Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal...

27
Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

Transcript of Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal...

Page 1: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

Page 2: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Colofon

Titel Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? Auteurs Anneke Westerhuis en Joris Cuppen Datum Juni 2017 Projectnummer ecbo.17-261

Expertisecentrum Beroepsonderwijs Postbus 1585 5200 BP ’s-Hertogenbosch T 073 687 25 00 www.ecbo.nl

© ecbo 2017 Overname van teksten, ideeën en resultaten uit deze publicatie is vrij toegestaan, mits met bronvermelding.

Page 3: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 3

Inhoudsopgave

Introductie ............................................................................................................... 5

1 Het havo in het Nederlandse onderwijsstelsel .................................................. 7 1.1 De deelname aan het onderwijs neemt toe en het opleidingsniveau stijgt ..........7

1.2 De positie van de mavo verandert en daarmee ook de positie van het havo .......8

1.3 De havo als oplossing of als probleem? ............................................................9

2 Het havo als scharnier in het voortgezet onderwijs; vo-loopbanen waarin het havo wordt aangedaan ..........................................................................................11

2.1 De deelname aan het havo ........................................................................... 11

2.2 Loopbaanpatronen in het voortgezet onderwijs .............................................. 12

3 Het havo als voorbereiding op het hbo ............................................................15 3.1 Het vervolg op de verschillende vo-loopbanen ................................................ 15

3.2 Patronen in de vervolgkeuzes na het voortgezet onderwijs ............................. 18

4 Algemene conclusie en discussie .....................................................................21 4.1 Ontwikkelt het havo zich als scharnier in het voortgezet onderwijs?................. 21

4.2 De positie van het havo als vooropleiding op het hbo ..................................... 22

4.3 Discussie ..................................................................................................... 22

Literatuur ...............................................................................................................24

Bijlage: Loopbanen na het voortgezet onderwijs ..................................................25

Page 4: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

4 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

Page 5: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 5

Introductie

Op papier is de basisstructuur van het Nederlandse onderwijsstelsel glashelder. In het primaire onderwijs, en nog een beetje in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs, kiezen leerlingen een vervolgopleiding die uiteindelijk leidt naar een beroepskwalificatie op middelbaar (mbo) of hoger (hbo of wo) niveau. De opzet houdt in dat met de keuze voor een schooltype in het voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo) ook de keuze is gemaakt voor het kwalificatieniveau waarmee leerlingen het onderwijs verlaten. Anders gezegd, met deze keuze voor een schooltype ligt de verdere onderwijsloopbaan nagenoeg vast. Aan de andere kant, het stelsel staat ook bekend om zijn doorstroommogelijkheden. We zijn er zelfs trots op dat een aanvankelijke keuze verderop in de loopbaan alsnog gecorrigeerd kan worden; van het vmbo kun je alsnog naar het havo of van het mbo naar het hbo (Bronneman-Helmers, 2011). Van deze mogelijkheden wordt ruim gebruik gemaakt, maar de algemene trend is dat de positie van de hoofdtrajecten in de basisstructuur sterker wordt. De afgelopen jaren is het voor steeds meer vmbo’ers gewoon geworden om naar het mbo te gaan, en voor vwo’ers om de hun onderwijsloopbaan op de universiteit af te ronden (Neuvel & Westerhuis, 2013). De enige uitzondering is de route van het havo naar het hbo. Verhoudingsgewijs halen minder havo-5 leerlingen hun diploma en is het aandeel gezakte leerlingen op het havo het grootst met als dieptepunt 85,6% in 2011. In 2016 is het slagingspercentage gestegen (88,6%), maar nog steeds het laagste van de schooltypen in het voortgezet onderwijs.1 Er is veel voor te zeggen het havo als scharnier in het Nederlandse bestel te kwalificeren. Voor steeds meer leerlingen heeft het voortgezet onderwijs een algemeen vormende inhoud. Niet alleen omdat de deelname aan havo en vwo fors is gestegen (in 1990 zat in totaal 31% van de leerlingen in het derde jaar van het voortgezet onderwijs in het havo of vwo, in 2014 is dat percentage opgelopen tot 50%) maar ook omdat steeds meer vmbo-leerlingen de meer algemeen vormende theoretische en gemengde leerweg volgen (in 2005 zaten van de derdejaars 48% van de vmbo-leerlingen in deze leerwegen, in 2014 52%, Westerhuis e.a., 2016). In het aanbod van algemeen vormende voortgezet onderwijs heeft het havo in doorstroomtermen zowel een verbinding met de gemengde en theoretische leerweg van het vmbo als met het vwo. Uit het vmbo mogen leerlingen uit de gemengde en theoretische leerweg opstromen naar het havo en leerlingen voor wie het vwo te zwaar blijkt kunnen terugvallen op het havo. Weliswaar komt het overgrootste deel van de leerlingen in havo 4 uit havo 3 (71%), maar we vinden er ook een aanzienlijke opstroom uit de algemeen vormende leerwegen van het vmbo (15%), leerlingen die voorheen op het vwo zaten (13%) en een beperkte instroom uit het mbo (0,8%) en het vavo (0,1%). In havo 4 zitten dan ook altijd meer leerlingen dan in havo 3; er komt een kleine 30% aan nieuwe leerlingen bij uit andere schooltypes (cijfers 2011-2012; Neuvel & Westerhuis, 2013b). De scharnierfunctie wordt nog duidelijker als we kijken naar de uitstroom uit havo 4. Deze is inmiddels aanzienlijk; ruim 11% van de havo 4-leerlingen gaat niet door naar havo 5. Doorgaans is het mbo de volgende bestemming, maar ook zien we leerlingen naar het vavo vertrekken of (nog steeds) het onderwijs verlaten. En tot slot het percentage zittenblijvers.

1 Zie: https://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/voortgezet-onderwijs/deelnemersvo/eindexamens.

Page 6: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

6 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

Van alle schooltypen kent het havo het grootste aantal zittenblijvers, vooral in havo 4 (Inspectie van het Onderwijs, 2015). De scharnierpositie van het havo intrigeert. Door dat grensverkeer tussen vmbo, havo en vwo doen betrekkelijk veel leerlingen voor kortere of langere tijd het havo aan. Naast de grote groep leerlingen die in het voortgezet onderwijs meteen naar het havo gaan en dat in 5 jaar met een diploma afsluiten, zijn er ook leerlingen voor wie het havo een stap omhoog betekent, of een stap terug of misschien zelfs beide. En hoe gaat het verder? Op welk kwalificatieniveau ronden ze hun onderwijsloopbaan af? Sluit die aan op he behaalde diploma of loopt het heel anders? Deze vragen willen we in dit factsheet beantwoorden: heeft het havo zich de laatste tijd als scharnier in het voortgezet onderwijs ontwikkeld en wat is het rendement van deze scharnier? Opent het havo voor meer leerlingen de toegang tot het hbo omdat ze in tweede aanleg het havodiploma weten te halen? Na een schets van de beleidsdiscussies rond de positie van het havo in het Nederlandse voortgezet onderwijs kijken we in de volgende hoofdstukken hoe de deelname aan het havo zich ontwikkelt. Wordt het – gezien de leerlingenstromen in het voortgezet onderwijs – een kruispunt in het algemeen vormend onderwijs en is het in die hoedanigheid voor meer leerlingen een toegangspoort tot het hbo? In het tweede hoofdstuk kijken we naar leerlingestromen in het voortgezet onderwijs om vast te stellen welk aandeel van opeenvolgende leerlingencohorten in deze fase het havo aandoet. Wat zijn gangbare schoolloopbanen waarin het havo wordt aangedaan en met welk diploma worden deze loopbanen afgesloten? Dit hoofdstuk gaat over de positie van het havo in het vo en of het havo zich als kruispunt in het vo ontwikkeld. In hoofdstuk 3 kijken we naar het havo als opstap naar het hbo. De studie sluit al met enkele conclusies. In deze studie werken we noodgedwongen met beperkte tijdreeksen omdat 1) de onderwijsdeelname pas vanaf 2005 in de BRON-bestanden wordt bijgehouden en 2) we alleen kunnen rekenen met cohorten waarvan het grootste aandeel het vo heeft afgerond, en dat kan soms even duren.

