Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

38
Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest Wegwijzer voor de initiatiefnemer

description

Wegwijzer voor de initiatiefnemer

Transcript of Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Page 1: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Wegwijzer voor de initiatiefnemer

Page 2: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Dit is een publicatie van :

AgentschapNL

NL Energie en Klimaat

Croeselaan 15

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

T: 088 602 92 00

www.agentschapnl/duurzameenergie

©AgentschpNL / november 2011

Publicatie-nr. 2DENB11..

Hoewel deze publicatie met de grootste zorg is samengesteld kan Agentschap�L geen enkele

aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele fouten.

Page 3: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Inhoudsopgave pagina

1 Inleiding 1

1.1 Algemeen 2

1.2 Afbakening 2

1.3 Leeswijzer

2 Co-vergisting van mest 3

2.1 Het vergistingsproces 3

2.2 De vergistingsinstallatie 3

2.3 Co-substraten 7

2.4 Beschikbare informatiebronnen 8

3 Wet- en regelgeving 9

3.1 Omgevingsvergunning 9

3.1.1 Algemeen 9

3.1.2 Procedure 9

3.1.2.1 De reguliere voorbereidingsprocedure 9

3.1.2.2 De uitgebreide voorbereidingsprocedure 10

3.1.3 Vergunnings- of meldingsplicht 10

3.1.4 Bevoegd gezag 10

3.2 M.e.r. 11

3.3 Meststoffenwet 11

3.4 Voedsel en waren autoriteit 12

4 Omgevingsvergunning: bepalende factoren 13

4.1 Locatie en omvang van de installatie 13

4.1.1 Bestemmingplan 13

4.1.2 Zonering 13

4.2 Opslag van stoffen rondom de vergistingsinstallatie 14

4.2.1 Opslag van mest en digestaat 14

4.2.2 Vergistingstank 14

4.2.3 Opslag van co-substraten 14

4.2.4 Veiligheidsaspecten opslag van biogas en groen gas 15

4.2.5 Opslag van overige stoffen 15

4.3 Activiteiten rondom de installatie 16

4.3.1 Aan- en afvoer van mest, co-substraten en digestaat 16

4.3.2 Installatie in bedrijf 17

4.4 Grondstoffen en eindproducten 18

4.4.1 Co-substraten bepalen toepassing digestaat 18

4.4.2 Registratie 18

4.4.3 Afvalwater 19

4.5 Directe energieopwekking via WKK 20

4.5.1 Emissies naar de lucht 20

4.5.2 Veiligheid van de WKK-installatie 20

4.5.3 Efficiëncy van de installatie 21

4.6 Veiligheid groen gasproductie 21

Page 4: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Bijlagen

A Overzicht procedure aanvraag Wabo-vergunning co-vergisting met mest

B Factsheets:

Mini co-vergister op boerderijschaal met co-substraten van eigen bedrijf

Middelgrote co-vergister op boerderijschaal met co-substraten van derden

Grote co-vergister van VGI-stromen en groengas opwekking

C Stroomschema bevoegd gezag inzake co-vergisting met mest

D Co-vergisting en de dierlijke bijproducten verordening

Page 5: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

1

1 Inleiding

1.1 Algemeen

Binnen de kabinetsdoelstelling van 14 % duurzame energieopwekking in Nederland in 2020

is er een grote rol weggelegd voor bio-energie, energie uit biomassa. Vergisting, en met name

co-vergisting met mest, heeft in de afgelopen jaren zich ontwikkeld tot een volwaardige

conversietechniek, die veel ondernemers aanspreekt als aanvulling op hun bedrijfsvoering.

Zo’n 100 agrariërs hebben nu een co-vergister met mest. Deze levert biogas elektriciteit en

warmte. Er wordt in Nederland al netto 470 miljoen kWh energie opgewekt door het vergisten

van mest.

Overzicht bestaande co-vergistingsinstallaties (bron: www.b-i-o.nl)

Dit document is samengesteld voor de doelgroep initiatiefnemers om een overzicht te geven

omtrent het traject van de vergunningverlening binnen de Wabo en de belangrijkste

aandachtspunten van de installatie voor het verkrijgen voor een vergunning. Daarnaast is er

een aantal onderscheidende voorbeeldsituaties in factsheets toegelicht.

Door deze gebundelde kennis kan een initiatiefnemers beter inschatten wat zijn kansen en

mogelijke knelpunten zijn. Op basis van deze kennis hopen we dat de vergunningverlening

voor installaties voor co-vergisting met mest sneller en succesvoller kan verlopen.

Page 6: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

2

1.2 Afbakening

Onder co-vergisting met mest wordt verstaan het microbiologisch omzetten van dierlijke

uitwerpselen en co-substraten in biogas en digestaat. Het biogas kan worden opgewerkt naar

aardgaskwaliteit (groen gas) of direct worden omgezet in energie (warmte en/of elektriciteit)

door verbranding. Het digestaat kan, als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, als

organische meststof worden toegepast; anders moet het als een afvalstof worden behandeld.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt co-vergisting met mest nader belicht. In hoofdstuk 3 worden de facetten

van de vergunningverlening beschreven en in hoofdstuk 4 worden de belangrijkste factoren

ten behoeve van de vergunningverlening vermeld. In de bijlage worden een aantal

praktijkcases beschreven.

Page 7: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

3

2 Co-vergisting van mest

2.1 Het vergistingsproces

Vergisten heeft tot doel de aanwezige organische stof met behulp van micro-organismen om

te zetten in biogas. Een andere term die gebruikt wordt voor vergisten is fermenteren. In het

algemeen zijn alle soorten mest en organische reststoffen geschikt voor vergisting. Het proces

vindt plaats in afwezigheid van zuurstof (anaeroob).

Biogas bestaat uit een mengsel van voornamelijk methaan (55-65%) en kooldioxide (35-

40%). Verder is het verzadigd met waterdamp en bevat het sporen van waterstof,

zwavelwaterstof en ammoniak. Biogas heeft een lage energiedichtheid. Omdat biogas

corrosief is, moeten zwavelwaterstof en, in mindere mate, ammoniak worden verwijderd.

Biogas is een brandstof die geschikt is voor verbranding in vrijwel alle

verbrandingsinstallaties waarin ook aardgas kan worden verbrand. De installaties dienen wel

aangepast/afgesteld te worden op het gebruik van laagcalorisch gas. Doorgaans wordt biogas

verstookt in een warmtekrachtinstallatie, waarbij elektriciteit en warm water wordt

geproduceerd. Een opkomende toepassing is het opwerken van biogas naar groengas, waarbij

de koolstofdioxide wordt verwijderd., waarna het in het bestaande gasnet kan worden

ingevoerd of wordt toegepast als voertuigbrandstof.

Bij vergisting worden alleen eenvoudig afbreekbare organische stoffen afgebroken. De

moeilijk afbreekbare organische stoffen zoals houtige plantendelen, blijven in het digestaat

aanwezig. Voor de productiesnelheid van biogas zijn diverse factoren van belang, waaronder

de temperatuur, de zuurgraad, de koolstof/stikstofverhouding, het drogestofgehalte en de

verblijftijd. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen psychrofiele (0-20°C), mesofiele

(20-45°C) en thermofiele (45-75°C) vergisting. Bij hogere temperaturen verloopt het

vergistingsproces sneller waardoor er meer biogas in een kortere tijd vrijkomt. Tevens moet er

meer warmte worden toegevoerd. Psychrofiele vergisting treedt spontaan op bij gewone

mestopslag. In Nederland werken mestvergistingsinstallaties meestal in de mesofiele zone.

Mestvergistingsinstallaties kunnen in vele vormen worden uitgevoerd, van eenvoudige

geroerde tanks tot geavanceerde vergisters. De keuze tussen de verschillende mogelijkheden

wordt gemaakt op basis van robuustheid, kosten en opbrengsten en de gestelde eisen aan

biogaskwaliteit, gashoeveelheid of mate van afbraak van organische stof. Bij mestvergisting

op boerderijschaal wordt meestal een volledig geroerde vergister toegepast.

2.2 De vergistingsinstallatie

De belangrijkste onderdelen van een vergistingsinstallatie zijn:

• vooropslag

• opslag co-substraten

• mestvergister en biogasopvang

• overdrukbeveiliging

• navergister

• naopslag

• hygiënisatie

• warmtekrachtinstallatie

Page 8: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

4

• opwerkunit naar groengas

• extra voorzieningen t.b.v. mestscheiding (optioneel)

Vooropslag

Voorafgaand aan de vergisting kan de ruwe mest worden opgeslagen. De mest kan ook

rechtstreeks in de vergister worden gepompt. Langdurige vooropslag moet worden vermeden

omdat dit ten koste gaat van de biogasopbrengst in de vergistingstank. De meest gangbare

manieren van opslag zijn (combinaties van) kelders, silo's, containers, bassins en mestzakken.

Mestzakken en containers kunnen alleen worden gebruikt bij kleine hoeveelheden mest. Bij

de bouw van een nieuwe vergistingstank wordt het bestaande mestopvangsysteem meestal

gebruikt voor de vooropslag.

Opslag co-substraten

Onderscheid moet gemaakt worden tussen de opslag van vaste en vloeibare co-substraten.

Vaste stoffen kunnen veelal in sleufsilo's worden opgeslagen waarbij, indien geuruitstoot te

verwachten valt aandacht moet zijn aan handeling en afdekking van de opslag. De vloeibare

producten zullen veelal in tanks of silo's worden opgeslagen. Productbestendigheid,

bodembescherming en ontwerpsterkte van de opslagvoorziening zijn daarbij aandachtspunten.

