FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN...

131
FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR: PROF. DR. M. BOONE MASTERSCRIPTIE VOORGELEGD MET HET OOG OP HET BEHALEN VAN DE GRAAD MASTER IN DE GESCHIEDENIS DOOR: LOEDJA BISKUP 00605394

Transcript of FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN...

Page 1: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

VAKGROEP MIDDELEEUWEN

ACADEMIEJAAR 2009-2010

HET HUIS VAN ALIJN

VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM

PROMOTOR: PROF. DR. M. BOONE MASTERSCRIPTIE VOORGELEGD MET HET OOG OP

HET BEHALEN VAN DE GRAAD MASTER IN DE

GESCHIEDENIS DOOR:

LOEDJA BISKUP

00605394

Page 2: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:
Page 3: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

Universiteit Gent

Examencommissie Geschiedenis

Academiejaar 2009-2010

Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie

Ondergetekende, Biskup Loedja

afgestudeerd Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2009-2010 en auteur van de scriptie met als titel: Het Huis van Alijn, van middeleeuws Gents godshuis tot museum.

verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband met de consultatie van haar/zijn scriptie:

o de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;

o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);

o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van … . . jaar (maximum 10 jaar);

o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het verbod: 10 jaar).

Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.

Gent, ………………………………………(datum)

………………………………………( handtekening)

Page 4: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

VAKGROEP MIDDELEEUWEN

ACADEMIEJAAR 2009-2010

HET HUIS VAN ALIJN

VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM

PROMOTOR: PROF. DR. M. BOONE MASTERSCRIPTIE VOORGELEGD MET HET OOG OP

HET BEHALEN VAN DE GRAAD MASTER IN DE

GESCHIEDENIS DOOR:

LOEDJA BISKUP

00605394

Page 5: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

INHOUD

INHOUD ......................................................................................................................................... 5

WOORD VOORAF ............................................................................................................................. 9

INLEIDING .................................................................................................................................... 10

1. DE GRONDSLAG VOOR DE OPRICHTING VAN HET ALIJNSGODSHUIS .................................................... 11

1.1. De sage: een vete tussen volders en wevers? ....................................................................... 11

1.2. De historische bronnen ......................................................................................................... 13

1.2.1. De verwoesting van een huis als middeleeuwse straf .................................................. 16

1.2.1.1. De oorsprong ......................................................................................................... 16

1.2.1.2. Optreden van de graaf tegen misdadigers ............................................................ 19

1.2.1.3. Toepassingsgevallen .............................................................................................. 19

1.2.1.4. Evolutie van de straf .............................................................................................. 20

1.2.2. De verbanning ............................................................................................................... 21

1.2.3. Het genadeverzoek en het vonnis ................................................................................. 23

1.3. Besluit .................................................................................................................................... 24

2. VETE EN VERZOENING TUSSEN PATRICIËRS ................................................................................... 27

2.1. Families Rijm en Alijn ............................................................................................................. 27

2.2. Verzoening na een vete ......................................................................................................... 30

2.2.1. Kenmerken .................................................................................................................... 31

2.2.2. Persoonlijke en zakelijke elementen ............................................................................. 32

2.2.3. Het ethisch element ...................................................................................................... 34

2.2.3.1. Pelgrimstocht als boetedoening ............................................................................ 35

2.2.3.1.1. Kerkelijke of wereldlijke sanctie ......................................................................... 35

2.2.3.1.2. Eigenschappen van de pelgrimstocht ................................................................ 37

Page 6: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

2.2.4. Rol van de familie bij de zoen ........................................................................................ 39

2.2.5. Zoendwang .................................................................................................................... 40

2.3. Besluit .................................................................................................................................... 42

3. HUIZENONDERZOEK ................................................................................................................. 43

3.1. Oorsprong huizenonderzoek ................................................................................................. 43

3.2. De verticale dimensie: het stappenplan ................................................................................ 45

3.2.1. De kadastrale plannen ................................................................................................... 45

3.2.2. Het Hollands kadaster ................................................................................................... 47

3.2.3. Het Frans kadaster ......................................................................................................... 48

3.2.4. De concordantietabel .................................................................................................... 49

3.2.5. De registers van de huisgelden ..................................................................................... 50

3.2.5.1. Oostenrijkse registers van de huisgelden .............................................................. 51

3.2.5.2. De Spaanse registers van de huisgelden ............................................................... 52

3.2.6. De prijzije van 1672 ....................................................................................................... 53

3.2.7. Landboeken ................................................................................................................... 54

3.3. Besluit .................................................................................................................................... 55

4. DE LIGGING IN DE STAD: HET GRAFELIJK GEBIED ............................................................................ 56

4.1. De Kraanlei als grensgebied .................................................................................................. 56

4.2. Het grafelijk gebied: Castrum en Oudburg ............................................................................ 60

4.3. Het oorspronkelijke huis van de gebroeders Rijm ................................................................ 65

4.4. Besluit .................................................................................................................................... 67

5. OPRICHTING VAN HET GODSHUIS ............................................................................................... 68

5.1. Oprichting van het godshuis .................................................................................................. 68

5.2. Het godshuis in de 16de eeuw ................................................................................................ 69

5.3. Lieven van Pottelsberghe als maecenas ................................................................................ 70

Page 7: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

5.4. Besluit .................................................................................................................................... 72

6. ALGEMENE EVOLUTIE VAN DE MIDDELEEUWSE GODSHUIZEN............................................................ 74

6.1. Ontstaan en functie ............................................................................................................... 74

6.2. Bestuur en beheer ................................................................................................................. 78

6.3. De middelen .......................................................................................................................... 79

6.4. Vorm ...................................................................................................................................... 82

6.4.1. Kapel .............................................................................................................................. 83

6.4.2. Huizen ............................................................................................................................ 85

6.5. Besluit .................................................................................................................................... 86

7. WERKING VAN HET ALIJNSGODSHUIS .......................................................................................... 87

7.1. Vroegste tijden: vanaf de stichting tot omstreeks eind de 16de eeuw .................................. 87

7.2. Reglementen omstreeks de 17de eeuw ................................................................................. 91

7.3. Reglementen van de 18de eeuw en later ............................................................................... 94

7.4. Besluit .................................................................................................................................... 96

8. VAN GODSHUIS NAAR BELUIK, VAN BELUIK NAAR MUSEUM .............................................................. 97

8.1. Openbare onderstand tijdens Franse Revolutie.................................................................... 97

8.1.1. Achtergrond van de hervormingen ............................................................................... 97

8.1.2. De wetten van het jaar vijf .......................................................................................... 100

8.2. Van Commissie Openbare Onderstand naar OCMW .......................................................... 102

8.3. Van godshuis naar beluik ..................................................................................................... 103

8.3.1. Sluiting van het godshuis ............................................................................................. 103

8.3.2. Inrichting als beluik ...................................................................................................... 104

8.4. Van beluik tot museum ....................................................................................................... 106

8.5. Besluit .................................................................................................................................. 106

SLOTBESCHOUWING ..................................................................................................................... 108

Page 8: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

BIBLIOGRAFIE .............................................................................................................................. 110

1. Bronnen .................................................................................................................................. 110

2. Literatuur ............................................................................................................................... 112

3. Websites ................................................................................................................................. 120

4. Afbeeldingen .......................................................................................................................... 122

BIJLAGEN ................................................................................................................................... 123

1. Primitief percelenplan ............................................................................................................ 123

2. Het Huis van Alijn, museum op de Kraanlei ........................................................................... 124

3. Het grafelijk gebied ................................................................................................................ 124

4. De ‘craene’ ............................................................................................................................. 125

5. Het grafelijk gebied (2) ........................................................................................................... 125

6. Voorgevel van het voormalige Alijnsgodshuis ....................................................................... 126

7. Plattegrond van het godshuis ................................................................................................ 126

8. Schets na de brand van 1880 ................................................................................................. 127

9. Het voormalig godshuis, ingericht als beluik ......................................................................... 127

10. Het voormalig godshuis, ingericht als beluik (2) ................................................................. 128

11. Plan ter voorbereiding van de afbraakwerken in 1883 ....................................................... 128

12. Het voormalige godshuis, na de restauratie van 1952 ........................................................ 129

13. Zicht op de binnenkoer anno 2010 ..................................................................................... 129

LIJST VAN AFKORTINGEN ................................................................................................................ 130

Page 9: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

WOORD VOORAF

Met dit voorwoord wil ik enkele personen speciaal bedanken die me gedurende een jaar bijgestaan

hebben in raad en daad. Het schrijven van een thesis is als het bewandelen van een weg.

Hier en daar steekt er al eens een steen uit die je doet struikelen. Wat verder ligt alles dan weer

effen. De volgende mensen liepen samen met me op die weg en gaven me waar nodig een duwtje in

de rug.

Mijn eerste gedachte gaat uit naar mijn promotor Prof. Dr. Marc Boone zonder wie ik niet gekozen

zou hebben voor het interessante onderwerp met situering in de middeleeuwen en wie op gezette

tijden altijd klaar stond met concrete raad.

Vervolgens was ik zonder de hulp van het personeel of de vrijwilligers in de archieven verloren

gelopen tussen al de bruikbare informatie. Telkens stonden zij ook weer paraat om mijn vragen te

beantwoorden.

Tenslotte wil ik zeker ook mijn familie en vrienden bedanken. In het bijzonder mijn vader en moeder

die me van zeer nabij steunden.

Page 10: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

10

INLEIDING

Het oorspronkelijk opzet van deze masterscriptie was de reconstructie van een huizenblok aan de

hand van een huizenonderzoek. Het onderwerp was het huis van Alijn, het Gentse museum op de

Kraanlei.

Onderzoek van de historische bronnen reveleerden dat het museum in oorsprong een godshuis was.

Deze bronnen gaven ook de grondslag van de oprichting van het godshuis aan. Een vete tussen twee

Gentse patriciërsfamilies, de Rijms en de Alijns, resulteerde in de 14de eeuw tot een drievoudige

moord. Twee broers uit de familie Rijm vermoordden twee broers en een dienaar uit de familie Alijn.

Deze moordpartij leidde tot een gerechtelijke uitspraak die de oprichting van het godshuis oplegde

als straf. Daarom was het noodzakelijk om het geheel van misdaad, straf en strafuitvoering te

kaderen.

Verder specifiek onderzoek op het huis van Alijn binnen de methodiek van het huizenonderzoek

leidde tot een belangrijke vaststelling. De wetenschappelijke methodiek van het huizenonderzoek

vereist de aanwezigheid van bepaalde verwijzingen naar bronnen die ons verder op weg kunnen

leiden. Ik stelde vast dat deze verwijzingen naar het huis van Alijn ofwel ontbraken of niet terug te

vinden waren. Deze conclusie gaf een nieuwe wending aan mijn masterscriptie.

Onderzoek naar de evolutie van het middeleeuwse godshuis kwam op de voorgrond. Van belang in

het ontwikkelingskader van het Gentse godshuis was het onderzoek naar de specifieke ligging van

het godshuis binnen de stad, de oprichting en werking van het godshuis en als laatste de evolutie van

godshuis naar beluik en van beluik naar museum.

‘Huis van Alijn’ is dus de moderne benaming voor het museum dat nu gehuisvest is op de plaats van

het middeleeuwse huizenblok. Andere benamingen die we terugvinden in de verschillende bronnen

waren het Hospies der Kinderen Alijn, het Alijns-Godshuis te Gent, het (H)ali(j)nshospitaal te Gent,

het Kinderen Alijnsgodshuis te Gent, Hospice de Ste- Cathérine, het hospice nr. 20, het Catharina of

Cathérine godshuis en het Sint Kathelijne godshuis. Een bepaald verband tussen de verschillende

namen en een tijdsperiode valt niet echt af te leiden.

Page 11: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

11

1. DE GRONDSLAG VOOR DE OPRICHTING VAN HET ALIJNSGODSHUIS

De vete tussen de Gentse patriciërsfamilies Alijn en Rijm culmineerde in een verschrikkelijke

moordpartij waarbij de gebroeders Rijm de gebroeders Alijn vermoordden. Daarop volgde het

gerechtelijk optreden van de graaf van Vlaanderen. Het vonnis bepaalde de oprichting van het

godshuis door de familie Rijm.

Het oprichten van het Alijnsgodshuis betekende meteen ook een ingreep in de publieke ruimte van

de stad. Met zijn karakteristieke huizenrij bepaalde het godshuis het uitzicht op de Leieoever in het

hart van de stad.

In de literatuur vinden we twee theorieën terug over het ontstaan van het Alijnsgodshuis. De ene

vindt haar inspiratie in een Gents Romeo en Julia verhaal. De andere baseert zich op historische

traditie. We leggen hier beide versies naast elkaar en gaan dieper in op de verzoening. De verzoening

bevatte verschillende elementen die elk op hun manier bijdroegen tot het definitief beëindigen van

de vete.

1.1. De sage: een vete tussen volders en wevers?

Volgens de eerste traditie vormt een romantische sage de basis van de oorsprong van het

Alijnshospice. Het verhaal gaat terug op de gezworen vijandschap tussen de gilden van de wevers en

de volders in Gent. Een jonge heer, Alijns of Halijns genaamd, een volder, hield van de jonkvrouw

Godelieve wiens familie een hoge plaats bekleedde onder de wevers. Uit haat tegen de volders

weigerde haar vader toe te stemmen met hun huwelijk. Hij was vast besloten om haar hand te geven

aan een rijke patriciër, Simon Rijm, door afstamming verbonden met de weversgilde. Gekwetst door

Godelieve’s afwijzen, zon Simon Rijm op wraak voor de vernedering die hem overkomen was.

Met zijn broer en meerdere metgezellen vermoordde hij tijdens de kerkdienst in de Sint Janskerk, de

huidige Sint-Baafskathedraal, Hendrik Alijn, zijn broer Zeger en hun dienaar. Vervolgens zocht hij, nog

steeds onder het bloed zittende, Godelieve en dwong haar om samen met hem te vluchten. Simon

Rijm werd onmiddellijk achtervolgd en moest zijn ‘Julia’ achterlaten. Zo bleef Godelieve uit de greep

van haar ontvoerder. Ze trok zich terug in het Groot Begijnhof in Gent. Simon Rijm en zijn

Page 12: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

12

medeplichtigen werden veroordeeld tot een eeuwig durende verbanning. Als boetedoening moest

de familie van de moordenaars een godshuis stichten voor behoeftige zieken.1

Diericx beschrijft ook een dergelijke amoureuze anekdote die aan de oorsprong zou liggen van het

Alijnshospitaal: “Il s’éleva en 1352 une haine virulente entre deux de nos principaux bourgeois, Henri

Halyns et Simon Rym, qui aspiroient l’un et l’autre à la main de la même demoiselle.”2

Ook Steyaert neemt deze historie voor waar: “ Ten jare 1352 was een hevige twist ontstaen tusschen

twee aenzienlyke burgerzonen dezer stad, Hendrik Alyns en Simon Rym, die beide dezelfde jufvrouw

ten huwelyke aenzochten.”3

Als laatste hechtte ook Voisin aandacht aan het liefdesdrama: “Deux de nos principaux bourgeois,

Henri Alyns et Simon Rym, aspiraient tous deux à la main de la même demoiselle.” 4

Zitten er elementen van waarheid in deze romantische sage of is het een en al verzonnen?

Laten we de sage toetsen aan de historische traditie.

In zijn artikel ‘Het Alinshospitaal te Gent’ beweert Rogghé echter dat er van een vete tussen volders

en wevers geen sprake was. Het is zelfs zo dat de families Rijm en Alijn respectievelijk niet behoorden

tot de volders en de wevers.

Zowel de familie Rijm als de familie Alijn maakte deel uit van de erfachtige lieden (cfr. infra) en

hadden op het einde van de 12de eeuw de Gentse portusbodem in bezit. De familie Rijm was een zeer

talrijke familie van handelaars in laken en geld, stadspachters en hostelliers. Ze waren berucht om

hun gewelddadig karakter en hun betrokkenheid bij twisten en vetes. De familie Alijn was een

minder grote familie van scheerders en hostelliers.5

De aanleiding tot de moord op Hendrik en Zeger Alijn was een politieke kwestie. Toen in 1349 de

graaf van Vlaanderen voorgoed komaf wou maken met de Anglofielen en de aanhangers van Van

1 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, dit Kinderen alyn’s Hospitael à Gand. Histoire d’un

procès criminel du XIV siècle, Gand, Hebbelynck, 1850, pp. 4-5.

2 C. Diericx, Mémoires sur la ville de Gand, Gent, P. F. de Goesin-Verhaeghe, 1815, p. 551.

3 J.J. Steyaert, Volledige beschrijving van Gent, of geschiedkundige beschouwing van deze stad en hare

bewooners, de merkwaerdige gebouwen, gestichten en maetschappyen, de beroemde gentenaeren, enz., Boek-

en Steendrukkery van I. S. Van Doosselaere, Gent, 1857, p. 271.

4 A. Voisin, Guide de Gand, ou Précis de l'histoire civile, monumentale et statistique des Gantois, Gand, Annoot-

Braeckman, 1843, p. 180.

5 P. Rogghé, “Het Alijnshospitaal te Gent”, in: Appeltjes van het Meetjesland, XVI (1965), pp. 6-12.

Page 13: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

13

Artevelde waarvan hij de macht had overgenomen, liepen enkelen terug over naar de graaf en de

Franse koning. Zij probeerden de sporen van hun collaboratie uit te wissen, maar werden toch door

de graaf terechtgesteld. Een verwant van de terechtgestelden, ridder Geraard Van Steenhuize,

vermoordde daarop de twee Gentse schepenen, Otto Van Gheetscure en Zeger Boele, die de

doodstraf hadden uitgesproken. De broer van de moordenaar trad op als verzoener en o.a. Gossin

Rijm stond borg voor hem. Hendrik Alijn stond borg voor Hendrik Boele. In deze context zou Hendrik

Alijn de beledigende woorden geuit hebben tegenover Gossin Rijm.6

Was dit het culminatiepunt waarbij oude geschiedenis weer werd opgerakeld? De Rijms waren

vroeger namelijk antigraafgezind geweest en voor de Franse koning. Rogghé schrijft: “Verweet

Hendrik in een kwade bui zijn stadsgenoot Gossin Rim dat hij verraad pleegde door Francofielen te

steunen?” 7

1.2. De historische bronnen

Simon Rijm en zijn broer Gossin behoorden dus tot een van de meest oude en aanzienlijke families

van Vlaanderen. De beledigende woorden die Hendrik Alijn zou hebben uitgesproken in 13528

veroorzaakte een diepe haat tussen de beide families en hun aanhangers. De onderlinge haat deinde

uit in de stad en verbrak meermaals de openbare orde en vrede.9

In 1194 schreef Giselbert van Bergen reeds in zijn kroniek over de vele veten in Gent: “hornines multi

in Ganclavo, et potentes parentela et turribus fortes, inter se discordabant et sepius ad

armaconvcnicbant; unde sepius multi occidebantur, multi vulnerabantur”.10 In Gent leefden vele

mannen met elkaar in onvrede, zeker zij die machtig waren met hun verwanten en sterk met hun

torens, en zij grepen vaak naar de wapens; daardoor werden er vaak velen gedood en velen gewond.

6 P. Rogghé, “Het Alijnshospitaal te Gent”, pp. 12-13.

7 P. Rogghé, “Het Alijnshospitaal te Gent”, p. 15.

8 C. Diericx, Mémoires sur la ville de Gand, p. 551.

9 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, pp. 6-7.

10 L. Vanderkindere, La chronique de Gislebert de Mons, Brussel, Kiessling, 1904, p. 292.

Page 14: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

14

Veten tussen patricische families breidden zich meestal uit tot de hele clan van verwante families,

vrienden en dienaren. De collectieve acties tijdens een vete op om het even welk lid van de clan en

de collectieve veroordeling erna zijn hier dan ook logische gevolgen van. 11

De graaf van Vlaanderen, Lodewijk van Male, was van de vete tussen de Rijms en Alijns op de hoogte

en stelde schepenen-vredestichters aan of paisierders.

Deze moesten krachtens de stadswetten de verzoening tussen beide partijen voorbereiden.

Ze riepen de Rijms en Alijns op voor een wettelijke staking van de vijandelijkheden, een zoendinc:

“De welcke woorden wy bevalen onsen scepenen van Ghend dat zy den vorseiden wancost, rancuer,

nyt ende onminne themwaert namen gheel ende al omme daer af te makene ende te ordineerne in

den name van ons een eeuwelic vast ende wettelic zoendinc tusschen beide voorseiden partyen”.12

De Alijns verklaarden onder ede dat ze niet schuldig waren aan de beledigingen waarvan ze

beschuldigd werden. De Rijms verklaarden zich hiermee tevreden. De schepenen deden beide

partijen beloven het verleden te vergeten, geen inbreuk te plegen op de verzoening en de openbare

vrede niet meer te verstoren. Dit alles onder het dreigement van een boete van 300 livres parisis

voor diegene die zou lijden onder de inbreuk. Beide partijen stemden in met deze voorwaarden.13

Niettegenstaande de plechtige beloften, verzamelden Simon en Gossin Rijm hun metgezellen en

trokken met voorbedachten rade naar de Sint Janskerk. Daar vermoordden ze Hendrik Alijn,

verwondden Zeger, die enkele dagen later stierf en doodden hun dienaar. Dit alles gebeurde tijdens

gelijktijdige kerkdiensten waaraan een groot aantal vrouwen deelnamen. Getroffen door de angst

hadden enkele zwangere vrouwen een miskraam.14

Moord in een kerk stond in het oud-Vlaamse strafrecht gelijk aan heiligschennis. De kerk was immers

het vredesoord bij uitstek. Het was een plaats van rust en alle geweld stond gelijk aan ontheiliging.

Niet alleen de kerk was een plaats van vrede, maar ook het kerkhof rond de kerk en het voorhof.

De moordenaars maakten zich dus schuldig aan een zeer zwaar vergrijp.15

11

W. P. Blockmans, Vete, partijstrijd en staatsmacht / Een vergelijking (met de nadruk op Vlaanderen), pp. 21

en 25, in: <https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/1887/3779/1/351_063.pdf>, geraadpleegd op

11.05.2010.

12 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 5 (15 augustus 1354).

13 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, pp. 7-8.

14 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, p. 8;

P. Rogghé, “Het Alijnshospitaal te Gent”, p. 3.

15 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Brussel,

Paleis der Academiën, 1954, p. 62.

Page 15: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

15

Bovendien waren de broers Rijm schuldig aan majesteitsschennis wegens de moord op een

stadsschepen.

De graaf van Vlaanderen begaf zich onmiddellijk naar Gent en legde de zaak voor aan zijn Raad van

Vlaanderen op 9 mei 1354. De graaf daagde devolgende schuldigen voor zijn Raad.

Simoen Rijm

Goesin Rijm

Jan de bastaerd van Walenbeke

Diederic of Lanzeloet Simoen Rijms cnecht

Jan Bette Ser Joes broeder

Gillis van Baerbeke

Fierin de Juede die hem also doet heeten goesin Rijms cnape

Giselbrecht vanden Briele Ghiselbrecht zone

Lauwerin van der Elst

Jan de Dievel die met goesin rijm woende van boven audenaerde ofte hoe hij gheheeten es

Dese persoene vors. sin ghewijst te euweliken daghen ute haerre wet naer de privilege vande stede

omme dat zij brocht hebben van live ter doet boven wetteliken zoendinghe heren Alijne ende Zegren

zijnen broeder daer toe ghequetst boven zoendinghe ende eenen zijnen cnape daeraf zij sin in vreesen

vande doet. Ende voert hebben zij huuse binnen Ghend die sal men af breken ende staensi up

haerlieder herve dat herve ne sullen zij niemermeer moghen betemmeren ende staensi up andermans

herve de ghene des therve es mach met zijnen herve doen zijnen wille.16

Op 6 juni namen de schepenen de zaak over en lieten geheel volgens de geldende wetten de

voortvluchtigen vogelvrij verklaren alsook hun huizen vernietigen. Om er zeker van te zijn dat dit feit

niet ongestraft bleef, plaatsten de magistraten een prijs van 100 livres tourn. op de hoofden van de

schuldigen. Dit werd door de graaf vastgelegd op 29 juni 1354.17

…Wij supplyeren ende versoucken vriendelic allen edelen princhen princhessen ende bidden ende

verzoucken allen andren onderwien de vor Goesiin ende Simoen Rijm ende hare vors vheren wesen

commen habiteren ofte wandelen moghen dat zijse up houden ende doen up houden ende letten

omme dat van deser jammerliker moord ghedaen boven wetteliken zoendinghe daerhem elc kerstin

mensche up sculdech es te watene zulcke correxie ende juistictie gevallen moete dat te euweliken

16

SAG, Charters, reeks LXX, nr. 7 (9 mei 1354).

17 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, pp. 9-10 en 13.

Page 16: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

16

daghen moghe zin exemple elken hem te castyene ende te wachtene van alsulcken mordaden ende

horribelen faute te doene. Ende oec hebben wij ghewijst met eenen vonnesse na onse privilege dat zo

wic eneghen van desen vors persoenen ter doet bringhen zal ende van desen mesdoenres die sal

hebben van ons stede goede hondert pond tournoyse hier inne also vele doende ter neevenster bede

ende supplycatien van ons als elc zonde willen utzoucken dat wij daden van gheliken daer in wij met

ne sonden willen sparen no zin te curt…18

1.2.1. De verwoesting van een huis als middeleeuwse straf

1.2.1.1. De oorsprong

De uitspraak van de stadsmagistraat op 6 juni 1354 verklaarde de voortvluchtige gebroeders Rijm en

hun metgezellen vogelvrij en bepaalde dat hun huizen vernietigd moesten worden.

De strafmaatregel van vernietiging van de huizen wordt in het werk van De Saint-Genois beschreven

als “la coutume de l’arsin et de l’abattis des maisons”.19

Arsin (van het Latijnse ardere, branden)20

betekent in het Frans: “Chose à laquelle on a mis le feu, chose brûlée. Effet du feu, brûlure, incendie.

Brûlement, action de mettre le feu, de brûler, d’incendier.”21

De term arsin heeft binnen de context van het gewoonterecht de betekenis van brandstichting:

“En termes de Coutume, l’effet du feu mis à une maison, incendie: << Les eschevins de tout cas

criminel,…si comme de meurtre, homicide, larcin, rapt, et arsin vulgairement appellé incendie .>>”.22

Bovendien, zeer specifiek verwijst ‘le droit des arsins’ naar een bijzondere toepassing van het

gewoonterecht in Picardie en Vlaanderen: “Le droit des arsins, spécialement en Picardie et en

Flandre, étoit le droit de mettre le feu à la maison d’un forain, faute par lui << d’amender le forfait

dont il s’étoit rendu coupable, en entreprenant viers le franchise d’une ville et le corps des bourgeois.

18

SAG, Charters, reeks LXX, nr. 9 (6 juni 1354).

19 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, p. 10.

20 A. Delcourt, L’arsin et l’abattis de maison, étudiés spécialement dans les communes de la Flandre et du

Hainaut, Lille, S.I.L.I.C., 1930, p. 7.

21 J.- B. de La Curne de Sainte-Palaye, Dictionnaire historique de l’ancien langage françois, ou, Glossaire de la

langue françoise depuis son origine jusqu’au siècle de Louis XIC, Niort – Paris, Favre – Champion, 1875-1882, pp.

197.

22 Ch. A. Bourdot de Richebourg, Nouveau coutumier general ou corps des coutumes generals et particulières de

France et des provinces connues sous le nom de Gaules, v. 1, Parijs, Michel Brunet, 1742, p. 450.

Page 17: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

17

Parce qu’on mettoit le feu aux maisons des criminels, pour les abattre et les détruire, cette exécution

a été apelée arsin.>>”.23

Het gaat hier om het recht in de handen van de gezagsdragers - de schepenbank - om een huis in

brand te steken. Het gaat hier dus niet om brandstichting, maar wel om de macht waarmee

bevoegden een huis kunnen in brand steken. Dit gebeurde onder enkele belangrijke

omstandigheden.

In de eerste plaats ging het om een huis van een forain, een vreemdeling.24 Zo hebben we gezien dat

de broers Rijm verbannen werden en vogelvrij verklaard. Vogelvrij betekende buiten de wet gesteld

worden. We kunnen daarom stellen dat de gebroeders Rijm als Gentse patriciërs gedegradeerd

waren. Ze stonden niet alleen buiten de wet, maar waren zo ook kun stadsrechten als Gentenaar

kwijt.

Ten tweede was dit recht in handen van de schepenbank een zware straf die dus enkel bij een zeer

zwaar vergrijp werd uitgesproken. De forain had zich immers schuldig gemaakt aan het plegen van

een zwaar misdrijf tegenover een inwoner van de stad, een poorter, waarvoor hij geen publieke

vergiffenis had gevraagd. 25 Hij had daarbij de vrijgeleide van de stad en van de poorterij zwaar

miskend. Men stak de huizen van criminelen in brand om ze af te breken en te vernietigen. Daarom

wordt deze uitvoering arsin genoemd.

Hier komen we dan bij het tweede deel van de strafmaatregel. Abattis betekent het vernietigen van

het huis of van de resten van het afgebrande huis.26

De verwoesting van een huis - het afbreken, die Wüstung, arsin et abattis de maison - is een oud-

Germaanse instelling die dus ook in de strafrechtspraak in Vlaanderen gebruikt werd. De verwoesting

van een huis kon op twee manieren uitgevoerd worden. Ofwel stak men het huis van de misdadiger

in brand ofwel brak men het helemaal af. Of men nu voor de afbraak of voor het vuur koos, had geen

bijkomend belang. De keuze had eerder te maken met de veiligheid voor omliggende huizen

23

E. De Laurière, Glossaire du droit françois: contenant l'explication des mots difficiles qui se trouvent dans les

ordonnances des roys de France, dans les coustumes du royaume, dans les anciens arrests et les anciens titres,

v. 1, Niort, L. Favre, 1882, p. 38.

24 Académie française, Le dictionnaire, ‘forain’,

in: < http://atilf.atilf.fr/dendien/scripts/generic/form.exe?32;s=1554229335; >, geraadpleegd op 08.12.2009.

25 Dictionnaire de la langue Française, ‘arsin’, in: <

http://www.archive.org/stream/dictionnairedela00littuoft#page/n37/mode/2up/search/arsin >, geraadpleegd

op 14.12.2009.

26 A. Delcourt, L’arsin et l’abattis de maison, pp. 7-8.

Page 18: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

18

waardoor er op termijn eerder voor afbraak gekozen werd dan voor het platbranden van een

woonst.

De oorsprong van deze straf ligt in zeden en gebruiken van de West-Germaanse volksstammen in de

vroege middeleeuwen. In essentie komt het erop neer dat deze straf een alternatieve straf voor

doodstraf of burgerlijke dood is. Ze werd opgelegd om zware vergrijpen tegen de gemeenschap heel

uitdrukkelijk zichtbaar te bestraffen. Van Caenegem omschrijft de betekenis van de straf als volgt:

“heeft een lid van de volksstam zich schuldig gemaakt aan een zwaar vergrijp tegen de vrede van de

ganse gemeenschap of tegen haar goden dan wordt hij, als vijand van de gemeenschap en haar vrede

onwaardig, uitgesloten. Hij wordt vredeloos. De stam onttrekt hem haar bescherming en wijdt hem

aan de dood. Het negatieve gevolg is dat de vredeloze geen rechtssubject meer is, het positieve dat

ieder de plicht heeft hem als een vijand te vervolgen. Zijn persoon wordt vogelvrij verklaard, hij is een

wolf, die ieder stamgenoot tot plicht heeft te verdelgen; hij verbeurt zijn goed en in het bijzonder zijn

woonplaats die ofwel in beslag wordt genomen door de vorst of, volgens een bepaald ceremonieel,

door de leden van de gemeenschap gezamenlijk wordt vernield.” 27

Het vernielen van de woning zuiverde de stam van de misdadiger en wiste bijna alle sporen uit die

nog aan de misdadiger deden herinneren. De kale plek waar vroeger het huis van de misdadiger

stond had dan weer een menselijk-symbolische betekenis. De open plek toonde dat de misdadiger

voorgoed uitgesloten was uit de gemeenschap en er voor hem geen onderdak meer was.

Andreae Fockema ziet in het verwoesten van het huis meer een middel om de misdadiger te

verplichten het huis, waar hij zich verborgen hield, te verlaten. Kortweg zou de verwoesting van een

huis volgens hem niet zo een grote draagwijdte hebben.

Van Caenegem daarentegen benadrukt uitvoerig het belang van de verwoesting door de nadruk te

leggen op de kenmerken ervan: (1) De verwoesting werd door alle leden van de gemeenschap samen

uitgevoerd. (2) De verwoesting ging gepaard met verschillende rituelen die aan de gebeurtenis een

plechtig karakter gaven. (3) Over de plaats van de woonst werd een vervloeking uitgesproken die

bepaalde dat het verboden was om ooit nog te bouwen op die grond. (4) Tenslotte was de

verwoesting in het oud-Germaans recht een correlaat van de doodstraf, de grootst mogelijke straf

die volgde op een vredeloosheid.28

27

R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, p. 177.

28 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 177-179.

Page 19: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

19

1.2.1.2. Optreden van de graaf tegen misdadigers

In het graafschap stond de graaf in voor de vrede van de gemeenschap. Hij had het recht om, in

naam van de gemeenschap, op te treden tegen misdadigers. Het is dan ook de graaf die in zijn

hoedanigheid van vredebewaarder de oud-Germaanse instelling van het verwoesten van een huis

toepaste.29 De graaf trad daarbij persoonlijk op ofwel werd hij door zijn gerechtsofficier geholpen.

Het recht van de verwoesting, arsin et abattis en het recht op het achtervolgen vormden samen de

verhevenheid van het altum dominum. Deze superieure rechten vormden oorspronkelijk een

privilege gereserveerd voor de machtige feodale landheren. Enkel zij konden de voortvluchtige

schuldige achtervolgen en in bepaalde zware gevallen het huis van de betrokken crimineel in brand

steken.30 In de zaak van de Alijns en de Rijms zien we duidelijk het kordate optreden van de graaf.

De graaf trok in hoogsteigen persoon naar Gent en daagde de schuldigen voor zijn raad. Deze waren

echter al op de vlucht geslagen waardoor de zaak overgemaakt werd aan de schepenen.

1.2.1.3. Toepassingsgevallen

“Zij wordt toegepast tegen de moordenaar die zijn schuld weigert goed te maken, of voortvluchtig is,

tegen wie verstek doet in het algemeen, en, in de grote keuren van Filips van de Elzas, tegen de

schuldigen aan verwonding of huisoverval die zich aan het gerecht onttrekken.” 31Hieruit kan men

verstaan dat het verwoeste huis boete deed in plaats van de misdadiger die voortvluchtig was en zo

zijn straf ontliep.

De verwoesting kon ook uitgesproken worden na een zware misdaad die betrekking had op de

gemeentelijke rechtssfeer. “De meineed van een gezworene van de gemeente, schepenmoord, de

overtreding van de gemeentelijke vredesregeling, één der hoofdzorgen van het gemeentelijk recht,

eenmaal: doodslag op een lid van de communio.” 32

Zoals we eerder zagen waren de gebroeders Rijm schuldig aan de twee bovengenoemde feiten. Na

het plegen van een moord op een schepen toonden ze geen berouw en gingen ze op de vlucht.

29

R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, p. 179.

30 J. Gessler, “Notes sur le droit d’arsin ou d’abattis”, in: Mélanges Paul Fournier (1929), pp. 294-295.

31 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, p. 181.

32 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 181-183.

Page 20: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

20

1.2.1.4. Evolutie van de straf

De verwoesting binnen de stadsmuren bestond waarschijnlijk vanaf stedelijke bepalingen van de

Amicitia van Aire-sur-la-Lys van voor 111133. In de stedelijke keuren van de 12de eeuw komt de

instelling ook nog voor. De keuren van de 13de en 14de eeuw getuigen niet meer van de verwoesting

van het huis van een medepoorter of tenminste in zeer beperkte mate. Zoals eerder al aangegeven

was de verwoesting van huizen binnen de steden waar de bebouwing toenam een gevaarlijke en

risicovolle onderneming. Het afbreken van de huizen was ook niet erg economisch. Geleidelijk aan

verdween de oud-Germaanse instelling dan ook uit het stadsrecht. De verwoesting werd door deze

evolutie afkoopbaar of vervangen door de grafelijke confiscatie.

Wat was nu het verband tussen de verwoesting en de confiscatie? We kunnen onze uitleg het best

aanvangen met de verklaring van het begrip vredeloosheid. Vredeloosheid betekende het ontnemen

van alle rechten. Dit gebeurde op twee manieren: door verwoesting of door confiscatie. Beide

manieren komen van het oud-Germaanse recht. De confiscatie was dus een vorstelijk voorrecht.34

Het verwoesten werd ook door vorsten toegepast, maar in de plaats daarvan kwam al vrij vlug de

verbeurdverklaring. Toch blijft het verwoesten van een huis als aloude reactie van de gemeenschap

leven zowel binnen als buiten de stad. Later werd het zelfs ook als specifiek gemeentelijk recht

onderscheiden.

Te Brugge in 1281 evolueerde de verwoesting van een huis naar een verbeurdverklaring ten gunste

van de graaf. Dit was een belangrijke evolutie omdat de stad als strafopleggende overheid

ondergeschikt werd aan de graaf die als bestuurder van Vlaanderen boven de stad stond. Dit principe

werd vastgelegd in de antistedelijke keure van Brugge in 1281.

In de keuren van Filips van den Elzas voor Gent omstreeks 1176 vond men de uitvoering van de

verwoesting nog terug, maar in latere versies niet meer. De verwoesting is in Gent omstreeks 1297

uit het recht verdwenen.

Toch blijft na 1297 de verwoesting van een huis bestaan als straf voor typische gemeentelijke

misdaden zoals vredesbreuk en schepenmoord. Bij de vete tussen de Alijns en Rijm was het duidelijk

dat het om het vermoorden van een stadsmagistraat ging. De ernst van deze misdaad

33

W. Blockmans, “Inclusiveness and exclusion: trust networks at the origins of European cities”, in: Theory and

Society: Renewel and Critique in Social Theory, XXXIX (2010), 3-4, p. 319. De Amicitia van Aire bevestigde dat

twaalf rechters, gekozen uit de bevolking van Aire-sur-la-Lys, zouden instaan voor de stedelijke organisatie.

34 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, p. 187.