Page 7: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 7

1 Het havo in het Nederlandse onderwijsstelsel

1.1 De deelname aan het onderwijs neemt toe en het opleidingsniveau stijgt

Het Nederlandse onderwijsbeleid laat zich omschrijven als opeenvolging van perioden waarin een langere verblijfsduur in het onderwijs wordt aangemoedigd en perioden waarin een langere verblijfsduur als ondoelmatig wordt weggezet. Redenen voor aanmoediging komen voort uit het streven het (diploma) niveau van de bevolking te laten stijgen door bijvoorbeeld diplomastapeling. Reden om de verblijfsduur in te korten zijn veelal budgettair van aard. De wisselende voor stapelen en ‘diagonale’ doorstroom lijkt min of meer gelijk op te lopen met de ruimte in de overheidsbegroting. Tot voor kort, in een tijd van begrotingskrapte, lag de nadruk op doelmatigheid en verkorting van de verblijfsduur. Met de recente waarschuwingen voor het risico van een tweedeling in de samenleving komt doorstroom weer ‘en vogue’. Het al dan niet stellen van nadere voorwaarden voor de toelating van vmbo’ers (gl/tl) tot het havo was zelfs een thema in de Tweede Kamer verkiezingen van 2017. In 1994 stelt de toenmalige minister van OCW, Ritzen, de commissie-Kemner in om te adviseren over een meer doelmatige inrichting van het onderwijs; hoe kunnen de kosten beheersbaar blijven? De commissie stelt voor leerlingen een bepaalde hoeveelheid tijd te geven om een opleiding af te ronden. Limitering van de verblijfsduur is een prikkel om leerlingen – zonder omwegen – meteen op het juiste niveau te plaatsen; er is immers geen tijd te verliezen (Commissie-Kemner, 1995). Dit idee is niet overgenomen. In plaats daarvan kwam de lumpsum bekostiging, waardoor scholen meer eigen bestedingsvrijheid kregen en tegelijkertijd voor de overheid de uitgaven beter beheersbaar werden. In de periode daarna, ongeveer van 1998 tot 2008, beleven we een economische opleving. Het is de tijd van ‘de kenniseconomie’. Het beleid haakt hierop in en streeft naar een koppositie voor Nederland in de kennis-economische kopgroep van Europa. Dat vraagt verhoging van het opleidingspeil van de bevolking; alle leerlingen moeten minimaal een startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar hogere niveaus. Er wordt vooral gedacht aan het hoger beroepsonderwijs. Het hbo moet niet alleen via het havo, maar ook via het mbo toegankelijk zijn, ook al kost dat meer (onderwijs)tijd omdat deze route, gerekend vanaf het moment van instroom in het voortgezet onderwijs, tenminste drie jaar langer duurt. De doorstroom van de mavo (nu vmbo-t) neemt weer toe en bereikt hetzelfde niveau als voor de eeuwwisseling (Bronneman-Helmers, 2008). Niet dat ingrepen direct effect hebben op onderwijsdeelname. De wisselende aandacht voor doelmatigheid en kostenbeheersing is een constante die de groei van de onderwijsdeelname begeleidt. Ondanks ingrepen ambiëren is er sprake van een langdurige en doorgaande stijging van de onderwijsdeelname naar volume en niveau. Een paar cijfers om dat te illustreren. Tussen 1990 en 2010 is in de leeftijdsgroep van 19 tot 25-jarigen de onderwijsdeelname ononderbroken toegenomen. Zat in 1990 ongeveer 42% van de 20-jarigen nog in het onderwijs, in 2010 is dat percentage gestegen tot 74%. En waar de deelname aan het mbo een bescheiden stijging laat zien stijgt van 460.000 in 1990 tot 500.000 studenten in 2014, is de deelname aan het hbo in deze 24 jaar bijna verdubbeld

Page 8: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

8 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

(van een kleine 400.000 in 1990 tot meer dan 700.000 studenten in 2014) en nam ook het aantal studenten in het wetenschappelijk onderwijs toe (van rond de 190.000 in 1990 tot 240.000 in 2014 (Referentieraming, 2014). De Referentieraming 2016 berekent dat circa 43% van de leeftijdsgroep 30-34-jarigen hoger opgeleid is en dat in de toekomst dit aandeel tot over de 50% zal stijgen. Deze stijging gaat ten koste van het aandeel middelbaar en lager opgeleiden; hoger opgeleid zijn wordt meer en meer de norm. De aandacht voor het thema van de tweedeling zou dus ook begrepen kunnen worden als signaal dat het voor leerlingen die momenteel moeite hebben om tenminste een middelbaar kwalificatieniveau te halen steeds moeilijker wordt om hun achterstand in te halen.

1.2 De positie van de mavo verandert en daarmee ook de positie van het havo

Kon in de beleving van de opstellers van de Mammoetwet het mavo en het havo nog eindonderwijs zijn, inmiddels geldt dat niet meer voor het overgrote deel van de leerlingen. In deze wet was voorzien in twee vormen van algemeen vormend onderwijs: de 4-jarige mavo en de 5-jarige havo; beide zowel bedoeld als eindonderwijs en als voorbereiding op respectievelijk het mbo en het hbo. Ook het vwo heeft een algemeen vormend karakter, maar dat werd als uitsluitend voorbereidend wetenschappelijk een ander karakter toegedicht in de exclusieve voorbereiding op academisch onderwijs c.q. een wetenschappelijke carrière (Bronneman-Helmers, 2008). Met de start van het vmbo in 1999 verschuift de positie van het mavo. In de Mammoetwet nog in één adem genoemd met het havo, nu als onderdeel van het vmbo belegd met de expliciete taak om leerlingen voor te bereiden op het mbo. Eén van de argumenten voor de vorming van het vmbo was de diffuser wordende positie van de mavo; geen eindonderwijs meer en evenmin opstap naar het havo omdat steeds meer leerlingen rechtstreeks en zonder omwegen naar het havo gaan. De nieuwe oriëntatie wordt de voorbereiding op het mbo, hoewel de optie naar doorstroom naar het havo blijft bestaan. De invoering van het vmbo is dus niet zozeer de oorzaak van de afname van de brugfunctie van het mavo, maar veeleer de erkenning van een al langer gaande ontwikkeling. De cijfers laten het duidelijk zien: in 1977 stroomt nog 35 % van de mavoleerlingen door naar het havo, dat percentage daalt in 1985 tot 20% en in 1999 tot 11% (De Bruijn, 2006; Bronneman-Helmers, 2008; Van Esch & Neuvel, 2009). Na een korte opleving in 2008-2010 gaat momenteel zo’n 16% van de uitstroom uit de theoretische leerweg naar het havo (Neuvel & Westerhuis, 2013). De positieverschuiving van de mavo wordt door Bronneman-Helmers als volgt omschreven: ‘door de samenvoeging van vbo en mavo tot vmbo [werd] de bestaande vierdeling in het voortgezet onderwijs (vbo, mavo, havo, vwo) in de ogen van ouders en leerlingen, en van de publieke opinie, vervangen door een tweedeling: vmbo versus havo/vwo’ (2008, p. 38). De nagenoeg gelijktijdige invoering van inhoudelijk zwaardere profielen en het studiehuis in de bovenbouw van zowel havo als vwo en de ‘gelijkschakeling’ van het mavo als een van de vier leerwegen van het vmbo versterken dit beeld.2 Het mavo is niet langer de natuurlijke 2 Een beweging die overigens grote parallellen vertoont met de ontwikkelingen in het hoger onderwijs waar hogescholen zich spiegelen aan het wetenschappelijk onderwijs en zich graag Universities of Applied Sciences laten noemen.

Page 9: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 9

opstap voor het havo, maar maakt deel uit van ‘een andere wereld’. Zeker als deze scheiding in het voortgezet onderwijs ook een institutioneel karakter krijgt met een toename van het aantal smalle scholengemeenschappen (havo, vwo) en een daling van het aantal brede scholengemeenschappen (mavo, havo, vwo) (ibid.) Anders gezegd, de expliciete positionering van het mavo in het vmbo heeft aan de keuze tussen mavo en havo een andere lading gegeven.

