FARMACEUTISCHE ANAMNESE BIJ OPNAME ......doelpatiënt: de geriatrische patiënt (> 75 jaar). Het...
Transcript of FARMACEUTISCHE ANAMNESE BIJ OPNAME ......doelpatiënt: de geriatrische patiënt (> 75 jaar). Het...
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT FARMACEUTISCHE WETENSCHAPPEN
Interuniversitaire Master na Master in de Ziekenhuisfarmacie
UGent – KUL – UA - VUB
Academiejaar 2009 - 2010
FARMACEUTISCHE ANAMNESE BIJ OPNAME,
GEKOPPELD AAN PATIËNTBEGELEIDING BIJ
ONTSLAG OP DE SP-AFDELING CARDIOPULMONAIR
MASTERPROEF
Patiënt- en therapiegerichte stage
Cindy BLOMME
ManaMa in de Ziekenhuisfarmacie
Promotor
Prof. Apr. H. Robays
Stagemeester
Apr. K. Verhelle
Begeleidster
Apr. A. Verhaeghe
DANKWOORD
Bij het beëindigen van mijn masterproef, wil ik graag iedereen
die een bijdrage tot dit werk geleverd heeft bedanken.
Vooreerst wil ik mijn stagemeester, Apr. Katy Verhelle en het AZ
Groeninge te Kortrijk, waar ik de patiënt- en therapiegerichte
stage heb uitgevoerd, bedanken voor de kansen die ze mij
geboden hebben.
Graag ook een blijk van dank voor Apr. Anne Verhaeghe, die mij
steeds met raad en daad heeft bijgestaan.
Zonder de toestemming van de artsen kon dit project niet
gerealiseerd worden, ik ben dan ook aan Dr. Jean-Marie Bergen,
Dr. Michiel Haerens, Dr. Philippe Vergauwe en Dr. Christophe
George dank verschuldigd.
Ik wil de verpleegkundigen van de SP-afdeling cardiopulmonair
bedanken voor de goede samenwerking. De tijd daar
doorgebracht werd daarenboven ook nog eens veraangenaamd
door af en toe een gezellige babbel.
Tenslotte rest mij nog mijn familie en vrienden te bedanken voor hun
onvoorwaardelijke steun.
INHOUDSOPGAVE
Dankwoord
Inhoudsopgave
Verklarende woordenlijst
Lijst met gebruikte afkortingen
1. INLEIDING .......................................................................................................... 1
1.1. KLINISCHE FARMACIE ..................................................................................... 1
1.2. HET ONTSTAAN VAN DE KLINISCHE FARMACIE ............................................... 1
1.3. KLINISCHE FARMACIE IN BELGIE ..................................................................... 2
1.4. KLINISCHE FARMACIE IN AZ GROENINGE KORTRIJK ......................................... 3
1.4.1. FOD-project “Thuismedicatie en detectie van Adverse Drug Events op de spoedopname” ............................................................................................... 3
1.4.1.1. ADE of ADR ................................................................................................. 5
1.4.1.2. Resultaten 2007-2008 ................................................................................ 5
1.4.1.3. Resultaten 2009 .......................................................................................... 6
1.4.2. FOD-project “Ontslagbrief” ............................................................................ 6
2. OBJECTIEVEN ..................................................................................................... 7
3. SPOEDOPNAME ................................................................................................. 8
3.1. FARMACEUTISCHE ANAMNESE EN ANALYSE ................................................... 8
3.1.1. Farmaceutische anamnese............................................................................. 8
3.1.2. Farmaceutische analyse ............................................................................... 10
3.2. PRAKTIJK ...................................................................................................... 12
3.2.1. Resultaten .................................................................................................... 12
3.2.2. Casus spoedopname .................................................................................... 14
3.2.2.1. Farmaceutische anamnese ....................................................................... 14
3.2.2.2. Farmaceutische analyse ........................................................................... 15
4. SP-DIENST CARDIOPULMONAIR ....................................................................... 16
4.1. FARMACEUTISCHE ANAMNESE EN ANALYSE ................................................. 17
4.1.1. Farmaceutische anamnese........................................................................... 17
4.1.1.1. Procedure farmaceutische anamnese ...................................................... 18
4.1.2. Farmaceutische analyse ............................................................................... 19
4.2. ONTSLAGMANAGEMENT .............................................................................. 19
4.2.1. Procedure ontslagmanagement ................................................................... 20
4.2.1.1. Farmaceutische ontslagbrief .................................................................... 20
4.2.1.2. Ontslagmedicatie ...................................................................................... 21
4.2.1.3. Ontslagbegeleiding ................................................................................... 21
4.3. PRAKTIJK ...................................................................................................... 22
4.3.1. Lay-out elektronische farmaceutische ontslagbrief..................................... 23
4.3.2. Resultaten .................................................................................................... 24
4.3.3. Casus SP ........................................................................................................ 26
4.3.3.1. Farmaceutische anamnese ....................................................................... 26
4.3.3.2. Farmaceutische analyse ........................................................................... 27
4.3.3.3. Verdere opvolging .................................................................................... 28
5. BESLUIT ........................................................................................................... 30
6. LITERATUURLIJST ............................................................................................. 32
Bijlagen
VERKLARENDE WOORDENLIJST
ADR: zoals gedefinieerd door de WHO, een reactie op een geneesmiddel welke
schadelijk en onbedoeld is en die optreedt bij doseringen die normaal gebruikt
worden als profylaxe, diagnose of therapie bij de behandeling van ziekten of
voor modificatie van fysiologische functies. Er is een causaal verband met het
geneesmiddel, het gaat hier over bijwerkingen. (Nebeker et al., 2004; Steurbaut,
2010)
ADE: schade resulterend uit het gebruik van een geneesmiddel, zowel ten gevolge
van bijwerkingen (ADR’s) als ten gevolge van medicatiefouten. Een deel van de
ADE’s is potentieel vermijdbaar, namelijk dat deel dat het gevolg is van
medicatiefouten. (Nebeker et al., 2004; Steurbaut, 2010)
ME: elke vermijdbare gebeurtenis die onaangepast geneesmiddelgebruik of letsel
voor de patiënt kan veroorzaken of hiertoe kan leiden en waarbij de medicatie
onder toezicht staat van de gezondheidprofessional, de patiënt of de
consument. Zulke gebeurtenissen kunnen gerelateerd zijn aan de professionele
praktijk, producten of materialen, procedures en systemen, inclusief het
voorschrijven, de ordercommunicatie, de etikettering, verpakking, benaming,
samenstelling of bereiding, aflevering, distributie, toediening, opleiding,
opvolging en gebruik. Medicatiefouten worden onderverdeeld in
voorschrijffouten (geneesmiddelsterkte, frequentie, indicatiestelling,
interacties, contra-indicaties,…), afleveringsfouten (verkeerd geneesmiddel,
verkeerde patiënt,…) en toedieningsfouten (niet toegediend geneesmiddel,
verkeerde dosis, tijdstip, therapieontrouw,…). Sommige medicatiefouten
worden onderschept vooraleer ze de patiënt bereiken, dit worden potentiële
adverse drug events genoemd. (Nebeker et al., 2004; Steurbaut, 2010)
In de figuur op de volgende pagina (Fig. 1) is het onderling verband tussen
medicatiefouten, ADR’s en ADE’s weergegeven. Medicatiefouten komen
frequenter voor dan ADE’s, maar de meeste medicatiefouten schaden de
patiënt niet: nog geen 1 % leidt tot schade. Echter, ongeveer 25% van de ADE’s
zijn het gevolg van een medicatiefout en leiden aldus tot schade. Deze
medicatiefouten worden echter verondersteld vermijdbaar te zijn. (Nebeker et
al., 2004; Steurbaut, 2010)
FIGUUR 1: VERBAND ME, ADR EN ADE (Nebeker et al., 2004)
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN
AAT algemene achteruitgang
ACE angiotensin-converting enzyme, angiotensine converterend enzym
ADE adverse drug event
ADR adverse drug reaction
BDZ benzodiazepine
CARA chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen
COPD chronic obstructive pulmonary disease, chronisch obstructief
longlijden
CVA cerebrovasculair accident
CYP cytochroom P
EKG elektrocardiogram
EPD elektronisch patiëntendossier
ESCP European Society of Clinical Pharmacy
FOD Federale Overheidsdienst
GFR glomerular filtration rate, glomerulaire filtratiesnelheid
GI gastrointestinaal
GM geneesmiddel
HAP hospital acquired pneumonia, in het ziekenhuis verworven
pneumonie
HARM hospital admission related to medication,
geneesmiddelgerelateerde ziekenhuisopname
INR international normalized ratio
IV intraveneus
IT informatietechnologie
MDRD modification of diet in renal disease
ME medication error, medicatiefout
MKG minimale klinische gegevens
NI nierinsufficiëntie
NSAID non-steroidal anti-inflammatory drugs, niet-steroïdale anti-
inflammatoire geneesmiddelen
PAF platelet-activating factor, plaatjesactiverende factor
PM pacemaker
PO peroraal
PPI protonpompinhibitor
PTA percutane transluminale angioplastiek
RSP retrosternale pijn
RVT rust- en verzorgingstehuis
SSRI selective serotonin reuptake inhibitor, selectieve serotonine-
heropnameremmer
TIA transient ischemic attack, voorbijgaande ischemische aanval
TPN totale parenterale nutritie
TURP transurethrale resectie van de prostaat
VKF voorkamerfibrillatie
VUB Vrije Universiteit Brussel
WHO World Health Organisation, wereldgezondheidsorganisatie
ZH ziekenhuis
1
1. INLEIDING
1.1. KLINISCHE FARMACIE
Klinische farmacie, als een patiëntgerichte uitbreiding van de activiteiten van de
ziekenhuisapothekers, situeert zich in het kader van de farmaceutische zorg.
Farmaceutische zorg is het proces, waarbij er samenwerking tussen de apotheker
en andere zorgverleners en de patiënt plaatsvindt, met als doel het opstellen,
implementeren en opvolgen van een therapieplan voor deze patiënt, dat aanleiding
geeft tot specifieke therapeutische resultaten. Bevorderen van de patiëntveiligheid is
een belangrijke prioriteit voor elk gezondheidszorgsysteem. Men wil met klinische
farmacie en farmaceutische zorg dan ook een veilige, doeltreffende en
kosteneffectieve geneesmiddelentherapie verzekeren vanaf de bereiding van het
geneesmiddel, over zijn toediening, tot en met de opvolging van de therapie, waarbij
de keuze van de patiënt gerespecteerd wordt. Om dit te bereiken kunnen klinische
apothekers medicatiehistorieken bekijken, meegaan op patiëntenronde,
aanbevelingen geven omtrent geneesmiddelenkeuze, en raadgeving aan patiënten en
geneesheren voorzien.
De positieve impact en aldus de meerwaarde van dergelijke activiteiten op
klinische, economische en humane uitkomsten zijn reeds aangetoond in talrijke
publicaties in Noord-Amerika en het Verenigd Koninkrijk. Desondanks is er echter nog
een enorme verscheidenheid qua aanpak wat betreft de beoefening van de klinische
farmacie. (Ampe et al., 2006; Spinewine et al. , 2006; Willems & Hecq, 2008)
1.2. HET ONTSTAAN VAN DE KLINISCHE FARMACIE
De klinische farmacie is in het midden van de jaren zestig gestart in de Verenigde
Staten, dit werd gevolgd door een aantal andere, vooral Angelsaksische landen. In de
Angelsaksische landen is klinische farmacie reeds verscheidene jaren ingeburgerd in de
gezondheidszorg. Studies tonen een duidelijk toegevoegde waarde aan. De
farmaceutische dienstverlening in die landen is complementair aan de zorgverlening door
artsen en verpleegkundigen en verleent de patiënt dus een bijkomende dienst.
De laatste decennia is er echter ook bij de ziekenhuisapothekers op het Europese
vasteland een toenemend enthousiasme voor klinische farmacie waar te nemen. In
2
1979 werd de European Society of Clinical Pharmacy gesticht door de inbreng van
klinische beoefenaars, onderzoekers en onderwijzende instanties uit verschillende
Europese landen. Sinds de oprichting van de ECSP is er een stijgende en aanhoudende
groei van de klinische farmacie in vele Europese landen. ESCP organiseert jaarlijks een
symposium over klinische farmacie, waarbij beoefenaars uit verschillende landen hun
kennis en ervaringen over nieuwe ontwikkelingen met elkaar kunnen delen. Daarnaast
organiseert ESCP ook opleidingen en verricht het onderzoek om de klinische farmacie
te optimaliseren. (Ampe et al., 2006; ECSP, 2010; Hendrickx et al., 2009; Willems &
Hecq, 2008)
1.3. KLINISCHE FARMACIE IN BELGIE
De klinische farmacie is in België nog in volle ontwikkeling, tot nu toe wordt
slechts beperkte tijd besteed aan klinische taken. Toch bestaat er bij velen reeds
verscheidene jaren het verlangen om ook hier de klinische farmacie te ontwikkelen.
Een wettelijke omkadering is er gekomen in 1991, door het definiëren van de klinische
taken van de ziekenhuisapothekers in een koninklijk besluit.
In de tekst van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 houdende vaststelling
van de normen waaraan een ziekenhuisapotheek moet voldoen om te worden erkend
worden de taken van de ziekenhuisapotheker in herinnering gebracht met betrekking tot
bereidingen, aankoop, bewaring, controle en afgifte van geneesmiddelen. Deze tekst
maakt echter ook de specifieke verantwoordelijkheden van de ziekenhuisapotheker, de
klinische activiteiten, officieel. Hierdoor werkt de apotheker direct mee aan een zekerder,
doeltreffender en rationeler geneesmiddelengebruik, zowel op het individuele als op het
maatschappelijk vlak. (Decoster, 2010)
Wat hield de implementatie van de klinische farmacie tegen? Onder andere het
gebrek aan specifieke training, de beperkte mankracht in de apotheek, de afwezigheid
van financiële ondersteuning en de angst voor weinig of geen aanvaarding door de
gezondheidsprofessionals. Verscheidene factoren, daartegenover, zijn geïdentificeerd
als zijnde de drijfveren voor de implementatie. Deze omvatten de nationale en lokale
bereidheid om de kwaliteit van het geneesmiddelengebruik te verbeteren en de
kosten te reduceren, evenals een beperking van de regering uit van het aantal
3
beoefenaars van de geneeskunst door invoeren van een numerus clausus. (Ampe et
al., 2006; Spinewine et al., 2006)
Dankzij financiering door de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid konden
op 1 juli 2007 twintig projecten starten met als titel “Nationaal pilootproject ter
evaluatie van de impact van de klinische farmacie in de Belgische ziekenhuizen”. Het
doel was aldus ook in Belgische ziekenhuizen het nut van de klinische farmacie aan te
tonen. De projecten gaan van het inzetten van een apotheker op een verpleegafdeling
tot op verschillende deelgebieden van de klinische farmacie, zoals opvolgen van
bepaalde farmacologische geneesmiddelenklassen en opname- en ontslagmedicatie.
(Hendrickx et al., 2009)
1.4. KLINISCHE FARMACIE IN AZ GROENINGE KORTRIJK
Ook AZ Groeninge is in 2007 op de kar van de klinische farmacie gesprongen
aangezien ook daar, na goedkeuring door de ziekenhuisdirectie en de medische raad,
een FOD-project opgestart kon worden. Deze goedkeuring was van belang om de
betrokkenheid van het ziekenhuis bij de ontwikkeling van de klinische farmacie te
benadrukken. Het project had, naast de hierboven vermelde titel, als bijkomende titel
“Thuismedicatie en detectie van Adverse Drug Events op de spoedopname”. Het
project is nog steeds lopende en door de goede ervaringen heeft het ziekenhuis
financiëring aangevraagd bij de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid voor een
tweede project, met betrekking tot integratie van een elektronische farmaceutische
ontslagbrief, en daarvoor een positief advies gekregen. (Willems & Hecq, 2008)
De zorg voor patiëntveiligheid maakt deel uit van de kernopdracht van het AZ
Groeninge. De uitbouw van de klinische farmacie is dan ook een belangrijke
doelstelling van de directie en de farmaceutische staf. Er wordt gestreefd naar
continuïteit en opvolging van de farmacotherapie gedurende het ganse verblijf tot en
met het ontslag. Dit wordt mede mogelijk gemaakt door de overheidsfinanciëring.
