Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

100
Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 1 (alleen voor privé gebruik)

Transcript of Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Page 1: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 1

(alleen voor privé gebruik)

Page 2: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 2

(alleen voor privé gebruik)

Alfred Driessen en Gerard Nienhuis (redactie)

Evolutie wetenschappelijk model

of seculier geloof

Pleidooi voor intellectuele bescheidenheid

© 2010 Uitgeverij Kok – Kampen

www.kok.nl

Omslagontwerp Garage BNO

Binnenwerk Stampwerk – Amersfoort, Jacqueline Roest

ISBN 978 90 435 1767 6

NUR 700/738

Page 3: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 3

(alleen voor privé gebruik)

Evolutie: wetenschappelijk model of seculier geloof

Pleidooi voor intellectuele bescheidenheid

Redactie Prof. A. Driessen en Prof. G. Nienhuis

Bijdragen

Inleiding 4

Introductie per hoofdstuk 10

Prof. Nico M. van Straalen, bioloog, Vrije Universiteit Amsterdam

Waarom biologen niet twijfelen aan de evolutietheorie

Prof. Alfred Driessen, natuurkundige 25

Evolutie bekeken met de bril van een natuurkundige

Prof. Gerard Nienhuis, natuurkundige, Universiteit Leiden 33

Grenzen aan het fysische wereldbeeld

Dr. Everard de Jong 44

Evolutie en schepping

Rabbijn Dr. Tzvi C. Marx 78

Jodendom, Schepping en Evolutie

Dr. Mohammed M. Ghaly, Universiteit Leiden 87

Islam en Darwin: de receptie van Darwin en de evolutietheorie in de

Islamitische traditie

Page 4: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 4

(alleen voor privé gebruik)

Inleiding

Na afloop van het Darwinjaar 2009 kan men constateren dat de persoon van

Darwin en zijn geesteskind, de evolutietheorie, nog steeds de gemoederen raken.

De voor- en tegenstanders zoeken en vinden steeds nieuwe argumenten om hun

gelijk aan te tonen. Het is daarbij opmerkelijk dat de strijd vooral buiten de

wetenschappelijke kringen wordt gevoerd.

Je kunt je afvragen waarom een wetenschappelijke theorie, die op zoek is naar

een systematiek in bepaalde biologische ontdekkingen, zoveel aandacht trekt

juist van mensen die geen natuurwetenschapper zijn. Het antwoord hierop is dat

evolutie ook gaat over de biologie van de mens. Daarbij worden in de theorie

van de evolutie juist de meest essentiële vragen behandeld, namelijk die naar

onze oorsprong en in zekere zin ook naar onze uiteindelijke bestemming, ook al

is die nog zo doelloos. En dat raakt natuurlijk onze meest intieme gedachten en

gevoelens.

Een persoonlijke herinnering schiet mij even te binnen. In de weken voor het

eindexamen gymnasium werden wij scholieren door de verschillende leraren op

een stimulerende wijze toegesproken. Kort samengevat kwamen hun woorden

erop neer dat juist hun vak bijzondere aandacht verdiende. Dat zei de leraar

Engels met dezelfde overtuiging als de leraar wiskunde of scheikunde. In de

competitie van vakdisciplines gebeurt hetzelfde. Als natuurkundige betrap ik

mijzelf en mijn vakgenoten er vaak op dat wij menen over alles te kunnen

meepraten. Het is een diep menselijke verleiding alleen kennis te nemen van wat

ons interesseert en wat wij denken te kunnen begrijpen. En dat beperkte deel van

de werkelijkheid beschouwen wij dan als het belangrijkste en meest relevante.

Als wij naar de evolutie kijken zien wij dat die vanaf het begin niet als een

uitsluitend biologisch model werd beschouwd. Want onmiddellijk werden

extrapolaties gedaan naar kennisgebieden die weinig met biologie en

natuurwetenschappen te maken hadden. Omgekeerd claimden niet-

natuurwetenschappelijk gevormde personen dat hun visie op biologische

vraagstukken het laatste woord zou moeten hebben. Als gevolg daarvan ziet men

een wereldwijde discussie, die met veel inzet, overtuiging en emotie wordt

gevoerd.

Met deze bundel willen de auteurs een inhoudelijke bijdrage aan deze

discussie leveren. Enerzijds willen zij laten zien dat het evolutiemodel van een

hypothese inmiddels is uitgewerkt tot een algemeen aanvaarde theorie in de

biologie. Anderzijds trachten zij duidelijk te maken dat een biologisch model

inherente grenzen kent die alleen met behulp van andere wetenschappen, de

geesteswetenschappen namelijk, kunnen worden overschreden.

Het boek bevat drie essays van deskundigen op het gebied van de drie grote

monotheïstische godsdiensten, het jodendom, het christendom en de islam. Alle

drie geven argumenten voor hun overtuiging dat wetenschap en geloof in een

transcendente God samen kunnen gaan. Wat niet samengaat, is evolutie als

Page 5: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 5

(alleen voor privé gebruik)

seculier geloof en het geloof in één God, die in deze drie godsdiensten wordt

beleden.

Het boek betreft daarmee de grenzen tussen kennisgebieden en zoekt een weg

om kennis uit de verschillende deelgebieden te integreren. Het streeft ernaar

intellectuele integriteit te respecteren, en zoekt daarmee naar eenheid van

kennis. Het boek is gericht op een publiek met enige belangstelling voor

wetenschappelijke en filosofische vraagstukken.

Het idee voor dit boek is ontstaan n.a.v. 2 lezingencycli, die in het voorjaar van

2009 werden gehouden. Tzvi Marx en Mohammed Ghaly spraken op een

symposium Schepping en Evolutie in het Museum Naturalis in Leiden, dat

georganiseerd was door de Raad van Kerken. Nico van Straalen, Everard de

Jong en Alfred Driessen waren sprekers in een lezingencyclus Schepping en/of

Evolutie van het r.k. Studentenpastoraat in Amsterdam.

De redacteurs zijn Ernst Zwart van de uitgeverij Kok erkentelijk voor de steun

en suggesties bij het tot stand komen van dit boek.

Alfred Driessen

Gerard Nienhuis

Page 6: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 6

(alleen voor privé gebruik)

Introductie per hoofdstuk

Nico van Straalen

Introductie

In de eerste bijdrage legt Nico van Straalen, hoogleraar biologie aan de Vrije

Universiteit, uit dat het evolutiemodel sinds de introductie van Darwin is

geëvalueerd van een werkhypothese tot een algemeen aanvaarde theorie binnen

de biologie. Er worden enkele voorbeelden gegeven van opmerkelijke

biologische feiten die alleen met de evolutietheorie kunnen worden verklaard.

Ook geeft hij voorbeelden van de vaak genoemde missing links die intussen wel

gevonden zijn. Ten slotte schetst hij beknopt de grenzen van zijn vakgebied.

Biografie

Prof. dr. Nico van Straalen (1951) studeerde biologie aan de Vrije Universiteit

en promoveerde daar in 1983 op het proefschrift "Comparative demography of

Collembola populations". Daarna was hij werkzaam aan de VU eerst als lector

en vanaf 1992 als hoogleraar dierecologie. Hij is nu vooral geïnteresseerd in de

toepassing van moderne moleculaire biologische inzichten op problemen van

ecologie en evolutie. Naast zijn wetenschappelijke publicaties schrijft hij een

wekelijkse column in een dagblad.

Alfred Driessen

Introductie

In de tweede bijdrage kijkt Alfred Driessen, emeritus hoogleraar natuurkunde

aan de Universiteit Twente, met de ogen van een natuurkundige naar evolutie.

Hij tracht aan te tonen dat met de introductie van het begrip toeval in de biologie

al een grens wordt overschreden. Want hiermee verlaat de onderzoeker het

terrein van de natuurwetenschap, om zich te begeven in de wereld van de ideeën

en geesteswetenschap. Daarnaast betoogt hij dat de mogelijkheid biologische

systemen te ontleden tot op de kleinste bouwstenen (moleculen en atomen) niet

inhoudt dat het organisme zonder meer vanuit deze deeltjes kan worden

geconstrueerd. Het evolutieproces is subtieler dan het spelen met een

blokkendoos.

Biografie

Prof. dr. Alfred Driessen (1949) studeerde natuurkunde in Keulen en Bonn en

rondde in 1973 zijn studie af aan de Universiteit van Amsterdam. Na zijn

promotie (1982) aan deze universiteit en een postdocperiode werkte hij vanaf

1988 aan de Universiteit Twente op het gebied van geïntegreerde optica. Daar

werd hij in 2003 benoemd tot hoogleraar in geïntegreerde optische

Page 7: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 7

(alleen voor privé gebruik)

microsystemen. Vanaf zijn studentenjaren is hij geïnteresseerd in filosofische

vraagstukken, met name de filosofie van de natuurwetenschappen. Sinds 2008

heeft hij zijn werk aan de universiteit sterk gereduceerd en werkt hij nu

uitsluitend in enkele maatschappelijk georiënteerde instellingen. Hij publiceert

voornamelijk over onderwerpen uit de (technische) wetenschappen en in

geringere mate uit het gebied van wetenschapsfilosofie.

Gerard Nienhuis

Introductie

Gerard Nienhuis gaat uit van het gegeven dat waarneembare verschijnselen in de

materiële wereld zich laten beschrijven als natuurlijke processen, beheerst door

wetmatigheden zoals die in de basistheorieën van de natuurkunde worden

weergegeven. Dat is de basis van de natuurwetenschap, die leidt tot kennis met

een ongeëvenaarde betrouwbaarheid en nauwkeurigheid. Ook ons inzicht in de

geschiedenis van de kosmos en het leven op aarde is daarop gebaseerd. Het

fysische wereldbeeld dat daardoor wordt opgeroepen heeft een gesloten

karakter. Als we die geslotenheid al te ernstig nemen stuiten we echter op

paradoxen. Er zijn dan ook gegronde redenen om vraagtekens te zetten bij een

volledig gesloten wereldbeeld.

Biografie

Prof. dr. Gerard Nienhuis (1944) studeerde theoretische natuurkunde te Utrecht,

waar hij in 1970 promoveerde. Na een verblijf in de Verenigde Staten werkte hij

als wetenschappelijk medewerker en hoogleraar in Utrecht. Sinds 1991 is hij

hoogleraar aan de Universiteit Leiden. Zijn onderzoeksgebied is de

quantumoptica en de interactie tussen materie en licht.

Everard de Jong

Introductie

Mgr. dr. Everard de Jong ziet de graduele ontwikkeling van de soorten, tot de

homo sapiens sapiens, als een vrijwel onomstreden paradigma van de biologie.

Zijn bijdrage kan worden beschouwd als een filosofische reflectie op de door

biologen bereikte resultaten en inzichten. In het eerste deel geeft hij een

historisch overzicht van pre-darwinistische opvattingen over het ontstaan van

soorten, om dan - via Darwins theorie en haar verdere uitwerkingen - naar de

moderne synthese van deze theorie over te gaan. In het tweede deel spreekt hij

over verschillende moeilijkheden die opgeroepen worden door de

verklaringsprincipes, die de meeste biologen hanteren. Zijn laatste overwegingen

gaan daarbij over de mens en over God en de evolutie.

Page 8: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 8

(alleen voor privé gebruik)

Biografie

Mgr. Dr. Everard de Jong (1958) is bisschop van de Rooms-Katholieke Kerk.

Na zijn technische schoolopleiding studeerde hij aan het Grootseminarie te

Rolduc en later aan de Pontificia Università San Tommaso d'Aquino - het

Angelicum, waar hij in 1986 het licenciaat in de filosofie behaalde. Hij

promoveerde in 1989 in de filosofie aan de Catholic University in Washington

DC, op het proefschrift “Galileo Galilei's Logical treatises and Giacomo

Zabarella's Opera logica. A Comparison”.

Tzvi C. Marx

Introductie

Dr. Tzvi Marx, die zichzelf als een traditionele jood en rabbijn presenteert, legt

uit hoe de joodse traditie gewend was de heilige Schrift te lezen. In deze open

visie was en is er altijd ruimte voor dieper inzicht van de waarheid. Het is

dezelfde God die de schepping, het werkterrein van de natuurwetenschappen,

gebruikt om zich te openbaren, naast de bijzondere openbaring, de heilige

Schrift. Darwin heeft daarmee een natuurlijke plaats binnen de joodse traditie, in

tegenstelling tot de fundamentalistische creationisten. Als het ontstaan van de

mens in het geding is benadrukt hij echter dat alleen de mens is "geschapen naar

het beeld van God". Daardoor is er voor hem een categorische discontinuïteit

tussen mens en dier. Ook Darwin zelf bleef het begin van alle dingen als een

onoplosbaar mysterie beschouwen.

Biografie

Rabbijn dr. Tzvi C. Marx, is auteur van Disability in Jewish Law (Routledge,

2002) en publicist over het jodendom in Nederland. Hij woont sinds 1996 in

Vught, waar hij de Tenachon uitgeeft, een driemaandelijks tijdschrift over

joodse thema's. Hij heeft gedoceerd aan verschillende universiteiten (Radboud

Universiteit Nijmegen) en hogescholen (Windesheim, Utrecht), instituten en

studiegroepen in Nederland en neemt deel aan interreligieuze activiteiten op

internationaal vlak. Hij is als rabbijn bevestigd aan de Yeshiva University (New

York City), heeft een graad in de wiskunde en psychologie, en behaalde zijn

doctoraat aan de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht. Hij is

directeur van onderwijs geweest van het Shalom Hartman Institute (Jerusalem).

Hij schrijft voor Tikkun, een tweemaandelijks tijdschrift over Jodendom en

Politiek, waarvoor hij ook in de adviesraad zitting heeft.

Page 9: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 9

(alleen voor privé gebruik)

Mohammed Ghaly

Introductie

In zijn hoofdstuk benadrukt dr. Mohammed Ghaly dat de islamitische traditie

een rijk debat kent over Darwin en diens evolutietheorie vanaf de negentiende

eeuw. Hij geeft hiervan voorbeelden en laat daarbij voorstanders en

tegenstanders van de evolutietheorie aan het woord. Hij betreurt het dat dit debat

nauwelijks bekend is bij de deelnemers aan de moderne discussie over de

evolutietheorie. Dat verklaart volgens hem de onjuiste mediaberichten die

moslimstudenten aan de VU en de creationist Harun Yahya presenteren als dé

vertegenwoordigers van de islamitische traditie. Hij concludeert dat

wetenschappelijk onderzoek onontbeerlijk is om zulke misverstanden te

ontzenuwen en om het niveau van het publieke debat te verhogen.

Biografie

Dr. Mohammed Ghaly (1976) studeerde Islamic Studies eerst aan de al-

Azharuniversiteit in Egypte (Bachelor, cum laude, 1999) en daarna in Leiden

(Master, cum laude, 2002). In 2008 promoveerde hij in Leiden op "Islam and

Disability: Perspectives in Islamic Theology and Islamic Jurisprudence" Zijn

proefschrift werd eind 2009 gepubliceerd door Routledge (London & New

York) onder de titel Islam and Disability: Perspectives in theology and

Jurisprudence. Sindsdien werkt hij als universitair docent Islamitische

Theologie aan de Universiteit Leiden en verricht onderzoek naar de islamitische

biomedische ethiek en moslims in het Westen.

Page 10: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 10

(alleen voor privé gebruik)

Waarom biologen niet twijfelen aan de evolutietheorie

Nico M. van Straalen

Afdeling dierecologie

Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen

Vrije Universiteit

De Boelelaan 1085

1081 HV Amsterdam

e-mail: [email protected]

De evolutietheorie ligt veel mensen zwaar op de maag. Je hoeft maar te kijken

naar de vele anti-evolutie-websites op het internet en de talloze uitingen van

maatschappelijke groeperingen die de evolutiebiologie afwijzen omdat de

conclusies daarvan niet stroken met een letterlijke uitleg van de Bijbel of de

Koran. Het merkwaardige is echter dat je onder biologen nauwelijks twijfel

aantreft. De enkele biologen die een creationistisch standpunt verkondigen,

zoals Borger (2009) worden door collega's niet serieus genomen. Er zijn zelfs

vele gelovige evolutiebiologen zoals de Amerikanen Kenneth Miller, Francisco

Ayala en Francis Collins.

De reden dat biologen niet om de geldigheid van de evolutie heen kunnen is

dat de hele biologie doortrokken is van evolutie. Dit werd treffend onder

woorden gebracht in een beroemd artikel van de Russisch-Amerikaanse

geneticus Theodosius Dobzhanski, dat biologen graag citeren: "Nothing makes

sense in biology except in the light of evolution" (Dobzhanski 1973). De Franse

paleontoloog, filosoof en Jezuïtisch priester Pierre Teilhard de Chardin drukte

het nog sterker uit, in zijn boek "Het verschijnsel mens". Een beetje theatraal

(maar zo is zijn stijl) schrijft hij: "De evolutie, een theorie, een systeem, een

hypothese? – Volstrekt niet; veel meer dan dat: een algemene voorwaarde

waarnaar voortaan alle theorieën, alle hypothesen, alle systemen zich moeten

voegen, waaraan zij moeten beantwoorden willen zij denkbaar en waar zijn. Een

licht dat alle feiten bestraalt, een curve waarmee alle lijnen moeten meegaan, dat

is de evolutie" (Teilhard de Chardin 1947, p. 193).

Sinds men op grote schaal begonnen is het complete erfelijk materiaal van

allerlei organismen in kaart te brengen is de overtuiging dat alle levende

organismen uit elkaar ontstaan zijn en terug te voeren zijn op één oorsprong,

alleen maar toegenomen. In deze bijdrage wil ik drie typen van bewijsmateriaal

bespreken: (1) de enorme uniformiteit in het leven, (2) de evolutionaire historie

die zichtbaar is in de lichaamsbouw van een dier, en (3) het grote aantal

fossielen dat de laatste jaren gevonden wordt. Daarmee hoop ik aan te tonen dat

Page 11: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 11

(alleen voor privé gebruik)

de bewijzen voor evolutie veel sterker zijn dan de meeste mensen denken, wat

verklaart waarom geen enkele bioloog twijfelt aan de evolutietheorie.

Twee gescheiden magisteria

De oervader van de evolutiebiologie, Charles Darwin, realiseerde zich al hoe

controversieel zijn gedachtegoed was. De kerngedachte van zijn boek "The

Origin of Species" (Darwin 1859), namelijk dat soorten niet constant zijn maar

variëren en uit elkaar ontstaan zijn, was op zich nog niet zo schokkend, maar de

implicatie wel: ook de mens zelf is ontstaan uit een voorouder die zelf niet mens

was. Omdat deze conclusie overduidelijk in strijd was met een letterlijke lezing

van het boek Genesis werd de evolutiegedachte van het begin af aan fel

bestreden, het eerste vanuit de Anglicaanse kerk in Engeland. Beroemd is het

debat tussen Thomas Huxley, een navolger van Darwin, en het hoofd van de

Anglicaanse kerk, bisschop Wilberforce (Fig. 1). Op 30 juni 1860 hield

Wilberforce een toespraak in het Universiteitsmuseum van Oxford, ter

gelegenheid van de opening van het nieuwe gebouw. Hij bestreed daarin

Darwins theorie vanwege gebrek aan bewijs. Het meest bekend is het einde van

zijn lezing waarin hij een vraag stelde aan Huxley, bedoeld om hem klem te

zetten: "Als u beweert dat wij van de aap afstammen, is het dan via mijn

grootvader of via mijn grootmoeder?" Maar Huxley antwoordde na enige

aarzeling: "Als u, met al uw verstand en invloed, ons serieuze debat op deze

manier in het belachelijke wilt trekken, dan stam ik nog liever van een aap af

dan van iemand van uw soort."

Fig. 1. Spotprenten van bisschop Samuel Wilberforce (links) en Thomas Huxley (rechts), verschenen in het tijdschrift Vanity Fair naar aanleiding van hun debat over Darwins evolutietheorie in het Universiteitsmuseum van Oxford op 30 juni 1860. Uit Strickberger (2000).

Page 12: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 12

(alleen voor privé gebruik)

Er is geen transcript van de bijeenkomst en het is daarom niet zeker of

Wilberforce en Huxley zich precies op deze manier uitgelaten hebben. De

bronnen voor de gebeurtenis bestaan uit vier brieven o.a. van Joseph Henslow

aan Charles Darwin, die zelf niet aanwezig was (Thomson 2000). Toch is het

Wilberforce-Huxley-debat een icoon geworden van de tegenstelling tussen

evolutie en religie. Maar is het wel nodig om de twee gebieden zo tegen elkaar

af te zetten?

De grote evolutiebioloog S.J. Gould, overleden in 2002, heeft in een artikel

uit 1997 het idee geïntroduceerd dat religie en wetenschap te beschouwen zijn

als twee "niet-overlappende magisteria": twee kennisgebieden die ieder een

bepaald aspect van de werkelijkheid bestrijken, en die uitspraken doen waarvan

de geldigheid zich beperkt tot het eigen kennisgebied (Gould 1997). Wetenschap

gaat over hoe de natuur in elkaar zit; religie heeft daar niets over te melden.

Omgekeerd houdt de wetenschap zich niet bezig met zaken als naastenliefde,

inspiratie en spiritualiteit. Gould kwam met zijn voorstel na de bestudering van

een verklaring, uitgegeven op 22 oktober 1996, door Paus Johannes Paulus II. In

die verklaring ("Truth cannot contradict truth") stelde de paus dat evolutie te

beschouwen is als een feit dat consistent is met de katholieke leer. Hij greep

daarbij terug op de encycliek "Humani generis" van Paus Pius XII die het idee

van twee gescheiden magisteria, wetenschap en religie, feitelijk al naar voren

gebracht had. Pius XII had de evolutie nog afgeschilderd als onbewezen en

gevaarlijk, maar met de verklaring van Johannes Paulus II werd dit gecorrigeerd,

aldus Gould.

Ook op een Vaticaanse conferentie over biologische evolutie (3 – 7 maart

2009) werd geconcludeerd dat er nu sprake lijkt te zijn van vrede tussen creatie

en evolutie. In de islamitische wereld neemt het anti-evolutionisme echter toe.

Dit blijkt o.a. uit een voorval tijdens de genoemde Vaticaanse conferentie: Een

spreker van de Harun Yahya-beweging stond op, maar omdat hij zich niet wilde

beperken tot het stellen van een vraag werd hem het woord ontnomen (Reuters

Blogs 2009). Ook in de dagelijkse onderwijspraktijk blijkt dat met name

islamitische studenten worstelen met de acceptatie van de evolutietheorie (Van

Straalen 2006).

De kern van de evolutietheorie

Charles Darwin stelde dat de individuen die tot één biologische soort gerekend

worden en onderling kruisen, niet allemaal hetzelfde zijn maar onderling

verschillen. Hij onderbouwde deze stelling met talloze voorbeelden. Veel van

die verschillen zijn bovendien erfelijk, d.w.z. dat als de ouders een bepaald

afwijkend voorkomen hebben, hun kinderen dat over het algemeen ook hebben.

Verder stelde Darwin dat alle soorten een vermogen tot voortplanting hebben

Page 13: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 13

(alleen voor privé gebruik)

dat ver boven de draagkracht van het milieu ligt, zodat er een continue strijd om

het bestaan heerst. Als nu, zo redeneerde hij, de verschillen tussen individuen, al

was het maar gedeeltelijk, bepalend zijn voor het succes in de strijd om het

bestaan, zullen de vertegenwoordigers die zulke goede eigenschappen hebben

meer nakomelingen krijgen. Hun type zal van generatie op generatie toenemen.

Als geheel verandert daardoor de samenstelling van de soort en gaan de types

met de beste aanpassingen aan het milieu overheersen.