1.3 Het havo als oplossing of als probleem?

De stelling van Bronneman-Helmers is dat het beeld van een tweedeling in het voortgezet onderwijs en eigen dynamiek teweeg heeft gebracht door in feite ouders en leerlingen de keuze voor te leggen tussen een wenselijke en niet wenselijke optie. In deze redenering heeft een leerling die tot het havo is toegelaten het dus ‘gehaald’. Desondanks wordt over het havo, en meer nog over de havisten, vaak in termen van motivatieproblemen geschreven. In publicaties die voor een breed publiek zijn bestemd zoals die van Anja Vink in Vrij Nederland in januari 2015 ‘het probleem havo’. Het voorbeeld van een onderzoeksrapport is van oudere datum. Vermaas & Van der Linden schreven in 2007: ‘volgens de teamleiders havo van de 43 deelnemende scholen kenmerkt de havo-problematiek zich primair door een gebrek aan motivatie van leerlingen’ (7). Als oorzaak wordt de grote concurrentie van de buitenschoolse wereld genoemd. Of, in schoolse termen, onvoldoende aansluiting van de tweede fase op de leerstijlen van havoleerlingen. Of nog preciezer, het verschil tussen de derde en vierde klas van het havo, waar de tweede fase een andere manier van lesgeven (studiehuis) kent en de lesstof (profiel) in moeilijkheidsgraad toeneemt. Interessant is dat de oplossingen voor dit motivatieprobleem worden gezocht in het overnemen van pedagogisch-didactische werkvormen die in beroepsgericht onderwijs gebruikelijk zijn. Door het meer praktijknabij te maken van het havo, bijvoorbeeld door het invoeren van praktijkgericht onderwijs, het maken van werkstukken of het uitvoeren van projecten voor bedrijven in de buurt, wordt meer nadruk gelegd op de voorbereiding op een (hogere) beroepsopleiding. De combinatie van praktische werkvormen en een eigen inhoudelijk profiel wordt vaker als oplossing voor het motivatieprobleem gezien; het Technasium en het Groene Lyceum zijn goede voorbeelden (De Vijlder e.a., 2014; Harbers & Biemans, 2016). De titel van een artikel in Vrij Nederland, januari 2015, van Anja Vink vat de teneur samen: ‘Havoleerlingen hebben een eigen aanpak nodig’. Algemeen vormend onderwijs is verdeeld in een aantal vakken die zijn afgeleid van wetenschappelijke disciplines. Het vwo, als voorbereidend academisch onderwijs, stelt de norm. Van deze norm zijn de examenprogramma’s van het havo en mavo als lichte en nog lichtere varianten afgeleiden. Mutatis mutandis worden ook havisten langs deze meetlat gelegd. De vwo’er is de norm. Vergeleken met hen zijn havisten in alles minder: ze hebben minder abstraherend vermogen, kunnen minder goed plannen, hebben meer moeite met het toepassen van kennis in nieuwe situaties en zijn meer extrinsiek dan intrinsiek gemotiveerd. Bronneman-Helmers (2008) oppert dat het verschil tussen havo- en vwo-leerlingen zelfs groter wordt omdat door de opwaartse beweging in het voorgezet onderwijs nu leerlingen op het havo zitten die vroeger naar het mavo zouden zijn gegaan en het havo betere leerlingen aan het vwo kwijtraakt.

Page 10: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

10 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

Het havo is het ideaal voor ouders en leerlingen die het vmbo willen vermijden, maar ziet zich geplaatst voor een dilemma bij het invullen deze positie. Kiezen voor een tussenpositie in het algemeen vormend onderwijs teneinde in een scharnierpositie de mogelijkheden van transfers van en naar het vmbo-t en het vwo open te houden of zich naar inhoud en didactiek te richten op succesvolle doorstroom naar het hbo. In het volgende hoofdstuk kijken we naar de feitelijke ontwikkeling van de deelname aan het havo in de context van het voortgezet onderwijs. Blijkt uit de analyse van de in- en doorstroomgegevens dat de scharnierpositie (in het voortgezet onderwijs) en/of de doorstroomfunctie naar het hbo sterker is geworden? In het eerstvolgende hoofdstuk (2) kijken we naar de scharnierfunctie het vo. In hoofdstuk 3 naar de doorstroomfunctie.

Page 11: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 11

2 Het havo als scharnier in het voortgezet onderwijs; vo-loopbanen waarin het havo wordt aangedaan

Nagenoeg alle jongeren worden in het voortgezet onderwijs op een beroepsopleiding voorgesorteerd ter voorbereiding op een maatschappelijke loopbaan. De druk is groot, bleek in het voorafgaande hoofdstuk, om in het voortgezet onderwijs in het havo de basis te leggen voor deze beroepsopleiding en loopbaan. In dit hoofdstuk kijken we naar loopbaanpatronen in het voortgezet onderwijs; neemt vooral het aantal leerlingen toe dat uitsluitend naar het havo gaat? Of toch vooral het aantal dat het havo tijdelijk aandoet, hetzij omdat ze zijn overgestapt uit het vmbo, dan wel omdat ze hun havo-studie voortijdig afbreken?

2.1 De deelname aan het havo

Als eerste kijken we naar de vo-instroom in het derde leerjaar3; na een brugperiode van doorgaans 2 jaar vervolgen leerlingen hun vo-loopbaan in het vmbo, havo of vwo. In de afgelopen jaren daalt – met enige schommelingen – de instroom in het vmbo. Het vmbo kent vier leerwegen, waaronder de theoretische leerweg, voorheen het mavo. Vooral de instroom in deze leerweg stijgt. In de overige schooltypes is vooral de instroom in het havo geleidelijk gestegen. Wellicht voor velen een verrassing dat na de basisvorming nog steeds de meeste leerlingen naar het vmbo gaan; de vele artikelen in publieksbladen over de druk op het havo en de teloorgang van het vmbo geven wellicht een andere indruk. Figuur 2.1 Instroom leerjaar 3 naar onderwijstype

Bron: DUO, Basisregistratie Onderwijs (BRON). Tabel 2.1 geeft een eerste beeld van onderwijsloopbanen vanaf het derde leerjaar. We zien dat in een periode van 7 jaar (2005-2011) het aantal leerlingen dat instroomt in leerjaar 3 in het voortgezet onderwijs met ruim 9.000 daalt. Over de instroomcohorten heen is er een bescheiden groei (2 procentpunt) van het aandeel leerlingen dat na de brugperiode tenminste een jaar het havo bezoekt (gerekend tot 5 jaar na instroom in leerjaar 3). Het aandeel dat het havo niet bezoekt daalt navenant.

3 Pro- en vso-leerlingen worden buiten beschouwing gelaten.

30000

50000

70000

90000

110000

130000

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016

vmbo havo vwo

Page 12: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

12 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

Tabel 2.1 Instroom totaal vo 3e leerjaar, met aandeel dat tenminste 1 jaar op havo zit Aantal instromers vo-leerjaar 3 Nooit havo Tenminste 1 jaar havo 2005 18.6046 72% 28% 2006 18.3916 71% 29% 2007 18.0452 71% 29% 2008 17.9560 70% 30% 2009 17.6831 70% 30% 2010 17.4670 70% 30% 2011 17.6582 70% 30%

Bron: DUO, Basisregistratie Onderwijs (BRON). Tabel 2.2 verdiept dit beeld. We zien nu hoe de groei van het aandeel havisten zich verdeelt over het deel dat uitsluitend het havo bezoekt4 (gerekend vanaf het derde leerjaar) en het deel dat tijdelijk5 op het havo zit. Het blijkt dat de stijging van de havo-deelname voor beide groepen in gelijke mate opgaat. Tabel 2.2 Verdeling per instroomcohort naar havo-deelname 3e jaar vo (2005-2011)

Nooit havo Tenminste 1 jaar havo Uitsluitend op havo 2005 72% 11% 17% 2006 71% 11% 17% 2007 71% 12% 18% 2008 70% 12% 18% 2009 70% 12% 18% 2010 70% 12% 18% 2011 70% 12% 18%

Bron: DUO, Basisregistratie Onderwijs (BRON).

2.2 Loopbaanpatronen in het voortgezet onderwijs

Naast een volledige loopbaan op het havo, kunnen ze in het havo starten en naar een ander schooltype overstappen. Of in een ander vo-schooltype beginnen om vervolgens naar het havo te gaan. Tabel 2.3 laat de loopbanen zien van de meeste (tijdelijke) havisten. Leerlingen zijn ingedeeld naar het schooltype waarin ze in het 3e leerjaar zijn ingestroomd (havo, vmbo of vwo), weergegeven is of ze een havodiploma hebben behaald6, en – als ze op het havo zijn begonnen maar daar niet zijn gebleven – ze naar het vmbo of het vwo zijn gegaan en daar het diploma hebben gehaald, dan wel alsnog het havodiploma. Behalve de loopbanen waarin alleen het havo is aangedaan of waarin een keer van vo-schooltype is gewisseld, zijn er ook loopbanen waarin meerdere keren van schooltype wordt gewisseld. Deze loopbanen, waarvan alleen de meest gevolgde zijn weergegeven in de onderste 6 rijen van de tabel, beginnen alle op het havo. 4 Dit zijn leerlingen die de hele vo-periode op het havo hebben doorgebracht en niet op het vmbo of vwo ingeschreven zijn geweest. 5 Met ‘tijdelijke havisten’ bedoelen we de vo-leerlingen die vanuit een ander schooltype naar het havo, en/of vanuit het havo naar een ander vo-schooltype zijn gegaan. 6 108 leerlingen zaten na instroom in het havo op het vmbo én het vwo. Deze leerlingen zijn bij de vwo’ers opgeteld.