Mestvergister en biogasopvang

De vergister is een gasdichte, geïsoleerde, verwarmde en geroerde tank, waarin biogas uit de

biomassa wordt gewonnen. Aanvoer van mest en afvoer van digestaat (vergiste mest)

verlopen in principe gelijktijdig en in gelijkblijvende hoeveelheden. In of aan de wand van de

vergister is een warmtewisselaar geplaatst waarmee een gedeelte van de warmte van de

gasmotor wordt overgedragen aan de mest om deze op temperatuur te houden. De mest wordt

op gezette tijden geroerd. Het biogas wordt opgevangen in een gasopslag die zich boven de

mestvergister bevindt of in een aparte gasopslag. Bij grote mestvergistingsinstallaties wordt

soms een na-vergister geplaatst. In de na-vergister komen de laatste resten biogas uit de mest

vrij. Het gas uit de eerste vergistingstank wordt via de na-vergistingstank (en eventueel via de

aparte biogasopvang) naar de warmtekrachtinstallatie gevoerd.

De mestvergister bestaat uit de volgende componenten:

• 1. Vergistingstank. Een vergistingstank bestaat uit een betonnen of metalen

(geëmailleerde) silo zoals die veelal voor de opslag van mest wordt gebruikt. De tank

is goed geïsoleerd om het warmteverlies te beperken. Silo's voor de vergisting dienen

gasdicht afgedekt te worden. Voor de afdekking kan gekozen worden voor een vast

dak of een folie. De afdekking kan hangend in de vergister geplaatst worden, boven de

vergistende massa. De uitvoeringsvorm voor een externe gasopslag naast de vergister

is bijna altijd een gaszak (gaskussen of gasballon).

• 2. Mengsysteem. Een mengsysteem (roerwerk) zorgt voor een gelijkmatige

temperatuurverdeling binnen de vergister, een goede menging van de mest, het

voorkomen van drijf- en bezinklagen en het tegengaan van het ontstaan van

schuimlagen. Er is een scala aan technische uitvoeringsvormen voor een roerwerk. De

meest eenvoudige typen zijn een verticale peddel, een (versnijdende) radiaalpomp, een

dompelpomp of een hydraulisch systeem.

Page 9: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

5

• 3. Verwarmingssysteem. Het verwarmingssysteem (wandverwarming en/of

bodemverwarming) dient om de mest op de optimale temperatuur voor het

vergistingsproces te houden. Het bestaat uit een warmtewisselaar,

warmwaterleidingen, een waterpomp en een warmtebron.

• 4. Mestpompen. Mestpompen worden gebruikt om het substraat (ruwe mest) de

vergister in en het digestaat (vergiste mest) de vergister uit te pompen. Om zoveel

mogelijk bezinkende mestdeeltjes te verwijderen wordt de afvoerbuis nabij de bodem

van de vergister bevestigd. Indien het al aanwezige opslagsysteem als vergistingstank

wordt gebruikt volstaan de bestaande mestpompen voor aan- en afvoer.

• 5. Gasbehandeling. Het biogas bevat naast methaan en kooldioxide ook waterdamp en

zwavelwaterstof. Het water condenseert bij afkoeling van het gas en wordt in

vloeibare vorm afgevoerd. De corrosieve zwavelwaterstof wordt veelal biologisch

verwijderd. Bij biologische ontzwaveling van het biogas wordt deze belucht in de

vergistingstank tot een mengsel met enkele procenten zuurstof en ontstaat een reactie

met zwaveloxiderende bacteriën in de mest. De zwavelwaterstof reageert hierbij tot

elementair zwavel dat als vaste stof neerslaat in het digestaat. Het toevoegen van lucht

aan een brandstof kan leiden tot een explosief mengsel. Bij biogas moet sprake zijn

van een verdunning van 90 tot 95% lucht om tot een explosief mengsel te komen. De

biologische ontzwaveling brengt een hoeveelheid lucht in het biogas die ongeveer 180

maal te klein is om dit te veroorzaken.

Overdrukbeveiliging

Overdruk kan optreden indien de gasopslag volledig is gevuld en het niet mogelijk is al het

biogas te benutten in de gasmotor. Als de gasmotor bijvoorbeeld uitvalt, blijft de productie

van biogas een tijd doorgaan, ook als de vergister niet meer wordt gevoed. Het is daarom

nodig overdrukbeveiliging toe te passen. Dit kan door toepassing van een overdrukventiel

gevolgd door een afblaasinrichting of een fakkel.

Een overdrukventiel met een waterslot of een gelijkwaardige voorziening blaast het biogas af

wanneer een bepaalde druk wordt bereikt. Het nadeel hiervan is dat er op dat moment een

emissie van methaan en zwavelwaterstof optreedt. Bij toepassing van een fakkel wordt het

overtollige biogas verbrand zodat geen biogas in de lucht wordt gebracht. Een

overdrukbeveiliging wordt automatisch in werking gesteld en blijft in werking tot een

acceptabel drukniveau is bereikt.

�avergister

Digestaat kan na de vergistingstank in een navergister worden behandeld. De navergister is

voorzien van verwarming en roerwerk, en heeft een gasopslag. In de navergister krijgt het

digestaat de tijd om te stabiliseren. Soms wordt aan de navergister snel vergistend co-

substraat toegevoegd. De verblijftijd moet zodanig zijn dat het digestaat dat de navergister

verlaat stabiel genoeg is voor verdere opslag en transport.

�aopslag

Naopslag van vergiste mest is in de meeste gevallen nodig. De vergiste mest dient

bijvoorbeeld opgeslagen te worden gedurende de periode dat mest niet mag worden

uitgereden (conform het Besluit gebruik meststoffen). Naopslag is bijvoorbeeld ook nodig

Page 10: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

6

indien de vergiste mest nog verder wordt bewerkt. Uitvoeringsvormen zijn een extra silo,

kelder, mestbassin of mestzak.

Hygiënisatie

Indien er materiaal van dierlijke oorsprong wordt verwerkt zal het gistingsresidu/digestaat

gedurende 60 minuten tot 70 ° C moet worden verhit of moet het proces worden gevalideerd.

Warmtekrachtinstallatie

Voor het omzetten van biogas in elektriciteit en warmte wordt een warmtekrachtinstallatie

gebruikt, bestaande uit een gasmotor om het biogas te verbranden en een generator voor

opwekking van elektriciteit. De gasmotor is van hetzelfde type als dat voor aardgas wordt

gebruikt, aangepast voor het verstoken van laagcalorisch gas.

De opgewekte elektriciteit kan worden ingezet voor eigen gebruik op het bedrijf en/of worden

teruggeleverd aan het openbare net. De warmte kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor het

opwarmen van ingaande mest en het op temperatuur houden van de vergister. De warmte kan

ook worden aangewend voor het verwarmen van de stallen (vooral zeugen en vleeskuikens),

voor de bedrijfswoning, het verder verwerken van het digestaat of worden aangeboden aan

een derde, bijvoorbeeld een glastuinbouwbedrijf.

Afhankelijk van de energiesituatie op het bedrijf kan ook gekozen worden voor directe

verbranding van het biogas in een verwarmingsketel voor het produceren van warm water of

stoom. Dit is echter slechts in bijzondere gevallen economisch interessant, bijvoorbeeld

wanneer de vraag naar warmte zeer groot is, of waar een aansluiting op het aardgasnet

ontbreekt.

Opwerkunit groengas

Bij groengasproductie wordt de co-vergister uitgebreid met een opwerkingsunit (container)

waarin het aangevoerde biogas wordt opgewerkt naar aardgaskwaliteit. Vanwege

schaalvoordelen wordt momenteel regelmatig samenwerking gezocht met andere co-

vergistingsinstallaties om een gezamenlijke opwerking en invoerhub in het gasnet te

realiseren. Op deze wijze is opname in de vergunning van opwerkingsunit niet noodzakelijk

en blijft het beperkt tot een vergunningsonderdeel voor de biogasleiding.

Het biogas bestaat uit tussen 55-65 vol% methaan (CH4), 45 vol% kooldioxide (CO2) en < 1

% andere stoffen. Voordat het biogas op het aardgasnet wordt toegelaten moet het worden

opgewaardeerd naar aardgaskwaliteit (+/- 90 vol% methaan), het zogenaamde groen gas.

In het proces wordt kooldioxide, zwavelwaterstof, ammoniak en hogere koolwaterstoffen en

siloxanen afgescheiden en veelal biologisch afgebroken. Het afvalwater zal vaak zuur zijn en

kan weer in de vergister worden ingebracht.

In Nederland zijn duidelijke eisen geformuleerd over samenstelling en kwaliteit van het gas

dat op het aardgasnet mag worden toegelaten. Veelal betekent dit ook dat er bij de installatie

een gasleiding met voldoende afname in de buurt moet zijn, omdat er anders slechts in

beperkte mate geleverd mag worden. Er zijn nu ook ontwikkelingen dat het biogas op druk

wordt gebracht en per as wordt afgevoerd naar de eindgebruiker, bijvoorbeeld als

transportbrandstof..

Page 11: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

7

Optionele extra voorzieningen t.b.v. bewerking van de vergiste mest

Het digestaat kan direct worden toegepast op het land, waarbij men uiteraard aan de geldende

mestregelgeving moet voldoen. Het is echter ook mogelijk het digestaat verder te bewerken.

Mogelijke uitbreiding:

• 1. Mestscheider. Een mestscheider heeft als doel het scheiden van het digestaat in een

dikke en een dunne fractie. Vooral de vezelachtige organische stof en het fosfaat

hopen zich op in de dikke fractie. De stikstof zit vooral in de dunne fractie. De

verschillende uitvoeringsvormen van mestscheiders zijn grofweg te verdelen in

mechanische en fysisch-chemische scheidingsprocessen. Voorbeelden van

mechanische scheidingstechnieken zijn mestschuiven, (zeef)banden, vijzelpersen en

trilzeven, en decanters. Strofilters, microfilters, decanteercentrifuges en

bezinkinstallaties zijn voorbeelden van fysisch-chemische scheidingstechnieken.

• 2. Vaste mestopslag. Dit is een voorziening voor het opslaan van de dikke fractie tot

deze aangewend wordt.

• 3. Tussenbuffer. Dit is een voorziening voor het opslaan van de dunne fractie tot deze

ingedampt wordt.

• 4. Indampinstallatie. Een indampinstallatie heeft als doel het concentreren van dunne

mest en het te ontdoen van biologische verontreinigingen (vliegeneitjes,

ziektekiemen).

Bij indampen wordt de gehele stroom dunne mest verwarmd, waardoor het hierin

aanwezige water verdampt. De waterdamp wordt gecondenseerd door het door een

condensator te leiden. Voor het indampen wordt extern aangevoerde energie gebruikt.

• 5 Fysische behandeling. Via ultrafiltratie (UF) en omgekeerde osmose (RO) worden

eerst de grote en later ook de kleinere deeltjes uit het digestaat verwijdert, waarbij het

digestaat na een RO-behandeling op het riool kan worden geloosd.

2.3 Co-substraten

Bij co-vergisting worden organische materialen, producten of reststromen toegevoegd aan het

vergistingsproces om de gasopbrengst te verhogen. De meevergiste stromen worden ook wel

co-substraten genoemd en kunnen zowel van binnen als van buiten de inrichting afkomstig

zijn. De toepassingsmogelijkheden van het eindproduct van co-vergisting, digestaat, is

afhankelijk van de gebruikte co-substraten, waarbij bijlage Aa, onderdeel IV van de

Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (ook wel positieve lijst genoemd) leidend is:

• 1. Meststof. Het digestaat mag als meststof met type-aanduiding 'co-vergiste mest'

worden gebruikt als het verkregen is door vergisting van tenminste 50%

uitwerpselen van dieren, met als nevenbestanddeel uitsluitend één of meer van de

producten van bijlage Aa onderdeel IV Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Het

50%-criterium is gebaseerd op gewicht. Het digestaat is dan een dierlijke meststof.

Uitzondering is de vergisting van uitsluitend plantaardige materialen die vermeld

staan onder categorie 1 van bijlage Aa onderdeel IV. U maakt dan geen gebruik

van uitwerpselen van dieren. Het digestaat mag worden gebruikt als overige

organische meststof.

Page 12: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

8

• 2. Compost. U kunt het verwerkt digestaat (zonder uitwerpselen van dieren) alleen

als compost afzetten als het voldoet aan de definitie van compost. Voorwaarde is

dat er sprake moet zijn van een stabiel eindproduct en dat de compost voldoet aan

de samenstellingseisen. Of sprake is van een stabiel eindproduct moet u zelf

kunnen aantonen. Dit kan bijvoorbeeld met de Oxitop-methode.

Digestaat na anäerobe vergisting is niet stabiel. Daarom moet er een nabewerking

plaatsvinden door compostering. Dit betekent dat u het digestaat eerst moet

scheiden in een dunne en dikke fractie. De dikke fractie moet u composteren, de

dunne fractie indrogen en door de dikke fractie mengen. Het eindproduct moet

voldoen aan onder meer de samenstellingseisen voor compost.

• 3. Afval. Zodra minder dan 50% dierlijke uitwerpselen wordt gebruikt in de

vergister, mag het eindproduct niet als meststof worden verhandeld. Het is dan een

afvalstof en dit mag u alleen met een ontheffing van het stortverbod buiten

inrichting op eigen landbouwgrond gebruiken. Uitzondering hierop is de vergisting

van uitsluitend plantaardige materialen die vermeld staan onder categorie 1 van

bijlage Aa onderdeel IV Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Een mogelijkheid is

om het digestaat nu te drogen en af te zetten als biobrandstof.

2.4 Beschikbare informatiebronnen/documenten

Voor dit document is voor de teksten van wet- en regelgeving rondom co-vergisting gebruik

gemaakt van:

• www.infomil.nl, onder andere het ‘Handreiking co-vergisting van mest‘

• www.hetlnvloket.nl

• http://wetten.overheid.nl

• www.omgevingsloket.nl

• http://aim.vrom.nl

Voor praktijkcases en meer algemene procesinformatie verwijzen we u naar:

• www.agentschap.nl

• www.platformbioenergie.nl

• www.energyvalley.nl

• www.mestportaal.nl

Page 13: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

9

3 Wet- en regelgeving

3.1 Omgevingsvergunning

3.1.1 Algemeen

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) regelt de omgevingsvergunning. De

omgevingsvergunning is één geïntegreerde vergunning voor bouwen, wonen, monumenten,

ruimte, natuur en milieu. De Wabo integreert een groot aantal (circa 25) vergunningen,

ontheffingen en meldingen. Als gevolg van de Wabo zijn vele wetten die betrekking hebben

op de fysieke leefomgeving aangepast. De belangrijkste uitvoeringsregelingen van de Wabo

zijn het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor).

Voor een co-vergistingsinstallatie betekent dit dat de bouw- en milieuvergunning gelijktijdig

kunnen worden aangevraagd binnen dezelfde procedure. Dit vergt van zowel de

vergunningverlening als de initiatiefnemer een goede organisatie en voorbereiding van de

aanvraagprocedure, maar leidt tot een vermindering van de administratieve lasten en

benodigde tijd.

3.1.2 Procedure

De Wabo kent twee typen voorbereidingsprocedures:

• De reguliere voorbereidingsprocedure

• De uitgebreide voorbereidingsprocedure

Zowel de reguliere als de uitgebreide procedure zijn een uitwerking van de procedureregels in

de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De hoofdregel is dat op het aanvragen, wijzigen of

intrekken van een vergunning de reguliere (korte) procedure van toepassing is, tenzij artikel

3.10 van de Wabo zegt dat de uitgebreide procedure van toepassing is. Wanneer voor één van

de aangevraagde toestemmingen de uitgebreide procedure is aangewezen, wordt voor de

volledige omgevingsvergunning de uitgebreide procedure gevolgd.

3.1.2.1 De reguliere voorbereidingsprocedure

Voor de reguliere procedure geldt hoofdstuk 4 van de Awb. De Wabo geeft hierop enkele

aanvullingen. Dit zijn onder andere:

• Het bevoegd gezag beslist binnen acht weken (eventueel verlengd met zes weken) na

de datum van ontvangst van de aanvraag (art. 3.9 lid 1 en 2 Wabo).

• Als niet binnen de wettelijke termijn een besluit is genomen, is het besluit van

rechtswege verleend

• Binnen 6 weken na het afgeven van de beschikking is bewaar aantekenen mogelijk.

Het is mogelijk dat dit bezwaar invloed heeft op de afgegeven beschikking. Daarom is het

verstandig te wachten met het uitvoeren van de werkzaamheden tot in ieder geval zes weken

na bekendmaking van de beschikking.

Page 14: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

10

3.1.2.2 De uitgebreide voorbereidingsprocedure

Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. De Wabo geeft hierop enkele

aanvullingen. Dit zijn onder andere:

• Iedereen kan zienswijzen op het ontwerpbesluit indienen (art. 3.12 lid 5 Wabo).

Overigens kunnen alleen belanghebbenden bezwaar maken en in beroep gaan.

• De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag na de dag van ontvangst

van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo).

• De beslistermijn van zes maanden mag éénmaal verlengd worden, met ten hoogste zes

weken (art. 3.12 lid 8 Wabo).

• Binnen 6 weken na het afgeven van de beschikking is beroep aantekenen mogelijk.

Het is mogelijk dat dit beroep invloed heeft op de afgegeven beschikking. Daarom is het

verstandig te wachten met het uitvoeren van de werkzaamheden tot in ieder geval zes weken

na bekendmaking van de beschikking.

3.1.3 Vergunnings- of meldingsplicht

Als een bedrijf een omgevingsvergunning milieu nodig heeft (Wabo, artikel 2.1, eerste lid

onder e) is (nagenoeg) altijd de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Of er

een omgevingsvergunning milieu noodzakelijk is, volgt uit het Besluit omgevingsrecht.

Bedrijven die geen vergunning voor het oprichten of veranderen van een milieu-inrichting

nodig hebbebn vallen onder het Activiteitenbesluit, of een van de agrarische besluiten (Besluit

landbouw, Besluit glastuinbouw of Besluit mestbassins). Deze besluiten bevatten algemene

milieuregels voor bedrijven.

Of een inrichting een omgevingsvergunning milieu nodig heeft of onder het

Activiteitenbesluit valt kan via het AIM (Activiteiten Internet Module) worden geverifieerd

http://aim.vrom.nl. De AIM is bedoeld voor alle inrichtingen, zoals bedoeld in de Wet

milieubeheer en er geen sprake is van een gpbv-inrichting (geïntegreerde preventie en

bestrijding van verontreiniging) oftewel een IPPC-inrichting.

Er is pas sprake van een IPPC-inrichting als de maximale capaciteit van een

vergistingsinstallatie meer bedraagt dan 100 ton per dag of dat de installatie wordt

gerealiseerd bij een grote intensieve pluim- of varkenshouderij (> 40.000 stuks pluimvee, >

2.000 mestvarken of meer dan 750 plaatsen voor zeugen).

De IPPC-richtlijn (Europese Richtlijn 08/01/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding

van verontreiniging) verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te

reguleren door middel van een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare

technieken (BBT). Inrichtingen met een gpbv-installatie (ook wel IPPC-inrichtingen) vallen

daarom buiten de reikwijdte van het Activiteitenbesluit en moeten beschikken over een

omgevingsvergunning.

Indien de activiteit geen IPPC-installatie is wordt op basis van bijlage I van het Bor (Besluit

omgevingsrecht) beoordeeld of deze vergunningsplichtig is. Het bewerken of verwerken van

dierlijke meststoffen (waar vergisten onderdeel van is) wordt genoemd in categorie 7.5d van

onderdeel C van bijlage I van dit besluit en maakt dus dat een inrichting een

omgevingsvergunning milieu nodig heeft. In andere categorieën van onderdeel C van dit

Page 15: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

11

besluit zijn ook diverse andere aspecten van een vergistingsinstallatie benoemd (opslag,

stookinstallatie etc.).

De eisen aan de vergistingsinstallatie worden gesteld in voorschriften in de

omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag zal de eisen in de vergunning moeten baseren op

de beste beschikbare technieken (BBT). Wat BBT is, wordt vastgesteld op grond van de

individuele bedrijfssituatie. Hierbij wordt op grond van artikel 5.4 Bor uitgegaan van een

aantal overwegingen, waar de door de Commissie bekendgemaakte BREFs (BBT-

referentiedocumenten). BBT-referentiedocumenten voor deze activiteit zijn de Nederlandse

‘Handreiking co-vergisting van mest’ en in meer algemenere zin het EU-document ‘BREF

voor de intensieve veehouderij’.

3.1.4 Bevoegd gezag

De Wabo stelt dat het college van Burgemeester en Wethouders (B&W) van de gemeente

waar het project in hoofdzaak zal worden uitgevoerd het bevoegd gezag is. Gedeputeerde

Staten (GS) worden alleen nog aangewezen als het bevoegd gezag voor IPPC- en

BRZO(Besluit Risico’s zware ongevallen) - inrichtingen. Door de milieuaspecten vallen deze

inrichtingen nu ook onder provinciaal gezag. Er wordt nog wel een tijdelijke voorziening

getroffen zodat GS voor het milieudeel van de omgevingsvergunning een deelbevoegdheid

krijgt. Deze verplichte verklaring van geen bedenkingen (vvgb) geldt bij verlening van de

vergunning en de handhavingsbevoegdheid voor het milieudeel. Deze bevoegdheden zijn

tijdelijk en duren totdat de regionale uitvoeringsdiensten zijn gerealiseerd.

Voor co-vergisting projecten komt het er op neer dat de gemeente in principe bevoegd gezag

is, behalve in de gevallen dat:

• het een IPPC-inrichting is;

• de jaarlijkse hoeveelheid externe dierlijke mest meer dan 25.000 m³ bedraagt;

• de opslag van externe co-substraten meer dan 1.000 m3 bedraagt;

• de jaarlijkse hoeveelheid externe co-substraten meer dan 15.000 m³ bedraagt;

Afhankelijk van de combinatie van bovenstaande uitzonderingen moet de provincie een vvgb

afgeven of is zelf bevoegd gezag. Zie hiervoor het schema in bijlage B.

3.2 M.e.r.

Sinds 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Hierbij is onderdeel D18.2

“Bewerken, verwerken of vernietigen van dierlijke of overige organische meststoffen,

groenafval en GFT” vervallen is, zodat voor co-vergisting van mest geen m.e.r. meer

noodzakelijk is als het digestaat aangemerkt wordt als organische meststof.

3.3 Meststoffenwet

De Meststoffenwet bepaalt onder welke voorwaarden digestaat van covergisting mag worden

vervoerd, verhandeld en gebruikt als 'dierlijke mest'. In bijlage Aa onderdeel IV van de

Uitvoeringsregeling Meststoffenwet is een ‘positieve lijst’ vastgesteld van organische

materialen/producten die voor co-vergisting van dierlijke mest gebruikt mogen worden.

Page 16: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

12

Alleen indien uitsluitend producten van deze lijst worden/zijn toegevoegd aan het

mestvergistingsproces en alleen indien het te vergisten mengsel in hoofdzaak (minimaal 50

gewichtsprocenten) bestaat uit dierlijke mest, mag het digestaat als 'dierlijke mest' worden

vervoerd, verhandeld en gebruikt en is de Meststoffenwet van toepassing. Wordt aan één van

de beide voorwaarden niet voldaan, dan is op het digestaat het afvalstoffenrecht van

toepassing en moet het als afvalstof worden afgevoerd en verwerkt conform hoofdstuk 10

Wm.

Bijlage Aa, onderdeel IV Uivoeringsregeling Meststoffenwet en de eisen die

Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en Uitvoeringsregeling Meststoffenwet stelt aan de

productie van co-vergiste mest en het gebruik van het digestaat daarvan als meststof zijn te

vinden op wetten.overheid.nl en het LNV-loket van het Ministerie van EL & I.

3.4 Voedsel en waren autoriteit

Voor een installatie voor co-vergisting van mest is een erkenning nodig op grond van de

Europese verordening voor dierlijke bijproducten (EG Verordening nr. 1069/2009) en de

doorvertaling daarvan in hoofdstuk VIIa van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Een toelichting hierop is te vinden in het informatieblad ‘Co-vergisting en de Dierlijke

bijproducten verordening’ van de VWA en het schema is bijgevoegd in bijlage C.

Afhankelijk van de samenstelling van de co-substraten en de eindtoepassing van het digestaat,

bijvoorbeeld export, dient de installatie en het proces te voldoen aan verschillende eisen op

het gebied van hygiëne. Hiervoor dient in het vergistingsproces een verhitting van de mest,

co-substraat en/of het digestaat op 70 ° C gedurende 60 minuten plaats te vinden.

Page 17: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

13

4 Omgevingsvergunning: bepalende factoren

4.1 Locatie en omvang van de installatie

Een co-vergistingsinstallatie is een opvallende verschijning in zijn omgeving. Karakteristiek

zijn de grote hoge opslag- en vergistingstanks voor mest en co-substraten. Bij de

vergunningverlening zijn de ruimtelijke aspecten en de mogelijkheden op het bestaande

bedrijf van belang.

4.1.1 Bestemmingplan

Veel bestaande bestemmingsplannen bevatten al een specifieke of ingeperkte definitie van het

begrip ‘agrarische bestemming’ die co-vergisting uit kan sluiten. Het is noodzakelijk dat

binnen het bestemmingsplan voor agrarische bestemmingen de nevenactiviteit

mestverwerking toegestaan is. Als hoofdzakelijk (meer dan 50 %) mest wordt vergist kan

beroep worden gedaan op deze bestemming, anders wordt deze aangemerkt als een industriële

activiteit.

Indien het bedrijf aangevoerde mest, geproduceerd door derden, verwerkt en/of van eigen of

derden afkomstige co-substraten toevoegt, maar het digestaat wordt hoofdzakelijk op de tot

het bedrijf behorende gronden gebruikt, wordt dit beschouwd als een bedrijfseigen activiteit

(categorie C). Indien hoofdzakelijk digestaat wordt afgevoerd wordt de activiteit bestempeld

als industrieel (categorie D) en moet er gezocht worden naar een andere locatie dan het eigen

bedrijf. Mogelijke alternatieve locaties zijn:

• landbouwontwikkelingsgebieden;

• vestigingsgebied glastuinbouw;

• rioolwaterzuiveringsinstallaties of (voormalige) stortplaatsen;

• industrie- of bedrijventerreinen;

Blijkt uit het huidige bestemmingsplan dat het niet mogelijk is om co-vergisting op te richten,

dan is vrijstelling, ontheffing of aanpassing van het bestemmingsplan een mogelijkheid.

4.1.2 Zonering

Naast het bestemmingsplan is de ruimtelijke inpassing in het landschap een belangrijk aspect.

Hoe verhoudt de uitstraling en grootte van de installatie tot de omgeving en is zonering op

basis van emissies en veiligheid van toepassing.

De handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG adviseert een richtafstand van 100

meter rond installaties voor covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en

reststromen voedingsindustrie. Dit is gebaseerd op afstanden van ten minste 100 meter voor

geur en geluid, 50 meter voor stof en 30 meter voor veiligheid.

Voor installaties voor co-vergisting kunnen in de praktijk de minimale afstanden voor geur,

stof en geluid worden verkleind door technische oplossingen, terwijl dit voor veiligheid niet

het geval is. Bepalend voor de veiligheid is de opslag van biogas. De berekeningen rond deze

opslag geven aan dat een afstand van 50 meter voor veiligheid in de meeste gevallen afdoende

is en hiermee rekening kan worden gehouden.

Page 18: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

14

4.2 Opslag van stoffen rondom de vergistingsinstallatie

Voor de opslag van mest, co-substraten of digestaat schuilt het meeste gevaar in het

weglekken van stoffen naar de bodem. De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB)

stelt hiervoor nadere eisen.

4.2.1 Opslag van mest en digestaat

In het geval van vooropslag, eventuele tussenopslag en naopslag wordt de mest niet "be- of

verwerkt, behoudens mengen of roeren" en is normalitair het Besluit mestbassins

milieubeheer van toepassing.

Als een bassin niet onder het Besluit mestbassins valt, kunnen in de vergunning wel conform

dit besluit vergelijkbare eisen worden gesteld. Uit een door de installateur van het bassin

verstrekte verklaring moet blijken dat het geleverde bassin voldoet aan Richtlijnen

Mestbassins 1992 (RM) (zie verder bijlage I en II van Besluit mestbassins milieubeheer).

Indien voor het ontwerp van de constructie door of namens het KIWA een

geschiktheidsverklaring is afgegeven, voldoet dit ontwerp aan RM 1992. Het ontwerp wordt

dan vervolgens ter beoordeling aan het bevoegd gezag Wabo voorgelegd.

Digestaat valt niet onder het begrip "dunne mest" van het Besluit mestbassins. Uitgangspunt

is wel dat opslag van digestaat minimaal aan de eisen van het besluit voldoet. Daarmee zou

geborgd moeten zijn dat de toegepaste materialen bestand zijn tegen inwerking van het

digestaat. Daarbij is wel een extra voorwaarde, dat gelet wordt op de temperatuurgevoeligheid

van de toegepaste materialen. Dit uitgangspunt geldt voor zover de vergisting binnen de

grenzen van de Meststoffenwet blijft, dus als aan het vergistingsproces uitsluitend co-

substraat welke zijn vermeld in Artikel Aa, onderdeel IV Uitvoeringsregeling Meststoffenwet

wordt toegevoegd en minstens de helft van het materiaal uit dierlijke mest bestaat. Indien

andere co-substraten worden toegevoegd, zal individueel gekeken moeten worden of

aanvullende eisen aan de opslag nodig zijn op basis van de eigenschappen van deze co-

substraten.

4.2.2 Vergistingstank

Het bassin van de mestvergister valt niet onder Besluit mestbassins milieubeheer omdat er

sprake is van geforceerde vergisting. Er bestaat momenteel geen speciale regelgeving voor de

constructie van bassins van mestvergisters. Volgens artikel 8.11 lid 3 van Wet milieubeheer

dienen in dit geval voorschriften te worden opgenomen om de grootst mogelijke bescherming

te bieden voor zover dit redelijkerwijs geëist kan worden. Omdat bassins van mestvergisters

over het algemeen op dezelfde wijze zijn geconstrueerd als mestbassins, wordt in het geval

van bassins voor mestvergisters vooralsnog Richtlijnen Mestbassins 1992 aangehouden. Een

punt van aandacht is hierbij de mogelijke opslag van het vrijkomende biogas in het bovenste

compartiment van de vergistingstank. Zie hiervoor paragraaf 4.2.4.

4.2.3 Opslag van co-substraten

De opslag van steekvaste co-substraten dient plaats te vinden op een opslagplaat, bijvoorbeeld

uitgevoerd in beton, die is voorzien van een opstaande rand of een gelijkwaardige

voorziening. Hiermee wordt voorkomen dat uitzakkend vocht en verontreinigd regenwater op

Page 19: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

15

of in de bodem terechtkomt. Het vrijkomend vocht (percolaat) wordt door middel van een

gesloten riolering afgevoerd naar een opslagvoorziening en kan worden toegevoegd aan het

vergistingsproces.

Opslag van vloeibaar co-substraat vindt plaats in een tank of bassin. Hiervoor kunnen eisen

worden gesteld conform artikel 4.18 van de Regeling algemene regels voor inrichtingen

milieubeheer, als de co-substraten gezien moeten worden als vloeibare bodembedreigende

stoffen. Of dit het geval is kunt u bepalen met deel A3 van de Nederlandse Richtlijn

Bodembescherming (NRB).

Gedurende de opslag van co-substraten kunnen de organische materialen onder invloed van

temperatuur en tijd gaan broeien en fermenteren waarbij geuremissies ontstaan, die tot

overlast kunnen leiden.

Factoren die een rol spelen bij het ontstaan van geuremissies zijn:

• de aard van de aangevoerde co-substraten;

• de mate van versheid van de aangevoerde co-substraten;

• de omvang van de opslag van het co-substraat;

• de verblijftijd in de opslagplaats;

• de mate van afscherming naar de buitenlucht.

• de omgevingstemperatuur

Met name tijdens het transporteren van de co-substraten van de opslag naar en in de

vergistingstank of gedurende de hygiënisatiestap kan er geuremissie optreden.

Uit de aanvraag van de vergunning moet blijken welke materialen worden co-vergist en hoe

deze stoffen worden opgeslagen en worden toegevoegd aan de te vergisten mest. Dit maakt

het mogelijk om bij specifieke stromen nadere eisen te stellen om eventuele geuremissie te

voorkomen. De nadere eisen kunnen zowel technisch van aard zijn als betrekking hebben op

de te volgen werkwijze en procedures bij het bedienen van de (co-)vergistinginstallatie.

Verdere beoordeling van geur vindt plaats volgens de paragrafen 2.9 en 3.6 van Nederlandse

emissie Richtlijn lucht (NeR).

4.2.4 Veiligheidsaspecten opslag van biogas en groen gas

Voor de opslag van biogas in een gasreservoir bij een lichte overdruk (van 0,1-0,3 bar)

moeten veiligheidsafstanden worden aangehouden. Voor de veiligheidsafstanden wordt

geadviseerd aan te sluiten bij het RIVM-rapport ‘Veiligheid grootschalige productie van

biogas’ (RIVM, 2011) en het document ‘Effect- en risicoafstanden bij de opslag van biogas’

(RIVM, 2008). Voor toepassing van deze documenten wordt onderscheid gemaakt naar de

omvang van de biogasopslag.

Voor de veiligheid van de gasopvang dient het materiaal van de biogasopvang bestendig te

zijn tegen de inwerking van biogas. Verder dient de maximale druk van de vergister en

gasopvang niet te worden overschreden. Er moet worden gezorgd voor een deugdelijke

overdrukbeveiliging, bijvoorbeeld door gebruikt te maken van een overdrukventiel eventueel

in combinatie met een fakkelinstallatie.

In het kader van externe veiligheid (explosiegevaar) worden er extra eisen gesteld aan de

directe omgeving van de gasopslag. Voor biogasopslag tot 4.000 kubieke meter (met een H2S-

Page 20: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

16

gehalte onder 1%) is in normale omstandigheden een veiligheidsafstand van 50 meter

voldoende, gerekend vanaf het midden van de biogasopslag. Indien meer opslagcapaciteit

benodigd is, wordt er niet meer gesproken over een agrarische inrichting en met grotere

veiligheidsafstanden. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten in de zin van het

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) liggen.

In de omgeving van de biogasopslag dienen ontstekingsbronnen zoveel mogelijk te worden

geweerd. Verder verdient het aanbeveling vrijstaande reservoirs tegen externe belasting

(aanrijding of scherpe voorwerpen) te beschermen, bijvoorbeeld door middel van een

hekwerk of een andere gelijkwaardige voorziening. Een in een gistingstank aangebracht

reservoir is hier al voldoende tegen beschermd. Opstelling van een gasreservoir in een

afgesloten ruimte kan leiden tot explosie-effecten. Dergelijke opstellingen worden afgeraden.

Tenslotte wordt afgeraden een gasreservoir in de directe nabijheid van de terreingrens op te

stellen.

De noodzaak om een bliksembeveiligingsinstallatie te plaatsen verschilt per situatie en het

bevoegd gezag dient in overleg met de plaatselijke brandweer of het preventiebureau hierover

een beslissing te nemen.

De inrichtinghouder moet voldoende aandacht hebben voor het risico van zwavelwaterstof

(H2S) in het biogas. Door de hoge giftigheid kan het zwavelwaterstof bij die incidenten

slachtoffers maken. Dat is vooral een intern (ARBO) risico, maar ook externe effecten zijn

niet uit te sluiten. De ontzwaveling kan al plaatsvinden door te letten op gebruikte co-

substraten en afbraak tijdens het vergistingsproces door bacteriën, maar een

ontzwavelingsinstallatie is ook een mogelijkheid.

Een onderhoudscontract met een storingdienst is wellicht niet voor te schrijven, maar is wel

een belangrijke veiligheidsmaatregel. Installeer of handhaaf een back-up energievoorziening

voor onderhoud en noodgevallen of installeer een affakkelinstallatie.

4.2.5 Opslag van overige stoffen

Het gaat hierbij om de opslag van minerale oliën en smeermiddelen voor de WKK-installatie

en de chemicaliën voor de gasopwerking. Deze dienen, net als een warmtekrachtinstallatie in

een lekbak te worden geplaatst om weglekken te voorkomen.

4.3 Activiteiten rondom de installatie

Om de vergister optimaal te laten werken zijn er verschillende activiteiten noodzakelijk met

hun impact op de omgeving. In hoeverre deze in de vergunning van voorschriften moeten

worden voorzien bepaald de soort en omvang van de installatie.

4.3.1 Aan- en afvoer van mest, co-substraten en digestaat

Op omvang van de beoogde installatie en de beschikbare opslagcapaciteit, zijn bepalend voor

de benodigde verkeersbewegingen. Bij gebruik van verschillende co-substraten en mest van

derden zal het aantal vrachtbewegingen snel oplopen tot enkele per dag. Een vervoersplan

geeft hierin inzicht.

Page 21: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

17

Als uitgangspunt voor transport geldt vaak dat er zoveel mogelijk gebruikgemaakt moet

worden van bestaande infrastructuur. Van belang is om te kijken naar de geschiktheid van de

infrastructuur. Toename van vervoersbewegingen heeft invloed op de verkeersveiligheid en

het onderhoud van wegen. De capaciteit en kwaliteit van de bestaande wegenstructuur moet

toereikend zijn voor het verwachte aantal transportbewegingen.

Bij een toename van de verkeersbewegingen, waarbij de logische (navigatie)route door een

woonwijk of langs kwetsbare locaties (scholen, winkels etc.) zal plaatsvinden kan een

alternatieve route worden voorgeschreven inzake geluid, luchtkwaliteit en verkeersveiligheid.

Voor toetsing van geluidemissies door transportbewegingen van en naar de inrichting wordt

verwezen naar de ‘schrikkelcirculaire' (Nr. MBG 9600613 1, Staatscourant. 1996. 44

Directoraat-generaal Milieubeheer Directie Geluid en Verkeer DGM/GV/GEO, houdende

beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening WM). Deze

circulaire geeft voor de vergunningverlening aanwijzingen over de beoordeling van de

indirecte hinder veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar de inrichting.

4.3.2 Installatie in bedrijf

Bij een vergistingsproces werken diverse onderdelen naast elkaar. Naast de shovel die op

gezette tijden co-substraten vanuit de opslag naar de mengtank of vergister vervoert zijn er

nog andere mogelijke geluidsbronnen:

• warmtekrachtinstallatie;

• mestpompen;

• motoren die het roerwerk van de mestvergister aandrijven,

• compressoren;

• gasopwerking;

• fakkelinstallatie;

Voor het bepalen van de geluidsnorm en mogelijke voorschriften wordt gebruik gemaakt van

de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" van 21 oktober 1998 van het

ministerie van VROM.

Daarnaast gelden natuurlijk ook de geuraspecten van het verplaatsen of invoeren van co-

substraat in de vergister (zie paragraaf 4.2.3).

De rookgassen van de mogelijke aanwezige warmtekrachtinstallatie en gasopwerking zijn een

bron van emissies. Als er geurproblemen ontstaan door rookgassen ligt dat vaak aan slechte

verspreiding van de "natte pluim" uit de afvoerleiding. De filtertechnieken die kunnen worden

toegepast voor de geur van de mengruimte en de hygiënisatie zijn niet geschikt voor deze

geurbron. Een oplossing voor geurproblemen door rookgassen kan eerder zijn het verplaatsen

of verhogen van de afvoerleiding. Hiervoor kunnen voorschriften worden opgenomen.

De emssisie van methaanslip komt vooral voor bij grote installaties, maar is een

aandachtspunt omdat het een 21 x sterker broeikasgas is. Bij de gasopwerking wordt met

name kooldioxide (CO2) geëmitteerd, wat met name bij windstil weer voor problemen kan

zorgen.

Page 22: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

18

4.4 Grondstoffen en eindproducten

4.4.1 Co-substraten bepalen toepassing digestaat

De initiatiefnemer moet (op grond van artikel 4.7 Regeling omgevingsrecht) bij de

vergunningaanvraag specificeren welke co-substraten aangevoerd, opgeslagen en vergist

zullen worden, en wat de herkomst hiervan is. Co-substraten zijn in principe afvalstoffen,

tenzij beschikbaar of vrijgekomen zijn in de eigen inrichting.

Als de aanvrager iets anders wil vergisten dan dierlijke mest met co-substraten van categorie

A en B van bijlage Aa, onderdeel IV Uivoeringsregeling Meststoffenwet, kan van de

aanvrager gevraagd worden om acceptatiebeleid (Hoofdstuk 16 Landelijk afvalbeheersplan,

LAP) te hanteren. Dit is afhankelijk van de risico's die verbonden zijn aan specifieke stromen,

waarbij factoren een rol spelen zoals:

• Is de stroom makkelijk te identificeren (kun je zien wat het is, of is monstername

nodig)?

• Komt de stroom rechtstreeks van de plaats van productie, of zitten er andere partijen

of bewerkingen tussen?

• Kan de stroom makkelijk gemengd worden met andere stromen (vloeistoffen mengen

bijvoorbeeld makkelijker dan vaste stoffen)?

Categorie A omvat diverse soorten plantaardig restmateriaal uit de landbouw, Categorie B

omvat plantaardig materiaal van natuurterreinen. Indien een nieuw product aan bijlage Aa,

onderdeel IV Uivoeringsregeling Meststoffenwet toegevoegd wordt waarvoor geen extra

voorschriften in de vergunning of voorzieningen in het bedrijf nodig zijn, kan de

inrichtinghouder met een melding toestemming vragen om dit product te vergisten.

Als co-substraten worden toegevoegd die tevens afvalstoffen zijn, moet hiervoor een

doelmatigheidstoets worden uitgevoerd. Hiervoor moet getoetst worden aan het Landelijk

Afvalbeheerplan 2009-2021 (LAP). Het LAP geeft voor verschillende afvalstoffen in een

sectorplan een minimumstandaard voor de verwerking. Co-vergisting met producten die staan

in de bijlage Aa, onderdeel IV Uivoeringsregeling Meststoffenwet voldoet altijd aan de

betreffende minimumstandaard in het LAP, als het digestaat als meststof wordt toegepast.

Als de initiatiefnemer ervoor kiest om co-substraten toe te voegen die niet op deze lijst staan,

zal van geval tot geval gekeken moeten worden of dit doelmatig is. Toepassing van het

digestaat als meststof is in dat geval niet toegestaan. Het is dus voor de doelmatigheidstoets

vooral belangrijk dat er een nuttige toepassing voor het digestaat gevonden kan worden.

4.4.2 Registratie

Op grond van de Wet milieubeheer, het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke

afvalstoffen en de Meststoffenwet moeten bepaalde registraties worden bijgehouden.

Wanneer u dierlijke mest vergist op uw bedrijf moet u op grond van de administratie-eisen

van de Meststoffenwet de volgende gegevens bijhouden:

1. de methode van bewerking of verwerking;

Page 23: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

19

2. de hoeveelheid bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen; 3. de hoeveelheid, de aard en de samenstelling van de samen met de dierlijke meststoffen

bewerkte of verwerkte stoffen en

4. de hoeveelheid en de samenstelling van de eindproducten van de bewerking of verwerking.

Voor de samenstelling onder punt 3 geldt in ieder geval dat het stikstof- en fosfaatgehalte van

de co-substraten moet worden bijgehouden.

Per gebruikt co-substraat moet u de volgende gegevens bijhouden:

1. het nummer met de bijbehorende omschrijving waaronder het co-substraat is opgenomen in bijlage Aa;

2. gegevens waaruit blijkt op welk bedrijf het coproduct als reststof is vrijgekomen. U kunt hierbij denken aan facturen van dat bedrijf met daarin informatie over het soort

product en de herkomst van het product.

Op grond van de meld- en registratieplicht van artikel 10.40, het Besluit melden

bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen moet de inrichtinghouder de volgende

gegevens bijhouden van iedere afgifte van de co-substraten (voor zover dit tevens afvalstoffen

zijn):

1. de datum van afgifte, 2. de naam en adres van degene van wie de afvalstoffen afkomstig zijn, 3. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van de afvalstoffen, 4. de plaats waar en de wijze waarop de afvalstoffen worden afgegeven, 5. als een transporteur de afgifte doet, tevens de naam en adres van de transporteur en de

opdrachtgever voor het transport.

Als de vergistingsinstallatie valt onder de omschrijving van artikel 2 van het Besluit melden,

vindt de registratie elektronisch plaats. Meer informatie over het melden en registreren van

afvalstoffen vindt u bij het Landelijk meldpunt afvalstoffen.

4.4.3 Afvalwater

Bij het (co)-vergistingsproces zelf komt geen bedrijfsafvalwater vrij dat wordt geloosd op het

riool of het oppervlaktewater. Wel kan afvalwater vrijkomen bij de nabehandeling van

digestaat of bij gasopwerking.

Digestaat wordt steeds vaker nabehandeld om het volume te beperken. Het digestaat wordt

dan via filtratietechnieken gescheiden in een dikke en een dunne fractie. Voor de beoordeling

wanneer de dunne fractie geschikt is voor lozing op het oppervlaktewater wordt hier verwezen

naar het Handboek water (Waterwet) van Infomil.

Afvalwater is een aandachtspunt bij gasopwerking. Er komt daarbij water vrij met een pH van

rond de 1. Dit is te zuur om op het riool of de afvalwaterzuivering te lozen. Toevoegen aan

het vergistingproces is wel mogelijk.

Page 24: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

20

4.5 Directe energieopwekking via WKK

Bij veel co-vergistingsinstallaties wordt het vrijgekomen biogas na zuivering direct verbrand

voor opwekking van elektriciteit en warmte. Deze activiteit heeft tot gevolg dat een aantal

extra aspecten aan de vergunning moet worden toegevoegd.

4.5.1 Emissies naar de lucht

Via de verbrandingsgassen komen verschillende stoffen in de lucht, echter een groot gedeelte

is niet van noemenswaardige omvang, dat hierop in de vergunning nadruk moet worden

gelegd. Er wordt uitgegaan van een juiste afstelling van de gasmotor, zodat een optimale

verbrandingsverhouding tussen biogas en lucht wordt bewerkstelligd, waardoor een goed

verbrandingsproces wordt gegarandeerd. De juiste afstelling wordt gewaarborgd door opname

van voorschriften over het onderhoud van de warmtekrachtinstallatie, waar de gasmotor deel

van uitmaakt.

Het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties (Bems) stelt eisen aan de uitstoot van

onder andere stikstofoxiden (NOx), fijn stof en CO van warmtekrachtinstallaties, werkend

met een zuigermotor gestookt op gasvormige brandstoffen zoals biogas. Deze normen hebben

een directe werking en hoeven niet opgenomen te worden in de omgevingsvergunning. Het

Besluit verbranden afvalstoffen (Bva) is niet van toepassing.

De gemiddelde concentratie zwavelwaterstof in het gereinigde biogas ligt onder de 250 ppm.

Leveranciers van gasmotoren geven over het algemeen alleen garantie op de motor indien het

zwavelwaterstofgehalte onder 500 ppm wordt gehouden, dit is 0,05 volumeprocent of 0,1

massaprocent zwavel. Hiermee wordt aan de eisen voldaan gesteld in Besluit zwavelgehalte

brandstoffen. Echter wordt 250 ppm als jaarlijkse gemiddelde voorgeschreven in het kader

van BBT, met een jaarlijkse meetverplichting.

4.5.2 Veiligheid WKK-installatie

Het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties (Bems) stelt eisen aan onderhoud en

keuring van stookinstallaties, waaronder biogas-WKK's. Deze voorschriften zijn rechtstreeks

werkend en hoeven niet opgenomen te worden in de vergunning.

Het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) stelt een aantal algemene

eisen om brandveiligheid te bevorderen. Belangrijk zijn de eisen aan de ruimte waar de WKK

staat opgesteld (artikel 2.1.1), aan de aanwezigheid van veiligheidstekens (artikel 2.1.2) en

aan de aanwezigheid en keuring van blusmiddelen (paragraaf 2.4). De eisen van het

Gebruiksbesluit zijn rechtstreeks van toepassing. Deze aspecten hoeven in de vergunning niet

geregeld te worden.

De noodzaak om een bliksembeveiligingsinstallatie te plaatsen verschilt per situatie en het

bevoegd gezag dient in overleg met de plaatselijke brandweer of het preventiebureau hierover

een beslissing te nemen.

Biogas bestaat voor 55-60% uit het gas methaan. In een mengverhouding van 5-10% methaan

en 90-95% lucht ontstaat een explosief mengsel. Als dit mengsel vervolgens ontstoken wordt,

Page 25: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

21

is een ontploffing het resultaat. Het is van belang na te gaan in welke gevallen deze situatie

zich kan voordoen, en welke maatregelen moeten worden opgelegd om een ontploffing te

voorkomen. Aan de hand van de ATEX 137 richtlijn en de Nederlandse praktijkrichtlijn

7910-1, is een gevarenzone-indeling te maken met betrekking tot ontploffingsgevaar. De

gevarenzonering hangt in de praktijk vooral af van de uitvoering van de biogasopvang. De

Arbeidsinspectie ziet toe op de naleving van ATEX 137.

4.5.3 Efficiëncy van de installatie

Met behulp van de Circulaire ‘Energie in de Milieuvergunning 1999' kan met behulp van een

stappenplan worden bepaald in hoeverre voorschriften in de vergunning aangaande

energiebesparing dienen te worden opgenomen.

Het stappenplan gaat uit van een eindverbruiker van energie, terwijl in het geval van een

mestvergistingsinstallatie juist netto energie wordt opgewekt. De circulaire is echter bruikbaar

omdat de door de WKK opgewekte warmte en energie ook op een energie-efficiënte manier

moet worden aangewend. Aandachtpunt hierbij is optimale inzet van restwarmte van de

WKK.

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) stelt eisen

aan het rendement van warmtekrachtinstallaties die als brandstof aardgas, propaangas of

butaangas gebruiken. Warmtekrachtinstallaties op biogas vallen niet onder dit besluit. Voor

installaties op biobrandstof worden in het algemeen minder strenge rendementseisen gesteld

dan aan installaties op fossiele brandstof. De zorgplicht uit het tweede lid van artikel 3.9 van

het Activiteitenbesluit kan worden aangegrepen om de initiatiefnemer aan te zetten tot een zo

hoog mogelijke inzet van warmte.

4.6 Veiligheid groen gasproductie

Er is geen separate wetgeving voor de groen gasunit voorhanden, waardoor in het kader van

de externe veiligheid wordt bekeken in hoeverre de huidige wetgeving voor procesveiligheid

voldoende is door deze uitbreiding, afhankelijk van de omvang van de opwerkunit.

Allereerst stelt de Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) in artikel 5 een Risico

Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) verplicht.

Verdergaande eisen omtrent beheersing van risico’s gelden voor bedrijven die aanzienlijke

hoeveelheden gevaarlijke stoffen (brandbaar, explosief of toxisch) opslaan of verwerken. Dit

is vastgelegd in artikel 6 van de Arbo-wet. Deze bedrijven vallen onder het Besluit Risico’s

Zware Ongevallen (BRZO 1999) en/of onder de Aanvullende Risico Inventarisatie &

Evaluatie regeling (ARIE).

Omdat bij de opwerking van groen gas richting aardgas een gasafnemer betrokken is, is het

aan te raden om gezamenlijk een HAZard and OPerability (HAZOP) studie uit te voeren.

Deze methodiek is beschreven in de norm NEN-IEC 61882.

Page 26: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Bijlagen

Page 27: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Bijlage A: Overzicht procedure aanvraag Wabo-vergunning co-vergisting met mest

behandeling

wijzigingsplan (22 weken) definitieve

beschikking

voorbereiding wijziging, ontwerp behandeling

herziening bestemmingsplan wijzigingsplan/ bestemmingsplan (26 weken) definitieve

bestemmingsplan beschikking

uitgebreide procedure (38 weken) definitieve

beschikking

bepaling

start voorgesprek voorbereiding aanvraag procedure/ reguliere procedure (22 weken) definitieve

initiatief gemeente aanvraag bevoegd gezag beschikking

-18 -12 -6 0 6 12 18 22 26 30 34 38

tijd in weken tijd in weken

Page 28: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Factsheet handboek ‘vergunningverlening co-vergisting van mest’

Mini co-vergister op boederijschaal met co-substraten van eigen bedrijf

Omschrijving inrichting/afbakening

Deze installatie verwerkt ongeveer 7.000 ton koeienmest per jaar (200 koeien) met een 500

ton co-substraat (mais, gras) van eigen gronden. De vrijkomende energie wordt gebruikt voor

verwarming van de vergister/woonhuis en voor opwekking van eigen elektriciteit met een 50

kWe gasmotor. De co-substraten worden rondom de installatie ingekuild. Het digestaat wordt

vanuit de opslagstank in de toegestane perioden uitgereden op de eigen landbouwgronden.

Proces vergunningsaanvraag

Het kiezen voor een kleine vergister betekent een nieuwe omgevingsvergunning. Bevoegd

gezag in dit geval is de gemeente alleen. De aanvraag zal via de reguliere

voorbereidingsprocedure worden doorlopen, wat betekent dat na 8 of uiterlijk 14 weken een

beschikking kan worden verwacht, welke na 6 weken definitief is als er geen bezwaar wordt

aangetekend.

De opslag en toepassing van de co-substraten en het digestaat valt binnen de Meststoffenwet

zodat het digestaat als mest kan worden uitgereden.

Specifieke aandachtspunten voor vergunningstraject

* Locatie en omvang van de installatie

Installatie is kleinschalig en valt nauwelijks op bij de bestaande gebouwen. Huidig bouwblok

is meestal voldoende groot voor plaatsing van vergister. Zonering van 50 meter is van

toepassing voor de biogasbuffer.

* Opslag van stoffen rondom de vergistingsinstallatie

Opslag van het co-substraat kan gecombineerd worden met de locatie van opslag van

veevoeder, maar wel op een betonnen plaat. De vergistings- en nabezinktanks dienen te zijn

voorzien van certificaten voor vloeistofdichtheid. Belangrijk is een goede veilige biogasbuffer

met een overdrukbeveiliging. Zorg voor een veiligheidsplan en bijbehorende materialen en

stickers.

* Activiteiten rondom de installatie

Aandacht voor geluid- en geuremissies naar de omgeving, met name richting woonhuizen. De

installatie is continue in bedrijf. Maak afspraken met omwonenden omtrent mogelijke

overlast.

Page 29: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

* Grondstoffen en eindproducten

Alle co-substraten staan vermeld in bijlage Aa, onderdeel IV van de Uitvoeringsregeling

Meststoffenwet, zodat het digestaat als mest kan worden toegediend. Let op een goed

registratieplan met een grondstoffenbalans.

* Directe energieopwekking via WKK

Zorg voor een goede controle op ontzwaveling van het biogas en sluit een onderhoudscontract

met storingdienst af. Installeer of handhaaf een back-up energievoorziening voor onderhoud

en noodgevallen. Voor de biogasopvang is een werkende overdrukbeveiliging een belangrijk

veiligheidsaspect.

Voorbeelden in �ederland

De laatste jaren is er groeiende

aandacht voor deze kleinere

vergisters, zeker in de

veenweidegebieden of locaties

waar een slechte infrastructuur

voorhanden is. Sinds 2010 staat

de Micro-Ferm vergistings-

techniek van HoSt in de

belangstelling en kan als

voorbeeld dienen voor vergisters

van deze omvang. Op de foto is

te zien dat de installatie

vergelijkbaar is met een grote

voersilo.

Opbouw Micro-Ferm installatie

Page 30: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Factsheet handboek ‘vergunningverlening co-vergisting van mest’

Middelgrote co-vergister op boerderijschaal met co-substraten van derden

Omschrijving inrichting/afbakening

Deze installatie verwerkt ongeveer 20.000 ton runder- en varkensmest per jaar met een 6.000

ton co-substraat (mais, glycerine etc.) afkomstig van derden. 7.5000 ton mest wordt

aangevoerd van agrariërs in de omgeving. De vrijkomende energie wordt gebruikt voor

verwarming van de vergister/woonhuis en een naburige woonwijk en voor de opwekking van

eigen elektriciteit met 2 x 500 kWe WKK’s. De co-substraten worden rondom de installatie

opgeslagen in silo’s. Het digestaat wordt vanuit de opslagtank in de toegestane perioden

uitgereden op de gezamenlijke landbouwgronden en het overschot wordt afgevoerd via een

mesttransporteur.

Proces vergunningsaanvraag

Deze wat ingewikkeldere installatie heeft de gemeente als bevoegd gezag, waarbij de

provincie een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) af moet geven vanwege een opslag van

co-substraat > 1.000 m³. De aanvraag gaat via de uitgebreide procedure, vanwege de het

beperkte bouwblok en ontheffing van het bestemmingsplan. Dit betekend een behandeltermijn

van 6 maanden vanaf de dag van aanvraag met een mogelijkheid tot verlenging van één maal

6 weken tot een beschikking. Binnen 6 weken na het afgeven van de beschikking is beroep

aantekenen mogelijk.

De opslag en toepassing van de co-substraten en het digestaat valt binnen de Meststoffenwet

zodat het digestaat als mest kan worden uitgereden of verhandeld.

Specifieke aandachtspunten voor vergunningstraject

* Locatie en omvang van de installatie

De installatie is door het toepassen van het digestaat op hoofdzakelijk eigen gronden en het

gebruik van co-substraten van de bijlage Aa, onderdeel IV van de Uitvoeringsregeling

Meststoffenwet een categorie C inrichting, waardoor het als agrarische activiteit bestempeld

kan worden. Echter het bouwblok zal veelal beperkt zijn voor alle opslag en vergistingstanks,

zodat hiervoor ruimte gemaakt moet worden binnen de vergunning. Daarnaast is zonering van

toepassing van 50 tot 100 meter tot aan kwetsbare gebouwen in het kader van externe

veiligheid, geur en emissies. Binnen of nabij de Ecologische Hoofdstructuur(EHS)-gebieden

kunnen nadere voorschriften worden verlangd.

* Opslag van stoffen rondom de vergistingsinstallatie

Voor de vergunningverlening is zeer belangrijk te weten wat er aan co-substraten naast de

mest gebruikt gaat worden. Er wordt uitgebreide informatie verlangt over de aard en

mogelijke gevolgen van opslag en vergisting van deze, soms nieuwe co-substraten. Op basis

van deze informatie worden de eisen voor bodembescherming, veiligheid en emissies getoetst

en vastgelegd. Indien in de tijd nieuwe stoffen worden toegepast is hiervoor een melding

noodzakelijk en dient dit co-substraat wel te worden vermeld in bijlage Aa, onderdeel IV van

Page 31: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, anders start een nieuw vergunningstraject in het

kader van afvalverwerking.

De vaste co-substraten moeten op betonnen platen met keerwanden worden opgeslagen en de

natte co-substraten in gecertificeerde tanks.

* Activiteiten rondom de installatie

De installatie zal continue in bedrijf zijn en altijd hoorbaar vanwege de diverse draaiende

onderdelen, transport van mest of co-substraten of het vullen van de vergistingstanks. Een

beoordeling van de infrastructuur in de nabijheid van de installatie voor de belasting door

transportbewegingen is noodzakelijk.

* Grondstoffen en eindproducten

Alle co-substraten zijn positieve lijststoffen, zodat het digestaat als mest kan worden

toegediend en verhandelt. Een hygiënestap in het proces is noodzakelijk voor afzet van het

digestaat. Een uitgebreide registratie en administratie met mestbalans, herkomst en

samenstelling co-substraten zal een belangrijk onderdeel zijn van de voorschriften.

* Directe energieopwekking via WKK

In deze installatie wordt jaarlijks circa 2 miljoen m³ biogas opgewekt, waarvan een gedeelte

wordt verstroomd via een biogasleiding naar de naburige woonwijk en de rest in de eigen

installatie verbrand tot warmte en elektriciteit. Belangrijk aspect is de externe veiligheid

rondom de biogasopslag (50 meter). De WKK-linstallatie valt niet onder Bems (<0,9 MWth)

echter wel onder reguliere typekeuring en onderhoudsverplichting.

Zorg voor een goede controle op ontzwaveling van het biogas en sluit een onderhoudscontract

met storingdienst af. Zorg voor een back-up energievoorziening en overdrukbeveiliging voor

noodgevallen.

Voorbeelden in �ederland

Deze vorm van mestvergisting is veelal

van toepassing op dit moment. Er wordt

gezocht naar een optimale combinatie van

co-substraten en locale mogelijkheden om

een rendabele installatie te realiseren.

Maatwerk in de vergunning is zodoende

belangrijk. Een praktijkvoorbeeld is het

project Polderwijk in Zeewolde.

Middelgrote co-vergister op boerderijschaal

Page 32: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Factsheet handboek ‘vergunningverlening co-vergisting van mest’

Grote co-vergister van VGI-stromen en groengas opwekking

Omschrijving inrichting/afbakening

Deze installatie verwerkt ongeveer 36.000 ton organische natte fractie (O.N.F.) en minder dan

50 % zijn mestgerelateerde stoffen. Het is samenwerking van een mesttransporteur en een

fabriek van zuivelproducten en er wordt groengas gemaakt van het biogas, ca. 300 Nm³ per

uur voor in het gasnet. Het digestaat wordt gedroogd en afgezet als meststof. 20.000 ton ONF

wordt jaarlijks aangevoerd vanaf derden uit de Voedings- en genotmiddelenindustrie (VGI).

Proces vergunningsaanvraag

Deze grote installatie vraagt maatwerk. De vergunningaanvraag kan bij de gemeente worden

gedaan, echter de provincie gaat over de behandeling. Dit vanwege de omvang van de

activiteit (>100 ton per dag) en de hoeveelheid aangevoerde stoffen (>15.000 ton per jaar).

Daarnaast is de beoogde opslag van co-substraten van derden waarschijnlijk groter dan 1.000

m³ Vanwege de beperkte hoeveelheid gebruikte mest, waardoor het digestaat geen meststatus

meer heeft, maar afval wordt deze activiteit niet meer aangemerkt als een agrarische activiteit

(categorie D). Hierdoor zal het op een industrieterrein of landbouwontwikkelingsgebied

moeten worden gerealiseerd

De aanvraag gaat via de uitgebreide procedure. Dit betekent een behandeltermijn van 6

maanden vanaf de dag van aanvraag met een mogelijkheid tot verlenging van één maal 6

weken tot een beschikking. Binnen 6 weken na het afgeven van de beschikking is beroep

aantekenen mogelijk.

Specifieke aandachtspunten voor vergunningstraject

* Locatie en omvang van de installatie

Vanwege de omvang en het industriële karakter moet deze installatie op een industrieterrein

of landbouwontwikkelingsgebied worden gerealiseerd. Daarnaast is het bestemmingsplan

hierop vaak niet voorzien en is revisie noodzakelijk. Dit traject vergt minimaal een jaar.

* Opslag van stoffen rondom de vergistingsinstallatie

Voor de vergunningverlening is zeer belangrijk te weten wat aan ingangstoffen gebruikt gaat

worden. Er wordt uitgebreide informatie verlangt over de aard en mogelijke gevolgen van

opslag en vergisting van deze, soms nieuwe co-substraten. Op basis van deze informatie

worden de eisen voor bodembescherming, veiligheid en emissies getoetst en vastgelegd.

Indien in de tijd nieuwe stoffen worden toegepast is hiervoor een melding noodzakelijk.

De vaste co-substraten moeten op betonnen platen met keerwanden worden opgeslagen en de

natte co-substraten in gecertificeerde tanks.

Page 33: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

* Activiteiten rondom de installatie

De installatie zal continue in bedrijf zijn en altijd hoorbaar vanwege de diverse draaiende

onderdelen, transport van mest of co-substraten of het vullen van de vergistingstanks. Een

beoordeling van de infrastructuur in de nabijheid van de installatie voor de belasting door

transportbewegingen is noodzakelijk.

* Grondstoffen en eindproducten

De co-substraten staan alle vermeld in bijlage Aa, onderdeel IV van de Uitvoeringsregeling

Meststoffenwet, zodat het digestaat als meststof kan worden verhandeld. Een hygiënestap in

het proces is noodzakelijk voor afzet van de mestkorrel. Een uitgebreide registratie en

administratie met mestbalans, herkomst en samenstelling co-substraten zal een belangrijk

onderdeel zijn van de voorschriften. De uiteindelijke samenstelling van de mestkorrel en

dunne fractie bepaalt de toepassingmogelijkheid als meststof. Indien afvalwater van de

scheidingstrap of gasopwerking niet opnieuw gebruikt kan worden, dient er op basis van

analyses te worden bekeken of dat het geloost mag worden en onder welke omstandigheden.

* Groen gasproductie

In deze installatie wordt jaarlijks circa 3,6 miljoen m³ biogas opgewekt, wat opgewerkt wordt

tot circa 2,5 miljoen groen aardgas. Belangrijk aspect is de externe veiligheid rondom de

biogasopslag, de opwerkunit (50 meter) en het invulpunt. Dit gaat via een verplichte Risico

Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) of een HAZard and OPerability (HAZOP) studie.

Sluit een onderhoudscontract met storingdienst af. Installeer of handhaaf een back-up

energievoorziening voor onderhoud en noodgevallen of installeer een affakkelinstallatie.

Voorbeelden in �ederland

Grote ONF-vergisters komen in Nederland

niet zo veel voor en zeker nog niet met

groen gasproductie.

Een mooi voorbeeld van groen gas

benutting is de RWZI van Waternet in

Mijdrecht. Hier wordt jaarlijks circa

263.000 Nm3 groen gas geproduceert voor

invoeging in het aardgasnet en er is een

vulpunt voor personeelsvoertuigen.

Vergistingsinstallatie met groen gasopwekking

Page 34: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Bijlage C: Stroomschema bevoegd gezag inzake co-vergisting met mest

Page 35: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest

Bijlage D: Co-vergisting en de dierlijke bijproducten verordening

Page 36: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest
Page 37: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest
Page 38: Handboek vergunningverlening co-vergisting van mest