Page 21: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

21

verantwoordde de oplegging van de verwoesting van een huis als straf. Dit uitzonderlijk uitvoeren

van de verwoesting kreeg dan ook een nieuwe betekenis. De overheid paste het bewust toe als

afschrikmiddel tegenover de inwoners van de stad. Deze methode kreeg in de 14de eeuw steeds meer

ingang in het strafrecht. Zowel na de dood op de twee schepenen Otto Van Gheetscure en Zeger

Boele in 1351 als na de moord op schepen Hendrik Alijn in 1354 verboden de schepenen van Gent na

de verwoesting van de huizen van de moordenaars de grond ooit nog te bebouwen. Het ging hier nu

niet meer om de primitieve banvloek die over de grond werd uitgesproken zoals de oud-Germaanse

gedachte ingaf, maar eerder om een weloverwogen strafpolitiek.35

1.2.2. De verbanning

Pieter Alijn, broer van de slachtoffers, was getrouwd met Marie Rijm, zus van de moordenaars. Na de

moord, op 26 mei 1354, verklaarde hij, in het bijzijn van acht familieleden, onder ede en waarborg

van 1000 livres tourn. geen wraak te nemen. Bovendien zwoer hij zijn vrouw niet meer weer te zien.

… Pieter Alijn de welke heift ghelooft bi zijnen goeden danke ende vryen wille ne gheene dinghen no

eenighe zaken te doen no te anegane alse vander doet ende verliese van beeden zijnen broedren het

ne ware bi zijnen vader ende bi zijne moeder ende daer toe bi viii persoenen hier naer volghende date

te wetene bi symoene den Amman pietren boele ogiere thuil philippe van audenarde heimick alijne

janne vander zickelen an de vischmarot janne vander zickelen up de hoghepoert ende godenerde ser

thomaes. Ende dese vors. beloften heift hij ghelooft arp eene scult van dusentech ponden groeten

torn. die te verbuerne waerd dat hij ghinghe ofte dade tseghen de vors beloften teen derdendeel den

heersten vanden lande tander derdendeel der stede ende terde derdendeel aen maghen ende

vrienden van pietren vors. Ende daer toe so zoude hij verbueren al dat goed dat hem zonde moghen

versterven ende toe comme van vadre ende van moedre daer af niemermeer te hebbene bate of te

profyt waerd dat hij de vors beloften ende verbinde niet ne hilde no ne wlcame ende daer tseghen

ghinghe ofte dade in eenegher manieren. Vors so heift aldierijghelike de vors pieter ghelooft no te

gane no te stane met der joncvrauwen zijne wive no te hare huus het ne ware bi consente van vadre

ende van moedre ofte van den viii persoenen boven ghescrevenen dit was ghedaen int jaer ons

heeren doe men screef m ccc viere ende vijftich den xxvi dach van meye36

Deze eed verbrak hij. Op 26 december 1355 veroordeelden de schepenen hem hiervoor tot een

boete van 1000 livres tourn. Op 26 maart 1356 veroordeelden de schepenen hem wegens de

35

R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 188-190.

36 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 8 (26 mei 1354).

Page 22: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

22

medeplichtigheid aan de moord op zijn broers. Hij was niet alleen op de hoogte geweest van de

moord, maar had zich ook aangesloten bij de moordenaars. Hij werd hiervoor vijftig jaar

verbannen.37

…Pieter Alijn f symoens es wettelec ghebannen ten lande van Vlaendren in der vormen ende manieren

dat hier naer bescreven staet. Pieter alijn f symoens l jaer n ten lande van Vlaendres omme dat hij

wiste van rade enne van dade enne toebringher was vanden jammerliken faite…omme twelke hij

moet bliven een ergh valsch ende onghelovich man…38

De verbanning kon als straf in verschillende gradaties opgelegd worden. De verbanning kon de

hoofdstraf zijn of de dwangstraf of de bijkomende straf voor een misdadiger. Bij de verbanning als

hoofdstraf, verving de verbanning eigenlijk de doodstraf. Gelijkaardig hiermee zagen we zien dat de

verwoesting van een huis in het oud-Germaans recht eveneens als correlaat diende van de doodstraf.

Pieter Alijn werd voor vijftig jaar verbannen omwille van zijn medeplichtigheid bij de moord op zijn

broers. Aangezien er geen melding gemaakt wordt van andere bijkomende straffen kunnen we

aannemen dat de verbanning hier als hoofdstraf werd ingesteld.

Wat is de oorsprong nu van de verbanning als hoofdstraf? Samen met de boeten werd het in de

latere middeleeuwen de belangrijkste straf van de stedelijke rechtssfeer. De verbanning als

hoofdstraf werd tijdelijk gedacht (in zoveel jaren, dagen…) en was niet verbonden met confiscatie.

Opvallend is dat de uitvoering van de straf chronologisch samenvalt met de groei van de steden.

We spreken dan vooral van de 13de en 14de eeuw, hoogtepunten van de stedelijke macht in

Vlaanderen. De verbanning als hoofdstraf is dus zeker, wat Vlaanderen betreft, voortgekomen als

autonome schepping uit het stedelijk recht en niet als afleiding uit de vredeloosheid. In het oude

recht bestonden vredeloosheid en verbanning naast elkaar, elk met hun eigen karakter. Er is dan ook

geen sprake dat de ene straf zou zijn overgegaan in de andere straf. Zoals eerder al aangehaald, werd

de verbanning in de 13de en 14de eeuw een steeds populairder wordende straf. De steden maakten

een groeiende politieke ontvoogding mee en schrokken er als onafhankelijke entiteiten niet voor

terug doodstraffen en verminkingen uit te voeren.39

In de stedelijke rechtssfeer van het oud-Vlaamse strafrecht is de verbanning een herhaaldelijk

toegepaste, tijdelijke of eeuwige hoofdstraf voor allerlei misdrijven. In de late middeleeuwen konden

37

J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, p. 14.

38 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 15 (16 mei 1356).

39 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 147-155.

Page 23: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

23

de schepenen vrijwel alle misdaden bestraffen met een verbanning. De straf kon zeer licht zijn, een

verbanning van enkele dagen of zeer zwaar, een eeuwige verbanning. Het was een specifiek stedelijk

recht dat we terug vinden vanaf de 13de eeuw.

De verbanning als dwangstraf kwam voor wanneer de veroordeelde een opgelegde boete niet kon

betalen. Hij werd dan uitgewezen tot hij een afgesproken bedrag kon overmaken.

De verbanning als bijkomende straf kwam zeer dikwijls vanaf de 13de eeuw voor. Het bijkomende aan

de straf wijst erop dat men naast de oorspronkelijke grafelijke boeten of naast de stedelijke boeten

een verbanningsstraf toevoegde. Beide straffen moesten dan uitgevoerd worden.

De verbanning had ook een gradueel, territoriaal effect. De misdadiger werd ofwel verbannen uit het

hele graafschap, ofwel uit de stad en kasselrij of zelfs van zijn hof. Bij een verbanning uit Vlaanderen

kon de graaf of de baljuw de banneling altijd laten terugkeren naar het graafschap. Of de betrokkene

dan ook terug in de stad mocht, beslisten de schepenen.

1.2.3. Het genadeverzoek en het vonnis

Op de vlucht zijnde, diende Simon Rijm een schriftelijk verzoek in bij de graaf van Vlaanderen op 17

mei 1361 om genade te verkrijgen voor de moord op de broers Alijn. Vervolgens beloofden zowel

Maria Rijm (zus van Simon Rijm, vrouw van Pieter Alijn)40 als Simon, zoon van Gossin, af te zien van

wraakacties en schonk Maria Rijm vergiffenis voor alle gewelddadigheden waarvan ze het slachtoffer

was (de vernietiging van haar huis). Ze beloofde hierbij dat, eens haar zoon de meerderjarigheid

bereikte, hij zich ook aan de verbintenis zou houden, samen met zijn andere broers. Als Simon Rijm

en zijn broers deze overeenkomst zouden overtreden, werden ze verplicht een boete van 6000 livres

te betalen.41

Ondanks alle rechterlijke uitspraken om de vete tussen de beide families op te heffen, wakkerde de

moord de haat nog meer aan. De gewelddadigheden verstoorden eens te meer de vrede en de

openbare orde. Om toch tot een overeenkomst te komen bogen de twee partijen zich over een

eventuele schikking. Simon Rijm ging akkoord met de voorwaarden, maar Gossin Rijm hield vol dat

hij onschuldig was. Hij argumenteerde dat hij omwille van een eed de voorwaarden van de graaf niet

kon aanvaarden. Die eed had hij voorafgaandelijk afgelegd in aanwezigheid van meerdere ridders en

mannen van de wet die in de gegeven omstandigheid de rol vervulden van de oude compurgatores.

40

P. Rogghé, “Het Alijnshospitaal te Gent”, p. 9.

41 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, pp. 15-16.

Page 24: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

24

Hij kreeg het antwoord dat het gerecht zich had uitgesproken en dat bijgevolg de eed niet kon gelden

boven de gerechtelijke beslissing. Dus werd Gossin gedwongen om met de voorwaarden akkoord te

gaan. De Alijns gingen ook akkoord met de voorlopige voorwaarden en de graaf van Vlaanderen

zegde formeel toe om te procederen in deze zaak.42

Op 5 mei 136243 werd in de abdij van Drongen het vonnis uitgesproken. (1) De beide partijen zouden

geen wraak nemen op de feiten die in het verleden gebeurd waren. (2) Simon en Gossin Rijm waren

verplicht jaarlijks een rente van 100 livres parisis te betalen. De opbrengst zou men gebruiken voor

het onderhoud van een godshuis. “Item zo zullen Symoen ende Gossin Rijm vorseid of haere borghen

gheven in rechten zoendinghe, in zalicheiden ende over de zielen van den doden vorseid ende in de

eere van Gode ende van den vrienden ende maghen, hondert pond. paris. siaers erveliker renten,

teenen eeweliken hospitale ende twintech pond. Paris. Siaers erveliker rententeenre capelrien bouf,

wel beset op drie milen naer den stede van Ghend.”44 (3) Elk van beide broers moest ook een

eeuwigdurende rente van 20 livres parisis betalen aangezien er twee slachtoffers waren. De

opbrengst hiervan zou men gebruiken voor het oprichten van twee kapelaanschappen.

Bij Van Werveke lezen we echter dat de jaarlijkse, erfelijke rente van 100 pond parisis diende “voor

een plaats van kapelaan”. 45 (4) De renten zouden gehypothekeerd worden op alle goederen in een

straal van 3 mijlen rondom Gent, onder toezicht van Hendrik Alijn, Simon D’amman en andere

verwanten van de vermoorden. (5) De erfrente van 100 livres parisis kon ook omgezet worden in

2000 livres tourn., uit te betalen in contante denarii. (6) De beklaagden moesten ook elk een

pelgrimstocht ondernemen.46

1.3. Besluit

Zowel in de romantische sage als volgens de historische traditie werd de moord op Hendrik en Zeger

Alijn gepleegd door Simon Rijm. Beide tradities vertellen ook over de stichting van het

Alijnshospitaal. Over jonkvrouw Godelieve vinden we echter niets terug in originele bronnen.47

Ook over het element van de verbanning bestaat onduidelijkheid. Als we de pelgrimstocht van de 42

J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, pp. 20-21.

43 Op 3 mei volgens J.J. Steyaert, Volledige beschrijving van Gent, p. 271.

44 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 43 (5 mei 1362).

45 A. Van Werveke, Bijdragen tot de geschiedenis en de oudheidkunde van Vlaanderen, Gent, Van Rysselberghe

& Rombaut, 1927, p. 17.

46 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, pp. 24-25.

47 P. Rogghé, “Het Alijnshospitaal te Gent”, p. 4.

Page 25: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

25

gebroeders Rijm interpreteren als verbanning zien we een gelijkenis met de sage. Maar in de

historische bronnen wordt enkel de verbanning van Pieter Alijn als dusdanig vernoemd. In de sage

vinden we hiervan niets terug.

Na het vergelijken van beide versies is het duidelijk dat sommige overleveringen gekleurd zijn door

niet historische gegevens. We kunnen dan ook stellen dat Rogghé een belangrijke bijdrage leverde

door feit van fictie duidelijk te scheiden.

Het oprichten van het Alijnshospitaal werd bij vonnis opgelegd door de graaf ter boetedoening voor

de moord op Hendrik en Zeger Alijn. De moordenaars Simon en Gossin Rijm waren veroordeeld tot

meerdere straffen, maar het oprichten van het godshuis zorgde voor een uiterlijke vergelding binnen

de stad Gent. Het betalen van de eeuwige rente en het behouden van de vrede waren dan wel regels

waaraan men zich moest houden, een gebouw met de specifieke functie van godshuis hield het

verhaal rond de moord ongetwijfeld (toch voor even) levendig in de stad.

De Kraanlei (vroeger Ajuinlei) waar het godshuis gevestigd was, stond vroeger ook bekend als “up de

leye by Alynshospitaele”. Het godshuis was dus algemeen bekend onder de Gentenaren aangezien

het terug komt in plaatsbepalingen.48

In dit hoofdstuk bleven we ook stilstaan bij het recht van ‘l’arsin et l’abattis’. Het trof een rijke familie

zoals de Rijms ongetwijfeld diep. Hun eigendom in een straat met aanzien werd immers vernietigd

(cfr. infra). Meteen een publieke straf die zeer aanschouwelijk stelde wat er met criminelen in de

stad gebeurde. Het uiterlijke karakter van de staf had ongetwijfeld een afschrikkend effect op de rest

van de bewoners.

Dit alles moeten we wel zien binnen het formele karakter van zoen en wraak in de middeleeuwen

(cfr. infra). Het hele gebeuren had als gevolg dat het onrecht werd bevredigd door straffen met een

grote symboolwaarde.

Zoals we bij Huizinga lezen: “In al de grote politieke verzoeningen der vijftiende eeuw komt een groot

gewicht toe aan dat symbolisch element: het afbreken van de huizen, die aan het misdrijf

herinnerden, het stichten van gedenkkruisen, het toemetselen van poorten, om van openbare

boeteceremonieën en het stichten van zielmissen en kapellen niet te spreken.”49

48

E. Luykx-Foncke, “Het Hospies der Kinderen alijn of alijns-Godshuis te Gent”, pp. 4-5.

49 J. Huizinga, Herfsttij der middeleeuwen, studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende en vijftiende

eeuw in Frankrijk en de Nederlanden, Uitgeverij Contact, 1997, p. 248.

Page 26: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

26

Het vernietigen van de huizen van de Rijms, het oprichten van een godshuis en twee kapelanijen

passen perfect in het karakter van het middeleeuwse Gent. Het oprichten van die gebouwen was als

boetedoening voor de moord op de broers Alijn zeer symbolisch. De kapelanijen representeren als

het ware de twee vermoorde broers binnen de publieke ruimte van Gent.

Page 27: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

27

2. VETE EN VERZOENING TUSSEN PATRICIËRS

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de verschillende elementen van de zoen tussen de beide

families. De zoen had een plechtig en bestendig karakter omdat hij moest leiden tot een duurzame

overeenkomst. Om deze specifieke rechtsuitvoering te kaderen, gaan we in op de nauwe

betrokkenheid van de families in de Gentse stadspolitiek.

2.1. Families Rijm en Alijn

De familie Rijm en Alijn behoorden beiden tot het geslacht van de viri hereditarii.50 Deze waren

afstammelingen van de eerste bewoners die vanaf de 8ste eeuw heel de Gentse portusbodem in bezit

namen. De erfachtige lieden moesten geen grondcijns betalen. De huizen in hun bezit stonden dan

ook bekend als ‘vrij huis, vrij erf’.51 Dit statuut verleende de eigenaar het volle eigendomsrecht over

de grond of hereditas die hij bezat. Hij kon zijn grond dan ook in volle vrijheid aan zijn erfgenamen

overlaten. De omschrijving van de viri hereditarii volgens Des Marez52 lijkt Blockmans echter te

breedvoerig.53 In zijn werk over het stadspatriciaat kiest hij voor de omschrijving van Fris die de

lading van het begrip nauwkeuriger dekt, namelijk ‘possesseurs de bien-fonds dans le bourg’.54

De viri hereditarii waren vrijgemaakten. Ze vestigden zich sinds het tweede kwart van de 8ste eeuw als

klasse van rijk geworden kooplui en geldhandelaars in de stad en maakten deel uit van het Gentse

stadspatriciaat tot 1302. Zij zetelden dus ook in de raad der XXXIX, een bestuursorgaan waar enkel

erfachtige lieden, zo goed als levenslang, in zetelden.

Om zich vrij te maken van de cijnzen die de portusbewoners normaal aan de abdijen en de graaf

overmaakten, hadden de erfachtige lieden ongetwijfeld een groot kapitaal ter beschikking.55

Het was dan ook zo dat de erfachtige lieden de handelaars waren achter de wolinvoer vanuit

50

P. Rogghé, “Het Alijnshospitaal te Gent”, p. 6.

51 A. Capiteyn, L. Charles en M. C. Laleman, Historische atlas van Gent. Een visie op verleden en toekomst,

Amsterdam, SUN, 2007, p. 13;

F. Blockmans, Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, Antwerpen, De Sikkel, 1938, p. 95.

52 G. Des Marez, Etude sur la propriété foncière dans les villes du Moyen Age et spécialement en Flandre,

Genève, Mégariotis, 1978, pp. 1-5

53 F. Blockmans, Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, p. 76.

54 V. Fris, Histoire de Gand, Brussel, Van Oest, 1913, p. 28.

55 F. Blockmans, Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, p. 77.

Page 28: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

28

Engeland naar Vlaanderen. Vooral de geringe kwaliteit en de ontoereikendheid van de Vlaamse wol

deden de handelaars uitkijken naar Engelse wol.56 Toen de bevolking in Gent groeide, waren de

erfachtige lieden ook nog eens in staat om hun eigen gronden te verkavelen en tegen cijns aan te

bieden aan de nieuwe stadsbevolking. Dit zorgde ervoor dat steeds meer bewoners van de stad aan

hen cijns verschuldigd waren. Op die manier kon het geslacht van de viri hereditarii zich verder

verrijken en raakte de overheerste volksklasse nog meer in de verdrukking.

Het eigendomsrecht over de vele gronden was daarbij een financiële garantie in tijden van

economische tegenspoed. Het was ook een middel bij uitstek waardoor nieuwkomers niet werden

toegelaten en de gronden eigendom bleven van de machtige, geprivilegieerde klasse.

De erfachtige lieden hielden de stad dus zowel op economisch als op politiek vlak in hun greep.

Ze hadden niet alleen een monopolie op de benoemingen van schepenen en magistraten, maar ook

slaagden zij erin, dankzij hun eigendomsrecht en deelname in de handel, een enorm groot bezit te

vergaren. Dit bezit vloeide deels over in geestelijke- of liefdadigheidsinstellingen. Vele viri hereditarii

waren ook leenmannen, financiers of eigenaars van grond buiten de stad.

In de 13de eeuw kwam geleidelijk verandering in deze situatie. De gronden raakten verbrokkeld en de

uitgebreidheid van de erfachtigheid slonk. Dit nam echter niet weg dat de bevoorrechte positie van

de viri hereditarii bleef bestaan. Dit zorgde voor een blijvende spanning met het volk.57

Hun actieve handel nam immers af door concurrentie vanuit het buitenland. In een poging om hun

handelsbelangen te redden, haalden ze het gewone volk nog meer op hun nek. In deze machtstrijd

kozen de erfachtige lieden de kant van de Franse koning. Daarnaast was de Franse koning ook

verwikkeld in een strijd met graaf Gwijde van Dampierre.

Omstreeks 1300 viel het stadspatriciaat van de erfachtige lieden definitief. In 1275, 1280 en 1291

ondernam graaf Gwijde van Dampierre reeds pogingen om de oude raad der XXXIX af te zetten.

Toch vergenoegde hij zich tot 1302 met de geïnstalleerde nieuwe raad der XXXIX. Dit veranderde

echter weinig want ook deze nieuwe raad der XXXIX werd bevolkt door de oude patricische klasse.58

In 1302 kwam het tot een treffen tussen beide kampen. Langs de ene kant hadden de viri hereditarii

56

M. Milis, “De middeleeuwse grootstad”, in: J. Decavele et al., Gent. Apologie van een rebelse stad,

Antwerpen, Mercatorfonds, 1989, p. 66.

57 F. Blockmans, Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, pp. 95-97;

Ph. Lardinois, “Symptomen van een middeleeuwse clan: de erfachtige lieden te Gent in de 1e helft van de 14de

eeuw.” in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XXXI (1977), p. 67.

58 F. Blockmans, Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, p. 368.

Page 29: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

29

zich rond de Franse koning geschaard, langs de andere kant stond de graaf Gwijde van Dampierre

met een coalitie van uitgesloten patricische families, een opgeklommen middenklasse en de

ambachtslieden. De nederlaag van de Franse koning betekende dan ook een einde voor de erfachtige

klasse. Ze verloren hun monopolie in het Gentse stadsbestuur en heel wat van hun goederen werden

in beslag genomen. De constitutionele hervormingen voor een opener politiek systeem waar de

ambachtslieden voor hadden gestreefd, was een feit. Het betekende een fundamentele breuk in de

wijze waarop het bestuur van het patriciaat tot dan toe was gevormd.59

In 1301 installeerde Filips de Schone een nieuw bewind ter vervanging van de raad der XXXIX.

Vanaf dan werd de stad bestuurd door twee schepenbanken met elk dertien schepenen en specifieke

bevoegdheden. De schepenbank van de keure hield zich vooral bezig met strafrechtelijke zaken,

vrijwillige rechtspraak en het bestuur van de stad. De schepenbank van gedele trad op bij

erfenisaangelegenheden en als paisierders of vredestichters. Deze reorganisatie brak de klasse van

de erfachtige lieden en opende de deur voor nieuwelingen binnen de machtsorganen van de stad.60

Het Gemeen van de stad had nu de macht veroverd en leverde leden voor het schepenambt.61

Toch bleef de geprivilegieerde klasse bestaan, al werd ze aangevuld met nieuwe leden. Het tweede

patriciaat droeg nog steeds dezelfde sociale tegenstellingen met zich mee, maar dan wel in mindere

mate.62

De Rijms en Alijns waren dus afstammelingen van deze viri hereditarii. Voorouders van Simon en

Gossin Rijm waren reeds actief in het drijven van handel in laken en geld.63 Ook de familie Alijn

handelde in geld waarbij ze als schuldeisers optraden van lokale patriciërs in Noordwest-Duitsland.64

Beide families behoorden ook tot de antigraafsgezinde raad der XXXIX, maar eens het democratische

schepenbewind in Gent was aangesteld, werden ze uitgesproken graafsgezind. Beide families hadden

dan ook vertegenwoordigers in die schepenbank. Tijdens het bewind van Jacob Van Artevelde

59

W. P. Blockmans, Vete, partijstrijd en staatsmacht / Een vergelijking (met de nadruk op Vlaanderen), p. 26.

60 M. Boone, “Openbare diensten en initiatieven te Gent tijdens de late middeleeuwen (14

de-15

de eeuw)”, in:

Handelingen van het 11de

internationaal colloquium Spa 1-4 sept. 1982 “Het openbaar initiatief van de

gemeenten in België. Historische grondslagen (Ancien Régime)”, (Gemeentekrediet van België, Historische

uitgaven in 8°, nr. 65), Brussel, 1984, pp. 72-73.

61 M. Milis, “De middeleeuwse grootstad”, p. 74.

62 Ph. Lardinois, “Symptomen van een middeleeuwse clan: de erfachtige lieden te Gent in de 1e helft van de

14de eeuw”, p. 69.

63 F. Blockmans, Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, p. 258.

64 F. Blockmans, Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, p. 187.

Page 30: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

30

hielden ze zich op de achtergrond van de raad om dan na de uitschakeling van het bewind terug hun

schepenambt te bekleden.65 Hendrik en Jan Rijm waren lid van het bewind van de oude XXXIX, Simon

Rijm van de nieuwe XXXIX. Simon Alijn (niet de vader van Hendrik en Zeger) maakte ook deel uit van

de raad der oude XXXIX.66

Hendrik Alijn, één van de twee vermoorde broers, was actief als schepen in het jaar 1346, 1349 en

1352. Hij ging daarbij zijn vader achterna die schepen was geweest in 1323, 1327 en 1332.67

2.2. Verzoening na een vete

De verzoening in het strafrecht van Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen was, zoals we bij Van

Caenegem kunnen lezen “een plechtige overeenkomst tussen oorlogende families waardoor de vete

definitief beëindigd en een duurzame vrede voor de toekomst gevestigd wordt”.68 De vele private

oorlogen die op allerlei vlakken werden uitgeoefend konden niet blijven duren. De zoen was dan ook

het noodzakelijk gevolg van deze talrijke kleine oorlogen. Er werd eerst een wapenstilstand belegd

alvorens men overging tot de uiteindelijke verzoening.69

Een verzoening bestond uit een paar cruciale aspecten zoals de persoonlijke verbintenissen en de

zakelijke vergoedingen. De verzoening werd in het Vlaamse Strafrecht op verschillende manieren

benoemd. Enkele uitdrukkingen komen daarbij op regelmatige basis terug, zoals daar zijn: pax, paix,

paeys ende zoen(dinc) enz. In de oorkonde waarin de verzoening tussen de Rijms en de Alijns werd

vastgelegd, vinden we ‘zoen’(dinc) terug. Laten we nu eerst verder ingaan op de kenmerken van de

verzoening.70

65

P. Rogghé, “Het Alijnshospitaal te Gent”, p. 8.

66 F. Blockmans, Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, pp. 462-464.

67 P. De L’Espinoy, Recherche des antiquitez de noblesse de Flandres: contenant l’histoire généalogique des

Comtes de Flandres, avec une description curieuse dudit pays, Handzame, familia et patria, 1972, 3 v., pp. 471-

473, 479, 418, 425, 436 en 488.

68 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, p. 280.

69 J. Van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten: een studie over de praktijk van opleggen van bedevaarten (met

name in de stedelijke rechtspraak) in de Nederlanden gedurende de late Middeleeuwen (ca. 1300 – ca. 1550),

Assen, Van Gorcum, 1978, pp. 48 en 52.

70 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 280-281.

Page 31: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

31

2.2.1. Kenmerken

Zoals reeds aangehaald, had de verzoening een plechtig karakter. Daarnaast was het ook een

altijddurende overeenkomst die een positieve sfeer over de beide partijen moest brengen en volgens

bepaalde conventies werd uitgevoerd. Het ritueel karakter van de verzoening was dan ook een

logisch gevolg van die plechtige inkleding. De zoen ging meestal door op een overeengekomen

plaats. De eed vormde het plechtige hoogtepunt in heel het gebeuren en ontbrak dus nooit.

De verzoening werd meestal uitgesproken in aanwezigheid van de overheid en het volk.

De verzoen tussen de Alijns en de Rijms werd uitgesproken in de abdij van Drongen in aanwezigheid

van enkele leden van de Raad van Vlaanderen (cfr. supra).

De zoen had een bestendig karakter. De plechtige overeenkomst wiste de vijandigheden van het

verleden uit, beëindigde daarmee de wraakachtige toestand in het heden en garandeerde de

toekomst door een verbod te plaatsen op hernemen van de oude vete. Kortom de indruk en ook de

uitkomst die een verzoening gaf, was positief. Het ging niet louter om het permanent opheffen van

de vijandelijkheden, maar eerder om het creëren van een band tussen beide families. Die band werd

ondersteund door de wederzijdse verplichtingen van steun en hulp zowel zakelijk als persoonlijk. We

kunnen zelfs spreken van een bondgenootschap tussen de beide verzoenende partijen. De schenking

van het echtpaar Alijn (cfr. infra) illustreert duidelijk dit gegeven.

De aard van de misdaad die tot een zoen leidde, kon verschillend zijn. De verzoening die volgde op

een vete kon immers om allerlei redenen begonnen zijn. Zoenen konden bijgevolg voortkomen uit

misdrijven zoals het aanbrengen van verwondingen en verminkingen, uit verkrachting en

vrouwenroof. Een belangrijk aandeel van de verzoeningen volgde echter na de doodslag. In deze

formule bleef de zoen ook het langst in gebruik. Van Herwaarden neemt hier een voorzichtig

standpunt in en stelt dat er een evolutie merkbaar is in de soort misdaden die leidde tot een

verzoening. Hij leidt af uit gegevens over Antwerpen, Gent, Leiden en Brugge dat er in de oudste

tijden vooral na doodslag overgegaan werd tot een verzoening. In latere perioden ging het ook om

andere misdrijven. De noodzaak van een zoen was wel het grootst in geval van doodslag.

In tegenstelling tot de zoen, was de vrede slechts aan een minimum aantal vormvereisten verbonden

en kon door alle mogelijke personen in verschillende omstandigheden gesloten worden.

Deze overeenkomst omvatte enkel maar het tijdelijk staken van de vijandigheden. De vete werd niet

ten gronde opgelost waardoor de vijandigheid bleef bestaan en op elk ogenblik kon hernomen

worden.

Page 32: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

32

De vrede had bijgevolg niet de positieve en opbouwende sfeer die eigen was aan de verzoening en

was daarom in grote mate een negatieve maatregel. De vrede verbood wel voor een bepaalde tijd de

vijandelijkheden die dan even niet zichtbaar aanwezig waren, maar aan de kern van de vete werd

niet geraakt. De vrede bracht daarom geen constructieve oplossing.71

De tussenkomst van de graaf als bemiddelaar in de vete tussen de Alijns en de Rijms is niet zo

uitzonderlijk. In de 14de en 15de eeuw waren graven nauw betrokken als bemiddelaars bij

zoenovereenkomsten. De betrokkenheid van beide partijen in het stadsbestuur leidde er vaak toe

dat deze instantie niet in staat was om de vete te beëindigen. Hendrik Alijn was schepen in het jaar

dat hij werd vermoord en beide families hadden ook in het verleden leden geleverd voor het

stadsbestuur. De graaf, als ordehandhaver, werd geacht om hierboven te staan en een constructieve

vrede op te bouwen. Aan de hand van deze tussenkomst kon de graaf zich ook profileren als

vredestichter en zijn gezag verstevigen. De goede uitkomst van de bemiddeling was dan ook van

cruciaal belang. Slaagde de graaf er niet in om zich op te werpen als scheidsrechter dan toonde dit

immers de zwakheid van zijn hoger gezag.72

2.2.2. Persoonlijke en zakelijke elementen

De wederzijdse band ondersteunde dus in belangrijke mate de verzoening. Deze band bevatte twee

onderscheiden juridische elementen: een persoonlijk en een zakelijk element. Het persoonlijk

element bevatte de overeenkomst tussen de beide partijen elkaar niet meer rancuneus te

bejegenen, de vete te begraven en voortaan vrienden te zijn. In het vonnis van de graaf werd dit

persoonlijk element alsvolgt omschreven.

…die nemmermeer verhalen sullen no doen piinen te verhaelne in ghenre manieren up gemen die eist

of wesen mach, gheboren of ongheboren, noch wancost dinghen, maer van al tal vergheten ende

vergheven sullen ziin zonder enich expres of middel…73

De verzoening bezegelde een nieuwe vriendschap. In de Latijnse benaming komt deze

vriendschappelijke betekenis goed naar voren. Zich verzoenen is in het Latijn amicitiam recipere. In

71

R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, p. 283;

J. Van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten, pp. 51-52.

72 C. Glaudemans, C. Nicolasina en W. M. Glaudemans, Om die wrake wille, p. 214 en 306, W. P. Blockmans,

Vete, partijstrijd en staatsmacht / Een vergelijking (met de nadruk op Vlaanderen), p. 24.

73 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 43 (5 mei 1362).

Page 33: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

33

deze nieuwe vriendschap was de schuldige partij verplicht om de andere partij steeds te helpen in

geval van nood. De bekrachtiging van de verzoening was een uiterlijke handeling: de uitwisseling van

een kus.

Het zakelijke en tevens onmisbare element in de verzoening betrof het zoengeld, een soort

schadevergoeding voor het gedane onrecht. Bij een vete nam men vaak weerwraak om het onrecht

recht aan te doen. Een vete eindigde dus ofwel wanneer er weerwraak was genomen ofwel wanneer

men bij een verzoening het zoengeld betaalde. Het zoengeld kocht als het ware het geleden onrecht

af. Vooral bij een misdaad zoals doodslag werd er zoengeld geëist. Het zoengeld verving dan het

verlies dat de familie van het slachtoffer leed. Het zoengeld moest de weerbaarheid en de rijkdom

die het slachtoffer normaal tijdens zijn leven zou garanderen, deels goed maken. Dit zakelijke

element werd vanuit christelijk-ethische beweegredenen vaak ook aangevuld of vervangen door

geestelijke waarden. De dader werd dan op pelgrimstocht gestuurd en er werden zielmissen

gehouden voor de overledene (cfr. infra).

De voornaamste zoensom was het aloude weergeld. Dit was “de prijs van de man die door de dader

en zijn familie aan de familie van de gedode bij de verzoening werd uitgekeerd”74. Het betalen van

weergeld kwam dus eigenlijk overeen met het afkopen van de wraakpoging.75 Bij de Germanen was

de moord niet te rechtvaardigen door de publieke overheid. De overheid kwam niet tussen tot de

ouders van de vermoorde afstand deden van het recht op private weerwraak. Als zij zich tevreden

stelden met een geldelijke schadevergoeding, namelijk het weergeld, kwam de overheid wel tussen

om de overeenkomst te begeleiden.76 De weergelden werden ofwel uitgedrukt in een decimale reeks

of in een duodecimale reeks. Het komt er op neer dat we volgens de decimale reeks weergelden van

tien of twintig lb. terugvinden. Meer voorkomend zijn de weergelden die behoren tot de

duodecimale reeks waarvan het grondgetal twaalf lb. is. Opvallend bij beide systemen is dat er geen

fredum voor de overheid werd vermeld.

Fredum was in het oud-Germaanse recht een geldsom die na een misdaad werd uitbetaald aan de

overheid die tussenkwam bij het sluiten van een vrijwillige schadevergoeding en zich engageerde

voor de garantie van die uitvoering. De overheid stond bijgevolg in voor de vrede en het goede

74

R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, p. 288.

75 T. Bourg Saint-Edme, Dictionnaire de la pénalité dans toutes les parties du monde connu, v. 4, Paris,

Rousselon, 1824-1828, p. 131.

76 C. Lombroso, L’homme criminel: étude anthropologique et psychiatrique, Paris, Alcan, 1887, p. 86, in:

<http://cgtmurets.fr/Documents/La%20retention/homme_criminel.pdf >, geraadpleegd op 28.04.2010.

Page 34: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

34

verloop van de verzoening tussen beide partijen. Als compensatie voor deze opdracht ontving ze een

bepaalde som geld.77 Naast het zoengeld dat men moest betalen aan de familie van het slachtoffer,

aan de benadeelden of de beledigden, moest men dus ook een bepaalde heffing betalen aan de

overheid.78 Bij de procedure van de verzoening echter werd de volledige som van het weergeld

overgemaakt aan de partij van het slachtoffer.

Oorspronkelijk ging men bij de beraming van het zoengeld akkoord met een forfaitaire berekening.

Het zoengeld werd dus niet nauwkeurig bepaald. Er was als het ware geen gedetailleerde

schaderaming. Na verloop van tijd verloor de forfaitaire overeenkomst zijn karakter en konden de

partijen onderhandelen over de som van het zoengeld. Paisierders (vredestichters) of schepenen

speelden in deze onderhandelingen een grote rol. Zij moesten immers toezien op de redelijkheid van

het zoengeld.79

We zagen reeds dat bij een eerste poging tot verzoening tussen de Rijms en de Alijns paisierders

werden aangesteld. De straf die op het verbreken van het zoendinc stond, was een boete van 300

livres parisis. De eerste verzoening bleek echter niet zo duurzaam te zijn als de tweede.

Bij de verzoening in 1362 vinden we het zoengeld onder een speciale vorm terug. Een van de

bepalingen uit het vonnis was immers de jaarlijkse rente van honderd pond parisis waarmee het

godshuis werd onderhouden. Daarnaast waren de broers Rijm ook verplicht om elk twintig pond te

betalen voor het inrichten van twee kapelanijen.

2.2.3. Het ethisch element

Naast dit persoonlijke en zakelijke element speelde ook het ethische een belangrijke rol in de

verzoening. De verzoening was een duurzame overeenkomst met de nadruk op het voorgoed

achterwege laten van de vijandelijkheden. De partij van het slachtoffer werd daarbij vergoed en zag

daarmee af van een poging tot weerwraak. Onder invloed van de christelijke moraal kwam bij deze

persoonlijke en zakelijke overeenkomst een derde element: de ethische overweging. De dader werd

volgens de ethische constructie van het christendom bestempeld als schuldige, misdadiger en

77

J.-P. Doucet, Le droit criminel, Droit pénal – Procédure pénale / Dictionnaires de droit criminel / fredum, in:

http://ledroitcriminel.free.fr/dictionnaire/lettre_f/lettre_f_fr.htm, geraadpleegd op 21.04.2010.

78 C. De Montesquieu, Esprit des lois, Firmin Didot frères, 1845, pp. 68-69, in:

<http://books.google.be/books?id=skkHAAAAQAAJ&dq=montesqieu+%2B+esprit+des+lois&source=gbs_navlin

ks_s >, geraadpleegd op 28.04.2010.

79 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 284-290.

Page 35: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

35

zondaar. Enkel door de genade van de andere partij, die bereid was om te verzoenen, kon de

schuldige aan zijn straf ontsnappen door het weergeld te betalen. De dader moest daarbij tot

publieke schuldbekentenis overgaan en vergiffenis vragen. Deze vernedering voor zijn medeburgers

en gezagsdragers was een uiting van zijn berouw en zijn goede voornemens.

Al deze uiterlijke handelingen waren ongebruikelijk bij de oud-Germaanse verzoeningen.

De christelijke moraal bracht dus een nieuw, ethisch element met zich mee dat de verzoening een

andere wending gaf. Naast de herstelbetaling voegde men ook geestelijke waarden toe aan de

verzoening. Daders werden op pelgrimstocht gestuurd, moesten een rente betalen om zielsmissen

voor de overledenen te financieren of werden voor een bepaalde tijd uit de stad verbannen.

Deze geestelijke waarden speelden zo onrechtstreeks in op de veiligheid die daardoor in de stad

werd gecreëerd. Door de daders even uit het zicht van de stad te laten verdwijnen, laste men een

rustpauze in waardoor de gemoederen vlugger bedaarden.80

2.2.3.1. Pelgrimstocht als boetedoening

Een van de punten uit het vonnis was het ondernemen van een pelgrimstocht. Simon Rijm moest

eerst naar Sint-Petrus en Sint-Paulus in Rome en veertig dagen na zijn terugkomst naar Sint-Jacob in

Galicië. Gossin Rijm werd naar Sint-Catherine de Harnau gestuurd. Ook aan alle handlangers van de

broers werd een bedevaart opgelegd.

