EXPERIMENTEREN MET PLEINEN LEADERSHIP AS …Leren is groeien, veranderen en innoveren en dat wil...
Transcript of EXPERIMENTEREN MET PLEINEN LEADERSHIP AS …Leren is groeien, veranderen en innoveren en dat wil...
Tijdschrift voor Human Resource Development
jaargang 27 | mei/juni 2014 | nummer 3www.opleidingnet.nl
ACTUALITEITEN TIJDSCHRIFTEN IN DE BOEKEN COLUMN APP TALK CONGRESVERSLAG GASTCOLUMN
LEERRIJKE NETWERKEN IN DE TECHNOLOGIE HRD: PROFESSIE EN SUPPLYSIDE
IEMAND STELT EEN VRAAG...
BOUWEN ZOALS JE WORDEN WILT
NIEUWSGIERIGHEID
LEIDINGGEVEN IS WERKEN MET WAT ZICH AANDIENT
ONTWIKKELEN VAN TEAMWERK
EXPERIMENTEREN MET PLEINEN
LEADERSHIP AS WE SPEAK
VERBINDINGen interactie
Nationaal Opleiding8Ontwikkeling
Congres&2014
e
Impact, effect en rendement van O&ODinsdag 28 oktober 2014 | Post i l l ion Bunnik
Leren is groeien, veranderen en innoveren en dat wil elke organisatie. Het vermogen tot leren is een rechtstreeks
concurrentievoordeel. Als je als organisatie sneller en meer leert, heb je altijd een voorsprong. Hoe bewerkstelligt u
een stimulerende leercultuur en hoe gaat u om met de mindshift dat in het vak gaande is?
Er zijn al veel organisaties van geïsoleerd naar geïntegreerd leren overgegaan, met leert steeds vaker op de werkplek,
de nadruk ligt steeds meer op impliciet leren, men leert niet meer begeleid maar eerder zelfgestuurd en leren wordt
steeds vaker een gezamenlijk proces. Deze en meer actuele ontwikkelingen hebben een grote impact op O&O.
Tijdens het 8e Nationaal Opleiding & Ontwikkeling congres leert u succesvol in te spelen op deze veranderingen. Met
een bijzondere mix van theorie en praktijk nemen we u mee naar de nieuwe wereld van opleiden & ontwikkelen. Wij
geven u de handvatten die u nodig heeft om direct aan de slag te gaan, van sociale innovatie tot kennisdeling en van
het creëren van een duurzame leercultuur tot het meetbaar maken van de resultaten van opleiding & ontwikkeling.
Leer in één dag:• De realisatie van een leercultuur omslag • Hoe u aanstuurt op co-creatie en kennisdeling op de werkvloer
• Hoe u het beste uit uw mensen haalt met talentmanagement• Wat het effect van leer- en ontwikkeltrajecten op de prestatie van medewerkers is en hoe u dit aantoonbaar maakt (ROI)
• Waar de toekomstkansen voor opleiding & ontwikkeling liggen
Ga voor meer informatie en inschrijven naar
www.oenocongressen.nl
3O&O / NR 3 2014
Inhoud
mei/juni 2014nummer 3
Artikelen
08Leiderschapsontwikkeling (12)
Leidinggeven is werken met wat zich aandientDoor Karin Derksen & Albert de Vries
14Voorwaarden voor eff ectief functioneren van docententeams in het mbo
Ontwikkelen van teamwerkDoor Karin Truijen
18Experimenteren met Pleinen Door Joeri Kabalt
25Leiderschapsontwikkeling (13)
‘Leadership as we speak’Door Marcel Wanrooy & Jeroen Winkelhorst
33Vakmanschap (7): Technisch vakmanschap
Leerrijke netwerken in de technologieDoor Ton Bruining
38Een kritiek
HRD: professie en supply-sideDoor Rolf Knijff
44Een voorbeeld stellen en zijn
Iemand stelt een vraag… Door Elisa Kruiper
48De Amsterdamse School:
‘Bouwen zoals je worden wilt’Door Ellen ten Voorde, Wieke Leonhard & Sigrid Winkel
55Het geheim van de Smid (10)
NieuwsgierigheidDoor Suzanne Verdonschot
Ontwikkelen van teamwerk
14-17
Rubrieken
04 Van de redactie
05 Actualiteiten
32 Column
57 Congresverslagen
61 Uit de Tijdschriften
62 Boekbespreking
63 In de boeken
64 AppTalk
66 Gastcolumn
Iemand stelt een vraag...
44-47
VAN DE REDACTIE
O&O / NR 3 2014
Dr. Isolde Kolkhuis Tanke is hoofdredacteur van O&O, eigenaar van onderzoeks-
en adviesbureau Kolkhuis Tanke/duurzaam leren in organisaties en docent aan de Universiteit Utrecht.
E-mail: [email protected]
4
Elke ochtend als ik mijn mail open, word ik verblijd met vrolijke berichten van LinkedIn: Congratulate…, de betreff ende persoon
is having a work anniversary of has a new job of is gewoon jarig. Met alle hedendaagse digitale mogelijkheden kun je met de hele
wereld verbonden zijn en voor je het weet heb je een enorm netwerk aan ‘vrienden’ om je heen verzameld.
Maar hoe verbonden ben je nu eigenlijk met al die mensen? Soms ga ik even kijken op LinkedIn: hoe lang werkt mijn collega dan
al bij die fi rma? Of wat voor nieuwe baan heeft hij/zij gekregen (en eigenlijk zou ik dat dan toch al moeten weten…?). Maar heel
vaak denk ik: Wie was dat ook alweer? Waarom ben ik daarmee verbonden?
Wanneer kun je eigenlijk spreken van verbinding? De intensiteit van de interactie lijkt me een cruciale factor.
Hoe belangrijk intensieve interactie is om tot doorbraken te komen in taaie vraagstukken binnen organisaties, beschrijft Joeri
Kabalt in haar artikel over het organiseren van ‘Pleinen’ in de Gemeente Utrecht. Joeri deed onderzoek naar deze interactieve
opzet, waarin mensen met verschillende achtergronden bij elkaar komen om diepgaand in gesprek te gaan over urgente vraagstuk-
ken in de Gemeente. Uit haar onderzoek blijkt dat dit bijdraagt aan gezamenlijk leren, experimenteren en vernieuwen.
Karin Derksen & Albert de Vries beschrijven in hun artikel welke betekenis het perspectief van ‘ervarend leren’ heeft voor leider-
schapsontwikkeling. Ervarend leren gaat uit van wat er – in positieve zin – al is, bij de benadering van een vraagstuk of van iets
wat je wilt verbeteren. Dit vraagt van leidinggevenden vooral een luisterende, geïnteresseerde en onderzoekende houding en
sterke betrokkenheid bij de medewerkers, zodat medewerkers zelf en samen initiatieven nemen, experimenteren, refl ecteren en
blijven leren.
Marcel Wanrooy & Jeroen Winkelhorst schetsen een mooi overzicht van wat leiderschap betekent in een tijd van continue veran-
dering. Volgens hen is de heroïsche leidinggevende, die alles overziet, richting geeft en de situatie onder controle heeft, niet meer
van deze tijd. Wat nodig is, is ‘leiderschap als sociaal proces’: in directe interactie met medewerkers en klanten voeling houden met
wat er speelt in de complexe en veranderende werkelijkheid en daar voortdurend op in blijven spelen.
Promotieonderzoek van Karin Truijen richtte zich op de invoering van teams in het (middelbaar beroeps)onderwijs. Wat is nodig
om docententeams goed te laten functioneren? Het blijkt dat enkel het ‘verbinden’ van mensen – door hen samen te zetten in een
team – niet voldoende is. Pas als de teamleden duidelijke gemeenschappelijke doelen hebben, waar ze zich verbonden mee voelen,
gaan ze elkaar opzoeken en ontstaat intensievere interactie en samenwerking. Dit betekent ook het een en ander voor leiderschap
in teams.
Ton Bruining ging voor de themareeks over vakmanschap op zoek naar de hedendaagse ontwikkelingen in het technisch vakman-
schap. Hij kwam tot de ontdekking dat ook dit vakmanschap zich in verbinding met anderen ontwikkelt: in netwerken waarin
verschillende bedrijven en disciplines met elkaar samenwerken en van elkaar leren. Intensievere samenwerking en interactie – ze-
ker ook tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven – vormen daarin sleutelwoorden.
Ook al kunnen we ons heel gemakkelijk met steeds grotere aantallen mensen verbinden, echte verbinding staat of valt dus met de
intensiteit van de interactie. Zonder interactie blijkt een gelegde verbinding uiteindelijk vaak niet meer dan een lege huls.
Moet ik nu kritisch door mijn LinkedIn bestand gaan en daar connecties uit gaan schrappen? Of is het misschien een aardig idee
om de ‘stille’ contacten weer eens nieuw leven in te blazen? Er was ooit immers een reden tot verbinding en wie weet wat voor
leuke nieuwe interacties het oplevert...? •
Verbinding én interactie
ACTUALITEITEN
O&O / NR 3 2014 5
MD/HRD Academie
De crisis heeft de wereld van cursussen, trainingen en op-
leidingen volledig veranderd. De vraag is fors afgenomen,
omdat men minder graag geld uitgeeft aan alles buiten de
directe bedrijfsvoering. Tegelijkertijd neemt het aanbod aan
opleiders toe, met veelal kleine spelers op de markt. Deze
twee ontwikkelingen leiden tot één vraag: welke bedrijfsop-
leider biedt kwaliteit? Certifi cering kan hierin een leidraad
zijn.
Ruud Wink, manager van CEDEO ziet in de huidige econo-
mische malaise steeds meer zzp’ers die voor zichzelf gaan
beginnen. Het aanbod wordt daardoor diff user. Wink ziet
verder de vorm van opleiden steeds veranderen. E-learning
en blended learning zijn gewoon geworden. Medewerkers
gaan minder naar instituten en leren meer thuis. Dat is voor
de werkgever ook prettig. Volgens Wink zoeken bureaus
naar profi lering om zich te onderscheiden op het complexe
speelveld. CEDEO speelt daar door middel van een gedegen
erkenning op in. Want volgens Wink hebben inkopers
steeds meer behoefte aan zekerheid.
Bron: penoactueel.nl
Jenny Foss maakte een lijstje
met zeven voorbeelden van
zaken die echt niet thuishoren
op je cv:
1. Een doel: de meeste per-
soonlijke doelen zijn niets-
zeggend.
2. Vreemde hobby’s: een werkgever kan je afschrijven als hij of
zij hobby’s ziet staan die niet stroken met zijn of haar eigen
voorkeuren of overtuigingen.
3. Spreken in de derde persoon: de snelste manier om als een
idioot over te komen.
4. Een e-mailadres van je huidige werkgever: niets schreeuwt
zo hard dat je aan het zoeken bent onder werktijd als het
gebruik van je huidige werkmail in je cv.
5. Onnodig dure woorden: woorden gebruiken die je in het echt
nooit zou gebruiken, maakt je niet slim.
6. Bijbaantjes van vijftien jaar geleden: je cv is een marketing-
instrument, geen autobiografi e.
7. Leugens: ze komen uit.
Foss legt in het online career magazine Th e Muse uit wat je wel
zou kunnen doen.
Bron: themuse.com
Niet doen op je cv
CEDEO, baken in roerige tijden
De sectie MD/HRD van de NVP wil vakgenoten steeds opnieuw
uitnodigen om in ontwikkeling te blijven. Om de ondersteuning
vanuit de sectie MD/HRD een structureel en verdiepend karak-
ter te geven, is in 2013 de MD/HRD Academie gestart. Het moet
een professionaliseringsplatform worden voor en door MD- en
HRD-professionals. Blijvende ontwikkeling, door kennisverrij-
king en het delen van praktijkervaringen op alle deelterreinen
van het MD- en HRD-vakgebied, staat centraal. De MD/HRD
Academie is geen fysieke organisatie. Leden, afdelingen, sectie-
bestuur en externe partijen vullen het programma van de Aca-
demie. Een programmaraad toetst of de initiatieven en bijdragen
voldoen aan de doelen van de Academie en de wensen en ver-
wachtingen van de leden. De Academie onderhoudt om die reden
nauw contact met de leden. De MD/HRD Academie begint klein,
maar gaat in de komende jaren groeien. In de toekomst kan de
Academie een systeem van permanente educatie huisvesten.
Hiernaar moet NVP-breed nog meer onderzoek worden gedaan.
Het persoonlijk certifi ceren en professionals de mogelijkheid
geven om door middel van educatiepunten zichzelf te onderschei-
den, wordt als een interessante optie gezien. Het aanbod van de
Academie zal daarbij aansluiten.
Bron: nvp-plaza.nl
O&O / NR 3 2014
Van 27 tot en met 29 augustus 2014 vindt op De Horst in Driebergen voor de
tiende keer het Learning Lane festival plaats. Learning Lane is een zomerfestival
voor en door professionals. Beginnende en ervaren professionals op het gebied van
HRD, P&O, training, opleiding, coaching, organisatieontwikkeling en -advies kunnen
kiezen uit een zeer gevarieerd aanbod van workshops, die door collega-professionals
worden aangeboden. Traditiegetrouw wordt het festival op woensdagavond geopend
met de Late Lane Academy. In een bijzondere setting geven academici vanuit hun
specialisme hoogwaardige, korte maar krachtige lezingen, die worden afgewisseld
met muziek. Op donderdag en vrijdag zijn er per dag drie ronden workshops. De
workshops hebben een sterk innovatief karakter en worden gecombineerd en afge-
wisseld met verschillende activiteiten, die de zintuigen doen prikkelen of de herse-
nen doen kraken. Er is muziek, dans, (werk)theater, er zijn lunchlezingen, er wordt
kunst gemaakt. Alles staat in het teken van kennisuitwisseling, kennis opdoen,
ontmoeten en verbinden.
Bron: learninglane.nl
Op 10 april deed oud SER-voorzitter
Alexander Rinnooy Kan tijdens de On-
derwijsconferentie 2014 van de Hoge-
school van Amsterdam (HVA) een appel
op de bestuurders, managers en docen-
ten van de school om te zorgen voor
excellentie in het hoger beroepsonder-
wijs. Volgens Rinnooy Kan staat de
arbeidsmarkt te springen om goede
professionals. Als we niet streven naar
excellentie, verliezen we het volgens
hem van de internationale concurren-
tie. De excellente professional is volgens
Rinnooy Kan iemand die over de gren-
zen van zijn eigen discipline kan
denken. Iemand die innovatief is en
creatief. HVA-rector Huib de Jong
zoomde in op het excellentieonderwijs
binnen het Sirius-programma van de
laatste jaren. Excellentie, zo stelde hij,
heeft twee belangrijke kenmerken van
beroepsonderwijs zichtbaar gemaakt:
het belang van onderzoek in het hbo
om te zorgen voor de meest actuele
kennis in het onderwijs en het feit dat
die meest actuele kennis de basis vormt
voor evidence-based vakmanschap. ‘Dat
leidt ertoe dat studenten worden opge-
leid tot de excellente professionals die
de arbeidsmarkt nodig heeft.’ Op 2 ok-
tober 2014 organiseert de HVA in sa-
menwerking met het Sirius Programma
de Summit Excellentie 2014. Onder het
motto ‘Th e best way to predict the fu-
ture is to design it’ wordt stilgestaan bij
de kennis en ervaringen die de afgelo-
pen jaren zijn opgedaan in het samen
vormgeven aan excellentie in het hoger
onderwijs.
Bron: hva.nl
Het bedrijfsleven vraagt excel-lentie van het hoger onderwijs
6
In Vakcollege De Hef vond de startbijeenkomst plaats
van Link2Work in Rotterdam-Zuid. Bij Link2Work
worden jongeren en jongerenorganisaties gekoppeld
aan mentoren en coaches uit het bedrijfsleven, met als
doel de aansluiting van het onderwijs op de arbeids-
markt te verbeteren. De SER heeft samen met het
ministerie van SZW en het SterkTeam Link2Work
opgezet. Bij de startbijeenkomst was ook voorzitter
van CNV-Jongeren, Michiel Hietkamp aanwezig. Link-
2Work richt zich vooral op jongeren uit achterstands-
wijken, waaronder veel allochtone jongeren. Juist deze
jongeren kiezen voor opleidingen waarmee weinig
werk te vinden is, zoals administratie en welzijn. Om-
dat ze veelal een klein en eenzijdig netwerk hebben,
kunnen ze moeilijk een baan of stageplaats vinden. En
ze missen vaardigheden die werkgevers belangrijk vin-
den. Begeleiding van professionals uit het bedrijfsleven
is dan essentieel. Vanuit het bedrijfsleven bood onder
andere Unilever Rotterdam sollicitatietrainingen, mee-
loopdagen en coaching aan. Bij de speeddates ontston-
den koppels van jongeren en bedrijfsmentoren.
Enkele jongeren werden uitgenodigd om een kijkje te
nemen op het ministerie van Sociale Zaken en Werk-
gelegenheid.
Bron: ser.nl
Link2WorkLearning Lane 2014, tweede lustrum
Tijdschrift voor Human Resource DevelopmentUitgave | Reed Business bvRedactie-adres | p/a Ambachtsheerelaan 9 | 3481 GJ Harmelen | telefoon 020-5159537 | telefax 020-5159143 | e-mail: [email protected] | Isolde Kolkhuis TankeRedactiecommissie | Ton Bruining | Karin Derksen | Eline Lankhuijzen | Th eo Visser Medewerkers | Piet van den Bossche | Jolanda Botke | Ria van Dinteren | Renée Filius | Marjan Glaudé | Petra Jagtman | Marinka Kuijpers | Esther Oprins | Inge Reubzaet | Piety Runhaar | Gertjan Schuiling | Cees Sprenger | Gerrit Visser | Hartger Wassink | Jan Weverbergh | Brenda ZandsteegUitgever | Suzanne EijkemansAlgemeen hoofdredacteur Human Resources | Yolanda StilEindredactie | Heiny van den HamMarketing | Linda van der Wel | telefoon 020-5159345 | e-mail: [email protected] | Lisette Nieuwenhuis | telefoon 020-5159778 | e-mail: [email protected] | Eeva-Liisa Delatte | telefoon 020-5159381 | e-mail: [email protected] | Sales Director: Mark Miedema | telefoon 06-13329769 | e-mail: [email protected]
Grafi sch ontwerp | VerheulCommunicatie.com | Alphen aan den RijnAbonnementen | Administratie en verzendingReed Business bv | Afdeling Klantenadministratie | Postbus 808 | 7000 AV Doetinchem | Telefoon 0314-358358 | Fax 0314-349048 | e-mail: [email protected] | € 256,58 per jaar (incl. BTW en verzendkosten).Studentenabonnement | € 48,20 per jaar, incl. BTW. Dit moet ieder jaar opnieuw aangevraagd worden (bij aanmelding kopie geldig inschrijvingsbewijs van universiteit of hogeschool meesturen), incl. BTW, incl. porti. *Bij betalen via acceptgiro wordt € 2,50 (incl. BTW) aan ac-ceptgiro-kosten in rekening gebracht.Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum bij onze klantenservice wordt opgezegd via telefoon nummer 0314-358358.Ook voor informatie over uw lopende abonnement kunt u contact opnemen met onze klantenservice.Auteursrecht | Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Auteursinstructie | Auteursinstructies zijn op te vragen bij het redactie-adres (zie boven) Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen informatie houden zij zich gaarne aanbevolen.Reed Business bv legt gegevens vast voor de uitvoering van de (abonnements)overeenkomst en wanneer u in het kader van dienstverlening contact hebt met Reed Business bv. Deze gegevens worden gebruikt om een overeenkomst uit te voeren en om u te informeren over voor u relevante producten en diensten van Reed Business bv, haar werkmaatschappijen en zorgvuldig geselecteerde derden. Als u op deze informatie geen prijs stelt, kunt u dit schriftelijk doorgeven aan: Reed Business bv, t.a.v. Adresregistratie, Postbus 808, 7000 AV Doetinchem.
ISSN 0922-0895
ACTUALITEITEN
O&O / NR 3 2014 7
De technologische revolutie brengt gro-
te voordelen met zich mee, maar heeft
ook een keerzijde. Computers worden zo
geavanceerd dat ze steeds meer taken
aankunnen. Op veel vlakken presteren
ze beter dan mensen en dat heeft grote
gevolgen. Andrew McAfee en Erik Bryn-
jolfsson zijn onderzoekers van het Mas-
sachusetts Institute of Technology. Ze
noemen de ongekend snelle technologi-
sche vooruitgang een zegen voor de
mensheid. Maar deze brengt tegelijker-
tijd een vloek met zich mee. Advocaat,
belastingadviseur, dokter, radioloog, la-
borant, accountant, reisagent, vrachtwa-
genchauff eur - allemaal beroepen die de
komende tien tot twintig jaar verdwij-
nen of enorm zullen veranderen. Tijdens
het eerste machinetijdperk konden ma-
chines alleen eenvoudige handelingen
overnemen. Nu is dat anders. Machines
zijn slimmer en kunnen inmiddels ook
‘nadenken’: ze kunnen zelfstandig infor-
matie opzoeken, analyseren en patronen
herkennen. Critici vinden McAfee en
Brynjolfsson te negatief. Al sinds de uit-
vinding van de stoommachine waarschu-
wen doemdenkers voor massawerkloos-
heid door technologie. Ook Hoogleraar
arbeidsmarkt Ton Wilthagen van de
Tilburg University vindt dat de Ameri-
kaanse onderzoekers te pessimistisch
zijn. Volgens Wilthagen is de situatie in
Nederland gunstiger, bijvoorbeeld door-
dat we betere beroepsopleidingen heb-
ben en werknemers beter opgeleid zijn.
Daardoor kunnen werknemers meer
kanten op dan in de VS. Wilthagen
denkt dat voor een aantal beroepen ver-
dringing door robots zal plaatsvinden,
maar volgens hem zorgt de robot er ook
voor dat we werk in het westen kunnen
behouden, en rondom robots zal volgens
hem nieuw werk ontstaan.
Bronnen: nieuwsuur.nl / uvt.nl
De robots komen eraan
ACTUALITEITEN
Er is een uniek project gestart voor 31
specialistische beroepsgroepen met
een grote vraag naar vakmensen. Op
1 april heeft SVGB kennis- en oplei-
dingencentrum het ‘sectorplan klein-
schalig specialistische branches’ inge-
diend bij het Agentschap SZW. Het
unieke van dit project is dat het be-
trekking heeft op kleinschalige be-
roepsgroepen met veel zzp’ers. Dit
sectorplan is een mooi samenwer-
kingsproject van bedrijfsleven, bran-
ches en beroepsonderwijs. Afzonderlijk zijn
deze branches veel te klein. Met het sectorplan
is een investering gemoeid van € 2,9 miljoen,
waarbij 50% wordt gefi nancierd door de sector
zelf. Het project heeft een looptijd van ander-
half jaar. Het is bijzonder dat het is gelukt om
een plan in te dienen voor een grote variatie
aan beroepsgroepen. Van het plan wordt een
grote impuls verwacht aan de ontwikkeling van
het specialistische vakmanschap. Er is gekozen
voor vier hoofdlijnen in het programma: Ar-
beidsinstroom en begeleiding van jongeren,
Scholing gericht op instroom (oudere) werklo-
zen, Servicepunt van werk naar werk en Toe-
komstgericht Scholingsprogramma werkenden.
Binnen het sectorplan is ruimte om circa 1.500
deelnemers extra te scholen of te bemiddelen.
Het project sluit aan op de aanbevelingen in
verschillende recente rapporten, zoals ‘Hand-
made in Holland’ van de Sociaal Economische
Raad, ‘Kansen voor vakmanschap in het mbo’
van het Sociaal Plan Bureau en de ‘SOS Monitor
2013’ van SOS Vakmanschap.
Bronnen: svgb.nl / sosvakmanschap.nl
Het Tablet-magazine Forum van VNO-NCW is
verkozen tot Offi cial Honoree in de categorie
best Mobile News Apps van de 18th Annual
Webby Awards. De Webby Awards zijn prijzen
die jaarlijks door de International Academy of
Digital Arts and Sciences (IADAS) worden uit-
gereikt aan de beste websites en apps van de
wereld. Ze worden gezien als de Oscars van het
internet.
De makers zetten de standaard voor innovatie
en creativiteit op het internet. Opinieblad Fo-
rum wordt sinds september 30 keer per jaar
exclusief voor de tablet uitgebracht. Voor VNO-
NCW is het een enorme eer om samen met
nieuwsapps van onder meer Reuters, CBS, CBC
en News360 te zijn uitgeroepen – uit 12.000
inzendingen! – tot Offi cial Honoree in deze
prestigieuze categorie. De IADAS is samenge-
steld uit experts uit de internetindustrie, onder
wie mediamagnaat Arianna Huffi ngton, ceo
Tony Bates van Skype, ceo Mitchell Baker van
Mozilla en Instagram mede-oprichter Kevin
Systrom.
Bron: vno-ncw.nl/opinieblad-forum-app
Wat zijn anno 2014 de drijfveren van professionals? LinkedIn onderzocht dit onder 18.000
professionals in 26 landen. Het onderzoek richtte zich op de houding van werknemers ten
opzichte van hun loopbaan. Uit de studie blijkt dat de hedendaagse professionals op zoek
zijn naar hun personal brand, hun talent merk en dat zij streven naar een geweldige werk-
omgeving.
Bronnen: tlnt.com / business.linkedin.com
Talent Trends 2014
Plan voor specialistische beroepen
Opinieblad Forum van VNO-NCW in de prijzen
O&O / NR 3 20148
Karin Derksen & Albert de Vries
Elk mens heeft zijn persoonlijke talenten. Die talenten
zijn in de werkomgeving heel vaak nog niet zichtbaar
of ontdekt. Wij spreken daarom liever over onontgon-
nen vaardigheden. In het werk kunnen we aan die
onontgonnen vaardigheden een appel doen. Veelal
vinden mensen het fi jn als hun kwaliteit zinvol wordt
ingezet en als ze de kans krijgen om zich daarin verder
te ontwikkelen. Vanuit de positieve psychologie weten
we inmiddels ook dat het ontwikkelen van je talent
veel gemakkelijker en vaak leuker is dan het ontwik-
kelen van je minder sterke kanten.
Geïnspireerd door het boek ‘Goh! Onbegrepen gedrag.
Bron van Creativiteit’ (De Vries & Schiphorst, 2013)
beschrijven we in dit artikel hoe leidinggevenden de
onontgonnen vaardigheden in zichzelf kunnen opspo-
ren, benutten en ontwikkelen en hoe ze medewerkers
daarbij kunnen helpen. In een tijd van schaarse mid-
delen lijkt het cruciaal dat leiders zich daarin ontwik-
kelen. De kwaliteiten van medewerkers zijn immers in
onze dienstverleningsmaatschappij het belangrijkste
kapitaal van een organisatie. Ervarend leren is een
hulpmiddel om de onontgonnen vaardigheden op te
sporen, in te zetten en te ontwikkelen.
Ervarend leren begint bij doen en vanuit dat doen vorm
je zelf begrip. Het is situationeel en is daarmee anders
dan ‘schools leren’. Ervarend leren doe je samen, ont-
staat in het hier en nu en is gericht op de toekomst.
Ervarend leren doe je vanuit authenticiteit en je ver-
sterkt je authenticiteit erdoor. Het gaat niet over ver-
werven en ‘een vat vullen’; het gaat over samen creëren
en het vuurtje opporren (De Vries, 2004; 2005).
Ervarend leren gaat uit van wat er is, ook al is dat soms
nog onzichtbaar. In het dagelijkse werk zien we de
positieve werkelijkheid en de potentie vaak niet
(meer), omdat we ons focussen op dat wat er juist niet
is en wat niet goed gaat.
Dat is jammer, want als je uitgaat van wat er wél is,
bereik je vaak zo veel meer (Cooperrider, Whitney &
Stavros, 2008). Ervarend leren gaat soms vanzelf, maar
vaak ook niet. Het aanbieden van een structuur, op
organisatieniveau en individueel niveau, helpt. We
geven voorbeelden van zo’n behulpzame structuur en
gaan in op het werkzame principe en hoe je het kunt
gebruiken en wanneer. We bouwen het artikel op aan
de hand van praktijkvoorbeelden in de zorg. Die voor-
beelden illustreren steeds een aantal kenmerken van
ervarend leren. Na elk voorbeeld beschrijven we die
kenmerken en gaan we in op de vaardigheden die de
leidinggevende in dergelijke situaties inzet. We ronden
af met een overzicht van leiderschapsontwikkeling, die
nodig is om dit alles te realiseren.
Vertrouwen en loslaten Allereerst schetsen we een situatie van mevrouw van
der Jagt, één van de directeuren van Wilgaerden, spe-
cialist in de ouderenzorg. Mevrouw van der Jagt heeft
vanuit de kwaliteiten van medewerkers en teams een
verandering in de organisatie ingezet en bewerkstel-
ligd. Wilgaerden wil Topzorg leveren aan haar cliënten.
Leidinggeven is werken met wat zich aandient
De laatste jaren is er veel aandacht voor het werken aan en ontwikkelen van
talenten. In de themareeks Leiderschapsontwikkeling kijken we deze keer naar
‘leiden vanuit talenten’. Welk leiderschap en wat voor leiderschapsontwikkeling
is daarvoor nodig?
Leiderschapsontwikkeling (12): Ontdekken en benutten van wat er in potentie is
O&O / NR 3 2014 9
INTERVENTIE
De organisatie is al heel cliëntgericht, maar hoe word
je nog cliëntgerichter?
Voorbeeld 1. In gesprek met mevrouw van der Jagt Bij binnenkomst meld ik me bij de receptioniste: ‘Ik
heb een afspraak met mevrouw van der Jagt.’ Zij
antwoordt direct, zonder op een scherm te hoeven
kijken: ‘Meneer De Vries? U komt voor een inter-
view. Gaat u maar even zitten, dan wordt u zo
opgehaald.’ De receptioniste weet mijn naam en
waarvoor ik kom. Ik ervaar direct cliëntgerichtheid.
Als ik mevrouw van der Jagt vraag naar haar aan-
pak, blijkt dat zij is gestart vanuit het geloof in de
kwaliteit van de teams. Teams beantwoorden bij de
kick-off de vraag: ‘Wat wil je in cliëntgerichtheid
verbeteren het komende half jaar?’ Alles mag. Elk
team maakt een kort plan van aanpak. Voor elk
team zijn er 6 uren externe begeleiding beschikbaar.
In vervolgbijeenkomsten wisselen teams onderling
uit wat ze hebben gedaan, wat dat heeft opgeleverd
en wat goed en minder goed werkte.
Mij valt op hoe er een grote ruimte is binnen de
kaders: 1. Werken aan Topzorg vanuit het thema
cliëntgerichtheid; 2. Elk team een eigen ‘verbeter-
project’ en 3. Externe ondersteuning. Mevrouw van
der Jagt vertelt: ‘Aanvankelijk waren collega-direc-
teuren en managers sceptisch over deze aanpak.
Het riep de nodige vragen op. Wat levert zo’n aan-
pak, waarbij de teams het zelf mogen invullen, pre-
cies op? Hoe toetsen we of teams hebben voldaan?
Hoe stralen we als organisatie hetzelfde uit naar
onze cliënten, als ieder team zijn eigen aanpak
kiest?’ Mevrouw van der Jagt was er echter van
overtuigd dat teams die de ruimte krijgen om dat
te versterken wat ze zelf graag willen, veel betere
en mooiere resultaten realiseren. Ze gelooft in de
kracht van medewerkers en de teams.
Als ik kijk naar mijn ontvangst lijkt dat zijn vruch-
ten af te werpen. Want ik kan alleen maar zeggen:
‘dat is voor mij een viersterren beleving.’
Tot zover het eerste voorbeeld. Wat vertelt ons dit over
ervarend leren en over leiderschap? In het voorbeeld
zien we dat de teams bij Wilgaerden al werkende
samen op weg gaan. Er is geen opleidingsprogramma
dat door een ‘deskundige’ is bedacht. Teams kiezen zelf
wat ze in het belang van de cliënt willen verbeteren en
hoe. Ze proberen kleine stappen uit, stellen bij, probe-
ren weer uit, kortom, het begint bij doen, daarop
refl ecteren en weer opnieuw doen. De kennis ontstaat
door te doen en daarop te refl ecteren: ‘refl ection in
action’ (Schön, 1987).
Het is ook situationeel, want teams volgen in hun
eigen praktijk hun eigen weg. Elk team heeft immers
een andere samenstelling, ervaringen, cliënten en kwa-
liteiten. Het vertrouwen dat teams prima hun eigen
ontwikkeling kunnen sturen en graag het werk voor
de cliënt zo goed mogelijk doen, is een belangrijke
randvoorwaarde.
We zien hier een hele andere rol dan de klassieke visio-
naire leider die ‘het allemaal weet’, de hele organisatie
inspireert met zijn toekomstbeeld, op de zeepkist klimt
en denkt dat het vervolgens wel goed komt. We zien
hier ook niet iemand die louter een procesbegeleider is.
Het gaat ook niet om het één of het ander; een visio-
naire leider of een procesbegeleider. Het gaat om het
één en het ander. We zien dat mevrouw van der Jagt
deze twee kanten heel natuurlijk combineert. Ze heeft
zelf een beeld over Topzorg en nodigt daarmee de rest
van de organisatie uit om bij te dragen aan het verder
completeren van dat beeld, aan het aanscherpen en
verfi jnen ervan. Als leider is ze ook procesbegeleider, ze
laat haar eigen beeld los en nodigt anderen uit tot hun
bijdrage. We zien verder in het voorbeeld hoe mevrouw
van der Jagt durft te gaan staan voor haar aanpak, ook
als anderen daar (nog) niet helemaal op vertrouwen.
Op deze wijze leidinggeven vraagt authenticiteit.
Doorbreken van denkpatronen Bij het oplossen van een taai vraagstuk blijven we vaak
vastzitten in dezelfde denkpatronen, die volgens ge-
woontes en tradities verlopen. Als we er echt niet meer
uitkomen, schakelen we een expert in om ons verder
te helpen. Vanuit ervarend leren wordt dat anders aan-
gepakt: je doorbreekt het vaste denkpatroon met be-
hulp van een paar eenvoudige opdrachten. We geven
een voorbeeld. Deze keer uit OlmenEs, een organisatie
voor volwassenen met een verstandelijke beperking.
Mevrouw van der Jagt
O&O / NR 3 201410
Voorbeeld 2. Nieuw denken over wat je wilt: ‘Dragend vasthouden’ Opdracht 1: Beschrijf de situatie.
Een bewoner knijpt anderen en doet dat onver-
wacht en hard. Hij ligt of zit in de buurt van het
hovenierswerk op het gras of op een schommel. Het
lukt al jaren niet om de bewoner aan het werk te
krijgen, terwijl het uitgangspunt in de organisatie
is dat alle bewoners ‘zinnig’ werk doen.
Opdracht 2: In welk beroep of situatie is dit gedrag zin-
nig / een kwaliteit?
Wanneer we het gedrag als zinnig voorstellen en
willen versterken, dan is de eerste afspraak dat we
een beroep voor ons zien waarin ogenschijnlijk niet
gewerkt wordt. Vervolgens gaan we na wanneer we
zelf knijpen. Ik knijp bijvoorbeeld, wanneer ik mijn
theekopje vastheb. Dan draag ik het kopje en houd
het vast. Een beroep waarin wordt gedragen en
vastgehouden en eigenlijk niet wordt gewerkt, is
bijvoorbeeld een secretaris die mijn agenda voort-
durend vasthoudt en die ik dan kan pakken zodra
ik die nodig heb.
Opdracht 3: Onderstreep in deze beschrijving de twee
kernwerkwoorden. Plaats achter het eerste werkwoord
een ‘d’ en laat het tweede werkwoord in de actieve vorm.
Schrijf hier de gevonden handeling.
‘Dragend vasthouden’
Opdracht 4: Geef de inbrenger een tip voor de toekomst.
Laat de bewoner een snoeischaar vasthouden, die
de werkleider kan pakken wanneer hij die nodig
heeft.
Opdracht 5: Refl ecteer na enkele weken op de opgedane
ervaringen.
Twee weken later: De werkleider heeft graskanten
afgestoken en het gras in de emmer gedaan die hij
de bewoner in handen heeft gegeven. Wanneer de
emmer vol is, leegt de bewoner die vanzelf in de
gereedstaande kruiwagen. Elke ochtend en middag
is de werkleider zo een kwartier, samen met zijn
‘niets doende’ assistent, aan het werk. Na ander-
halve week staat de bewoner ‘s ochtends, met de
emmer in zijn hand, zelf klaar voor deze klus.
Wat zien we in dit voorbeeld? Er is een probleem dat
al lang bestaat. Er is al veel over gesproken en dat kun-
nen experts weer doen, maar met meer van hetzelfde
komen ze niet verder. Met opdracht 2 nodigen we uit
om al doende te leren zonder het vooraf allemaal pre-
cies te begrijpen. We vragen om in beelden te denken
en de situatie om te draaien. We kijken naar wat er wel
is. Tegelijkertijd verschijnt dat pas door het beeld dat
we samen maken. Zowel aan het beeldend denken als
aan het kijken naar wat er wel is, doen we vaak weinig
een appel. Terwijl er juist daardoor een nieuw perspec-
tief verschijnt. Iedereen is verrast dat twee weken na
de bespreking blijkt dat het gedrag van deze bewoner
succesvol is veranderd. Door de opdrachten brengen
we een structuurelement in. Juist dit structuurelement
helpt om te gaan ervaren en het doet een appel aan de
onontgonnen vaardigheden. We gaan uit van de kwa-
liteit van de cliënt. We gaan ook uit van de kwaliteit
van de medewerkers, namelijk dat zij in staat zijn om
tot een zinnig perspectief te komen. Ze hebben alleen
een vraag en een inbedding nodig die hen helpt iets
anders te zien en te ontdekken dan ze tot nu toe zagen.
Samen geef je een nieuwe invulling aan ‘zinnig werk’.
Die invulling gaat niet alleen over wat je als hulpverle-
ner zinnig vindt, maar ook over wat de cliënt als zinnig
inbrengt.
De leidinggevende helpt de teamleden in het nemen
van initiatief en het geven van inbreng, zodat ze hun
eigen begrip vormen. De leider stelt zich geïnteresseerd
en onderzoekend op en zorgt dat nieuwe begripsinvul-
lingen worden gedeeld in de organisatie.
Het nieuwe denken, waarin je traditionele begrippen
een andere kleur en klank geeft, zien we ook bij Wil-
gaerden (voorbeeld 3).
Voorbeeld 3. Verwachtingen en mogelijkheden Een teamleider van de Th uiszorg vertelt: ‘Er ont-
staan oneigenlijke taken wanneer een medewerk-
ster een keer een afwasje bij een cliënt doet. De
volgende keer dat die medewerkster komt, staat er
weer een afwas te wachten. Er is een verwachting
gecreëerd, maar daar worden we niet voor betaald.
Hoe lossen we dat zodanig op dat de cliënt tevreden
blijft en wij de zorg verlenen waarvoor we worden
betaald? Dit vraagstuk, dat een teamlid zo in haar
praktijk tegenkwam, hebben we als team opgepakt.
We ontdekten dat je als medewerkers met de cliën-
ten in gesprek moet gaan over de verwachtingen en
de mogelijkheden. Wanneer die verwachtingen
goed zijn afgestemd, is er begrip en zal de cliënt
tevreden zijn.’ Interessant hier is dat cliëntgericht-
heid niet vanzelf wordt ingevuld met ‘u vraagt, wij
draaien’, maar met helderheid over verwachtingen
en afspraken. Zoiets werkt en leidt tot hoge tevre-
denheid bij medewerkers en cliënten.