Page 13: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 13

Tabel 2.3 De belangrijkste vo-loopbanen waarin het havo wordt aangedaan (in %) ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 Havo begonnen, havodiploma behaald 48 49 48 47 47 48 48 Havo begonnen, geen havodiploma* 13 12 12 12 12 12 12 Vmbo begonnen, havodiploma behaald 11 11 11 10 9 8 8 Vmbo begonnen, geen havodiploma* 6 6 6 5 4 4 3 Vwo begonnen, havodiploma behaald 11 12 13 15 16 16 16 vwo begonnen, geen havodiploma* 2 1 1 1 2 1 1 Havo begonnen, daarna vmbo, havodiploma behaald 1 1 1 1 1 1 1 Havo begonnen, daarna vmbo, geen havodiploma, vmbodiploma behaald

5 5 4 5 6 6 6

Havo begonnen, daarna vmbo, geen havodiploma, geen vmbodiploma*

0 0 0 0 0 0 0

Havo begonnen, daarna vwo, havodiploma behaald, vwo-diploma behaald

2 2 2 2 2 2 2

Havo begonnen, daarna vwo, havodiploma behaald, geen vwo-diploma

1 1 1 1 1 1 1

Havo begonnen, daarna vwo, geen havodiploma** 1 1 1 1 1 1 1 Bron: DUO, Basisregistratie Onderwijs (BRON). * Binnen 5 jaar na instroom in het derde leerjaar; deze leerlingen zouden alsnog een vo-diploma (vmbo, havo) kunnen halen. ** Van deze groep leerlingen haalt zo’n 50% het vwo-diploma binnen 5 jaar, deze verhouding is stabiel in de gemeten cohortjaren. Het aandeel van de leerlingen die op het havo begint en met een diploma afsluit is het grootst en stabiel terwijl het aandeel dat het op het havo is begonnen, maar geen diploma haalt en evenmin een ander vo-schooltype bezoekt iets afneemt. In totaal bracht in 2005 61% van de leerlingen de hele vo-periode, gerekend vanaf het derde leerjaar, op het havo door. In 2011 is dat 60%. Anders gezegd, van elk vo-cohort doet rond de 40% het havo tijdelijk aan. We zien ook dat van de groep die op een ander schooltype is begonnen (vmbo of vwo) en vervolgens het havodiploma haalt het aandeel leerlingen in de route via het vmbo daalt (van 11 naar 8%) en in de route via het vwo stijgt (van 11 naar 16%). Inclusief het aandeel dat het havodiploma niet haalt is het aandeel tijdelijke havisten afkomstig van het vmbo gedaald van 17 naar 11% en het aandeel tijdelijke havisten uit het vwo gestegen van 13 naar 17%. De groep die in het havo begint en vervolgens naar een ander vo-schooltype (vmbo of vwo) vertrekt is klein (10-11%) en neemt nauwelijks toe of af. In Tabel 2.4 zijn de loopbanen weergegeven uitgaande van de verdeling in 2005. In de tabel is 2005 het normjaar. Als een loopbaan in latere cohorten boven de uitgangsnorm van 2005 (100) scoort betekent dat dat in deze loopbaan meer leerlingen zitten dan in 2005, als een loopbaan lager scoort dan 100 zitten er in het desbetreffende cohort minder leerlingen dan in het cohort van 2005. De tabel maakt duidelijk dat het rendement van de havo-route is toegenomen, gezien de geleidelijke stijging van het aandeel leerlingen dat op het havo begint en met een diploma verlaat en de daling van het aandeel dat het havodiploma niet haalt. In de tweede plaats is weliswaar het aandeel van de leerlingen die via het vmbo naar het havo gaan gedaald, maar is het aandeel dat na deze overstap niet het havodiploma haalt nog sterker is gedaald. Ook van deze route stijgt het rendement, zij het ten koste van een lagere doorstroomkans. Het aandeel vwo’ers dat naar het havo gaat is verhoudingsgewijs sterk gestegen, maar niet ten koste van het diplomarendement.

Page 14: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

14 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

Tabel 2.4 De belangrijkste vo-loopbanen waarin het havo wordt aangedaan (2005=100) ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 Havo begonnen, havodiploma behaald 100 104 103 102 102 102 103 Havo begonnen, geen havodiploma* 100 95 95 98 98 98 92 Vmbo begonnen, havodiploma behaald 100 102 101 97 85 79 79 Vmbo begonnen, geen havodiploma* 100 103 100 92 76 63 52 Vwo begonnen, havodiploma behaald 100 106 116 135 145 149 142 vwo begonnen, geen havodiploma* 100 88 92 99 101 91 96 Havo begonnen, daarna vmbo, havodiploma behaald 100 92 104 107 120 130 146 Havo begonnen, daarna vmbo, geen havodiploma, vmbodiploma behaald

100 103 98 107 125 134 142

Havo begonnen, daarna vmbo, geen havodiploma, geen vmbodiploma*

100 110 82 103 128 105 95

Havo begonnen, daarna vwo, havodiploma behaald, vwo-diploma behaald

100 96 100 105 105 97 112

Havo begonnen, daarna vwo, havodiploma behaald, geen vwo-diploma

100 90 93 82 94 75 84

Havo begonnen, daarna vwo, geen havodiploma** 100 104 93 89 86 95 113 Bron: DUO, Basisregistratie Onderwijs (BRON). * Binnen 5 jaar na instroom in het derde leerjaar; deze leerlingen zouden alsnog een vo-diploma (vmbo, havo) kunnen halen. ** Van deze groep leerlingen haalt zo’n 50% het vwo-diploma binnen 5 jaar, deze verhouding is stabiel in de gemeten cohortjaren. Relatief stijgt het aandeel leerlingen dat uit het havo naar een ander schooltype vertrekt. In tabel 2.3 zagen we dat de zin van het aandeel van een cohort het kleine groep betreft, maar ten opzichte van 2005 neemt – over de hele linie gesproken – hun aandeel evenwel toe.

Page 15: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 15

3 Het havo als voorbereiding op het hbo

Na het veelal algemeen vormend voortgezet onderwijs gaan leerlingen naar een vorm van onderwijs dat voorbereidt op de beroepsuitoefening en een loopbaan. Middelbaar en hoger beroepsonderwijs en het academisch onderwijs hebben een beroepsvoorbereidende functie. Gebruikelijk is dat leerlingen met een vmbodiploma naar het mbo, met een havodiploma naar het hbo en met een vwo-diploma naar de universiteit gaan. In hoofdstuk 2 zagen we dat veel leerlingen in het voortgezet onderwijs voor korte of langere tijd het havo bezoeken, komend uit of vertrekkend naar een ander schooltype. In dit hoofdstuk gaan we na of leerlingen die via een omweg het havodiploma halen meestal ook naar het hbo gaan en havoleerlingen die uiteindelijk een ander vo-diploma halen hun beroepsvoorbereiding op een ander niveau (mbo of wo) volgen. En wat doen de leerlingen die geen vo-diploma halen?

