Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

11
thema 104 Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie NR 4 DECEMBER 2013 HALLUCINATIES EN PSYCHOSEN HALLUCINATIE, WAAN EN CONFABULATIE: EENHEID IN VERSCHEIDENHEID? Samenvatting Vanuit cognitief-neuropsychiatrische hoek is er de laatste jaren veel belangstelling voor halluci- naties, wanen en confabulaties. Deze verschijn- selen worden traditioneel gerelateerd aan res- pectievelijk een verstoorde waarneming, een verstoord denkproces en een verstoord geheu- gen, maar tegenwoordig probeert men ze vaak te verklaren vanuit een informatieverwerkings- model, waarbij er veel aandacht is voor een spe- cifiek proces dat een rol speelt bij het ophalen van herinneringen in het geheugen: de monitor. Deze moet controleren of het opgehaalde geheugenspoor ook inderdaad het gezochte spoor is. De discussies over dergelijke cogni- tieve verklaringen hebben ertoe geleid dat de grenzen tussen de verschijnselen hallucinatie, waan en confabulatie vervagen. In dit artikel beschrijf ik deze ontwikkeling in de theorievor- ming en beschrijf ik theorieën die expliciet pro- beren om deze verschijnselen in samenhang met elkaar te verklaren. In de kinderschoenen Afwijkend gedrag is in de loop van de geschiede- nis vanuit diverse invalshoeken bekeken, varië- rend van kwade geesten, via onbewuste wensen tot neurotransmitterproblemen. Sommige begrip- pen, zoals ‘hallucinatie, ‘waan’ en ‘confabulatie’ worden al heel lang gebruikt. Men kan dan de indruk krijgen dat die begrippen eenduidig ver- wijzen naar specifieke verschijnselen, los van het theoretische kader waarbinnen het afwijkende gedrag wordt begrepen. Maar die indruk is onterecht. De betekenis van die begrippen is ingrijpend veranderd in de loop van de tijd. Waarom gebruikt men dan niet een vaste definitie van zo’n begrip? Dat is meestal te verklaren door- dat de definitie afgeleid wordt uit een theorie. De laatste jaren zijn hallucinaties, wanen en con- fabulaties veelvuldig vanuit een cognitief neuro- psychiatrisch perspectief bestudeerd. Men pro- beert dan de verschijnselen te begrijpen binnen het kader van een informatieverwerkingsmodel waarin vooral cognitie en emotie centraal staan. Cognitie wordt vervolgens verder uitgewerkt in een complex geheel van deelfuncties, bijvoor- beeld voor de verwerking van binnenkomende informatie (waarneming), het denken (in het werkgeheugen) en het vastleggen van ervaringen in het (autobiografisch) geheugen. Deze benade- ring kan behulpzaam zijn bij het begrijpen van deze verschijnselen, bij het onderzoeken van de psychologische en biologische (neurale) factoren die leiden tot deze verschijnselen, of bij het behandelen ervan. Deze theorievorming staat echter nog wel in de kinderschoenen; er zijn nog lang geen sluitende beschrijvingen van alle rele- vante (mentale) deelsystemen en de processen die zich daarin afspelen, laat staan dat we de koppeling met de neurale processen kennen. Onjuiste uitspraken McKay en Kinsbourne 1 geven een paar voorbeel- den van vreemde uitspraken die neurologische of Dr. P.A.T.M. Eling, Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour, Radboud Universiteit Nijmegen, Postbus 9104, 6500 HE Nijmegen Correspondentie: [email protected] Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid? Paul Eling*

Transcript of Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

Page 1: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

104 Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

SamenvattingVanuit cognitief-neuropsychiatrische hoek is er

de laatste jaren veel belangstelling voor halluci-

naties, wanen en confabulaties. Deze verschijn-

selen worden traditioneel gerelateerd aan res-

pectievelijk een verstoorde waarneming, een

verstoord denkproces en een verstoord geheu-

gen, maar tegenwoordig probeert men ze vaak

te verklaren vanuit een informatieverwerkings-

model, waarbij er veel aandacht is voor een spe-

cifiek proces dat een rol speelt bij het ophalen

van herinneringen in het geheugen: de monitor.

Deze moet controleren of het opgehaalde

geheugenspoor ook inderdaad het gezochte

spoor is. De discussies over dergelijke cogni-

tieve verklaringen hebben ertoe geleid dat de

grenzen tussen de verschijnselen hallucinatie,

waan en confabulatie vervagen. In dit artikel

beschrijf ik deze ontwikkeling in de theorievor-

ming en beschrijf ik theorieën die expliciet pro-

beren om deze verschijnselen in samenhang

met elkaar te verklaren.

In de kinderschoenen

Afwijkend gedrag is in de loop van de geschiede-nis vanuit diverse invalshoeken bekeken, varië-rend van kwade geesten, via onbewuste wensen tot neurotransmitterproblemen. Sommige begrip-pen, zoals ‘hallucinatie, ‘waan’ en ‘confabulatie’ worden al heel lang gebruikt. Men kan dan de indruk krijgen dat die begrippen eenduidig ver-wijzen naar specifieke verschijnselen, los van het

theoretische kader waarbinnen het afwijkende gedrag wordt begrepen. Maar die indruk is onterecht. De betekenis van die begrippen is ingrijpend veranderd in de loop van de tijd. Waarom gebruikt men dan niet een vaste definitie van zo’n begrip? Dat is meestal te verklaren door-dat de definitie afgeleid wordt uit een theorie.De laatste jaren zijn hallucinaties, wanen en con-fabulaties veelvuldig vanuit een cognitief neuro-psychiatrisch perspectief bestudeerd. Men pro-beert dan de verschijnselen te begrijpen binnen het kader van een informatieverwerkingsmodel waarin vooral cognitie en emotie centraal staan. Cognitie wordt vervolgens verder uitgewerkt in een complex geheel van deelfuncties, bijvoor-beeld voor de verwerking van binnenkomende informatie (waarneming), het denken (in het werkgeheugen) en het vastleggen van ervaringen in het (autobiografisch) geheugen. Deze benade-ring kan behulpzaam zijn bij het begrijpen van deze verschijnselen, bij het onderzoeken van de psychologische en biologische (neurale) factoren die leiden tot deze verschijnselen, of bij het behandelen ervan. Deze theorievorming staat echter nog wel in de kinderschoenen; er zijn nog lang geen sluitende beschrijvingen van alle rele-vante (mentale) deelsystemen en de processen die zich daarin afspelen, laat staan dat we de koppeling met de neurale processen kennen.

