Handgrepen van Leopold · Verloskundige vaardigheden 2 1 Uitwendig verloskundig onderzoek: De...
Transcript of Handgrepen van Leopold · Verloskundige vaardigheden 2 1 Uitwendig verloskundig onderzoek: De...
Skillslab handleiding
Faculteit Geneeskunde
&
Gezondheidswetenschappen
Verloskundige vaardigheden
Academiejaar 2011-2012
Prof. dr. Marleen Temmerman
Dr. Kristien Roelens
Lic. Inge Tency
Vakgroep Uro-Gynaecologie
Vrouwenkliniek UZGent
© Cursusmateriaal skillslab UGent, opleiding geneeskunde
Dit materiaal is auteursrechtelijk beschermd. Verboden te kopiëren, te vermenigvuldigen of te verspreiden buiten
deze context zonder uitdrukkelijke toestemming van de auteur(s).
Inhoudsopgave
1 UITWENDIG VERLOSKUNDIG ONDERZOEK: DE PALPATIE ...................................................... 2
1.1 INLEIDING .................................................................................................................................................. 2 1.2 LEERDOELEN ............................................................................................................................................. 2 1.3 VEREISTE VOORKENNIS ............................................................................................................................. 2 1.4 BEPALING VAN DE FUNDUSHOOGTE ........................................................................................................... 3 1.5 HANDGREPEN VAN LEOPOLD ..................................................................................................................... 5
1.5.1 Eerste handgreep van Leopold ........................................................................................................ 5 1.5.2 Tweede handgreep van Leopold ...................................................................................................... 6 1.5.3 Derde handgreep van Leopold ........................................................................................................ 7 1.5.4 Vierde handgreep van Leopold ....................................................................................................... 9
1.6 AANDACHTSPUNTEN ............................................................................................................................... 12 1.7 DOELSTELLING ........................................................................................................................................ 13 1.8 MATERIAAL ............................................................................................................................................. 13 1.9 WERKWIJZE ............................................................................................................................................. 13
2 HET PRENATAAL CONSULT ............................................................................................................... 15
PERINATALE AANDACHTSPUNTEN ..................................................................................................................... 16 FERTILITEITSBEHANDELING .............................................................................................................................. 16 PERINATALE INFORMATIE ................................................................................................................................. 16 KINESITHERAPIE ............................................................................................................................................... 16
Kind en gezin ...................................................................................................................................................... 16 Sociale dienst ............................................................................................................................................... 16
OPNAME OP OBSERVATIEAFDELING .................................................................................................................. 17 Studies ...................................................................................................................................................................... 17
ARBEID EN BEVALLING ..................................................................................................................................... 17
3 LITERATUURLIJST ............................................................................................................................... 19
Verloskundige vaardigheden 2
1 Uitwendig verloskundig onderzoek: De palpatie
1.1 Inleiding
De palpatie is naast inspectie en auscultatie een onderdeel van het uitwendig verloskundig
onderzoek. De abdominale palpatie gaat de auscultatie vooraf. In deze syllabus wordt enkel de
palpatie besproken.
De abdominale palpatie kan men omschrijven als “het voelen van het abdomen met beide
handen om de zwangere uterus te verkennen en te onderzoeken”.
1.2 Leerdoelen
Na het doorwerken van deze syllabus kunnen de studenten:
De bepaling van de fundushoogte nader toelichten
De fundushoogte op een correcte manier bepalen op een fantoom
De handgrepen van Leopold beschrijven
De handgrepen van Leopold uitvoeren op een fantoom
Een omschrijving geven van de aandachtspunten bij het uitwendig verloskundig
onderzoek
Een adequaat prenataal consult voeren
1.3 Vereiste voorkennis
Een goede kennis van de anatomie en fysiologie van de genitalia interna en externa en
bekkenbodemspieren. Deze anatomie wordt gedoceerd in blok III, voortplanting en
seksualiteit, hoofdstukken perineum en pelvis minor, door Prof. D’Herde, 3de
bachelor
geneeskunde
Een goede kennis van de structuur van het vrouwelijk bekken, gedoceerd in blok I
locomotorisch stelsel en huid: structuur pelvis minor, door Prof. Kerckaert en in blok
III cardiovasculair, long en nier: partim pelvis minor, door Prof. D’Herde, 2de
bachelor
geneeskunde
Een goede kennis van de fysiologische verloskunde, gedoceerd door Prof.