De sanctie om op een bedevaart uitgestuurd te worden, was niet zo uitzonderlijk in die tijd. Ook in de

graafschappen Holland en Zeeland werden vele mensen op strafbedevaart gezonden na uitspraak

van een stedelijk vonnis.81

2.2.3.1.1. Kerkelijke of wereldlijke sanctie

Het is vooral interessant om in de context van het vonnis tussen de Rijms en de Alijns even stil te

staan bij de verschillende rechtssystemen en hun toepassing.

In de middeleeuwen bestonden verschillende rechtssystemen naast elkaar elk met hun eigen

regelgeving. Binnen deze context van een pelgrimstocht als boetedoening maken we het onderscheid

80

R.C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 290-292.

81 C. Glaudemans, C. Nicolasina en W. M. Glaudemans, Om die wrake wille: eigenrichting, veten en verzoening

in laat-middeleeuws Holland en Zeeland, v. 41 van Hollandse studiën, Hilversum, Verloren , 2004, p. 185.

Page 36: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

36

tussen het canoniek of kerkelijk recht en het stadsrecht, een wereldlijk rechtssysteem.82 Opvallend in

deze zaak is dat we geen bronnen terugvinden van een kerkelijke strafuitspraak of sanctie, hoewel er

bij het plegen van de moord heel duidelijk sprake was van ontheiliging van een kerkgebouw, de Sint-

Janskerk en van het kerkhof. De moord werd zelfs gepleegd tijdens een misviering. Al deze

aanwijzingen stellen duidelijk dat de kerk als vredeoord verstoord was. De enige sanctie die we

onmiddellijk met deze ontheiliging in verband kunnen brengen, is de bedevaart als boetedoening.

Maar deze straf werd opgelegd door het schepenvonnis, een wereldlijk rechtssysteem. Dit lijkt op het

eerste gezicht vreemd omdat toch vooral de kerk en haar gezag door de ontheiliging werd aangetast.

Laten we daarom bekijken over welke zaken en welke bevolkingsgroepen de kerkelijke rechtbank

bevoegdheid had.

Het kerkelijk recht beleefde zijn hoogdagen tussen de 10de en 14de eeuw en had als rechtbank

uitsluitende bevoegdheid over geestelijke vonnissen zowel in strafrechtelijke als burgerlijke zaken.83

Hierop waren slechts weinig uitzonderingen, maar geregeld zorgde competentiedrang voor de

nodige bevoegdheidsgeschillen tussen de kerkelijke en wereldlijke rechtbanken. Deze twisten

werden vanaf de 15de eeuw vaak opgelost door het sluiten van een verdrag of concordaat tussen

beide rechtsmachten.84

De groepen waar de kerkelijke rechtbank bevoegdheid over had, waren alle geestelijken, de

kruisvaarders, reizigers85 en de leden van universiteiten (professoren en studenten), allen ratione

personae, maar ook miserabiles personae: hulpbehoevende personen zoals weduwen, wezen,

invaliden, ouden van dagen. Wat de rechtmaterie betrof, ratione materiae, waren de kerkelijke

rechtbanken bevoegd om zowel op te treden op strafrechtelijk als op burgerrechtelijk gebied.

82

M. Van Melkebeek, Middeleeuws canoniek recht. Wetgeving, rechtsleer en rechtspraktijk / Oefeningen

middeleeuwen 1ste

kandidatuur, in:< http://users.ugent.be/~mvmelkeb/Page5.htm>, geraadpleegd op

03.05.2010.

83 F. Gorlé, Historische inleiding tot het recht: Ontstaan en evolutie van de belangrijkste rechtsstelsels, v. 1,

Kluwer, 1989, pp. 220-221, in: <http://books.google.be/books?id=axXa7FK6JTEC&source=gbs_navlinks_s>,

geraadpleegd op 04.05.2010.

84 P. De Monté ver Loren, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke

Nederlanden tot de Bataafse omwenteling, Kluwer, 2000, p. 55, in:

<http://books.google.be/books?id=cq51_g4adTUC&source=gbs_navlinks_s>, geraadpleegd op 04.05.2010.

85 J. P. De Monté ver Loren, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie, p. 54.

Page 37: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

37

Strafrechtelijk konden ze bijvoorbeeld optreden bij misdrijven in verband met het dogma zoals

ketterij en heiligschennis.86

De reden waarom de gebroeders nu niet bestraft werden voor heiligschennis, veroorzaakt door de

moord op de gebroeders Alijn, ligt waarschijnlijk in het feit dat ze noch behoorden tot de ratione

personae, noch tot de miserabiles personae waarover het canonieke recht bevoegdheid had.

2.2.3.1.2. Eigenschappen van de pelgrimstocht

Vele misdadigers van doodslag en vredebreuk werden als deel van een zoenovereenkomst op

bedevaart naar Rome gestuurd. Het was een alternatief op het ballingschap. Veroordeelden konden

in Rome boete doen en bidden voor het zielenheil van het slachtoffer. Tegelijkertijd verdween de

misdadiger voor een welbepaalde tijd weg van de plaats van het delict waardoor de kans op

wraaknemingen of verdere misdaden verkleinde. Na terugkomst van de bedevaart en nadat men met

getuigschriften of bewijsbrieven kon bewijzen werkelijk op de bestemming van de pelgrimstocht

geweest te zijn, mocht de misdadiger meestal terugkeren naar het gebied van waaruit hij verbannen

was. In het geval van een eeuwige verbanning was hierover geen sprake.87

Een certificaat uit Rome in het Latijn met de datum van zes september 1362, verklaart dat Simon

Rijm de bedevaart naar Rome heeft afgelegd.88 Andere certificaten leggen getuigenis af voor de

pelgrimstochten van enkele handlangers zoals: Giselbert van den Briele89, Jean le Diable90 en Jean

bâtard de Walembeke91. Uit de data van de certificaten leiden we af dat de beschuldigden vrijwel

onmiddellijk na het vonnis vertrokken zijn op hun pelgrimstocht. Of de schuldigen aan de moord

daarna terug welkom waren in Gent is onduidelijk. We lezen wel bij Saint-Genois dat Gossin Rijm in

1373 begraven is in het klooster van de Rijke-Klaren nabij Gent.92 Dit geeft te kennen dat hij na de

boetedoening zich toch weer in de buurt van Gent kon begeven.

86

F. Gorlé, Historische inleiding tot het recht, p. 220.

87 C. Glaudemans, C. Nicolasina en W. M. Glaudemans, Om die wrake wille, pp. 184-187, J. Van Herwaarden,

Opgelegde bedevaarten, pp. 14-16.

88 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 49 (6 september 1362).

89 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 44 (11 juni 1362).

90 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 45 (9 augustus 1362).

91 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 46 (10 augustus 1362).

92 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, p. 29.

Page 38: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

38

Opvallend in het vonnis van de graaf is het opleggen van twee bedevaarten voor Simon Alijn. Het is

een apart verschijnsel waarvoor volgens Van Herwaarden geen duidelijk criterium gekend is, toch

niet voor onder andere Vlaamse steden. Waarschijnlijk speelde in deze zaak een samenloop van

verschillende factoren een rol. De gebroeders Rijm en hun handlangers vermoordden niet alleen

Hendrik Alijn, maar ook zijn broer Zeger Alijn en hun dienaar. Deze drievoudige moord gebeurde in

een kerk, de Sint-Janskerk, tijdens een viering. Daarenboven beoefende een van de slachtoffers,

namelijk Hendrik Alijn, een schepenambt. Maar de factor die de meeste doorslag gaf, moet

ongetwijfeld het verbreken van het zoendinc zijn. In 1353 waren de gebroeders Rijm en Alijn immers

onder bemiddeling van paisierders akkoord gegaan met een verzoening. Deze verzoening werd

echter door de moorddaad verbroken en dit had zware gevolgen. Het verbreken van een zoen stond

immers gelijk aan eeuwige, of hier eerder uitzonderlijk, tijdelijke verbanning. Omwille van al deze

verzwarende omstandigheden is het niet verwonderlijk dat Simon Rijm zowel naar Rome als naar

Compostella een pelgrimstocht ondernam. Deze moesten elk afzonderlijk gedaan worden. De

veroordeelde moest daarbij eerst terugkeren naar Gent en binnen de veertig dagen vertrekken op de

volgende bedevaart. Bij Van Herwaarden lezen we dat de veroordeelde de volgorde zelf mocht

kiezen, maar in het vonnis van de gebroeders Rijm is hier geen sprake van.93

In het vonnis van de gebroeders Rijm stond zoals gebruikelijk ook de vertrektermijn van de bedevaart

opgenomen of er werd vermeld dat de schuldige moest vertrekken na daartoe aangemaand te zijn.

“Item zal Symoen Riim purren omme te doene de eerste pelgrimaige te sinte Pieters ende tsinte

Pauwels ten hoghe Rome, bin sinte Jans daghe uutghaende oust eerst commende ende hem van daer

wederghekeert wezende, zo sal hi bringhen dat hise wel ende ghenauwelike ghedaen heeft, end ene

sal niet moghen commen an desside der Sommen, bin drien jaren naer dat hi dachterste pelgrimaige

ghedaen sal hebben, tenware bi den orlove ende consente van ons. Item so sal Gossin Riim doen eene

pelgrimaige te sinte Kathelinen te Harnau. Ende purren om die te doene bin eene maent naer dat wijs

hem vermanen sullen of doen vermanen.”94 Zoals we hier zien bij de bepaling voor Gossin Rijm, werd

op het vermanen een tijdslimiet gesteld. Dit gaf een voorwaardelijke aspect aan de bedevaart. Als

men de schuldige niet binnen de opgelegde termijn vermaande, was de bedevaart ‘quite ende te

niente’.95

93

J. Van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten, pp. 21-22 en 77.

94 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 43 (5 mei 1362).

95 J. Van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten, pp. 76-77.

Page 39: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

39

Dat er geen vaste relatie bestaat tussen een bepaalde misdaad en de opgelegde bedevaart wordt

aangetoond door het vonnis. Er waren duidelijk meerdere personen betrokken bij de moord op de

gebroeders Alijn en toch werden ze allen op een andere bedevaart gestuurd. Zoals Van Herwaarden

ook zelf aangeeft werd er dus geen specifieke bedevaart gekozen omwille van een bepaalde

misdaad. De ‘specialisatie’ van een welbepaalde heilige in een bedevaartsoord stond dus niet in

verband met de aard van het delict.96

In het opleggen van bedevaarten en in de kenmerken van de straf zien we de grote algemene

veranderingen van de late middeleeuwen weerspiegeld. Het godsdienstig en verzoenend karakter, de

tijdelijke verbanning, het alternatief op geldboeten of lijfstraffen, het waren allemaal elementen

waardoor men vaak naar deze vorm van strafuitvoering greep. Toch groeiden er ook bezwaren. De

achtergebleven familie moest overleven met een familielid minder. De rol van het

bloedverwantschap of maagschap in de rechtspraak nam ook af in de late middeleeuwen en juist bij

een opgelegde bedevaart deed men beroep op dit maagschap. Daarnaast speelde ook de

onzekerheid over de locale situatie in vergelegen bedevaartsoorden een rol. Men koos daarom meer

en meer voor dichtbij gelegen oorden. Van Herwaarden sluit ook de factor van bevolkingstoename

niet uit. Door de bevolkingstoename en ook wel door de mindere werkgelegenheid lag de weg open

voor pauperisme en landloperij. De problemen die hieruit volgden, konden niet meer simpelweg

opgelost worden door het opleggen van een bedevaart.97 Boone stelt echter dat niet zozeer de

bevolkingsgroei en de daaruit volgende problemen de bedevaart als straf deed afnemen, maar legt

eerder de klemtoon op de desaristocratisering van het stadsbestuur.98 De ordonnantie van 9 juli 1570

stelde een verbod op het verzoenen van delicten. Dit betekende dan ook het einde van de opgelegde

bedevaart.99

2.2.4. Rol van de familie bij de zoen

Aangezien de gehele familie betrokken was in de vete was haar rol bij de verzoening dan ook even

aanzienlijk. Tijdens een vete zorgde de familie als entiteit voor een beschermende band omheen de

kwetsbare individuen. Heel de familie was dus net zo nauw betrokken in de vete als de dader en het

96

J. Van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten, p. 22.

97 J. Van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten, pp. 25-27

98 M. Boone, “Openbare diensten en initiatieven te Gent tijdens de late middeleeuwen (14

de-15

de eeuw)”, pp.

75-76.

99 J. Van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten, p. 28.

Page 40: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

40

slachtoffer. Dit betekende tevens dat niet enkel de dader, maar ook zijn familie dezelfde

vernederende houding moest aannemen bij het persoonlijke element van de zoen. Bovendien had

niet enkel het slachtoffer, maar ook heel zijn familie rechten.

In het zakelijke element van de verzoening was dit niet anders. Ofwel was de familie

verantwoordelijk voor de betaling van het weergeld ofwel had ze bij ontvangst van het geld recht op

een deel er van. De verdeling van de rechten en de lasten van de zoensom verliep volgens het

vierendeel waar de familie deel van uit maakte. Een uitleg voor het begrip vierendeel vinden we

terug bij Van Caenegem: “De vierendelen zijn de vier stammen van de sibbe die door de

afstammelingen van de vier overgrootouderparen gevormd worden, waarbij de opgaande

bloedverwanten vaak niet mee geteld worden.” Een sibbe is in deze context de oud-Germaanse

beschrijving voor gezamenlijke verwanten, een grootfamilie of clan.100

2.2.5. Zoendwang

In het primitieve recht was de vete een privaatrechterlijke aangelegenheid en kwam de overheid niet

tussen. Een wapenstilstand en de daarop volgende zoen werden onderling tussen beide partijen

geregeld. Ook de voorwaarden waaraan de zoen moest voldoen, werden vrij bepaald. Soms werden

private personen aangesproken om bij de bemiddeling aanwezig te zijn, maar zelfs indien dit geen

oplossing bracht, kwam de overheid niet tussen. Deze situatie veranderde geleidelijk aan in de 11de

eeuw. De graaf die zich meer en meer opwierp als de vredebewaarder vroeg in een eerste stadium

de beide partijen om hun vete bij te leggen. Nog later zou de graaf hen dwingen. Het optreden van

de graaf kon in deze context een belangrijke zet vormen in zijn machtsuitbreiding. Hoe meer hij zijn

rol als vredebewaarder benadrukte hoe groter zijn rol werd in het terugdringen van veten.

Ook gingen steeds meer stedelingen spontaan over tot het vreedzaam bijleggen van hun twisten.

Het verplichten van beide partijen tot het sluiten van een zoen noemde men de zoendwang. De

overheid trad nu op als bemiddelaar en stelde de voorwaarden van de zoen op. De partijen-in-vete

waren verplicht om deze te aanvaarden. 101

Zoals hierboven reeds aangehaald konden beide partijen die tot zoen wilden overgaan een

bemiddelaar aanstellen. Deze bemiddelaars, vaak van hoog prestige, velden dan een onpartijdig

oordeel waarmee vaak werd ingestemd hoewel hun advies niet dwingend was. Door de tussenkomst

100

R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 292-293.

101 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 301-302;

J. Van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten, pp. 49-50.

Page 41: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

41

van de graaf werd deze willekeur vervangen door zoendwang en veiligheid. Vanaf de 11de, 12de eeuw

kreeg de uitspraak van de schepenbank immers een dwingend karakter. De partijen-in-vete moesten

zich verzoenen en akkoord gaan met de voorgestelde voorwaarden, er was sprake van juridische

dwang. Hiermee verschoof een belangrijk onderdeel van het strafrecht van het privaat recht naar het

publiek recht. De uitspraak van de schepenbank was bijgevolg niet zoals bij de bemiddelaars een

advies, maar wel een bevel.102 Dit maakte net de zoenbraak van de gebroeders Rijm in 1354 tot een

dergelijk ernstig delict. Ze hadden immers het bevel van de schepenbank genegeerd en zich schuldig

gemaakt aan moord.

De schepenen voerden de taak van paisierders eerst uit als homogene groep naast hun andere

verplichtingen. Later werd deze rechterlijke verplichting toegeschreven aan een speciale groep,

namelijk de paisieres of paisierders. In Gent bestond deze groep uit de raad der XXXIX die ‘vaghe’

was. Een gedeelte van de schepenen kon zich dus uitsluitend met de zoenen bezig houden en was

niet onmiddellijk betrokken bij het stedelijk bestuur. De schepenen-paisierders ondernamen in de

meeste gevallen de eerste stap bij het oplossen van veten. Deze bevoegdheid werd door Filips van de

Elzas in een oorkonde van 1274 vastgelegd binnen het Vlaamse strafrecht: “telkens als er tussen

(Gentse, enz.) poorters een vete heerst, zullen de schepenen de bevoegdheid hebben deze eigener

autoriteit tot zich te trekken, verzoeningsvoorwaarden vast te stellen en de partijen te verplichten er

zich aan te onderwerpen”.103 Bij de wijziging van het Gentse stadsbestuur naar twee schepenbanken

van dertien schepenen in 1301 kwam de bevoegdheid van de paisierders toe aan de schepenen van

gedele. Soms oefenden de schepenen druk uit op de benadeelde partijen om over te gaan tot een

verzoening. De zoenprocedure was daarbij dan ook een manifestatie van stedelijke autonomie.

Men koos voor een zoen om zich zo te onttrekken aan de geldboeten en zich onafhankelijk op te

stellen van het grafelijke gezag. We zien dan ook de zoenprocedure bij veten verdwijnen wanneer de

stedelijke autonomie eind de 16de eeuw tanende is.104 Ook bij Blockmans lezen we dat de private

vete na de verzoening tussen de Alijns en de Rijms langzaam verdwijnt uit de Vlaamse geschiedenis.

De stedelijke autonomie in de tweede helft van de 14de eeuw was dan wel nog niet tanende.

De instelling van de schepenbanken onderging wel een voorzichtige democratisering en de grafelijke

macht stond steviger in haar schoenen. De gesloten patricische klasse van vóór 1302 bepaalde nu

102

R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 302-303.

103 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, pp. 304-305.

104 J. Van Herwaarden, Opgelegde bedevaarten, pp. 73-75.

Page 42: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

42

ook niet meer exclusief de openbare orde. Politieke machtsstrijd, waar volgens Heers105 een vete

vaak uit voortvloeide, deed zich dan ook minder voor.106

Deze verplichte verzoening was uiteraard een ingrijpende maatregel binnen het oude strafrecht en

was een middel om de veiligheid te garanderen. Toch hing alles af van het respect van beide partijen

voor de zoen, die vaak onder dwang was vastgelegd. Hoewel de zoen, eens afgesloten, geëerbiedigd

moest worden, kwam het verbreken van de zoen voor. Vijandigheden na het sluiten van de zoen of

zelfs tijdens het sluiten van de zoen waren één van de zwaarte misdaden van het Vlaamse Strafrecht.

Het verbreken van de zoen stond dan ook gelijk aan de doodstraf of eeuwige (uitzonderlijk tijdelijke)

verbanning.107

2.3. Besluit

Uit het begin van het hoofdstuk blijkt nogmaals dat de vete tussen de Alijns en de Rijms er geen was

tussen volders en wevers. Als afstammelingen van de erfachtige lieden bestonden beide families uit

handelaars en kooplieden die mee zetelden in het bestuur van de stad. Op het ogenblik van de

moord betrok Hendrik Alijn zelfs de functie van schepen. Gezien vele veten groeien uit politieke

onenigheid is het ook hier niet ondenkbaar dat een meningsverschil omtrent de politieke

gebeurtenissen van 1302 de aanleiding hebben gegeven tot de vete.

Vete en verzoening tussen machtige clans in het middeleeuwse graafschap Vlaanderen was dus geen

uitzondering. De aangehaalde rechtsregels tonen hoe men voorbereid was op dergelijke situaties.

Het akkoord gaan van beide partijen om te komen tot een verzoening was een eerste stap in een

duurzame vrede. Ook in deze verzoening ontbraken de persoonlijke, zakelijke en ethische elementen

niet. De belofte om voortaan de vijandelijkheden af te zweren, een godshuis op te richten en te

onderhouden met een jaarlijkse rente en een pelgrimstocht te ondernemen, droegen bij tot het

definitief beëindigen van de vete.

105

J. Heers, Parties and political life in the medieval West, Amsterdam, 1977, 312 p.

106 W. P. Blockmans, Vete, partijstrijd en staatsmacht / Een vergelijking (met de nadruk op Vlaanderen), p. 28.

107 R. C. Van Caenegem, Geschiedenis van het strafrecht, p. 306.

Page 43: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

43

3. HUIZENONDERZOEK

Alvorens we verder ingaan op de oprichting en werking van het godshuis, bekijken we eerst van

naderbij de ligging binnen de stad door de eeuwen heen. Aan de hand van kadastrale en

prekadastrale bronnen, kenmerkend voor het huizenonderzoek, doorlopen we tot 1672 de

geschiedenis van het huis. We komen meer te weten over de verdeling van de percelen, de aard van

elk perceel, de verschillende huisnummers voor elke bezetting en de huisgelden.

Het hier gevoerde huizenonderzoek wijkt in enige mate wel af van het gewone patroon. Het godshuis

kende door zijn specificiteit geen opeenvolging van eigenaars of huurders zoals dit zich wel voordoet

bij een gewoon woonhuis. Het verschillende karakter maakt dit huizenonderzoek minder breed,

maar daarom niet minder interessant.

3.1. Oorsprong huizenonderzoek

De methode van het huizenonderzoek is ontstaan in 1992. De benadering laat toe om op

retrogressieve wijze de geschiedenis van huizen en hun bewoners te achterhalen tot in de late

middeleeuwen. Het huizenonderzoek wordt gekenmerkt door een interdisciplinaire aanpak.

Zowel geschreven bronnen, materiële relicten als ook bouwhistorische gegevens worden bestudeerd

om tot een synthese te komen.108

Eind 19de begin 20ste eeuw was men reeds bezig met de studie rond huizen, hun bewoners en de

eigenaars. Er was ook belangstelling voor het huis als kleine entiteit binnen het grotere geheel van de

stad en ook voor de plaats van het huis in de ontwikkeling van de stad. Het uitbreken van de Eerste

Wereldoorlog betekende echter een stilstand in het onderzoek.

In de jaren 1970 was er hernieuwde aandacht voor het onderzoek naar erf, huis en mens. Deze kwam

uit stadsarcheologische hoek. Naast de archeologische invalshoek worden nu ook historici

ingeschakeld om geschreven bronnen en iconografisch materiaal te onderzoeken. Essentieel hierbij is

ook het onderzoek naar bepaalde fiscale bronnenreeksen en hun betekenis als prekadastrale

documenten.109

Het huizenonderzoek legt een duidelijk verband tussen de hedendaagse kadastrale gegevens en de

situatie in 1672 of zelfs verder terug in de tijd. De kadastrale en prekadastrale documenten vormen

108

L. Charles et al., Erf, huis en mens: huizenonderzoek in Gent, Gent, Stichting Mens en Kultuur, 2001, p. 5.

109 L. Charles et al., Erf, huis en mens, p. 7.

Page 44: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

44

een rechtstreekse aaneenschakeling waardoor historisch huizenonderzoek mogelijk wordt.

De toegang tot de kadastrale en prekadastrale documenten zijn de archiefbronnen geproduceerd

naar aanleiding van de inning van het huisgeld.110 Zoals L. Charles in haar artikel omschrijft: “is de

term ‘kadastrale documenten’ van toepassing op bescheiden die uitgaan van één of andere overheid,

die alle onroerende goederen binnen een bepaalde territoriale of juridische omschrijving

inventariseren en die bovendien als basis dienen voor de omslag van een belasting; indien een

topografische bron deze documenten begeleidt, dan kunnen we spreken van een ‘kadaster’”.111

Zoals eerder vermeld is de interdisciplinaire invalshoek van het huizenonderzoek een groot pluspunt.

Het naast elkaar leggen van alle gegevens is essentieel. Zowel het papieren onderzoek (de kadastrale

en prekadastrale documenten) als de materiële sporen worden met elkaar vergeleken.

Deze combinatie laat toe om het huis op heel wat niveaus door te lichten en het leven in het huis te

construeren. Hoewel het huizenonderzoek zich een interdisciplinair diepteonderzoek heeft eigen

gemaakt, is huizenonderzoek nooit echt af. Aan de hand van de vaak onvolledige en slechts

gedeeltelijk representatieve bronnen probeert men toch een chronologische ontwikkelingslijn te

construeren.

Zoals bij elk historisch onderzoek geldt echter hoe meer bronnen er onderzocht worden hoe

vollediger het beeld van het te onderzoeken onderwerp. Bij het huizenonderzoek is dit niet anders.

Het huis of de huizenblok speelt natuurlijk de hoofdrol in het onderzoek, maar is onlosmakelijk

verbonden met de grotere geschiedenis van de stad en haar hinterland.112 Huizenonderzoek wordt

daarom ook wel eens beschreven als microgeschiedenis op zijn best.

Toen het huizenonderzoek in 1992 aan het publiek werd voorgesteld waren er zowel voor- als

tegenstanders. Inmiddels is de methodiek niet meer weg te denken als wetenschappelijke discipline

met een specifieke werkwijze. In 1994 publiceerde het Stadsarchief de eerste handleiding.113 Na acht

jaar kwam er een heruitgave die opmerkingen, voorstellen en een klemtoon op de praktische

toepassing had verwerkt. De publicatie spitste zich in essentie toe op Gent, maar stimuleerde ook

110

L. Charles, “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17de

-

18de

eeuw)”, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XLVI (1992), p.

151.

111 L. Charles, “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17

de-

18de

eeuw)”, p. 152.

112 L. Charles et al., Erf, huis en mens, p. 8.

113 L. Charles et al., Huizenonderzoek in Gent: een handleiding, Gent, Stadsarchief, 1994, 127 p.

Page 45: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

45

andere steden zoals Antwerpen en Brugge. De handleiding van het Gentse huizenonderzoek kan

daarbij als inspiratiebron dienen, maar elke stad heeft ook zijn eigen specifieke kenmerken inzake de

bronnen waardoor het huizenonderzoek van Gent niet in één lijn mag worden doorgetrokken naar

andere steden.114

3.2. De verticale dimensie: het stappenplan

Het huizenonderzoek ‘Erf, Huis en Mens’ vormt dus de start van een onderzoek naar de eigenaars

van het Huis van Alijn. Het huizenonderzoek houdt twee invalshoeken in.

Een eerste invalshoek, de verticale dimensie, doorloopt een stappenplan waarmee we de eigenaars

en huurders van het pand tot 1672 kunnen opsporen. Dit gebeurt dus op een retrogressieve manier

en laat toe om de cultuurhistorische ontwikkelingslijn van een individueel perceel te bekijken.

De tweede invalshoek, de horizontale dimensie, gaat in op het onderzoek in de breedte en

onderzoekt de onroerende, roerende en menselijke aspecten; de gezamenlijke cultuurhistorische

ontwikkelingslijn van een reeks percelen die een bouwblok of wijk vormen. Bij deze invalshoek wordt

een onderscheid gemaakt tussen intra en extra muros. Extra muros (buiten de stadsversterkingen) is

hier niet van toepassing. Het Huis van Alijn was gelegen binnen de stadsmuren.115

3.2.1. De kadastrale plannen

Het stappenplan start met het raadplegen van de kadastrale plannen. Het kadaster verwijst naar een

registratie van de grond op basis waarvan men een belastingsstelsel ontwikkelde. Het Belgisch

kadaster bouwde voort op de plannen die voor het eerst opgemaakt werden onder het Franse

bestuur en voortgezet zijn tijdens de Hollandse overheersing. Het Belgisch kadaster voor Gent was

voltooid in 1835.116 Tezelfdertijd was men ook bezig met het tekenen van de primitieve

percelenplannen of het oorspronkelijk plan. Deze bestaan uit genummerde kaartbladen ingedeeld

per kadastrale sectie en geven een grafische voorstelling van de kadastrale percelen, grenzen en

gebouwen die erop voorkomen. Bovenaan elk kaartblad staat de naam van de gemeente, de sectie

en het nummer van het kaartblad. We worden ook ingelicht over de straatnamen en waterwegen.117

114

L. Charles et al., Erf, huis en mens, p. 9.

115 L. Charles et al., Erf, huis en mens, pp. 8 en 11.

116 L. Charles et al., Erf, huis en mens, p. 21.

117 A. Zoete, “De documenten in omloop bij het Belgisch kadaster (1835-1975)”, in: Miscellanea archivistica, XXI

(1979), p. 3

Page 46: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

46

Het Huis van Alijn vond ik in sectie A, 6 partie. Elk perceel kreeg een getal. Zo vormen de sectie en

het getal het perceelnummer. De perceelnummers van het Huis van Alijn zijn 574, 575, 576, 590, 591,

592, 593, 594, 595, 596, 597 en 598.118

Een volgende stap zijn de kadastrale aanwijzende tabellen die de brug vormen tussen het primitieve

percelenplan en de Hollandse en Franse aanwijzende tabellen. We vertrekken van de opgezochte

perceelnummers en zoeken deze eerst op in de oorspronkelijke aanwijzende tabel 208.119 Deze geeft

de situatie weer voor het jaar 1835 en verstrekt voor elke sectie en elk perceel de

identificatiegegevens en de fiscale aanwijzingen. Deze tabel was immers het basisdocument voor het

innen van de grondbelasting.120

In de linkerkolom vinden we voor de eerste drie perceelnummers (574, 575 en 576) de

Boomgaardstraat terug (nu de Corduwanierstraat). De percelen behoorden toe aan het ‘hospicien,

vrouwe godshuis St. Catharina’. Dit wil zeggen dat ze eigendom waren van de Commissie Openbare

Onderstand. De aard van de eigendom staat voor de drie eerste percelen omschreven als: ‘Klooster

Godshuis St. Cath.’, ‘Lustrum van het godshuis’ en ‘Kapelle van het godshuis’.

De volgende perceelnummers (590, 591, 592, 593, 594, 595, 596, 597 en 598) vinden we terug onder

de Kraenleye waar de eigenaar ook omschreven staat als ‘hospicien’. De woonplaats wordt

omschreven als ‘huis’. De verwijzing naar het artikelnummer in de kadastrale legger 212 is 254 wat in

het kadastraal archief betekent dat de percelen zijn overgegaan naar de stad.

Een volgende stap is het raadplegen van de aanvullende aanwijzende tabel 209.121 Daarin vinden we

verwijzingen naar schetsen 207 en naar alle artikelen van de legger 212. In de kadastrale legger 212

worden de percelen opgenomen per artikel of per kadastrale eigenaar.122 In de hoofding vinden we

de identificatie van de eigenaar weer, in het corpus de identificatie van de eigendom met bijhorende

perceelnummers. De minste wijziging werd opgetekend in een afzonderlijke kolom.123

118

UG, Atlas cadastral de la ville de Gand, Sectie A, perceelnrs. 574, 575, 576, 590, 591, 592, 593, 594, 595, 596,

597 en 598. (zie bijlage 1).

119 AKG, Oorspronkelijke aanwijzende tabel 208, perceelnummers 574, 575, 576, 590, 591, 592, 593, 594, 595,

596, 597 en 598.

120 R. Vanden Bilcke, “Het Belgisch kadaster”, in: L. Charles et al., Huizenonderzoek in Gent: een handleiding,

Gent, Stadsarchief, 1994, pp. 82-84.

121 AKG, Oorspronkelijke aanwijzende tabel 209, perceelnummers 574, 575, 576, 590, 591, 592, 593, 594, 595,

596, 597 en 598.

122 AKG, Kadastrale legger 212, nr. 3267

123 A. Zoete, “De documenten in omloop bij het Belgisch kadaster (1835-1975)”, p. 15.

Page 47: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

47

Deze legger vormt samen met de aanwijzende tabel 208 een zeer gedetailleerde statische doorsnede

waarin de toestand van de percelen voor een welbepaald jaar wordt weergegeven.124 In de legger

vinden we terug dat de heer Van Loo de gebouwen, die tot dan toe dienst deden als beluik, in 1941

werden doorverkocht aan de stad.

3.2.2. Het Hollands kadaster

Gewapend met de perceelnummers graven we dieper terug in de tijd en bekijken we de toestand van

het Huis van Alijn in de Hollandse periode (1815-1830). Oorspronkelijk wijzigde de Hollandse

administratie de richtlijnen van het Recueil méthodique (cfr. infra) van de Fransen niet. 125 Vanaf 1826

echter onderging het parcellair kadaster een grondige vernieuwing. In 1828 maakte men een nieuwe

kadastrale schatting, nieuwe aanwijzende tabellen en een nieuw en nauwkeuriger parcellair plan.

De Hollandse methode vinden we nu nog steeds terug in het Belgisch kadaster.

De perceelsnummering van het Hollands kadaster werd immers overgenomen in het Belgische.126

In het Stadsarchief gaan we op zoek naar de reeks DD, nr. 17.127 Deze aanwijzende tabellen werden

afgesloten op 20 december 1828 en voor belastingsdoeleinden voor het eerst in 1829 gebruikt.

Ze bleven in omloop tot 1834 waarna in 1835 het Belgisch kadaster de taak overnam. De tabellen zijn

opgemaakt per straat.128 We zoeken dan ook eerst in een inventaris de straatnaam en het bijhorende

volgnummer (156-166) op alvorens we aan het werk kunnen. Als eigenaar staat in deze aanwijzende

tabel het bestuur der godshuizen opgegeven. De aard van de eigendom is een huis gelegen in de

Kraenleye.

In de vijfde kolom vinden we belangrijke informatie betreffende het Frans kadaster. Het cijfer

bovenaan duidt het Franse huisnummer aan, het cijfer daaronder het Belgische huisnummer. Naast

de kolom met de huisnummers vinden we ook de huidige kadasternummers terug. In een laatste

kolom staat een verwijzing naar een mutatieregister (200). Vreemd genoeg vinden we enkel de

perceelnummers 590, 591, 592, 593, 594, 595, 596, 597 en 598 terug. De percelen met nummer 574,

124

J. Hannes, “De kadastrale bronnen uit de Franse tijd en het primitief kadaster”, in: Bronnen voor de

historische geografie van België, Handelingen van het Colloquium te Brussel, 25-27 april 1979, (1979), p. 196.

125 J. Verhelst, “De documenten uit de ontstaansperiode van het moderne kadaster en van de grondbelasting

(1790-1835)”, in: Miscellanea archivistica, XXXI (1982), p. 50.

126 D. Lievois, “Het Hollands kadaster”, in: L. Charles et al., Huizenonderzoek in Gent: een handleiding, Gent,

Stadsarchief, 1994, p. 75.

127 SAG, MA, Hollandse aanwijzende tabel, reeks DD, nr. 17, volgnummer 157-166.

128 D. Lievois, “Het Hollands kadaster”, p. 77.

Page 48: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

48

575 en 576, dit zijn de huisjes rond de koer en de kapel, zijn niet terug te vinden. Ook niet als we

kijken naar de Boomgaerd- of Bogaertstraat die zich aan de achterkant van het godshuis bevindt.

3.2.3. Het Frans kadaster

Aan de hand van de Franse huisnummers kunnen we verder zoeken in de aanwijzende plannen van

het Frans parcellair kadaster (1807-1814). De Franse administratie stapte af van registratie volgens

grondgebruik en ging over naar de vorming van een parcellair kadaster.129 De term ‘parcellair’ duidt

op registratie per perceel. Het idee voor het Recueil méthodique dat sinds 1790 bestond, kwam

eindelijk ten uitvoer in 1811. De invloed van deze methode is niet te onderschatten. De meeste

bewaarde kadastrale documenten dateren dan ook van na 1811.130 Het gaat om informatie over

zowel de omvang van het perceel als informatie over de eigenaar en eventuele wijzigingen. Het

geheel van de gegevens moet volledig zijn in tijd en ruimte en er is gedetailleerd kaartenmateriaal

aanwezig. Voor de binnenstad van Gent is er jammer genoeg een beperking wat het

kaartenmateriaal betreft.131

Om het parcellair kadaster op te maken, stapte de Franse administratie af van de Oostenrijkse

wijkindeling en werd de stad in secties verdeeld. Elke sectie werd aangeduid met revolutionaire

benamingen. Sectie A stond bijvoorbeeld voor ‘Droits de l’Homme’. De andere wijken waren:

‘Liberté, Réunion, Egalité, Champs’ en Fraternité’.132

Via een stratenlijst vinden we onze weg in de aanwijzende tabel DD nr. 5 en sporen we met de

Franse huisnummers (die we eerder vonden in de Hollandse aanwijzende tabel) de eigendom van het

godshuis op.133 Naast het Franse huisnummer vinden we ook de Oostenrijkse wijkletter en

huisnummer terug, noodzakelijk voor onze verdere zoektocht.

Het kadaster vertoont heel wat sporen van het Franse bewind. Zo zien we oorspronkelijk ‘Audburg’

en ‘Rue du Vieux Bourg’ staan. Deze straatnamen werden doorstreept en vervangen door ‘Quai de la

Grue’. De aard van de eigendom staat omschreven als huis en de eigenaar als ‘maison de dieu dit Ste

129

L. Charles et al, Erf, huis en mens, p. 31.

130 J. Verhelst, “De documenten uit de ontstaansperiode van het moderne kadaster en van de grondbelasting

(1790-1835)”, p. 49.

131 L. Charles, “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17

de-

18de

eeuw)”, p. 153.

132 D. Lievois, “Het Frans kadaster per soort van grondgebruik”, in: L. Charles et al., Huizenonderzoek in Gent:

een handleiding, Gent, Stadsarchief, 1994, p. 63.

133 SAG, MA, Franse aanwijzende tabel, reeks DD, nr. 5, f° 30 v° - 32 r°

Page 49: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

49

Catherine’. Deze laatste omschrijving staat echter weer doorstreept en vervangen door ‘hospices’,

een verwijzing naar het ontstaan van de Burgerlijke Godshuizen in de Franse tijd.

Naast de eigenaars staan ook voor het eerst huurders vermeld.

Frans

huisnummer

Oostenrijks

huisnr.

Propriétaires Locataires Huisgelden

P 37 303 Hospice maison de

Dieu dit Sainte

Catherine

Jean Beelaert 9

39 304 Jean Beelaert 50

41 305 Daniel Saint Quentin 8

43 306 Pierre Van Brussel 8

45 307 Philippe Dhaese 8

47 308 Jean Rentiers 8

49 309 Jean d’anvers 12

51 310 Jacques Vandenbeken 12

53 311 Jean Baptiste Duhot 19

55 312 Jacques Chretien 20

Rechts vinden we ook nog het huisgeld in pond groot van het perceel. Dit getal blijft zo goed als

ongewijzigd vanaf de prijzije van 1672 tot het Frans parcellair kadaster.