De redenering van Darwin is grotendeels correct gebleken. Het enige dat

Darwin niet kon overzien is hoe de verschillen tussen individuen ontstaan en hoe

ze doorgegeven worden aan de nakomelingen. Intuïtief had hij echter wel de

correcte aanname gedaan dat overerfbare variatie ongericht ontstaat. Dat wil

zeggen dat het proces dat verschillen tussen individuen genereert lukraak is en

geen weet heeft van het milieu. Natuurlijke selectie zorgt er vervolgens voor dat

sommige van de nieuw ontstane types een voordeel krijgen en in frequentie gaan

toenemen. Het evolutionaire mechanisme is dus een combinatie van toeval

(ontstaan van verschillen) en onvermijdelijkheid (selectie op de beste), zoals

treffend onder woorden gebracht door Jacques Monod in zijn boek "Toeval en

onvermijdelijkheid" (Monod 1970).

Toen in het begin van de twintigste eeuw meer zicht kwam op de wetten van

de erfelijkheid kon de evolutietheorie op een steviger basis geschoeid worden.

De versie van de evolutietheorie die in het begin van de 20e eeuw vorm kreeg

wordt wel de "moderne synthese" genoemd en werd samengevat in een beroemd

boek van Julian Huxley (kleinzoon van Thomas) uit 1942: "The Modern

Synthesis". In deze "moderne synthese" werd evolutie gedefinieerd in

populatiegenetische termen, ongeveer als volgt: "door mutatie ontstaan in een

populatie nieuwe varianten van genen (allelen), waarvan de frequentie (relatief

voorkomen in de populatie) verandert door natuurlijke selectie en genetische

drift". Met de laatste toevoeging "genetische drift", gaf men aan dat evolutie ook

neutraal kan zijn, dat wil zeggen dat frequenties van nieuwe allelen niet alleen

door selectie veranderen, maar ook door toevalsprocessen, vooral in kleine

populaties en bij kolonisaties van eilanden. Als onderdeel van de nieuwe

synthese werden wiskundig-statistische modellen ontwikkeld waarmee

evolutionaire processen onder eenvoudige omstandigheden kwantitatief

voorspeld konden worden.

De moderne synthese domineerde de evolutionaire theorievorming tot in de

jaren 90 van de 20e eeuw. Een typische exponent daarvan is Richard Dawkins,

een evolutiebioloog die bij het grote publiek bekend werd met zijn boek "Het

zelfzuchtig gen" (Dawkins 1976). Dawkins stelde dat evolutie plaatsvindt op het

niveau van het gen: door natuurlijke selectie neemt de frequentie toe van allelen

die de drager een voordeel opleveren. In sommige gevallen vallen de belangen

van het individu en het gen niet samen, bijvoorbeeld als een alternatief gen in

frequentie kan toenemen door niet het individu waar hij in zit te bevoordelen

maar andere dragers van hetzelfde allel. Dit is het geval bij de werksters van

Page 14: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 14

(alleen voor privé gebruik)

sociale insecten die vanwege de typische verwantschapsrelaties in een kolonie er

beter aan doen het broed van de koningin te verzorgen dan zelf nakomelingen te

krijgen.

De ideeën van populatiebiologen zoals Dawkins werden ook toegepast op de

menselijke maatschappij en het menselijk gedrag. Het meest bekend is de

Amerikaanse ecoloog E.O. Wilson die stelde dat biologische disciplines zoals

neurobiologie, gedragsbiologie en populatiebiologie een solide basis kunnen

vormen voor de sociale wetenschappen. Hij noemde deze nieuwe wetenschap

sociobiologie (Wilson 1978). In de sociobiologie werd sterk de nadruk gelegd

op het gen als eenheid van selectie; menselijk gedrag werd verklaard als een

mengsel van in het verleden verworven aanpassingen, hoofdzakelijk aan

omstandigheden die nu niet meer bestaan, namelijk de omgeving van de jager-

verzamelaar-gemeenschappen van 40.000 jaar geleden. Sociobiologische

principes zijn nog steeds populair, hoewel er meer aandacht is gekomen voor de

groep als eenheid van selectie (Wilson & Wilson 2007).

In het begin van de jaren 90 van de 20e eeuw begon zich een revolutie af te

tekenen in de biologische wetenschappen. Door technologische vernieuwingen

werd het mogelijk om het complete erfelijk materiaal (het DNA) van een soort

in kaart te brengen. Deze nieuwe wetenschap werd bekend als genoombiologie

(genomics). Met het woord genoom wordt het DNA in zijn geheel aangeduid:

alle genen, maar ook de lange stukken DNA tussen de genen waarvan men

veelal de betekenis niet kent. Nadat men eerst de genomen van bacteriën, gist,

een worm en de fruitvlieg in kaart gebracht had, is men al snel begonnen aan het

genoom van de mens. Op 26 juni 2000 konden Francis Collins (National

Institutes of Health) en J. Craig Venter (Celera Genomics) samen met president

Bill Clinton aankondigen dat het genoom van de mens grotendeels bekend was.

De aankondiging in het jaar 2000 werd gekenschetst als een mijlpaal voor de

mensheid, maar eigenlijk duurde het nog tot 2004 voordat alle gaten naar

behoren gedicht waren en zelfs dat moment werd nog beschouwd als "het einde

van het begin" (Stein 2004).

De opkomst van de genoombiologie had een grote invloed op het denken

over evolutie. Het bleek dat het aantal genen, zelfs van complexe organismen,

onverwacht klein was. Voor de mens was men jarenlang uitgegaan van 142.000,

maar toen de genoomkaart klaar was bleken het er hoogstens 30.000 te zijn. Op

dit moment wordt het aantal menselijke genen nog lager geschat, nl. ten hoogste

24.000. Verder bleek dat een groot deel van het genoom bestond uit onderdelen

die geen betekenis leken te hebben. Een deel van dit DNA is waarschijnlijk

betrokken bij de regulatie van de activiteit van die 24.000 genen, maar voor het

grootste deel van het genoom geldt tot op de dag van vandaag dat de functie

onbekend is.

Vanwege het beperkte aantal genen in het genoom is het duidelijk dat de

uiterlijke kenmerken van een individu, vooral als het gaat om complexe zaken

als gedrag, nooit te herleiden zijn tot één enkel gen. Genen doen hun werk in

Page 15: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 15

(alleen voor privé gebruik)

uiterst complexe netwerken. Om één gen te activeren zijn minstens 20 andere

genen nodig, die ieder op hun beurt in verschillende combinaties ook weer

betrokken zijn bij de regulatie van andere genen. Een verandering in het DNA

kan zonder gevolgen blijven (als die verandering plaatsvindt in een niet-

functionerend onderdeel), het kan de activiteit van een bepaald gen beïnvloeden

(bij een mutatie in een regulerend deel) of het kan de structuur van een eiwit

beïnvloeden (bij een mutatie in een gen zelf). Evolutie vindt plaats in een zeer

complex netwerk van interacties.

Fig. 2. Evolutie is het gevolg van twee processen: inwendige turbulentie (het genoom, rechts) en uitwendige selectie (het milieu, links). Turbulentie in het genoom ontstaat via spontane mutaties in het DNA die ongericht zijn. Als deze mutaties een voor- of nadeel veroorzaken voor het individu zal natuurlijke selectie er voor zorgen dat ze in frequentie toenemen of geëlimineerd worden. Het is ook voorstelbaar dat de veranderingen die het genoom genereert neutraal zijn ten opzichte van het milieu waardoor evolutie kan optreden zonder natuurlijke selectie.

Vanwege de nieuwe inzichten van de genoombiologie, die de samenhang

tussen alle genen van een individu benadrukt, beginnen steeds meer biologen

(inclusief schrijver dezes) zich ongemakkelijk te voelen bij de definitie van

evolutie volgens de "moderne synthese" en bij de simplistische voorstelling van

zaken door Dawkins en anderen.

Page 16: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 16

(alleen voor privé gebruik)

De grote rol die Darwin en de "moderne synthese" toeschreven aan

natuurlijke selectie is feitelijk maar de helft van het verhaal (Fig. 2). We kunnen

de evolutie niet begrijpen zonder de andere helft er bij te betrekken, het ontstaan

van veranderingen. In het inwendige (het genoom) vinden voortdurend allerlei

moleculaire reorganisaties plaats, waarvan de uitkomst steeds getoetst wordt aan

het milieu. Deze reorganisaties zijn veel ingrijpender dan men altijd gedacht

heeft: het gaat niet alleen om plaatselijke vervanging van een onderdeeltje, maar

om het verplaatsen van grote delen DNA, het introduceren van vreemd DNA

door middel van virussen, het verdubbelen van hele genen of zelfs grote delen

van een chromosoom. Die moleculaire veranderingen kunnen kleine of grote

gevolgen hebben, nadelig of voordelig, maar in veel gevallen veranderen ze het

uiterlijk van een soort zonder dat ze een voor- of een nadeel voor het individu

veroorzaken. In dat geval is de turbulentie in het genoom eigenlijk de drijvende

kracht achter de evolutie en speelt natuurlijke selectie een relatief kleine rol.

Natuurlijke selectie is eerder op te vatten als een gevolg dan als een oorzaak van

evolutie (Reid 2007).

Een tweede nieuw inzicht waarmee de moderne evolutiebiologie afstand

neemt van de "moderne synthese" is de hernieuwde aandacht voor

"lamarckiaanse overerving". Al vóór Darwin had de Franse zoöloog Jean-

Baptiste Lamarck een principe geformuleerd dat bekend staat als "erfelijkheid

van verworven eigenschappen": als een diersoort een bepaald orgaan tijdens zijn

leven oefent of zeer intensief gebruikt zal dat versterkt worden of in omvang

toenemen. Volgens Lamarck zullen daardoor ook de nakomelingen die

verbeterde eigenschap vertonen:

"Or, tout changement acquis dans un organe par une habitude d'

emploi suffisante pour l' avoir opéré, se conserve ensuite par la

génération, s' il est commun aux individus qui, dans la fécondation,

concourent ensemble à la reproduction de leur espèce. Enfin, ce

changement se propage, et passe ainsi dans tous les individus qui se

succèdent et qui sont soumis aux mêmes circonstances, sans qu'ils

aient été obligés de l' acquérir par la voie qui l' a réellement créé."

(Lamarck, 1809, p. 261).

("Oftewel, elke verandering die een orgaan verwerft vanwege een

gebruiksgewoonte die voldoende is om haar tot stand te brengen, wordt

vervolgens bewaard in de generatie, als ze gemeenschappelijk is aan de

individuen die in bevruchting samenkomen voor de voortplanting van hun soort.

Uiteindelijk plant die verandering zich voort en wordt op deze manier

overgedragen op alle individuen die erop volgen en die onderworpen zijn aan

dezelfde omstandigheden, zonder dat ze verplicht zijn om haar te verwerven

langs de weg waarop ze in feite geschapen werd.", vertaling NvS).

Het principe van Lamarck werd echter door Darwin afgewezen en door de

"moderne synthese" sterk verguisd. Heel bekend zijn de proeven van

Weissmann gepubliceerd in 1888, die gedurende twintig generaties de staarten

Page 17: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 17

(alleen voor privé gebruik)

van muizen coupeerde. Elke keer fokte hij door met de staartloze muizen, maar

nooit werden er muizen geboren zonder staarten. Hij wees er ook op dat in het

Midden Oosten, waar al eeuwen een traditie heerst van besnijdenis, nog nooit

jongetjes geboren zijn zonder voorhuid. Wiessmann verklaarde dit verschijnsel

door te stellen dat de erfelijke informatie die overgaat op de nakomelingen (de

kiembaan) in een vroeg stadium van de ontwikkeling gescheiden wordt van het

lichaam zelf (het soma). Veranderingen in het soma hebben dus geen gevolgen

voor de nakomelingen.

In talloze proeven is de correcte conclusie van Weismann bevestigd en het

principe van lamarckiaanse overerving naar de prullenbak verwezen. Toch zien

we in de moderne genetica enkele voorbeelden waarbij het milieu, bijvoorbeeld

het dieet, een langdurige invloed heeft op de expressie van genen. Deze invloed

komt tot stand via epigenetica (mechanismen "op" de gebruikelijke genetica).

Door modificaties aan het DNA of aan de eiwitten waar het DNA omheen

gerold is, verandert de activiteit van genen die daarbij in de buurt liggen. Dit is

een essentieel mechanisme in de ontwikkeling dat ervoor zorgt dat de cel alleen

die genen activeert die passen bij zijn functie en het orgaan waarin hij zich

bevindt. Het zorgt ervoor dat niet alle cellen hetzelfde zijn: levercellen,

niercellen, spiercellen, enz. hebben allemaal hetzelfde DNA maar doen andere

dingen doordat hun epigenetica anders is. Alle epigenetische merkers worden

normaal gesproken bij de vorming van geslachtscellen uitgewist, maar daar

blijken uitzonderingen op te zijn. Zo zijn er aanwijzingen dat kinderen wier

grootmoeder tijdens de hongerwinter van 1944 in ondervoede toestand zwanger

was nu nog een verhoogde kans hebben op veel voorkomende ziektes zoals

diabetes. Het lijkt erop dat het epigenetische patroon van aan- en uitgezette

genen dat onder invloed van de ontwikkeling en het milieu tot stand komt, in

sommige gevallen meerdere generaties bewaard kan blijven, iets wat duidelijk

indruist tegen de opvatting van evolutie volgens Darwin en de "moderne

synthese".

Drie lijnen van bewijs voor evolutie

Zoals boven aangekondigd zal ik in dit hoofdstuk drie lijnen van bewijs voor

evolutie bespreken. Het eerste type bewijs is gebaseerd op de opvallende

uniformiteit van het leven. Organismen in de natuur kunnen qua uiterlijk enorm

van elkaar kunnen verschillen. Denk maar aan een bacterie, een vlinder, een

varen en een giraf: de lichaamsvormen van deze organismen schijnen in niets op

elkaar te lijken. Toch blijkt bij nadere beschouwing dat alle vier organismen

opgebouwd zijn uit microscopisch kleine cellen. Deze cellen hebben in grote

lijnen dezelfde bestanddelen: lipiden (o.a. de membraan om de cel), eiwitten (de

vele structurele componenten en enzymen), koolhydraten (suikers en andere

energiedragers) en nucleïnezuren (DNA en RNA).

Page 18: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 18

(alleen voor privé gebruik)

De bestanddelen van de cel zijn polymeren, dat wil zeggen moleculen die

opgebouwd zijn uit een groot aantal vergelijkbare eenheden. Zo bestaan eiwitten

uit aminozuren. Van die aminozuren zijn er ongeveer 20, maar door ze in

verschillende combinaties achter elkaar te zetten kun je met 20 bouwstenen

duizenden eiwitten maken. Iets soortgelijks geldt voor DNA, dat maar vier

bouwstenen heeft. De genetische informatie van het DNA zit hem in de

volgorde waarmee die bouwstenen aan elkaar zitten. Daarom kun je met een

beperkt aantal bouwstenen toch zulke verschillende organismen maken als een

bacterie, een vlinder, een varen en een giraf.

Fig. 3. Schematische weergave van de boom van het leven. Deze stamboom is gebaseerd op de overeenkomsten in het DNA en geeft aan hoe de hoofdgroepen van het leven uit elkaar geëvolueerd zijn. Niet alle hoofdlijnen zijn benoemd en elke tak is weer opgebouwd uit zeer veel kleinere takjes.

Omdat alle organismen bestaan uit dezelfde bouwstenen kun je ze

gemakkelijk onderling vergelijken, zelfs als hun uiterlijk erg verschilt. Door de

verschillen en overeenkomsten te noteren kun je vaststellen hoe verwant ze aan

elkaar zijn. Dan blijkt bijvoorbeeld dat de mens behoorlijk verschilt van een

bacterie, minder van een varen, nog minder van een vlinder en het minst van een

giraf. Op deze manier is het mogelijk om een stamboom van het hele leven te

maken (Fig. 3). Het feit dat alle organismen uit dezelfde bouwstenen bestaan en

Page 19: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 19

(alleen voor privé gebruik)

meer of minder op elkaar lijken wordt in de evolutiebiologie verklaard door aan

te nemen dat ze allemaal uit dezelfde voorouder zijn afgeleid. Dit is de enige

logische verklaring, want als elk organisme het product zou zijn van een aparte

scheppingsdaad is het uitermate onwaarschijnlijk dat ze op moleculair niveau zo

ontzettend op elkaar lijken.

Fig. 4. Het merkwaardige verloop van de strottenhoofdzenuw bij de mens. 3, 4, 6: bloedvaten homoloog met de slagaders op de derde, vierde en zesde kiewboog bij de vissen. Van de zesde boog resteert alleen de ductus Botalli, een kortsluiting tussen de longslagader en de aorta die functioneert tijdens de foetale ontwikkeling in de baarmoeder. De vijfde kieuwboog is bij de mens geheel verloren gegaan, terwijl de vierde kieuwboog het strottenhoofd vormt. De nervus laryngealis is een afsplitsing van de nervus vagus die uit de hersenen treedt. Van de n. laryngealis loopt een tak naar de borstholte in een lus om de aorta en dan weer naar boven (recurrens) om te eindigen in het strottenhoofd. Figuur gemodificeerd naar Strickberger (2000).

Het tweede type bewijs voor evolutie is te zien in het bouwplan van een dier.

Voor het gemak zullen we naar de lichaamsbouw van de mens kijken. Het

menselijk lichaam lijkt op het eerste gezicht prima voor zijn taak toebereid,

maar bij nadere beschouwing bevat het allerlei onhandigheden die alleen

verklaard kunnen worden vanuit het evolutionaire verleden. Een bekend

voorbeeld is het merkwaardige verloop van de strottenhoofdzenuw. Vanuit de

hersenen komt een zenuw, de nervus vagus, die een aftakking heeft naar het

strottenhoofd (de nervus laryngealis). Deze strottenhoofdzenuw loopt vanuit de

Page 20: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 20

(alleen voor privé gebruik)

halsstreek eerst naar beneden, maakt dan in de borstholte een bocht om de aorta

en loopt dan weer omhoog om te eindigen in het strottenhoofd (Fig. 4). Bij

operaties aan de schildklier, die onder het strottenhoofd ligt, moet de chirurg de

teruglopende strottenhoofdzenuw goed in de gaten houden want bij

beschadiging geeft dit een verlamming van de stembanden.

Het merkwaardige verloop van deze zenuw is toe te schrijven aan ons

evolutionaire verleden als vis. De zenuwen die uit de hersenen treden lopen bij

vissen naar de kieuwbogen. Dit zijn verharde structuren in de vorm van een

boog, waar de kieuwen aan hangen. Over deze kieuwbogen lopen ook

bloedvaten die direct uit het hart komen. Het hart ligt bij vissen vlak achter de

kieuwen, in het gebied dat bij ons de keelstreek is. Tijdens de evolutie is het hart

echter naar beneden verplaatst, toen bij amfibieën en reptielen de kop en de

borst steeds meer van elkaar gescheiden werden. De aorta, die is afgeleid van

een slagader die over de vierde kieuwboog liep, zakte mee met het hart zodat de

strottenhoofdzenuw, die achter die slagader liep, ook meegenomen werd. Het

strottenhoofd zelf, dat ontstond uit de benige onderdelen van de vierde

kieuwboog, ontwikkelde zich in de keelstreek. Doordoor moest de

strottenhoofdzenuw een steeds grotere bocht maken. Deze situatie treffen we

aan bij alle zoogdieren, ook die met een lange nek zoals het paard en de giraf!

Zo zit het menselijk lichaam vol met onhandige onderdelen die alleen

verklaard kunnen worden door te wijzen op de evolutionaire continuïteit met

andere dieren. Als het lichaam van de mens apart van het dierenrijk geschapen

zou zijn, zou het niet van zulke rare kenmerken vertonen. De evolutietheorie

stelt dat er een continu proces van geknutsel aan de gang is waarbij gebruik

gemaakt wordt van reeds bestaande onderdelen. De Franse moleculair-bioloog

François Jacob vergeleek het evolutionaire proces met een ketellapper die

doorprutst met de materialen die hij in zijn werkplaats vindt (Jacob 1977).

Het derde type bewijs voor evolutie wordt gevonden in de fossielen. Als

soorten uit elkaar ontstaan moeten er overgangsvormen te vinden zijn die

kenmerken vertonen van de voorganger maar ook de opvolger. In de tijd van

Darwin kende men nog weinig fossielen, vandaar dat Darwin sprak van "the

imperfection of the geological record" (Darwin 1859). Hij nam aan dat de

overgangsvormen in kleine aantallen bestaan hadden en door natuurlijke selectie

geëlimineerd waren. De gaten in de fossiele gegevens waren in zijn ogen

schijnbaar en zouden na verloop van tijd met nieuwe vondsten gedicht worden.

Inderdaad heeft men in de loop van de jaren een groot aantal fossiele

overblijfselen gevonden die te beschouwen zijn als overgangsvormen tussen

twee groepen in het dierenrijk. Gewezen kan worden op de vondst van

Archaeopteryx, die evenals de recent gevonden gevederde dinosauriërs een

duidelijke continuïteit tussen reptielen en vogels laat zien. Een tweede voorbeeld

is de vondst, in 2006, van fossiele vissen die zodanige kenmerken van amfibieën

vertonen, dat ze precies in de overgang tussen vissen en amfibieën passen. Deze

twee voorbeelden laten zien dat overgangsvormen die voorspeld werden op

Page 21: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 21

(alleen voor privé gebruik)

basis van de evolutionaire stamboom na korte of lange tijd ook werkelijk

gevonden worden.

Fig. 5. Schema voor de evolutionaire relaties tussen homininen: de groep op twee benen lopende aapmensen en mensen die zich ongeveer 7 miljoen jaar afsplitste van een chimpansee-achtige voorouder. In totaal onderscheidt men tegenwoordig zo'n 21 soorten. Een aantal van de meest bekende soorten en groepen zijn bij naam genoemd. Alle soorten zijn uitgestorven behalve Homo sapiens. Rechts is een tijdsbalk gegeven (jaren voor het heden).

De overgang tussen mensapen en de mens is misschien wel het sterkste

voorbeeld van een goed met fossielen onderbouwde evolutionaire trend. Er zijn

niet minder dan 21 verschillende soorten homininen beschreven (aapmensen en

mensen die op twee benen liepen en die kenmerken vertonen van zowel

mensapen als mensen). Al deze soorten zijn uitgestorven, behalve Homo sapiens

zelf. Van verschillende fossiele soorten (bijv. Homo neanderthalensis, Homo

erectus, Australopithecus afarensis) beschikken we over materiaal van

Page 22: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 22

(alleen voor privé gebruik)

verschillende vindplaatsen zodat een vrij compleet beeld van de evolutionaire

trends gegeven kan worden (Fig. 5).

Opvallend bij de uitgestorven homininen is dat veel soorten een patroon van

mozaïek-evolutie vertonen, d.w.z. dat sommige onderdelen van het lichaam

voorop lopen, terwijl andere onderdelen pas later evolueren. De overgangsvorm

heeft daardoor een mozaïek van voorouderlijke en nieuw verworven kenmerken.

Zo is bijvoorbeeld te zien dat de hersenen en het aangezicht van de homininen

aanvankelijk nauwelijks veranderden, terwijl de heupen en de knie wel

moderniseerden. De "aapmens" Australopithecus, een soort die we ongeveer 3,5

miljoen jaar geleden in Afrika aantreffen, had een hersenvolume dat nauwelijks

groter was dan dat van een chimpansee, maar hij had wel de modificaties van

het bewegingsapparaat die lopen op twee benen mogelijk maakten. In de heupen

en het dijbeen lijkt Australopithecus op de mens, maar in de schedel lijkt hij op

de chimpansee. Het principe van mozaïekevolutie laat zien dat niet alles in een

klap hoeft te veranderen.

De fossiele homininen passen heel goed in de evolutionaire stamboom die

gemaakt kan worden op basis van de gelijkenis tussen DNA en eiwitten van

mensapen en de mens. Uit die stamboom is af te leiden dat de splitsing tussen de

chimpanseelijn en de lijn die leidt naar de mens zo'n 6 tot 7 miljoen jaar oud is.