‘Ja’ zeggen Het team van Wilgaerden zegt ‘ja’ tegen de ontstane
situatie. De teamleden onderzoeken hoe ze in het hier
en nu een wending aan de situatie kunnen geven die
voor alle partijen bevredigend is. Ze accepteren dus hoe
de situatie op dit moment is. Teams die ‘ja’ zeggen te-
gen wat er is en wat zich aandient, zijn eigenlijk altijd
enthousiast. Toch is dit meestal niet vanzelfsprekend.
In het voorbeeld van ‘dragend vasthouden’ en het voor-
beeld hieronder, laten we zien hoe je ‘ja’ zeggen kunt
oefenen. Als je dan de rest van de vergadering zo in-
richt dat je met elkaar ‘ja’ blijft zeggen, wordt het een
basishouding en daarmee een garantie voor continuï-
teit. Opnieuw is er een opdracht ontwikkeld om op veel
meer punten, tot en met de inrichting van de agenda,
ervarend lerend te werk te gaan (De Vries & Schiphorst,
2013). We geven een voorbeeld uit de zorg voor men-
sen met een verstandelijke beperking (De Vries, 2012).
O&O / NR 3 2014 11
Voorbeeld 4. Stimuleren van het indi-viduele initiatief Verandering van de eetsituatie.
Een medewerker heeft een vraag over de eetsituatie:
‘Bij het eten treedt er telkens te veel agressie bij de
bewoners op. Kunnen we niet beter in twee groep-
jes eten, in plaats van in één groep? En misschien
ook wel na elkaar, in dezelfde ruimte?’ Deze vraag
roept gelijk veel discussie en standpunten op.
Opdracht 1: schets de vraag of het voorstel.
Zie hierboven.
Opdracht 2: zoek je eigen ervaring op.
Het gaat hierbij niet om ervaringen met de eetsitu-
atie in het woonhuis, maar om voorbeelden van
wanneer je zelf ergens - buiten het werk - met an-
deren of in groepjes na elkaar eet. Er is even stilte.
Eén medewerker komt met een ervaring met een
lopend buff et en hoe daar de mensen die geïnteres-
seerd waren in vis elkaar rond de visafdeling troff en.
Een andere medewerker komt met de ervaring van
gezellig samen wokken, samen actief zijn.
Opdracht 3: vertaal je eigen ervaring naar de werksitu-
atie.
Uit deze ervaringen spreekt dat een groepje beteke-
nis krijgt als je interesses kunt delen en als je samen
actief kunt zijn.
Opdracht 4: wat zie je jezelf en anderen gaan doen.
De inbrenger is geïnspireerd en hij geeft aan dat hij zijn
zoektocht kan voortzetten en dat hij er weer mee te-
rugkomt. Hij heeft ook een observatieopdracht voor
zijn collega’s. Een collega geeft aan mee te willen doen.
Zes weken later:
De inbrenger zet inderdaad zijn zoektocht voort en
houdt de anderen op de hoogte, betrekt ze er ook in
door observaties van de eetsituatie te verzamelen.
Men ontdekt dat men het zo slecht nog niet doet.
Voorheen werd er door de begeleiders vanuit de
individuele relaties gekeken: ‘Die bewoner daagt die
bewoner uit; die wil niet naast die zitten; et cetera.’
Nu werd er door de begeleiders naar het geheel van
de tafelsituatie gekeken. Het idee van meer ruimte
ontstond. Er kwam een grotere tafel. De eetsituatie
is nu zelfs een gezellig moment geworden. Voor-
heen was het, vanwege de agressie, een telkens
terugkerend onderwerp in de vergadering. Ook bij
de medewerkers is er meer ruimte: er mag ook een
keer iets misgaan.
Een medewerker: ‘Wij werden niet gedwongen on-
der tijdsdruk een beslissing te nemen. Door het
proces met elkaar te delen, ontstond er vanzelf een
gezamenlijkheid.’
We zien in dit voorbeeld dat ‘ja’ zeggen betekent dat
je niet collectief besluiten neemt. In het collectief zijn
er ook altijd mensen die ‘nee’ zeggen. Daarnaast is er
vaak een grote groep die twijfelt. ‘Ja’ zeggen betekent
automatisch dat die verscheidenheid er mag zijn en
dat je daar aandacht voor hebt. Luister goed naar de
mensen die ‘nee’ zeggen, dat leidt tot verheldering en
aanscherping. Veel mensen kunnen niet overzien wat
een ‘ja’ voor hen en de situatie betekent. Hen tot een
keuze dwingen leidt tot een ‘nee’. Laat ruimte en laat
‘nee’-zeggers de ‘ja’-zeggers niet belemmeren in hun
zoekproces. Opnieuw gaat het om eigen begripsvor-
ming, verbinding met de situatie en authenticiteit. Je
volgt je eigen weg en vraagt soms even hulp van je
team en kunt daarna weer zelf verder.
Dit vraagt ook om leiders die ‘ja’ zeggen, die ruimte
maken voor ideeën en initiatieven. Leiders die vragen
INTERVENTIE
Zomermarkt
O&O / NR 3 201412
stellen die het team helpen om vanuit een verdedigend
proces in een creatief proces te komen; een proces dat
helpt om een ander perspectief te gaan zien.
Eigen verantwoordelijkheid Leren en ontwikkelen kun je alleen zelf doen, dat is je
eigen verantwoordelijkheid. In je werk is het echter
niet vrijblijvend, je laat zien wat je doet en ontwikkelt
en koppelt dat terug aan je collega’s en leidinggevende.
We interviewden de directeur van OlmenEs, de heer
Trouw. Het jaarthema in 2012 was ‘eigen verantwoor-
delijkheid’. Hoe krijg en neem je nog meer de verant-
woordelijkheid dan je al doet, als medewerker en als
bewoner? De heer Trouw geeft een aantal interessante
bespiegelingen (zie voorbeeld 5).
Voorbeeld 5. Interview met de heer Trouw ‘ Bij OlmenEs wilden we de besluitvaardigheid van
medewerkers vergroten. Wij waren erg gewend om
alles in het team te bespreken, overal consensus
over te bereiken en pas daarna tot actie over te
gaan. Deze gezamenlijke besluitvorming vertraagde
en medewerkers voelden zich minder betrokken en
verantwoordelijk.’ OlmenEs wilde meer ruimte voor
initiatieven van medewerkers. In het project is dat
gelukt. De heer Trouw ziet ook cliënten veel meer
initiatieven nemen. De ruimte die medewerkers
ervaren en nemen heeft direct invloed op de ruim-
te die cliënten ervaren. Hoe hebben ze dat gereali-
seerd? ‘Medewerkers leerden in hun teams, onder
begeleiding en met behulp van opdrachten. Ze
leerden om vanuit een andere invalshoek naar de
situatie en de bewoner te kijken. Daardoor ont-
stond ruimte voor onderzoek. Ze gingen weer op
zoek naar mogelijkheden. Dit gaf de bewoner ruim-
te om te zijn wie hij was en de medewerker om zich
verder te ontwikkelen als professional en als mens.
Cruciaal hierin was dat medewerkers in het
teamoverleg zelf casuïstiek gingen inbrengen. Die
casuïstiek werd besproken (zie voorbeeld 4), maar
daar hoefde geen consensus of algemeen besluit
over te komen. We waren niet op zoek naar regels
en procedures om met de bewoner om te gaan. De
medewerker die de casus inbracht bepaalde zelf op
basis van de adviezen die hij had gekregen wat hij
wilde gaan doen en hoe. De enige verwachting was
dat hij er iets mee zou doen en daarover zou terug-
koppelen in een volgend teamoverleg.’
Hoewel je verantwoordelijk bent voor je eigen leren,
heb je input en feedback van anderen nodig en kun je
elkaar versterken in het ervarend leren. In voorbeeld
5 zien we ook dat ervarend leren direct eff ect heeft op
cliënten. In dit geval ervaren medewerkers meer ruim-
te en nemen zij daardoor veel meer initiatieven, waar-
door ook bewoners dat meer gaan doen.
De heer Trouw vertelt dat hij als leider veel meer is
gaan nadenken over de ‘architectuur’; de vorm waarin
hij medewerkers helpt om ruimte te ervaren en initi-
atieven te nemen. Als leider denk je veel bewuster na
over wat je met een bijeenkomst wilt bereiken en
welke vorm daarbij het meest behulpzaam is. Je stuurt
vervolgens vooral het proces in plaats van de inhoud.
Het vraagt ook een lange adem van leiders, anders val-
len teams snel terug in hun oude patronen. Je moet
de teams constant scherp houden om uit te gaan van
wat er is en om samen te blijven onderzoeken.
De heer Trouw
Kenmerken ervarend leren Vaardigheden leidinggeven
Doen, ook al is niet alles begrepen, met een heldere taak,
kaders of perspectief
Ruimte geven en stimuleren tot experimenteren en opdoen van ervaring met een heldere en
stimulerende taak, kader of perspectief
Situationeel Stimuleren van initiatief en zaken overlaten aan de teams
Stimuleren van leren óp en tijdens het werk, bijvoorbeeld ook ín de teamvergadering
In het hier en nu Waarderen wat er is en daarmee verder werken
Vanuit authenticiteit Oprechte interesse tonen en luisteren
Op zoek naar potentie ‘Ja’ zeggen
Delen en zo zelf en samen begrip vormen Willen delen met anderen, ook zonder eigen belang, de dialoog stimuleren zodat ieder de kans
krijgt zelf en samen begrip te vormen
Gericht op de toekomst Vanuit het ‘hier en nu’ en ‘ja’ zeggen vooruitkijken
Versterken van authenticiteit Ruimte geven aan initiatief en zorgen dat er niet onnodig collectief besluiten worden genomen
Tabel 1. Kenmerken van ervarend leren en de daarbij behorende leidinggevende vaardigheden
O&O / NR 3 2014 13
Dr. Albert de Vries is eigenaar van Albert de
Vries Onderzoek in eigen werk. Hij is medeoprichter
van de Academie voor Ervarend Leren. E-mail:
[email protected]. Zijn
nieuwste boek is te bestellen via:
www.academievoorervarendleren.nl
Drs. Karin Derksen is eigenaar van KADE
leren–ontwikkelen–veranderen. Daarnaast doet zij
promotieonderzoek naar hoe teams zo effectief
mogelijk kunnen samenwerken.
E-mail: [email protected]
Structureren en laten gaan In alle voorbeelden komt naar voren dat de leiding-
gevende zowel structureert als momenten laat ont-
staan waarop de medewerkers gestimuleerd worden
hun gang te gaan. ‘Hun gang gaan’ wil dan zeggen:
ervaring opdoen, vanuit hun ervaring initiatief nemen
en daarover berichten. Dit gebeurt op het niveau van
het inrichten van een onderzoeksproces voor een hele
organisatie, op het niveau van een onderzoekend ge-
sprek in een team, als ook bij het opzoeken van de ei-
gen ervaring. Tegelijkertijd wordt er op die drie niveaus
een structuur geboden die elke keer weer helpt om te
ervaren, daarop te refl ecteren, ervan te leren en op-
nieuw te ervaren.
Met de opdrachten heb je een structuur in handen die
blijkt te helpen om behoorlijk autonoom ervarend te
leren.
Ontwikkelen van leiderschap In tabel 1 staan de kenmerken van ervarend leren op
een rij. Met de voorbeelden hebben we geschetst hoe
die kenmerken er in de praktijk uit kunnen zien en wat
dat vraagt aan leiderschap. De voorbeelden komen uit
de zorg, maar zijn naar ons idee grotendeels generali-
seerbaar naar andere organisaties. Er zitten veel alge-
meen herkenbare leiderschapsvaardigheden in, bij-
voorbeeld: coachend, dienend, faciliterend, sturend,
visionair, proces ontwerpend, vertrouwend, lef tonend,
loslaten en gedeeld leiderschap.
Het andere perspectief dat we hier op leiderschap ge-
ven, is dat deze vaardigheden met elkaar gecombineerd
worden om een ‘shift van mindsets’ (Simons, 2013) te
realiseren: de shift van ‘oplossingen bedenken en col-
lectief besluiten nemen’ naar ‘onderzoekend werken
en initiatief nemen’. Ervarend leren is de hefboom om
te leiden vanuit wat zich aandient en de hefboom voor
leiderschapsontwikkeling. Daarmee wordt leider-
schapsontwikkeling ook: experimenteren, om advies
vragen, refl ecteren, aanpassen, weer experimenteren,
etc. Dat doe je samen met anderen. Je zoekt continu
naar andere perspectieven en durft dus steeds te shif-
ten van mindset. Je creëert voor jezelf en anderen een
leeromgeving met kennis- en ervaringsactiverende
werkvormen. Natuurlijk gaat leiderschapsontwikkeling
ook om ‘ja’ zeggen. Je gaat zien wat er allemaal is en
hoe je die kiemen verder tot bloei kunt laten komen
(Gratton, 2007; Homan, 2005; Tjepkema & Verheijen,
2009). •
INTERVENTIE
Trotse Bakkers
Literatuur - Cooperrider, D.L., D. Whitney & J.M. Stavros (2008). Appreciative inquiry
handbook. For leaders of change . (2nd. Ed). San Francisco, CA: Berrett-
Koehler Publishers, Inc.
- Gratton, L. (2007). Hot spots. Why some teams, workplaces and
organizations buzz with energy – And others don’t . San Francisco, CA:
Berrett-Koehler Publishers, Inc.
- Homan, T. (2005). Organisatiedynamica. Theorie en praktijk van organisatie-
verandering . Sdu Uitgevers bv.
- Schön, D.A. (1987). Educating the refl ective practitioner . San Francisco:
Jossey-Bass.
- Simons, P.R.J. (2013). Mindshifting: (Hoe) kunnen we mindsets veranderen?
Afscheidsrede uitgesproken op 19 december 2013 in Utrecht.
www.visieopleren.nl
- Tjepkema, S. & L. Verheijen (2009). Van Kiem tot Kracht. Een waarderend
perspectief voor persoonlijke ontwikkeling en organisatieverandering .
Houten: Uitgeverij Springer.
- Vries, A. de (2004). Ervaringsleren cultiveren. Onderzoek in eigen werk .
Promotieonderzoek. Delft: Eburon.
- Vries, A. de (2005). Ja-cultuur en het verzorgen van ervaringsleren. In:
Zelfsturend leren op het werk. Develop, Tijdschrift over Human Resources
Development 1 (2), pp. 57-65.
- Vries, A. de (2012). Versterken individuele besluitvaardigheid op de
werkvloer . Appelscha: OlmenEs / www.academievoorervarendleren.nl
- Vries, A. de & T. Schiphorst (2013). ‘ GOH’ Onbegrepen gedrag, bron van
creativiteit. Arnhem: Academie voor Ervarend Leren.
O&O / NR 3 201414
De invoering van het werken in teams staat centraal
in het onderwijs. Zo bevordert werken in teams de
ontwikkeling van het onderwijs, de begeleiding van
studenten en de professionalisering van docenten.
Echter, onderzoek toont aan dat als teams niet goed
worden vormgegeven en onvoldoende worden begeleid
in hun ontwikkeling, de kans klein is dat ze goed gaan
functioneren (Crow & Pounder, 2000; Scribner, Sawy-
er, Watson & Myers, 2007; Somech & Drach-Zahavy,
2007). Docenten zijn vooral bezig met het primaire
proces (lesgeven) en zijn gewend om daarin zo auto-
noom mogelijk te werken. Het delen van de onderwijs-
verantwoordelijkheden met collega’s is nieuw voor
docenten. Bovendien zijn docenten maar voor een deel
van de uitvoering van hun werk afhankelijk van elkaar.
Want ook al maken docenten deel uit van een team,
een groot deel van hun tijd zullen zij nog steeds alleen
voor de klas staan.
In dit artikel beschrijf ik de resultaten van een studie
uit mijn promotieonderzoek Teaming Teachers, explo-
ring factors that infl uence eff ective team functioning in a
vocational education context. In deze studie is nagegaan
welke factoren kunnen leiden tot eff ectief functione-
rende docententeams in het middelbaar beroepson-
derwijs (zie ook kader).
Het belang van werken in teams Teams worden in het middelbaar beroepsonderwijs
(mbo) steeds belangrijker. Beroepsonderwijs vraagt om
teamwerk. Het ontwikkelen van docententeams, waar-
van de leden samen verantwoordelijk zijn voor het
Karin Truijen
opleiden, begeleiden en kwalifi ceren van leerlingen,
wordt als een belangrijk instrument gezien voor het
realiseren van het competentiegericht onderwijs. Aan-
genomen wordt dat als groepen docenten intensief
samenwerken en zich samen verantwoordelijk voelen,
het beroepsonderwijs beter in staat is de benodigde
competenties bij leerlingen te ontwikkelen en deze
ontwikkeling af te stemmen op hun leerbehoeften en
mogelijkheden. Echter, teamvorming staat op veel
ROC’s nog in de kinderschoenen (Nieuwenhuis, 2012).
Anders dan in alle andere onderwijssectoren is binnen
het mbo het team - en niet de docent - de eerste aan-
spreekbare organisatorische eenheid. Teams moeten het
dus doen in het mbo; zij moeten prestaties leveren. In
een verkennende studie is door middel van interviews
met afdelingsmanagers van ROC’s onderzocht welke
factoren essentieel zijn om te komen tot het eff ectief
werken van docenten in teams. In de interviews is in-
gegaan op vragen, zoals: wat wordt er verstaan onder
teameff ectiviteit binnen een ROC (output) en welke
beïnvloedbare factoren zijn in dit kader van belang?
Teameff ectiviteit binnen ROC’s Een ROC bestaat uit een aantal opleidingsdomeinen,
zoals techniek, zorg en welzijn, economie en dienst-
Ontwikkelen van teamwerk
Voorwaarden voor effectief functioneren van docententeams in het mbo
Teams worden belangrijker in organisaties. Om adequaat op verande-
ringen in te kunnen spelen wordt steeds meer werk in teamverband
uitgevoerd. Maar wat is nodig om een team goed te laten functioneren
en te ontwikkelen?
Beroepsonderwijs vraagt
om teamwerk
O&O / NR 3 2014 15
ONDERZOEK
verlening. Elk opleidingsdomein (bijvoorbeeld tech-
niek) bestaat uit meerdere afdelingen (bijvoorbeeld
procestechniek), met ieder een afdelingsmanager.
Binnen elke afdeling (bijvoorbeeld procestechniek) is
een afdelingsmanager verantwoordelijk voor meer-
dere docententeams. Om teameff ectiviteit in kaart te
kunnen brengen, is aan afdelingsmanagers gevraagd
wat zij verstaan onder een eff ectief docententeam. Uit
de interviews (n = 28) kwam naar voren dat teamef-
fectiviteit meerdere aspecten omvat. Ondanks de
specifi eke onderwijskundige context, bleken deze as-
pecten overeen te komen met de aspecten die in de
organisatieliteratuur veel genoemd worden, ook wat
betreft teams in andere organisatiecontexten. Bijvoor-
beeld, volgens Hackman (1983) is teameff ectiviteit
onder te verdelen in opbrengsten in termen van daad-
werkelijke prestaties aan de ene kant en aff ectieve
houdingen van teamleden aan de andere kant. De
afdelingsmanagers richten zich met hun defi nitie van
teameff ectiviteit op de prestaties van het team (bij-
voorbeeld: goed onderwijs, hoge slagingspercentages,
laag aantal drop-outs en tevredenheid van de stake-
holders zoals studenten en bedrijven). Daarnaast be-
nadrukken de afdelingsmanagers ook het belang van
meegaan met onderwijskundige ontwikkelingen (ver-
anderingsbereidheid, innovatief vermogen) en de
bereidheid van docenten om samen te (blijven) wer-
ken in teams (levensvatbaarheid van het team). Op-
vallend is dat ongeveer de helft van de afdelingsma-
nagers een combinatie van deze aspecten benoemt.
Er is dus niet één maat voor teameff ectiviteit. Wan-
neer vervolgens aan de afdelingsmanagers wordt
gevraagd hoe eff ectief de teams - waarvoor zij verant-
woordelijk zijn - naar hun oordeel functioneren, blijkt
dat met name wordt gerefereerd aan de procesmatige
termen.
Een voorbeeld hiervan: ‘Het is een pro-actief team dat
problemen ziet aankomen en ze oppakt. De docenten kijken
wie er binnen het team een taak het beste uit kan voeren.
Een volgende stap is dat men elkaar gaat aanspreken op
gedrag.’
Een andere afdelingsmanager zegt over zijn teams: ‘Het
ene team is initiatiefrijk, vooruitstrevend, soms iets te snel,
maar ze lossen problemen zelf op. Het andere team is vluch-
tig, snel, ze luisteren niet naar elkaar, werken niet samen
en pakken dat ook niet op. Deze docenten zijn niet gewend
hun eigen toko te hebben.’
Volgens de managers zijn verschillende factoren es-
sentieel voor eff ectief functionerende docententeams,
namelijk:
- de samenstelling van het team,
- de samenwerking in het team,
- het leiderschap,
- de helderheid en eenduidigheid van de doelstellin-
gen van het team.
Deze factoren zullen nu nader worden toegelicht.
Samenstelling van het team Het merendeel van de afdelingsmanagers heeft ervaren
dat kleine docententeams eff ectiever zijn dan grote
teams, omdat de coördinatie en planning van de werk-
zaamheden eenvoudiger is.
Een afdelingsmanager zegt hierover: ‘Als je een team te
groot maakt, gaan docenten zich onttrekken. Een team dat
bestaat uit meer dan tien docenten is te groot. Dan krijg je
dat docenten gaan verzanden in het te grote geheel.’
Volgens de afdelingsmanagers bestaat een eff ectief
team uit zes tot tien docenten en uit een mix van ou-
dere en jongere en mannelijke en vrouwelijke teamle-
den. Niet alleen de groepsgrootte is van belang, maar
ook de kenmerken van de teamleden. Volgens de ma-
nagers functioneren teams ook beter als de (onderwijs)
visie en werkmotivatie van de leden niet te veel van
elkaar verschillen. Dit laatste komt overeen met de
studie van Crow & Pounder (2000), waaruit blijkt dat
docenten uit een team met collega’s in dezelfde loop-
baanfase en met een overeenkomstige onderwijsvisie,
minder moeite hebben met plannen, overeenstem-
ming creëren, beslissingen nemen, coördinatie en ge-
deelde activiteiten.
Er zijn echter ook studies waarin juist de voordelen
worden beschreven van teams die samengesteld zijn uit
leden met verschillende professionele achtergronden,
Onderzoek naar eff ectief functionerende docententeams (Truijen, 2012)
Aanleiding
In het mbo vormen teams de basis organisatorische eenheid. Het huidige
beroepsonderwijs is zo ingericht dat docenten verschillende rollen moeten ver-
vullen, die veelal niet in één persoon te verenigen zijn. Echter, onderzoek naar
teams in het mbo is nog schaars. In dit onderzoek is nagegaan welke factoren
kunnen leiden tot eff ectief functionerende docententeams in het mbo. Het be-
treft een verkennend onderzoek waarin het praktijkperspectief centraal staat.
Methode
In het onderzoek zijn 28 afdelingsmanagers van één ROC geïnterviewd. In
de semigestructureerde interviews is ingegaan op vragen, zoals wat er wordt
verstaan onder teameff ectiviteit binnen een ROC en welke beïnvloedbare facto-
ren in dit kader van belang zijn. Het onderzoek levert inzichten op over welke
factoren volgens afdelingsmanagers een rol spelen bij het ontwikkelen van
teamwerk. De inzichten uit dit onderzoek kunnen gebruikt worden wanneer
managers en docenten aan de slag willen met teamvorming.
O&O / NR 3 201416
kennis en vaardigheden (zie bijvoorbeeld Paulus, 2000;
Somech & Drach-Zahavy, 2007; West, 2002). Deze
teams zullen meer innoveren dan teams waarin de le-
den minder van elkaar verschillen. De samenstelling
van een team is van belang voor het functioneren er-
van, maar het is nog de vraag welke samenstelling het
meest eff ectief is. Het lijkt erop dat voor het dagelijkse
functioneren en samenwerken een homogeen team het
beste werkt, terwijl voor het innovatief vermogen juist
een heterogene samenstelling van belang lijkt.
Samenwerking in het team Uit de interviews blijkt dat zelfsturendheid (resultaat-
verantwoordelijkheid) een belangrijke voorwaarde is
voor eff ectieve samenwerking. Bij zelfsturendheid
wordt gesproken over de zelfstandigheid van een team.
Afdelingsmanagers zeggen hierover: ‘Een goed functio-
nerend team pakt taken zelf op en niet omdat ik het als
manager zeg’ en ‘Ze maken een teamplan en zetten een
eigen route uit.’ Het merendeel van de afdelingsmana-
gers geeft aan dat ze tevreden zijn over het zelfstandig
uitvoeren van het onderwijs binnen de teams. Tegelij-
kertijd wordt er bij problemen vaak meteen naar de
leidinggevende gekeken en niet naar hoe de teamleden
onderling de problemen zouden kunnen oplossen.
Daarnaast geven de afdelingsmanagers aan dat feed-
back geven belangrijk is voor goede samenwerking
binnen de teams. Zo vinden de afdelingsmanagers het
van belang dat teamleden elkaar aanspreken op hun
(werk)gedrag. Docenten moeten elkaar bijsturen door
feedback te geven. Echter, uit de interviews blijkt dat
dit doorgaans niet gebeurt.
Een afdelingsmanager zegt hierover: ‘Docenten blijven
het erg moeilijk vinden om elkaar aan te spreken op gedrag.
Hoe goed ze ook verder met elkaar samenwerken en taken
eerlijk verdelen en op buitengewoon informele en vriend-
schappelijke manier met elkaar omgaan.’ Aanvullend
geven de afdelingsmanagers aan dat de werkomgeving
zo ingericht moet zijn dat zij samenwerking tussen
docenten bevordert. De werkplekken van docenten
moeten dicht bij elkaar liggen, er moeten voldoende
formele bijeenkomsten, maar ook informele ontmoe-
tingsmogelijkheden zijn, bijvoorbeeld bij de koffi eau-
tomaat. Volgens de managers hebben de docenten
anders de neiging om binnen hun ‘eigen koninkrijk’ te
blijven. Verder blijkt uit de interviews dat de ontwik-
keling van eff ectieve samenwerkingsverbanden en
rolverdelingen van wezenlijk belang is voor het goed
functioneren van een team. Deze coördinatie en sa-
menwerkingsverbanden tussen teamleden worden in
de onderzoeksliteratuur vaak in verband gebracht met
interdependentie, oftewel: onderlinge afhankelijkheid.
Want echt samenwerken gebeurt pas wanneer docen-
ten elkaar nodig hebben.
Leiderschap en de helderheid van doelstellingen Uit de interviews blijkt het belang van leiderschap voor
het welslagen van docententeams. De afdelingsmana-
gers geven aan dat, hoewel de teams geacht worden tot
op zekere hoogte verantwoordelijk te zijn voor het
managen van zichzelf en voor de taak die ze uitvoeren,
dit niet altijd daadwerkelijk zo is.
Een afdelingsmanager zegt hierover: ‘Als een team niet
het natuurlijk leiderschap heeft dan kan zo’n club docenten
nooit zelfsturend worden. Dan blijft het een chaos structuur.
Daar zal op een of andere manier iets van leiderschap inge-
bracht moeten worden.’ Daarnaast is leiderschap van
belang voor het vaststellen van gezamenlijke doelen.
Volgens de afdelingsmanagers moet bij iedereen duide-
lijk zijn wat het team gezamenlijk moet realiseren. Ook
Hackman (1983), die langdurig onderzoek deed naar
teams, benadrukt in zijn boek ‘Leading Teams’ het be-
lang van het vormgeven aan leiderschap en het voor
ogen hebben van een heldere richting (doel). Het bepa-
len van de doelen gebeurt vaak in samenspraak tussen
het team en het management. De mate van betrokken-
heid van het team bij het defi niëren van duidelijke doe-
len is afhankelijk van de mate van zelfsturendheid. Het
is belangrijk dat de leidinggevende het zelfsturende
niveau van het team kent en hierop anticipeert. Wan-
neer het team nog maar kort samenwerkt, helpt de
leidinggevende bij het bepalen van een richting. Voor
een leidinggevende is het belangrijk dat hij of zij besef
heeft van de stappen die een team moet doormaken.
Ook is het belangrijk dit leerproces te kunnen onder-
steunen en een team door de ontwikkeling heen te kun-
nen leiden. De rol van de leidinggevende moet voorna-
melijk gericht zijn op de ontwikkeling. Het team moet
zich zelf bezighouden met de dagelijkse processen.
Samenvatting en conclusie Het in dit artikel beschreven onderzoek is verricht
omdat veel ROC’s inmiddels hun organisatie hebben
ingericht op basis van een teamstructuur. Op dit
moment is het zelfs doorgedrongen tot de collectieve
Bij iedereen moet duidelijk zijn wat
het team gezamenlijk moet realiseren
O&O / NR 3 2014 17
ONDERZOEK
arbeidsvoorwaarden. In het bijhorende statuut is daar-
over het volgende vastgelegd: ‘... In het mbo is het on-
derwijsteam de basis organisatorische eenheid...’ (mbo-
raad, 2009). Zoals blijkt uit het statuut hebben
docententeams binnen ROC’s de uitvoering van het
onderwijs in handen. Onderwijs binnen ROC’s vraagt
dus om teamwerk.
Uit de interviews blijkt ten eerste dat voor eff ectief
teamwerken de samenstelling van het team een be-
langrijke voorwaarde is. Volgens de afdelingsmanagers
zijn kleine teams eff ectiever dan grote teams. Daar-
naast zijn volgens de afdelingsmanagers homogene
teams (gedeelde onderwijsvisie en motivatie) eff ectie-
ver dan heterogene teams. Echter, uit onderzoek blijkt
dat heterogene teams meer zullen innoveren dan
teams waarin de leden minder van elkaar verschillen.
Uit de interviews blijkt ook het belang van een team-
leider voor het welslagen van teams. Ook al is het uit-
eindelijke doel de zelfsturendheid van het team; de
weg daar naartoe vraagt verandering van docenten.
Dit wordt in de literatuur aangeduid met transforma-
tioneel (coachend) leiderschap. Van docenten wordt
verwacht dat ze meer dan voorheen samenwerken.
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat transforma-
tioneel leiderschap medewerkers kan stimuleren zich
op de belangen van het team te richten in plaats van
op hun eigen belangen, waardoor medewerkers bereid
zijn harder voor het team te werken. De transforma-
tioneel leider stimuleert waar nodig de docenten om
elkaar op te zoeken en bevordert de ontwikkeling van
teams. Daarnaast moet het bij ieder teamlid duidelijk
zijn wat het doel van het team is en vooral wat men
gezamenlijk moet realiseren. De mate waarin teamle-
den betrokken zijn bij het formuleren van doelen
hangt af van de fase waarin zij zich – op weg naar zelf-
sturendheid - bevinden. Als leider moet je dus heel
goed weten waar het team zit in het proces en daarop
kunnen anticiperen. Het faciliteren van een team in
de vorm van bijvoorbeeld transformationeel (coa-
chend) leiderschap is daarom van wezenlijk belang.
Echter, afdelingsmanagers binnen ROC’s zijn niet per
defi nitie transformationeel leiders. Als administra-
tieve handelingen en registratie de meeste tijd van een
afdelingsmanager in een ROC opsouperen, en hij of zij
maar weinig ervaring heeft met teamwerken, dan
komt teamvorming waarschijnlijk ook niet gemakke-
lijk van de grond. Een afdelingsmanager kan alleen
goed begeleiden als hij of zij weet wat een team door-
maakt en in de loop van het proces steeds meer loslaat
en coacht. Om eff ectiviteit te realiseren is dus een
sterke leider nodig, die dicht bij de docenten blijft
staan en echte betrokkenheid toont.
De teams in het onderwijs zijn nog vrij nieuw, en daar-
door ook de kennis over wat ertoe doet om deze teams
eff ectief te laten functioneren. Hoe maakbaar zijn
teams? Op welk moment kun je nog ingrijpen? In deze
verkennende studie zijn inzichten aangereikt die kun-
nen helpen bij de invoering en de ontwikkeling van
teamwerk. Hiermee kunnen teams en leidinggevenden
interventies bepalen om de ontwikkeling van teams te
stimuleren. • Literatuur - Crow, G.M. & D.G. Pounder (2000). Interdisciplinary
Teacher Teams: Context, Design, and Process. Educational
Administration Quarterly, 36 (2), pp. 216-254.
- Early, P.C. (1993). East meets west meets mideast: further
explorations of collectivistic and individualistic work
groups. Academy of Management Journal, 36 , 319-348.
- Hackman, J.R. (1983). A normative model of work team
effectiveness (Tech. Rep. No. 2). New Haven, United States:
Yale University, Research program on Group Effectiveness.
- MBO-raad (2009). Professioneel Statuut , Woerden 11 juni,
7 p.
- Nieuwenhuis, L.F.M. (2012). Leven lang leren on the roc’s!
Een visie op werken en leren in het mbo. Oratie. Tilburg/
Heerlen: IVA/Open Universiteit.
- Paulus, P.B. (2000). Groups, Teams, and Creativity: The
Creative Potential of Idea-generating Groups. Applied
Psychology: An International Review, 49 (2), 237-262.
- Scribner, J.P., R.K. Sawyer, S.T. Watson & V.L. Myers (2007).
Teacher Teams and Distributed Leadership: A study of
Group Discourse and Collaboration. Educational
Administration Quarterly, 43 (1), 67-100.
- Somech, A. & A. Drach-Zahavy, (2007). Schools as
team-based organizations: A structure-processoutcomes
approach. Group Dynamics-Theory Research and Practice,
11 (4), 305-320.
- Truijen, K.J.P. (2012). Teaming Teachers. Exploring factors
that infl uence effective team functioning in a vocational
education context. Enschede: Universiteit Twente
(dissertatie).
- West, M.A. (2002). Sparkling fountains or stagnant
ponds: An integrative model of creativity and innovation
implementation in work groups. Applied Psychology: An
International Review, 51 (3), 355-387.
Dr. Karin Truijen is gepromoveerd aan de
Universiteit Twente. Tijdens haar promotieonderzoek,
waarin teamvorming en teamprestatie centraal
stonden, is ze intensief bezig geweest met het
onderzoeken van leer- en samenwerkingsprocessen van
docenten in het mbo. E-mail: [email protected]
Als leider moet je dus heel goed
weten waar het team zit in het proces
O&O / NR 3 201418
Joeri Kabalt
De Gemeente Utrecht is nu ruim een jaar aan het ex-
perimenteren met het concept ‘Pleinen’ als instrument
voor organisatievernieuwing. Het doel van dit instru-
ment is om op een andere manier in gesprek te zijn en
samen te werken met de stad. In een Plein gaat het dan
ook niet alleen om de inhoud van een vraagstuk, maar
wordt ook expliciet aandacht besteed aan de kwaliteit
van de interactie en wat er speelt in de ‘onderstroom’.
Wanneer een collega in zijn (of haar) werk te maken
heeft met een taai en lastig vraagstuk, kan hij (of zij)
een Plein aanvragen. Samen met een collega die is op-
geleid als 'Pleinbegeleider' kijkt hij vervolgens wat er
nodig is om tot een doorbraak te komen in het vraag-
stuk: wie zijn er allemaal bij het vraagstuk betrokken?
Wat speelt er in de ‘onderstroom’ van het vraagstuk?
Welke vormen gaan helpen om tot een doorbraak te
komen? Het daadwerkelijke Plein is een bijeenkomst
van een uur of vier, waarin een groot aantal betrok-
kenen met elkaar in gesprek gaat over het vraagstuk.
In september 2013 werd ik, auteur van dit artikel, ge-
vraagd om een actieonderzoek te doen naar de Pleinen.
Initiatiefnemers Nelleke Metselaar en Hans van Soelen
van het Programma Organisatievernieuwing hadden
het gevoel dat ze met de Pleinen iets bijzonders te pak-
ken hadden en waren nieuwsgierig naar wat dit dan
was. Ook ik was geïntrigeerd door de Pleinen; als po-
tentieel instrument dat organisatieverandering moge-
lijk maakt en tegelijkertijd helpt bij het vormgeven van
de nieuwe rol van de lokale overheid als ‘facilitator’ van
maatschappelijke verandering. Wat maakt de Pleinen
nu zo bijzonder? Wat zijn motivaties om met Pleinen
aan de slag te gaan en wat is de toegevoegde waarde
ervan voor de organisatiepraktijk? In dit artikel buig
ik me over deze vragen door verslag te doen van vier
maanden onderzoek naar de Pleinen.
Wat is een Plein? ‘Wat is een Plein nou eigenlijk?’, werd me gedurende
mijn aanwezigheid bij de Gemeente regelmatig ge-
vraagd. Met andere woorden: wat maakt een Plein nu
een Plein? En een daarmee samenhangende vraag die
voor velen speelde: wanneer is iets wel een Plein en
wanneer niet? En welke vraagstukken zijn dan ‘ge-
schikt’ om een Plein over te organiseren? In de veel-
heid van gesprekken over en ontmoetingen rondom
de Pleinen, begon ik een aantal opvattingen over de
Pleinen vaker terug te horen. De opvattingen zijn in te
delen in vier categorieën:
1. Pleinen als manier om te komen tot een doorbraak
in een taai vraagstuk;
2. Pleinen als plek om te oefenen met ‘het goede ge-
sprek’;
3. Pleinen als manier om een vraagstuk op de agenda
te zetten;
4. Pleinen als een van de vele initiatieven van
bovenaf.
Dit zijn als het ware verschillende betekenissen die
mensen geven aan het relatief open begrip ‘Plein’. De
eerste drie betekenissen die aan Pleinen worden gege-
ven, kunnen ook worden gezien als een motivatie of
drijfveer om überhaupt met de Pleinen aan de slag te
gaan - en de vierde wellicht om dit niet te doen. Bij
sommige mensen zijn alle drie de motivaties aanwezig,
terwijl bij anderen één motivatie duidelijk dominant
is. Hieronder maak ik, omwille van de leesbaarheid en
theoretische duiding, een onderscheid tussen deze drie
motivaties. Bij elk van de drie motivaties schets ik kort
wat deze inhoudt, en wat ik hierover gezien en gehoord
heb in de praktijk. Vervolgens refl ecteer ik hierop van-
uit de theorie.
Experimenteren met Pleinen
In de Gemeente Utrecht worden sinds ruim een jaar ‘Pleinen’ georganiseerd
rondom taaie vraagstukken. Wat zijn Pleinen precies? En hoe dragen ze bij
aan de organisatievernieuwing? In dit artikel doe ik verslag van vier maanden
actieonderzoek naar Pleinen.
O&O / NR 3 2014 19
PRAKTIJKONDERZOEK
1. Een doorbraak in een taai vraagstuk De eerste motivatie om met Pleinen aan de slag te
gaan, is om een stap verder te komen met een inhou-
delijk vraagstuk, hier een doorbraak in te forceren of
het zelfs op te lossen. De meerderheid van de Pleinen
gaat over vraagstukken waar meerdere partijen en/of
afdelingen bij betrokken zijn. Deze taaie en complexe
vraagstukken vragen volgens betrokkenen om een
aanpak waarbij deze verschillende partijen bij elkaar
komen om vanuit verschillende invalshoeken aan het
vraagstuk te werken.