3.2.4. De concordantietabel

Na het raadplegen van de aanwijzende tabellen bekijken we de huisgelden. Hiervoor raadplegen we

eerst de concordantietabel die de brug slaat tussen de Oostenrijkse en Spaanse registers van het

huisgeld. De Spaanse registers van het huisgeld worden ook wel aangeduid als ‘auden boeck

huysgeld’, de Oostenrijkse als ‘nieuwen boeck huysgeld’. Er zijn twee basisregisters met de wijken A

tot I en I tot W. Telkens is de bladspiegel verdeeld in zes kolommen.134

In het Frans kadaster vonden we reeds de Oostenrijkse wijkletter en het huisnummer. In de

concordantietabel zoeken we nu in de wijk Geldmunt onder de Oostenrijkse wijkletter P en het

huisnummer 303 tot en met 312135. Zo komen we terecht in de straat Audburg en vinden we meteen

134

L. Charles, “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17de

-

18de

eeuw)”, p. 166.

135 SAG, OA, Concordantietabel, reeks 153/1, nr. 202 bis.

Page 50: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

50

een verwijzing naar de Spaanse registers van het huisgeld met bijhorende Spaanse wijkletter in de

eerste kolom. De tweede kolom verwijst naar de Oostenrijkse wijkletter en nummer. De naam van de

eigenaar ‘Ste Cath

e Godshuys’ en de naam van de huurders werden opgenomen in de derde en vierde

kolom. De vijfde kolom die cruciaal is voor verder onderzoek en verwijst naar het landboek is in dit

geval leeg. In de laatste kolom vinden we de huisgelden die ongewijzigd blijven tot 1672.

Ze geven ons zekerheid in het verdere onderzoek in de registers. De eigenaar van een huis kan

immers veranderd zijn, maar de huisgelden blijven daarbij altijd als referentie overeind.136

Auden Boek Nieuwen Boek Proprietaris Gebruiker huysgeld

38 303 Ste

Cath. godshuis Louis Coutrind 6137

38 304 Beluyk Cha. 50

39 305 Daniel Saint Quentin 8

38v 306 Jacobus Burger 8

38v 307 J Hullendaele 8

39 308 Joseph Bekaert 8

39v 309 Joanne de Weduwe 12

39v 310 Pieter Cnudde 12

40 311 Louis Syrvaen 19

40 312 Joe

Coleta van Hove 20

De verwijzing naar het landboek ontbreekt echter voor mijn onderzoek. In de kolom daarnaast

vinden we wel de prijs van de huisgelden weer. Eens we de folioverwijzing naar de Oostenrijkse en

Spaanse huisgelden hebben gevonden, kunnen we nog verder terug in de tijd.

3.2.5. De registers van de huisgelden

De registers van het huisgeld zijn een geheel van ‘kadastrale’ documenten opgesteld met het oog op

inning van het huisgeld. Het huisgeld was een belasting van een 20ste penning of 5% op de

huurwaarde van het huis. Met de opbrengst van de belastingsinning kon men de vorstelijke bede

afbetalen. De bede was een omslag- of repartitiebelasting. Het totale bedrag van de belasting was op

voorhand bekend en werd over de ondergeschikte besturen verdeeld. In 1632 werd de wijze van

betaling, de verdeelsleutel als het ware, voor Vlaanderen vastgelegd. Elk van de ondergeschikte

136

L. Charles, “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17de

-

18de

eeuw)”, p. 169.

137 In het Franse kadaster en in de registers van het huisgeld vinden we een huisgeldwaarde van 9 pond groten.

Page 51: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

51

besturen besliste autonoom over de wijze waarop het geld werd geïnd. Te Gent gebeurde dit via het

huisgeld.138 De schatting van alle onroerende goederen gebeurde door twee gezworenen, samen met

een afvaardiging van de schepenbank van de keure, de eerste secretaris van de keure en van de

ontvanger van het huisgeld. Op basis van de jaarlijkse huuropbrengst van de onroerende goederen

schatte men een bedrag waar dan een stedelijke belasting van een twintigste penning op werd

geheven. Deze schatting of prijzije was lang niet de eerste of enige poging van de stad om een vaste

belasting op te leggen, maar wel de meest omvangrijke.

In 1645 reeds belastte men iedere schouw met één gulden en was niemand vrijgesteld van het

‘schouwgeld’. Alle haarden zowel in bewoonde als onbewoonde panden werden belast. Maar de

zware belastingsdruk op de bevolking droeg er toe bij dat de methode niet langer dan drie jaar stand

hield.

Dit gaf de aanleiding tot de prijzije van 1649-1650 waardoor er belastingen werden geïnd op basis

van de mogelijkheden van elke inwoner. Deze nieuwe schatting van de huizen gaf op zich weer de

aanzet tot de prijzije van 1672, die de meest effectieve is gebleken. Dit merken we aan de

uitgebreidheid van de prijzije, een 378 aantal folio’s tellende bron. Het reglement van 1684 moest de

inning van de huisgelden nog sneller laten verlopen en de processen tussen de schepenen van de

keure en de particulieren oplossen.

Op het einde van de 18de eeuw greep de overheid steeds meer in op financieel gebied in de steden

en voerde een grondige sanering uit van het stedelijke belastingssysteem. Het reglement van 1780 is

hiervan een uitvloeisel en vormt de basis voor het kadaster zoals we het nu kennen.139

3.2.5.1. Oostenrijkse registers van de huisgelden

Een eerste stap in de archiefbescheiden van de huisgelden zijn de Oostenrijkse registers van de

huisgelden. De registers, eenentwintig in totaal, werden opgemaakt tussen 1786 en 1793 als

reorganisatie van de onoverzichtelijk geworden Spaanse huisgelden. De huisgelden werden per wijk

opgebouwd en gaven een overzicht van de te verwachten inkomsten uit de belasting op het huisgeld.

De wijk van de Geldmunt, waarbinnen het huis van Alijn zich bevindt, vinden we terug onder de

138

L. Charles, “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17de

-

18de

eeuw)”, p. 154.

139 L. Charles, “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17

de-

18de

eeuw)”, pp. 155-161.

Page 52: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

52

Oostenrijkse wijkletter P.140 Naast de wijkletter worden de registers ook gekenmerkt door het oudste

gekende Gentse huisnummer dat doorloopt over heel de wijk. Ook in dit register werden de huurders

opgetekend, maar vinden we eveneens geen verwijzing naar het landboek terug. De bladspiegel van

de registers is horizontaal en verticaal opgedeeld. De lege ruimte aan de linkerkant die normaal was

voorbehouden voor de registratie van de betalingen, is nooit benut geweest. De Oostenrijkse

huisgelden zijn wellicht daarom overzichtelijker dan de Spaanse. Langs de rechterkant van de

bladspiegel vinden we de straatnaam, de proprietaris of besitter en het huurgeld. Langs de linkerkant

vinden we enkel het ‘Oostenrijks huisnummer’, een benaming door D. Lievois voorgesteld. Het

nummer bestond uit een vaste wijkletter en een vast nummer dat we vonden in de

concordantietabel. 141

Wijkletter Huisnummer Proprietaris Besitterigge huisgeld

P 303 Ste

Cath. Godshuis Charles Beelaert 9

304 De provendieriggen 50

305 Daniel Sinquintyn 8

306 Jacobus Fuger 8

307 Joannes Hullendaal 8

308 Joseph Bekaert 8

309 Joanne de Weduwe 12

310 Wed. Pieter Cnudde 12

311 Louis Reyn? 13

312 Coleta van Hove 20

3.2.5.2. De Spaanse registers van de huisgelden

De Spaanse registers van het huisgeld beslaan een langere periode namelijk van 1701-1800. Ook hier

krijgen de toenmalige negentien wijken een letter van het alfabet. Per wijk werd de registratie voor

ongeveer tien jaar in één boek bijgehouden. De chronologische periodes zijn over de negen registers

als volgt afgebakend: 1701-1711, 1712-1725, 1724-1734, 1734-1743, 1744-1752, 1753-1762, 1762-

1771, 1771-1782, 1782-1800. De drie vaste coördinaten die van belang zijn in het onderzoek in dit

soort registers zijn de letter van de wijk, de bladzijde en het bedrag van het huisgeld. D. Lievois

benoemt deze drie gegevens met de term “Spaans huisnummer”. In de negen registers van het

140

SAG, OA, Oostenrijks register van het huisgeld, reeks 153/1, nr. 194.

141 L. Charles, “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17

de-

18de

eeuw)”, p. 166.

Page 53: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

53

huisgeld vinden we het Spaanse huisnummer telkens op ongeveer dezelfde folio terug.

Wij bemerkten voor ons huisnummer wel een afwijking van een folio of maximum twee folio’s

doorheen de registers.

De wijkletter die we vonden in de concordantietabel was echter niet de juiste letter waaronder

gezocht moest worden in het Spaanse register. In de concordantietabel werd de wijkletter C vermeld,

welke overeenkomt met de wijk van het Gewad. Deze wijk heeft als belangrijkste straten de

Burgstraat, Ramen, Sint-Veerleplein en het Prinsenhof. Dit is echter verder afgelegen van de buurt

van de Geldmunt en het Oudburg. Het zoeken onder de wijkletter C leverde dan ook geen resultaten

op. In het verlengde van de geraadpleegde Oostenrijkse huisgelden zou het logischer zijn om te

zoeken onder de wijk rond de Geldmunt en het Oudburg. Wijkletter N staat voor de wijk Geldmunt

en heeft als belangrijkste straten Sluizeken, Steenstraat, Geldmunt, Gravensteen, Oudburg en

Patershol. Via deze wijkindeling vond ik het godshuis wel terug.142

Per pagina zijn er twee eigenaars geregistreerd. De horizontale verdeling van de bladspiegel zorgt

voor het onderscheid tussen beide eigenaars. De bladspiegel heeft ook een verticale verdeling.

De linkerkant was voorbehouden voor de registratie van de betaling van het huisgeld. In een tabel

vinden we de datum waarop het huisgeld werd betaald, de naam van de betaler, de grootte van het

huisgeld (geheel, een half of een kwart) en het jaartal terug.

In het rechter gedeelte vinden we gegevens over de eigenaar aangeduid met naam en prop van

proprietaris. Wanneer niet de eigenaar, maar een huurder het huis bewoonde, staat er besr. of

besitter vermeld. De Spaanse registers vermelden voor ons onderzoek telkens dezelfde eigenaar,

namelijk het Ste Catharine Godtshuys. De vermelding naar de landboeken is over het algemeen in de

oude registers van het huisgeld niet zo nauwkeurig opgenomen en ontbreekt in vele gevallen. Een

verwijzing naar een landboek is nochtans belangrijk om verder onderzoek vóór 1672 mogelijk te

maken.143

3.2.6. De prijzije van 1672

Aan de hand van de gegevens in de Spaanse registers van het huisgeld kunnen we de prijzije of

schatting van 1672 raadplegen. Dit is de oudste, volledig bewaarde registratie van de huisgelden van

alle huizen intra muros en was de aanloop tot het opmaken van de registers van den auden boeck.

142

SAG, OA, Spaans register van het huisgeld (1701-1711), reeks 153/1, nr. 94, f° 38 v° - 39 v°. (Voor de

verwijzing naar de acht daaropvolgende registers, zie de bronnenlijst in de bibliografie.)

143 L. Charles, “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17

de-

18de

eeuw)”, pp. 163-165.

Page 54: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

54

Zo vinden we in de prijzije enkel de eerste straat van de wijk opgegeven. Het controlemiddel om de

Spaanse registers en de prijzije naast elkaar te leggen, zijn immers de bedragen van het huisgeld.

De volgende werkwijze zou ons de juiste vindplaats moeten opleveren.

We noteren eerst op welke plaats we het pand hebben gevonden in de Spaanse registers. Dit was

voor de negen registers op f° 38. Dit getal vermenigvuldigen we met vier aangezien er telkens vier

panden recto en verso staan geregistreerd. Vervolgens zoeken we achteraan in de prijzije naar de

index met de verschillende wijken en de bijhorende folionummer.144 Het te onderzoeken pand ligt in

wijk N en deze start op folio 255. Aangezien er in de prijzije per pagina ongeveer tien panden staan

genoteerd tellen we vijftien pagina’s vooruit (38 x 4) plus nog twee panden verder. Via deze

werkwijze zouden we het godshuis moeten terugvinden op f° 270. Deze berekening bleek ons echter

niet de leiden tot de juiste eigendom. Het was vooral de opeenvolging van de gekende huisgelden die

het terugvinden van het godshuis op f° 259 mogelijk maakte. De huisgelden zijn immers een

uitstekend hulpmiddel en blijven ongewijzigd tot in de Franse periode.145

3.2.7. Landboeken

Al enkele malen is de nadruk gelegd op het feit dat we voor het huis van Alijn geen verwijzing naar de

landboeken vinden. De concordantietabel, de Oostenrijkse registers van de huisgelden en de Spaanse

registers, bronnen die een verwijzing naar de landboeken kunnen bevatten, helpen ons niet verder.

Toch stippen we even kort de functie van de landboeken aan. In een landboek hield een landheer het

beheer van zijn gronden bij. De gronden in de stad waarvan hij eigenaar was, konden immers wel

bebouwd worden door andere personen. De eigenaars van die huizen waren dan wel verplicht om

jaarlijks een vaste landcijns te betalen aan de landheer. Dit landcijns werd bijgehouden in de

landboeken en geven ons een nauwkeurig overzicht van het gebruik van de gronden.

Huizen die vrij zijn van landcijns werden bijgehouden in afzonderlijke registers, namelijk de

landboeken van ‘vrij huis vrij erve’. Ook hier vinden we in de inventaris geen verwijzing terug naar

het huis van Alijn.146

Na een onderhoud met D. Lievois werd ook duidelijk dat een verwijzing naar de landboeken door de

aard van de eigendom, een godshuis, helemaal niet te vinden zou zijn. Het ontbreken van een

144

SAG, OA, Prijzije van 1672, reeks 153/2, nr. 56, f° 259r° v°.

145 L. Charles et al., Erf, huis en mens, p. 37.

146 L. Charles, “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en beperkingen (17

de-

18de

eeuw)”, pp. 169-171.

Page 55: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

55

verwijzing naar de landboeken of landheer zou immers kunnen wijzen op het feit dat er helemaal

geen landcijns op de grond werd geheven. Het zou betekenen dat de grond van het Alijnsgodshuis

‘vrij huis vrij erve’ was. Toch vonden we ook in die registers geen vermelding naar het Alijnsgodshuis.

Een verklaring kan het speciale statuut van de grond zijn. De grond lag immers dicht bij het oude

grafelijk gebied en castrum. De grond van het Alijnsgodshuis bevond zich echter in de vroege

bewoningskern naast het grafelijk gebied. In een volgend hoofdstuk zullen we dieper ingaan op de

ligging van het Alijnsgodshuis en de verhouding met het castrum en Oudburg.

3.3. Besluit

Het huizenonderzoek bracht ons tot 1672 waarmee de verticale dimensie van de specifieke methode

werd afgerond. Doorheen de tijd ontmoetten we, dankzij de zeer praktische methode, de

verschillende regimes met hun kenmerkende kadastrale werkwijze. Opmerkelijk is de verbinding

tussen de hedendaagse kadastrale gegevens en de situatie in 1672 waardoor we wel vijf eeuwen

kunnen overbruggen.

Het huizenonderzoek is echter zoals we eerder aanhaalden, nooit echt af. Ook hier wordt enkel de

verticale dimensie van het huizenonderzoek verwerkt en staat de deur open voor een meer

horizontale benadering. De onderzoeker kan dan echter wel van een kale reis terugkomen.

De verwijzingen naar de landboeken ontbreken en juist deze zijn essentieel voor verder onderzoek

terug in de tijd vóór 1672.

Wat leerde ons nu de verticale dimensie van het huizenonderzoek? De percelen kenden naast de

stad als huidige eigenaar slechts één andere eigenaar. Daarvoor waren de percelen altijd in handen

van het godshuis. Vanaf het Frans kadaster treffen we naast de eigenaar, vaak aangeduid met de

benaming ‘proprietaris’ ook de huurders en een verwijzing naar de huisgelden aan. De huisgelden

zijn een belangrijk aanknopingspunt naar mate men retrogressief vordert in het onderzoek. Toch valt

hier en daar een andere waarde van het huisgeld op. Het gaat hier wellicht om schrijffouten of

onduidelijkheden die echter het belang van de huisgelden daarom niet verminderen.

Page 56: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

56

4. DE LIGGING IN DE STAD: HET GRAFELIJK GEBIED

Het Alijnsgodshuis is het enige nog bestaande Gentse godshuis. Weliswaar bevindt het zich niet meer

in zijn oorspronkelijke staat. Grondige restauratiewerken in de jaren 1950 grepen in op de

oorspronkelijke staat en bepaalden het huidige uitzicht. De opvallende, lichtgele gevel met rode

deuren en ramen lokt vele toeristen en Gentenaren naar het museum aan de mooie binnenplaats.147

In dit hoofdstuk rond de ligging in de stad bekijken we de bijzondere locatie van het huis op de

Kraanlei waarin later het godshuis werd opgericht. De Kraanlei vormde in vele opzichten een

grensgebied, niet in het minst vormde de straat tot eind de 13de eeuw een van de grenzen van het

grafelijk gebied. Ter verduidelijking van het verdere betoog nemen we hier dan ook de opdeling die

Van Werveke en Verhulst maakten in hun studie ‘Castrum en Oudburg’ over. Het grafelijk gebied

bestond uit een zuidwestelijk gelegen versterking (gebied A) en een noordoostelijke bewoningskern

(gebied B).148 Aan de hand van een reconstructie kunnen we ons een beeld vormen van de

stra(a)t(en), wijk(en), bewoners en het uitzicht om en rond het godshuis.

Verder gaan we ook in op de locatie van het huis van de gebroeders Rijm. Na de moord en het op de

vlucht slaan van de gebroeders Rijm werd de opdracht gegeven om hun huis te vernietigen volgens

de geldende principes van het Vlaamse strafrecht (cfr. supra). De uitkomst en het effect van deze

handeling stippen we kort even aan.

4.1. De Kraanlei als grensgebied

De naam, Kraanlei, wijst op een toponiem. De straat ligt immers langsheen de linkeroever van een

Leie-arm. Deze straat heette vroeger de ‘Ajuynleye’. 149 De ‘craene’ die er van medio de 14de eeuw tot

1836 stond gaf de straat een andere benaming.150 De kraan behoorde toe aan het ambacht van de

Gentse Wijnschroeders of Kraankinderen. Zij hadden hun ambachtshuis tussen de Kleine Vismarkt en

de Kraanlei. Hun huis dateerde van de 16de eeuw. De kraan stond “t’enden sgravenbrugghe” en

diende om molenstenen en wijntonnen de lossen. Een afbeelding van de kraan vinden we terug in

147

Zie bijlage 2.

148 Zie bijlage 3.

149 V. Fris, De oude straatnamen te Gent, Gent, Volksdrukkerij, 1925, p. 114.

150 M. Boone, Geld en macht: de Gentse stadsfinanciën en de Bourgondische staatsvorming (1384-1453), Gent,

Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde, 1990, pp. 185-186.

Page 57: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

57

een medaillon op de schouwboezem van de ambachtskamer op de eerste verdieping.151

Medio 18de eeuw zou de straat vooral bewoond zijn door welgestelde kooplieden.152

Het voormalige Kinderen Alijnsgodshuis drukt met haar brede gevelrij nog steeds haar stempel op

een groot deel van de straat.

De Kraanlei ligt aan de rand van de wijken die we nu het Patershol en Oudburg noemen.

Ten noordwesten van het huidige stadscentrum is het middeleeuwse stratenpatroon van de wijk het

Patershol bewaard gebleven. De Leie-arm, die parallel loopt met de Kraanlei, zorgt voor de

afscheiding tussen het merkwaardige eiland en de Kuip van Gent. In de middeleeuwen zorgde de

waterloop ook voor de grens tussen de patronaatsgebieden van de Sint-Baafsabdij en de Sint-

Pietersabdij. In de 10de eeuw werd immers het gebied vastgelegd waarover hun kerkelijke macht

gold. Het Patershol bevindt zich ook nog steeds in de schaduw van het Gravensteen. De Leie-arm

deed vroeger dan ook dienst als afbakening van het grafelijk territorium waarover de schepenen van

Gent geen macht konden uitoefenen.

Twee waterlopen begrensden het grafelijke kerndomein. De Leie-arm vormde de zuidelijke grens.

De Plot(t)ers- of Leertouwersgracht die het Patershol van west naar oost doorkruiste, vormde de

noordelijke grens. Deze laatste waterloop ontleende zijn naam aan de vele lederbewerkers die in de

wijk gevestigd waren. Het grafelijke domein met het Gravensteen bepaalde in grote mate de

ontwikkeling van het Patershol. Deze wijk, ongeveer 4,5 ha. groot wordt begrensd door de Lange

Steenstraat, De grauwpoort, het Sluizeken, de Kraanlei en de Geldmunt.153

Historisch en archeologisch onderzoek door H. Van Werveke en A. Verhulst heeft uitgewezen dat de

graven van Vlaanderen zich in de tweede helft van de 10de eeuw op de oostelijke oever van de Leie

gevestigd hebben.154 Het grafelijke domein omsloot twee zones: de grafelijke residentie (novum

castellum) en de bewoningskern met de Oudburg (vetus castrum).155

De westelijke zone van het grafelijke domein (rondom het huidige Sint-Veerleiplein) herbergde de

151

D. Boncquet et al., Patershol Gent binnenste buiten, Gent, Dekenij Paterhol, 1986, pp. 10-11. Zie bijlage 4.

152 D. Boncquet, Patershol Gent: façades, Gent, Dienst monumentenzorg en stadsarcheologie, 1988, p. 71.

153 D. Boncquet et al., Patershol Gent binnenste buiten, p. 6.

154 H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent: bijdrage tot de oudste geschiedenis van de

Vlaamse steden”, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XIV (1960),

pp. 3-62.

155 B. Meijns, Aken of Jeruzalem? Het ontstaan en de hervorming van de kanonikale instellingen in Vlaanderen

tot circa 1155, Leuven University Press, 2000, p. 383.

Page 58: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

58

versterkte stenen grafelijke residentie (domus lapidea et turris). Op die plaats richtte Filips van de

Elzas in 1180 het Gravensteen op. Daarnaast lagen ook de aula comitis, de domus lignea, de castrale

bidplaats of Sint-Veerlekerk, de woningen van de kanunniken en nog een aantal andere gebouwen

met officiële castrale functie zoals de scholen van de kerk en het huis van de proost binnen de

westelijke zone.156 Binnen dit novum castellum werd er min of meer een scheiding tussen sacrale en

profane gebouwen in acht genomen. De castrale kerk lag in het zuiden en de grafelijke verblijfplaats

positioneerde zich noordelijk. Toch bleek het geen al te strikte tweedeling. De grafelijke aula, een

houten gebouw (domus lignea), lag immers naast de burchtkerk in de zuidelijke zone.157

De oostelijke zone (zuidelijke deel van het Patershol) werd als handwerkernederzetting omschreven

met onder andere de hierboven vermelde lederbewerkers die er vanaf de 10de eeuw woonden.

De twee onderzoekers leiden deze gegevens af uit een van de oudste geschreven bronnen over Gent,

namelijk de Miraculi Sancti Bavonis’.158 Dit mirakelverhaal van Sint-Bavo van kort na 946 vermeldde

de aanwezigheid van deze coriarii.159 De historische bronnen laten ons dus vermoeden dat de

Patersholwijk al vanaf de 10de eeuw bewoond werd, maar tot hier toe zijn daar geen archeologische

bewijzen voor.160 Dankzij archeologische opgravingen in en rond het Gravensteen is vooral de

noordelijke zone van het grafelijk domein bekend.161

Het Paterhol lag dus aanvankelijk buiten de stedelijke omwalling en viel onder grafelijke macht.

Vanaf de 13de eeuw echter begon het schependom aan een reeks annexaties buiten de

stadsomwalling. Het grafelijk gebied, ook wel de Oudburg genoemd, werd in 1274 door gravin

Margaretha van Constantinopel aan de stad verkocht. Het gebied tussen de Plottersgracht en de

Lange Steenstraat, ‘sBorchgravengerechte’, werd in 1300 toegevoegd. Bij de stadsuitbreiding ca.

1300 kwam de hele wijk van het Patershol binnen de stedelijke vestinggordel te liggen.

Binnen het Patershol vinden we nu nog steeds drie in het oog springende gebouwen. Het oudste is

het klooster van de geschoeide karmelieten (1287) tussen de Lange Steenstraat, Vrouwebroersstraat

en Trommelstraat. Meer in oostelijke richting bevond zich het Drongenhof, een toevluchtsoord

156

H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, p. 46.

157 B. Meijns, Aken of Jeruzalem?, p. 383.

158 D. Boncquet et al., Patershol Gent binnenste buiten, p. 6.

159 B. Meijns, Aken of Jeruzalem?, p. 383.

160 D. Boncquet et al., Patershol Gent binnenste buiten, p. 6.

161 B. Meijns, Aken of Jeruzalem?, p. 383.

Page 59: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

59

gebouwd in de 14de eeuw door de Norbertijnerabdij van Drongen. Als laatste vermelden we

natuurlijk het kinderen Alijnshospitaal dat in 1363 werd gesticht. 162

De oudste bevolkingsgroep in het Patershol waren dus de handwerkers. Het mirakelverhaal van de

heilige Bavo omschrijft hen als coriarii. Geschreven bronnen bevestigen de aanwezigheid medio 14de

tot de 18de eeuw van veel lederbewerkers in het Patershol. De Leertouwersgracht in het

noordwesten, genoemd naar deze ambachtslieden, vormde de grens van de Oudburg. Later werd de

benaming door die van de Plotersgracht vervangen. Tussen deze gracht en de straat die daarmee

evenwijdig liep, woonden de leertouwers en ploters. Ploters ontdeden schapenvellen van wol en

leertouwers bewerkten het leder nadat het gelooid was.163 Evenwijdig met de Plotersgracht liep de

Corduwaniersstraat, de vroegere Bogaard- of Boomgaardstraat. Deze verwijst naar de schoenmakers

die werkten met zogenaamd Cordobaleder.164 Van Werveke en Verhulst gaan er dan ook van uit dat

de coriarii “in novo castello” uit het mirakelverhaal, de handwerkers aan de Leertouwersgracht

waren. De verwijzing naar novum castellum dekt volgens de twee auteurs dus zowel gebied A als

gebied B.165 Naast de handwerkers woonden er ook kooplieden, herbergiers, enz.166

In de 17de en 18de eeuw maakten de handwerkers steeds meer plaats voor magistraten en advocaten.

De toename van de burgerij in het Patershol kan verklaard worden door de Raad van Vlaanderen en

het College van de Oudburg. Dit waren twee gerechtshoven die in het Gravensteen gevestigd waren.

Toen men in 1807 een katoenspinnerij vestigde in het kasteel verdween ook de burgerij uit het

Paterhol en werd de wijk bevolkt door arbeiders en handwerkers die vaak ook hun atelier in hun

woning opstelden. Dit zien we ook voor het huis van Alijn. Eigenaar Van Loo-Pieckaert kocht het

gebouw van de Commissie Burgerlijke Godshuizen. Hij richtte de kapel in als werkplaats. Door

toenemende industrialisatie en plattelandsvlucht moest men ook meer woongelegenheid creëren en

zo werd het Patershol één grote arbeiderswijk. Onder dezelfde eigenaar was het Huis van Alijn toen

een beluik.

Toen de fabrieken verdwenen en daarmee ook de arbeiders verhuisden, werd hun plaats ingenomen

door kroegen, logementhuizen en bordelen. De wijk onderging als het ware een marginalisering.

162

D. Boncquet et al., Patershol Gent binnenste buiten, pp. 6-7.

163 H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, p. 11.

164 D. Boncquet, Patershol Gent: façades, p. 13, V. Fris, De oude straatnamen te Gent, p. 37;

D. Boncquet et al., Patershol Gent binnenste buiten, p. 29.

165 H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, pp. 12-13.

166 D. Boncquet, Patershol Gent: façades, p. 13.

Page 60: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

60

Projecten sinds de Tweede Wereldoorlog ondernemen succesvolle pogingen om de unieke Gentse

stadsbuurt terug op te waarderen. Vele renovatieprojecten alsook archeologisch onderzoek vormen

de basis van het Aktieplan Patershol.167

4.2. Het grafelijk gebied: Castrum en Oudburg

Om de uiteenzetting over het grafelijk gebied te verduidelijken, leggen we vooraf een aantal

begrippen uit. In de benaming van het grafelijk gebied, de Oudburg, vinden we het woord ‘burg’

terug. Burg komt van het middeleeuwse Latijnse woord burgus. Burgus laat zich op twee mogelijke

manieren uitleggen.

Een eerste betekenis is burgus of burg in de zin van ‘een versterkte, ommuurde plaats’.168 Deze

Germaanse term leert ons dat het gaat om een gebied van beperkte omvang, omgeven door een

gracht, wal, muur en/of palissade, vaak met een centrale versterking gelegen op een motte. Meestal

liggen binnen het gebied ook nog andere gebouwen zoals een kerk en woonhuis. De term kan

daarom min of meer gelijk gesteld worden met castellum.169 Bij Wyffels vinden we ook de benaming

Urbs naast die van burgus (cfr. infra).170

De tweede betekenis verwijst naar het Germaanse burgus of het Franse bourg naar een

bevolkingsnederzetting waar de factor versterking geen rol speelt.171 De bevolkingsnederzettingen

bestonden uit gesloten huizengroepen die niet (noodzakelijk) versterkt waren. Deze

bewoningskernen konden bestaan in landelijke of stedelijke aard. Binnen de stedelijke context kon

een dergelijke bevolkingsnederzetting ontstaan zijn ofwel als voorstad naast een civitates ofwel

naast een castra ofwel naast kerkelijke instellingen, zoals een abdij, kerk of klooster.172

In Gent komt enerzijds burgus voor en anderzijds Vetus burgus. De burgus verwijst naar de

bevolkingsnederzetting om en rond de Sint-Janskerk. Er wordt in oorkonden meerdere malen naar

167

D. Boncquet et al., Patershol Gent binnenste buiten, p. 7.

168 H. Van Werveke, Burgus: versterking of nederzetting? Brussel, Koninklijke Vlaamse academie voor

wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1965, p. 5.

169 Stad Gent / Cultuur / Erfgoed / Monumenten / De historiek van het Gravensteen / Een grafelijke residentie,

in: <http://www.gent.be/eCache/THE/1/464.cmVjPTExODQ0Nw.html>, geraadpleegd op 08.05.2010.

170 C. Wyffels, “Voetnoot bij Urbs, Suburbium en Vetus Urbs”, in: Archief- en Bibliotheekwezen in België, XLIII

(1971), pp. 289-293.

171 H. Van Werveke, Burgus: versterking of nederzetting?, pp. 5-6.

172 H. Van Werveke, Burgus: versterking of nederzetting?, p. 14.

Page 61: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

61

verwezen en men is er dan ook van overtuigd dat het gaat om het portus, de eigenlijke stad.

We hebben echter ook te maken met een apart geval, namelijk de Oudburg (oude brug, vieux bourg,

vetus burgus). Vetus burgus kan ofwel slaan op geheel het grafelijk gebied (A en B) ofwel op enkel de

bewoningskern (B). Een verwijzing naar het grafelijke eiland is gevonden in de eerder vermelde

Miraculi sancti Bavonis die over een novum castellum of memoratus castrum uit de eerste helft van

de 10de eeuw getuigt.173 Van Werveke en Verhulst verklaren de verwijzing naar het kasteel als

“novum” door het feit dat het ofwel ‘sedert kort was opgericht’. Het castellum bestond reeds vóór

939 en het mirakelverhaal dateerde van rond 946. Ofwel verwees de heilige Bavo naar het castrum

Gandavum, de vervallen versterking van zijn eigen abdij.174 De verwijzing novus castellum heeft

volgens Van Werveke en Verhulst dus betrekking op heel het grafelijk gebied (zowel A als B).

Vetus burgus kan echter ook betrekking hebben enkel op de bewoningskern, naast de grafelijke

residentie. Zowel (a) castrum, castellum, (b) urbs als (c) burgus telkens met de combinatie vetus

komen voor als verwijzingen naar het gebied B.175 In een oorkonde van gravin Margaretha van

Constantinopel en haar zoon Gwijde van Dampierre van 8 april 1274 wordt het verschil tussen gebied

A en B duidelijk geïllustreerd met volgende bewoording: “le Viesbourch seant en notre vile de Gand”

(= B) en “le place seant devens nostre chastel de Gand” (= A, uitgezonderd het Gravensteen). Beide

delen werden aan de Gentse schepenbank verkocht en werden in 1300 binnen de derde

stadsomwalling gevoegd.176

Van Werveke en Verhulst willen met hun studie ons duidelijk maken dat de term ‘Oud’burg is

gekozen om onderscheid te maken tussen deze oude bevolkingsnederzetting (vlak bij het castrum)

en een jongere woonwijk, namelijk de portus of oppidum gelegen om en rond de Sint-Janskerk.177

De twee bewoningskernen onderscheiden zich ook door de verschillende activiteiten die er plaats

vonden. De Oudburg had een overwegend ambachtelijk karakter zoals we reeds zagen met de

lederbewerkers. De portus daarentegen had een hoofdzakelijk commercieel karakter.178

De uitdrukking novus burgus komt in Gent dan wel niet voor, wel is de burgus gekend waarmee de

173

H. Van Werveke, Burgus: versterking of nederzetting?, pp. 57-60.

174 H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, p. 8.

175 H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, p. 50.

176 C. Diericx, Mémoires sur la ville de Gand, pp. 445-447;

C. Capiteyn, L. Charles en M. C. Laleman, Historische atlas van Gent, p. 13.

177 H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, pp. 56-57.

178 A. Verhulst, G. De Clercq, m.m.v. M. C. Laleman, “Het vroeg-middeleeuwse Gent tussen de abdijen en de

grafelijke versterking”, in: J. Decavele et al., Gent. Apologie van een rebelse stad, Antwerpen, 1989, pp. 56-57.

Page 62: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

62

eigenlijke stad werd bedoeld, de portus. De benaming burgus was geen algemene benaming, maar

kwam enkel voor in enkele stukken uitgaande van de Sint-Pietersabdij. Toch helpt deze verwijzing

volgens Van Werveke en Verhulst om het verschil met de Oudburg te bepalen. De Oudburg zou de

oudste van de twee bewoningskernen zijn. Aangezien in de portus in 941 ter ere van Johannes de

Doper reeds een kapel werd opgericht, moet de Oudburg nog ouder zijn. Het enige aanknopingspunt

voor het dateren van de Oudburg is het mirakelverhaal waarin de monniken van Sint-Baafs tussen

911-918 en 937 waren teruggekeerd uit Laon en kun relikwieën onderbrachten in de burchtkapel.179

Wyffels daarentegen legt de uitleg bij het woord ‘Oud’burg in het feit dat deze oude

bevolkingsnederzetting oorspronkelijk binnen het grafelijke castellum lag en dus binnen de burgus in

de eerste betekenis (versterking). Het geheel van het castellum en de bevolkingsnederzetting wordt

door Wyffels ook wel Urbs genoemd. Bij de verbouwing van de burcht in 1180, de oprichting van het

Gravensteen, kwam de bewoningskern buiten de nieuwe, maar kleinere grafelijke versterking te

liggen. Vandaar ging men dus logischerwijze de oude bewoningskern (B) ‘Oud’burg noemen en dit

om het onderscheid te maken met de nieuwe Urbs of versterking. 180 Na 1180 had de term castrum

enkel nog betrekking op het nieuwe Gravensteen en niet meer op heel het grafelijke eiland. Dat het

eiland niet meer als versterk gebied werd beschouwd en niet meer als geheel werd behandeld zagen

we reeds in de oorkonde van gravin Margaretha van Constantinopel en haar zoon.181

Daar waar Van Werveke dus de nadruk legt op de ouderdom van de bewoningskern, legt Wyffels de

verklaring bij de positie ten opzichte van de versterking. Dit kan geïllustreerd worden door het

voorbeeld van Gent waar het castrum en de Oudburg oorspronkelijk op hetzelfde langwerpig eiland

gelegen lagen dat in zijn geheel was versterkt. Later viel de Oudburg echter buiten de grafelijke

versterking. Na de oprichting van het Gravensteen verkochten Margaretha van Constantinopel en

Gwijde van Dampierre immers in 1274 het plein van de grafelijke residentie en de bewoningskern B.

Enkel het Gravensteen bleef onder het gezag van de graaf. De verkochte stukken vielen nu onder

jurisdictie van de schepenbank.

De stelling dat de Oudburg de oudste bewoningskern was tegenover de portus lezen we vooral in

werken van Van Werveke. Toch is lang niet iedereen overtuigd. Blockmans laat het geciteerde novum

castellum uit de Miraculi Sancti Bavonis overeenkomen met portus Ganda en niet met het grafelijke

179

H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, p. 56.

180 C. Wyffels, “Voetnoot bij Urbs, Suburbium en Vetus Urbs”, pp. 292-293.

181 H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, pp. 14-15.

Page 63: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

63

eiland.182

Ook Koch en Kruisheer sluiten zich aan bij Blockmans.183 In de Historische atlas van Gent

lezen we ook dat de laat 9de eeuwse, begin 10de eeuwse bevolkingsnederzetting om en rond de Sint-

Janskerk de vroegste was. Deze bewoningskern omvatte de handelsnederzetting aan de Schelde

waar naar verwezen wordt als portus Ganda.184 Bij Decavele krijgen we, mijns inziens, duidelijk beeld

van de vroegmiddeleeuwse situatie. De halfcirkelvormige omwalling, op de linker oever van de

Schelde was de voortzetting van een 9de eeuwse portus. De Schelde bleek om en rond het jaar 1000

haar betekenis als belangrijkste verkeers- en handelsweg niet verloren te hebben. Dit zou men

immers kunnen veronderstellen aangezien er in de onmiddellijke nabijheid een jongere versterking

op de linker oever van de Leie werd aangelegd. Dat dit eiland versterkt was, vinden we terug in de

benaming voor heel het eiland of enkel voor het noordoostelijke deel, namelijk de Oudburg. ‘Burg’ in

het woord verwijst ofwel naar het oorspronkelijk versterkt karakter of naar de nabij gelegen

woonkern. ‘Oud’ staat in tegenstelling tot iets nieuws. Dit is niet zoals Van Werveke meende de

nieuwe portus uit de 10de eeuw, maar wel volgens Decavele de nieuwe versterking, novum castellum

uit de eerste helft van de 10de eeuw. In de zuidwestelijke hoek van het grafelijke eiland lag immers de

voorloper van het Gravensteen, een rechthoekige stenen constructie die nu nog steeds terug te

vinden is in het huidige Gravensteen als centraal gebouw. Dit rechthoekig gebouw werd beschouwd

als novum castellum tegenover een rechthoekig houten gebouw daterend van vóór de 10de eeuw.185

De wijken die we nu dus Patershol en Oudburg noemen, maakten vanaf de vroege middeleeuwen

deel uit van het grafelijk gebied van Gent. Volgens Pirenne vormde een grafelijke burcht (castrum of

castellum) de oorspronkelijke kern waarnaast een handeldrijvende bevolking zich kwam vestigen in

een portus. De middeleeuwse stad ontstond dus in de nabijheid van een vooraf bestaande

versterking. 186 Ganshof sluit zich aan bij de bevindingen van Pirenne en omschrijft de oprichting van

de grafelijke versterking als volgt: “Dit castrum of castellum werd gewoonlijk in de Xe eeuw, soms

echter reeds op het einde van de IXe, in zeldzame gevallen in de XIe eeuw opgericht. Het bestond uit

een omheining, waarbinnen zich steeds onder meer een versterkte residentie voor den vorst en een

182

F. Blockmans, “De tweede opvolgende Gentsche “portus””, in: Handelingen van het Genootschap “Société

d’Emulation” , Brugge, 82, 1939, pp. 71-73.