Inderdaad vallen alle gevonden hominine fossielen binnen dat bereik. Er zijn

nog nooit hominine fossielen gevonden ouder dan 7 miljoen jaar. Bovendien

worden de oudste homininen allemaal in Afrika gevonden, wat klopt met het feit

dat de chimpansee een Afrikaanse soort is.

De overgang van mensaap naar mens is met al die tussenvormen bijzonder

goed gedocumenteerd. Er zijn duidelijke trends die door de opeenvolgende

fossielen goed geïllustreerd worden: geleidelijke verlenging van de benen,

verkorting van de armen, verkleining van de snuit, verkleining van de

hoektanden, verkleining van de benige wenkbrauwboog, toename van het

hersenvolume, enz. (Lewin & Foley 2004). De evolutie van de mens is een

schoolvoorbeeld van een geleidelijke evolutionaire verandering zoals Darwin

die beschreven heeft.

Conclusies

In het bovenstaande heb ik enkele belangrijke typen van bewijslast willen

bespreken die biologen ervan overtuigen dat de evolutietheorie formeel correct

is. Het bewijsmateriaal is in feite uitermate sterk, zelfs voor vaak bestreden

relaties zoals het ontstaan van de mens uit een mensaapachtige voorouder. Wat

met name bijdraagt aan de overtuigingskracht is dat het bewijsmateriaal uit zeer

verschillende bronnen (DNA, anatomie, fossielen) komt die onafhankelijk van

elkaar op hetzelfde duiden. Dat wil niet zeggen dat de mechanismen die ten

grondslag liggen aan de veranderingen altijd even helder zijn. De klassieke

Page 23: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 23

(alleen voor privé gebruik)

evolutietheorie van Darwin en de "moderne synthese" benadrukten de

selecterende werking van het milieu als drijvende kracht. De laatste tijd groeit

het inzicht dat het erfelijk materiaal een inherente instabiliteit bezit,

vergelijkbaar met de kwantumruis besproken door Driessen elders in dit boek.

Die turbulentie in het genoom leidt vaak tot duidelijke, soms zelfs grote,

veranderingen in het uiterlijk van een soort die niettemin geen directe voor- of

nadelen inhouden. In die gevallen is niet natuurlijke selectie, maar de inwendige

turbulentie in het genoom te beschouwen als de drijvende kracht voor de

evolutie.

Binnen hun eigen magisterium hebben biologen ongetwijfeld het gelijk aan

hun kant. Vanwege het enorme succes van de moderne biologie en de grote

maatschappelijke betekenis van biologische vindingen zoals nieuwe

behandelingsmethoden tegen ziektes bestaat er onder biologen de neiging om

zich ook buiten het eigen magisterium te begeven. In dit licht moet bijvoorbeeld

het boek "The God Delusion" van Dawkins gezien worden, waarin hij op basis

van wetenschappelijke argumenten meent aan te tonen dat het uiterst

onwaarschijnlijk is dat er een God bestaat (Dawkins 2006). Ook vanuit het

magisterium van kerk en religie worden door creationistische "wetenschappers"

claims gedaan over feitelijkheden in het magisterium van de wetenschap.

Gould's overtuiging was dat een scherpe scheiding tussen de twee magisteria de

beste manier is om te leven met de tegenstelling tussen religie en evolutie. De

vraag is of dit standpunt houdbaar is. We zien dat er over en weer steeds meer

claims gemaakt worden. In het hoofd van mensen die in de maatschappij met

zowel wetenschap als religie te maken hebben, komen de magisteria bij elkaar,

waardoor een gedeeltelijke overlap onvermijdelijk is. Het overlappende veld is

juist een spannend terrein waar met respect voor het andere standpunt veel

geleerd kan worden over de aard van de menselijke natuur.

Referenties

Borger, P. (2009) Terug naar de oorspong. Of hoe de nieuwe biologie het tijdperk van

Darwin beëindigt. De Oude Wereld, Urk.

Darwin, C. (1859) The Origin of Species by Means of Natural Selection or the Preservation of

Favoured Races in the Struggle for Life. John Murray, London. Herdruk onder redactie

van J.W. Burrow (1968). Penguin Books Ltd, Harmondsworth.

Dawkins, R. (1976) The Selfish Gene. Oxford University Press. Gepubliceerd als Paladin-

pocket (1978), Granada Publishing Limited, Frogmore.

Dawkins, R. (2006) The God Delusion. Houghton Mifflin Company, New York.

Dobzhanski, Th. (1973) Nothing makes sense in biology except in the light of evolution.

American Biology Teacher 35, 125-129.

Gould, S.J. (1997) Nonoverlapping Magisteria. Natural History 106, 16-22.

Jacob, F. (1977) Evolution and tinkering. Science 196, 1161-1166.

Page 24: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 24

(alleen voor privé gebruik)

Lamarck, J.B.P.A. (1809) Philosophie zoologique. J.B. Ballièrre, Paris.

Lewin, R. & Foley, R.A. (2004) Principles of Human Evolution, Second Edition. Blackwell

Science, Malden.

Monod, J. (1970) Le hasard et la necessité. Vertaald in het Nederlands als Toeval en

onvermijdelijkheid. Proeve van een natuurfilosofie van de moderne biologie (1971). A.W.

Bruna & Zoon, Utrecht.

Reid, R.G.B. (2007) Biological Emergences. Evolution by Natural Experiment. The MIT

Press, Massachusetts.

Reuters Blogs (2009) http://blogs.reuters.com/faithworld/2009/03/04/anti-darwin-speaker-

gagged-at-vatican-evolution-conference

Stein, L.D. (2004) End of the beginning. Nature 431, 915-916.

Strickberger, M.W. (2000) Evolution. Third Edition. Jones and Bartlett Publishers, Sudbury.

Thomson, K. (2000) Huxley, Wilberforce and the Oxford Museum. American Scientist 88,

210.

Teilhard de Chardin, P. (1947) Le phénomène humaine. Vertaald in het Nederlands als Het

verschijnsel mens (1971). Aula Boeken nr. 35, Het Spectrum.

Van Straalen, N.M. (2006) Evolueert de mens nog? Een gecondenseerd ervaringsverhaal. In

Beweegreden. VU-wetenschappers en Levensbeschouwing (red. B. Voorsluis), pp. 44-50.

VU Uitgeverij, Amsterdam.

Wilson, E.O. (1978) On Human Nature. Harvard University Press.

Wilson, D.S. & Wilson, E.O. (2007) Rethinking the theoretical foundation of sociobiology.

The Quarterly Review of Biology 82, 327-348.

Page 25: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 25

(alleen voor privé gebruik)

Evolutie bekeken met de bril van een natuurkundige Alfred Driessen

1. Inleiding

In het Darwinjaar 2009 is er een hernieuwde belangstelling voor het werk van

Darwin dat uiteindelijk tot de evolutietheorie heeft geleid. Deze theorie heeft

een grote impuls gegeven aan de biologische wetenschappen omdat hiermee een

veelvoud van feiten en fenomenen steeds meer een innerlijke samenhang tonen.

Want in het licht van de evolutie is de grote uniformiteit in de levende natuur

een vanzelfsprekendheid. Daarnaast wordt de historische ontwikkeling van het

DNA begrijpelijk en kan er samenhang gevonden worden in de fossiele

gegevens. Het is daarom niet te verwonderen dat de meeste biologen evolutie als

een goed ontwikkelde en in vele details bewezen theorie beschouwen.

Wat kan een natuurkundige hieraan toevoegen? Eerst natuurlijk, denk ik, zou

een natuurkundige een diep respect voor het werk van zijn collega's in de

biologie moeten betuigen. Als natuurkundige ben je gewend alles tot relatief

eenvoudige systemen te reduceren. Want alleen deze zijn toegankelijk voor de

beschikbare natuurkundige experimenten en theorieën1. In de biologie echter

gaat het niet alleen om uiterst complexe structuren zoals die bij voorbeeld ook in

de scheikunde worden bestudeerd. Het gaat vooral om de functie die deze

structuren hebben. Denk bij voorbeeld aan groei op basis van celdeling of ook

aan voortplanting door het samenbrengen van ei en zaadcel. Het is duidelijk dat

voor de studie van biologische objecten eigen theorieën en eigen methodes

moeten worden ontwikkeld. Zoals later opnieuw wordt opgemerkt is biologie

niet alleen toegepaste scheikunde en deze op haar beurt ook niet alleen

toegepaste natuurkunde.

Toch kan een natuurkundige wel degelijk iets betekenen voor de ontwikkeling

van een biologische theorie. Men mag bij voorbeeld verwachten dat

fundamentele wetten zoals de gravitatiewet gelden voor biologische objecten net

zo als voor een emmer water of zand. De natuurkunde geeft in dit opzicht een

zeker kader waarbinnen de biologische wetten hun geldigheid hebben. Ook op

het gebied van fundamentele vragen op het gebied van wetenschapstheorie

kunnen inzichten van de natuurkunde verhelderend voor de biologie werken.

Iedere natuurwetenschappelijke discipline heeft een bovenlaag waar logische en

methodische veronderstellingen op een systematische manier worden

beschouwd. Sinds Aristoteles wordt deze bovenlaag van de natuurkunde als

metafysica aangeduid, dwz dat wat na de fysica, de natuurkunde komt. Het blijkt

nu dat de bovenlaag wel te maken heeft met de wetenschap in de onderlaag,

1 A. Driessen A. Driessen, Complexiteit, moderne natuurkunde en de noodzaak van een

multidisciplinaire aanpak, Ned. Tijdschr. v. Natuurk. 61 (1995) 105-106.

Page 26: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 26

(alleen voor privé gebruik)

maar desondanks behoort tot een ander wetenschapsgebied, namelijk de

filosofie. De bovenlaag van een gebied van science (natuurkunde) is niet meer

natuurwetenschap maar geesteswetenschap en valt daarmee binnen de

geesteswetenschappen, de humanities. In analogie tot de fysica en metafysica

zou men ook bij de biologie een onderscheid kunnen maken tussen biologie en

de bovenlaag.

Wat de bovenlaag van de biologie betreft kunnen wij helaas geen eigen naam bij

Aristoteles vinden. Zijn metafysica was zo breed dat veel daaruit ook voor de

bovenlaag van de biologie bruikbaar is. Bij gebrek aan een betere uitdrukking

kunnen wij deze bovenlaag de metabiologie noemen. In die bovenlaag kan de

wetenschapsfilosoof reflecteren over de betekenis van biologische kennis en,

meer algemeen, natuurwetenschappelijke kennis voor een algemeen

wereldbeeld.

De grens tussen beneden- en bovenlaag is misschien niet in alle details exact

vast te leggen, maar bestaat wel degelijk. In de natuurkunde zijn hierover hele

polemieken gevoerd. Ongeveer 20 jaar geleden heeft een bekende Nederlandse

natuurkundige, Ad Lagendijk, zijn inaugurele rede gehouden over De arrogantie

van de fysicus2. Op de hem eigen manier stak hij daarbij de draak met de jacht

van sommige collega's op de theorie van alles. Het is een altijd aanwezige

verleiding het eigen vakgebied als normatief of beslissend voor alle

wetenschapsgebieden te beschouwen. Een meer expliciete waarschuwing over

de noodzaak van beperking tot het eigen vakgebied komt van De Broglie, een

van de grondleggers van de kwantummechanica en Nobelprijswinnaar. Hij

schreef in 1947: Wetenschap eindigt vaak in metafysica, zonder het door te

hebben. Dat is niet de veiligste manier om metafysica te bedrijven.3 Hiermee is

natuurlijk niet gezegd dat de natuurkundige of bioloog niet over de grondslagen

en implicaties van zijn vak mag reflecteren. Dit is beslist nodig, maar dit zou

dan wel met de houding van een wetenschapsfilosoof moeten gebeuren, met de

daarmee verbonden methodes en begrippen. De Broglie zegt hierover: Naarmate

de wetenschap vordert, is het noodzakelijk in de theorie begrippen uit de

metafysica te introduceren, zoals tijd, ruimte, objectiviteit, causaliteit,

individualiteit3.

In het vervolg zullen de toch enigzins abstracte overwegingen in twee gevallen

nader worden uitgewerkt. De eerste gaat om het begrip toeval en het

tegenovergestelde daarvan, namelijk opzet. De vraag zal zijn of een

natuurkundige met zijn methodes op ondubbelzinnige wijze toeval kan

bevestigen of uitsluiten. Alleen als dit mogelijk is, mag men van een (natuur-)

wetenschappelijke conclusie spreken; in het andere geval is het een filosofische

conclusie binnen het kader van de metafysica of metabiologie. Het andere

2 A. Lagendijk, De arrogantie van de fysicus, inaugurele rede 1989

3 De Broglie, Revue de metaphysique et de morale, 1947, 3, p 278.

Page 27: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 27

(alleen voor privé gebruik)

voorbeeld gaat dieper in op een van de grote filosofische kwesties, namelijk of

het geheel meer is dan de som van de delen. Aangetoond zal worden dat er in de

natuurkunde sterke theoretische en experimentele aanwijzingen zijn die dit

bevestigen. Het blijkt dat het begrip reductionisme dat vaak in de wetenschap

gehanteerd wordt alleen met de nodige nuances kan worden gebruikt. Ten slotte

wordt de draad van het verhaal weer opgepakt om te kijken wat de

overwegingen voor de biologie en specifiek voor de evolutietheorie kunnen

betekenen.

2. Kan een natuurkundige onderscheid maken tussen toeval en

opzet?

In het volgende gaat het om het sleutelbegrip "toeval" en "opzet" dat in de

reflectie over evolutie vaak wordt gebruikt. Als wij in plaats van "opzet" de

Engelse term "design" gebruiken ziet men onmiddellijk dat de gedachten van

natuurkundigen over deze term zeker ook voor een bioloog betekenis hebben.

De vraag is of het al dan niet verwijzen naar toeval een wetenschappelijke

conclusie is van een natuurwetenschapper of misschien eerder het resultaat van

een overweging op het metaniveau. Om dit vast te kunnen stellen zullen wij ons

afvragen of een natuurkundige onderscheid kan maken tussen toeval of opzet,

d.w.z. of er een methode of procedure bestaat om toeval of opzet aan te tonen

dan wel uit te sluiten.

Sinds de opkomst van de kwantummechanica in het begin van de vorige eeuw

weten wij dat de natuurkundige wetten op microscopische schaal een statistisch

karakter hebben. Een gebeurtenis kan altijd slechts met een bepaalde graad van

waarschijnlijkheid worden voorspeld. En dat is niet wegens gebrek aan

informatie over het systeem maar omdat de wetten van de kwantummechanica

geen deterministische voorspellingen toelaten maar alleen voorspellingen met

een statistische waarschijnlijkheid. Het introduceren van zogenaamde verborgen

variabelen - de zogenoemde hidden variables - die het determinisme door een

achterdeur zouden binnenlaten leidt in sommige gevallen zelfs tot tegenspraak

met het experiment, zie bij voorbeeld het experimentele werk over schending

van de Bell-ongelijkheden.

In een van zijn lezingen gebruikte John Bell een expliciete manier om de rol van

toeval en opzet nader te onderzoeken4. Hij ontwierp een Gedankenexperiment

waarin perfecte munten worden opgegooid, waarbij iedere worp met gelijke

waarschijnlijkheid een kruis of munt liet zien. Dit is een perfect analogon van

4 voor een transcript van deze voordracht zie: John S. Bell, in Mathematical Undecidability,

Quantum Nonlocality and the Question of the Existence of God, A. Driessen and A. Suarez,

eds., Kluwer Academic Publishers, 1997.

Page 28: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 28

(alleen voor privé gebruik)

een kwantummechanisch systeem dat met gelijke waarschijnlijkheid in een van

de twee eindtoestanden kan geraken. Met behulp van een toevalsgetalgenerator

van een computer genereerde hij een reeks uitslagen en visualiseerde die in een

grafiek, waarbij hij een H (head) plaatste voor kruis en een spatie voor munt, zie

Afbeelding 1. H HHH HH H H HHHH H H HH H H H H HHH H HHH

HHH H HHHH HHH H H HH H HHHH HH H H H H H H H HH HHH

HH H H H HH HH H HHHH HH HH HH HH H HH H HH H H H HHH

H H HH H H H H HHHH HH H HH HHHH HHHH H H H H HHH H

H H H H HHH H HHH H HH HHHHH HHHHH H H H HHH HHHH HH

H HHHHH HHH HHHH H H HHH HH H H H HHH HHHHH H H H

HHHH H HH H HHH HHHH HHH H H HH H H H HHH HHH HHH H

H HHH HH H HH H H HHH HH H H HH H H HHH H H HH H

HH HH HH HH HHH H H HHH H H H H H HHH HHH H H HHH

HHH HH HHHHH H HHHH HHH H H H HH HHH H H HHH H HHH

HHH HHH H H H HHHHH H HHHH H HHHH H H H HH H H H H

H HH H H HHH H HHHHHH H H H HH HH HH H HHHHHH HH

HH H H HHH H H HHHH H H HHHH H HH HH HH H HHHHH H HH H H

H HHHH H HHHH H HHH H HH H HH H HH H HH HH HHH H H

H HHH HH H H H H H HHH HH HHHHHHH HHH H H H HHHH H H H

HHH HH HH H HHH HHHHHHHH H HH H HHHHHH H H H HH HH H

HH H HH HH H H H H HHH H HHHH HHHH H H HH H HH H

HH H HH HHH HHHHHH H H HH HH H H HH HHH HH H

H H HHH H HHHH HHH H HH H HHH H HHHH H HH HHHHH H H

HH HHH H HHH HH H HHH H HH HH H H HH H H HHHH HH

HH H HHHHH HHH HHHHH HH H H H HHHHH H H HH HHH HHH HH HHHH

HHH H HHHH HHH H HHHHH HH H H HH H H HH HHHHH HHHH HH

H HHHH HH H H HH H H H HHHH H H H H H HH HHHH H HH H

H HHHH HHH HH H HH HHH H HHHHH H HHHHH H HH HH H H

H HHH HHH H HH H HH HH H H HH H HHHHHH HH HHH H HHH H

HHH HHHHHH HH H HHH H H H H H H HHH H H HHH HH H

H HHHH H H H HHHH HHH H HH HH H H HHHHHH H H H HHH HH

H H H HH H HHHH HHH HHHH H HH HHH H H H H HH H HHHH H

H HHH HH HHH HHH HHHH H H HH H HH H H HHH H

H H H H HH H HHH HH H HHH H H HH H H HH HH H HH H H H

H HH HH HH HH H H H H H H H HHH HH HHH

HH HH HHH H HHHH H HHH H HH HHHH H HH H HHHH H

HH H HH HH HH HH H H HHH HH H HH H H HHH HH H

H HH H H HH H H HH HHHHHH H H H H H H HH HHH HH H H H H

H H H H H HH H H HHHH H HH HHHHHHH HH HHHH H H H H H

H HHH HH H H HHH HH HHHH H HH H H H H HHH HH H

HH H H H HHH HH HH H H HH HH H H HHH HHHHH

HHH H HH H HH HH H H H H HH HH H H H HH

HHH H HH HH HHH HH HH HH H HHH HHHH H H HHH HH

HH HH HH HH H HHHHHH H HHHH HHH HHHHH HH H H HH

HHHHHHH HH H HHH HHHH H HHHHHHH HH HH H HH HHHHHHHHHHHH

H HHHH H HHHH H H HH HHHHH HH H H HHH HH HH HHH H

HH HH HHHH HH H HH H HHH H HH HH H H HH HHH H H H H H H

H H H HH H H HH H HH H H H HHH HHH HH H HHH HH H HH HH

H HHHHHHHH HHH HH H HHH HH HHH H H H H H H H H H

H HH H HHHH H HHHHH HH HHHH HH HH H H HH H H H HHHH H

H HH H H HHH H HHHHHHHHHH H HH H H H H HHH H H

HH HHHHHHH H H H HHHHHH HHHH H HH HH HHH HHH

HHH H HHH HHHH H H HH HHHH H HH HH HHHHH HHH H

H HHHH HHH H HHH H H HHH HH HHH HH H HH HHHH

HH HHHHH H HH H H H HH H HHH H HHH H HH HHH

+

H H H HHH H HHH HHHHHH HHHHH H HH HHHHH H HH HHH H HHH

HHHH HH HHHH HHHHH H H H H HH H H HH H H HH H H H

HH H H H HH H HHH HH HH HH H H HHHH H H HH H H HHH

HHH HH H H H HHH H HHHH H HH H H HH HH H H HHHH HH

HH HH H H HHH H HHH H HH HHHHH HHHHH H H H HHH H H

HH HH HHH HHHH H H HHH HH H H H HHH HHHHH H HHHH HH

H H HH HHH HHHH HHH H H HH H H H HHH HHHHHH H

HHH H HHHH H HH H H HHH HH H H HH H H HHH HH HH H

HH HHH H HH H H H H HH H H HH H HHHHHHH HHHH H H

H H HHH HHHHH HHH H HHH H H H HHH H HH HHH HHH H

H HH H H H HH H H H H HHH HH HH HHHH HH H HH H HH

H HH HHHHH H HHH H HH H HH HH HHHH HHHHH HHHHHHHHHH HH

HH H H H HH H H H HH H HHHH H H H H HHHHH HH H HH

HHH HHH H H HHHHH H HH H H HH H H HHH HH H HH HH HH HHH

H H HH H H H HH H H H H H HH HHHH HHH HH HH H HH

H H HHH H H H HHH HH HHH H HH H HHHHH HH H H

HH H HH H HHHH H H H HHH H H HH H H HHHHHHH HHHH HH

HH HH HH HHHHHH H HHHH H H H H H H HHHHHHHH HHH H H

H H H HHHHH HHH H HH H HHH H HHHH H HH H H H

H HHH HHH HH H HHH H HH HH H H HH H H HHHH HHHHH H

HH H H HHH HHHHH HH H H H HHHHH H H HH HHH HHHH H

H HH H HH HHH H HHHHH HH H H HH H H HH HHHHH HH

HHHH H H H HHH H H H HH H H H HHHH HHH HHHH HHHH HH H H

H H HHHH HHHH HHH H HH H HHH H HHHH HHH H HHH H HH

H HH HH H HHHH HH HH H H H HH H H H HHH HH H

HH HHHH HHH H HH H HH H H HHHH H H H HHH H HHH H

H H HHHH H H HH H H H H H H HHHHHH H H H HH HH HHH

HH HH HH HH H H H H H HHH HHH H H H H HH H H

HHH HHH H HH HHHHH HHH H H H HH H HH H H H H

H H H H HHHHH H HH HH H HH H HH H H HH HH H HH H HHHH

H HH H HHHHHHH HH H HH H H H H HHHHHH HHHHHHHHHHHHHH H H

HH HHH H H HHH H HH HH H HHHH HH H H HHHHHHHHHH

HH H HHH HH HH HHHH H HH H HHH H HHH HH HHHHH H H HH H

H HH H HH H H H H HH HH H HHH H H H HHHH H H H HH H H

H H H HH HH HH H H HHHH H HH HHHHHHH HH HHHH H HH H HHH

H HHH H H HHH HH HHHH H HH H H H H HH HHH H

HH HH HHHH H HHH HH HH H H HH HH H H HHH HHHH HHHHHHH

HH H HHH HH H HH HH H H H H HH HH H H HHHHH

HH HHH H HH H H HH HHHHH HH H HH H H H H

HHHHHHHHHH H H H H H H HHHH H H HHH HH H

H H HHH H HH H H HHHHHHH H HHH HHH HHHHH H

HH HHHH H H H H HH HHHHH HH HH H HH HH HH H HHH HH

H H H HHHHH H HH H HHH H HH HH H H HH HHH H H HH H H

HH HH HH H H H HH H HH H H H HHH HHH HH H HHH HH H H H

H HHH HH H HH HHHHH HH HHH H H H H HH H H H

H HH HH HHH H HHH HHHHH H HH HH HH H H HH H H HHH H

H H H H H HHH HHH HH HH H HHHH HH H H HHHH H HH HHHH

H H HHHHHHH HH HHH H H HHHHHHH HH HHHHH HH H

HH HH HH HHHH HHH HHH H HHHH H H H H HHHH HHHH

HHH HHH HHHH H H H H H HH H HHHHHHHHHHH HH H HH HH

H H HHHH H HHH HHH HH H H HHHH HHHH HHH HHH HHHH HH

Afbeelding 1 Afbeelding 2

=

Afbeelding 3

Hij introduceerde daarna een magische kracht die enkele van de munten na de

worp stiekem nog een keer omdraaide. Hij verkreeg daarmee Afbeelding 2.