Temmerman, blok III voortplanting en seksualiteit, 3de
bachelor geneeskunde.
Verloskundige vaardigheden 3
1.4 Bepaling van de fundushoogte
In het tweede en derde trimester van de zwangerschap wordt er gelet of de grootte van de
uterus overeenkomt met de duur van de zwangerschap. Er worden twee methodes gehanteerd
om de fundushoogte te bepalen. Het belang van de fundusmeting ligt meer in de bepaling van
de mate van groei (verschil tussen twee metingen), dan in de bepaling van de termijn.
De hoogte van de fundus kan bepaald worden aan de hand van referentiepunten. De
fundushoogte wordt dan uitgedrukt als de afstand tot de symfyse (S), navel (N), processus
xyphoideus (X) en vaak ook ribbenboog (zie tabel). Het meten van symfysis fundushoogte
(SFH) in centimeter geeft eveneens bruikbare informatie over de groei van de foetus. De
afstand van de bovenrand van de symfyse tot de bovenrand van de fundus uteri wordt dan
gemeten. De rechter wijsvinger fixeert de extremiteit van de meter aan de rand van de pubis.
Met de ulnaire zijde van de linkerhand wordt de wand ingedrukt en het lint gestrekt, om de
top van de uterus op te sporen. Voor het bepalen van de hoogte van de fundus uteri ligt de
zwangere met gestrekte benen of licht opgetrokken knieën met haar armen langs haar zij.
Deze methode is alleen zinvol bij een eenlinggraviditeit vanaf de zwangerschapsduur van 20
weken. Bij die termijn varieert de afstand van 16 tot 20 cm. De gemiddelde groei in de tweede
helft van de zwangerschap is 1 cm per week. Het aantal cm plus 4 komt ongeveer overeen met
het aantal weken zwangerschapsduur. Aan het einde van de zwangerschap moet rekening
gehouden worden met de indaling van het voorliggend deel. De factor indaling kan tot
gevolgd hebben dat de fundus uteri bij 40 weken niet geheel tot de ribbenboog reikt. Dit geldt
met name voor de nullipara bij wie meestal na de 36e week van de zwangerschap indaling
optreedt. Bij primi- of multipara daarentegen treedt indaling van het voorliggende deel vaak
pas laat in de zwangerschap op, of tijdens de baring, en soms zelfs pas in de uitdrijvingsfase.
Verloskundige vaardigheden 4
Figuur: Het verband tussen de hoogte van de fundus uteri en de duur van de zwangerschap
(Naar: Treffers et al, 1995, p 129)
Tabel: Zwangerschapsduur in weken vergeleken met de fundushoogte, uitgedrukt in afstand tot
symfyse (S), onderrand (N), bovenrand navel en processus xyphoideus (X). Daarnaast wordt vermeld
de hoogte van de fundus in centimeters vanaf de bovenrand van de symfyse.
Zwangerschapsduur Fundushoogte (weken) Symfysis fundushoogte
36
32
28
24
20
16
12
¾ n-x
½ n-x
¼ n-x
bovenrand navel
onderrand navel
½ s-n
Juist boven symfyse
32-36 cm
28-32 cm
24-28 cm
20-24 cm
Tussen 16-20 cm
Naar: Prins, Van Roosmalen en Treffers, 2004, elfde herziene druk, p 58.