183 A. Koch en J. Kruisheer, Tussen Vlaanderen en Saksen: uit de verspreide geschiedkundige geschriften van

A.C.F. Koch, v. 29 (middeleeuwse studies en bronnen), Hilversum, Verloren, 1992, pp. 294-296.

184 A. Capiteyn, L. Charles en M. C. Laleman, Historische atlas van Gent, p. 14.

185 A. Verhulst, G. De Clercq, m.m.v. M. C. Laleman, “Het vroeg-middeleeuwse Gent tussen de abdijen en de

grafelijke versterking”, pp. 55-57.

186 H. Pirenne, Les villes Flamandes avant le XIIe siècle, Parijs, Berger-Levrault et Cie, 1905, p. 19.

Page 64: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

64

kerk verhieven; dikwijls ook een paar andere gebouwen. Het castrum kon in tijd van oorlog tot

vluchtburcht dienen. Vergeleken met de hoger vermelde civitates was het klein, maar het was toch

veel grooter dan een gewoon versterkt kasteel.”187 De meeste grafelijke castra in Vlaanderen

beantwoorden aan deze beschrijving.

Het grafelijk gebied in Gent was een langwerpig eiland omringd door verschillende waterlopen en

grachten. De Leie begrensde het gebied in het zuiden en zuidoosten, de Lieve in het westen, de

Leertouwers- of Plotersgracht in het noorden en noordwesten en de Schipgracht in het

noordoosten.188 Van het eiland blijft vandaag niet veel meer over. De meeste grachten zijn gedempt,

enkel de Leie en de Schipgracht blijven nog over. Deze grachten en waterlopen vormden de eerste

verdedigingslinie van het castrum. De eigenlijke verdediging lag in het novum castellum.189 Dit is

althans tot hier toe de heersende gedachte, archeologisch onderzoek kan in de toekomst nog andere

verdedigingslijnen aan het licht brengen.

Toch heeft het Gentse grafelijk gebied een aantal karakteristieken die we niet terugvinden bij andere

grafelijk gebieden in Vlaanderen. Het gebied is opvallend groter en langgerekter dan bijvoorbeeld de

Brugse burcht.190

Op termijn zien we ook een onderscheid in kerkelijk opzicht tussen de twee gebieden. Oorspronkelijk

behoorde heel het grafelijke eiland tot de parochie van Sint-Maarten te Ekkergem. Deze parochie

behoorde tot het patronaatsgebied van de Sint-Baafsabdij. In 1156-1169 maakte zich een

afzonderlijke parochie los van de Sint-Maartensparochie, namelijk de Sint-Michielsparochie waartoe

het eiland van het castellum behoorde. Nochtans had het grafelijk gebied sinds de 10de eeuw een

burchtkerk, de Sint-Veerlekapel. Toch duurde het nog enige tijd, tot de 13de eeuw, vooraleer men het

zuidwestelijke deel van het eiland aan deze parochie toevertrouwde. Het noordoostelijke deel van

het eiland, de Oudburg bleef onder de hoede van de Sint-Michielsparochie.191

187

F. L. Ganshof, Over stadsontwikkeling tusschen Loire en Rijn gedurende de middeleeuwen, Antwerpen,

Standaard-boekhandel, 1941, pp. 18-19.

188 Zie bijlage 5.

189 H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, p. 57.

190 H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, pp. 3-6.

191 H. Van Werveke en E. Verhulst, “Castrum en Oudburg te Gent”, p. 27.

Page 65: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

65

4.3. Het oorspronkelijke huis van de gebroeders Rijm

Naast de ligging van het godshuis binnen de stad is het ook interessant om de eigendom van de

Rijms, de moordenaars van de gebroeders Alijn, van naderbij te bekijken. Waar bevond zich hun

eigendom en wat was de impact van de uitvoering de verwoesting van het huis? We hebben reeds

gezien dat de uitvoering van de verwoesting van een huis in die tijd eerder uitzonderlijk geworden

was. De uitvoering ervan had dan waarschijnlijk ook de bedoeling om een zeer effectieve boodschap

over te brengen.

De oorspronkelijke woning van de Rijms bevond zich in de Hoogpoort. Het blok gevormd door de

Grote Sikkel, de Kleine Sikkel en de Achtersikkel was de hereditas van de Rijms. 192 Daarnaast betrok

Gossin Rijm ook een huis naast het huis van Simon sRijkensteen in de Onderstraat. Op 8 oktober

1353 had Simon Rijm immers zijn helft van het huis en erf in de Onderstraat aan Gossin Rijm

verkocht. Het huis had het statuut van “vrij huis, vrij erf”. Bijgevolg werd het perceel niet met een

grondrente belast en is er dus ook geen landheer gekend. Opvallend is dat het huis in 1386

afgebroken is en vervangen door een boomgaard.193 Dit komen we te weten uit een akte van

lijfrenteverkoop in 1386 van Simon de Rijke en zijn echtgenote Mergriete Loufs.194 Dit is ongetwijfeld

te verbinden met het vonnis dat de graaf uitsprak over de gebroeders Rijm die de gebroeders Alijn in

1354 hadden vermoord. Daarin stond namelijk als één van de maatregelen opgesomd dat alle huizen

van de moordenaars vernietigd moesten worden: “Ende voert hebben zij huuse binnen ghend die sal

men af breken ende staensi up haerlieder herve dat herve ne sullen zij niemermeer moghen

betemmeren ende staensi up andermans herve de ghene des therve es mach met zijnen herve doen

zijnen wille.”195

De Onderstraat was een straat met aanzien in Gent. Hier stonden stenen van meerdere prestigieuze

Gentse geslachten. De waarde van de grond was daar dan ook opvallend hoger dan elders. De open,

onbebouwde plek die na het vernietigen van het woonhuis vrijkwam, moet dan ook een diepe indruk

nagelaten hebben op de Gentse bevolking en in het bijzonder op het stadspatriciaat. De vete tussen

de Borluuts en de Sint-Baafsclan in het begin van de 14de eeuw lag immers nog vers in het geheugen.

192

F. Blockmans, Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302, p. 86.

193 M. Boone, M. C. Laleman en D. Lievois, “Van Simon sRijkensteen tot Hof van Ryhove. Van erfachtige lieden

tot dienaren van de centrale Bourgondische staat”, in: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en

Oudheidkunde te Gent, XLIV (1990), p. 56.

194 SAG, reeks 301, nr. 10, f° 31r°.

195 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 7 (9 mei 1354).

Page 66: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

66

Deze vete had de sfeer in de stad grondig verstoord. De snelle en persoonlijke tussenkomst van de

graaf bij de moord op de Alijns kan een poging geweest zijn om de zaak zo snel, maar efficiënt

mogelijk op te lossen. 196 De afbraak van de huizen gaf daarbij toch de ernst van de zaak weer.

De graaf stond immers in voor de openbare orde en veiligheid van de stad en nam daarom

maatregelen die de escalatie van geweld absoluut zouden tegengaan. De moordenaars werden

verbannen en hun huizen afgebroken: “Dese persoene vorseiden sin ghewijst te euweliken daghen

ute haerre wet naer de privilege vande stede omme dat zij brocht hebben van live ter doet boven

wetteliken zoendinghe heren alijne ende zegren zijnen broeder daer toe ghequetst boven zoendinghe

ende eenen zijnen cnape daeraf zij sin in vreesen vande doet.”197 De gronden waar de huizen hadden

op gestaan, mochten ook niet meer bebouwd worden. Aan de hand van kadastrale gegevens kunnen

we stellen dat dit effectief zo was tot 1836-1838.198

De strafmaatregel van het verwoesten van huizen kwam nog vaak voor in de 12de eeuwse

stadskeuren, maar werd geleidelijk aan vervangen door confiscatie van de betreffende huizen.

Vermoedelijk werd de verwoesting van de huizen te gevaarlijk voor omstaande huizen, zeker als de

verwoesting door vuur gebeurde. Confiscatie van de huizen leverde waarschijnlijk ook meer

financiële voordelen op. Toch wijst de vete tussen de Alijns erop dat de strafmaatregel nog

voorkwam in de 14de eeuw. Van Caenegem wijt dit aan de noodzaak om aan te tonen dat het vergrijp

waaraan de Rijms zich hadden schuldig gemaakt alle grenzen van het toelaatbare overschreed. Om

als het waren een duidelijk voorbeeld te stellen voor de inwoners van de stad: “dat het bedoelde

perceel als stille getuige van misdadigheid en straf onbebouwd als een litteken in het stedelijke

weefsel achterbleef.”199

Het neerhalen van de woning van Gossin Rijm aan het Simon sRijkensteen gaf ongetwijfeld een totaal

ander uitzicht aan de Onderstraat. De verwoesting van het huis sloeg met één klap een opening in

196

M. Boone, M. C. Laleman en D. Lievois, “Van Simon sRijkensteen tot Hof van Ryhove. Van erfachtige lieden

tot dienaren van de centrale Bourgondische staat”, pp. 57-61.

197 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 7 (9 mei 1354).

198 M. Boone, M. C. Laleman en D. Lievois, “Van Simon sRijkensteen tot Hof van Ryhove. Van erfachtige lieden

tot dienaren van de centrale Bourgondische staat”, p. 60.

199 M. Boone, M. C. Laleman en D. Lievois, “Van Simon sRijkensteen tot Hof van Ryhove. Van erfachtige lieden

tot dienaren van de centrale Bourgondische staat”, p. 61.

Page 67: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

67

het (vermoedelijk) rijhuis. Het veranderde het uitzicht en waarschijnlijk ook de waarde van het Simon

sRijkensteen zienderogen.200

4.4. Besluit

Naast de kadastrale en prekadastrale bronnen van het huizenonderzoek, was het ook nuttig om de

ligging van het huis in een bredere entiteit zoals een wijk of stadsdeel te bekijken. Het speciale

statuut van de grond maakte het onderzoek nog boeiender.

De familie Alijn bezat dus een huis binnen de bewoningszone van het grafelijk gebied. Jammer

genoeg hebben we niet verder kunnen achterhalen hoe ze aan deze speciale grond geraakten.

De verschillende beroepen van de familieleden Alijn geven echter wel een indicatie. Bij de Alijns

zaten scheerders en hostelliers, twee beroepen die we terugvinden in de bewoningskern binnen het

grafelijk gebied.

Na ook een licht te hebben geworpen op het huis van de Rijms kunnen we beter inschatten welke

kracht de verwoesting van het huis moet gehad hebben op de stad. Het huis was ondergebracht in

een straat met aanzien. Het verdwijnen van het huis kan dus niet onopgemerkt voorbij gegaan zijn.

200

M. Boone, M. C. Laleman en D. Lievois, “Van Simon sRijkensteen tot Hof van Ryhove. Van erfachtige lieden

tot dienaren van de centrale Bourgondische staat”, p. 61.

Page 68: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

68

5. OPRICHTING VAN HET GODSHUIS

In dit hoofdstuk belichten we de oprichting van het godshuis. Bij de oprichting, die volgde uit het

vonnis, waren niet alleen de verantwoordelijken voor de moord betrokken, maar ook de ouders van

de vermoorde broers. In een gebaar van liefdadigheid maakten zij een wel zeer gulle gift over aan het

godshuis. Ook later kwam het godshuis in contact met vrijgevige bestuurders. Het echtpaar van

Pottelsberghe en van Steelant vormen met hun maecenaat een sterk contrast tegenover de

bouwvallige staat waarin het godshuis aan hen werd overgedragen.

5.1. Oprichting van het godshuis

De ouders van de slachtoffers, Simon Alijn en Catherina Zelverberchs, wilden waarschijnlijk in

liefdadigheid niet onderdoen tegenover de gebroeders Rijm en lieten in hun testament optekenen

dat ze het huis waarin ze woonden beschikbaar stelden om er het godshuis in onder te brengen.

Steyaert vermeldt echter dat niet het huis van de ouders ter beschikking werd gesteld maar wel het

huis “hetwelk hun vermoorde bloedverwant Hendrik had bewoond”. 201 De wilsbeschikking werd

uitgevoerd door Simon Damman, de schoonbroer van Simon en Catherina. Dit element van

vrijgevigheid versterkte ongetwijfeld de zoen. Niet enkel de schuldige partij legde een basis voor de

zoen, maar ook initiatief van de partij van de slachtoffers maakte de band sterker. Het zijn net deze

wederzijdse verplichtingen die van de zoen een duurzame overeenkomst maken.

Hun huis, gelegen nabij de Oudburgstraat dicht bij de Leie, lag in de Sint-Michielsparochie waarover

de abdij van Sint-Baafs bevoegdheid had. Deze ging akkoord met de erflating van de ouders.

Eveneens keurde de abdij ook de oprichting van een oratorium met klok en torentje goed alsook de

oprichting van twee kapelaanschappen. Op 15 augustus 1363 bevestigde de graaf van Vlaanderen de

donatie en nam de titel van stichter en beschermer van het godshuis op zich. 202

Zoals hierboven reeds vermeld wilden de Alijns en de Rijms niet onderdoen in generositeit tegenover

elkaar. Het godshuis werd opgericht met giften uit beide families om de sporen van hun vroegere

haat uit te wissen en het hospice open te stellen als zoenoffer.

201

J.J. Steyaert, Volledige beschrijving van Gent, p. 271.

202 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, pp. 30-32.

Page 69: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

69

Op 10 november 1364 overhandigde Simon Van der Zickele, ontvanger van Vlaanderen, de geldsom

die de moordenaars als boete hadden betaald om er het godshuis mee te onderhouden.

Ook de bisschop van Doornik, Philips, gaf op 7 september 1365 zijn toestemming tot het oprichten

van het godshuis. Hij vermeldde ook de oprichting van het oratorium zoals de abdij van Sint-Baafs dit

eerder al deed. De bisschop benoemde ook de twee leiders van het godshuis die hun taak

onbezoldigd uitoefenden. De eerste twee provisoren waren de mannelijke erfgenamen van Simon

Damman. Eens deze zaken afgehandeld waren, ontving men onmiddellijk acht arme en zieke

mensen. 203

Het godshuis kreeg talloze donaties van machtige Gentse families en zag haar toekomst dus

gegarandeerd. De onenigheden die de families Rijm en Alijn eens uit elkaar haalden werden nu

onderdrukt waardoor men de aanleiding van dit alles bijna vergat. Nochtans werd de herinnering aan

dit feit wel levendig gehouden in het godshuis zelf. Op bepaalde dagen baden de bewoners een

Onzevader voor het zielenheil van Simon Alijn, Catherine Zelverberchs en de gebroeders Alijn.204

5.2. Het godshuis in de 16de

eeuw

In de 16de eeuw bevond het godshuis zich door slechte administratie in zeer erbarmelijke staat.

Lieven van Pottelsberghe en Lievine van Steelant, laatste erfgenamen van de familie Alijn, kochten

het godshuis over van Nikolaas Sersanders en Ingelbert Immerzeele. De nieuwe eigenaars herstelden

het godshuis volledig op hun kosten. In 1529205 lieten ze nog acht prebenden bijbouwen waarvan zes

op hun kosten wat het totaal op zestien bracht. Hun zoon, Frans van Pottelsberghe, zou in 1543 de

eerste steen van de nieuwe kapel plaatsen. Door rijkelijke giften van Lieven van Pottelsberghe’s

vrouw kwam de bisschop van Doornik zelf de kapel op 29 maart 1546 inwijden. De toren op de kapel

werd in 1549 toegevoegd.206

De mannelijke erfgenamen van de familie Sersanders en Immerzeele spanden in 1570 een geding aan

tegen de familie van Pottelsberghe. De aanleggers gingen niet akkoord met de overname van het

203

J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, pp. 33-36.

204 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, pp. 38-39.

205 Bij E. Luykx-Foncke wordt een ander jaartal vermeld, namelijk 1519.

206 J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, p. 40.

Page 70: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

70

godshuis door de familie van Pottelsberghe - van Steelant. Ze bepleitten deze zaak op grond van de

verlangens uitgedrukt door de stichters van het godshuis.207

Een vonnis van de Raad van Vlaanderen van 14 december 1571 bepaalde een verdeling van de af te

dragen inkomsten van het godshuis. De familie Sersanders beschikte over zes prebenden, de familie

van Immerzeele ook over zes en de overige zes werden gelijk verdeeld tussen de erfgenamen van van

Pottelsberghe en van van Steelant.208

5.3. Lieven van Pottelsberghe als maecenas

Lieven van Pottelsberghe en zijn familie was een echte maecenas voor het Alijnsgodshuis. Hij

bouwde niet alleen proveniershuisjes bij, maar zijn zoon richtte ook de kapel op die we vandaag de

dag kunnen bezichtigen. Lieven van Pottelsberghe werd geboren rond 1470-1475 als enige zoon van

Lieven van Pottelsberghe en van Lievine Snibbels en stamde uit een rijke Waaslandse familie. Zijn

ouders behoorden tot de kleine burgerij.209

Hij huwde met Lievine van Steelant, afkomstig uit een belangrijke adellijke familie. Zij was dochter

van Jan van Steelant, heer van Ten Ryen en van Catherina de Neve ook afkomstig uit het Waasland.

Jan van Steelant was evenals Lieven van Pottelsberghe lid van de Raad van Vlaanderen en

hoofdschepen van het land van Waas.210 Zijn huwelijk met deze belangrijke adellijke dame, uit wiens

familie talrijke baljuws, ambtenaren en raadsheren voorkwamen, speelde zeker een rol in zijn latere

bekendheid.

Uit het huwelijk sproten vijf kinderen voort. De enige overlevende daarvan was Frans van

Pottelsberghe, erfgenaam en opvolger van zijn vader. Lievine van Steelant overleefde al haar

207

R. Van Der Linden, Het kinderen Alijnsgodshuis te Gent: Museum voor Volkskunde, Vlaamse toeristenbond,

Antwerpen, 1965, p. 4.

208 E. Luykx-Foncke, “Het Hospies der Kinderen alijn of alijns-Godshuis te Gent”, p. 13;

UG, Vliegende bladeren, reeks 48, nr. 7.

209 H. De Ridder-Symoens, “Lievin van Pottelsberghe financieel ambtenaar en raadsheer, sociaal weldoener”, in:

Nationaal biografisch woordenboek, VIII (1979), p. 606.

210 A. Van De Veegaete, “Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas uit het begin der XVIe eeuw”, in:

Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, III (1948), p. 93.

Page 71: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

71

kinderen en stierf in 1563211. Lieven stierf reeds in 1531 “den 19 Hoyemaend” (juli).212 Beide

echtgenoten stonden toen bekend als zeer rijk en even vrijgevig.

Lieven begon zijn carrière in 1503 als pachter van de tienden van de O.L.V.-van Doornikkerk te

Meerendree en als baljuw van Vinderhoute, Assenede en Boekhoute. In 1503 werd hij ontvanger van

onder andere de domeinen van Petegem, Oudenaarde, Asper, Zingem. Bovendien werd hij ook

hoogbaljuw van Stad en Land van Dendermonde (1515-1518) en hoofdschepen van het Land van

Waas (1515-1517). In 1508 was hij benoemd tot ontvanger-generaal van de beden van Vlaanderen.

Van 1515-1531 was hij lid van de Raad van Vlaanderen en van de Privaten Raad. Hij was meester der

requesten en raadsheer in de Geheime Raad in 1517. 213 Hoewel hij afkomstig was van het Waasland

moet Lieven van Pottelsberghe vaak verbleven hebben te Gent, in de Sint-Michielsparochie.

Dit kwam ongetwijfeld door zijn liefdadigheid die hij daar ten toon spreidde.214

Lieven was ook kerkmeester van de Sint-Michielskerk en liet er zijn privékapel, de Vinderhoute kapel,

in oprichten. In zijn parochiekerk liet Lieven talrijke missen en jaargetijden opvoeren ter

nagedachtenis van hem en zijn familie. Daarnaast waren van Pottelsberghe en van Steelant ook zeer

genereus bij de restauratie van de kapel van het Alijnshospitaal en de oprichting van bijkomende

proveniershuisjes. Lievine van Steelant was de laatste erfgename van de stichters.215 Samen met haar

echtgenoot zorgde ze voor acht nieuwe huisjes nadat ze de voogdij over het godshuis overgenomen

hadden van Nicolaas Sersanders en Ingelbrecht Immerzeele. Van Veegaete haalt hypothetisch aan

dat de enorme liefdadigheid die het echtpaar aan de dag legde misschien wel de reden was waarom

Sersanders en Immerzeele hun rechten op het Alijnshospitaal afstonden. De genereuze giften van

van Pottelsberghe en van Steelant werden opgesomd op een koperen plaat die in de kapel van het

godshuis geplaatst werd, naast het altaar. De eerste woorden van dit plechtig opschrift zijn alsvolgt:

“Dit naervolghende zijn de schoone ghiften ende besetten die edele ende weerde heere mynheer

211

A. Van De Veegaete legt het overlijdensjaar van Lievine van Steelant vast op 1562. Ze zou volgens hem voor

haar echtgenoot overleden zijn. Dit wordt echter tegengesproken door het artikel van H. De Ridder-Symoens

en de beschrijving in het Memorieboek der stad Gent.

212 P. - C. Vander Meersch, Memorieboek der stad Ghent, van ’t jaer 1301 tot 1793, v. 2, Gent, Drukkerij Van C.

Annoot-Braeckman, 1854, pp. 86-87, H. De Ridder-Symoens legt de sterfdatum op 29 juli.

213 H. De Ridder-Symoens, “Lievin van Pottelsberghe financieel ambtenaar en raadsheer, sociaal weldoener”,

pp. 606-607.

214 A. Van De Veegaete, “Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas uit het begin der XVIe eeuw”, p. 93.

215 H. De Ridder-Symoens, “Lievin van Pottelsberghe financieel ambtenaar en raadsheer, sociaal weldoener”,

pp. 607-608.

Page 72: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

72

Lievin Van Pottelsberghe, ridder, heere van Vinderhaute, Meerendré, etc., ende vrauwe Lievine van

Steelandt, syne gheselnede, ghefondeert, beset ende ghemaect hebben in dit godshuus van sinte

Cathelynen.”216

In 1513 startten van Pottelsberghe en van Steelant de renovatiewerken van het godshuis. In 1519

bouwden ze nog eens acht proveniershuisjes op eigen kosten bij wat het totaal op zestien huisjes

bracht. Later in 1543 legde de zoon, Frans van Pottelsberghe, de eerste steen van de kapel waarvan

de toren in 1547 werd voltooid. Vandaag de dag zijn de wapenschilden van de families Sersanders,

Immerzeele, van Pottelsberghe en van Steelant nog steeds te bezichtigen boven de ingang van het

museum.

De vrijgevigheid ten opzichte van het Alijnshospitaal was slechts een detail van de vele goede werken

die deze maecenas uitvoerde. Zo was hij ook gunstig tegenover de wezen van de stad die hij

financieel hielp met studiebeurzen. Ook in het aankopen van kunstwerken voor zijn parochiekerk of

portretten van zichzelf, toonde van Pottelsberghe zich een vrijgevig man. Een overgebleven portret

geeft ons meteen ook een beeld van hoe het echtpaar er uit zag. 217

Dankzij het enorme vermogen dat Lieven vergaarde tijdens zijn leven, kon hij zijn imago als maecenas

alle eer aan doen. Een goed huwelijk, winstgevende betrekkingen en trouw aan de vorst leverden

hem ongetwijfeld enkele financiële voordelen die hem tot een van de rijkste inwoners van

Vlaanderen maakte.218

5.4. Besluit

Bij het oprichten van het godshuis zagen we een bepaalde wedijver tussen de twee families, Rijm en

Alijn, die elkaar wilden overtreffen in liefdadigheid. Het doen aan liefdadigheid door machtige

bourgeoisfamilies was een kwestie van zielenheil. Om het eeuwige leven te verdienen, moest men

goede daden stellen uit solidariteit voor de gemeenschap.219 Alberdingk Thijm schrijft echter dat er

van oprechte vroomheid en ootmoedigheid weinig sprake is: “Soms schrijven familiebelangen van

allerlei aard ene of andere stichting dringend voor. Dan is zij dikwijls het min of meer afgedwongen

216

J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, pp. 40-41.

217 A. Van De Veegaete, “Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas uit het begin der XVIe eeuw”, p. 104.

218 H. De Ridder-Symoens, “Lievin van Pottelsberghe financieel ambtenaar en raadsheer, sociaal weldoener”,

pp. 608-609.

219 P. Bonenfant, Le problème du paupérisme en Belgique à la fin de l'ancien régime, Bruxelles : Palais des

Académies, 1934, pp. 79-80.

Page 73: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

73

teken der verzoening tussen verwanten welke jaren met elkander in strijd of onmin leefden, éénen

anderen keer is de stichting ‘t gevolg van eener testamentaire beschikking met minder of meer

bewustzijn opgesteld of door vrienden afgedwongen. Kortom van hoeveel vroomheid en

ootmoedigheid de meeste stichtingsoorkonden ook schijnen te getuigen wat nood en gewoonte

deden moet niet als deugd aangerekend worden.”220

Toch verwijst de verdere geschiedenis van het Alijnshospitaal naar een welgemeende verrichting van

liefdadigheid. Dit blijkt immers uit de vele andere genereuze giften van het echtpaar van

Pottelsberghe – van Steelant voor tal van Gentse initiatieven van naastenliefde.

220

P. P. M. Alberdingk Thijm, De gestichten van liefdadigheid in België van Karel den Groote tot aan de XVIe

eeuw, Brussel, Hayez, 1883, p. 187.

Page 74: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

74

6. ALGEMENE EVOLUTIE VAN DE MIDDELEEUWSE GODSHUIZEN

Om de oprichting van het Alijnsgodshuis te kaderen binnen een bredere beweging bekijken we in dit

hoofdstuk de algemene geschiedenis van de godshuizen. Wanneer zien we bij ons de eerste

stichtingen? Vanuit welk ideologisch gedachtegoed werden ze gesticht? Welke personen werden er

opgevangen? Welke vorm hadden de instellingen en dan kijken we ook meer specifiek naar het

Alijnsgodshuis zelf? Wie had er de controle over? In een breder kader zien we ook hoe godshuizen de

basis hebben gevormd in de ontwikkeling naar ziekenhuizen.

6.1. Ontstaan en functie

Het oprichten van godshuizen was vanaf de 13de en zeker 14de eeuw een veel voorkomend

verschijnsel.221 Aan het eind van het Ancien Regime waren de godshuizen voor ouden en zieken zeer

talrijk in België. We vinden ze niet enkel in de meeste steden, maar zelfs ook vaak in dorpen. Hoe dan

ook waren deze vele stichtingen, die elk slechts een beperkt aantal personen konden opvangen,

onvoldoende voor een efficiënte opvang. De meeste godshuizen konden een twintigtal personen

opvangen, meer dan dertig of zelfs veertig was eerder uitzonderlijk. Als er een plaats vrijkwam, was

dit vaak het onderwerp van een ware concurrentiestrijd.

Over het algemeen kwamen godshuizen voor vrouwen meer voor dan voor mannen. De godshuizen

waren dan ook vooral bestemd voor weduwen.222 Maréchal stelt ook dat er een ouderdomsdrempel

stond op het toelaten van bewoners in het godshuis. Zij stelt deze limiet op vijftig à zestig jaar.223

Bij Querido lezen we dat de West Europese ziekenhuizen ontstaan zijn uit de christelijke geloofsleer

en de christelijke cultuur. In tegenstelling tot de antieken en de oosterse wereld was er in het

Westen geen band tussen religie en geneeskunde. Genezen was geen religieuze handeling die zich

voordeed in een tempel. In de antieke en oosterse wereld daarentegen waren priesters vaak

geneesheren en vielen tempels en ‘ziekenhuizen’ vaak onder één noemer. Ziekte was dan ook een

straf van een godheid.

221

G. Maréchal, “Armen en ziekenzorg van de zuidelijke Nederlanden”, in: Algemene geschiedenis der

Nederlanden, II (1982), p. 277.

222 P. Bonenfant, Le problème du paupérisme en Belgique à la fin de l'ancien régime, pp. 201-206.

223 G. Maréchal, “Armen en ziekenzorg van de zuidelijke Nederlanden”, p. 278.

Page 75: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

75

De christelijke religie trok deze lijn niet door en maakte een scherp onderscheid tussen de

geloofspraktijk en de geneeskunde. Het lichamelijke lijden moest niet verzacht worden, maar eerder

aanvaard als genade Gods. Enkel de ziel diende gered te worden opdat men het lijden zou

aanvaarden. De scheidingslijn werd nog meer geaccentueerd door het verwerpen van geneeskundige

handelingen. Dit strookte immers niet met de gevestigde godsdienstige opvattingen. Geneeskunde

drong dus oorspronkelijk meer door in de oosterse wereld. Deze gaf op haar beurt de kennis door

aan de Westerse wereld tijdens de vroege renaissance. Toch vinden de ziekenhuizen hun oorsprong

in de ontwikkeling van het christendom. De band tussen beide viel echter niet terug op de

geneeskundige invloed, die immers ontbrak in de westerse wereld. Ziekenhuizen ontwikkelden zich

immers tot vrij laat in de geschiedenis duidelijk los van deze geneeskundige invloed. 224 Zoals we

verder zullen zien is deze ontwikkeling van ziekenhuizen eerder een concrete expressie van

liefdadigheid zoals in het evangelie staat beschreven.225

De evolutie van de ziekenhuizen begon bij de godshuizen en ging zo door naar de gasthuizen of

hospitalen. Vandaar liep de lijn door van het echte ziekenhuis tot de moderne instelling waar zieken

worden onderzocht, behandeld en verzorgd.

Oorspronkelijk bestonden er dus enkel godshuizen. Godshuizen werden in de middeleeuwen ook wel

hospitalen genoemd. Een hospitaal, niet te vergelijken met een ziekenhuis nu, maar eerder met een

hospitium; een plaats waar men herberg en onderdak verleende.226 De Latijnse stam van het woord

hospitaal verwijst naar de hoofdbedoeling van de instelling, namelijk hospes, hospitis: gast, bezoeker.

Een plaats van gastvrijheid, ingesteld om al wie zich in een onveilige of afhankelijke situatie bevond

te ontvangen en te versterken.227

Een godshuis was een huis opgedragen aan God waar zijn wil wet was. De wil van God werd in de

werken van barmhartigheid geconcretiseerd: hongerigen spijzen, dorstigen laven, naakten kleden,

doden begraven, reizigers herbergen, zieken troosten en gevangenen bevrijden. Het volbrengen van

de werken van barmhartigheid stelde de mens er toe in staat om tijdens zijn aardse bestaan Gods wil

224

A. Querido, Godshuizen en gasthuizen: een geschiedenis van de ziekenverpleging in West-Europa,

Amsterdam, Querido, 1960, pp. 7-8.

225 P.-L. Laget en F. Salaün, “Aux origines de l'hôpital moderne, une évolution européenne”, in: Les Tribunes de

la santé, II (2004), 3, p. 20.

226J. Vermeulen, “Een onbekend dokument over het Kinderen Alijns Hospitaal”, in: Oost-Vlaamse Zanten, XVIII

(1946), p. 121.

227 P.-L. Laget en F. Salaün, “Aux origines de l'hôpital moderne, une évolution européenne”, p. 20.

Page 76: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

76

te volbrengen en zijn zielenheil te garanderen. Deze drijfveren zorgden ervoor dat er in de

middeleeuwen heel veel aan liefdadigheid werd gedaan. Armen werden echter niet geholpen omdat

men armoede een wantoestand vond en dit wilde oplossen. De arme was immers het noodzakelijke

element in de samenleving waardoor men de werken van barmhartigheid kon uitvoeren. Een van de

belangrijkste factoren aan de basis van het ontstaan en de bloei van middeleeuwse gods- en

gasthuizen waren dus deze schenkingen, onafhankelijk van persoon en behoefte, voortkomend uit

het geloof.228

Naast deze spirituele motieven meent Maréchal dat ook het eigenbelang van de burgers een niet uit

te wissen factor was in het ontstaan van de middeleeuwse godshuizen. Meer nog, ze meent dat het

“verzekeren van de veiligheid van het stedelijke milieu waarin en waarvan ze leefden” de doorslag

gaf. De groeiende sociale ongelijkheid en de toename van de stadbevolking voedde de noodzaak van

deze instellingen. De sociaal explosieve situatie deed de rijkere stedelingen overgaan tot het nemen

van maatregelen om hun zelfbeveiliging te garanderen. Dit verklaart ook de ontwikkeling van

liefdadigheidsinstellingen vanaf de 12de eeuw. In de 13de eeuw intensifieerde deze situatie nog meer.

De groep van stedelingen die het slachtoffer was van de steeds grotere sociale tegenstellingen werd

met de tijd groter. Niet enkel de traditionele armen, maar ook werkende armen waren de

getroffenen van de structurele armoede. Deze laatsten legden zich niet zomaar neer bij de situatie en

wilden geholpen worden. Het is in dit licht dat we de ontwikkeling van armen- en ziekenzorg moeten

zien.229

De godshuizen boden dus oorspronkelijk voornamelijk onderdak aan pelgrims en armen. Acute

zieken werden er niet opgenomen en zeker niet met het doel om hen daar te genezen. Dit gebeurde

pas vanaf de 18de eeuw. Toch kon het zijn dat er onder de oude en arme bewoners zieken waren,

maar de godshuizen waren niet ingericht om speciaal zieken te verzorgen. Oorspronkelijk was de

opname in een godshuis iets van blijvende aard (uitgezonderd de reizigers). Zogenaamde kostkopers

of proveniers (praebendiërs) kochten zich in het godshuis in. In ruil voor een som geld of een

schenking van andere aard kreeg men de gewenste verzorging.230

In de 15de en 16de eeuw veranderde de betekenis van de gods- en gasthuizen sterk. Allerlei soorten

verkeer maakten de wegen tot drukke verbindingsassen. Herbergen en logementen langs de wegen

boden nu betere overnachtingen aan. Kloosters hadden niet meer dezelfde aantrekkingskracht als

228

A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, pp. 8-9.

229 G. Maréchal, “Armen en ziekenzorg van de zuidelijke Nederlanden”, p. 268.

230 A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 13.

Page 77: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

77

pleisterplaats van weleer. Maar ook tegenover zieken en armen veranderde het beleid van de gods-

en gasthuizen. Het aandeel armen in de stad steeg, maar de middelen van de tehuizen namen af.

Strenge bepalingen leidden ertoe dat de zorg voor de arme geen teken meer was van christelijke

deugd, maar een antwoord op de harde werkelijkheid en de toestand van arme of zieke. In heel

West-Europa besliste men rond de 16de eeuw dat armenzorg voortaan een zaak van de overheid was.

Deze moest toezien op het geldig gebruik van de aalmoezen. Er werd daarom een onderscheid

gemaakt tussen ware armen en groepen die onwaardig waren om hulp te krijgen. Ware armen

werden verdeeld in vier groepen: de wezen, leprozen, hulpbehoevende ouden van dagen en de

huisarmen. De hulp en verzorging werd vanaf dan afgestemd op deze specifieke groepen. Armen en

proveniers werden in de daarvoor toegewezen tehuizen ondergebracht en het gasthuis ontving

invaliden en chronische zieken.

Toen chirurgijns en dokters op gezette tijden het gasthuis bezochten en de dokters uiteindelijk

beslisten over de opname van de zieken betekende dit het eindpunt in de ontwikkeling van de

gasthuizen naar de ziekenhuizen. Ziekenhuizen waren in de eerste eeuw wel voornamelijk een

toevluchtsoord voor arme zieken. Welgestelde lieden konden zich immers thuis laten behandelen.231

De 16de eeuw betekende dus een schakelmoment op het vlak van ziekenzorg. Het is het moment

waarop het gasthuis als gastvrije instelling zich omvormt tot een plaats waar medische kennis wordt

geproduceerd en doorgegeven.232 Vanaf dan werden de gasthuizen vaak ingericht als ziekenhuizen.

In deze ziekenhuizen waren de zieken vaak het studieobject van studenten geneeskunde.233 Het is

juist deze praktijk van observatie en onderwijs aan het bed van de zieke die leidde tot de

ontwikkeling naar de Europese ziekenhuizen.234 Deze vaak onaangename situatie kon niet anders dan

aanvaard worden. Arme zieken konden immers nergens anders heen. De gratis verpleging in ruil voor

de functie als studieobject namen velen er zondermeer bij.235

Eind 19de eeuw veroorzaakten heel wat medische ontdekkingen zoals de X-stralen voor een revolutie

in het ziekenhuiswezen. De speciale apparatuur en het verplegend personeel leidden ertoe dat

mensen zich lieten opnemen in een ziekenhuis en zich niet meer thuis lieten verzorgen. Een opname

in een ziekenhuis kwam dus niet alleen meer voort uit de zorg voor de armen, maar ook als gevolg

231

A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, pp. 15-17.

232 P.-L. Laget en F. Salaün, “Aux origines de l'hôpital moderne, une évolution européenne”, p. 24.

233 A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 22.

234 P.-L. Laget en F. Salaün, “Aux origines de l'hôpital moderne, une évolution européenne”, p. 24.

235 A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 22.

Page 78: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

78

van zuiver medische redenen. Tot aan de Tweede Wereldoorlog functioneerde het openbare

ziekenhuis echter als instelling van armenzorg. Tegenover de openbare ziekenhuizen stonden de

particuliere ziekenhuizen die in het begin van hun ontstaan over beter personeel beschikten en een

goede reputatie genoten. Dit verschil was echter een motivatie voor de openbare ziekenhuizen om

hun niveau op te krikken.236

Uiteindelijk kunnen we stellen dat ziekenhuizen nu geen toevluchtsoord meer zijn of mogen zijn voor

arme mensen die nergens anders naar toe kunnen. De zuivere medische taak staat helemaal voorop.