Voor een natuurkundige zijn beide afbeeldingen gewone grafische representaties

van een experimentele observatie van een kansproces. Legt men de beide

afbeeldingen over elkaar, zie Afbeelding 3, dan komen de letters EPR te

H HHH HH H H HHHH H H HH H H H H HHH H HHH

HHH H HHHH HHH H H HH H HHHH HH H H H H H H H HH HHH

HH H H H HH HH H HHHH HH HH HH HH H HH H HH H H H HHH

H H HH H H H H HHHH HH H HH HHHH HHHH H H H H HHH H

H H H H HHH H HHH H HH HHHHH HHHHH H H H HHH HHHH HH

H HHHHH HHH HHHH H H HHH HH H H H HHH HHHHH H H H

HHHH H HH H HHH HHHH HHH H H HH H H H HHH HHH HHH H

H HHH HH H HH H H HHH HH H H HH H H HHH H H HH H

HH HH HH HH HHH H H HHH H H H H H HHH HHH H H HHH

HHH HH HHHHH H HHHH HHH H H H HH HHH H H HHH H HHH

HHH HHH H H H HHHHH H HHHH H HHHH H H H HH H H H H

H HH H H HHH H HHHHHH H H H HH HH HH H HHHHHH HH

HH H H HHH H H HHHH H H HHHH H HH HH HH H HHHHH H HH H H

H HHHH H HHHH H HHH H HH H HH H HH H HH HH HHH H H

H HHH HH H H H H H HHH HH HHHHHHH HHH H H H HHHH H H H

HHH HH HH H HHH HHHHHHHH H HH H HHHHHH H H H HH HH H

HH H HH HH H H H H HHH H HHHH HHHH H H HH H HH H

HH H HH HHH HHHHHH H H HH HH H H HH HHH HH H

H H HHH H HHHH HHH H HH H HHH H HHHH H HH HHHHH H H

HH HHH H HHH HH H HHH H HH HH H H HH H H HHHH HH

HH H HHHHH HHH HHHHH HH H H H HHHHH H H HH HHH HHH HH HHHH

HHH H HHHH HHH H HHHHH HH H H HH H H HH HHHHH HHHH HH

H HHHH HH H H HH H H H HHHH H H H H H HH HHHH H HH H

H HHHH HHH HH H HH HHH H HHHHH H HHHHH H HH HH H H

H HHH HHH H HH H HH HH H H HH H HHHHHH HH HHH H HHH H

HHH HHHHHH HH H HHH H H H H H H HHH H H HHH HH H

H HHHH H H H HHHH HHH H HH HH H H HHHHHH H H H HHH HH

H H H HH H HHHH HHH HHHH H HH HHH H H H H HH H HHHH H

H HHH HH HHH HHH HHHH H H HH H HH H H HHH H

H H H H HH H HHH HH H HHH H H HH H H HH HH H HH H H H

H HH HH HH HH H H H H H H H HHH HH HHH

HH HH HHH H HHHH H HHH H HH HHHH H HH H HHHH H

HH H HH HH HH HH H H HHH HH H HH H H HHH HH H

H HH H H HH H H HH HHHHHH H H H H H H HH HHH HH H H H H

H H H H H HH H H HHHH H HH HHHHHHH HH HHHH H H H H H

H HHH HH H H HHH HH HHHH H HH H H H H HHH HH H

HH H H H HHH HH HH H H HH HH H H HHH HHHHH

HHH H HH H HH HH H H H H HH HH H H H HH

HHH H HH HH HHH HH HH HH H HHH HHHH H H HHH HH

HH HH HH HH H HHHHHH H HHHH HHH HHHHH HH H H HH

HHHHHHH HH H HHH HHHH H HHHHHHH HH HH H HH HHHHHHHHHHHH

H HHHH H HHHH H H HH HHHHH HH H H HHH HH HH HHH H

HH HH HHHH HH H HH H HHH H HH HH H H HH HHH H H H H H H

H H H HH H H HH H HH H H H HHH HHH HH H HHH HH H HH HH

H HHHHHHHH HHH HH H HHH HH HHH H H H H H H H H H

H HH H HHHH H HHHHH HH HHHH HH HH H H HH H H H HHHH H

H HH H H HHH H HHHHHHHHHH H HH H H H H HHH H H

HH HHHHHHH H H H HHHHHH HHHH H HH HH HHH HHH

HHH H HHH HHHH H H HH HHHH H HH HH HHHHH HHH H

H HHHH HHH H HHH H H HHH HH HHH HH H HH HHHH

HH HHHHH H HH H H H HH H HHH H HHH H HH HHH

H H H HHH H HHH HHHHHH HHHHH H HH HHHHH H HH HHH H HHH

HHHH HH HHHH HHHHH H H H H HH H H HH H H HH H H H

HH H H H HH H HHH HH HH HH H H HHHH H H HH H H HHH

HHH HH H H H HHH H HHHH H HH H H HH HH H H HHHH HH

HH HH H H HHH H HHH H HH HHHHH HHHHH H H H HHH H H

HH HH HHH HHHH H H HHH HH H H H HHH HHHHH H HHHH HH

H H HH HHH HHHH HHH H H HH H H H HHH HHHHHH H

HHH H HHHH H HH H H HHH HH H H HH H H HHH HH HH H

HH HHH H HH H H H H HH H H HH H HHHHHHH HHHH H H

H H HHH HHHHH HHH H HHH H H H HHH H HH HHH HHH H

H HH H H H HH H H H H HHH HH HH HHHH HH H HH H HH

H HH HHHHH H HHH H HH H HH HH HHHH HHHHH HHHHHHHHHH HH

HH H H H HH H H H HH H HHHH H H H H HHHHH HH H HH

HHH HHH H H HHHHH H HH H H HH H H HHH HH H HH HH HH HHH

H H HH H H H HH H H H H H HH HHHH HHH HH HH H HH

H H HHH H H H HHH HH HHH H HH H HHHHH HH H H

HH H HH H HHHH H H H HHH H H HH H H HHHHHHH HHHH HH

HH HH HH HHHHHH H HHHH H H H H H H HHHHHHHH HHH H H

H H H HHHHH HHH H HH H HHH H HHHH H HH H H H

H HHH HHH HH H HHH H HH HH H H HH H H HHHH HHHHH H

HH H H HHH HHHHH HH H H H HHHHH H H HH HHH HHHH H

H HH H HH HHH H HHHHH HH H H HH H H HH HHHHH HH

HHHH H H H HHH H H H HH H H H HHHH HHH HHHH HHHH HH H H

H H HHHH HHHH HHH H HH H HHH H HHHH HHH H HHH H HH

H HH HH H HHHH HH HH H H H HH H H H HHH HH H

HH HHHH HHH H HH H HH H H HHHH H H H HHH H HHH H

H H HHHH H H HH H H H H H H HHHHHH H H H HH HH HHH

HH HH HH HH H H H H H HHH HHH H H H H HH H H

HHH HHH H HH HHHHH HHH H H H HH H HH H H H H

H H H H HHHHH H HH HH H HH H HH H H HH HH H HH H HHHH

H HH H HHHHHHH HH H HH H H H H HHHHHH HHHHHHHHHHHHHH H H

HH HHH H H HHH H HH HH H HHHH HH H H HHHHHHHHHH

HH H HHH HH HH HHHH H HH H HHH H HHH HH HHHHH H H HH H

H HH H HH H H H H HH HH H HHH H H H HHHH H H H HH H H

H H H HH HH HH H H HHHH H HH HHHHHHH HH HHHH H HH H HHH

H HHH H H HHH HH HHHH H HH H H H H HH HHH H

HH HH HHHH H HHH HH HH H H HH HH H H HHH HHHH HHHHHHH

HH H HHH HH H HH HH H H H H HH HH H H HHHHH

HH HHH H HH H H HH HHHHH HH H HH H H H H

HHHHHHHHHH H H H H H H HHHH H H HHH HH H

H H HHH H HH H H HHHHHHH H HHH HHH HHHHH H

HH HHHH H H H H HH HHHHH HH HH H HH HH HH H HHH HH

H H H HHHHH H HH H HHH H HH HH H H HH HHH H H HH H H

HH HH HH H H H HH H HH H H H HHH HHH HH H HHH HH H H H

H HHH HH H HH HHHHH HH HHH H H H H HH H H H

H HH HH HHH H HHH HHHHH H HH HH HH H H HH H H HHH H

H H H H H HHH HHH HH HH H HHHH HH H H HHHH H HH HHHH

H H HHHHHHH HH HHH H H HHHHHHH HH HHHHH HH H

HH HH HH HHHH HHH HHH H HHHH H H H H HHHH HHHH

HHH HHH HHHH H H H H H HH H HHHHHHHHHHH HH H HH HH

H H HHHH H HHH HHH HH H H HHHH HHHH HHH HHH HHHH HH

Page 29: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 29

(alleen voor privé gebruik)

voorschijn met een knipoog naar het beroemde artikel van Einstein, Podolski en

Rosen5. Wat kan men daaruit concluderen? Twee gebruikelijke representaties

van een zuiver kansproces blijken samen een structuur te bevatten die helemaal

niet meer zo toevallig is. Er moet daarbij worden vermeld dat het resultaat van

Afbeelding 3 voor een natuurkundige net zo toevallig of bedoeld kan zijn als

Afbeelding 1 of 2. En er bestaat eenvoudigweg geen natuurkundige procedure of

apparaat om in Afbeelding 2 opzet of bedoeling van de magische kracht aan te

tonen of uit te sluiten.

Wat betekent dit? Nu begeven wij ons op een metaniveau, want de

lettercombinatie EPR is alleen opvallend op dat niveau, niet op het niveau van

de natuurwetenschappen. Het betekent dat conclusies over opzet, intentionaliteit,

bedoeling, design of het erkennen daarvan niet tot het domein van de

natuurwetenschappen hoort. Het enige wat gezegd kan worden is of opzet al dan

niet waarschijnlijk is. Binnen zijn eigen discipline is een natuurkundige in

zekere zin blind voor het onderkennen van toeval of opzet.

Nu terug naar biologische systemen. Zijn dat niet in het algemeen

macroscopische systemen, waar de klassieke fysica een afdoende beschrijving

geeft? Het blijkt dat ook in biologische systemen bewegingen en veranderingen

hun oorsprong vinden in microscopisch kleine centra, namelijk zenuwcellen of

DNA-complexen. Als men tot de schaal van de moleculaire biologie gaat

worden dan ook volgens verwachting statistische eigenschappen waargenomen

in de vorm van ruis6. Blijkbaar spelen ook hier de statistische wetten van de

kwantummechanica een beslissende rol. Het is daarom te verwachten dat wat

voor de natuurkundige geldt evenzeer van toepassing is op de bioloog.

3 Is het geheel meer dan de som van de delen, of wat is leven?

Het is een feit dat biologisch materiaal tenminste tot op heden niet kan worden

gesynthetiseerd door uitsluitend gebruik te maken van chemische elementen.

Nog minder geldt dat voor een cel. Het leven in al zijn verschijningsvormen, van

de meest primitieve, zoals een virus, tot de hogere niveaus in flora en fauna,

blijft een mysterie. Sommigen menen dat het een kwestie van tijd is dat de

wetenschap leven zal kunnen verklaren, en zelfs in staat zal zijn biologische

processen te reproduceren. Om zo ver te kunnen komen zou men de chemische

processen moeten ontrafelen en in detail de onderliggende fysische fenomenen

moeten bestuderen. In deze visie, wordt biologie toegepaste scheikunde, die op

haar beurt weer toegepaste natuurkunde is. Anderen geven de voorkeur aan een

5 A. Einstein, B. Podolsky and N. Rosen, Can quantum-mechanical description of physical

reality be considered complete?, Phys. Rev. 47, 777-780 (1935). 6 zie bij voorbeeld: Blake, W.J., Kærn, M., Cantor, C.R., & Collins, J.J., Noise in eukaryotic

gene expression, Nature 422, 633-637 (2003).

Page 30: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 30

(alleen voor privé gebruik)

holistische visie en beschouwen levende materie als iets dat niet tot levenloze

blokken kan worden gereduceerd.

Niet alleen de wetenschapper houdt zich bezig met de fundamentele aspecten

van leven. Ook de filosofen hebben vanaf de Griekse oudheid diepe gedachten

over het leven ontwikkeld. In vergelijking met levenloze dingen kwam

Aristoteles tot de conclusie dat bij levende wezens op de eerste plaats een nieuw

niveau van informatie aanwezig is. De naam organisme duidt reeds op de

aanwezigheid van een structuur bestaande uit delen met verschillende functies.

Deze informatie (vorm in de filosofische vaktaal)7 is er niet alleen voor

verantwoordelijk dat het levende wezen is zoals het is, maar ook voor het gedrag

en de verdere ontwikkeling in de tijd. Hierbij moet men denken aan groeien en

herstel na een verwonding en ook aan voortplanting. Bij Democritus, de

grondlegger van het atomisme en in zekere zin een voorloper van Aristoteles

was de informatie in de dingen beperkt tot het geometrische patroon waarin de

extreem kleine deeltjes gerangschikt waren. Deze deeltjes, die hij atomen

noemde, waren allen aan elkaar gelijk en ondeelbaar (daarvan de naam a-tom,

Grieks voor ondeelbaar). Met dit model maakt Democritus aannemelijk dat alle

ons bekende dingen uiteindelijk kunnen worden gereduceerd tot elementaire

deeltjes. Maar aan de sterke eenheid in de levende wezens wordt hierbij geen

recht gedaan. Een deling van een steen levert gewoon 2 stenen op, de deling van

een zoogdier, zoals een hond, levert iets geheel nieuws op, namelijk de twee

delen van een dood wezen.

Het reductionisme in zijn meest consequente variant is wijd verbreid onder

wetenschappers. Het geheel is niet meer dan de som van de delen. Dat we nu

nog gedwongen zijn het geheel afzonderlijk te beschouwen is alleen maar het

gevolg van de nu nog gebrekkige stand van de wetenschap. In feite is alles,

inclusief planten, dier en mens niets anders dan een agglomeratie van

elementaire deeltjes met een bepaalde rangschikking. Bekend is de visie van

Descartes in de 17e eeuw. Voor hem waren levende wezens niets anders dan

complexe machines, zoals een horloge. Voor velen is dit schokkend, maar het

geeft toch uitdrukking aan een belangrijke waarneming. Als wij het lichaam van

een levend wezen, bij voorbeeld een mens, analyseren vinden wij uiteindelijk

niets anders dan wat wij van de levenloze materie kennen. De wetten van de

natuurkunde zijn net zo geldig voor de ingenieur als voor de bioloog en de arts.

Deze waarneming alleen is niet in staat het volledige spectrum van biologische

fenomenen te verklaren, maar wel sluit die zekere vormen van het vitalisme8 uit.

7 Voor de materie-vorm leer van Aristoteles, het Hylemorfisme, zie bij voorbeeld Störig,

Geschiedenis van de filosofie, Aula pockets, het Spectrum, 1994. 8 W.M. Kruseman, Vitalisme en Mechanisme, Synthese (Springer), 1, December 1935, pp 21-

24.

Page 31: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 31

(alleen voor privé gebruik)

Daarin wordt namelijk gesteld dat bepaalde niet lokaliseerbare substanties

verantwoordelijk zijn voor specifieke biologische functies.

De theoretische natuurkundige en Nobelprijs winnaar P.W. Anderson bracht in

een artikel van 19729 in Science een belangrijk argument naar voren dat

rechtstreeks met ons probleem te maken heeft. Hij maakt namelijk onderscheid

tussen de weg van het complexe systeem naar de delen (reductionisme) en de

omgekeerde weg van de delen naar het geheel (constructionisme). Hij schrijft:

De hypothese van een reductionist betekent beslist niet dat de hypothese van een

"constructionist" juist is. Het vermogen alles tot eenvoudige fundamentele

wetten te reduceren is niet voldoende om uitgaande van deze wetten een

reconstructie van het heelal te maken. Hij aanvaardt de stelling van de

reductionist zonder daarbij bij voorbaat uit te sluiten dat het geheel onderworpen

is aan nieuwe wetten die alleen op het hogere niveau verschijnen.

In zijn artikel brengt hij enkele voorbeelden van zijn vakspecialisme naar voren

waarbij hij aantoont dat bij toenemende schaal en complexiteit een verschuiving

te vinden is van kwantitatieve naar kwalitatieve veranderingen. Dat betekent dat

er reeds in de natuurkunde relatief eenvoudige systemen bestaan die niet

begrepen kunnen worden in termen van de wetten en eigenschappen van de

afzonderlijke delen. De door Anderson genoemde voorbeelden kunnen niet

binnen de klassieke natuurkunde van voor 1930 worden begrepen. Concepten uit

de kwantummechanica zoals superpositie en verstrengeling (entanglement)

spelen hierbij een belangrijke rol. De daarmee verbonden fenomenen zoals

supergeleiding, superfluiditeit en fotonverstrengeling zijn reeds vele decennia

bekend en worden intensief bestudeerd met het oog op veelbelovende

toepassingen. Het is niet de bedoeling deze voorbeelden hier nader te bespreken.

Maar het is belangrijk op te merken dat zelfs in relatief eenvoudige systemen in

de levenloze natuur nieuwe wetmatigheden een rol gaan spelen die niet op de

afzonderlijke delen kunnen worden toegepast. Maar als men het geheel gaat

ontleden, dan vindt men in overeenstemming met het reductionisme slechts de

delen met hun welbekend gedrag.

4. Discussie

Na de overwegingen in de twee voorgaande secties is het nu tijd om de rode

draad van de inleiding weer op te pakken. Het ging erom na te gaan of de

natuurkundige met de resultaten van zijn vakgebied relevante bijdragen kan

leveren tot een beter begrip van evolutie. Tegelijk zou een vergelijking met

fysica en metafysica een scherpere scheiding mogelijk maken tussen evolutie als

9 P.W. Anderson, More is different, Science, 177, pp 393-396 (1972).

Page 32: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 32

(alleen voor privé gebruik)

science en evolutie als filosofisch wereldbeeld (metabiologie). De grote

uitdaging daarbij is te komen tot een visie die rekening houdt zowel met de

sterke eenheid van levende organismen als met de wetten van de levenloze

natuur, die immers ook in levende materie gelden.

In sectie 2 werd onderzocht of een natuurkundige in staat is met zijn methodes

toeval of opzet te onderscheiden. Het bleek dat het statistische karakter van de

natuurwetten op microscopische schaal dit onderscheid fundamenteel

onmogelijk maakt. Het is te verwachten dat ook de bioloog niet over

gereedschap beschikt om dit onderscheid te maken. Er is de schrijver in ieder

geval geen gefundeerde claim in de literatuur bekend. Deze overweging leidt tot

een belangrijke conclusie: Als een bioloog meent te moeten constateren dat in de

biologische objecten een ontwerper of zelfs een schepper zichtbaar wordt dan

kan hij zich daarbij niet op de natuurwetenschappen beroepen. Zo’n uitspraak is

niet die van een natuurwetenschapper, maar van een beoefenaar van de

geesteswetenschappen, of van iemand die uiting geeft aan zijn diepe

overtuigingen. Hetzelfde moet gezegd worden als met evenveel nadruk geclaimd

wordt dat alles toeval is en meer niet. Ook hier spreekt niet de

natuurwetenschapper. Beide klassen van uitspraken behoren bij het metaniveau

waarbij de natuurwetenschappelijke feiten in het kader van een bepaalde

metafysica of een bepaald wereldbeeld worden geanalyseerd.

In de derde sectie ging het om de verhouding tussen het geheel en zijn delen. Als

het geheel kan worden verkregen door het zuiver geometrisch rangschikken van

de delen dan zou evolutie van het eenvoudige tot het complexe een enigzins

inzichtelijk proces kunnen blijken. Verstoringen van de ruimtelijke verdeling

van de delen zouden immers vroeger of later tot een nieuw complex geheel

kunnen leiden. Maar in dat beeld blijft de verbazingwekkende organische

eenheid van de hogere levende wezens volledig onderbelicht. Volgens de

bovengenoemde visie van Anderson moet men echter genuanceerder naar de

overgang van de delen naar het geheel kijken. Het blijkt dat zelfs in relatief

eenvoudige systemen het geheel niet kan worden geconstrueerd uit alleen de

delen en de bijhorende wetten. Het is daarom te verwachten dat ook de meest

complexe systemen, de levende wezens, niet uitsluitend uit de delen en de

bijhorende wetten kunnen worden geconstrueerd. De extreme uitspraak van Karl

Marx, Der Mensch ist was er ißt (de mens is wat hij eet) gaat niet alleen tegen de

overtuiging van veel mensen in maar is ook wetenschappelijk gezien op zijn

minst twijfelachtig.

Page 33: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 33

(alleen voor privé gebruik)

Grenzen aan het fysische wereldbeeld

Gerard Nienhuis

De wereld als fysisch systeem

Biologie is de tak van de natuurwetenschap die het leven bestudeert. Levende

systemen kennen we alleen op aarde. Of er vormen van leven zijn elders in het

heelal weten we niet. Daarmee richt de biologie zich uitdrukkelijk op de aarde.

Bij de natuurkunde en de scheikunde ligt dat anders. Voor alle takken van de

natuurwetenschap geldt dat ze gericht zijn op systematisch begrip van

waarneembare verschijnselen en objecten. Daarmee richt de natuurwetenschap

zich op de materiële werkelijkheid. Die werkelijkheid doet zich aan ons voor als

uiterst gevarieerd en complex. De wereld om ons heen is wisselvallig en grillig.

Dat ervaren we in de onzekerheden van het eigen leven, en in de alledaagsheid

van het weer. In de levende natuur zien we schoonheid en wreedheid, en in het

gedrag van anderen en van onszelf herkennen we goed en kwaad, al zijn de

grenzen daarvan niet altijd aan te geven. Het is bepaald niet evident dat achter

die verwarrende verscheidenheid orde schuilgaat. Orde zien we wel in de

verschijnselen die met de hemellichamen samenhangen. De regelmaat in de

afwisseling van eb en vloed, van dag en nacht, en van zomer en winter geeft een

ritme aan het leven. Daardoor is elke nieuwe dag niet alleen een unieke

gebeurtenis, die de onherroepelijkheid van het verglijden van de tijd aantoont,

maar ook een herkenbare en vertrouwde ervaring, waardoor we ons in het leven

en in de wereld thuis kunnen voelen.