3.1 Het vervolg op de verschillende vo-loopbanen

In tabel 3.1 lopen we – in delen – voor elke in tabel 2.3 onderscheiden vo-loopbaan na of leerlingen vervolgens naar het mbo, hbo of wo gaan en hoe het patroon ontwikkelt. Helaas kunnen we alleen in kaart brengen naar wel schooltype leerlingen na het vo zijn gegaan: tijdreeksen in de BRON-bestanden zijn nog te kort om de volledige loopbaan in het beroepsgerichte vervolg in beeld te brengen. In dit hoofdstuk zijn we nagegaan of leerlingen uit de gevolgde vo-cohorten op enig moment, als laatste mogelijkheid in 2016, zijn ingeschreven in het (bekostigd) mbo, hbo of wo. Voor elke leerling is het eerst bekende schooltype na het voortgezet onderwijs genomen als uitstroomonderwijs. Als het schooltype onbekend is, is ‘onbek’ genoteerd. Ook leerlingen die nog in het voortgezet onderwijs scharen we hieronder. De kans hierop is het grootst in het laatst gemeten cohort (2011). De groep leerlingen waarvan de vervolgopleiding onbekend is kent dus 2 subgroepen: de groep die in 2016 niet meer in het BRON-bestand zit en de groep die nog in het onderwijs zit, maar niet in een vervolgopleiding. In de volgende tabellen nemen we deze twee categorieën samen. In de bijlage zijn ze (tabel A) uitgesplitst. In jongere cohorten, met name in vo-cohort 2011, nemen vooral leerlingen die op havo beginnen en daarna een route volgen via het vwo, in 2016/2017 nog deel aan het voortgezet onderwijs. Kijken we eerst naar de groep die in het derde vo-leerjaar naar het havo gaat, uitsluitend havo doet, en het havodiploma haalt (tabel 3.1a). Dit is de grootste groep. Tabel 3.1a Vervolgloopbaan van leerlingen begonnen op havo, wel/niet diploma gehaald

‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 Havo begonnen, havodiploma behaald mbo 6,2 5,8 5,7 5,3 5,3 5,1 4,8

hbo 89,3 90,3 91,2 91,9 91,9 92,4 91,3 wo 0,9 0,7 0,4 0,1 0,1 0,1 0,0 onbek. 3,6 3,1 2,7 2,7 2,7 2,5 3,9

Havo begonnen, geen havodiploma mbo 55,1 58,1 61,1 63,8 64,8 66,0 62,1 hbo 33,8 31,2 29,6 27,2 26,5 23,7 22,2 wo 1,2 0,8 0,5 0,4 0,4 0,5 0,4 onbek. 9,9 9,8 8,8 8,6 8,2 9,7 15,3

Bron: DUO, Basisregistratie Onderwijs (BRON).

Page 16: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

16 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

We zien dat het aandeel dat naar het hbo gaat groeit. De leerlingen die geen havodiploma halen gaan vaker naar het mbo. Er zijn ook, zij het steeds minder, leerlingen die naar het hbo gaan. Mogelijk met een havodiploma dat in het private onderwijs is behaald. Met name van cohort 2011 zitten waarschijnlijk nog betrekkelijk veel leerlingen in het voortgezet onderwijs om na doubleren of doorstroom naar een ander schooltype een (ander) vo-diploma te kunnen halen. Van de leerlingen die via het vmbo naar het havo gaan en het havodiploma halen gaat verreweg het grootste deel naar het hbo (tabel 3.1b). Ook in deze groep leerlingen daalt de belangstelling voor het mbo, maar ook het aandeel dat naar het hbo gaat lijkt te dalen. Mogelijk is de verklaring dat, gelet op het grote percentage leerlingen van cohort 2011 waarvan de vervolgbestemming onbekend is, vmbo-leerlingen langer over het havo doen en met studievertraging naar het hbo gaan. Op basis van het vervolg van de loopbanen van oudere cohorten kunnen we aannemen dat doorgestroomde vmbo’ers die geen havodiploma halen veelal naar het mbo gaan. Tabel 3.1b Vervolgloopbaan leerlingen op het vmbo begonnen, wel/geen havodiploma

‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 Vmbo begonnen, havodiploma behaald mbo 6,4 6,3 5,6 5,6 5,1 4,2 4,8

hbo 87,7 89,2 90,1 89,5 89,6 90,5 84,3 wo 2,2 1,2 1,3 1,7 1,5 1,4 0,5 onbek. 3,8 3,3 3,0 3,2 3,7 3,8 10,4

Vmbo begonnen, geen havodiploma mbo 67,1 69,6 70,6 72,1 72,4 67,9 63,6 hbo 23,6 23,0 22,0 21,3 19,3 20,8 14,8 wo 0,7 0,7 0,5 0,4 0,7 0,5 0,6 onbek. 8,6 6,7 6,9 6,2 7,6 10,8 21,0

Bron: DUO, Basisregistratie Onderwijs (BRON). Van de leerlingen die op het vwo zijn begonnen en vervolgens het havodiploma halen, gaat het overgrote deel naar het hbo (tabel 3.1c). Een kleiner wordend deel gaat alsnog naar het wetenschappelijk onderwijs. Mogelijk via een langere route waarin voor een tweede keer het vwo wordt aangedaan of op basis van een vwo-diploma van een private instelling. Het aandeel dat naar het hbo gaat is alleen in het laatste cohort gedaald. Ook nu is, gelet op het grote percentage leerlingen in dat cohort met een onbekende vervolgbestemming, niet uit te sluiten dat vwo-leerlingen langer over het havo doen en mogelijk vertraagd naar het hbo gaan, of met een alsnog behaald vwo-diploma, naar het wo. Vwo’ers die geen havodiploma halen gaan merendeels en in toenemende mate naar het mbo. Tabel 3.1c Vervolgloopbaan leerlingen die op het vwo begonnen, wel/geen havodiploma

‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 Vwo begonnen, havodiploma behaald mbo 4,2 4,2 3,7 3,3 3,4 2,9 3,1

hbo 89,1 89,9 91,6 91,8 91,5 91,9 88,4 wo 2,6 2,3 1,8 1,8 2,1 2,1 1,6 onbek. 4,1 3,6 2,9 3,1 3,1 3,1 6,9

Vwo begonnen, geen havodiploma mbo 38,3 38,8 41,5 47,7 47,8 46,2 39,5 hbo 44,9 42,5 44,0 38,7 35,9 33,2 28,8 wo 4,9 3,4 3,3 2,4 1,7 2,8 2,7 onbek. 11,9 15,2 11,3 11,3 14,6 17,8 29,0

Bron: DUO, Basisregistratie Onderwijs (BRON).

Page 17: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 17

Van de leerlingen die op het havo zijn begonnen en vervolgens naar het vmbo zijn gegaan slaagt een deel erin om alsnog het havodiploma te halen (tabel 3.1d). Deze leerlingen gaan in overgrote meerderheid naar het hbo. Het grote percentage dat in 2011 niet in een vervolgopleiding (mbo, hbo of wo) is ingeschreven duidt erop dat deze loopbaan meer tijd kost. Van degenen die van het havo naar het vmbo gaan en daar hun vo-diploma halen gaat de overgrote meerderheid naar het mbo. Vergeleken met de loopbaan van de groep erboven, kan deze route in weinig tijd worden afgelegd, maar dat lukt niet iedereen. Uit het grote aantal leerlingen in de oudere cohorten van leerlingen die van het havo naar het vmbo gaan en geen vmbodiploma haalt is af te leiden dat een groot deel van deze leerlingen zich niet inschrijft voor een reguliere vervolgopleiding. Het grootste deel van de ongediplomeerden gaat evenwel naar het mbo. Tabel 3.1d Vervolgloopbaan leerlingen op het havo begonnen, dan vmbo, wel/geen diploma

‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 Havo begonnen, daarna vmbo, havodiploma behaald

mbo 9,6 10,4 4,7 8,0 5,4 5,5 5,9 hbo 87,0 83,6 90,8 88,2 91,2 89,3 81,6 wo 0,6 0,3 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0 onbek. 2,8 5,7 4,1 3,7 3,4 5,2 12,5

Havo begonnen, daarna vmbo, geen havodiploma, vmbodiploma behaald

mbo 92,3 93,3 93,7 93,9 95,4 95,1 95,8 hbo 4,4 3,9 3,5 3,4 2,4 2,4 1,5 wo 0,1 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 onbek. 3,2 2,7 2,6 2,6 2,1 2,5 2,7

Havo begonnen, daarna vmbo, geen havodiploma, geen vmbodiploma

mbo 71,7 73,5 70,4 74,0 75,3 80,2 69,3 hbo 4,2 6,1 7,1 6,5 3,2 3,2 1,8 wo 0,0 0,0 1,0 0,0 0,6 0,0 0,0 onbek. 24,2 20,5 21,4 19,5 20,8 16,7 28,9