Bovenstaande maten zijn een benadering en niet zeer exact. Belangrijk is om de groei
longitudinaal te volgen. Bovendien moet men bij de schatting volgende factoren in rekening
Verloskundige vaardigheden 5
brengen: adipositas, de plaats van de navel, de vorm van de uterus, de hoeveelheid
vruchtwater, de ligging van de foetus en de breedte en bolling van de uterus. Indien de
fundushoogte niet overeenkomt met de zwangerschapduur, kunnen verschillende oorzaken
aan de basis liggen: meerlingzwangerschap, groot kind, poly/oligohydramnion, grote
placenta, placentaire insufficiënte, congenitale afwijkingen bij de foetus, foutieve berekening
van de termijn, enz.
1.5 Handgrepen van Leopold
De bepaling en ligging van de foetus in de uterus is gewoonlijk vanaf het derde trimester
mogelijk. In het eerste trimester vult de uterus het kleine bekken op, maar komt nauwelijks
boven de symfyse. Voor de bepaling van de ligging van de foetus en de positie van het
voorliggend deel is het aangewezen de zwangere uterus op een systematische wijze af te
tasten. Hiertoe staan vier eenvoudige handgrepen ter beschikking, de handgrepen van
Leopold. Dit is de meest gebruikt vorm van abdominale palpatie bij de zwangere.
1.5.1 Eerste handgreep van Leopold
De onderzoeker neemt plaats naast de zwangere. Vervolgens palpeert men met beide handen
de fundus om na te gaan tot waar de fundus reikt en welk deel van de foetus zich in de fundus
bevindt.
In ongeveer 96% van de gevallen is er sprake van een hoofdligging en bevindt zich een stuit
in fundo. De stuit is dan te palperen als een wekere massa die niet duidelijk is afgelijnd. Een
stuit in fundo is ook te herkennen omdat het een groot lichaamsdeel is dat slechts aan één
zijde hard aanvoelt (sacrum) en dat samen met de romp te bewegen is. Aangezien de stuit niet
beweegbaar is ten opzichte van de foetale romp, ontbreekt het typische teken van
ballottement.
Bij onduidelijkheid zal men automatisch het hoofd gaan opzoeken, gezien deze het best
palpeerbaar en balloteerbaar is. Bij een stuitligging (ongeveer 5%) zal men een hoofd in fundo
vinden. Dit kan geïdentificeerd worden door het opwekken van een ballottement.
Ballottement houdt in dat men de schedel gemakkelijk zonder meedoen van de romp heen en
weer kan bewegen. Het hoofd is door de nekgroeve van de romp afgegrensd en kan
gemakkelijk heen en weer bewogen worden. Het hoofd is te voelen als een rond, hard en
duidelijk afgelijnd geheel.
Verloskundige vaardigheden 6
Wanneer er geen duidelijk deel te voelen is in fundo, kan er sprake zijn van een dwarsligging
(ongeveer 0,3%). Bij observatie van de vorm van de uterus, ziet men dat de grootste as in de
breedte ligt.
Figuur: Eerste handgreep van Leopold: de hoogte van fundus uteri wordt beoordeeld (Naar: Treffers et al,
1995, p 131)
Opmerking: In de literatuur wordt het bepalen van de fundushoogte ook als eerste deel van de
eerste handgreep van Leopold beschreven. Het vaststellen van de aard van het kindsdeel in
uterus vormt dan het tweede deel van de eerste handgreep van Leopold.
1.5.2 Tweede handgreep van Leopold
De beide handen van de onderzoeker glijden van de fundus naar het middengedeelte van de
uterus, waarbij de uterus goed in de breedte moet gepalpeerd worden. Één hand wordt vlak
tegen de wand gehouden, terwijl de andere hand van boven naar onder de andere zijde van het
abdomen gaat aftasten. Vervolgens wordt de andere zijde gepalpeerd. De foetale rug wordt
gevoeld als een doorlopend glad oppervlak dat de meeste weerstand biedt. Hier zijn de foetale
harttonen het duidelijkst te horen. De zijde waar de minste weerstand wordt gevoeld en een
onregelmatig oppervlak, is de zijde waar de kleine delen (armen en benen) van de foetus
liggen. Soms kan beweging gevoeld worden. Het kan een hulp zijn om te vragen aan de
moeder aan welke zijde zij de meeste kindsbewegingen voelt.