De tegenstelling tussen de regelmatige orde van de hemel en de grilligheid van

aardse verschijnselen is inmiddels verdwenen, met de vooruitgang van de

natuurwetenschap. Gebleken is dat achter alle verschijnselen wetmatigheden

schuilgaan. Deze wetmatigheden worden weergegeven in fundamentele fysische

theorieën, die met wiskundige zekerheid en precisie aangeven hoe een natuurlijk

proces verloopt vanuit een gegeven beginsituatie. Het is de natuurkunde die deze

natuurwetten opspoort en in theorieën beschrijft, door in goed gecontroleerde

situaties waarnemingen en metingen te doen aan eenvoudige systemen. De

fundamentele theorieën betreffen materie en straling als de bouwstenen van de

wereld. Soms wordt een fundamentele theorie vervangen door een nieuwe, met

een groter geldigheidsgebied. Maar daarbij blijft het wetmatige karakter van de

natuurlijke processen behouden. Belangrijker nog is dat de geldigheid van een

theorie universeel is, en niet ophoudt bij de grenzen van de aarde. Voor

eenzelfde systeem in vergelijkbare omstandigheden blijft een theorie geldig,

waar of wanneer dan ook in het heelal. Een fysische theorie geldt ongeacht

Page 34: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 34

(alleen voor privé gebruik)

plaats en tijd. Dat inzicht is gegroeid bij de voortgang van de natuurwetenschap

door de eeuwen heen. Het is nu onomstreden.

Levende systemen bestaan uit dezelfde bouwstenen als de niet-levende materie.

Een zuurstofatoom in een DNA-molecuul in een levende cel heeft precies

dezelfde eigenschappen als een zuurstofatoom in de atmosfeer. Ook in levende

systemen gelden de natuurwetten. Vanuit de materie bezien ligt het verschil

tussen levende en niet-levende materie uitsluitend in de mate van complexiteit

van de structuren. Er is geen reden om aan te nemen dat in een levend systeem

natuurwetten geschonden worden, ook al is het gedrag van een levend

organisme als een dier zo anders dat het in de meeste gevallen onmiddellijk

herkenbaar is als een dier, ook voor iemand die het nooit eerder heeft gezien.

Levensprocessen verlopen volgens de wetten van de scheikunde en de

natuurkunde. Dat maakt wetenschappelijke disciplines als biochemie en

biofysica mogelijk.

We zagen dat de wetten van de natuurkunde tijdloos zijn. Dat maakt het

mogelijk de wetten op te sporen en te toetsen door directe waarnemingen en

experimenten in het laboratorium. Dat geeft een wezenlijk verschil tussen

biologie en natuurkunde. Het leven kent een eenmalige geschiedenis, die zich op

aarde afspeelt. Soorten ontstaan en veranderen of sterven uit. Door gebruik te

maken van onze kennis van de natuurwetten kunnen we proberen de

geschiedenis van de aarde en van het leven op aarde te reconstrueren. Vondsten

van fossiele resten, en onderzoek naar de aardlagen waarin die worden

aangetroffen zijn daarvoor essentieel. Het door Darwin aangedragen schema van

variaties in erfelijke eigenschappen, en natuurlijke selectie van die

eigenschappen in de strijd om het bestaan is op talloze manieren ondersteund en

bevestigd door moderne inzichten in de moleculaire basis van de erfelijkheid.

De ontdekking halverwege de twintigste eeuw van de structuur en de werking

van DNA was in die ontwikkeling een beslissende stap. Daarmee is aannemelijk

geworden dat de geschiedenis van het leven evenals het leven van een enkel

organisme verloopt als een natuurlijk proces, in overeenstemming met de

natuurwetten en de fundamentele fysische theorieën. Het ligt dan voor de hand

om aan te nemen dat ook het ontstaan van het leven beschreven kan worden als

een natuurlijk proces, dat in overeenstemming met de natuurwetten is verlopen.

We zagen dat de geldigheid van de natuurwetten niet beperkt is tot de aarde.

Ook de bouw en de evolutie van de kosmos laat zich beschrijven met de grote

theorieën van de natuurkunde. Vooral de relativiteitstheorie heeft juist in de

kosmologie haar belangrijkste toepassingsgebied. Sterrenkunde is in feite niets

anders dan natuurkunde van het heelal. De wetten zijn dezelfde, alleen de

omstandigheden zijn vaak volkomen anders dan op aarde. Gebleken is dat het

heelal in grootte toeneemt met de tijd, zodat het vroeger kleiner was dan nu.

Terugrekenend naar het verleden volgt daaruit dat het heelal begonnen is als een

Page 35: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 35

(alleen voor privé gebruik)

oerexplosie. Er wordt naar gestreefd om ook de oorsprong van het heelal

begrijpelijk te maken als het resultaat van een natuurlijk proces.

Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat de wereld beschouwd kan worden als een

kosmisch fysisch systeem, bestaande uit materie en straling in ruimte en tijd. De

natuurkunde leidt tot een wereldbeeld wanneer men meent dat daarmee alles

gezegd is, als men de wereld ziet als uiteindelijk niets meer dan een fysisch

systeem. In feite lijkt dit maar een kleine, bijna vanzelfsprekende stap. Alles wat

bestaat, en alles wat gebeurt heeft immers een fysische kant. Voor niet-levende

objecten is dat evident. We zagen al dat elk levend systeem een complexe

materiële structuur is. Mensen en dieren hebben een lichaam, dat een

noodzakelijke voorwaarde is voor hun bestaan. Onze ervaringen en onze

gedachten vereisen een zenuwstelsel, inclusief onze hersenen, waarin die

ervaringen en gedachten als objectief registreerbare processen plaats vinden.

Ons lichaam is een complexe machine, en bij ziekte zal een arts nagaan welk

onderdeel niet naar behoren functioneert.

Dit beeld van de wereld als uitsluitend een materieel-fysisch systeem wordt vaak

stilzwijgend en als vanzelfsprekend aanvaard. Als wereldbeschouwing geldt dit

beeld als objectief en neutraal. Als een minister zich erop beroept hoeft hij geen

Kamervragen te vrezen. In dit hoofdstuk willen we nagaan wat de consequenties

zijn van dit wereldbeeld.

Wat weten we, wat weten we niet?

Op grond van de moderne natuurkunde, kosmologie en biologie valt er veel te

zeggen over de wereld en het leven waarover brede consensus bestaat. De

ouderdom van de kosmos sinds de oerexplosie wordt geschat tussen de 13 en 14

miljard jaren. De bouwstenen van de materie in de kosmos zijn universeel.

Dezelfde atomen die we op aarde kennen worden ook aangetroffen in de spectra

van gaswolken tussen de sterren en in de atmosfeer van sterren op grote afstand

van ons verwijderd. De structuur en de evolutie van het heelal, en de vorming

van sterren en sterrenstelsels kunnen worden begrepen in termen van natuurlijke

oorzaken, die werken volgens de bekende natuurwetten. Een kenmerk van de

natuurwetten is dat de gang van zaken van een systeem een onvermijdelijk

gevolg is van de begintoestand. In die zin kennen natuurwetten geen

doelgerichtheid. De voortgaande evolutie verloopt blind, onaangedaan door de

mogelijke gevolgen.

Voor de evolutie van het leven op aarde gelden vergelijkbare algemeen

aanvaarde inzichten. De aarde is tussen de vier en vijf miljard jaar geleden

ontstaan, samen met de zon en de overige planeten. Het leven op aarde is

ongeveer drie miljard jaar geleden begonnen. Alle levensvormen hebben

eenzelfde oorsprong, en zijn dus verwant. Krachtige argumenten daarvoor zijn

Page 36: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 36

(alleen voor privé gebruik)

overeenkomsten tussen de mechanismen op moleculair niveau in geheel

verschillende organismen. De structuur van DNA, de drager van de erfelijke

eigenschappen, is gemeenschappelijk voor alle levensvormen. Ontstaan en

evolutie van soorten wordt gedreven door willekeurige mutaties in de erfelijke

eigenschappen en door natuurlijke selectie, waarbij van elke soort de

exemplaren met beter aangepaste eigenschappen succesvoller zijn in de

voortplanting. Net als de evolutie van de kosmos wordt ook de evolutie van het

leven beschreven als een blind proces, zonder bedoeling en zonder

doelgerichtheid. Algemeen wordt aangenomen dat het gehele evolutieproces

zich laat begrijpen in termen van natuurlijke oorzaken. Net als de evolutie van

de kosmos verloopt de evolutie van het leven vanzelf. Onze eigen soort Homo

Sapiens bestaat sinds ongeveer 200 000 jaar. Vergeleken met de drie miljard jaar

sinds het ontstaan van de eerste levensvormen is dat hoogstens dagen op een

mensenleven. Hiermee is natuurlijk niet gezegd dat we alles weten. Sommige

centrale eigenschappen van de kosmos, en essentiële momenten in de evolutie

van het leven zijn nog geheel onbegrepen. Ik noem enkele voorbeelden.

Pas in de afgelopen decennia is gebleken dat er grote hoeveelheden materie

moeten zijn die niet worden waargenomen, maar die hun aanwezigheid doen

blijken door de snelheden waarmee sterrenstelsels hun banen beschrijven. Het is

nog volstrekt onduidelijk wat de aard van deze donkere materie is.

Evenmin kunnen we iets zinnigs zeggen over het al of niet bestaan van leven op

andere plaatsen in het heelal. Het aantal planeten is hoogstwaarschijnlijk

onvoorstelbaar groot, en de kans dat de condities op een bepaalde planeet

gunstig zijn voor enige vorm van leven lijkt uiterst klein. De kans dat er

buitenaards leven bestaat is daarmee vrijwel onbepaalbaar.

Een andere open vraag betreft de laatste alomvattende fysische theorie, die de

bestaande fundamentele theorieën moet verenigen. Dat is een essentieel

probleem, omdat de bestaande theorieën, met name de quantumtheorie en de

relativiteitstheorie met elkaar op gespannen voet staan. Al enkele tientallen jaren

meent men dat de oplossing spoedig zal worden gevonden.

Een vierde voorbeeld van een nog vrijwel open vraag is die naar het scenario

van het eerste begin van het leven. Voordat er leven is werkt het Darwinistische

mechanisme model van variatie en selectie niet. Hoe leven spontaan kan

ontstaan uit niet-leven is moeilijk voor te stellen. Al is wel gebleken dat

organische moleculen in de juiste omgeving gevormd kunnen worden door

elektrische ontladingen, de weg naar een zelf-replicerend biosysteem ligt nog

ver achter onze kennishorizon.

Er zijn talloze andere voorbeelden te noemen van nog onbegrepen of onbekende

zaken. Maar dat laat onverlet de algemene overtuiging dat de werkelijkheid

beschreven kan worden als een fysisch systeem, dat gehoorzaamt aan de

natuurwetten. Natuurwetenschappelijke kennis behoort tot de meest betrouwbare

Page 37: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 37

(alleen voor privé gebruik)

kennis die voor ons toegankelijk is. Als we ergens op kunnen rekenen dan is het

wel het wetmatige karakter van natuurlijke processen. Maar naarmate de kring

van onze kennis groeit, groeit ook de grens met het (nog) onbekende. We

realiseren ons dan ook steeds meer hoeveel we niet weten.

Onze kennis van de geschiedenis van het heelal en van het leven op aarde is

gebaseerd op de toepassing van dat inzicht. Het gaat steeds om een combinatie

van waarnemingen van gegevens, modelvorming en interpretatie in termen van

bekende theorieën. De globale bouw en de evolutie van het heelal kan

grotendeels worden begrepen in termen van een enkele theorie, de

relativiteitstheorie, en een enkele fundamentele kracht, de zwaartekracht. Door

de enorme complexiteit van levende organismen en de verscheidenheid van

levensvormen is de evolutie van het leven op aarde ook uitermate complex, en

we weten veel meer niet dan wel. Maar het globale beeld van een oude aarde, de

datering van opeenvolgende perioden, en het mechanisme van mutaties en

natuurlijke selectie behoort bij het gebied van betrouwbare kennis. Wie dat

bestrijdt doet dat vrijwel nooit op wetenschappelijke gronden, maar om ruimte te

maken voor vooronderstellingen gebaseerd op godsdienstig geloof. Daarmee

wordt geloof gezien als een bron voor verklaringen van verschijnselen, en een

alternatief voor de wetenschappelijke methode. Maar kenmerkend voor de

natuurwetenschap is nu juist dat er geen vooronderstellingen worden aanvaard

die niet ter discussie kunnen worden gesteld. Gebleken is dat dat de beste weg is

om tot betrouwbare inzichten te komen, die leiden tot een coherent beeld van de

werkelijkheid, en tot toepasbare resultaten. Het succes en de kracht van de

natuurwetenschap is gebaseerd op eerbied voor wat de natuur ons te zien geeft,

ook als dat in strijd is met wat we al meenden te weten.

Consequenties van een fysisch wereldbeeld

Aanvaarding van de natuurwetenschappelijke methode als bron van betrouwbare

kennis houdt nog niet in dat een fysisch wereldbeeld wordt aanvaard. De

natuurwetenschap heeft ons geleerd dat elk verschijnsel en elk object een

fysische kant heeft, en dat de wereld als een fysisch systeem kan worden

beschouwd en bestudeerd. Dat inzicht wordt tot een wereldbeeld als we menen

dat de wereld een fysisch systeem is. De stap lijkt klein, maar heeft ingrijpende

gevolgen. Enkele daarvan willen we hier bespreken.

In de eerste plaats houdt dit in dat van alle gebeurtenissen de diepste oorzaken

fysische oorzaken zijn. Wat zich als het hogere aandient is uiteindelijk een

subtiele manifestatie van het lagere. Dat zien we terug in een hiërarchie van de

vakwetenschappen. Zoals het zielenleven van de mens voortkomt uit zijn

lichamelijke constitutie, zo heeft de psychologie als grondslag de neurologie. Op

haar beurt heeft de neurologie als basis de biologie, dan wel de biochemie,

Page 38: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 38

(alleen voor privé gebruik)

terwijl de natuurkunde de grondslagen levert voor de chemie. In het fysische

wereldbeeld is alles in beginsel te reduceren tot fysica.

Als fysische processen doelloos verlopen, eenvoudig gedreven door de blinde

natuurwetten, en alle gebeurtenissen uiteindelijk het resultaat zijn van fysische

processen, dan is de conclusie onontkoombaar dat gebeurtenissen ten diepste

zinloos en onbedoeld zijn. In de literatuur over de biologische evolutie vinden

we inderdaad regelmatig uitspraken van dit type: de evolutie heeft geen doel, en

dus is het bestaan zinloos: ‘De enige klokkenmaker in de natuur wordt gevormd

door de blinde krachten van de natuurkunde, zij het werkzaam op een heel

bijzondere manier. Een echte klokkenmaker denkt vooruit: hij ontwerpt zijn

tandwieltjes en veertjes, met een doel voor ogen. Natuurlijke selectie, waarvan

we weten dat het de verklaring is voor het bestaan en de schijnbare

doelgerichtheid van alle leven, heeft geen doel. Het plant de toekomst niet. Het

heeft geen visie, het kijkt niet vooruit, het ziet niets. Als we al kunnen zeggen dat

het de rol speelt van een horlogemaker, dan is het een blinde klokkenmaker.’10

Een eenvoudige manier om dit uit te drukken is te zeggen dat gebeurtenissen

oorzaken hebben, maar geen redenen.

Een andere consequentie van het genoemde wereldbeeld is dat er geen

fundamenteel verschil is tussen leven en niet-leven. Levende en niet-levende

materie hebben immers dezelfde bouwstenen, en daarmee eenzelfde fysische

basis. Levende en niet-levende materie verschillen alleen in de mate van

complexiteit.

De levende natuur, zoals het gedrag van dieren, vertoont een voor velen evidente

doelgerichte aanpassing aan de eisen van de omstandigheden. Dat geldt ook

voor de gang van de evolutie, die tot nu toe culmineerde in het ontstaan van de

mens. Maar volgens het evolutionistisch denken, waarin de evolutietheorie

wordt gecombineerd met een fysisch wereldbeeld, is die doelgerichtheid schijn.

Ze is slechts het resultaat van een blinde en onbedoelde ontwikkeling. Daarin

heersen alleen noodzakelijkheid van de natuurlijke selectie en het toeval van de

mutaties. Daarin is keuzevrijheid een illusie. Er valt immers niets te kiezen.

Gedrag wordt bepaald door de toestand van het organisme, en de

omstandigheden waarin het verkeert.

Met de gedachte dat vrijheid van handelen een illusie is valt overigens slecht te

leven. In de rechtspraak kunnen moeilijk alle verdachten ontoerekeningsvatbaar

worden verklaard. Bij het opvoeden van kinderen, in het onderwijs, overal waar

afspraken tussen mensen worden gemaakt, steeds wordt ervan uitgegaan dat we

elkaar kunnen aanspreken op ons gedrag. Kunnen we in ernst geloven dat het

geen gevolgen heeft als we dat niet meer doen? Of hebben we helemaal de

vrijheid niet om de illusie van vrijheid op te geven? Het lijkt erop neer te komen

dat we wel moeten geloven dat we een vrije wil hebben. We kunnen niet anders.

10

R. Dawkins, The Blind Watchmaker, 1986, Harlow, Longman

Page 39: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 39

(alleen voor privé gebruik)

Het verschijnsel mens

Het fysische wereldbeeld is alomvattend, en houdt dus ook een visie in op de

mens. Daarin zijn de gevolgen van het genoemde wereldbeeld misschien wel het

meest onthullend. Het is voor velen nog wel voor te stellen dat de

doelgerichtheid in de natuur slechts schone schijn is, en slechts bestaat in de

ogen van de toeschouwer. Van een gebeurtenis of proces is niet vast te stellen of

het toevallig plaats vindt of dat het ontworpen of bedoeld is, althans zolang er

geen ontwerper in beeld is. In de archeologie is het gebruikelijk om te werken

met criteria om te bepalen of een voorwerp met een bepaalde bedoeling is

ontworpen, en dus een gebruiksvoorwerp is, of dat het toevallig, door natuurlijke

oorzaken zijn speciale vorm heeft gekregen. De mogelijke ontwerpers zijn dan

vroegere bewoners van de streek. In de criminologie is het van belang om na te

gaan of de aanwezigheid van een verdachte op de plaats van een misdrijf

toevallig was of opzettelijk. En bij een slachtoffer van een aanrijding of een val

zal men willen nagaan of er sprake is van opzet, en daarmee van een misdrijf.

Als vanzelfsprekend wordt aangenomen dat een mens in staat is tot ontwerp.

Maar voor wie het bestaan van doelgerichtheid in de natuur afwijzen is daarvoor

eigenlijk geen ruimte. In hun visie is ook een mens immers een product is van

die blinde natuur.

Doelgericht handelen laat zich niet beschrijven in termen van alleen maar

causaliteit, waarin de oorzaak vooraf gaat aan het gevolg. Doelgerichtheid is

finaliteit, waarbij een beoogd doel wordt nagestreefd, en waartoe geschikt

gekozen middelen worden ingezet. In het ontwerp gaat het doel aan het middel

vooraf. In de uitvoering volgt de realisatie van het doel op de inzet van het

middel. Vanuit het fysische gezichtspunt is het middel de (gekozen) oorzaak, en

het doel het (beoogde) gevolg.11

Dat brengt ons bij de vragen naar eigenschappen en vermogens die we allen

toeschrijven aan de mens, overigens zonder ze uit te sluiten voor dieren:

intelligentie, denkvermogen, bewustzijn, beleving, identiteit. Hierbij gaan we uit

van hun betekenis in het alledaagse spraakgebruik, zonder te pogen ze precies te

definiëren. Onze visies op wat een mens is kunnen we onderscheiden aan de

hand van het antwoord dat we geven op enkele eenvoudige vragen:

Zijn we de som van impulsen van onze hersenen en ons zenuwstelsel?

Is een persoon een product van zijn lichamelijke constitutie (zijn genen,

zijn hormonen, enzovoort)?

Kan onze identiteit in beginsel gereproduceerd worden?

Wie een van deze vragen niet zonder meer bevestigend beantwoordt is geen

aanhanger van het fysisch wereldbeeld. Immers, in die visie is een mens een 11

G. Kuijpers, Wetenschap en Doelbegrip, 2009, Leiden

Page 40: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 40

(alleen voor privé gebruik)

complex fysisch systeem, en alle menselijke eigenschappen worden bepaald

door de fysische kenmerken van zijn lichamelijke structuur. We kunnen ook de

omgekeerde invalshoek kiezen, en vragen naar de mogelijkheden van

kunstmatige intelligentie:

Kan een machine denken?

Kan een machine iets beleven?

Kan een machine verantwoordelijkheid dragen?

Opnieuw geldt dat wie het fysische wereldbeeld aanvaardt bevestigende

antwoorden zal geven. Immers, een mens kan denken, kent beleving, en kan

verantwoordelijkheid dragen. En volgens dit wereldbeeld is er geen

fundamenteel onderscheid tussen leven en niet-leven, anders dan in de vorm van

het niveau van complexiteit. Daarmee is er geen functie van een mens die niet in

beginsel door een machine van vergelijkbare complexiteit kan worden

overgenomen.

Naar mijn inzicht valt het niet te bewijzen wat het juiste antwoord is op de twee

drietallen vragen. Ik kan mij althans geen wetenschappelijke criteria voorstellen

waarmee bijvoorbeeld vastgesteld kan worden of een machine iets beleeft. Wat

wel kan is een machine construeren die de uitingen van emoties kan

reproduceren, en die daarmee in ons vergelijkbare emoties oproept. Robots als

vervanging van huisdieren of van een speelkameraadje voor kinderen zijn

bekend, waarbij sprake is van echte gehechtheid van de kant van het

mensenkind. Maar dat bewijst natuurlijk niet dat de machine ook echte beleving

kent. Een machine is en blijft een input-outputsysteem, waarvan we niet kunnen

vaststellen of er iets in (hem of haar?) omgaat. Strikt genomen is een ander mens

voor ons ook een input-outputsysteem. Alleen doordat we elkaar herkennen als

verwant menen we in uitingen van de ander de emoties te herkennen waar we

zelf vertrouwd mee zijn. De ander hoeft overigens geen mens te zijn. Ook wie

vertrouwd is met dieren zal vaak de emoties van het dier herkennen. Maar als

een antropocentrische scepticus hem voorhoudt dat dieren geen emoties kennen,

en alleen gedrag vertonen dat door instincten wordt gestuurd, dan heeft onze

dierenvriend daartegen geen verweer, hoezeer hij er ook van overtuigd is dat het

dier echte vreugde en verdriet ervaart.

De genoemde vragen zijn niet langs wetenschappelijke weg te beantwoorden.

Toch hebben veel mensen daarover wel degelijk een mening. Die mening is dus

gebaseerd op een mensvisie, en daarmee ook op een wereldbeeld. Ik ben

geneigd de meeste van de vragen ontkennend te beantwoorden, zij het met

wisselende overtuiging. Daaruit volgt dat ik niet overtuigd ben van de juistheid

van het fysische wereldbeeld. Maar wel aanvaard ik onverkort het gezag van de

natuurwetenschap als het gaat om de beantwoording van vragen die binnen haar

bereik liggen. Het wetmatige karakter van natuurlijke processen behoort voor

mij bij de grootste zekerheden die we als mens hebben.

Page 41: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 41

(alleen voor privé gebruik)

De vraag naar de verhouding tussen hersenen en bewustzijn is een modernere

formulering van het klassieke filosofische probleem van lichaam en geest. Er is

veel fascinerend onderzoek naar de werking van de hersenen, of naar de

activering van de verschillende hersengebieden bij het verrichten van

handelingen, bij het maken van een keuze en bij de beleving van emoties. Maar

het is onvermijdelijk dat daarbij de proefpersoon wordt behandeld als een

materieel input-outputsysteem. Dat hij een persoon is, met bewustzijn, die iets

beleeft, blijft daarbij buiten beeld. Het doen van een keuze, het nemen van een

beslissing, houdt naar mijn inzicht in dat ik zelf aan het begin sta van een

causale keten van oorzaak en gevolg, die er zonder mijn beslissing niet zou zijn.

Maar binnen het fysische wereldbeeld moet een eerste oorzaak altijd materieel

van aard zijn. In dat beeld ligt de oorzaak in de werking van het zenuwstelsel of

de hersenen. Mijn ervaring is dat ik het ben die de beslissing neem, en daarbij

mijn hersenen gebruik. In het fysische wereldbeeld bestaat dat ik niet. Het ik, als

de drager van keuzevrijheid, is dan een illusie. Ik ben mijn brein. Die illusie is

ook weer een bijproduct van de complexiteit van de hersenen. Maar ook dan

blijft de vraag: wie is het die die illusie ondergaat? Ook weer de hersenen?