In de praktijk
Meerdere mensen geven aan dat het fysiek bij elkaar
brengen van mensen met verschillende achtergronden
en perspectieven rondom een inhoudelijk vraagstuk,
over bestaande grenzen heen, een van de grootste ver-
worvenheden van de Pleinen is. In de woorden van een
van de Pleinbegeleiders: ‘Het is een instrument dat men-
sen dwingt om over de schutting van het eigen werk te
kijken.’
Deze ontmoeting is in zichzelf al zo bijzonder, dat dit
een Plein in de ogen van deelnemers waardevol en
vernieuwend maakt. Een aantal deelnemers aan het
Plein ‘Dichterswijk verdicht’ gaf bijvoorbeeld aan dat
het Plein hielp om ‘de blik te verruimen’ en eens te
horen hoe ‘andere mensen ermee omgaan’. Of zoals
een van de deelnemers zei: ‘ We zijn gewend om vanuit
ons eigen aandachtsveld te werken en niet samen.’ Of zo-
als een vraagstukeigenaar van het Plein ‘Ogen en Oren
van de stad’ het verwoordt: ‘Eigenlijk zou je dat veel
vaker moeten doen, om dingen uit te wisselen. Er zijn toch
heel veel verschillende beelden. Het is pure winst dat je met
elkaar in gesprek raakt. Geïnspireerd raakt. Verbaasd
raakt.’
Een neveneff ect van het bij elkaar komen rondom de
inhoud is dat mensen elkaar en elkaars perspectief
leren kennen, wat op zichzelf al een waardevolle inter-
ventie is. Opvallend is dat - alhoewel mensen steevast
vanuit de inhoud van het vraagstuk en de inhoud van
de verschillende perspectieven redeneren - zij zich
vooral de energie van het werken vanuit verschillende
perspectieven herinneren, en niet de inhoud van het-
gene dat besproken is op het Plein. Wel vragen meer-
dere mensen zich af wat er na een Plein gebeurt en hoe
het na het Plein verdergaat met het vraagstuk: ‘ Ik vond
het wel echt jammer dat ik geen idee heb hoe het met het
project, dat ging over een concrete vraag van bewoners,
staat. Dus ik denk dat terugrapporteren ook onderdeel
moet zijn van het Plein.’
Refl ectie vanuit de theorie
Verdonschot (2009) onderscheidt in haar promotieon-
derzoek naar innovatie elf ontwerpprincipes die in-
novatie en vernieuwing stimuleren. Een van die prin-
cipes is het maken van ongewone combinaties van
materiedeskundigheid, door expliciet mensen met een
andere achtergrond of uit een ander vakgebied uit te
nodigen rondom een vraagstuk. Dit zorgt volgens Ver-
donschot niet alleen voor het binnenhalen van nieuwe
ideeën, maar ook voor het bewust worden van de eigen
ideeën. Net als bij de Pleinen bleek ook in het onder-
zoek van Verdonschot dat mensen die betrokken wa-
ren bij een innovatiepraktijk, meer aandacht hadden
voor de sociale component van de combinatie en uit-
wisseling van perspectieven, dan voor de inhoudelijke
component daarvan.
In de theorie van Appreciative Inquiry (Waarderend
Onderzoek) is ‘getting the whole system in the room’
een van de gevleugelde uitspraken; iedereen die op de
een of andere manier betrokken is bij of invloed on-
dervindt van een vraagstuk of veranderinitiatief krijgt
een stem in het veranderproces (Cooperrider, Whit-
ney & Stavros, 2008). Dit is een manier van denken
die duidelijk in de Pleinen is terug te zien en die door
de Pleinen ook geaccepteerd en normaal geworden
lijkt te zijn. Wanneer het hele systeem fysiek bij elkaar
Hoe is het idee van de Pleinen ontstaan?
‘Als lokale overheid moeten we steeds
meer regisseren dan zelf bepalen, steeds
meer faciliteren dan zelf uitvoeren. Dat
vraagt om sterkere samenwerking met
de stad. Dat is een lastige opgave voor
een organisatie waar de meeste mensen
gewend zijn om zorgvuldig en volgens
vaste procedures te werken. De Pleinen
zijn in feite ontstaan uit de behoefte aan
een experimenteerplek om die nieuwe vormen van samenwerking te vinden.’
Dat klinkt mooi, maar hoe ziet dat er dan uit? Hoe zijn jullie begonnen?
‘Omdat er sterke behoefte was aan het oplossen van een aantal vraagstukken
die maar steeds tussen wal en schip vielen, zijn we de Pleinen begonnen als
bijeenkomsten rond een vraagstuk dat we met elkaar probeerden een stap
verder te helpen. Medewerkers, directie en bestuur konden issues aanmelden,
waarna we op zoek gingen naar mensen die we nodig hadden voor de oplos-
sing. Dit bleek achteraf meteen een van de succesfactoren te zijn: mensen die
niet betrokken waren geweest bij het onderwerp hielpen collega’s met het
analyseren van de oorzaken. Door hun frisse blik hoefde er soms niet eens een
Plein gehouden te worden!’
Wat zijn nu de elementen van zo’n Plein?
‘De Pleinen ontwikkelden zich snel. Het begrip ‘onderstroom’ deed z’n intrede
omdat er vaak andere zaken bleken te spelen dan het issue zelf, zoals geen
verantwoordelijkheid nemen, iets niet durven aankaarten, et cetera. Daaruit
ontstond vervolgens de aandacht voor de ‘kwaliteit van de interactie’: hiervoor
zetten we werkvormen in die de echte dialoog bevorderen. Soms gebruiken we
elementen uit stromingen als Appreciative Inquiry, Collective Sensemaking en
Th eory U. Zo is er een set van zeven elementen ontstaan die we kenmerkend
vinden voor de Pleinen.’ (Zie Afbeelding 1.)
En hoe gaat het verder met de Pleinen?
‘Inmiddels is het 65e Plein ingeschreven en zijn er zo’n 40 gehouden. De Plei-
nen voorzien dus echt in een behoefte en blijven komend jaar volop doorgaan.
We moeten tegelijkertijd ook echt nog een stap maken om sneller en beter met
de stad samen te werken aan belangrijke issues. Daarnaast gaan we ervoor zor-
gen dat de bouwstenen en leerervaringen ook breder in de organisatie bekend
worden, zodat we ook andere bijeenkomsten eff ectiever kunnen maken.’
Initiatiefnemer Nelleke Metselaar over het concept ‘Pleinen’
Nelleke Metselaar
O&O / NR 3 201420
is, vallen volgens Whitney & Trosten-Bloom (2010)
‘valse assumpties’ over de ander weg: ‘Ze realiseren zich
dat anderen niet precies zijn zoals zij zich hadden voorge-
steld en er ontstaat respect voor verschillen in achter-
grond, praktijk en visie’ (Whitney & Trosten-Bloom,
2010: 68). Gezien bovenstaande citaten van deelne-
mers aan Pleinen, lijkt dit op een Plein ook te gebeu-
ren door elkaar te ontmoeten en elkaars perspectief
te leren kennen.
Bushe & Marshak (2009; 2013) benadrukken dat ver-
andering niet tot stand komt door dé beste oplossing
te vinden, maar door meerdere initiatieven te ontke-
tenen, katalyseren en ondersteunen. Het risico van
het werken met één vraagstukeigenaar die zich ver-
antwoordelijk voelt voor het vraagstuk, is dat dit als
onbedoeld eff ect kan hebben dat de vraagstukeige-
naar ook eigenaar blijft van de resultaten of uitkom-
sten van een Plein. Of dat er deelnemers zijn die op
het Plein zelf input geven en vervolgens niet verder
betrokken zijn bij of geïnformeerd worden over het
vervolg.
2. Het goede gesprek voeren Waar de ontmoeting met elkaar en het begrip krijgen
voor elkaars zienswijze bij de hiervoor beschreven mo-
tivatie een neveneff ect was, is het hier de grootste
drijfveer. Pleinen zijn de plek om met elkaar te oefenen
om op zo’n manier met elkaar in gesprek te zijn; de
intentie is dat Pleinen daarmee bijdragen aan een an-
dere manier van met elkaar in gesprek zijn en met el-
kaar omgaan, zowel binnen de Gemeente als met ex-
terne partijen in de stad. Daarmee worden Pleinen ook
een instrument voor organisatievernieuwing, in plaats
van een doel op zich. Dit wil niet zeggen dat de inhoud
niet het startpunt kan zijn om vervolgens met elkaar
te komen tot ‘het goede gesprek’.
In de praktijk
Aan de ene kant lijkt ‘het goede gesprek’ te gaan over
het benoemen van wat er in de onderstroom speelt en
elkaar aanspreken op houding en gedrag. Door het
uitgebreide intakeproces en de bijbehorende analyse
over wat er in de onderstroom speelt, krijgt deze een
plek in het Plein. Bijvoorbeeld door hetgene wat in de
onderstroom speelt expliciet te agenderen op het Plein
zelf. Dat het gesprek hierover mag gaan, wordt gezien
als een grote vernieuwing van de Pleinen. Tegelijkertijd
blijft het lastig om tijdens de bijeenkomst zelf te be-
noemen wat er speelt, omdat dit vaak erg tegen de
huidige organisatiepatronen ingaat.
‘Die hele houding... op een gegeven moment heb ik gedacht,
moet ik dat niet toch benoemen, want dat speelt gewoon
een rol. Het is niet op tafel gelegd, het is niet benoemd en
dat vond ik achteraf heel jammer.’
Op zoek naar voorbeelden waar dit wel lukte, werd
meerdere malen het Plein ‘Bestuursadviezen gezonde
leefomgeving’ genoemd, een van de eerst gehouden
Pleinen. Meerdere mensen vertellen hoe de leiding-
gevenden zich hier uitspraken en elkaar aanspraken
op gedrag.
Aan de andere kant gaat ‘het goede gesprek’ over de
manier van met elkaar in gesprek zijn, namelijk ‘open’
en ‘zonder oordeel’, of met andere woorden: een dia-
loog voeren. Het bovengenoemde Plein over gezond-
De 7 elementen van Pleinen
Plein
Een Plein heeft altijd een vraagstukeigenaar die zich verantwoordelijk voelt voor het vraagstuk
Op een Plein besteden we veel aandacht aan de afspraken en het gewenste vervolg
We organiseren een 'frisse blik' , door onafhankelijke Plein/gespreksleiders en reflectanten
Op een Plein is de kwaliteit van de interactie even belangrijk als het issue
Een Plein vraagt om gecommitteerde deelnemers
Op een Plein staat de dialoog centraal: het is een 'horizontaal' gesprek en ieders mening telt
Een goed Plein biedt een nieuw perspectief op het vraagstuk en haalt mensen uit hun comfortzone
Afbeelding 1. De 7 elementen van Pleinen
O&O / NR 3 2014 21
heidsadviezen is hier ook een mooi voorbeeld van. Een
gespreksleider van het Plein vertelt dat er naar elkaar
geluisterd werd en de verschillen in denk- en werk-
wijze werden onderzocht: ‘ De winst was dat we met el-
kaar constateerden dat we een andere taal spraken.’
Het doel van het Plein was dan ook om – naast het
oplossen van een urgent vraagstuk door een kleine
groep mensen – vooral elkaar en elkaars zienswijze te
leren kennen. Het Plein was ook met veel zorg met dat
doel voorbereid: ‘We hadden een draaiboek van hier tot
gunder.’
Het voeren van dit type gesprek is geen doel op zich,
maar een middel om op een andere manier met elkaar
te leren samenwerken. De hoop is dat tijdens de Plei-
nen bepaalde patronen in denken en doen zichtbaar
worden en worden doorbroken. De Pleinen zijn be-
doeld om, zoals een van de initiatiefnemers het ver-
woordt, ‘mensen uit hun groef te halen’. Meerdere
mensen verwijzen naar de ‘ontregelende werking’ van
Pleinen.
Refl ectie vanuit de theorie
In de eerste opvatting van het goede gesprek lijkt het
vooral te gaan over het benoemen en bespreekbaar
maken van wat er onder de oppervlakte speelt. Dit
heeft veel weg van ideeën over ‘transparant commu-
niceren’ (De Jong, 2013) en ‘transparant manage-
ment’ (Smit & Tjepkema, 2003). Hierbij gaat het zowel
om een bepaalde intentie van samenwerking, geba-
seerd op gelijkwaardigheid, openheid en betrokken-
heid, als om een set van vaardigheden die belangrijk
is om dit daadwerkelijk te doen. Denk hierbij aan
doorvragen, samenvatten en refl ecteren. De Jong be-
schrijft refl ecteren als volgt: ‘Refl ecteren betekent dat
je teruggeeft wat je gesprekspartner juist niet expliciet
vertelt. Emoties die je bij de ander ziet, of spanningen die
je in het gesprek voelt.’ (De Jong, 2013: 57). Een aantal
betrokkenen zou hier graag nog meer van willen zien
op een Plein.
Homan (2008) maakt in zijn werk ook gebruik van het
begrip ‘onderstroom’. Hij illustreert dit met een eigen
voorbeeld waarin hij het contrast schetst tussen een
plenaire bijeenkomst waarin iedereen het met elkaar
eens lijkt te zijn en het gesprek dat hij vervolgens op
het toilet hoort over diezelfde bijeenkomst. Homan
beargumenteert dat dergelijke gesprekken onderdeel
uitmaken van een ‘betekeniswolk’ in de organisatie:
‘ Betekeniswolken gaan over datgene wat er ‘hangt’, ‘leeft’
en ‘rondgaat’ in de informele circuits en wandelgangen van
de organisatie’ (Homan, 2008: 10). Hij stelt tevens dat
een organisatie pas echt verandert, als de betekenis-
wolken veranderen. Deze nieuwe betekenissen ont-
staan in gesprekken in kleine groepen mensen die
dicht bij elkaar staan (‘petrischaaltjes’). Nieuwe bete-
kenissen kunnen ontstaan als verschillende van deze
groepjes elkaar ontmoeten of ‘besmetten’. Voorwaar-
den om dit besmettingsproces te faciliteren zijn 1) een
juiste mate van variëteit tussen de verschillende groep-
jes en 2) een voldoende veilige en stimulerende omge-
ving (‘holding environment’). Je zou kunnen zeggen
dat Pleinen een setting zijn die deze twee voorwaarden
creëren.
In de tweede opvatting van het goede gesprek ging het
vooral over ‘dialoog’. Dit is inmiddels zo'n veelgebruik-
te term, dat dialoog in de praktijk veelal gelijk gesteld
wordt aan ‘een goed gesprek’ of zelfs ‘een gesprek’ tus-
sen twee of meer mensen. Otto Scharmer (2009)
maakt onderscheid in vier niveaus van interactie: 1)
beleefd uitwisselen, 2) discussiëren, 3) refl ectieve dia-
loog en 4) generatieve dialoog. In het eerste niveau van
interactie wisselen mensen beleefd zinnen met elkaar
uit, zonder de eigen opvattingen ter discussie te stel-
len. In het tweede niveau van interactie spreken ze zich
uit over hun eigen meningen en opvattingen en wor-
den de opvattingen van de ander ter discussie gesteld.
Het derde niveau van interactie vraagt een shift van
debat naar dialoog, van het beargumenteren van
standpunten naar het onderzoeken van het perspectief
van de ander en met empathie luisteren naar de ander.
In het vierde niveau wordt tot slot de stap gemaakt van
het onderzoeken van elkaars perspectieven naar het
samen creëren van nieuwe perspectieven. Alle vier de
niveaus van interactie zijn waardevol en relevant voor
verschillende doeleinden en contexten. Scharmer be-
argumenteert dat hoe groter de complexiteit van een
vraagstuk of uitdaging, hoe groter de noodzaak om alle
vier de niveaus van interactie te beheersen.
Zowel in de beschrijving van de ‘generatieve dialoog’
van Scharmer als het besmettingsproces van Homan
gaat het over het faciliteren van een gesprek waarin
nieuwe betekenissen en daarmee verandering en ver-
nieuwing ontstaan. Pleinen zijn een uitermate ge-
schikte plek om met deze verschillende niveaus van
interactie te oefenen. Uit bovenstaande citaten van
betrokkenen blijkt dat dit een zoektocht is, waarin op
sommige Pleinen echt een perspectiefwisseling ont-
staat (generatieve dialoog) en het op andere Pleinen
blijft bij het verkennen van elkaars ideeën (beleefd
uitwisselen).
In een periode van vier maanden (september tot en met december 2013) heb
ik gedurende een aantal uren per week de activiteiten op en rondom de Pleinen
onderzocht, vanuit de vraag op welke manier de Pleinen bijdragen aan de
organisatievernieuwing binnen de Gemeente Utrecht.
Ik heb in die periode vier soorten onderzoeksactiviteiten ondernomen, te
weten:
- participatieve observatie;
- (groeps-)interviews en informele etnografi sche interviews met deelnemers
aan en betrokkenen bij de Pleinen;
- documentenanalyse;
- experimenteren met Pleinen in de Leerkring Pleinen.
De data die met alle vier de typen onderzoeksactiviteiten zijn gegenereerd, zijn
op kwalitatieve wijze geanalyseerd door middel van codering van tekstfragmen-
ten. Dit alles vormt de input voor dit artikel.
Aanpak van het onderzoek
PRAKTIJKONDERZOEK
O&O / NR 3 201422
3. Een vraagstuk op de agenda zetten Een derde motivatie om iets met Pleinen te willen –
met name om deze aan te vragen – is om een vraagstuk
op de agenda te krijgen en daarmee aandacht en draag-
vlak voor een vraagstuk te creëren. De methode en
vorm van Pleinen is daarbij ondergeschikt aan het
creëren van urgentie voor een bepaald vraagstuk.
In de praktijk
Een vraagstukeigenaar en een initiatiefnemer van twee
verschillende Pleinen verwoorden hun keuze om een
Plein aan te vragen en/of te initiëren als volgt: ‘ Een
Plein heeft status en prioriteit.’ ‘Een Plein helpt om het op
de agenda te zetten en draagvlak te krijgen.’
Pleinen worden ook door anderen booming en trendy
genoemd, wat mede terug te zien is in de vanzelfspre-
kendheid waarmee mensen nu een Plein aanvragen.
Als een bijeenkomst een Plein heet, zorgt dat er ook
voor dat mensen daadwerkelijk naar de bijeenkomst
komen: ‘ Mensen komen naar de bijeenkomst omdat het
een Plein is.’
Een Plein heeft ook iets ‘exclusiefs’; je wordt op per-
soonlijke titel uitgenodigd voor een Plein en op Pleinen
is ‘geen plek voor pottenkijkers’ of ‘mensen zonder rol’.
Dit lijkt ervoor te zorgen dat deelnemers zich extra
vereerd voelen om naar een Plein te komen. Hoewel er
in de wandelgangen ook wordt gesuggereerd dat men-
sen die een uitnodiging krijgen voor een Plein niet
durven te weigeren of hun agenda hiervoor leeg moe-
ten maken van hun leidinggevende.
Refl ectie vanuit de theorie
Op de een of andere manier is het Plein als concept zo
krachtig geworden, dat mensen graag een Plein aan-
vragen om een vraagstuk dat zij belangrijk vinden op
de agenda te zetten en dat mensen er graag aan deel-
nemen. Hoe kan een Plein nu in zo korte tijd, zo po-
pulair zijn geworden?
Het concept ‘Plein’ is uiteraard een metafoor. Metafo-
ren lijken op het eerste gezicht simpelweg een verge-
lijking te trekken tussen twee dingen. Gergen (2009)
beargumenteert dat het gebruik van metaforen een
van de manieren is om nieuwe werkelijkheden tot
stand te brengen. Een metafoor is volgens hem een
krachtig instrument om focus rondom een bepaald
onderwerp te genereren, alsmede om een nieuwe rich-
ting voor actie te bepalen. Hij benadrukt dat een me-
tafoor ook moet passen bij de manier waarop mensen
in de organisatie de werkelijkheid ervaren. Als dit niet
het geval is, roept de metafoor eerder woede op dan
nieuwe manieren van werken.
Opvallend is dat de metafoor van het Plein een ander
karakter heeft dan de gangbare metaforen die Gergen
noemt, maar ook anders is dan binnen de organisatie
gangbaar was. Het concept Plein zou je dan ook kun-
nen zien als een ‘generatief beeld’ in de opvatting van
Bushe (2013): een woord, zin of foto die een nieuw
perspectief aanreikt, aantrekkelijk is om op in te stap-
pen en aanzet tot actie. Een generatief beeld is zó
duidelijk dat er een bepaald beeld door wordt opge-
roepen en tegelijkertijd zó ruim dat eenieder het ei-
gen kan maken en er zijn of haar eigen betekenis aan
kan toevoegen. Een generatief beeld zorgt, volgens
Bushe (2013), voor een shift in het denken en opent
nieuwe mogelijkheden om dingen op een andere ma-
nier te doen. Door het generatieve beeld van het Plein
kijken mensen anders naar een bestaand vraagstuk
en zien zij de mogelijkheid om hier een Plein van te
maken.
Het succes van de Pleinen kan niet alleen door de
krachtige metafoor verklaard worden. Er lijken ook
andere factoren mee te spelen, zoals de schaarste en
exclusiviteit van de Pleinen, het belang dat in de top
van de organisatie aan Pleinen wordt gehecht en mo-
gelijk het opportunisme van mensen die het Plein
aangrijpen om hun eigen agenda te realiseren.
Samen leren en experimenteren Naast de voorbereiding en het houden van de Pleinen
zelf, is er een levendige refl ectie- en leerpraktijk rond-
om de Pleinen ontstaan. Opvallend hieraan is de ma-
nier waarop alle betrokkenen, van initiatiefnemer tot
pleinbegeleider tot deelnemer, samen leren om bezig
te zijn met Pleinen. Je zou kunnen zeggen dat ze sa-
men leren om te ‘Pleinen’; een werkwoord in plaats van
een zelfstandig naamwoord.
Een manier van doen, denken en werken, in plaats van
een product of vaste vorm. In dit leerproces wordt er
expliciet voor gekozen om, met behulp van anderen,
alles zelf te leren en te ontwikkelen, in plaats van ex-
perts in te huren om bijvoorbeeld een Plein te begelei-
den.
Een van de Pleinbegeleiders beschrijft vanuit haar per-
spectief een deel van het leerproces dat de Pleinbege-
leiders samen hebben doorgemaakt: ‘ Het moet ook geen
kunstje worden. We zochten het te veel in de vorm. Als we
eenzelfde vraagstuk in een andere vorm gieten, zitten we
in plaats van in een vergadering in drie workshops. Het
moet ook niet kunstmatig worden. Je kunt bij wijze van
spreken in een vergadering zitten en elkaar ook aanspreken
op gedrag. Eerst zochten we het in de inhoud, toen in de
vorm en nu kijken we naar nog iets anders wat daaronder
ligt.’
Er is daarbij ruimte om te experimenteren, te leren en
uit te proberen. Daarbij wordt het concept Plein be-
wust niet te sterk gedefi nieerd. Onlangs zijn er wel
zeven ‘pleinelementen’ geformuleerd door twee van de
initiatiefnemers (zie Afbeelding 1). Waarmee gelijk het
gesprek ontstaat of een Plein aan alle elementen moet
voldoen of niet. Een van de initiatiefnemers zegt daar-
over: ‘We moeten uitkijken om het niet te plat te slaan, zo
van: “het moet aan de zeven pleinelementen voldoen om
een Plein te zijn”.’
O&O / NR 3 2014 23
PRAKTIJKONDERZOEK
Afbeelding 2. Een plein
Meerdere van de auteurs die al eerder in dit artikel zijn
genoemd, zoals Bushe & Marshak en Homan, spreken
over veranderprocessen die ‘emergent’ van aard zijn,
in plaats van gepland. Daar hoort voor hen de ruimte
bij om te kunnen improviseren, experimenteren, leren
en fouten te maken, zonder daarvoor te worden afge-
straft. Barrett (2012) laat zich daarbij inspireren door
de jazzmuziek. Hij houdt onder andere een pleidooi
voor het ‘tegelijkertijd optreden en experimenteren’;
innovatie kan alleen tot stand komen door in het werk
zelf te experimenteren en daarin risico’s te nemen.
Improviseren en experimenteren zijn niet hetzelfde
als chaos. Ook in de meest vrije jazz is improvisatie
alleen mogelijk omdat er een aantal gezamenlijke af-
spraken is gemaakt. Barrett noemt dit ‘minimal struc-
tures’. Een fl exibele organisatiestructuur die net ge-
noeg structuur en coördinatie heeft om diversiteit te
maximaliseren. De pleinelementen en een aantal ge-
meenschappelijke woorden of termen lijken te werken
als minimal structures voor de groep mensen die zich
heeft verzameld rondom de Pleinen. Ook hier is het
een zoeken naar die juiste balans tussen coördinatie
en structuur en autonomie en diversiteit.
Een mooi voorbeeld van dit experimenteren en leren
is de Leerkring Pleinen. Het doel van deze Leerkring
was om te experimenteren om Pleinen ook breder in
de organisatie in te zetten op een ‘lichte’ manier. De
collega’s die meedoen aan deze Leerkring hebben dit
ter harte genomen en zijn actief aan het experimente-
ren geslagen in hun directe werkomgeving met ‘Plein-
achtige’ elementen, zoals het benoemen van wat er
speelt in de onderstroom, het organiseren en facilite-
ren van een ander gesprek tussen twee teams, het
uitstellen van het eigen oordeel in een gesprek, enzo-
voorts. Allemaal manieren om de kwaliteit van de in-
teractie te verbeteren en ‘het goede gesprek’ te voeren
in het dagelijkse werk. Dit experiment liet zien dat dit
ook door middel van directe interventies en kleine
experimenten in het werk kan, in plaats van alleen
door een grote bijeenkomst te organiseren. In dit kader
spraken we ook wel van ‘grote’ en ‘kleine’ Pleinen.
Tot slot Alles overziend, zijn de Pleinen in een jaar tijd een be-
kend en geaccepteerd instrument geworden om aan de
slag te gaan met lastige vraagstukken. Er is een behoor-
lijk aantal Pleinen gehouden, waarop grotendeels een
diverse groep betrokkenen aanwezig was. Het is bij-
zonder om te zien hoe snel Pleinen een begrip zijn
geworden in de organisatie en hoe snel het daarmee
ook ‘gewoon’ geworden is om extra aandacht voor een
vraagstuk te organiseren en betrokkenen uit verschil-
lende hoeken rondom dat vraagstuk te verzamelen. De
toegevoegde waarde van deze manier van werken – het
komen tot een doorbraak in een inhoudelijk vraagstuk
en daarmee ook elkaars perspectief leren kennen – is
duidelijk aanwezig. De populariteit van Pleinen als
concept is daarnaast indrukwekkend. Hebben de Plei-
nen daarmee ook bijgedragen aan de organisatiever-
nieuwing? Een deel van wat ‘nieuw’ was, is nu langza-
merhand ‘gewoon’ en daarmee onderdeel gaan
uitmaken van het normale repertoire en de manier van
denken over het oplossen van vraagstukken. De Plei-
nen helpen niet alleen om de organisatie te vernieu-
wen, maar zijn zelf ook een manier van werken die zich
constant vernieuwt. Dit mede door de manier waarop
de initiatiefnemers, Pleinbegeleiders, vraagstukeige-
naren én deelnemers samen Pleinen hebben vormge-
geven, ermee geëxperimenteerd hebben en geleerd
hebben om Pleinen te ontwerpen, te organiseren en te
‘doen’. • Literatuur
- Barrett, F.J. (2012). Yes to the Mess: Surprising Leadership
Lessons from Jazz. Boston: Harvard Business Review Press.
- Bushe, G.R. (2013). Generative process, generative
outcome: the transformational potential of appreciative
inquiry. Prepared for D. Cooperrider, D. Zandee, L. Godwin,
M. Avital & B. Boland (eds.). Organizational Generativity:
The Appreciative Inquiry Summit and a scholarship of
transformation. Volume 4 in Advances in Appreciative
Inquiry, Emerald Group Publishing Limited.
- Bushe, G.R. & R. Marshak (2009). Revisioning Organization
Development: Diagnostic and Dialogic Premises and
Patterns of Practice. In: The Journal of Applied Behavioral
Science, vol. 45 , no 3, pp. 348-368.
- Bushe, G.R & R. Marshak (2013). Dialogic Organizational
Development. Prepared for B. Jones & M. Brazzel (eds). The
NTL Handbook of Organization Development, 2nd edition .
April, 2013.
- Cooperrider, D.L., D. Whitney & J.M. Stavros (2008).
Appreciative inquiry handbook. For leaders of change.
(2nd. Ed). San Francisco: Berrett-Koehler Publishers.
- De Jong, M. (2013). Effectief Samenwerken: de driehoek
van verantwoordelijke relaties. Utrecht: Kessels & Smit
Publishers.
Improviseren en experimenteren
zijn niet hetzelfde als chaos
O&O / NR 3 201424
- Gergen, K.J. (2009). Relational Being: Beyond Self and
Community. New York: Oxford University Press.
- Homan, T. (2008). De binnenkant van organisatieverande-
ring. Alphen aan den Rijn: Kluwer.
- Scharmer, O.S. (2009). Theory U: Learning from the future
as it emerges. San Francisco: Berret-Koehler Publishers.
- Smit, C. & S. Tjepkema (2003). Alles wat je aandacht geeft
groeit: de kunst van het ‘transparant’ managen. Reed
Business.
- Verdonschot, S. (2009). Learning to innovate: a series of
studies to explore and enable learning in innovation
practices. Proefschrift Universiteit Twente.
- Whitney, D. & A. Trosten-Bloom (2010). The Power of
Appreciative Inquiry: A Practical Guide to Positive Change.
San Francisco: Berrett-Koehler Publishers.
Nelleke Metselaar is werkzaam als procesbege-
leider Organisatievernieuwing, o.a. bij de Gemeente
Utrecht. Zij is ontwikkelaar en begeleider van het
Pleinconcept. E-mail: [email protected]
Joeri Kabalt MSc is als adviseur en onderzoeker
verbonden aan Kessels & Smit, The Learning
Company. Zij houdt zich bezig met het ontwerpen en
faciliteren van (onderzoeks-)interventies die beweging
en vernieuwing in organisaties stimuleren.
E-mail: [email protected] |
www.kessels-smit.com
Advertentie
ervaar de waarde van woudschoten
O&O / NR 3 2014 25
THEORIE
Marcel Wanrooy & Jeroen Winkelhorst
In de veranderkundige literatuur wordt nog vaak uit-
gegaan van stapsgewijze, lineaire veranderprocessen.
Het maakbaarheidsparadigma en bijbehorende beheer-
singsdenken is daarbij dominant. Maar vaak is de com-
plexe veranderpraktijk anders. Dat is een van de
oorzaken waarom zoveel verandertrajecten mislukken.
In ruim twee derde van de gevallen leiden ze niet tot
de beoogde resultaten (Boonstra, 2000; Beer & Nohria,
2000). In de huidige realiteit lijkt het er meer op dat
managers meedeinen op de golven van onvoorspel-
bare, ondoorzichtige, spontane en continue verander-
processen, waarin amper te sturen valt.
Met als titel ‘Leading Permanent Change’ organiseerde
GITP in het najaar van 2013 een serie rondetafelbij-
eenkomsten voor senior managers en bestuurders.
Centraal stond de kwestie: wat vraagt de huidige ver-
anderpraktijk van leidinggevenden? De uitspraak
panta rhei (alles stroomt) van de oude Griek Heraclitus
is actueler dan ooit. Er is vrijwel geen stabiliteit meer,
continue verandering is de norm. Het plannen van een
organisatieverandering is een contradictio in terminus
geworden; ontwikkelingen en veranderingen gebeuren
gewoon (zogenaamde emergente veranderingen). Het
gevaar bestaat echter dat leidinggevenden gebruik blij-
ven maken van oude methoden en leiderschapsstijlen.
Door de economische crisis is het in control zijn van
levensbelang, maar het is een valkuil om te vervallen
in controledrift en in het optuigen van gedetailleerde
beheersingssystemen. Dat is ‘old school’ en meer van
hetzelfde, zeg maar: Leiderschap 1.0. De 21e eeuw
vraagt daarentegen om nieuwe vormen van leider-
schap en ‘leiding geven ’ met als doel gezamenlijk te leren
omgaan met onzekere, complexe en continue veran-
derprocessen. Niet voor niets volgt na hypes als Orga-
nisatie 3.0. en Society 3.0, ook de roep om Leiderschap
3.0. Dit nieuwe perspectief ( continue verandering)
werken we in dit artikel uit op drie niveaus: individu,
team en organisatie.
Aanjagers van de veranderingen Allereerst staan we kort stil bij de aanjagers van de
snelle veranderingen. Deze zijn in enkele hoofdpunten
samen te vatten. De meest dominante factor is de tech-
nology push die tot in alle uithoeken van ons zakelijk
en privéleven doordringt. Met name de digitale com-
municatie - inclusief sociale media - dwingt voortdu-
rend tot snelle aanpassingen: het nieuwe werken, on-
line leren, crowd funding sites, werving via LinkedIn
en de snelle opkomst van webwinkels zijn enkele preg-
nante voorbeelden. De overweldigende beschikbaar-
heid van informatie - op elk moment en overal - én de
Op 2 januari 2014 opent het ondernemersplatform Sprout zijn nieuwsbrief
met Trends voor 2014. De hiërarchie verdwijnt: ‘De economische crisis, social
media en nieuwe technologieën creëren een sociaal-maatschappelijke revolutie’,
meent serie-ondernemer Ronald van den Hoff . ‘Co-working, verbinding en ge-
legenheidsformaties, dat is de toekomst. Het draait om delen, geven en lenen.
Traditionele organisaties en structuren bestaan over vijf jaar niet meer, er zal
steeds meer een georganiseerde chaos ontstaan, met ondernemende mensen
die in tientallen on- en offl ine netwerken actief zijn en daar verschillende rollen
vervullen. Ik omschrijf het als chaordisch.’
Georganiseerde chaos
‘Leadership as we speak’
Leiderschapsontwikkeling (13): Bewust handelen in continue veranderprocessen
Hoe geef je leiding in en aan continue veranderprocessen? Valt hieraan leiding
te geven? En zo ja, wat verstaan we dan onder ‘leiding-geven’? In deze thema-
reeks kijken we naar wat deze vragen betekenen voor leiderschapsontwikkeling.
O&O / NR 3 201426
Bestuurders en directieleden, zo kwam uit de GITP Ronde Tafel naar voren,
worstelen vooral met het maken van keuzes: ‘Er komt veel op ons af: veel
informatie, veel signalen. Hoe selecteer ik wat écht belangrijk is en waar ik met
mijn organisatie op moet inspelen?’
Uit de dialoog kwamen de volgende tips naar voren om als kompas voor
informatieselectie te gebruiken: politieke bewegingen volgen, ontwikkeling
in wetgeving bijhouden, luisteren naar de jongere generatie, bronnen volgen
die trends in kaart brengen, internationaal de voelhoorns uitsteken, en niet te
vergeten: intuïtie!
Men concludeerde dat een heldere missie en vaste kernwaarden cruciaal zijn
om koers te kunnen houden. Als dominante trends werden genoemd:
1. Producten en diensten worden steeds meer door slimme software overgenomen
2. Online intermediairs nemen de markt en delen van de keten over
3. De terugkeer van de strijd om talent.
Hoe selecteer je op welke ontwikkelingen je wél of niet moet inspringen?
hoge omloopsnelheid leggen een enorme druk op lei-
dinggevenden. De omgeving verwacht steeds sneller
een reactie. Bovendien moeten leidinggevenden hun
teamleden mee krijgen in deze veranderingen. Van
medewerkers worden telkens nieuwe en weer andere
competenties gevraagd. Samenwerken in netwerkor-
ganisaties en sturing op toegevoegde waarde worden
steeds belangrijker. Getting the right people on the bus
is cruciaal voor de continuïteit en staat hoog op de
strategische HR-agenda van het management.
Ten tweede wordt de turbulentie veroorzaakt door de
recessie en de krimp die zich in veel sectoren voordoet.
Oude vanzelfsprekendheden bestaan niet meer en
verworven zekerheden staan ter discussie. Leidingge-
venden moeten hard bezuinigen, snijden in delen van
de organisatie en tegelijkertijd kansen voor nieuwe
producten en diensten benutten. Saneren en innove-
ren, niet ná elkaar maar tegelijkertijd. Het zijn geen
óf-óf keuzes, maar én-én. Bovendien worden veel ma-
nagers geconfronteerd met onzekerheid over de eigen
positie. Bestaat mijn functie straks nog en voldoe ik
zélf wel aan de nieuwe eisen?
De derde aanjager is de druk van onderop . De jongere
generatie acteert snel en digitaal. Ze communiceren
multimediaal en op vele netwerkplatforms tegelijker-
tijd. Steeds vaker gaat dit buiten alle normale com-
municatielijnen in de organisatie om, zoals formele
plannen, verslagen, bulletins en e-mails. Jongere me-
dewerkers zijn veeleisend, onafhankelijk en ongedul-
dig. Leidinggevenden raken het zicht kwijt op wat er
precies gebeurt en voelen de controle wegglippen.
Tevens starten jongeren steeds vaker hun eigen
bedrijf(je) náást een reguliere baan voor een werkgever.
Het creëren van passende arrangementen voor het
binden van jong talent is een actueel HR-vraagstuk.
Onderscheid tussen episodische en continue veranderprocessen Bovenstaande schets kan iedereen aanvullen met voor-
beelden uit de eigen praktijk. Ook in de theorie is er
de laatste decennia steeds meer aandacht voor organi-
sche en continue verandering. Een bruikbare typering
is de tweedeling die Weick & Quinn (1999) maken op
basis van een reviewonderzoek naar typen organisa-
tieveranderingen. Zij maken een onderscheid tussen
episodische (geplande) verandering enerzijds en con-
tinue verandering anderzijds.
De geplande veranderbenadering gaat terug naar een
van de grondleggers van de veranderkunde, Kurt
Lewin. Zijn driedeling, unfreeze – move/transition – re-
freeze , kenmerkt het episodisch perspectief: verande-
ring wordt gezien als een tijdelijk, afwijkend
aanpassingsproces dat nodig is om de organisatie weer
optimaal af te stemmen op de omgeving: von ist nach
soll . De huidige situatie wordt tijdelijk ‘ontdooid’ opdat
er een bewuste en geplande ‘verandermove’ kan
worden doorgevoerd in de richting van de gewenste
situatie. Is de soll-situatie eenmaal bereikt en het even-
wicht met de omgeving hersteld, dan wordt deze
nieuwe balans en het bijbehorende functioneren van
de organisatie ‘bevroren’. Het verandertraject (een
‘episode’ in de organisatiegeschiedenis) is afgerond en
wordt ingepast in de staande organisatie. Men is weer
in control en gaat weer over tot de orde van de dag.
Het episodisch perspectief is nog zeer actueel, zowel
in de bestuurs- en directiekamers als in management-
opleidingen en de veranderkundige literatuur. In de
populaire vijfkleuren-benadering van De Caluwé &
Vermaak (2006) is het blauwdrukdenken een verbij-
zondering van dit episodisch denken.
Wanneer veranderingen een continu karakter hebben,
is er geen sprake meer van een lineaire opeenvolging
in drie fasen. Immers, alles verandert van moment tot
moment. Er is – om in Lewins termen te spreken -
continu sprake van ‘ontdooien’ (unfreezing); er zijn
voortdurend ontwikkelingen die de organisatierealiteit
beïnvloeden.