Verloskundige vaardigheden 7
Figuur: Tweede handgreep van Leopold: de plaats van de rug van het kind wordt beoordeeld (Naar:
Treffers et al, p 131)
Door de handgreep van Ahlfeld (= met één hand de fundus uteri naar beneden drukken) uit te
voeren, neemt de kromming van de romp toe, zodat de palpatie van de rug vergemakkelijkt
wordt.
Figuur: Handgreep van Ahlfeld (Naar: Essed et al, skillslab Maastricht, 1999, p29)
1.5.3 Derde handgreep van Leopold
Bij de derde handgreep kijkt de onderzoeker nog steeds in de richting van het gezicht van de
zwangere en probeert met de volle hand het voorliggend deel dat zich aan de bekkeningang
presenteert, te omvatten. Men tracht zo het voorliggend deel te beoordelen. Ballottement kan
Verloskundige vaardigheden 8
opgewekt worden door het voorliggend deel met de hand heen en weer te bewegen. Hierdoor
wordt een indruk gekregen over de mate van indaling. Als het voorliggend deel een hoofd is,
dan voelt men een hard, bolrond geheel dat eventueel balloteerbaar is. Een voorliggende stuit
voelt minder hard aan en niet bolrond. Als er geen voorliggend deel is te voelen, moet men
denken aan een dwarsligging.
Figuur: Derde handgreep van Leopold: Ballottement van het voorliggende deel; beoordeling van de
indaling (Naar: Treffers et al, 1995, p 131)
Wanneer het hoofd zich nog boven de bekkeningang bevindt en vlot balloteerbaar is, is het
niet ingedaald. Om na te gaan of er een wanverhouding bestaat tussen het foetaal caput en
bekkeningang, kan men met één hand op de schedel en één hand op de symfyse de mate van
prominentie (het uitsteken van het foetaal caput) vóór de symfyse vaststellen. Dit wordt de
handgreep of het teken van Osborne genoemd. Wanneer het hoofd uitsteekt, spreekt men van
een positieve Osborne. Bij een negatieve Osborne steekt het hoofd niet uit. Het niveauverschil
wordt uitgedrukt in vingers boven de symfyse (vb. caput promineert twee vingers).
Aangezien dit onderzoek onaangenaam is, moet dit heel voorzichtig gebeuren. Voor dit
onderzoek moet de zwangere zeker een lege blaas hebben en moet de lordose in de rug
opgeheven worden.
Verloskundige vaardigheden 9
Figuur Handgreep van Osborne (Naar: Geerders en Gooris, 1996, p 89)
A: De symfyse reikt tot boven het in bekkeningang gefixeerd caput, het caput past in het bekken (geen wanverhouding,
geen vernauwd bekken)
B: Caput en symfyse liggen in één vlak, het caput snijdt langs de symfyse af: matige graad van wanverhouding; goede
weeën maken bij gunstige instelling spontane geboorte mogelijk tot waarschijnlijk
C: Het caput reikt boven de symfyse: ernstige graad van wanverhouding; ongunstige prognose
1.5.4 Vierde handgreep van Leopold
De onderzoeker plaats zich met de rug naar het gezicht van de zwangere. Dit is de meest
belangrijke handgreep, omdat het deel in de onderste pool wordt bevestigd en de ligging en
presentatie van de foetus gaat afleiden. Men spreekt ook van diepe pelvische palpatie. Voor
de uitvoering van deze gevoelige handeling vraagt men de zwangere tijdens de beweging
rustig uit te ademen. De handen worden zijwaarts van de uterus van craniaal naar caudaal
bewogen: linkerhand ter hoogte van linker lies, rechterhand ter hoogte van rechter lies.
Voorzichtig en onder lichte druk worden de vingertoppen van beide handen lichtjes in de
diepte geschoven. Het voorliggende deel wordt dus in de richting van bekkeningang afgetast.
Bij een hoofdligging is tussen romp en schedel de nekgroeve in het algemeen goed voelbaar.
Verloskundige vaardigheden 10
Men voelt opnieuw de harde schedel. Naarmate het voorliggend deel meer is ingedaald, zal de
aard moeilijker te bepalen zijn.
Figuur: Vierde handgreep van Leopold: Beoordeling van de indaling van het voorliggend deel (Naar:
Treffers et al, 1995, p 131)
Wanneer het voorliggend deel een hoofd is, kan de graad van flexie bepaald worden. Met de
handen in supinatie dalen de vingers in lichte flexie af in de antero superieure fossa illiacae,
waarbij de vingers contact zoeken met het voor- en achterhoofd. Aldus wordt de flexiegraad
beoordeeld.
Figuur: De flexiegraad van de foetus (Naar: Sweet et al, 1997, p 224)
Verloskundige vaardigheden 11
Of men al of niet de schedel goed kan voelen, hangt af van de mate van indaling.
De mate van indaling is te schatten door na te gaan welk deel van het hoofd zich nog boven
de bekkeningang bevindt. Indien het grootste deel van het hoofd niet meer te voelen is en er
geen horizontaal ballottement mogelijk is, dan zit het hoofd vast in bekkeningang. Het hoofd
is beweeglijk in bekkeningang wanneer de grootste afmeting van het hoofd nog juist te voelen
is. Het hoofd ballotteert moeilijk. Wanneer de hele ronding van het hoofd kan afgetast worden
en het hoofd vlot te balloteren is, dan is het hoofd beweeglijk boven bekkeningang.
Een andere graadmeter ter beoordeling van de mate van indaling is de afstand van de voorste
schouder tot de symfyse. Is de schouder bijna een handbreedte van de symfyse verwijderd,
dan staat het hoofd boven bekkeningang. Indien deze afstand kleiner is dan twee
vingerbreedtes, is het hoofd in het bekken ingedaald.
De indaling kan ook uitgedrukt worden in vijfden naarmate het deel van het caput dat te
voelen is boven bekkeningang:
5/5: het volledige caput is boven bekkeningang
4/5: het hoofd is voor 4/5 palpeerbaar, 1/5 kan niet meer gepalpeerd worden
3/5: het hoofd is voor 3/5 palpeerbaar, 2/5 kan niet meer gepalpeerd worden
2/5: slechts nog 2/5 van het caput is palpeerbaar boven het bekken, de grootste
diameter van het hoofd is bekkeningang gepasseerd, het hoofd is ingedaald
1/5: het hoofd is voor 4/5 ingedaald
Verloskundige vaardigheden 12
Figuur: Abdominale palpatie ter beoordeling van de indaling in vijfden (Naar: Sweet et al, 1997, p 226)
1.6 Aandachtspunten
“Palperen is meer dan alleen maar een zwangere buik voelen”
Een lege blaas is een vereiste. Een volle blaas maakt immers het onderzoek minder
betrouwbaar. Bovendien is het onaangenaam voor de vrouw
In de laatste maand voelt men soms uteruscontracties (“harde buiken”). Om goed te
kunnen palperen moeten deze contracties voorbij zijn
Zorg voor warme handen en kortgeknipte nagels
De zwangere neemt een ontspannen houding aan in ruglig (cave vena cava syndroom)
met de knieën lichtjes gebogen en een ontbloot abdomen
Basisprincipe: Enkel de vingertippen (onderkant van de vingertop en niet de
handpalmen) verschaffen interpreteerbare waarnemingen
Tracht met zo gericht mogelijke palpatie zoveel mogelijk informatie te verzamelen
Hou oogcontact met de vrouw en vraag of het niet te pijnlijk is
Heb aandacht voor de privacy
Verloskundige vaardigheden 13
Geef informatie en feedback aan de zwangere vrouw en haar partner in een taal die
gemakkelijk te verstaan is
Neem kennis van het zwangerschapsdossier vooraleer over te gaan tot het uitwendig
onderzoek
1.7 Doelstelling
1. Informatie verkrijgen over de uterus:
- de fundushoogte en grootte om de foetale groei te beoordelen
- de vorm om een idee te krijgen over de ligging van de foetus
- de contractiliteit en tonus om na te gaan of er contracties zijn
2. Informatie krijgen over de inhoud van de uterus:
- de hoeveelheid vruchtwater schatten
- de grootte en gewicht van de foetus
- de verhouding grootte van de foetus en hoeveelheid vruchtwater
- ligging, houding en stand van het voorliggend deel
- graad van indaling van het voorliggend deel
1.8 Materiaal
Bed of onderzoekstafel
Lintmeter
1.9 Werkwijze
1. Zorg dat de zwangere ontspannen op de rug ligt met gestrekte knieën en met
haar armen langs haar zij.