Houden de hersenen zichzelf voor de gek?

Een belangrijke functie van onze hersenen is ons denkvermogen. Het is een

algemeen menselijke eigenschap, die in toegespitste vorm aan de basis staat van

de wetenschap. Het stelt ons in staat om een logische argumentatie op te

bouwen, om uit waarnemingen conclusies te trekken, en uiteindelijk om

waarheid van onwaarheid te onderscheiden. Maar denken verwijst naar abstracte

begrippen of concrete objecten in de buitenwereld. Het leidt tot betekenisvolle

uitspraken die al of niet waar zijn. Binnen het fysische wereldbeeld is denken in

wezen een materieel proces in de hersenen. Hoe kan een materieel proces,

gedreven door de blinde natuurwetten, verwijzen naar objecten die niet in dat

proces bevat zijn, of zelfs naar abstracte begrippen? Hoe kan een materieel

object, dat door een blind natuurlijk proces is geëvolueerd, de pretentie voeren

waarheid van onwaarheid te onderscheiden?

Denkvermogen

Inzichten en overtuigingen van mensen zijn soms gebaseerd op feiten en

gegevens, waarvan de juistheid op min of meer wetenschappelijke wijze is

vastgesteld. Maar dat is lang niet altijd het geval. Antwoorden op levensvragen

zijn vaak niet rationeel te funderen. Vragen naar de zin van de wereld of van ons

bestaan, vragen naar de diepste oorsprong of het geheim van het leven, vragen

naar hoe we moeten leven zijn niet wetenschappelijk te beantwoorden. Ze zijn

het domein van levensovertuigingen, en van religie en godsdienst, die op hun

beurt weer door de geesteswetenschappen worden bestudeerd. De variëteit aan

overtuigingen relativeert natuurlijk hun pretentie op waarheid in feitelijke zin.

Page 42: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 42

(alleen voor privé gebruik)

Voor meer fundamentalistische stromingen zijn de juiste antwoorden op de

levensvragen van belang. Maar voor ieder die een richting zoekt in het leven, of

die betekenis aan het bestaan wil geven zijn de vragen niet te vermijden, of hij

zich nu religieus noemt of seculier. Ook kunst en literatuur bieden een weg om

met deze vragen om te gaan.

Verschillende recente auteurs spannen zich in om aan te tonen dat religieuze

wereldbeschouwingen onhoudbaar zijn. Twee recente voorbeelden zijn Breaking

the Spell van de Amerikaanse filosoof Daniel Dennett12

, en The God Delusion

van de Britse bioloog Richard Dawkins13

. In de argumentatie van beiden spelen

moderne natuurwetenschappelijke inzichten een centrale rol, met name de

evolutietheorie. Dennett schetst een evolutionistisch beeld van het ontstaan van

religie. Dawkins argumenteert dat de geschiedenis van de evolutie van het leven

aantoont dat het leven onbedoeld is. Religie is mogelijk gedurende de evolutie

ontstaan als bijproduct van de eigenschap van jonge kinderen hun ouders en

opvoeders onvoorwaardelijk te geloven. Deze eigenschap op zichzelf is nuttig

om te overleven, maar religie kan daarbij als nutteloos of zelfs schadelijk

bijverschijnsel ontstaan. Zo kan religie in de vorm van geloof in een

persoonlijke schepper-God ontstaan door in wezen biologische oorzaken,

waarbij de waarheid of onwaarheid van de geloofsinhoud geen rol speelt. Deze

auteurs suggereren dat uit de natuurlijke, biologische ontstaansgeschiedenis van

religieus geloof volgt dat het geloof niet op waarheid berust. Voor beide

schrijvers sluiten religie en wetenschap elkaar vrijwel uit. Een aanhanger van

religie moet naar hun inzicht de evolutionaire beschrijving van de kosmos en het

leven wel afwijzen, omdat die religie ontkracht. En iemand die de

wetenschappelijke methode ernstig neemt moet volgens hun argumentatie wel

tot de conclusie moet komen dat de natuur zonder bedoeling tot stand is

gekomen. Gemeenschappelijk voor beide auteurs is ook dat zij wetenschap als

de enige betrouwbare bron van kennis beschouwen, en als het antwoord op alle

zinvolle vragen. Voor hen is de juistheid van het fysische wereldbeeld evident.

Deze gedachtegang leidt tot een merkwaardige paradox. Het beeld van de

wereld als een gesloten fysisch systeem laat geen ruimte voor andere dan blinde

fysische oorzaken, en leidt tot de onvermijdelijke conclusie dat de natuur geen

doelgerichtheid kent. De soorten zijn niet ontworpen, maar ze zijn de

onbedoelde uitkomst van een combinatie van toevallige mutaties, en natuurlijke

selectie. Een fysisch systeem denkt niet, ontwerpt niet en koestert geen emoties.

Maar wij mensen maken deel uit van dat gesloten materiële systeem. Dezelfde

conclusies moeten dus ook voor ons gelden. Dat leidt tot de bizarre conclusie dat

we ook onze eigen intelligentie, ons vermogen tot doelgericht handelen, en onze

emoties niet meer ernstig kunnen nemen. Denken is een blind hersenproces, en

12

D. C. Dennett, Breaking the Spell, 2006, Penguin, London 13

R. Dawkins, The God Delusion, 2006, Black Swan, London.

Page 43: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 43

(alleen voor privé gebruik)

emoties zijn wetmatige elektrochemische processen in ons zenuwstelsel,

gedreven door hormonen en andere regulerende biomoleculen. Als mijn denken,

mijn waarnemen, mijn beleven niets anders is dan een blind materieel proces in

een complex systeem, waarom zou ik dan mijn beleving, mijn waarneming en

mijn denken nog vertrouwen? Als de natuur geen doelgerichtheid kent, hoe

kunnen wij mensen als deel van de natuur dan wel doelgericht handelen? Onze

menselijke vermogens, die ons in staat stelden tot wetenschappelijk denken en

handelen, leiden nu tot een mensbeeld dat juist de basis aan die vermogens

ontneemt.

Open wereldbeeld

We zien dat een wereldbeeld gebaseerd op alleen de natuurwetenschap tot

absurditeiten kan leiden. Misschien is het verstandiger vooralsnog af te zien van

dergelijke grootse alomvattende visies. De wetenschap als menselijke activiteit

Is ontstaan met een ander doel, dat veel dichter ligt bij de dagelijkse ervaring:

het beschrijven en verklaren van waargenomen verschijnselen. De werkelijkheid

doet zich aan ons voor als veelzijdig. Naast de objectiveerbare en meetbare

verschijnselen kennen we andere ervaringen en belevingen. Mensen hebben een

lichaam, dat als een fysisch object kan worden beschouwd. Maar het is meer dan

dat. De directe ervaring van het leven en ons bewustzijn daarvan, de beleving

van het wonder van het bestaan, van de geborgenheid van liefde en vriendschap,

het geraakt worden door muziek en poëzie, dat alles komt niet tot zijn recht in de

natuurwetenschappelijke beschrijving, ook al voldoet die nog zo overtuigend

binnen het eigen domein. Echte beleving komt in die beschrijving niet voor. Het

is wijs om in te zien dat de wereld groter is dan ons hoofd. Juist voor wie beseft

dat ons inzicht, ons denkvermogen en ons verstand beperkt worden door de

omvang en de structuur van onze hersenen ligt die wijsheid voor de hand. Dat

geeft ruimte voor het stellen van vragen buiten het domein van de

natuurwetenschap, vragen naar de bedoeling van het bestaan. Kunst en religie

kunnen dan serieus genomen worden, niet als alternatief voor

natuurwetenschappelijke verklaringen, niet als bron van feitelijke waarheden,

maar als levensoriëntatie. Zoals bij elke vorm van meesterschap ligt ook de

kracht van de wetenschap in haar beperking.

Page 44: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 44

(alleen voor privé gebruik)

Evolutie en schepping

Everard de Jong

Inleiding ................................................................................................................................... 45

1. Historisch overzicht van opinies over de evolutie van soorten ............................................ 45 a. Een vrij statische kijk ....................................................................................................... 45 b. In de richting van een dynamische natuurontwikkeling ................................................... 47 b. Charles Darwin ................................................................................................................. 53 c. De evolutietheorie na Darwin ........................................................................................... 55

d. De huidige staat van paleologisch en archeologisch onderzoek met betrekking tot de

evolutie van de mens ............................................................................................................ 58

2. Problemen met de evolutietheorie ........................................................................................ 60 a. De geleidelijkheid van de evolutie ................................................................................... 60 b. De ‘verklaring’ van adaptatie ........................................................................................... 65

1. Probleemstelling ........................................................................................................... 65

2. “Toevallige” mutaties ................................................................................................... 66 c. De mens en zijn doel: ethiek en sociaal gedrag ................................................................ 71

3. God en evolutie .................................................................................................................... 75

Page 45: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 45

(alleen voor privé gebruik)

Inleiding

De graduele ontwikkeling van soorten, tot en met de soort homo sapiens

sapiens, is inmiddels een vrijwel onomstreden paradigma van de biologie14

De

vraag is echter of alle consequenties van de geopperde verklaringsmodellen van

deze ontwikkeling voldoende zijn doordacht om deze modellen met zo’n

vanzelfsprekendheid te poneren. Binnen deze denkkaders lijkt het b.v. uiteindelijk

onmogelijk een ethiek op meer dan totaal toevallige feiten of conventies te

grondvesten, wat haar normativiteit niet lijkt te kunnen garanderen.

Om een genuanceerd beeld te krijgen van de feiten en theorieën, zullen we

in een eerste deel van dit artikel in een historisch overzicht geven van de pre-

darwinistische opvattingen over het ontstaan van soorten, om dan, via Darwins

theorie en haar verdere concretiseringen naar de moderne synthese van deze

theorie over te gaan.

In een tweede deel zullen we dan de verschillende moeilijkheden die de

geboden verklaringsprincipes, zoals deze nu door de meerderheid van de biologen

gehouden worden, opleveren aan de orde stellen.

1. Historisch overzicht van opinies over de evolutie van soorten

a. Een vrij statische kijk

In het algemeen kunnen we stellen dat het wereldbeeld tot aan de

negentiende eeuw de verschillende soorten levende wezens statisch naast elkaar

plaatste. Er zijn echter enige filosofen en wetenschappers geweest die kleine

openingen boden naar een meer dynamische opvatting.

Empedocles (483/2-423 v. Chr.) hield dat de aarde in het begin allerlei

soorten wezens zonder orde voortbracht. In dat proces hebben echter bepaalde

schepselen op een toevallige wijze zekere lichaamsdelen verworven die het meest

waardevol bleken te zijn om te overleven: een vaag prototype van natuurlijke

selectie. 14

Vgl. de overzichten van bv. Stephen Jay Gould, The Structure of Evolutionary Theory

Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 2002; Mark Ridley, Evolution London:

Blackwell, 20043; Scott Freeman, Jon Herron, red., Evolutionary Analysis Upper Saddle

River: Pearson Education, 2004; Michael Ruse, Joseph Travis, red., Evolution. The First Four

Billion Years Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 2009

Page 46: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 46

(alleen voor privé gebruik)

Aristoteles (384-322) kende het planten- en dierenrijk en het mensdom als

drie grote afzonderlijke klassen levende wezens. Binnen deze drie rijken bestaat er

een vanzelfsprekende ordening van geslachten en soorten. Hij is de grondlegger

van het begrip teleologie (doelgerichtheid). Tevens kende hij reeds het begrip

Scala Naturae, oftewel de ketting van zijnden,15

het feit dat de verschillende

koninkrijken in een lineaire continuïteit van soorten aan elkaar grenzen.

Hij sloot echter een verandering van de ene soort in de andere niet uit. Eén

van de mogelijkheden is, dat de mensheid en de viervoeters spontaan gezamenlijk

uit een larve zijn ontstaan, waarna ze later tot de ons bekende soorten zouden zijn

ontwikkeld. Hij zag ook nieuwe diersoorten ontstaan door hybridisatie.

Ook interessant voor de geologie en paleontologie is zijn opvatting dat

rivieren en zeeën er niet altijd geweest hoeven te zijn, en dat gebieden die nu

droog zijn vroeger nat kunnen zijn geweest.

De Stoa kende de Logoi Spermatikoi, rationele zaadjes of levenskiemen die

overal zorgen voor ontwikkeling. Deze leer bereikte via Plotinus (204/5-270) ook

Augustinus (354-430): volgens deze kerkleraar is de vorm van de soorten van

levende wezens in aanleg aanwezig in elementaire factoren, de rationes seminales.

Zo sloot ook hij een bepaalde vorm van evolutie van soorten niet uit.

Hoewel René Descartes (1596-1650) een statische visie op de soorten had,

dacht Leibniz (1646-1716) echter, in zijn Protogaea (1693), waarin hij vondsten

van fossielen beschreef, dat de ketting van zijnden temidden van haar uiterlijke

veranderingsprocessen innerlijk (voor zover ze zijn opgebouwd uit monaden)

identiek blijft, terwijl de monaden zelf op de rationes seminales lijken: ze bevatten

de hele ontwikkeling reeds vanaf hun aanvangsstadium.

Een uitgebreide versie van de scala naturae, de “getrapte orde,” werd in de

achttiende eeuw populair in de Duitse “Naturphilosophie,” waarover straks meer.

De Fransman George Louis Leclerc, Comte de Buffon (1707-1788), sloot de mens

in zijn 36 volumes tellende Histoire naturelle générale et particulière nog van

deze orde uit, maar de Zwitser Charles Bonnet (1720-1793) gaf de mens een plaats

in de ketting van zijnden en plaatste hem naast de orang-oetang. Bonnet kende18

hoofdstadia in de ongebroken, graduele overgang in de natuur van de mens, via

viervoetige dieren, vogels, vissen, slangen, schelpen, insecten, planten, fossielen,

stenen, zouten, metalen, halfmetalen, aarde, water, lucht, naar vuur en nog

subtielere zaken. Maar deze scalae waren nog statisch.

15

Vgl. voor een overzicht van dit concept: A.O. Lovejoy, The Great Chain of Being [1937]

Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 1970

Page 47: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 47

(alleen voor privé gebruik)

Even statisch denkend, maar tegelijk een voorwaarde sine qua non gevend

in de richting van dynamisch fylogenetisch is C. von Linné (Linnaeus 1707-1778),

de fameuze bioloog die de biologische soorten van planten en dieren

systematiseerde (Systema Naturae, 1758) in vier niveaus: klassen, orden, genera

en species. Zo heeft hij het conceptuele raamwerk voor een wetenschappelijke

studie van de evolutietheorie gelegd. Zijn werken zijn symptomatisch voor de zich

in die tijd voltrekkende algemene tendens van een statische naar een min of meer

dynamische kijk op de hiërarchie van levende zijnden. Ofschoon Linnaeus de

overgang van de ene soort in de andere ontkende, en het niet-graduele van soorten

beklemtoonde (twee perfecte essentialistische concepten), stemde hij later toch in

met de mogelijkheid van hybridisatie bij het ontstaan van soorten.

b. In de richting van een dynamische natuurontwikkeling

Denis Diderot (1713-1784), de filosoof van de Verlichting, vatte in zijn gedurfde

Le rêve d’Alembert (1769), veel ideeën van een niet-statische visie op de

natuurlijke geschiedenis als volgt samen:

Verander het Al, en noodzakelijkerwijs verander ik mee. Maar het Al verandert

onophoudelijk. Alle wezens gaan in elkaar over- dus ook alle soorten; alles

bevindt zich in een eeuwigdurende stroom. Ieder dier is min of meer mens, elk

mineraal min of meer plant, iedere plant is min of meer dier. Niets is nauwkeurig

afgebakend in de natuur. Dus niets behoort tot het wezen van een afzonderlijk

iets.16

De filosoof Jean-Jeacques Rousseau (1712-1778) veronderstelde de

mogelijkheid tot verandering toen hij schreef:

“Ik zal niet stilstaan bij een onderzoek naar het systeem van het dierenrijk, om na

te gaan hoe hij (de mens in zijn natuurlijke staat) in het begin geweest kan zijn,

om tenslotte te worden wat hij is. Ik zal niet onderzoeken of, zoals Aristoteles

denkt, zijn lange nagels wellicht in het begin gekromde klauwen waren; of hij

wellicht behaard was als een beer; of hij wellicht op vier poten liep, de blik gericht

op de grond, en het blikveld beperkt tot een horizon van enkele stappen - wat dan

zijn stempel zou hebben gedrukt op de aard zowel als de beperkingen van zijn

ideeën.”17

Als een reactie op het rationalistische, mechanistische en reductionistische

“Cartesiaanse” denken van de Verlichting, ontwikkelde er zich in Duitsland een

tak van de filosofie die Naturphilosophie werd genoemd. De algemene idee achter

16

D. Diderot, De droom van D'Alembert Meppel: Meppel: Boom, 1980, pp. 63-64 17

J.-J. Rousseau, Vertoog over de ongelijkheid (1755) Meppel: Boom, 1983, p. 57

Page 48: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 48

(alleen voor privé gebruik)

deze stroming was een organische en unificerende kijk op het leven, waarbij veel -

soms ver gezochte - analogieën werden gevonden en verwoord. Dit naar eenheid

zoeken in de natuur veroorzaakte een speurtocht naar de originele levensvormen

en impliceerde een idee van ontwikkeling. Met name de tak van de wetenschap die

zich Morphologie noemde, welke een sterke invloed had op Darwin, was

geïnteresseerd in dit type van problemen. Een denker die tot deze theorie aanzet

heeft gegeven was allereerst Immanuel Kant (1724-1804), met zijn theorieën over

de categorieën en een intellectus archetypus, dat de principes van de organisatie

van levende wezens coördineert en dat de waarneming van de eenheid van een

organisme veroorzaakt. Verder waren het Herder (1744-1803), Oken (1779-1851),

en Schelling (1775-1854) die dachten dat het eerste zaad van een soort die soort

nog niet volmaakt belichaamt, maar dat door de druk van de omgeving de latere

individuen de soort steeds volmaakter tot uitdrukking brengen. Deze

natuurfilosofen spraken veel over ontwikkeling, hetzij als een preëxisterende en

ontvouwende potentialiteit, hetzij als een sprongsgewijze oorsprong van nieuwe

typen. Velen van hen accepteerden evolutionair denken als de oorsprong van

nieuwe soorten, en één van hen, Meckel (1781-1833), die in zijn System der

vergleichenden Anatomie (1821) stelde dat de variaties van de verschillende

soorten een gemeenschappelijk oerorganisme niet uitsluiten, noemde zelfs vier

mogelijke mechanismen van evolutie: 1. Een frequent voorkomen van spontane

generatie; 2. Een innerlijke neiging tot verandering; 3. Een direct effect van de

omgeving; 4. hybridisatie.

Het waren met name Buffon (1707-88) and Bonnet (1720-93) die impulsen

gaven tot het idee van deze genealogische stamboom. P.S. Pallas (1741-1811)

vermeldde in 1766 voor het eerst de term “arbre généalogique”. Het was echter de

empirisch morfoloog George Cuvier (1769-1832) die bepaalde principes ontdekte,

zoals “de correlatie van delen”, volgens dewelke slechts bepaalde groepen van

kenmerken harmonieus kunnen samenwerken. Deze principes zijn gefundeerd op

twee nog fundamentelere principes, nl. van a. de voorwaarden voor het bestaan

(slechts bepaalde correlaties kunnen geschikt zijn binnen een bepaalde omgeving)

en b. de ondergeschiktheid van de karakters. Als een gevolg van het toepassen van

deze principes, toonde hij aan dat er vier basisvormen van dieren bestaan:

gewervelden (b.v. vissen en de mens), weekdieren (b.v. mosselen en inktvissen),

geleedpotigen (b.v. articulata zoals bijen en kreeften) en cirkelvormige dieren

(b.v. kwallen en zeesterren). Terecht merkt Young dan ook op: “Het zou nooit

Page 49: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 49

(alleen voor privé gebruik)

meer mogelijk zijn dieren in een lineaire serie onder te brengen.”18

Deze

morfoloog legde dus de fundering van de theorie van de gemeenschappelijke

afstamming. Dit alles leidde tot de interpretatie van de scalae naturae als een soort

van familie-stamboom.

Robert Hooke (1635-1703) ontdekte d.m.v. zijn microscoop fossielen die

op levende dieren lijken. Dit werd bevestigd door Niels Stenson oftewel Steno

(1638-86), die later katholieke bisschop van Noord Duitsland en Denemarken

werd en die onlangs zalig is verklaard. Deze ontdekte dat de lagen waarin fossielen

te vinden zijn te beschouwen zijn als geologische tijd-roosters. Deze theorie werd

later uitgewerkt door Georges Louis Leclerc Buffons The Epochs of Nature

(1778), Abraham Werners (1749-1786) Short Classification and Description of the

Different Rocks (1786), en Huttons (1726-1797) “Theory of the Earth” in de

Transactions of 1788. Deze uitleg van de fossielen-strata was een voorwaarde

voor het onderkennen van de ontwikkeling van de gevonden gefossileerde

diersoorten. Belangrijker nog was het feit dat George Cuvier (1769-1832)

opmerkte dat er veel fossiele soorten uitgestorven zijn, een gegeven dat hij

verklaarde door grote natuurlijke catastrofes.

Een andere belangrijke stap in de richting van een evolutionaire theorie in

dit gebied van de geologie werd gedaan door Charles Lyell (1797-1875) in zijn

Principles of Geology (1830-33). Daarin viel hij de theorie van de plotselinge

revoluties in de geologie aan. Hij stelde dat vóór hem de grote geologische

tijdschalen ondergewaardeerd waren. Ook beweerde hij dat de snelheid van

veranderingen toen niet anders was dan nu. Hij erkende een geleidelijke

verandering van omgeving als een mogelijke oorzaak van uitsterven van soorten.

Deze soorten moesten dan vervangen worden door andere, die beter aan de

omgeving zijn aangepast.

Een belangrijke impuls voor de evolutietheorie werd gegeven door de

controverse tussen “preformisten” volgens welke de ontogenese (individuele

ontwikkeling) niets anders is dan een “geleidelijke en natuurlijke evolutie en groei

van de delen”. Dit betekent dat volgens hen een nieuw individu aan het begin

compleet is, maar nog niet volgroeid.

In het midden van de achttiende eeuw bestonden er twee soorten

preformistische theorieën: de ovisten, zoals Jan Swammerdam (1637-1680), die

leerden dat menselijke wezens voorbestaan in het ei en de spermisten, zoals

Boerhaave (1668-1738), die dachten dat het menselijk individu reeds bestaat in het

18

D. Young, The Discovery of Evolution. Cambridge: Cambridge University Press, 1992, p.

90

Page 50: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 50

(alleen voor privé gebruik)

mannelijk zaad. Een van de laatste preformistische biologen was George Cuvier

(1769-1832).

Tegenover dit preformisme stonden Aristoteles (384-322), William Harvey

(1578-1657), Buffon, C.F. Wolff (1734-94) en John Needham (1713-81), die de

theorie van de epigenese aanhingen, d.w.z. de geleidelijke formering van organen

en lidmaten uit de oorspronkelijke vloeistof. Deze visie werd bevestigd, toen rond

de eeuwwisseling (1800) de anatomen begonnen te ontdekken dat bij de

ontwikkeling van de foetus niet de expansie van een reeds voorgevormde

volwassene van die soort optreedt, maar de stapsgewijze ontvouwing van

volwassen vormen van primitievere soorten.

Het gebruik van de term evolutie was tot 1830 algemeen in gebruik voor de

ontwikkeling van organen in het preformistische paradigma. In de dertiger jaren

van de 19e eeuw, toen de theorie van de epigenese de overhand kreeg, werd de

betekenis van deze term steeds meer verwant met het dynamische paradigma van

de epigenese.

De theorie van epigenese vormt de voorwaarde voor de volgende impuls in

de richting van een evolutionisme: het embryo lijkt het doorlopen van hiërarchie

van de soorten in de ketting van zijnden “beneden het” te recapituleren. Inderdaad,

veel geatrofieerde en rudimentaire vormen bestaan in embryo’s, zoals kieuwen in

mensen, en zelfs later in volwassenen,

Het idee van recapitulatie bestond in zekere zin reeds bij Aristoteles, die

dacht dat er bij de ontwikkeling van het menselijk individu een opeenvolging is

van vegetatieve, sensitieve en menselijke ziel. Bonnet, in de achttiende eeuw, is

hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het overdragen van de individuele evolutie op

de evolutie van de soort, door zijn invloedrijke Considerations sur les corps

organisés (1762). Hij geloofde dat tijdens catastrofes de zaadjes worden bewaard,

die zich opnieuw kunnen ontwikkelen tot meer volmaakte soorten.

Ook Erasmus Darwin, de grootvader van Charles, meende in zijn Zoonomia

(1794-96) dat de ontwikkeling van de soort analoog is aan de embryonale

ontwikkeling. Zoals de foetus in de schoot verandert door gevoeligheden en

prikkelingen, zo veranderen ook de soorten omwille van dezelfde reden:

“Uit deze weergave van voortplanting volgt, dat alle dieren een vergelijkbare

oorsprong hebben, namelijk uit één enkele levende stam. Het verschil in hun vorm

en kwaliteiten is slechts opgekomen vanuit de verscheidene prikkelbaarheden en

gevoeligheden, vrijheden of associaties van deze originele levende. Vandaar is het

niet onmogelijk, zoals Linnaeus al had vermoed ten aanzien van de plantenwereld,

Page 51: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 51

(alleen voor privé gebruik)

dat de grote variëteit van soorten en dieren die nu op aarde gevonden wordt, hun

oorsprong gehad kan hebben in de mengeling van een paar natuurlijke ordes.”19

Tegen de jaren twintig van de negentiende eeuw had het recapitulatie-principe van

de Duitse biologen veel weerklank gevonden. In 1824 drukte Etienne R.A. Serres

(1786-1868) in navolging van J. Meckel dit idee erg duidelijk uit, toen hij schreef:

“Embryo’s, derhalve, zijn niet, zoals wel eens werd voorgesteld, een miniatuur

volwassen dier. Voor ze hun permanente vorm bereiken, doorlopen hun organen

een veelheid van vluchtige vormen, te beginnen met de meest eenvoudige.

Opmerkelijk is dat de embryonale vormen in de hogere klassen vaak de

permanente vormen van de lagere klassen herhalen.”20

Darwin was direct beïnvloed door L. Agassiz, die de theorieën van Meckel

and Serres overnam, en breidde de theorie uit tot een parallellisme van

ontwikkeling van ontogenese en geologische ontwikkeling. Normaal gesproken is

deze theorie toegeschreven aan Ernst Haeckel, die met name verantwoordelijk was

voor haar popularisering in de vier decennia na 1870. In 1866 publiceerde deze

zijn biogenetische wet, volgens welke “ontogenese een beknopte en samengeperste

recapitulatie is van fylogenese, geconditioneerd door de wetten van erfelijkheid en

aanpassing.”21

Thomas Malthus (1766-1834) is de man van de theorie van

populatiecontrole. Hij had de invloed op Darwin die de laatste als volgt beschreef:

“In oktober [in feite 28 september] 1838, dat is vijftien maanden nadat ik met mijn

systematische onderzoeking was begonnen, heb ik voor de ontspanning Malthus

over populatie gelezen. Door langdurige observatie van de gewoonten van dieren

en planten was ik goed voorbereid om de overal bestaande strijd om het bestaan

op zijn waarde te schatten. Het trof me opeens dat onder deze omstandigheden de

gunstige variaties zouden neigen naar instandhouding, en de ongunstige naar

verwoest worden. Het resultaat van dit zou de vorming van nieuwe soorten zijn.

Hier had ik dan eindelijk een theorie om mee te werken.”22

Dit idee van de strijd om het bestaan was oud, maar populair geworden in de twee

decennia voor de Origin. Darwin kwam het idee ook tegen in de geschriften van

19

Erasmus Darwin, Zoonomia or the Laws of Organic Life, 2d ed., London: Johnson, 1796,

I:502. Gec. in Richards, The Meaning of Evolution, Chicago, University Press, 1992 p. 90 20

Etienne R.A. Serres, Anatomie companée du cerveau, 2 vols., Paris: Gabon, 1824-27,

1:xvxvi.” Gec. in: Richards, The meaning of Evolution, p. 15 21

Ernst Haeckel, Generelle Morphologie der Organismen: Allgemenne Grundzüge der

organischen Formen-Wissenschaft, mechanisch begründet durch die von Charles Darwin

reformierte Descendenz-Theorie, Berlin: Georg Reimer, 1866, gec. in E. Mayr, The Growth of

Biological Thought Cambridge, Mass.: Belknap, 1982, p. 474 22

The Autobiography of Charles Darwin, red. Nora Barlow, London: Collins, 1958, p. 120.

Page 52: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 52

(alleen voor privé gebruik)

Lyell. De natuurlijke selectie is een gevolg van de strijd om het bestaan. Het

concept van de “survival of the fittest,” nam Darwin in latere edities van zijn

Origin over van Herbert Spencer (1820-1903).

De werkelijke doorbraak in de richting van evolutionisme, kwam met de

bioloog Jean-Baptiste Lamarck (1744-1829), die een jaar na de fundamentele

verandering in zijn denken naar aanleiding van de studie van fossielen in 1799-

1800 in zijn Discours van 1800 de eerste algemene evolutietheorie formuleerde,

d.w.z. een theorie met voor het eerst een verklaring van het evolutionaire proces.

Deze theorie is wel het “Lamarckisme” genoemd. Hij construeerde voor de eerste

keer een afstammingstafel van de verschillende dieren. In zijn hoofdwerk, de

Philosophie zoologique van 1809, verklaarde hij de evolutionaire veranderingen

(en ook het uitsterven) van dieren d.m.v. twee oorzaken: “een geschiktheid om een

steeds grotere complexiteit (volmaaktheid) te verwerven” en een “vermogen om

op speciale condities van de omgeving te reageren”. De eerste oorzaak is intrinsiek

aan alle dieren en is afgeleid van “krachten die er door de opperste maker van alle

dingen in zijn gelegd.” Evolutie volgt in zijn visie twee wetmatigheden:

“(I) In ieder dier dat nog niet over de grens van haar ontwikkeling is heengegaan,

wordt door een meer frequent en langdurig gebruik van een orgaan dat orgaan

geleidelijk sterker, het ontwikkelt en vergroot zich, en krijgt een sterkte die

geproportioneerd is aan de tijd dat het gebruikt is; een constant niet gebruiken van

zulk een orgaan verzwakt en verslechtert dit orgaan ongemerkt, en na verloop van

tijd verminderen haar mogelijkheden, tot het tenslotte geheel verdwijnt.

(II) Alles wat de natuur in de individuen heeft veroorzaakt of verwijderd, als een

gevolg van de invloed van omgevingsfactoren waaraan het ras gedurende een

langere tijd is blootgesteld en dus door een uitgebreider gebruik of in onbruik

geraakt zijn van een bepaald orgaan, wordt door voortplanting overgedragen op

nieuwe individuen, op voorwaarde dat de verworven veranderingen

gemeenschappelijk zijn aan beide seksen, of aan hen die het jong voortbrengen.”23

Deze ideeën betekenden een doorbraak, maar hadden geen volledige uitwerking

tot vijftig jaar later, in Charles Darwin, die Lamarck uitgebreid bestudeerde tijdens

zijn reis met de Beagle.

In de tussentijd veranderde de reeds genoemde Charles Lyell de nadruk van

Lamarcks vage speculaties over voortgang, groeiende volmaaktheid, en andere

aspecten van een verticale evolutie, naar de concrete fenomenen van soorten.

Ofschoon hij sterk tegen evolutie was, en alleen een verklaring wilde geven voor

het uitsterven en ontstaan van soorten tijdens de grote cycli en catastrofen van de

23

J.-B. Lamarck, Philosophie zoologique, Paris, 1809, p. 113. Gec. In Mayr,

Growth…, pp 355v.

Page 53: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 53

(alleen voor privé gebruik)

wereld, leidde zijn vraag naar de oorzaken van het uitsterven van soorten tot

allerlei soorten ecologische problemen. Dezelfde vraag, en die van hoe nieuwe

soorten de oudere aflossen, kreeg Darwin voorgeschoteld toen hij Lyell’s

Principles of Geology las tijdens zijn reis met de Beagle. Als gevolg van Lyells

geschriften kwamen deze vragen in het centrum van Darwins research programma

te staan. Ofschoon Lyells theorie van “uniformitarianisme,” d.w.z. het principe dat

dezelfde oorzaken die in de geschiedenis werkzaam waren ook nu werkzaam zijn,

niet rechtstreeks bijdroeg tot de gedachte aan evolutie, hielp het de gedachten los

te maken van een goddelijk ingrijpen bij de ontstaansgeschiedenis van de soorten.

Het sterkte het naturalisme: alles gebeurt door binnenwereldse oorzaken.

Wat we na al deze voorlopers in gedachten moeten houden, is dat het

erkennen van de “keten van zijnden” nog geen evolutie is. Ook is het zien van

verbanden tussen soorten nog geen dynamische interpretatie van hun

verhoudingen. Verder moeten we attent zijn op het verschil tussen de feitelijke

ontwikkeling van de soorten, en de mechanismen waarmee deze ontwikkeling

verklaard werd. Velen voor en na Darwin hebben de graduele ontwikkeling van

soorten bevestigd. Maar de mechanismen die er de oorzaak van zijn, zijn op een

verschillende wijze gepostuleerd. Lamarck en Darwin zijn er twee voorbeelden

van, maar ook de huidige non-teleologische verklaring.

c. Charles Darwin

Charles Darwin (1809-1882)24

is gevierd als de man die voor het eerst de

oorzaken van het evolutionair proces heeft ontdekt. Zijn Origin of Species (1859)

is de uitwerking van de vondsten gedaan tijdens zijn reis met het schip The Beagle

(1831-36), waarop hij als naturalist de Stille Oceaan, en meer in het bijzonder de

Galapagos eilanden bezocht. Nadat hij in 1836 het schip verlaten had, was het

echter pas de ornitholoog John Gould, werkend met de verzameling vogels van de

reis, die hem in 1837 bekend maakte met het feit dat de verschillen tussen de

vogels overeenkwamen met de verschillende eilanden. Van toen af realiseerde

Darwin zich dat geologische isolatie en natuurlijke selectie de factoren zijn die een

rol spelen in de verandering van soorten.

24

Voor het volgende, zie E. Mayr, Growth, pp. 394vv.

Page 54: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 54

(alleen voor privé gebruik)

The Origin of Species 25

is verdeeld over verschillende hoofdstukken, die

over van elkaar onafhankelijke theorieën handelen. De twee nieuwe

basisconcepten zijn gemeenschappelijke afstamming en natuurlijke selectie,

waarbij de laatste variaties tussen de individuen van dezelfde afkomst

veronderstelt.

Het feit van de gemeenschappelijke afstamming, in plaats van een lineaire

serie van de scala naturae, kan volgens Darwin veel feiten verklaren: de hiërarchie

van Linnaeus’ classificatie, patronen van distributie, feiten bekend vanuit de

comparatieve anatomie, morfologie en celtheorie.

Darwin’s verklaring voor het ontstaan van de soorten wordt door de

bekende evolutionair bioloog Ernst Mayr (1905-2005) als volgt samengevat:

“Feit 1: Alle soorten hebben een zodanig grote potentiële vruchtbaarheid,

dat hun populatie exponentieel zou aangroeien als alle individuen die geboren

worden succesvol zouden reproduceren (vgl. Malthus);

Feit 2: Behalve kleine jaarlijkse fluctuaties en toevallige grotere fluctuaties

vertonen populaties normaal gesproken stabiliteit.

Feit 3: Natuurlijke voorraden zijn beperkt. In een stabiele omgeving blijven

ze relatief constant.

Redenering 1: Omdat meer individuen worden voortgebracht dan door de

beschikbare voorraden kunnen worden onderhouden, terwijl de populatiegrootte

constant blijft, betekent dit dat er een felle strijd om het bestaan gevoerd moet

worden tussen de individuen van deze populatie, wat resulteert in het overleven

van slechts een - vaak zeer klein - deel van de afstammelingen van een geslacht.

Deze feiten, afgeleid van de populatie-ecologie, leiden tot belangrijke conclusies,

wanneer ze worden gecombineerd met bepaalde genetische feiten.

Redenering 2: Het overleven in de strijd om het bestaan is niet het gevolg

van toeval, maar hangt ten dele af van de erfelijke constitutie van de overlevende

individuen. Deze ongelijke overlevingskans constitueert het proces van natuurlijke

selectie.

Redenering 3: In de loop van de generaties zal dit proces van natuurlijke

selectie leiden tot een continue verandering van populatie, d.w.z. tot evoluties en

tot de productie van nieuwe soorten.”26

Ofschoon de Origin of Species verscheen in 1859, duurde het nog tot 1871

voordat Darwin de consequenties ervan voor de mens uitwerkte in zijn The

25

Ch. Darwin, The Origin of Species Middlesex: Penguin, 1984 26

E. Mayr, Growth…, pp. 479vv.

Page 55: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 55

(alleen voor privé gebruik)

Descent of Man, and Selection in relation to Sex, 2 Vols. (1871). Dit deed hij pas

nadat anderen, Thomas Henri Huxley (1825-1895) (grootvader van schrijver

Aldous Huxley (1894-1963)) in zijn Man’s place in nature (1863), Charles Lyell

in zijn Antiquity of Man (1863) en Ernst Haeckel (1834-1919) in zijn Generelle

Morphologie (1866) de conclusie betreffende het ontstaan van de mens uit zijn

theorie hadden getrokken. In zijn Descent probeert Darwin bewijzen aan te voeren

voor de afstamming van de mens uit een lagere levensvorm, door te verwijzen

naar homologe and rudimentaire embryonale lichaamsstructuren en naar instincten

in de mens, die niet meer dan een gradueel verschil vertonen met geesteskrachten.

Hij merkt op dat dieren ook emulatie, schaamte, grootmoedigheid, verbazing and

nieuwsgierigheid, imitatie, aandacht, herinneringen, voorstellingsvermogen, en

een zekere kracht tot overleg en rede hebben. Ze kennen het gebruik van

gereedschap, en taal. Aan de andere kant, was het niet dan tot laat in de evolutie

dat de mens zelfbewustzijn kreeg en algemene ideeën, een zin voor het schone, en

geloof in God verwierf. De zin voor het morele, de moral sense, waaraan hij een

heel hoofdstuk wijdt, omdat dit menselijk vermogen volgens hem het belangrijkste

verschil met dieren is, is voor hem uiteindelijk echter niet meer dan een sociaal

instinct: de wetten van de gemeenschap bepalen individuele oordelen en acties.

In een volgend hoofdstuk, IV, beschrijft hij verschillende karakteristieken

van mensen: rechtop gaan, een grotere schedel bezitten, een naakte huid hebben,

geen staart bezitten, maar ook sommige bijzondere trekken van bepaalde typen

mens in bepaalde gebieden en onder bepaalde omstandigheden.

d. De evolutietheorie na Darwin

Ofschoon in de laatste decennia van de negentiende eeuw veel alternatieve

theorieën verschenen, die niet algeheel absurd waren binnen de gegeven kennis

van de biologie in die tijd, verbreedde de aanhang van het Darwinisme zich meer

en meer. Ondanks het feit dat stevige kritieken niet ontbraken, zoals die van K.E.

v. Bear (1792-1876), was de impact van Darwins theorie enorm; ze wordt wel

beschreven als de grootste wetenschappelijke revolutie. Het dynamische model

ontwikkelde zich in vele richtingen. Velen maakten ‘evolutie’ tot het centrum van

hun wereldbeeld. De reeds genoemde Ernst Haeckel en Thomas Henry Huxley

populariseerden dit concept tot een monistisch materialisme. Herbert Spencer, in

zijn A System of Synthetic Philosophy, 10 vol. (vanaf 1860), probeerde een

universeel evolutionair wereldbeeld te bieden. Henri Bergson (1859-1923), met

zijn L’évolution créatrice (1917) viel binnen het evolutionistisch denken echter

Page 56: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 56

(alleen voor privé gebruik)

haar materialistische en mechanistische interpretatie aan. En Teilhard de Chardin

(1881-1955), met o.a. zijn Le phénomène humain (1955) probeerde de resultaten

van de paleontologie en de andere wetenschappen te integreren in de christelijke

visie op de mens.

Wanneer we ons voorlopig beperken tot de biologische theorieën, moeten

we echter zeggen dat Darwins wetenschappelijke onderbouwing van de theorie

niet zonder meer honderd procent was. Lyell, b.v., ofschoon hij de verandering

van soorten accepteerde, kon zonder de feiten te verloochenen ontkennen dat

natuurlijke selectie dé verklaring voor nieuwe soorten zou kunnen zijn. Hij

vergeleek de situatie met de drie attributen van de hindoestaanse godheid: Brahma,

de schepper, Vishnu, de bewaarder en Sjiva de vernietiger. “Natuurlijke selectie

zal een combinatie van de laatste twee zijn,” merkte hij op, “maar zonder de eerste,

oftewel de scheppende kracht, kunnen we niet inzien hoe de anderen een functie

kunnen hebben.”27

De katholieke George Mivart (1827-1900) vatte veel objecties

tegen natuurlijke selectie als een verklarende theorie samen in zijn The Genesis of

Species (1871), waarin hij pleitte voor een interne sturende kracht, die de variatie

in een bepaalde richting duwt. En Louis Agassiz (1807-1873) hield tot aan zijn

dood dat “de geschiedenis van het leven het vooropgezette plan van het leven

volgt, waarin de soorten van een bepaalde periode speciaal zijn geschapen om te

passen bij hun bepaalde habitat.”28

De biologen J.S. Huxley en L.T. Hogben, aan de andere kant, publiceerden

in 192229

hun fameuze experimenten, waarin zij amfibische axolotls voedden met

thyroid extracten, wat resulteerde in het verliezen van hun kieuwen en andere

trekken van hun kikkervisjesstaat. Daarmee versterkten ze de positie van de

Darwinistische evolutionisten.

Een Nederlandse Botanist, Hugo de Vries (1848-1935) ontdekte in 1899 de

wetten van de overdracht van de erfelijke eigenschappen. Uit literatuuronderzoek

bleek hem dat deze ontdekking reeds in 1866 gedaan was door een Oostenrijkse

monnik, Gregor Mendel (1822-84). In het licht van de ontdekkingen van Mendel

en August Weismann (1834-1914) konden de Vries en William Bateson (1861-

1926) concluderen dat zich in het kiemplasma erfelijke eenheden bevonden. Ze

verwierpen Darwins, Wallace’s en Weismanns theorie van geleidelijke adaptatie

en creatieve natuurlijke selectie. Inplaats hiervan stelde de Vries in zijn The

27

Gec. in D. Young, The Discovery of Evolution…, p. 157 28

Gec. in Mayr, Growth…, p. 474 29

‘Experiments on amphibian metamorphosis and pigment responses in relation to internal

secretions’ Proceedings of the Royal Society B93, pp. 34-56

Page 57: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 57

(alleen voor privé gebruik)

mutation theory (1901-3) zijn theorie van plotselinge grote sprongen als gevolg

van mutatie.

Maar de visies van Darwin, Mendel en de Vries konden worden verzoend

tot een synthese door verschil te maken tussen “genotype” (het totaal aantal genen)

en “fenotype” (de lichamelijke eigenschappen van een organisme), door a. zich te

realiseren dat mutaties ook van een enkel gen afkomstig kunnen zijn; b. de

mogelijkheid open te laten dat er in de komende decennia meerdere

tussenfossielen gevonden zouden kunnen worden; c. experimenten met de

fruitvlieg Drosophila; d. wiskundig werk over populatie en isolatie en tenslotte

door e. het werk van de Russische school van genetici, dat culmineerde in het werk

van Dobzhansky: Genetics and the Origin of Species in 1937. Ernst Mayr

accepteerde deze synthese in 1942 met zijn Systematics and the Origin of Species.

De kracht van selectie is overduidelijk gebleken: John Endler, in zijn in

1986 verschenen boek Natural Selection in the Wild, kon meer dan honderd

soorten opnoemen waarin natuurlijke selectie in veldstudies was aangetoond.

Zoals we zullen zien, zijn deze resultaten echter niet wereldschokkend: slechts

veranderingen in subspecies zijn waargenomen.

De ontdekking van de dubbele helixstructuur van het DNA door Watson en

Crick in 1953 leidde tot een onovertroffen stuk gereedschap voor onderzoek naar

genetische stambomen. Omdat het vanaf toen mogelijk was om de precieze

onderlinge afhankelijkheid van populaties te achterhalen, kon men zo exact de

loop van de evolutionaire ontwikkeling determineren, en paleontologische

gegevens corrigeren en aanvullen.

De ontwikkeling van de organische chemie en moleculaire biologie

vergrootte het inzicht in de toenemende complexiteit van levensprocessen, maar

tot nu toe is er nog geen echte verklaring voor de oorsprong van het leven

gegeven. Algemeen worden echter contingente factoren en omstandigheden

geaccepteerd als het enige stuurmechanisme van de evolutie.

Ofschoon de evolutietheorie dus steeds genuanceerder wordt, o.a. door de

ontdekking van de mogelijkheden van het samensmelten van twee soorten, blijft

het het hoofdparadigma van de biologie.

Ook binnen allerlei andere disciplines dan de biologie, zoals de

epistemologie, psychologie, ethiek, sociologie en zelfs religie en theologie heeft

het biologisch-evolutionaire denken een vaste voet aan de grond gekregen.

Page 58: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 58

(alleen voor privé gebruik)

e. De huidige staat van paleologisch en archeologisch onderzoek met betrekking tot de evolutie van de mens30

Een van de grote problemen bij de evolutionaire achtergrond van de mens,

is de definitie zelf van de mens. De klassieke definitie is animal rationale maar

wanneer ben je redelijk?