Onjuiste uitspraken

McKay en Kinsbourne1 geven een paar voorbeel-den van vreemde uitspraken die neurologische of

Dr. P.A.T.M. Eling, Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour, Radboud Universiteit Nijmegen, Postbus 9104, 6500 HE Nijmegen

Correspondentie: [email protected]

Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in

verscheidenheid?Paul Eling*

Page 2: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013 105

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

psychiatrische patiënten kunnen doen:1. “I am the left foot of God.”2. “My father is 95-96. My mother is 10 years

younger so she is 85-86.”De eerste uitspraak is bizar, maar komt van een briljante wiskundige, John Nash, die in 1994 een Nobelprijs heeft gekregen. De tweede uitspraak is van een man van wie de ouders al vele jaren dood waren en die gestorven zijn toen ze ergens in de zeventig waren. Hoe komt iemand tot een dergelijke uitspraak? En hoe kunnen we nu bepa-len of we zo’n uitspraak moeten classificeren als bijvoorbeeld een waan of een confabulatie? De eerste is uiteindelijk geïnterpreteerd als een waan en de tweede als een confabulatie. Wanneer geke-ken wordt naar losse onjuiste uitspraken, dan valt vaak niet te bepalen of de uitspraak afkomstig is van een patiënt of niet, en of deze uitspraak een hallucinatie, een waan of een confabulatie is.Mendez e.a.2 hebben onderzoek gedaan naar vreemde uitspraken van patiënten met een fron-totemporale dementie en vroegen zich af of het nu wanen waren of confabulaties. Het ging bij die uitspraken bijvoorbeeld om gesprekken met een overledene, uitspraken over getrouwd zijn met een bekende filmster, en over ontrouw van een partner. De conclusie was dat confabulaties en wanen beide voorkomen bij deze patiënten en beide het gevolg zijn van een probleem in het ventromediale deel van de prefrontale schors, dat leidt tot een slecht ‘monitoren’, een slecht chec-ken van uitspraken op fouten.

In dit artikel zal ik kort ingaan op elk van de ver-schijnselen die in de literatuur beschreven zijn als hallucinaties, wanen en confabulaties. Er zijn diverse pogingen gedaan om enerzijds hallucina-ties en wanen, en anderzijds wanen en confabu-laties in onderlinge samenhang te begrijpen. Dit is niet zo’n vreemde gedachte: in wezen gaat het bij alle drie om onjuiste uitspraken: iemand zegt iets te zien dat er niet is, gelooft of denkt iets dat niet kan kloppen en beweert zich iets te herinne-ren dat er niet was. De grens tussen waarnemen, denken en herinneren is niet scherp: we kunnen niet waarnemen en herkennen zonder informatie in het geheugen te activeren. Hier zal ik dieper op ingaan, uitgaande van de gedachte dat deze verschijnselen beter begrepen en verklaard kun-nen worden als ze in samenhang worden beke-ken. Dat wil niet zeggen dat het om een zelfde onderliggende stoornis gaat, maar betekent wel dat er meer samenhang is dan we zouden denken als we ze als afzonderlijke entiteiten zouden beschouwen.

Intermezzo: cognitie

Bij hallucinaties, wanen en confabulaties gaat het over cognitieve processen. Om de vraag te kun-nen beantwoorden of die verschijnselen samen-hangen, en om de resultaten van cognitief neuro-psychiatrisch onderzoek goed te kunnen plaatsen, is het wellicht goed om kort in te gaan op enkele belangrijke aspecten van het concept ‘cognitie.’ Al sinds de klassieke oudheid wordt cognitie opgedeeld in drie stappen: waarnemen, oordelen en opslag in het geheugen (zie figuur 1). Deze drie stappen zouden kunnen worden gekoppeld aan de indeling: hallucinatie, waan en confabulatie. We geloven nu echter niet meer dat het hier om drie volledig onafhankelijke proces-sen gaat, die puur sequentieel worden doorlopen. Voor waarnemen en herkennen is het geheugen noodzakelijk en bij oordelen en denken wordt ook gebruik gemaakt van kennis die in het geheugen is opgeslagen. Het deelsysteem dat betrokken is bij het denken, wordt daarom tegen-woordig ook wel aangeduid als het ‘werkgeheu-gen.’ Er is sprake van een sterke interactie tussen die processen en ook in de tijd is er sprake van overlap.

Een tweede belangrijk punt betreft het reageren op wat er in de omgeving gebeurt. Sinds de tijd van René Descartes (1596-1650) en Thomas Willis (1621-1675) weten we dat er sprake kan zijn van onvrijwillige, reflexmatige of automati-sche reacties en van meer vrijwillige of gecontro-leerde reacties. Een groot deel van ons gedrag geschiedt op de automatische piloot, via over-leerde gedragspatronen.

Een derde punt betreft het ophaalproces van het geheugen. Informatie in het geheugen moet wor-den geactiveerd voordat deze kan worden opge-roepen en dat gebeurt door middel van ‘cues’. Dat kan bijvoorbeeld via de woorden waarmee een vraag wordt gesteld: wie was de koningin van

waarneming

hallucinaties

denken

wanen

geheugen

confabulaties

Figuur 1. De traditionele indeling van het cognitieve proces in

waarnemen, denken en geheugen. Hallucinaties, wanen en

confabulaties worden geassocieerd met deze drie processen.

Page 3: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

106 Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

Nederland? Maar ook de zogeheten context cues blijken een cruciale rol te kunnen spelen, zoals tijd en plaats van handeling. Als iemand mij vraagt om een rijtje woorden op te noemen, dan is het cruciaal dat het gaat om woorden die zojuist op deze plaats aan mij zijn voorgelezen. Die woorden zelf zaten al lang in mijn geheugen en gebruik ik bij wijze van spreken de hele dag door, maar nu moet ik de woorden activeren die passen bij deze context. Het zal duidelijk zijn dat als iemand volstrekt gedesoriënteerd is, het opha-len van relevante informatie welhaast onmogelijk is.

Tot slot wordt de opgehaalde informatie nog gecheckt. Bij het activeren van informatie in het lange termijngeheugen door cues, worden meer-dere mogelijke geheugensporen geactiveerd die associaties hebben met die cues. Als een van de mogelijke sporen is opgehaald, wordt gecontro-leerd of dat past bij de vraag. Zo niet, dan begint het zoekproces opnieuw. Iedereen zal dat bij zichzelf kunnen opmerken bij het zoeken naar namen. De aanpassing van het eenvoudige, klassieke model naar de hedendaagse interpretatie van cognitie heb ik weergegeven in figuur 2. De ele-menten, de overlap van de processen, de automa-tische verwerking en het complexe ophaalproces met de monitor komen hieronder regelmatig

terug, ook bij de bespreking van het begrip psy-chose.