1.4.1. FOD-project “Thuismedicatie en detectie van Adverse Drug Events op de spoedopname”
Met dit project wil men de veiligheid en de doeltreffendheid van de
farmacotherapie verhogen, zowel transmuraal als intramuraal, voor een welbepaalde
4
doelpatiënt: de geriatrische patiënt (> 75 jaar). Het project focust zich op deze
doelgroep aangezien zij een hoog risico lopen voor ADE’s, waardoor de positieve
invloed van het tussenkomen van een klinisch apotheker bij hen eerder tot uiting zal
komen. Oudere patiënten zijn at risk o.a. omwille van polypathologie en -medicatie,
een gewijzigde farmacokinetiek en -dynamiek, maar ook omwille van inadequaat
voorschrijven. (Spinewine et al, 2006)
Drie dagen per week is er voor dit project een ziekenhuisapotheker aanwezig op
de dienst spoedopname. Deze voert bij elke geriatrische patiënt die binnenkomt via
spoed een farmaceutische anamnese uit van de thuismedicatie en brengt vervolgens
de medicatie in een elektronisch anamnesedocument in. In een observationeel
onderzoek uitgevoerd door de VUB werd reeds de meerwaarde van een apotheker op
spoed aangetoond. In de studie werd de thuismedicatie van geriatrische patiënten bij
opname in het ziekenhuis geregistreerd door klinische apothekers en nadien
vergeleken met de thuismedicatie geregistreerd door de ziekenhuisartsen in het
elektronisch medisch patiëntendossier. Hierbij kwam naar voor dat bij 65 % van de
bevraagde patiënten er één of meerdere verschillen genoteerd werden. Er werd
besloten dat bevraging van de thuismedicatie van geriatrische patiënten door klinische
apothekers bijdraagt tot een meer volledige geneesmiddelenhistoriek. Dit kan
aanleiding geven tot een terugdringen van het aantal potentieel belangrijke
medicatiefouten. (Steurbaut et al., 2008)
In 2006 werd in Nederland in samenwerking met 21 ziekenhuizen de
HARM-studie uitgevoerd waarbij gekeken werd naar het aantal
geneesmiddelgerelateerde ziekenhuisopnames (HARM’s). Een HARM wordt
gedefinieerd als een ziekenhuisopname veroorzaakt door een ADE, dat wil zeggen door
een bijwerking of door een medicatiefout. Van de acute ziekenhuisopnames bleek
5,6 % gerelateerd te zijn aan het geneesmiddelengebruik. Hiervan bleek 46 %
potentieel vermijdbaar te zijn. Patiënten ouder dan 65 jaar hadden een tweemaal zo
hoge frequentie van geneesmiddelgerelateerde opnames ten opzichte van patiënten
jonger dan 65 jaar. Een hogere incidentie van HARM’s bij oudere patiënten is o.a. te
wijten aan therapieontrouw, verminderde cognitie, verminderde nierfunctie, het niet
5
zelfstandig wonen, meerdere aandoeningen in de medische voorgeschiedenis en
polyfarmacie. (Eindrapport HARM-onderzoek, 2006)
1.4.1.1. ADE of ADR
Zoals hierboven vermeld, maakte de HARM-studie gebruik van de term ADE, en
niet ADR, om de geneesmiddelgerelateerde opnames te definiëren. Uit de definities
van ADE en ADR (zie verklarende woordenlijst) kan geconcludeerd worden dat
onderzoeken waarbij gekeken wordt naar ziekenhuisopnames door ADE’s beter
aansluiten bij het allesomvattende begrip geneesmiddelgerelateerd. Ook in AZ
Groeninge worden er op de spoedopname HARM’s opgespoord gebruik makend van
de meer omvattende term ADE als definitie voor geneesmiddelgerelateerd.
1.4.1.2. Resultaten 2007-2008
In de periode september ’07-oktober ’08 werd bij 792 geriatrische patiënten een
anamnese uitgevoerd van de thuismedicatie, waarna een elektronisch
medicatieoverzicht door de klinische apotheker werd opgesteld. Bij ongeveer 93 % van
de patiënten waren er verschillen tussen dit overzicht en datgene genoteerd door de
arts in het patiëntendossier (Tabel 1.1.).
Aantal patiënten 792
Aantal vervolledigde medicatieschema’s ± 93 %
Aantal allergieën en andere ADE’s in EPD 158
Aantal geneesmiddelen 5476
Aantal substituties 751 13,7 %
Gemiddeld aantal geneesmiddelen/patiënt 6,9
Aantal geneesmiddelen/patiënt
< 5 22,2 %
5-10 53,9 %
11-15 19,6 %
16-20 3,9 %
>20 0,5 %
TABEL 1.1.: SAMENVATTENDE TABEL RESULTATEN FARMACEUTISCHE ANAMNESE ’07-‘08
Van het totaal aantal geneesmiddelen diende 13,7 % gesubstitueerd te worden
naar een product uit het ziekenhuisformularium. Het noteren van het geneesmiddel
dat thuis genomen wordt en het substitutieproduct is van belang naar het ontslag toe,
zowel voor de patiënt, om medicatiefouten te voorkomen, als voor het ziekenhuis,
6
vanuit economisch standpunt. Meer dan driekwart van de gevolgde patiënten, 77,9 %,
kreeg polymedicatie, d.w.z. een inname van 5 of meer verschillende geneesmiddelen.
1.4.1.3. Resultaten 2009
Vanaf januari tot en met mei 2009 werd er door de klinische apotheker op spoed
extra aandacht besteed aan de opvolging van HARM’s. Er werden in die periode 367
patiënten opgevolgd, met een registratie van in totaal 2606 geneesmiddelen. In
Tabel 1.2. vindt u een overzicht van de HARM-opvolging.
Aantal bevestigde HARM’s 61 16 %
Aantal vermoedelijke HARM’s 23 6 %
Totaal aantal HARM’s 84 23 %
TABEL 1.2.: RESULTATEN HARM-OPVOLGING ‘09
Er werden 61 HARM’s rechtstreeks bevestigd door de arts op spoed of in het
verslag, o.a. acute nierinsufficiëntie na NSAID-gebruik of na gecombineerde therapie
van een diureticum en een ACE-inhibitor/sartaan met tekenen van deshydratatie
(braken,diarree,koorts). Er bleven 23 HARM’s onbevestigd, hieronder vielen vnl.
valincidenten bij patiënten onder centraal werkende geneesmiddelen.
1.4.2. FOD-project “Ontslagbrief”
Ook bij ontslag kunnen er zich medicatiefouten voordoen die ernstige schade
aan de patiënt kunnen toebrengen. Deze fouten houden vaak verband met het
overschrijven van de medicatie van het patiëntendossier naar de ontslagbrief. Het
vergeten noteren van medicatie is de meest voorkomende fout. Elektronische
ontslagbrieven zouden de medicatiefouten reduceren. (Callen et al., 2010)
Reeds vorig jaar, 2009, werd er een masterproef geschreven rond de
implementatie van een elektronische farmaceutische ontslagbrief. Het FOD-project
liep toen op een geriatrische afdeling en werd daar met veel enthousiasme onthaald.
Dit was voor het ziekenhuis de aanleiding om het project verder te zetten op andere
afdelingen, met goedkeuring van de artsen aldaar, waardoor er ook dit jaar 2
stagiaires-ziekenhuisapotheker meewerken aan de implementatie van de
elektronische farmaceutische ontslagbrief: Hanna Deman en Cindy Blomme,
respectievelijk op een geriatrische afdeling en de SP-afdeling cardiopulmonair.
7
2. OBJECTIEVEN
Het project klinische farmacie focust zich op de optimalisatie van de veiligheid
van het medicatieproces. Hierbij richt men zich voornamelijk op de anamnese en het
ontslag.
Om de basis van de klinische farmacie onder de knie te krijgen, worden de eerste
twee weken van de stage gelopen op de spoedafdeling. De bedoeling is geriatrische
patiënten op te volgen bij opname. In vele gevallen is de hospitalisatie van de
geriatrische patiënt nl. gerelateerd aan z’n geneesmiddelengebruik. Er wordt bij hen
een farmaceutische anamnese gedaan, waarop analyse van de medicatie volgt, met
detectie van geneesmiddeleninteracties en -bijwerkingen. De anamnese dient hierbij
correct neergeschreven te worden in het elektronisch patiëntendossier. Er wordt ook
aandacht besteed aan het ziekenhuisbeleid rond substitutie en de problematiek
daaromtrent.
Na de inwerkingsperiode op de spoedopname wordt er een klinische activiteit
uitgeoefend op de SP-dienst cardiopulmonair. Er zal voornamelijk gewerkt worden
rond het farmaceutisch ontslagmanagement, vertrekkend vanuit de anamnese bij
opname op de dienst en verdere opvolging tot en met ontslag. Meelopen met de arts
tijdens de patiëntenrondes en bijwonen van de patiëntenbesprekingen spelen hierbij
ondermeer een rol.
Hieraan gekoppeld zal een elektronische ontslagbrief geïntroduceerd worden op
de afdeling. Bij ontslag uit het ziekenhuis wordt er steeds een ontslagbrief
meegegeven aan de patiënt, opgesteld door de verpleging, en een ontslagbrief
gestuurd naar de behandelende huisarts, opgesteld door de geneesheer-specialist.
Deze twee documenten komen echter niet altijd overeen wat ontslagmedicatie
betreft. Een elektronische ontslagbrief, opgesteld door de verpleegkundigen en
gevalideerd door de arts, zou dit euvel kunnen verhelpen. Overleg met de artsen en de
verpleegkundigen is een belangrijk onderdeel om de implementatie van de
elektronische ontslagbrief te doen slagen.
Ook verschaffen van (praktische) informatie aan de patiënt, die ontslagen wordt
uit het ziekenhuis, aangaande het correct en veilig gebruik van de medicatie behoort
8
tot de klinische activiteit. Een welbepaalde werkwijze zal aan de verpleegkundigen
aangeleerd worden en zij zullen een degelijke begeleiding krijgen omtrent de
ontslagmedicatie.
3. SPOEDOPNAME
3.1. FARMACEUTISCHE ANAMNESE EN ANALYSE
3.1.1. Farmaceutische anamnese
Met het uitvoeren van een farmaceutische anamnese bij opname in het
ziekenhuis wil men een volledig en correct overzicht van de thuismedicatie bekomen.
Hierdoor verhoogt de continuïteit van de therapie en aldus de zorgverlening en is het
risico op medicatiefouten kleiner. Het geneesmiddelenoverzicht is nl. de basis voor het
verderzetten, afbouwen, stoppen of wijzigen van de therapie.
Om een zo volledig mogelijk geneesmiddelenoverzicht te verkrijgen, is
patiëntenbevraging via een gestandaardiseerde procedure noodzakelijk. In het
ziekenhuis is hiervoor reeds een procedure voor handen, de “checklist farmaceutische
anamnese” (Bijlage 1). Momenteel wordt deze checklist enkel gebruikt door de
klinische apothekers op de spoedopname, maar de bedoeling is om ze deel te laten
uitmaken van het verpleegdossier, zodat ze in eerste fase kan gebruikt worden door
het verplegend personeel op de spoedopname, en later ook geïmplementeerd kan
worden op andere ziekenhuisafdelingen.
Alvorens een patiënt te bevragen over zijn medicatie, bereidt de apotheker zich
voor door het raadplegen van eventueel vorige ontslag- en consultbrieven, waarin
medicatieschema’s kunnen vermeld staan, evenals antecendenten en comorbiditeiten.
Dit leidt tot een gerichter bevragen van de patiënt en/of familie en geeft een beeld van
de medische voorgeschiedenis. Hierna kan de apotheker tot bij de patiënt gaan.
Belangrijk hierbij is dat bij het binnengaan van de kamer de patiënt bij naam
aangesproken dient te worden en dat hij/zij of de familie hierop gunstig dient te
antwoorden, zodat een patiëntenwissel uitgesloten wordt. Er wordt nagegaan of de
patiënt een overzicht bijheeft met de te nemen medicatie, zelf opgesteld, door
huisarts of rusthuis, en of de patiënt zijn medicatie heeft meegebracht, wat als
hulpmiddel kan dienen bij de bevraging.
9
Daarna kan de eigenlijke patiëntenbevraging beginnen volgens de checklist. Extra
aandacht dient geschonken te worden aan oogdruppels, puffers, magistrale
bereidingen, slaapmiddelen,… die door de patiënten vaak vergeten worden daar deze
meestal niet als geneesmiddelen worden aanzien door hen. Ook het gebruik van
plantaardige producten, voedingssupplementen, vitaminen, … moet nagevraagd
worden, deze kunnen nl. interacties vertonen met andere geneesmiddelen, maar
worden door de patiënt als veilig beschouwd. Ook allergieën en andere ernstige
nevenwerkingen op geneesmiddelen zijn een belangrijk onderdeel in het vermijden
van nieuwe geneesmiddelgerelateerde ongewenste effecten, daarom moet de patiënt
gevraagd worden naar het al dan niet verdragen van bepaalde geneesmiddelen.
Tevens zijn recente wijzigingen in de geneesmiddelentherapie van belang, evenals de
therapietrouw van de patiënt.
Indien na bevraging bepaalde gegevens nog niet voor handen zijn, zoals bv. de
geneesmiddelendosis, of de posologie, of indien geen bevraging kon uitgevoerd
worden bij bv. een dementerende of een bewusteloze patiënt wordt de huisarts of de
thuisapotheker gecontacteerd.
Op deze wijze kan een volledig overzicht van de thuismedicatie van de patiënt
opgesteld worden, met naam, posologie, toedieningstijdstip van elk geneesmiddel en
eventuele laatste inname. De kennis van het moment van laatste inname is van belang
voor bepaalde medicatie, bv. anti-aggregantia en anti-coagulantia in functie van een
niet-geplande ingreep, metformine en urgentie-RX-onderzoek met contraststoffen,
monitoren van geneesmiddelen zoals digoxine, fenobarbital,…
Het medicatieoverzicht wordt elektronisch aangemaakt in een farmaceutisch
anamnesedocument, wat lees- en schrijffouten vermijdt. De medicatie wordt
ingegeven met het product dat thuis wordt ingenomen, ook al behoort dit
geneesmiddel niet tot het ziekenhuisformularium. In dergelijk geval wordt substitutie
naar het ziekenhuisformularium wel op het overzicht genoteerd. Voordeel hiervan is
dat bij ontslag foutloos kan omgeschakeld, geresubstitueerd, worden naar de
oorspronkelijke thuismedicatie. In hetzelfde document kunnen ook eventuele
allergieën en ADE’s geregistreerd worden, evenals therapiewijzigingen. Het
10
elektronisch anamnesedocument is na validatie consulteerbaar in het elektronisch
patiëntendossier door o.a. de geneesheer-specialisten, verpleegkundigen en de
huisarts, maar het wordt ook afgedrukt en toegevoegd aan het verpleegkundig
patiëntendossier.
Elektronische anamnesedocumenten worden momenteel enkel aangemaakt
door apothekers voor geriatrische patiënten die binnenkomen via spoed. Door de
non-fulltime aanwezigheid van een apotheker op deze dienst, wordt er echter niet
voor elke geriatrische patiënt een elektronisch document aangeboden. Voor deze
patiënten en anderen wordt de anamnese van de thuismedicatie nog steeds enkel
manueel genoteerd door arts en/of verpleegkundige.
3.1.2. Farmaceutische analyse
Na anamnese van de thuismedicatie, met opstellen van een volledig
medicatieoverzicht, wordt de medicatie geanalyseerd in relatie tot de reden van
opname, rekening houdend met de huidige symptomatologie en antecedenten, met
als doel HARM’s op te sporen. Tevens wordt de medicatie onderzocht op
geneesmiddelgerelateerde problemen, zoals dubbele therapie, interacties,
nevenwerkingen, onderdosering,... Om deze analyse te kunnen uitvoeren, heeft de
apotheker de mogelijkheid en de toelating om het medisch dossier van de patiënt in te
kijken en laboresultaten op te vragen.