Bron: DUO, Basisregistratie Onderwijs (BRON). Van de leerlingen die op het havo zijn begonnen en vervolgens naar het vwo gaan slaagt een deel erin alsnog het vwo-diploma te halen (tabel 3.1e). Deze leerlingen gaan in overgrote meerderheid naar het wo. Aanvankelijk ging ook een substantieel aandeel naar het hbo, maar steeds minder leerlingen maken deze keuze. Het grote percentage die in 2011 niet in een vervolgopleiding (mbo, hbo, wo) zijn ingeschreven duidt erop dat deze loopbaan relatief veel tijd kost. Van degenen die van het havo naar het vwo overstappen haalt een deel het havodiploma. Dat kan zowel voorafgaand aan de overstap naar het vwo als erna, als het vwo toch niet haalbaar blijkt. Met het havodiploma is een vervolg op het hbo gebruikelijk. Een deel van de leerlingen slaagt er overigens alsnog in het vwo-diploma te halen. Ook deze route kost veel tijd, kunnen we uit het cohortpatroon afleiden. Dat geldt voor de voorbereiding op het wo, maar ook voor de voorbereiding op het hbo. Van de derde groep haalt zoals eerder aangegeven ongeveer de helft alsnog het vwo-diploma. Ook deze route kost veel tijd, maar verklaart wel dat een substantieel deel van de leerlingen in deze route alsnog in het wo terecht komen. Een deel moet het havodiploma hebben gehaald, gelet op de – bescheiden – doorstroom naar het havo. De meeste leerlingen lijken te kiezen voor een langer verblijf op het vo (vwo) om alsnog naar de universiteit te kunnen gaan.

Page 18: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

18 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

Tabel 3.1e Vervolgloopbaan leerlingen op het havo begonnen, dan vwo, wel/geen diploma ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 Havo begonnen, daarna vwo, havo-diploma behaald, vwo-diploma behaald

mbo 0,2 0,0 0,1 0,3 0,1 0,1 0,1 hbo 12,6 10,8 11,4 11,6 7,6 6,5 6,0 wo 84,1 87,1 86,4 85,2 88,7 89,4 78,3 onbek. 3,1 2,1 2,2 2,9 3,5 3,9 15,6

Havo begonnen, daarna vwo, havo-diploma behaald, geen vwo-diploma

mbo 4,0 1,8 1,8 1,5 1,9 1,5 1,5 hbo 71,7 76,9 74,0 76,1 75,0 68,5 57,2 wo 20,7 18,0 20,4 20,0 17,9 17,6 0,8 onbek. 3,6 3,2 3,9 2,4 5,3 12,4 40,5

Havo begonnen, daarna vwo, geen havodiploma (50% vwo-diploma behaald)

mbo 3,3 2,5 2,1 3,0 2,5 3,0 1,7 hbo 21,3 22,4 23,2 16,8 20,0 16,4 10,5 wo 62,5 62,2 61,0 61,1 57,9 56,2 53,5 onbek. 12,9 12,9 13,7 19,2 19,6 24,4 34,3

Bron: DUO, Basisregistratie Onderwijs (BRON).

3.2 Patronen in de vervolgkeuzes na het voortgezet onderwijs

In de voorafgaande paragraaf hebben we voor elke vo-loopbaan waarin het havo wordt aangedaan het beroepsgerichte vervolg in beeld gebracht. In deze paragraaf kijken we naar het geheel. Wat valt op als we alle loopbaanvarianten waarin het havo wordt aangedaan in ogenschouw nemen? Figuur 3.1 is een gecomprimeerd overzicht van het vervolg de loopbanen in het vo waarin het havo is bezocht. In de voorafgaande paragraaf werd duidelijk dat een tijdsduur van 5 jaar tussen de start in het derde leerjaar vo en de inschrijving voor een vervolg op mbo, hbo of wo voor een aantal loopbanen te kort is. Een zijeffect van het streven naar een hoog afstudeerniveau in het voortgezet onderwijs is dat veel leerlingen langer in het voortgezet onderwijs blijven teneinde het gewenste (tweede) diploma te behalen en kan het verblijf in het voortgezet onderwijs, vanaf het derde jaar gerekend, meer dan 5 jaar duren. De variantie in vo-loopbanen is groot en leerlingen kunnen na inschrijving in een vo-schooltype in hun 3e leerjaar meerdere malen van schooltype wisselen, zo blijkt. Het is dus eigenlijk te vroeg om deze analyses te maken. In figuur 3.1 is in elke loopbaan de verdeling tussen de opties gestandaardiseerd. Daardoor is de relatieve omvang, het aandeel leerlingen van een cohort dat een van die vo-loopbanen volgt weggevallen. In werkelijkheid is zijn er grote verschillen in omvang zagen we in de voorafgaande paragraaf en in hoofdstuk 2.

Page 19: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 19

Figuur 3.1 Totaaloverzicht van vervolgloopbanen na vo-routes via het havo

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

2005

2007

2009

2011

2006

2008

2010

2005

2007

2009

2011

2006

2008

2010

2005

2007

2009

2011

2006

2008

2010

2005

2007

2009

2011

2006

2008

2010

2005

2007

2009

2011

2006

2008

2010

2005

2007

2009

2011

2006

2008

2010

havo

bego

nnen

,ha

vo d

ipl.

beha

ald

havo

bego

nnen

,ha

vo d

ipl.

niet

beha

ald

vmbo

bego

nnen

,ha

vo d

ipl.

beha

ald

vmbo

bego

nnen

,ha

vo d

ipl.

niet

beha

ald

vwo

bego

nnen

,ha

vo d

ipl.

beha

ald

vwo

bego

nnen

,ha

vo d

ipl.

niet

beha

ald

havo

bego

nnen

,da

arna

vm

bo,

havo

dip

l.be

haal

d

havo

bego

nnen

,da

arna

vm

bo,

havo

dip

l. ni

etbe

haal

d, v

mbo

dipl

. beh

aald

havo

bego

nnen

,da

arna

vm

bo,

havo

dip

l. ni

etbe

haal

d, v

mbo

dipl

. nie

tbe

haal

d

havo

bego

nnen

,da

arna

vw

o,ha

vo d

ipl.

beha

ald,

vw

odi

pl. b

ehaa

ld

havo

bego

nnen

,da

arna

vw

o,ha

vo d

ipl.

beha

ald,

vw

odi

pl. n

iet

beha

ald

havo

bego

nnen

,da

arna

vw

o,ha

vo d

ipl.

niet

beha

ald

mbo hbo wo onbekend

Page 20: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

20 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

Wat direct opvalt is dat na loopbanen waarin het havodiploma is behaald de overgrote meerderheid naar het hbo gaat en in loopbanen waarin dat diploma, of een ander vo-diploma niet wordt behaald, naar het mbo. Er zijn verschillen tussen de cohorten, maar die zijn niet substantieel en worden vertekend door het feit dat in de laatste cohorten veel leerlingen zich nog niet in een vervolgopleiding hebben ingeschreven, of misschien beter, zich nog niet konden inschrijven omdat hun opleiding in het voortgezet onderwijs nog niet afgerond was. Ook zien we in deze figuur, beter dan in de eerste paragraaf, dat leerlingen die op het havo begonnen en hun vo-loopbaan op het vwo vervolgen al dan niet voordat eerst het havodiploma is behaald, lang over hun vo-studie doet maar uiteindelijk voor het grootste deel naar het wo gaan. Of ook de loopbaan van leerlingen die op het havo zijn begonnen en naar het vmbo zijn gegaan relatief veel tijd kost is de vraag. Deze leerlingen moeten na havo3 in 2 jaar hun vmbodiploma kunnen halen. Niet uit te sluiten is dat een deel het reguliere onderwijs verlaat, dan wel alsnog een poging doet het havodiploma te halen.