Alvorens op de afzonderlijke symptomen in te gaan, is het goed om stil te staan bij wat een pati-ënt ervaart die in een psychose komt. Dit kan illustreren hoe het cognitieve proces op een fun-damenteel andere manier gaat functioneren en tot fouten gaat leiden.De psychotische ervaring van een patiënt wordt door Lezy3 gedetailleerd beschreven. Hij sluit in zijn beschouwing aan bij opvattingen van Duitse psychiaters zoals Klaus Conrad (1905-1961), Wolfgang Blankenburg (1928-2002) en Joachim Klosterkötter. Het belangrijkste aspect noemt hij het gevoel van vanzelfsprekendheid, van common sense. Als wij ‘s morgens opstaan, weten we wie we zijn, wat er gisteren is gebeurd, wat er onge-veer vandaag zou kunnen gebeuren, waar we zijn, wat mensen uit onze omgeving zullen doen. We bewegen ons in het maatschappelijk verkeer alsof we een idee hebben hoe de buschauffeurs, de bakker en de winkeljuffrouw zullen reageren. Veel van ons eigen gedrag verloopt automatisch, geba-seerd op die kennis (zie figuur 3). Lezy spreekt hier ook over common sense of gezond verstand. Belangrijk is dat dit gezonde verstand een inter-subjectief karakter heeft: het gedrag ten opzichte van anderen wordt in grote mate door dit gevoel gereguleerd.

AR

CR

Lange termijngeheugen

Reactie

Ophaalstrategie

Monitor

Context

Waarneming Werkgeheugen

Figuur 2. Een meer hedendaagse opvatting over het cognitieve proces: overlap in tijd en representaties,

interactie tussen deelprocessen en een complex activeringsproces voor representaties in het geheugen met

behulp van context en ophaalstrategie en een monitorproces.

Page 4: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013 107

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

Lezy benadrukt dat wanneer de vanzelfsprekend-heid van ervaringen verloren gaat, de persoon de ervaringen op zichzelf gaat betrekken. Dat kan lei-den tot het gevoel dat alles op hem gericht is (slachtoffer), maar ook dat alles onder zijn controle staat (almachtige). De persoon heeft het contact met de realiteit verloren en wordt gevangene van een solipsistische doomwereld. Zijn realiteit is een andere dan die van de mensen in zijn omgeving. Dit heeft grote gevolgen voor de verhouding tot anderen.Een laatste belangrijke boodschap van Lezy is dat psychose en patiënt niet samenvallen. Daar-mee bedoelt hij dat een patiënt niet permanent in een psychose zit en soms ook normaal kan waarnemen en functioneren. De beschrijving van Lezy maakt duidelijk dat wanneer een persoon psychotisch wordt, het mentaal functioneren dramatisch verandert op een zeer basaal niveau: het vanzelfsprekende gevoel dat alles gebeurt zoals vanouds, gaat ver-

loren. Dit kan grote gevolgen met zich meebren-gen voor cognitieve processen als waarnemen, denken en herinneren. Later zullen we ingaan op cognitieve verklaringsmodellen over hoe bepaalde stoornissen kunnen leiden tot halluci-naties, wanen of confabulaties.

Psychose als wetenschappelijk begrip

Beer5 geeft een historische analyse van het begrip psychose, vanaf de 19e eeuw tot het eind van de 20e eeuw (voor een meer recente analyse, zie Janzarik6). Aanvankelijk wilde men een onder-scheid invoeren tussen aandoeningen die te maken hadden met stoornissen in het zenuwstel-sel, neurose, en stoornissen waarbij de geest betrokken is, psychose. Door een latere, meer materialistische benadering van mentale proces-sen kwam dit onderscheid op losse schroeven te staan. Een ander wezenlijk discussiepunt was het idee dat psychische stoornissen in essentie niet

waar-neming

automatische verwerking

gecontroleerde verwerking

kortetermijngeheugen

langetermijngeheugen

CR

ATTDIR.

AR R

S

R

SSS

Figuur 3. Deze figuur, gebaseerd op het aandachtsmodel van Schneider en Shiffrin4 uit 1977, maakt duidelijk hoe

prikkels automatisch tot reacties kunnen leiden (AR), maar soms ook om aandacht, gecontroleerde verwerking

vragen alvorens een reactie op te leveren (CR). Dit gezondverstand-gevoel kan aangetast worden, bijvoorbeeld

doordat bepaalde zaken ongewoon veel aandacht beginnen te trekken. Bepaalde stimuluskenmerken lijken sterk

op te vallen. De normale waarneming raakt daardoor ontregeld. De sterke zuigkracht van deze in wezen niet zo

relevante waarnemingen, zorgt ervoor dat de relatie van de persoon met de omgeving, de realiteit verandert: het

gevoel van temporele en ruimtelijke context raakt verstoord. Zoals we later zullen zien, kan dat belangrijke

consequenties hebben voor het goed functioneren van het geheugen. Dit proces kan uiteindelijk leiden tot een

waan, en als zo’n waan voortduurt, spreekt men van waanconsolidatie. De persoon ervaart deze vreemde gang

van zaken en heeft behoefte aan een houvast en dit kan leiden tot bepaalde interpretaties. Deze beschrijving

maakt duidelijk dat er naast de verstoring van de automatische verwerking ook verschijnselen (i.c. de

interpretatie) kunnen optreden als reactie op de verstoorde waarneming.

Page 5: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

108 Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

van elkaar verschillen, de idee van een eenheids-psychose (Beer en Berrios5,7). Een alternatieve benadering was om onderscheid te maken tussen functionele en organische, of tussen endogene en exogene psychoses. Hoewel de termen ‘psychose’ en ‘psychotisch’ frequent gebruikt worden in de psychiatrie, hebben ze geen specifieke betekenis meer. Het is een generieke term die simpelweg aangeeft dat iemand hallucinaties en wanen heeft en het contact met de realiteit heeft verloren. Dat het begrip psychose geen specifieke weten-schappelijke interpretatie meer heeft, lijkt strijdig met Lezy’s inhoudelijke analyse van de ervarin-gen van een patiënt die psychotisch wordt. Mis-schien moeten we die psychotische toestand zien als een complex geheel van samenhangende ver-schijnselen. Hallucinaties en wanen zijn dan geen op zichzelf staande verschijnselen, maar komen voort uit veranderingen in het mentaal functio-neren waarbij het contact met de realiteit een belangrijke rol speelt. Het model voor schizofrenie van David Hemsley8 lijkt grote overeenkomst te vertonen met wat Lezy beschrijft. Hemsley stelt dat schizofrenie gezien kan worden als een toestand die ontstaat door een verandering in de wijze waarop binnen-komende informatie gekoppeld wordt aan wat in het geheugen is opgeslagen en aan motorpro-gramma’s (of gedragsschema’s, zo u wilt). In dit geval zorgen de ruimtelijke en temporele context niet voor een activering van de juiste opgeslagen schema’s. Maar hoe die representatie van de con-text dan wel tot stand komt en in het mentale proces gerepresenteerd wordt, is nog niet goed uitgewerkt. Belangrijk is evenwel dat de patiënt een verstoord beeld heeft van waar hij is en op welk tijdstip hij leeft. Dit kan leiden tot een ver-stoord cognitief proces, wat gevolgen kan hebben voor de interpretatie van wat wordt waargeno-men, gedacht en gezegd.