Leidinggevenden die in direct contact staan met colle-
ga-managers, medewerkers en klanten, krijgen van
moment tot moment te maken met veranderende
wensen, vragen, behoeften en eisen. Dit vraagt om
snelle aanpassing en bijsturing.
O&O / NR 3 2014 27
Om met deze situatie te kunnen omgaan, helpt het om
ook het continue perspectief te typeren in een driede-
ling. Weick & Quinn (1999) spreken daarom – in
tegenstelling tot Lewin - van: freeze – rebalance – un-
freeze . Dit betekent dat leidinggevenden een pas op de
plaats moeten maken, door samen met collega’s stil te
staan bij de vraag: wat is er nu aan de hand? Men be-
vriest als het ware de huidige realiteit om er betekenis
aan te geven. Deze gezamenlijke bezinning is cruciaal
om met continue verandering om te kunnen gaan. De
vraag ‘wat is er nu aan de hand?’ valt uiteen in drie
subvragen:
- Welke ontwikkelingen zijn er gaande en hoe gaan
we hiermee om?
- Welke ontwikkelingen worden er verwacht en hoe
kunnen we hierop anticiperen?
- Welke ontwikkelingen vinden wij wenselijk en wat
kunnen we doen om dit in gang te zetten?
Ter illustratie een recent voorbeeld uit onze advies-
praktijk.
Bij een MD-programma wordt gefocust op concrete
resultaten voor klanten. We besluiten daarom échte
klanten te laten participeren. Dit is een groot succes
en past bij de trend om meer te co-creëren. De vraag
rijst echter of de klant niet te veel een kijkje in de keu-
ken van de organisatie krijgt. Na intern beraad met de
HR-betrokkenen en de directie, besluit men dat trans-
parantie en partnership met klanten past in het nieu-
we beleid. Het MD-project wordt mét klantparticipatie
voortgezet.
Na deze bezinning en nieuwe betekenisgeving volgt de
fase van rebalance . Dit staat voor het herinterpreteren
van de ‘fi lm’ terwijl deze zich op dit moment afspeelt . De
metafoor van het meespelen in een fi lm waarin we
tegelijkertijd zoeken en meebepalen welke wending het
verhaal krijgt, maakt duidelijk wat het betekent om
leiding te geven in en aan continue veranderprocessen . De
leidinggevende is een van de vele spelers in de fi lm en
niet de regisseur; iedereen regisseert mee! Door ter
plekke te refl ecteren op wat er hier en nu speelt, wat
zich ontvouwt en wat het eff ect is van ons handelen,
ontstaat er werkende weg inzicht in handelingspatro-
nen. Door hieraan samen betekenis te geven, ontstaat
houvast om de volgende stap te bepalen. Dergelijk
leadership as we speak vereist dus directe voeling en
interactie van de leidinggevende met de verandering
die zich ter plekke ontvouwt.
Deze beschrijving van veranderen als een continu pro-
ces sluit aan bij het witdrukdenken van De Caluwé &
Vermaak (2006). Dit witdrukdenken is gebaseerd op
de chaostheorie en het complexiteitsdenken. De orga-
nisatie wordt gezien als een levend, complex systeem
dat in voortdurende interactieprocessen de – immer
veranderende - werkelijkheid betekenis en vorm geeft,
zonder dat duidelijk is wat men moet doen en hoe.
Zelforganisatie en zelfsturing zijn hierbij van groot
belang. Ook het groendrukdenken (De Caluwé &
Vermaak, 2006) is van toepassing: continue leerproces-
sen spelen in de veranderdynamiek een sleutelrol om
in de ongewisheid te blijven handelen. Informeel leren
(learning in and on action) en het openstaan om te
leren van elkaar, vormen onmisbare competenties van
managers en medewerkers bij deze organische veran-
derprocessen. Boonstra (2000) kiest een vergelijkbare
invalshoek; hij introduceerde al in zijn oratie het con-
cept lerend vernieuwen , gebaseerd op de dynamische
systeemtheorie en het sociaal constructionisme. Dit
als alternatief voor de planmatige ontwerpbenadering
en de stapsgewijze, op maakbaarheid geënte, ontwik-
kelbenadering.
Wat zijn de consequenties van deze nieuwe werkelijk-
heid voor de persoon van de leidinggevende, zijn
interactie met collega’s en de organisatievormgeving?
Hieronder geven we, bij punt a tot en met e, een over-
zicht.
a. Nieuw paradigma: van heroïsch naar lerend en creërend leiderschap De heroïsche leidinggevende die alles overziet, richting
geeft en de situatie onder controle heeft, is niet meer
van deze tijd. De continu veranderende realiteit is
daarvoor te complex.
Ieders actieve betrokkenheid in de organisatie is es-
sentieel. Leiders hebben een faciliterende rol en parti-
ciperen als een van de actoren, zonder alles in detail te
kunnen beheersen. Dit doet een groot beroep op de
zelf sturing en samen sturing van medewerkers.
Een nieuwe mindset van alle betrokkenen is cruciaal:
men moet eenvoudigweg accepteren dat alles blijvend
en continu verandert. Een lerende, improviserende en
creërende houding is daarbij onmisbaar. De Leiding-
gevende 3.0 moet zelf hierbij het goede voorbeeld
geven: leren, refl ecteren, in dialoog gaan en voorop
lopen in nieuwe ontwikkelingen. Hij doordringt me-
dewerkers ervan dat de lerende mindset een must is.
Het is de kunst om stap-voor-stap mee te bewegen in
de fi lm en je rol zó te spelen dat je bijdraagt aan het
ondersteunen, vormgeven en zo mogelijk beïnvloeden
van het aanpassingsproces. Deze leidinggevenden
THEORIE
O&O / NR 3 201428
kiezen een incrementele aanpak: ze nemen een reeks
kleinere beslissingen, krijgen daarop onmiddellijke
feedback, sturen bij, verzamelen wat meer informatie,
doen weer een stapje vooruit en proberen het grotere
probleem gaandeweg tot een oplossing te brengen. Ze
proberen niet om de klus in één keer te klaren.
Van leiders vraagt dit het vermogen om los te laten.
Heroïsche leiders die zich overal verantwoordelijk voor
voelen, graag op de voorgrond staan en de touwtjes in
handen willen hebben, houden het niet vol. Lerend en
creërend leiderschap is het nieuwe paradigma.
Om leidinggevenden te leren omgaan met onzekerheid
en met dynamische processen is persoonlijke intro-
spectie en intensieve training nodig. Zij moeten zich
verdiepen in vragen als: Wat veroorzaakt mijn contro-
lebehoefte? Hoe durf ik in het nu te gaan staan? Wat
geeft mij houvast? MD-trajecten moeten vooral na-
druk leggen op persoonlijk leiderschap . Het ontwikkelen
van een duidelijke visie en een krachtige waardeoriën-
tatie horen daarbij. Die vormen een betrouwbaar ba-
ken in turbulente tijden. Een open en lerende houding
is een noodzakelijke voorwaarde, evenals de kwaliteit
om mensen te verbinden en tot fl exibele samenwer-
king te stimuleren. Dit vereist meer aandacht voor
informeel leren, spontane oplossingen en bewust fa-
ciliteren van co-creatie. De beroepsidentiteit krijgt dus
een ‘extreme makeover’ - die overigens niet door elke
huidige leidinggevende zal worden omarmd en geac-
cepteerd.
b. Core self evaluation en persoonlijke rijpheid ‘ Besluiten nemen in de mist’, zo omschreef een CEO
onlangs de belangrijkste uitdaging van dit moment.
Dat illustreert het voortdurende zoekproces dat hoort
bij lerend en creërend leidinggeven. Managers moeten
om kunnen gaan met een teveel aan informatie, on-
zekere toekomstverwachtingen, ambivalentie, snel
wisselende omstandigheden en een continu gebrek
aan vaste bakens om hen heen. Hun belangrijkste
kompas is het eigen kompas. Dat vergt veel zelfver-
trouwen.
Het is geen toeval dat in deze tijd het concept Core self
evaluation in de assessment psychologie steeds vaker
wordt toegepast als belangrijke voorspeller voor suc-
cesvolle taakuitvoering. Core self evaluations (Judge,
Locke & Durham, 1997) zijn fundamentele, onbe-
wuste conclusies over jezelf. Bijvoorbeeld: ‘ik ben zwak’
of ‘ik kan de wereld aan’. Deze zelfbeschouwing bestaat
uit vier persoonlijkheidskenmerken die de basis vor-
men voor de percepties over zichzelf:
1. zelfvertrouwen (self esteem);
2. beeld over eigen competentie (self effi cacy), dat wil
zeggen de perceptie om goed te kunnen presteren
in verschillende situaties;
3. beheersoriëntatie (locus of control), dat wil zeggen
de mate waarin men denkt controle over z’n eigen
werk en leven te hebben;
4. non-neurotisisme, dat wil zeggen het tegenoverge-
stelde van de persoonlijkheidsdimensie ‘neuroti-
sisme’ (de neiging om angstig, schuldbewust en
onzeker te zijn).
Leiders met een positieve core self evaluation beschou-
wen zichzelf als waardevol en in staat om te gaan met
de veranderende eisen. Zij benaderen de gebeurtenis-
sen en problemen vanuit een positieve mindset. Dat
is precies wat nodig is om de huidige, complexe realiteit
tegemoet te treden. Het gaat dus minder om compe-
tenties en meer om het onderliggende zelfvertrouwen.
Ook persoonlijke rijpheid of maturiteit is een essen-
tiële leiderschapskwaliteit. Peter Robertson (2003)
introduceert het begrip ‘complexiteitsmaturiteit’. Dit
is het vermogen om complexiteit te respecteren, para-
doxen niet uit de weg te gaan en dilemma’s te aanvaar-
den. Niet terugvallen op simplifi caties door voor elk
verschijnsel een directe oorzaak- en gevolgrelatie te
willen vinden. Het gaat erom de grotere samenhang te
zien en onderlinge afhankelijkheden tussen de delen
te signaleren. Net als core self evaluation kan com-
plexiteitsmaturiteit met een vragenlijst (zelfscore en/
of 360) gemeten worden. Volgens Robertson kunnen
leiders in hun loopbaan groeien in maturiteit. Het is
dus ontwikkelbaar.
De beroepsidentiteit krijgt een
‘extreme makeover’
O&O / NR 3 2014 29
Het valt op dat mainstream leiderschapsonderzoek en
het bijbehorende testinstrumentarium is geworteld in
de traditionele beelden over leiderschapskwaliteiten
en -stijlen. Bij het leidinggeven in continue verande-
ring zullen dezelfde uitkomsten anders worden geïn-
terpreteerd en gewaardeerd. Dit heeft consequenties
voor werving, assessment en preselectie bij MD-tra-
jecten. Persoonlijke rijpheid en zelfvertrouwen worden
immers belangrijker dan competenties. De gebruikte
instrumenten moeten deels worden aangepast om
valide en betrouwbare uitspraken te kunnen doen over
dit type leidinggeven. Bovendien dient de scope te
worden verbreed, want leiderschap als kwaliteit ont-
staat in interactie. Zie hiervoor het volgende punt.
c. ‘Leadership as we speak’: leiderschap als uitkomst van een sociaal proces Het hierboven beschreven ‘in de fi lm meespelen’ in
plaats van ‘de fi lm van een afstand regisseren’ betekent
dat leidinggevenden in de directe interactie met me-
dewerkers en klanten voeling hebben met de complexe
werkelijkheid en met wat er echt speelt. Zij kunnen
niet vanaf de regisseursstoel de volgende scènes en het
plot bepalen. Ze nemen waar wat er speelt, geven hier-
aan betekenis en proberen (on)bewust de scène in de
gewenste richting te beïnvloeden. Th ijs Homan (2005)
noemt dit het participeren in de lokale interacties in
het organisatielandschap , om zo samen betekenis te
geven; elk vanuit het eigen referentiekader. Dit is an-
ders dan het ballonvaarders perspectief, van waaruit het
management top-down diagnosticeert wat gewenst en
wat nodig is. Dit vanuit de veronderstelling dat zij
overzicht hebben en de ontwikkelingen op hun juiste
waarde kunnen schatten. Echter, door foto’s te maken
vanuit de ballon krijgen ze niet scherp wat er echt
speelt en daarom zijn veel interventies ook niet ef-
fectief. Leave the veranda and go out into the jungle , zo
stelt Homan (2014). Hij benadrukt dat veranderma-
nagement niet hetzelfde is als het in opeenvolgende
stadia uitrollen van een blauwdruk. Leidinggeven aan
verandering is in hoge mate acting into the unknown .
Met nu eens een succesje en dan weer een enorme
tegenslag. Van Muijen & Schaveling (2011) geven een
bijbehorende omschrijving van leiderschap: ‘Leider-
schap wordt vormgegeven in het proces tussen de
persoon van de leider, de kenmerken van de volgers en
die van de situatie. Leiderschap komt dan tot uitdruk-
king in de bekwaamheid van een leider om anderen te
beïnvloeden en in staat te stellen om een bijdrage te
leveren aan het realiseren van de doelstellingen en het
succes van de afdeling of organisatie waar zij werken.
Het gaat daarbij in feite steeds om de mate van “fi t”
tussen leider, medewerkers en context.’
Leiderschap als kenmerk en uitkomst van een sociaal
proces vinden we ook terug bij ‘Gedeeld Leiderschap’
van Dijkstra & Feld (2011). Zij schrijven: ‘Dit sociale
proces zal gezamenlijk worden ingevuld door indivi-
duen die over specifi eke leiderschapskwaliteiten be-
schikken. Leiderschap is dan het resultaat van
co-creatie.’ (Dijkstra & Feld in: Derksen, 2013). De
grote leider die de koers uitzet en de verandering van
bovenaf realiseert, is niet langer de aangewezen per-
soon om de huidige dynamiek te managen. Iederéén
draagt bij aan het benodigde leiderschap om verander-
processen richting de gewenste ambitie te beïnvloeden
en mede vorm te geven. Leiderschap als sociaal proces
en als resultaat van co-creatie, dat is wat nodig is!
Dit impliceert dat leiderschapsontwikkeling in interac-
tie moet plaatsvinden. Bijvoorbeeld door oefenen, re-
fl ecteren en leren in de concrete werkpraktijk ( in and
on action ). Hoe verloopt de interactie en wat is het ef-
fect van de interventies van de leidinggevende? Dit
vraagt enerzijds grote sensitiviteit en aanwezigheid
in het moment, anderzijds een goed refl ectievermogen
en ruimte voor leren op de werkplek. Bovendien
zijn er dus meerdere betrokkenen bij leiderschapsont-
wikkeling en blijken groepsdynamiek en interactie
belangrijke elementen in het leerproces. Een andere
implicatie is dat in principe het leiderschap van élke
medewerker ertoe doet. Leiderschap wordt daarmee
een kerncompetentie van de organisatie en zou niet
misstaan als basiscompetentie in elk functieprofi el. Dit
heeft vergaande consequenties voor het HRD-beleid
en de bijbehorende professionalisering.
d. ‘Von ist nach etwas’ Een consequentie van permanent change voor leiders is
dat de beoogde uitkomst van een verandertraject aan
verandering onderhevig is. Er is dus geen sprake van
ist nach soll maar van ist nach etwas : de beoogde uit-
komst wordt pas gaandeweg duidelijk. Bij aanvang is
er wel een notie van de gewenste situatie (het etwas )
maar het moet ook nog mede-gecreëerd worden,
Leiderschap als sociaal proces en als
resultaat van co-creatie,
dat is wat nodig is!
Menno Lanting, een van de inleiders bij de GITP Ronde Tafel, waarschuwde:
‘Kortdurende hypes worden stelselmatig overschat en lange termijntrends
worden stelselmatig onderschat. Nog maar acht jaar geleden maakte ik aan de
directietafel mee dat men zich afvroeg of het bouwen van een bedrijfsweb-
site wel nodig was.’ De Ronde Tafel deelnemers onderkenden het risico van
achterover leunen: je bedrijfsmodel kan zomaar ‘verdampen’. Zo heeft internet
makelaars, reisbureaus, interim-dienstverleners en fysieke winkels deels
overbodig gemaakt. Slimme software zorgt tegenwoordig voor het maken van
aangiftes en jaarrekeningen, op die producten verdienen accountantskanto-
ren steeds minder. Nog een voorbeeld: als alle universiteiten hun colleges op
internet zetten, wat betekent dit dan voor onderwijsorganisaties? Je moet dus
voortdurend fundamenteel doordenken: wat is onze toegevoegde waarde en hoe
zetten we dit in de markt?
Achterover leunen kan fataal zijn
THEORIE
O&O / NR 3 201430
Change leaders kunnen zich dankzij nieuwe webtoepassingen overal in de
organisatie voordoen. De nieuwe helden zijn degenen die de meeste relevante
kennis delen, af te lezen aan het aantal followers op de social media platforms.
Macht door positie maakt plaats voor macht door volgers! Met andere woor-
den: ‘Social technology is killing the company’s organizational chart’ (Lanting
2013).
De nieuwe helden
omdat het volop in ontwikkeling is. Wie had enkele
jaren geleden de impact voorzien van social media als
Twitter, Facebook en LinkedIn op de werving van per-
soneel? Of de invloed van gratis online colleges, en de
mogelijkheden die crowdfunding biedt voor het star-
ten van nieuwe bedrijven en projecten? Kortom, de
rise and fall van producten en diensten, de inhoud van
werkprocessen en de benodigde kennis en competen-
ties van medewerkers wijzigen snel. Elk moment en
elke – latente – ontwikkeling kan ertoe doen. Het is
niet te voorspellen wat de impact ervan zal zijn op
termijn. Als leider kun je je niet meer veroorloven ach-
terover te leunen. Ieders alertheid is noodzakelijk,
want je kunt het speelveld niet (meer) alleen overzien.
Wat zijn de gevolgen voor leiderschapsontwikkeling?
Het uitdragen van de stip op de horizon zal minder
daadkrachtig en concreet zijn dan voorheen. Een
strenge focus op prestatie-indicatoren is niet langer
gewenst. Van de leidinggevende wordt verwacht dat
hij een ambitie heeft, deze ook concretiseert, maar ook
het lef heeft de doelstellingen telkens bij te stellen
wanneer de ontwikkelingen daarom vragen. Het zal
nog een hele kunst zijn om de media, aandeelhouders
en bestuurders uit te leggen dat hier geen sprake is van
‘draaien’, maar van creërende en lerende leidinggeven-
den die alert zijn, inspelen op veranderingen en al
doende hun acties bijstellen. Dit alles vraagt een an-
dere kijk op wat goed leiderschap is. Men zal menig
leiderschapsprogramma vanuit deze visie moeten aan-
passen en het geloof in maakbaar, planmatig manage-
ment moeten herijken.
e. Adaptieve organisatievormen en co-creatie in netwerken In de werkpraktijk, volgens Bruining (2005) de front-
linie van de dienstverlening, zijn dagelijks signalen op
te vangen van de – latente – ontwikkelingen, waarop
moet worden geanticipeerd. De organisatie als geheel,
alle teams en medewerkers, dienen hun antennes te
hebben uitstaan. Elke professional is in contacten met
klanten alert op interessante kansen. Om vervolgens
samen de signalen en mogelijke kansen van betekenis
te voorzien en te vertalen in gemeenschappelijke am-
bities, doelen en acties. Leiders dienen daarbij te zor-
gen voor een perfecte ICT-infrastructuur. Realtime
gedeelde informatie met behulp van online sociale
netwerken maken gezamenlijke kennisvergaring, be-
wustwording en actie mogelijk. Blogs, Yammer, Face-
book- en LinkedIngroepen, Twitter, sharepointsites,
om maar enkele voorbeelden te noemen, dragen hier-
aan bij. Lerend vermogen en verantwoordelijkheid zijn
essentiële competenties van de Medewerker 3.0. Van
ieder van hen wordt in toenemende mate eigen leider-
schap verwacht!
Om in staat te zijn continue veranderprocessen te
(bege)leiden moeten leiders voor adaptieve organisa-
tievormen kiezen. Hoewel geen panacee, zijn netwerk-
structuren een goed antwoord op de huidige omge-
vingsdynamiek. Flexibele, tijdelijke units kunnen
‘komen en gaan’ om krimp en groei op te vangen.
Verschillende sturingslijnen en matrixverbanden kun-
nen soms ineffi ciency en onduidelijkheid veroorzaken,
maar ze horen onontkoombaar bij de huidige wijze van
organisatie-inrichting. Terecht heeft Strikwerda (2008)
de multidimensionale organisatie als succesvol model
voor de toekomst gepresenteerd. Maximale fl exibiliteit
betekent ook dat functies niet moeten ‘stollen’ in
vaste posities - met muurtjes en domeingedrag tot
gevolg. Beter kan men voor rollen kiezen met een tij-
delijk karakter en met een bredere inzetbaarheid als
bijkomend voordeel.
Bovendien is de ervaring dat wisselende samenwer-
kingsverbanden tussen collega’s leiden tot spontane
leerprocessen. Als ook nog klanten, of externe partners
worden toegevoegd krijgt de creativiteit een boost en
ontstaan spontaan waardevolle (re)acties op de snel
veranderende omstandigheden. Ook interne roulatie
van medewerkers helpt. Niemand zou meer vanzelf-
sprekend langer dan drie tot vijf jaar dezelfde functie
dienen te vervullen. De frequente in- en doorstroom
van medewerkers (intern en vooral ook naar buiten),
hoort bij adaptieve organisatievormen.
Zo vervagen de grenzen tussen binnen en buiten de
organisatie. Door het (tijdelijk) binnenhalen van ex-
ternen en co-creatie met partnerorganisaties wordt de
fl exibiliteit bevorderd. Nieuwe mensen geven nieuwe
impulsen en zorgen voor verandering.
Voorts is het organiseren en faciliteren van zo veel
mogelijk zelfsturing in teams een must om maximale
aanpassing en wendbaarheid mogelijk te maken.
In het meedeinen op de golven van de organisatiever-
anderingen zullen leiderschapsstijlen meer hybride
worden. Telkens zal de juiste match tussen leidingge-
vende en medewerkers tot stand dienen te komen, wil
Als leider kun je je niet meer
veroorloven achterover te leunen
Nieuwe mensen geven nieuwe
impulsen en zorgen voor verandering
O&O / NR 3 2014 31
Een van de deelnemers aan de Ronde Tafel zei het als volgt: ‘Je moet innovatie
op een innovatieve manier organiseren, dat wil zeggen telkens op een andere
wijze. Het aanstellen van een innovatiemanager is dodelijk. Nu eens moet je
een LinkedIn-groep opzetten, dan weer een tijdelijke projectgroep in het leven
roepen. Je moet vooral de innovatiekracht van onderop mobiliseren door
experimenteerruimte te bieden, medewerkers kansen te geven en zaken uit
te proberen. Daarbij hoort: fouten maken mag, mits je er maar van leert. Dus
eigenlijk moet je elke keer een andere manier zoeken om positieve opschudding
te veroorzaken.’
Innoveren
THEORIE
er leiderschap ontstaan. Net als project- en program-
mamanagers zullen leiders vaker als een kameleon
‘meekleuren’ met wat de situatie en de medewerkers
in tijdelijke samenwerkingsverbanden nodig hebben.
Dit vraagt andere competenties, zoals het kunnen stu-
ren vanuit een non-hiërarchische positie. En het vraagt
bovenal innerlijke consistentie en een sterk persoonlijk
kompas, anders verliest de leidinggevende zich in de
chaos.
Tot besluit Tot slot van dit pleidooi voor een ander type leider-
schap kunnen we ons afvragen of leiders in staat zijn
aan dit profi el te beantwoorden. Zijn er grenzen aan
wat ze aankunnen? Worden bovenmenselijke presta-
ties verwacht? Is het leidinggeven in voortdurende
verandering een mission impossible ? Het antwoord ligt
besloten in de toekomst.
Voorlopig zal de veranderdynamiek en de omloopsnel-
heid van informatie blijven toenemen, evenals de bij-
behorende onzekerheid. Wat dit precies betekent voor
leidinggevenden blijft de vraag. We hopen door het
typeren van enkele kenmerken van Leadership as we
speak bij te dragen aan een verdere bewustwording van
de noodzaak tot een mindshift in het denken over lei-
derschap in verandering . Het feit dat leiderschap ook als
kwaliteit en resultaat van een gezamenlijk proces kan
worden gezien, maakt de opgave voor elke individuele
leidinggevende draaglijker. Ieders leiderschap is hard
nodig om samen te leren omgaan met de vraagstukken
van nu en zo meteen. • Literatuur - Beer, M. & N. Nohria (2000). ‘Cracking the code of
change’. Harvard Business Review , May-June, pp.
133-141.
- Boonstra, J.J. (2000). Lopen over water . Amsterdam:
Amsterdam University Press.
- Bruining, T. (2005). Learning behind the frontline of public
service . Proefschrift. Universiteit van Humanistiek te
Utrecht. Epe: Drukkerij Hooiberg.
- Caluwé, L. de & H. Vermaak (2006). Leren veranderen .
Deventer: Kluwer.
- Derksen, K. (2013). Leiderschap is een proces. Jelle Dijkstra
over gedeeld leiderschap en leiderschapsontwikkeling in:
Opleiding & Ontwikkeling (2013), 2 , pp. 6-10.
- Dijkstra, J. & P.P. Feld (2011). Gedeeld leiderschap.
Veerkracht door nieuwe vormen van samenwerken,
organiseren, leren en leiderschap. Assen: Van Gorcum.
- Homan, T. (2005). Organisatiedynamica: Theorie en
praktijk van organisatieverandering . Den Haag: Sdu
Uitgevers bv.
- Homan, T. (2014). Verandering als ‘gut-wrenching
experience’. In: Managementboekmagazine , februari 2014.
- Judge, T.A., E.A. Locke & C.C. Durham (1997). The
dispositional causes of job satisfaction: A core evaluations
approach. Research in Organisational Behaviour, 19 , pp.
151-188.
- Lanting, M. (2013). De slimme organisatie. De toekomst
van werk. Leiderschap en innovatie . Amsterdam/
Antwerpen: Business Contact.
- Muijen, J. van & J. Schaveling (2011). Leiderschap: een
theoretisch overzicht. In: M&O, Tijdschrift voor Manage-
ment en Organisatie , 2011, 4, pp. 6-26.
- Robertson, P. (2003). Ontsnappen uit de S-catraz. ‘Always
change a winning team’. Schiedam: Scriptum.
- Strikwerda, J. (2008). Van unitmanagement naar
multidimensionale organisaties. Assen: Van Gorcum.
- Weick, K.E. & R.E. Quinn (1999). ‘Organisational change
and development’, in Annual Review Psychology, jrg. 50 ,
pp. 361-386.
Drs. Jeroen Winkelhorst MSM is
zelfstandig organisatieadviseur en leiderschapscoach
bij ZINDERING.NU en associé bij GITP Organisatieont-
wikkeling. Hij is tevens werkzaam als kerndocent
Organizational Change, Development & Learning in
het hoger onderwijs.
E-mail: [email protected]
Dr. Ir. Marcel Wanrooy werkt voor
HRD-adviesbureau GITP. Hij is specialist in leider-
schapsprogramma’s en adviseert besturen/directies van
professionele organisaties. E-mail: [email protected]
Worden bovenmenselijke
prestaties verwacht?
O&O / NR 3 201432
COLUMN
Slimmer Leren Recent was ik dagvoorzitter van het O&O-congres. Een hele eer en ik doe altijd mijn best om snel een leuke en
ontspannen sfeer neer te zetten. Het thema van deze dag was Slimmer Leren. Een interessante vraag. Wat maakt
nou dat mensen slimmer leren? Hoe gaat dat dan in zijn werk? En wie is hier eigenlijk verantwoordelijk voor? Het
leek mij leuk samen met het publiek deze vragen eens verder uit te diepen.
Ik had een aantal boeken meegenomen naar het congres. Boeken waarvan ik dacht dat die antwoord gaven op de
vraag wat slimmer leren is. Ik vroeg aan de mensen of ze het boek in de kast hadden staan, gelezen hadden en wat
het boek volgens hen zei over slimmer leren. Er ontstond een leuke dialoog. We ontdekten dat ieder boek zo zijn
eigen antwoord heeft op de vraag over slimmer leren.
Ik had de boeken eigenlijk vrij willekeurig uit mijn boekenkast gepakt. En toen ik ze op elkaar legde zag ik er een
mooie tijdlijn in. Het begon, voor wie het nog kent, met ‘Designing Instructional Systems’ van Romiszowski uit
1981. Een klassieker voor studenten onderwijskunde. Leren gaat dan vooral over het verwerken van informatie. En
als onderwijskundig ontwerper kun je dit ‘slimmer’ maken door te analyseren wat voor soort informatie het is en
hoe je dit het beste kunt opknippen in stukjes. Taakanalyses, taxonomieën van leerdoelen, leersequenties; het kwam
bij mij weer allemaal boven. Ook viel er bij mij een kwartje: in deze zienswijze ben je als ontwerper verantwoordelijk
voor slimmer leren. Als leren niet lukt, dan is je ontwerp gewoon niet slim genoeg.
Hoe anders is dit bij het laatste boek in de rij: ‘De slimme organisatie’ van Menno Lanting uit 2013. ‘Slimmer leren’
gaat hier vooral over het benutten van sociale netwerken en weten wie je waarvoor moet benaderen. ‘De kennis klotst
over de plinten’, zoals hij zo mooi beschrijft. Technologie is ondersteunend en brengt kennis van buiten naar binnen.
Je bent als professional of leidinggevende zelf in the lead. En eigenlijk heb je geen onderwijskundig ontwerper meer
nodig. Een heel ander antwoord op de vraag wat slimmer leren is.
Toen ik Toegepaste Onderwijskunde ging studeren was de wervingsslogan: ‘mensen leren nieuwe kennis te hanteren’.
Het voelde toen wel stoer aan. Als ik als onderwijskundige mijn werk goed doe, dan komt het allemaal wel goed met
het leren. Achteraf gezien vind ik die gedachte wel erg naïef. Leren is zo veel complexer en interessanter. De vraag
naar ‘slimmer leren’ zal ons vakgebied daarom altijd bezighouden.
Het is een queeste, een zoektocht naar de heilige graal. De afgelopen decennia werden de oplossingen gezocht in
meer strategisch opleiden, transfermaatregelen, rendementsverhoging, aansluiten bij leerstijlen, leren op de werkplek,
co-creatie, organisatieleren. ‘Slimmer leren’ kent vele antwoorden, het ultieme antwoord zal er denk ik nooit komen.
Volgens mij heeft iedere HRD-professional de (impliciete) opdracht het leren ‘slim’ te organiseren. Dat is immers
zijn vak. De lol, passie en energie zitten hem in het zoeken zelf en ik doe dat het liefst in goed gezelschap. Zoek je
mee? •
Drs. Th eo Visser is adviseur bij Kessels & Smit, The Learning Company. Hij is lid van de
redactie van O&O. In deze column deelt hij zijn gedachten rondom vernieuwingen binnen
het vakgebied HRD. Reacties: [email protected]
O&O / NR 3 2014 33
REPORTAGE
Ton Bruining
Anders dan in het industrieel tijdperk, waarin vakmen-
sen van hun kennis werden ontdaan, wordt van de
hedendaagse technische vakman verwacht dat hij met
zijn vakkennis waarde toevoegt. Door de toenemende
technologische mogelijkheden, automatisering en ro-
botisering verandert het werk dat door mensen wordt
gedaan. Gestandaardiseerd werk verdwijnt. Gespecia-
liseerde vakmensen doen werk dat niet door machines
gedaan kan worden. Daar waar door nieuwe ontwik-
kelingen, zoals 3D-printen en robotisering, oude am-
bachten verdwijnen, ontstaan tegelijkertijd vaak
nieuwe. Van vakmensen wordt gevraagd om bij te
dragen aan het optimaliseren en innoveren van pro-
ducten en productieprocessen, aan het verbeteren en
veranderen van bedrijfsprocessen en aan de samen-
werking met klanten en partners.
Jules Dock Jules Dock is een jong, maritiem bedrijf, dat is opgezet
door Felix Moonen. Ik tref Felix in het ‘Innovation
Dock’ van de RDM campus in Rotterdam. Op het
vloergedeelte dat Jules Dock tot zijn beschikking heeft,
werken medewerkers en studenten aan mallen en mo-
dellen. Jules Dock ontwikkelt een hybride boot met
hoog rendement. Een romp van composietmaterialen
zorgt voor lage weerstand. Energie voor de elektromo-
tor wordt opgewekt met zonnecellen en traponder-
steuning. Een boordcomputer zorgt voor optimale
aansturing. Het eerste prototype is een waterfi ets. Die
wordt gemaakt in samenwerking met een andere
scheepsbouwer en met een recreatieondernemer. Ter-
wijl we langs de verschillende werkruimtes in het In-
novation Dock lopen, betoogt Felix: ‘We moeten in
deze nieuwe tijd de uitdagingen gezamenlijk aangaan.
Duurzaam omgaan met energie en grondstoff en zal
een leidend principe zijn. De visie op maatschappelijk
verantwoord ondernemen zal opnieuw geformuleerd
worden. Bedrijven zullen binnen hun primaire doel-
stellingen meer en meer maatschappelijke verbeterin-
gen opnemen. Ook investeringen in onze arbeidsmarkt
en het onderwijs horen hierbij. Het is belangrijk dat
we onze kennis delen en met z’n allen vooruitgaan.
Een duurzame samenleving op alle vlakken is niet al-
leen een doel, maar ook een manier van samenwerken.’
Jules Dock geeft jonge mensen de kans om in de prak-
tijk het vak te leren.
Felix vertelt dat hij actief samenwerkt met de beroeps-
opleidingen: ‘Studenten doen onderzoek naar tech-
nisch rendement, bouwen mee aan onze prototypes
en doen onderzoek naar mogelijkheden voor interna-
tionalisering van onze business. Ik vind het belangrijk
Jules Dock wil een dynamische organisatie zijn waarin maritieme innovatie,
duurzaamheid en maatschappelijke betrokkenheid voorop staan. Jules Dock
bestaat uit verschillende bedrijfsonderdelen, consultancy, research, develop-
ment en prototyping.
julesdock.nl
RDM Campus is een unieke leerwerkplek op een historische locatie. Op
het terrein van de voormalige Rotterdamse Droogdok Maatschappij hebben
startende ondernemers en bestaande bedrijven letterlijk en fi guurlijk de ruimte
om nieuwe producten sneller marktrijp te maken. Bedrijven en het beroepson-
derwijs vinden elkaar op de RDM Campus. Het mbo- en hbo-onderwijs zijn er
onder één dak gevestigd; het Innovation Dock biedt een open omgeving waar
op fl exibele basis, voor de duur van de productontwikkeling, een kavel kan
worden gehuurd. Het RDM Centre of Expertise is een samenwerkingsverband
waarin onderwijsinstituten, kenniscentra en het bedrijfsleven werken aan beter
techniekonderwijs, nieuwe kennis en duurzame oplossingen voor de stad en
haven Rotterdam.
rdmcampus.nl
Leerrijke netwerken in de technologie
Vakmanschap (7): Technisch vakmanschap
In onze moderne technologische samenleving staan vakmensen aan
de bron van innovatie. Voor deze reportage - in de themareeks over
Vakmanschap - sprak ik met een ondernemer, met vaklieden en met
opleiders in de techniek over technisch vakmanschap.
O&O / NR 3 201434
Solar Turbines is een wereldwijd Amerikaans bedrijf dat turbines bouwt en
onderhoudt voor de olie- en gasindustrie. Het bedrijf is tegenwoordig onder-
deel van het industrieel concern Caterpillar. Solar werd opgericht in 1927 en
heeft zijn oorsprong in de luchtvaart. Solar Aircraft bouwde in 1929 het eerste
metalen vliegtuig.
mysolar.cat.com
dat mensen in de praktijk groeien. Wanneer ik iemand
met een vwo + hbo achtergrond een vraag stel, dan
krijg ik een pak papier. Stel ik diezelfde vraag aan ie-
mand met een vmbo + mbo + hbo achtergrond, dan
krijg ik een prototype. Ons bedrijf heeft mensen nodig
die op die laatste manier met vragen omgaan.’ Jules
Dock doet ook onderzoek naar biofouling en antifou-
ling. Biofouling is de biologische aangroei op opper-
vlakten onder water. Antifouling betreft alle manieren
om die aangroei tegen te gaan, bijvoorbeeld met coa-
tings. Biofouling leidt tot aantasting van het object.
Op vaartuigen leidt het tot extra weerstand en dus tot
extra brandstofverbruik.
Wanneer we vanuit het Innovation Dock naar de kade
buiten lopen, wijst Felix op een meetstellage in het
havenbekken. Robots meten met regelmaat en op ver-
schillende diepten de waterkwaliteit, de stroming en
de aangroei op verschillende oppervlakten waarop
technieken van antifouling zijn toegepast.
Solar Turbines Solar Turbines bouwt gascompressoren en -turbines
voor het oppompen en doorvoeren van olie en gas.
Marc Bruining werkt zo’n twintig jaar voor Solar in
Europa. Eerst als fi eld engineer en nu als contract mana-
ger . Marc vertelt dat Solar een ‘Original Equipment
Manufacturer’ is. ‘Wij doen de service van onze eigen
machines. Onze compressoren en turbines worden
gebouwd in San Diego in de Verenigde Staten. Turbines
vind je in voertuigen, vaartuigen en vliegtuigen. Ener-
giecentrales hebben hele grote. Wij maken middel-
grote machines voor productieplatforms en voor aan-
land- en doorvoerstations. Wereldwijd hebben wij 43
servicelocaties en werken er enkele honderden fi eld
service representatives. Wij zijn er 24/7 voor onze
vaste klanten. We doen regulier onderhoud, bieden
onsite troubleshooting, vervangen en plaatsen machi-
nes, doen de start-up van installaties, voeren preven-
tief onderhoud uit, doen evaluaties en trendanalyses
in het veld en we adviseren over procesoplossingen.
Klanten vragen ons bijvoorbeeld of het slim is om een
elektrisch sturingssysteem te vervangen door een com-
putergestuurd systeem. Klanten zien ons graag komen,
vanwege onze multidisciplinaire kennis en ons fi nger-
spitzengefühl. Nog voordat ze op een platform in de
gaten hebben dat er iets mis is met een machine, zien
wij al dat die van het platform af zou kunnen stuiteren.
Onze machines hebben een levensduur van ongeveer
30.000 draaiuren. Dat betekent dat ze tussen de 3-5
jaar meegaan. Het is van groot belang dat de machines
probleemloos lopen. De boetes die geheven worden
wanneer de productie stagneert, kunnen tot 1 miljoen
euro per dag oplopen. Om problemen te voorkomen,
vervangen we soms een complete machine. Een mid-
delgrote turbine kost tussen de 17 en 20 miljoen euro.
Ruilmachines zijn er rond de 3 miljoen euro. Klanten
vragen ons ook steeds vaker om randapparatuur te
leveren, zoals kleppen, ventielen en oliekoelers. Dat is
risky business voor ons. Je bent dan ook verantwoor-
delijk voor de kwaliteit die anderen leveren.’
Marc vertelt dat de achtergronden van de engineers en
managers bij Solar zeer divers zijn. ‘Er zijn mensen met
een universitaire opleiding, een hbo-opleiding of een
mbo-opleiding. Ons devies is: als je iets wilt, dan kun
je het worden. Onze topmensen komen via de rangen
omhoog en waren zelf ook vaak fi eld engineer. We heb-
ben engineers die eerst een administratieve functie
hadden, maar die wat anders wilden.’ Zelf heeft Marc
een achtergrond in de luchtvaart. Hij komt van de An-
thony Fokkerschool, tot 1993 de mts voor luchtvaart-
techniek. Op advies van zijn leraren volgde hij twee
uitstroomrichtingen om een allround-vakman te wor-
den: instrumenten en motoren/airframes. In de prak-
tijk deed hij zijn typeopleidingen, eerst bij het helikop-
terstuntteam van de landmacht en later bij de KLM en
helikopterbouwer Sikorsky. In dienst van de KLM
verbreedde hij zijn vakmanschap met een opleiding
avionica. Met zijn achtergrond in de luchtvaart kon hij
zo beginnen in de olie- en gasindustrie. Maar zijn ont-
wikkeling staat niet stil.
‘Je leert bij, voortdurend en op allerlei manieren. We
hebben een fl inke trainingsafdeling in Amerika en er
zijn ook trainers hier in Europa. Als je nieuw bent, dan
Jules Dock: zitting in ontwikkeling RDM Campus
O&O / NR 3 2014 35
loop je met een ervaren rot mee. Je leert door protocol-
len toe te passen, bijvoorbeeld bij de start-up van ma-
chines, door data te interpreteren wanneer er proble-
men zijn en door advies te vragen aan specialisten in
San Diego, als je ergens niet uitkomt. Ook onze toele-
veranciers verzorgen trainingen. Onze fi eld engineers
houden wekelijkse teleconferences om de nieuwste
ontwikkelingen en de hardnekkigste problemen te be-
spreken. Ook gebruikersgroepen van onze machines
spelen een belangrijke rol. Veel gebeurt online en on-
site, maar er zijn jaarlijks ook workshops en seminars.’
Er gebeurt volgens Marc veel in de technische ontwik-
keling van compressoren en turbines. ‘Klanten worden
steeds kritischer op de uitstoot van de machines, het
verbruik en de servicegevoeligheid. Om de machines
te ontwikkelen wordt bij grotere storingen door ons
“forensisch onderzoek” gedaan. Wij op onze beurt kop-
pelen de feedback van klanten terug aan de specialis-
ten, aan customer service en aan sales.’
Sitech Ik spreek met Marc Jacob en Albert Schiepers van Si-
tech op hun kantoor op Chemelot. Marc Jacob is Site
reliability engineer en Albert is de Health and safety
champion .
Marc en Albert vertellen dat het voor Sitech belangrijk
is dat de service engineers resultaatgedreven werken
en denken in termen van ‘added value’.
‘ De voorman die vroeger de monteurs vertelde wat ze
moesten doen om een storing op te lossen, is verdwe-
nen. Nu wordt er van de monteurs verwacht dat zij
zichzelf voortdurend de vraag stellen: “Wat moet ik
doen om een storing te voorkomen? Als zich een sto-
ring voordoet, wat zijn dan de consequenties voor de
rest van de installatie?” Van de monteurs wordt ver-
wacht dat ze de werking van de technische systemen
goed begrijpen.’ De monteurs zijn belangrijke ‘brokers’
tussen de klant en zijn installatie enerzijds en de tech-
nisch specialisten anderzijds. In de procesindustrie
heeft de hedendaagse monteur een centrale rol gekre-
gen. Hij helpt de specialisten bij het stellen van diag-
noses. ‘Onsite moet de monteur een regisseur zijn.
Voor veel monteurs is dat geen eenvoudige stap.’
Grote zorg voor Sitech is dat de hedendaagse beroeps-
opleidingen nog geen monteurs afl everen die de vraag:
‘Wat moet ik doen om waarde toe te voegen?’ in de
genen hebben zitten.
‘ In 80% van het servicewerk waarvoor Sitech door
klanten wordt gevraagd, zit juist die vraag naar added
value. Nog maar in 20% van het werk gaat het om een-
voudig uitvoerend technisch werk. Bedrijven bereke-
nen hun onderhoudskosten per ton product. Van alle
technici wordt verwacht dat ze meehelpen om die
kosten laag te houden.’ Dat vraagt volgens Marc en
Albert een enorme omslag in het denken. Met een
werkbon in de zak op routine een schakelkast repare-
ren is niet meer genoeg.
Scalda College voor Techniek en Design Er wordt regelmatig kritiek geuit op de kwaliteit van
het beroepsonderwijs. Nu staat of valt goed onderwijs
met de kwaliteit van leraren. Het Techniek en Design
College van ROC Scalda pakte de handschoen op.
Jeroen van den Oord, directeur van het Techniek en
Design College Zeeland, vertelt dat er werd besloten
om een netwerk te creëren waarin leraren en bedrijfs-
experts samen onderwijs maken. ‘Het ging ons om een
betere link tussen onderwijs en de praktijk, een in-
novatie van het HRM-beleid en betere prestaties van
de school. Daarmee was het project Vakmanschap is
Meesterschap geboren. Al bijna vijf jaar werken nu le-
raren samen met bedrijfsexperts aan de verbetering
van het beroepsonderwijs en ontwikkelen leraren hun
kwaliteiten. Toen in 2012 het project Vakmanschap is
Scalda College De technische en ICT-opleidingen van het College voor
Techniek en Design zijn gevestigd in Vlissingen en Terneuzen. In Vlissingen is
enige jaren geleden het Technum gebouwd, een professionele en inspirerende
leeromgeving met moderne eigentijdse voorzieningen.
scalda.nl
Sitech is een technisch servicebedrijf in de procesindustrie. Sitech ontstond
in 2009 uit Chemelot site Services en DSM Manufacturing Center, die werden
samengevoegd tot één zelfstandige organisatie. In de afgelopen drie jaar is
Sitech Services uitgegroeid tot een professioneel en zelfstandig bedrijf dat
ondersteuning biedt aan diverse klanten. Sitech Services is voornamelijk werk-
zaam op Chemelot, maar ook elders.
sitech.nl
Chemelot is méér dan een industrieterrein. Het is een chemie- en materi-
alencommunity. Chemelot is ontworpen vanuit één centrale gedachte: het
samenbrengen van kennis en vaardigheden die normaliter alleen toebehoren
aan grote organisaties en deze toepassen binnen een fl exibele community van
kleine en grote chemische bedrijven, die de kijk op de chemische industrie
ingrijpend verandert.
chemelot.nl
Sitech site services
REPORTAGE
Installatie van Solar Turbines
O&O / NR 3 201436
meesterschap na drie jaar werd afgesloten, is daarop
voortgebouwd met een nieuw project SLIM, samen
leren is meesterschap. In de eerste jaren troff en leraren
en bedrijfsexperts elkaar eens in de drie weken om
samen de actuele ontwikkelingen in het vak onder de
loep te nemen en de consequenties voor het onderwijs
te bespreken. Bijvoorbeeld, de nieuwste tekenpro-
gramma’s voor de bouw, waarin de architect, de leve-
ranciers, de werkvoorbereider, de klant en ook onze
studenten aan hetzelfde project kunnen werken. In de
afgelopen jaren hebben we op deze manier ruim 170
bedrijven met ons onderwijs verbonden. Bedrijven
hebben hier trainingen verzorgd en meegeholpen met
het bedenken en maken van allerlei actuele opdrach-
ten. De relatie tussen het bedrijfsleven in de regio en
de school is wezenlijk veranderd. De kritiek is ver-
stomd en bedrijfsexperts lopen nu binnen voor een
bak koffi e of om zelf bij te dragen aan het onderwijs.’
Nog steeds is er eens in de drie weken een vaste avond,
maar intussen zijn er allerlei projecten ontstaan. Zo is
er een proeff abriek gebouwd voor de procesindustrie
en wordt er op het dak van de school een energiepark
opgezet. De opleiding ICT bouwt samen met het be-
drijfsleven aan een hybride leeromgeving, waarin stu-
denten echte projecten uitvoeren voor het bedrijfsle-
ven. Jeroen: ‘Er is veel meer sprake van co-makership.
Ons onderwijs sluit daardoor telkens beter aan bij de
praktijk. Om de ontwikkeling van het beroepsonder-
wijs te volgen, ontwikkelden we met KPC Groep een
“groeiboek” om onze eigen samenwerking met de be-
drijven in de regio te evalueren. Met het groeiboek
volgen we hoe de samenwerking met het bedrijfsleven
zich ontwikkelt. In het groeiboek onderscheiden we
vijf niveaus in onze ontwikkeling.’ (zie kader VIM-
Groeiboek).
Jeroen vertelt dat het enthousiasme voor de profes-
sionaliseringsaanpak gaandeweg groeit. ‘Dat komt
voor een belangrijk deel doordat iedereen nu veel beter
zijn eigen professionaliseringswens formuleert. Maar
ondanks de goede resultaten blijft er nog van alles te
wensen over. We moeten er voor zorgen dat deze aan-
pak het niveau van een project overstijgt. Wat we heb-
ben opgebouwd, mag niet verdwijnen als mensen
vertrekken of als het beleid verandert. Aan de kosten
kan het niet liggen, want deze aanpak kost weinig. We
werken er nu aan om de verschillende organisatielagen
in de school met deze professionaliseringsslag te ver-
binden. Ik ben pas tevreden als we verandering hebben
gerealiseerd die niet aan de oppervlakte blijft hangen.
Laatst kreeg ik van een docent terug dat deze profes-
sionalisering hem heeft veranderd als mens. Dat vond
ik mooi om te horen.’
Industrieel vakman van de toekomst Ook al wordt het einde van het industrieel tijdperk
voorspeld, het ziet ernaar uit dat er nog volop kansen
zijn voor het technisch vakmanschap dat uit de indu-
strie voortkomt. Duidelijk wordt dat de technische
vakmensen van morgen en ook hun opleiders over de
grenzen van hun eigen bedrijf en hun eigen beroep
heen moeten leren kijken. Het technisch vakmanschap
ontwikkelt zich in netwerken. De RDM campus, een
productieplatform in de Noordzee, Chemelot en het
beroepsonderwijs worden open gemeenschappen,
waarin verschillende bedrijven en disciplines leren om
met elkaar samen te werken en om in de praktijk van
elkaar te leren. Dit leren is bovenal gericht op toege-
voegde waarde. Toegevoegde waarde kan worden
voortgebracht door oplossingen voor praktische pro-
blemen waarmee mensen in de praktijk direct aan de
slag kunnen, maatregelen die de duurzaamheid van
machines en bedrijfsprocessen vergroten en innovaties
die op de langere termijn het rendement van inspan-
ningen van mensen, van bedrijfsprocessen en van
organisaties vergroten. People, Planet, Profi t. •
VIM-Groeiboek
In dit groeiboek worden vijf ontwikkelingsniveaus in de samenwerking tussen
de opleiding en het bedrijfsleven onderscheiden.
Op niveau 1 wisselen docenten en bedrijven op een actieve manier kennis en
ervaringen uit tijdens formele activiteiten en ze gebruiken de geleerde lessen
en inzichten ieder in hun eigen werk.
Op niveau 2 kijken docenten en bedrijfsleven ook buiten de formele bij-
eenkomsten actief bij elkaar over de heg, komen zelf met voorstellen voor
uitwisseling met bedrijven en denken na over de ontwikkeling van elkaars
kernactiviteiten.
Op niveau 3 zetten docenten en bedrijfsleven in samenspraak met bijvoorbeeld
studenten innovatieve projecten op.
Op niveau 4 ontwikkelen docenten en bedrijfsleven leerarrangementen onder-
steunend aan een levenlang leren, dat wil zeggen, er wordt een doorlopende
leerlijn ontwikkeld van beroepsonderwijs naar leren op de werkplek voor
beginnende en ervaren beroepsbeoefenaren.
Op niveau 5 ondernemen school en bedrijf gezamenlijk duurzame leerwerk-
projecten waarin de grenzen tussen school en bedrijf vervagen en er hybride
organisatievormen ontstaan.
Scalda Technum
Dr. Ton Bruining is organisatiekundige,
opleidingskundige en humanisticus. Hij werkt als
senior adviseur voor KPC Groep en leidt het
adviesteam beroepsonderwijs.
Binden en boeienBinden en boeien van talentvolle en gedreven medewerkers, dat is uw uitgangs-
punt als HR Professional. Maar hoe doet u dit nu eigenlijk? Hoe zorgt u ervoor dat
talentvolle en gepassioneerde professionals tot hun recht komen in uw organisatie?
En hoe zorgt u ervoor dat u deze talenten behoudt?
Het antwoord is: talentmanagement
Talentmanagement in uw organisatieTijdens deze dag gaan we intensief aan de slag met talentmanagement.
U leert talenten binnen uw organisatie signaleren en hoe u deze talenten laat
ontplooien. Daarnaast focussen we op het behoud van uw huidige talenten.
Hoe zorgt u ervoor dat deze talenten in uw organisatie blijven? Tot slot geven we
u dé tools om talentmanagement te implementeren in uw organisatie, van het
overtuigen van het management tot aan het plukken van de vruchten.
Word in één dag talentmanager:• Talentmanagement: de theorie in de praktijk
• Implementatie van talentmanagement
• Vind het talent
• Haal het allerbeste in mensen naar boven
• Focus op talentontwikkeling
• Behoud uw talenten
• Ga direct aan de slag!
Voor meer informatie en inschrijven:
www.penocongressen.nl/talentenkompas
Het HR Talentenkompas
Richting bepalen met talentmanagement & talentontwikkeling
27 juni 2014, Leerhotel Het Klooster te Amersfoort
Met onder andere
Talentmanagementgoeroe Kees Gabriëls
Gouden coachRobin van Galen
TalentvisionairRichard van der Lee
O&O / NR 3 201438
Rolf Knijff
‘Wer mich nicht liebt, der darf mich auch nicht beurteilen’
Goethe
In Januari 2012 publiceerde de beroepsvereniging van
17.000 Amerikaanse economen, de American Econo-
mic Association (AEA), een richtlijn die auteurs ver-
plichtte informatie te verschaff en bij hun artikelen
over ondersteuning door derden, van fi nanciële en
andere aard. Bovendien moesten ze, waar van toepas-
sing, de relatie aangeven tussen de inhoud van hun
artikel en de doelstelling van instellingen waar ze werk-
ten. Het initiatief trok mijn aandacht. Eerder schreef
ik over de grote, maar genegeerde, invloed van de com-
mercie binnen HRD (Knijff , 1998). De directe aanlei-
ding die invloed opnieuw te beschrijven was specifi ek.
Een kritische reactie, die ik gaf naar aanleiding van een
blog op de site van de HRD-beroepsvereniging, werd
door de webmaster verwijderd. Dat leek het beleid van
de Amerikaanse economen in de achteruitversnelling.
De AEA articuleerde haar kijk op de rol van de com-
mercie en de beroepsgroep, waarvan ze belangen be-
hartigt. De beroepsvereniging leek juist de ‘commer-
ciële’ status quo stilzwijgend te bevestigen en
misleidde haar leden door ze te ‘beschermen’ tegen een
kritische buitenwacht.
Situatie 1: voor de hamer is de wereld een spijker Om duidelijk te maken vanuit welke hoek ik reageer,
schets ik eerst mijn achtergrond. Vervolgens beschrijf
ik, in wat ik voor het gemak ‘situaties’ noem, de relatie
tussen commerciële belangen en professionaliteit, zo-
als ik die vanuit mijn ervaring zie. Voor een juist be-
grip: mijn kijk op HRD werd gevormd in de praktijk.
Acht jaar was ik verantwoordelijk voor het ontwikke-
lingsbeleid en het operationeel management van een
ontwikkelingsafdeling in een groot multinationaal
bedrijf. In die periode werden er ettelijke miljoenen in
de ontwikkeling van mens en organisatie geïnvesteerd.
Managementtraining, sociale vaardigheden, informa-
tietechnologie en de opleiding voor elk beroep in het
bedrijf - van lager tot en met hoger beroepsopleidings-
niveau - waren ons deel. Daarnaast waren we druk op
het gebied van organisatieontwikkeling en de ontwik-
keling van visies op leren. Honderden verkopers, van
alle diensten die het opleidingsspectrum biedt, boden
zich aan. In die positie leerde ik hun ‘ambachtelijke’
stijl kennen: met een hamer in de hand leek elk object
hen een spijker. Die hamer bleek een programma, een
instrument of een advies. Maar zelden een visie, an-
ders dan die ‘ conform de zeden van de tijd’. Vroeger een
wollig ‘het gaat om mensen’ en later ongearticuleerde
noties over de ‘steeds snellere verandering’ en ten
slotte haast emotionele betogen over ‘de realisatie van
jezelf als voorwaarde voor innovatie in de kennismaat-
schappij’. Deze acht jaren in de praktijk leerden me
leveranciers van HRD-diensten te beoordelen vanuit
het domein dat de aard van dat vak moet defi niëren:
het domein van afnemers, niet dat van leveranciers.
Maar, zoals later zal blijken: ik heb me vergist. Vanuit
mijn ervaring, naast artikelen die ik schreef, was ik in
die tijd nauw betrokken bij de oprichting van een on-
derafdeling voor HRD binnen de Nederlandse Vereni-
ging voor Personeelsmanagement (NVP). Wat me
vooral bezighield was de professionele identiteit van
HRD: professie en supply-side
In dit artikel analyseer ik de rol van de commercie in HRD en haar
invloed op de ontwikkeling van professionaliteit. Die invloed verbind
ik met de vraag naar de aard van expertise en professionaliteit in HRD.
Is het dan het aanbod dat de aard
van expertise bepaalt?
Een kritiek
O&O / NR 3 2014 39
PERSOONLIJKE REFLECTIE
HRD, noodzakelijk in een P&O-kader waar HRD-spe-
cialisten door HRM als onderaannemer worden gezien.
Maar opnieuw bleek het denken in instrumenten do-
minant, zoals het competentiemanagement, of het
persoonlijk opleidingsplan. HRD, als verzameling men-
sen, bleek niet georganiseerd rond een gemeenschap-
pelijke vraag of een centraal probleem. Haar existentie
leek, in een economische terminologie, bepaald door
het denken als ‘supply-side’. Zelfs afnemers defi nieer-
den hun strategisch human resource development , vanuit
de catalogus van de leverancier. Maar is het dan het
aanbod dat de aard van expertise bepaalt? Wat is dan
de defi nitie van ‘expert’?
Situatie 2: een expert is als hij iets doet expert Situatie 2 ontstaat in september 2013. Op het forum
van een openbare HR-site lees ik een stukje over de
positie van HR op directieniveau in organisaties. Het
lijkt me een relevant onderwerp. Wat me opvalt is de
reclame die de auteur voor eigen business maakt, door
te vermelden:
‘Op 11 oktober a.s. geef ik voor de laatste keer de Impact-
training, bedoeld voor P&O’ers die meer invloed willen
hebben op organisatiedoelstellingen.’
De HR-site pretendeert experts te selecteren en aan
het woord te laten. Commerciële boodschappen horen
daar niet thuis. De vermenging lijkt strijdig met een
normaal redactioneel gebruik, tenzij de commerciële
doelstelling wordt vermeld. Daarom vraag ik de web-
master en de auteur: wat zijn experts en waarom zie
ik commercie op een blog van experts? De reactie van
de webmaster is:
‘Een aantal bloggers zijn expertblogger. (...) De selectie
vindt plaats op basis van thema, schrijfkwaliteiten en mate
van commitment. Soms vraag ik mensen, soms doen men-
sen een verzoek.’
Het blijkt dat ‘experts’ niet betalen voor hun rol als
expert, maar verder is het antwoord van de webmaster
weinig informatief over de kenmerken van een expert.
Selectie op basis van een thema lijkt een gezond redac-
tioneel beleid. En de noodzaak van ‘schrijfkwaliteiten
en commitment’ is evident. Maar als ik de webmaster
vraag duidelijker te zijn, raak ik een gevoelige snaar.
Wat bits wordt me meegedeeld dat er ‘geen reden is
met mijn denkproces mee te gaan en de criteria voor
expertbloggers verder (...) te objectiveren.’ Ook de ex-
pert die het artikel schreef, vindt de vraag naar exper-
tise niet relevant. Dit is wat de auteur me schrijft:
‘Ik schrijf mijn blogs als expert, net zoals ik mijn andere
activiteiten vanuit mijn professionele expertise uitvoer.
“Vermenging van commercie en professionaliteit” lijkt mij
een innerlijke tegenstrijdigheid. Want commercie zonder
professionaliteit is geen lang leven beschoren en professio-
naliteit zonder boterham verdienen uiteindelijk ook niet.’
Dat de expert een boterham moet verdienen, lijkt men-
selijk; dat moet iedereen. Maar dat elke activiteit die
je verricht, omdat jij het doet , van expertise getuigt lijkt
me discutabel. Het leert ons immers niets over de aard
van professionaliteit. Maar als expertise niet gedefi ni-
eerd kan worden, wat bepaalt dan wat HRD’ers doen?
In de volgende paragraaf laat ik zien hoe het niet (wil-
len) defi niëren van professionaliteit misschien wel een
‘branche-breed’ verschijnsel is.
Situatie 3: hoe je iets zegt of wat je zegt We komen terug bij het in de inleiding genoemde pro-
bleem: dat is de censuur op het blog van de HRD-be-
roepsvereniging NVO2. Daar schreef ik een reactie op
een stuk over het belang van sociale media. Ik twijfel
aan de zinvolheid om dat thema binnen HRD te pro-
blematiseren, meer precies: in dit geval te propageren.
Het lijkt me het zoveelste trendy product dat door een
consultant - niet vanuit een behoefte uit de praktijk -
wordt geconceptualiseerd. Bij het artikel wordt verder
vermeld dat het eerder verscheen op de site van een
commercieel bureau. Verbaasd vraag ik me af waarom
een neutrale beroepsvereniging reclameboodschappen
verpakt als expertise, met name waar experts voor ac-
ceptatie op deze site op hun merites worden ge-
screend? Steunt de vereniging commercieel gedrag?
Mijn onvrede met die situatie brengt me dus tot een
reactie. Ik nodig de auteur uit tot een dialoog. Maar
daartoe zal het niet komen. Zonder enige informatie
of rechtvaardiging wordt mijn reactie van de site ver-
wijderd. Blijkbaar heeft de dialoog, en dus het leren,
op dit sociaal medium een grens. Ik benader het be-
stuur van de vereniging. Wat me gezegd wordt, is dat
de censuur niet werd veroorzaakt door ‘ wat ik zeg ’,
maar ‘ hoe ik het zeg ’. Mij wordt vooral verweten opvat-
tingen te verbinden met een ‘naam’. Hier die van de au-
teur, op wiens uitlatingen ik reageer. Die naam verbind
ik met een stroming, waartoe de auteur mijns inziens
behoort. Zo werkt, naar ik denk, de dialoog. De reactie
op mijn kritiek is klassiek. Het wijzen op de vorm van
Je doodt de boodschapper vanwege
de kleur van zijn tuniek en begraaft
hem met zijn bericht
dat elke activiteit die je verricht,
omdat jij het doet , van expertise
getuigt lijkt me discutabel.
O&O / NR 3 201440
een argument, suggereert de bekritiseerden dat het
gerechtvaardigd is zijn inhoud te negeren. Je doodt de
boodschapper vanwege de kleur van zijn tuniek en
begraaft hem met zijn bericht. Als ik vervolgens ana-
lyseer wat me overkwam, constateer ik dat een viertal
personen die rechtstreeks en zijdelings betrokken wa-
ren bij deze actie, ofwel professionele ofwel commer-
ciële banden met elkaar hebben of hadden. Die banden
lopen via één commercieel bureau, waartoe ook de
auteur behoort en wier denkwerk ik kritiseer. Wat ik
vermoed is dat rond het belang van de fi rma een ‘ cor-
don sanitaire ’ werd gevormd. Het neutraliseerde de
‘bedreiging’ door het verwijderen van mijn kritiek. Dat
optreden brengt me tot een analyse van de mate van
professionalisering in ons vak.
Wat is dan professionaliteit? Professionaliteit en professionalisering zijn domeinen
van onderzoek in de sociologie. Onder meer de Ame-
rikanen Freidson (1994; 2001) en Abbott (1988) heb-
ben hier belangrijk werk verricht. Kenmerkend voor
professionaliteit is een maatschappelijk (h)erkend
handelen tegen beloning, gevoed vanuit professio-
nele kennis en vaardigheid. Zulk handelen kan naast
‘uitvoerend’, zoals door een chirurg, ook adviserend
zijn, zoals het handelen van een jurist. Het handelen
dat ze verrichten wordt in een maatschappelijk kader
beschouwd als ‘waardevol’. Professionaliteit ontstaat
echter, zoals sociologen stellen, niet slechts op basis
van deskundigheid. Het verwerven van een professio-
nele status door de beroepsgroep is ook een politiek
proces. Verschillende groeperingen claimen mogelijk
dezelfde deskundigheid, of - aardser - een commercieel
monopolie in een begeerde markt. Belangrijk in het
proces van professionalisering is het streven van aspi-
rant-professionals naar institutionalisering. Dat bete-
kent: het verankeren van het beroep in culturele zin
en in maatschappelijke instellingen en voorzieningen.
Zo vond voor notarissen (ooit) verankering in cultu-
rele zin plaats, door het hen toekennen van een speci-
fi eke status bij de bemiddeling in transacties in onroe-
rend goed. In maatschappelijke zin worden beroepen
geïnstitutionaliseerd door met publiek geld gefi nan-
cierde opleidingen. En in de sfeer van ‘voorzieningen’
worden professies, indien gevestigd, soms een ‘be-
schermd beroep’ met vestigingsregels, de certifi catie
van deskundigheid en soms wetgeving die educatieve
en kwaliteitseisen specifi ceert. In elk proces van pro-
fessionalisering spelen beroepsverenigingen een be-
langrijke rol. Ze ‘beheren het beroep’, door het bewa-
ken van de kwaliteit van dienstverlening door leden,
zoals advocaat Bram Moszkowicz in zijn sector moest
ervaren. Ze zorgen voor beroepsopleidingen en be-
schermen het professioneel belang door het ontmas-
keren van beunhazen en het adviseren van bestuurders
en wetgevers ten aanzien van regelgeving, onderwijs
of algemeen beleid op professioneel terrein. Een we-
zenlijke rol van elke beroepsgroep en haar vertegen-
woordigers is de defi niëring van de aard en het ‘facili-
teren’ van de ontwikkeling van het vak.
‘Anything goes, by anybody!’ Vanuit de eisen te stellen aan een proces van profes-
sionalisering, lijkt HRD gekweld door een existentieel
probleem. Dat is de defi niëring van het vak. Sommigen
krabben zich, naar het lijkt, wat verbaasd achter de
oren bij de afwezigheid van een defi nitie. Zoals Poell,
als hij in dit blad in 2006 de aanzet geeft een canon te
creëren (Poell, 2006). Anderen drukken in het niet
defi niëren hun ‘kijk op de wereld’ uit, zoals Lee die
voor uitgever Routledge een reeks over HRD redigeert.
Ze zegt: ‘ philosophically, then, I do not wish to defi ne HRD
because to do so would be alien to my world view’ (Lee,
2004). Zo ontstaat de indruk dat HRD zit met een
identiteitsprobleem. Is het een soort ‘volwassenenedu-
catie’? Gaat het om organisatieontwikkeling? Is HRD
slechts actief rond de ‘softe’ menselijke kant, zoals in
programma’s gericht op omgaan met verandering? Of
wil ze ook inhoudelijk betrokken zijn bij de (r)evolutie
op werkplekken door IT? Ten slotte: is HRD mogelijk
een activiteit die voorwaarden schept voor ‘persoon-
lijke groei’? Het antwoord op die vragen lijkt simpel:
‘anything goes’. Bij alles wat ze doet is HRD expert! Zo
lijken de problemen van professionaliteit en expertise
opgelost. Een hbo-opleiding P&O, of een academische
graad in de onderwijskunde, een achtergrond als on-
derwijzer, of als bemiddelaar binnen een uitzendbu-
reau, aangevuld met wat cursussen? Zo’n basis, zonder
ervaring in de bedrijfspraktijk (dat wil zeggen: die van
afnemers , niet die van leveranciers ) suggereert dat velen
niet slechts trainer, maar organisatieadviseur zijn. Van-
uit het onvermogen het vak te defi niëren en vanuit de
achtergronden van zulke adviseurs, zijn de thema’s die
als HRD worden gepresenteerd opmerkelijk. Ik noem
twee voorbeelden die ik vind op een verenigingsblog.
Zoals bij het thema ‘social media’, beschreven in ‘situ-
atie 3’, ontbreekt ook in deze twee gevallen elke recht-
vaardiging voor het opnemen van het thema in het
werkveld HRD.
Het eerste voorbeeld is een stuk over het falen van
bedrijven omdat ze de ‘ organisatieprincipes uit het indu-
striële tijdperk niet loslaten ’. Het tweede een betoog
gericht op ‘ breinleren ’. Niet alleen de relatie met HRD,
HRD lijkt gekweld door een
existentieel probleem: de defi niëring
van het vak
Het principe lijkt te
zijn: ‘anything goes’
O&O / NR 3 2014 41
maar ook een professionele legitimering, of beter: au-
torisering, om die complexe thema’s te behandelen,
wordt door beide auteurs genegeerd. Het enige ‘bewijs’
van professionaliteit (zoals in ‘situatie 2’) is de toela-
ting tot een site. De vraag die moet worden gesteld, is
wat dit professioneel eclecticisme binnen een beroeps-
vereniging justifi ceert? Het principe lijkt te zijn: ‘any-
thing goes’. Opmerkelijk in dat kader lijkt ook de rol
die de wetenschap soms speelt. Net als het werk van de
juist besproken consultants, lijkt ook de alom geprezen
Canon van Ruijters & Simons (2012) gebaseerd op dat
principe. Naar het schijnt gingen ze, als redacteur, met
een dweil door het vakgebied en vingen elke mogelijke
visie in hun sop. Een redactionele rechtvaardiging van
hun keuzes ontbreekt. De suggestie die van het werk
uitgaat is, zoals bij die beroepsvereniging: ‘anything
goes, by anybody’. Mogelijk spelen de professionele
achtergronden van de samenstellers van de bundel een
rol: het versmelten van één academische en één com-
merciële achtergrond in het gezamenlijke project. Dat
suggereert een onheilige alliantie tussen consultancy
en wetenschap. Het suggereert de synthese van een,
gerechtvaardigd , commercieel eigenbelang en het, even-
eens gerechtvaardigd , streven van universitairen naar
het scheppen van relevantie van hun werk in de prak-
tijk. Op dat onderwerp kom ik hierna kort terug.
‘Do as the Powerful (few)’ In 1974 formuleerde Van Doorn, de nestor van de
Nederlandse sociologie, zijn kijk op experts op het
scherpst van de snede: ‘Zoals in de materiële wereld,
is ook in de immateriële productie een reusachtige
schijnwereld ontstaan, een handel in fi cties en door
niemand gevraagde, maar niettemin massaal aangebo-
den nieuwigheden’ (geciteerd in Duyvendak, 1996).
Wat Duyvendak voor ons interessant maakt, is zijn
analyse in 1996 van de teloorgang van de andragologie.
Andragogen, zo geeft Duyvendak Van Doorns visie
weer, werken niet zozeer aan de behoeften van ande-
ren, maar aan die van zichzelf. Maar dat kostte hun de
kop. Hun interventies werden, vanuit de behoefte aan
zelfontplooiing - die vanaf de jaren zeventig van de
vorige eeuw dominant werd - als een soort betutteling
gezien. Dat leidde, zo dacht men nu, eerder tot ver-
vreemding dan tot realisatie van jezelf. Het eigenbe-
lang van de branche van andragogen botste met de
behoeften van de ‘klant’. De ‘anything goes, by anybo-
dy’-situatie, waarin HRD verkeert, lijkt mijns inziens
door Duyvendak treff end getypeerd. Vanuit mijn posi-
tie, lijkt ook HRD als professie te bestaan uit een
schimmig aanbod van instrumenten en visies van
verondersteld ‘strategische aard’. Van producten die
niet ontstonden, zoals het citaat van Van Doorn stelt,
door vragen uit de praktijk, noch uit wat ik zie als re-
levante wetenschap - voor zover die bestaat. Ze ont-
stonden als ‘discours van consultants’, als het Kleinste
Gemene Veelvoud, gecondenseerd uit de Harvard
Business Review.
We maken een laatste stap om vast te stellen wat ex-
pertise in het beroepsdomein van HRD bepaalt. We
begonnen met ‘Anything goes’. We breidden het uit
met ’By anybody’. Dit is de volgende stap in deze pro-
fessionele heuristiek. Wil je weten hoe het proces van
professionalisering in de HRD-markt werkt en wat
ogenschijnlijk succes brengt? Dan is dit het advies: ‘Do
PERSOONLIJKE REFLECTIE
Het is het bedrijf met de meeste
macht dat wint, ook in HRD
O&O / NR 3 201442
as the Powerful (few)’. Keer je nooit tegen ‘macht’.
Want ook in HRD is het het bedrijf met de meeste
macht dat wint. Het zijn fi rma’s met de beste marke-
ting, bestemd voor een (te) vaak onmondige klant, met
agenda’s verborgen voor het eigen personeel. De krach-
tige fi rma’s hebben de resources (lees: kapitaal) om
mensen te doen benoemen als lid van een bestuur, af
te vaardigen als spreker naar een congres of - zoals bij
meerdere grote fi rma’s het geval is - een medewerker
te doen benoemen tot hoogleraar aan een universiteit
(Knijff , 1998). In die laatste situatie verdwijnt, zoals
we in de alinea hierboven suggereerden, de grens tus-
sen het eigenbelang van de commercie en de maat-
schappelijke rol van de wetenschap. Er is één verliezer
en één winnaar. De eerste is de wetenschap. De twee-
de de commercie. Ze (her)ontwerpt haar producten en
biedt ze aan klanten aan als wetenschappelijk bewezen,
‘ justifi ed, true belief ’. De slag die zulke fi rma’s binnen-
halen, is een schoolvoorbeeld van briljante marketing,
die buiten de organisatieadviesbranche weinigen lukt.
Het is in die situatie dat de branche, dus de beroeps-
verenigingen en de vele kruimeldiefj es die vechten om
een stukje van de markt, maar één optie lijken te heb-
ben: ‘follow the power’. Want wat de machtigen doen
is ‘waar’.
De supply-side als HRD We komen aan het slot van dit betoog. We begonnen
dit artikel met de economische wetenschap. Met een
procedure van de Amerikaanse beroepsvereniging van
economen, die commerciële belangen niet afwijst,
maar wil dat ze duidelijk zijn. Zo dient ze de profes-
sionaliteit van haar leden. Economen schuwen de zelf-
analyse niet. We worden niet gedreven, zo meent één
van hen ‘door een gezamenlijke vraagstelling, maar
door gedeelde technieken, en probleemoplossingen,
aangeleerd op school’ (Colander, 1989: 32). Colander
bekritiseert het denken door zijn vakgenoten als waren
ze een ‘supply-side’; alsof de maatschappelijke werke-
lijkheid niet bestond. Het is die zelfrefl ectie die in HRD
ontbreekt. Het domein van trainers, adviseurs en con-
sultants en de fi rma’s die hun inspanningen bundelen,
ontwikkelde zich in dertig jaar tot zo’n ‘supply-side’.
Professionele ontwikkeling wordt daar door commer-
ciële belangen geblokkeerd. Je zou - het was een op-
merking van de redactie van dit blad - kunnen vragen:
‘Het is toch normaal dat mensen geld willen verdienen.
Mijn dierenarts probeert ook, naast het geven van
medicijnen voor mijn zieke hond, voer te verkopen
dat beter voor het dier zou zijn en waar hij tegelijker-
tijd zelf een leuke provisie aan verdient.’ Die situatie
lijkt me geen probleem, zolang die dierenarts de zieke
hond geneest. Het is niet primair het fi nancieel belang
waar dit artikel over gaat, maar dat van professionali-
teit. Die begint met een bereidheid op een kritische
manier te leren. Daarmee bedoel ik (ook) een profes-
sionele dialoog. In HRD lijkt daarvoor geen plaats. Ze
werd het slachtoff er van het cultureel fenomeen ‘ posi-
tive appreciation ’, dat - hoewel bestemd voor klanten -
het ook binnen HRD bijzonder goed doet. Ze verbouwt
elke kritiek tot lof en suggereert haar gebruikers psy-
chische volwassenheid. Ze dwingt collega’s die niet tot
appreciatie bereid zijn tot conformiteit, op straff e van
de verwijdering van zijn denken uit het vak. Kritiek die
niet bewondert, heeft geen recht meer van bestaan. In
de uitspraak van Goethe die dit artikel siert: ‘ Wer mich
nicht liebt, der darf mich auch nicht beurteilen. ’ Zo belan-
den we in een soort HRD-Bermuda-Driehoek. De eer-
ste hoek wordt bezet door beroepsverenigingen, die
suggereren hun professie te defi niëren, maar die het
aan expertise en slagkracht ontbreekt. De tweede hoek
wordt bevolkt door universitairen die met de commer-
cie allianties aangaan, in gezamenlijke projecten en
met behulp van het instituut van het ‘buitengewoon
hoogleraarschap’. Op de derde hoek vinden we die ver-
kopers van diensten, die gelegitimeerd door de weten-
schap hun gezag doen gelden, in beroepsverenigingen
op de eerste hoek en op de markt. Zo is de ‘ cirkel van
macht ’ rond. En in een soort ‘ethiek op de kop’, sug-
gereert HRD zichzelf - door het ontkennen van haar
commerciële basis - ‘humaan’ te zijn. Het gaat immers
om mensen. Maar wat weinigen zien is dat het ontken-
nen van commercialiteit de commercie kansen geeft.
Al is het maar dat professionaliteit conform hun eco-
nomische beperkingen wordt gedefi nieerd.
Tot slot Soms zijn er in HRD tekenen van hoop. Onder een
artikel van Kathryn Th ory in het HRD-vakblad ‘Hu-
man Resource Development Review’, vond ik deze
tekst: ‘Th e author(s) declared no potential confl icts of
interest with respect to the research, authorship, and/
or publication of this article.’ Daarop volgde een twee-
de verklaring waarin Th ory liet weten dat: ‘Th e
author(s) received no fi nancial support for the re-
search, authorship, and/or publication of this article.’
(Th ory, 2013). Natuurlijk: de verklaringen van Th ory
zijn verplicht voor alle schrijvers bij uitgever Sage.
Maar van dat commercieel bedrijf kunnen we iets le-
ren. Het is een stap naar commerciële professionaliteit.
Ik heb het bericht onder Th ory’s artikel, zoals dat van
de American Economic Association waarmee ik begon,
naar enkele beroepsverenigingen gestuurd. Het invoe-
Zo belanden we in een soort
HRD-Bermuda-Driehoek
Het ontkennen van commercialiteit
geeft de commercie kansen
O&O / NR 3 2014 43
Rolf Knijff was 8 jaar verantwoordelijk voor het
operationeel en strategisch management van een
HRD-afdeling, in een multinationale onderneming. Hij
was medeoprichter en voorzitter van de sectie HRD in
de Nederlandse Vereniging voor Personeelsmanage-
ment. Sinds 20 jaar denkt en schrijft hij over de rol van
de ‘human resource’ binnen bedrijven.
E-mail: [email protected]
PERSOONLIJKE REFLECTIE
ren van eenzelfde beleid zou een eerste stap kunnen
zijn naar een professionele volwassenheid, door het
tonen van commerciële volwassenheid. Ze zou de pro-
fessionaliteit in het vak vergroten door het niet ver-
donkeremanen van een gerechtvaardigd economisch
belang. • Literatuur - Abbott, A. (1988). The system of professions. An Essay on
the Division of Expert Labor . Chicago: University of
Chicago Press.
- AEA Press Release January 5, 2012. American Economic
Association Adopts Extensions to Principles for Author
Disclosure of Confl ict of Interest.
- Colander, D.C. (1989). The Invisible Hand of Truth. In: D.C.
Colander & A.W. Coats. The Spread of Economic Ideas.
Cambridge: Cambridge University Press.
- Duyvendak, J.W. (1996). De constructies van de
andragologie versus de waarheid van zelfkennis. In: Krisis,
63 , pp. 38-49.
- Freidson, E. (1994). Professionalism reborn. Theory,
Prophecy and Policy. Chicago: Chicago University Press.
- Freidson, E. (2001). Professionalism, the third logic. On the
practice of knowledge. Chicago: Chicago University Press.
- Knijff, R.H. (1998). Bronnen van ons denken: HR,
wetenschap en commercie. Personeelbeleid, nr. 1 ,
pp. 27-29.
- Knijff, R.H. (2006). Postindustrieel HRD. In: Management
& Organisatie 60(1) , pp. 59-78.
- Knijff, R.H. (2007). De opdracht van HRD, Ideologie staat
realistische taakopvatting in de weg. In: Opleiding &
Ontwikkeling, 20(4) , pp. 10-13.
- Lee, M. (2004). A refusal to defi ne HRD. In: J. Woodall, M.
Lee & J. Stewart (eds). New Frontiers in HRD. London:
Routledge.
- Poell, R.F. (2006). Kennis waarover iedere HRD’er moet
beschikken. Opleiding & Ontwikkeling, 19(4) , pp. 7-10.
- Ruijters, M. & R. Simons (eds.) (2012). Canon van het
leren, 50 concepten en hun grondleggers. Deventer:
Kluwer.
- Thory, K. (2013). A Gendered Analysis of Emotional
Intelligence in the Workplace: Issues and Concerns for
Human Resource Development. In: Human Resource
Development Review , 2013 12: 221.
Advertentie
Waarde diploma= (KO + KE)2
PARTNER IN EXAMINERING? De waarde van een diploma? Dat is een optelsom van de kwaliteit van de opleiding (KO) en van examinering (KE). Als dat beide op orde is: winst in het kwadraat! Dan geniet u het vertrouwen van studenten én werkgevers. Investeringen in de kwaliteit van examens, processen en personeel werpen snel vruchten af. De Associatie is graag uw partner in examinering en onderwijskundig advies. Of het nu gaat om toetstechnisch advies, toetsontwikkeling, logistiek, correctie of deskundigheidsbevordering. Wij leveren vertrouwen. Nu en in de toekomst. WWW.ASSOCIATIE.NL
ASS12011-04 Faciliteren examens adv 179,5x131mm.indd 1 04-10-12 14:02
O&O / NR 3 201444
Elisa Kruiper
Steeds meer organisaties besteden aandacht aan werk-
zaamheden rondom maatschappelijke betrokkenheid.
Veel organisaties hebben tegenwoordig kernwaarden
en een gedragscode om integer handelen binnen de
organisatie te stimuleren en zich tevens extern te pro-
fi leren. Dit is een goede zaak: natuurlijk mag een or-
ganisatie zich als ‘groen’ of ‘ethisch’ profi leren, maar
alleen als er daadwerkelijk sprake is van (een streven
naar) een duurzame, integere bedrijfsvoering. Een or-
ganisatie moet antwoord kunnen geven op de vraag:
‘Hoe wordt er nu voor gezorgd dat deze visie, deze
kernwaarden, meer voorstellen dan een kopje op de
website of in het jaarverslag; dat ze daadwerkelijk bij-
dragen aan een integere organisatie?’ Juist op deze
lastige vraag kan vaker niet dan wel een antwoord
worden gegeven.
In dit artikel laat ik zien dat integer handelen, het
daadwerkelijk doorleven van kernwaarden, niet zit in
het zoeken naar nieuwe en scherpere regels en afspra-
ken, maar in een verandering in organisatiecultuur.
Daarbij is een voorbeeld stellen en zijn essentieel. Dat
zal duidelijk worden aan de hand van een praktijkvoor-
beeld van Hago Next.
Wat is integriteit? Vraag verschillende mensen wat ‘integriteit’ betekent
en je krijgt even zoveel verschillende antwoorden.
‘Doen wat je zegt en zeggen wat je doet’ is een veelge-
hoorde uitspraak. Of eerlijkheid? Betrouwbaarheid?
Onafhankelijkheid? Of integriteit als ‘ongeschonden
toestand’ en ‘onschendbaarheid’, zoals het woorden-
boek aangeeft? Veel van deze begrippen zijn op zichzelf
al erg abstract en het is allerminst duidelijk wat ze
betekenen. Maar waar gaat integriteit dan over? Inte-
ger handelen gaat over die situaties die niet zwart en
niet wit zijn; juist over die situaties waar het niet direct
duidelijk is wat goed is om te doen. Je komt een col-
lega die zich die dag ziek heeft gemeld ’s avonds tegen
in de kroeg of je krijgt als leidinggevende vertrouwe-
lijke informatie over de te verdwijnen functie van een
goede vriend. Integriteit gaat over het grijze gebied.
Of, zoals Jeurissen (2009) aangeeft: integriteit bete-
kent dat je je eigen keuzes maakt op die gebieden waar
vaak nog niet vaststaat wat goed handelen is. Het gaat
daarnaast ook over het willen verantwoorden van die
keuze. Waarom maak je een bepaalde keuze? Waarom
spreek je de zieke collega wel of niet aan? Integer han-
delen zegt dus heel veel over datgene wat je belangrijk
vindt in je werk, in relatie tot anderen en in relatie tot
jezelf. Het betekent: ergens voor gaan staan.
Integriteit als regel? Doordat integriteit gaat over het grijze gebied, is het
een lastig gebied voor (HR) managers. Het is ongrijp-
baar en vaak niet concreet. Wat goed is en wat niet,
moet immers per context worden ingevuld. Eerder
werd – en wordt – integriteit dan ook vaak gedefi nieerd
als het tegenovergestelde van fraude en corruptie –
Iemand stelt een vraag…
Het stellen van een voorbeeld is zeer belangrijk bij het vertalen van
kernwaarden op papier naar de dagelijkse praktijk van medewerkers in
organisaties. Uiteindelijk moet niet alleen het voorbeeld worden gevolgd,
maar moet men zelf het voorbeeld zijn.
Een voorbeeld stellen en zijn
O&O / NR 3 2014 45
VERKENNING
rakend aan de defi nitie die in het woordenboek wordt
gegeven (Bruning & Strijp, 2007). Een vrij magere de-
fi nitie, die in de loop van de jaren is verbreed en ver-
rijkt. Er trad een verschuiving op, van de beheersing
van risico’s naar integriteitsbeleid, bijvoorbeeld gericht
op waarden en normen of organisatiecultuur (Karssing
& Hoekstra, 2006). Hoewel er dus een ruimere defi ni-
tie van integriteit wordt gehanteerd, blijven organisa-
ties zoeken naar manieren om integriteit te vertalen.
Om toch handen en voeten te geven aan integriteit
zoeken organisaties nu vaak hun heil in gedragscodes,
ondernemingscodes en bijvoorbeeld protocollen rond-
om giften. Een antwoord op de vraag naar de vertaling
van integriteitsbeleid naar de dagelijkse praktijk – de
manier waarop integriteit op papier wordt omgezet in
integer handelen – wordt dus vaak gezocht in het aan-
scherpen en het opstellen van (nieuwe) regels. Ethische
dilemma’s – het voorbeeld van de zieke collega – wor-
den teruggebracht tot protocollen, stappenplannen en
gedragscodes. Heeft het bedrijf een gedragscode? Dan
kan integriteit ‘afgevinkt’ worden. Is er sprake van een
moreel dilemma – als dit al als zodanig wordt ingezien?
We volgen een stappenplan en we zijn klaar.
Dit zag je bijvoorbeeld begin 2014, toen er misstanden
in een tbs-kliniek in Venray aan het licht kwamen. Pa-
tiënten zouden worden verwaarloosd, zo stelde Vrij
Nederland (2014). Een zwakbegaafde man zou in 2012
zelfmoord hebben gepleegd, na drie jaar eerder te zijn
mishandeld door een medepatiënt. Aan Vrij Nederland
zou de tbs-kliniek hebben laten weten: ‘... dat er inmid-
dels een suïcidepreventieprotocol is ingevoerd. Ook zou de
procedure voor het controleren van kamers, waarbij onder
meer naar scherpe voorwerpen wordt gezocht, zijn herzien.’
(NRC Handelsblad, 2014). Ook hier werd de toevlucht
dus gezocht in regels en protocollen. Maar je bent niet
klaar met integriteit wanneer je een gedragscode hebt.
Het is hooguit een belangrijke stap, die noodzakelijk,
maar niet voldoende is om ethisch handelen te door-
leven. Integer handelen vraagt meer dan regels. Het
grijze gebied is immers niet goed te vatten in regels.
Kernwaarden als een weten waar je voor staat Ook het formuleren van kernwaarden past in deze ‘meer
regels’ trend. Het formuleren van kernwaarden hangt
samen met het weten waar je voor staat als organisatie.
Wat vindt een organisatie belangrijk en welke maat-
schappelijke doelen heb je geformuleerd? Maar ook: wat
is het bestaansrecht van de organisatie? Ook al kunnen
kernwaarden dienend zijn bij de ontwikkeling van een
duurzame en integere bedrijfsvoering, het formuleren
van kernwaarden is op zichzelf niet voldoende. Want
het daadwerkelijk laten leven van de kernwaarden in een
organisatie is een interessante en uitdagende klus. Een
noodzakelijke klus ook: zonder deze vertaling blijven het
waarden op papier. Maar hoe zorg je ervoor dat de kern-
waarden landen bij alle medewerkers en hoe zorg je voor
gemotiveerde mensen die trots zijn op hun werkplek?
Walking the talk Bik (2011) geeft aan dat gedrag mede wordt bepaald
door de boodschappen die binnen de organisatie wor-
den uitgezonden, en wel langs drie lijnen. Ten eerste
het gedrag van leidinggevende en collega’s: hoe wordt
er gereageerd op foute beslissingen? Wanneer een lei-
dinggevende elke maand een pak printpapier mee naar
huis neemt, lijkt dit de norm te zijn, die door mede-
werkers zal worden gespiegeld. Ten tweede de symbo-
len die worden geuit in de organisatie. Blijkt een be-
paald punt altijd van de agenda af te vallen? Dan zegt
dit iets over de mate van belangrijkheid van het punt.
Hago Next is in 2012 opgericht als duurzaam alternatief in de schoonmaak-
branche. Het schoonmaakbedrijf wil een voorbeeld stellen voor de branche
om het respect voor de schoonmaker terug te brengen. Hago Next start vanuit
zeven principes; hun schoonmaakideaal (Hago Next, 2014):
1. De schoonmaker maakt overdag schoon, uit respect en waardering voor de
schoonmaker.
2. Doordat de klant en de schoonmaker direct contact hebben, verloopt de
afstemming beter.
3. Hago Next zet in op sociale innovatie door mensen verantwoordelijkheid te
geven voor hun eigen werkproces.
4. Hago Next zet daarnaast in op technische innovatie, door bijvoorbeeld het
inzetten van een app die de communicatie tussen klant, opdrachtgever en
schoonmaker vergemakkelijkt.
5. Hago Next wil transparant zijn in de opbouw van de prijs en in de
communicatie.
6. Hago Next wil nakomen wat wordt beloofd en geeft harde garanties.
Zo hoeft de klant alleen de winst te betalen als zowel de klant als de
schoonmakers een score acht of hoger geven voor de samenwerking.
7. Het bedrijf richt zich op maximale duurzaamheid, voor de mens, voor het
milieu en het resultaat.
Begin oktober kwam het bericht dat de omzet van Hago Next sinds de start in
2012 met 30% is gestegen (Hago Next, 2013)
Hago Next
Integer handelen vraagt meer
dan regels
O&O / NR 3 201446
Als derde en laatste lijn noemt Bik de systemen en
structuren binnen de organisatie. Hoe werkt het belo-
ningssysteem? Is het systeem alleen gericht op targets
of spelen ook andere zaken een rol bij de manier van
belonen en waarderen? Eenvoudig gezegd betekent dit
dat ‘als je consistent langs deze drie lijnen van gedrag,
symbolen en systemen én consistent over de tijd de-
zelfde boodschappen uitstraalt in lijn met de kern-
waarden, medewerkers hun gedrag langzaam maar
zeker zullen aanpassen. Meer in lijn met het gewenste
gedrag.’ (Bik, 2011: 36). Met andere woorden: Walking
the talk (Taylor, 2005). Veel leidinggevenden zijn zich
er niet van bewust dat zij dubbele boodschappen uit-
zenden. Bijvoorbeeld door het benadrukken van het
belang van klantvriendelijkheid en tegelijkertijd afre-
kenen op targets en winstmarges die daarmee in span-
ning kunnen staan.
Hago Next walks the talk De vertaalslag van papieren kernwaarden naar het
daadwerkelijk doorleven van kernwaarden vraagt dus
vaak om verandering van cultuur, waarbij organisaties
en leidinggevenden dezelfde boodschappen moeten
uitstralen. Goed voorbeeld doet goed volgen (Kaptein,
2011; Kalshoven, 2013). Het schoonmaakbedrijf Hago
Next is een goed voorbeeld van een organisatie die
vanuit kernwaarden een grote stap vooruit heeft gezet
in de ontwikkeling van de organisatie. Het bedrijf heeft
een cultuurverandering op gang gebracht; bij klanten
en bij het eigen bedrijf. Hago Next heeft op een heel
eigen manier zijn principes geconcretiseerd.
Met Ben ter Horst, zeer nauw betrokken bij de oprich-
ting van het bedrijf, sprak ik over de vertaling van de
kernwaarden van Hago Next naar de praktijk. Een van
de belangrijkste principes van Hago Next was het terug-
leggen van de verantwoordelijkheid daar waar zij ook
thuishoort. Schoonmaken is het vak van schoonmakers,
en deze mensen weten dus zelf ook het beste hoe zij hun
vak kunnen uitvoeren. Schoonmakers hoeven bij Hago
Next niet volgens een standaardprotocol te werken,
maar stellen zelf, in samenspraak met de klant, het pro-
gramma op. Dit proces verliep goed: de schoonmakers,
de vakmensen, pakten deze verantwoordelijkheid en
vrijheid op. Door het eigenaarschap terug te geven aan
mensen nemen zij veel meer deel aan het werkproces
en zijn mensen betrokken op elkaar. Bovendien merkte
Hago Next dat het werkverzuim sterk afnam. Voor de
middenlaag verloopt dit proces lastiger: de praktijkcoa-
ches, de teamleiders, waren gewend om aangestuurd te
worden en hebben meer tijd nodig om zich deze nieuwe
verantwoordelijkheid en zelfsturing eigen te maken. De
cultuuromslag om meer horizontaal dan verticaal te
gaan denken, en daarmee een platte organisatie te cre-
eren, vroeg veel van mensen. Teveel verantwoordelijk-
heid in één keer zorgde voor onzekerheid bij mensen
die gewend waren van bovenaf aangestuurd te worden.
Dit proces is nog steeds gaande bij Hago Next. Ter Horst
geeft aan dat het nemen van genoeg tijd ontzettend
belangrijk is bij het slagen van een dergelijk proces.
Als het gaat om de vertaling van de geformuleerde
principes, zo haalt Ter Horst aan, moeten grenzen wor-
den afgetast. Hij geeft het voorbeeld van het principe
van transparantie. Voor Hago Next is transparantie
zeer belangrijk, in hun begroting en in hun communi-
catie. Maar betekent transparantie en openheid, heel
concreet, ook de openbaarheid van de notulen van een
managementteamvergadering? Ter Horst geeft aan dat
hierbij de afweging was dat het volledig transparant
en open zijn, afdeed aan de functionaliteit van het be-
drijf. Het volledig openbaar zijn is niet werkbaar en
zorgt voor te veel ruis in een organisatie. De vertaling
van kernwaarden vraagt dus altijd om refl ectie en om
het verkennen van de grenzen.
Volgens Ter Horst is het van het allergrootste belang
dat de geformuleerde principes door de hele organisa-
tie gedragen worden. De mensen op de werkvloer, het
middelmanagement, het managementteam, maar ook
aandeelhouders hebben hierin een belangrijke rol. In
het geval van Hago Next moeten de principes en werk-
...
jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen.
...
Remco Campert (1970)
Iemand stelt een vraag
Ben ter Horst
Goed voorbeeld doet goed volgen
O&O / NR 3 2014 47
wijze ook gedragen worden door de klant. Aan twee
kanten moet het bedrijfsmodel dus passend zijn. Het
vraagt een andere manier van leidinggeven om verant-
woordelijkheden af te staan, om echt samen het bedrijf
tot een succes te maken.
Trouw zijn aan jezelf Om een integere cultuur tot stand te brengen, om kern-
waarden daadwerkelijk te laten leven, is het geven van
het goede voorbeeld door leidinggevenden essentieel.
Wanneer leidinggevenden open zijn over hun hande-
len, zich kwetsbaar durven opstellen en fouten durven
erkennen, zullen medewerkers ook meer geneigd zijn
dit te doen. Maar het praktijkvoorbeeld van Hago Next
laat ook zien dat er altijd iemand het voorbeeld moet
durven stellen. Hago Next durft, tegen de status quo
in, voor bepaalde waarden te gaan staan en daarin een
voorbeeld te zijn. Uiteindelijk moet iemand dus ook
zelf kiezen voor openheid, voor het toelaten van twijfel,
voor het kwetsbaar durven zijn en voor het stellen van
die ene lastige vraag. Is deze grote klant, ondanks het com-
merciële belang, niet te groot voor ons als startend Hago
Next en gaan we daarbij niet voorbij aan onze principes?
Kunnen we dan nog het bedrijf zijn dat we willen zijn? De
organisatie zou een plek moeten zijn waar mensen deze
stap durven nemen. Maar vooral pleit ik voor het ont-
wikkelen van het oordeelsvermogen van elk mens af-
zonderlijk: dat iedereen verantwoordelijkheid neemt
voor zijn eigen keuze, voor zijn eigen oordeel en dit
oordeel ook goed kan verwoorden. Dit betekent ook
dat een manager verantwoordelijkheid moet durven
afstaan – vertrouwen moet hebben – en dat coaching-
en ontwikkeltrajecten sterk gericht moeten zijn op het
ontwikkelen van het redeneervermogen van mensen.
Kan iemand uitleggen wat er schuurt en waarom? Want
uiteindelijk moet niet slechts het voorbeeld worden
gevolgd, maar moet men zelf het voorbeeld durven zijn.
Iemand stelt een vraag... Voor mijzelf vat Remco Campert (1970) in enkele regels
uit zijn gedicht ‘Iemand stelt een vraag’ de kern van dit
zelf-denken, van integer handelen, samen (zie kader).
Vragen stellen. Jezélf een vraag stellen. Het erkennen
van de noodzaak om een vraag te stellen over een situ-
atie die raakt aan hetgeen je belangrijk vindt. Een vraag
die resoneert aan een waarde in jezelf. Jezelf een vraag
stellen is daarmee het onder ogen komen van je gewe-
ten en daarmee het trouw zijn aan jezelf. De vraag ver-
volgens aan een ander stellen – je leidinggevende, een
collega – is een grens aangeven, is het aangaan van de
discussie en het op gang brengen van verandering. Het
bevragen van jezelf is daarnaast ook een manier om je
standpunten waar nodig te heroverwegen, het kritisch
bekijken van je eigen handelen – het (h)erkennen van
het grijze gebied. Sapere aude: durf te denken, durf te
weten, zoals de Duitse fi losoof Kant al schreef.
Integer handelen is een houding, trouw zijn aan jezelf
en aan kernwaarden; te allen tijde. Ook bij een span-
ning tussen fi nancieel gewin en geweten. Ook wanneer
VERKENNING
het moeilijk is om integer te zijn, bijvoorbeeld wanneer
je weet dat je vraag je niet in dank wordt afgenomen.
Integriteit is dan ook niet alleen iets niet doen, maar
vaak het tegenovergestelde: iets juist wel doen. Inte-
griteit is een activiteit, het actief aangaan van je eigen
vragen, het actief proberen te verwoorden waar het in
een situatie schuurt. Uiteindelijk zijn het dus jij en ik,
elk in onszelf, hier en nu, die aan de basis staan van
integer handelen. • Literatuur
- Bik, O. (2011). Cultuur centraal in zorgplicht: de liefde voor de klant zit
‘m in de kleine dingen. Tijdschrift voor Compliance (1/2) , pp. 35-38.
- Bruning, H. & P. Strijp (2007). Dilemma’s aan de top: Topmensen in de
publieke sector en semi-publieke sector over integriteit. Den Haag: Sdu
Uitgevers.
- Campert, R. (1970). Iemand stelt een vraag. Uit: R. Campert. Betere tijden .
Amsterdam: De Bezige Bij.
- Hago Next (2013). Hago next bewijst het: een andere aanpak loont.
http://www.hagonext.nl/nl-nl/news/67/1180/5598/hago-next-bewijst-het-
een-andere-aanpak-loont.aspx?review=true
- Hago Next (2014). Het schoonmaakideaal .
http://www.hagonext.nl/nl-nl/67/1162/schoonmaakideaal.aspx
- Jeurissen, R.J.M. (2009). Bedrijfsethiek een goede zaak. Assen: Van Gorcum.
- Kalshoven, K. (2013). Wie kijkt er mee over je schouder? Deel 1.
Persoonsfactoren. Tijdschrift voor Compliance (3) , pp. 256 -263.
- Kaptein, M. (2011). Waarom goede mensen soms de verkeerde dingen
doen. Amsterdam/Antwerpen: Business Contact.
- Karssing, E. & A. Hoekstra (2006). Het gelijk van Ien Dales. Integriteit en het
openbaar bestuur. In: F. Kok & T. van der Maas (Red) (2006). Zuiver op de
graat. Hoe integer is Nederland. Assen: Van Gorcum.
- NRC Handelsblad (2014). Ernstige misstanden bij TBS-kliniek Venray. 19
februari 2014. http://www.nrc.nl/nieuws/2014/02/19/ernstige-misstanden-
bij-tbs-kliniek-venray/
- Taylor, C. (2005). Walking the Talk: Building a Culture for Success.
London: Random House Business Books.
- Vrij Nederland (2014). Verwaarlozing in een TBS-kliniek. http://www.vn.nl/
Archief/Samenleving/Artikel-Samenleving/Verwaarlozing-in-een-tbskliniek.htm .
Elisa Kruiper MSc MA studeerde politicologie
en fi losofi e. Ze is oprichter van Blik op ethiek
(www.blikethiek.nl) en richt zich op het vormgeven
van integer handelen binnen organisaties.
E-mail: [email protected]
O&O / NR 3 201448
Ellen ten Voorde, Wieke Leonhard & Sigrid Winkel
Amsterdam is voortdurend in ontwikkeling. Om daar
als gemeente op in te spelen, moeten de organisatie en
medewerkers in beweging blijven en dus blijven ont-
wikkelen. Met als doel: betere resultaten boeken voor
de Amsterdammers en meer in contact staan met de
samenleving. Om dit te realiseren heeft het College
van B&W van Amsterdam gekozen voor de ontwikke-
ling naar een nieuwe ambtelijke organisatie die wend-
baar en dienstbaar is aan bewoners, ondernemers en
gebruikers van de stad. Dat wordt niet alleen gereali-
seerd in een nieuwe structuur, maar vooral ook door
een andere manier van werken, met de beste mensen
op de juiste plek. Om dit te ondersteunen is de Am-
sterdamse School opgericht (zie kader 1). Denk daarbij
niet aan een school in de traditionele zin van het
woord, met vier muren en klaslokalen, maar aan een
netwerkorganisatie van mensen met de wil om te le-
ren, groeien en presteren voor Amsterdam. Een school
van en voor alle medewerkers van de Gemeente Am-
sterdam, met extra aandacht voor thema’s die in Am-
sterdam belangrijk worden gevonden.
De opbouwperiode Bouwen zoals je wilt worden, oftewel van A naar B op
de B manier. Vanaf het eerste begin, in juli 2013, heb-
ben we bij het opzetten van de Amsterdamse School de
opgave van de Gemeente Amsterdam centraal gesteld.
Want de taak van de gemeente richting de Amsterdam-
mers, vormt het bestaansrecht van de Amsterdamse
School. Leren is geen doel op zich, maar helpt om ons
werk midden in alle veranderingen goed te doen.
Bij de start werd door de programmadirecteur Organi-
satieontwikkeling de volgende ambitie benoemd voor
de ontwikkeling van de Amsterdamse School: in 2015
biedt de Amsterdamse School dé gewenste uitdaging
en ondersteuning in leren, ontwikkelen en presteren
die in de stad nodig is. Ze is in haar werkwijze de beli-
chaming van de ontwikkeling die ze ondersteunt in de
stad.
De implicatie hiervan is dat dit vanaf de start direct
zichtbaar diende te worden in de manier waarop de
school zich ontwikkelde. Dit betekende dat er geen
dichtgetimmerd plan werd opgesteld met een visie,
missie, afdelingen, functies en productaanbod. In
plaats daarvan werd de expertise van binnen en buiten
Het motto is: ‘De mooiste stad verdient de beste mensen’.
Amsterdam verdient een gemeente die denkt in mogelijkheden, die luistert en
meedenkt met alle Amsterdammers. Met bevlogen mensen die uitblinken in
hun vak, van handhavers tot baliemedewerkers tot managers. De Amsterdamse
School heeft als missie dit te ondersteunen: het ontwikkelen van gezamenlijke
waarde(n) en normen. Leren vindt plaats op vele manieren, met de stad zelf
als uitdagende leeromgeving. De 70-20-10 regel (Jennings, 2011) wordt hierbij
gehanteerd: 70% van het leren vindt in het werk plaats, 20% door refl ectie,
10% door opleidingen.
De Amsterdamse School wordt opgebouwd uit verschillende bouwstenen:
resultaat met talent, opleiden waaronder ook de traineepool Amsterdam, lei-
derschapsontwikkeling, learning on the job en broedplaatsen. Vraag en aanbod
worden bij elkaar gebracht en toegankelijk gemaakt in zowel een fysiek als een
online platform. Hier wordt ook kennisdeling en ontmoeting gestimuleerd. Dat
wat de stad nodig heeft, vormt de basis voor het aanbod van de Amsterdamse
School.
Wat is de Amsterdamse School?
‘Bouwen zoals je worden wilt’
De Gemeente Amsterdam is in 2013 gestart met de oprichting van de
Amsterdamse School: geen traditionele school, maar een vernieuwend en
lerend netwerk met een collectieve ambitie. Een andere aanpak met een
verrassend resultaat. In dit artikel beschrijven wij de aanpak, dilemma’s en
ervaringen tot nu toe.
De Amsterdamse School:
O&O / NR 3 2014 49
CASUS
de organisatie bij elkaar gebracht om een gedeelde am-
bitie te vormen voor de Amsterdamse School. Met een
groep van circa 60 collega’s uit de stad is gestart met
ideevorming over het toekomstbeeld en het aanbod
van de Amsterdamse School. Door middel van inspi-
ratiesessies en expedities werd dat toekomstbeeld
steeds scherper gemaakt.
Inspiratiesessies Amsterdamse School ‘Wat moet de Amsterdamse School zijn, bieden en
doen?’, was de kernvraag. We nodigden collega’s uit
allerlei disciplines, met affi niteit voor leren en ontwik-
kelen, uit voor de inspiratiesessies rondom deze vraag.
Er waren collega’s uit de uitvoering, teamleiders, HRD-
en opleidingsprofessionals.
In de inspiratiesessies wilden we deze collega’s actief
betrekken en hun kennis, ervaring en ideeën vertalen
naar een gezamenlijk toekomstbeeld van de Amster-
damse School. Als benadering in de sessies werd ge-
werkt met waarderend onderzoek (zie kader 2). Deze
benadering is krachtig om mensen te inspireren, hun
kennis en expertise te benutten, een gezamenlijke stip
op de horizon te verkennen en die terug te brengen
naar een gezamenlijk plan.
De eerste inspiratiesessie startte met een schets van
de gewenste toekomst voor de stad door de program-
madirecteur Organisatieontwikkeling. Voor deelne-
mers was het verrassend dat er werd gestart bij de
opgave van de gemeente en niet direct bij de Amster-
damse School zelf, aangezien het beeld bij een aantal
mensen leefde dat de Amsterdamse School alleen een
centralisering van het opleidingsaanbod zou beteke-
nen. Maar door eerst de toekomst van de stad te
verkennen en te concretiseren aan gesprekstafels, ont-
stond er een besef van de urgentie en de belangrijke
rol die de Amsterdamse School zou kunnen spelen bij
de ontwikkeling naar een nieuwe werkwijze en cultuur
van Amsterdam.
Daarna concretiseerden we in een waarderend onder-
zoek wat dit gewenste toekomstbeeld van de stad zou
betekenen voor hoe leren en ontwikkelen eruit zou-
den zien in deze toekomst. Wat zouden collega’s dan
moeten leren, welke rol speelt de Amsterdammer,
waar zouden collega’s bekwaam in moeten zijn, en hoe
zou leren er in die setting uitzien? Tot slot was er
aandacht voor de zogenoemde stokpaardjes: wat moe-
ten wij uit het huidige leeraanbod absoluut behouden
en meenemen in de opbouw van de Amsterdamse
School?
Beelden die naar voren kwamen, waren: broedplaats
van energie en talent, leren door te doen, de klant en
het primaire proces staan voorop, refl ectie van binnen
en buiten organiseren. Ook het stapsgewijs, lerend
ontwikkelen van de Amsterdamse School stond voor-
op. Juist de Amsterdamse School moet voortdurend
in ontwikkeling blijven, omdat we immers willen mee-
ontwikkelen met de stad en wat daar nodig is.
Er waren veel praktijkvoorbeelden van leren in het
werk, wat onderstreepte dat de Amsterdamse School
meer zou kunnen zijn dan een opleidingscentrum.
Leren en ontwikkelen is van iedereen en er zijn naast
formele opleidingen veel eff ectieve vormen om leren
te bevorderen in het werk. Zo ontstond de ambitie om
de 70 en 20 procent van Jennings (2011) beter te be-
nutten en praktisch te ondersteunen.
Een concreet resultaat van deze eerste inspiratiesessie
was het gedeelde toekomstbeeld over de opgave van de
Gemeente Amsterdam en wat dit vraagt van leren en
ontwikkelen van leidinggevenden en medewerkers in
de gemeente. Dit resulteerde in inhoudelijke pijlers en
uitgangspunten over de gewenste manier van leren en
ontwikkelen. Om dit beeld vast te houden en toegan-
kelijk te maken voor anderen, werden ter plekke strips
getekend die de kernelementen weergaven. Waar bij de
start van de inspiratiesessie de deelnemers in eerste
instantie aanwezig waren om hun producten rondom
leren en ontwikkelen te borgen in de Amsterdamse
School, ontstond een besef dat de Amsterdamse School
geen optelsom is van alles wat al georganiseerd werd
in Amsterdam rondom leren en ontwikkelen. Maar dat
het juist het vehikel is om de beoogde verandering te
realiseren, en dat daar meer voor nodig is. Er ontstond
betrokkenheid en nieuwsgierigheid bij de professionals
Waarderend onderzoeken (Appreciative Inquiry, zie Cooperrider & Srivastva,
1987) is een kwalitatieve onderzoeksmethode die verschilt van traditioneel on-
derzoek, doordat zij de focus legt op het vergroten van de aanwezige krachten
in een organisatie en op het leren van het verleden en het ontwikkelen op basis
van successen. Dit in plaats van de aandacht te richten op het oplossen van
problemen, het corrigeren van fouten en het verbeteren van zwaktes.
Door in dialoog met partners en collega’s het gewenste toekomstbeeld te cre-
eren, wordt de ambitie levend en wordt ook zichtbaar hoe ieder individu daar
een bijdrage aan kan leveren.
Er ontstaan beelden bij de visie en er wordt direct een koppeling gemaakt
van de visie met eigen verhalen, voorbeelden en ambities. Woorden op papier
hebben die werking vaak niet. Samen een toekomstbeeld ‘laden’ en verkennen,
betekent betrokken zijn, input leveren en je mede-eigenaar voelen van die
gewenste toekomst. Dat is een van de redenen dat werken met waarderend
onderzoek energie en betrokkenheid geeft en een generatieve werking heeft: je
zet iets in gang dat niet meer stopt. Mensen geven in hun eigen setting vervolg
aan de gedeelde ambitie, binnen hun cirkel van invloed.
Waarderend onderzoeken
O&O / NR 3 201450
om de ambitie te verdiepen en te vertalen naar wat dat
dan zou kunnen betekenen in de praktijk. De winst van
de inspiratiesessies was verder dat de deelnemers een
nieuwsgierige en onderzoekende houding hadden aan-
genomen en dat er bij de deelnemers aan deze inspira-
tiesessie veel betrokkenheid ontstond om ook daad-
werkelijk een rol te spelen bij het realiseren van het
toekomstbeeld. Een groep enthousiaste professionals
uit de hele organisatie was gemobiliseerd als ambas-
sadeurs en bouwers van de Amsterdamse School (zie
kader hiernaast).
Samen de visie bespreken De uitkomsten van de inspiratiesessie werden door de
deelnemers zelf aan de stuurgroep Amsterdamse
School gepresenteerd. Geen PowerPoint-presentatie,
gegeven door een kleine afvaardiging, maar een groep
professionals die proactief met ideeën naar de stuur-
groep komt, waardoor er op basis van gelijkwaardig-
heid een dialoog ontstaat over die uitkomsten. Er
kwamen geen stukken ter besluitvorming aan te pas,
maar de richting en inhoud werden besproken. Dit
maakte het mogelijk om in een periode van twee we-
ken op één lijn te komen. Door het enthousiasme van
de groep en de rijkdom van ideeën uit de inspiratieses-
sie, ontstond er vertrouwen bij de stuurgroep om deze
groep professionals de ruimte te geven om de Amster-
damse School verder op te gaan bouwen en te starten
met de expedities.
Uit de inspiratiesessies kwamen een aantal belangrijke
uitgangspunten voor de manier van leren naar voren
die later in de strategie Amsterdamse School in essen-
tie een plek hebben gekregen:
- Waarderend Onderzoeken : onderzoeken en voortbou-
wen op wat werkt.
- Het leren faciliteren waar het gebeurt : dus leren op de
werkvloer/rondom de opgave.
- Van binnen naar buiten en van buiten naar binnen :
geïnspireerd blijven door steeds input van buiten
naar binnen te onderzoeken, in verbinding met de
Amsterdammers en met partners blijven. Vervol-
gens inspiratie, kennis en best practices naar buiten
brengen.
- Ruimte om te experimenteren : experimenteren is de
weg naar vernieuwing. Een nieuwe werkelijkheid
vraagt erom jezelf steeds te vernieuwen en te leren
door te doen.
- Verbindingen leggen : leren ontstaat al als mensen
over eigen grenzen heen kijken. Dus: verbindend
werken, expertise bij elkaar brengen.
- Netwerkfunctie voor leren, ontwikkelen, presteren : plat-
form bieden waar verbinding ontstaat (zowel virtu-
eel als door ontmoeting).
- Talent in beweging : iedereen heeft talent en je hebt
zelf regie over je eigen ontwikkeling en het benutten
van jouw talent.
Expedities De energie, nieuwsgierigheid en betrokkenheid die de
inspiratiesessies bij de deelnemers en de stuurgroep
hadden opgeleverd, wilden we vasthouden en verdie-
pen. Er werd besloten dit in onderzoeksexpedities
vorm te geven, waarbij de uitgangspunten uit de inspi-
ratiesessie werden meegenomen in het ontwerp van
de expeditie. De naam expeditie werd gebruikt omdat
het proces een gezamenlijke ontdekkingstocht was
naar de invulling van de pijler. Het einddoel was be-
kend, namelijk een presentatie van de uitkomsten aan
de stuurgroep. Maar de inhoud en het proces er naar-
toe stonden niet vast.
In de expedities onderzochten we zes thema’s die wa-
ren geformuleerd tijdens de inspiratiesessie van de
Amsterdamse School (zie kader Expeditie thema’s).
De Amsterdamse School wordt onder regie van het programmabureau Organi-
satieontwikkeling ontwikkeld. Dit programmabureau voert regie op de totale
organisatieontwikkeling van de Gemeente Amsterdam om de beoogde veran-
dering naar een wendbare en dienstbare overheid te realiseren. De programmadi-
recteur is de opdrachtnemer en stuurt samen met de stuurgroep Amsterdamse
School de ontwikkeling van de Amsterdamse School aan.
In de stuurgroep hebben naast de Programmadirecteur Organisatieontwik-
keling, de directeur HRM, directeur Servicehuis Personeel en de stadsdeel-
secretaris Zuid-Oost met een rijke ervaring als CEO van de Baak zitting. De
stuurgroep wordt inhoudelijk ondersteund door de programmamanager en
adviseur Amsterdamse School.
Last but not least, is een grote groep ambassadeurs van de Amsterdamse
School ontstaan door de inspiratiesessies en expedities. Zij hebben de basis
gelegd voor de ontwikkeling van de Amsterdamse School. Deze groep van meer
dan tachtig professionals bouwt mee in de projectteams of wordt betrokken als
klankbord bij verschillende activiteiten.
Met wie zijn wij aan het bouwen?
O&O / NR 3 2014 51
Per thema zochten we naar best practices binnen en
buiten de Gemeente Amsterdam. We onderzochten
wat hierin de succesfactoren zijn en wat dit betekent
voor de Amsterdamse School. Alle expedities kregen
de opdracht dit te onderzoeken en te vertalen naar
aanbevelingen die passend zijn bij de Gemeente Am-
sterdam en de Amsterdamse School.
Kenmerkend aan de expedities is dat de deelnemers
binnen de expeditieteams - na een kickoff met enkele
kaders - veel ruimte kregen om de route te bepalen,
zelf de best practices te kiezen, uitkomsten te vertalen
naar aanbevelingen en de wijze van presenteren te
bepalen.
De onderzoeksprincipes stonden vast:
- Verbreed je perspectief (spreek nieuwe mensen bin-
nen en buiten de gemeente);
- Doe een waarderend onderzoek (ga op zoek naar wat
we wél willen, onderzoek best practices en werkende
elementen, we zijn niet op zoek naar een probleem-
analyse);
- Focus op resultaat (zorg dat je expeditie en de acti-
viteiten daarbinnen bijdragen aan het gewenste
resultaat, geef aanbevelingen die concreet en toe-
pasbaar zijn).
De expedities leverden verwarring, nieuwe inzichten,
enthousiasme, stress en trots op, maar zijn bovenal
een leerzame ontdekkingstocht gebleken. Verwarring
was er in het begin (wat wordt er van ons verwacht?
Mogen wij echt zelf onze route kiezen?). Enthousiasme
en nieuwe inzichten ontstonden in de loop van de ex-
pedities; maar ook stress, omdat men steeds fanatieker
werd en er menig nachtelijk en weekenduur aan werd
besteed. En trots was er vooral aan het eind, tijdens de
presentatie over de eigen prestaties en inzichten aan
de stuurgroep.
In de looptijd van vijf weken werden vanuit de expe-
dities tientallen bedrijven bezocht, artikelen en boeken
gelezen en best practices ontleed. Voor de stuurgroep
waren die vijf weken een black box. Zij konden vooraf
kaders meegeven, maar lieten de inhoud over aan de
expeditiegangers. De vorm van de presentaties van
bevindingen was vrij, wat resulteerde in exposities,
rapporten, posters en presentaties. De stuurgroep was
verrast en trots op zowel de rijke en toepasbare uit-
komsten, als op de verbondenheid en energie in de
groepen. In de presentaties bleek dat expeditiegangers
hun visie op leren en ontwikkelen verdiepten, een
beeld kregen van de actualiteit en ideeën opdeden die
direct in het eigen werk werden toegepast. Waar het
overdragen van kennis en best practices soms niet leidt
tot acceptatie en toepassing (en dus ook geen eff ect
heeft), was hier het omgekeerde het geval: het eff ect
van de expedities was groot, want de ruimte die we
1. Talentontwikkeling en ondernemerschap van iedere Amsterdamse
collega
Verandering en vernieuwing vragen om fl exibele inzet en het
optimaal benutten van de potentie en het talent in de orga-
nisatie. Hoe zou talentontwikkeling er voor iedere collega uit
moeten zien, kijkend naar de ontwikkelingen in de Gemeente
Amsterdam?
2. Best practices onderzoeken, en deelbaar maken
Leren gebeurt voor 70% in het werk. Leren en ontwikkelen is
slim werken, nadenken over je dienstverlening, experimenteren,
bijstellen, innoveren. Zo ontstaan in de stad best practices. Waar
werken we bijvoorbeeld al succesvol in co-creatie met Amster-
dammers? Hoe kan de Amsterdamse School ondersteunen dat
die best practices met elkaar te delen zijn?
3. Amsterdamse School als broedplaats / platform
In de inspiratiesessies kwam steeds de metafoor van een broed-
plaats voorbij. Een broedplaats en platform waar ontmoeting
plaatsvindt, waar je kunt brengen en halen, waar je geïnspireerd
raakt, waar uitwisseling is en waar ideeën ontstaan, waar ruimte
is voor refl ectie, kenniscreatie en -deling. Maar wat is eigenlijk
een broedplaats? Hoe ziet dat eruit, wie komen daar? Wat levert
het op?
4. Opleidingen optimaal georganiseerd
De Amsterdamse School zorgt voor een breed palet aan
opleidingen en ontwikkeltrajecten, voor zowel management als
medewerkers, dat geheel aansluit op de organisatiestrategie van
de Gemeente Amsterdam. Dit vraagt om een overzichtelijk, pas-
send en aantrekkelijk aanbod dat aansluit op de behoefte. Wat is
de slimste manier om dit te organiseren?
5. Faciliteren van resultaat
Amsterdam wil continu leren en verbeteren. Dat betekent:
kennis en expertise bij elkaar brengen, tot innovatie komen en
processen verbeteren. Wat is daarvoor nodig? Wat is de rol van
de Amsterdamse School?
6. Matching
De Gemeente Amsterdam loopt over van talent, expertise,
ambitie. De kunst is te weten hoe die te matchen zijn met de
opgave en hier fl exibel mee om te gaan. Waar gebeurt het al? Wat
zijn de succesfactoren?
Expeditie thema’s
CASUS
O&O / NR 3 201452
gaven leidde tot activiteiten en inzichten met grote
acceptatie. De deelnemers van de expedities hadden
zelf ervaren hoe het is om vertrouwen en ruimte te
krijgen. Ze hadden hun eigen perspectief verbreed
doordat zij zelf bij andere organisaties hadden gezien
en ervaren wat er allemaal mogelijk is op het gebied
van leren en ontwikkelen.
De expedities werden ‘een B voorbeeld’ van leren en
ontwikkelen in het werk, omdat er geen opleiding aan
te pas kwam. Deze groep de ruimte geven om zelf te
ontdekken hoe de vernieuwing van Amsterdam vorm-
gegeven kan worden, resulteerde in relevante inzichten
en groei. De benoemde uitgangspunten uit de inspi-
ratiesessies waren door de deelnemers zelf toegepast.
Door de waarderende insteek en interviews, raakten
niet alleen expeditiegangers maar ook bevraagden en-
thousiast. Er ontstond een netwerk en er werden links
met kennisinstellingen, bedrijven en experts gelegd.
Buiten naar binnen halen: de stad en het land als leer-
omgeving benutten werd een feit.
Convergeren: de Golden Circle De inspiratiesessies en expedities hadden een schat
aan inzichten en informatie opgeleverd. Nu moest dit
alles convergeren tot enkele focuspunten, om een vol-
gende stap te kunnen maken in de ontwikkeling van
de Amsterdamse School. Dit werd gedaan middels de
‘Golden Circle’ (Sinek, 2009). De Golden Circle bestaat
uit drie cirkels. De kern is why , daarna volgt how en de
buitenste cirkel vertegenwoordigt what .
In een drietal sessies werden de ‘why, how, what’ van
de Amsterdamse School in essentie beantwoord en
opgetekend.
Het ‘waarom’ van de Amsterdamse School werd beant-
woord met: ‘ De mooiste stad verdient de beste mensen’.
Het ‘hoe’ van de Amsterdamse School is: inspireren,
ontwikkelen en verbinden. Het ‘wat’ zijn de bouwste-
nen van de Amsterdamse School: resultaat met talent,
opleidingen, leren in het werk en broedplaats.
Ambities realiseren Na de inspiratiesessies en expedities, startten we met
het realiseren van de ambities. Daarvoor waren men-
sen nodig die de bouw van de producten in die bouw-
stenen konden aansturen en de voortgang konden
bewaken: een projectmatige fase brak aan. We wierven
projectleiders die samen een kernteam vormden en
regie voerden, evenals projectleden die zorgden voor
de uitvoering van de verschillende bouwstenen.
Voor het kernteam startte daarmee ook de uitdaging
hoe we de energie uit de eerste fase vast konden hou-
den. Het kleuren-denken van de Caluwé & Vermaak
(2006) werd daarbij als gemeenschappelijke taal ge-
bruikt (zie kader 5). Deze taal hielp ons beter te duiden
en te begrijpen hoe de fasen van elkaar verschilden. De
eerste fase had namelijk een overheersend groen – wit
karakter. Inspiratie, erop vertrouwen dat iets organisch
ontstaat, lerend ontwikkelen; dat waren de kernwoor-
den. Het realiseren van een plan heeft een veel blauwer
karakter en vraagt ook andere talenten.
In eerste instantie riepen de veranderkleuren een ge-
voel van strijd op. Binnen de Gemeente Amsterdam
overheerst het geel-, blauw- en rooddruk denken vaak
boven groen- en witdruk denken. Als kernteam - met
individuen met veel affi niteit voor leren en ontwik-
kelen en een bovengemiddelde voorkeur voor groen-
en witdruk denken - zetten we ons af tegen deze
geel-blauwe dominantie en noemden we dat ‘de A
manier’. Uiteindelijk heeft het denken in veranderkleu-
ren en het spreken van een gemeenschappelijk taal ons
geholpen bewuster te zijn van welke aanpak we het
beste konden kiezen. We realiseerden ons dat een
goede analyse en planning (blauw), het betrekken van
steeds meer mensen en het creëren van draagvlak
(rood) en coalities sluiten met sleutelfi guren (geel) ook
nodig waren. ‘Van A naar B op de B manier’ betekent
dus niet dat we vanaf nu alleen nog maar moeten kie-
zen voor groen-witte aanpakken.
De sleutel tot succes in deze fase bleek te liggen in het
daadwerkelijk zien van de meerwaarde van iedere ver-
anderstrategie. De ene kleur is niet beter dan de an-
dere, als je ze maar op het juiste moment weet in te
zetten. Het heeft ons geholpen in te zien dat er geen
groene en blauwe fase is, maar dat er in iedere fase en
binnen ieder project, meerdere kleuren ingezet moeten
worden, afhankelijk van het vraagstuk, maar ook van
bijvoorbeeld de aanwezige competenties binnen een
team en tijdsdruk.
Waar staan we nu en hoe verder? Op dit moment lopen wij tegen een aantal dilemma’s
aan: Waar ga je op sturen? Wanneer grijp je in? Niet
Veranderkleur: Uitgangspunten in denken over veranderen is dat iets
verandert als je:
Geel: de belangen van de belangrijkste spelers bij elkaar
kunt brengen tot een consensus
– door middel van een onderhandelingsproces
Blauw: onderzoekt wat de beste oplossing is en die
planmatig implementeert
– in een rationeel proces
Rood: mensen op de juiste manier prikkelt, zodat ze zich
gewaardeerd en gezien voelen
– in een sociaal proces
Groen: mensen in leersituaties brengt, ze bewuster en be-
kwamer maakt waardoor hun vermogens toenemen
op het werk
– in een ontwikkelproces
Wit: spontane evolutie een handje helpt door ruimte te
geven waar energie zit en blokkades slecht
– in een dynamiserend proces
Veranderkleuren (De Caluwé & Vermaak, 2006)
O&O / NR 3 2014 53
We hebben vier waardevolle inzichten opgedaan die we graag willen meegeven:
1. Evidence based is niet genoeg
Je kunt mensen vertellen dat iets werkt en dat dit bewezen is. Dat wil niet zeggen dat mensen erin geloven en zich ervoor inzetten.
Eff ect = Kwaliteit maal Acceptatie.
2. Kies bewust werkvormen die het gewenste gedrag oproepen (B doen)
Hoe vaak wordt niet een werkvorm of veranderaanpak gekozen omdat die leuk of vertrouwd is? De eerste vraag moet echter zijn: Welk
gedrag wil je oproepen? Wat is de echte leervraag? Welke aanpak past hier het beste? De werkvorm of aanpak die je kiest, moet dat
gedrag direct oproepen en zo ontstaat de gedragsverandering ter plekke. Voorbeeld: Wil je onderzoekend gedrag bevorderen en wil je
perspectieven verbreden? Kies dan een expeditie. Op deze manier geef je relevant leren vorm: precies datgene leren wat je wilt leren.
3. Laat mensen meebouwen
Mensen intensief betrekken en mee laten bouwen is een tijdsinvestering. Die investering levert in de volgende fasen veel op: Mensen
delen de visie, kunnen die uitdragen en makkelijker invulling geven op hun gebied en in de producten die zij moeten opleveren. Ook
levert het betrokkenheid en kritische refl ectie op die kan bijdragen aan kwaliteit.
4. Succesvolle vormen van leren en ontwikkelen beginnen vaak klein, bij een bevlogen initiator
Een van de lessen die alle expeditiegroepen trokken uit hun onderzoek, is dat veel succesvolle aanpakken klein beginnen bij een
enthousiaste initiator. Vaak wordt in organisaties gekozen voor het bedenken van een product dat er moet komen, en dan wordt daar
iemand bijgezocht die het gaat realiseren. Succesvolle vormen van leren en ontwikkelen blijken echter vaak andersom te ontstaan:
bij bevlogen ideehouders die door hun enthousiasme en vasthoudendheid een succes maken van hun idee. Steun deze bevlogen
ideehouders.
Waardevolle inzichten
CASUS
iedereen voelt zich comfortabel bij het lerend ontwik-
kelen waar we nu voor hebben gekozen, want dit
vraagt continu refl ectie en fl exibiliteit om – waar nodig
- plannen aan te passen.
Ook is het een vraag hoe we de voortgang voldoende
zichtbaar maken. Zeker omdat wij zowel voortgang op
producten als op organisatieontwikkeling willen boe-
ken. In Amsterdam zijn wij gewend om te werken van-
uit papier en plannen en eerder afgerekend te worden
op het realiseren van producten, dan op een bijdrage
aan organisatieontwikkeling. Daarom proberen we
inzicht te geven in de stand van zaken, bewust mijlpa-
len te defi niëren om deze successen in breed gezel-
schap te vieren en strategisch om te gaan met wie je
betrekt.
Lerend ontwikkelen vraagt dat je continu blijft zorgen
dat de verschillende stakeholders voldoende vertrou-
wen hebben in de voortgang. Een voorbeeld daarvan
is dat we in maart een proeverij Amsterdamse School
hebben georganiseerd, om collega’s en stakeholders te
laten proeven van het toekomstige aanbod van de Am-
sterdamse School en zo de groep van betrokkenen te
verbreden.
Terugkijkend hebben we met deze aanpak echt een
beweging in gang gezet. Daar is heel veel energie, daad-
kracht en refl ectie bij komen kijken. Routines liggen
op de loer, vooral wanneer verwachtingen en druk
oplopen. We houden elkaar scherp om zelf ook con-
tinu te blijven leren. • Literatuur - Caluwé, L. de & H. Vermaak (2006). Leren veranderen.
Deventer: Kluwer.
- Cooperrider, D.L. & S. Srivastva (1987). Appreciative Inquiry
in organizational life. In: R.W. Woodman & W.A. Pasmore
(red.). Research in Organizational Change and Develop-
ment , vol. 1, pp. 129 – 169. London: JAI Press Inc.
- Jennings, Ch. (2011). Social & workplace learning through
the 70:20:10 lens . http://charles-jennings.blogspot.
nl/2011/08/social-workplace-learning-through.html.
- Sinek, S. (2009). Start with Why: How Great Leaders
Inspire Everyone to Take Action . Penguin Group (USA).
Sigrid Winkel is als programmamanager
verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de
Amsterdamse School. Sigrid krijgt energie van in
cocreatie bouwen aan de nieuwe organisatie en het
vertalen van de organisatiedoelen naar zichtbare
resultaten. Haar achtergrond ligt in de veranderkunde.
E-mail: [email protected]
Wieke Leonhard adviseert in de opbouw van de
Amsterdamse School en werkt bij de Gemeente
Amsterdam in een innovatieprogramma. Zij vindt het
een uitdaging om vernieuwing te realiseren met B
interventies, zoals de expedities. Haar achtergrond ligt
in corporate learning.
E-mail: [email protected]
Ellen ten Voorde is strategisch adviseur bij de
Gemeente Amsterdam. Zij adviseert over de nieuwe
rol van de overheid en gebiedsgericht werken en
maakt daarbij graag gebruik van actieleren. Haar
achtergrond ligt in de veranderkunde.
E-mail: [email protected]
Uitsluitend deskundige topsprekers / fi levrij programma / 6 avonden
Arend Ardon“ Voor mij is de masterclass geslaagd als deelnemers
concrete sleutels in handen hebben om in hun
eigen veranderprocessen eff ectiever te handelen
en vooral zin hebben daarmee aan de slag te gaan.”
Succesvol veranderenTijdens de masterclasses Veranderkunde leert u:
Sturing geven aan processen om
veranderingen succesvol te kunnen leiden
Om te gaan met weerstand en
onzekerheid tijdens verandertrajecten
Welke interventietechnieken u
kunt toepassen bij veranderingen
prof. dr. Léon I.A.
de Caluwé
prof. dr. Thijs
H. Homan
drs. Jaap Petersprof. dr. André
F.M. Wierdsma
dr. Arend J. Ardon dr. Hans Vermaak
Powered by: Samenwerkingspartner: Mediapartners:
K i jk voor meer informatie en data op:
w w w.veranderkunde.nl of bel 020 - 515 92 15
O&O / NR 3 2014 55
Je leest iets op Facebook en klikt op ‘vind ik leuk’. Je
zet de tv aan en ziet diverse bekende en minder be-
kende Nederlanders hun mening geven bij ‘De Wereld
Draait Door’ over de Nederlandse delegatie die aanwe-
zig zal zijn in Rusland bij de Olympische Spelen. Je
hoort in de trein twee mensen die in gesprek zijn over
‘de studenten van tegenwoordig’ en dat die ‘toch geen
behoorlijke studiehouding meer hebben’. Iets vinden
is heel vanzelfsprekend. We worden voortdurend uit-
genodigd onze mening te geven en iets te vinden van
hoe iets is of gaat. Je iets afvragen of je ergens over
verwonderen is de andere kant van iets vinden. En
hoewel er op een doodgewone werkdag misschien min-
der uitnodigingen worden gedaan om je te verwonde-
ren, is het toch belangrijk om dat te doen. In deze
bijdrage vertel ik over mijn ervaring met de kracht van
nieuwsgierigheid.
Vinden versus verwonderen Mijn pleidooi gaat dan wel over nieuwsgierigheid en
verwondering, maar met het geven van je mening is
niets mis. Als je in het stemhokje staat, is het best
onhandig als je niet weet wat je vindt van de diverse
politieke partijen. En als je een team moet samenstel-
len, helpt het je als je weet wie je prettige samenwer-
kingspartners vindt. Je zou wel vragen kunnen stellen
over het gemak waarmee mensen om een mening
wordt gevraagd over iets dat niet verwant is aan hun
domein van expertise. En over de vanzelfsprekendheid
waarmee zo’n mening vervolgens nieuwswaardig
wordt gevonden en serieus wordt genomen.
Terug naar de nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid be-
staat in de kern uit een soort verwondering waardoor
je vragen gaat stellen of op onderzoek uitgaat. Die
activiteiten zijn belangrijk om te komen tot nieuwe
inzichten die op hun beurt weer kunnen leiden tot
nieuwe aanpakken of producten. Neem de Post-it, die
gele briefj es. Ze zijn ontstaan omdat de fabriek die lijm
Suzanne Verdonschot
maakte een verkeerde partij lijm geproduceerd had. De
lijm plakte helemaal niet goed. In plaats van te oorde-
len ‘deze lijm is mislukt, die gooien we weg’ heeft ie-
mand de lijm door zijn handen laten gaan en gedacht:
‘wat zouden we hier nu mee kunnen doen?’ De niet-
goed plakkende lijm vormde uiteindelijk de basis voor
de gele Post-it briefj es. Je kunt op zo’n idee komen
omdat je je verwondert en nieuwsgierig bent. Althans,
dat is het begin. Er is natuurlijk nog veel meer nodig
om van zo’n eerste idee tot een succesvol product te
komen, dat vermarkt kan worden. Dat varieert van
management buy-in en ontwikkelen van prototypes
tot een strategisch businessplan. Maar het begint al-
lemaal bij nieuwsgierigheid.
Nieuwsgierigheid is geen methode Nieuwsgierigheid is een soort gevoel (‘ik wíl dat we-
ten!’) of een drang (‘ik moet daar achter komen, hoe
zit het nou?’), maar niet per se een interventie of een
methode (zie ook: Van der Vorst, 2007). Aan nieuws-
gierigheid zijn daarom ook niet zo duidelijk stappen
te verbinden. Terwijl ik nieuwsgierigheid wel veel be-
nut in het begeleiden van teams, groepen en organisa-
ties bij het werken aan vernieuwingsvraagstukken. Er
NieuwsgierigheidHet geheim van de smid (10)
In de themareeks ‘Het geheim van de smid’ zijn we op zoek naar
methoden die lezers waardevol vinden voor de praktijk. Suzanne
Verdonschot beschrijft het geheim van ‘nieuwsgierigheid’, om te
komen tot nieuwe inzichten, aanpakken en producten.
METHODIEK
O&O / NR 3 201456
zijn wel methodieken die vragen stellen en nieuwsgie-
righeid als uitgangspunt hebben. Je kunt dan denken
aan de methode van peer assist ( Greenes, 2010 ), peer
review (Adang, 2013), critical friends (Costa & Kallick,
1993) en het hardop-denkprotocol (Van Someren, Bar-
nard & Sandberg, 1994).
Ik kom zelf op vijf terugkerende stappen die de kern
zijn van het werken met nieuwsgierigheid:
1. Scherpstellen: je bepaalt wat je precies gaat doen en
met welk doel.
Kies een werkvorm die past bij wat je beoogt.
2. Uitnodigen: je zorgt voor een aankondiging waardoor
de weg vrij is om aan het werk te gaan.
Het is niet je bedoeling om mensen te verrassen dus
je hebt belang bij een prettige introductie waardoor
mensen weten wat je komt doen. Je komt niemand
beoordelen, maar je bent nieuwsgierig.
3. Vragen stellen: je nieuwsgierigheid volgen terwijl je
je oordeel tijdelijk opschort.
Je kiest vragen die zorgen dat kennis en ervaring
gaan stromen. Waarderende vragen en open vragen
zijn beter geschikt dan gesloten vragen of advise-
rende vragen.
4. Ordenen: bijeenbrengen van de bevindingen door
systematische analyse.
Om ‘chocola te maken’ van alles wat je tegenkwam,
zul je de verhalen bijeen moeten brengen en op zoek
moeten gaan naar patronen.
5. Actie: ontwerpen van de stappen die je wilt gaan
zetten.
Op basis van de bevindingen bepaal je (samen met
de anderen) wat je wilt gaan doen.
Leerinterventies voor nieuwsgierigheid Er zijn tal van interventies die je kunt kiezen ter be-
vordering van de nieuwsgierigheid. Bovengenoemde
stappen zijn telkens de basis. Voorbeelden van inter-
venties:
- Meelopen met een ander in het werk: collega’s lopen
met een ander mee in het werk en stellen vragen,
met het doel de wereld van de ander beter te begrij-
pen of ervaringskennis op het spoor te komen.
- Interviewen: een tijdslot waarin je gericht vragen
stelt en pas op de plaats maakt.
- Op werkbezoek bij collega’s: met een groepje colle-
ga's ergens anders een kijkje nemen op uitnodiging
van de mensen op deze andere locatie of afdeling.
Zij krijgen zo een frisse blik op hun werk.
- Een kijkje in een andere keuken nemen: met een
groepje collega’s een kijkje elders nemen omdat je
nieuwsgierig bent en hiervan wilt leren voor je eigen
context.
- Ministage waarbij je een aantal uren werkt op de
werkplek bij een collega van een andere afdeling met
wie je samenwerkt.
Wat het oplevert De ‘vragensteller’ traint eigenlijk zijn ‘nieuwsgierig-
heidsspier’. Je bedenkt telkens nieuwe vragen en bent
op zoek naar nieuwe informatie. Zo ontstaan meer
neurologische verbindingen in je brein. Nieuwsgierig-
heid leidt zo tot een neurologische variant van fysieke
fi theid (Kashdan, 2010).
Degene die vragen krijgt ervaart vaak waardering. Niet
doordat iemand zegt ‘wat doe je dat knap’, maar juist
door de interesse. Helemaal als die belangstelling op-
recht is.
Ik heb veel vragen gesteld aan mensen in supermark-
ten en fabrieken, door een dag mee te lopen en mee
te kijken met de vakkenvullers of de mensen aan de
lopende band. Ik stelde dan vragen en je bent in ge-
sprek over hun werk. Aan het eind van de dag waren
zij extra trots op hun vak. Ze hadden tot die tijd vaak
helemaal niet in de gaten dat er zoveel te weten viel
over hun werk of dat zij hun werk echt anders aanpak-
ten dan hun collega’s op een andere locatie. Daarnaast
hadden we vaak allebei wat opgestoken. Ik natuurlijk
omdat ik er voor die tijd niets van wist. En zij omdat
soms juist de vragen van een buitenstaander je echt
aan het denken zetten over waarom je iets doet zoals
je het doet. • Literatuur - Adang, O. (2013). Peer reviews als leer- en onderzoeksme-
thode. Real time evaluaties met ervaren politiemensen. In:
P. Tops, C. Sprenger & N. Kop (red.). Kennis in de frontlijn,
ervaringen met praktijkonderzoek in de politie , pp. 47-58.
- Costa, A.L. & B. Kallick (1993). Through the lens of a
critical friend. Educational Leadership , 51, pp. 49-51.
- Greenes, K.A. (2010). Peer assist: learning before doing.
NASA ASK Magazine , 42-45, April.
- Kashdan, T. (2010). Nieuwsgierig? Houten: Het Spectrum.
- Someren, M.W. van, Y.F. Barnard & J.A.C. Sandberg
(1994). The think aloud method: A practical guide to
modeling cognitive processes . London: Academic Press.
- Vorst, R. van der (2007). Nieuwsgierigheid: Hoe wij elke
dag worden verleid . Amsterdam: Nieuw Amsterdam.
Dr. Suzanne Verdonschot werkt als
onderzoeker en adviseur bij Kessels & Smit, The
Learning Company . Haar expertise betreft leren en
innoveren en praktijkonderzoek.
E-mail: [email protected]
VAKINFORMATIE
Congresverslag
O&O / NR 3 2014 57
Jolanda Botke is zelfstandig adviseur met passie voor leren. E-mail: [email protected]
Steve Fiehl, Chief Innovation Offi cer van
CrossKnowledge, heet de 500 deelnemers uit
20 verschillende landen welkom. Daarna
presenteert David Mallon, vice president
research van Bersin by Deloitte, zijn trends
voor High Impact Learning Organizations
(gebaseerd op Global Human Capital Trends
2014, Deloitte University Press).
Individuen leren steeds meer in een mix van
formele, non-formele en informele leervor-
men. Dit is op zich niet nieuw, maar leerpro-
fessionals realiseren zich in toenemende
mate dat dit is waar ze verantwoordelijk voor
zijn, aldus Mallon. Een andere trend die hij
noemt, betreft Big Data. Die zijn alom aan-
wezig in organisaties, maar Learning & De-
velopment maakt daar nog schrikbarend
weinig gebruik van, zo toont onderzoek aan.
En hoe verbind je leren en talentmanage-
ment? Hoe zorg je dat je volgend jaar vol-
doende competente medewerkers hebt? ‘It is
not enough just to do good training in your or-
De CrossKnowledge Academy organi-
seert elk jaar een conferentie voor
klanten en relaties. Dit jaar vond deze
ééndaagse conferentie plaats op 11
maart in Parijs.
ganization! If there is not a strong value for
development, you will not get the most out of it’,
zo stelt Mallon.
Workplace 2020Jeanne Meister, auteur van ‘Th e 2020 Work-
place: How Innovative Companies Attract, De-
velop, and Keep Tomorrow’s Employees Today’,
start met een bijzonder leuk fi lmpje over de
fi ctieve eerste werkdag van een beginnende
professional in 2020. Op je iWatch je indivi-
duele ontwikkelplan en toebehoren binnen-
krijgen en zelf je manager kiezen. Toekomst?
Volgens Meister is het veel dichterbij dan je
denkt. In 2020 hebben we te maken met vijf
generaties in een organisatie. Omgaan met
leeftijdsdiversiteit wordt belangrijker dan
ooit. Wees in organisaties voorbereid op (nu
grappig klinkende) vragen van – potentiële
– nieuwe, jonge werknemers, zoals: ‘Moet ik
elke dag op mijn werk komen?’ en ‘Hoeveel
geeft deze organisatie aan goede doelen elk
jaar?’
Mobiliteit verandert de wereld. 90% van de
millenials slaapt met zijn mobiele telefoon!
Toenemende gamifi cation: 70% van de inter-
nationale 2000-ondernemingen ‘gamifi ed’
ten minste één applicatie in 2014. Zelf je
manager uitzoeken lijkt een beetje vreemd,
maar op ‘rate my professor’ zijn al eerste aan-
zetten te zien. In 2020 zullen social media
bepalen hoe je bedrijf in de markt ligt. Hoe
je bedrijf wordt gewaardeerd op websites als
glassdoor.com wordt bepalend voor het suc-
ces van een organisatie, aldus Meister.
Gezondheid op de werkvloerNa deze keynotes worden er CrossKnow-
ledge awards uitgereikt, met Rabobank als
trotse Nederlandse prijswinnaar in de cate-
gorie ‘Best initiative in blended learning’ (zie
foto).
Na de lunch zijn er parallelle workshops. Eric
Walschots van HR Philips Benelux demon-
streert het Fit Forward Health portal, ont-
wikkeld samen met VGZ, CrossKnowledge
en andere partners. Deze portal is bedoeld
om gezondheidsvragen van Philipsmedewer-
kers te faciliteren met tips, blended learning,
virtual coaches and quick health tests. Een
mooi voorbeeld van zelfgestuurd leren in een
mix van (meer) formele en informele leer-
vormen.
Veranderende rol van de docentDocenten van business schools worden ge-
confronteerd met allerlei uitdagingen. Waar
voorheen de docent informatie gaf aan een
student, moet hij nu inspelen op een techno-
logy call (anytime, any place, any device),
nieuwe netwerken online en offl ine, en
nieuw leren in de MOOC’s. Drie business
schools vertellen hoe ze deze uitdagingen
hebben opgepakt. Eén van de weinige pre-
sentaties vandaag die in het Frans wordt
gegeven, maar met een keurige Engelse ver-
taling op de koptelefoon. Om ons heen ho-
ren we wisselende geluiden over de andere
workshops. Maar de meeste collega’s die we
spreken zijn het met ons eens: dit was een
interessante en prima gefaciliteerde dag. •
CrossKnowledge annual conference
Jan Nieuweboer ontvangt een award
De keynote speakers
Congresverslag
O&O / NR 3 201458
Hans Dekker is oprichter van Talent Walks (www.talentwalks.nl). Met advies, wandeltochten en events daagt hij individuen,
teams en organisaties uit om hun potentieel optimaal te benutten.
Als ik terugkijk op het 7e O&O-congres van
27 maart, waar zo’n 120 opleidingscoördina-
toren, HR-professionals en leidinggevenden
met elkaar tot nieuwe inzichten kwamen,
was dat voor mij de kern.
Dit jaar stond het congres in het teken van
‘slimmer leren’. Een thema dat op zichzelf al
nadere uitleg vraagt. Want wat is ‘slimmer
leren’ eigenlijk? Het antwoord op deze vraag
is door de jaren heen veranderd. Vroeger,
aldus dagvoorzitter Th eo Visser (adviseur bij
Kessels & Smit), betekende leren voorname-
lijk informatie verwerken. Het ging bij ont-
wikkelprogramma’s vooral om het ontwer-
pen van systemen. De ontwerper was
eindverantwoordelijk. Inmiddels heeft ons
idee over leren een groei doorgemaakt, waar-
bij de aandacht geleidelijk steeds meer uit-
De kennis en kwaliteiten die je nodig
hebt om vraagstukken aan te pakken,
om te groeien of beter te presteren,
zijn vaak al aanwezig. Niet alleen bij
lerende individuen, maar ook in
lerende teams of organisaties. De uit-
daging is om te ontdekken wat je in
huis hebt én om de juiste verbindingen
te leggen.
ging naar de transfer van het geleerde in de
praktijk en naar rendement. Vragen als ‘Wat
levert het op?’ of ‘Kunnen we het vertalen
naar de werkvloer?’ werden leidend bij het
ontwikkelen van interventies. De term ‘slim-
mer leren’ lijkt nu een nieuwe fase in te gaan,
waarin de lerende in the lead is en waarin
kennis naar je toekomt.
Het benutten van diversiteitVerschillende sprekers gaven tijdens het con-
gres hun kijk op wat slimmer leren inhoudt.
Jan Bommerez schetste een verschuiving
van organisatierollen naar zelforganisatie.
Van denken dat je het weet naar het maken
van verbindingen met wat er is. Het gaat
volgens hem in de toekomst niet meer om
kennis, maar om creativiteit en originali-
teit. De successen van Google en Facebook
zijn daar sprekende voorbeelden van. ‘Het
denken’, zo onderstreepte hij, ‘kan alleen
zichzelf bevestigen. Je kunt alleen bij het
nieuwe komen als je bereid bent je te
verbazen.’
Bij leren gaat het volgens hem dan ook over
het blijven stellen van vragen. Zo was het
al in de tijd van Plato, zo is het nu nog. Al
zijn we het zicht daarop wellicht ergens
kwijtgeraakt. Slimmer leren is in zijn ogen
niets meer dan het optimaal benutten van
diversiteit. De meeste innovaties komen
niet voort uit een R&D-budget; die begin-
nen op de werkvloer en komen voort uit de
passie van individuele medewerkers. ‘Een
organisatie is eigenlijk een groot ecosy-
steem’, aldus Bommerez. ‘Het gaat erom het
unieke in elkaar te verbinden en elkaars
zwakheden te compenseren in plaats van
aan te vallen.’ Samen leren, samen nieuwe
kennis creëren door de vraag te stellen: wat
kan je goed? Of: welke mogelijke vernieu-
wingen zie je?
Kennis en mensen verbindenEen mooi voorbeeld is de manier waarop het
huidige inwerkprogramma bij Philips Health
Care is ontstaan. Workshopleider Ans Diele-
mans - met een diploma van de huishoud-
school op zak begonnen als monteur in een
fabriek in Best – werd, toen zij begon te wer-
ken, vrijwel meteen aan haar lot overgelaten.
‘Dit is je werkplek’, zeiden ze, ‘en deze collega
gaat je inwerken’. Ans dacht: als ik ooit in de
gelegenheid ben dit te veranderen, dan ga ik
dat doen.
Toen ze in 2008 gevraagd werd de opleidin-
gen in de fabriek te ondersteunen, greep ze
die kans met beide handen aan. Hoewel het
haar niet meteen een onverdeeld succes op-
leverde.
Ans vertelt: ‘Ik moest eigenlijk alleen maar
problemen oplossen. “Ans, ik kan niet bin-
nen.” “Ans, ik heb geen kleding.” Het kostte
zo veel energie. Ik liep constant achter de
feiten aan. Bij introductiebijeenkomsten za-
ten we drie uur aan tafel. En als ik dan de
volgende dag ging vragen hoe het ging, wis-
ten ze nog niets!’
Samen met het bedrijfj e Appical ontwikkelde
ze een app, waarmee nieuwe medewerkers
ter introductie met vragen de organisatie
ingestuurd worden. Ze gaan in gesprek met
collega´s over bijvoorbeeld de invulling van
de kernwaarden op verschillende afdelingen,
maar ook over allerlei technische toepassin-
gen. Ans vertelt: ‘Het voordeel is dat nieuwe
medewerkers anytime, anywhere het pro-
gramma kunnen doorlopen en dat er door
alle lagen van medewerkers verbindingen
ontstaan. De scores die ze halen met de vra-
gen geven een indicatie van de voortgang.’
De technologie brengt nieuw, ervaren,
oud en jong met elkaar in contact en helpt
7e Nationaal O&O-congres
Slimmer leren
Dagvoorzitter Th eo Visser
Fot
o: H
erbe
rt W
igge
rman
VAKINFORMATIE
O&O / NR 3 2014 59
mensen elkaars potentieel optimaal te
benutten.
De context van veranderenVerzamelen en verbinden van kennis en
mensen, het is een prachtig voorbeeld van
hoe slimmer leren slimmer werken wordt.
Maar hoe werkt dat als je op grotere schaal
een verandering wilt doorvoeren? Hoe ga je
om met weerstand? Snappen medewerkers
bijvoorbeeld waarom je hen meer regie op
eigen loopbaan wilt laten nemen? En kunnen
managers dat vertalen?
Volgens Maarten Otto (Ten Have Change
Management) draait het bij veranderen om
de context. ‘Als je een huis wilt verkopen’,
zegt hij, ‘zijn er drie dingen van belang: loca-
tie, locatie, locatie. Zo is het met veranderen
ook. Daarbij gaat het om context, context,
context.’
Refererend aan een experiment in Papoea
Nieuw Guinea, waarbij een inheems stamlid
een foto van New York te zien kreeg en hij
na een lange stilte ergens op de foto een kip
herkende, onderstreept Maarten dat mensen
zien wat ze herkennen, wat in hun context
past. ‘En als je iets niet herkent, is het de
vraag of je het goed ziet.’
Veranderen is een dynamisch geheel waarbij
de veranderbehoefte, het eff ect, de energie
en focus en de context waarbinnen de veran-
dering plaatsvindt, voortdurend om aan-
dacht vragen. Hoewel dat in de praktijk een
bijzonder lastige klus is, is het de uitdaging
je op dat samenspel te richten. Het is een
rondlopend proces waarbij je voortdurend
vragen moet blijven stellen. Waarom is de
verandering nodig? Wat betekent de veran-
dering voor de mensen waar het om gaat?
Hoe creëer je de ruimte waarbinnen de ver-
andering mogelijk is? Hoe structureer je de
kaders?
Het mooie en tegelijkertijd ingewikkelde is:
er is niet één juist antwoord, niet één vast
pad. Iedere situatie vraagt opnieuw om de
context nader te bekijken. Het is een voort-
durende zoektocht naar balans, waarbij je je
aannames steeds opnieuw zult moeten on-
derzoeken.
Slimmer werken kent grenzenVolgens spreker professor Th eo Comper-
nolle is de zoektocht naar balans evengoed
van belang wanneer het gaat om ons brein.
Als je ontdekt hoe het brein werkt en er slim-
mer mee omgaat, kun je je intellectuele pres-
taties met wel 20-50% verbeteren. Het brein
is een gigantisch netwerk van verbindingen
waarbinnen zowel ons refl ectieve brein als
ons archiverende brein vechten om hetzelfde
werkgeheugen. Om die claims in balans te
brengen en zo het brein optimaal zijn werk
te laten doen, is het zaak af en toe te ‘niksen’.
Multitasken, constant verbonden zijn met
de wereld om je heen, gebrek aan slaap,
stress: het zijn activiteiten die de productivi-
teit ondermijnen en die je dus het best kunt
mijden. Met tachtig miljard neuronen met
elk tienduizend verbindingen en een vermo-
gen dat met een computer nauwelijks is na
te bouwen, hebben we een brein dat een ui-
terst zorgvuldige omgang vraagt. En dat
betekent ook: grenzen stellen.
Verbinden is de kernOntdekken wat er is en dat zo eff ectief mo-
gelijk aan elkaar verbinden! Het lijkt de rode
draad van het congres. Of het nu creativiteit,
intuïtie, de ingrediënten voor een innovatie
of de kennis over veranderen is. Door te fo-
cussen op wat jij, je team of organisatie el-
kaar te bieden hebben, komt de energie en
informatie los die nodig is om vraagstukken
aan te pakken en innovaties aan te gaan. Met
oog voor de context waarbinnen je actief
bent en met de technologie om ieders poten-
tieel waar en wanneer ook te verbinden, kan
werken steeds een beetje slimmer worden.
Dat zijn de belangrijke lessen die het congres
‘Slimmer Leren’ in zich had. •
Congresdeelnemers
Fot
o: H
erbe
rt W
igge
rman
Volgend Nationaal O&O-congresHeeft u dit congres gemist? Of wilt u ook aanwezig
zijn bij de volgende editie? Wegens het grote succes
van het afgelopen congres, organiseert O&O op
dinsdag 28 oktober 2014 in Bunnik nogmaals een
Opleiding & Ontwikkeling-congres. Medio juni
kunt u zich hiervoor inschrijven, dus houdt u de
website www.oenocongressen.nl in de gaten!
Congresverslag
O&O / NR 3 201460
Tamara Hoogerwaard MSc en Jolien Wessels MSc zijn opleidingskundig adviseur bij Savant Learning Partners. E-mail: [email protected]
Tijdens dit event, georganiseerd door NRTO
en SBO, kunnen learning professionals hun
hart ophalen aan een programma boordevol
keynote sprekers, expertsessies, leveran-
cierssessies, praktijkcases en stands. Na ont-
vangst met een overheerlijke Bossche bol
worden we welkom geheten door dagvoorzit-
ter Gert-Jan Jansen. Voordat we op pad gaan,
geeft hij ons de hashtag van de dag: #nle14
en presenteert hij ‘de Leersafari’.