Er wordt gezocht naar drug-disease-interacties, die mogelijk verband houden
met de huidige klachten. Een drug-disease-interactie is eenvoudigweg gezegd de
gezondheidstoestand van de patiënt die een invloed heeft op de werking van een
geneesmiddel. De farmacokinetiek van een geneesmiddel kan beïnvloed worden door
oa. de leeftijd, het geslacht, en zwangerschap. De fysiologische functies van de patiënt,
en hieruitvolgende bv. de renale eliminatiegraad, verminderen progressief met
stijgende leeftijd. Daarenboven kunnen ouderen ook lijden aan een verminderde
mentale status, of verminderde fysische mogelijkheden. Combinatie van deze factoren
zorgt dat een oudere patiënt vatbaarder is voor geneesmiddelgeïnduceerde
problemen, bv. verminderde eliminatie van benzodiazepines in ouderen samen met
verminderde beweeglijkheid van de patiënt geeft aanleiding tot een grotere kans op
11
geneesmiddelgerelateerd vallen. Hoe meer onderliggende pathologieën de patiënt
bezet, hoe meer risico op nevenwerkingen er bestaat. (Tisdale & Miller, 2010)
De medicatie wordt ook nagekeken op de aanwezigheid van
drug-drug-interacties die kunnen optreden bij het huidig toegepast medicatieschema.
Dergelijke interacties kunnen aanleiding geven tot een gewijzigde farmacokinetiek,
met verandering in biologische beschikbaarheid, distributie of klaring. De meeste
drug-drug-interacties die aanleiding geven tot een gewijzigde
geneesmiddelmetabolisatie zijn te wijten aan de CYP450-iso-enzymen, die geïnduceerd
of geïnhibeerd kunnen worden door tal van geneesmiddelen. Maar ook inhibitie van
het P-glycoproteïne, dat instaat voor geneesmiddeltransport, is van belang. Dit kan de
biologische beschikbaarheid verhogen en de renale en biliaire excretie doen afnemen,
met stijging van de serumconcentraties, deze interactie wordt o.a. gevonden bij het
gelijktijdig gebruik van digoxine en amiodarone. (Tisdale &Miller, 2010)
Naast wijziging in farmacokinetiek, kan er een wijziging in farmacodynamiek
optreden via additieve of antagonistische effecten. Een voorbeeld hiervan is het
gecombineerd gebruik van calciumkanaalblokkers en β-blokkers met een additief
bloeddrukverlagend effect tot gevolg.
Als derde element in de analyse worden parameters aangehaald die opgevolgd
dienen te worden om risico op geneesmiddelgerelateerde problemen te reduceren,
zoals elektrolytenspiegels bij gebruik van een kaliumverliezend diureticum en digoxine,
aangezien hypokaliëmie een verhoogd risico geeft tot QT-verlenging met eventueel
optreden van torsades de pointes.
Omtrent toedieningsmodaliteiten kunnen er praktische adviezen gegeven
worden, dit kan gaan van een geneesmiddel al dan niet bij het eten in te nemen, tot
advies omtrent pletmedicatie bij patiënten met slikproblemen.
De vier hierboven aangehaalde punten (drug-disease-interacties,
drug-drug-interacties, follow-up parameters en praktische adviezen) worden
geïntegreerd in het elektronisch farmaceutisch anamnesedocument, waar reeds het
medicatieoverzicht in is ondergebracht. Dit is raadpleegbaar via elektronische weg
12
door de arts, maar er wordt toch beoogd om zoveel als mogelijk in direct contact te
treden met de behandelende arts indien er een interactie is gedetecteerd, en bij hem
te toetsen naar de relevantie ervan, zodat de arts zo nodig de therapie bijna
onmiddellijk kan bijsturen. De aanvaarding van de apotheker als lid van het
multidisciplinair team is soms nog een hekel punt, maar het direct in contact treden
met de artsen en verpleegkundigen zal uiteindelijk leiden tot een volledige integratie
van de apotheker in dit zorgteam.
3.2. PRAKTIJK
Tijdens de eerste twee weken van de stage worden geriatrische patiënten
opgevolgd die zich via de spoedopname aanmelden. Deze groep van patiënten leent
zich ertoe om de stagiaire-ziekenhuisapotheker in te werken in de klinische farmacie,
omwille van hun vaak rijke medische voorgeschiedenis en groot verbruik van een
variëteit aan geneesmiddelen, met een verhoogd risico op een
geneesmiddelgerelateerde hospitalisatie.
Na anamnese van de patiënt, volgens de werkwijze beschreven onder 3.1.1.,
wordt, in het softwareprogramma Orbis, in een elektronisch farmaceutisch
anamnesedocument een volledig en correct overzicht van de thuismedicatie
aangemaakt. Hierna wordt een farmaceutische analyse uitgevoerd waarbij naar vier
belangrijke aspecten wordt gekeken: drug-disease-interacties, drug-drug-interacties,
follow-up parameters, evenals praktische adviezen. Dit alles wordt gedocumenteerd in
het elektronisch anamneseformulier, gevalideerd en voorgelegd aan de arts.
3.2.1. Resultaten
Gedurende de twee weken op spoed wordt er bij 35 geriatrische patiënten een
anamnese uitgevoerd van de thuismedicatie, waarna een elektronisch
medicatieoverzicht wordt opgesteld. Indien er geen patiënten aanwezig zijn boven de
leeftijdsgrens van 75 jaar, mag de grens verlaagd worden tot 65 jaar, dit om voor
zoveel mogelijk oudere patiënten een elektronisch anamnesedocument te kunnen
opstellen, zodat er ook voor hen, een correcte basis voor verdere therapie voorhanden
is. Bijlage 2 is een beknopt overzicht van gegevens van elke bevraagde patiënt, met de
reden van opname, allergieën of ADE’s, het aantal geneesmiddelen per patiënt met
13
eventuele substitutie naar het ziekenhuisformularium, en vermelding van een al dan
niet geneesmiddelgerelateerde opname. Het onderdeel interactie met de arts
vermeldt of het overzicht door de arts neergeschreven in het dossier volledig is en
geen fouten bevat, evenals de door de apotheker, uit de farmaceutische analyse,
aangehaalde interventies, met al dan niet aanvaarding door de arts. In bijlage is een
document gevoegd met verklaring van de cijfers gebruikt in dit onderdeel (Bijlage 3).
Slechts bij 10 patiënten is er geen verschil te bemerken tussen het door de
apotheker opgestelde overzicht en datgene door de arts in het patiëntendossier
neergeschreven (Tabel 3.1.). Bijna driekwart van de medicatieschema’s dient
vervolledigd te worden. Hierbij is er niet enkel sprake van het weglaten van medicatie,
door vergeten bevragen, maar ook van het noteren van verkeerde medicatie. Zo wordt
er bij een patiënt door de arts Marevan® genoteerd op het orderblad, terwijl de
patiënt Marcoumar® inneemt. Eveneens bij 10 patiënten wordt een allergie of een ADE
(of meerdere) genoteerd.
Aantal patiënten 35
Aantal vervolledigde medicatieschema’s 25 71,4 %
Aantal patiënten met allergieën en andere ADE’s 10 28,6 %
Aantal geneesmiddelen 302
Aantal substituties 50 16,6 %
Gemiddeld aantal geneesmiddelen/patiënt 8,6
Aantal geneesmiddelen/patiënt
< 5 4 11,4 %
5-10 21 60,0 %
11-15 8 22,9 %
16-20 2 5,7 %
>20 0 0,0 %
TABEL 3.1.: SAMENVATTENDE TABEL RESULTATEN SPOEDOPNAME
Er worden 302 geneesmiddelen geregistreerd, waarvan 50 geneesmiddelen
dienen gesubstitueerd te worden naar het ziekenhuisformularium, dit komt overeen
met 16,6 % van het totaal aantal geneesmiddelen. Substituties worden voor 100 %
aanvaard door de arts, evenals de vermelding van een allergie of ADE in het EPD. Net
zoals bij de resultaten bekomen in 2007-2008 (cfr. 1.4.1.2.) neemt de overgrote
meerderheid van de patiënten tussen de 5 en 10 verschillende geneesmiddelen, met
een gemiddelde van 8,6 geneesmiddelen per patiënt.
14
Redenen tot interventie van de apotheker, naast noteren van interacties en
bijwerkingen, zijn o.a. het nagaan van de pletbaarheid van de thuismedicatie met
mogelijke alternatieven voorhanden, niet toepassen van de richtlijnen bv. naar
pijnmedicatie toe,…
Aantal bevestigde HARM’s 5 14,3 %
Aantal vermoedelijke HARM’s 4 11,4 %
Totaal aantal HARM’s 9 25,7 %
TABEL 3.2.: RESULTATEN HARM-OPVOLGING SPOEDOPNAME
Zoals uit Tabel 3.2. kan opgemaakt worden, is er sprake van 5 bevestigde HARM’s
en 4 vermoedelijke HARM’s. Onder de bevestigde HARM’s is o.a. een onderdosering
van anti-epileptica te vinden, evenals een epistaxis door een overdosering van
Marevan in combinatie met Asaflow. De vermoedelijke HARM’s handelen in 2 gevallen
over een valincident. Dat de medicatie hiervan de oorzaak is, kan echter niet
aangetoond worden. Deze HARM’s zijn dan ook niet bevestigd door de arts. In
percentages uitgedrukt levert de HARM-opvolging een vergelijkbaar resultaat op met
het door het ziekenhuis uitgevoerde onderzoek naar HARM’s in 2009, wat betreft
totaal aantal HARM’s (zie 1.4.1.3).
3.2.2. Casus spoedopname
3.2.2.1. Farmaceutische anamnese
Een 71-jarige (°04/05/1938) slechthorende dame, wordt door haar echtgenoot
binnengebracht op spoed, sinds de ochtend heeft ze een epistaxis, een massieve
neusbloeding, ze staat niet onder anticoagulantia. Haar medische antecedenten
omvatten: lobectomie, borstcarcinoom in 2004, hysterectomie, maaghernia met
reflux, seropositieve rheumatoïde artritis. De patiënte heeft obesitas gepaard gaand
met hypercholesterolemie. Verder is ze ook gekend met COPD.
Na bevraging van de patiënte en echtgenoot, evenals na contact met de
thuisapotheker, om de juiste doses op te vragen en de medicatie te verifiëren, wordt
een overzicht van haar thuismedicatie bekomen zoals voorgesteld in Tabel 3.3. en
Bijlage 4. Naast deze geneesmiddelen neemt de patiënt ook dagelijks 1 capsule Ginkgo
Biloba voor een beter geheugen en 1 capsule Katsklauw voor haar gevoelige darmen,
15
omwille van de aanwezigheid van divertikels. Ze gaat hier heel getrouw om in de
natuurwinkel, maar heeft het hier nog niet over gehad met haar huisarts of
thuisapotheker.
Nr. Geneesmiddel e.a. ZH- form
Posologie Tijdstip Toedienings- modaliteit
Order arts –Opmerking
1 Zocor 40mg co 1x1/d Avondmaal Liefst ’s avonds in te nemen aangezien de cholesterolsynthese ’s nachts het grootst is
2 Spiriva inhalatie 18µg caps
1x1/d Ontbijt
3 Symbicort Turbohaler 120 dos
2 x 1 puf/d Geen specificatie tijdstip
Na gebruik steeds mond spoelen met water
4 Montelukast TEVA 10mg co
Singulair 1x1/d Avondmaal
5 Pantoprazole TEVA 20mg co
Pantomed 1x1/d Ontbijt 10 min. voor het ontbijt
6 Fluvoxamine TEVA 100mg co
Floxyfral 1 x 0,5/d Middagmaal
7 Temesta 2,5mg co 1 x 0,5/d Vlak voor het slapengaan
TABEL 3.3.: THUISMEDICATIE CASUS SPOEDOPNAME
3.2.2.2. Farmaceutische analyse
Bij analyse blijkt er een verhoogd risico op bloedingen aanwezig te zijn, door
combinatie van fluvoxamine, Gingko Biloba en Katsklauw.
Het SSRI fluvoxamine bezit een antithrombotische activiteit door inhibitie van
de heropname van serotonine ter hoogte van de bloedplaatjes. Dit leidt tot mindere
vrijstelling van serotonine, dat noodzakelijk is voor de plaatjesaggregatie. Ook
Katsklauw (Uncaria tomentosa) inhibeert de plaatsjesaggregatie en Gingko Biloba
preparaten hebben zowel PAF-antagonistische werking als profibrinolytische
eigenschappen en kunnen op die manier de bloedstollingstijd verlengen. Omwille van
deze additieve anti-aggregerende activiteit kan een ernstige drug-drug-interactie
optreden bij het gelijktijdig gebruik van de drie producten. Er wordt aanbevolen om de
plantaardige producten o.b.v. Gingko Biloba en Katsklauw stop te zetten. Gingko
Biloba wordt voorgesteld als zijnde werkzaam bij de behandeling en preventie van
dementie, maar de bewijskracht hiervan is laag. Het plantenextract zou volgens een
recent verschenen studie, dubbelblind en gerandomiseerd, niet effectief zijn in de
preventie van dementie. Bij meer dan 3 000 ouderen met normale cognitie of reeds
16
mild cognitieve stoornissen, kon na ruim zes jaar geen effect aangetoond worden op
de preventie van dementie. (APB, 2010; BCFI, 2005; Michiels, 2010; Uptodate online,
2010)
Een andere drug-drug-interactie die gevonden wordt, is een verhoogd
metabolisme van het PPI pantoprazole door Ginkgo Biloba met een verminderde
werking van het PPI tot gevolg. Dit is een bijkomende reden om Ginkgo Biloba stop te
zetten. (APB, 2010)
Een derde aandachtspunt dat uit de analyse naar voren komt is dat fluvoxamine
aanleiding kan geven tot QT-verlenging met een verhoogd risico op torsades de
pointes. Het nemen van een EKG om QT-verlenging uit te sluiten is gewenst, dit wordt
echter als niet relevant aanzien door de arts. (UZ Leuven, 2008)
De patiënte wordt op de spoedafdeling onderzocht. Ze heeft een normale
bloeddruk en de laboresultaten wijzen op een normale bloedstolling (INR van 1,00). De
diagnose van een achterste neusbloeding links wordt gesteld, veroorzaakt door het
gebruik van de plantaardige middelen in combinatie met fluvoxamine. Er is hier sprake
van een HARM.
Deze casus toont het belang aan van het gebruik van de checklist farmaceutische
anamnese. Het bevragen van plantaardige producten was vergeten door de arts.
Omwille van reeds aanwezige COPD werden puffers wel bevraagd. Het is van belang
dat de patiënte ingelicht wordt over de mogelijke risico’s die verband houden met het
innemen van Gingko Biloba en Katsklauw en dat de patiënte inziet dat natuurlijke
producten niet equivalent staan aan veilige producten.
4. SP-DIENST CARDIOPULMONAIR
Na inwerking op de spoedopname, is het de bedoeling om een elektronische
ontslagbrief te implementeren op de SP-dienst cardiopulmonair.
Een SP-verpleegeenheid is een ziekenhuisafdeling bestemd voor tijdelijke
hospitalisatie van patiënten die een specifieke intensieve medisch-specialistische en
paramedische, verpleegkundige begeleiding en verzorging nodig hebben. Het
hoofdaccent van de dienst ligt op de maximale revalidatie/recuperatie na een ziekte of
17
ingreep. De hospitalisatie van een patiënt kan verlengd worden met een verblijf op een
SP-dienst omwille van verscheidene redenen, waaronder: verder herstel van de
patiënt, verblijf in afwachting van een plaatsing in een home of RVT of andere, maar
ook om nodige maatregelen te kunnen treffen en afspraken te kunnen maken voor
ondersteuning en verzorging thuis. (AZ Jan Palfijn, 2010)
De SP-afdeling cardiopulmonair krijgt vnl. te maken met geriatrische patiënten
die cardiaal belast zijn of een pulmonaire aandoening hebben, maar ook patiënten uit
een andere leeftijdscategorie kunnen hier verblijven, evenals patiënten komende van
een gastrologieafdeling.
Jaar Gemiddelde ligduur (dagen)
2007 40,6
2008 38,4
2009 35,4
2010 t.e.m. april 39
TABEL 4.1.: GEMIDDELDE LIGDUUR SP CARDIOPULMONAIR
De gemiddelde ligduur van de patiënten op de dienst bedraagt dit jaar (gerekend
tot en met april) 39 dagen. In Tabel 4.1. ziet u de evolutie van de verblijfsduur op de
SP-afdeling verkregen uit de MKG-gegevens van het ziekenhuis. Veel patiënten
wachten hier op een opname in een RVT, rusthuis,… De wachtlijsten zijn echter lang en
dit is dan ook vaak de reden dat de patiënt hier langdurig verblijft.