6.2. Bestuur en beheer

Godshuizen waren seculier en werden door burgers van de stad bestuurd. Dit was vóór de late

middeleeuwen ooit anders. Armenzorg viel oorspronkelijk onder de hoede van de kerk en kloosters

vervulden daarbij een belangrijke rol. De institutio canonicorum237 van 816 schreef immers de

hospitalitas voor. Vanaf dan had ieder nonnenklooster een klein hospitium waar arme vrouwen

konden verzorgd worden. Kloosters waren ook de centra van waaruit missies gezonden werden met

hulp voor zieken. Daarnaast waren kloosters vaak ingeplant op belangrijke reiswegen en boden

onderdak voor handelsreizigers en pelgrims.238

Maréchal merkt voor de vroegste ontwikkeling van de godshuizen aan dat er voor de 11de eeuw maar

weinig vermeldingen zijn bewaard gebleven van kapittel- of abdijhospitalen. In de 12de eeuw ging de

ontwikkeling van de armen- en ziekenzorg in de steden pas echt goed van start. De kapittelhospitalen

in de steden hadden immers meer wereldlijke belangen en werden geconfronteerd met de

problemen in de stad.239

Na enige tijd ontwikkelen de gods- en gasthuizen zich los van de kloosters. Adellijke gezelschappen

maakten immers misbruik van de situatie en bleven maanden in de kloosters logeren waardoor de

schenkingen bedoeld voor de armen voor een verkeerde situatie werden aangewend. Vanaf dan

ontstonden er meer en meer instellingen op wereldlijk initiatief.240

236

A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, pp. 23-24.

237 G. Maréchal, “Armen en ziekenzorg van de zuidelijke Nederlanden”, p. 268.

238 A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 10.

239 G. Maréchal, “Armen en ziekenzorg van de zuidelijke Nederlanden”, p. 268.

240 A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 11.

Page 79: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

79

In de 12de eeuw zien we een evolutie naar de organisatie van burgers in broederschappen. Deze

organiseerden zich om zeer verschillende doelstellingen te realiseren. Sommige broederschappen

organiseerden zich bijvoorbeeld specifiek rond armoede en ziekte.241

Volgens Querido maakte het Concilie van Vienne in 1311 voorgoed een einde aan het beheer van

hospitalen en gasthuizen door de kerkelijke overheid.242 Een meer genuanceerde stelling is echter

dat er vanaf dan, naast de kerkelijke instellingen, steeds meer burgerlijke initiatieven ontstonden.

6.3. De middelen

Zolang de armenzorg grotendeels in handen van de kerk lag, werd deze vooral door schenkingen van

gelovigen gefinancierd. Querido schrijft verder ook dat: “Immers, de zeer grote bezittingen van de

kerkelijke instellingen en de daaruit voortvloeiende inkomsten tenslotte ook waren verkregen door

schenkingen, legaten en ‘zoenen’ – deze laatste boeten voor een vergrijp, waarvoor men zowel de

aardse straf als de straf in het hiernamaals kon afkopen.”243 Deze rijkelijke schenkingen en giften

tijdens de middeleeuwen brachten we al eerder in verband met de christelijke vroomheid en het

uitvoeren van de werken van barmhartigheid in het dagelijkse leven. Daarnaast speelde ook het

verwerven van zielenheil een rol. Liefdadigheid verkorte de tijd in het vagevuur of zond iemand recht

naar de hemel. In ruil voor schenkingen aan kerkelijke instellingen werden er zielmissen of gebeden

opgedragen. De vroomheid van de schenker werd zo herdacht en bevestigd. De kerk accumuleerde

zo heel wat goederen die vaak niet bij de armen terecht kwamen. Zo stapelde de kerk de goederen

op die eigenlijk bestemd waren voor instellingen van armenzorg.244

Het verwerven van onafhankelijkheid tegenover de kerk betekende voor de gods- en gasthuizen dan

ook autonoom beheer over hun goederen. Hierdoor kon men schenkingen zowel aanwenden voor

het opdragen van zielsmissen (in de kapel door de kapelaan), maar ook gebruiken voor het

onderhoud van de verpleegden. Naast de schenkingen die verdeeld werden over de jaarlijkse

memoriediensten en over de instelling kwam ook het stichten van een geheel gasthuis voor.

Vanzelfsprekend gebeurde dit enkel door zeer rijke of voorname personen die via een legaat of – in

het geval van het Alijnshospitaal – via een schenking een godshuis oprichtten. Daarnaast hadden

godshuizen ook inkomsten uit pachten en renten van huizen en gronden die bij een erfenis

241

G. Maréchal, “Armen en ziekenzorg van de zuidelijke Nederlanden”, p. 268.

242 A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 11.

243 A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 62.

244 A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 62.

Page 80: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

80

overgedragen waren aan het godshuis. Met het geld van schenkingen werden ook vaak gronden

aangekocht door het godshuis zelf.

Het ontbrak de godshuizen meestal niet aan inkomsten. Naast de armen die werden opgenomen uit

liefdadigheid huisden er ook proveniers in de godshuizen. Zij kochten zich in het godshuis in en

gingen een contract aan met de instelling.245 In dat contract stond zeer gedetailleerd opgesomd aan

welke voorwaarden de verzorging van de provenier moest voldoen. De volledige kost werd dan

meestal gedekt met de schenking van goederen, gronden of geld. Als deze provenier kwam te

overlijden was het een vaste regel dat al het bezit van de betreffende werd overgemaakt aan het

godshuis. Hetzelfde gold voor de arme bewoners, al hadden die natuurlijk een kleiner aandeel in de

voor de godshuizen belangrijke inkomsten.

Toch liepen niet alle inrichtingen over van rijkdom en hadden sommigen het zelfs moeilijk door een

gebrek aan middelen.246 De kerkelijke autoriteiten schreven vaak als vergoeding aflaten uit. In ruil

voor een bezoekje aan de armen en een schenking of een gebed voor het godshuis kreeg men een

bepaald aantal dagen aflaat. Naast deze kerkelijke inbreng kwam ook de wereldlijke overheid tussen.

Dit was echter niet zo vreemd aangezien het bestuur van het godshuis meestal uit vooraanstaanden

bestond, aangesteld door het stadsbestuur of komende uit datzelfde stadsbestuur. Naarmate de

overheid meer hulp verstrekte, werd haar controle over het godshuis ook groter. Inzage in de

rekeningen en het aanstellen van de leden van bestuur maakte van het bestuur eigenlijk een

stedelijke commissie die verantwoording was verschuldigd aan het stadsbestuur.

De stedelijke overheid steunde op allerlei manieren de instellingen voor de armenzorg. Zo kon het

zijn dat de instelling pacht kreeg van gemeentelijke eigendommen zoals van de kraan. De opbrengst

van een hijskraan aan de haven was dan voor de instelling.247 Dit is voor het geval van het

Alijnsgodshuis niet geheel onmogelijk gezien het godshuis gelegen was in de Kraanlei. De straat werd

genoemd naar de ‘craene’ die er vanaf medio 14de eeuw tot medio 19de eeuw stond (cfr. supra).

Gehele zekerheid is hier echter niet voor. Veel hing immers af van de financiële toestand van de stad

en de geldelijke nood van het gasthuis. De economische toestand beïnvloedde in grote mate de

financiële basis van het gasthuis. Vooral gods- en gasthuizen met weinig grote bezittingen rekenden

op de liefdadigheid van de gegoede klassen en op de steun van de overheid. In tijden van algemene

armoede vloeiden deze bronnen echter niet zo rijkelijk en moest het godshuis gedwongen overgaan

245

A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 63.

246 A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 64.

247 A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, p. 65.

Page 81: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

81

tot bezuinigingen. Querido haalt ook nog de crisis van de 16de eeuw aan. Grote epidemieën deden de

opbrengst van de bezittingen dalen en ook de godsdienstoorlogen hadden hun invloed op de

financiële toestand van de armeninstellingen. Als gevolg van de reformatie kreeg het imago van de

christelijke omgangspraktijken zoals het verwerven van zielenheil door schenkingen een flinke deuk.

Heel wat gelden en goederen werden nu niet meer aan de kerk overgemaakt, maar bleven in het

bezit van de persoon zelf. Al deze factoren lieten wel maar geleidelijk hun invloed gelden waardoor

de evolutie zich op lange termijn ontwikkelde. Uiteindelijk betekende dit voor de gods- en gasthuizen

een langzaam proces naar een grotere afhankelijkheid van de overheidfinanciën en een vermindering

van eigen financiële middelen.248 Het Alijnsgodshuis kon zich echter door de vele milde giften uit de

aanverwante families van de Rijms en de Alijns vrijwaren van een al te grote inmenging door de

overheid.

De overheidsfinanciën vormden echter geen garantie en in veel godshuizen werden de armen zeer

bescheiden en armoedig verzorgd. De steun in de godshuizen beperkte zich meestal tot het

verstrekken van onderdak en verwarming. Sommige godshuizen boden enkel logement aan, elders

ontving men een toelage in natura of in geld. Betere godshuizen verstrekten ook voedsel, meestal

een noodzakelijk minimum om in leven te blijven. Voor kleding werd al helemaal niet gezorgd en

bedelarij was verboden. Wie toegelaten werd in een godshuis moest dus zelf over de nodige

financiële middelen beschikken, om in zijn verblijf te voorzien.249

Maréchal stelt dan ook dat de godshuizen voornamelijk open stonden voor diegenen die er zich een

prebende konden veroorloven om er de rest van hun leven te verblijven. Een godshuis was volgens

haar niet voor echte arme mensen want die beschikten nauwelijks over geld om er hun verblijf te

onderhouden. Het gebeurde ook dat plaatsen werden voorbehouden aan poorters of werden

verkocht. Er werd ook voorrang verleend aan familieleden van de stichters of aan leden van de eigen

beroepsgroep. De godshuizen opgericht door ambachten waren hiervan een voorbeeld. In Gent

beheerden in de 14de eeuw onder andere de wevers en volders een eigen godshuis en hielpen ze

verarmde leden van de eigen beroepsgroep.

Toch konden er ook armen terecht, maar dit moest eerst voorgelegd worden aan: “de

248

A. Querido, Godshuizen en gasthuizen, pp. 66-68.

249 G. Maréchal, “Armen en ziekenzorg van de zuidelijke Nederlanden”, pp. 277-278;

W. Prevenier en W. P. Blockmans, Prinsen en poorters: beelden van de laat-middeleeuwse samenleving in de

Bourgondische Nederlanden 1384-1530, Antwerpen, Mercatorfonds, 1998, pp. 245 en 258;

Voor een verdere specifiëring van de steun die de bewoners van het Alijnsgodshuis genoten, verwijzen we naar

hoofdstuk 7 over de werking van het godshuis.

Page 82: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

82

stadsmagistraten of hun vertegenwoordigers, de voogden, de abten van grote abdijen die tevens

belangrijke wereldlijke heren waren, het ambachtsbestuur en de disbeheerder voor de huizen

opgericht door de ambachten en dissen, de particuliere stichters en hun afstammelingen”. Kortom de

instantie die het beheer over het godshuis had, besliste over aan wie toegang werd verleend.250

Elke bewoner van een godshuis leefde op zijn of haar manier en had meestal een eigen kamer of

huisje ter beschikking. De voorwaarden om opgenomen te worden waren afhankelijk van godshuis

tot godshuis. In het Wenemaersgodshuis werd men opgenomen als men niet meer in eigen

levensonderhoud kon voorzien. In het Alijnsgodshuis en in het godshuis van Poortacker mochten de

inwoners nog werken uitvoeren buiten het godshuis. Nog elders moest men toegangsgeld betalen en

al de noodzakelijke roerende goederen zelf voorzien. Dat het toegangsgeld niet ging om een

verwaarloosbaar bedrag wordt duidelijk als we de intreegelden voor het Gentse Wenemaar-, wevers-

of voldersgodshuis bekijken. Het bedrag kwam overeen met 13 tot 267 daglonen van een

gekwalificeerde arbeider.251

6.4. Vorm

Oorspronkelijk waren de gods- en gasthuizen eerder klein aangezien ze enkel aan lokale noden

moesten tegemoet komen. De aard van het godshuis – of het nu wezen of armen opving- had geen

invloed op de uiterlijke vorm. De meeste gods- en gasthuizen lijken dan ook sterk op elkaar en

verschillen enkel in afmeting.

Het Alijnsgodshuis in Gent is het enige nog te bezichtigen godshuis in heel de stad. In de jaren 1950

onderging het godshuis wel een grondige restauratie waardoor het er nu ongetwijfeld meer

middeleeuws uitziet dan het ooit geweest is. De restauratieplannen waren het werk van architect

Valentin Vaerwyck. Aan de hand van zijn gedetailleerde plannen en omschrijvingen kunnen we wel

het één en ander afleiden van de vorm van het (oorspronkelijke) godshuis. In de “Inventaire

archéologique de Gand”252 van 1910 vinden we een beschrijving van het godshuis opgemaakt door

Vaerwyck. Hij beschreef daarin de actuele vorm van de verschillende huisjes, van de kapel en van het

godshuis in zijn geheel en dit zoals het was in het jaar 1910.

250

G. Maréchal, “Armen en ziekenzorg van de zuidelijke Nederlanden”, p. 279.

251 A. M. De Vocht, Armenzorg en sociale voorzieningen te Gent, 15de tot begin 16de eeuw, Gent (onuitgegeven

licentiaatverhandeling), 1979-1980, p. 5.76.

252 V. Vaerwyck, “Hospice Sainte-Catherine (Kinderen Alyns hospitaal)”, in: Inventaire archéologique de Gand,

(1910), pp. 531-540.

Page 83: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

83

De ingang van het godshuis bevindt zich ter hoogte van de Kraanlei aan de Leie. Links van de ingang

staat één huisje, afgewerkt met een trapgevel en groter dan de rest, rechts van de ingang bevinden

zich zeven huisjes.253 Alle huisjes aan de straatkant zijn opgebouwd in drie traveeën en twee

bouwlagen en afgedekt met één groot leien zadeldak. Ze hebben kruisvensters en dakvensters. De

dakvensters zijn ingewerkt in een puntgevel met top- en schouderstukken.254 Achter deze reeks van

huisjes staat de kapel met zeshoekig traptorentje255 en sacristie. Nog achttien huisjes, die teruggaan

tot de 16de eeuw liggen rond een binnenkoer. 256 De huisjes gericht naar het zuiden hebben twee

bouwlagen, die aan de west- en noordkant één bouwlaag. De huisjes rond de binnenkoer hebben

twee traveeën met kruiskozijn, een korfboogdeurtje en een tuitdakvenster met schouderstukken.257

De eiken ingangspoort die uitgeeft op de Kraanlei is in renaissancestijl en heeft een rondboog

waarop de gewelfstenen steunen. Op de gewelfstenen vinden we de wapenschilden terug van de

families Sersanders (sikkel), Immersele (leliën) en van van Pottelsberghe – van Steelant (jachthoorn

met snoer en dubbele ruit met verlengde lijnen). Boven de poort, die wordt beschermd door een

waterlijst, leest men “KINDRES HALYNS. HOSPITAL. ANNO 1363. Onder de ingang bevindt zich de

kelder van het huis links van de ingang.258 Op de binnenplaats ziet men de kapel met sacristie en

traptorentje gebouwd met baksteen en Balegemse steen. Dezelfde Balegemse steen is ook gebruikt

voor de omlijsting van poorten, ramen, (boven)dorpels. De plint van deze gebouwen is in Doornikse

steen. De gewelfstenen in de boog boven de ingangspoort van de kapel vertonen sporen van de drie

wapenschilden uitgevoerd in messing (geelkoper). Vermoedelijk zijn de drie wapenschilden die de

ingangspoort van het godshuis versieren naar het voorbeeld gemaakt van deze aan de kapel.259

6.4.1. Kapel

Aan geen enkel godshuis ontbrak een kapel.260 De kapel van het Alijnsgodshuis dateert van de 16de

eeuw toen Lieven van Pottelsberghe en Liviene Steelant de bouw van een nieuwe kapel financierden.

253

Zie bijlage 6

254 S. Van Aerschot, Bouwen door de eeuwen heen: inventaris van het cultuurbezit in België architectuur, 4na

Stad Gent, Gent, Snoeck-Ducaju, 1976, p. 269.

255 V. Vaerwyck, Sint-Katharina-godshuis of kinderen Halins hospitaal te Gent, Gent, A. Siffer, 1905, p. 10.

256 Zie bijlage 7.

257 S. Van Aerschot, Bouwen door de eeuwen heen, p. 270.

258 V. Vaerwyck, “Hospice Sainte-Catherine”, p. 531.

259 V. Vaerwyck, “Hospice Sainte-Catherine”, p. 533.

260 P. Bonenfant, Le problème du paupérisme en Belgique, p. 193.

Page 84: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

84

In de kapel hing vroeger een gedenkplaat waarop de bijzondere vrijgevigheid van het echtpaar van

Pottelsberghe omschreven stond. De plaats is nu niet meer te bezichtigen in de kapel, maar het

opschrift is wel bewaard gebleven in de studies van Saint-Genois en Vaerwyck over het

Alijnsgodshuis.

De ingangspoort van de kapel verdient een bijzondere vermelding. Het bovenste deel ervan was

doorbroken met drie geperforeerde panelen. Er was geen beglazing, maar wel een grote klep langs

binnen. Deze eenvoudige toepassing zorgde voor een permanente ventilatie en ook voor een

onbelemmerd zicht op het interieur van de kapel zonder dat de ingangspoort daarvoor open moest.

Heel deze constructie was jammer genoeg in 1910 in een ver gevorderde vervallen staat.261

De kapel van het godshuis, daterend van 1543-1546, heeft volgens Vaerwyck een heel eigen

opstelling en is misschien wel uniek in onze regio. Opvallend zijn de verschillende verdiepingen die

elk hun eigen gebruik kennen. De kelders die zich uitstrekken onder de kapel werden gebruikt door

de bewoners van de huizen langs de straatkant. Het gelijkvloers deed dienst als kapel en werd

verlicht door spitsboogvensters.262 Daarboven, op de eerste verdieping, bevindt zich een grote,

uitgestrekte zaal die dienst deed als vergaderzaal voor de voogden van het godshuis. De zaal werd

verlicht door zes vensters, vijf langs de binnenkoer van het godshuis en één langs de voorkant van de

kapel. Alle ramen waren toen ook voorzien van luiken langs de buitenkant. Boven de vergaderzaal

was er nog een zolder, verlicht door twee ramen263 langs de voorkant van de kapel en één, voorzien

van buitenluiken, langs de binnenkoer.264

Het traptorentje naast de kapel heeft een vijfhoekige vorm. Het leidde naar het oksaal en naar de

vergaderzaal daarboven. Op 23 januari 1880 vernielde een brand het geraamte van de kapel en van

de traptoren. Een krantenartikel uit de Gazette van Gent (25 januari 1880) getuigde van dit voorval:

“Gisterenavond is een brand in het Sint Katarinagodshuis, Kraanlei, uitgeborsten. Het vuur is in de

zolderingen ontstaan; het dak werd vernietigd. De schade is niet zeer aanzienlijk.”265 De twee

trapgevels en het traptorentje blijven overeind zoals de nauwkeurige schets van St. Mortier

aantoont.266 Na de brand werd de kapel van een plat dak voorzien. Pas na de restauratie in de jaren

261

V. Vaerwyck, “Hospice Sainte-Catherine”, p. 533.

262 S. Van Aerschot, Bouwen door de eeuwen heen, p. 270.

263 V. Vaerwyck, Sint-Katharina-godshuis, p. 9.

264 V. Vaerwyck, "Hospice Sainte-Catherine”, p. 534.

265 UG, Vliegende bladeren, IC 48, nr. 6.

266 Zie bijlage 8.

Page 85: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

85

1950 renoveerde men het oorspronkelijk dakgebinte en traptorentje.267 Het zeshoekige torentje was

langs de onderkant opgebouwd met bakstenen. Het deel dat boven het trapgeveltje uitstak en

waarin de klok hing, was opgetrokken in Balegemse steen268. De zes vlakken waren versierd met

verticale ramen en timpanen. De spits, bedekt met leisteen, droeg een ijzeren kruis en een

windhaan. Torentjes op een trapgevel blijken volgens Vaerwyck zeldzaam te zijn in deze regio. Hij

kent slechts vier gelijkaardige voorbeelden in heel België.269

De kapel is verdeeld in één hoofdbeuk en drie traveeën. De derde travee is verhoogd met een trede

en vormde het heiligdom van de kapel. Er zijn vier vensters in de kapel, per travee één en een vierde

aan de voorkant van de kapel. In de eerste travee bevindt zich het oksaal, rechts van de ingang. Een

zuil en twee bogen dragen het gewelf met boogribben en de borstwering. Boven de zuil werd er een

nis aangebracht en stond het standbeeld van Sint Catharina waarvan het hoofd ontbrak. Een deur in

de derde travee leidt naar de sacristie. Het gewelf van de kapel is ook verdeeld in drie traveeën.

Daarnaast zijn er ook sporen van muurschilderingen te bemerken zoals de drie wapenschilden boven

de plaats van het altaar en een rood consecratiekruis.270

6.4.2. Huizen

Alle huisjes van het godshuis zijn eerder klein en spaarzaam te noemen. Alle afwerkings- en

dekstenen zijn in Balegemse steen, de rest is opgebouwd in gewone baksteen. Boven elke

ingangspoort bemerken we een klein wapenschild in de vorm van een ruit.271

De zeven huizen rechts van de ingang langs de Kraanlei en die op de binnenkoer naar het noorden

gericht, hebben een gelijkaardige binnenindeling. Ze bestaan uit een kelder onder de kapel en een

kamer op het gelijkvloers met een trap die naar een kamer op een eerste verdieping leidt en naar de

zolder. De huizen rond de binnenkoer die gericht zijn naar het oosten hebben een kleine kelder, twee

kamers op het gelijkvloers en één grote kamer onder het dak, verlicht door één zolderraam. De

huizen gericht naar het zuiden hebben dezelfde indeling, maar enkel de onderkant van de huizen tot

aan de boog van de deuren is zoals vroeger. Het bovendeel maakt deel uit van een moderne

267

Koninklijke Bond der Oost-Vlaamse Volkskundigen / Museum, in:

<http://users.telenet.be/kbov/new_page_4.htm>, geraadpleegd op 18.05.2010.

268 V. Vaerwyck, Sint-Katharina-godshuis, p. 9.

269 V. Vaerwyck, “Hospice Sainte-Catherine”, p. 535.

270 V. Vaerwyck, “Hospice Sainte-Catherine”, p. 535.

271 V. Vaerwyck, “Hospice Sainte-Catherine”, p. 537.

Page 86: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

86

constructie. De voorportalen van de huizen tonen een ingenieuze combinatie die nog in oude Gentse

arbeidershuizen wordt gebruikt. In het voorportaal situeert zich ook het begin van de trap. De vier

eerste treden van de trap maken een draaibeweging en zijn in steen. De indeling van de deuren

beschermt de kamer ook voor de tocht.272

6.5. Besluit

Gods- en gasthuizen als onderdeel van de armen- en ziekenhuisinstellingen, werden zowel opgericht

vanuit een christelijke ethiek om gevolg te geven aan de werken van barmhartigheid als vanuit

opportunisme van de gegoede klasse. Het was dan ook zo dat een groot deel van de plaatsen

voorbehouden was aan de bezittende klasse die er zich kon inkopen. Naarmate de sociale

tegenstellingen in de 13de eeuw en 14de eeuw sterker werden, groeide het aantal instellingen.

Algemeen deden de instellingen voor armen- en ziekenzorg dienst al voorzorgsmaatregel tegen de

armoede. Oorspronkelijk boden de gods- en gasthuizen zelfs geen onderdak aan zieken. Naast het

aantal proveniers, werd er ook opvang voorzien voor armen, pelgrims en passanten. Langzamerhand

verschoof de mentaliteit tegenover armen en werden er instellingen opgericht voor specifieke

doelgroepen. Het is in dit opzicht dat we de evolutie van godshuis naar hospitaal moeten zien.

De wereldlijke macht beheerde nu de instellingen, die steeds meer een toevluchtsoord werden voor

arme zieken. De evolutie naar een volwaardig ziekenhuis was pas voltooid wanneer de zuiver

medische taak voorop kwam te staan.

272

V. Vaerwyck, “Hospice Sainte-Catherine”, p. 538.

Page 87: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

87

7. WERKING VAN HET ALIJNSGODSHUIS

Na dit algemene overzicht willen we graag dieper ingaan op de werking van het Alijnsgodshuis zelf.

Verschillende reglementen, terug te vinden in het fonds van het Alijnsgodshuis, geven ons een beeld

van de dagelijkse werking en het bestuur. De documenten vertellen ons onder andere wie wel of niet

werd opgenomen in het godshuis en hoe de bewoners zich dienden te gedragen binnen de instelling.

De bepalingen die, al dan niet in gewijzigde vorm, in de verschillende reglementen terugkeren, geven

een beeld van de evolutie in regelgeving. De moeilijkheid was echter het dateren van de

overgeleverde stukken. Bijna geen enkel reglement was van een datum voorzien. Aan de hand van

secundaire literatuur en inhoudelijke informatie in de reglementen maakten we een voorzichtige

schatting.

7.1. Vroegste tijden: vanaf de stichting tot omstreeks eind de 16de

eeuw

Hoewel de graaf van Vlaanderen vanaf de stichting de bewaarder en beschermer was van het

godshuis, lag de eigenlijke leiding in handen van twee voogden. De voogden van het Alijnshospitaal

werden ook wel provisoren, ‘beleeders’ of ‘rectoren’ genoemd. De voogden waren een typisch

kenmerk van alle burgerlijke godshuizen. Ze werden aangesteld door de schepenen.

Deze benoeming beperkte de zelfstandigheid van de godshuizen. Godshuizen waren immers naast

opvangplaatsen voor behoeftige mensen ook machtsinstrumenten in de handen van de stichters.

De tussenkomst van de schepenen in het benoemen van de voogden was een handige ingreep in de

machtspolitiek. De voogden voerden hun taak onbezoldigd uit.

De bisschop van Doornik benoemde als eerste provisoren van het Alijnsgodshuis de mannelijke

erfgenamen van Simon Damman (schoonbroer van het echtpaar Alijn). Wanneer deze

afstammingslijn uitgestorven was, zou het bestuur van het godshuis in handen komen van de graaf

en de bisschop.273 In 1366 treffen we Simon Damman en Gelnot de Pape aan als voogden, in 1431

waren dit Jan Sersanders en Jan Alijn, in 1468 was dit nog steeds Jan Sersanders samen met Jan

Tollin. In 1513 maakten de voogden Nikolaas Sersanders en Ingelbert Immerzeele het godshuis per

transport over aan het echtpaar van Pottelsberghe – van Steelant. Het vonnis van de Raad van

273

E. Luykx-Foncke, “Het Hospies der Kinderen alijn of alijns-Godshuis te Gent”, p. 7;

G. Maréchal, “De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen in de middeleeuwen”, in:

Standen en Landen, LXXIII (1978), p. 58.

Page 88: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

88

Vlaanderen verdeelde in 1571 het godshuis over de vier laatstgenoemde families.274 In 1628 was

Nicolas Sersanders voogd van het godshuis.275 Uit een reglement van de 17de eeuw kunnen we nog

opmaken dat Antonin van Pottelsberghe en N. D’Assenoijs voogden waren (cfr. infra). Voor de

overname door de commissie van Burgerlijke Godshuizen waren de verschillende voogden prins

Louis Charles Otthon, met als procurator Jonker François Piers, Mher C. Joseph-Gislain-Charle de

Waisiers, Wavrin, etc. en Jonker Jan Baptiste van Pottelsberghe, heer van Lapotterie,

vertegenwoordiger van vrouw Baronnesse van Parck (zie infra).

De provisoren stonden onder toezicht van vier oversten, gevormd door twee leden uit de familie

Alijn, een afgevaardigde van de graaf en één van de bisschop. Aan hen moesten de twee provisoren

elk jaar de inkomsten en uitgaven voorleggen. Ook de vier oversten namen deze taak onbezoldigd

op. Daarnaast werd er later nog een meesterigghe aangesteld die vooral waakte over de dagelijkse

gang van zaken. De ontfanger zorgde voor het beheer over de financiën en bewaarde de

oorkonden.276

Het reglement van de provisoren getiteld: “d’ordinanche regiment ende beleete van alins hospitale

up de leye binnen ghend ghelijk dat by den vooghden ende gouverneurs van den selven hospitaleb y

ouden tijden gheordineert was” kunnen we nog steeds in meerdere exemplaren terugvinden in het

fonds van het Alijnshospitaal.277 De stukken zijn niet gedateerd, maar aan de hand van de bijdrage

van Luykx-Fonke kunnen we ze niet zo lang na de oprichting van het godshuis situeren.

Het reglement bepaalde niet alleen de taken van de provisoren, hier voogden of gouverneurs

genoemd. Daarnaast geeft het ook ruim de aandacht aan de regels waar de bewoners van het

hospitaal zich aan moesten houden. Uiteindelijk blijkt dit laatste in het hele reglement te overwegen.

Als er zich enige onenigheid voordeed in het godshuis waren de voogden verplicht om tussen te

komen en de situatie op te lossen. De bewoners mochten daarbij de voogden niet tegenspreken:

“Eerst bij alsoc dat gheviele eenich discoort of gheschil binnen den hospitale dat sullen de vooghde

moghen bevechten corrigeren ende doen beteren sonder yement. Ende bij also dat eenich van den

provegiers daer jeghen seide ofte hem stelde dat ware up sine provende te verbuerne.”

Al de goederen die de proveniers bezaten, meubelen, geld en sierraden, kwamen na hun dood toe

aan het godshuis. Proveniers die nog een huis buiten het godshuis hadden, moesten dit op eigen

274

C. Diericx, Mémoires sur la ville de Gand, p. 253.

275 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 173 (29 maart 1628)

276 E. Luykx-Foncke, “Het Hospies der Kinderen alijn of alijns-Godshuis te Gent”, p. 7.

277 SAG, OA, reeks LXX, nr. 10.

Page 89: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

89

kosten verzorgen: “Item wanneer eenighen persoon man of wijf int vorseide godshuus de provende

ghegheven wert het zij van den gheslachte omme godswille ofte maelmoessene so sal daer af den

hospitale bliven altgoet daer die persoon uut versterven sal in ghelde in zelvere in juweelen in hauen

ende catheylen ende allen anderen goede. Ende bij also dat die persoon eenighe huse heeft buten den

godshuuse hem toebehorende die moet hi selve houden te gheveke sonder den cost ofte last van den

hospitale ghelijc bij profijt of bate daaer af jaerlicx hebben wille.”

De proveniers werd geboden zich waardig te gedragen. Ze moesten daarbij fout gezelschap,

onredelijke gesprekken en ongepaste kledij vermijden. Niets dat het godshuis een slechte naam zou

bezorgen, werd getolereerd: “Item so es elc provengier hem sculdich te hoedene te vermidene ende

te wachtene van menegherande messeliken ofte costeliken gheselscepe ende van onredeliker

conversatien ende wandelinghen van etene drinckene slapene husene houene ofte van weerliken

uterliken habijten die ten hospitale niet en behoorden bij den welken tgodshuus sonde moghen

hebben scade scande achterdeel ofte blaempte ofte daer bij dat sonde moghen werden ontvrempt

ofte ontvrijt om eenighen manieren.”

Dat de naam van het godshuis niet geblameerd mocht worden, vinden we nogmaals terug in de

bepaling die het verlenen van een prebende in het godshuis regelde. Enkel mensen met goede naam

en faam vanaf veertig jaar werden toegelaten: “Item dat men int voorseide godshuus niemand

ontfaen en sal bij en sij van goeder fame ende renommee, kind van der helighen kerken sonder band

of schult viertich jaer oud ofte meer ofte bij en ware van sulken levene dat den vooghden dochte dat

tgodshuus gheene sconfierichede of blame hebben mochte van doudden of sinen jonghen levene.”

Ook eens men opgenomen was, stonden straffen op het ten schande maken van het godshuis.

De prebende mocht niet doorverkocht of beloofd worden aan iemand anders. De proveniers

mochten zich ook niet zonder toestemming zomaar buiten het godshuis begeven. Wie hiervoor geen

toestemming vroeg en zich meer dan acht dagen buiten het godshuis begaf, kon dan ook niet op

‘petanchie’ of voedsel rekenen: “Item dat niemand sine provende uten selven godshuus verteeren en

sal noch en mach in gheene manieren no dat niemand bate us voordeel van provenden hebben sal hij

en sij provengier wonachtich int huus petanchie ghegheven hebbende alsooc behoort. Ende wie dat

acht daghe anders buuten voorseide huus ware dat hij gheene bate van provenden hebben sal met

jeghen staende dat hij sonder tconsent van dien daer uterstede niet schuldich sal sin te gane.”

Elke avond werd de werkklok geluid en moest men, op straffe van verlies van een brood, in het

godshuis blijven tot de werkklok de volgende morgen luidde. Wie toch buiten het godshuis mocht

verblijven, moest kunnen bewijzen dat dit bij goed gezelschap was: “Item dat de ghene die buten

Page 90: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

90

bliven slapende in sulker goeder plaechen eerliker stede ofte vriende huuse ende haers selves eeren

ombelast. Oft bij also dat sij de contrarie daden dat ware up haelieder provende van acht daghen te

verbuerne.” Proveniers woonden ook de missen in de week bij en op feestdagen: “Item so sijn de

provengiers alle avonde schuldich te commene ende blivene ter bedinghen int voorseide hospitael

alster toe gheluidt sal sijn cort naer der wercclocken up een ‘broet’ te verbuerne telken ghebrekene.

Ende int schelyck te antierne den dienst ende messe van den hospitale ende capellen behouden dien

dat men de messen int voorseiden hospitael doen sal tusschen den sermoene ende hoemessen.”

In het godshuis was het verboden te liegen of iemand te beschuldigen van een leugen: “Eerst so wie

ten andren seeght ghij liecht ofte hets lueghene dat ghij seght.” Ook vloeken was niet toegelaten. Dit

alles telken male op straffe van een of twee broden: “Item so wie deen den anderen vlouct die sal

telken verbueren twee broede.”

Een bewoner kon tweemaal veertig dagen zijn prebende kwijtraken wanneer hij kwaad sprak over

het godshuis, medebewoners blameerde, malafide zaken achterhield of zich niet hield aan de

geboden van de kerk.

In het kader van de brandveiligheid was het ook verboden om bij kaarslicht of bij het vuur vlas te

hekelen. Wanneer men vuur uit de keuken haalde, moest dit gebeuren in een daarvoor geschikt

instrument: “bij keerslichte bij nachte ofte bij den viere(vuur) vlas ne hekelen mach ende hekelen in

gheere manieren ende int ghelike dat niement vier uter kuckene of andersins binnen den godshuuse

en drache het en sij in potten of auden vaten.”

Het bovenstaande reglement doet ons vermoeden dat het godshuis zeker in de vroegste tijden

openstond zowel voor mannen als voor vrouwen. De tweede bepaling waarin we de woorden

‘eenighen persoon man of wijf’ lezen, bevestigt dit vermoeden. In een oorkonde van 12 november

1517 lezen we ook dat er nog een zekere Geeraert Vincx werd opgenomen: “Kenlic zij allen lieden dat

Gheeraert Vincx comende is voor scepenen vande kuere in Ghendt kende ende verlyde bij zijnen

eyghenen propren vryen wille.”278

De strafbepaling van het verlies van een brood bij het niet naleven van het reglement doet ons ook

veronderstellen dat de bewoners van het Alijnsgodshuis een klein rantsoen voedsel kregen. Deze

kleine ondersteuning was waarschijnlijk toch wel belangrijk voor de bewoners aangezien de

strafbepaling meerdere keren voorkomt.

278

SAG, Charters, reeks LXX, nr. 132 (12 november 1517).

Page 91: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

91

Graaf Lodewijk van Male had in zijn uitspraak van 15 augustus 1363 vermeld dat het godshuis

openstond voor arme mensen, dat ze in dagelijks onderhoud zouden voorzien worden en dat alle

werken van barmhartigheid uitgevoerd zouden worden. Toch kunnen we in enkele oorkonden ook

bemerken dat het godshuis niet enkel openstond voor arme mensen, maar ook voor bewoners die al

hun onroerend goed afstonden in ruil voor een levenslange prebende. Het gaat voornamelijk om

vrouwen die “bij haren vrije wille” afstand deden van hun bezit in ruil voor levenslang onderhoud.

Opvallend is de maand waarin deze schenking gebeurde. Voor de zeven oorkonden die we naderbij

bekeken, was de maand van de schenking in vier gevallen december279 en in twee gevallen maart280.

Een vroege schenking in 1422 gebeurde op 23 juli281.

7.2. Reglementen omstreeks de 17de

eeuw

Na het vonnis van de Raad van Vlaanderen werden de prebenden herverdeeld. Er stonden nu geen

twee, maar vier voogden in voor het bestuur van het godshuis. In de 17de eeuwse bronnen komen we

de namen van Antonin Baptiste van Pottelsberghe, N. D’Assenoijs en Sersanders tegen. Hun namen

staan onder een reglement opgesteld in het jaar 1697 en “aldus voorghelesen aen de provendirighen

ende inwoonders van het godtshuys den XVIII ende XIX 7bre 1699.”282 Het reglement maakt geen

onderscheid meer tussen man en vrouw. We kunnen hieruit dan ook afleiden dat het godshuis enkel

nog onderdak bood aan vrouwen.

We overlopen hieronder enkele bepalingen van de “Ordonnantie ende statuten, gemaeckt bij

d’heeren vooghden ende gouverneurs van Alijns Hospitale, geseyt, Ste Cathelijne Godshuis om van nu

voorts in ’t selve Godtshuys van point te pointe onderhouden ende geobserveert te worden.”

De eerste bepaling stelde: “Alvooren datter niemant inden voorsey Godtshuyse als provendierighen

sal ontfanghen ende gheadmitteert worden als aude persoonen van goede naeme faeme ende

comportemente.”

Heel wat bepalingen hadden betrekking op de diensten die werden gehouden in de kapel. De

proveniers waren verplicht om aanwezig te zijn bij het dagelijks gebed: “Item dat sij

279

SAG, Charters, reeks LXX, nr. 135 (3 december 1519); nr. 139 (10 december 1522), nr. 140 (30 december

1522) en nr. 145 (12 december 1529).