Een waarschuwing vooraf

De stelling dat er samenhang is tussen hallucina-ties, wanen en denkstoornissen, past goed bij een waarschuwing van Berrios.5 Hij heeft er diverse malen op gewezen dat begrippen die rond 1800 werden gebruikt in de Franse psychiatrie, een andere betekenis hadden dan in de 20e eeuw. Vooral het begrip ‘delusion’ heeft in de Angelsak-sische literatuur een hele specifieke, beperkte betekenis gekregen in vergelijking met de oor-spronkelijke Franse betekenis. Kort gezegd komt het er op neer dat in de 19e eeuw waan-zin en krankzinnigheid ongeveer als synoniemen wer-den gebruikt. Een omvangrijk geheel van symp-

tomen werd ermee aangeduid, met zowel cogni-tieve als affectieve componenten. In de Angelsaksische literatuur, geschoeid op de nogal op cognitie gerichte associatieve filosofie, is bij de analyse van dit verschijnsel weinig aan-dacht voor emotie en heeft het begrip een meer ingeperkte en vrij specifieke cognitieve interpre-tatie gekregen: een verkeerde redenering. Vanuit deze invalshoek werden vervolgens pogingen gedaan om specifieke wanen te onderscheiden naar aard of inhoud, zoals het Capgras-syn-droom (een misidentificatiesyndroom, waarbij, bijvoorbeeld, een partner niet wordt herkend maar voor een bedrieger wordt gehouden die zich voordoet als de partner), het syndroom van Fregoli (een misidentificatiesyndroom waarbij iemand de bizarre opvatting heeft dat verschil-lende mensen in werkelijkheid manifestaties van één persoon zijn) en het Cotard-syndroom (waarbij iemand zichzelf dood waant). Vervolgens ging men op zoek naar de hersenengebieden die verantwoordelijk zijn voor elk van die syndro-men. Berrios’ waarschuwing is vrij direct gericht op recente ontwikkelingen in de cognitief neuropsy-chiatrische bestudering van deze verschijnselen. Dat die syndromen volledig op zichzelf staande verschijnselen zijn en dat ze los kunnen worden gezien van het algeheel mentale functioneren, zou wel eens een misvatting kunnen zijn. Met andere woorden, zo’n syndroom is niet als een gebroken been, waarbij de patiënt normaal func-tioneert, afgezien van situaties waarin dat ene been nodig is. Er is meer aan de hand dan alleen die ene verkeerde redenering. Dat hoeft echter niet te betekenen dat die ver-schijnselen niet vanuit een cognitief kader geïn-terpreteerd kunnen of moeten worden. We moe-ten er alleen wel op bedacht zijn dat er bij een patiënt met een Capgras-syndroom meer aan de hand kan zijn dan een beperkt foutje in het gezichtsherkenningssysteem. En we moeten ons realiseren dat er zowel overeenkomsten als ver-schillen zijn tussen die verschillende condities.

Hallucinaties

Een hallucinatie lijkt iets anders dan een waan, maar ook hallucinaties hebben uiteenlopende verschijningsvormen. Onlangs heeft Sacks9 een overzicht gegeven van de vele vormen van hallu-cinaties. Hallucinaties lijken soms te ontstaan als gevolg van veranderingen in het zintuiglijk appa-raat, zoals bij het syndroom van Charles Bonnet, dat vooral bij ouderen met visusstoornissen wordt gezien en waarbij er geen sprake is van een

Page 6: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013 109

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

waantoestand. Ook sensorische deprivatie en het gebruik van alcohol of drugs kunnen hallucina-ties oproepen. Hallucinaties komen daarnaast voor bij de ziekte van Parkinson, migraine, epi-lepsie, delirium, visiuospatieel neglect, bij het inslapen of wakker worden, en in emotionele situaties, zoals bij het verlies van een geliefde. En tot slot noemt Sacks de fantoomverschijnselen, het als reëel aanwezig ervaren van lichaamsdelen die geamputeerd zijn of nooit goed ontwikkeld waren. Deze verschijnselen vallen kennelijk allemaal onder de noemer ‘hallucinatie,’ maar ze verschil-len wel in meerdere opzichten. Een hallucinatie kan bestaan uit simpele elementen (lijnen, bol-len, geometrische figuren), maar ook uit com-plexe beelden met objecten en personen. Het werkelijke beeld van de buitenwereld schijnt soms door de hallucinatie heen; in een bepaald deel van het gezichtsveld wordt dan een door-schijnend, niet werkelijk aanwezig object gezien. Soms is de persoon zich ervan bewust dat wat hij ziet, niet echt de realiteit is; maar in andere gevallen is dat weer niet zo. Wat deze verschijnse-len ons leren over het wezen van de hallucinaties, over de voorwaarden waaronder ze optreden in de verschillende condities, is niet duidelijk. Voor-zover mij bekend is er geen poging gedaan om die verschillen tussen soorten hallucinaties bin-nen één overkoepelend theoretisch kader te plaatsen. Sacks komt ook niet veel verder dan de verschillende vormen op een aanschouwelijke manier te beschrijven.Vercammen en Aleman10 bespreken een aantal verklaringen. Het valt op dat die theorieën zich vooral richten op de auditieve verbale hallucina-ties. Dat lijkt niet op een selectiebias van Aleman te berusten, maar de stand van zaken op dit ter-rein te weerspiegelen (zie ook de hoofdstukken in Jardri e.a.11 Aleman onderscheidt drie typen ver-klaringen, die zich respectievelijk richten op 1) imagery of mentale verbeelding, 2) spraakver-werking en 3) metacognitieve controleprocessen. De idee achter de mentale verbeeldingstheorie is dat een mentale representatie zo actief is, dat het lijkt dat het om een representatie van een externe stimulus gaat. In de moderne versie van die theo-rie gaat het om een verkeerde controle van top-down werkende waarnemingsprocessen (aan-dacht, verwachting) op bottom-up-processen. Er zijn daarnaast verschillende theorieën die zich richten op problemen in de spraakverwerking bij patiënten die hallucineren. Sommige opvattingen stellen dat patiënten hun interne spraak (zoals die optreedt tijdens denken) niet kunnen onder-scheiden van spraak van buiten: in wezen een

probleem in het onderscheiden van de bron. Andere opvattingen veronderstellen dat patiën-ten problemen hebben met de auditieve verwer-king van met name spraak, en met de integratie van informatie uit de twee hersenhelften bij de verwerking van spraak. Maar er zijn ook auteurs die menen dat patiënten juist een uitzonderlijke gerichtheid vertonen op het spraaksignaal. Bij de verklaringen die metacognitieve controleproces-sen centraal stellen, gaat het tenslotte om misat-tributie van interne spraak: een interne monitor is niet meer goed in staat te onderscheiden tus-sen eigen gedachtes en interne spraak enerzijds, en externe bronnen anderzijds. Het model van Bentall12 over realiteitsdiscriminatie is zo’n model: het vermogen om te discrimineren tussen echte en gefantaseerde gebeurtenissen is aange-tast.