4.1. FARMACEUTISCHE ANAMNESE EN ANALYSE
4.1.1. Farmaceutische anamnese
Bij transfer van een patiënt binnen het ziekenhuis vanuit een acute
ziekenhuisafdeling naar de SP-dienst, is de anamnese van de thuismedicatie reeds
uitgevoerd op een andere afdeling. De anamnese is echter niet elektronisch ingegeven,
tenzij het handelt over een geriatrische patiënt die initieel via spoed is opgenomen in
het ziekenhuis en bevraagd is geworden door een klinisch apotheker.
De medicatie van de patiënt bij transfer komt in de meeste gevallen niet meer
overeen met zijn thuismedicatie, maar bestaat uit (een deel van) de thuismedicatie en
nieuw opgestarte therapieën. Aangezien de patiënt bij transfer naar de SP-afdeling
reeds een lange hospitalisatie achter de rug heeft en naar deze dienst komt om te
18
revalideren en huiswaarts of naar een rusthuis (e.d.) te gaan, wil dit zeggen dat hij/zij
geen acute pathologieën meer heeft. De medicatie wordt van transfer tot op het
moment van ontslag dan ook (bijna) niet meer gewijzigd. Daarom is besloten om bij
implementatie van de elektronische ontslagbrief zo snel mogelijk na transfer van de
patiënt naar de SP-afdeling de transfermedicatie elektronisch in te geven in een
anamnesedocument, dit als hulpmiddel voor het opstellen van de elektronische
farmaceutische ontslagbrief. Zo dient bij ontslag de medicatie enkel nog nagekeken te
worden en eventueel aangepast en moet ze niet meer volledig ingegeven worden,
aangezien het anamnesedocument en ontslagdocument met elkaar verbonden zijn via
een databank o.a. wat betreft de ingevoerde medicatie.
Door invullen van een anamnesedocument overloopt de verpleegkundige bij
transfer grondig de medicatie van de patiënt en kan hij/zij onvolkomenheden in het
verpleegkundig dossier aanvullen (bv. geen dosis aangegeven) en onduidelijkheden
bevragen, op deze manier wordt alweer een risico op medicatiefouten verkleint.
4.1.1.1. Procedure farmaceutische anamnese
Voor het uitvoeren van de farmaceutische anamnese en het inbrengen van de
medicatie in het anamnesedocument wordt een procedure uitgeschreven (Bijlage 5).
Op de SP-dienst is een uitgebreide bevraging van de patiënt volgens de checklist
farmaceutische anamnese niet van toepassing, aangezien de geneesmiddelentherapie
doorheen de hospitalisatie reeds grondig gewijzigd kan zijn waardoor de patiënt geen
weet heeft van de huidige medicatie. Wel dient bij patiënt en/of familie navraag
gedaan te worden wat betreft thuismedicatie die verdergezet wordt in het ziekenhuis
of deze oorspronkelijk het ziekenhuisformularium volgde of niet. Zo kan eventuele
substitutie die niet beschreven stond in de anamnesedocumenten bij opname of op de
medicatiefiches in het verpleegkundig dossier, toch nog opgenomen worden in het aan
te maken elektronisch anamnesedocument met een foutloze resubstitutie bij ontslag
tot doel. Ook wordt er nogmaals gepolst naar allergieën en nevenwerkingen. Daarna
wordt de medicatie, aanwezig op de huidige medicatiefiche in het verpleegkundig
dossier, ingegeven in een elektronisch farmaceutisch anamnesedocument op dezelfde
wijze als op de spoedafdeling, rekening houdend met bovenstaande bemerkingen.
19
Het moment van inname van een geneesmiddel wordt maximaal genoteerd in
functie van de maaltijden, aangezien dit het gebruiksgemak en aldus de therapietrouw
bevordert. De meeste medicatie mag bij/na het eten gegeven worden, maar er zijn
uitzonderingen. De meest voorkomende uitzonderingen op de afdeling zijn in een
tabel gegoten en in de procedure ingevoegd, evenals bemerkingen bij bepaalde
medicatie, zoals het spoelen van de mond na inhalatie van corticosteroïden (Bijlage 5).
4.1.2. Farmaceutische analyse
De farmaceutische analyse verloopt hier op dezelfde manier als bij spoedopname
(zie 3.1.2.). De patiënt kan echter, omwille van verblijf op de afdeling, na anamnese
verder opgevolgd worden door de apotheker tot ontslag. Deze opvolging van de
farmacotherapie van een patiënt gedurende zijn verblijf, in combinatie met zijn
gezondheidstoestand, heeft als doel een zo optimaal mogelijke therapie te verzekeren
met vermijden van medicatiefouten. Er is hiervoor een goede wisselwerking tussen
zowel arts en apotheker, als tussen verpleegkundigen en apotheker, nodig.
Door de lange ligduur gaan er per week gemiddeld maar drie patiënten op
ontslag en zijn er bijgevolg per week ook maar drie nieuwe opnames. Om die reden
wordt er door de apotheker niet enkel een farmaceutische anamnese uitgevoerd, met
bijkomende analyse, van de patïenten die juist getransfereerd zijn naar de afdeling,
maar ook van reeds aanwezigen. Zodat ook zij zo goed als mogelijk kunnen opgevolgd
worden en hun therapie, na bespreken met de behandelende arts, eventueel kan
aangepast worden indien er op problemen wordt gestoten omtrent de medicatie.
4.2. ONTSLAGMANAGEMENT
Naast de implementatie en het opstellen van een elektronische farmaceutische
ontslagbrief worden ook de twee andere onderdelen van het ontslagmanagement in
de kijker gezet: het klaarzetten van de ontslagmedicatie en de ontslagbegeleiding. De
stagiaire-ziekenhuisapotheker zorgt, zelf ondersteund door een klinisch apotheker,
voor het voorbereidend werk en het opleiden van de verpleegkundigen zodat zij na
afloop van het project het ontslagmanagement zelfstandig kunnen voortzetten.
20
Daarnaast wordt ook gestreefd naar een goede samenwerking tussen het
verpleegkundig personeel en de apotheker, zodat zij de apotheker als aanspreekpunt
beschouwen als er zich een probleem stelt rond een farmaceutische topic.
Ook rond het ontslagmanagement wordt een procedure uitgeschreven voor de
afdeling, bestaande uit de drie, op vorige pagina, vermelde aspecten (Bijlage 6).
4.2.1. Procedure ontslagmanagement
4.2.1.1. Farmaceutische ontslagbrief
Met de farmaceutische ontslagbrief beoogt men het bekomen van een
overzichtelijk en patiëntvriendelijk overzicht van de ontslagmedicatie. Dit is
noodzakelijk om de patiëntveiligheid en de therapietrouw van de patiënt te verhogen.
Dit document wordt elektronisch aangemaakt, vertrekkende van het elektronische
anamnesedocument. Een afgedrukt exemplaar wordt meegegeven door de
verpleegkundige met de patiënt bij ontslag. Het document is na validatie door de
behandelende arts ook via Mediweb, een elektronisch platform, consulteerbaar door
zowel intra-, als extramurale zorgverstrekkers, waaronder de huisartsen die houder
zijn van het globaal medisch dossier. Dit waarborgt de zorgcontinuïteit na ontslag van
de patiënt. Na validatie kan de medicatielijst t.a.v. de patiënt echter ook via een
eenvoudige bewerking geïntegreerd worden in de ontslagbrief van de behandelende
arts die meegegeven wordt t.a.v. de huisarts. Op deze manier wijken beide
ontslagbrieven niet meer van elkaar af wat de medicatie betreft.
Vooraleer de ontslagbrief opgesteld wordt dient de hoofdverpleegkundige (of
adjunct-) met de behandelende arts de medicatie voor ontslag te bespreken. Dit kan
aan de hand van de medicatiefiche in het verpleegkundig patiëntendossier. Eenmaal
dit gebeurd is, kan de ontslagmedicatie neergeschreven worden in het elektronisch
ontslagdocument. Indien er een anamnese bij transfer is gedaan, worden deze
gegevens, alsook de transfermedicatie automatisch in de nieuwe ontslagbrief
weergegeven. De verpleegkundige dient dan enkel nog deze medicatielijst te
corrigeren door aan te vullen met medicatie opgestart na transfer of door stopgezette
medicatie te verwijderen. De medicatie wordt op dezelfde manier neergeschreven als
bij het anamnesedocument.
21
Bijkomend kan er vermeld worden welke thuismedicatie is stopgezet (met
aanhalen van de reden indien er sprake was van een interactie of ernstige bijwerking)
en of er wondzorg dient voortgezet te worden na ontslag. De verpleegkundige kan
indien gewenst zelf nog andere aandachtspunten toevoegen aan de ontslagbrief.
Indien de patiënt tijdens opname op de SP-afdeling een allergie of ADE heeft
doorgemaakt kan dit eveneens vermelden worden in de ontslagbrief, waardoor dit
opgeslagen wordt in het EPD.
4.2.1.2. Ontslagmedicatie
De procedure poogt het klaarzetten van de ontslagmedicatie en de
ontslagbegeleiding (zie verder 4.2.1.3.) op een gestandaardiseerde manier te laten
verlopen. Ook dit verhoogt de patiëntveiligheid betreffende de
geneesmiddelentherapie na ontslag en komt de therapietrouw ten goede.
De algemene regel in het ziekenhuis is dat bij ontslag geen ziekenhuismedicatie
wordt meegegeven met de patiënt behalve wanneer de continuïteit van zorg na
ontslag of sociale overwegingen het opportuun maken om ziekenhuismedicatie mee te
geven met de patiënt. De beslissing wordt steeds genomen door de behandelende
geneesheer. Indien noodzakelijk mag, zoals beschreven in het koninklijk besluit van 4
maart 1991 houdende vaststelling van de normen waaraan een ziekenhuisapotheek moet
voldoen om te worden erkend, voor maximum drie dagen ziekenhuismedicatie
meegegeven worden. Bij meegeven van medicatie dient er echter zeer veel aandacht
besteed te worden aan de substitutieproblematiek, aangezien het meegeven van een
formulariumproduct niet identiek aan het thuisgeneesmiddel een verhoogde kans
geeft op dubbeltherapie, met mogelijk ernstige gevolgen voor de patiënt.
Als de patiënt op ontslag gaat met nieuw opgestarte medicatie waarvoor een
attest vereist is, dient hiervoor van het ziekenhuis uit een aanvraagformulier ingevuld
te worden door de voor de attestering bevoegde geneesheer-specialist. Dit om
continuering van de zorg te garanderen.
4.2.1.3. Ontslagbegeleiding
Bij ontslag dient er een goede informatieverstrekking te gebeuren naar patiënt
en/of familie toe omtrent de medicatie. Het overlopen van de ontslagbrief met patiënt
22
en/of familie komt de kennis en de therapietrouw ten goede. Er wordt hierbij
ondermeer melding gemaakt van het belang van het toedieningsmoment, de indicatie
van de geneesmiddelen, evenals de stopzetting van bepaalde thuismedicatie. Zeer
belangrijk is aangeven welke medicatie die dag nog dient genomen te worden. Indien
ziekenhuismedicatie wordt meegegeven met de patiënt, waaronder
formulariumproducten verschillend van de thuismedicatie, dient dit zeer goed vermeld
te worden op de ontslagbrief en aan de patiënt. Zo wordt de kans op medicatiefouten
door onduidelijkheden in verband met de medicatie en het medicatieschema
geminimaliseerd.
De verpleegkundigen op de SP-dienst raadden de patiënt steeds aan om bij
thuiskomst zo spoedig mogelijk de huisarts te contacteren om samen met hem de
medicatielijst te overlopen, medicatie die eventueel nog zou thuisliggen te bekijken en
voorschriften te schrijven voor nieuwe medicatie. Dit wordt opgenomen in de
procedure. Ook wordt de goede raad meegegeven om steeds een medicatieoverzicht
bij zich te dragen, in geval van onvoorziene omstandigheden.
Patiënten die op ontslag gaan naar een rusthuis of een RVT,
revalidatiecentrum,… worden niet ingelicht i.v.m. hun medicatie, aangezien zij er zelf
niet voor zullen instaan. De farmaceutische ontslagbrief wordt toegevoegd aan het
verwijzingsdossier t.a.v. van de instelling.
4.3. PRAKTIJK
In het begin van de implementatie wordt de farmaceutische anamnese en het
opstellen van het anamnesedocument door de apotheker gedaan, de medicatie wordt
in tussentijd ook geanalyseerd. Op regelmatige tijdstippen wordt de
hoofdverpleegkundige of de adjunctverpleegkundige erbij geroepen om hen
enthousiast te maken voor het project. Ze zijn eerst nogal terughoudend en vrezen dat
dit voor hen extra werk zal teweegbrengen, maar al gauw zien ze de voordelen in van
het elektronisch beschikbaar zijn van de medicatielijsten.
De farmaceutische anamnese wordt, na opleiding en verdere ondersteuning
door de apotheker, uitgevoerd door de verpleegkundige die eveneens het
23
anamnesedocument opstelt. Ook de ontslagbrief wordt na enige begeleiding door de
verpleegkundige aangemaakt.
Wat het meegeven van ontslagmedicatie betreft, wordt er op de afdeling toch
steeds voor drie dagen medicatie meegegeven, en gevraagd aan de patiënt om enkel
van deze medicatie gebruik te maken totdat de huisarts langsgekomen is om de
therapie te overlopen.
4.3.1. Lay-out elektronische farmaceutische ontslagbrief
Bij het van start gaan van het project wordt er gebruik gemaakt van een naar
patiëntvriendelijkheid toe minder goede elektronische ontslagbrief (Bijlage 7). Het
overzicht is niet goed leesbaar door de al wat oudere patiënt, wat medicatiefouten in
de hand kan werken. Daarom wordt, naast deze ontslagbrief, ook steeds met de
patiënt het farmaceutisch ontslagformulier meegegeven (indien de patiënt naar huis
gaat en niet naar bv. een rusthuis) dat voor het opstarten van het project werd
gebruikt. Er dient wel een extra controle ingevoerd te worden om zeker te zijn dat
beide documenten dezelfde medicatie en posologieën bevatten. Dit in afwachting van
de ontwikkeling, door de eigen IT-dienst, van een elektronische ontslagbrief die
geschikter is voor deze patiëntendoelgroep.
Zowel een nieuw anamnese-, als ontslagdocument wordt door de IT-afdeling
ontwikkeld, met integratie in Orbis. Deze documenten kunnen op ongeveer dezelfde
manier als de “oude” documenten aangemaakt en ingevuld worden. De documenten
worden getest door de stagiares-ziekenhuisapotheker en wijzigingen op geleide van de
door hen aangebrachte opmerkingen worden doorgevoerd. Van zodra de IT-afdeling
de lay-out van de documenten, maar ook de gebruiksvriendelijkheid (van belang voor
de verpleegkundige die het document dient op te stellen), heeft geoptimaliseerd en
zowel apotheker, verpleegkundigen, als artsen zich kunnen vinden in de nieuwe
ontslagbrief (en anamneseformulier) wordt enkel nog beroep gedaan op deze brief bij
ontslag (Bijlage 8 en 9). Zoals te zien is in de bijlagen wordt het anamnesedocument
staand afgedrukt in tegenstelling tot de ontslagbrief die liggend wordt afgedrukt. Zo is
er een duidelijk verschil tussen beide documenten en wordt de kans op het meegeven
van het verkeerde document geminimaliseerd.
24
Een groot voordeel van de nieuwe ontslagbrief is de patiëntvriendelijkheid. De
brief bevat voor de patiënt alle nodige aspecten: de medicatie met de posologie en
deze posologie nogmaals gevisualiseerd in een tabel waarin de dosis wordt vermeld in
functie van de toedieningstijdstippen. Ook opmerkingen, bv. het innemen van
bisfosfonaten een halfuur voor ontbijt in rechtopzittende houding omwille van een
zeer lage absorptie en kans op slokdarmirritatie, worden op de ontslagbrief ingevuld.
Dit alles is geïntegreerd in een overzichtelijk document.
Bij thuismedicatie die gesubstitueerd werd in het ziekenhuis, wordt het
formulariumproduct niet afgedrukt op de ontslagbrief. Indien dit
formulariumgeneesmiddel bij ontslag toch meegegeven wordt, dient dit door de
verpleegkundige zelf genoteerd te worden op het formulier. Deze maatregel moet de
aandacht van de verpleegkundige vestigen op de substitutieproblematiek.