280 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 106 (2 maart 1474) en nr. 130 (31 maart 1517).

281 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 84 (23 juli 1422).

282 SAG, Charters, reeks LXX, nr. 188.

Page 92: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

92

provendierigghen alle daghen ghehouden sijn te compareren inde bede ter ghecostumeerde huere op

de peyne daertoe staende.”

Over de zondags- en heiligenmis staat het volgende bepaald: “Item alsoo inde cappelle van desen

godtshuyse is ghefondeert eene misse alle saeterdaeghen, sondaeghen ende heyligh daeghen sullen

de provendirighen verobligeert sijn de voorseide missen te hooren op de verbuerte van eenen

grooten. Ende soo wanneer de misse sal geschieden saterdaeghs sondaechs ende ’s heylighdaechs sal

men ghedeurende die voorpoorte gesloten hauden sonder vreemde persoonen te admitteren ende

sullen die alsvooren moeten hooren op de voorseide peyne ende men sal alsdan oock onderhouden de

ghewonnelicke beede op de ordinaire peyne.”

Op de feestdag van de heilige van de kapel bleef iedereen binnen het godshuis. Voor wie geen hele

dag in het godshuis aanwezig kon zijn, werd een speciale regeling getroffen: “Item datter niemant op

Ste Cathelijnendagh en sal vermoghen buyten te gaene ten sij bij consente van de meesterigghe ende

omme merckelicke redenen dan sullen moeten hooren alle de diensten immers ten minsten de

hoochmisse, sermoen en loff.”

Wie zich niet aan bovenstaande bepalingen hield, kon door de beslissing van de voogden de prove

voor enige tijd kwijtraken: “Item dat iemant professie ende ghewoonte maeckte van hem inde

voorseide diensten l’absenteren sal haere provene worden gheschorst ende ghesuspendeert soo

langhe als de voorseide heeren sullen ordonneren.”

De proveniers dienden zich waardig te gedragen en ruzies met elkaar te vermijden: “Item dat sij

onderlighe sullen leven met alle ghestichticheyt ende ingoede correspondentie sonder den eenen den

anderen te iniurieren niet meer met woorden als met wercken binnen ofte buyten den Godtshuys

vloeken sweeren ofte quade wenschen tegheven mitschaders hun oock te moghen vergheven inden

dranck soo van bier, brandewijn of ander dranken.” Deze bepaling vonden we ook in min of meer

dezelfde vorm terug in het vorige reglement.

De meesterigghe stond in voor de goede orde binnen het godshuis en moest gehoorzaamd worden.

Voor bepaalde activiteiten was dan ook haar toestemming nodig: “Item dat de gonne willende

wasschen bleecken ofte het lijnwaet op hangen int voorseide godtshuys het selve aende meesterigghe

sullen moeten te kennen gheven ten minsten dry daghen te vooren op dat alles soude gaen met

goede ordre. Item sullen de selve meesterigghe ghehouden sijn te draghen alle respect sonder

jeghens haer te murmereren of te crackeelen al ist dat sij somtijt niet toe en saude staen ofte

Page 93: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

93

consenteren dat men van haer versouckt maer met haere antworde al stillekens swijghen, ende hun

daernaer reguleren.”

De meesterigghe had ook de belangrijke taak van portierster. Zij alleen beheerde de sleutel van de

poorten van het godshuis: “Item datter niemant gheenen sleutel meer en sal hebben vande

achterpoorte als de meesterigghe alleen die de selve sal openen noodt sijnde ofte d’occasie sulcx

verheesschende die niet min absolutelyck ghesloten sal worden met het op hauden vande bede. Item

en sullen hunnen sleutel vande voort poorte niet moghen gheven ofte leenen aan een ander om

tgodtshuys vuyt ofte in te loopen ofte eener daernaer te doen maecken op peyne van suspentie van

de provene ende te moeten presteren ende repareren al d’ongheriefuen ende schade die daar doore

sullen commen.”

In de volgende bepaling vinden we een mogelijke aanwijzing die op de aanwezigheid duidt van enkel

vrouwelijke proveniers. Mannelijke personen werden immers geweerd uit het godshuis: “Item dat zij

niemant en sullen vermoghen te aenveerden om met hun in te woonen als eenen persoon ende dat

oock bij consente van de voornoemde heeren mochte oock eenighe vrouwe persoonen voor een nacht

twee ofte meer logieren ende hauden slaepen dan bij consente vande meesterigghe haer nietmin

informerende van de conditie en comportement ende geenssints eenighe manspersoonen.” Het was

ook niet toegelaten “datter yemant sal houden kindt ofte kinderen niet meer van vrienden als

vreemde persoonen.” Over het algemeen werd een verblijf buiten het godshuis, zonder geldige

reden, niet aanvaard. Ook de omgang met vreemde personen was uitgesloten. Het was dan ook van

belang dat de proveniers zich voorbeeldig gedroegen: “Item van ghelycken en sullen niet

frequenteren ende anthieren nochte in ofte uuytgheloop souden met onghelycke persoonen niet

wesende van hunlieden conditie ofte daer wat op te segghen is midts de intentien van de fondaties

van desen Godtshuys medebringen dat de provenderigghen moeten leven met alle stillicheyt ende

modestie in exemple van een ander.”

De volgende regel vinden we ook terug in het voorgaande reglement, maar heeft nu een meer

uitgebreide vorm: “Eyndelynghe yemanden commende te sterven soo moeten als van auden tijde alle

haere goederen bleyfven ten proffycte vanden Godtshuys sonder dat iemandt met haer ghewoont

hebbende eenighe van diere als de haere sal moghen reclammeren midts dat expresselyck verboden

wort datter iemant met gheleende goederen sal huys hauden, maer alle tgone ten huyse vande

overledene sal bevonden worden sal bleyfven ten proffycte van het godtshuys soo voorseyt is weder

iemandt met haer is woonende ofte niet, sonder het minste in prejudicte van tselve godtshuys te

moghen veralieneren ofte ofte ontmaecken derektelick ofte inderektelick.”

Page 94: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

94

Het reglement sluit af met de nadruk dat alle bepalingen gerespecteerd en uitgevoerd moesten

worden. Als men het reglement niet volgde, kon men de prebende kwijtraken: “Alle welcke articlen

de voornomde heeren verstaen ende begeeren preciselick onderhouden ende gheobserveert sullen

worden sonder dissimilate ofte verdragh ende dat de ghene die bevonden sullen worden die ter

contrarie thebben ghedaen haere provene sal worden ghesuspendeert ofte den huyse worden ontseyt

emmers soo sy lieden naer de meriten van de saecke sullen ordonneren ende vinden te behooren.

Ende omme dat niemandt van dese ordonnantie en saude ignorautie pretexeren soos al de selve aen

alle provendirighen soo wel als aen de gonne die met consent van de heeren bij hun sijn woonen

voorghelesen worden, het welcke oock telckens sal ghebeuren int regaert van de gouverneurs die

naermaels sukllen aenveert worden.”

Het reglement werd ondertekend door Antonin van Pottelsberghe, N. d’Assenoy en Sersanders dit de

Luna in 1697. De ontvanger van het Alijnsgodshuis in die tijd was F. Duermael. Hij bevestigde dat het

reglement werd voorgelezen aan de proveniers: “Den onderschreven als ontfangher van alijns

hospitael verclaert desen worden schreven reghel als van auden tijde naer ghewoonte aende

provendirighe ende inwoonders vooren ghelesen hebben om hun naer den selven reghel te reguleren

ofte anders den godtshuyse vuyt te gaen de gonne die het selve niet en beleefden te aenveerden

toore ouden ende tselve ghelesen van tijdt tot tijdte.” Een bijkomende indicatie voor het gegeven dat

er in die tijd enkel nog vrouwelijke bewoners werden toegelaten, zijn de uitsluitend vrouwelijke

namen van alle proveniers die akkoord gingen met de bovengenoemde regels: “My onderschreven

provendirighen van alijns hospitael voorut verclaeren ende attesteren dat den ontfanger telcken

wanneer eene nieuwe provendirighe geadmittereert wort aende selve voor ghelesen wort de

voorschrevene ordonnantiën ende statuten ofte regels van voornoemde godtshuys ende dat inde

teyen wordicheyt van alle provendiers ende inwoonders ende als dan belofte hebben ende belonen

den selven poinctuelyck te sullen onderhouden in teecken der waerheyt hebben wij dese

onderteeckent met presentatie in forma actuen ut supra.”

7.3. Reglementen van de 18de

eeuw en later

Aan de hand van een document ‘Verscheyde reglementen voor het godshuys van Ste Catharina’

komen we ook voor een latere periode enkele zaken te weten over de werking van het godshuis.283

De verwijzing naar de meesterigghe laat toe om een beter beeld van haar functie te vormen. Bij de

titel van het reglement wordt nu niet meer gesproken van het alins hospitale, maar van het Ste

283

SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 188.

Page 95: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

95

Catharina godshuys. De kapel van het godshuis was immers toegewijd aan de H. Katharina, waardoor

de naam van de heilige overging op het gehele godshuis.

De poortiresse zal alle daegen ‘s morgens de voor duere en

agter duere ontsluyten op den gestelden tijd volgens het jaergetijt.

De slutels zullen moeten bij de meesterigge gehaelt en worden

en aldaer weeder gebragt woorden, zij zal ook verpligt zijn

in den winter den sneuw voor de capelle weg te vaege als

ook op de trappen en den ingang van de poorte.

De poorte zal sluyten in den somer ten zeeven uren in den

winter met zonne ondergang naer het klepen van de klok

zal men het gebed beginnen en die te laet komt zal de

boete betaelen van twee ortiens als imand door

onpasselijkheye in het gebed niet kan komen zal zij

verpligt zijn dit aen de meesterigge kenbaer te maeken

en zullen ook niet vermogen uyt te gaen niet vooder

als de noodzaekelijkheye vereyst binnen het beluyk

van het godshuys als de mesterigge hun it moet

anzeggen om het goed order te anthaeven en mogen

hun daer niet tegen verzetten of haer met smaed

worden aentespreken of bij een komste om mallekander

op te hitsten of ze zeullen de bouten betaelen.

Enige regelen weegens de godsdienstigheyd

de godelijke diensten die in de kapelle geschieden

zij moeten die komen hooren zij moeten jaerlyk

een briefken van den zielbestierder bij welken zij hun

bereye hebben tot hunne paesschen geven.

Ten tijde van dit reglement stond het godshuis enkel nog open voor achttien vrouwelijke bewoners.

In het tweede naamboek van de proveniers volgens de sententie van het jaar 1571 vinden we reeds

enkel nog namen terug van vrouwen. Ook het document dat het amortissement voor goederen

beschrijft op 22 februari 1756, uitgaande van Maria-Theresia, vermeldt dat het godshuis openstaat

‘pour l’entretien de dixhuit pauvres vielles femmes’.284 Dit bleef zo ongewijzigd tot de sluiting van het

godshuis in 1883. We komen dit te weten in een extrait de la declaration dressée en vertu des edits

de Joseph II des 4 et 20 janvier 1787 des biens, revenus et charges de l’hopital Ste Catherine, Gand.285

In deze declaratie lezen we dat: “men onderhoudt achttien vrouwen, sij ontfangen in gelden voor

redemptive van olie, maelteyd, zautgelt, eedtbroodt, branthoud en botergelt, s’jaers, geleyk hier near

284

SAG, reeks SDV, nr. 367.

285 SAG, reeks LXX, nr. 19.

Page 96: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

96

inde rubrique van lasten partieulierelyk sal worden aengewesen.”

De patronen of collateurs van het godshuis waren sijne hoogheid, prins Louis Charles Otthon, met als

procurator Jonker François Piers, Mher C. Joseph-Gislain-Charle de Waisiers, Wavrin, etc. en Jonker

Jan Baptiste van Pottelsberghe, heer van Lapotterie, vertegenwoordiger van vrouw Baronnesse van

Parck. De rentmeester was Guilliemme Sartel. De declaratie is eigenlijk een overzicht van de lasten

en uitgaven van het godshuis. Zo komen we enkele specifieke uitgaven te weten. Zoals daar waren

voor de proveniers op Sint-Catharinadag: “Item over hun maelteyt pitantie zautgelt elk thien” en voor

de predikant: “Item aen den predikant over t’doen van dry sermoenen s’jaers in dese capelle t’elkent

op sint-Catherine dagh kerchweydinge en ursula s’jaers”. De proveniers kregen ook nog eens: “alle

drij maenden van t’jaer drij meukens graen en drij meukens in gelde” en “telkent jaere elk een

hondert brandhoud benevens elk een hondert in gelde”. Aan de meesterigghe werd “voor haere sorge

int opdaen van elkx houd tot 1-4-0” gegeven en nog eens “haer jaerlyckx pensioen tot 24-4”.

Sommige proveniers genoten van een extraatje door toedoen van een jaargetijde van Nicolaas

Sersanders of door andere giften. Het godshuis behandelde in ieder geval iedereen gelijk en had ook

oog voor “de caducke ofte sieke provendiriggen van dit hospitael” die” jaerlyckx vierentwintigh

guldens thien stuyvers” kregen. Al deze kosten kwamen jaarlijks op 2935 gulden 9 stuiver en 5 denier.

7.4. Besluit

De verschillende reglementen leerden ons heel wat interessante zaken met betrekking op het

bestuur en het dagelijkse leven in het godshuis. Zo stond het godshuis aanvankelijk open voor zowel

vrouwelijke als mannelijke bewoners. Later verbleven er enkel nog vrouwen. De bewoners moesten

zich waardig gedragen en mochten geen onrust stoken. Deed men op een of andere wijze het

godshuis toch oneer aan, dan verloor de schuldige een brood of enkele dagen zijn prebende.

In een later reglement waren er ook heel wat bepalingen met betrekking op het bijwonen van de

misvieringen in de kapel van het godshuis. ’s Avonds werd het godshuis gesloten door de

meesterigghe die de enige sleutel had. De voogden konden op om het even welk ogenblik het

godshuis bezoeken en maatregelen treffen tegen ongehoorzame bewoners. Het laatste reglement

beschreef de jaarlijkse uitgaven van het godshuis. Naast al de bepalingen vonden we in twee gevallen

ook de namen van de voogden terug.

Page 97: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

97

8. VAN GODSHUIS NAAR BELUIK, VAN BELUIK NAAR MUSEUM

In een laatste hoofdstuk bekijken we de laatste eeuwen van het godshuis als zorgverlenende

instelling. De wetten uitgevaardigd tijdens de Franse Revolutie met betrekking op de publieke

onderstand hadden ook gevolgen voor het godshuis op de Kraanlei. Het bestuur van het godshuis

kwam immers in handen van een Commissie van Burgerlijke Godshuizen. In de 19de eeuw hield het

godshuis op te bestaan en werden de gebouwen eigendom van een Gentse industrieel. Een laatste

eigenaarswissel deed zich voor in de 20ste eeuw wanneer de stad Gent de gebouwen overnam.

Na grondige restauratiewerken opende in 1962 het Museum van Volkskunde haar deuren in het

voormalige godshuis. Een naamswijziging naar het Huis van Alijn maakte in 2000 de cirkel naar de

gebeurtenissen in de middeleeuwen rond.

8.1. Openbare onderstand tijdens Franse Revolutie

8.1.1. Achtergrond van de hervormingen

De Franse overheersing (1794-1815) had ook voor het Alijnsgodshuis duidelijke gevolgen. Zieken- en

armenzorg werden grondig door de Fransen hervormd: wetten werden afgekondigd en instellingen

opgericht. Een belangrijk jaar was 1797 toen de Commissies van Burgerlijke Godshuizen werden

ingesteld en later in het zelfde jaar ook de Weldadigheidsburelen. Deze twee concrete instanties

hadden de opdracht om behoeftige mensen bij te staan.

De eerste instantie centreerde zich rond de Burgerlijke Godshuizen, ook wel Hospices Civiles

genoemd. In deze godshuizen werden minderbedeelde en behoeftige mensen geholpen: armen,

bejaarden, verlaten kinderen, vondelingen, verminkten en gebrekkige mensen.

De tweede instantie: het Bureel van Weldadigheid ofwel Bureau de Bienfaisance centreerde zich

rond de hulp en onderstand voor oude mensen en wezen die elders niet opgevangen konden

worden. Elke gemeente was verantwoordelijk voor het beheren van deze twee instellingen. Een

commissie van vijf leden, benoemd door de gemeente, keek toe op het juiste verloop van zaken.286

De Fransen maakten dus schoon schip in de organisatie van de zorgverlening voor behoeftige

mensen die tot dan toe in de handen van zelfstandige instellingen lag. De grootste verandering was

286

R. De Baets, Gent 1797-1997: tweehonderd jaar zorg voor de medemens: Bureel van weldadigheid,

Burgerlijke godshuizen, COO, OCMW: een omzien in verwondering en herkenning. Gent, OCMW, 1997, pp. 3-5.

Page 98: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

98

ongetwijfeld het buitenspel zetten van de kerk. Jarenlang hadden parochies zich ingezet voor de

armenzorg. Waar de politieke overheden vroeger enkel een waarnemende functie hadden, werden

ze vanaf de Franse hervorming actief betrokken in het beheer van de instellingen. Alle beheerders en

medewerkers waren verplicht om een eed af te leggen aan de Franse Republiek. 287

Toch waren er reeds in het verleden pogingen ondernomen om de hulpverlening te centraliseren en

uniformeren. Op 7 oktober 1531 liet Keizer Karel een edict288 verschijnen om alle inkomsten uit de

‘weldadigheid’ samen te brengen in één kas, beheerd door meesters die werden aangeduid door de

‘Magistraat’. Het was een eerste poging van de overheid om een uniforme publieke bijstand te

organiseren in onze provincies. Essentieel in het edict was het verbod op bedelarij en het

centraliseren van de bijstand.289 In de 16de eeuw werd immers de meerderheid van de Europese

landen geconfronteerd met pauperisme en bedelarij. Een groei van de bevolking ging niet gepaard

met een gelijklopende economische groei waardoor de situatie in vele landen naar een crisis

leidde.290 De industriële, commerciële en agriculturele veranderingen op het einde van de

middeleeuwen deden het aantal bedelaars en vagebonden sterk stijgen. Dit zorgde voor een

explosieve sociale situatie. Keizer Karel nam de nodige maatregelen voor Vlaanderen en gaf een

eerste aanzet tot de omvorming die zich later in de Franse Revolutie voordeed. Het Franse bewind

stelde immers de Commissies van Burgerlijke Godshuizen en de Weldadigheidsbureaus in. Hieruit

vloeiden de wetten van het jaar 1925 die de voorgenoemde instellingen deden samensmelten in de

Openbare Onderstand. Het uitvaardigen van het edict van 7 oktober 1531 moest ook de

ongeorganiseerde werking van de Heilige Geesttafels en de godshuizen oplossen en misbruik van

deze instellingen door armen of werklozen vermijden. 291

De poging van Keizer Karel bleek echter geen succesvolle. Ook onder Jozef II ondernam men

pogingen om elke gemeente verantwoordelijk te stellen voor het onderhouden van zijn armen. De

regering steunde dit voorstel, maar de uitwerking draaide vaak anders uit.

287

R. De Baets, Gent 1797-1997: tweehonderd jaar zorg voor de medemens, pp. 5-6.

288 J.-P.-A. Lameere, Recueil des ordonnances des Pays-Bas, 2

e série: 1506-1700, v. 3, Brussel, Goemaere, 1893-

1978, pp. 265-273.

289 P. Bonenfant, “Les origines et le caractère de la reforme de la bienfaissance publique au Pays-Bas sous le

régime de Charles Quint”, in: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, V (1926), p. 888.

290 P.-L. Laget en F. Salaün, “Aux origines de l'hôpital moderne, une évolution européenne”, p. 21.

291 P. Bonenfant, “Les origines et le caractère de la reforme de la bienfaissance publique au Pays-Bas sous le

régime de Charles Quint”, pp. 888-889.

Page 99: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

99

Het Franse bewind ondernam dus als eerste een succesvolle poging om alle

liefdadigheidsinstellingen, opgericht sinds de middeleeuwen, te uniformeren en centraliseren.

Het bleek ook een erg efficiënt systeem dat overeind bleef tot de oprichting van de Commissies van

Openbare Onderstand op 10 maart 1925.292

De liefdadigheid tijdens het Ancien Regime was meestal enkel en alleen voor de meer gegoede

burger en had een onrechtvaardig karakter. De Fransen, daarentegen lieten hun revolutionaire

ideeën, égalité, fraternité en liberté, ook ingang vinden in de armenzorg. Liefdadigheid werd nu

openbare onderstand of publieke bijstand genoemd. De nadruk lag duidelijk op het openbare van de

onderstand, op de bijstand voor iedereen en niet voor slechts de enkelingen van tijdens het Ancien

Regime. “Tegenover de particuliere, willekeurige, ongewisse, discontinue en gedeeltelijke

liefdadigheid plaatsen de revolutionairen de publieke, billijke, doordachte, methodische en solidaire

‘weldadigheid’.”293 De hervorming van het Franse bewind lag ingebed in een bredere

beleidswijziging. In de tweede helft van de 18de eeuw deden grote Europese naties een inspanning

inzake armen- en ziekenzorg, gevoed door een populationistische gedachte en het nieuwe idee dat

bijstand aan arme zieken viel onder de verantwoordelijkheden van de staat.294

De Assemblée Nationale decreteerde vanaf 1789: “ ’De onderstand’ is een plicht van de

maatschappij, de behoeftigheid van de burgers is een tekortkoming van de overheid, deze laatste

moet de behoeftigheid verhelpen.”295 De grondwet van 24 juni 1793 bevestigde in artikel 23 dat de

armenzorg een heilige schuld was: “De Maatschappij moet de ongelukkige burgers onderhouden door

ze werk te verschaffen of middelen van bestaan als ze niet in staat zijn te werken.”296 Op 23 messidor

jaar twee (11 juli 1794) nationaliseerde de Conventie de goederen van de hospitalen en

liefdadigheidsinstellingen.297 Eerder waren al in 1793 de voorwaarden vastgelegd om in aanmerking

te komen voor een domicilie van openbare onderstand. In 1795 werden de voormalige

liefdadigheidsinstellingen aan de controle onderworpen van de gemeentebesturen.

292

P. Van den Eeckhout, “De openbare onderstand”, in: De erfenis van de Franse Revolutie 1794-1814, VI

(1989), p. 141.

293 P. Van den Eeckhout, “De openbare onderstand”, p. 141.

294 P.-L. Laget en F. Salaün, “Aux origines de l'hôpital moderne, une évolution européenne”, p. 24.

295 P. Van den Eeckhout, “De openbare onderstand”, p. 141.

296 P. Van den Eeckhout, “De openbare onderstand”, p. 141.

297 P. Poullet, Les institutions françaises de 1795 à 1814: essai sur les origines des Institutions Belges

contemporaines, Parijs, Plon, 1907, p. 427.

Page 100: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

100

Toch verliep de Franse reorganisatie tot dan toe niet vlekkeloos. De ziekenhuizen bouwden een

schuldenlast op en bedelingen in steden en dorpen (bureaux de bienfaisance) hadden ook te lijden

onder gebrek aan middelen. Bij de overgang van de Conventie naar het Directoire (1795) zag men in

dat het werk van de onderstand steeds meer aan zijn doel voorbij ging. De nieuwe regering besloot

dan ook aan de hand van een reeks wetten vanaf dan doelmatiger te werk te gaan. De wetten van

het jaar vijf zijn hierin toonaangevend. De nationalisatie liet men achterwege. De zorg voor de

behoeftigen werd nu toevertrouwd aan speciaal daarvoor ingerichte instellingen. Deze instellingen

beheerden hun eigen inkomsten en hadden een ruime autonomie waardoor ze zelf initiatieven en

beslissingen konden nemen. 298

8.1.2. De wetten van het jaar vijf

Op zestien vendémiaire jaar vijf (zeven oktober 1796) werd in elke gemeente een administratieve

Commissie der Burgerlijke godshuizen opgericht die bestond uit vijf leden299: “Loi de 16 vendémiaire

an V (7 octobre 1796), qui conserve les hospices civils dans la jouissance de leurs biens, et régle la

maniere dont ils seront administrés.” De leden, gekozen door het gemeentebestuur, voerden hun

taak vrijwillig uit: “Les administrations municipales auront la surveillance immédiate des hospices

civils établis dans leur arrondissement. Elles nommeront une commission composée de cinq citoyens

résidant dans le canton, qui éliront entre eux un président et choisiront un secrétaire.” De ontvanger

(los van de vijf leden) zag toe op de financiën van de Commissies. Hij gaf de rekening door aan het

gemeentebestuur die het op zijn beurt voorlegde aan het hoofdbestuur van het departement.300 De

taak van de eerste secretaris en ontvanger was bijgevolg het verzamelen van de bestaande

inkomsten van de godshuizen om zo over te gaan tot een grondige reorganisatie301: “Chaque

298

P. Van den Eeckhout, “De openbare onderstand”, pp. 142-143;

D. Van Damme, “Arbeid en armenzorg. Elementen voor historisch onderzoek naar de functies van de openbare

armenzorg in België gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw”, in: Handelingen der koninklijke Zuid-

Nederlandse Maatschappij voor taal en letterkunde en geschiedenis, XXXIX (1985), p. 216.

299 P. Poullet, Les institutions françaises de 1795 à 1814, p. 428.

300 P. Van den Eeckhout, “De openbare onderstand”, p. 143;

L. Tripier, Les codes français collationnés sur les éditions officielles: et les seuls où sont rapportes les textes du

droit ancien et intermédiare nécessaires à l’intelligence des articles, Parijs, De Cotillon, 1848, p. 1283, in:

http://books.google.be/books?id=_CkPAAAAQAAJ&printsec=frontcover#v=onepage&q&f=false, geraadpleegd

op 21.04.2010

301 R. De Baets, Gent 1797-1997: tweehonderd jaar zorg voor de medemens, p. 6.

Page 101: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

101

commission nomme, hors de son sein, un receveur, qui lui rendra compte tous les trois mois, elle

remettra ce compte à l”administration municipale, qui l’adressera, dans la décade, avec son avis, à

l’administration centrale du département, pour être approuvé s’il y a lieu.”302 Aan het eind van het

Ancien Regime was het patrimonium van de godshuizen immers zeer verbrokkeld. Met hun

reorganisatie beoogden ze het weer samen te brengen.303

De commissies, die onder controle stonden van de gemeentebesturen, bezaten nu ook

rechtspersoonlijkheid.304 Een rechtspersoon is geen concreet wezen, wat wil zeggen dat het niet in

levende lijve bestaat. Het is een juridische techniek om een op zich staand rechtssubject in het leven

te roepen. Als instelling hadden de commissies door de rechtspersoonlijkheid bepaalde rechten en

bekwaamheden en konden ze zo deel nemen aan het dagelijks rechtsverkeer, net als fysieke

personen dit kunnen. De rechtspersoon wordt aangeduid door de goederen die hem toebehoren, in

het geval van de commissies, het patrimonium. De juridische techniek dient om een bepaald doel in

de werkelijkheid te realiseren en is dus beperkt.305 De rechtspersoonlijkheid stelde de commissies

niet alleen in staat om eigenaar te zijn van een patrimonium, maar ook om de afgenomen goederen

terug te vorderen.306 Godshuizen waren publiekrechtelijke rechtspersonen door de openbare

overheid in het leven geroepen. Ze namen deel aan het overheidsbeleid en waren zelfs met

overheidsgezag bekleed, aldus hadden zij rechtspersoonlijkheid. Elk godshuis kreeg ook een nieuwe

naam. Zo werd het Alijnsgodshuis ‘Hospice n° 20’.307

Op 7 frimaire in het jaar vijf (27 november 1796) werd het Bureel van Weldadigheid, ook wel Bureau

de Bienfaisance genoemd, opgericht.308 Dit bureau moest erop toezien dat wezen en oude mensen

die niet in gestichten leefden hulp en onderstand kregen.309

302

L. Tripier, Les codes français collationnés sur les éditions officielles, p. 1283.

303 P. Van den Eeckhout, “De openbare onderstand”, p. 143.

304 OCMW Diksmuide / Historiek, in: <http://www.ocmw-

diksmuide.be/Fiche.aspx?Custnr=272&Itemnr=17147>, geraadpleegd op 18.05.2010.

305 D. van Gerven, Beginselen van Belgisch privaatrecht. 4: Rechtspersonen. 1: Rechtspersonen in het algemeen;

verenigingen, stichtingen & publiekrechterlijke rechtspersonen; rechtspersonen, Leuven, Kluwer, 2007, pp. 5-6

in: http://books.google.be/books, geraadpleegd op 22.04.2010.

306 P. Van den Eeckhout, “De openbare onderstand”, p. 143.

307 E. Luykx-Foncke, “Het Hospies der Kinderen alijn of alijns-Godshuis te Gent”, p. 16.

308 P. Poullet, Les institutions françaises de 1795 à 1814, p. 428

309 R. De Baets, Gent 1797-1997: tweehonderd jaar zorg voor de medemens, p. 5.

Page 102: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

102

De Franse invloed op het vlak van de openbare onderstand werd gekenmerkt door het afkondigen

van een hele reeks wetten. De ene wet bleek echter al doeltreffender dan de andere.

Sommige wetten deden de (gemeentelijke) Schatkist flink dalen en zorgden voor moeilijkheden.

Toch realiseerde het Franse bewind een grondige koerswijziging wat de hulpverlening aan

onvermogenden betrof. Zowel institutioneel als wereldbeschouwelijk tekende zich een breuk af

tegenover het Ancien Regime. Daar waar armenzorg in het Ancien Regime vooral een particuliere en

individuele zaak was, stond de publieke onderstand vanaf de Franse Revolutie als maatschappelijke

plicht van de Staat voorop. Ondanks dit alles werd het dagelijkse leven van de behoeftige mens er

niet beter op. De institutionele hervormingen gingen jammer genoeg voorbij aan de factoren die de

levensomstandigheden van de behoeftigen het meest beïnvloedden.

De onderstand was niet opgewassen tegen de algemene crisissen die de bevolking hard trof.

De Industriële revolutie bracht lage lonen met zich mee, vrouwen- en kinderarbeid, en werkloosheid.

Daarenboven stegen de prijzen van de meest essentiële levensmiddelen zoals brood. Ondanks de

breuk met het Ancien Regime kampte de Franse regering met inefficiëntie. Een belangrijke reden

voor deze ondoeltreffendheid was de manke communicatie tussen de commissies en andere

instellingen. Onderlinge twisten over financiën en een gebrekkige subsidiëring maakte de werking

moeilijk. Hoewel men zich van deze tekortkomingen reeds tijdens de Franse republiek bewust was,

duurde het toch nog tot de 20ste eeuw, met de oprichting van de Commissie Openbare Onderstand,

vooraleer deze van de baan waren. 310 België bevestigde immers de toestand die de Franse Revolutie

met zich had meegebracht in de wet van 27 november 1891 op de openbare onderstand.311

8.2. Van Commissie Openbare Onderstand naar OCMW

Op 10 maart 1925 werd het onderscheid tussen de Burgerlijke Godshuizen en de Burelen van

Weldadigheid definitief opgeheven. Uit de fusie van beide instellingen ontstond de Commissie van

Openbare Onderstand. Vanaf toen erkende men de wettelijke, preventieve werking van de openbare

onderstand. De verwezenlijkingen van de Franse Revolutie waren immers vooral gericht op acute

310

P. Van den Eeckhout, “De openbare onderstand”, pp. 145-146.

311 M. Mahieu, A. Lukowiak en F. Destoop, De openbare centra voor maatschappelijk welzijn: de organiek wet

van 8 juli 1976 en aanverwante wetgeving, Antwerpen, Maklu, 1999, p. 6.

Page 103: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

103

situaties en hadden geenszins een preventief karakter.312 De nieuwe commissies stonden onder

toezicht van het college van de burgemeester en de schepenen.313

Op 8 juli 1976, tweehonderd jaar na de Franse wet op de onderstand, vormde men de Commissie van

Openbare Onderstand om tot Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, kortweg OCMW.

Opvallend is de gelijkenis tussen de terminologie nu en tweehonderd jaar geleden. In 1797 sprak

men over het Bureau van Weldadigheid. Sinds 1997 spreekt men over het Welzijnsbureau.

Inhoudelijk is er wel een fundamenteel verschil. Het recht op een menswaardig bestaan werd vanaf

dan bij wet vastgelegd.314 Het recht gold echter niet enkel meer voor behoeftigen en zieken, zoals

onder de Commissies van Openbare Onderstand, maar voor iedereen.315

8.3. Van godshuis naar beluik

8.3.1. Sluiting van het godshuis

Het godshuis Alijn maakte de overgang van Commissie van Burgerlijke Godshuizen naar Commissie

van Openbare Onderstand niet meer mee. In de laatste jaren voor de sluiting stond het godshuis

enkel nog open voor “niet meer dan 18 bejaerde vrouwen, welke er wooning en geldelyken

onderstand van wege de burgerlyke Godshuizen genieten.”316 Deze geldelyken onderstand was echter

niet zo groot: tweeëndertig cent of een plaquette in de zomer en zesendertig cent of vier stuiver in

de winter.317 Aangezien het bestuur van het godshuis nu in handen lag van de commissie kreeg de

zaal boven de kapel een andere bestemming. Om en rond 1820 bracht schilder Sloetens of Sloeders

er zijn atelier in onder. In 1822 schreef de meesterigghe van het godshuis nog aan Dhr. Triest (als lid

van de commissie verantwoordelijk voor de kleine godshuizen) over de geluidsoverlast die de

leerlingen van de schilder maakten tijdens de misvieringen.318 In 1842 voerde de commissie van de

312

X. (ed.), Sociale bescherming op nieuwe paden: liber memorialis Béatrice Van Buggenhout, Leuven,

University Press, 2003, pp. 581-582.

313 B. Hooland et al., Naar een beter bestuur: liber amicorum Prof. Dr. B. Van Hooland, Gent, Academie Press,

2002, p. 61

314 R. De Baets, Gent 1797-1997: tweehonderd jaar zorg voor de medemens, p. 16.

315 A. Pals-Ghoos, OCMW: voor iedereen, in elke gemeente, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1982, p. 17.

316 J.J. Steyaert, Volledige beschrijving van Gent, p. 272.

317 E. Luykx-Foncke, “Het Hospies der Kinderen alijn of alijns-Godshuis te Gent”, p. 17;

J. De Saint-Genois, Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, p. 42.

318 OCMW, Hospiciën, Godshuis nr. 20 St Kathelijne of Alynhospitaal, reeks 29, nr. 32.

Page 104: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

104

Burgerlijke Godshuizen een proces tegen de schilder “en délaissement d’un local dans l’hospice de

Ste Cathérine” waarbij de commissie de zaak won.319

Op dertig januari 1863 besliste de commissie uiteindelijk om het godshuis te sluiten.320

De proveniers van het Alijnsgodshuis werden overgebracht naar het Grootbegijnhof in de

Proveniersterstraat en Sophie Van Akenstraat te Gent. In 1881 werd Julien de Moerloose benoemd

als geneesheer van de proveniers in het godshuis St. Catharina in het Grootbegijnhof.321

In 1901 besliste de Gemeenteraad van Gent in een zitting van 15 april het godshuis dat toen

ondergebracht was in het Grootbegijnhof definitief te sluiten. De ouderlingen werden ofwel

overgebracht in het gesticht voor Oude Vrouwen ofwel konden ze met een toelage van vijftig cent

onderhoudsgeld per dag alleen gaan wonen.322 Hier eindigt dus definitief de geschiedenis van het

Alijnsgodshuis.

8.3.2. Inrichting als beluik

Wat gebeurde er nu met de gebouwen van het voormalige godshuis? In 1883 verkocht de Commissie

het godshuis aan Gustaaf Jan Van Loo-Pieckaert. Het godshuis werd een beluik en de kapel deed

dienst als werkhuis en schrijnwerkerwinkel.323 De akte van openbare verkoop wordt bewaard in het

archief van het OCMW Gent.

Op donderdag 8 november 1883 werd de enige zitdag gehouden voor de openbare verkoop om 9u ’s

morgens in de vergaderplaats van het bestuur van de Burgerlijke Godshuizen bij Sint-Jakobskerk nr.

34. Notaris De Weert was bevoegd voor deze openbare verkoop. De eigendom werd als volgt

beschreven: “Stad Gent, Kraanlei en Bogaartstraat, Schoone en welgelegen bouwgronden, woningen

en aftebreken gebouwen, uitmakende het voormalig St. Catharina Godshuis te Gent, Kraanlei en

Bogaartstraat, te zamen groot 1373 meters 50 decimeters vierkant; verdeeld in 10 kopen waarvan

319

OCMW, Processen, Burgerlijke Godshuizen, reeks 44, nr. 76.

320 Koninklijke Bond der Oost-Vlaamse Volkskundigen / Museum, in:

<http://users.telenet.be/kbov/new_page_4.htm>, geraadpleegd op 18.05.2010.

321 OCMW, Hospiciën, Godshuis nr. 20 St Kathelijne of Alynhospitaal, reeks 29, nrs. 11 en 12.

322 OCMW, Hospiciën, Godshuis nr. 20 St Kathelijne of Alynhospitaal, reeks 29, nrs. 13 en 14.

323 Zie bijlage 9 en 10

Page 105: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

105

tienden koop bestaat uit de af te breken gebouwen zich bevindende op kopen 1 tot en met 8: zoo deze

goederen zijn aangeduid bij de volgende grondteekening.”324

In het kader van een resolutie werd door de Commissie der Burgerlijke Godshuizen akkoord gegaan

met de verkoop van het godshuis. Op 3 februari 1883 stond men de verkoop toe. In januari 1884 was

de verkoop rond en werd door het Provinciaal Bestuur van Oost-Vlaanderen, de bestendige

deputatie van de provinciale raad bekend gemaakt dat Van Loo-Pieckaert voor zesentachtigduizend

tweehonderd zestig frank eigenaar werd van het voormalige godshuis. Tijdens een van de zittingen

die hieraan vooraf ging op 19 oktober 1882 wees men op de uitstekende ligging in het midden van de

stad, in een van de meest commerciële wijken. De gronden en de gebouwen hadden daarom volgens

de Commissie een grote waarde.