Page 21: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 21

4 Algemene conclusie en discussie

4.1 Ontwikkelt het havo zich als scharnier in het voortgezet onderwijs?

In de onderzochte periode daalt de instroom in het voortgezet onderwijs, verhoudingsgewijs daalt evenwel de instroom in het vmbo en stijgt vooral de instroom in het havo. Maar niet alle leerlingen sluiten het vo af in het schooltype waarin ze in het derde leerjaar, na de brugperiode, zijn gestart. Het blijkt dat het aandeel vo-leerlingen dat tenminste een jaar op het havo zit licht toeneemt en het aandeel leerlingen die in hun vo-periode nooit het havo bezoekt licht afneemt. Om een goed beeld te krijgen van de werking van deze scharnier maken we onderscheid tussen leerlingen die in hun vo-periode uitsluitend het havo bezoeken (vanaf het derde leerjaar) en leerlingen die naast het havo – vooraf of nadien – een ander vo-schooltype hebben bezocht. Gerekend over alle cohorten stijgt het aandeel van beide groepen havisten licht en in even grote mate. Het antwoord op de vraag of het havo zich als scharnier in het voortgezet onderwijs ontwikkelt is tweeledig. In een periode van 7 jaar (2005-2011) stijgt het aandeel leerlingen dat in het derde leerjaar van het vo deelneemt aan het vwo of het havo. De sterkste stijging zit in de deelname aan het havo. Dit gaat ten koste van het vmbo, maar de omvang van de uitruil van vmbo voor havo blijft redelijk bescheiden. In het vervolg van hun vo-loopbaan neemt over een range van 7 cohorten het aandeel leerlingen toe dat tenminste een jaar op het havo doorbrengt. Ook dit is geen grote verschuiving. In alle loopbanen waarin het havo wordt aangedaan brengt afgerond zo’n 60% de leerlingen hun hele vo-periode, vanaf het derde leerjaar, op het havo door. De anderen, zo’n 40% verblijven er tijdelijk, komend uit of vertrekkend naar een ander schooltype. Wel neemt de spreiding toe in onderwijsloopbanen waarin het havo tijdelijk wordt aangedaan. De scharnierfunctie van het havo verbreedt zich over het hele voortgezet onderwijs, maar dat gaat niet ten koste van de deelname aan de standaardroute van de ‘vaste’ havisten. De scharnierfunctie heeft zich niet ontwikkeld in de zin dat het aandeel tijdelijke havisten naast of ten koste van het aandeel vaste havisten sterk is toegenomen, maar wel in de zin dat de spreiding van leerlingen over de loopbaanvarianten groter wordt. In de loopbaan van tijdelijke havisten signaleren we twee trends. De eerste is dat ten opzichte van 2005 voor vmbo-leerlingen de scharnierfunctie van het havo onder druk staat en voor vwo’ers belangrijker wordt. De tweede ontwikkeling is dat de aandacht voor het rendement van het havo toeneemt en terug te vinden is in de loopbaanpatronen. Niet alleen verlaten minder havisten het voortgezet onderwijs zonder havodiploma en daalt de ongediplomeerde uitstroom van vmbo’ers op het havo, ook het aandeel vmbo’ers dat wel het havodiploma haalt daalt. Voor vmbo-leerlingen heeft het streven naar een groter rendement een prijs; de totale instroom neemt af. Het is verleidelijk te veronderstellen dat het havo in de instroom van vmbo’ers in rendementstermen een risicofactor ziet. De loopbanen van vwo’ers die naar het havo overstappen laten immers een heel ander beeld zien. Zoals gezegd stijgt deze instroom, terwijl daarbinnen het aandeel dat het havodiploma haalt groeit en daalt het aandeel dat dit diploma niet haalt.

Page 22: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

22 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

4.2 De positie van het havo als vooropleiding op het hbo

Het basispatroon in de overstap van het voortgezet onderwijs naar een beroepsgerichte afsluiting van de initiële onderwijsloopbaan is in enkele woorden samen te vatten. Uit loopbanen die met een havodiploma worden afgesloten groet het de doorstroom naar het hbo en in de loopbanen waar dit diploma, of een ander vo-diploma niet wordt gehaald, stijgt de doorstroom naar het mbo. Een tweede conclusie, die de scharnierpositie van het havo onderstreept, is dat een aantal leerlingen die van het vwo naar het havo zijn gegaan zich niet bij deze ‘stap terug’ neerlegt en nogmaals en met succes een poging doet het vwo-diploma te bemachtigen. De derde conclusie sluit daarbij aan. De scharnierpositie van het havo is nog veelzijdiger dan we in eerste instantie aannamen. Het havo heeft een time-out functie voor leerlingen die in het derde jaar vo naar het vwo zijn gegaan, maar daar in eerste instantie zijn vastgelopen. Een vierde, wat tentatieve, conclusie is dat door een of soms meerdere keren van schooltype te wisselen in het voortgezet onderwijs, veel leerlingen lang in het voortgezet onderwijs verblijven om de op het gewenste niveau hun beroepsvoorbereiding te kunnen afronden. Langer dan de 5 jaar die waarvan we – ook vanwege de beschikbare tijdreeksen in de BRON-bestanden – in de analyses van uit zijn gegaan.

4.3 Discussie

In de introductie van dit rapport schreven we dat de basisstructuur van het Nederlandse onderwijsstelsel glashelder is. Elke leerling sluit zijn initiële onderwijstraject af met beroepsvoorbereidend onderwijs dat op verschillende niveaus wordt aangeboden en door drie schooltypen wordt verzorgd (mbo, hbo, wo). In tegenstelling tot andere landen gaat het Nederlandse stelsel ervan uit dat de keuze voor een van die schooltypen op zijn laatst in de eerste twee jaar van het voorgezet onderwijs gemaakt kan worden en vanaf dat moment het voortgezet onderwijs zich specifiek kan richten op de voorbereiding op deelname aan een van die schooltypen. De analyses van de loopbaanpatronen in het voorgezet onderwijs tot de uiteindelijke deelname aan een van die vormen van beroepsvoorbereiding leert dat de werkelijkheid gecompliceerder is. Het voortgezet onderwijs fungeert zowel als voorbereiding op een bepaald niveau van beroepsuitoefening, maar biedt ook jongeren de kans om van voorbereidingsroute te wisselen. Gedwongen, als de aanvankelijke keuze niet haalbaar is, maar ook als herkansing zich op een hoger niveau op de arbeidsmarkt voor te bereiden. We signaleerden dat in het verdelen van tweede kansen het havo selectiever lijkt te worden voor leerlingen uit het vmbo. Nog steeds gaan de meeste leerlingen naar het havo om met een diploma vervolgens naar het hbo te gaan, maar we zagen ook dat de scharnierpositie van het havo breder wordt en in de latere cohorten het aandeel leerlingen dat havo tijdelijk aandoet – in de route van of naar een ander schooltype in het vo – licht toeneemt. Wellicht onbedoeld zorgt de eenduidige verticale structuur van het Nederlandse stelsel er niet alleen voor dat leerlingen al in het voortgezet onderwijs kunnen voorspellen waar ze

Page 23: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 23

met een vo-diploma wel of niet terecht komen. Het lijkt erop dat het mbo meer en meer de positie krijgt van beroepsvoorbereiding voor leerlingen die er niet in slagen hun havo- (of vwo-) diploma te halen. Dit is een interessante ontwikkeling, die nog te weinig aandacht krijgt. Deze positie bevestigt het draagvlak voor het uitgangspunt van het stelsel; dat alle jongeren in het initiële onderwijs op de beroepsuitoefening worden voorbereid. Interessanter is echter dat vooral het mbo en het hbo op stelselniveau als communicerende vaten gaan fungeren; hoe meer jongeren alsnog hun havodiploma halen hoe minder er naar het mbo gaan, en omgekeerd. Er zullen waarschijnlijk in de groep die hun havodiploma niet heeft gehaald veel leerlingen zijn die na het mbo alsnog op het hbo verder willen studeren. Waarom zouden voor deze groep de mogelijkheden om tussentijds over te stappen niet vergroot kunnen worden? Met andere woorden, dat dat de samenwerking tussen mbo-instellingen en hogescholen wordt geïntensiveerd? Een andere implicatie is dat de instroom in het mbo breder wordt als meer leerlingen die er niet in zijn geslaagd hun havodiploma te halen naar het mbo gaan. Voor het mbo is het dus belangrijk deze leerlingen adequaat op te vangen, het onderwijsaanbod te differentiëren en ze perspectief te bieden om desgewenst in een soepele overgangsregeling naar het hbo door te stromen. Het concept van de beroepsonderwijskolom verdient verder te worden uitgewerkt. Daarbij kan worden aangesloten bij patronen die zich in de praktijk vormen. Met beleidsmatige steun kunnen deze loopbanen voor meer leerlingen toegankelijk én kansrijk worden.

Page 24: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

24 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

Literatuur

Bronneman-Hemlers, H.M. (2008). Vijftien jaar onderwijsvernieuwing in Nederland. Een beleidsanalytische studie ten behoeve van het parlementair onderzoek onderwijsvernieuwingen. Deelonderzoek Sociaal en Cultureel Planbureau. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007/2008, 31007, nr. 7.