Wanen

Ook bij wanen zijn verschillende verschijnings-vormen beschreven. Er zijn wanen die vooral betrekking hebben op controle: ‘ze’ controleren mijn gedachten. De waan kan ook bestaan uit beweringen dat er gedachtes in het hoofd zijn geplant of juist weggehaald. Er kan sprake zijn van grootheidswaan of een nihilistische waan. Een groep wanen waar veel onderzoek naar is gedaan binnen de cognitieve neuropsychiatrie, is die van het misidentificatiesyndroom, waarbij mensen en plaatsen niet goed worden herkend.Wanen kunnen ook in veel verschillende condi-ties optreden: out of the blue, of juist in een speci-fieke psychologische toestand (ook wel aange-duid als waanstemming of waanatmosfeer). Ze kunnen ook optreden als secundair verschijnsel bij een waarneming of een hallucinatie. Ook hier geldt dat nog niet duidelijk is hoe deze verschil-len tussen wanen geduid moeten worden binnen een alomvattende theorie over wanen. Zoals gezegd: de psychopathologie staat nog steeds in de kinderschoenen. Kopelman13, Lemmers-Jan-sen e.a.14 bespreken een aantal cognitieve aspec-ten die een rol spelen bij het optreden van een waan. Als eerste noemen zij monitoring: bronmo-nitoring (source monitoring) en realiteitsmonito-ring. Deze begrippen zijn in wezen gelijk en ver-wijzen naar het checken of een bepaald idee afkomstig is van een externe bron (Heeft iemand anders dat mij verteld?) of dat het door de per-soon zelf is bedacht, bijvoorbeeld toen iemand anders hem of haar iets over dit onderwerp ver-telde. Als er geen onderscheid gemaakt kan wor-den tussen een externe bron of de eigen verbeel-ding, worden er fouten gemaakt.

Page 7: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

110 Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

Vervolgens noemen ze aandachtsbias. Bij een selectieve aandachtsbias kan een te sterke gerichtheid op bijvoorbeeld bedreigende stimuli ontstaan, die vervolgens kan leiden tot paranoia. Bij een verstoorde latente inhibitie is een patiënt daarentegen niet in staat om irrelevante informa-tie te negeren, wat belemmerend werkt bij het leren van nieuwe associaties.Een derde cognitief proces dat een rol kan spelen bij het ontstaan van een waan, is het mentaliseren of indenken in wat een ander denkt of ervaart, ook wel aangeduid met de term Theory of Mind. Voorts lijkt er een probleem te kunnen zijn met de attributiestijl, zoals het ten onrechte interprete-ren van gebeurtenissen als gevolg van eigen han-delen of juist het ten onrechte toeschrijven van die gebeurtenis aan externe factoren.Tot slot noemen zij jumping to conclusion, het interpreteren van een situatie voordat er vol-doende informatie is verzameld, en vervolgens het in volle overtuiging daar aan vasthouden.Lemmers-Jansen e.a. onderscheiden meerdere typen wanen en ook meerdere verklaringen. Dat wij die typen wel allemaal als ‘waan’ classificeren, wil niet zeggen dat ze dan ook in feite allemaal op dezelfde manier verklaard kunnen worden. Wel wil ik hier opmerken dat een probleem met het monitoren vaak als oorzaak wordt genoemd.

Confabulaties

Confabulaties zijn vooral bekend geworden via het onderzoek van Korsakovpatiënten. Korsakov zelf sprak van pseudoreminiscenties. Confabulaties lijken op foute herinneringen (false memories), in de zin dat wat de persoon als herinnering vertelt, in feite nooit zo heeft plaatsgevonden en niet als zodanig in zijn geheugen is opgeslagen. Er wordt door verschillende onderzoekers (Schnider15 )een fundamenteel onderscheid gemaakt tussen spon-tane confabulaties (mededelingen die de persoon spontaan doet) en uitgelokte confabulaties (reac-ties op vragen). Momentane confabulaties zijn uitspraken die betrekking hebben op intrusies, waarbij materiaal wordt overgenomen dat eigen-lijk thuishoort in een andere episode Dergelijke confabulaties kunnen bij verschil-lende ziektebeelden optreden, maar ze zijn vooral beschreven bij het Korsakovsyndroom. Een aneurysma van de arteria communicans anterior gaat ook vaak gepaard met confabule-ren. Lesies in de frontaalkwabben kunnen leiden tot wat Kopelman13 het false recognition syndrome noemt: deze patiënten kunnen vooral bij nieuw materiaal zeggen dat ze het herkennen. Er is dan een bias in het ‘ja’-zeggen en er worden in de

eigenlijke zin geen ‘fouten’ gemaakt.Er is de laatste jaren veel te doen geweest over mensen met het false memory syndrome: hierbij gaat het om de zogeheten recovered of hervonden herinneringen van mensen die menen als kind seksueel misbruikt te zijn. Uit onderzoek is wel duidelijk geworden dat het in de regel niet gaat om herinneringen die op feitelijke gebeurtenissen stoelen. Maar het punt is dat die mensen wel oprecht geloven dat wat zij nu vertellen, werkelijk is gebeurd en door hen juist herinnerd wordt. Tot slot zijn er in de literatuur regelmatig patiën-ten beschreven die leiden aan pseudologica fantas-tica. Deze mensen creëren een web van leugens en fantasieën. Hier is in de regel geen sprake van hersenletsel, maar gaat het vaak om mensen met een vrij laag IQ en een gering gevoel van eigen-waarde.

Wellicht ten overvloede vermeld ik hier nog dat niet duidelijk is hoe al deze vormen binnen een theoretisch kader verklaard moeten worden. Aan de buitenkant zijn het wellicht allemaal verkeerde herinneringen, maar hoe ze binnen een en het-zelfde cognitieve systeem tot stand komen, blijft de vraag.

Eling e.a.16 bespreken een aantal benaderingen van geheugenproblemen die tot specifieke verkla-ringen voor het optreden van confabulaties lei-den. De eerste benadering is de bekende gap-fil-ling theorie: de patiënt probeert een leemte op te vullen. Het is duidelijk dat patiënten dit niet bewust doen. Wel kan het zijn dat een patiënt de neiging heeft om een situatie positiever voor te stellen dan deze werkelijk is. De informatie die bij het geheugenzoekproces naar boven komt en past bij deze voorstelling van zaken, wordt dan gebruikt voor zijn reactie. Een tweede benade-ring heeft betrekking op het tijdsbewustzijn. Door een inadequate representatie van het nu worden geheugensporen die eigenlijk gekoppeld zijn aan andere episodes, toch als relevant gezien en niet er uit gefilterd (zie ook Schnider e.a.17). De derde benadering gaat uit van verschillen in het reproductieproces. Men kan een onderscheid maken tussen een automatische en een strategi-sche reproductie. Bij het eerste proces activeert een stimulus automatisch het juiste respons-schema (zie ook eerder), bij een strategische reproductie moet daarentegen bewust gekozen worden welk geheugenspoor gezocht gaat wor-den en welke ophaalcues moeten worden geko-zen. Na de reproductie moet bepaald worden of het opgehaalde spoor inderdaad correct is (monitoring). De bronmonitoring-verklaring die

Page 8: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013 111

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

ook in deze categorie thuishoort, komt dicht in de buurt van deze strategische-ophaal-verklaring, maar beperkt het probleem tot het controleren van de bron van de informatie. Deze bron is in feite ook contextinformatie: wanneer ik in mijn geheugen registreer dat Henk iets gezegd heeft, leg ik niet alleen de inhoud vast, maar ook wan-neer, waar en door wie het is gezegd (de con-text).Ook bij confabulaties lijkt een verdere onderver-deling mogelijk. En net als bij wanen wordt bij deze groep van verschijnselen frequent verwezen naar de rol van de monitor. De monitor is per slot van rekening eindverantwoordelijke; alle fouten zijn uiteindelijk langs die controle gekomen – of dat is althans de veronderstelling. Het is mogelijk dat er andere redenen zijn waardoor verkeerde geheugensporen zijn geactiveerd, of verkeerde sporen zijn gecombineerd, maar ook dan zou een goed functionerende monitor die fouten moeten opmerken.