2. Bepaal, gekeerd naar het gezicht van de zwangere, de fundushoogte aan de
hand van referentiepunten (S, N en X) door met de ulnaire zijde van de hand
de fundus uteri af te grenzen. Of fixeer de lintmeter met wijsvinger aan de
bovenrand van de symfyse en spoor met de ulnaire zijde van de andere hand de
bovenrand van de fundus uteri op en bepaal de symfysis fundushoogte in cm.
3. Laat de zwangere haar knieën lichtjes optrekken.
4. Palpeer vervolgens de fundus om te bepalen welk deel zich in fundo bevindt
(eerste handgreep).
5. Tast met beide handen afzonderlijk het corpus uteri af om de rug op te zoeken
(tweede handgreep). Pas eventueel de handgreep van Ahlfeld toe om de
Verloskundige vaardigheden 14
kromming van de rug te versterken of informeer bij de zwangere aan welke
kant zij de foetale bewegingen voelt.
6. Omvat vervolgens met één hand het voorliggend deel boven de symfyse (derde
handgreep) en tracht zo ballottement op te wekken.
7. Keer met de rug naar het gezicht van de zwangere.
8. Exploreer vervolgens met de vierde handgreep de onderste pool en bepaal de
graad van indaling en flexie en de stand van het voorliggend deel.
9. Noteer uw bevindingen in het dossier.
Verloskundige vaardigheden 15
2 Het prenataal consult
ADREMA
Beroep: _______________________
Nationaliteit: _______________________
Taal: _______________________
Burgerl. status: _______________________
Telefoon: _______________________
Sis-kaart: JA NEEN
Gynaecoloog: _______________________
Verwijzing door: _______________________
_______________________
Partner:
Naam: _____________________
Geb. datum: _____________________
Beroep: _____________________
Nationaliteit: _____________________
Taal: _____________________
Huisarts: _____________________
_____________________
Brief: J / N
Anamnese Persoonlijk:
Ziekten:
Algemeen: ______________________________________________
______________________________________________
Gynaecologisch: ______________________________________________
______________________________________________
Operaties:
_______________________________________________________________
_______________________________________________________________
Allergie: neen Ja Welke: ___________________________________________
Cervixuitstrijkje: Borstonderzoek:
Usus
Roken neen ja ____ /dag Medicatie neen ja ______________________
______________________
Ethyl neen ja Vitamines neen ja ______________________
Drugs neen ja sinds: ____________________________
Familiaal:
___________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
Verloskundige vaardigheden 16
Verloskundig: Verloop vroegere zwangerschappen
Datum Arts/ZH Verloop zs/partus Geslacht/GG Toestand kind
Perinatale aandachtspunten
Fertiliteitsbehandeling
Neen Ov-inductie KIE/KID IVF ICSI
Perinatale informatie
Info nekplooimeting, triple test.
GVO vroedvrouw
GVO kind en gezin
Infobrochures meegegeven
Levensstijl: roken / alkohol / drugs / sport / reizen
Voeding: toxoplasmose / misselijkheid : obstipatie
Werksituatie / Attest Werkgever Aangifte / Geboortepremie
Parkeerkaart op ___/___/___
Kinesitherapie
Volgt prenatale lessen
Voorschrift op ___/___/___
Lessen onderwaterbevalling
Kind en gezin
Sociale dienst
Sociale aandachtspunten: __________________________________________________
__________________________________________________
Verloskundige vaardigheden 17
Opname op Observatieafdeling
Van ___/___/___ tot ___/___/___ wegens _________________________________________
Van ___/___/___ tot ___/___/___ wegens _________________________________________
Van ___/___/___ tot ___/___/___ wegens _________________________________________
Geboorteplan Studies
Poliklinische bevalling
Kamer alleen
Relaxatiebad
Onderwaterbevalling
CLEA
Navelstreng doorknippen door papa
BV
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Neen
Neen
Neen
Neen
Neen
Neen
Neen
PB: JA NEEN
Wensen i.v.m. de houding ________________________
episiotomie ________________________
andere ________________________
Arbeid en bevalling
Inductie op ___/___/___
Reden _________________________________________
Sectio op ___/___/___
Reden _________________________________________
Lengte: CAVE: ________________________________________________________________ Bloedgroep/Rhesus Toxoplasmose: IgG: IgM: Nekplooi:
Gewicht voor ZS: ________________________________________________________________ Irregulaire AL: Rubella: IgG: IgM: Tripletest:
Leeftijd: ________________________________________________________________ HIV: Cytomegalie: IgG: IgM: VWP / CVS:
________________________________________________________________ Syfilis: GBS: Hoogrisico ZS q
G P Ab EUG LM: / / VVD: / / Na correctie: / / Hep. B: Ag: Al: Hep. C Ag: Al: Laagrisico ZS q
datum G Urine RR Fundus KB FHT IO Klachten - therapie - advies Labo Resultaat gyn. / vrvr.
/ /
w
/ /
w
/ /
w
/ /
w
/ /
w
/ /
w
/ /
w
/ /
3 Literatuurlijst
D’Huyvetter M. et al. Begeleiding van de normale zwangerschap. Niet gepubliceerde cursus.
Gent: Arteveldehogeschool. Opleiding vroedkunde; 2001.
Essed G, Phaff Ch, Röselaers Y. Verloskunde. Eerste druk, tweede oplage. Maarssen:
Elsevier/De tijdstroom; 1999.
Geerders L, Gooris F. Normale baring en kraambed. Leerboek voor de verloskundige praktijk.
Eerste druk. Leuven/Apeldoorn: Garant; 1996.
Prins M, Van Roosmalen J, Treffers P. Praktische verloskunde. Elfde, herziene druk. Houten:
Bohn Stafleu Van Loghum; 2004.
Sweet B et al. Mayes’ Midwifery. A textbook for midwives. Twaalfde editie. London:
Baillière Tindall; 1997.
Temmerman M. Voortplanting en seksualiteit: verloskunde. Niet gepubliceerde cursus. Gent:
Universiteit Gent. Faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen. Vakgroep uro-
gynaecologie; 2002.
Treffers P, Heintz A, Keirse M, Rolland R. Obstetrie en gynaecologie: de voortplanting van
de mens. Tweede, herziene druk. Utrecht: Wetenschappelijke uitgeverij Bunge; 1995.
Interessante documenten:
1.Het verloskundig vademecum 2003. Eindrapport van de Commissie Verloskunde van het
College voor zorgverzekeringen.
Te downloaden van de homepage van OBGYN Nederland: http://europe.obgyn.net/nederland/
2.Nationale richtlijn prenatale zorg: een basis voor een klinisch pad voor de opvolging van
zwangerschap. KCE reports vol.6A
Te dowloaden van de website van het federaal kenniscentrum voor gezondheidszorg (KCE):
http://www.kenniscentrum.fgov.be/nl/publicaties.html