Bronneman-Helmers, R. (2011). Overheid en Onderwijsbestek. Beleidsvorming rond het Nederlandse onderwijsstelsel (1990-2010). Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Bruijn, E. de (2006). Adaptief beroepsonderwijs. Leren en opleiden in transitie. Oratie. Utrecht/’s-Hertogenbosch: Universiteit Utrecht/ CINOP Expertisecentrum.

Commissie-Kemner (1995). Leerwegen gewogen. Zoetermeer: Commissie Leerwegen in en na het voortgezet onderwijs.

Esch, W. van & Neuvel, J. (2009). Een stukje van de Nederlandse droom; doorstroom van vmbo naar havo. ’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs.

Harbers, J. & Biemans, H.J.A. (2016). Het Groene Lyceum, een doorlopende leerlijn nader onderzocht. In: Van Twaalf tot Achttien, Vol. 26, No. 2, p. 36-37.

Inspectie van het Onderwijs (2015). Zittenblijven in het voortgezet onderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs

Ministerie van OCW (2014). Referentieraming 2014 . Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Neuvel, J. & Westerhuis, A. (2013). Stromen en onderstromen in het vo, mbo en hbo. ’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs.

Vermaas, J. &Linden, R. van der (2007). Inspelen op havoleerlingen. Tilburg: IVA Beleidsonderzoek en aadvies.

Vijlder, F. de, Bakker, D. & Blink, M. van den (2014). Innoveren vanachter de keukentafel. Een onderzoek naar de ontwikkeling van het technasium 2003-2013. Dordrecht: Convoy Uitgevers.

Westerhuis, A. & Bruijn, E. de (2015). De positie van het vmbo in de educatieve wedloop. Startdossier voor de Onderwijsraad. Den Haag: Onderwijsraad.

Westerhuis, A., Baay,P. & Neuvel, J. (2016). De daling van de deelname aan de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo; passend in een internationale trend? ’s-Hertogenbosch: Expertisecentrum Beroepsonderwijs.

Page 25: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 25

Bijlage: Loopbanen na het voortgezet onderwijs

Tabel A Uitsplitsing loopbanen na vo, incl. weergave deelname nog op vo (%) 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 havo begonnen, havo dipl. behaald mbo 6,2 5,8 5,7 5,3 5,3 5,1 4,8

hbo 89,3 90,3 91,2 91,9 91,8 92,3 91,3

wo 0,9 0,7 0,4 0,1 0,1 0,1 0,0

op vo 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,1 0,0

onbek. 3,6 3,1 2,7 2,7 2,7 2,5 3,9 havo begonnen, havo dipl. niet behaald mbo 55,1 58,1 61,1 63,8 64,7 66,0 62,1

hbo 33,8 31,2 29,5 27,2 26,5 23,7 22,2

wo 1,2 0,8 0,5 0,4 0,4 0,5 0,4

op vo 0,0 0,0 0,1 0,0 0,1 0,1 0,1

onbek. 9,9 9,8 8,7 8,6 8,2 9,7 15,2 vmbo begonnen, havo dipl. behaald mbo 6,4 6,3 5,6 5,6 5,1 4,1 4,8

hbo 87,7 89,2 90,1 89,3 89,5 90,2 83,9

wo 2,2 1,2 1,3 1,7 1,5 1,4 0,5

op vo 0,0 0,0 0,0 0,2 0,3 0,9 3,2

onbek. 3,8 3,3 3,0 3,2 3,6 3,5 7,7 vmbo begonnen, havo dipl. niet behaald mbo 67,1 69,6 70,5 72,0 72,3 67,7 62,8

hbo 23,5 23,0 21,9 21,3 19,2 20,8 14,8

wo 0,7 0,7 0,5 0,4 0,7 0,5 0,6

op vo 0,1 0,0 0,3 0,3 0,4 0,7 3,4

onbek. 8,5 6,7 6,8 6,0 7,4 10,2 18,5 vwo begonnen, havo dipl. behaald mbo 4,2 4,2 3,7 3,2 3,4 2,9 3,1

hbo 89,0 89,9 91,5 91,7 91,4 91,6 88,2

wo 2,6 2,3 1,8 1,8 2,1 2,1 1,6

op vo 0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,5 1,3

onbek. 4,1 3,6 2,9 3,1 3,0 2,9 5,8 vwo begonnen, havo dipl. niet behaald mbo 38,3 38,8 41,4 47,5 47,8 46,2 39,5

hbo 44,9 42,4 43,8 38,5 35,5 32,8 28,6

wo 4,9 3,4 3,3 2,4 1,7 2,6 2,7

op vo 0,1 0,1 0,4 0,3 0,6 1,2 4,3

onbek. 11,7 15,2 11,1 11,3 14,4 17,1 24,8 havo begonnen, daarna vmbo, havo dipl. behaald mbo 9,6 10,4 4,7 8,0 5,4 5,5 5,9

hbo 87,0 83,6 90,8 88,2 91,0 89,3 81,6

wo 0,6 0,3 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0

op vo 0,0 0,0 0,0 0,0 0,3 0,2 0,0

onbek. 2,8 5,7 4,1 3,7 3,4 5,0 12,5 havo begonnen, daarna vmbo, havo dipl. niet mbo 92,3 93,2 93,7 93,9 95,3 95,0 95,7

Page 26: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

26 ecbo Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel?

behaald, vmbo dipl. behaald

hbo 4,4 3,9 3,5 3,4 2,4 2,4 1,5

wo 0,1 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0

op vo 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 0,2

onbek. 3,2 2,7 2,6 2,6 2,1 2,4 2,6 havo begonnen, daarna vmbo, havo dipl. niet behaald, vmbo dipl. niet behaald mbo 71,7 73,5 70,4 73,2 73,4 79,4 66,7

hbo 4,2 6,1 6,1 6,5 3,2 3,2 1,8

wo 0,0 0,0 1,0 0,0 0,6 0,0 0,0

op vo 0,0 0,8 2,0 1,6 2,6 1,6 6,1

onbek. 24,2 19,7 20,4 18,7 20,1 15,9 25,4 havo begonnen, daarna vwo, havo dipl. Behaald, vwo dipl. Behaald mbo 0,2 0,0 0,1 0,3 0,1 0,1 0,1

hbo 12,6 10,8 11,4 11,6 7,6 6,5 6,0

wo 84,1 87,1 86,4 85,2 88,7 89,4 78,3

op vo 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,2 0,6

onbek. 3,1 2,1 2,2 2,9 3,5 3,7 14,9 havo begonnen, daarna vwo, havo dipl. Behaald, vwo dipl. niet behaald mbo 4,0 1,8 1,8 1,5 1,9 1,5 1,3

hbo 71,7 76,8 73,7 75,9 74,2 66,3 45,1

wo 20,7 18,0 20,4 20,0 17,9 17,6 0,8

op vo 0,0 0,2 0,3 0,3 1,3 6,7 44,6

onbek. 3,6 3,2 3,9 2,2 4,7 8,0 8,1 havo begonnen, daarna vwo, havo dipl. niet behaald mbo 3,3 2,5 2,1 3,0 2,5 2,6 1,2

hbo 21,3 22,2 23,2 16,4 19,8 16,0 9,8

wo 62,5 62,2 61,0 61,1 57,9 56,2 53,5

op vo 0,0 0,2 0,2 0,4 0,8 3,5 10,6

onbek. 12,9 12,9 13,6 19,2 19,0 21,6 24,8

Page 27: Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? · startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2, havo- of vwo-niveau) halen en bij voorkeur (tussentijds) doorstromen naar

Havo: scharnier in het Nederlandse onderwijsstelsel? ecbo 27

Figuur A Percentage leerlingen dat nog op het voortgezet onderwijs zit per categorie havo-routes

05

101520253035404550

2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

havo begonnen, havo dipl. behaald

havo begonnen, havo dipl. niet behaald

vmbo begonnen, havo dipl. behaald

vmbo begonnen, havo dipl. niet behaald

vwo begonnen, havo dipl. behaald

vwo begonnen, havo dipl. niet behaald

havo begonnen, daarna vmbo, havo dipl. behaald

havo begonnen, daarna vmbo, havo dipl. niet behaald, vmbo dipl. behaald

havo begonnen, daarna vmbo, havo dipl. niet behaald, vmbo dipl. niet behaald

havo begonnen, daarna vwo, havo dipl. Behaald, vwo dipl. Behaald

havo begonnen, daarna vwo, havo dipl. Behaald, vwo dipl. niet behaald

havo begonnen, daarna vwo, havo dipl. niet behaald