Waarnemen, denken en geheugen in samenhang

Zoals ik eerder heb aangegeven, hebben we in de moderne cognitiewetenschap de aloude driede-ling waarnemen-denken-geheugen losgelaten. Deze systemen verlopen niet puur sequentieel maar interactief. Daardoor is het makkelijker om de overeenkomsten en de samenhang tussen halluci-naties, wanen en confabulaties te zien. Ze kun-nen binnen hetzelfde kader begrepen worden. Er zijn verschillende voorstellen gedaan om hal-lucinaties, wanen en confabulaties in samenhang te begrijpen. Zoals hierboven is beschreven, wordt een stoornis in het monitoren van de juistheid van een interpretatie of een opgehaald geheugenspoor als mogelijke verklaring voor elk van deze verschijnselen genoemd. Een goede verwerking van de context, zoals de tijd en de bron, kunnen hierbij ook een rol spelen. Een paar recente voorstellen zullen besproken wor-den, maar de Duitse psychiater Emil Kraepelin (1886) had in de 19e eeuw al een eerste aanzet gegeven.

Kraepelin had een heel classificatiesysteem ont-wikkeld voor de beschrijving van allerlei vormen van Erinnerungsfälschungen18, geheugenvervalsin-gen (zie ook Markova en Berrios19). Hij stelde de term paramnesie voor, die ook nu nog wel gebruikt wordt. Op de eerste plaats onder-scheidde hij partiële en volledige vervalsingen. Bij een partiële vervalsing is slechts een deel van de herinnering incorrect en berust de herinnering

wel op een echte ervaring of gebeurtenis. Bij een volledige vervalsing is dat niet zo. Hij noemde deze ook wel pseudoreminiscenties, de term die we al tegenkwamen bij Korsakov. Ze zijn geconstru-eerd op basis van elementen van herinneringen, maar komen als geheel niet overeen met een wer-kelijke gebeurtenis. Kraepelin onderscheidde vervolgens binnen de categorie van volledige vervalsingen drie vormen. De eerste noemde hij enkelvoudige of simpele geheugenvervalsing: bij fantaseren of (dag)dro-men, bijvoorbeeld, denkt men zich iets te herin-neren als een echte gebeurtenis, terwijl dat niet klopt. Daarnaast zijn er associatieve geheugenver-valsingen, zoals in situaties waarin je iemand tegenkomt en denkt dat je die al eerder ergens anders hebt gezien: een verkeerde verbinding tussen een persoon en een plaats. Dit werd later reduplicatieve paramnesie genoemd. Ten slotte was er de identificatieparamnesie: je denkt ten onrechte een situatie tot in detail al te kennen. Dit kennen we nu onder de Franse term déjà vu. De indeling van Kraepelin is in de vergetelheid geraakt, vooral omdat men aan het begin van de 20e eeuw een scherper onderscheid tussen geheu-genstoornissen en waarnemingsstoornissen (wanen) ging maken, maar ze bevat in de kern belangrijke elementen waarop latere onderzoe-kers hebben voortgeborduurd. Door de onjuiste uitspraken van mensen met een hallucinatie, waan of confabulatie opnieuw in samenhang te analyseren, kan weer een nieuwe, soortgelijke taxonomie van fouten ontstaan.

Van der Gaag20 heeft een neuropsychiatrisch model van biologische en psychologische proces-sen geformuleerd over wanen en auditieve hallu-cinaties. In het model integreert hij psychotische symptomen met de biologische afwijkingen die bij psychosen zijn gevonden.De basale biologische factor is de hyperdopami-nerge toestand in de mesolimbische banen. Deze toestand zorgt voor een verandering in saillantie of opvallendheid van stimuli. Bij een psychose zou dat op willekeurige momenten gebeuren, waardoor elementen opvallend worden die eigen-lijk niet opvallend moeten zijn. Daarnaast ver-mindert de invloed van geheugensporen, waar-door er veranderingen in de waarneming ontstaan en ook hallucinaties. Dit proces kan lei-den tot veranderingen in het denken: vreemde saillante stimuli kunnen leiden tot psychose en vragen om een verklaring of interpretatie. Dit noemt van der Gaag de tweede component, de top-down component. De derde component van zijn model wordt gevormd door de cognitieve

Page 9: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

112 Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

biases, waaronder data gathering bias, aandachts-bias, meta-cognitieve bias en de source monitoring bias: een patiënt in een psychose neemt de eerste de beste interpretatie die bovenkomt voor waar aan en toetst die niet. De bias is het gevolg van een overactiviteit in de hippocampus en de amygdala en een onderactivatie in de prefrontale cortex. De vierde component wordt gevormd door processen die de waaninterpretaties conso-lideren. Van der Gaag koppelt in dit model hallucinaties en wanen. Hij onderscheidt een aantal compo-nenten of factoren. Een veranderde saillantie van stimuli, biases en problemen in het monitoren spelen een rol. Daarnaast noemt hij een biologi-sche factor. Die zou dan het startpunt kunnen vormen. Door het model te presenteren in de vorm van componenten, is niet duidelijk of ook het zoeken naar verklaringen voor de veranderde waarnemingen, de top-down-component, veroor-zaakt worden door een biologische verstoring van de waarneming en daarmee alleen het resul-taat is van de ontsporing aan het begin van het traject, of dat deze top-down component zelf ook pathologisch veranderd is.

Maher21 stelt dat lang is gedacht dat een denk-stoornis de basis vormt van een waan, maar dat de zoektocht naar die denkstoornis geen succes heeft gehad. Vervolgens wijst hij op het feit dat hallucinaties en wanen vaak samen optreden en dat daarin de oplossing gezocht moet worden: het frequent optreden van hallucinaties veroor-zaakt een waan. Hij noemt dat model de anomal-ous experience hypothesis. Dit model is compatibel met de omschrijving van een primaire waan door Karl Jaspers. Maher wil duidelijk hallucinaties en wanen aan elkaar koppelen, maar hier is nog slechts sprake van een zeer rudimentair model: er wordt niet specifiek ingegaan op de locus van het probleem in termen van cognitieve of biolo-gische processen.