Op safari in de jungle van next learningEen aantal deelnemers beleeft het event op
een alternatieve manier. Ze doen mee met
de Leersafari. In de Leersafari bepalen deel-
nemers hun eigen route via een scala aan
opdrachten. De Leersafari is gestoeld op de
leerprincipes van Do-It-Yourself leren (zie
www.leersafari.nl). Hoor je een nieuwe term
of nieuw concept; vraag na, zoek op, verhel-
der en interpreteer. Heeft een sessie geen
waarde meer voor je? Loop dan vooral weg.
Balen dat je als reguliere deelnemer een
keuze moet maken? Dat valt wel mee, er
wordt volop getwitterd met allerlei high-
lights.
A part of the system of workNatuurlijk kunnen op het event de grote
sprekers niet ontbreken. De aftrap is van
thought leader in performance improvement
dr. Charles Jennings (founder 70:20:10 Fo-
rum). In het 70:20:10 raamwerk wordt het
belang van informeel leren tot uitdrukking
gebracht. Van Jennings leren we dat er een
grote uitdaging ligt op L&D-vlak. Organisa-
ties moeten sneller en wendbaarder zijn om
te overleven. Dit vraagt een andere ziens-
Op 16 april stonden de Brabanthallen
in Den Bosch in het teken van actuele
trends en ontwikkelingen op het ge-
bied van leren tijdens het Next Lear-
ning Event: Empower de lerende!
wijze op leren: Learning needs to be a part of
the system of work, not apart from it. We kun-
nen mensen blootstellen aan leerervaringen,
hen faciliteren en stimuleren. But it not just
happens: de rol van de manager is hierbij es-
sentieel. 70:20:10 is een raamwerk om leren
te versterken tot continue prestatieverbete-
ring in organisaties.
Curate what’s already thereNa de inspirerende woorden van Charles
Jennings is de beurt aan innovator in lear-
ning technology dr. Ben Betts (CEO van HT2
LTD). Zijn belangrijkste boodschap is: ‘Stop
trying to make the perfect piece of content,
instead start facilitating connections and curate
what’s already there.’ Betts bepleit dat je meer
waarde kunt toevoegen (curatie) door het
bijeenbrengen, fi lteren, in perspectief en
context plaatsen van losstaande objecten.
Van learning professionals vraagt dit dat zij
zich bezighouden met het identifi ceren van
de katalysator voor leren en het versterken
van een basis voor verbindingen.
De snelste weg naar succes...De derde op rij is dr. Ben Tiggelaar, manage-
mentauteur en trainer, met een heuse power
class. Meerdere malen verrast hij zijn publiek
met een energizer en hij heeft binnen no
time de energie weer op peil. Tiggelaar vat
de dag samen in het woord ‘verandering’. Hij
koppelt dit vervolgens aan de Th eory of
Planned Behavior van Icek Ajzen en vertelt
zichtbaar enthousiast over deze grootheid in
de psychologie. Als je iets wilt veranderen,
zul je allereerst het gewenste gedrag duidelijk
moeten defi niëren of liever nog voordoen.
Het is verbazingwekkend hoeveel mensen
nooit nadenken over deze essentiële stap.
Gewenste uitkomsten en gewenst gedrag
formuleren, zijn de eerste twee belangrijke
schakels in eff ectieve verandering. Vervol-
gens kies je bijpassende technieken die hier-
aan kunnen bijdragen via bewust of onbe-
wust leren. Drie eff ectieve technieken:
- Zorg voor zogenaamde ‘blue zones’, een
omgeving/context die het gewenste ge-
drag automatisch stimuleert.
- Houd je gedrag en resultaten bij
(self-monitoring) en maak progressie
zichtbaar, dit motiveert.
- Betrek dagelijks collega’s bij je gedrags-
voornemens en resultaten (sociale hulp).
Tiggelaars uitsmijter luidt: ‘De snelste weg
naar succes loopt via de “omweg” van het
leren.’ Houd niet krampachtig vast aan je
oorspronkelijke plan, maar durf, experimen-
teer, evalueer en stuur bij.
Het moge duidelijk zijn, als learning profes-
sionals bevinden we ons in een sleutelpositie
als het gaat om het empoweren van de
lerende. •
Next Learning Event
O&O / NR 3 2014 61
VAKINFORMATIE
Uit de TijdschriftenPetra Jagtman MA MHR heeft een eigen bedrijf in HRD-advies & begeleiding + Bedrijfsjournalistiek. Daarnaast is zij HRD-adviseur en -hoofddocent bij HAN
Opleidingskunde, Training & Human Development. E-mail: [email protected]
M.F.R. Kets de Vries (2014)Th e Group Coaching ConundrumInternational Journal of Evidence Based Coaching and Mentoring, February 2014, Vol.12, No.1, pp. 79-91
De auteur beschrijft in dit artikel de uitdagingen voor coaches die
zich ontwikkelen van individuele coach naar groepscoach. Hij start
met een beschrijving van de huidige stand van de groeps-en team-
coachingstechnieken en de verschillende uitdagingen waarmee
coaches die zich in deze richting ontwikkelen, te maken krijgen. Ver-
volgens beschrijft hij aan de hand van refl ecties van een coach diens
innerlijke reis naar het worden van een groepscoach. In het tweede
deel van het artikel bespreekt hij onder meer wat groepscoaching nu
een eff ectieve interventie maakt, de dynamische processen die gelden
voor individuele deelnemers en de thema’s die ‘een-groep-als-een-
geheel’ ter tafel brengt. Hij eindigt met zeven gebieden die het kli-
nisch paradigma karakteriseren. Ook wijst hij op een aantal andere
psychodynamische processen die plaatsvinden tijdens de groepscoa-
ching en die omslagpunten voor verandering creëren.
J. Bohonos (2014)Understanding Career Context as a Key to Best Serving Adult StudentsAdult Learning, February 2014, Vol.25, no.1, pp. 28-30
Professionele ontwikkeling speelt een belangrijke rol in het motiveren
van veel volwassenen. Inzicht in de carrièrecontext van de lerende
zorgt voor een eff ectievere inhoud en een betere aansluiting van de
leerstof. Dit artikel beschrijft de vijf meest voorkomende carrière-
contexten en geeft een kort kader dat docenten kunnen gebruiken
om beter te anticiperen op de behoeften van verschillende volwas-
senen. De categorieën omvatten onderwerpen als niet-professionele
functies, carrière-wisselaars, ontslagen werknemers (of medewerkers
die bang zijn om ontslagen te worden) en stijgers binnen stabiele
organisaties. Iedere groep heeft verschillende leerbehoeften. Het is
aan de docent of trainer om te begrijpen wat elk individu nodig heeft,
zonder deze personen in hokjes te stoppen of te typeren. De auteur
is van mening dat deze contexten moeten worden geïntegreerd met
andere aspecten van de leertheorieën, om zo de transfer naar de
praktijk te optimaliseren.
E. Abby Wells (2013)What is HR Leadership? A Twenty-First Century PerspectiveJournal of Organizational Learning and Leadership, Fall-Winter 2013, Vol.11, Number 20, pp. 1-7
Veel schrijvers en academici verwijzen naar grote HR-professionals
als leiders, maar er is weinig geschreven over HR-leiderschap, vol-
gens de auteur. Het doel van dit artikel is het begrip ‘HR-leiderschap’
te operationaliseren en te identifi ceren door het in een breder per-
spectief te plaatsen. Daaronder valt ook het perspectief ‘leidingge-
ven vanuit het hart’. Dat houdt in dat als leiders een weerspiegeling
zijn van de context waarin ze bestaan , dit automatisch betekent dat
HR-leiderschap begint met het onderzoeken van de belangrijkste
trends in het HR-vak. De auteur vestigt met dit artikel vooral de
aandacht op het probleem dat veel van de vakliteratuur gaat over
wat HR-leiders doen, in plaats van wie ze zijn. En volgens de auteur
kan dat niet in een tijd waarin ‘wie je bent’ net zo belangrijk is als
‘wat je doet’.
A. Koumpis (2013)Learning from Mistakes Results in Increase of Corporate ValueInternational Journal of Advanced Corporate Learning, Vol.6, No.3. pp. 16-20
‘Succes kent vele vaders, mislukking is een weeskind’, zo wordt wel
eens gezegd. Dit artikel benadert de kwestie van het leren van onze
fouten vanuit verschillende kennistheorieën. De auteur legt de na-
druk op het belang van het maken van fouten voor het individuele
en collectieve leerproces. Ook probeert hij aan de hand van metaforen
fouten te beoordelen en hun relatie aan te geven met intellectueel
kapitaal en rijkdom van de organisatie. Mensen hebben de neiging
hun eigen fouten niet te (willen) zien. En dat terwijl men toch veel
leert van eigen of andermans fouten. De oorzaak ligt in het feit dat
fouten het imago en de macht van een persoon lijken te schaden. Het
advies van de auteur: hoe meer we investeren in het uitleggen van
onze fouten, hoe minder snel we dezelfde fout opnieuw zullen maken.
En leren zullen we altijd blijven doen, want mensen zijn inventief en
creatief genoeg om nieuwe fouten te maken. •
62
Boekbespreking Dr. Isolde Kolkhuis Tanke is hoofdredacteur van O&O, eigenaar van onderzoeks- en adviesbureau Kolkhuis Tanke/duurzaam leren in organisaties en docent aan de
Universiteit Utrecht. E-mail: [email protected]
O&O / NR 3 2014
Het veranderkrachtmodel
Veranderkracht Succesvol doelen realiseren
Het blijft hét grote issue in de veranderkunde: waarom slagen uitgebreid
doordachte organisatieveranderingen heel vaak niet in de praktijk?
De auteurs van het boek Veranderkracht – allen als organisatieadviseur
werkzaam bij Ten Have Change management – hebben het Verander-
krachtmodel ontwikkeld, om meer grip te krijgen op de vraag hoe ver-
anderingen daadwerkelijk goed tot uitvoering kunnen komen in orga-
nisaties.
Purposive changes
Uitgangspunt in het boek zijn de purposive changes, oftewel intentio-
nele veranderingen, die gericht zijn op versterking van de missie of het
bestaansrecht van de organisatie.
Bij doelgerichte veranderingen staat de koppeling tussen plan en uit-
voering centraal. Maar tegelijkertijd zit hier ook de moeilijkheid. Vaak
zijn in organisaties problemen te zien in de koppeling tussen de vraag
what it should be (de verandervisie) en de vraag how it should be accom-
plished (de verandercapaciteit). Bijvoorbeeld doordat het plan te groots
is of de organisatie onvoldoende vermogen bezit om zoiets omvangrijks
te realiseren. Verandervisie en verandercapaciteit vormen centrale be-
grippen in het boek.
Het Veranderkrachtmodel
Om de verandervisie en de verandercapaciteit juist optimaal met elkaar
te verbinden, presenteren de auteurs het Veranderkrachtmodel.
Een verandervisie moet een ambitie op organisatieniveau (oftewel Ra-
tionale, het ‘grote’ verhaal van de verandering) combineren met een
vertaling voor specifi eke individuen en groepen (oftewel Eff ect, het
‘kleine’ verhaal van de verandering).
Verandercapaciteit vraagt om Focus; de richting van de verandering
moet helder zijn, onder andere door het maken van duidelijke keuzes,
het tonen van voorbeeldgedrag, het stellen van prioriteiten. Ook is
Energie nodig; het vermogen om te veranderen. Bijvoorbeeld: zijn me-
dewerkers voldoende toegerust qua kennis en vaardigheden en zijn ze
bereid om te veranderen?
De vijfde factor in het model is Verbinding, een essentiële katalysator
om de andere vier factoren bij elkaar te brengen. Leiderschap, zowel
formeel als informeel, speelt hierbij een belangrijke rol. Interessant is
de uitwerking van de verschillende ‘harde’ en ‘zachte’ leiderschapsrollen
die behoren bij de vijf factoren van het Veranderkrachtmodel. Bij Rati-
onale hoort bijvoorbeeld de rol van de ‘Storyteller’: de leider die de
richting of strategie tot leven weet te brengen en de mensen er warm
voor krijgt. Bij Eff ect zien we de rol van de ‘Shepherd’, die goed aanvoelt
hoe medewerkers zich voelen, die onrust en verwarring signaleert en
daar aandacht aan besteedt. Deze zogenoemde ‘zachte’ leiderschapsrol-
len zijn aanvullend aan de ‘harde’ leiderschapsrollen die ook beschreven
worden.
Het Veranderkrachtmodel wordt omlijst door een zesde factor: Context.
Veranderingen moeten volgens de auteurs namelijk altijd worden be-
zien vanuit de relevante context; de context is de uitgangswaarde of
het vertrekpunt van de verandering en daarmee dus van invloed op de
verandervisie en verandercapaciteit.
Succes- en faalfactoren
Wanneer een van de factoren uit het Veranderkrachtmodel afwezig of
negatief is, komt de organisatie kracht tekort om te veranderen, zo
stellen de auteurs. Daarom worden diverse faalfactoren besproken, die
- gekoppeld aan de begrippen Rationale, Eff ect, Focus, Energie en Ver-
binding – tot gevolg kunnen hebben dat de verandering vastloopt. Maar
ook worden meerdere slaagfactoren beschreven, die te zien zijn als
krachten of hefbomen om het veranderproces positief te beïnvloeden.
Toepasbaarheid van het Veranderkrachtmodel
Het lemniscaat symbool in dit model is gekozen om te benadrukken
dat het bij veranderingen niet om lineaire, fasegewijze processen gaat,
maar om steeds terugkerende bewegingen. Het gaat vooral om het
krijgen van inzicht in de dynamiek die daardoor ontstaat. Het model
oogt simpel en overzichtelijk en lijkt goed toepasbaar in diverse situa-
ties. Met behulp van uitgebreide uitleg beogen de auteurs de complexi-
teit van veranderprocessen inzichtelijk te maken en handreikingen voor
de praktijk te bieden. Leuk en beeldend zijn het begin en het einde van
het boek, waar een vastlopend veranderproces in een bedrijf wordt
beschreven. Verteld wordt hoe de vastgelopen situatie aan de orde
wordt gesteld in een meerdaagse sessie van de leden van de Raad van
Bestuur, onder begeleiding
van de extern ingehuurde
HR-manager Anne.
Het boek bevat stevige the-
oretische onderbouwingen
en veel verwijzingen naar
relevante literatuur en the-
orie. Keerzijde daarvan is
dat de materie nog wel ab-
stract blijft voor wie er
praktisch mee aan de slag
wil in de eigen praktijk. •
Auteurs: Steven ten Have, Wouter ten Have,
Anne-Bregje Huijsmans & Niels
van der Eng
Uitgever: Mediawerf Uitgevers
ISBN: 9789490463304
Pagina’s: 168
Prijs: € 28,85
63
VAKINFORMATIE
In de BoekenSamenstelling: Dr. Isolde Kolkhuis Tanke. Nieuw boek gespot? [email protected]
O&O / NR 3 2014
WOW!Diversiteit werkt
Diversiteit is in de huidige samenleving geen
vraagstuk meer, maar een gegeven. Er wordt
bovendien steeds vaker gesproken over de
kracht van ‘verschil’. Maar het zijn niet zo-
zeer de verschillen zelf die tot een meerwaar-
de leiden; het is de dynamiek die erdoor
ontstaat, die maakt dat diversiteit een succes
zal zijn of juist niet. Daartoe is een ‘inclu-
sieve’ (insluitende) in plaats van een ‘exclu-
sieve’ (uitsluitende) aanpak nodig. In zo’n
aanpak worden mensen gewaardeerd om wie
ze zijn, is er oog voor de overeenkomsten en
is er waardering voor de tegenstellingen.
De auteur begint met de uitleg van acht ‘in-
clusie principes’. Zoals: kloon niet (en werk
bijvoorbeeld bewust met mensen die anders
zijn dan jijzelf). Of: zie de macht van macht
(en stel jezelf bewust de vraag wie er bepaalt
wat ‘normaal’ is). En: daag de werkelijkheid
uit (door actief op zoek te gaan naar je eigen
ongelijk). De acht inclusie principes worden
kernachtig uitgelegd in het eerste deel. Daar-
na is ‘WOW’ vooral een inspiratieboekje. Het
bevat veel leuke en toepasbare uitspraken
over ‘verschil’, voor zich sprekende afbeel-
dingen, handige overzichten en stappenplan-
nen, gecomprimeerde uitleg van begrippen,
diverse modellen en indelingen. Een leuk en
handzaam boekje voor wie inspiratie wil op-
doen om het thema ‘diversiteit’ in positieve
zin tot leven te brengen in de organisatie.
De zin van onzinLeren leven met het ongerijmde
maakt gelukkig
De mens, het leven en de wereld vormen een
doorlopende voorstelling van ongerijmdhe-
den, van zaken die niet ‘kloppen’, aldus de
auteur. Hij stelt dat degenen die leren te le-
ven met het ongerijmde, met het niet-klop-
pende, gelukkiger worden.
Ook in het werkende leven zijn ongerijmd-
heden aan de orde van de dag. Bijvoorbeeld:
mensen hebben elkaar nodig en maken ge-
bruik van elkaars kwaliteiten om een moei-
lijke situatie op te lossen, maar tegelijkertijd
hebben ze ook een aversie tegen de oplos-
singen die door anderen aangedragen wor-
den. Dus terwijl ze elkaar nodig hebben om
een probleem op te lossen, willen ze tegelij-
kertijd geen afhankelijkheid voelen.
Een andere ongerijmdheid die we herkennen
in werksituaties, is dat medewerkers graag
meer handelingsvrijheid verwerven, maar
dat daardoor tegelijkertijd de kans toeneemt
dat zij zelf de veroorzaker zijn als zaken in
het honderd lopen.
Coaches en therapeuten worden vaak inge-
schakeld wanneer mensen een probleem
ervaren. Volgens de auteur doen zij er goed
aan niet mee te helpen zoeken naar oplos-
singen, want daar is de (ongerijmde) werke-
lijkheid veel te complex voor. Wel kan de
coach/therapeut ongerijmdheden blootleg-
gen, waardoor de cliënt de stap kan maken
deze te accepteren. Uiteindelijk kan het pro-
bleem daardoor minder zwaar aanvoelen.
Leren leven met het idee dat we niet in een
ideale wereld leven; dat geeft misschien wel
de meeste opluchting bij ervaren problemen…
Auteur: Jitske Kramer
Uitgever: Th ema
ISBN: 9789058718792
Pagina’s: 180
Prijs: € 12,50
Auteur: Ien van der Pol
Uitgever: Boom/Nelissen
ISBN: 9789024403073
Pagina’s: 208
Prijs: € 24,90
Coaching essentials voor
managers
Coachend leidinggeven blijkt een bijzonder
eff ectieve managementstijl te zijn, aldus de
auteur. Dit vraagt van leidinggevenden wel
de nodige kennis, kunde, vaardigheden en
technieken. In dit boek wordt coachen gede-
fi nieerd als ‘het faciliteren van het leer- en
ontwikkelproces van de medewerker, ten-
einde de medewerker te stimuleren om in
zichzelf te veranderen wat hem belemmert
en te versterken wat hem stimuleert, om zijn
doelen te bereiken’. Inclusive coaching en
inclusive leiderschap vormen het uitgangs-
punt: aandacht geven aan het geheel, dus
aan het één zonder het ander uit het oog te
verliezen. Er zijn vijf aspecten die door de
leidinggevende in ieder geval in samenhang
moeten worden besproken tijdens het coa-
chen van medewerkers: het cognitieve aspect
(denken), het fysieke aspect (doen), het af-
fectieve aspect (voelen), het spirituele aspect
(zijn) en het contextuele aspect.Zoals de titel
al aangeeft, richt het boek zich hoofdzakelijk
op de ‘essentials’ qua kennis en vaardighe-
den, die nodig zijn bij coaching. Zo wordt
aandacht besteed aan leertheorieën, refl ec-
tiemodellen, fasen in coachingstrajecten,
LSD-technieken (luisteren, samenvatten,
doorvragen), feedback geven en ontvangen,
het STARR-model, kernkwadranten, de wer-
king van belemmerende en stimulerende
overtuigingen, weerstand en het fenomeen
‘overdracht’. Voor de meeste HRD-professio-
nals is dat bekende materie, maar het is over-
zichtelijk beschreven met veel voorbeelden.
Het is daardoor vooral aansprekend voor de
doelgroep zelf: de coachende leidinggevende.
Auteur: Jeff rey Wijnberg
Uitgever: Scriptum
ISBN: 9789055948574
Pagina’s: 160
Prijs: € 17,95
O&O / NR 3 201464
AppTalkDrs. Sibrenne Wagenaar is eigenaar van Link2Learn en zelfstandig adviseur vanuit Ennuonline, bezig met het nieuwe leren. E-mail: [email protected]
Wat Pinterest onderscheidt van andere plat-
forms is het visuele karakter. Pinterest is een
digitaal prikbord, waarop je afbeeldingen
(plaatjes, foto’s, video’s) rond een onderwerp
van jouw keuze kunt verzamelen en met
anderen kunt delen. Zo kom je prikborden
tegen over kleding, woninginrichting,
cupcakes, gerechten...
De gepinde plaatjes (‘pins’) en de borden kun
je met anderen delen en ook met elkaar ma-
ken. Net als op Twitter kun je ‘pinners’ of
prikborden die je aanspreken volgen. Verder
kun je opmerkingen achterlaten, afbeeldin-
gen ‘repinnen’ en ‘liken’.
Maar Pinterest kun je ook inzetten bij
leren en ontwikkelen. En daarover gaat deze
AppTalk.
Hoe werkt het?
Je hebt een account nodig om met Pinterest
te kunnen werken. Vervolgens is de eerste
stap: het aanmaken van een bord. Wat wil je
gaan verzamelen? Je kunt zoveel borden
maken als je wilt, zie het als een manier van
ordenen. Als eenmaal een bord is aange-
maakt, kun je gaan ‘pinnen’. Je kunt een
afbeelding toevoegen die je - al online zoe-
kend - op een website tegenkomt. Je kunt
ook eens kijken bij de pins die anderen al
hebben toegevoegd om vervolgens een voor
jou interessante pin te repinnen. Nu ben je
gelijk bekend met de Pinterest-taal: bord,
pin, repin. Bij elke pin die je aan een bord
toevoegt, kun je een toelichting schrijven.
En pins van anderen kun je ‘liken’ en van
een reactie voorzien. Ook bestaat de moge-
lijkheid om een foto te uploaden vanaf je
Na Facebook, Twitter en LinkedIn is
Pinterest op dit moment de meest po-
pulaire sociale netwerksite. Om even
aan te geven hoe groot dit netwerk is:
Pinterest heeft 70 miljoen gebruikers,
waarvan 23% er elke dag gebruik van
maakt!
computer. Op deze manier kun je borden
maken.
Zo kun je je eigen verzameling aanleggen van
afbeeldingen en links (achter de afbeeldingen)
die je waardevol vindt. Echter, Pinterest is ook
een sociaal netwerk. Je hebt tevens de moge-
lijkheid om mede-pinners en borden te volgen,
om zo op de hoogte te blijven van onderwer-
pen die jij interessant vindt. En... om samen
met andere pinners een bord te maken. Hier
volgt eerst een aantal tips voor borden die
interessant kunnen zijn om eens te bekijken:
- Over online en social door Frankwat-
ching: http://bit.ly/1i8woFZ
- Over content curation door Robin Good:
http://bit.ly/1rf1oJX
- Over informeel leren (door mijzelf):
http://bit.ly/1ltbJQM
- En quotes over leren door Selma Foeken:
http://bit.ly/1eUEkje
Inspireren, brainstormen,
samenwerken
De kunst bij het gebruik van Pinterest voor
leren en ontwikkelen, is creatief nadenken
over toepassingen. Het maken van een visu-
ele verzameling kun je uitstekend gebruiken
binnen leerprocessen. Het feit dat je een
reactie kunt geven bij een pin, biedt veel mo-
gelijkheden voor processen als refl ectie, me-
ningsvorming en besluitvorming.
Een paar toepassingsmogelijkheden om je op
ideeën te brengen:
1. Ter inspiratie: maak een bord aan met af-
beeldingen en links naar artikelen, video’s,
praktijkvoorbeelden, blogs, boeken, per-
sonen, communities, tools en modellen
over een thema dat centraal staat in de
komende werkbijeenkomst, training of
organisatieverandering. Het is een goede
manier om voor een eerste keer met Pin-
terest te werken in een leeromgeving. Als
trainer, adviseur, manager, teamlid maak
je een bord aan en dit leg je voor aan de
betrokkenen. Dit is overzichtelijk en
vraagt vooral een investering van jou. Het
kan heel aantrekkelijk zijn om met deze
vorm te starten als je regelmatig met een
specifi ek thema werkt en zo je bord in de
toekomst geleidelijk aanvult en in meer-
dere situaties kunt gebruiken.
2. Verzamelen: gebruik Pinterest om een col-
lectieve verzameling aan te leggen van
afbeeldingen die voor het project of
leertraject waardevol zijn. Hierbij is
het goed om je te realiseren dat een afbeel-
ding een representatie is van een link naar
iets online. Zo vind je borden waarop
werkvormen worden verzameld op:
http://bit.ly/1i2Bybo
3. Kennismaken: vraag medewerkers een bord
te maken waarbij ze zichzelf laten zien.
Een mooi voorbeeld daarvan vind je hier:
http://bit.ly/1pmLpOd
In het verlengde van dit idee kun je beslui-
ten Pinterest te gebruiken om een portfo-
lio te maken. Alle medewerkers hebben
hierbij een eigen Pinterest account nodig.
O&O / NR 3 2014 65
VAKINFORMATIE
Het is leuk om elkaar vanaf het begin te
volgen, zodat je het ontstaan van het port-
folio ook enigszins meemaakt. Je ziet
dan welke pins de pinners die jij volgt toe-
voegen.
4. Visuele brainstorm: werk je aan een wat
ongrijpbaar of lastig te defi niëren onder-
werp? Nodig betrokkenen dan uit om
online een afbeelding te zoeken met daar-
bij een korte toelichting. Iedereen plaatst
deze afbeelding op een bord en de collage
die ontstaat is krachtige input voor een
gesprek. Hierbij is het belangrijk te kiezen
uit het gebruik van één account waarvan
iedereen gebruik kan maken, of te werken
met een gedeeld bord waarbij iedereen een
eigen Pinterest account heeft.
5. Gezamenlijke refl ectie: wat is voor jou een
waardevol inzicht geweest? Welke blog is
jou bijgebleven? Wie was voor jou een in-
spirerend voorbeeld? Welke afbeelding
geeft voor jou weer....? Belangrijk is om
het proces goed te doordenken, zowel
technisch als inhoudelijk. Welke plek heeft
refl ectie middels Pinterest in het grotere
geheel? Wat is de opdracht, het doel, de
meerwaarde? Op welk moment en hoe
gebruik je ook de opbrengst van de col-
lectieve verzameling?
6. Organiseer een Pinterest wedstrijd! Laat je
inspireren door voorbeelden van Philips
('pinyourcity': http://philips.to/1jqqTnc)
of Th e ocean we want to know: http://bit.
ly/1iCRdhl
Aandachtspunten
Een lastig punt bij Pinterest vind ik dat je de
pins niet kunt ordenen. Een bord laat de
laatst toegevoegde pins als eerste zien. Ho-
pelijk kan dit ordenen over een tijdje wel.
Pinterest heeft een app en die is goed te ge-
bruiken, maar je merkt dat Pinterest is ont-
worpen als desktop toepassing. Sommige
handelingen werken op een computer ge-
woon makkelijker. En belangrijk om je te
blijven realiseren: je kunt alleen iets op een
bord zetten wat al ergens anders online staat.
Bij een aantal toepassingen die ik hierboven
heb geschetst kan dit een beperking zijn,
denk aan het gebruik van Pinterest als port-
folio. En tja… het gebruik van Pinterest kan
ontzettend verslavend zijn! Kijk maar eens
op: http://bit.ly/1jqraXi •
Het pinbord van Sibrenne
Advertentie
Snel en eenvoudig uw BHV-certificaat halen of verlengen? Dat kan via 112BHV.nlGratis 7 dagen uitproberen? Ga dan naar
www.112BHV.nl en vraag de
proefcursus aan.
Dé basis voor hulpverlening
De BHV theorie online. 24/7 online toegang, Gewoon
wanneer het u het beste uitkomt en in uw eigen tempo.
Afgestemd op uw sector
Specifieke cursussen voor Scholen, Horeca, Detail-
handel, Gezondheidszorg, Tankstations, Bouw, Industrie,
Land- en Tuinbouw
Slechts een halve dag praktijk
Intensief oefenen: reanimeren, een AED gebruiken, verbanden aanleggen en een beginnende
brand blussen
Sl
Ga dwww.1
en vproefc
Dé basis vo
praktijkkkmeren, banden nende
1440 112bhv 205x65.indd 1 11-10-11 13:35
O&O / NR 3 201466
GASTCOLUMN
‘Hoe zorgen we dat jong en oud in onze organisatie kennis met elkaar uitwisselen en van elkaar leren?’ De vraag komt
van een HR-adviseur van een groot bedrijf. Hij stelt zijn vraag niet louter aan mij, maar aan een bonte verzameling
van ruim twintig congresdeelnemers. Hen mag ik begeleiden in een workshop geïnspireerd door het ‘durf-te-vragen’-
concept (zie durftevragen.com). Dit concept houdt in dat mensen maar wat graag andere mensen helpen met pran-
gende vraagstukken, zeker als die een uitdagend beroep doen op hun kennis, kennissen en creativiteit. En dus laat
ik alle deelnemers fl ink zweten op de vraag van de HR-adviseur.
Ik vraag ze om eerst individueel alle denkbare tips op geeltjes te schrijven – 1 concrete tip per geeltje, liefst in de
gebiedende wijs. Zo van: ‘Bel met x, organiseer workshop y’. Gekke tips mogen – graag zelfs – en ook dubbele tips
zijn van harte welkom. Die suggereren immers dat zo’n tip kennelijk een voldragen idee is. Daarna staan alle deel-
nemers een voor een op, lezen hun tip voor en plakken die op een brown paper. De ene na de andere tip verschijnt
op het bruine papier, variërend van mentor-rollen voor ouderen, via ‘fl itscolleges’ die oudere vakspecialisten aan
jongere geven, of juist jong aan oud, tot een ‘doceerplicht’ voor iedereen die iets weet waar anderen van kunnen leren
– want waarom is er wel een leerplicht voor 18-minners, maar geen doceerplicht voor 18-plussers?
Een belangrijke tip blijkt te schuilen in de workshopmethodiek zelf. ‘Organiseer zo’n zelfde workshop in je eigen
organisatie, en zorg dat jong en oud aan tafel zitten’, oppert een van de deelnemers. De ogen van de HR-adviseur
glimmen meteen. Hij ziet het al voor zich: hoe een ingenieur in zijn organisatie met een lastige vraag kampt, waar-
voor hij wel wat ingenieuze adviezen uit onverwachte hoek kan gebruiken. Hoe diezelfde ingenieur tijdens de lunch-
pauze op twintig mensen afstapt en vraagt: ‘In ruil voor een lekker broodje mag je meedenken met mijn uitdagende
vraag, zie ik je zo in zaal 3?’ Hoe vervolgens jonge en oude collega’s uit alle hoeken en gaten van de organisatie
ijverig meedenken en de ingenieur binnen een uur een heel nieuwe kijk op zijn vraagstuk krijgt.
Een ‘interventie’ als deze gaat veel verder dan de vraag waar de HR-adviseur tevoren een antwoord op wilde. Niet
alleen zijn durf-te-vragen workshops een slimme manier om jong en oud kennis te doen uitwisselen. Ook is het een
laagdrempelige vorm van leren, omdat mensen elkaar ad hoc helpen met urgente kwesties waar men, al werkende,
oplossingen voor vindt. Leren raakt zo geïntegreerd in de dagelijkse werkprocessen. Door bovendien ‘Jan en Alleman’
uit te nodigen, raakt iedereen bekend met de werkzaamheden die op diverse afdelingen plaatsvinden – dé manier
om verkokering te doorbreken en mensen de lol van een breed perspectief op werk en ontwikkeling bij te brengen.
Zelfs is het denkbaar om klanten, leveranciers of juist ‘wezensvreemde’ externen (kunstenaars? sporters?) uit te
nodigen, op zoek naar originele antwoorden op prikkelende vragen.
Valkuilen zijn er natuurlijk ook. Hebben mensen wel tijd en ruimte om zich bezig te houden met vragen waarop niet
zij, maar alleen de vraagsteller wordt ‘afgerekend’? Wat hebben ‘meedenkers’ eraan om belangeloos bij te dragen aan
oplossingen voor problemen die niet de hunne zijn? Gelukkig weten we uit wetenschappelijk onderzoek dat maar
weinig zo goed voelt als een ander onvoorwaardelijk helpen. Maar ook dat die neiging tot belangeloos helpen gemak-
kelijk teloorgaat zodra mensen zich afgerekend voelen op strakke, individuele targets. Organisaties die serieus werk
willen maken van een leer- en ontwikkelklimaat kunnen dus maar beter vrij baan geven voor durf-te-vragensessies
en andere mogelijke vrijplaatsen voor collegiaal on-the-job leren. Zodra mensen zulke vrijplaatsen enthousiast be-
nutten, zijn zowel organisatie als mens spekkoper: de organisatie omdat zij innoveert, de mens omdat hij volop blijft
leren. •
Durf te leren
Prof. dr. Aukje Nauta is bijzonder hoogleraar ‘Employability in werkrelaties’ vanwege de
NSvP bij de UvA en partner bij Factor Vijf. E-mail: [email protected]
Fot
o: P
eter
A.H
. Bak
ker
HR THE NEXT LEVEL 2014RE- THINKING HR!
MELD U AAN OP: WWW.HRTHENEXTLEVEL.NL
Lynda Gratton riep het 5 jaar geleden al, nu ziet iedereen het: een nieuwe realiteit voor HR is aangebroken. De grote veranderingen die de afgelopen jaren in arbeidsorganisaties hebben plaats-gevonden en de komende jaren nog plaats gaan vinden, zorgen voor een veranderende HR agenda.
HR The Next Level richt zich op de HR professional van de toekomst. De professional die nu al bezig is met de wijzigende positie van HR.De professional met een proactieve houding die meebeweegtmet de veranderende wereld.
Met de verschuivingen van de traditionele HR taken naar andere lagen in de organisatie, rijzen de vragen:
• Wat is de HR van de toekomst?• Hoe creëert u nieuwe verbindingen en laat u traditionele denk-
patronen los?• Hoe zorgt u ervoor dat HR een onmisbare schakel blijft voor de
organisatie?
Dé HR Kennisdag biedt u de voorbereiding op de nieuwe realiteit voor HR en geeft u antwoord op al deze vragen. HR The Next Level leert u hoe u in de toekomst een stevige HR rol creëert!
DONDERDAG 9 OKTOBER 2014
MEDIAPLAZA UTRECHT
INITIATIEF VAN:
PARTNERS:
Cedeo feliciteert alle HR-dienstverleners in deze advertentie met hun recent verkregen nieuwe of vernieuwde
Cedeo-erkenning. Dat betekent dat minimaal 80% van hun klanten tevreden is over de performance, klantgericht-
heid en de samenwerking. De erkenning wordt verleend op basis van regelmatig klanttevredenheidsonderzoek
onder inkopers en opdrachtgevers uit het bedrijfsleven, de overheid en de non-profitsector. Dat houdt de aanbie-
ders scherp, het aanbod op niveau en het keurmerk waardevol.
En het geeft u zekerheid, als u verantwoordelijk bent voor het
inkopen van opleidingen, trainingen of andere HR-diensten.
Ga voor meer informatie over de procedure om Cedeo-erkend
te worden naar www.onderscheiddoorerkenning.eu
Cedeo-erkend: laat uw klanten weten dat ze goed zitten.
K.P. van der Mandelelaan 41a, Rotterdam Postbus 701, 3000 AS Rotterdam T. 010 - 201 42 22 www.cedeo.eu [email protected]* Cedeo is de onafhankelijke certificerende instantie voor organisaties actief op het gebied van de human resources improvement. Cedeo verleent en registreert het keurmerk ‘Cedeo-erkend’.
5d coaching-training-advies, Alkmaar
5d coaching-training-advies, AlkmaarArjoHuntleigh B.V., TielBABEL Taaltrainingen, UtrechtBestuursacademie Nederland, ZaltbommelBHV.NL / Commitment BV, NijmegenBrokx Consultance, DrunenStichting Centre for Safety and Development, AmersfoortCentric Training, WeespCerein, ZwolleCirquest BV, AmsterdamCT Groep, HarenStichting Deltion Business, ZwolleFeedback Training & Consulting BV, KlundertGITP BV, TilburgGlobal Knowledge Network Netherlands bv, NieuwegeinGraydon Belgium NV, BerchemGroenewegen, CulemborgBureau Jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland, ‘s-GravenhageKSG Incompany, NieuwegeinDe Langhenkel Groep, ZwolleLeertouwer Van Dijck & U B.V., HaarlemLSBL, EdeLTC Language Training Centre B.V., NijmegenMariënburgGroep, ZwolleAdviesbureau Van Montfoort, WoerdenNBA Opleidingen, AmsterdamNBA-VRC, AmsterdamNIMO - Project Management Instituut B.V., SoesterbergOPB Opleidingsinstituut Politie- en Beveiligingspersoneel, SittardOpleidingscentrum Haaglanden, ‘s-GravenhagePBLQ ROI, ‘s-GravenhageInstituut voor Psychotrauma, DiemenQuadrant Advies, Kessel
Right Management Nederland B.V., DiemenRINO Groep, UtrechtSamenwerkende Registeraccountants en Accountants-administratieconsulenten, NieuwegeinSirius Training & Advies BV, LeidenSONedutraining, DoetinchemStichting Stimulansz, UtrechtTACC Talen-Communicatie-Centrum Sauer, WieringerwerfTetrix Bedrijfsopleidingen, HeerhugowaardVMR Partners BV, EdeWelten Opleiding & Organisatieontwikkeling, Vessem
OBD Noordwest, Hoorn
OAB Dekkers BV, Nuenen
5d coaching-training-advies, AlkmaarBestuursacademie Nederland, ZaltbommelBusiness School Nederland, Buren (gld)Stichting Centre for Safety and Development, AmersfoortCentric Training, WeespCerein, ZwolleGITP BV, TilburgGlobal Knowledge Network Netherlands bv, NieuwegeinGO opleidingen, VoorburgGraydon Belgium NV, BerchemBureau Jeugdzorg Haaglanden en Zuid-Holland, ‘s-GravenhageJuvent, MiddelburgDe Langhenkel Groep, ZwolleLindenhaeghe, Bilthoven
MariënburgGroep, ZwolleAdviesbureau Van Montfoort, WoerdenNBA Opleidingen, AmsterdamNBA-VRC, AmsterdamNEVI-Purspective B.V., ZoetermeerNIMO - Project Management Instituut B.V., SoesterbergOpleidingscentrum Haaglanden, ‘s-GravenhageOPP Nederland, AmsterdamDe Opvoedpoli, AmsterdamPBLQ ROI, ‘s-GravenhageProjectsOne, BreukelenRINO Groep, UtrechtSamenwerkende Registeraccountants en Accountants-administratieconsulenten NieuwegeinSecretary Management Institute, EindhovenSONedutraining, DoetinchemStichting Stimulansz, UtrechtTetrix Bedrijfsopleidingen, HeerhugowaardTSM Business School, EnschedeWEKA Uitgeverij B.V., AmsterdamWelten Opleiding & Organisatieontwikkeling, Vessem
Right Management Nederland B.V., Diemen
Deze HR-dienstverleners kregen hun Cedeo-erkenning van de strengste jury...
hun klanten