Een bijkomend pluspunt van de elektronische ontslagbrief is, zoals reeds eerder
vermeld, de mogelijkheid voor de arts om de medicatie vanuit de elektronisch
beschikbare ontslagbrief te integreren in zijn ontslagbrief naar de huisarts. De ene arts
schreef tot nu toe altijd de medicatie over vanuit het patiëntendossier en dicteerde dit
bij het opstellen van zijn ontslagbrief, met tweemaal kans op een fout. De andere arts
vermeldde echter nooit de ontslagmedicatie in zijn ontslagbrief naar de huisarts. Zo
was het mogelijk dat de huisarts niets af wist van de al dan niet gewijzigde therapie op
de revalidatieafdeling.
De procedures in bijlage (Bijlage 5 en 6) werden reeds aangepast aan de door
eigen IT-dienst ontwikkelde documenten. Er worden echter nog regelmatig wijzigingen
in de procedures aangebracht, bv. naar aanleiding van een vraag voor verduidelijking
of omwille van een bijkomende stap die dient ingevoerd te worden om de continuïteit
na ontslag nog meer te kunnen waarborgen.
4.3.2. Resultaten
Op de SP-afdeling wordt in 4 weken tijd voor 33 patiënten een anamnese en/of
ontslagbrief elektronisch aangemaakt (Tabel 4.2.). Een patiëntenoverzicht, evenals een
verklaring van de cijfers gebruikt voor het noteren van aangebrachte interventies na
analyse en aanvaarde interventies zijn in Bijlage 10 en 3 te vinden. Er wordt voor
25
12 patiënten een allergie of ADE genoteerd in het EPD, bv. een digitalisintoxicatie bij
een 84-jarige patiënte door het langdurig toedienen van een, voor haar leeftijd, hoge
dosis Lanoxin (0,250 mg/d).
Er worden 25 anamnesedocumenten opgesteld, waarvan 15 bij patiënten na
transfer naar de SP-afdeling, en 10 bij reeds verblijvenden. Hierbij dient 44 % van de
medicatieschema’s in het verpleegkundig dossier aangevuld of verbeterd te worden,
bv. het niet genoteerd staan van de dosis. Er worden 281 geneesmiddelen
geregistreerd, waarvan 5,70 % gesubstitueerd is naar het ziekenhuisformularium. Het
gemiddeld aantal geneesmiddelen per patiënt bedraagt 11,2. Nog geen 5 % van de
patiënten neemt minder dan 5 geneesmiddelen. Dit is te verklaren door de cardiale of
pulmonaire aandoening en de zwaar beladen voorgeschiedenis van de meeste
patiënten.
Aantal patiënten waarvoor anamnese en/ of ontslag 33
Aantal patiënten met allergieën en andere ADE’s 12 36,4 %
Aantal anamneses 25
Aantal vervolledigde medicatieschema’s 11 44,0 %
Aantal geneesmiddelen 281
Aantal substituties 16 5,70 %
Gemiddeld aantal geneesmiddelen/patiënt 11,2
Aantal geneesmiddelen/patiënt
< 5 1 4,00 %
5-10 13 52,0 %
11-15 5 20,0 %
16-20 6 24,0 %
>20 0 0,0 %
TABEL 4.2.: RESULTATEN ANAMNESE SP-AFDELING
Veel voorkomende en aanvaarde interventies zijn o.a. de vermelding van allergie
of ADE in het EPD, het stopzetten of afbouwen van medicatie, en het aanpassen van
het toedieningsmoment van calciumbevattende geneesmiddelen (in combinatie met
bisfosfonaten of thyroxine), en van PPI’s. Ook de switch van omeprazole naar
pantoprazole indien de therapie ook clopidogrel (Plavix®) bevat, wordt steeds door de
arts geaccepteerd. Bij gelijktijdige behandeling met het PPI omeprazole en het
anti-aggregans Plavix®, kan de anti-aggregerende en cardioprotectieve werkzaamheid
van clopidogrel verminderd zijn. Deze vermindering van doeltreffendheid kan
26
misschien verklaard worden door o.a. een farmacokinetische interactie tussen
clopidogrel en omeprazole t.h.v. CYP2C19, het belangrijkste enzym verantwoordelijk
voor de omzetting van clopidogrel naar zijn actieve vorm. Combinatie van deze twee
geneesmiddelen wordt om deze reden dan ook afgeraden. Rekening houdend met alle
momenteel beschikbare informatie, is er geen voldoende reden om deze
waarschuwing toe te passen op alle PPI’s. Indien er aldus een indicatie is voor het
gebruik van een PPI, dan kan omeprazole eventueel vervangen worden door
pantoprazole, dat deze interactie niet zou vertonen. (VIG-NEWS, 2010)
Regelmatig wordt er informatie verstrekt aan de arts of verpleegkundige, zowel
spontaan als expliciet naar aanleiding van een vraag, bv. naar attestering toe of
reduceren van pijnmedicatie.
Op de afdeling worden 13 elektronische farmaceutische ontslagbrieven
opgesteld door de apotheker of verpleegkundige. Slechts 1 patiënt kan, omwille van de
lange ligduur, van bij transfer tot aan zijn ontslag opgevolgd worden. Bij de
ontslagbegeleiding wordt duidelijk dat de patïënt/familie dergelijke initiatieven om de
patiëntveiligheid te verbeteren ten zeerste apprecieert en vaak is de patiënt de
apotheker/verpleegkundige dan ook erg dankbaar.
4.3.3. Casus SP-afdeling
4.3.3.1. Farmaceutische anamnese
Een 83-jarige dialysepatiënte wordt op 13/04/2010 voor een geplande
rechterbovenbeenamputatie opgenomen in het ziekenhuis. Voor haar 82-jarige man
(°11/04/1928) wordt omwille van beginnende deterioratie en slecht zicht een sociale
opname overwogen. Twee dagen later wordt hij dan ook in het ziekenhuis
opgenomen. Op 11/05/2010 wordt het koppel getransfereerd naar de Sp-dienst
cardiopulmonair en wordt een farmaceutische anamnese uitgevoerd (Tabel 4.3. en
Bijlage 11).
Wat de man zijn medische antecedenten betreft: hepatitis, TURP, chronische
voorkamerfibrillatie met zeer traag ventriculair antwoord, mitralisklepinsufficiëntie
graad II en neiging tot decompensatie, waarvoor hij in 2008 een pacemaker
27
geïmplanteerd kreeg. De patiënt lijdt aan diabetes mellitus type II waarvoor hij op
perorale antidiabetica, Glucophage® 850 mg en Glibenese® 5 mg, staat.
Nr. Geneesmiddel e.a. ZH-form Posologie Tijdstip Toedienings- modaliteit
Order arts –Opmerking
1 Cardioaspirine 100mg co
1/d Ontbijt
2 Glucophage 850mg co 3x1/d Onbijt Middagmaal Avondmaal
Tijdens of na de maaltijd
3 Glibenese 5mg co 2 – 1 – 1/d Ontbijt Middagmaal Avondmaal
20 min. voor de maaltijd
4 Moxon 0,4mg co 1/d Avondmaal
5 Lanoxin 0,250mg co 1x0,5/d Avondmaal
6 Amlor 10mg caps 1/d Ontbijt
7 Dafalgan odis 500mg co
Zo nodig
8 Augmentin 875mg co 3x1/d Ontbijt Middagmaal Avondmaal
Tijdens of na de maaltijd Opgestart op 8/5, gedurende 7 dagen
9 Azopt 1% coll 5 mL 2x/d Ontbijt Avondmaal
In beide ogen
10 Nutrof Omega co Ocuvite 1/d Ontbijt
TABEL 4.3.: TRANSFERMEDICATIE CASUS SP-AFDELING
4.3.3.2. Farmaceutische analyse
Bij transfer krijgt de man nog een antibioticum, Augmentin® 875 mg, 3x1/dag
gedurende 7 dagen, empirisch voorgeschreven omwille van een pneumonie gepaard
gaand met koorts. Deze therapie is in overeenstemming met wat beschreven staat in
The Sanford Guide to Antimicrobial Therapy voor een in het ziekenhuis verworven
pneumonie (HAP) die pas optreedt 7 dagen of later na de ziekenhuisopname, waarbij
geen andere risicofactoren, dan de lange hospitalisatieduur, aanwezig zijn voor een
infectie door (multidrug) resistente pathogenen. (Sanford J. P. et al., 2008)
Uit recente labowaarden blijkt het serumcreatininegehalte 1,23 mg/dL te zijn, dit
komt overeen met een GFR van 59,9 mL/min, wat wijst op een verminderde
nierfunctie. De GFR wordt berekend via de MDRD-formule, waarbij geslacht, leeftijd en
ras in rekening worden gebracht en die genormaliseerd wordt voor een standaard
lichaamsoppervlakte (1,73 m²).
28
Metformine, het actieve bestanddeel van Glucophage®, wordt geëlimineerd door
glomerulaire filtratie en tubulaire secretie. Bij een gestoorde nierfunctie is de renale
klaring lager, evenredig met de creatinineklaring; hetgeen leidt tot verhoogde
plasmaspiegels. Bij een creatinineklaring tussen 50 en 70 mL/min is een reductie van
50% van de dosis van metformine nodig, aangezien er bij een gestoorde nierfunctie er
een verhoogd risico is op het optreden van melkzuuracidose. Het optreden van
melkzuuracidose is zeer zeldzaam, maar dikwijls fataal. Bijkomende risicofactor voor
melkzuuracidose onder metformine is een hogere leeftijd. Melkzuuracidose wordt
gekenmerkt door acidotische dyspnoe abdominale pijn en hypothermie, maar ook
aspecifieke symptomen kunnen optreden: spierkrampen, spijsverteringsstoornissen en
ernstige asthenie. Er wordt het advies gegeven regelmatig de nierfunctie te
controleren, minstens twee- tot viermaal per jaar. (NBVN, 2010; SKP, 2010)
Deze drug-disease-interactie wordt voorgelegd aan de behandelende arts, een
cardioloog. Aangezien hij niet zeker is hoe de reductie door te voeren, wordt er een
consult endocrinologie aangevraagd. Bovenstaande situatie wordt aan de specialist ter
zake uitgelegd en deze stemt met de interventie in met wijziging van de therapie naar
1 comprimé Glucophage® 850 mg bij het ontbijt. Tevens wordt een goede opvolging
van de glycemie gevraagd. Uit de waarden blijkt een goede glycemiecontrole onder de
nieuwe therapie.
4.3.3.3. Verdere opvolging
Na een gesprek met de familie over de patiënt blijkt dat de patiënt sinds zijn
opname, in twee weken tijd, ongeveer 13 kg is bijgekomen tijdens de periode vóór
transfer. Uit zijn medicatielijst blijkt dat hij Amlor® neemt, wat vaak oedemen als
bijwerking heeft (SKP, 2010). Dit wordt gemeld aan de dokter en Amlor® wordt
stopgezet met start van Burinex® 1 mg bij ontbijt. Een labo-onderzoek wordt
aangevraagd om na enkele dagen de kaliëmie te controleren omwille van het
kaliumverliezend effect van Burinex®. De man verliest gewicht en vertoont een
normale kaliëmie, maar na een week begint het gewicht weer op te lopen. Burinex®
wordt verhoogd tot 5 mg per dag, eveneens wordt Aldactone®
25 mg opgestart om kaliumverlies tegen te gaan. Dit omdat hypokaliëmie in
combinatie met Lanoxin®, waar de man op staat omwille van VKF, een verhoogd risico
29
geeft op digitalisintoxicatie (APB, 2010). Deze aanpak blijkt effectief te zijn, maar
nieuwe laboresultaten tonen een gedaalde kaliumspiegel, 3,55 mmol/L, wat dicht
tegen een hypokaliëmie aanleunt. Om die reden wordt de dosis Burinex® gehalveerd.
Bij elke labo-aanvraag wordt ook steeds de digoxinespiegel nagegaan, omdat
dit geneesmiddel een nauwe therapeutische-toxische marge heeft en geëlimineerd
wordt via de nieren. De man zijn nierfunctie blijkt schommelend te zijn. Bij een
verhoogde klaring is er een subtherapeutische spiegel van digoxine, maar hierop dient
niet ingespeeld te worden indien geen sprake van een verhoogde hartfrequentie.
Indien wel zal er een dosisverhoging plaatsvinden met 0,0625 mg op geleide van de
hartfrequentie, zonder dat dit direct zal leiden tot toxische digoxinespiegels.
Deze casus is een goed voorbeeld van de meerwaarde die een apotheker kan
bieden op een afdeling. De geneesheer-specialist heeft een enorme kennis van de
geneesmiddelen uit zijn vakgebied, maar de apotheker bezit een kennis over een zeer
groot arsenaal aan geneesmiddelen. Hij kan de arts bijstaan met informatie over de
voor hem minder gekende/bekende geneesmiddelen zodat de patiënt een zo goed
mogelijke en correcte therapie krijgt.
30
5. BESLUIT
Tijdens de patiënt- en therapiegerichte stage is er meegewerkt aan de
implementatie van een farmaceutische elektronische ontslagbrief op de SP-afdeling
cardiopulmonair in het AZ Groeninge te Kortrijk.
Vooraleer de implementatie aangevat werd, maakte de apotheker kennis met de
wereld van de klinische farmacie. Hiervoor werd twee weken op de spoedafdeling
gewerkt rond de farmaceutische anamnese bij geriatrische patiënten, met opstellen
van een farmaceutisch anamnesedocument en analyse van hun thuismedicatie.
Daarna werd op de SP-dienst de farmacotherapie van zowel pas getransfereerde
als reeds aanwezige patiënten opgevolgd. Er werd hiernaast ook gezorgd voor de
implementatie van de elektronische ontslagbrief, met een goede begeleiding van de
verpleegkundigen bij het leren opstellen ervan, vertrekkend uit een elektronisch
anamnesedocument. Ook dit anamnesedocument werd door de verpleegkundigen
aangemaakt. Naast de ontslagbrief, werden ook de twee andere aspecten van
ontslagmanagement, de ontslagmedicatie en de ontslagbegeleiding, onder de loep
genomen. Hierbij werd bij ontslag de patiënt en/of de familie geïnformeerd omtrent
de medicatie, waarbij op verschillende punten de aandacht werd gevestigd. Dit leidde
tot een betere therapietrouw en kennis van de medicatie bij de patiënt. Daarenboven
waren de patiënt en zijn entourage dankbaar voor deze extra uitleg aangaande de
ontslagmedicatie. Voor de aangehaalde onderdelen, anamnese en
ontslagmanagement, werden procedures uitgeschreven waar de verpleegkundigen
steeds op kunnen terugvallen bij eventuele problemen.
Er werd voor 25 patiënten een farmaceutisch anamnesedocument opgesteld,
waarvan voor 15 patiënten na transfer naar de afdeling. Redenen tot interventie bij
hen handelden o.a. over interacties, nevenwerkingen, maar ook over de vraag naar
monitoring. Dit werd steeds besproken met de arts en de hieruitvolgende interventies,
zoals aanpassen van dosis en toedieningsmoment, en stoppen of afbouwen van
medicatie werden aanvaard. Tevens werden er 13 elektronische farmaceutische
ontslagbrieven aangemaakt, waarbij steeds informatie werd verstrekt aan zowel arts,
verpleegkundigen, als patiënt.
31
Eenmaal de verpleegkundigen vertrouwd waren geraakt aan een apotheker op
hun afdeling, viel de schroom om vragen te stellen over farmaceutische problemen
weg. Ook de artsen apprecieerden al gauw de aanwezigheid van de apotheker. Zo
werd de apotheker spontaan meegevraagd op de patiëntenrondes en nam hij deel aan
de patiëntenbesprekingen. De meerwaarde van de apotheker op de dienst werd
ingezien. Dit vormt een start voor de integratie van de apotheker in het
multidisciplinaire zorgteam.
32
6. LITERATUURLIJST
Algemene Pharmaceutische Bond (APB) (2010). Delphi Care databank. http://www.delphicare.be (geraadpleegd in april, mei en juni 2010)
Ampe, E.; Spinewine, A.; Tulkins, P. M. (2006). Klinische farmacie, een positieve ontwikkeling op de weg naar een betere patiëntenzorg in de Belgische ziekenhuizen. TVG, 3944
AZ Jan Palfijn (2010). http://www.janpalfijn.be/pageview.aspx?mid=67&id=32 (geraadpleegd mei 2010)
Belgisch centrum voor farmacotherapeutische informatie (BCFI) (2005). Risico van gastro-intestinale bloedingen met SSRI’s. Folia Pharmacotherapeutica, 32 (4)
Callen, J.; McIntosh, J.; Li, J. (2010). Accuracy of medication documentation in hospital discharge summaries: a retrospective analysis of medication transcription errors in manual and electronic discharge summaries. International Journal of Medical Informatics, 79, 58-64
Decoster, C. (2010). Wetgeving, ManaMa in de ziekenhuisfarmacie, UGent, cursus
Eindrapport HARM-onderzoek (2006). Division of pharmacoepidemiology & pharmacotherapy, Utrecht institute for pharmaceutical sciences. http://www.nvza.nl/uploaddb/downl_object.asp?atoom=8895 &VolgNr=83 (geraadpleegd mei 2010)
European Society of Clinical Pharmacy (ECSP) (2010). http://www.escpweb.org (geraadpleegd mei 2010)
Hendrickx, E.; Jansen, M.; Gillissen, C.; Vandorpe, L (2009). Klinische farmacie in het acuut ziekenhuis. ZOLarium, 9 (1), 4-9
Michiels, B. (2010). Preventie van dementie: is ginkgo biloba effectief? Minerva; 9(4): 48
Nebeker,J. R.; Barach, P.; Samore, M. H. (2004). Clarifying adverse drug events: a clinician’s guide to terminology, documentation, and reporting. Ann Intern Med, 140, 795-801.
Nederlandstalige Belgische vereniging voor Nefrologie (NBVN) (2010), medicatielijst nierinsufficiëntie. http://intranet.nbvn.be/file?fle=132 (geraadpleegd mei 2010)
Samenvatting van de kenmerken van het product (SKP) (2010). http://www.fagg-afmps.be/nl/ (geraadpleegd mei 2010)
Sanford, J. P., Gilbert, D. N.; Sande, M. A. (2008). The Sanford guide to antimicrobial therapy, Belgian edition.
Spinewine, A.; Dhillon, S.; Mallet, L.; Tulkins, P. M.: Wilmotte, L.; Swine, C. (2006). Implementation of ward-based clinical pharmacy services in Belgium – Description of the impact in a geriatric unit. The Ann Pharmcother, 40, 720-728
Steurbaut, S. (2010). Ongewenste geneesmiddeleffecten en farmacovigilantie. ManaMa in de ziekenhuisfarmacie: cursus organisatie en beheer van de ziekenhuisapotheek.
Steurbaut S., Leysen T., De Baere E., Lambert M., Leemans L., Mets T., Dupont A.G. (2008). Farmaceutische anamnese bij geriatrische patiënten door klinisch apothekers in een universitair ziekenhuis. Prisma symposium, http://www.prismanetwerk.nl (geraadpleegd mei 2010)
Tisdale, J. E.; Miller, D. A. (2010). Drug-induced diseases – Prevention, detection and management. ASHP, United States, 1110 pp
UpToDate Online (2010). http://www.utdol.com/ (geraadpleegd mei 2010)
UZ Leuven (2008). Medicatie geassocieerd met QT-verlenging. http://www.uzleuven.be/sites/default/ files/centrum_erfelijke_hartziekten/LQTS_medicatie.pdf (geraadpleegd mei 2010)
VIG-NEWS (2010). http://www.fagg-afmps.be/nl/binaries/vignews_NL_April_2010_tcm290-99808.pdf (geraadpleegd juni 2010)
Willems, L.; Hecq, J.-D. (2008). Ontwikkeling van de klinische farmacie en nationaal netwerk van MFC’s. Pharmakon, 40 (1-2), 7
BIJLAGEN
Bijlage 1:
A Patiëntidentificatie (naam - voornaam - geboortedatum) Armband-Bevraag-Check A B C
B Bronnen: lijst huisarts / rusthuis / patiënt / laatste ontslagbrief - zie Mediweb
1 "Zorgt u zelf voor uw medicatie?" JA-NEEN: Wie? Evt bellen huisarts/apotheker/thuisverplegende
2 "Heeft u uw medicatie bij?" JA-NEEN: Navragen heeft u AL uw gm. bij?" - doosje/gm nazien?
3 "Heeft u een lijstje bij?" JA-NEEN: overlopen met patiënt? Lijst kopiëren
C Bevraging
1 "Zijn er geneesmiddelen die u niet verdraagt?"
Allergie of andere ernstige nevenwerking op geneesmiddelen?
Welke reactie en wanneer?
2 "Welke medicatie neemt u?" Bevraging medicatie + extra aandachtspunten:
Suiker? Cholesterol?
Hormonale gm?
Oogdruppels? Neusdruppels?
Puffers? Indien puffers, Medrol? Hoestsiroop?
Pleisters? Durogesic,Transtec, Trinipatch
Slaapmiddelen?
Zalven, cremes, gels?
Magistrale bereiding?
3 "Is er recent iets aan uw medicatie gewijzigd?"
! Werd recent antibiotica gebruikt? Zijn er gm. toegevoegd, wijziging dosis, gm. gestopt…?
Neem je al uw medicatie in? Peil naar therapietrouw van de patiënt!
! Herhaal en vat samen. "Hoeveel gm. neemt u 's morgens, 's middags, 's avonds?"! Laatste inname? Bloedverdunners, digoxine, anti-epileptica…?
D Neerschrijven van de medicatie in het patiëntendossier
1 -> neerschrijven in patiëntdossier met identificatie van de arts(assistent)/verpleegkundige/apotheker
die de bevraging uitvoert (bij elektronische input: automatische login)
2 -> conform procedure 'neerschrijven van de medicatieopdracht in het verpleegdossier'
geneesmiddel naam - dosis - vorm - posologie en tijdstip toediening - toedieningswijze (vb pletten )
Vb: Dafalgan 500mg compr - 3x1/d - 8h/14h/20h
CAVE notitie posologie methotrexate 1x/week voor niet-oncologische indicaties
3 -> nummering vd medicatie (gebeurt automatisch in het elektronisch dossier)
Inspuiting? Clexane/fraxiparine? Insuline?
Tegen ontsteking? Dagelijks / wekelijks / maandelijks / jaarlijks
(Decapeptyl, bifosfonaten, zoals Bonviva, Aclasta…)
Indien Ledertrexaat, foliumzuur?
Dosis per week?
Vitamines/planten/kruiden? Kruidenwinkel? St-Janskruid, Ginkgo Biloba?
Calcium, magnesium, andere supplementen?
Checklist farmaceutische anamnese stappen 1-2-3
Bloedverdunners / antistolling? Asaflow,Cardioaspirine, Aggrenox, Persantine, Plavix, Ticlid,
Marcoumar, Marevan, Sintrom, Pradaxa, Xarelto…
Pijnstillers? Dafalgan, Aspirine, NSAID, Contramal /
Dolzam…
Gm tegen maagklachten? Rennie, Ranitidine/ Zantac,
Pantoprazole, Omeprazole, Maalox…
Bijlage 2: overzicht registratie patiënten op de spoedafdeling
Overz
ich
t co
rrect?
Red
en
In
terv
en
tie
Aan
vaard
? W
elk
e?
Aan
tal
Su
bst
126/a
pr
82
Val, d
uiz
elig
-ja
12(2
),14(2
)8
90
nee
226/a
pr
88
Verm
inderd
e k
racht
li arm
-nee
//
60
nee
327/a
pr
76
Koort
s,p
ijn r
e h
ypochondrium
, suf
-nee
16
3(4
)6
4n
ee
427/a
pr
67
Alg
em
. achte
ruitg
ang
, suf
-ja
11(4
),12,1
3(2
),14(5
),15
3,7
,8(3
)14
1n
ee
527/a
pr
81
Pijn
knie
, m
oeili
jk s
tappen
Penic
illin
enee
13,1
4(4
)3(3
)10
3n
ee
627/a
pr
81
Bra
ken s
inds 3
w,
dia
rree,
anore
xie
-nee
13(3
),14(3
),16(2
)3
14
1n
ee
728/a
pr
82
Pijn
, anore
xia
, m
oeili
jke t
huis
situatie
-nee
8,1
2(3
),14,1
6,2
23
51
?V
al door
medic
atie?
828/a
pr
81
CV
A -
TIA
?-
nee
1,1
1,1
3,1
4,1
53(3
),7
53
nee
928/a
pr
79
Vert
igo
-nee
1,1
2,1
43
71
nee
10
29/a
pr
66
Neusblo
edin
g-
ja13(3
),14(4
)3
61
jaB
loedin
g d
oor
Mare
van,
Asaflow
11
29/a
pr
72
Dyspnoe e
n d
iabete
s n
iet
op p
unt
-nee
1,1
2,1
3(3
),14(3
)/
10
0ja
Dyspnoe d
oor
BD
Z-d
iltia
zem
12
29/a
pr
83
Bew
ustz
ijnsverlie
s m
et
mydriase
-ja
11,1
2,1
3(2
),14(2
)3(7
),7
16
7ja
Subth
era
p.
dosis
anti-e
pile
ptica
13
29/a
pr
88
Dyspnoe/O
rthopnoe
-nee
13(2
),14(3
),16
3,8
(3)
71
nee
14
30/a
pr
83
Rug
pijn
+val;botm
eta
of
oste
oporo
se?
Oxybutinin
enee
4,1
3(3
),14,2
33(3
)9
3n
ee
15
30/a
pr
82
Hart
decom
pensatie
Zin
nat,
Tarivid
nee
14(2
),16(2
)3(1
)15
1n
ee
16
3/m
ei
83
Retr
oste
rnale
pijn
-nee
6,1
2,1
3(2
),14(4
)3(1
)8
1n
ee
17
3/m
ei
69
Retr
oste
rnale
pijn
, ang
or?
-nee
11,1
3(2
),14(2
),22
3(1
),7
12
1n
ee
18
3/m
ei
87
Dyspnoe d
'eff
ort
Lanoxin
, E
mconcor
nee
6,1
2,1
3,1
4(3
)3(2
)8
2?
19
4/m
ei
73
Pneum
onie
-nee
12,1
3(4
),14
/12
0n
ee
20
4/m
ei
71
Neusblo
edin
g-
nee
1,1
2(2
),13,1
43(2
)9
3ja
Blo
edin
g d
oor
Gin
kg
o,
Kats
kla
uw
, F
luvoxam
ine
21
4/m
ei
70
Deshydra
tatie,
constipatie,
anore
xie
Jood,
NS
AID
'snee
12(2
),14
36
1n
ee
22
4/m
ei
77
Zw
akte
, A
AT
, depre
ssie
-nee
11,1
2,1
3(2
),14(5
),16
3(2
)14
2n
ee
23
5/m
ei
67
Inspannin
gsg
ebonden a
ng
or
-nee
11,1
3,1
4(3
)3(3
)10
3n
ee
24
5/m
ei
90
RS
P,d
ecom
pensatie,
tachycard
ieV
esic
are
nee
12(2
),13,1
4(3
)/
50
jaE
lekro
lyte
nsto
orn
is d
oor
medic
atie
25
5/m
ei
79
Desatu
ratie,
dyspnoe,
pro
ductieve h
oest
-ja
12(2
),13(2
),14(3
)/
15
0n
ee
26
5/m
ei
75
Koort
s,
verm
inderd
bew
ustz
ijn,
dehydra
tatie e
n c
achexie
Dopam
inerg
e G
M'n
nee
12(2
),13,1
4,1
912
60
nee
27
6/m
ei
73
TIA
(li
hem
iple
gie
ged.
10m
in in a
uto
)-
nee
5,1
1,1
2,1
3,1
4(4
)/
30
?P
osolo
gie
Asaflow
?
28
6/m
ei
78
Park
inson A
AT
Exelo
n p
atc
hja
12,1
3(3
),14(2
)/
50
nee
29
6/m
ei
81
Fre
quent
valle
n,
evenw
ichts
verlie
s -
> f
ractu
ur?
Glu
cophag
enee
12(2
),13(4
),14(3
)3(5
)12
5?
Val door
centr
aalw
. m
ed e
n h
ypo-K
-em
ie?
30
6/m
ei
68
Verk
eers
ong
eval ->
fra
ctu
ren?
-ja
//
40
nee
31
7/m
ei
83
Socia
le o
pnam
e,
beg
innende d
em
entie
-nee
13(4
),14(4
)3
71
nee
32
7/m
ei
84
Buik
pijn
, constipatie
-ja
//
00
nee
33
7/m
ei
82
Pijn
re lie
s e
n h
eup
-ja
12(2
),14(2
),15
33
1n
ee
34
7/m
ei
73
Hem
opto
eP
enic
illin
enee
1,1
2,1
3(2
),14
88
0n
ee
35
7/m
ei
84
Trig
em
inusneura
lgie
, herp
es?
-ja
11,1
2,1
3,1
4,1
93(3
),7
16
3n
ee
All
erg
ie,
AD
ER
ed
en
op
nam
eL
eeft
ijd
Pati
ën
tD
atu
mG
M'n
HA
RM
Welk
e:
Inte
racti
e a
rts
Bijlage 3: Reden tot interventie en interventie
A. Reden tot interventie
Voorstel Opmerkingen
1 Onnodige therapie,
2 Onbehandelde indicatie
3 Alternatieve toedieningsweg/toedieningswijze
geschikter
Bijvoorbeeld: PO IV, IVPO, PO suppo…Kan ook wegens
zuiver economisch aspect.
4 Absolute of relatieve contraïndicatie of bekende
allergie
5 Posologie onaangepast aan indicatie Bijvoorbeeld amoxicilline-clavulaanzuur 3 x 500 mg voor een
pneumonie.
6 Posologie onaangepast aan nierinsufficiëntie
7 Posologie onaangepast aan leverinsufficiëntie
8 Posologie onaangepast wegens vergissing Telfouten, overschrijffouten, geen dosis, overschrijden maximale
dosis (bijvoorbeeld alendronaat 70 mg elke dag)
9 Posologie onaangepast wegens andere redenen dan de
bovenvermelde
10 Onaangepaste toedieningsmethode Bijvoorbeeld alendronaat liggend innemen. Ook juist gebruik van
puffers hoort in deze categorie;
11 Onaangepast toedieningsmoment Bv. Niet nuchter gegeven (ook bij sondevoeding), verkeerd tijdstip
(bv slaapmiddel ’s morgens)
12 Nevenwerking/Abstinentieverschijnselen
13 Farmacologische interactie Bijvoorbeeld rifampicine-voriconazole.
14 Monitoring/Therapeutic drug monitoring Opvolging laboparameters, vancospiegels/aminoglycosidenspiegels
opvolgen, fysische parameters,…
15 Slechte therapietrouw van de patiënt
16 Vraag naar informatie Actieve vraag naar informatie: zowel algemeen als patiëntgebonden.
17 Tarificatie Attest, vragen rond forfait, terugbetaling,…
20 Foutieve bewaring (stabiliteit, steriliteit)
21 Dubbele therapie
23 Richtlijnen toepassen ‘Richtlijn’ zouden we definiëren als echte ‘evidence based medicine’
richtlijnen, de antibioticagids, ook interne richtlijnen bv klinisch pad.
24 administratief probleem Vb. aanvulling anamnese op verpleegdossier
22 Onverenigbaarheid Geldt zowel PO (bijvoorbeeld antacidum + fluorochinolone) als IV
(bijvoorbeeld TPN + calciumfosfaat). Dus ook fysische interacties.
18 Formularium switch19 Pletten
B. Interventie
Voorstel Opmerkingen
1 Stoppen of afbouw tot stop
2 Start of herstart of verleng
3 Substitutie/vervanging Zowel formulariumsubstitutie als therapeutische substitutie
4 IV/PO switch
5 Andere toedieningsweg/wijze vb. Tablet naar siroop, van PO naar IV (met exclusie van IV naar
PO=aparte categorie)
6 Dosisaanpassing/frequentie
7 Aanpassing toedieningsmoment
8 Aanvraag labo/therapeutic drug monitoring /monitoring
9 Informatieverstrekking aan patiënt
10 Informatieverstrekking aan artsen Ook vermeldingen in de ontslagbrief (=informatieverstrekking aan
huisarts)
11 Informatieverstrekking aan verpleegkundigen
12 Aanpassing toedieningsmethode
13 Andere
Bijlage 4: Anamnesedocument casus spoed
Bijlage 5:
Procedure farmaceutische anamnese op SP-dienst Cardio/Pneumo
1. Doelstelling
Met het uitvoeren van een farmaceutische anamnese bij opname in het ziekenhuis wil men een
volledig en correct overzicht van de thuismedicatie bekomen; dit:
- verhoogt de continuïteit van de therapie en aldus de zorgverlening;
- vermijdt medicatiefouten;
- zorgt voor een foutloos omschakelen naar de oorspronkelijke thuismedicatie bij ontslag.
Deze anamnese is reeds uitgevoerd op een andere afdeling door een arts en/of verpleegkundige,
aangezien de patiënt die binnenkomt op de SP-dienst niet rechtstreeks naar deze dienst komt, maar
reeds een (lange) hospitalisatie achter de rug heeft.
De medicatie van de patiënt bij transfer komt meestal niet meer overeen met zijn thuismedicatie,
maar bestaat uit (een deel van) de thuismedicatie en nieuw opgestarte therapieën.
Op de SP-dienst is het de bedoeling dat zo snel mogelijk na transfer van de patiënt de
transfermedicatie elektronisch ingegeven wordt, dit als hulpmiddel voor het opstellen van de
elektronische farmaceutische ontslagbrief.
2. Verantwoordelijkheden
De farmaceutische anamnese wordt uitgevoerd door een verpleegkundige, die eveneens het
anamnesedocument opstelt.
3. Benodigdheden
Het farmaceutische anamnesedocument wordt aangemaakt in Orbis:
Kameroverzicht -> rechtermuisklik patiënt -> Documenten -> Overzicht FOD project thuismedicatie ->
Nieuwe Anamnese
4. Werkwijze
A. Vooraf
1. Een uitgebreide bevraging (volgens “checklist farmaceutische anamnese, stappen 1-2-3” in
bijlage) van de patiënt is niet meer nodig, wel dient, om de anamnese indien nodig te
vervolledigen, bij patiënt/familie navraag gedaan te worden omtrent volgende punten (de
checklist kan als basis dienen):
a) generieken/originelen die de patiënt thuis nam anders dan de GM’en van het ZH-
formularium (a.d.h.v. de transfermedicatie (eerste blad in patiëntendossier kan helpen:
thuismedicatie bij opname, of de rode zipperzak))
b) allergieën of nevenwerkingen op geneesmiddelen (dit kan vergeten vragen zijn bij opname)
B. In het document
2. Bovenaan het anamnesedocument wordt de reden van opname en co-morbiditeit vermeld.
3. Indien de patiënt gekend is met allergie of een nevenwerking op een GM, wordt dit in het
anamnesedocument opgenomen onder ‘CAVE’ (= !).
4. De medicatie uit het verpleegkundig dossier (=transfermedicatie) wordt daarna neergeschreven
in het anamnesedocument, zoals hieronder beschreven en gevisualiseerd:
a) Thuismedicatie die nog steeds verder wordt gegeven, maar niet in het formularium zit,
wordt gesubstitueerd. D.w.z. het thuisgeneesmiddel wordt ingegeven en onder “ZH Form”
wordt het formulariumproduct dat hiermee overeenkomt genoteerd. Dit is nodig om bij
ontslag van de patiënt een feilloze omschakeling van de eventueel gewijzigde medicatie naar
de oorspronkelijke thuismedicatie te verwezenlijken.
b) Toedieningstijdstip: het moment van inname wordt maximaal genoteerd in functie van de
maaltijden (i.p.v. exacte uren), aangezien dit het gebruiksgemak en aldus de therapietrouw
bevordert. Bij sommige medicatie is er een voorkeurstijdstip voor toedienen:
Diuretica (bv. Lasix, Aldactone): Bij ontbijt
Statines (bv. Zocor): Bij avondmaal
Slaapmedicatie (bv. Stilnoct, Lormetazepam EG): Vlak voor het slapengaan
Bij het invoeren in het document dient eerst het tijdstip gekozen te worden, waarna de
posologie en de tabel automatisch ingevuld worden. In de tabel wordt standaard “1”
ingevuld, indien de toe te dienen dosis hiervan verschilt, dient de tabel manueel aangepast te
worden, evenals de posologie. De posologie wordt in functie van de toedieningsvorm
genoteerd, bv.:
Comprimés/dragees/capsules: 1x1co/d ; 1x0,5co/d ; 3x1drag/d ; 1x2caps/d
Andere: 2x1 zakje/d ; 1x8dr/d ; 2x1puf/d
Standaard wordt in de posologie 1x1co/d ingevuld, dit kan gewijzigd worden indien
een andere toedieningsvorm gebruikt wordt
c) De meeste medicatie mag gegeven worden bij/na eten, behalve:
Protonpompinhibitoren (Omeprazole EG, Losec,
Pantomed)
10 min vóór het ontbijt
L-thyroxine 30 min vóór het ontbijt
Bisfosfonaten (bv. Fosavance, Alendronate EG,
Actonel)
30 min vóór het ontbijt in rechtopzittende
houding en tot 30 min na inname niet gaan
liggen
D-Vital Liefst voor slapengaan
Ijzerpreparaten (Losferron) 30 min voor of 2u na de maaltijd
Marevan Bij het slapengaan
Inhalatiecorticoïden (bv. Seretide, Symbicort,
Pulmicort, Flixotide)
Vóór de maaltijd
Antidiabetica zie bijlage
d) Sommige medicatie behoeven een bijkomende bemerking:
Inhalatiecorticoïden (bv. Seretide, Symbicort,
Pulmicort, Flixotide)
Mond spoelen met water na puffen
Temesta expidet, Imodium en Motilium Instant,
Dafalgan Odis
Op de tong laten smelten
Cedocard Onder de tong laten smelten
Ijzerpreparaten (Losferron) Mond spoelen met water na inname (omwille
van tandverkleuring)
Calciumbevattende geneesmidden (bv. Ca-
acetaat, D-vital)
Nooit samen met L-thyroxine of bisfosfonaten
(verminderde resorptie)
Deze toedieningsadviezen kunnen gekozen worden uit een lijst te vinden onder
“Toediening” of genoteerd worden onder “Opmerkingen”.
e) Bij medicatie “ZO NODIG” dient de maximale dosis over 24 uur vermeld te worden en/of het
te respecteren tijdsinterval, bv.:
Dafalgan Forte 1g co : Posologie : tot 3x1co/d
Opmerkingen : zo nodig bij pijn ; min. 4u tussen elke inname
f) Insulines : in de posologie dient het aantal toe te dienen eenheden vermeld te worden,
evenals in de tabel, bv. :
Insuline Mixtard 30 100E/mL : Posologie : 32E – 26E/d
in tabel : 32E voor ontbijt, 26E voor avondmaal
g) Bij recent opgestarte medicatie wordt de startdatum genoteerd onder “Opmerkingen” (en
eventueel voorziene stopdatum indien van toepassing).
h) Magistrale bereidingen, plantaardige producten en vitaminesupplementen kunnen manueel
ingevuld worden op de “hoofdpagina” van het anamnesedocument, onder de medicatielijst.
i) Reeds stopgezette thuismedicatie wordt eveneens op de “hoofdpagina” van het document
vermeld, onder “Opmerkingen/Andere middelen” met eventuele vermelding van de reden
van stop.
5. Controleer steeds het aantal geneesmiddelen (nummering) en de posologieën.
6. Het anamnesedocument wordt opgeslagen, afgedrukt en bijgevoegd aan het verpleegkundig
patiëntendossier, zodat het door de arts kan nagekeken worden.
5. Bijlagen
- Checklist farmaceutische anamnese, stappen 1-2-3
- Antidiabetica toediening
An
tid
iab
eti
ca t
oed
ien
ing
: p
rakti
sch
e a
dvie
zen
ivm
to
ed
ien
ing
sti
jdsti
p i
n f
un
cti
e v
an
de m
aalt
ijd
, b
ew
ari
ng
in
su
lin
es…
Ge
ne
esm
idd
elg
roe
pP
rod
ucte
nS
pe
cia
lite
itsn
aa
mto
ed
ien
ingstijd
stip
Op
me
rkin
ge
n
OR
ALE
MID
DE
LE
NB
igu
an
ide
nm
etf
orm
ine
Glu
cophage
tijd
ens o
f na d
e m
aaltijd
Nie
t bij
nie
rin
suff
icië
ntie
. B
ij ra
dio
logis
ch o
nderz
oek m
et
joodhoudende c
ontr
asts
toff
en:
sto
p 4
8u v
oor
en h
erb
egin
pas
48u n
a o
nderz
oek.
Hyp
og
lycem
iëre
nd
e s
ulf
am
ide
nglib
encla
mid
eD
aonil,
Bevero
n20 à
30 m
in v
oor
de m
aaltijd
glic
lazid
eD
iam
icro
n,
Uni dia
mic
ron
= u
itz.
Bj ontb
ijt
glim
epirid
eA
mary
lle20 à
30 m
in v
oor
de m
aaltijd
glip
izid
eG
libenese
20 à
30 m
in v
oor
de m
aaltijd
gliq
uid
on
Glu
renorm
20 à
30 m
in v
oor
de m
aaltijd
Gli
nid
en
repaglin
ide
Novonorm
20 à
30 m
in v
oor
de m
aaltijd
idem
hypogly
cem
iëre
nde s
ulfam
iden
Gli
tazo
ne
nro
sig
litazon
Avandia
kan m
et
of
zonder
voedsel
ingenom
en w
ord
en
De t
oedie
nin
g w
ord
t afg
era
den b
ij patië
nte
n m
et
hart
fale
n o
f
leverin
suff
icië
ntie
.
pio
glit
azon
Acto
s
Acarb
os
eacarb
ose
Glu
coobay
vla
k v
oor
of
sam
en m
et
1e h
ap v
an
de m
aaltijd
Dextr
ose b
ij hypogly
cem
ie o
nder
behandelin
g m
et
acarb
ose
Co
mb
ina
tiep
rep
ara
ten
metf
orm
ine/
ro
sig
litazon
Avandam
et
met
of
op h
et
ein
de v
an d
e m
aaltijd
Om
een h
ypogly
cem
ie t
e v
oork
om
en m
oet
de in
nam
e g
evolg
d
word
en d
oor
een m
aaltijd
die
vold
oende
metf
orm
ine/
glib
encla
mid
eG
lucovance
tijd
ens d
e m
aaltijd
koolh
ydra
ten b
evat.
INS
ULIN
ES
Ult
rasn
elw
erk
en
de
in
su
lin
es
insulin
e g
lulis
ine
Apid
ra10-1
5 m
in v
oor
of
na d
e m
aaltijd
Sta
rt w
erk
ing n
a 1
0 à
20 m
in.
Insulin
e m
oet
bew
aard
word
en in
de k
oelk
ast
insulin
e lis
pro
Hum
alo
gvla
k v
óór
de m
aaltijd
Maxim
aal eff
ect
na 1
à 3
u.
tussen 4
en 1
0 °
C.
De s
tabili
teit v
an in
sulin
ein
sulin
e a
spart
at
Novora
pid
vla
k v
óór
de m
aaltijd
Werk
ingsduur:
2 à
5 u
.
word
t nie
t overd
reven
beïn
vlo
ed d
oor
norm
ale
S
ne
lwerk
en
de
in
su
lin
es
hum
aan b
iosynth
etisch in
sulin
eA
ctr
apid
20 à
30 m
in v
oor
de m
aaltijd
Sta
rt w
erk
ing n
a 3
0 m
in.
tem
pera
ture
n.
Ze
lfs t
ot
30 °
C b
lijven d
e in
sulin
es
hum
aan b
iosynth
etisch in
sulin
eH
um
ulin
e r
egula
rM
axim
aal eff
ect
na 1
à 4
u.
Werk
ingsduur:
8 u
.
voor
max.
4 w
eken a
ctie
f.
Invrie
zen v
ern
ietig
t de
activiteit.
Ins
uli
ne
s m
et
inte
rmed
iair
e w
erk
ing
sd
uu
r
hum
aan b
iosynth
etisch in
sulin
e+
pro
tam
inesulfaat
Hum
ulin
e N
PH
(suspensie
)1 à
2 x
daags.
Dosis
en f
requentie
Sta
rt w
erk
ing n
a 9
0 m
in.M
axim
aal eff
ect
na 4
à 1
2 u
.
hum
aan b
iosynth
etisch in
sulin
e-
isofa
an
Insula
tard
HM
(suspensie
)
van t
oedie
nen m
oete
n in
div
idueel
bepaald
word
en
Werk
ingsduur:
24 u
.
20 k
eer
om
zw
en
ken
voor
ieder
gebru
ik!
La
ng
werk
en
de
ins
uli
ne
-
an
alo
ge
nin
sulin
e g
larg
ine
Lantu
s
1x/d
, m
om
ent
en p
osolo
gie
die
nen
indiv
idueel bepaald
te w
ord
en
Sta
rt w
erk
ing n
a 9
0 m
in.
Maxim
aal eff
ect
na 5
u.
Werk
ingsduur
24 u
.
insulin
e d
ete
mir
Levem
ir
Sta
rt w
erk
ing n
a 9
0 m
in.
Maxim
aal eff
ect
na 5
u.
Werk
ingsduur
Levem
ir:
16 u
.
Co
mb
ina
tiep
rep
ara
ten
hum
aan b
iosynth
etisch in
sulin
e +
Hum
ulin
e 3
0/7
0 (
suspensie
)
hum
aan b
iosynth
etisch
Mix
tard
30 (
suspensie
)
insulin
e isofa
an
Mix
tard
50 (
suspensie
)
insulin
e lis
pro
(oplo
sb +
pro
tam
ine)
Hum
alo
g M
ix 2
5 e
n 5
0 (
susp.)
insulin
e a
spart
at
(oplo
sb +
pro
tam
ine)
Novo m
ix 3
0 e
n 5
0(s
uspensie
)
GM
DIE
INW
ER
KE
N
Inc
reti
no
mim
eti
ca
exenatid
e (
S.C
.)B
yett
a
bin
nen h
et
uur
voor
het
ontb
ijt o
f het
avondete
n
inte
rval van m
inste
ns 6
u.
In d
e k
oelk
ast
bew
are
n
OP
DE
INC
RE
TIN
ES
DP
P-4
-in
hib
ito
ren
sitaglip
tin
e (
P.O
.)Januvia
sam
en m
et
of
buiten e
en m
aaltijd
Indie
n d
e p
atië
nt
nuchte
r m
oet
zijn
voor
een in
gre
ep o
f
onderz
oek,
dan d
ient
de in
nam
e v
an d
eze g
eneesm
iddele
n d
e
dag v
oord
ien g
esta
akt
te w
ord
en
30 m
in v
óór
ete
n
vla
k v
óór
de m
aaltijd
De s
usp
en
sie
s 2
0 k
ee
r o
mzw
en
ke
n v
oo
r ie
de
r g
eb
ruik
!
Bijlage 6:
Procedure ontslagmanagement op SP-dienst Cardio/Pneumo
1. Doelstelling
Het ontslagmanagement omvat:
- het opstellen van de elektronische farmaceutische ontslagbrief;
- het klaarzetten van de ontslagmedicatie;
- de ontslagbegeleiding.
Met de farmaceutische ontslagbrief beoogt men het bekomen van een overzichtelijk en
patiëntvriendelijk overzicht van de ontslagmedicatie. Dit document wordt elektronisch
aangemaakt, vertrekkende van het elektronische anamnesedocument, een afgedrukt
exemplaar wordt meegegeven met de patiënt. Het document is ook via Mediweb
consulteerbaar door artsen, zowel intra-, als extramuraal, wat de zorgcontinuïteit waarborgt
na ontslag van de patiënt.
De procedure poogt het klaarzetten van de ontslagmedicatie en de ontslagbegeleiding op een
gestandaardiseerde manier te laten verlopen. Dit verhoogt de patiëntveiligheid betreffende
de geneesmiddelentherapie na ontslag en komt de therapietrouw ten goede.
2. Verantwoordelijkheden
De farmaceutische ontslagbrief wordt opgesteld door een verpleegkundige en gevalideerd
door de behandelende arts.
3. Benodigdheden
De farmaceutische ontslagbrief wordt aangemaakt in Orbis:
Kameroverzicht -> rechtermuisklik patiënt -> Documenten ->Overzicht FOD project
thuismedicatie -> Nieuwe Ontslagbrief
Het klaarzetten van de ontslagmedicatie vereist voldoende concentratie en een nauwkeurig
handelen van de verpleegkundige.
De ontslagbegeleiding vraagt een zekere betrokkenheid van de verpleegkundige met de
patiënt wat betreft de geneesmiddelentherapie vanaf opname tot ontslag uit de afdeling.
4. Werkwijze
A. Farmaceutische ontslagbrief
1. Bespreek met de arts de ontslagmedicatie voor de patiënt met behulp van de
medicatiefiche in het verpleegkundig dossier en vraag of er al dan niet ontslagmedicatie
dient meegegeven te worden:
Rusthuis/RVT,…
Weekend;
Huisbezoek huisarts kan niet onmiddellijk gebeuren;
Medicatie is weinig frequent en zal hoogstwaarschijnlijk besteld moeten
worden in de thuisapotheek.
…
2. Vraag ook na bij de arts of er attesten nodig zijn voor nieuw opgestarte medicatie en zo ja,
dat hiervoor een aanvraagformulier kan ingevuld worden (zo nodig door een andere
geneesheer-specialist).
3. Met behulp van de medicatiefiche in het verpleegkundig patiëntendossier, besproken met
de arts voor ontslag, wordt de medicatielijst in Orbis nagekeken. De
geneesmiddelentherapie wordt gecorrigeerd door:
a) aan te vullen met nieuw opgestarte medicatie;
b) stopgezette medicatie te verwijderen;
c) geneesmiddelen op wacht worden eveneens verwijderd.
4. Onder aandachtspunten kan men volgende vermelden:
a) Stopzetting van thuismedicatie (met eventueel reden van stop);
b) Wondzorg die voortgezet dient te worden.
5. De ontslagmedicatie wordt neergeschreven in het ontslagdocument, zoals hieronder
beschreven en gevisualiseerd:
a) De algemene regel is dat bij ontslag geen ziekenhuismedicatie wordt meegegeven
met de patiënt behalve wanneer de continuïteit van zorg na ontslag of sociale
overwegingen het opportuun maken om ziekenhuismedicatie mee te geven met de
patiënt.
Let op: op de afgedrukte farmaceutische ontslagbrief wordt de oorspronkelijke
thuismedicatie van de patiënt getoond, de kolom “ZH Form” is niet zichtbaar, dit
impliceert dat wanneer de thuismedicatie toch wordt meegegeven onder de vorm van
formulariumproducten anders dan de oorspronkelijke thuismedicatie
(=gesubstitueerd) dat dit zeer goed op de ontslagbrief dient genoteerd te worden
onder “Opmerkingen”.
b) Toedieningstijdstip: het moment van inname wordt maximaal genoteerd in functie
van de maaltijden (i.p.v. exacte uren), aangezien dit het gebruiksgemak en aldus de
therapietrouw bevordert. Bij sommige medicatie is er een voorkeurstijdstip voor
toedienen:
Diuretica (bv. Lasix, Aldactone): Bij ontbijt
Statines (bv. Zocor): Bij avondmaal
Slaapmedicatie (bv. Stilnoct, Lormetazepam EG): Vlak voor het slapengaan
Bij het invoeren in het document dient eerst het tijdstip gekozen te worden, waarna
de posologie en de tabel automatisch ingevuld worden. In de tabel wordt standaard
“1” ingevuld, indien de toe te dienen dosis hiervan verschilt, dient de tabel manueel
aangepast te worden, evenals de posologie. De posologie wordt in functie van de
toedieningsvorm genoteerd, bv.:
Comprimés/dragees/capsules: 1x1co/d ; 1x0,5co/d ; 3x1drag/d ; 1x2caps/d
Andere: 2x1 zakje/d ; 1x8dr/d ; 2x1puf/d .
Standaard wordt in de posologie 1x1co/d ingevuld, dit kan gewijzigd worden indien
een andere toedieningsvorm gebruikt wordt
c) De meeste medicatie mag gegeven worden bij/na eten, behalve:
Protonpompinhibitoren (Omeprazole EG,
Losec, Pantomed)
10 min vóór het ontbijt
L-thyroxine 30 min vóór het ontbijt
Bisfosfonaten (bv. Fosavance, Alendronate
EG, Actonel)
30 min vóór het ontbijt in rechtopzittende
houding en tot 30 min na inname niet gaan
liggen
D-Vital Liefst voor slapengaan
Ijzerpreparaten 30 min voor of 2u na de maaltijd
Marevan Bij het slapengaan
Inhalatiecorticoïden (bv. Seretide, Symbicort,
Pulmicort, Flixotide)
Vóór de maaltijd
Antidiabetica zie bijlage
d) Sommige medicatie behoeven een bijkomende bemerking:
Inhalatiecorticoïden (bv. Seretide, Symbicort,
Pulmicort, )
Mond spoelen met water na puffen
Temesta expidet, Imodium en Motilium
Instant, Dafalgan Odis
Op de tong laten smelten
Cedocard Onder de tong laten smelten
Losferron Mond spoelen met water na inname
(omwille van tandverkleuring)
Calciumbevattende geneesmidden (bv. Ca-
etaat, D-vital)
Nooit samen met L-thyroxine of
bisfosfonaten (verminderde resorptie)
Deze toedieningsadviezen kunnen gekozen worden uit een lijst te vinden onder
“Toediening” of genoteerd worden onder “Opmerkingen”.
e) Bij medicatie “ZO NODIG” dient de maximale dosis over 24 uur vermeld te worden
en/of het te respecteren tijdsinterval, bv.:
Dafalgan Forte 1g co : Posologie : tot 3x1co/d
Opmerkingen : zo nodig bij pijn ; min. 4u tussen elke
inname
f) Insulines : in de posologie dient het aantal toe te dienen eenheden vermeld te
worden, evenals in de tabel, bv. :
Insuline Mixtard 30 100E/mL : Posologie : 32E – 26E/d
in tabel : 32E voor ontbijt, 26E voor avondmaal
g) Bij recent opgestarte medicatie wordt de startdatum genoteerd onder “Opmerkingen”
(en eventueel voorziene stopdatum indien van toepassing).
h) Magistrale bereidingen, plantaardige producten en vitaminesupplementen kunnen
manueel ingevuld worden op de “hoofdpagina” van de ontslagbrief, onder de
medicatielijst.
6. Controleer steeds het aantal geneesmiddelen (nummering) en de posologieën.
7. Indien de patiënt gekend is met allergie of een nevenwerking op een GM, wordt dit in de
ontslagbrief opgenomen onder ‘CAVE’ (= !). Indien aangevinkt verschijnt deze CAVE-
informatie op het afgedrukte document.
8. Druk de ontslagbrief af en zet indien nodig de ontslagmedicatie voor de patiënt klaar aan
de hand van de farmaceutische ontslagbrief. Dit is het enige document dat de correcte
ontslagtherapie bevat.
9. De algemene regel is dat bij ontslag geen ziekenhuismedicatie wordt meegegeven met de
patiënt behalve wanneer de continuïteit van zorg of sociale overwegingen het opportuun
maken om ziekenhuismedicatie mee te geven met de patiënt. In dit geval mag voor
maximum 3 dagen ziekenhuismedicatie meegegeven worden.
De “beperkte” ontslagmedicatie wordt verpakt in een doorzichtige ontslagzak (op naam
patiënt) met een etiket logo AZ Groeninge + vermelding apotheek en identiteit
hoofdapotheker.
Bij ontslag wordt, indien van toepassing, de thuismedicatie van de patiënt in de rode
zipperzak nagekeken. Dit is enkel mogelijk indien de rode zak nog niet meegenomen is
door familie in de loop van de hospitalisatie. Thuismedicatie die tijdens de hospitalisatie
werd stopgezet, blijft in de rode zak met daarin een briefje met de vermelding
‘THUISMEDICATIE DIE IS STOPGEZET’. Thuismedicatie die mag worden verdergezet bij
ontslag wordt samen met de ontslagmedicatie van het ziekenhuis in de doorzichtige zak
meegegeven.
10. Laat de ontslagbrief valideren door de arts via Orbis. Na validatie is de ontslagbrief ook
consulteerbaar in Mediweb en kan de medicatielijst geïntegreerd worden in het verslag
van de behandelende arts.
B. Ontslagbegeleiding
Patiënten die op ontslag gaan naar een rusthuis of een RVT, revalidatiecentrum, … worden
niet ingelicht i.v.m. hun medicatie, aangezien zij er zelf niet voor zullen instaan. De
farmaceutische ontslagbrief wordt toegevoegd aan het verwijzingsdossier.
Aan patiënten die terug naar huis gaan, wordt informatie verschaft aangaande de medicatie,
deze informatie wordt gegeven aan patiënt en/of familie. Overloop hiervoor, alvorens naar de
patiënt te gaan zelf nogmaals de therapie (en controleer de medicatie). Bij onduidelijkheden
over de medicatie wordt de arts gecontacteerd.
1. Het is de bedoeling om samen met patiënt/familie alle geneesmiddelen op de
farmaceutische ontslagbrief te overlopen, waarbij aan volgende punten aandacht dient
geschonken te worden:
Wie is verantwoordelijk voor de medicatie? Spreek bij voorkeur deze persoon
aan. Indien de medicatie klaargezet wordt door een derde, maar patiënt
neemt ze niet onder toezicht in, moet de patiënt zeker ook betrokken worden,
om een goede therapietrouw te bekomen.
Indicatie van elk geneesmiddel indien gekend
Thuismedicatie die werd stopgezet
Nieuwe geneesmiddelen of dosisaanpassingen
Toedieningstijdstippen met uitdrukkelijke vermelding van eventuele
bemerkingen
MEDICATIE DIE NOG DIE DAG MOET INGENOMEN WORDEN
Substitutieproducten ziekenhuisformularium
Door een goede patiëntbegeleiding verhoogt de therapietrouw.
2. Vraag naar eventuele moeilijkheden of onduidelijkheden en zoek samen naar praktische
oplossingen.
3. Vraag de patiënt/familie zo snel mogelijk de huisarts te contacteren bij thuiskomst om
samen nogmaals de ontslagbrief te overlopen en hierbij de medicatie die nog thuis ligt te
bekijken (nog te gebruiken of niet?) en eventueel voorschriften te schrijven voor nieuwe
medicatie.
4. Vraag de patiënt/familie ook bij de thuisapotheker te gaan met het medicatieoverzicht
zodat ook deze op de hoogte is van de gewijzigde therapie.
5. Geef tenslotte nog de goede raad mee om steeds een medicatieoverzichtje op zak te
hebben.
5. Bijlage
- Antidiabetica toediening
Bijlage 7: ontslagbrief oude lay-out
Bijlage 8: ontslagbrief nieuwe lay-out (eigen IT-ontwikkeling)
Bijlage 9: anamnesedocument eigen IT-ontwikkeling
Bijlage 9: anamnesedocument eigen IT-ontwikkeling (vervolg)
Bijlage 10: overzicht registratie patiënten op SP-afdeling
Overz
ich
t co
rrect?
Red
en
In
terv
en
tie
Aan
vaard
? W
elk
e?
Aa
nta
l
GM
Inte
rven
tie
Aa
nta
l
GM
130/d
ec
85
Into
xic
atie
me
dic
atie
-ja
11,1
3,1
4(2
)7
11
10,1
111
21/m
rt86
Op
ge
ze
t a
bd
om
en +
ko
ort
sG
I-la
st
on
de
r A
sa
flo
w10,1
110
329/m
rt80
An
go
r +
PM
ve
rva
ng
ing
-/
10, 11
64
30/m
rt78
So
cia
le o
pna
me
-/
10, 11
17
530/m
rt82
CO
PD
-opsto
ot
+ f
requ
en
t va
llen
-10,1
115
66/a
pr
77
On
de
rbe
ena
mp
uta
tie
li
-ja
9,1
2,1
3(5
),14(3
),16(2
)6,1
16
712/a
pr
78
Lon
ge
mb
ole
n-
2,1
0,1
111
814/a
pr
84
Ha
rtd
eco
mp
en
sa
tie
+ A
AT
Dig
ita
lisin
toxic
atie
ond
er
Lan
oxin
ja11,1
33
(2),
75
926/a
pr
81
Ca
rdio
myo
pa
thie
+ p
ne
um
onie
-10,1
16
10
27/a
pr
64
Va
l m
et re
ch
terb
ee
nfr
actu
ur
=>
am
puta
tie
-ja
//
14
11
27/a
pr
85
Longoedeem
+ k
oort
s o
p k
leplij
den
Hyp
oth
yro
ïdie
on
de
r
Co
rdaro
ne
9,1
0,1
18
12
28/a
pr
77
Dysp
no
e,
pijn
lijke
vo
ete
n,
oe
de
me
nH
yp
erk
alië
mie
on
de
r
Ald
acto
ne
ja1
2,1
3(5
),1
43
(2)
18
13
29/a
pr
82
Va
l =
> lin
ke
rsch
ou
de
rfra
ctu
ur
Hyp
oth
yro
ïdie
on
de
r
Co
rdaro
ne
neen
13,1
8,2
4(2
)3
10
14
29/a
pr
82
Dysp
no
e-
9,1
0,1
16
15
5/m
ei
88
An
em
ie +
fre
qu
en
t va
llen
-ja
13(2
),1
4(2
)3
15
1,9
,10,1
113
16
5/m
ei
75
Alg
em
ene
ach
teru
itg
an
g-
ja11,1
2,1
3(3
),14
3,7
13
17
5/m
ei
66
Kra
ch
tve
rmin
de
ring
+ s
tuw
ingse
cze
em
Alle
rgie
pe
ni
ja1
2,1
4(2
),1
6,1
710
69,1
0,1
14
18
5/m
ei
76
Bila
tera
le p
neu
mo
nie
-neen
19,2
45,1
14
9,1
0,1
14
19
10/m
ei
75
Va
l, a
lgem
ene
ve
rzw
akkin
g-
ja2,1
2,1
3(2
),14
2,3
(2)
820
11/m
ei
82
So
cia
le o
pna
me
-neen
6,1
4,1
6,2
43, 6, 8
10
21
11/m
ei
83
Bo
ve
nb
ee
na
mp
uta
tie
re
ch
tsIs
obe
tad
ine
ja1
1(2
),1
3, 2
23
(2),
7(2
)9
22
11/m
ei
74
Pijn
in
li b
ee
n =
> P
TA
li, g
rote
tee
na
mp
uta
tie
li, o
nde
rbe
ena
mp
uta
tie
li; C
OP
D
deco
mp
en
sa
tie
-neen
1,1
2,1
3,1
4,2
41
15
23
10/m
ei
45
Vo
orv
oeta
mp
uta
tie
li
-ja
12,1
3,1
48
10
9,1
0,1
18
24
18/m
ei
87
Bro
nch
itis
, co
rde
co
mp
en
sa
tie
,
nie
rinsu
ffic
iëntie
Sin
usb
rad
yca
rdie
on
de
r
So
tale
x
ja1
2,1
3(2
),1
4(3
)1
,3(3
),8
15
25
18/m
ei
72
Bila
tera
le p
neu
mo
nie
-neen
12(2
),1
3,1
4,1
6,2
411
826
20/m
ei
84
Ett
erig
e b
laar
vo
orv
oet
-neen
12,1
3(2
),1
4,2
410
927
20/m
ei
79
Da
rmca
(g
em
eta
sta
se
erd
)-
neen
3(2
),1
2,1
3(2
),1
4,1
6,2
41
(2)
16
28
21/m
ei
70
Co
lonp
erf
ora
tie
tg
v a
tone
bla
as
Alle
rgie
AS
Aneen
13(3
),1
4,1
6(2
),2
4(2
)1
0,1
1(2
)16
29
26/m
ei
78
Ch
ronis
ch
e r
ugp
ijnG
I-la
st
on
de
r
Bio
glu
co
sa
min
e z
akje
s
neen
12,1
3,1
4(2
),24
3(2
)9
30
27/m
ei
86
Li b
ove
nb
ee
na
mp
uta
tie
Ery
thee
m o
nd
er
Te
gre
tol
neen
1,1
3(3
),1
4(2
),1
6(2
),2
41,1
116
31
31/m
ei
81
Va
l =
> r
ech
terh
eu
pfr
actu
ur
-ja
12,1
3(2
),1
4(4
)2,8
932
31/m
ei
93
AA
T,
va
llen,
icte
risch
Dia
rre
e o
nd
er
Ta
va
nic
neen
2,1
1,1
3,1
4(3
)3
(2),
710
33
31/m
ei
80
Ko
ort
s -
> a
ort
itis
-ja
11,1
3,1
43,7
9
All
erg
ie, A
DE
aan
tal
An
am
ne
se
On
tsla
gP
ati
ën
tD
atu
mL
eeft
ijd
Re
de
n o
pn
am
e
Bijlage 11: Anamnesedocument casus SP