Langdon en Bayne22 proberen wanen en confabula-ties aan elkaar te relateren. De ondertitel van hun artikel luidt: Mistakes of perceiving, remembering and believing. Zij proberen deze drie aspecten te integreren. Het is opmerkelijk dat ze het niet hebben over denken maar over belief en het belief system, dat ik hier zal vertalen als ‘overtuiging.’ Ofschoon er brede overeenstemming is dat een waan gebaseerd is op een ervaring, lijken er twee kampen te zijn over de wijze waarop dat gebeurt. Sommigen veronderstellen dat bij een waan een bepaalde ongewone ervaring zonder meer voor waar wordt aangenomen: dit noemen Pacherie

e. a.23 de endorsement-theorie. Volgens een andere theorie wordt bij een waan geprobeerd om een vreemde ervaring begrijpelijk te maken door een interpretatie te construeren; dit is dan de expla-nationist verklaring. Volgens Langdon en Bayne spelen beide mechanismen een rol bij de waan-vorming en kan men hier beter van een conti-nuüm spreken, waar soms het ene, dan weer het andere mechanisme op de voorgrond staat. Langdon en Bayne stellen dat dit theoretische kader ook van toepassing is op de confabulatie, maar dan alleen op de spontane confabulatie. De spontane confabulator kan de overtuiging heb-ben dat een in onze ogen ongeloofwaardig ver-haal volledig juist is; het gaat hierbij niet om een interpretatie, maar om een spontaan voor waar aannemen van een vreemde ervaring. Langdon en Bayne veronderstellen dat de kern van het probleem is dat de persoon niet in staat is om een sterke tendens te onderdrukken om (delen van) ervaringen in het belief-systeem te plaatsen en te houden. Deze theorie geldt alleen voor spontane confabulaties die niet gecorrigeerd kunnen worden; dat wil zeggen: voor confabula-ties waarbij de confabulator blijft volharden in zijn onjuiste verhaal.

Ook Turner en Coltheart24 kiezen de onjuistheid van uitspraken als vertrekpunt bij hun poging om wanen en confabulaties binnen een gemeen-schappelijk kader te analyseren. Het is volgens hen goed mogelijk dat er in eerste instantie fou-ten optreden in verschillende systemen: de waar-neming, het geheugen of zelfs de emoties. Maar wanen en confabulaties komen in hun visie in één belangrijk opzicht ook overeen. Zij stellen dat er in beide gevallen sprake is van een stoornis in het monitoren, zodat een confabulatie of een waanidee niet tegengehouden worden bij het voorbereiden van een reactie. Een dergelijke ver-klaring heeft Coltheart25 elders geformuleerd, maar dan om de variatie aan waanbeelden te beschrijven. Deze theorie staat bekend als de dual deficit theory. Turner en Coltheart stellen bovendien dat er bij het monitoren zowel op onbewust niveau als op bewust niveau gecontroleerd wordt op mogelijke onjuiste elementen. Deze veronderstelling maakt het volgens hen mogelijk om zowel endorsement en explanation (zie eerder) als de basis van wanen te begrijpen, alsook om primaire en secundaire (op post hoc-interpretaties gebaseerde) confabu-laties te begrijpen.

McKay en Kinsbourne1 starten hun betoog met de observatie dat er bij confabulaties, wanen en

Page 10: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013 113

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

anosognosie sprake is van verkeerde, soms bizarre uitspraken. Naar hun mening speelt moti-vatie een cruciale rol bij deze uitingen en ze bespreken relevant onderzoek bij de verschil-lende klinische beelden. Bij confabulatie was een van de eerste verklaringen de gedachte dat een confabulator zijn geheugenprobleem wil maske-ren, maar er is eigenlijk geen bewijs voor bewuste manipulatie. In recent onderzoek naar motivatio-nele factoren gaat het om het idee dat de per-soon zijn situatie aantrekkelijker of acceptabeler wil voorstellen dan hij is. Ook hierbij is het de vraag of het om een bewuste wens gaat, of dat die wens op een meer impliciete manier door-werkt bij de selectie van een reactie. McKay en Kinsbourne gaan ervan uit dat motivatie geen alles verklarende factor is; bij verschillende klini-sche beelden zullen ook verschillende cognitieve defecten een rol spelen.

Gilboa26 behoort tot de weinigen die er juist geen heil in zien om hallucinaties, wanen en confabu-laties binnen eenzelfde kader te verklaren. Hij houdt vast aan het idee dat wanen voortkomen uit afwijkingen in het waarnemings- en encode-ringsproces. Ook waar het bij wanen om geheu-genaspecten lijkt te gaan, ziet Gilboa ze toch als het resultaat van een probleem bij de verwerking van binnenkomende informatie en van de inte-gratie met opgeslagen informatie. De kern van de confabulatie ziet hij daarentegen in een stoornis van het strategische geheugenzoekproces en niet in de encodering.

Ook Kopelman13 heeft de overeenkomsten en ver-schillen tussen confabulaties en wanen op een rij gezet. Hij heeft gedetailleerd de verschillende verschijningsvormen van die twee symptomen beschreven, inclusief de variëteit aan ziektebeel-den waarbij ze optreden. Hij denkt dat globale theorieën die beide verschijnselen op eenzelfde manier willen verklaren, niet zinvol zullen zijn. Maar tegelijkertijd geeft hij aan dat het wel dege-lijk zinvol is om meer onderzoek te doen naar de verschillen en overkomsten.

Het is belangrijk om niet in zwart-wit termen te vervallen. Bij de voorstellen om de fenomenen meer vanuit eenzelfde kader te verklaren, is her-haaldelijk aangegeven dat geen enkele verklaring alleenzaligmakend is en alle verschijnselen kan verklaren. Er kunnen bijkomende effecten optre-den, waardoor de symptomen variëren. Zo erkent ook Gilboa dat er wel degelijk sprake is van enige overlap of samenhang tussen wanen en confabulaties.

Eenheid in verscheidenheid?

In het voorgaande zijn een aantal pogingen beschreven om hallucinaties en wanen of confa-bulaties en wanen in een gemeenschappelijk the-oretisch kader te plaatsen. Het is niet mijn bedoeling om deze pogingen met elkaar te verge-lijken en op basis van empirische bevindingen de validiteit van de verschillende voorstellen tegen elkaar af te wegen. Wel is het belangrijk om te zien dat in de meeste gevallen grenzen worden aangegeven met betrekking tot wat wel en wat niet kan worden verklaard: een model is meestal niet in staat om alle verschijnselen met één basale stoornis te verklaren. Verder kan worden opgemerkt dat de modellen vooral ingaan op hoe het cognitieve proces verstoord kan zijn en blijft de rol van emotie en motivatie daarbij wat onder-belicht. Met name de theorieën die expliciet pogen om hallucinaties, wanen en confabulaties binnen één kader te verklaren, benadrukken dat deze verschijnselen grote gelijkenis vertonen omdat ze voortkomen uit verstoringen van het cognitieve proces. Afgezien van het model van Van der Gaag, spelen bij geen van deze cogni-tieve theorieën neuroanatomische of biochemi-sche factoren een cruciale rol. Tegelijkertijd gaan de meeste modellen er wel van uit dat het pro-bleem vooral in de rechter prefrontaalkwab gelo-kaliseerd moet worden. Waarnemen is niet simpelweg een foto maken, maar het identificeren van een object, het her-kennen als een exemplaar uit een bepaalde cate-gorie. Het zoeken en relateren aan opgeslagen informatie is daarbij noodzakelijk. Ook de con-trole op dat zoekproces is belangrijk. Maar con-text, tijd- en ruimte-informatie spelen ook een belangrijke rol, een rol die nog onvoldoende is uitgewerkt in cognitieve modellen en in weten-schappelijk onderzoek. Als ik ’s morgens opsta, neem ik tijd en plaats voor waar aan, dat gaat automatisch. Maar hoe werkt dit precies? Hoe wordt context geanalyseerd en aan inhoud gekoppeld, en gebruikt om inhoud in het lange-termijngeheugen te activeren? Als de context niet een maar meerdere mechanismes omvat, welke mechanismen bedoelen we dan? Hoe kunnen we ze apart van elkaar registreren en analyseren en hoe uiten stoornissen in die mechanismen zich?Door hallucinaties, wanen en confabulaties in samenhang te bestuderen, is het wellicht moge-lijk om nauwkeuriger aan te geven wanneer we wel kunnen spreken van een hallucinatie maar niet van een waan, wanneer een vreemde uit-spraak niet een waanidee is maar een confabula-tie, of dat strikte onderscheidingen die wel zijn

Page 11: Hallucinatie, waan en confabulatie: eenheid in verscheidenheid?

them

a

114 Tijdschrift voor Neuropsychiatrie en Gedragsneurologie – NR 4 – DECEMBER 2013

HA

LL

UC

INA

TIE

S E

N P

SY

CH

OS

EN

HA

LLU

CIN

AT

IE, W

AA

N E

N C

ON

FA

BU

LAT

IE:

EE

NH

EID

IN V

ER

SC

HE

IDE

NH

EID

?

gemaakt, eigenlijk te ver gaan. In alle gevallen is het essentieel om uit te gaan van een gedetail-leerd en onderbouwd model van hoe waarne-ming, redeneren (inclusief geloven) en herinne-ren verlopen. De neuropsychiatrie kan een belangrijke bijdrage leveren aan de formulering en toetsing van dat model.

Literatuur

1. McKay R. & Kinsbourne M. Confabulation, delu-

sion, and anosognosia: motivational factors and

false claims. Cogn. Neuropsychiatry 2010;15:288-

318.

2. Mendez MF, Fras I A, Kremen SA & Tsai P. False

reports from patients with frontotemporal demen-

tia : Delusions or confabulations? 2011;24:237-

244.

3. Lezy J. Psychose. Verschijning, beleving, structuur.

Amsterdam: Boom, 2007.

4. Schneider W & Shiffrin RM. Controlled and auto-

matic human information processing: 1. Detection,

search, and attention. Psychological Review

1977;84:1-66.

5. Beer MD. Psychosis: a history of the concept.

Compr. Psychiatry 1996;37(5):273-91.

6. Janzarik, W. [The concept of psychosis and psycho-

tic qualities]. Nervenarzt 2003;74:3-11.

7. Berrios GE & Beer D. The notion of a unitary psy-

chosis: a conceptual history. Hist Psychiatry

1994;5:13-36.

8. Hemsley DR. The development of a cognitive

model of schizophrenia: placing it in context. Neu-

rosci. Biobehav. Rev. 2005;29:977-88.

9. Sacks O. Hallucinations. New York: Knopf, 2012.

(vert: Sacks O. Hallucinaties. Amsterdam: De

Bezige Bij, 2012.)

10. Vercammen A & Aleman A. Hallucinaties: psycho-

pathologie en de neurale basis van misperceptie.

In: Eling P, Aleman A & Krabbendam L (eds).

Cognitieve Neuropsychiatrie. Amsterdam: Boom,

2012.

11. Jardri R, Cachia A, Thomas P & Pins D. The neu-

roscience of hallucinations. New York: Springer,

2013.

12. Bentall RP, Baker GA, Havers S. Reality monito-

ring and psychotic hallucinations. Br J Clin Psy-

chol. 1991 Sep;30(Pt 3):213-22.

13. Kopelman MD. Varieties of confabulation and

delusion. Cogn. Neuropsychiatry 2010;15:14-37.

14. Lemmers-Janssen I, Versmissen D & Krabbendam

L. Wanen: over de oorsprong van opmerkelijke

opvattingen. In: Eling P, Aleman A. & Krabben-

dam L (eds). Cognitieve Neuropsychiatrie. Amster-

dam: Boom, 2012.

15. Schnider, A. The Confabulating Mind: How the

Brain Creates Reality. Oxford: Oxford University

Press, 2008.

16. Eling P, Kessels R & Oosterman J. Confabulaties:

wat er mis kan gaan bij het oproepen van een her-

innering. In: Eling P, Aleman A & Krabbendam L.

(eds) Cognitieve Neuropsychiatrie. Amsterdam:

Boom, 2012.

17. Schnider A, Daniken, C Von & Gutbrod K. The

mechanisms of spontaneous and provoked confa-

bulations, Brain 1996;119:1365-75.

18. Kraepelin E. Ueber Erinnerungsfälschungen.

Archiv für Psychiatrie 1886;17:199-239, 395-436,

830-843.

19. Markova IS & Berrios GE. Epistemology of mental

symptoms. Psychopathology 2009;42:343-349.

20. Van der Gaag M. A neuropsychiatric model of bio-

logical and psychological processes in the remis-

sion of delusions and auditory hallucinations. Schi-

zophr. Bull. 2006(32);suppl 1:S113-22.

21. Maher B.A. The relationship between delusions

and hallucinations. Curr. Psychiatry Rep.

2006;8:179-83.

22. Langdon R & Bayne T. Delusion and confabula-

tion: Mistakes of perceiving, remembering and

believing. Cogn. Neuropsychiatry 2010;15:319-

345.

23. Pacherie E, Green M & Bayne T. Phenomenology

and delusions: who put the ‘alien’ in alien control?

Conscious. Cogn. 2006;15:566-77.

24. Turner M & Coltheart M. Confabulation and

delusion: a common monitoring framework. Cogn.

Neuropsychiatry 2010;15:346-76.

25. Coltheart, M. (2010) The neuropsychology of

delusions. Annals of the New York Academy of Sci-

ences 2010;1191:16-26.

26. Gilboa, A. Strategic retrieval, confabulations, and

delusions: theory and data. Cogn. Neuropsychiatry

2010;15:145-80.