Nog vóór de eigenlijke verkoop moesten er delen van het godshuis afgebroken worden omwille van

de slechte staat waarin zij zich toentertijd bevonden. De bestuurraad der Burger Godshuizen van

Gent besliste dit definitief in de zitting van 22 februari 1883. Het beluik was helemaal uitgeleefd

waardoor alle gebouwen in een vervallen staat verkeerden. In een uittreksel van de beraadslagingen

van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen in Gent van 19 oktober 1882 vinden we reeds terug dat

herstellingswerken zo goed als uitgesloten waren. In het rapport lezen we ook dat de verkoop van de

gebouwen een des te zinvollere daad was aangezien de huisjes niet meer door de bewoners werden

betrokken. De huisjes waren in een zodanig slechte staat en moesten weldra weer opgebouwd

worden.

Het rapport vertelt ons ook nog dat de toestemming voor de verkoop van de gebouwen zou

aangevraagd worden.325

In het verkoopdossier vinden we verdere uitleg over deze afbraakwerken. De gebouwen, rood

aangeduid op het plannetje, moesten “tot gelijk met het wandelpad der Kraanlei” afgebroken

worden “ter uitzondering der muren scheydende de aftebreken gebouwen van de aanpalende, zulcke

muren zelfs door den aannemer te zynen koste ter voldoening van het Bestuur der werken zullen

moeten hersteld worden.”326

324

OCMW, verkopingen, Burgerlijke Godshuizen, reeks 49, nr. 243.

325 Archief OCMW, Burgerlijke Godshuizen 49, Verkopingen 243 (19 oktober 1882).

326 Archief OCMW, Burgerlijke Godshuizen 49, Verkopingen 243 (22 februari 1883). Zie bijlage 11.

Page 106: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

106

8.4. Van beluik tot museum

Sinds 1941 werd de stad Gent eigenaar van het gebouwencomplex. De uitzonderlijke geschiedenis en

mooie ligging van de huizenrij zal ook de stad niet ontgaan zijn. Op 20 september 1943 kreeg het

gebouw de stempel van beschermd monument en werd het opgenomen in de databank van

onroerend erfgoed.327 In 1952 restaureerde de stad het Alijnshospitaal met oog voor de

oorspronkelijke architectuur.328 De oorspronkelijke bouwplannen van de hand van Valentin Vaerwijck

zijn te bezichtigen in het stadsarchief van Gent.329

Tot in 1962 werden volkskundige verzamelingen ondergebracht in het museum voor Folklore in de

voormalige kerk van de O. L. –Vrouwbroeders of Geschoeide Karmelieten.330 Dit museum opende

haar deuren in 1932 en werkte nauw samen met de Koninklijke Bond der Oost-Vlaamse

volkskundigen, opgericht in 1926. Deze instelling startte een intensief verzamelbeleid waardoor de

gehele collectie in 1962 een nieuw onderkomen kreeg in het voormalige Alijnshospitaal. Het museum

heette voortaan het Museum voor Volkskunde en stelde in de huisjes de verschillende ambachten

ten toon die uitgeoefend werden rond 1900. In elk kamertje kon de bezoeker een beeld krijgen van

de werking van in onbruik geraakte of zeldzame ambachten. Attributen en interieurs werden geheel

volgens de toenmalige tijdsgeest aan de hand van reconstructies tentoon gesteld.

In 2000 sloeg het museum een nieuwe weg in en verwees met de nieuwe naam ‘Het Huis van Alijn’

duidelijk naar de ontstaansgeschiedenis van het gebouw.331

8.5. Besluit

Dit hoofdstuk schetste de evolutie die het godshuis onderging vanaf het einde van het Ancien Regime

tot de nieuwste tijden. De ambitieuze wetten van het jaar vijf kondigden het tijdperk aan waarin

onderstand een recht werd voor elke behoeftige en bijstand een openbaar karakter kreeg.

Toch diende er nog een hele weg afgelegd te worden in de organisatie van wat vroeger liefdadigheid

327

Onroerend erfgoed / Databank beschermd ergoed / Beschermingsfiche Sint-Katharinahospitaal, in:

<http://www.erfgoed.net/beschermingen/fiche.php?id=001295&pv=O>, geraadpleegd op 15.05.2010.

328 R. Van Der Linden, Het kinderen Alijnsgodshuis te Gent, pp. 4-5. Zie bijlage 12.

329 SAG, MA, Moderne bouwvergunningen, TDG (technische dienst gebouwen), reeks VI, nr. 9-b.

330 E. Luykx-Foncke, “Het Hospies der Kinderen alijn of alijns-Godshuis te Gent”, pp. 16-18.

331 Huis van Alijn, Museuminfo, Historiek in:

< http://www.huisvanalijn.be/nl/info/presentatiemuseum/p1.html >, geraadpleegd op 08.12.2009.

Page 107: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

107

werd genoemd. Die stap werd gezet door het oprichten van de Commissie Openbare Onderstand,

een ontwikkeling die het godshuis niet meer meemaakte. Eind 19de eeuw kregen de gebouwen voor

de eerste keer een andere functie dan die van godshuis. Arbeidersgezinnen woonden er in slechte

omstandigheden. De gebouwen waren dan ook grotendeels afgeleefd wanneer de stad er eigenaar

van werd. Restauratiewerken kondigden het derde leven van de gebouwen aan. In 1962 opende er

het Museum voor Volkskunde. Dat een museum over tradities en cultuur niet gedateerd hoeft te zijn,

bewijst het met een vernieuwde hedendaagse visie en een naam die het verleden levendig houdt.

De geschiedenis van het Huis van Alijn is hiermee niet ten einde. Hoewel we er zeker van zijn dat

vijandigheden tussen de Rijms en Alijns zich niet meer zullen voordoen, heeft het museum alle

factoren van succes mee om nog een lange geschiedenis te beschrijven.332

332

Zie bijlage 13.

Page 108: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

108

SLOTBESCHOUWING

De boetedoening en verzoening van de veroordeelde gebroeders Rijm werd zeer aanschouwelijk

gemaakt in de stad. De oprichting van het godshuis en de twee kapelanijen waren een onmiskenbare

ingreep in de publieke ruimte van Gent. Daardoor bleef de herinnering aan de moord zichtbaar.

Belangrijk is ook de verzoening. De familie Alijn, partij van de slachtoffers, stelde in een gebaar van

liefdadigheid hun huis ter beschikking voor de oprichting van het Alijnsgodshuis. Deze wederzijdse

toenadering hielp de zoenband te versterken. De uitgebreide kijk op de vete tussen de twee

patricische families gaf ons inzicht in de gangbare middeleeuwse gewoonten rond verzoening en

boetedoening. De informatie die we haalden uit de oorkonden vormden daarbij een leerrijke

illustratie.

Het volledig afwerken van het huizenonderzoek binnen de ter zake geldende wetenschappelijke

methodiek is in deze masterscriptie niet geheel verwezenlijkt. Het huizenonderzoek op het huis van

Alijn kon door de afwezigheid van landboeken en verwijzingen in de registers van erf, huis en mens

niet tot een uitgebreid resultaat leiden. Ook de afwezigheid van een archeologisch onderzoek

omtrent het huis verkleinde het interdisciplinaire kader, eigen aan het huizenonderzoek.

Wel bracht het onderwerp me dankzij de eerste resultaten van het huizenonderzoek in contact met

verdere onderzoeksmogelijkheden. Één daarvan was het uitwerken van de middeleeuwse

rechtspraak en strafuitvoering als ingreep op de publieke ruimte met zowel het vernietigen van een

huis als het oprichten van een godshuis.

Daarnaast was ook een onderzoek naar de evolutie van het godshuis een interessant gegeven voor

de scriptie. De afwezigheid van bewaarde rekeningen liet me niet ontmoedigen. De in het

Stadsarchief bewaarde reglementen van het Alijnsgodshuis gaven immers een beeld van de werking

van het godshuis vanaf de oprichting tot de 18de eeuw. Hieruit viel heel wat af te leiden over het

bestuur en het dagelijks leven van het godshuis.

Bovendien kwam ik ook in aanraking met de tot hier toe minder belichte bronnen uit het archief van

het OCMW. Dit archief reveleerde de overgang van het middeleeuwse godshuis naar de

voorzieningen van de openbare onderstand. Verschillende documenten boden zicht op de overgang

van burgerlijk godshuis naar beluik. De uitvoerige briefwisseling tussen de commissie van Burgerlijke

Godshuizen en de administratie van de stad Gent getuigden van de weloverwogen beslissing om het

godshuis te verkopen.

Page 109: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

109

Kadastrale bronnen bewezen de overgang van godshuis naar beluik. Het kadaster leverde aldus de

informatie waarmee we deze masterscriptie afsloten. Het beluik kwam in handen van het Gents

stadsbestuur. Dat maakte er een museum van. Restauratiewerken in de jaren 1950 behielden het

huis van Alijn als enige nog te bezichtigen middeleeuws godshuis. De benaming huis van Alijn houdt

de gebeurtenissen uit de 14de eeuw nog steeds levendig in de publieke ruimte van de stad.

Page 110: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

110

BIBLIOGRAFIE

1. Bronnen

• AKG, Kadastrale legger 212, nr. 3267.

• AKG, Oorspronkelijke aanwijzende tabel 208, perceelnummers 574, 575, 576, 590, 591, 592, 593,

594, 595, 596, 597 en 598.

• AKG, Oorspronkelijke aanwijzende tabel 209, perceelnummers 574, 575, 576, 590, 591, 592, 593,

594, 595, 596, 597 en 598.

• Archief OCMW Gent, Burgerlijke Godshuizen, reeks 29, nr. 11.

• Archief OCMW Gent, Burgerlijke Godshuizen, reeks 29, nr. 12.

• Archief OCMW Gent, Burgerlijke Godshuizen, reeks 29, nr. 13.

• Archief OCMW Gent, Burgerlijke Godshuizen, reeks 29, nr. 14.

• Archief OCMW Gent, Burgerlijke Godshuizen, reeks 29, nr. 32.

• Archief OCMW, Processen, Burgerlijke Godshuizen, reeks 44, nr. 76.

• Archief OCMW Gent, Burgerlijke Godshuizen, reeks 49, nr. 243.

• SAG, AG, lade 44, nr. 1a.

• SAG, AG, lade 44, nr. 3.

• SAG, AG, lade 44, nrs. 10-13.

• SAG, AG, lade 44, nr. 18a.

• SAG, AG, lade 44, nr. 18b.

• SAG, MA, Franse aanwijzende tabel, reeks DD, nr. 5, f° 30 v° - 32 r°.

• SAG, MA, Hollandse aanwijzende tabel, reeks DD, nr. 17, volgnummer 157-166.

• SAG, MA, Inventaris reeks DD, stukken betreffende het kadaster, 1995, L. Charles en D. Lievois.

Page 111: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

111

• SAG, MA, Moderne bouwvergunningen, TDG (technische dienst gebouwen), reeks VI, nr. 9-b.

• SAG, MA, Stukken betreffende openbare werken, reeks VII, nr. 20.

• SAG, OA, Concordantietabel, reeks 153/1, nr. 202 bis.

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 5 (15 augustus 1354).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 7 (9 mei 1354).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 8 (26 mei 1354).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 9 (6 juni 1354).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 15 (16 mei 1356).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 43 (5 mei 1362).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 44 (11 juni 1362).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 45 (9 augustus 1362).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 46 (10 augustus 1362).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 84 (23 juli 1422).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 106 (2 maart 1474).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 130 (31 maart 1517).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 132 (12 november 1517).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 135 (3 december 1519).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 139 (10 december 1522).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 140 (30 december 1522).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 145 (12 december 1529).

• SAG, OA, Charters, reeks LXX, nr. 188 (verscheyde reglementen, ordonnantie ende statuten).

• SAG, OA, Inventaris, nr. 86/1 (D): Regestenlijst van het Alijnshospitaal.

Page 112: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

112

• SAG, OA, Oude bouwvergunningen, reeks 535, nr. 164 bis en 164-4.

• SAG, OA, Oostenrijks register van het huisgeld, reeks 153/1, nr. 194.

• SAG, OA, Prijzije van 1672, reeks 153/2, nr. 56, f° 259r° v°.

• SAG, OA, Reeks LXX, nr. 10 (ordinancie regiment ende beleet).

• SAG, OA, Reeks LXX, nr. 19 (extrait de la déclaration dressée en vertu des édits de Joseph II).

• SAG, reeks SDV, nr. 367.

• SAG, OA, Spaans register van het huisgeld (1701-1711), reeks 153/1, nr. 94, f° 38 v° - 39 v°.

• SAG, OA, Spaans register van het huisgeld (1712-1725), reeks 153/1, nr. 95, f° 38v° - 39 v°.

• SAG, OA, Spaans register van het huisgeld (1724-1733), reeks 153/1, nr. 96, f° 38v° - 39 v°.

• SAG, OA, Spaans register van het huisgeld (1744-1752), reeks 153/1, nr. 97, f° 38 r° - 40 r°.

• SAG, OA, Spaans register van het huisgeld (1753-1761), reeks 153/1, nr. 98, f° 38 r° - 40 r°.

• SAG, OA, Spaans register van het huisgeld (1773-1781), reeks 153/1, nr. 99, f° 38 r° - 40 r°.

• SAG, OA, Spaans register van het huisgeld (1782-1800), reeks 153/1, nr. 100, f° 38 r° - 40 r°.

• UG, Atlas cadastral de la ville de Gand, Sectie A, perceelnrs. 574, 575, 576, 590, 591, 592, 593,

594, 596, 597 en 598.

• UG, Vliegende Bladeren, reeks 48, nr. 5-7.

2. Literatuur

• ALBERDINGK THIJM (P. P. M.). De gestichten van liefdadigheid in België van Karel den Groote tot aan

de XVIe eeuw. Brussel, Hayez, 1883, 412 p.

• BLOCKMANS (F.). “De tweede opvolgende Gentsche “portus”.” In: Handelingen van het

genootschap Société d’Emulation te Brugge, LXXII (1939), pp. 71-74.

• BLOCKMANS (F.). Het Gentsche stadspatriciaat tot omstreeks 1302. Antwerpen, De Sikkel, 1938,

574 p.

Page 113: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

113

• BLOCKMANS (W.). “Inclusiveness and exclusion: trust networks at the origins of European cities.”

In: Theory and Society: Renewel and Critique in Social Theory, XXXIX (2010), 3-4, pp. 315-326.

• BLOCKMANS (W.). “Vete, partijstrijd en staatsmacht: een vergelijking (met de nadruk op

Vlaanderen).” In: MARSILJE (J.W.). eds. Bloedwraak, partijstrijd en pacificatie in laat-middeleeuws

Holland. Hilversum, Verloren, 1990, pp. 9-33.

• BONCQUET (D.) et al. Patershol Gent binnenste buiten. Gent, Dekenij Paterhol, 1986, 119 p.

• BONCQUET (D.). Patershol Gent: façades. Gent, Dienst monumentenzorg en stadsarcheologie,

1988, 171 p.

• BONENFANT (P.). “Les origines et le caractère de la reforme de la bienfaissance publique au Pays-

Bas sous le régime de Charles Quint.” In: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, V

(1926), pp. 887-904.

• BONENFANT (P.). Le problème du paupérisme en Belgique à la fin de l'ancien régime. Bruxelles,

Palais des Académies, 1934, 578 p.

• BOONE (M.). Geld en macht: de Gentse stadsfinanciën en de Bourgondische staatsvorming (1384-

1453). Gent, Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde, 1990, 260 p.

• BOONE (M.). “Openbare diensten en initiatieven te Gent tijdens de late middeleeuwen (14de-15de

eeuw), in: Handelingen van het 11de

internationaal colloquium Spa 1-4 sept. 1982 “Het openbaar

initiatief van de gemeenten in België. Historische grondslagen (Ancien Régime)”,

(Gemeentekrediet van België, Historische uitgaven in 8°, nr. 65), Brussel, 1984, pp. 72-73.

• BOONE (M.), LALEMAN (M.-C.) en LIEVOIS (D.). “Van Simon sRijkensteen tot Hof van Ryhove. Van

erfachtige lieden tot dienaren van de centrale Bourgondische staat.” In: Handelingen der

Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XLIV (1990), pp. 47-86.

• BOURDOT DE RICHEBOURG (Ch. A.). Nouveau coutumier general ou corps des coutumes generals et

particulières de France et des provinces connues sous le nom de Gaules. Parijs, Michel Brunet,

1724, 8 v.

• BOURG SAINT-EDME (T.). Dictionnaire de la pénalité dans toutes les parties du monde connu, v. 4.

Paris, Rousselon, 1824-1828, 5 v.

Page 114: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

114

• CAPITEYN (A.), CHARLES (L.) en LALEMAN (M. C.). Historische atlas van Gent, een visie op verleden en

toekomst. Amsterdam, SUN, 2007, 81 p.

• CHARLES (L.). “De Gentse registers van het huisgeld als kadastrale bron: mogelijkheden en

beperkingen (17de-18de eeuw).” In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en

Oudheidkunde te Gent, XLVI (1992), 151-193.

• CHARLES (L.) et al. Erf huis en mens: huizenonderzoek in Gent. Gent, Stichting Mens en Kultuur,

2001, 192 p.

• CHARLES (L.). “Huizenonderzoek.” In: Art (J.), eds. Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn

gemeente? Deel 3b Hulpwetenschappen, Gent, Stichting Mens en Kultuur, 1996, pp. 287-326.

• CHARLES (L.) et al. Huizenonderzoek in Gent: een handleiding. Gent, Stadsarchief, 1994, 127 p.

• DE BAETS (R.). Gent 1797-1997: tweehonderd jaar zorg voor de medemens: Bureel van

weldadigheid, Burgerlijke godshuizen, COO, OCMW: een omzien in verwondering en herkenning.

Gent, OCMW, 1997, 18 p.

• DE BLEECKER (M.) en De Vos (W.). Binnen de poorten van Gent. Landegem, Nevelland, 1999, 378 p.

• DECAVELE (J.), eds. Gent. Apologie van een rebelse stad. Antwerpen, Mercatorfonds, 1989, 446 p.

• DE GRONCKEL (C.). Hospices civils et bureaux de bienfaisance. Précis du régime légal de l’assistance

publique. Bruxelles, Bourlard et Harvaux, 1884, p. 179.

• DE LA CURNE DE SAINTE-PALAYE (J.-B.). Dictionnaire historique de l'ancien langage françois. Niort,

Favre; Paris, Champion, 1875-1882, 10 v.

• DE LAURIÈRE (E.). Glossaire du droit François: contenant l’explication des mots difficiles qui se

trouvent dans les ordonnances des roys de France, dans les coustumes du royaume, dans les

anciens arrests et les anciens titres. Niort, L. Favre, 1882, 4 v.

• DELCOURT (A.). L’arsin et l’abattis de maison, étudiés spécialement dans les communes de la

Flandre et du Hainaut. Lille, S.I.L.I.C., 1930, 189 p.

• DE L’ESPINOY (P.). Recherche des antiquites de noblesse de Flandres: contenant l’histoire

généalogique des Comtes de Flandres, avec une description curieuse dudit pays. Handzame,

familia et patria, 1972, 3 v.

Page 115: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

115

• DE MONTESQUIEU (C.). Esprit des lois. Firmin Didot frères, 1845, 600 p.

• DE MONTÉ VER LOREN (J. P.). Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de

Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling. Deventer, Kluwer, 2000, 345 p.

• DE RIDDER-SYMOENS (H.). “Lieven van Pottelsberghe en het onderwijs te Gent in de 16de eeuw.” In:

Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XXXIV (1980), pp.

125-141.

• DE RIDDER-SYMOENS (H.). “Lieven van Pottelsberghe financieel ambtenaar en raadsheer, sociaal

weldoener.” In: Nationaal biografisch woordenboek, VIII (1979), pp. 606-609.

• DE SAINT-GENOIS (J.). Origine de l’hospice de Sainte-Cathérine, dit Kinderen alyn’s Hospitael à

Gand. Histoire d’un procès criminel du XIV siècle. Gand , Hebbelynck, 1850, 43 p.

• DESEIJN (G.). Gids voor oud Gent. C. De Vries-Brouwers, Antwerpen-Rotterdam, 2001, 456 p.

• DES MAREZ (G.). Etude sur la propriété foncière dans les villes du Moyen Age et spécialement en

Flandre. Genève, Mégariotis, 1978, 392 p.

• DE VOCHT (A.-M.). Armenzorg en sociale voorzieningen te Gent: 15de

tot begin 16de

eeuw. Gent

(onuitgegeven licentiaatverhandeling Universiteit Gent), 1980, 2 dln., 8.12 en G.125 p.

• DIERICX (C.). Mémoires sur la ville de Gand. Gent, P. F. de Goesin-Verhaeghe, 1815, 710 p.

• EECKHOUT (P.). “Lieven van Pottelsberghe.” In: Oost-Vlaanderen, tweemaandelijks tijdschrift van

de federatie voor toerisme in Oost-Vlaanderen, XI (1962), 4, pp. 93-104.

• ELAUT (L.). Het leven van de Gentse ziekenhuizen vanaf hun ontstaan tot op heden. Gent, E. Story-

Scientia, 1976, 239 p.

• FRIS (V.). Histoire de Gand: depuis les origines jusqu’à 1913. Gent, De Tavernier, 1930, 359 p.

• FRIS (V.). Oude straatnamen van Gent. Gent, Volksdrukkerij, 1925, 234 p.

• GANSHOF (F.L.). Over stadsontwikkeling tusschen Loire en Rijn gedurende de middeleeuwen.

Antwerpen, Standaard-boekhandel, 1941, 91 p.

• GESSLER (J.). “Notes sur le droit d’arsin ou d’abattis.” In: Mélanges Paul Fournier, (1929), pp. 293-

205.

Page 116: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

116

• GLAUDEMANS (C.), NICOLASINA (C.) en GLAUDEMANS (M.). Om die wrake wille: eigenrichting, veten en

verzoening in laat-middeleeuws Holland en Zeeland. Haarlem, Historische vereniging Holland,

2004, 414 p.

• GORLÉ (F.). Historische inleiding tot het recht: ontstaan en evolutie van de belangrijkste

rechtsstelsels, v. 1. Kluwer, 1989, 349 p.

• HANNES (J.). “De kadastrale bronnen uit de Franse tijd en het primitief kadaster.” In: Bronnen voor

de historische geografie van België, Handelingen van het Colloquium te Brussel, 24-27 april 1979,

(1979), pp. 195-202.

• HOOLAND (B.) et al. Naar een beter bestuur: liber amicorum Prof. Dr. B. Van Hooland. Gent,

Academie Press, 2002, 277 p.

• HUIZINGA (J.). Herfsttij der middeleeuwen, studie over levens- en gedachtenvormen der veertiende

en vijftiende eeuw in Frankrijk en de Nederlanden. Uitgeverij Contact, 1997, 416 p.

• KOCH (A.) en KRUISHEER (J). Tussen Vlaanderen en Saksen: uit de verspreide geschiedkundige

geschriften van A.C.F. Koch. Uitgeverij Verloren, 1992, 320 p.

• LAGET (P.-L.) en SALAÜN (F.). “Aux origines de l'hôpital moderne, une évolution européenne.” In:

Les Tribunes de la santé, II (2004), 3, pp. 19-28.

• LAMEERE (J.-P.-A.). Recueil des ordonnances des Pays-Bas, 2e série: 1506-1700, v. 3. Brussel,

Goemaere, 1893-1978.

• LARDINOIS (Ph.). “Symptomen van een middeleeuwse clan: de erfachtige lieden te Gent in de 1e

helft van de 14de eeuw.” In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde

te Gent, XXXI (1977), pp. 65-76.

• LESNE (E.). “Le sens primitif du terme prébende.” In: Mélanges Paul Fournier, (1929), pp. 443-453.

• LIEVOIS (D.). “Het Frans kadaster per soort van grondgebruik.” In: Charles (L.) et al.,

Huizenonderzoek in Gent: een handleiding, Gent, Stadsarchief, 1994, pp. 67-73.

• LIEVOIS (D.). “Het Hollands kadaster.” In: Charles (L.) et al., Huizenonderzoek in Gent: een

handleiding, Gent, Stadsarchief, 1994, pp. 75-79.

Page 117: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

117

• LOMBROSO (C.). L’homme criminel: étude anthropologique et psychiatrique. Paris, Alcan, 1887, 465

p.

• LUYKX-FONCKE (E.). “Het Hospies der Kinderen alijn of alijns-Godshuis te Gent.” In: Oostvlaamse

Zanten, XXXVII (1962), 5, 27 p.

• MAHIEU (M.), LUKOWIAK (A.) en DESTOOP (F.). De openbare centra voor maatschappelijk welzijn: de

organieke wet van 8 juli 1976 en aanverwante wetgeving. Antwerpen, Maklu, 1999, 287 p.

• MARÉCHAL (G.). “Armen en ziekenzorg van de zuidelijke Nederlanden.” In: Algemene geschiedenis

der Nederlanden, II (1982), pp. 268-280.

• MARÉCHAL (G.). “De sociale en politieke gebondenheid van het Brugse hospitaalwezen in de

middeleeuwen.” In: Standen en Landen, LXXIII (1978), pp. 11-35.

• MEERSSEMAN (S.). Het Sint-Jacobsgodshuis te Gent: een prosopografische studie. Gent

(onuitgegeven licentiaatsverhandeling Universiteit Gent), 1990, 2dln., (promotor, W. Prevenier).

• MEIJNS (B.). Aken of Jeruzalem? Het ontstaan en de hervorming van de kanonikale instellingen in

Vlaanderen tot circa 1155. Leuven, University Press, 2000, 1096 p.

• MEIRESONNE (A.). Kijk op ’t Patershol: pentekeningen 1980-1983. Gent, s.n., 1986, 95 p.

• MILIS (L.). “De middeleeuwse grootstad.” In: Decavele (J.), eds. Gent. Apologie van een rebelse

stad. Antwerpen, Mercatorfonds, 1989, pp. 60-79.

• PALS-GHOOS (A.). OCMW: voor iedereen, in elke gemeente. Brussel, Koning Boudewijnstichting,

1982, 109 p.

• PIRENNE (H.). Les villes Flamandes avant le XIIe siècle. Parijs, Berger-Levrault et Cie, 1905, 8 v.

• POULLET (P.). Les institutions françaises de 1795 à 1814: essai sur les origines des Institutions

Belges contemporaines. Parijs, Plon, 1907, 975 p.

• PREVENIER (W.) en BLOCKMANS (W. P.). Prinsen en poorters. Antwerpen, Mercatorfonds, 1998, 414

p.

• QUERIDO (A.). Godshuizen en gasthuizen: een geschiedenis van de ziekenverpleging in West-

Europa. Amsterdam, Querido, 1960, 215 p.

Page 118: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

118

• ROGGHÉ (P.).”Het Alijnshospitaal te Gent.” In: Appeltjes van het Meetjesland, XVI (1965), 16 p.

• STEYAERT (J.J.). Volledige beschrijving van Gent, of geschiedkundige beschouwing van deze stad en

hare bewooners, de merkwaerdige gebouwen, gestichten en maetschappyen, de beroemde

gentenaeren, enz. Boek- en steendrukkery van I. S. Van Doosselaere, Gent, 1857, 386 p.

• TRIPIER (L.). Les codes français collationnés sur les éditions officielles: et les seuls où sont rapportés

les textes du droit ancien et intermédiare nécessaires à l’intelligence des articles, Parijs, De

Cotillon, 1848, 1408 p.

• VAERWYCK (V.). “Het Sinte Kathelijne Godshuis of Kinderen-Alijns-Hospitaal te Gent.” In: Cultureel

Jaarboek van de Provincie Oostvl. Gent, Provincie Oost-Vlaanderen, (1952), pp. 101-122.

• VAERWYCK (V). Inventaire archéologique de Gand, publié par la Société d’histoire et d’archéologie

de Gand. 24 juillet 1910. Hospice Sainte-Catherine (Kinderen Alyns hospitaal), p. 531-540.

• VAERWIJCK (V.). Sint-Katharina-godshuis of kinderen Halins hospitaal te Gent, Gent, A. Siffer, 1905.

• VAN AERSCHOT (S.). Bouwen door de eeuwen heen: inventaris van het cultuurbezit in België

architectuur. 4na Stad Gent. Gent, Snoeck-Ducaju, 1976, 677 p.

• VAN CAENEGEM (R.C.). Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw.

Brussel, Paleis der Academiën, 1954, 399 p.

• VAN DAMME (D.). “Arbeid en armenzorg. Elementen voor historisch onderzoek naar de functies

van de openbare armenzorg in België gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw.” In:

Handelingen der koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij voor taal en letterkunde en

geschiedenis, XXXIX(1985), pp. 209-233.

• VANDEN BILCKE (R.). “Het Belgisch kadaster.” In: Charles (L.) et al. Huizenonderzoek in Gent: een

handleiding. Gent, Stadsarchief, 1994, pp. 81-94.

• VAN DEN EECKHOUT (P.). “De openbare onderstand.” In: De erfenis van de Franse Revolutie 1794-

1814, VI (1989), pp. 141-151.

• VANDERKINDERE (L.). La chronique de Gislebert de Mons. Brussel, Kiessling, 1904, 430 p.

• VAN DER LINDEN (R.). Het kinderen Alijnsgodshuis te Gent: Museum voor Volkskunde. Vlaamse

toeristenbond, Antwerpen, 1965, 15 p.

Page 119: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

119

• VANDER MEERSCH (P.-C.). Memorieboek der stad Ghent, van ‘t jaer 1301 tot 1793. Gent, Drukkerij

Van C. Annoot-Braeckman, 1854, 4 v.

• VAN DE VEEGAETE (A.). “Lieven van Pottelsberghe. Een Gents maecenas uit het begin der XVIe

eeuw.” In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, III (1948),

pp. 93-104.

• VAN GERVEN (D.). Beginselen van Belgisch privaatrecht. 4: Rechtspersonen. 1: Rechtspersonen in

het algemeen; verenigingen, stichtingen & publiekrechterlijke rechtspersonen; rechtspersonen,

Leuven, Kluwer, 2007, 688 p.

• VAN HERWAARDEN (J.). Opgelegde bedevaarten. Een studie over de praktijk van opleggen van

bedevaarten (met namen in de stedelijke rechtspraak) in de Nederlanden gedurende de late

middeleeuwen (ca. 1300-1500), Van Gorcum, Assen/Amsterdam, 1978, 774 p.

• VAN MELKEBEEK (M.). Middeleeuws canoniek recht. Wetgeving, rechtsleer en rechtspraktijk.

(Oefeningen middeleeuwen 1ste

kandidatuur).

• VAN WERVEKE (A.). Bijdragen tot de geschiedenis en de oudheidkunde van Vlaanderen. Gent, Van

Rysselberghe & Rombaut, 1927, p. 237 p.

• VAN WERVEKE (H.). Burgus: versterking of nederzetting? Brussel, Koninklijke Vlaamse academie

voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België, 1965, 107 p.

• VAN WERVEKE (H.). Kritische studiën betreffende de oudste geschiedenis van de stad Gent.

Antwerpen, De Sikkel, 1933, 104 p.

• VAN WERVEKE (H.) en VERHULST (E.). “Castrum en Oudburg te Gent bijdrage tot de oudste

geschiedenis van de Vlaamse steden.” In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en

Oudheidkunde te Gent, XIV (1960), pp. 3-62.

• VERHELST (J.). “De documenten uit de ontstaansperiode van het moderne kadaster en van de

grondbelasting (1790-1835).” In: Miscellanea archivistica, XXXI (1982), 142 p.

• VERHULST (A.), DE CLERCQ (G.) m.m.v. LALEMAN (M.C.). “Het vroeg-middeleeuwse Gent tussen de

abdijen en de grafelijke versterking.” In: Decavele (J.) et al. Gent. Apologie van een rebelse stad.

Antwerpen, 1989, pp. 37-59.

Page 120: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

120

• VERMEULEN (J.). “Een onbekend dokument over het Kinderen Alijns Hospitaal.” In: Oost-Vlaamse

Zanten, XVIII (1946), pp. 121-125.

• WYFFELS (C.). “Voetnoot bij Urbs, Suburbinium en Vetus Urbs.” In: Archief- en bibliotheekwezen in

België, XLIII (1971), pp. 289-293.

• X. (ed.). Sociale bescherming op nieuwe paden: liber memorialis Béatrice Van Buggenhout.

Leuven, University Press, 2003, 778 p.

• ZOETE (A.). “De documenten in omloop bij het Belgisch kadaster (1835-1975).” In: Miscellanea

archivistica, 21 (1979), 264 p.

3. Websites

• Académie française, Le dictionnaire, ‘forain’, in:

<http://atilf.atilf.fr/dendien/scripts/generic/form.exe?32;s=1554229335>, geraadpleegd op

8.12.2009.

• BLOCKMANS (W.). Vete, partijstrijd en staatsmacht / Een vergelijking (met de nadruk op

Vlaanderen), in: <https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/1887/3779/1/351_063.pdf>,

geraadpleegd op 11.05.2010.

• Dictionnaire de la langue Française, ‘arsin’, in:

< http://www.archive.org/stream/dictionnairedela00littuoft#page/n37/mode/2up/search/arsin

>, geraadpleegd op 14.12.2009.

• DOUCET (J. P.). Le droit criminel, Droit pénal – Procédure pénale / Dictionnaires de droit criminel /

fredum, in: http://ledroitcriminel.free.fr/dictionnaire/lettre_f/lettre_f_fr.htm, geraadpleegd op

21.04.2010.

• Google Books, in: <www.googlebooks.be>, geraadpleegd op 21.05.2010.

• Huis van Alijn, Museuminfo, Historiek in:

<http://www.huisvanalijn.be/nl/info/presentatiemuseum/p1.html>, geraadpleegd op 8.12.2009.

• Koninklijke Bond der Oost-Vlaamse Volkskundigen / Museum, in:

<http://users.telenet.be/kbov/new_page_4.htm>, geraadpleegd op 18.05.2010.

Page 121: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

121

• LOMBROSO (C.). L’homme criminel: etude anthropologique et psychiatrique, Paris, Alcan, 1887, 465

p., in: <http://cgtmurets.fr/Documents/La%20retention/homme_criminel.pdf >, geraadpleegd

op 28.04.2010.

• OCMW Diksmuide / Historiek, in:

<http://www.ocmw-diksmuide.be/Fiche.aspx?Custnr=272&Itemnr=17147>, geraadpleegd op

18.05.2010.

• Onroerend erfgoed / Databank beschermd ergoed / Beschermingsfiche Sint-Katharinahospitaal,

in: <http://www.erfgoed.net/beschermingen/fiche.php?id=001295&pv=O>, geraadpleegd op

15.05.2010.

• Stad Gent / Cultuur / Erfgoed / Monumenten / De historiek van het Gravensteen / Een grafelijke

residentie, in: <http://www.gent.be/eCache/THE/1/464.cmVjPTExODQ0Nw.html>, geraadpleegd

op 08.05.2010.

Page 122: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

122

4. Afbeeldingen

• Primitief percelenplan, uit: UG, Atlas cadastral de la ville de Gand, Sectie A.

• Huis van Alijn, museum op de Kraanlei: uit, eigen foto.

• Het grafelijk gebied, uit: VAN WERVEKE (H.) en VERHULST (E.). “Castrum en Oudburg te Gent

bijdrage tot de oudste geschiedenis van de Vlaamse steden.” In: Handelingen der Maatschappij

voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, XIV (1960), pp. 3-62.

• De ‘craene’, uit: BONCQUET (D.) et al. Patershol Gent binnenste buiten. Gent, Dekenij Paterhol,

1986, p. 11.

• Het grafelijk gebied (2), uit: BONCQUET (D.) et al. Patershol Gent binnenste buiten. Gent, Dekenij

Paterhol, 1986, p. 4.

• Voorgevel van het voormalige Alijnsgodshuis, uit: Afbeeldingen Google, in:

<http://vakeu.andreetjes-website.nl/3500_vakantie_eu/3502-belgie/gent-2002/Gnt0043.jpg>,

geraadpleegd op 18.05.2010.

• Plattegrond van het godshuis, uit: VAERWIJCK (V.). Sint-Katharina-godshuis of kinderen Halins

hospitaal te Gent, Gent, A. Siffer, 1905, bijlage I.

• Schets na de brand van 1880, uit: VAERWIJCK (V.). Sint-Katharina-godshuis of kinderen Halins

hospitaal te Gent, Gent, A. Siffer, 1905, bijlage II.

• Voormalige godshuis, ingericht als beluik, uit: SAG, AG, lade 44, nr. 11a (afdruk van een

tekening).

• Voormalige godshuis, ingericht als beluik (2), uit: VAERWIJCK (V.). Sint-Katharina-godshuis of

kinderen Halins hospitaal te Gent, Gent, A. Siffer, 1905, bijlage VII.

• Plan ter voorbereiding van de afbraakwerken in 1883, uit: Archief OCMW, Burgerlijke Godshuizen 49,

Verkopingen 243 (22 februari 1883).

• Het voormalige godshuis, na de restauratie van 1952, uit: BONCQUET (D.) et al. Patershol Gent

binnenste buiten. Gent, Dekenij Paterhol, 1986, p. 20.

• Zicht op de binnenkoer anno 2010, uit: Afbeeldingen Google, in: <

http://www.parkhotelgent.be/images/musea/orig_1268405974.jpg>, geraadpleegd op

17.05.2010.

Page 123: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

123

BIJLAGEN

1. Primitief percelenplan

Page 124: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

124

2. Het Huis van Alijn, museum op de Kraanlei

3. Het grafelijk gebied

Gebied A

Gebied B

Page 125: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

125

4. De ‘craene’

5. Het grafelijk gebied (2)

Page 126: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

126

6. Voorgevel van het voormalige Alijnsgodshuis

7. Plattegrond van het godshuis

Page 127: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

127

8. Schets na de brand van 1880

9. Het voormalig godshuis, ingericht als beluik

Page 128: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

128

10. Het voormalig godshuis, ingericht als beluik (2)

11. Plan ter voorbereiding van de afbraakwerken in 1883

Page 129: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

129

12. Het voormalige godshuis, na de restauratie van 1952

13. Zicht op de binnenkoer anno 2010

Page 130: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR:

130

LIJST VAN AFKORTINGEN

AG: Atlas Goetghebuer

AKG: Archief van het Kadaster in Gent

ca.: circa

cfr. infra: conferatur infra (zie verder)

cfr. supra: conferatur supra (zie hoger)

f°: folio

ha: hectare

lb.: libra (pond)

MA: Modern Archief

OA: Oud Archief

p.: pagina

pp.: van pagina x tot pagina y

r°: recto

SAG: Stadsarchief Gent

SDV: Surmont de Volsberghe

tourn.: tournois

UG: Bibliotheek Universiteit Gent, Handschriftenleeszaal

v°: verso

Page 131: FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE...FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE VAKGROEP MIDDELEEUWEN ACADEMIEJAAR 2009-2010 HET HUIS VAN ALIJN VAN MIDDELEEUWS GENTS GODSHUIS TOT MUSEUM PROMOTOR: