HENRIK IBSEN De Meulenhoff-Editie KLEINE EYOLF brengt …

94
HENRIK IBSEN KLEINE EYOLF De Meulenhoff-Editie Eene algemeene Bibliotheek brengt een goed boek in een goed kleed voor weinig geld Vaderlandsche Boekcn der Meulenhoff-Editie ONS MOOI NEDERLAND GELDERLAND I door D. J. van der Ven, 322 bladz. met 86 afbeeld. naar photograph, opnamen. Eenvoudig gebonden f 1.95 DE GELDERSCHE ACH- TERHOEK Gelderland, dl. II door D. J. van der Ven, 250 bladz. met 62 afbeeld. naar photograph, opnamen. Eenvoudig gebonden f 2.60 GELDERLAND III De Veluwe door D. J. van der Ven, 260 bladz. met 63 afbeeld. naar photogr. opn. Eenvoudiggebonden f 2.60 UTRECHT door D. J. van der Ven en J. 1). C. van Dokkum, 225 bladz. met 70 afbeeldingen naar photograph, natuurop- namen. Eenv. geb. f 2.60 LIMBURG door D. J. van der Ven en Dr. Felix Rutten, 220 bladz. met 74 afbeeldingen naar photograph, opnamen. Eenvoudig gebonden f 2.60 HET GOOI door D. J. van der Ven en J. D. C. van Dokkum, 256 bladz. 56 afbeeldingen naar photogr. natuuropnamen. Eenvoudig gebonden f 2.75 K E N O N S LAND E N H E B H E T LIEF door D. J. van der Ven, 333 bladz. groot, met por- tret van den schrijver. Eenvoudig gebonden f 1.95

Transcript of HENRIK IBSEN De Meulenhoff-Editie KLEINE EYOLF brengt …

HENRIK IBSEN

KLEINE EYOLF De Meulenhoff-Editie Eene algemeene Bibliotheek

brengt een goed boek in een goed kleed voor weinig geld

Vaderlandsche Boekcn der Meulenhoff-Editie

ONS MOOI NEDERLAND

G E L D E R L A N D I door D. J. van der Ven, 322 bladz. met 86 afbeeld . naar photograph, opnamen . Eenvoudig gebonden f 1.95

D E G E L D E R S C H E A C H -T E R H O E K Gelderland, dl. II

door D. J. van der Ven, 250 bladz. met 62 afbeeld. naar photograph, opnamen . Eenvoudig gebonden f 2.60

G E L D E R L A N D III De Veluwe door D. J. van der Ven, 260 bladz. met 63 afbeeld. naar photogr. opn. Eenvoud iggebonden f 2.60

U T R E C H T door D. J. van der Ven en J. 1). C. van Dokkum, 225 bladz. met 70 afbeeldingen naar photograph, na tuurop-namen. Eenv. geb. f 2.60

L I M B U R G door D. J. van der Ven en Dr. Felix Rutten, 220 bladz. met 74 afbeeldingen naar photograph, opnamen . Eenvoudig gebonden f 2 .60

H E T G O O I door D. J. van der Ven en J. D. C. van Dokkum, 256 bladz. 56 afbeeldingen naar photogr. na tuuropnamen. Eenvoudig gebonden f 2.75

K E N O N S L A N D E N H E B H E T L I E F

door D. J. van der Ven, 333 bladz. groot, met por -tret van den schri jver . Eenvoudig gebonden f 1.95

Bij denzelfden uitgever verschenen de ge-zamenlijke werken van IBSEN in een groote zeer verzorgde uitgaaf, en wel:

HENRIK IBSEN DRAMATISCHE WERKEN ❑ UIT HET NOORSCH VERTAALD DOOR ❑

J. CLANT VAN DER MIJLL PIEPERS

4 deelen groot te zamen 1443 bladzijden, met 30 afbeeldingen en portretten.

Prijs 4 dln. à f 3.— p. deel, in prachtb.f 4.50.

De prijs per deel afzonderlijk gekocht f 3.25 in prachtband f 4.75.

Een Ibsen-vertaling die hoog gewaardeerd kan worden, in een fraai verzorgde uitgaaf.

Dr. W. G. C. Bijvanck.

Een belangrijke uitgaaf, goed geïllustreerd, en fraai uitgegeven. N. Rotterd. Courant.

Mevrouw Clant van der Mijli—Piepers heeft ons een zeer verdienstelijke vertaling gegeven van Ibsen's tooneelspelen, door den uitgever voor-treffelijk gedrukt en mooi uitgegeven. Deze Neder-landsche Ibsen-vertaling is in haar geheel een aanwinst voor het Nederlandsche volk en een arbeid van beteekenis. Nieuwe Courant.

Rechtstreeks uit het Noorsch vertaald is deze Nederlandsche Ibsen-uitgaaf nog getrouwer dan de Duitsche vertaling. W. G. v. Nouhuys.

• HENRIK IBSEN'S 0 DRAMATISCHE WERKEN ❑ IN AFZONDERLIJKE UITGAVE ❑

In de MEULENHOFF-EDITIE zijn verschenen:

H. IBSEN, STEUNPILAREN DER MAATSCHAPPIJ . f 0.95

„ NORA „ 1.25 In prachtband met goud „ 1.45

„ SPOKEN „ 1.25 In prachtband met goud „ 1.45

• EEN VIJAND DES VOLKS „ 0.95

„ DE WILDE EEND. . . „ 1.25 In prachtband met goud „ 1.45

• ROSMERSHOLM „ 1.25 In prachtband met goud „ 1.45

„ DE VROUW VAN DE ZEE „ 1.25 In prachtband met goud „ 1.45

„ HEDDA GABLER „ 1.25 In prachtband met goud „ 1.45

BOUWMEESTER SOLNESS „ 1.25 In prachtband met goud „ 1.45

„ KLEINE EYOLF. „ 1.25 In prachtband met goud „ 1.45

„ JOHN GABRIEL BORKMAN „ 1.25 1 n prachtband met goud „ 1.45

„ ALS WIJ DOODEN ONTWAKEN . . . . „ 1.25 In prachtband met goud „ 1.45

• DE COMEDIE DER LIEFDE „ 1.25 In prachtband met goud „ 1.45

„ BRAND „ 1.95 In prachtband met goud „ 2.30

„ PEER GYNT „ 1.95 In prachtband met goud „ 2.30

DE MEULENHOFF-EDITIE EEN ALGEMEENE BIBLIOTHEEK

UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF

TE AMSTERDAM IN HET JAAR MCMXXVIII

HENRIK IBSEN Naar een schilderij van E. Werenskjold

1895

^ HENRIK IBSEN ^

KLEINE EYOLF TOONEELSPEL IN DRIE BEDRIJVEN

NAAR DE OORSPRONKELIJKE NOORSCHE UITGAAF DOOR

J. CLANT VAN DER MIJLL-PIEPERS

VIERDE DRUK

UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF 0 TE AMSTERDAM AAN HET ROKIN 44 0

HET RECHT VAN OPVOERING

VOORBEHOUDEN VOLGENS

DE WET VAN 28 JUNI 1881

(STAATSBLAD No. 124) o

PERSONEN:

ALFRED ALLMERS, Grondeigenaar en schrijver, vroeger

onderwijzer.

RITA, zijn vrouw.

EYOLF, hun kind, negen jaar oud.

ASTA ALLMERS, Alfreds jongere stiefzuster.

BORGHEJM, Ingenieur.

Het Rattenvrouwtje.

Het stuk speelt op Allmers landgoed, dat aan de fjord ligt, op een paar mijlen afstands van de stad.

EERSTE BEDRIJF

Een mooie, rijk gemeubelde tuinkamer. Veel meubels, bloemen en planten. Op den achtergrond geopende glazen deuren uit-komend op de veranda. Wijd uitzicht over de fjord. Beboschte bergruggen in de verte. In beide zijwanden een deur; die naar rechts is een dubbele deur en het verst weg. Vooraan rechts een canapé met losse kussens en kleeden. Stoelen en een klein tafeltje bij de canapé. Vooraan links een grootere tafel met fauteuils er om heen Op de tafel staat een open handkoffertje. Het is zomer en warme zonneschijn. Vroeg in den morgen.

Rita staat aan de tafel met haar rug naar rechts en pakt het handkoffertje uit. Zij is een mooie, tamelijk lange, gevulde, blonde vrouw, van omstreeks dertig jaar. Gekleed in een lichte ochtendjapon.

Na een poosje komt Asta Allmers binnen door de deur rechts, gekleed in een lichtbruin zomertoilet, met hoed en manteltje en parasol Onder haar arm draagt zij een tamelijk groote gesloten portefeuille. Zij is van middelbare lengte, met donker haar en diepe, ernstige oogen. Vijf-en-twintig jaar oud.

Ast a (aan de deur). Goeden morgen, lieve Rita! Rita (keert zich om en knikt haar toe). Kijk eens aan,...

ben jij daar, Asta! Kom je al zoo vroeg uit de stad? Heele- maal hier naar buiten toe?

Ast a (doet haar goed af en legt het op een stoel bij de deur). Ja, ik had rust noch duur meer. Ik moest vandaag naar je toe om kleine Eyolf te zien. En jou ook. (Legt de

9

EER ST E BED R IJ F

Een mooie, rijk gemeubelde tuinkamer. Veel meubels, bloemenen planten. Op den achtergrond geopende glazen deuren uit­komend op de veranda. Wijd uitzicht over de fjord. Beboschtebergruggen in de verte. In belde zijwanden een deur; die naarrechts is een dubbele deur en het verst weg. Vooraan rechtseen canapé met losse kussens en kleeden. Stoelen en een kleintafeltje bij de canapé. Vooraan links een grootere tafel metfauteuils er om heen Op de tafel staat een open handkoffertje.Het is zomer en warme zonneschijn. Vroeg in den morgen.

Rita staat aan de tafel met haar rug naar rechts en pakt hethandkoffertje uit. Zij is een mooie, tamelijk lange, gevulde,blonde vrouw, van omstreeks dertig jaar. Gekleed in een lichteochtendjapon.

Na een poosje komt Asta Allmers binnen door de deur rechts,gekleed in een lichtbruin zomertoitet, met hoed en manteltjeen parasol Onder haar arm draagt zij een tamelijk grootegesloten portefeuille. Zij is van middelbare lengte, met donkerhaar en diepe, ernstige oogen. Vijf-en-twintig jaar oud.

Ast a (aan de deur). Goeden morgen, lieve Rita!Rit a (keert zich om en knikt haar toe). Kijk eens aan, ...

ben jij daar, Asta! Kom je al zoo vroeg uit de stad? Heele­maal hier naar buiten toe?

Ast a (doet haar goed af en legt het op een stoel bij dedeur). Ja, ik had rust noch duur meer. Ik moest vandaagnaar je toe om kleine Eyolf te zien. En jou ook. (Legt de

9

KLEINE EYOLF.

portefeuille op de tafel bij de canapé). En zoo kwam ik hier met de boot.

Rita (glimlacht tegen haar). En aan boord ontmoette je misschien wel een of andere goede kennis? Zoo maar heel toevallig, bedoel ik.

Ast a (kalm). Neen. Er waren heelemaal geen kennis-sen. (ziet het koffertje). Maar wat is dat?

Rita (verder uitpakkend). Alfred's koffertje. Herken je het niet?

Ast a (blij, komt dichterbij). Wat! Is Alfred thuis ge-komen?

R i t a. Ja, verbeeld je,... hij kwam heelemaal onver-wacht met den nachttrein.

A s t a. 0, dan heb ik dat gevoeld! Dat was het wat mij naar buiten dreef!... En had hij je er niets van geschreven? Niet eens een briefkaart?

R i t a. Geen enkel woord. A s t a. Ook niet getelegrafeerd? R i t a. Jawel, een uur vóór hij thuiskwam. Heel kort en

lakoniek (lacht). Vind je dat niet echt iets voor hem, zeg?

A s t a. 0 ja. Hij is altijd zoo gesloten. R i t a. Maar des te heerlijker was het om hem weer terug

te hebben! A s t a. Ja, dat kan ik mij voorstellen. R i t a. Meer dan veertien dagen vroeger dan ik hem

verwachtte! A s t a. En maakt hij 't goed? Niet gedrukt? Rita (klapt het koffertje dicht en lacht tegen haar). Hij

zag er uit als getransfigureerd, toen hij de deur in kwam. A s t a. En was hij ook niet een beetje moe? R i t a. Ja, moe geloof ik wel dat hij was. Erg moe ook.

Maar de ziel was ook het grootste gedeelte van den weg te voet gekomen.

A s t a. En misschien is de hooge berglucht ook wel wat te scherp voor hem geweest.

R i t a. Neen. Dat geloof ik stellig niet. Ik heb hem nog in 't geheel niet hooren hoesten.

10

KLEINE EYOLF.

A s t a. Zie je nu wel! Dus was het toch maar goed dat de dokter hem bepraat heeft om dat uitstapje te doen.

R i t a. Ja, nu het eindelijk achter den rug is... Maar geloof maar, dat het een vreeselijke tijd voor mij geweest is, Asta. Ik heb er nooit over willen spreken. En je kwam ook zoo zelden hier...

A s t a. Ja, dat was zeker niet aardig van mij,... maar...

R i t a. Nou ja, och,... je hadt immers je school in de stad (glimlacht). En onze ingenieur was ook net op reis...

A s t a. Och toe neen, Rita! R,i t a. Nou goed dan. We zullen den ingenieur er buiten

laten... Maar zoo'n verlangen als ik toch naar Alfred had! Zoo'n leegte! Zoo'n verlatenheid! Huuh! Het was net alsof

er hier in huis iemand begraven was!... A s t a. Nou maar,... het was toch maar voor een week

of zes, zeven... R i t a. Ja maar, je moet bedenken dat Alfred nog nooit

van mij weg geweest is. Nog nooit. Geen vier-en-twintig uren zelfs. Nooit in al die tien jaren...

A s t a. Neen, maar daarom juist was het hoog tijd dunkt mij, dat hij er van 't jaar eens uit ging. Hij had iederen zomer zoo'n bergtochtje moeten maken. Had hij dat maar gedaan!

Rita (met een half lachje). Och ja, jij hebt goed praten. Als ik zoo... zoo verstandig was als jij, had ik hem vroeger al wel eens laten gaan... misschien. Maar ik kon het niet over mij verkrijgen, Asta! 't Was mij net of ik hem dan nooit weer terug zou krijgen. Kan jij dat niet begrij-pen, zeg?

A s t a. Neen. Maar dat zal wel komen doordat ik niemand te verliezen heb.

Rita (met een plagend lachje) . Heb je heusch heelemaal niemand...?

A s t a. Niet voor zoo ver ik weet. (afbrekend). Maar vertel me eens, Rita... waar is Alfred? Slaapt hij soms?

R i t a. Dat kan je begrijpen! Hij is vandaag net zoo vroeg opgestaan als anders.

11

KLEINE EYOLF.

Ast a. Zie je nu wel! Dus was het toch maar goed datde dokter hem bepraat heeft om dat uitstapje te doen.

Rit a. Ja, nu het eindelijk achter den rug is... Maargeloof maar, dat het een vreeselijke tijd voor mij geweest is,Asta. Ik heb er nooit over willen spreken. En je kwam ookzoo zelden hier...

Ast a. Ja, dat was zeker niet aardig van mij,...maar...

Rit a. Nou ja, och,... je hadt immers je school in destad (glimlacht). En onze ingenieur was ook net opreis...

Ast a. Och toe neen, Rita!R.i t a. Nou goed dan. We zullen den ingenieur er buiten

laten... Maar zoo'n verlangen als ik toch naar Alfred had!Zoo'n leegte I Zoo'n verlatenheid! Huuh! Het was net alsofer hier in huis iemand begraven was! ...

Ast a. Nou maar,... het was toch maar voor een weekof zes, zeven...

Rit a. Ja maar, je moet bedenken dat Alfred nog nooitvan mij weg geweest is. Nog nooit. Geen vier-en-twintig urenzelfs. Nooit in al die tien jaren...

Ast a. Neen, maar daarom juist was het hoog tijd dunktmij, dat hij er van 't jaar eens uit ging. Hij had iederenzomer zoo'n bergtochtje moeten maken. Had hij dat maargedaan!

Rit a (met een half lachje). Och ja, jij hebt goed praten.Als ik zoo... zoo verstandig was als jij, had ik hem vroegeral wel eens laten gaan... misschien. Maar ik kon het nietover mij verkrijgen, Asta! 't Was mij net of ik hem dannooit weer terug zou krijgen. Kan jij dat niet begrij­pen, zeg?

Ast a. Neen. Maar dat zal wel komen doordat ik niemandte verliezen heb.

Rit a (met een plagend lachje). Heb je heusch heelemaalniemand...?

Ast a. Niet voor zoo ver ik weet. (afbrekend). Maar vertelme eens, Rita... waar is Alfred? Slaapt hij soms?

Rit a. Dat kan je begrijpen! Hij is vandaag net zoovroeg opgestaan als anders.

11

KLEINE EYOLF.

Ast a. Nou, dan is hij toch ook zeker niet zoo héél ergmoe geweest.

Rit a. jawel, van nacht. Toen hij thuis kwam. Maar nuheeft hij al langer dan een uur Eyolf bij zich op zijn kamergehad.

Ast a. Dat arme bleeke ventje! Moet hij nu al dadelijkweer beginnen met dat eeuwige leeren?

Rit a (de schouders ophalend). Alfred wil dat zoo, datweet je.

Ast a. ja, maar ik vind dat jij je er tegen verzettenmoest, Rita.

Rit a (een beetje ongeduldig). Neen,. .. hoor eens... daarkan ik mij niet mee bemoeien. Die soort van dingen moetAlfred beter weten dan ik. En wat moet Eyolf ook andersuitvoeren? Hij kan toch niet rondloopen en spelen... netals andere kinderen.

Ast a (beslist). Ik zal er eens met Alfred over spreken.Rit a. Ja, goed doe jij dat maar eens... Kijk eens

hier...(Alfred Allmers in zomerpakje. komt met Eyolf aan de

handdoor de deurlinks binnen. Hij is slank en fijn gebouwd,36 à 37 jaar oud, met zachte oogen, dun bruin haar en ditobaard. Over zijn gezicht licht een ernstige nadenkende uit­drukking... Eyolf heeft een soort van uniform aan metgouden tressen en knoopen met wapentjes er op. Hij iskreupel en loopt met een kruk onder den linkerarm. Zijnbeen is verlamd. Hij is klein van stuk, ziet er ziekelijk uit,maar heeft mooie verstandige oogen).

All mer s (laat Eyolf los, loopt verheugd naar Asta toeen reikt haar beide handen). Asta! Liefste Asta! Ben jij hier!Hoe heerlijk dat ik je zoo gauw zie!

Ast a. 't Was of ik moest/... Welkom thuis!A 11mer s (schudt haar de handen). Dat is heel lief

van je!Rit a. Ziet hij er niet patent uit?Ast a (staart hem onafgewend aan). Heerlijk! Uitstekend!

je oogen staan zoo helder en opgewekt! Je hebt zeker heelwat geschreven op reis. (in blijde spanning) Het heele boekis misschien al klaar, zeg?

12

KLEINE EYOLF.

A 11 m e r s (haalt de schouders op). Het boek...? Och dat...

A s t a. Ja, ik dacht dat het zoo vlot zou gaan als je maar eerst eens van huis weg was.

A 11 m e r s. Dat dacht ik ook. Maar, zie je,... het ging heel anders. Ik heb waarachtig geen regel van dat boek geschreven.

A s t a. Heb je er heelemaal niet aan geschreven?... R i t a. Zoo! Ik kon al niet begrijpen dat al het papier nog

ongebruikt in het koffertje lag. A s t a. Maar, Alfred-lief,... wat heb je dan al dien tijd

uitgevoerd? A 11 m e r s (glimlacht). Altijd maar loopen denken...

denken... denken. Rita (legt haar arm om zijn schouders). En heb je ook

een beetje gedacht aan de thuiszittenden? A 11 m e r s. Ja, dat weet je wel. En heel veel ook.

Iederen dag. Rita (laat hem los.) Nou, dan is immers alles goed. A s t a. Maar heelemaal niet aan je boek geschreven?

En dan kan je er toch zoo vroolijk en tevreden uitzien? Dat ben ik niet van je gewend. Ik bedoel als je werk niet vlot.

A 1 I m e r s. Dat is ook zoo. Ik was ook zoo dom vroe-ger, zie je. Denken, dat is het beste in een mensch. Wat op het papier komt is niet veel waard.

Ast a (opgewonden). Is dat niets waard! Rita (lacht). Maar Alfred, ben je nu niet wijs! E y o i f (kijkt trouwhartig naar hem op). Jawel, papa,...

wat u schrijft, dat is wél wat waard. A 11 m e r s (glimlacht en streelt zijn haar). Ja, ja, als jij

het zegt,... dan,... Maar geloof me maar,... later zal er iemand komen die het beter doen zal.

E y o 1 f. Wie dan? Toe, zeg het eens! A 11 m e r s. Geduld maar. Hij zal zich wel komen aan-

melden. E yo 1 f. En wat zal u dan doen? A 11 m e r s (ernstig). Dan ga ik weer naar de bergen... R i t a. Hè foei neen, Alfred!

13

KLEINE EYOLF.

A 11 m e r s... de hoogten op naar de toppen en de horizonnen.

E y o 1 f. Papa, gelooft u niet dat ik wel gauw zooveel beter zijn zal dat ik met u mee kan?

A 11 m e r s (aangedaan). 0 ja,... misschien wel, mijn ventje.

E y o 1 f. Want dat zou toch zoo heerlijk zijn als ik ook de bergen kon opklauteren.

A st a (afleidend). Neen maar, Eyolf, wat ben je mooi van daag!

E y o 1 f. Ja, vindt u niet, tante? A s t a. ja zeker. Is dat ter eere van papa dat je je

nieuwe pakje aan hebt? E y o 1 f. Ja, ik heb mama gevraagd of ik mocht. Ik

wou dat papa er mij eens mee zien zou. A 11 m e r s (zachtjes tegen Rita). Je hadt hem zoo'n pakje

niet moeten laten maken. Rita (gedempt). Och, hij heeft er zoo lang om gezeurd.

Vroeg het mij zoo dringend. Hij liet mij niet met rust. E y o 1 f. 0 ja, dat 's waar ook, papa,... meneer Borghejm

heeft een boog voor mij gekocht. En mij ook geleerd hoe je er mee schieten moet.

A 11 m e r s. Kijk eens aan, dat is net iets voor jou, Eyolf.

E y o 1 f. En als hij weer terug komt, zal ik hem ook vragen of hij mij wil leeren zwemmen.

A 11 m e r s. Zwemmen! Waarom wil je dat leeren? E y o 1 f. Och, al de jongens op het strand kunnen zwem-

men. Ik alleen kan het niet. A l 1 m e r s (aangedaan, slaat zijn armen om hem heen).

Jij mag alles leeren wat je maar wilt, hoor ! Alles waar je lust in hebt!

E y o 1 f. Weet u papa, waar ik het allermeest lust in heb?

A 11 m e r s. Nou? Wat dan? Zeg het eens. E y o l f. Het allerliefst wou ik leeren voor soldaat! A 11 m e r s. Ach, mijn jongen, er is toch nog zooveel

anders dat beter is dan dat.

14

KLEINE EYOLF.

E y o 1 f. Ja, maar als ik groot ben, dan moet ik toch soldaat worden. Dat weet u wel.

A 11 m e r s (knijpt de handen samen). Ja, ja, dan zullen wij wel eens zien...

A s t a (gaat links aan de tafel zitten). Eyolf ! Kom eens bij mij, dan zal ik je wat vertellen.

Eyolf (gaat naar haar toe). Wat dan, tante? A s t a. Verbeeld je, Eyolf,... ik heb het Rattenvrouwtje

gezien E y o 1 f. Wat! Heeft u het Rattenvrouwtje gezien? Och,

u houdt me maar voor den gek A s t a. Neen, het is heusch waar. Ik heb haar gisteren

gezien. E y o 1 f. Waar zag u haar dan? A s t a. Ik zag haar op den weg, even buiten de stad. A 11 m er s. Ik heb haar ook ergens in 't hoogland

gezien. Rita (op de canapé zittend). Wie weet krijgen wij haar

dan ook nog wel eens te zien, Eyolf. E y o 1 f. Tante, vindt u het niet gek dat zij het Ratten-

vrouwtje heet? A s t a. De menschen noemen haar maar zoo, omdat zij

door het land en langs de kusten rondtrekt en alle ratten verdrijft.

A I 1 m e r s. Eigenlijk moet zij juffrouw Varg heeten, naar ik meen.

E y o 1 f. Varg? Dat beteekent immers een wolf? A 11 m e r s (streelt hem over het hoofd). Weet je dat ook

al, mijn ventje? E y o 1 f (nadenkend). Dan is het misschien toch waar,

dat zij 's nachts een weerwolf is. Gelooft u dat, pa? A 11 m e r s. 0 neen, dat geloof ik niet... Maar nu moest

je naar beneden gaan en een beetje in den tuin spelen. E y o 1 f. Zou ik niet liever maar een paar boeken mee-

nemen? A 11 me r s. Neen, voortaan geen boeken meer. Ga liever

naar het strand, bij de andere jongens. E y o 1 f (verlegen). Och neen, pa, vandaag wil ik niet

naar de andere jongens toe.

15

KLEINE EYOLF.

A11 mer s. En waarom niet?E y 0 I f. Omdat ik dit pakje aan heb.All mer s (fronst het voorhoofd). Lachen ze je soms

uit... om je mooie kleeren?E y 0 1f (ontwijkend). Neen, dat durven ze niet. Want

dan zou ik er op slaan.All mer s. Nou ja... maar waarom dan?E y 0 1f. Och, ze zijn zoo ondeugend, die jongens. En

dan zeggen ze dat ik nooit soldaat kan worden.All mer s (met onderdrukte smart). Waarom zeggen ze

dat, denk je?E y 0 I f. Ik geloof dat ze jaloersch op me zijn. Want zij

zijn zoo arm, pa, dat ze op hun bloote voeten moetenloopen.

All mer s (zachtjes met gesmoorde stem). 0 Rita!...v..'at snijdt mij dat alles door de ziel!

Rit a (staat op, kalmeerend). Kom, kom, kom!A11 me r s (dreigend). Maar die jongens, die zullen het

nog eens ondervinden wie er baas is, daar beneden aan hetstrand!

Ast a (luisterend). Er wordt geklopt.E y 0 1f. Dat is zeker meneer Borghejm!Rit a. Binnen!(Het Rattenvrouwtje komt zachtjes en voorzichtig binnen

door de deur rechts. Zij is een klein, mager, verschrompeldfiguurtje, oud en grijs, met doordringende, stekende oogen.Gekleed in een ouderwetsche gebloemde japon met zwarten,wijden mantel en kap. In haar hand een groote roode para­pluie en aan haar arm, aan een koord, een zwarten zak).

E y 0 I f (zachtjes, trekt Asta aan haar japon). Tante IDat moet zij zijn.

Het Rattenvrouwtje (nijgt bij de deur). Ik vraagnederig excuus,... maar hebben meneer en mevrouw somsiets dat knaagt hier in huis?

All mer s. Wij? Neen, ik geloof het niet.Het Rat ten v rou w t j e. Anders zal ik meneer en me­

vrouw er heel graag afhelpen.Rit a. Ja, ja, dat begrijpen wij wel. Maar wij hebben

hier niets van dien aard.

16

KLEINE EYOLF.

Het R a t t e n vr o u w t j e. Dat treft al heel ongelukkig. Want nu ben ik juist hier in de buurt op mijn rondreis. En wie weet wanneer ik weer in de streek terugkom... Och, och, wat ben ik moe!

A 11 m e r s (wijst naar een stoel). Ja, daar ziet u wel naar uit.

Het R at t e n v r o u w t j e. Een mensch moest nu eigenlijk nooit moe worden om die arme, kleine schepsels wel te doen, die zoo bitter gehaat en vervolgd worden. Maar het pakt erg aan.

R i t a. Wil u misschien even gaan zitten en wat uitrusten? Het R a t t en v r o u w t j e. Dank u duizendmaal. (Gaat

zitten op een stoel tusschen de deur en de canapè). Den ge-heelen nacht ben ik uit geweest voor de zaken.

A 11 m e r s. Zoo waarlijk? Het Rattenvrouwtj e. Ja, ginder op de eilanden

(lacht klokkend). De menschen hebben mij zoo waar laten halen. 't Zal hun moeilijk genoeg gevallen zijn. Maar zij wisten geen raad meer. Zij moesten toch lekker maar in den zuren appel bijten. (kijkt Eyolf aan en knikt). In den zuren appel jongeheertje. In den zuren appel.

Eyolf (onwillekeurig, een beetje aarzelend). Waarom moesten ze...?

Het Rattenvrouwtje. Wat? E y o 1 f. Daarin bijten? Het R a t t en vr o u w t j e. Omdat zij haast niet meer

te eten hadden door de ratten en al de ratte-kindertjes, zooals de jongeheer wel begrijpen kan.

R i t a. Huuh! Die arme menschen! Zijn er daar zóó-veel?

Het R a t t en vr o u w t j e. Ja, dat was een krioelen en wriemelen! (lacht stil tevreden). In de bedden kribbelden en krabbelden ze den heelen nacht. In de melkemmers plonsden ze neer. En over den grond was 't een geritsel en geschuifel uit alle hoeken en gaten.

Eyolf (zachtjes tegen Asta). Daar wil ik nooit naar toe, tante!

Het R a t t e n v r o u w t j e. Maar daar kwam ik... en

2 17

KLEINE EYOLF.

nog iemand. En wij namen ze allemaal mee. Die lieve schepseltjes! Wij tweeën maakten er een eind aan.

E y o 1 f (gillend). Papa,... kijk eens, kijk eens! R i t a. Maar lieve hemel, Eyolf ! Allmers. Wat is er? E y o l f (wijst). Daar spartelt iets in dien zak! Rita (gilt, loopt naar den anderen kant). Huuh! Laat

haar weggaan, Alfred! Het R a t t e n v r o u w t j e (lacht).0ch mijn lieve mevrouw-

tje, wees toch niet zoo bang voor zoo'n klein heksje als ik. A 11 m e r s. Maar wat is dat dan? Het Rat t e n v r o u w t j e. Dat is Mopseman maar (doet

den zak open). Kom eens te voorschijn uit 't donker, mijn allerliefste kereltje.

(Een kleine hond, met breeden, zwarten snoet, steekt zijn kop uit den zak).

Het Rattenvrouwtje (knikt Eyolf toe en wenkt hem). Kom maar gerust dichterbij, kleine gewonde soldaat! Hij bijt niet. Kom maar hier ! Kom

E y o l f (klampt zich aan Asta vast). Neen, ik durf niet. Het R a t t e n v r o u w t j e. Vindt de jongeheer niet dat

hij een lief, zacht gezichtje heeft? E y o l f (verbaasd, wijst). Die hond? Het Rattenvrouwtj e. Ja juist, hij. E y o 1 f (halfluid, staart onafgewend naar den hond). Ik

vind dat hij het vreeselijkste... gezicht heeft dat ik ooit gezien heb.

Het Rattenvrouwtj e (doet den zak dicht). Och, dat komt wel. Dat komt wel.

E y o 1 f (gaat onwillekeurig dichterbij en streelt luchtig over den zak). Mooi,... heel mooi is hij toch wel.

Het Rattenvrouwtj e (voorzichtig sprekend). Maar nu is hij zoo moe en op, het arme ventje! Door-en-door moe is hij. (kijkt Allmers aan) Want zoo'n spelletje pakt aan, dat kan meneer gerust gelooven.

A 11 m e r s. Wat voor een spelletje meent u? Het Rattenvrouwtj e. Het lokken. A 11 m e r s. Aha, is het de hond die de ra tten lokt?

18

KLEINE EYOLF.

Het Rattenvrouwtje. (knikt). Mopseman en ik. Wij doen dat samen. En dat gaat zoo gladjes. Ten minste zoo lijkt het. Hem maak ik alleen maar een touwtje aan zijn halsband vast. En dan laat ik hem zoo driemaal rondom het huis gaan. En speel op een mondharmonika. En als ze dat hooren, dan moeten ze de kelders uit en van de zolders af en uit hun holen weg,... al die lieve kleine schepsels.

E y o 1 f. Bijt hij ze dan dood? Het Rattenvrouwtj e. 0 jé neen! Neen, wij gaan

naar de boot aan 't strand, hij en ik. En dan loopen ze ons na. De ouden zoowel als hun lieve jonkies.

E y o 1 f (gespannen). En wat dan? Vertel eens verder !

Het Rattenvrouwtje. Dan steken wij van land. En dan wrik ik met de roeispaan en speel op de mond-harmonika. En Mopseman zwemt er achteraan. (met f onke-lEnde oogen). En alles wat daar kribbelde en krabbelde dat volgt ons, volgt ons, al verder en verder het water in. Want dat moeten ze!

E y o 1 f. Waarom moeten ze? Het Rattenvrouwtj e. Juist omdat ze niet willen.

Omdat ze zoo griezelig bang zijn voor het water,... daarom moeten zij er in.

E y o 1 f. Verdrinken ze dan? Het R a t t en vr o u w t j e. Allemaal. (zachter) En dan

hebben zij het zoo rustig en zoo goed en donker, als zij maar wenschen kunnen,... die kleine lievelingen. Slapen daar in de diepte, zoo heerlijk en zoo lang. Zij allen, die door de menschen gehaat en vervolgd worden. (staat op) Ja, vroeger had ik geen Mopseman noodig. Toen lokte ik zelf. Ik alleen.

E y o l f. Wat lokte u dan? Het Rattenvrouwtj e. Menschen. Eén vooral. E y o l f (in spanning). Toe, zeg u eens wie dat was? Het Rattenvrouwtje (lacht). Dat was mijn aller-

liefste. Nu weet u het, kleine hartenbreker! E y o 1 f. En waar is hij nu? Het Rattenvrouwtj e (hard). In de diepte bij al de

ratten. (weer zacht) Maar nu moet ik weer aan mijn werk. Ben altijd op reis. (tegen Rita) Heeft mevrouw mij vandaag

19

KLEINE EYOLF.

heelemaal niet noodig? Anders kon ik het nu met-een af-doen.

R i t a. Neen, dank u. Hier is het niet noodig, geloof ik. Het Rattenvrouwtje. Ja, ja, mevrouwtje-lief... men

kan nooit weten... Als meneer en mevrouw soms mochten merken dat hier iets knaagt en knauwt,... of kribbelt en krabbelt,... dan moet u mij en Mopseman maar laten halen. Goeden dag, goeden dag, bij gelegenheid alsjeblieft.

(Zij gaat weg door de deur rechts). E y o 1 f (zacht, triomfant). Hè, tante nou heb ik het

Rattenvrouwtje toch ook gezien i (Rita gaat naar de veranda en waait zich met haar zak-

doek. Even daarna loopt Eyolf voorzichtig en ongemerkt weg door de deur rechts).

A 11 m e r s (neemt de portefeuille van de tafel bij de canapé). Is dat jouw portefeuille, Asta?

A s t a. Ja. Ik heb wat van die oude brieven meegebracht. A 11 m e r s. 0, van die familie-brieven... A s t a. Je hadt mij gevraagd ze voor je te rangschikken

terwijl je weg was. A 11 m e r s (streelt haar over het hoofd). Zoo, heb je daar

ook nog tijd voor gevonden, hè? A s t a. 0 ja. Ik heb het gedeeltelijk hier buiten en ge-

deeltelijk bij mij thuis gedaan. A 11 m e r s. Wel bedankt, hoor zusje... Heb je er nog

iets bizonders in gevonden? Ast a (luchtig). Och... zoo 't een of ander vind je altijd

wel in zulke oude papieren. (zachter, ernstig) Die daar in de portefeuille, dat zijn brieven, die van moeder waren.

A I 1 m e r s. Ja, die moet jij natuurlijk zelf bewaren. As t a (met zelfoverwinning). Neen. Ik wou dat jij ze ook

eens inkeek, Alfred. Als je eens tijd hebt... later... Maar vandaag heb ik het sleuteltje niet bij mij.

A 11 m e r s. Is ook niet noodig, Asta-lief. Je moeders brieven zal ik toch niet lezen.

Asta (kijkt hem vast aan). Dan zal ik je wel eens... zoo eens in een vertrouwelijk schemeruurtje, iets vertellen van wat er in staat.

20

KLEINE EYOLF.

heelemaal niet noodig? Anders kon ik het nu met-een af­doen.

Rit a. Neen, dank u. Hier is het niet noodig, geloof ik.Het Rat ten v rou w t j e. ja, ja, mevrouwtje-lief... men

kan nooit weten... Als meneer en mevrouw soms mochtenmerken dat hier iets knaagt en knauwt, ... of kribbelt enkrabbelt, ... dan moet u mij en Mopseman maar laten halen.Goeden dag, goeden dag, bij gelegenheid alsjeblieft.

(Zij gaat weg door de deur rechts).E y 0 I f (zacht, triomfant). Hè, tante nou heb ik het

Rattenvrouwtje toch ook gezien!(Rita gaat naar de veranda en waait zich met haar zak­

doek. Even daarna loopt Eyolf voorzichtig en ongemerkt wegdoor de deur rechts).

AII mer s (neemt de portefeuille van de tafel bij decanapé). Is dat jouw portefeuille, Asta?

Ast a. ja. Ik heb wat van die oude brieven meegebracht.AII mer s. 0, van die familie-brieven...Ast a. je hadt mij gevraagd ze voor je te rangschikken

terwijl je weg was.AII mer s (streelt haar over het hoofd). Zoo, heb je daar

ook nog tijd voor gevonden, hè?Ast a. 0 ja. Ik heb het gedeeltelijk hier buiten en ge­

deeltelijk bij mij thuis gedaan.All mer s. Wel bedankt, hoor zusje... Heb je er nog

iets bizonders in gevonden?Ast a (luchtig). Och... zoo 't een of ander vind je altijd

wel in zulke oude papieren. (zachter, ernstig) Die daar in deportefeuille, dat zijn brieven, die van moeder waren.

AII mer s. Ja, die moet jij natuurlijk zelf bewaren.Ast a (met zelfoverwinning). Neen. Ik wou dat jij ze ook

eens inkeek, Alfred. Als je eens tijd hebt... later... Maarvandaag heb ik het sleuteltje niet bij mij.

A11 mer s. Is ook niet noodig, Asta-lief. je moedersbrieven zal ik toch niet lezen.

Ast a (kijkt hem vast aan). Dan zal ik je wel eens...zoo eens in een vertrouwelijk schemeruurtje, iets vertellenvan wat er in staat.

20

KLEINE EYOLF.

A 11 m e r s. Dat is goed. Maar bewaar jij je moeders brieven maar. Zooveel herinneringen aan haar heb je ook al niet.

(Hij reikt Asta de portefeuille toe. Zij neemt die aan en legt ze weg op den stoel onder haar manteltje).

(Rita komt de kamer binnen). R i t a. Uuh! 't Was of dat oude, griezelige mensch een

lijklucht bij zich had. A 11 m e r s. Ja, een beetje griezelig was ze wel. R i t a. Ik voelde me toch zoo akelig toen zij in de kamer

was. A 11 m e r s. Maar die dwingende, meesleepende macht

waarvan zij sprak, kan ik best begrijpen. De eenzaamheid boven tusschen de bergtoppen en tegenover de wijde horizonnen heeft iets dergelijks.

Asta (kijkt hem oplettend aan). Wat is er eigenlijk met je gebeurd, Alfred?

A l l m e r s (glimlacht). Met mij? A s t a. Ja, iets moet er zijn. 't Is haast als een geheele

omkeer. Rita heeft het ook opgemerkt. R i t a. Ja, ik zag 't zóó als je kwam. Het is toch alleen

maar ten goede, hè Alfred? A 11 m e r s. Dat behoort het althans te zijn. En het moet

en zal ten goede worden. Rita (opgewonden). Je hebt iets beleefd op reis! Ontken

het niet! Want ik zie het je aan! A I l m e r s (schudt het hoofd). Heelemaal niet... uiterlijk

althans niet. Maar... Rita (gespannen). Maar...? A 11 m e r s. In mijn binnenste heb ik wél iets beleefd...

iets als een omkeer. Rita. 0 God... A 11 m e r s (kalmeerend, streelt haar hand). Alleen ten

goede, lieve Rita. Daar kan je gerust op vertrouwen. Rita (gaat op de canapé zitten). Dat moet je ons eens

dadelijk vertellen. Alles er van! A 11 m e r s (wendt zich tot Asta). Ja, laat ons gaan

zitten, wij ook. Dan zal ik probeeren het te vertellen. Zoo goed als ik kan.

21

KLEINE EYOLP.

A11 mer s. Dat is goed. Maar bewaar JIJ Je moedersbrieven maar. Zooveel herinneringen aan haar heb je ookal niet.

(Hij reikt Asta de portefeuille toe. Zij neemt die aan enlegt ze weg op den stoel onder haar mantelfje).

(Rita komt de kamer binnen).Rit a. Vuh! 't Was of dat oude, griezelige mensch een

lijklucht bij zich had.All mer s. Ja, een beetje griezelig was ze wel.Rit a. Ik voelde me toch zoo akelig toen zij in de kamer

was.A11 mer s. Maar die dwingende, meesleepende macht

waarvan zij sprak, kan ik best begrijpen. De eenzaamheidboven tusschen de bergtoppen en tegenover de wijdehorizonnen heeft iets dergelijks.

Ast a (kijkt hem oplettend aan). Wat is er eigenlijk metje gebeurd, Alfred?

All mer s (glimlacht). Met mij?Ast a. Ja, iets moet er zijn. 't Is haast als een gehe'ele

omkeer. Rita heeft bet ook opgemerkt.Rit a. Ja, ik zag 't zóó als je kwam. Het is toch alleen

maar ten goede, hè Alfred?A 11 mer s. Dat behoort het althans te zijn. En het moet

en zal ten goede worden.Rit a (opgewonden). Je hebt iets beleefd op reis I Ontken

het niet! Want ik zie het je aan IA 11 mer s (schudt het hoofd). Heelemaal niet... uiterlijk

althans niet. Maar...Rit a (gespannen). Maar...?A 11 mer s. In mijn binnenste heb ik wél iets beleefd.. "

iets als een omkeer.Ri ta. 0 God...All mer s (kalmeerend, streelt haar hand). Alleen ten

goede, lieve Rita. Daar kan je gerust op vertrouwen.Rit a (gaat op de canapé zitten). Dat moet je ons eens

dadelijk vertellen. Alles er van!All mer s (wendt zich tot Asla). Ja, laat ons gaan

zitten, wij ook. Dan zal ik probeeren het te vertellen. Zoogoed als ik kan.

21

KLEINE EVOLP.

(Hij gaat naast Rita op de canapé ziften. Asta schuift eenstoel ann en gaat dicht bij hem zitten. Korte pauze).

Rit a. (kijkt hem 1'01 verwachting aan). Nou dan...?A11 mer s (kijkt vóór zich uit). Als ik terugkijk op mijn

leven... en mijn lot... in de laatste tien, elf jaren, danlijkt het mij net een sprookje of een droom. Lijkt het jouook niet zoo, Asta?

Ast a. Jawel, in veel opzichten vind ik dat ook.All mer s (voortgaand). Als ik bedenk wat wij tweeën

vroeger ware-n, Asta. Wij twee arme weezen...Rit a (ongeduldig). Och nou ja, dat is toch al zoo lang

geleden.All mer s (zonder naar haar te luisteren). En nu zit ik

hier in welstand en heerlijkheid. Heb mijn roeping kunnenvolgen. Heb kunnen studeeren en werken,... naar hartelust(strekt de hand uit). En dit heele, groote onbegrijpelijkegeluk... dat hebben wij aan jou te danken, mijn liefsteRita!

Rit a (half schertsend, half boos, tikt hemop zijn handen).\\TiI je nu wel eens uitscheiden met die malle praatjes.

AI1mer s. Ik zeg het ook alleen maar als een soortvan inleiding...

Rit a. Nou, sla dan de inleiding maar over!AI1mer s. Rita... je moet niet denken dat het de raad

van den dokter was die mij naar boven in het gebergtedreef.

Ast a. Niet Alfred?Rit a. Wat was het dàn dat je dreef?A11 mer s. Het was dit: dat ik geen rust meer kon

vinden aan mijn schrijftafel.Rit a. Geen rust meer! Maar, beste, wie kwam je dan

storen?All mer s (schudt het hoofd). Niemand van buiten af.

Maar ik had het gevoel alsof ik misbruik maakte van...of... neen... of ik mijn beste krachten ongebruikt liet.Alsof ik mijn tijd verspilde.

Ast a. Als je aan dat boek zat te schrijven?All mer s (knikt). Want ik was toch niet alleen maar

22

KLEINE EYOLP.

dáártoe bekwaam. Ik moest toch ook nog wel tot wat andersin staat zijn.

Rit a. Zat je daarover altijd zoo te mijmeren?AII mer s. ja, daarover 't meest.Rit a. En was je daarom zoo ontevreden over je zelf

den laatsten tijd? En over ons ook. ja, want dat was je,Alfred!

All mer s (kijkt voor zich uit). Daar zat ik dan gebogenover mijn tafel en schreef maar, dag-in, dag-uit. Dikwijlsook nog den halven nacht. Schreef maar altijd door aan hetgroote, dikke boek over "De menschelijke verantwoordelijk­heid". Hm!

Ast a (legt de hand op zijn arm). Maar, beste Alfred,...dat boek moest immers je eigenlijke levenswerk worden.

Rit a. ja, dat heb je dikwijls genoeg gezegd.AII mer s, Dat dacht ik, ja. AI van dat ik even vol­

wassen was af (met warmte in zijn blik). En toen heb jijmij in staat gesteld om aan het werk te gaan, jij, mijn lieveRita...

Rita. Och kom...A11 mer s (lacht haar toe). ...jij met je goud en je

groene bosschen...Rit a (half lachend half kregel). Als je nu weer met die

nonsens aankomt, dan toffel ik je.Ast a (kijkt hem bezorgd aan). Maar het boek, Alfred?A11 mer s. Dat begon zoowat op den achtergrond te

geraken. Maar meer en meer rees de gedachte in mij opaan hoogere plichten en hunne eischen.

Rit a (stralend vat zijn hand). Alfred!A11 mer s. De gedachte aan Eyolf, Rita-lief.Rit a (teleurgesteld, laat zijn hand los). Ah,... Eyolf!A11 mer s. Dieper en dieper heeft de arme kleine Eyolf

zich in mijn hart genesteld. Nadien ongelukkigen val vande tafeL.. En vooral nadat wij de zekerheid gekregen had­den dat het onherstelbaar is...

Rit a (dringend). Maar je bemoeit je toch al met hem,Alfred, zooveel als je maar kunt.

All mer s. Als een schoolmeester, ja. Maar niet als eenvader. En een vader wil ik nu voortaan voor Eyolf zijn.

28

KLEINE EYOLF.

Rita (kijkt hem aan en schudt het hoofd). Ik geloof niet dat ik je goed begrijp.

A 11 m e r s. Ik bedoel, dat ik met alle krachten wil be-proeven hem het onherstelbare zoo licht en dragelijk mogelijk te maken.

R i t a. 0, maar weet je,... ik geloof niet dat hij het zoo erg diep voelt... Goddank!

A st a (aangedaan). Jawel, Rita, dat doet hij wel. A 11 m e r s. Ja, je kunt er zeker van zijn dat hij het diep

voelt. Rita (ongeduldig). Maar, beste, wat kan je dan nog meer

voor hem doen? A 11 m e r s. Ik wil trachten licht te ontsteken in al de

rijke mogelijkheden, die schemeren in zijn kinderziel. Alle edele kiemen, die in hem ontspruiten, wil ik laten opwassen en bloesem en vrucht laten dragen. (met steeds meer vuur, opstaande). En meer dan dat wil ik! Ik wil hem helpen om eenheid te brengen in zijn wenschen, en dat, wat voor hem bereikbaar is. Want zoo ver is hij nu nog niet. Al zijn ver-langen gaat uit naar iets dat zijn heele leven onbereikbaar voor hem blijven zal. Maar ik wil mijn best doen hem te leeren zich gelukkig te voelen.

(Hij loopt een paar maal de kamer op en neer. Asta en Rita volgen hem met de oogen).

R i t a. Je moest die dingen wat kalmer opnemen, Alfred. A 11 m e r s (blijft bij de tafel links staan en ziet hen aan).

Eyolf moet mijn levenswerk maar weer opnemen. Als hij het wil ten minste. Of hij kan iets kiezen dat geheel en al uit hem zelf komt. Beter dat nog, misschien wel... In elk geval laat ik het mijne voorloopig liggen.

Rita (staat op). Maar, liefste Alfred,... kan je dan niet werken, zoowel voor je zelf als voor Eyolf?

A 11 m e r s. Neen, dat kan ik niet. Onmogelijk!... Ik moet er mij geheel aan geven. Eyolf moet dan maar de vol-maakte zijn van onze familie. En ik zal er mijn nieuwe levenstaak van maken om hem tot dien volmaakte op te leiden.

Ast a (is opgestaan en gaat naar hem toe). Dit moet je een geweldig hevigen strijd gekost hebben, Alfred.

24

KLEINE EYOLF.

Rit a (kijkt hem aan en schudt het hoofd). Ik geloof nietdat ik je goed begrijp.

A11 mer s. Ik bedoel, dat ik met alle krachten wil be­proeven hem het onherstelbare zoo licht en dragelijk mogelijkte maken.

Rit a. 0, maar weet je, ... ik geloof niet dat hij het zooerg diep voelt... Goddank!

Ast a (aangedaan). jawel, Rita, dat doet hij wel.A11 mer s. ja, je kunt er zeker van zijn dat hij het diep

voelt.Rit a (ongeduldig). Maar, beste, wat kan je dan nog meer

voor hem doen?AII mer s. Ik wil trachten licht te ontsteken in al de

rijke mogelijkheden, die schemeren in zijn kinderziel. Alleedele kiemen, die in hem ontspruiten, wil ik laten opwassenen bloesem en vrucht laten dragen. (met steeds meer vuur,opstaande). En meer dan dat wil ik! Ik wil hem helpen omeenheid te brengen in zijn wenschen, en dát, wat voor hembereikbaar is. Want zoo ver is hij nu nog niet. Al zijn ver­langen gaat uit naar iets dat zijn heele leven onbereikbaarvoor hem blijven zal. l\~aar ik wil mijn best doen hem teleeren zich gelukkig te voelen.

(Hij loopt een paar maal de kamer op en neer. Asta enRita volgen hem met de oogen).

Rit a. je moest die dingen wat kalmer opnemen, Alfred.All mer s (blijft bij de tafel links staan en ziet hen aan).

Eyolf moet mijn levenswerk maar weer opnemen. Als hij hetwil ten minste. Of hij kan iets kiezen dat geheel en al uithem zelf komt. Beter dat nog, misschien weL.. In elk gevallaat ik het mijne voorloopig liggen.

Rit a (staat op). Maar, liefste Alfred,. .. kan je dan niet\\'erken, zoowel voor je zelf als voor Eyolf?

All mer s. Neen, dat kan ik niet. Onmogelijk!... Ikmoet er mij geheel aan geven. Eyolf moet dan maar de vol­maakte zijn van onze familie. En ik zal er mijn nieuwelevenstaak van maken om hem tot dien volmaakte op teleiden.

Ast a (is opgestaan en gaat naar hem toe). Dit moet jeeen geweldig hevigen strijd gekost hebben, Alfred.

24:

Mevrouw E. de Boer—Van Rijk

als Rattenvrouwtje in „Kleine Eyolf"

KLEINE EYOLF.

A 11 m e r s. Ja, dat heeft het ook. Hier thuis zou ik nooit die overwinning op mijzelf behaald hebben. Nooit mijzelf tot afstand doen hebben kunnen dwingen. Nooit hier thuis.

R i t a. Was het dus dáárvoor dat je van den zomer op reis ging?

Allmers (met lichtende oogen). Ja ! En toen kwam ik daarboven in de oneindige eenzaamheid. Zag de zonsopgangen lichten over de toppen. Voelde mij dichter bij de sterren. Alsof wij elkander kenden en begrepen. Toen kan ik het.

Asta (kijkt hem bedroefd aan). En wil je nu nooit meer schrijven aan je boek over „De menschelijke verantwoorde-lijkheid"?

A 1 l m e r s. Neen, nooit meer, Asta. Ik kan mijzelf niet versnipperen tusschen twee levenstaken, zeg ik je immers... Maar ik zal de „menschelijke verantwoordelijkheid" in mijn leven in praktijk brengen.

Rita (glimlachend). Geloof je heusch dat je zulke groot-sche plannen hier thuis zult kunnen uitvoeren?

Allmers (grijpt haar hand). In vereeniging met jou, kan ik het wel. (strekt de andere hand uit) En ook in ver-eeniging met jou, Asta.

Rita (trekt haar hand terug) . Met twee anderen dus! Je kunt je dan toch wèl versnipperen!

A 11 m e r s. Maar liefste Rita... ! (Rita loopt van hem weg en gaat in de tuindeur staan). (Er wordt haastig geklopt aan de deur rechts. Borghejm

stapt vlug binnen. Hij is een jongmensch van ongeveer dertig jaar. Frisch en vroolijk uiterlijk. Rank en recht van houding).

Borghej m. Goeden morgen, goeden morgen, mevrouw! (blijft verheugd staan bij het zien van Allmers). Neen maar, wat zie ik! Alweer thuis, mijnheer Allmers?

Allmers (schudt hem de hand). Ja, ik ben van nacht gekomen.

Rita (vroolijk). Hij had niet langer permissie, mijnheer Borghejm.

A 11 m e r s. Maar dat is toch niet waar, Rita... Rita (komt dichter bij). Ja, welzeker is dat waar. Zijn

verlof was uit.

26

KLEINE EYOLF.

AII mer s. Ja, dat heeft het ook. Hier thuis zou ik nooitdie overwinning op mijzelf behaald hebben. Nooit mijzelf totafstand doen hebben kunnen dwingen. Nooit hier thuis.

Rit a. Was het dus dáárvoor dat je van den zomer opreis ging?

A11 mer s (met lichtende oogen). Ja! En toen kwam ikdaarboven in de oneindige eenzaamheid. Zag de zonsopgangenlichten over de toppen. Voelde mij dichter bij de sterren.Alsof wij elkander kenden en begrepen. Toen kon ik het.

Ast a (kijkt hem bedroefd aan). En wil je nu nooit meerschrijven aan je boek over "De menschelijke verantwoorde­lijkheid"?

A II mer s. Neen, nooit meer, Asta. Ik kan mijzelf nietversnipperen tusschen twee levenstaken, zeg ik je immers...Maar ik zal de "menschelijke verantwoordelijkheid" in mijnleven in praktijk brengen.

Rit a (glimlachend). Geloof je heusch dat je zulke groot­sche plannen hier thuis zult kunnen uitvoeren?

All mer s (grijpt haar hand). In vereeniging met jou,kan ik het wel. (strekt de andere hand uit) En ook in ver­eeniging met jou, Asta.

Rit a (trekt haar hand terug). Met twee anderen dus! jekunt je dan toch wèl versnipperen!

AII mer s. Maar liefste Rita... !(Rita loopt van hem weg en gaat in de tuindeur staan).(Er wordt haastig geklopt aan de deur rechts. Borghejm

stapt vlug binnen. Hij is een jongmensch van ongeveer dertigjaar. Frisch en vroolijk uiterlijk. Rank en recht van houding).

B 0 r g he j m. Goeden morgen, goeden morgen, mevrouw!(blijft verheugd staan bij het zien van Allmers). Neen maar,,vat zie ik! Alweer thuis, mijnheer Allmers?

All mer s (schudt hem de hand). ja, ik ben van nachtgekomen.

Rit a (vroolijk). Hij had niet langer permissie, mijnheerBorghejm.

AII mer s. Maar dat is toch niet waar, Rita...Rit a (komt dichter bij). ja, welzeker is dat waar. Zijn

verlof was uit.

KLEINE EYOLF.

Borghej m. Zoo mevrouw, houdt u de teugels zoo strak bij uw man?

Rit a. Ik sta op mijn rechten. En aan alles moet dan toch ook een eind komen.

Borghej m. 0, niet aan alles,... hc op ik... Goeden morgen, juffrouw Allmers!

A st a (ontwijkend). Goeden morgen. Rita (kijkt Borghejm aan). Niet aan alles, zegt u? Borghej m. Ja, ik geloof vast en zeker, dat er in elk

geval iets is, hier op aarde, waaraan geen einde komt. R i t a. Nu denkt u vast aan de liefde en dergelijke

dingen. Borghejm (warm). Ik denk aan alles wat mooi en

heerlijk is. R i t a. En waaraan nooit een einde komt. Ja, laat ons

dat maar gelooven. Maar hopen, wij allemaal. A l I m e r s (gaat naar hem toe). Nu zal u wel gauw

klaar zijn met het maken van den weg hier? B o r g h e j m. Ik bèn er al mee klaar. Kwam er gisteren

mee klaar. Het heeft lang genoeg geduurd. Maar, Goddank, dáár kwam een eind aan.

R i t a. En is u daarover nu zoo vreeselijk blij? B o r g h e j m. Ja, dat zal waar zijn! R i t a. Nu, ik moet zeggen... Borghej m. Wat, mevrouw? R i t a. Dat staat u nu niet zoo heel mooi, mijnheer

Borghejm. B o r g h e j m. Niet? Waarom dan niet? R i t a. Wel, dan zal u wel niet dikwijls meer dezen kant

uit komen. Borghej m. Neen, dat is waar; daar dacht ik zoo

gauw niet aan. R i t a. Nou, een enkelen keer kan u ons toch nog wel

eens komen opzoeken. B o r g h e j m. Neen, dat zal nu, helaas, wel voor langen

tijd onmogelijk voor mij zijn. A l l m e r s. Zoo? Waarom dan? B o r g h e j m. ik heb een groot nieuw werk gekregen,

waarmee ik onmiddellijk moet beginnen.

26

KLEINE EYOLF.

A 11 m e r s. Zoo waarlijk? (drukt hem de hand). Dat doet mij ontzaglijk veel plezier.

R i t a. Wel gefeliciteerd, mijnheer Borghejm! B o r g h e j m. Sst! Sst!... Ik mag er eigenlijk nog niet

hardop over spreken! Het is het maken van een heel moei-lijken weg... hoog in 't Noorden... die over bergen heen gelegd worden moet, en waarbij de ongelooflijkste moeilijk-heden te overwinnen zijn! (hartstochtelijk) 0, groote, mooie wereld!... Wat een geluk toch om ingenieur te zijn!

Rita (glimlacht en kijkt hem plagend aan). Is het alleen de schuld van dat nieuwe werk, dat u vandaag zoo uit-bundig is?

B o r g h e j m. Neen, dat niet alleen. Maar ook al de schitterende en veelbelovende uitzichten die zich voor mij openen.

R i t a. Aha! Er schuilt misschien nog wel iets heerlijkers achter!

Borghejm (kijkt op zij uit naar Asta). Wie weet! Als het geluk maar eenmaal komt, dan komt het gewoon-lijk als een voorjaarsstroom. (keert zich tot Asta) Juffrouw Allmers, zullen wij niet een eindje samen gaan wandelen? Zooals gewoonlijk?

Ast a (snel). Neen, neen, dank u. Nu niet. Vandaag niet. B o r g h e j m. Och toe! Een klein eindje maar! Er is nog

zooveel waarover ik met u zou willen spreken, vóór ik weg ga. R i t a. Misschien wel iets, waarover u óók nog niet

hardop spreken mag? Borghejm. Hm! dat hangt er van af. R i t a. Nou, u kan desnoods ook wel fluisteren. (halfluid)

Toe Asta, ga toch met hem mee. A s t a. Och maar, Rita-lief... Borghejm (smeekend). Juffrouw Asta,... bedenk dat

dit misschien onze laatste wandeling is... voor langen tijd. A st a (neemt haar hoed en parasol). Nu, goed dan, laat

ons dan maar een beetje in den tuin gaan. B o r g h e j m. 0, dank u, dank u wel! A 11 m e r s. En let dan met-een een beetje op Eyolf. B o r g h e j m. Ja, Eyolf,... dat 's waar ook. Waar zit

hij toch vandaag? Ik heb iets voor hem meegebracht.

27

KLEINE EYOLF.

All mer s. Zoo waarlijk? (drukt hem de hand). Dat doetmij ontzaglijk veel plezier.

Rit a. Wel gefeliciteerd, mijnheer Borghejm!B 0 r g hei m. Sst I Sst!... Ik mag er eigenlijk nog niet

hardop over spreken I Het is het maken van een heel moei­lijken weg... hoog in 't Noorden... die over bergen heengelegd worden moet, en waarbij de ongelooflijkste moeilijk­heden te overwinnen zijn! (hartstochtelijk) 0, groote, mooiewereld!... Wat een geluk toch om ingenieur te zijn!

Rit a (glimlacht en kijkt hem plagend aan). Is het alleende schuld van dat nieuwe werk, dat u vandaag zoo uit­bundig is?

B 0 r g h e j m. Neen, dat niet alleen. Maar ook al deschitterende en veelbelovende uitzichten die zich voor mijopenen.

Rit a. Aha! Er schuilt misschien nog wel iets heerlijkersachter!

B 0 r g h e j m (kijkt op zij uit naar Asta). Wie weet!Als het geluk maar eenmaal komt, dan komt het gewoon­lijk als een voorjaarsstroom. (keert zich tot Asta) JuffrouwAllmers, zullen wij niet een eindje samen gaan· wandelen?Zooals gewoonlijk?

Ast a (snel). Neen, neen, dank u. Nu niet. Vandaag niet.B 0 r g h e j m. Och toe! Een klein eindje maar! Er is nog

zooveel waarover ik met u zou willen spreken, vóór ikweg ga.Rit a. Misschien wel iets, waarover u 66k nog niet

hardop spreken mag?B 0 r g h e j m. Hm! dat hangt er van af.Rit a. Nou, lt kan desnoods ook wel fluisteren. (halfluid)

Toe Asta, ga toch met hem mee.Ast a. Och maar, Rita-lief...B 0 r g h e j m (smeekend). Juffrouw Asta,... bedenk dat

dit misschien onze laatste wandeling is... voor langen tijd.Ast a (neemt haar hoed en parasol). Nu, goed dan, laat

ons dan maar een beetje in den tuin gaan.B 0 r g h e j m. 0, dank u, dank u wel!AII mer s. En Iet dan met-een een beetje op Eyolf.B 0 r g h e j m. Ja, Eyolf, ... dat 's waar ook. Waar zit

hij toch vandaag? Ik heb iets voor hem meegebracht.

27

KLEINE EYOLF.

A l 1 m e r s. Hij is beneden ergens aan 't spelen. B o r g h e j m. Och kom! Begint hij nu te spelen? Anders

zit hij gewoonlijk maar binnen met zijn neus in een boek. A 11 m e r s. Daarmee zal het nu uit zijn. Een echte

buitenjongen moet hij nu worden. B or g h e j m. Kijk, dat is goed! Naar buiten in de vrije

natuur met hem ook, dat arme kereltje! Lieve God, iets beters kan iemand toch niet doen in deze heerlijke wereld, dan spelen. Mij lijkt het heele leven een spel ! ... Kom dan, juffrouw Asta.

(Borghejm en Asta gaan over de veranda naar buiten in den tuin).

A l l m e r s (kijkt hen na). Zeg, Rita,... geloof jij dat er iets bestaat tusschen die twee?

R i t a. Ik weet niet wat ik er van zeggen moet. Eerst dacht ik van ja. Maar Asta is mij zoo onbegrijpelijk geworden.

A 11 m e r s. Zoo? Is ze? Terwijl ik weg was? R i t a. Ja, in de paar laatste weken, vind ik. A l l m e r s. En geloof je dat zij nu niet veel meer om

hem geeft? R i t a. Niet ernstig, geloof ik. Niet zoo onverdeeld. Zoo

uitsluitend. Neen. (kijkt hem onderzoekend aan). Zou je er tegen zijn als zij van hem hield?

A 11 m e r s. Niet bepaald er tegen. Maar de gedachte zou mij toch wel een beetje benauwen...

R i t a. Benauwen? A I 1 m e r s. Ja; want je moet niet vergeten dat ik ver-

antwoordelijk ben voor Asta. Voor haar levensgeluk. R i t a. Och wat... verantwoordelijk ! Asta is toch geen

kind meer? Zij kan toch wel zelf een keus doen, zou ik denken.

A 11 m e r s. Ja, dat moeten wij ten minste hopen, Rita. R i t a. Wat mij betreft, ik vind Borghejm heel geschikt. A 11 m e r s. Ja, lieve, dat vind ik ook wel. Zeker. Maar

toch... Rita (voortgaand). En ik zou het erg graag zien dat Asta

en hij een paar werden. A l 1 m e r s (ontstemd). Waarom eigenlijk?

28

KLEINE EYOLP.

AII mer s. Hij is beneden ergens aan 't spelen.B 0 r g h e j m. Och kom! Begint hij nu te spelen? Anders

zit hij gewoonlijk maar binnen met zijn neus in een boek.AII mer s. Daarmee zal het nu uit zijn. Een echte

buitenjongen moet hij nu worden.B 0 r g h e j m. Kijk, dat is goed! Naar buiten in de vrije

natuur met hem ook, dat arme kereltje! Lieve God, ietsbeters kan iemand toch niet doen in deze heerlijke wereld,dan spelen. Mij lijkt het heele leven een spel!. .. Komdan, juffrouw Asta.

(Borghejm en Asta gaan over de veranda naar buiten inden tuin).

A II mer s (kijkt hen na). Zeg, Rita,. .. geloof jij dater iets bestaat tusschen die twee?

Rit a. Ik weet niet wat ik er van zeggen moet. Eerstdacht ik van ja. Maar Asta is mij zoo onbegrijpelijk geworden.

AII mer s. Zoo? Is ze? Terwijl ik weg was?Rit a. ja, in de paar laatste weken, vind ik.AII mer s. En geloof je dat zij nu niet veel meer om

hem geeft?Rit a. Niet ernstig, geloof ik. Niet zoo onverdeeld. Zoo

uitsluitend. Neen. (kijkt hem onderzoekend aan). Zou je ertegen zijn als zij van hem hield?

AII mer s. Niet bepaald er tegen. Maar de gedachte zoumij toch wel een beetje benauwen...

Rit a. Benauwen?All mer s. ja; want je moet niet vergeten dat ik ver­

antwoordelijk ben voor Asta. Voor haar levensgeluk.Rit a. Och wat... verantwoordelijk! Asta is toch geen

kind meer? Zij kan toch wel zelf een keus doen, zou ikdenken.

AII mer s. Ja, dat moeten wij ten minste hopen, Rita.Rit a. Wat mij betreft, ik vind Borghejm heel geschikt.AII mer s. ja, lieve, dat vind ik ook wel. Zeker. Maar

toch...Rit a (voortgaand). En ik zou het erg graag zien dat Asta

en hij een paar werden.All mer s (ontstemd). Waarom eigenlijk?

28

KLEINE EYOLP.

Rit a (steeds meer opgewonden). Wel, omdat zij dan verweg moest gaan met hem! En dan kon ze niet meer zoodikwijls hier komen, zooals nu!

All mer s (staart haar vol verbazing aan). Wat! Zou jeAsta graag kwijt willen zijn?

Rit a. ja, Alfred, ja!A11 mer s. Maar waarom dan toch... ?Rit a (slaat haararmen hartstochtelijk om zijn hals). Om­

dat ik je dan eindelijk eens heelemaal voor mijzelf alleenzou hebben! Hoewel. .. dàn ook nog niet! Niet heelemaalvoor mij! (barst in zenuwachtig schreien uit). 0, Alfred.Alfred,... ik kán je niet loslaten.

All mer s (maakt zich zachtjes los). Maar liefste Rita...wees toch verstandig!

Rit a. Och, wat geef ik er om of ik verstandig ben ofniet! Ik geef alleen om jou! Om jou alleen in de heelewereld! (valt hem weer om den hals). Om jou! Om jou!Om jou!

AII mer s. Laat me los, laat me los... je keelt me... !Rit a (laat hem los). 'k Wou dat ik het maar kon! (kijkt

hem met fonkelende oogen aan). 0, als je eens wist hoe ik jegehaat heb... !

A 11 mer s. Gehaat...Rit a. ja,... als je daar in je eigen kamer zat te broeden

over je werk. Tot diep, diep in den nacht. (klagend). Zoolang... zoo laat nog, Alfred... 0, wat haatte ik je werk!

A 11 mer s. Maar dat is nu immers voorbij.Rit a (lacht schamper). jawel, zeker! Maar nu ben je ver­

vuld met iets dat nog erger is.All mer s (verontwaardigd). Erger! Noem jij het kind

iets dat nog erger is?Rit a (heftig). ja, dat doe ik. In zoover het onze verhou­

ding raakt, noem ik het zoo. Want hef' kind,... het kindis nog bovendien een levend wezen. (in stijgenden hartstocht)Alaar ik duld het niet, Alfred ! Ik duld het niet, - dat zegik jel

A11 in ers (kijkt haar vast aan en zegt gedempt). Ik bendikwijls bijna bang voor je, Rita.

29

KLEINE EYOLF.

Rita (somber). Ik word dikwijls bang voor mijzelf. En juist daarom moet je het kwade niet in mij wakker maken.

A 1 l m e r s. Maar, lieve God,... doe ik dat dan? R i t a. Ja, dat doe je,... als je het heiligste tusschen ons

verscheurt. A 11 m e r s (dringend). Maar denk toch eens na, Rita. Het

is toch ons eigen kind,... ons eenig kind, waar 't om te doen is.

R i t a. Het kind is maar voor de helft van mij. (weer harts-tochtelijk). Maar jij moet alléén van mij zijn! Heelemaal van mij moet je zijn! Ik heb het recht dat van je te eischen!

A 11 m e r s (haalt de schouders op). Och, Rita-lief,... het geeft immers niets of we iets eischen. Alles moet vrijwillig gegeven worden.

Rita (kijkt hem gespannen aan). En kan je dat dan voortaan niet meer?

A 11 m e r s. Neen, dat kan ik niet meer. Je moet mij met Eyolf deelen.

R i t a. En als Eyolf nu eens nooit geboren was? Wat dan? A 11 m e r s (ontwijkend). Ja, dan was het wat anders. Dan

zou ik immers jou alleen maar hebben. Rit a(zachtjes,bevend).Dan wou ik dat hij nooit geboren was. A 11 m e r s (stuift op). Rita! Je weet zelf niet wat je zegt! Rita (trillend van opwinding). Toen ik hem ter wereld

bracht heb ik zoo ontzettend veel geleden. Maar ik verdroeg alles met jubel en vreugde voor jou.

A 11 m e r s (warm). 0, ja ja, dat weet ik immers wel. Rita (beslist). Maar daarmee moet het ook uit zijn. Ik

wil mijn leven leven. Samen met jou. Geheel met jou! Ik kan niet enkel maar Eyolfs moeder zijn. En niets meer dan dat. Dat wil ik niet, zeg ik je! Dat kan ik niet! Ik wil alles voor jou zijn. Voor jou, Alfred!

A 11 m e r s. Maar dat ben je immers, Rita. Door ons kind...

R i t a. Och wat,... flauwe, misselijke frases... en anders niets. Neen, hoor, dat is niets voor mij. Ik was wel geschikt om moeder van een kind te worden. Maar niet om er een moeder voor te zijn. Je moet mij nemen zooals ik ben, Alfred.

30

KLEINE EYOLF.

A 11 m e r s. En vroeger heb je toch zoovéél van Eyolf gehouden.

Rit a. Ik had zoo met hem te doen, omdat hij voor jou nauwelijks bestond. Alleen maar leeren en blokken moest hij. Je zag soms heelemaal niet naar hem om.

A 11 m e r s. Neen, ik was blind. Mijn tijd was nog niet gekomen...

Rita (kijkt hem aan). En is die dan nu gekomen? A 11 m e r s. Ja, eindelijk. Nu zie ik in dat ik niets hoogers

bereiken kan in de wereld, dan een waar vader voor Eyolf te zijn.

R i t a. En voor mij? Wat wil je dan voor mij zijn? A 11 m e r s. Van jou zal ik blijven houden. In stille innig-

heid (wil haar hand vatten). R i t a (ontwijkt hem). Je stille innigheid kan mij niet

schelen. Ik wil je heelemaal en onverdeeld! En alleen! Net zooals ik je had in dien eersten heerlijken, verrukkelijken tijd. (heftig en hard). Ik laat mij niet afschepen met restjes en kliekjes, hoor je, Alfred!

A 11 m e r s (zachtmoedig). Mij dunkt hier zou zoo'n over- vloed van geluk voor ons alle drie kunnen zijn, Rita.

R i t a (schamper). Dan ben jij met weinig tevreden. (gaat bij de tafel links zitten). Luister eens naar me.

A 11 m e r s (komt dichterbij). Nou? Wat is er? Rita (kijkt naar hem op met matglanzende oogen). Toen

ik gisterenavond je telegram kreeg... Alimers. Ja? Wat toen? R i t a... toen kleedde ik mij in 't wit... A 11 m e r s. Ja, ik zag dat je in 't wit was, toen ik kwam. R i t a. Mijn haar had ik los gemaakt... A 11 m e r s. Je prachtige, heerlijk geurende haar... R i t a... zoodat het over mijn hals en schouders afhing... A I 1 m e r s. Ik zag het. Ik zag het. 0, wat was je mooi,

Rita! R i t a. Er waren rozeroode kappen over allebei de lampen.

En wij waren alleen met ons beiden. De eenigen die wakker waren in het heele huis. En er stond champagne op tafel.

A 11 m e r s. Daar heb ik niet van gedronken.

31

KLEINE EYOLF.

AII mer s. En vroeger heb je toch zoovéél van Eyolfgehouden.

Rit a. Ik had zoo met hëm te doen, omdat hij voor jounauwelijks bestond. Alleen maar leeren en blokken moest hij.Je zag soms heelemaal niet naar hem om.

All mer s. Neen, ik was blind. Mijn tijd was nog nietgekomen...

Rit a (kijkt hem aan). En is die dan nu gekomen?All mer s. Ja, eindelijk. Nu zie ik in dat ik niets hoogers

bereiken kan in de wereld, dan een waar vader voor Eyolfte zijn.

Rit a. En voor mij? Wat wil je dan voor mij zijn?A11 mer s. Van jou zal ik blijven houden. In stille innig­

heid (wil haar hand vatten).Rit a (ontwijkt hem). Je stille innigheid kan mij niet

schelen. Ik wil je heelemaal en onverdeeld! En alleen! Netzooals ik je had in dien eersten heerlijken, verrukkelijken tijd.(heflig en hard). Ik laat mij niet afschepen met restjes enkliekjes, hoor je, Alfredf

All mer s (zachtmoedig). Mij dunkt hier zou zoo'n over­vloed van geluk voor ons alle drie kunnen zijn, Rita.

Rit a (schamper). Dan ben jij met weinig tevreden.(gaat bij de tafel links zitten). Luister eens naar me.

All mer s (ko/nt dichterbij). Nou? Wat is er?Rit a (kijkt naar hem op met matglanzende oogen). Toen

ik gisterenavond je telegram kreeg...Allmers. Ja? Wat toen?Rit a... toen kleedde ik mij in 't wit. ..All mer s. Ja, ik zag dat je in 't wit was, toen ik kwam.Rit a. Mijn haar had ik los gemaakt. ..A11 mer s. Je prachtige, heerlijk geurende haar...Rit a... zoodat het over mijn hals en schouders afhing...A1I mer s. Ik zag het. Ik zag het. 0, wat was je mooi,

Rita!Rit a. Er waren rozeroode kappen over allebei de lampen.

En wij waren alleen met ons beiden. De eenigen diewakker waren in het heele huis. En er stond champagneop tafel.

A I I mer s. Daar heb ik niet van gedronken.

31

KLEINE EYOLF.

R i t a (kijkt hem verbitterd aan). Neen, dat is waar. (lacht schel). „De champagne stond klaar, maar je raakte er niet aan," — zooals het liedje gaat.

(Zij staat op uit den fauteuil en gaat als vermoeid naar de canapé waarop zij in hal fliggende houding gaat zitten).

A 11 m e r s (loopt de kamer door en blijft voor haar staan). Ik was zoo vervuld van ernstige gedachten. Ik had mij voor-genomen met je te praten over ons toekomstig leven, Rita. En in de allereerste plaats over Eyolf.

Rita (glimlachend). Dat heb je immers ook gedaan, beste...

A I 1 m e r s. Neen, ik kwam er niet toe. Want jij begon je uit te kleeden.

R i t a. Ja, en terwijl praatte jij over Eyolf. Weet je dat niet meer? Je vroeg me hoe het met kleine Eyolfs maag gesteld was.

A 11 m e r s (kijkt haar verwijtend aan). Rita...! R i t a. En toen ging je naar bed. En sliep o, zoo

lekker! A 11 m e r s (het hoofd schuddend), Rita...! Rita...! Rita (gaat languit liggen en kijkt naar hem op). Zeg,

Alfred? A 11 m e r s. Ja? R i t a. „De champagne stond klaar, maar je raakte er

niet aan." A 11 m e r s (bijna hard). Neen. Ik raakte er niet aan.

(Hij gaat weg van haar en in de tuindeur staan. Rita ligt ecn oogenblik onbewegelijk, met gesloten oogen).

Rita (springt plotseling op). Maar één ding moet ik je zeggen, Alfred.

A 11 m e r s (keert zich om) Nou? R i t a. Je deedt misschien beter met je niet zoo gerust te

voelen, zeg! A 11 m e r s. Niet gerust? R i t a. Neen, je moest niet zoo onverschillig zijn! Niet

zóó zeker van mij! A 11 m e r s (komt dichterbij). Wat wil je daarmee zeggen? Rita (met trillende lippen). Nooit ben ik je ook maar in

gedachte ontrouw geweest, Alfred! Nooit een enkel oogenblik.

32

KLEINE EYOLF"

Rit a (kijkt hem verbitterd aan). Neen, dat is waar. (lachtschel). "De champagne stond klaar, maar je raakte er nietaan," - zooals het liedjegaat.

(Zij staat op uit den fauteuil en gaat als vermoeid naar decanapé waarop zij in halfliggende houding gaat zitten).

A 11 mer s (loopt de kamer door en blijft voor haar staan).Ik was zoo vervuld van ernstige gedachten" Ik had mij voor­genomen met je te praten over ons toekomstig leven, Rita.En in de allereerste plaats over Eyolf.

Rit a (glimlachend). Dat heb je immers ook gedaan,beste...

All mer s. Neen, ik kwam er niet toe. Want jij begonje uit te kleeden.

Rit a. ja, en terwijl praatte jij over Eyolf. Weet je datniet meer? je vroeg me hoe het met kleine Eyolfs maaggesteld was.

All mer s (kijkt haar verwijtend aan). Rita... !Rit a. En toen ging je naar bed. En sliep 0, zoo

lekker!A11 mer s (het hoofd schuddend), Rita.. ,,! Rita... !Rit a (gaat languit liggen en kijkt naar hem op). Zeg,

Alfred?All mer s. Ja?Rit a. "De champagne stond klaar, maar je raakte er

niet aan."All mer s (bijna hard)" Neen. Ik raakte er niet aan.

(Hij gaat weg van haar en in de tuindeur staan. Rita ligteen oogenblik onbewegelijk, met gesloten oogen).

Rit a (springt plotseling op). Maar één ding moet ik jezeggen, Alfred.

A II mer s (keert zich om) Nou?Rit a. je deedt misschien beter met je niet zoo gerust te

voelen, zeg!All mer s. Niet gerust?Rit a. Neen, je moest niet zoo onverschillig zijn! Niet

zóó zeker van mijIAll mer s (komt dichterbij). Wat wil je daarmee zeggen?Rit a (met trillende lippen). Nooit ben ik je ook maar in

gedachte ontrouw geweest, Alfred ! Nooit een enkel oogenblik.

32

KLEINE EYOLF.

Alimers. Ja. Rita, dat weet ik wel. Daarvoor ken ik je toch te goed.

Rita (met vonkenschietende oogen). Maar als jt mij versmaadt...1

A 11 m e r s. Je versmaden...1 lk begrijp niet waar j heen wilt!

R it a. 0, je weet niet wat er van alles in mij zou kun-nen opkomen, als...

Allmer s. Als...? R it a. Als ik ooit merkte dat je niet meer om me gaf.

Niet meer van me hield z66 als vroeger. A 11 m e r s. Maar, mijn liefste Rita,... de verandering

die een mensch met de jaren ondergaat,... die moet toch ook eens komen in 6ns samenleven. Evengoed als bij alle andere menschen.

R it a. Niet bij mij ! Nooit! En ik wil ook niets weten van verandering bij jou , lk zou het niet kunnen dragen, Alfred! lk wil je houden voor mij alleen.

Allmers (kijkt haar bezorgd aan). Je bent wel ver-schrikkelijk jaloersch van aard...

R it a. lk kan mij niet anders maken dan ik ben. (dreigend). Als ik je moet deelen met iemand anders...

Allmers. Wat dan...? R it a. Dan wreek ik mij op je, Alfred! A 11 m e r s. En hoe zou je je dan kunnen wreken? R it a. Dat weet ik niet... 0, ja, ik weet het toch well Allmer s. Hoe dan? R it a. Dan gooi ik mij weg... Allmer s. Je weggooien, zeg je! R it a. Ja, dat doe ik. Dan gooi ik mij weg... aan den

eersten den besten! A 11 m e r s (kijkt haar hartelijk aan en schudt het hoofd).

Dat zal jij nooit doen,... jij, mijn eerlijke, trotsche, trouwe Rita!

Rita (slaat haar armen om zijn hals). 0, je weet niet waartoe ik in staat zou zijn, als jij... als jij niets meer van me weten wou.

A 11 m e r s. Niets meer van je willen weten, Rita? Hoe kan je nu zoo iets zeggen.

3

KLEINE EYOLF.

A11 mer s. Ja. Rita, dat weet ik wel. Daarvoor ken ikje toch te goed.

Rit a (met vonkenschielende Dogen). Maar als je mijversmaadt. .. 1

A 11 mer s. Je versmaden... ! Ik begrijp niet waar jeheen wilt I

Rit a. 0, je weet niet wat er van alles in mij zou kun-nen opkomen, als .

Allmers. Als ?Rit a. Als ik ooit merkte dat je niet meer om me gaf.

Niet meer van me hield zóó als vroeger.All mer s. Maar, mijn liefste Rita,... de verandering

die een mensch met de jaren ondergaat,... die moet tochook eens komen in ons samenleven. Evengoed als bij alleandere menschen.

Rit a. Niet bij mij I Nooit! En ik wil ook niets wetenvan verandering bij jou. Ik zou het niet kunnen dragen,Alfred! Ik wil je houden voor mij alleen.

A 11in ers (kijkt haar bezorgd aan). Je bent wel ver­schrikkelijk jaloersch van aard...

R: i t a. Ik kan mij niet anders maken dan ik ben.(dreigend). Als ik je moet deelen met iemand anders...

Allmers. Wat dan...?Rit a. Dan wreek ik mij op je, AlfredlA 11 mer s. En hoe zou je je dan kunnen wreken?Rit a. Dat weet ik niet. .. 0, ja, ik weet bet toch wel!A 11 mer s. Hoe dan?Rit a. Dan gooi ik mij weg...All mer s. Je weggooien, zeg je!Rit a. ja, dat doe ik. Dan gooi ik mij weg... aan den

eersten den besten!A l1 mer 5 (kijkt haar hartelijk aan en schudt het hoofd).

Dat zal jij nooit doen,... jij, mijn eerlijke, trotsehe, trouweRital

Rit a (slaat haar armen om zijn hals). 0, je weet nietwaartoe ik in staat zou zijn, als jij ... als jij niets meervan me weten wou.

A11 mer s. Niets meer van je willen weten, Rita? Hoekan je nu zoo iets zeggen.

3 ss

KLEINE EYOLF.

Rita (half lachend, laat hem los). Ik zou mijn strikken kunnen uitzetten voor Rm... dien ingenieur die hier uit-en-in loopt.

Allmers (verlucht). 0, Goddank,... je kunt gekheid maken.

R it a. Volstrekt niet. Waarom voor hem niet evengoed als voor ieder ander?

A 11 m e r s. 0, omdat hij toch zeker al zoo goed als gebonden is.

R it a. Des te beter! Dan nam ik hem van een andere af. Dat is toch precies hetzelfde als wat Eyolf tegenover mij heeft gedaan.

A 11 m e r s. Wou je zeggen dat onze kleine Eyolf dit gedaan heeft?

Rita (met uitgestrekten wijsvinger). Zie je! Zie je nou wel I Zoodra je Eyolfs naam maar noemt, wordt je week en beeft je stem! (dreigend, balt de handen). 0, ik zou haast kunnen wenschen... !

Allmers (kijkt haar angstig aan). Wat zou je kunnen wenschen, Rita...!

Rita (heftig, gaat van hem weg). Neen, neen, neen,... dat zeg ik je niet! Nooit!

Allmers (komt dicht IV haar). Rita! lk smeek je,... voor je zelf en voor mij,... laat je niet verleiden tot iets dat slecht is.

(Borghejm en Asta komen uit den tuin. Zij zijn beiden opgewonden maar beheerschen zich. Zien er ernstig en ont- stemd uit. Asta blijft buiten op de veranda staan. Borghejm komt de kamer binnen).

B o r g h e j m. Ziezoo. Nu hebben juffrouw Allmers en ik onze laatste wandeling gemaakt.

Rita (kijkt hem onthutst aan). Ah I En volgt er geen langere tocht na deze wandeling?

Borghejm. Voor mij wel, ja. R it a. Voor u alleen? B o r g h e j m. Ja, voor mij alleen. Rita (kijkt donker naar Allmers). Hoor je dat, Alfred?

(wendt zich tot Borghejm). lk durf wedden dat het een paar booze oogen zijn die u dien poets gespeeld hebben.

34

KLEINE EVOl.F.

Rit a (half lachend, laat hem los). Ik zou mijn strikkenkunnen uitzetten voor hèm... dien ingenieur die hieruit-en-in loopt.

All mer s (verlucht). 0, Goddank, ... je kunt gekheidmaken.

Rit a. Volstrekt niet. Waarom voor hem niet evengoedals voor ieder ander?

A II mer s. 0, omdat hij toch zeker al zoo goed alsgebonden is.

Rit a. Des te beter! Dan nam ik hem van een andereaf. Dat is toch precies hetzelfde als wat Eyolf tegenovernlij heeft gedaan.

All mer s. Wou je zeggen dat onze kleine Eyolf dátgedaan heeft?

Rit a (met uitgestrekten wijsvinger). Zie je! Zie je nouv.'ell Zoodra je Eyolfs naam maar noemt, wordt je weeken beeft je stem! (dreigend, balt de handen). 0, ik zou haastkunnen wenschen... !

All mer s (kijkt haar angstig aan). Wat zou je kunnenwenschen, Rita... !

Rit a (heflig, gaat van hem weg). Neen, neen, neen,...dat zeg ik je nietl Nooitl

All mer s (komt dicht bij haar). Rita! Ik smeek je,...voor je zelf en voor mij,... laat je niet verleiden tot ietsdat slecht is.

(Borghejm en Asta komen uit den tuin. Zij zijn beidenopgewonden maar beheerschen zich. Zien er ernstig en ont­stemd uit. Asta blijft buiten op de veranda staan. Borghejmkomt de kamer binnen).

B 0 r g h ej m. Ziezoo. Nu hebben juffrouw Allmers enik onze laatste wandeling gemaakt.

Rit a (kijkt hem onthutst aan). Ahl En volgt er geenlangere tocht na deze wandeling?

Borghejm. Voor mij wel, ja.Rit a. Voor u alleen?B 0 r g h e j m. Ja, voor mij alleen.Rit a (kijkt donker naar Allmers). Hoor je dat, Alfred?

(wendt zich tot Borghejm). Ik durf wedden dat het een paarbooze oogen zijn die u dien poets gespeeld hebben.

34

KLEINE EYOLF.

B0 r g h e j m (kijkt haar aan). Booze oogen?Rit a (knikt). Booze oogen, ja.B 0 r g h e j m. Gelooft u dan aan "hooze oogen", mevrouw

Allmers?Rit a. Ja, sedert kort ben ik er aan gaan gelooven.

\'ooral aan booze kinderoogen,All mer s (verontwaardigd, fluistert). Rita..., hoe is

het mogelijk... IRit a (halfluid). Jij bent het die mij slecht en boosaardig

maakt, Alfred !(Verward roepen en schreeuwen klinkt uit de verte van

den waterkant).B 0 r g h e j m (gaat naar de glazen deur). Wat is dat

voor een leven?Ast a (in de deur). Kijk al die menschen eens naar den

steiger toe loopen!All mer s. Wat kan dat zijn? (kijkt een oogenblik naar

buiten). Zeker weer die straatbengels die daar kattekwaaduithalen.

B 0 r g he j m (roept over de balustrade). Hei daar! Jon-gens! Wat is er te doen?

(l~1en hoort verscheiden stemmen door elkaar roepen).Rit a. Wat zeggen ze?B 0 r g h e j m. Ze zeggen dat er een kind verdronken is.AII mer s. Een kind verdronken?Ast a (onrustig). Een kleine [ongen, zeggen ze.AII m ers. Och, ze kunnen toch allemaal zwemmen.Rit a (gilt in angst). Waar is Eyolf?A11 mer s. Kalm maar. Kalm. Eyolf is immers in den

tuin aan 't spelen.Ast a. Neen, in den tuin was hij niet...Rit a (met opgeheven armen). 0, als hij het maar niet is!B 0 r g h e j m (luistert en roept naar beneden). Van wie

is het kind, zeg je?(Men hoort onduidelijke stemmen. Borghejm en Asta

stooten een onderdrukten kreet uit en hollen naar benedenden tuin in).

All mer s (in doodsangst). 't Is Eyolf niet! 't Is Eyolfniet, Rita!

35

KLEINE EYOLF.

Rit a (op de veranda luisterend). Sst! Wees still Ik moethooren wat ze zeggen1

(RUa vlucht met een schellen kreet de kamer in).All mer s (haar achterna). Wat hebben ze gezegd?Rit a (zinkt bij den fauteuil links neer). Ze zeiden: de

kruk drij ft rAll mer s (als verlamd). Neen! Neen! Neen!Rit a (heesclz). Eyolf! Eyolf! 0, ze moeten hem reddenrAll mer s (half waanzinnig). Dat kánniet anders! Zoo'n

kostbaar leven! Zoo'n kostbaar leven!(Hij ijlt den tuin in).

EINDE VAN HET EERSTE BEDRIJF.

36

TWEEDE BEDRIJF.

Een klein smal dal in Allmers bosch aan het strand. Links hooge oude boomen, die hun takken wijd uitspreiden over de plek. Op den achtergrond stroomt langs de helling af een beek, die zich verliest tusschen de steenen aan den zoom van het bosch. Langs de beek loopt een slingerend voetpad. Rechts enkele alleenstaande boomen, waar men de fjord tusschen door ziet schemeren. Op den voorgrond ziet men den hoek van een boothuis met een aan land getrokken boot. Onder de oude boomen links staat een tafel met een bank en een paar stoelen, alles van dunne berkestammen vervaardigd. Het is een trieste regenachtige dag, met laag drijvende nevel-achtige wolken.

AIfred Allmers, gekleed als te voren, zit op de bank en steunt zijn ellebogen op de tafel. Zijn hoed ligt voor hem. Hij zit onbewegelijk en afgetrokken voor zich uit over het water te staren. Na een oogenblik komt Asta het voetpad af. Zij heeft haar parapluie opgestoken.

A st a (komt stil en voorzichtig naar hem toe). Je moest met dat sombere weer niet hier beneden zitten, Alfred.

A 11 mers (knikt langzaam, zonder te antwoorden). Asta (doet haar parapluie dicht). Ik heb zoo lang naar

je gezocht. Allmers (toonloos). Dank je. Ast a (verschuift een stoel en gaat bij hem zitten). Heb

je al lang hier gezeten? Den heelen tijd? Allmers (antwoordt niet. Even later zegt hij). Neen.

Ik kan er niet bij. Het lijkt mij zoo absoluut onmogelijk... dit alles.

37

TWEEDE BEDRIJF.

Een klein smal dal in Allmers bosch aan het strand. Linkshooge oude boomen, die hun takken wijd uitspreiden over deplek. Op den achtergrond stroomt langs de helling af eenbeek, die zich verliest tusschen de steenen aan den zoomvan het bosch. Langs de beek loopt een slingerend voetpad.Rechts enkele alleenstaande boomen, waar men de fjordtusschen door ziet schemeren. Op den voorgrond ziet menden hoek van een boothuis met een aan land getrokken boot.Onder de oude boomen links staat een tafel met een bank eneen paar stoelen, alles van dunne berkestammen vervaardigd.Het is een trieste regenachtige da~J met laag drijvende nevel­achtige wolken.

Alfred Allmers, gekleed als te voren, zit op de bank ensteunt zijn ellebogen op de tafel. Zijn hoed ligt voor hem.Hij zit onbewegelijk en afgetrokken voor zich uit over hetwater te staren.Na een oogenbtik komt Asta het voetpad af. Zij heeft haarparapluie opgestoken.

Ast a (komt stil en voorzichtig naar hem toe). Je moestmet dat sombere weer niet hier beneden zitten, Alfred.

All mer s (knikt langzaam, zonder te antwoorden).Ast a (doet haar parapluie dicht). Ik heb zoo lang naar

je gezocht.All mer s (toonloos). Dank je.Ast a (verschuift een stoel en gaat bij hem zitten). Heb

je al lang hier gezeten? Den heelen tijd?All mer s (antwoordt niet. Even later zegt hij). Neen.

Ik kan er niet bij. Het lijkt mij zoo absoluut onmogelijk...dit alles.

87

KLEINE EYOLF.

Ast a (legt deelnemend haar hand op zijn arm). Mijnarme Alfred.

All mer s (staart haar aan). Is het toch wel heuschwaar Asta? Of ben ik gek geworden? Of droom ik alleenmaar? 0, als het eens een droom was! Wat zou het heer­lijk zijn als ik nu wakker werd!

Ast a. 0, kon ik je maar wakker maken!A II mer s (kijkt uit over het water). Wat ziet de fjord

er van daag onbarmhartig uit. Hij ligt daar zoo dof endommelig. Loodgrijs,... met gele glimpen;... en weer­spiegelt de regenwolken.

Ast a (smeekend) . 0, Alfred, zit toch niet zoo op defjord te turen!

All mer s (zonder op haar te letten). Op de oppervlakte,ja. Maar in de diepte,... dáár gaat de snelle onderstroom...

Ast a (angstig.. 0, ik bid je,... denk om Godswil tochniet aan de diepte!

A II mer s (ziet haar zacht aan). Je denkt zeker dat hijhier vlak buiten ligt, hè? Maar dat is zoo niet, Asta. Datmoet je nooit gelooven. Vergeet niet hoe hevig de stroomhier naar buiten trekt. Regelrecht naar zee.

Ast a (valt snikkend voorover op de tafel, met de handenvoor haar gezicht). 0 God,... 0 God!

All mer s (bedroefd). Daarom is kleine Eyolf nu zoover, ver van ons allen weg.

Ast a (kijkt hem smeekend aan). 0, Alfred. zeg tochzulke dingen niet!

A II mer s. Dat kan je toch zelf wel uitrekenen. Jij,die zoo knap bent. . .- In acht-en-twintig, negen-en-twintiguren... Laat eens zien... ! Laat eens zien... !

Ast a (gilt en houdt haar handen voor deooren) . Alfred... !A II mer s (zijn hand vast op de tafel drukkend). Maar

kan jij de beteekenis van zoo iets begrijpen?Ast a (kijkt hem aan). Waarvan?A11 mer s, Van dat wat Rita en mij aangedaan is?Ast a. De beteekenis daarvan?A ti mer s (ongeduldig). Ja, de beteekenis, zeg ik. Want

het moet toch een beteekenis hebben. Het leven, het bestaan,

38

KLEINE EYOLF.

een menschenlot, kan toch niet zoo heelemaal zonder be-teekenis zijn.

A s t a. Och, wie kan er nu iets zekers, iets bepaalds over die dingen zeggen, Alfred-lief?

A 11 m e r s (lacht bitter). Och neen; daar kan je ook alweer gelijk in hebben. Misschien gaat de heele boel zoo maar op goed geluk... als een aan zichzelf overgelaten drijvend wrak op zee, zonder roer. Dat is best mogelijk... 't Heeft er ten minste veel van.

Ast a (nadenkend). En als het nu alleen maar zoo eens leek...?

A 11 m e r s (heftig). Zoo? Kan jij het mij dan bij geval verklaren? Want ik kan het niet. (weeker). Daar staat nu Eyolf juist op het punt om het zelfbewuste leven in te gaan. Allerlei mogelijkheden draagt hij in zich om. Veelbelovende mogelijkheden misschien. Hij zal mijn leven rijk maken aan vreugde en trots. En dan is er niet meer noodig dan de komst van een krankzinnig oud wijf... dat een hond in een zak vertoont...

A s t a. Maar wij weten immers heelemaal niet hoe het eigenlijk in zijn werk is gegaan.

A 11 m e r s. Jawel. Dat weten wij wel. De jongens hebben haar immers zien wegroeien op de fjord. Zij zagen Eyolf alleen staan op de uiterste punt van den steiger. Zagen hem haar nastaren,... en als door duizeling bevangen worden. (bevend) En zoo gebeurde het dat hij voorover viel... en verdween.

A s t a. Jawel. Maar toch... A 11 m e r s. Zij heeft hem in de diepte getrokken. Wees

daarvan overtuigd. A s t a. Maar, beste, waarom zou zij dat gedaan hebben? A 11 m e r s. Ja, zie je, dat is juist de zaak! Waarom zou

zij? Een vergelding kan daar niet achter steken. Niets wat boete eischt, meen ik. Eyolf heeft haar nooit kwaad gedaan. Haar nooit nageroepen. Nooit den hond met steenen gegooid. Hij had immers noch haar noch den hond ooit gezien vóór gisteren. Dus geen vergelding. Zoo heelemaal zonder reden... zonder eenigen zin, Asta... En toch wil de wereldorde het zoo.

39

KLEINE EYOLF.

een menschenlot, kan toch niet zoo heelemaal zonder he­teekenis zijn.

Ast a. Och, wie kan er nu iets zekers, iets bepaaldsover die dingen zeggen, Alfred-lief?

All mer s (lacht bitterJ. Och neen; daar kan je ookalweer gelijk in hebben. Misschien gaat de heeJe boel zoomaar op goed geluk. .. als een aan zichzelf overgelatendrijvend wrak op zee, zonder roer. Dat is best mogelijk...'t Heeft er ten nlinste veel van.

Ast a (nadenkend). En als het nu alleen maar zoo eensleek...?

All mer s (heftig). Zoo? Kan jij het mij dan bij gevalverklaren? Want ik kan het niet. (weeker). Daar staat nuEyolf juist op het punt om het zelfbewuste leven in te gaan.Allerlei mogelijkheden draagt hij in zich om. Veelbelovendemogelijkheden misschien. Hij zal mijn leven rijk maken aanvreugde en trots. En dan is er niet meer noodig dan dekomst van een krankzinnig oud wijf... dat een hond in eenzak vertoont. ..

Ast a. Maar wij weten immers heelemaal niet hoe heteigenlijk in zijn werk is gegaan.

A 11 mer s. Jawel. Dat weten wij wel. De jongens hebbenhaar immers zien wegroeien op de fjord. Zij zagen Eyolfalleen staan op de uiterste punt van den steiger. Zagen hemhaar nastaren,... en als door duizeling bevangen worden.(bevend) En zoo gebeurde het dat hij voorover viel... enverdween.

Ast a. Jawel. Maar toch...AII mer s. Zij heeft hem in de diepte getrokken. Wees

daarvan overtuigd.Ast a. Maar, beste, waarom zou zij dat gedaan hebben?All mer s. Ja, zie je, dat is juist de zaak! Waarom zou

zij? Een vergelding kan daar niet achter steken. Niets watboete eischt, meen ik. Eyolf heeft haar nooit kwaad gedaan.Haar nooit nageroepen. Nooit den hond met steenen gegooid.Hij had immers noch haar noch den hond ooit geziengisteren. Dus geen vergelding. Zoo heelemaal zonder reden...zonder eenigen zin, Asta... En toch wil de wereldordehet zoo.

39

KLEINE EYOLP.

Ast a. Heb je daarover met Rita gesproken?AII mer s (schudt het hoofd). Ik kan over zulke dingen

beter met jou praten, vind ik. (ademt zwaar). En over alleandere dingen ook. (Asta haalt naaigerei en een klein inpapier gewikkeld pakje uit haar zak. Allmers zit afgetrokkentoe te kijken).

AII mer s. Wat heb je daar, Asta?Ast a (neemt zijn hoed). Een stukje zwart krip.AII mer s. Och, wat moet dàt nou?Ast a. Rita heeft het mij verzocht. Mag ik?All mer s. Och ja; voor mijn part. (zij naait het krip

op zijn hoed).All mer s (naar haar kijkend). Waar is Rita?Ast a. Zij loopt een beetje door den tuin, geloof ik.

Borghejm is bij haar.AtI mer s (een beetje verwonderd). ZÓÓ? Is Borghejm

vandaag ook weer hier?Ast a. Ja. Hij is met den middagtrein gekomen.AII mer s. Dat had ik niet gedacht.Ast a (naaiend). Hij hield zoo innig veel van Eyolf.All mer s. Borghejm is echt trouwen hartelijk, Asta.Ast a (hartelijk maar kalm). Ja, dat is hij. Echt trouw.All mer s (ziet haar aan). Eigenlijk hou je heel veel

van hem.Ast a. Ja, dat doe ik ook.All mer s. En toch kan je niet besluiten om...?Ast a. Toe, Alfred-lief, praat daar liever niet over.All mer s. Jawel, jawel, - zeg mij alleen maar waarom

je niet kunt...?Ast a. Och neen, toe! Alsjeblieft niet! Je moet mij niets

vragen. Want het is een heel pijnlijkgev-al voor mij, weetje... Ziezoo. Nu is de hoed klaar.

AII mer s. Dank je.Ast a. Maar nu nog je linker arm.All mer s. Moet daar {lok al krip om?Ast a. Ja, dat hoort e·r bij.A11 mer s, Nou,... doe maar zooals ie wilt. (zij schuift

wal naderbij en begint te naaien).Ast a. Nu moet je je arm stil houden. Anders prik ik je.

4:0

Mevrouw Van der Horst Als Asta in „Kleine Eyolf"

KLEINE EYOLF.

A 11 m e r s (half lachend). Net als in den ouden tijd. A s t a. Ja, hè? A 11 m e r s.. Toen je nog maar een klein meisje was, zat

je ook zoo mijn goed te verstellen. A s t a. Ja, zoo goed als ik kon. A 11 m e r s. Het eerste, wat je voor mij naaide, dat was

ook zwart krip. A sta. Zoo? A 11 m e r s. Om mijn studentenpet. Toen vader gestorven

was. A s t a. Deed ik dat?... Dat herinner ik mij niet meer. A 11 m e r s. Och neen; je was ook nog zoo klein. A s t a. Ja, toen was ik nog maar klein. A 11 m e r s. En twee jaar later,... toen wij je moeder

verloren,... naaide je ook een grooten, krippen band om mijn arm.

A s t a. Ik dacht dat het zoo hoorde. A 11 m e r s (streelt haar hand). Welzeker, dat hoorde ook

zoo, Asta... En toen wij daar zoo met ons beiden in de wijde wereld alleen stonden... Ben je al klaar?

A s t a. Ja. (ruimt haar naaigerei op) Het was toen eigenlijk een heerlijke tijd voor ons, Alfred, zoo met ons tweeën alleen.

A 11 m e r s. Ja, dat was het. Hoe hard wij dan ook moesten sloven.

A s t a. Jij sloofde. A 11 m e r s (levendiger). 0, jij sloofde waarachtig ook

hard. Op jouw manier,... (glimlacht) jij, mijn lieve, trouwe... Eyolf.

A s t a. 0, zeg... haal die kinderachtigheden met dien naam toch niet weer op.

A 11 m e r s. Nou, als je een jongen was geweest, zou je toch Eyolf geheeten hebben.

A s t a. Ja, als, jawel. Maar toen jij student werdt... (glimlacht onwillekeurig) Dat je toen toch nog zoo kinder-achtig zijn kon!

A 11 m e r s. Kinderachtig? Was ik kinderachtig? A s t a. Ja, het lijkt mij nu ten minste zoo, als ik er aan

terugdenk. Je schaamde je eigenlijk dat je geen broer hadt. Enkel maar een zuster.

41

KLEINE EYOLF.

Al I m e r s. Neen, zeg, dat deed jij ! Jij schaamde je! A s t a. Och ja, ook wel een beetje, misschien. En het

speet mij zoo voor jou... A 11 m e r s. Ja, dat zal wel. En daarom haalde jij mijn

oude jongenskleeren voor den dag... A s t a. Je mooie zondagsche kleeren, ja. Weet je nog

wel die mooie blauwe blouse met de knickerbockers? A 11 m e r s (bekijkt haar rustig). Hoe duidelijk zie ik je

nog voor mij, als je die aan had en er in rondliep. A s t a. Ja, maar dat deed ik toch maar alleen als wij

met ons beiden thuis waren. A 11 m e r s. En zoo ernstig en gewichtig als wij dan

deden, zeg. Ik noemde je altijd Eyolf. A s t a. Maar zeg eens, Alfred, dat heb je toch nooit

aan Rita verteld? A 11 m e r s. Jawel, ik geloof dat ik het haar eens verteld

heb. A s t a. Hè, Alfred, hoe kon je! A 11 m er s. Och, zie je,... aan je vrouw vertel je toch

alles... of zoo goed als ten minste. A s t a. Och ja, dat is misschien wel zoo. A 11 m e r s (als ontwakend grijpt naar zijn hoofd en

springt op). 0,... dat ik hier kan zitten en... Ast a (staat op, kijkt hem bezorgd aan). Wat heb je? A 11 m e r s. Hij was bijna weg. Heelemaal weg. A sta. Eyolf! A 11 m er s. Ik zat me hier te verdiepen in herinneringen.

En hij was er niet bij. A s t a. Jawel, Alfred,... kleine Eyolf stond juist achter

dat alles. A 11 m e r s. Dat deed hij niet. Hij gleed weg uit mijn

bewustzijn. Weg uit mijn denken. Ik zag hem geen oogen-blik voor mij, terwijl wij samen zaten te praten. Vergat hem heelemaal al dien tijd.

A s t a. Ja, maar je moet ook eens uitrusten van je ver-driet.

A 11 m er s. Neen, neen, neen!... juist dat moet ik niet! Dat mag ik niet. Daartoe heb ik het recht niet... En ik

42

KLEINE EYOLF.

AI i mer s. Neen, zeg, dat deed jij! jij schaamde je!Ast a. Och ja, ook wel een beetje, misschien. En het

speet mij zoo voor jou...AII mer s. ja, dat zal wel. En daarom haalde jij mijn

oude jongenskleeren voor den dag...Ast a. je mooie zondagsche kleeren, ja. Weet je nog

wel die mooie blauwe blouse met de knickerbockers?A II mer s (bekijkt haar rustig). Hoe duidelijk zie ik je

nog voor mij, als je die aan had en er in rondliep.Ast a. Ja, maar dat deed ik toch maar alleen als wij

met ons beiden thuis waren.A II mer s. En zoo ernstig en gewichtig als wij dan

deden, zeg. Ik noemde je altijd Eyolf.Ast a. Maar zeg eens, Alfred, dat heb je toch nooit

aan Rita verteld?All mer s. Jawel, ik geloof dat ik het haar eens verteld

heb.Ast a. Hè, Alfred, hoe kon je!AII mer s. Och, zie je,... aan je vrouw vertel je toch

alles... of zoo goed áls ten minste.Ast a. Och ja, dat is misschien wel zoo.A11 mer s (als ontwakend grijpt naar zijn hoofd en

springt op). 0,... dat ik hier kan zitten en...Ast a (staat op, kijkt hem bezorgd aan). Wat heb je?AII mer s. Hij was bijna weg. Heelemaal weg.Ast a. Eyolf!A11 mer s. Ik zat me hier te verdiepen in herinneringen.

En hij was er niet bij.Ast a. jawel, Alfred,. .. kleine Eyolf stond juist achter

dat alles.AII mer s. Dat deed hij niet. Hij gleed weg uit mijn

bewustzijn. Weg uit mijn denken. Ik zag hem geen oogen­blik voor nlij, terwijl wij samen zaten te praten. Ve'rgathem heelemaal al dien tijd.

Ast a. Ja, maar je moet ook eens uitrusten van je ver­driet.

All mer s. Ne·en, neen, neen!. .. juist dát moet ik niet!Dat mág ik niet. Daartoe heb ik het recht niet... En ik

42

KLEINE EYOLF.

heb er ook het hart niet toe. (loopt opgewonden naar rechts) Mijn plaats is daarginder waar hij nu wegdrijft in de diepte!

Asta (hem achterna, houdt hem vast). Alfred,... Alfred! Niet naar den waterkant!

A 1 l m e r s. Ik moet naar hem toe! Laat mij los, Asta! Ik wil de boot losmaken.

A sta (angstig). Niet naar den waterkant, zeg ik je! A 1 l m e r s (toegevend). Neen, neen,... ik zal het niet

doen. Laat mij maar. Asta (brengt hem bij de tafel terug). Je moet je ge-

dachten rust geven, Alfred. Kom hier en ga zitten. A 1 l m e r s (wil op de bank gaan zitten). Ja goed,...

zooals je wilt. A s t a. Neen, dáár niet. A l l m e r s. Och jawel... laat mij toch maar. A s t a. Neen; doe dat nu niet! Dan zit je toch maar weer

aldoor te kijken naar... (dwingt hem om op een stoel te gaan zitten met zijn rug naar rechts). Zie zoo. Nu zit je goed. (gaat zelf op de bank zitten) En nu gaan wij weer een beetje babbelen.

A 11 m e r s (ademt hoorbaar). Dat deed goed, zoo eens een oogenblik je leed en verlies te vergeten.

A s t a. Dat moet je ook doen, Alfred. A 11 m e r s. Maar vind je mij dan niet vreeselijk slap en

stomp... dat ik het kan? A s t a. Welneen. Het is toch iets onmogelijks om aldoor

maar met dezelfde gedachte bezig te zijn. A 11 m e r s. Ja, mij is het ten minste onmogelijk. Voor

dat jij bij mij kwam, zat ik mij hier zoo heelemaal over te geven aan dit ontzettende, knagende leed...

Asta. Ja? A l 1 m e r s. En wil je wel gelooven, Asta...? Hm... A s t a. Wat dan? A 1 I m e r s. Midden in mijn smart, betrapte ik mijzelf op

de gedachte wat wij vanmiddag zouden eten. Asta (kalmeerend). Och, als je dat nu maar rust geeft,

dan... A 11 m e r s. Ja, heusch,... t was net of dat wat rust gaf.

(reikt haar de hand over de tafel heen) Wat is het toch goed,

43

KLEINE EYOLF.

heb er ook het hart niet toe. (loopt opgewonden naar rechts)Mijn plaats is daarginder waar hij nu wegdrijft in de diepte!

Ast a (hem achterna, houdt hem vast). Alfred, ... Alfred!Niet naar den waterkant!

All mer s. Ik moet naar hem toe! Laat mij los, Asta!Ik wil de boot losmaken.

Ast a (angstig). Niet naar den waterkant, zeg ik je!All mer s (toegevend). Neen, neen,... ik zal het niet

doen. Laat mij maar.Ast a (brengt hem bij de tafel terug). Je moet je ge­

dachten rust geven, Alfred. Kom hier en ga zitten.All mer s (wil op de bank gaan zitten). Ja goed, ...

zooals je wilt.Ast a. Neen, dáár niet.All mer s. Och jawel. .. laat mij toch maar.Ast a. Neen; doe dat nu niet! Dan zit je toch maar weer

aldoor te kijken naar... (dwingt hem om op een stoel tegaan zitten met zijn rug naar rechts). Zie zoo. Nu zit jegoed. (gaat zelf op de bank zitten) En nu gaan wij weer eenbeetje babbelen.

All mer s (ademt hoorbaar). Dat deed goed, zoo eens eenoogenblik je leed en verlies te vergeten.

Ast a. Dat moet je ook doen, Alfred.AII mer s. Maar vind je mij dan niet vreeselijk slap en

stomp... dat ik het kàn?Ast a. \Velneen. Het is toch iets onmogelijks om aldoor

maar met dezelfde gedachte bezig te zijn.AII mer s. ja, mij is het ten minste onmogelijk. Voor

dat jij bij mij kwam, zat ik mij hier zoo heelemaal over tegeven aan dit ontzettende, ~nagende leed...

Asta. ja?AII mer s. En \vil je wel gelooven, Asta... ? Hm...Asta. Wat dan?A11 mer s. Midden in mijn smart, betrapte ik mijzelf op

de gedachte wat wij vanmiddag zouden eten.Ast a (kalmeerend). Och, als je dat nu maar rust geeft,

dan...A 11 mer s. ja, heuseh,. .. t was net of dat wat rust gaf.

(reikt haar de hand over de tafel heen) Wat is het toch goed,

43

KLEINE EYOLF.

dat ik jou heb, Asta. Daar ben ik zoo blij om. Blij, blij,... onder al mijn smart door.

Ast a (kijkt hem ernstig aan). Je moet in de allereerste plaats blij zijn dat je Rita hebt.

A 11 m e r s. Ja, dat spreekt van zelf. Maar met Rita ben ik niet verwant. Dat is niet hetzelfde als een zuster.

Ast a (gespannen). Vind je dat heusch, Alfred? A 11 m e r s. Ja, onze familie is iets aparts. (half schertsend)

Altijd hebben, bijvoorbeeld, bij ons de voornamen lichte be-ginletters gehad. Weet je nog hoe dikwijls wij vroeger daar-over gesproken hebben? En alle familie-leden,... zijn alle-maal even arm. En wij hebben allemaal dezelfde oogen.

A s t a. Vind je, dat ik ook...? A 11 m e r s. Neen, jij bent heelemaal net je moeder. Lijkt

volstrekt niet op ons anderen. Zelfs niet op vader. Maar toch...

A s t a. Maar toch...? A 11 m e r s. Ja, ik geloof dat ons samenleven toch als

een gelijken stempel op ons beiden heeft gedrukt, naar elkanders beeld. Ik bedoel geestelipK.

A st a (innig ontroerd). Och, dat moet je niet zeggen, Alfred. Ik alleen heb mijn stempel van jou gekregen. En jij ben 't aan wien ik alles te danken heb,... alles wat ik heb in de wereld.

A l I m e r s (het hoofd schuddend). Jij hebt mij niets te danken, Asta, Integendeel...

A s t a. Alles heb ik aan je te danken! Dat weet je toch zelf ook wel. Geen enkel offer is je te zwaar geweest...

A 11 m e r s (afbrekend). Och wat... offers! Kom mij toch niet aan met zulke dingen... Ik heb alleen maar veel van je gehouden, Asta. Van toen je een klein kindje was af. (na een kleine pauze) En dan was 't mij ook altijd alsof ik zooveel aan je goed te maken had.

Ast a (verwonderd) Goed te maken? Jij? A 11 m e r s. Niet eigenlijk voor mezelf. Maar... Ast a (gespannen). Maar...? A l l m e r s. Voor vader. Ast a (komt half overeind van de bank) . Voor... _ vader!

(gaat weer zitten) Wat bedoel je daarmee, Alfred?

44

KLEINE EVOLF.

dat ik jou heb, Asta. Daar ben ik zoo blij om. Blij, blij, ...onder al mijn smart door.

Ast a (kijkt hem ernstig aan). je moet in de allereersteplaats blij zijn dat je Rita hebt.

A11 mer s. Ja, dat spreekt van zelf. Maar met Rita benik niet ver\vant. Dat is niet hetzelfde als een zuster.

Ast a (gespannen). Vind je dat heuseh, Alfred?AII mer s. ja, onze familie is iets aparts. (half schertsend)

Altijd hebben, bijvoorbeeld, bij ons de voornamen lichte be­ginletters gehad. Weet je nog hoe dikwijls wij vroeger daar­over gesproken hebben? En alle familie-leden,... zijn alle­maal even arm. En wij hebben allemaal dezelfde oogen.

Ast a. Vind je, dat ik ook...?All mer s. Neen, jij bent heelemaal net je moeder. Lijkt

volstrekt niet op ons anderen. Zelfs niet op vader. Maartoch...

Ast a. Maar toch...?A1J mer s. ja, ik geloof dat ons samenleven toch als

een gelijken stempel op ons beiden heeft gedrukt, naarelkanders beeld. Ik bedoel geestehJK.

Ast a (innig ontroerd). Och, dat moet je niet zeggen,Alfred. Ik alleen heb mijn ste.mpel van jou gekregen. En jijben 't aan wien ik alles te danken heb,... alles wat ikheb in de wereld.

A11 mer s (het hoofd schuddend). Jij hebt mij niets tedanken, Astall IntegendeeL ..

Ast a. Alles heb ik aan je te danken! Dat weet je tochzelf ook wel. Geen enkel offer is je te zwaar geweest. ..

A11 mer s (afbrekend). Och wat... offers! Kom mij tochniet aan met zulke dingen... Ik heb alleen maar veel vanje gehouden, Asta. Van toen je een klein kindje was af.(na een kleine pauze) En dan was 't mij ook altijd alsof ikzooveel aan je goed te maken had.

Ast a (verwonderd) Goed te maken? jij?All mer s. Niet eigenlijk voor mezelf. Maar...Asta (gespannen). Maar...?All mer s. Voor vader.Ast a (komt half overeind van de bank). Voor... vader!

(gaat weer zitten) Wat bedoel je daarmee, Alfred?

44

KLEINE EYOLF.

A l 1 m e r s. Vader was nooit heel erg lief tegen je. Asta (heftig). 0, zeg dat niet! A 11 m e r s. Jawel, want dat is de waarheid. Hij hield

niet van je. Niet zóó als hij eigenlijk moest. Asta (ontwijkend). Misschien niet zoo als hij hield van

jou. Dat was ook natuurlijk. A 11 m e r s (voortgaand). En dikwijls was hij hard, ook

tegen je moeder. Althans in de laatste jaren. Asta (zachtjes). Moeder was ook heel veel jonger dan

hij. Vergeet dat niet. A 11 m e r s. Geloof je dat zij niet goed voor elkaar ge-

schikt waren? A s t a. Misschien niet. A 11 m e r s. Ja, maar dan toch... Vader die anders zoo

zacht en goed was... zoo vriendelijk jegens iedereen... Ast a (stil). Moeder was ook niet altijd zoo als zij zijn

moest. A 11 m e r s. Je moeder niet? A s t a. Niet altijd misschien. A I 1 m e r s. Tegenover vader, meen je? Asta. Ja. A 1 l m e r s. Daar heb ik nooit iets van gemerkt. Ast a (vechtend tegen haar tranen, staat op). Och, lieve

Alfred,... laat hen rusten,... de dooden. (zij loopt naar rechts).

A I 1 m e r s (staat op). Ja, laat hen rusten. (wringt de handen) Maar zij, die weg zijn,... die laten ons niet rusten, Asta. Dag noch nacht.

Ast a (kijkt hem liefdevol aan). Mettertijd zal je over alles wel kalmer gaan denken, Alfred.

A 11 m e r s (kijkt haar hulpeloos aan). Och ja, dat denk ik ook wel... Maar hoe ik deze vreeselijke eerste dagen door- komen moet... (heesch) Dat weet ik niet.

Ast a (smeekend legt haar handen op zijn schouders). Ga naar Rita! Toe, ik smeek je er om...

A I 1 m e r s (heftig, onttrekt zich). Neen, neen, neen,... daar moet je niet mee aankomen. Dat kan ik niet, zie-je, (kalmer). Laat mij maar hier blijven bij jou.

A s t a. Ja, ik zal niet van je weggaan.

45

KLEINE EYOLP.

A11 ~ ers. Vader was noott heel erg lief tegen je.Ast a (heftig). 0, zeg dat nietlA II mer s. jawel, want dat is de waarheid. Hij hield

niet van je. Niet zóó als hij eigenliik moest.Ast a (ontwijkend). Misschien niet zoo als hîj hield van

jou. Dat was ook natuurlijk.All mer s (voortgaand). En dikwijls was hij hard, ook

tegen je moeder. Althans in de laatste jaren.Ast a (zachtjes). Moeder was ook heel veel jonger dan

hij. Vergeet dat niet.All mer s. Geloof je dat zij niet goed voor elkaar ge­

schikt waren?Ast a. Misschien niet.All mer s. ja, maar dan toch... Vader die anders zoo

zacht en goed was... zoo vriendelijk jegens iedereen...Ast a (stil). Moeder was ook niet altijd zoo als zij zijn

moest.A 11 mer s. Je moeder niet?Ast a. Niet altijd misschien.AI 1mer s. Tegenover vader, meen je?Ast a. ja.A11 mer s. Daar heb ik nooit iets van gemerkt.Ast a (vechtend tegen haar tranen, staat op). Och, lieve

Alfred,. .. laat hen rusten,... de dooden. (zij loopt naarrechts).

All mer s (staat op). Ja, laat hen rusten. (wringt dehanden) Maar zij, die weg zijn, ... die laten ons niet rusten,Asta. Dag noch nacht.

Ast a (kijkt hem liefdevol aan). Mettertijd zal je overalles wel kalmer gaan denken, Alfred.

A 11 mer s (kijkt haar hulpeloos aan). Och ja, dat denk ikook wel. .. Maar hoe ik deze vreeselijke eerste dagen door­komen moet. .. (heesch) Dat weet ik niet.

Ast a (smeekend legt haar handen op zijn schouders). Ganaar Rita! Toe, ik smeek je er om...

All mer s (heftig, onttrekt zich). Neen, neen, neen,...daar moet je niet mee aankomen. Dat kàn ik niet, zie-je,(kalmer). Laat mij maar hier blijven bij jou.

Ast a. Ja, ik zal niet van je weggaan.

45

KLEINE EYOLF.

Allmers (vat haar hand en houdt die vast). Dank jel (kijkt een oogenblik naar buiten over het water) Waar is mijn kleine Eyolf nu? (glimlacht droef tegen haar) Kan jij mij dat zeggen,... jij mijn groote, verstandige Eyolf? (schudt het hoofd) Niemand ter wereld kan mij dat zeggen. ik weet alleen dat ééne, vreeselijke, dat ik hem niet meer heb!

Asta (kijkt naar links en trekt haar hand terug). Daar komen zij.

(Rita en Borghejm komen het voetpad af; zij vooraan en hij achter haar. Zij is donker gekleed met een zwarten sluier over haar hoofd. Hij draagt een parapluis onder den arm).

All m er s (gaat haar tegemoet). Hoe gaat het, Rita? Rita (loopt hem voorbij). Och, vraag maar niets. A 11 m e r s. Wat kom je hier doen? R i t a. Alleen maar eens naar je zien. Wat voer je uit? A 11 m e r s. Niets. Asfa is bij mij gekomen. R i t a. Ja maar, vóór Asta kwam. Je bent den heelen

ochtend al weg geweest. A 11 m e r s. Ik heb hier zitten uitkijken over het water. Rita. Uuh!... Hoe kan je! Allmers (ongeduldig). Ik ben nu maar liefst alleen! R i t a (loopt onrustig rond). En dan zoo stil te zitten!

Op één en dezelfde plek! A 11 m e r s. Ik heb immers niets ter wereld meer te doen. R i t a. Jk kan het nergens uithouden. Het allerminst

hier,... zoo vlak bij het water. A 11 m e r s. Juist, omdat het zoo vlak bij het water is. Rita (tegen Borghejm). Vindt u ook niet dat hij met ons

mee naar boven moest gaan? Borghejm (tegen Allmers). Ik geloof dat het beter

voor u zijn zou. A 11 m e r s. Neen, neen,... laat mij maar liever blijven

waar ik ben. R i t a. Dan blijf ik bij je, Alfred. A 11 m e r s. Nou goed, doe dat dan maar... Blijf jij dan

ook, Asta. Ast a (fluistert tegen Borghejm) . Laten wij hen alleen

laten!

46

KLEINE EYOLF.

All mer s (vat haar hand en houdt die vast). Dank jel(kijkt een oogenblik naar buiten over het water) Waar is mijnkleine Eyolf nu? (glimlacht droef tegen haar) Kan jij mijdat zeggen,... jij mijn groote, verstandige Eyolf? (schudt hethoofd) Niemand ter wereld kan mij dat zeggen. Ik weetalleen dat ééne, vreeselijke, dat ik hem niet meer heb!

Ast a (kijkt naar links en trekt haar hand terug). Daarkomen zij.

(Rita en Borghejm komen het voetpad af; zij vooraan enhij achter haar. Zij is donker gekleed met een zwarten sluierover haar hoofd. Hij draagt een parapluie onder den arm).

All mer s (gaat haar tegemoet). Hoe gaat het, Rita?Rit a (loopt hem voorbij). Och, vraag maar niets.All mer s. Wat kom je hier doen?Rit a. Alleen maar eens naar je zien. Wat voer je uit?AII mer s. Niets. Asta is bij mij gekomen.Rit a. ja maar, vóór Asta kwam. je bent den heelen

ochtend al weg geweest.All mer s. Ik heb hier zitten uitkijken over het water.Rit a. Vuh!. .. Hoe kàn je!A11 mer s (ongeduldig). Ik ben nu maar liefst alleen!Rit a (loopt onrustig rond). En dan zoo stil te zitten!

Op één en dezelfde plek!A11 mer s. Ik heb immers niets ter wereld meer te doen.Rit a. Ik kan het nergens uithouden. Het allerminst

hier,... zoo vlak bij het water.A11 mer s. juist, omdát het zoo vlak bij het water is.Rit a (tegen Borghejm). Vindt u ook niet dat hij met ons

mee naar boven moest gaan?B 0 r g h e j m (tegen Allmers). Ik geloof dat het beter

voor u zijn zou.AII mer s. Neen, neen,. .. laat mij maar liever blijven

waar ik ben.Rit a. Dan blijf ik bij je, Alfred.All mer s. Nou goed, doe dat dan maar... Blijf jij dan

ook, Asta.Ast a (fluistert tegen Borghejnz). Laten wij hen alleen

laten!

46

KLEINE EYOLF.

Borghejm (met een uitvorschenden blik). Juffrouw All-mers,... zullen wij een eindje loopen langs het strand? Voor den allerlaatsten keer?

Ast a (neemt haar parapluie). Ja, kom. Laat ons een beetje op en neer loopen.

(Asta en Borghejm gaan den kant uit van het boothuisje) . (Atimers loopt wat heen en weer. Daarna gaat hij zitten

op een steen onder de boomen links op den voorgrond). Rita (komt nader en gaat voor hem staan met gevouwen

afhangende handen). Kan jij het indenken en begrijpen, Alfred?... dat wij Eyolf verloren hebben?

A 11 m e r s (kijkt bedroefd voor zich). Wij zullen aan die gedachte moeten wennen.

R i t a. Ik kan niet. Ik kan niet. En dan dat vreeselijke visioen, dat ik mijn heele leven lang voor oogen zal hebben.

A 11 m e r s (kijkt op). Welk visioen? Wat heb je gezien? R i t a. Ik zelf heb niets gezien. Ik heb het alleen hopren

vertellen. U... ! A 11 m e r s. Zeg het maar liever dadelijk. R i t a. Ik ging met Borghejm naar beneden aan den

steiger... A 11 m e r s. Wat wou je daar doen? R i t a. Aan de jongens vragen hoe het gebeurd was. A 11 m e r s. Dat weten wij immers. R i t a. Wij hebben er nog naders van gehoord. Allmers. Zoo! R i t a. Het is niet waar dat hij in-eens weg was. A l l m e r s. Zeggen ze dat nu? R i t a. Ja. Ze zeggen dat ze hem op den bodem hebben

zien liggen. Heel in de diepte in het heldere water. A 11 m e r s (tandenknarsend). En zij hebben hem niet

gered! R i t a. Ze konden zeker niet. A l 1 m e r s. Zij kunnen toch zwemmen... allemaal...

Zeiden ze hoe hij lag, toen ze hem zagen? R i t a. Ja. Ze zeiden dat hij op zijn rug lag. En met

groote wijd-open oogen. A 11 m e r s. Met open oogen. Maar heel stil?

47

KLEINE EYOLF.

B 0 r g h e j m (nzet een uitvorschenden blik). Juffrouw All­mers,... zullen wij een eindje loopen langs het strand?Voor den allerlaatsten keer?

Ast a (neemt haar parapluie). Ja, kom. Laat ons eenbeetje op en neer loopen.

(Asta en Borghejm gaan den kant uit van het boothuisje).(Allmers loopt wat heen en weer. Daarna gaat hij zitten

op een steen onder de boomen links op den voorgrond).Rit a (komt nader en gaat voor hem staan met gevouwen

afhangende handen). Kan jij het indenken en begrijpen,Alfred?... dat wij Eyolf verloren hebben?

All mer s (kijkt bedroefd voor zich). Wij zullen aan diegedachte moeten wennen.

Rit a. Ik kan niet. Ik kàn niet. En dan dat vreeselijkevisioen, dat ik mijn heele leven lang voor oogen zal hebben.

All mer s (kijkt op). Welk visioen? Wat heb je gezien?Rit a. Ik zelf heb niets gezien. Ik heb het alleen hooren

vertellen.O... !AII mer s. Zeg het maar liever dadelijk.Rit a. Ik ging met Borghejm naar beneden aan den

steiger...All mer s. Wat wou je daar doen?Rit a. Aan de jongens vragen hoe het gebeurd was.A 11 mer s. Dat weten wij immers.Rit a. Wij hebben er nog naders van gehoord.A11 mer s. Zoo IRit a. Het is niet waar dat hij in-eens weg was.A II mer s. Zeggen ze dat nu?Rit a. Ja. Ze zeggen dat ze hem op den bodem hebben

zien liggen. Heel in de diepte in het heldere water.All mer s (tandenknarsend). En zij hebben hem niet

gered!Rit a. Ze konden zeker niet.A11 mer s. Zij kunnen toch zwemmen. .. allemaal. ..

Zeiden ze hoe hij lag, toen ze hem zagen?Rit a. Ja. Ze zeiden dat hij op zijn rug lag. En met

groote wijd-open oogen.All mer s. Met open oogen. Maar heel stil?

47

KLEINE EYOLF.

Ri t a. Ja, heel stil. En toen kwam er iets dat hem wegsleurde. Zij noemden het een strooming.

A 11 m e r s (knikt langzaam). Dat was dus het laatste wat zij van hem zagen.

Rita (met door tranen verstikte stem). Ja. A 11 m e r s (dof). En nooit,... nooit zal iemand hem

weerzien. Rita (klagend). Dag en nacht zal ik hem vóór mij zien,

zoo als hij daar in de diepte lag. A 1 . 1 m e r s. Met de groote wijd-open oogen. Rita (rilt). Ja, met de groote wijd-open oogen. Ik zie

zei Ik zie ze vóór mij ! A 11 m e r s (staat langzaam op en kijkt haar stil dreigend

aan). Waren ze boos, die oogen, Rita? Rita (verbleekend). Boos... ! A 11 m e r s (komt vlak bij haar staan). Waren het booze

oogen die naar boven staarden? Van uit de diepte? Rita (wijkt terug). Alfred... ! A 11 m e r s (loopt haar na). Antwoord mij ! Waren het

booze kinderoogen? Rita (gilt). Alfred! Alfred! A 11 m e r s. Nu is het dan gegaan,... zooals je gewenscht

hebt, Rita. R i t a. Ik! Wat heb ik gewenscht? A 11 m e r s. Dat Eyolf er niet meer zijn zou. R i t a. Nooit van mijn leven heb ik dat gewenscht! Dat

Eyolf niet tusschen ons staan zou,... dat heb ik gewenscht. A 11 m e r s. Nu ja,... voortaan zal hij dat dan ook

niet meer doen. Rita (zachtjes, kijkt voor zich uit). Misschien voortaan

meer dan ooit. (krimpt in elkaar) 0, dat vreeselijke visioen! A l l m e r s (knikt). De booze kinderoogen, j a. Rita (angstig, wijkt terug). Laat mij met rust, Alfred!

Ik ben bang voor je! Nog nooit heb ik je zóó gezien. A 11 m e r s (kijkt haar hard en koud aan). Smart maakt

slecht en boosaardig. Rita (bang maar toch uitdagend). Zoo voel ik het ook. (Allmers loopt naar rechts en kijkt uit over de fjord. Rita

gaat bij de tafel zitten. Korte pauze.)

48

KLEINE EYOLP.

Rit a. Ja, heel stil. En toen kwam er iets dat hemwegsleurde. Zij noemden het een strooming.

All mer s (knikt langzaam). DAt was dus het laatstewat zij van hem zagen.

Rit a (met door tranen verstikte stem). ja.A II me r s (dof). En nooit,... nooit zal iemand hem

weerzien.Rit a (klagend). Dag en nacht zal ik hem vóór mij zien,

zoo als hij daar in de diepte lag.All mer s. Met de groote wijd-open oogen.Rit a (rilt). ja, met de groote wijd-open oogen. Ik zie

ze! Ik zie ze vóór mij IAll mer s (staat langzaam op en kijkt haar stil dreigend

aan). Waren ze boos, die oogen, Rita?Rit a (verbleekend) . Boos... !A11 mer s (komt vlak bij haar staan) . Waren het booze

oogen die naar boven staarden? Van uit de diepte?Rit a (wijkt terug). Alfred... !All mer s (loopt haar na). Antwoord mij! Waren het

booze kinderoogen?Rit a (gilt). Alfred! Alfred!All mer s. Nu is het dan gegaan,... zooals je gewenscht

hebt, Rita.Rit a. Ikl Wat heb ik gewenscht?A11 mer s. Dat Eyolf er niet meer zijn zou.Rit a. Nooit van mijn leven heb ik dat gewenscht! Dat

Eyolf niet tusschen ons staan zou,... dát heb ik gewenscht.All mer s. Nu ja,... voortaan zal hij dat dan ook

niet meer doen.Rit a (zachtjes, kijkt voor zich uit). Misschien voortaan

meer dan ooit. (krimpt in elkaar) 0, dat vreeselijke visioen!A II mer s (knikt). De booze kinderoogen, ja.Rit a (angstig, wijkt terug). Laat mij met rust, Alfred I

Ik ben bang voor je! Nog nooit heb ik je zóó gezien.All mer s (kijkt haar hard en koud aan). Smart maakt

slecht en boosaardig.Rit a (bang maar toch uitdagend). Zoo voel ik het ook.(Allmers loopt naar rechts en kijkt uit over de fjord. Rita

gaat bij de tafel zitten. Korte pauze.)

48

KLEINE EYOLP.

A II mer s (kijkt naar haar om). Jij hebt nooit zoo echtinnig veel van hem gehouden. Nooitl

Rit a (koud, met zelfbeheersching). Eyolf heeft zich nooitzoo echt innig aan mij willen hechten.

AII mer s. Omdat jij het niet wou.Rit a. 0 jawel. Ik wou het meer dan graag. Maar er

stond iemand in den weg. Van het begin af aan.All mer s (keert zich geheel om). Bedoel je dat ik in

den weg stond?Rit a. 0 neen. Niet in het begin.Allmers (komt nader). Wie dan?Rit a. Zijn tante.AII mer s. Asta?Rit a. Ja. Asta sloot mij den weg af.All mer s. Meen je dat, Rita?Rit a.Ja, Asta,... zij maakte dat hij zich aan haar hechtte...

dadelijk nadat het gebeurd was,... die ongelukkige val.A II mer s. Als zij dat deed, dan deed zij dat uit liefde.Rit a (heftig) . JuistI En ik wil niet deelen met een

anderI In de liefde nietIA11 mer s. Wij beiden hadden hem ieder gelijk in liefde

moeten bezitten.Rit a (kijkt hem schamper aan). Wij? Och jij hebt eigen­

lijk ook nooit zoo echt veel van hem gehouden.All mer s (kijkt haar verbaasd aan). Ik niet...?Rit a. Neen, jij ook niet. Eerst ging je zoo heelemaal

op in dat boek... over de verantwoordelijkheid.All mer s (met nadruk). Ja, dat is zoo. Maar juist dàt,

zie je... dat heb ik voor Eyolf opgeofferd.Rit a. Niet uit liefde voor hem.All mer s. Waarvoor dan, denk je?Rit a. Omdat je verteerd werd door gebrek aan zelf­

vertrouwen. Omdat je begon te twijfelen of je wel tot eengroote levenstaak geroepen was.

All mer s (uitvorschend). Heb je dan zoo iets aan mijkunnen merken?

Rit a. 0 ja,... zoo zachtjes aan. En toen kreeg jebehoefte aan iets nieuws dat je heelemaal zou kunnenvullen... Aan mij had je zeker niet genoeg meer.

4 49

KLEINE EYOLF.

A 11 m e r s. Dat is volgens de wet der verandering, Rita. R i t a. En dáárom wou je een wonderkind maken van

den armen kleinen Eyolf. A 11 m e r s. Dat wou ik niet. Ik wou een gelukkig

mensch van hem maken. Dat alleen wou ik. R i t a. Maar niet uit liefde voor hem. Kijk eens in je

zelf! (een beetje schuw). En onderzoek eens goed wie er onder ligt... en er achter.

A 11 m e r s (ontwijkt haar). Er is iets waar je over heen glijden wilt.

Rita. Jij ook. A 1 l m e r s (kijkt haar nadenkend aan). Als het is zooals

jij denkt, dan hebben wij geen van beiden eigenlijk ons eigen kind ooit gehad.

R i t a. Neen. Niet heelemaal. Onze liefde was maar half. A 11 m e r s. En toch zijn wij nu zoo bitter bedroefd

over hem. Rita (bitter). Ja, is dat eigenlijk niet al heel wonderlijk?

Zoo bedroefd te zijn over een kleinen vreemden jongen. A 111 m e r s (hartstochtelijk). 0, noem hem toch niet een

vreemde! Rita (schudt droevig het hoofd). Hij is nooit heelemaal

van ons geweest, Alfred. Noch van mij noch van jou. Al l m er s (wringt de handen). En nu is het te laat!Te laat! R i t a. En zoo hopeloos... alles! A 11 m e r s (plotseling opstuivend). Jij bent hier de

schuldige! Rita (staat op). Ik ! A 1 l m e r s. Ja, jij! Het is jouw schuld dat hij werd,...

zooals hij was. Jouw schuld dat hij zich niet redden kon uit het water.

Rita (afwerend). Alfred,... je mag de schuld niet op mij gooien!

A l l m e r s (meer en meer buiten zich zelf). Jawel, jawel dat doe ik! Jij was het die het zwakke kind, zonder toezicht op de tafel liet liggen.

R i t a. Hij lag zoo zacht in de kussens. En sliep zoo gerust. En jij hadt beloofd op hem te zullen passen.

50

KLEINE EYOLF.

A 11 mer s. Dat is volgens de wet der verandering, Rita.Rit a. En dáárom wou je een wonderkind maken van

den armen kleinen Eyolf.A II mer s. Dat wou ik niet. Ik wou een gelukkig

mensch van hem maken. Dat alleen wou ik.Rit a. Maar niet uit liefde voor hem. Kijk eens in je

zelf! (een beetje SClzUlV). En onderzoek eens goed wie eronder ligt... en er achter.

A II mer s (ontwijkt haar). Er is iets waar je over heenglijden wilt.

Rit a. Jij ook.All mer s (kijkt haar nadenkend aan). Als het is zooals

jij denkt, dan hebben wij geen van beiden eigenlijk ons eigenkind ooit gehad.

Rit a. Neen. Niet heelemaal. Onze liefde was maar half.All mer s. En toch zijn wij nu zoo bitter bedroefd

over hem.Rit a (bitter). ja, is dat eigenlijk niet al heel wonderlijk?

Zoo bedroefd te zijn over een kleinen vreemden jongen.A111 mer s (hartstochtelijk). 0, noem hem toch niet een

vreemde!Rit a (sclzudt droevig het hoofd). Hij is nooit heelemaal

van ons geweest, Alfred. Noch van mij noch van jou.Allmers(wringt de handen). En nu is het te laat!Te laat!Rit a. En zoo hopeloos... alles!A 11 mer s (plotseling opstuivend). Jij bent hier de

schuldige!Rit a (staat op). Ik!A ti mer s. ja, jij! Het is jouw schuld dat hij werd, ...

zooals hij was. Jouw schuld dat hij zich niet redden konuit het water.

Rit a (afwerend). Alfred, ... je mág de schuld niet opmij gooien!

All mer s (meer en meer buiten zich zelf). jawel, jaweldat doe ik! jij was het die het zwakke kind, zonder toezichtop de tafel liet liggen.

Rit a. Hij lag zoo zacht in de kussens. En sliep zoogerust. En jij hadt beloofd op hem te zullen passen.

50

KLEINE EYOLF.

A 11 m e r s. Ja, dat had ik. (laat zijn stem dalen). Maar toen kwam jij, jij, jij,... en lokte mij mee naar je kamer.

Rita (kijkt hem uitdagend aan). Och zeg toch liever dat je het kind en alles verder vergat.

A 11 m e r s (in onderdrukte woede). Ja, 't is waar. (zach-ter). Ik vergat het kind... in jouw armen!

Rita (verontwaardigd) . Alfred! Alfred ! ... dat is af-schuwelijk van je!

A l l m e r s (zachtjes balt de handen tegen haar). In dat oogenblik veroordeelde je kleinen Eyolf ter dood.

Rita (wild). Jij ook ! Jij ook ! ... als dat dan zoo is! A 11 m e r s. 0 ja,... roep ook mij ter verantwoording...

als je wilt. Wij hebben ons allebei bezondigd... En daarom was er toch vergelding in Eyolf's dood.

R i t a. Vergelding? A l l m e r s (weer met zel fbeheersching). Ja. Een oordeel

over jou en mij. Nu krijgen wij wat ons toekomt. In heimelijk, laf berouw zijn wij bang voor hem geweest toen hij nog leefde. Konden het ding niet aanzien,... waarmee hij zich voortslepen moest...

Rita (zacht). Zijn kruk. A 11 m e r s. Ja juist... En dat wat wij nu droefheid en

smart noemen,... dat is het knagen van ons geweten, Rita. En anders niets.

Rita (kijkt hem radeloos aan). Ik vind het om tot wan-hoop te vervallen... om krankzinnig te worden, voor ons allebei. Want het is nooit... nooit meer goed te maken.

A 11 m e r s (kalmer). Ik droomde van Eyolf van nacht. 't Was of ik hem van den steiger afkomen zag. Hij kon draven, net als andere jongens. Er was dus niets met hem gebeurd. Heelemaal niets. De pijnigende werkelijkheid was dus maar een droom, dacht ik. 0, hoe dankte en zegende ik... (houdt op). hm...

Rita (kijkt hem aan). Wien? A 11 m e r s (ontwijkend). Wien...? R i t a. Ja, wien dankte en zegende je? A 11 m e r s (afwijzend). Ik droomde immers maar, zoo als

ik zeg... R i t a. Hem, aan wien je zelf niet gelooft?

51

KLEINE EYOLF.

A l 1 m e r s. Dat kwam maar zoo in-eens in mij op. 't Was toch in mijn slaap...

Rita (verwijtend). Je had bij mij geen twijfel moeten wekken, Alfred.

A 11 m e r s. Zou ik goed gedaan hebben, als ik je door het leven had laten gaan met zinledige voorstellingen?

R i t a. 't Ware beter geweest voor mij. Want dan had ik toch iets gehad om mij te troosten. Nu loop ik rond en weet niet waar ik 't zoeken moet.

Allmers (kijkt haar scherp aan). Als je nu de keus hadt... Als je Eyolf volgen kon daarheen waar hij nu is...?

Rita. Ja? Wat dan? A 11 m e r s. Als je volle zekerheid hadt dat je hem weer-

vinden zou,... hem herkennen,... hem verstaan...? Rita. Ja, goed; wat dan? A 11 m e r s. Zou je dan vrijwillig den sprong naar hem

toe wagen? Vrijwillig weg gaan van alles hier? Afstand doen van je heele aardsche leven? Zou je dat doen, Rita?

Rita (zachtjes). Nu terstond? A 11 m e r s. Ja, vandaag nog. In dit uur. Antwoord mij

daar eens op. Zou je? Rita (dralend). Och, ik weet 't niet, Alfred... Neen,

ik geloof dat ik eerst nog een tijdlang bij jou zou willen blijven.

Allmers. Om mij? R i t a. Ja, alleen om jou. A 11 m e r s. Maar later dan? Zou je 't dan willen...?

Geef nu eens antwoord! R i t a. Och, wat moet ik op zoo iets antwoorden? Ik zou

immers niet van jou kunnen weggaan. Nooit! Nooit! A 11 m e r s. Maar als ik nu eens naar Eyolf toe ging?

En je had volledige zekerheid dat je zoowel mij als hem daar zou terug vinden. Zou je dan bij ons komen?

R i t a. Ik zou wel willen. Och, zoo graag! Zoo graag! Maar...

Allmers. Nu? Rita (steunt zacht). Ik zou niet kunnen,... dat voel ik.

Neen, neen; dat zou ik onmogelijk kunnen. Niet voor alle hemelsche zaligheden!

52

KLEINE EYOLF.

A ii m e r s. Ik ook niet. R i t a. Neen, niet waar? Dat zou jij ook niet kunnen. A 11 m e r s. Neen. Want hier in het aardsche leven, daar

hooren wij levenden thuis. R i t a. Ja, hier is het geluk dat wij begrijpen. A 11 m e r s (somber). Och, geluk... geluk, zie je... R i t a. Je wilt zeker zeggen... dat er voor ons toch nooit

meer geluk te vinden zal zijn (kijkt hem vragend aan). Maar als nu toch? (heftig). Neen, neen, ik durf het niet zeggen! Zelfs niet eens denken.

A 11 m e r s. Ja, Rita. Zeg het maar gerust. Rita (dralend). Zouden wij niet kunnen beproeven...?

Zou het niet mogelijk zijn om te vergeten? A l l m e r s. Eyolf te vergeten? R i t a. Het berouw en de wroeging te vergeten, bedoel ik. A 11 m e r s. Zou je dat wenschen? R i t a. Ja. Als het mogelijk was. (hartstochtelijk) Want

zoo als 't nu is,... dat kan ik op den duur niet uithouden ! 0, is er dan niets te bedenken wat ons kan doen vergeten!

A 11 m e r s (schudt het hoofd). Wat zou dat dan moeten zijn?

R i t a. Zouden wij het niet eens met een verre reis kun-nen probeeren?

A 11 m e r s. Van huis gaan? Jij, die je nergens anders thuis voelt dan juist hier?

R i t a. Nou,... dan veel menschen zien, misschien? Uit-gaan en ontvangen. Een leven leiden dat verdooven en be-dwelmen kan.

A 11 m e r s. Zoo'n leven kan ik niet leiden... Neen,... dan neem ik liever mijn werk weer op, en probeer het daarmee.

Rita (knorrig). Je werk? Dat, wat zoo dikwijls als een scheidsmuur tusschen ons gestaan heeft?

A 11 m e r s (langzaam, kijkt haar strak aan). Tusschen ons moet voortaan altijd een scheidsmuur staan.

R i t a. Waarom...? A 11 m e r s. Wie weet of niet een paar groote, wijd-open

kinderoogen nacht en dag naar ons kijken.

53

KLEINE EYOLF.

R i t a (huiverend, zachtjes). Alfred,... wat een ontzettende gedachte!

A 11 m e r s. Onze liefde is geweest als een verterend vuur. Nu moet zij uitgedoofd worden...

Rita (naar hem toe). Uitgedoofd...? Allmers (hard). Zij is al uitgedoofd... in één van ons. Rita (als versteend). En dat durf je mij te zeggen! A 11 m e r s (zachter). Zij is dood, Rita. Maar in wat ik nu

in mijn schuldgevoel en behoefte aan boete, voor je voel,... daarin schemert iets als een herleving.

Rita (woest). Och, wat geef ik om een herleving! Allmers. Rita! R i t a. Ik ben een warmbloedig menschenkind, dat ben

ik! Ik loop niet te suffen... met visschenbloed in mijn Aren. (wringt de handen) En nu zou ik voor mijn leven opgesloten zijn... in berouw en wroeging! Opgesloten met iemand die niet meer van mij is, van mij, van mij!

A l 1 m e r s. Zoo moest het eenmaal eindigen, Rita. R i t a. Moest dat zóó eindigen! Dat, wat begon als een

smachtende liefde tusschen ons! A 11 m e r s. Mijn liefde was niet smachtend... in 't

begin. R i t a. Wat voelde je dan toen in 't eerst voor mij? A 11 m e r s. Ik was bang van je. R i t a. Dat kan ik begrijpen. Maar hoe kon ik je dan

toch boeien? Allmers (gedempt). Je was zoo betooverend mooi, Rita. Rita (kijkt hem onderzoekend aan). Was het dat alleen

dus? Zeg, Alfred, dat alléén? Allmers (met zelfoverwinning). Neen; er kwam nog

iets bij. Rita (opgewonden). Ik geloof dat ik begrijp wat dat

was... „Het goud en de groene bosschen," zooals jij het noemt. Was het dat, Alfred?

Allmers. Ja. Rita (kijkt hem vol verwijt aan). Hoe kon je... o, hoe

kón je toch! A 11 m e r s. Ik moest ook aan Asta denken.

54

KLEINE EYOLF.

Rita (heftig). Asta, o ja. (bitter) Het was dus eigenlijk Asta die ons bij elkaar bracht.

A 11 m e r s. Zij wist van niets. Zij heeft er zelfs nit nog niet het minste idee van.

Rita (afwijzend). Dat doet er niet toe! Toch was 't Asta! (glimlacht met een scham peren blik op zij uit) Of neen,... kleine Eyolf was het. Kleine Eyolf zeg!

Allmers. Eyolf...? R i t a. Ja, noemde je haar vroeger niet Eyolf? Ik geloof

dat je mij dat eens verteld hebt,... in een heel vertrouwe-lijk uurtje. (komt nader) Weet je dat nog... dat verrukke-lijk zalige uurtje, Alfred?

A 11 m e r s (wijkt terug, als in afschuw). Ik weet niets meer! Wil niets meer weten!

Rita (loopt hein na). Het was datzelfde uur, waarin je andere Eyolf kreupel werd!

A 11 m e r s (dof, leunt tegen de tafel). De vergelding. Rita (dreigend). Ja, de vergelding! (Asta en Borghejm komen terug van het boothuis. Zij

heeft eenige waterlelies in de hand) . Rita (weer met zelf beheersching). Zoo, Asta,... heb je

nu met mijnheer Borghejm over alles ronduit gesproken? A s t a. 0, ja,... zoo ongeveer. (Zij zet haar paraplure

neer en legt de bloemen op een stoel). Borghej m. Juffrouw Allmers is erg karig met haar

woorden geweest op de wandeling. R i t a. Och kom? Nou, Alfred en ik hebben zoo ronduit

gesproken, dat het afdoende is... Asta (kijkt beiden in spanning aan). Wat beteekent

dat...? R i t a... afdoende is voor ons heele leven. (afbrekend)

Maar laat ons nu alle vier naar boven gaan. Wij moeten gezelschap hebben voortaan. Alfred en ik kunnen het alleen niet meer af.

A 11 m e r s. Ja, gaat maar vast vooruit met je beiden. (keert zich om) Maar jou moet ik eerst nog even spreken, Asta.

55

KLEINE EYOLF.

Rit a (heftig). Asta, 0 ja. (bitter) Het was dus eigenlijkAsta die ons bij elkaar bracht.

AlI mer s. Zij wist van niets. Zij heeft er zelfs nit nogniet het minste idee van.

Rit a (afwijzend). Dat doet er niet toe! Toch was 'tAsta! (glimlacht met een schamperen blik op zij uit) Ofneen, ... kleine Eyolf was het. Kleine Eyolf zeg!

All mer s. Eyolf... ?Rit a. Ja, noemde je haar vroeger niet Eyolf? Ik geloof

dat je mij dat eens verteld hebt, ... in een heel vertrouwe­lijk uurtje. (komt nader) Weet je dat nog... dat verrukke­lijk zalige uurtje, Alfred?

All mer s (wijkt terug, als in afschuw). Ik weet nietsJlleer! Wil niets meer weten!

Rit a (loopt heIn na). Het was datzelfde uur, waarin jeandere Eyolf kreupel werd!

A II mer s (dof, leunt tegen de tafel). De vergelding.Rit a (dreigend). ja, de vergelding!(Asta en Borghejm komen terug van het boothuis. Zij

heeft eenige waterlelies in de hand).Rit a (weer met zelfbeheersching). Zoo, Asta,... heb je

nu met mijnheer Borghejm over alles ronduit gesproken?Ast a. 0, ja,... zoo ongeveer. (Zij zet haar parapluie

neer en legt de bloemen op een stoel).B 0 r g h e j m. juffrouw Allmers is erg karig met haar

woorden geweest op de wandeling.Rit a. Och kom? Nou, Alfred en ik hebben zoo ronduit

gesproken, dat het afdoende is...Ast a (kijkt beiden in spanning aan). Wat beteekent

dat. .. ?Rit a... afdoende is voor ons heele leven. (afbrekend)

Maar laat ons nu alle vier naar boven gaan. Wij moetengezelschap hebben voortaan. Alfred en ik kunnen het alleenniet meer af.

All mer s. ja, gaat maar vast vooruit met je beiden.(keert zich om) Maar jou moet ik eerst nog even spreken,Asta.

55

KLEINE EYOLF.

Rita (ziet hem aan). Zoo?... Nou, gaat u dan maar met mij mee, mijnheer Borghejm. ..(Rita en Borghejm af langs het voetpad) .

A s t a (angstig). Alfred, wat is er gaande? A 11 m e r s (somber) . Ik hou het hier niet langer uit...

dat is er! A s t a. Hier? Bedoel je met Rita? A 11 m e r s. Ja. Rita en ik kunnen niet langer samen

blijven leven. A sta (schudt hem aan zijn arm). Maar, Alfred,... zeg

toch niet zulke vreeselijke dingen! A 11 m e r s. Het is zooals ik zeg. Wij maken elkander

hier maar slecht en boosaardig. A s t a (smartelijk getroffen). 0, nooit,... nooit had ik

zoo iets vermoed! A I I m e r s. Ook mij is dat vandaag pas duidelijk

geworden. A s t a. En nu wil je... ! Ja, wat wil je eigenlijk, Alfred? A 11 m e r s. Ik wil weg van hier. Ver weg... van

alles weg. A s t a. En dan alleen staan... heel alleen in de wereld? A I 1 m e r s (knikt). Net als 'vroeger, ja. A s t a. Maar daar ben je immers heelemaal de man niet

voor! A 11 m e r s. 0 jawel. Vroeger was ik dat tenminste wel. A s t a. Vroeger, ja. Maar toen had je mij bij je. A 1 l m e r s (wil haar hand vatten). Ja. En bij jou wil ik

nu ook weer terug komen. Ast a (ontwijkt hem). Bij mij ! Neen, neen, Alfred! Dat

kan niet! A 11 m e r s (kijkt haar bedroefd aan). Borghejm staat mij

dus toch in den weg? Ast a (een beetje driftig). Neen; dat niet! Daarin vergis

je je! A 11 m e r s. Goed. Dan kom ik bij je,... mijn lieve,

lieve zuster. Ik moet naar jou terug. Weer thuis zijn bij jou om mij te reinigen en op te heffen na het samenleven met...

56

KLEINE EYOLF.

Ast a (verontwaardigd). Alfred,... je bezondigt je aan Rital

A 11 m e r s. Ik heb mij aan haar bezondigd. Maar niet hiermee. 0, denk toch eens terug, Astal Denk eens terug aan den tijd van ons samenleven. Was dat niet als één lange mooie feestdag van 't begin tot 't eind?

A s t a. Ja, Alfred, dat was het. Maar zoo iets beleef je niet tweemaal.

A 11 m e r s. (bitter). Geloof je dat het huwelijk mij zoo ongeneeslijk bedorven heeft?

A s t a (kalm). Neen, dat geloof ik niet. A 11 m e r s. Nou, laat ons dan het oude leven weer

opnemen. A s t a (beslist). Dat kunnen wij niet, Alfred. A 11 m e r s. Dat kunnen wij wel. Want de liefde tusschen

broer en zuster... A s t a (gespannen). Wat daarvan? A 11 m e r s. Dat is de eenige verhouding die niet staat

onder de wet der verandering. Ast a (zacht, bevend). Maar als die verhouding nu niet... Allmers. Niet...? A s t a... niet de onze is? A 11 m e r s (staart haar verbaasd aan). Niet de onze?

Kind, wat bedoel je daarmee? A s t a. 't Is beter dat ik het je maar ronduit zeg, Alfred. Allmers. Ja, zeker, doe dat maar. A s t a. Die brieven van moeder... die daar in de porte-

feuille liggen... Allmers. Ja? A s t a. Die moet je lezen... als ik weg ben. Allmers. Waarom? Ast a (in tweestrijd). Dan zal je zien, dat... Allmers. Nou...? A s t a,... dat ik niet het recht heb om... den naam van

je vader te dragen. A 11 m e r s. Astal Wat vertel je daar toch? A s t a. Lees de brieven maar. Dan zal je het zien. En

liet begrijpen... en misschien ook... mijn moeder kunnen vergeven.

57

KLEINE EYOLF.

Allmers (grijpt naar zijn hoofd). Ik kan het niet be-grijpen. De gedachte niet vasthouden. Jij, Asta,... zou dus niet zijn...

A s t a. Je bent mijn broer niet, Alfred. Allmers (snel, uitdagend, kijkt haar aan). Nu ja, maar

wat voor verandering brengt dat nu eigenlijk in onze ver-houding? In den grond heelemaal niets.

A st a (hoofdschuddend). Dat verandert alles, Alfred. Onze verhouding is niet meer die van broer en zuster.

A 1 I m e r s. Neen, neen. Maar daarom toch even heilig. En heilig zal die altijd blijven.

A s t a. Vergeet niet,... dat die nu valt onder de wet der verandering,... zooals je daar straks zei.

All me r s (kijkt haar uitvorschend aan). Meen je daar-mee, dat...?

Ast a (stil, innig ontroerd). Geen woord meer,... mijn lieve, lieve Alfred... (neemt de bloemen van den stoel). Zie je deze waterlelies?

Allmers (knikt langzaam). Die zijn van de soort die opschieten... uit den diepsten grond van het water.

A s t a. Ik heb ze geplukt in den vijver. Daar waar hij uitloopt in de fjord. (reikt ze hem toe) Wil je ze hebben, Alfred?

Allmers (neemt ze aan). Dank je. Ast a (met oogen vol tranen). Ze zijn als een laatste groet

van... van „kleine Eyolf". Allmers (kijkt haar aan). Van Eyolf daarginds? Of

van jou? Ast a (zachtjes). Van ons beiden. (neemt haar parapluie

op) Ga nu mee naar Rita. (Zij gaat het voetpad op). Allmers (haalt zijn hoed van de tafel en fluistert be-

droefd). Asta... Eyolf... Kleine Eyolf... ! (Volgt haar het voetpad op).

EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.

58

KLEINE EYOLF.

A II mer s (grijpt naar zijn hoofd). Ik kan het niet be­grijpen. De gedachte niet vasthouden. Jij, Asta, ... zou dusniet zijn...

Ast a. Je bent nlijn broer niet, Alfred.All mer s (snel, uitdagend, kijkt haar aan). Nu ja, maar

wat voor verandering brengt dat nu eigenlijk in onze ver­houding? In den grond heelemaal niets.

Ast a (hoofdschuddend). Dat verandert alles, Alfred. Onzeverhouding is niet meer die van broer en zuster.

All mer s. Neen, neen. Maar daarom toch even heilig.En heilig zal die altijd blijven.

Ast a. Vergeet niet, ... dat die nu valt onder de wet derverandering,... zooals je daar straks zei.

A 11 mer s (kijkt haar uitvorschend aan). Meen je daar­mee, dat. ..?

Ast a (stil, innig ontroerd). Geen woord meer,... mijnlieve, lieve Alfred. .. (neemt de bloemen van den stoel). Zieje deze waterlelies?

All mer s (knikt langzaam). Die zijn van de soort dieopschieten... uit den diepsten grond van het water.

Ast a. Ik heb ze geplukt in den vijver. Daar waar hijuitloopt in de fjord. (reikt ze hem toe) Wil je ze hebben,Alfred?

All mer s (neemt ze aan). Dank je.Ast a (met oogen vol tranen). Ze zijn als een laatste groet

van... van "kleine Eyolf".All mer s (kijkt haar aan). Van Eyolf daarginds? Of

van jou?Ast a (zachtjes). Van ons beiden. (neemt haar parapluie

op) Ga nu mee naar Rita.(Zij gaat het voetpad op).A II mer s (haalt zijn hoed van de tafel en fluistert be­

droefd). Asta... Eyolf... Kleine Eyolf... !(Volgt haar het voetpad op).

EINDE VAN HET TWEEDE BEDRIJF.

58

DERDE BEDRIJF.

Een heuvel met opgaand hout in Allmers tuin, met op den achtergrond een steile helling naar beneden waarvoor een hek met leuning; links een trap naar beneden. Wijd uitzicht over de fjord, die in de diepte ligt. Een vlaggestok met de lijn er aan, maar zonder vlag, aan het hek. Vooraan rechts een priëel dat met klimplanten en wilden wingerd begroeid is. Daarvoor een bank. Een late zomeravond met helderen hemel. Toenemend halfduister.

Asta zit op de bank met de handen in haar schoot. Zij heeft haar manteltje aan en haar hoed op, heeft haar parasol naast zich gelegd en een klein reistaschje aan een riem over haar schouder.

Borghejm komt van links achter op. Ook hij heeft zijn reistasch over zijn schouder. Onder zijn arm draagt hij een opgerolde vlag.

B o r g h e j m (krijgt Asta in 't oog). 0, zit u hier boven? A s t a. Ik zit hier voor 't laatst nog eens uit te kijken. B o r g h e j m. Dan was 't maar goed dat ik hier ook eens

kwam kijken. A s t a. Heeft u naar mij gezocht? B or g h e j m. Ja zeker. Ik wou graag afscheid van u

lemen... voor dezen keer. Maar niet voor 't laatst, hoop ik. A st a (glimlacht zacht). U is wel volhardend, hoor. B o r g h e j m. Dat moet iemand die wegen aanlegt ook zijn. A s t a. Heeft u Alfred ook gezien? Of Rita? Borghej m. Ja, allebei. A s t a. Waren ze bij elkaar? Borghej m. Neen, ze waren ieder apart.

59

KLEINE EYOLF.

A s t a. Wat moet u met die vlag doen? B o r g h e j m. Mevrouw heeft mij verzocht die te hijschen. A s t a. De vlag hijschen nu? Borghej m. Halfstok. Dag en nacht moet die nu

waaien, zei zij. Ast a (zucht). Die arme Rita! En die arme Alfred! Borghejm (bezig met de vlag). Kan u 't over u ver-

krijgen om van hen weg te gaan? Ik vraag dat zoo, omdat ik zie dat u reisvaardig is.

Ast a (bijna fluisterend). Ik moet weg. Borghejm. Ja, als u moet,... A s t a. En u gaat ook van nacht nog weg. Borghejm. Ik moet ook. Ik ga met den trein. U ook? A s t a. Neen. Ik ga met de boot.

Borghej m(kijkt schuin naar haar). Ieder zijn eigen wegdus. A s t a. Ja. (zij zit toe te kijken terwijl hij de vlag halfstok

hijscht. Als hij klaar is gaat hij naar haar toe). Borghej m. Juffrouw Asta... u weet niet hoe bedroefd

ik ben over kleinen Eyolf. Asta (kijkt naar hem op). Ja, daarvan ben ik overtuigd. Borghej m. En dat is zoo pijnlijk. Want eigenlijk is

bedroefd-zijn heelemaal niets voor mij. Asta (richt haar oogen op de vlag). Mettertijd gaat dat

wel over... alles. Alle leed. Borghej m. Alle leed? Gelooft u dat? A s t a. Net als een regenbui. Als u maar eerst ver weg

is, dan,... Borghej m. Dat zou dan al heel ver weg moeten zijn. A s t a. En dan heeft u immers ook uw groote nieuwe werk. Borghej m. Maar niemand om mij daarbij te helpen. A s t a. 0, u zal zeker wel iemand vinden. B o r g h e j m (schudt het hoofd) . Niemand. Niemand om

de vreugde mee te deelen. Want dat is het voornaamste... de vreugde.

A s t a. Niet de moeite en de bezwaren? Borghej m. Och,... daar kom je alleen wel mee klaar! A s t a. Maar de vreugde,... moet die gedeeld worden,

vindt u?

60

KLEINE EYOLP.

Ast a. Wat moet u met die vlag doen?B 0 r g h e j m. Mevrouw heeft mij verzocht die te hijschen.Ast a. De vlag hijschen nu?B 0 r g hei m. Halfstok. Dag en nacht moet die nu

waaien, zei zij.Ast a (zucht). Die arme Rita! En die arme AlfredlB 0 r g he j m (bezig met de vlag). Kan u 't over u ver­

krijgen om van hen weg te gaan? Ik vraag dat zoo, omdatik zie dat u reisvaardig is.

Ast a (bijna fluisterend). Ik moet weg.B 0 r g h e j m. Ja, als u moet, ...Ast a. En u gaat ook van nacht nog weg.Bo r g h e j m. Ik moet ook. Ik ga met den trein. U ook?Ast a. Neen. Ik ga met de boot.

B0 rg hej m(kijkt schuin naar haar). Ieder zijn eigen wegdus.Ast a. ja. (zij zit toe te kijken terwijl hij de vlag halfstok

hijscht. Als hij klaar is gaat hij naar haar toe).B 0 r g h e j m. juffrouw Asta... u weet niet hoe bedroefd

ik ben over kleinen Eyolf.Ast a (kijkt naar hem op). ja, daarvan ben ik overtuigd.B 0 r g h e j m. En dat is zoo pijnlijk. Want eigenlijk is

bedroefd-zijn heelemaal niets voor mij.Ast a (richt haar oogen op de vlag). Mettertijd gaat dat

wel over... alles. Alle leed.B 0 r g hei m. Alle leed? Gelooft u dat?Ast a. Net als een regenbui. Als u maar eerst ver weg

is, dan,...B 0 r g h e j m. Dat zou dan al heel ver weg moeten zijn.Ast a. En dan heeft u immers ook uw groote nieuwe werk.B 0 r g h e j m. Maar niemand om mij daarbij te helpen.Ast a. 0, u zal zeker wel iemand vinden.B 0 r g he j m (schudt het hoofd). Niemand. Niemand om

de vreugde mee te deelen. Want dat is het voornaamste...de vreugde.

Ast a. Niet de moeite en de bezwaren?B 0 r g he j m. Och,... daar kom je alleen wel mee klaar IAst a. Maar de vreugde,... moet die gedeeld worden,

vindt u?

60

KLEINE EYOLF.

B o r g h e j m. Ja, wat voor geluk is er dan anders aan om blij te zijn?

A s t a. 0 ja,... daar is wel iets waars in. B o r g h e j m. Natuurlijk kan je wel een tijdlang, zoo

stil-blij in jezelf, rondloopen. Maar op den duur voldoet dat niet. Neen, om vreugde te genieten moet je met je beiden zijn.

A s t a. Altijd enkel maar met je beiden? Nooit met meer? Met velen?

B or g h e j m. Nou, ziet u... dat is weer heel —iets anders... Juffrouw Asta... kan u dus heusch niet er toe overgaan om vreugde en geluk en... en bezwaren met iemand te deelen... met één enkele heel alleen?

A s t a. Ik heb daarvan al eens de proef genomen. Borghejm. U? A s t a. Ja, al dien tijd toen mijn broer... toen Alfred

en ik samen woonden. B or g h e j m. Nu ja, met uw broer. Maar dat is toch

heel wat anders. Dat lijkt mij nu meer een tevreden leven dan eigenlijk geluk.

A s t a. Heerlijk was het toch. B o r g h e j m. Ziet u,... alleen dat vond u al heerlijk.

Maar denk dan eens... als hij nu eens niet uw broer geweest was!

Ast a (wil opstaan maar blijft zitten). Dan zouden wij toch nooit zoo samen geleefd hebben. Want ik was toen nog een kind. En hij ook nog niet veel meer.

B or g h e j m (na een oogenblik). Was die tijd heusch zoo heerlijk?

A s t a. 0 ja, heerlijk! B o r g h e j m. Heeft u dan toen iets beleefd, dat u

waarlijk blij en gelukkig maakte? A s t a. 0 zooveel! Zoo onnoemlijk veel! B o r g h e j m. Vertel mij daar eens wat van, juffrouw Asta. A s t a. Eigenlijk waren het allemaal maar kleinigheden. B or g h e j m. Bijvoorbeeld...? A s t a. Bijvoorbeeld, toen Alfred zijn examen gedaan

had. En zoo goed geslaagd was. En toen hij na een poosje een betrekking kreeg aan een school. Of wanneer hij zat

61

KLEINE EYOLP.

B 0 r g h e j m. Ja, wat voor geluk is er dan anders aanom blij te zijn?

Ast a. 0 ja,... daar is wel iets waars in.B 0 r g h e j m. Natuurlijk kan je wel een tijdlang, zoo

stil-blij in jezelf, rondloopen. Maar op den duur voldoet datniet. Neen, om vreugde te genieten moet je met je beiden zijn.

Ast a. Altijd enkel maar met je beiden? Nooit met meer?Met velen?

B 0 r g h e j m. Nou, ziet u... dat is weer heel ietsanders... Juffrouw Asta... kan u dus heusch niet er toeovergaan om vreugde en geluk en... en bezwaren metiemand te deelen. .. met één enkele heel alleen?

Ast a. Ik heb daarvan al eens de proef genomen.B 0 r g h e j m. U?Ast a. Ja, al dien tijd toen mijn broer... toen Alfred

en ik samen woonden.B 0 r g he j m. Nu ja, met uw broer. Maar dat is toch

heel wat anders. Dat lijkt mij nu me'er een tevreden levendan eigenlijk geluk.

Ast a. Heerlijk was het toch.B 0 r g he j m. Ziet u, ... alleen dát vond u al heerlijk.

Maar denk dan eens... als hij nu eens niet uw broergeweest was!

Ast a (wil opstaan maar blijft zitten). Dan zouden wijtoch nooit zoo samen geleefd hebben. Want ik was toen nogeen kind. En hij ook nog niet veel meer.

B 0 r g h e j m (na een oogenblik). Was die tijd heuschzoo heerlijk?

Ast a. 0 ja, heerlijk!B 0 r g h e j m. Heeft u dan toen iets beleefd, dat u

waarlijk blij en gelukkig maakte?Ast a. 0 zooveel ! Zoo onnoemlijk veel!B 0 r g h e j m. Vertel mij daar eens wat van, juffrouw Asta.Ast a. Eigenlijk waren het allemaal maar kleinigheden.B 0 r g h e j m. Bijvoorbeeld...?Ast a. Bijvoorbeeld, toen Alfred zijn examen gedaan

had. En zoo goed geslaagd was. En toen hij na een poosjeeen betrekking kreeg aan een school. Of wanneer hij zat

61

KLEINE EYOLF.

te schrijven aan een artikel en het mij voorlas. En het dan later in een tijdschrift geplaatst kreeg.

Borghej m. Ja, ik begrijp wel dat het een heerlijk, tevreden leven moet geweest zijn. Broer en zuster die samen hun vreugde deelen (hoofdschuddend). Alleen begrijp ik niet goed dat uw broer u loslaten kon, Asta!

Ast a (in onderdrukte ontroering). Alfred is immers getrouwd.

Borghej m. Was dat niet hard voor u? A s t a. Ja, in 't begin wel. 't Was of ik hem in-eens

heelemaal verloren had. Borghej m. Nou, zoo was het gelukkig niet. A s t a. Neen. Borghej m. Maar toch. Dat hij het kan doen. Trouwen,

meen ik. Als hij u alleen bij zich kon hebben! A st a (kijkt voor zich). De wet der verandering gold voor

hem zeker ook. Borghej m. De wet der verandering? A s t a. Zoe noemt Alfred het. Borghej m. Bah,... dat moet al een heel malle wet

zijn, hoor! Daar geloof ik niet aan... absoluut niet! Ast a (staat op). Wie weet of u mettertijd nog niet aan

die wet zal gaan gelooven. B or g h ej m. Nooit van mijn leven! (dringend). Maar

luister nu eens, juffrouw Asta! Wees nu verstandig... voor dezen keer. Op dit punt, meen ik.

A st a (afbrekend). 0, neen, neen,... laat ons nu alsjeblieft dáár niet weer over beginnen!

B o r g h e j m (voortgaande... als voren). Jawel. Asta,... ik kan je zoo maar niet loslaten. Je broer heeft nu immers alles gekregen wat hij wou. Hij leeft heel tevreden zonder je. Mist je heelemaal niet... En nu dit er nog bij... dat met één slag je heele positie hier in huis verandert...

Ast a (schrikt). Wat bedoelt u daarmee? Borghej m. De dood van het kind. Wat anders? Ast a (herstelt zich). Kleine Eyolf is weg, ja. B o r g h e j m. En wat heb je dan eigenlijk hier nog te

doen? Voor het arme kleine ventje heb je niet meer te zorgen. Geen plichten,... geen taak hoegenaamd...

62

KLEINE EYOLF.

As t a. 0, ik bid je, beste Borghejm,... dring toch niet zoo aan! B o r g h e j m. Jawel; ik zou toch wel gek moeten zijn als

ik niet al het mogelijke beproefde. Een dezer dagen verlaat ik de stad. Ik ontmoet je daar misschien niet meer. Zie je misschien in langen, langen tijd niet meer terug. En wie weet wat er in dien tusschentijd gebeuren kan?

A st a (glimlacht droevig). Ben je misschien toch bang voor die wet der verandering?

Borghej m. Neen, dat ben ik volstrekt niet. (lacht bitter) Er valt dan ook niets te veranderen. Bij jou, meen ik. Want je geeft toch niet veel om mij, dat zie ik wel.

A s t a. Je weet heel goed dat ik 't wèl doe. B o r g h e j m. Ja, maar toch lang niet genoeg. Niet zooals

ik 't begeer. (heftiger) Lieve God, Asta,... dat alles is toch eigenlijk zoo dwaas mogelijk van je! Vlak achter vandaag of morgen ligt misschien ons heele levensgeluk op ons te wachten. En wij laten het liggen ! Zullen wij daar later geen berouw over hebben, Asta?

A st a (stil). Ik weet 't niet. Maar toch moeten wij alle blijde mogelijkheden laten liggen.

Borghejm (kijkt haar aan met zelfbeheersching). Dus ik moet mijn wegen alleen maken?

A st a (hartelijk). 0, ik wou heusch zoo graag dat ik er bij kon zijn! Je bijstaan in moeilijkheden. De vreugde met je deelen...

B or g h e j m. Zou je willen als je kón? A s t a. Ja. Dan zou ik graag willen. Borghej m. Maar je kunt dus niet? Ast a (kijkt voor zich). Zou je tevreden zijn met mij maar

half te hebben? B o r g h e j m. Neen. Heelemaal en onverdeeld moet ik je

hebben. Ast a (kijkt hem aan en zegt stil). Dan kan ik niet. B o r g h e j m. Vaarwel dan, Asta. (Hij wil heengaan. Allmers komt van links achter de hoogte

op. Borghejm blijft staan). A 1 l m e r s (nog in het opkomen wijst op het priëel en

vraagt met gesmoorde stem). Zit Rita daar in het priëel?

63

KLEINE EYOLF.

Ast a. 0, ik bid je, beste Borghejm,... dring toch niet zoo aan!B 0 r g h e j m. jawel; ik zou toch wel gek moeten zijn als

ik niet al het mogelijke beproefde. Een dezer dagen verlaatik de stad. Ik ontmoet je daar misschien niet meer. Zie jenlisschien in langen, langen tijd niet meer terug. En wie weetwat er in dien tusschentijd gebeuren kan?

Ast a (glimlacht droevig). Ben je misschien toch bangvoor die wet der verandering?

B 0 r g h e j m. Neen, dat ben ik volstrekt niet. (lachtbitter) Er valt dan ook niets te veranderen. Bij jou, meen ik.Want je geeft toch niet veel om mij, dat zie ik wel.

Ast a. je weet heel goed dat ik 't wèl doe.B 0 r g h e j m. ja, maar toch lang niet genoeg. Niet zooals

ik 't begeer. (heftiger) Lieve God, Asta, ... dat alles is tocheigenlijk zoo dwaas mogelijk van jel Vlak achter vandaagof morgen ligt misschien ons heele levensgeluk op ons tewachten. En \vij laten het liggen! Zullen wij daar later geenberouw over hebben, Asta?

Ast a (stil). Ik weet 't niet. Maar toch moeten wij alleblijde mogelijkheden laten liggen.

B 0 r g h e j m (kijkt haar aan met zelfbeheersching). Dusik moet mijn wegen alleen maken?

Ast a (hartelijk). 0, ik wou heusch zoo graag dat ik erbij kon zijn! Je bijstaan in moeilijkheden. De vreugde metje deelen ...

B 0 r g h e j m. Zou je \villen als je kon?Ast a. ja. Dan zou ik graag willen.B 0 r g h e j m. Maar je kitnt dus niet?Ast a (kijkt voor zich). Zou je tevreden zijn met mij maar

half te hebben?B 0 r g h e j m. Neen. Heelemaal en onverdeeld moet ik je

hebben.Ast a (kijkt hem aan en zegt stil). Dan kan ik niet.B 0 r g h e j m. Vaarwel dan, Asta.(Hij wil heengaan. Allmers komt van links achter de hoogte

op. Borghejm blijft staan).A II mer s (nog in het opkomen wijst op het priëel en

vraagt met gesmoorde stem). Zit Rita daar in het priëel?

63

KLEINE EYOLF.

B 0 r g h e j m. Neen. Hier is niemand anders dan juffrouwAsta.

Ast a (naar hem toe). Zal ik haar beneden eens gaanzoeken? En haar hierheen zenden soms?

All mer s (afwerend). Neen, neen, neen,... laat maar.(tegen Borghejm) Heeft u die vlag hier geheschen?

B 0 r g h e j m. Ja. Mevrouw had het mij gevraagd. Daar-voor kwam ik hier boven.

A11 mer s, En vannacht gaat u vertrekken?B 0 r g h e j m. Ja. Van nacht ga ik voor goed weg.AIlm ers (met een blik op Asta). En voor goed gezel-

schap op reis heeft u zeker wel gezorgd, vermoed ik?B 0 r g h e j m (hoofdschuddend). Ik ga alleen weg.AI I mer s (verrast). Alleen!B 0 r g h e j m. Moederziel alleen.A1I mer s (verstrooid). Zoo, ja?B 0 r g h e j m. En blijf ook alleen.AI I mer s. Er is iets in alleen-zijn dat doet huiveren.

Het maakt mij door-en-door verkleumd...Ast a. 0, maar, Alfred, jij bent toch niet alleen, zeg.A11 mer s. Ook dat kan iemand doen huiveren, Asta.Ast a (beklemd). 0, spreek toch zoo niet! Denk toch

zoo nietlAll mer s (luistert niet naar haar). Maar als je dus niet

meegaat,..? Als er niets is dat je bindt? Waarom wil jedan niet hier blijven... bij mij en... bij Rita?

Ast a (onrustig). Neen, dat kan ik niet. Ik moet nood-zakelijk nu terug naar de stad.

A11 mer s, Maar niet verder dan de stad, hoor Asta.Ast a. Ja.A 11mer s. En beloof mij dan dat je gauw weer hier

terug komt.Ast a (snel). Neen, dat durf ik je vooreerst niet beloven.AI I mer s. Goed. Zooals je wilt. Dan ontmoeten wij

elkaar daarginder wel.Ast a (smeekend). Maar, Alfred, je moet nu heusch thuis

blijven bij RitaI

64

KLEINE EYOLF.

Allmers (antwoordt niet, keert zich tot Borghejm). Het is misschien maar beter voor u om nu nog geen gezelschap op reis te hebben.

B o r g h e j m (ontstemd). 0, hoe kan u nu zoo iets zeggen! A 11 m e r s. Jawel... want je kunt nooit weten wie je

later in je leven nog eens ontmoet... onderweg. Ast a (onwillekeurig). Alfred! A 11 m e r s. De ware reiskameraad. Als het te laat is.

Te laat. Ast a (zachtjes, bevend). Alfred! Alfred! Borghejm (kijkt van den een naar den ander). Wat be-

duidt dat? 11( begrijp niet... (Rita komt van links achter op). Rita (klagend). 0, jullie moeten nu niet allemaal van mij

wegloopen! A s t a (naar haar toe). Je wou toch liefst alleen zijn, zei je... R it a. Ja, maar ik durf niet. Het wordt al zoo akelig

donker. 't Is mij alsof groote, wijd-open oogen mij aankijken! Asta (zacht, deelnemend). Al was dat nu zoo, Rita? Voor

die oogen moest je toch niet bang zijn. R it a. 0, hoe kan je dat nu zeggen. Niet bang zijn! A 11 m e r s (dringend). Asta, ik bid je... om alles,...

blijf hier... bij Rita! R it a. Ja! En bij Alfred ook! Doe het! Och doe het,

Asta! Ast a (in tweestrijd). 0, ik zou het zoo dolgraag doen... R it a. Welnu, doe het dan! Want Alfred en ik kunnen

niet alleen de droefheid en het verlies dragen. A 11 m e r s (somber). Zeg liever... de wroeging en het

berouw. R it a. Hoe je het dan ook noemen wilt,... wij beiden

kunnen het alléén niet meer dragen. 0, Asta, ik smeek je! Blijf hier en help ons! Neem Eyolfs plaats in...

A s t.a (terugwijkend). Eyolfs plaats... ! R it a. Ja, niet waar, Alfred, dat mag zij? Allmer s. Als zij wil en kan. R i t a. Je noemde haar immers vroeger je „kleine Eyolf".

(vat haar hand) Voortaan moet je onze Eyolf zijn, Asta! Eyolf, zooals je vroeger was!

5 65

KLEINE EYOLF.

All mer s (antwoordt niet, keert zich tot Borghejm). Hetis misschien maar beter voor u om nu nog geen gezelschapop reis te hebben.

B 0 r g h e j m (ontstemd). 0, hoe kan u nu zoo iets zeggen!A11 mer s. Jawel... want je kunt nooit weten wie je

later in je leven nog eens ontmoet... onderweg.Ast a (onwillekeurig). Alfred !A11 mer s. De ware reiskameraad. Als het te laat is.

Te laat.Ast a (zachtjes, bevend). Alfred! Alfred!B 0 r g h e j m (kijkt van den een naar den ander). Wat be­

duidt dat? Ik begrijp niet. ..(Rita komt van links achter op).Rita (klagend). 0, jullie moeten nu niet allemaal van mij

wegloopen!Ast a (naar haar toe). Je wou toch liefst alleen zijn, zei je...Rit a. ja, maar ik durf niet. Het wordt al zoo akelig

donker. 't Is mij alsof groote, wijd-open oogen mij aankijken!Ast a (zacht, deelnemend). Al was dat nu zoo, Rita? Voor

die oogen moest je toch niet bang zijn.Rit a. 0, hoe kan je dat nu zeggen. Niet bang zijn!A11 mer s (dringend). Asta, ik bid je... om álles,...

blijf hier... bij Rita!Rit a. ja! En bij Alfred ook! Doe het! Och doe het,

Asta!Ast a (in tweestrijd). 0, ik zou het zoo dolgraag doen...Rit a. Welnu, doe het dan! Want Alfred en ik kunnen

niet alleen de droefheid en het verlies dragen.A11 mer s (somber). Zeg liever... de wroeging en het

berouw.Rit a. Hoe je het dan ook noemen wilt,... wij beiden

kunnen het alléén niet meer dragen. 0, Asta, ik smeek je!Blijf hier en help ons! Neem Eyolfs plaats in...

As t.a (terugwijkend) . Eyolfs plaats... tRit a. Ja, niet waar, Alfred, dat mag zij?A11 mer s. Als zij wil en kan.Rit a. je noemde haar immers vroeger Je "kleine Eyolf".

(vat haar hand) Voortaan moet je onze Eyolf zijn, Asta!Eyolf, zooals je vroeger was1

5 65

KLEINE EYOLF.

Allmers (met bedwongen aandoening). Blijf... en deel ons leven, Asta. Met Rita. Met mij. Met mij,... je broer!

Ast a (besloten, trekt haar hand terug). Neen. Ik kin niet. (keert zich om) Borghejm,... hoe laat gaat de boot?

B or g h e j m. Zoo aanstonds. A s t a. Dan moet ik aan boord. Wil je met mij meegaan? B o r g h e j m (met ingehouden blijdschap). Of ik wil ! Ja,

ja, ja! A s t a. Kom dan. Rita (langzaam). Ah, zoo. ja, dan kan je niet bij ons

blijven. Ast a (valt haar om den hals). Dank voor alles, Rita!

(gaat naar Allmers en vat zijn hand) Alfred,... vaarwel! En nogmaals vaarwel !

Allmers (zacht, in spanning). Wat is dat, Asta? Dat heeft allen schijn van een vlucht.

Ast a (in stillen angst). Ja, Alfred,... het is ook een vlucht.

A 11 m e r s. Vlucht je... voor mij? Ast a (fluisterend). Ja, voor jou... en voor mijzelf ! Allmers (wijkt terug). Ah...! (Asta ijlt weg naar den achtergrond. Borghejm wuift met

zijn hoed en volgt haar). (Rita leunt tegen den ingang van het priëel. Allmers gaat

in hevige gemoedsbeweging naar de balustrade en blijft daar staan, terwijl hij naar beneden tuurt. Pauze).

Allmers (keert zich om en zegt met moeilijk herkregen kalmte). Daar komt de boot. Kijk dáár, Rita.

R i t a. Ik durf er niet naar te kijken. Allmers. Durf je niet? R i t a. Neen. Want ze heeft een rood oog. En een groen

ook. Groote gloeiende oogen. A 11 m e r s. Och, dat zijn immers maar de lichten! R i t a. Voortaan zijn het oogen. Voor mij. Die staren...

staren mij aan uit het donker... En in het donker ook. All m e r s. Nu leggen ze aan. R i t a. Waar leggen ze van avond aan? Allmers (dichterbij). Wel,... aan den steiger, zooals

altijd, Rita...

66

KLEINE EYOLF.

All mer s (met bedwongen aandoening). Blijf... en deelons leven, Asta. Met Rita. Met mij. Met mij, ... je broer I

Ast a (besloten, trekt haar hand terug). Neen. Ik kán niet.(keert zich om) Borghejm,... hoe laat gaat de boot?

B 0 r g h e j m. Zoo aanstonds.Ast a. Dan moet ik aan boord. Wil je met mij meegaan?B 0 r g h e j m (met ingehouden blijdschap). Of ik wil I Ja,

ja, jatAst a. Kom dan.Rit a (langzaam). Ah, zoo. Ja, dán kan je niet bij ons

blijven.Ast a (valt haar om den hals). Dank voor alles, Rita!

(gaat naar Allmers en vat zijn hand) Alfred,. .. vaarwel!En nogmaals vaarwel I

All mer s (zacht, in spanning). Wat is dát, Asta? Datheeft allen schijn van een vlucht.

Ast a (in stillen angst). Ja, Alfred, ... het is ook eenvlucht.

A 11 mer s. Vlucht je... voor mij?Ast a (fluisterend). Ja, voor jou... en voor mijzelf!All mer s (wijkt terug) . .\h... !(Asta ijlt 'weg naar den achtergrond. Borghejm wuift met

zijn hoed en volgt haar).(RUa leunt tegen den ingang van het priëel. Allmers gaat

in hevige gemoedsbeweging naar de balustrade en blijft daarstaan, terwijl hij naar beneden tuurt. Pauze).

A II mer s (keert zich om en zegt met moeilijk herkregenkalmte). Daar komt de boot. Kijk dáár, Rita.

Rit a. Ik durf er niet naar te kijken.A 11 mer s. Durf je niet?Rit a. Neen. Want ze heeft een rood oog. En een groen

ook. Groote gloeiende oogen.A 11 mer s. Och, dat zijn immers maar de lichten IRit a. Voortaan zijn het oogen. Voor mij. Die staren...

staren mij aan uit het donker... En in het donker ook.A 11 mer s. Nu leggen ze aan.Rit a. Waar leggen ze van avond aan?All mer s (dichterbij). Wel, ... aan den steiger, zooals

altijd, Rita...

66

KLEINE EYOLF.

Rita (richt zich op). Hoe kunnen ze dáár nu aanleggen! A 11 m e r s. Dat moeten ze toch wel. R i t a. Maar het was toch dáár, dat Eyolf...! Hoe kunnen

de menschen dan dáár aanleggen! A l l m e r s. Ja, het leven is onbarmhartig, Rita. R i t a. De menschen zijn harteloos. Zij ontzien niets. Noch

de levenden, noch de dooden. A 11 m e r s. Dat is waar. Het leven gaat zijn gewonen

gang. Precies alsof er niets gebeurd was. Rita (kijkt voor zich). Er is ook niets gebeurd. Voor

anderen. Alleen maar voor ons beiden. A 11 m e r s (in herlevende smart). Ja, Rita. En zoó nutteloos

was het, dat je hem ter wereld bracht met zooveel moeite en pijn. Want nu is hij weg... zonder eenig spoor na te laten.

R i t a. Alleen de kruk werd opgeborgen. A 11 m e r s (heftig). 0, stil toch! Ik kan dat woord niet

hooren! Rita (klagend). 0, ik kan de gedachte niet dragen, dat

wij hem niet meer hebben! A 11 m e r s (koud en bitter). Je kon hem zoo goed missen

toen je hem nog hadt. Halve dagen lang soms keek je heele-maal niet naar hem om.

R i t a. Omdat ik toen wist dat ik hem zien kon, wanneer ik wou.

A 11 m e r s. Ja. Zoo hebben wij het korte samenzijn met Eyolf verspild.

Rita (luistert angstig). Hoor je, Alfred? Nu luiden ze weer!

A 11 m e r s (kijkt uit). Dat is de bel van de boot. Aan-stonds gaat die weg.

R i t a. 0, die bel meen ik niet. Den heelen dag heb ik het al in mijn ooren gehad... Nu luiden ze weer!

A 11 m e r s (naar haar toe). Je vergist je, Rita. R i t a. Neen, ik hoor het duidelijk. Het klinkt als

doodsklokken. Langzaam. Langzaam. En altijd dezelfde woorden.

A 11 m e r s. Woorden? Welke woorden?

67

KLEINE EYOLF.

Rit a (richt zich op). Hoe kunnen ze dáár nu aanleggen!A 11 mer s. Dat moeten ze toch wel.Rit a. Maar het was toch dáár, dat Eyolf... ! Hoe kunnen

de menschen dan dáár aanleggen!A 11 mer s. Ja, het leven is onbarmhartig, Rita.Rit a. De menschen zijn harteloos. Zij ontzien niets. Noch

de levenden, noch de dooden.A 11 mer s. Dat is waar. Het leven gaat zijn gewonen

gang. Precies alsof er niets gebeurd was.Rit a (kijkt voor zich). Er is ook niets gebeurd. Voor

anderen. Alleen maar voor ons beiden.A II mer s (in herlevende smart). Ja, Rita. En zóó nutteloos

was het, dat je hem ter wereld bracht met zooveel moeite enpijn. Want nu is hij weg... zonder eenig spoor na te laten.

Rit a. Alleen de kruk werd opgeborgen.All mer s (heftig). 0, stil toch! Ik kan dat woord niet

hooren!Rit a (klagend). 0, ik kan de gedachte niet dragen, dat

wij hem niet meer hebben!All mer s (koud en bitter). je kon hem zoo goed missen

toen je hem nog hadt. Halve dagen lang soms keek je heele­maal niet naar henlom.

Rit a. Omdat ik toen wist dat ik hem zien kón, wanneerik woû.

All mer s. ja. Zoo hebben wij het korte samenzijn metEyolf verspild.

Rit a (luistert angstig). Hoor je, Alfred? Nu luiden zeweer!

A I1 mer s (kijkt uit). Dat is de bel van de boot. Aan­stonds gaat die weg.

Rit a. 0, die bel meen ik niet. Den heelen dag heb ikhet al in mijn ooren gehad... Nu luiden ze weer!

All mer s (naar haar toe). je vergist je, Rita.Rit a. Neen, ik hoor het duidelijk. Het klinkt als

doodsklokken. Langzaam. Langzaam. En altijd dezelfdewoorden.

All mer s. Woorden? Welke woorden?

67

KLEINE EYOLF.

Rita (geeft met het hoofd knikkend de maat aan). „De-kruk-die-drijft". „De-kruk-die-drijft", 0, jij moet het toch ook kunnen hooren, dunkt me.

A 1 l m e r s (schudt het hoofd). Ik hoor niets. En er is ook niets.

R i t a. Jawel, jawel, je kunt zeggen wat je wilt. Ik hoor het duidelijk.

A I 1 m e r s (kijkt over de leuning). Nu zijn zij aan boord. Rita. De boot gaat naar de stad.

R i t a. 0, dat je het toch niet hoort! „De-kruk-die-drijft", „De-kruk..."

A 11 m e r s (komt bij haar). Je moet niet blijven staan luisteren naar iets dat er niet is. Ik zeg dat Asta en Borg-hejm nu aan boord zijn. En al onderweg,... Asta is weg

Rita (kijkt hem schuw aan). Nu zal jij zeker ook wel gauw weg gaan?

A 11 m e r s (snel). Wat wil je daarmee zeggen? R I t a. Dat je je zuster wel zult volgen. A 11 m e r s. Heeft Asta iets gezegd? Rit a. Neen. Maar je zei zelf dat het eigenlijk om Asta

was geweest, dat... dat wij bij elkaar gekomen zijn. A 11 m e r s. Ja, maar jij zelf hebt mij weten te boeien.

In ons samenleven. Rit a. Och, in jouw oogen ben ik niet... niet meer...

zoo betooverend mooi als vroeger. A 11 m e r s. De wet der verandering zou ons misschien

toch bij elkaar kunnen houden. Rita (knikt langzaam). Er is verandering in mij ge-

komen. Dat voel ik heel pijnlijk. A l l m e r s. Pijnlijk? R i t a. Ja; ook dat is iets als een geboorte. A 11 m e r s. Dat is zoo. Of als een opstanding. De over-

gang tot een hooger leven. Rita (kijkt treurig voor zich). Ja,... met verlies van

alle, alle levensgeluk. A I I rn e r s. Dat verlies is juist gewin. R i t a. Och, frases! Lieve God, wij zijn toch maar aardsche

wezens!

68

KLEINE EYOLF.

A I 1 m e r s. Maar ook met de zee en met den hemel zijn wij een beetje verwant, Rita.

R i t a. Jij misschien. Ik niet. All m e r s. 0 jawel! Jij meer dan je zelf weet. Rita (een stap dichterbij). Hoor eens, Alfred,... zou je

je werk niet weer kunnen opnemen? A 11 m e r s. Dat werk waar je altijd zoo'n hekel aan

hadt? R i t a. Ik zal voortaan met weinig tevreden zijn. Ik ben

bereid je te deelen met je boek. A l 1 m e r s. Waarom? R i t a. Alleen om je hier bij mij te houden. In mijn

nabijheid. A 11 m e r s. Och, ik kan je zoo weinig helpen, Rita. R i t a. Maar misschien zou ik jou kunnen helpen. A 11 m e r s. Met mijn werk, meen je? R i t a. Neen. Om met het leven klaar te komen. A 11 m e r s (hoofdschuddend). Mij dunkt, dat ik eigenlijk

niet meer te leven heb. R i t a. Nou, dan om het leven te dragen. A 11 m e r s (somber in zichzelf). Ik geloof, dat het voor

ons beiden het best zou zijn als wij van elkaar gingen. Rita (kijkt hem uitvorschend aan). Waar zou je dan

heentrekken? Misschien toch naar Asta? A l l m e r s. Neen. Naar Asta nooit meer. R i t a. Waarheen dan? A 11 m e r s. Naar boven in de eenzaamheid. R i t a. Naar de bergen? Bedoel je dat? All mers. Ja. R i t a. Maar dat zijn nu toch maar hersenschimmen,

Alfred! Daarboven zou je immers niet kunnen leven. A 11 m e r s. En toch trekt het mij nu zoo daarheen. R i t a. Zeg eens,.. waarom? A 11 m e r s. Ga zitten. Dan zal ik je iets vertellen. R i t a. Iets wat je daarboven overkomen is? Allmers. Ja. R i t a. En dat je voor Asta en mij verzwegen hebt? All mers. Ja.

69

KLEINE EYOLF.

R i t a. Och, je bent ook altijd zoo gesloten. Dat moest je toch niet zijn, Alfred.

A 11 m e r s. Cia daar zitten. Dan zal ik het je ver-tellen.

Rit a. Ja; laat eens hooren. (zij gaat zitten op de bank bij het priëel.)

A 11 m e r s. Ik was alleen daarboven. Midden in het hooggebergte. Toen kwam ik aan een groot, eenzaam berg-meer. En dat water moest ik over. Maar ik kon niet. Want er waren noch booten noch menschen.

Rita. En toen? A I 1 m e r s. Toen sloeg ik op goed geluk een zijdal in.

Want daar, dacht ik, moest een weg zijn over de hoogten en tusschen de toppen door. En dan naar beneden aan den anderen kant van het meer.

R i t a. 0, toen ben je zeker verdwaald? A 11 m e r s. Ja; ik ging de verkeerde richting uit. Want

een weg of pad was er niet. En ik liep den heelen dag. En den heelen nacht ook. En op 't laatst dacht ik, dat ik nooit meer bij menschen terug komen zou.

R i t a. Niet meer bij ons thuis! 0, dan vlogen je gedachten toch hierheen?

A 11 m e r s. Neen,... dat deden ze niet. Rita. Niet? A 11 m e r s. Neen. Dat was zoo vreemd. 't Was of jij

en Eyolf heel ver, ver van mij weg waren geraakt. En Asta ook.

R i t a. Maar waar dacht je dan aan? A 11 m e r s. Ik dacht niet. Ik liep en sleepte mij voort

langs afgronden... en genoot den vrede en den wellust van den dood.

Rita (springt op). 0, gebruik toch zulke woorden niet voor zoo iets afschuwelijks!

A 11 m e r s. Ik voelde het zoo. Volstrekt geen angst. 't Was mij alsof de dood en ik samen liepen als twee goede reiskameraden. Het leek mij alles zoo natuurlijk, zoo eenvoudig toen. In mijn familie worden de menschen meestal niet oud...

70

KLEINE EYOLF.

R i t a. 0, hou nu toch op, Alfred! Gelukkig ben je er toch heelhuids afgekomen.

A 11 m e r s. Ja; op eens was ik waar ik wezen moest. Aan de overzij van het water.

R i t a. Het is een nacht vol verschrikkingen voor je ge-weest, Alfred. Maar nu achterna, wil je dat voor je zelf niet bekennen.

A 11 m e r s. In dien nacht kwam ik tot mijn besluit. En zoo gebeurde het dat ik omkeerde en regelrecht naar huis ging. Naar Eyolf.

Rita (zachtjes). Te laat. A 11 m e r s. Ja. En toen nu de reiskameraad kwam en

hém haalde... Toen gruwde ik van hem. Gruwde van alles. Ook van dat alles... wat wij toch niet durven opgeven. Zoozeer zijn wij allebei aan de aarde gehecht, Rita.

Rita (met een opwelling van blijdschap). Ja, niet waar? jij ook? (dichterbij) Och, laat ons toch maar samen het leven leven zoo lang mogelijk!

A 11 m e r s (haalt de schouders op). Leven, jawel! En niets hebben om het leven mee te vullen. Verlaten en leeg alles... Waarheen ik ook kijk.

Rita (angstig). 0, vroeg of laat ga je van mij weg, Alfred! Ik voel het! En ik kan het je aanzien ook. Je gaat van mij weg!

A 1 l m e r s. Met den reiskameraad, bedoel je? R i t a. Neen. Ik bedoel iets wat nog erger is. Vrijwillig

zal je van mij weggaan. Want je denkt alleen hier, bij mij, niets meer te hebben om voor te leven. Antwoord mij eens! Is het dat niet wat je denkt?

A 11 m e r s (kijkt haar strak aan). En als ik dat nu dacht...?

(Van het strand beneden hoort men leven en schreeuwen als van driftige nijdige stemmen. Allmers gaat naar de balustrade).

R i t a. Wat is dat? (opgewonden). 0, je zult zien dat ze hem gevonden hebben!

A 11 m e r s. Hij wordt nooit meer gevonden! R i t a. Maar wat is er dan?

71

KLEINE EYOLP.

Rit a. 0, hoû nu toch op, Alfred! Gelukkig ben je ertoch heelhuids afgekomen.

All mer s. Ja; op eens was ik waar ik wezen moest. Aande overzij van het water.

Rit a. Het is een nacht vol verschrikkingen voor je ge­weest, Alfred. Maar nu achterna, wil je dat voor jezelf nietbekennen.

A II mer s. In dien nacht kwam ik tot mijn besluit. Enzoo gebeurde het dat ik omkeerde en regelrecht naar huisging. Naar Eyolf.

Rit a (zachtjes). Te laat.A II mer s. Ja. En toen nu de reiskameraad kwam en

hém haalde... Toen gruwde ik van hem. Gruwde van alles.Ook van dat alles... wat wij toch niet durven opgeven.Zoozeer zijn wij allebei aan de aarde gehecht, Rita.

Rit a (met een opwelling van blijdschap). Ja, niet waar?Jij ook? (dichterbij) Och, laat ons toch maar samen hetleven leven zoo lang mogelijk!

A 11 mer s (haalt de schouders op). Leven, jawel! En nietshebben om het leven mee te vullen. Verlaten en leegalles... Waarheen ik ook kijk.

Rit a (angstig). 0, vroeg of laat ga je van mij weg,Alfred! Ik voel het! En ik kan het je aanzien ook. Jegaat van mij weg!

A 11 mer s. Met den reiskameraad, bedoel je?Rit a. Neen. Ik bedoel iets wat nog erger is. Vrijwillig

zal je van mij weggaan. Want je denkt alleen hier, bij mij,niets meer te hebben om voor te leven. Antwoord mij eens!Is het dat niet wat je denkt?

All mer s (kijkt haar strak aan). En als ik dat nudacht. ..?

(Van het strand beneden hoort men leven en schreeuwenals van driftige nijdige stemmen. Allmers gaat naar debalustrade) .

Rit a. Wat is dat? (opgewonden). 0, je zult zien dat zehem gevonden hebben!

All mer s. Hij wordt nooit meer gevonden!Rit a. Maar wat is er dan?

71

KLEINE EYOLF.

A 11 m e r s (komt terug). Och niets... een vechtpartij,... zooals gewoonlijk.

R i t a. Aan het strand? A l 1 m e r s. Ja. Dat heele dorp moest worden opgeruimd.

De mannen zijn weer thuis gekomen. Dronken, zooals meestal. Ranselen de kinderen. Hoor de jongens eens schreeuwen! De vrouwen huilen om hulp...

R i t a. Zouden wij niet iemand naar hen toesturen om hen te helpen?

A 11 m e r s (hard en boos). Helpen? hen die Eyolf niet geholpen hebben! Neen, laat ze maar crépeeren,... zooals ze Eyolf hebben laten crépeeren!

R i t a. 0, zoo moet je niet spreken, Alfred! En ook zoo niet denken !

A 11 m e r s. Ik kan niet anders denken. Al die oude cavailles moesten worden afgebroken.

R i t a. En wat moet er dan van al die arme menschen worden?

A 11 m e r s. Die moeten maar ergens anders een onder-komen zoeken.

Rit a. En de kinderen? A 11 m e r s. 't Zal wel nagenoeg hetzelfde zijn, waar

die ten onder gaan. Rita (stil, verwijtend). Je moet jezelf geweld aandoen,

Alfred, om zoo hard te zijn. A 11 m e r s (heftig). Het is mijn goed recht voortaan om

hard te zijn! En ook mijn plicht! R i t a. Je plicht? A 11 m e r s. Mijn plicht tegenover Eyolf. Hij mag niet

ongewroken blijven. Kort en goed, Rita! Zooals ik je zeg! Denk maar eens over de zaak na. Laat het heele dorp daar beneden met den grond gelijk maken,... als ik weg ben.

Rita (kijkt hem ernstig aan). Als je weg bent? A 11 m e r s. Ja; dan heb je ten minste iets om je leven

te vullen. En dat moet je hebben. Rita (vast en beslist). Juist. Dat moet ik hebben. Maar

raad eens wat ik ga doen,... als jij weg bent? A 11 m e r s. Nou, wat dan?

72

KLEINE EYOLF.

Rita (langzaam, vastberaden). Zoodra jii weg bent, ga ik naar het strand en haal die arme, verwaarloosde kinderen bij mij in, huis. Al die ondeugende jongens...

A 11 m e r s. Wat wil je daarmee beginnen? R i t a. Ik wil ze tot mij nemen. A 11 m e r s. Jij! Rit a. Ja, ik. Van den dag af dat jij weggaat, zullen zij

hier wezen, allemaal,... alsof zij mijn eigen kinderen waren. A 11 m e r s (verontwaardigd). In de plaats van onzen klei-

nen Eyolf ! R i t a. Ja, in de plaats van onzen kleinen Eyolf. Zij zullen

wonen in Eyolfs kamers. Zij zullen leeren uit zijn boeken. Spelen met zijn speelgoed. Zij zullen beurt om beurt op zijn stoel aan tafel zitten.

A 11 m e r s. Dat klinkt als pure krankzinnigheid! Ik zou geen mensch ter wereld weten, die minder geschikt is voor zoo iets, dan jij.

R i t a. Dan zal ik er mijzelf toe opvoeden. Mij oefenen en ontwikkelen.

A 11 m e r s. Als het je volle ernst is,... alles wat je zegt, dan moet er een omkeer in je plaats gehad hebben.

R i t a. Die heeft ook plaats gehad, Alfred. Daar heb jij voor gezorgd. Jij hebt een leegte in mijn ziel doen ontstaan. En die moet ik trachten te vullen met iets, dat een beetje naar liefde zweemt.

A 11 m e r s (staat een oogenblik in gedachten, kijkt haar aan). Eigenlijk hebben wij nooit veel voor die arme men-schen daar beneden gedaan.

R i t a. Niets hebben wij voor hen gedaan. A 11 m e r s. Ter nauwernood aan hen gedacht. R i t a. Nooit aan hen gedacht met meegevoel. A 11 m e r s. Wij, die „het goud en de groene bosschen"

hadden... R i t a. Onze handen bleven gesloten voor hen. En onze

harten ook. A 11 m e r s (knikt). Dus is het misschien toch heel be-

grijpelijk, dat zij hun leven niet op het spel zetten, om kleinen Eyolf te redden.

73

KLEINE EYOLF.

R i t a (zacht). Bedenk je eens goed, Alfred. Weet je zoo zeker dat... dat wij zelf het gewaagd zouden hebben?

Allmers (onrustig, afwijzend). Twijfel dáár toch niet aan, Rita!

R i t a. Och, wij zijn ook maar menschen. A 11 m e r s. Wat denk je eigenlijk te doen voor al die

verwaarloosde kinderen? R i t a. Vooreerst wou ik trachten hun levenslot te ver-

zachten, en... te veredelen. A 11 m e r s. Als je dat gelukt, dan is kleine Eyolf niet

voor niet geboren. R i t a. En ook niet voor niet van ons weg genomen. A 11 m e r s (kijkt haar strak aan). Laat één ding je

duidelijk voor oogen staan, Rita. Het is geen liefde die je hiertoe drijft.

R i t a. Neen, dat is het ook niet. Althans nu nog niet. A 11 m e r s. Wat is het dan eigenlijk wèl? Rita (half ontwijkend). Je hebt zoo dikwijls met Asta

gesproken over de menschelijke verantwoordelijkheid... A 11 m e r s. Over het boek, waar je zoo'n hekel aan

hadt. R i t a. Ik heb nog altijd een hekel aan dat boek. Maar

ik zat er bij als jij sprak... En nu wil ik zelf zien verder vooruit te komen. Op mijn manier.

A 11 m e r s (hoofdschuddend). Het is niet .dat onafge-werkte boek...

R i t a. Neen, ik heb nog een andere reden. Allmers. Welke? R i t a (zacht, met een droevig lachje). Ik wil de groote,

wijd-open oogen voor mij zien te winnen, zie je. Allmers (getroffen, kijkt haar vast aan). Misschien zou

ik daaraan kunnen meedoen? En je helpen, Rita? R i t a. Zou je dat willen? A 11 m e r s. Ja,... als ik maar wist of ik kon. Rita (weifelend). Maar dan zou je hier moeten blijven? A 11 m e r s (zachtjes). Laat ons beproeven of het gaat. Rita (bijna onhoorbaar). Ja, laat ons beproeven, Alfred. (Beiden zwijgen. Dan gaat Allmers naar den vlaggestok en

74

KLEINE EYOLF.

Rit a (zacht). Bedenk je eens goed, Alfred. Weet je zoozeker dat. .. dat wij zelf het gewaagd zouden hebben?

All mer s (onrustig, afwijzend). Twijfel dáár toch nietaan, Rita!

Rit a. Och, wij zijn ook maar menschen.A II mer s. Wat denk je eigenlijk te doen voor al die

verwaarloosde kinderen?Rit a. Vooreerst wou ik trachten hun levenslot te ver­

zachten, en... te veredelen.All mer s. Als je dát gelukt, dan is kleine Eyolf niet

voor niet geboren.Rit a. En ook niet voor niet van ons weg genomen.All mer s (kijkt haar strak aan). Laat één ding je

duidelijk voor oogen staan, Rita. Het is geen liefde die jehiertoe drijft.

Rit a. Neen, dat is het ook niet. Althans nu nog niet.All mer s. Wat is het dan eigenlijk wèl?Rit a (half ontwijkend). Je hebt zoo dikwijls met Asta

gesproken over de mensc.helijke verantwoordelijkheid...All mer s. Over het boek, waar je zoo'n hekel aan

hadt.Rit a. Ik heb nog altijd een hekel aan dat boek. Maar

ik zat er bij als jij sprak... En nu wil ik zelf zien verdervooruit te komen. Op mijn manier.

All mer s (hoofdschuddend). Het is niet dat onafge-werkte boek...

Rit a. Neen, ik heb nog een andere reden.Allmers. Welke?Rit a (zacht, met een droevig lachje). Ik wil de groote,

wijd-open oogen voor mij zien te winnen, zie je.A II mer s (getroffen, kijkt haar vast aan). Misschien zou

ik daaraan kunnen meedoen? En je helpen, Rita?Rit a. Zou je dat willen?A 11 mer s. Ja, ... als ik maar wist of ik kon.Rit a (weifelend). Maar dan zou je hier moeten blijven?All mer s (zachtjes). Laat ons beproeven of het gaat.Rit a (bijna onhoorbaar). Ja, laat 0116 beproeven, Alfred.(Beiden zwijgen. Dan gaat Allmers naar den vlaggestok en

74

KLEINE EYOLF.

hijscht de vlag heelemaal op. Rita staat bij het priëel en kijkt zwijgend naar hem).

A 11 m e r s (komt weer bij haar). Ons wacht een zware werkdag, Rita.

R i t a. Je zult zien... nu en dan zal er zondagsrust over ons komen.

A 11 m e r s (stil, aangedaan). Dan zullen wij misschien voelen dat de geesten om ons heen zijn.

Rita (fluisterend). De geesten? A 11 m e r s (als voren). Ja. Misschien zijn zij dan bij

ons,... zij, die wij verloren hebben. Rita (knikt langzaam). Onze kleine Eyolf. En jouw

groote Eyolf ook. A 11 m e r s (staart voor zich uit). Het kan gebeuren dat

wij nog nu en dan,... op onzen levensweg,... iets als een glimp van hen te zien krijgen.

R i t a. Waarheen moeten wij dan zien, Alfred...? A 11 m e r s (richt zijn blik op haar). Naar boven. Rita (knikt bevestigend). Ja, juist,... naar boven. A l 1 m e r s. Naar boven,... naar de toppen. Naar de

sterren. En naar de groote stilte. Rita (reikt hem de hand). Dank!

EINDE VAN HET DERDE EN LAATSTE BEDRIJF.

75

TOONEEL IN DE MEULENHOFF-EDITIE

In de Meulenhoff-Editie verschenen onderstaande Tooneelwerken: eenv. geb. mod. geb.

ANDREJEF, LEONID, De Smarten v. België f 1.25 BENIMA, CORN., Platonische Liefde . . ,,1.25 f 1.45 BJORNSON, BJORNSTERNE, Dramati- sche Werken .... . • . . . • „ 1.75 „ 1.95 FLETCHER, J. en MASSINGER, PH., De Tragedie van Johan van Oldebarnevelt. . . „ 1.75 IBSEN, H., Als wij Dooden ontwaken . . „ 1.25 „ 1.45 IBSEN, H., Brand , 1.95 „ 2.30 IBSEN, H., De Comedie der Liefde, 3e druk ,,1.45 IBSEN, H., John Gabriel Borkman • . . „ 1.25 „ 1.45 IBSEN, H., De Wilde Eend „ 1.25 „ 1.45 IBSEN, H., Kleine Eyolf . „ 1.25 „ 1.45 IBSEN, H., Hedda Gabler „ 1.25 „ 1.45 IBSEN, H., Peer Gynt . 1.95 „ 2.30 IBSEN, H., Nora IBSEN, H., Rosmersholm „ 1.25 „ 1.45 IBSEN, H., Bouwmeester Solness „ 1.25 „ 1.45 IBSEN, H., Spoken 1 25 ,,1.45 IBSEN , H., De Vrouw van de ee . . . „ . „ 1.45 LAMAN TRIP-DE BEAUFORT, H., Willem van Oranje „ 1.50 MAETERLINCK, MAURICE, MonnaVanna „ 1.40 „ 1.60 MEESTER, J. DE, De Kunstenaars des ge- meenen Levens 1 25 ,,1.45 QUERIDO, IS., Aron Laguna . . . . „ 1.65 „ 1.85 SCHENDEL,ARTHUR,v., Pandorra. Drama „ 1.75 ,,2.40 SCHNITZLER, ARTHUR, Anatole 1.25 „ 1.45 STRINDBERG, AUGUST, Doodendans . „ 1.40 „ 1.60 STRINDBERG, AUGUST, Freule Julie . . „ 1.25 „ 1.45 STRINDBERG, AUGUST, De Vader . . „ 1.25 „ 1.45 WILDE, OSCAR, Een. vrouw van. geen be- teekenis . . . . „ 1.25 „ 1.45 WILDE, OSCAR, Lady Windermere's waaier „ 1.25 „ 1.45 WILDE, OSCAR, Een Ideaal Echtgenoot . „ 1.25 ,,1.45

WILDENBRUCH, E. v., Heksenlied . . „ 1.10 „ 1.30

TOONEEL IN DE MEULENHOFF-EDITIE

In de Meulenhoff...Bditie verschenen onderstaande Tooneelwerken:eenv. geb. mode geb.

ANDREJEF,LEONID, DeSmartenv.België f 1.25BENIMA, CORN., Platonische Liefde . ." 1.25 f 1.45BJÖRNSON, BJÖRNSTERNE, Dramati-sche Werken . . . . . . • . . . ." 1.75 ft 1.95FLETCHER, J. en MASSINGER, PH., DeTragedie van Johan van Oldebarnevelt. . . ft 1.75IBSEN, H., Als wij Dooden ontwaken . ." 1.25 ft 1.i5IBSEN, H., Brand . . . . . . . . . ti 1.95 ,,2.30IBSEN, H., De Comedie der Liefde, 3e druk " 1.45IBSEN, H., John Gabriel Borkman. . . ." 1.25 " 1.45IBSEN, H., De Wilde Eend. ,,1.25 ft 1.45IBSEN, H., Kleine Eyolf.. ,,1.25 ft 1.45IBSEN, H., Hedda Gabier . . . ,,1.25 tf 1.45IBSEN, H., Peer Gynt. . . . " 1.95 ,,2.30IBSEN, H., Nora. . . . . . ,,1.25 " 1.45IBSEN, H., Rosmersholm. .. .. ,,1.25 " 1.45IBSEN, H., Bouwmeester Solness . . " 1.25 " 1.45IBSEN, H., Spoken. '. . . .. . ,,1.25 " 1.45IBSEN, H., De Vrouw van de Zee. . . . ft 1.25 " 1.45LAMAN TRIP--DE BEAUFORT, H.,Willem van Oranje . . . . . . . . ." 1.50MAETERLINCK,MAURICE,MonnaVanna" 1.40 " 1.60MEESTER, J. DE, De Kunstenaars des ge-meenen Levens. . . . . . . . . . . ft 1.25 " 1.45QUERIDO, IS., Aron Laguna . . . . ." 1.65 " 1.85SCHENDEL,ARTHUR,v.,Pandorra.Drama ft 1.75 ft 2.40SCHNITZLER, ARTHUR, Anatole. . . tt 1.25 ti 1.45STRINDBERG, AUGUST, Doodendans . ft 1.40 tf 1.60STRINDBERG, AUGUST, Freule Julie. ." 1.25 " 1.45STRINDBERG, AUGUST, De Vader . . tt 1.25 tt 1.45WILDE, OSCAR, Een vrouw van geen he-teekenis. . . . . . . . . . . . . ft 1.25 tt 1.45WILDE, OSCAR, LadyWindermere~swaaier" 1.25 " 1.45WILDE, OSCAR., Een Ideaal Echtgenoot . tt 1.25 " 1.45WILDE, QSCAR. De Ernst van Ernst. . . ft 1.25 " 1.45WILDENBRUCH, E. v., Heksenlied . . ." 1.10 ft 1.30

LETTERKUNDIGE WERKEN a in de Meulenhoff-Editie o

GEILLUSTREERDE NEDERLANDSCHE LETTER-KUNDE, beknopt overzicht van de vroegste tijden tot op heden, door Prof. Dr. J. Prinsen J.Lzn.

Met portretten, handschriften enz., verzameld onder leiding van Dr. J. Berg, conserv. aan de Universiteits-Bibl. te Amsterdam. 290 bladz. tekst, 143 reproducties naar portretten, schilderijen en oude handschriften, 8 facsimiles naar handschriften.

Eenvoudig gebonden f 2.95. In stempelband f 3.30 Met een frischheid en een warmte welke de belangstelling wekken, weet Prof. Prinsen over de letteren te schrijven. Warm vader-lander, is hij tevens de man van de vergezichten en hierin een over de grenzen heenkijkend Nederlander, zoodat bij zijn be-schouwing van onze eigen literaire verschijningen, gestadig gelet wordt op buitenlandsche invloeden en indrukken. Dit boek beoogt een beknopt overzicht te geven, een taak aan Prinsen bij uitnemendheid toevertrouwd. Nieuwe Rott. Crt.

G. A. BREDERO, door Prof. Dr. J. Prinsen J.Lzn. Eenvoudig gebonden f 1.75. Modern gebonden f 1.95

Degenen, die het voorrecht hadden de van groote liefde voor zijn sujet getuigende, meesleepend geschreven bladzijden te lezen, door den Amsterdamschen hoogleeraar aan Bredero gewijd, zullen met graagte ook deze nienwe uitgave ter hand nemen. Nieuwe Rott. Crt.

MULTATULI, door Dr. J. van den Bergh van Eysinga ^-- Elias. Eenvoudig gebonden f 1.95. Modern gebonden f 2.15

Een zeer belangwekkende levensbeschrijving door een alleszins bevoegd schrijfster. Het boek is rijk geïllustreerd met 18 fraaie platen op kunstdrukpapier; reproducties naar interessante por-tretten e. a. Nieuws van den Dag.

DANTE, door Prof. Dr. J. J. Salverda de Grave. Geïllustreerd. Eenvoudig gebonden f 1.75

In een zoo klein bestek Dante in te leiden bij het groote publiek is een werk, dat naast grondige kennis het vermogen eischt goed te kiezen en zich streng te beperken. De schrijver toont het te kunnen. Hij geeft na een overzicht van Dante's leven een eenvoudige en duidelijke beschrijving van al de werken en van de grondslagen waarop zij berusten, en die men moet kennen om ze ten volle te verstaan. Prof. Dr, J. HUIZINGA, in De Gids.

Letterkundige Werken in de Meulenhoff-Editie

SHAKESPEARE, door Arthur van Schendel. Geïllustr. 2e druk. 4e duizendtal. In linnen stempelband met goud f2.25

Welk een voorrecht, dat Arthur van Schendel's verrukkelijk boekje over Shakespeare nu ook in de Meulenhoff-Editie ver-schenen is. Ieder die zoekt naar den ge e s t der Meesterwerken, dus naar wat het wezenlijke van Shakespeare is, zal in het prettige boekje groote voldoening vinden. Vragen van den Dag.

GRIEKSCHE MYTHOLOGIE, door Dr. J. Mehler, met 49 illustraties. Eenv. geb. f 2.75. Modern geb. f 2.95

De groote verdienste van dlt werk is, dat het een leidraad is voor degenen, die van goden of godinnen lazen of hoorden en er graag iets meer van zouden weten. Het is met uiterste zorg bewerkt en bevattelijk gemaakt, en schept een goed beeld der godenleer. Nieuwe Rott. Crt.

RUSSISCHE LETTERKUNDE o in de Meulenhoff-Editie O

DE EEUWIGE ECHTGENOOT, roman door F. M. Dostojewski. 250 bladz. (5e duizendtal). Eenvoudig ge-bonden f 1.75. Modern gebonden f 1.95

Met welk een diepen blik heeft hier Dostojewski het hart van den bedrogen man gepeild en hoe meesterlijk zet hij den gewezen minnaar en den bedrogen man tegenover elkaar. C. VAN HULZEN.

DE JONGE HOSPITA, roman door F. M. Dostojewski. Eenvoudig gebonden f 1.50

Dostojewski, de groote, overweldigende reus, is een van die schrijvers, die ten allen tijde zullen blijven en de lezers met geweld weten te boeien. Nieuwe Rott. Courant.

DE SPELER, roman door F. M. Dostojewski. Modern

gebonden f 1.95 Een aangrijpende roman, die in felle kleuren den hartstocht van het spel schildert met het noodlottig gevolg daarvan. Alg. Mnd. Bibl.

Russische Letterkunde in de Meulenhoff-Editie

DE ROMAN VAN EEN ONBEKEND MENSCn,door Tchechow, Vertaling van S. van Praag. Eenvoudiggebonden f 1.75. Modern gebonden fl.95

Deze russlsche schrijver geniet in de nieuwe russische letter­kunde een grenzenlooze bewondering. Tchechow is een dergrootste russische schrijvers. Amersf. Dagblad.

VADERS EN ZONEN, roman door Toergenef. Vertalingvan A. Saalborn. Eenvoudig gebonden {1.75. Modemgebonden {1.95

Wat vast staat is, dat Vadersen Zonen is: een mooiboek,een mee­slepend boek, een der beste Russische romans. N. v.d. Dag.

SCHULD EN BOETE, roman door F. M. Dostojewski.Derde druk. 576 bladzijden. Gebonden in linnen f 2.95.Gebonden in prachtband f 3.60

Het meesterwerk van Dostojewsky en tevens een zijner be­roemdste romans. Uit eIken regel spreekt de meester,de onover­troffen ontleder van de menschelijke ziel.Het meest afgeronde kunstwerk. Prof. BARTELS.

Geïllustreerde Geschiedenisder RUSSISCHELETTER­KUNDE, door Prof. Dr. N. van Wijk. Met 108 repro­ducties naar portretten. handschriften. enz. Eenvoudiggebonden {2.90. Gebonden in linnen band {3.50

Een belangrijk boek van een kenner van de Russische Letter­kunde als Professor N. van Wijk. Het Vaderland.

Wij mogen Professer N. van Wijk, hoogleeraar aan de Rijks­universiteit te Leiden, wel zeer dankbaar zijn voor dit mooieboek, waarin ons een volmaaktduidelijkoverzicht gegeven wordtvan de heele Russische Letterkunde. Dit buitengewoon inhouds­rijke boek, waarvan het register niet minder dan 270 namen geeft,brengt bovendien lOS reproducties op plaatpapiervan portrettenen handschriften enz. F. LAPIDoTH in de Nieuwe Courant.

D E N E D E R L A N D S C H E N A T I O N A L E K L E E -D E R D R A C H T E N door Th. Molkenboer, 224 bladz. met 81 afbeeld. naar photograph, opnamen . E e n v o u d i g g e b o n d e n f 2.60

W I L D E D I E R E N I N A R T I S

Beschreven door Dr. H. W. Heinsius, naar het leven ge-pho tographeerd door Aug. F.W.Vogt. Onze eigen,zeld-zaam mooie dierentuin Artis in woord en beeld weerge-geven, 250 bladzi jden met 65 photograph , natuurop-namen naar het leven van de voornaams te wilde die-ren in Artis. Eenvoudig gebonden f 2.60

V O G E L L E V E N I N N E D E R L A N D

door A. B. Wigman, 224 bladz. met 68 afbeeldingen naar photograph, na tuurop-namen . Eenv. geb. f 2.60

D E T O R E N S Z I N G E N ! Nederlandsche Torens en hunne Klokkenspelen door D. J. van der Ven, met 62 afb. naar photograph, op-namen. Eenv. geb. f 2.60

ONS M00I INDIE B A T A V I A (Oud en Nieuw)

door J . F. L. de Balbian Ver-ster en M. C. Kooy van Zeg-gelen, 174 bladzi jden, 64 af-beeldingen naar photogra-phische opnamen . E e n v o u d i g g e b o n d e n f 2,60

I N S U L I N D E door Emiel Hullebroeck, 232 bladz., 48 afbeeldingen naar photograph , opnamen. Eenvoudig gebonden f 2.60

U I T D A J A K L A N D door J, Jongejans, 224 bladz. 54 a fbeeldingen naar photo-graphische opnamen . Modern gebonden f 2.75

„GROOTE SCHRIJVERS" - I N D E M E U L E N H O F F - E D I T I E -

GERBR. ADRIAENSZ. BREDERO

D O O R Prof. Dr. J. P R I N S E N JLzn. Een kostelijk h a n d b o e k over Gerbr. Adriaansz. Bredero, dat alle goede eigen-schappen in zich vereenigt: beknopt, goed overzichtelijk, citaten die mede een bloem-lezing van zijn gedichten geven, en over het geheel een duidelijk historisch beeld ophangen van deze figuur. N. R. Courant.

Geb. f 1.75 Modern geb. f 1.95

DANTE D O O R

Prof. Dr. J. J. SALVERDA DE GRAVE Prof. Salverda de Grave heeft in dit boek een beknopt duidelijk overzicht gegeven van Dante's leven en werken; schrijver schetst Dante als wijsgeer om in hetui tvoerigerslot-hoofdstuk te doen zien, waarom de God-delijke Comedie de grenzen van eigen tijd heeft kunnen overschrijden. In het goed ver-zorgde boekje zijn eenige portretten van Dante en een foto van zijn vermoedelijk geboortehuis opgenomen. De Telegraaf.

Eenvoudig gebonden . . f 1.75

201155_076

ibse001Klei02

Kleine Eyolf