Tegenwoordig bestaat er op basis van paleontologisch onderzoek een zekere

consensus onder wetenschappers over de volgende feiten:

Er is een superfamilie van hominoïden, beginnend zo’n 22 miljoen jaar

geleden, met als eerst bekende soort de Proconsul africanus, waarvan alle

primaten, d.w.z. apen en mensen afstammen. Helaas zijn er geen fossielen van

tussensoorten van 5 tot 14 miljoen jaar geleden. Op basis van moleculaire

evidenties meent men echter dat de gorilla’s zich zo’n 9.5 miljoen jaar geleden

afsplitsten van een gemeenschappelijke tak van primaten. Chimpansees en

hominiden scheidden zich zo’n 7.5 miljoen jaar geleden van elkaar. Dit betekent

dat de chimpansees meer verwant zijn aan de mens dan gorilla’s, ofschoon deze

twee apenvormen beide “nuckle walkers” zijn. 7.5 Miljoen jaar geleden begon een

bepaalde apensoort aan haar speciale aanpassingen, wat zou uitmonden in de

Ardipithecus Ramidus van 4,4 de Australopithecus anamensis van zo’n 4,1 en de

Australopithecus Afarensis van zo’n 4 tot 3 miljoen jaar geleden. Fameuze

mensachtigen van deze laatste soort zijn “Lucy”31

en haar “baby”, van resp. 3,2 en

3,3 miljoen jaar oud. Deze hominiden waren zo’n 1,5 (mannen) tot 1 meter

(vrouwen) lang, en liepen reeds volledig op twee voeten. Er zijn voetsporen

gevonden van deze soort, die 3,6-7 miljoen jaar geleden in vulkanische as zijn

achtergelaten. Hun gewicht was 25-50 kilogram, waarbij de mannen twee keer zo

zwaar waren als de vrouwen. Hun herseninhoud was echter nog slechts ongeveer

400-550 cc., 20% -30% groter dan de toenmalige en huidig bekende chimpansees,

en slechts 1/3 van de huidige menselijke herseninhoud. Hun kaken waren kleiner

30

Vgl. voor een overzicht van de ontwikkeling van de menselijke soort,

http://www.talkorigins.org/faqs/homs/links.html; Douglas Palmer, Zeven miljoen jaar. Het

verhaal van de evolutie van de mens Tielt: Lannoo, 2006; Camilo Cela-Conde, Francesco

Ayala, Human Evolution. Trails from the Past Oxford: Oxford University Press, 2007; Robert

Boyd, Joan Silk, How Humans Evolved Los Angeles: University of California, 2006; Rob

DeSalle & Ian Tattersall, Human Origins. What Bones and Genomes Tell Us About Ourselves

College Station: Texas A&M University Press, 2008 31

Vgl. D. Johanson, M. Edey, Lucy. The Beginnings of Human kind London: Penguin, 1990; vgl. ook

http://www.bbc.co.uk/science/cavemen/chronology/

Page 59: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 59

(alleen voor privé gebruik)

dan die van chimpansees, waarschijnlijk omdat ze zich niet meer met de tanden

hoefden te verdedigen.

Tussen rond twee en drie miljoen jaar geleden bestonden er tenminste drie

afzonderlijk aparte takken hominiden: de Australopithecus Bosei (2,5-1,4), de

Australopithecus Africanus (3,2-2,5), en de Australopithecus Robustus (2,0-1,4).

2,0-1,75 Miljoen jaar geleden vinden we de eerste mens: Homo habilis (de

handige mens). De hersens van deze homo habilis hadden een inhoud van zo

ongeveer 700 cc., het gezicht was kort, en de tanden gereduceerd in grootte.

Homo ergaster en homo erectus, stamden beide zo’n 2 miljoen jaar geleden

van de Homo Habilis af. De eerste soort verspreidde zich ongeveer een miljoen

jaar geleden vanuit Afrika naar Europa en evolueerde rond 500.000 in de Homo

Heidelbergensis. Vanaf ongeveer 500.000 v. Chr. vinden we de Pre-

Neanderthalers, en van 150.000-30.000 jaar geleden de Neanderthalers, die

leefden in Azië en Europa.

Volgens sommigen evolueerde rond 800.000 jaar geleden een stam van

Homo ergaster in de Homo sapiens. Tegen die tijd verdubbelde de inhoud van de

schedel zich tot ongeveer 800 cc. en er ontwikkelde zich een modern uitziend

skelet. De Homo erectus ging al snel na zijn ontstaan ook naar Zuidoost Azië.

Volgens anderen daarentegen kwam de Homo sapiens voort uit de Homo erectus

en wel zo’n 4- 500.000 jaar geleden. In de volgende 100.000-200.000 jaar

ontwikkelde deze een herseninhoud tot ongeveer 1400 cc., de huidige grootte.

Ongeveer 30.000 jaar geleden verscheen de zgn. Cro-Magnon mens ten

tonele. Tot recentelijk heeft men gedacht dat deze soorten zijn uitgestorven door

invasies van de homo sapiens, maar deze theorie is omvergeworpen door recente

archeologische ontdekkingen in bepaalde gebieden, zoals Israël, waar homo

sapiens leefde vóór de Neanderthalers. In ieder geval blijken deze soorten niet

genetisch verwant.

Vanuit de archeologie vinden we aanwijzingen voor menselijk gedrag reeds

2,6 miljoen jaar geleden, met gereedschappen. 1.500.000 Jaar geleden gebruikte

men al vuur. Rond 375.000 jaar geleden komen dan al de eerste culturele

verschijnselen naar voren: symbolisch denken, planmatig handelen en taal.

165.000 Jaar geleden is er sprake van pijlpunten, terwijl reeds 45.000 jaar geleden

mensen kunstuitingen kenden (Chauvet!), en elkaar begroeven met rituelen, en er

reeds rond die tijd duidelijk jachtwapens werden gebruikt. 10.000 Jaar geleden

worden de eerste tekenen van landbouw aangetroffen.

Page 60: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 60

(alleen voor privé gebruik)

Vanuit de genetica weten we via een vergelijking van het mitochondrisch

DNA van nu levende mensen van zeer verschillende volkeren, dat een Afrikaans

vrouw - de “Black Eve” - die tussen 120.000 en 200.000 jaar geleden in Afrika

leefde, ons aller moeder is. Bij vergelijking van het y chromosoom van het

mannelijk DNA komt men overigens bij een “Adam”, tussen 35.000 en 90.000

jaar geleden. Volgens de bevindingen van deze onderzoekingen zijn alle andere

hominiden sinds de opkomst van deze homo sapiens uitgeroeid. Sommige

wetenschappers kunnen niet geloven dat homo sapiens alle andere lijnen op zo’n

globale schaal heeft uitgeroeid. Toch schijnt er een verzoening tussen de twee

opinies mogelijk te zijn, in die zin dat er vanuit Afrika meerdere golven mensen

zijn gekomen, waarvan de laatste onze eigen soort is geweest.

Een vierde vorm van aanwijzingen over de oorsprong van de volkeren komt

van taalanalyse van de talenstamboom.32

2. Problemen met de evolutietheorie

Hoewel we in het algemeen kunnen stellen dat de soorten zich ontwikkelen

en wellicht zelfs uit elkaar voortkomen, blijven er vele problemen met betrekking

tot de mechanismen die de oorzaak zijn van deze veranderingen.

a. De geleidelijkheid van de evolutie

Darwin verdedigde de geleidelijke evolutie van soorten - hij zegt zelf dat

zijn theory daarmee staat of valt -, maar (ontbrekende) fossielen lijken deze visie

vaak helemaal niet te kunnen staven. Darwin zelf besteedde 28 pagina’s van zijn

Origin of Species aan dit probleem, en hoopte dat er in de toekomst meer vondsten

gedaan zouden worden die zijn theorie zouden bevestigen. Maar zelfs met een

honderdvoudige toename van vondsten, is de problematiek nog even groot als in

Darwins tijd. Wanneer geleidelijke evolutie een feit zou zijn, dan zou er een heel

scala van nauwelijks qua soort verschillende individuen moeten zijn geweest. Dit

32

Vgl. L.L. Cavalli-Sforza, “Genes, Peoples and Languages,” in: Scientific American

November 1991, pp. 72-78; Idem, P. Menozzi, A. Piazza, “Demic expansions and human

evolution,” in: Science 259(1993), pp. 639-646; J. Atchison, De sprekende aap. Over

oorsprong en evolutie van de menselijke taal Utrecht: Het Spectrum, 1997, pp. 192-201

Page 61: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 61

(alleen voor privé gebruik)

is echter niet het geval. Integendeel. We vinden hoofdzakelijk zeer duidelijk van

elkaar onderscheiden soorten, die zeer vaak miljoenen jaren constant blijven, en

maar zeer weinig of geen tussenvormen. Er zijn wel veranderingen ‘gemeten’ in

de afgelopen honderdvijftig jaar, maar die zijn zo klein dat ze geen echte species

overbruggen.

Dit betekent niet dat er geen volgorde in de oorsprong van de soorten zou

bestaan, maar dat de mechanismen waardoor deze aflossingen gebeuren zeker

anders zijn dat de graduele ontwikkeling die Darwin voorstelde. Er is niet slechts

een “missing link” tussen de aap en de mens, maar ook tussen vele andere soorten!

Een meer fundamentele vraag die aan dit probleem ten grondslag ligt, is die

van het wezen van een soort of soortelijke natuur. In de huidige empiristische

wetenschap wordt zelfs het zgn. “essentialisme,” het bestaan van soorten

überhaupt, betwijfeld. Er zijn verschillende opinies met betrekking tot dat wat een

species, een soort, constitueert: 1) het klassieke concept, vaak het essentialistische

genoemd, volgens welke er een gemeenschappelijke natuur in alle individuen van

een bepaalde soort bestaat, 2) het fenetische concept, volgens hetwelk bepaalde

gelijkende morfologische, ecologische, etiologische, etc. karakteristieken van

individuen de soort constitueren, 3) het ecologische soortbegrip, volgens welk een

bepaalde set van organismen aangepast is aan een bijzondere, afgebakende

hoeveelheid hulpbronnen, 4) de cladistische of monofyletische species, die bestaat

uit de lijn van populaties tussen twee fylogenetische aftakpunten op een stam, of

de individuen met een gemeenschappelijke afstamming, 5) het biologische

soortbegrip, waarin een species de groep van individuen is dat samen broedt en

reproduceert, 6) de herkenningssoort, waarin zekere organismen elkaar herkennen

als potentiële paringspartners, of 7) het nominalistische of empirische soortbegrip,

volgens hetwelk er alleen individuen bestaan, zonder dat ze iets

gemeenschappelijk hebben, en de werkelijke betekenis louter “praktisch” is.

Daarnaast wordt nog wel gehouden dat een soort zelf een individu is. Het meest

gebruikte concept is echter het biologische, ofschoon er naar een soort van

“evolutionair,” “synthetisch,” of “kwantitatief” soortbegrip wordt gestreefd,

waarin fylogenetische, fenetische en ecologische aspecten zijn samengevat.

Het niet-bestaan van vaste soorten lijkt een conditio sine qua non voor de

evolutietheorie. Als er geen soorten zijn, houdt niets een gradueel veranderen van

de karakteristieken tegen. Het is dus niet verwonderlijk dat Lamarck deze visie

verdedigde, en ook Darwin zo dacht, ofschoon de titel van zijn boek anders doet

vermoeden. Darwin probeerde het verschil tussen de soorten zoveel mogelijk te

Page 62: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 62

(alleen voor privé gebruik)

relativeren, met name in hoofdstuk 9 van de Origin over hybridisering van soorten.

Daar probeerde hij een alternatieve uitleg te vinden voor het feit dat nakomelingen

van verschillende “soorten” onvruchtbaar zijn. Maar, zoals Gilson opmerkt:

“Hier begint men te voelen dat de wetenschapper in feite een vooropgezette zaak

verdedigt. Zijn geest onderhoudt een gunstig vooroordeel over de vruchtbaarheid

van hybriden, niettegenstaande de algemene werkelijkheid die eraan tegengesteld

is. Alles wat kan bijdragen aan het reduceren van de stabiliteit van soorten is

koren op Darwins molen. Men begint zich steeds meer af te vragen, terwijl men

zijn bewijs verder volgt, waarom hij er telkens over doorgaat.”33

Moderne biologen erkennen dat de werkelijkheid verschillende soorten

bevat. E. Mayr schrijft bijvoorbeeld: “Degene die, zoals Darwin, ontkent dat

soorten niet-willekeurig gedefinieerde eenheden van de natuur zijn, gaat niet alleen

het probleem uit de weg, maar zal ook nooit sommige van de meest interessante

problemen van de biologie vinden en oplossen.”34

Het lijkt erop dat het ‘eeuwige’ probleem van de relatie tussen individueel

en algemeen begrip opnieuw de oorzaak van ook dit probleem is. De scholastieke

oplossing, dat nl. de soorten, zoals de universalia, een abstractie zijn met een

fundamentum in re, d.w.z. een indeling van zijnden met een basis in de

werkelijkheid die uit individuen bestaat, lijkt opnieuw de oplossing te zijn.

Wanneer we het probleem van een Aristotelisch-Thomistisch standpunt bekijken,

moeten we een onderscheid maken tussen accidentele en substantiële

veranderingen. Geleidelijke veranderingen van de eerste soort kunnen

plaatsvinden in de categorieën kwantiteit, kwaliteit en relatie. Het is echter zeker

niet zo dat substantieel van elkaar verschillende soorten slechts gradueel zouden

kunnen verschillen. De opvatting dat dit laatste wel mogelijk is, leidt onder meer

tot de mening dat apen en mensen eigenlijk niet wezenlijk verschillen, zoals b.v.

Peter Singer houdt.35

Hogere soorten zijn ook niet slechts een optelsom van

eigenschappen van lagere soorten. Het geheel is meer dan de delen. Anderzijds

moeten we het soortbegrip ook weer niet te eng toepassen: dit kan zelfs racisme in

de hand werken.

33

E. Gilson, From Aristotle to Darwin and Back Again. A Journey in Final Causality,

Species and Evolution London: University of Notre Dame Press, 1981, p. 149 34

E. Mayr, Animal Species and Evolution Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 1963,

p. 29 35

Vgl. Peter Singer, red., Ethics Oxford: Oxford University Press, 1994; Idem, tussen dood en

leven. De teloorgang van onze traditionele ethiek Utrecht: Jan van Arkel, 1997, hfdst. 8: “De

hokjesgeest voorbij”

Page 63: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 63

(alleen voor privé gebruik)

Voorbereid door John Ray (1627-1705), hebben reeds aan het einde van de

18e eeuw Francis Galton (1822-1911) en William Bateson (1861-1926) de theorie

van het saltationisme verdedigd, d.w.z. het feit dat “de discontinuïteit van soorten

voortkomt uit de discontinuïteit van de variatie”. Volgens hen zijn bepaalde

soorten “treden,” i.e. plotselinge belangrijke veranderingen van karakteristieken in

een bepaalde soort, verantwoordelijk voor de overgang van de ene soort in de

andere. Een van hun argumenten was de ontdekking door Galton, dat

afstammelingen van ouders die van het “gemiddelde” of van de “niche”(nis) van

de soort afweken, terugkeren naar het centrum van de nis. Het is alsof de natuur a

priori slechts bepaalde vormen of soorten toelaat. Nieuwe soorten kunnen zich in

deze visie dan ook alleen ontwikkelen door grote sprongen.

Onder de indruk van de fossielen, die teveel “missing links” vertoonden,

hebben Schindewolf en Goldschmidt reeds in de dertiger en veertiger jaren van de

vorige eeuw gesteld dat een graduele evolutie niet mogelijk is. Soorten blijven

miljoenen jaren constant, verdwijnen dan plotseling of geven aanleiding tot

duidelijk gelijkende, maar in werkelijkheid specifiek verschillende soorten.

Daarbij veroorzaken kleine mutaties nog geen verschillende soorten: ze behoren

altijd tot scherp onderscheiden soorten. Alleen grote mutaties leiden tot nieuwe

soorten. Zo kon Goldschmidt de theorie van de “hoopvolle monsters” voorstellen.

Hedwig Conrad-Martius spreekt in deze context van “aus der Art schlagen.”

Ook meerdere vooraanstaande moderne biologen, zoals Gould, Eldredge en

Stanly, die van “punctuated equilibria” spreken, kijken positief naar de theorie van

plotselinge grote veranderingen. Deze visie wordt versterkt door vondsten in de

zgn. Burgess scale en … waar zich in een zeer korte tijd een explosie van nieuwe

levensvormen hebben voorgedaan.36

Het blijft een mysterie hoe in de betreffende

korte tijd, het pre-cambrium, zo’n 700 tot 800 miljoen jaar geleden, een explosief

ontstaan van ongewervelde dieren heeft kunnen plaatsvinden. In de fossiele lagen

die ouder zijn is er niets van deze vele soorten te vinden. Bijna alle fossielen van

die voorafgaande tijd zijn micro-organismen. Ofschoon er enige feiten worden

aangedragen die deze uitbarsting van leven willen verklaren, zoals de verandering

van samenstelling van de oceanen, de meer frequente diploïde and genetische

recombinaties, de veranderingen in de ecosystemen, etc., is een werkelijke

oplossing nog niet gegeven.

36

Vgl. Stephen Gould, Wonderful Life: the Burgess Shale and the nature of history New

York: Norton, 1989; Hou Xian-Guang, e.a., The Cambrian Fossils of Chengjiang, China

Malden, Mass.: Blackwell, 2004

Page 64: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 64

(alleen voor privé gebruik)

Een andere moeilijkheid is dat er zich in het midden van de soorten een

soort attractor, aantrekker, lijkt te bevinden, waarnaar de soort terugkeert wanneer

ze wordt overgelaten aan vrije mutatie en selectie. “Fruitvliegen muteren [door

bestraling] tot monstruositeiten, maar ze zijn nog steeds Drosophila ... Het maken

van een nieuwe soort lijkt het losbreken van een attractor nodig te hebben.”37

En

zelfs met geforceerde mutaties, zoals in het geval van fokken, verlaten we de

originele soorten niet. Honden blijven honden, paarden paarden en tulpen tulpen.

Tussenvormen zijn niet vruchtbaar. Ook de experimentele evolutionaire biologie

komt niet veel verder dan het verkrijgen van subspecies.38

Nog een argument tegen een geleidelijke verandering van soorten is het feit

dat deze tussenvormen vrijwel altijd helemaal niet tot individuen leiden die beter,

of zelfs maar levensvatbaar zijn. Een oog dat al goed gevormd is, maar nog niet

ziet, dient tot geen enkel doel.

Dit betekent niet dat er geen bewijzen zijn voor geleidelijke veranderingen

in kwaliteiten en kwantiteiten binnen soorten, b.v. in het geval van de vinken van

de Galapagos eilanden en bij mimicry.

Modern onderzoek heeft ontdekt dat geleidelijke veranderingen, op kritische

punten, plotseling tot discontinue veranderingen in systeemgedrag kunnen leiden.

De ontdekking van de “homeobox genen”, die belangrijke mutaties tot andere

soorten veroorzaken, gaat ook in deze richting. Zo kan geleidelijke ontwikkeling

niet totaal uitgesloten worden als een mogelijke oorzaak van de oorsprong van de

soorten. Maar tenminste de theorie van natuurlijke selectie door de mechanismen

van graduele mutatie en het overleven van de meest geschikte is wel degelijk

onder vuur komen te liggen als het belangrijkste verklaringsparadigma van de

oorsprong van de soorten. Vgl. een laatste voorbeeld, met een interessante

conclusie:

“Walvissen zijn meer dan andere zoogdieren afgeweken van het basispatroon van

de zoogdierklasse. Hoe lang zij (of ook zeehonden, dugongs, ichthyosaurussen,

vogels en vleermuizen) nodig hadden om zich te ontwikkelen vanuit viervoetige

voorouders is niet bekend, maar hun buitengewone specialisatie (zoals die van

vleermuizen) moet in zo’n tien miljoen jaar compleet zijn geweest. Het zou

minder hebben kunnen zijn, omdat walvissen er al langer zouden kunnen zijn dan

hun vroegst bekende botten lijken aan te tonen ... Tijdens deze periode hebben

37

Robert Wesson, Beyond Natural Selection, Cambridge, Mass.: MIT press, 1993, p. 180

38 Vgl. Theodore Garland, Jr., and Michael R. Rose, Experimental Evolution. Concepts,

Methods, and Applications of Selection Experiments Berkeley: University of California Press,

2009

Page 65: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 65

(alleen voor privé gebruik)

walvissen, behalve het converteren van hun voorpoten tot zwemvliezen en het

aangroeien van een lange en krachtige staart, hun neus naar de bovenkant van het

hoofd moeten verplaatsen, het ademhalingssysteem moeten modificeren, en

aanpassingen moeten maken voor het voeden in de diepte ... Ze hebben op een

opmerkelijke wijze nieuwe organen ontwikkeld, zijvinnen en walvisstaart, van

huid en bindweefsel ... Daarenboven, voordat ze de achterpoten konden verliezen

waarmee ze op het strand kropen, moesten ze in staat zijn om in het water te

baren, een proces dat zowel voor moeder als kalf nieuwe instincten veronderstelt,

zoals het pompen van melk in de bek van het kalf, waarbij de tepel met een kapje

beveiligd moet zijn tegen het zoute zeewater. Het is moeilijk in te zien, hoe dit

alles tot stand heeft kunnen komen, tenzij door een opmerkelijke serie van

hooglijk gecoördineerde veranderingen.”39

Maar ook op microniveau is het niet in te zien hoe e.e.a. een graduele

ontwikkeling zou kunnen hebben doorgemaakt. Neem nu het vouwmechanisme

van het DNA, of de werking van de ribosomen. Slechts uiterst zelden wordt een

poging gedaan concrete moleculaire en celbiologische mechanismen

evolutionair te verklaren. Het lijkt dat bij het ontstaan van nieuwe levensvormen

de tussenkomst van een actief aansturingmechanisme onontbeerlijk is.

b. De ‘verklaring’ van adaptatie

1. Probleemstelling

Lamarck, Darwin en de moderne evolutionisten gingen en gaan er

vanzelfsprekend van uit dat organismen zich aanpassen aan hun omgeving.

Organismen veranderen zelfs door het voedsel dat ze eten. Met name in tijden van

grote “stress” zijn organismen in staat tot een soort sprongen in de richting van een

betere aanpassing.

Maar hoe en met name waarom doen ze dat? Wat beweegt hen tot

aanpassing? Wat beweegt hen, tegen de stroom van vernietiging en uitvlakking in,

hun identiteit te handhaven door zich aan te passen? Wat is het aanpassende

principe van levende zijnden t.o.v. het louter passieve ondergaan van

veranderingen onder druk van krachten van de omgeving in de niet-levende

39

R. Wesson, Beyond Natural Selection, p. 52

Page 66: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 66

(alleen voor privé gebruik)

natuur? Waar komen de uitzonderlijk creatieve wijzen van aanpassing vandaan?

“Doelgerichte” adaptatie zelf vraagt om een verklaring.40

Om het probleem moderner te verwoorden: de wet van de traagheid, die

stelt dat een voorwerp in beweging of rust in die toestand zal volharden tenzij er

een kracht op wordt uitgeoefend, lijkt door het leven zelf te worden weerlegd. Of

nog anders gesteld: de tweede wet van de thermodynamica, die stelt dat de chaos

van een systeem zal toenemen, stelt dat de natuur de meest evenwichtige toestand

zal innemen, oftewel de polariteiten zal afvlakken en depolariseren, uitvlakken, ja

zelfs “degenereren”. Nu, levende wezens tenderen er juist naar om als polaire

eenheid tegenover hun omgeving te blijven functioneren en zelfs deze polariteit te

laten groeien en vermenigvuldigen in nakomelingen. Hoewel de toename van de

entropie (chaos) inderdaad gewaarborgd blijft indien we ook de omgeving van het

levende wezen bij de berekening van de entropie betrekken, blijft het een raadsel

waarom het levende wezen zelf zich aan deze wet lijkt te onttrekken door zich

zodanig aan te passen dat het grotere kans maakt om als eenheid bewaard te

blijven. Bovendien, waarom zou een gen, organisme of levend wezen willen

overleven? Dat veronderstelt doeloorzakelijkheid.

Overigens is het feit dat de entropie blijkbaar vroeger lager was, zo laag

zelfs dat er op een gegeven moment zelfs één pool was tegenover niets (nl. voor de

oerknal), op zichzelf al een onverklaarbaar feit. In feite is het hele heelal een

‘aflopende’ zaak, als een veer die ontspant.

2. “Toevallige” mutaties

Het enige echte “principe van aanpassing” lijkt voor veel evolutionisten te

bestaan in het zgn. “principe van plenitude,” volgens hetwelk de natuur door

toevallige mutaties alle mogelijke vormen van leven produceert, die dan worden

“uitgeselecteerd” door de omgeving.

Veel evolutionisten denken dat de verschillende “adaptaties” van individuen

en soorten slechts door toevallige mutaties van het genetisch materiaal ontstaan.

Men denkt daarbij de notie van een sturende kracht, doelgerichtheid, teleologie en

zelfs vooruitgang geheel niet nodig te hebben, ofschoon sommigen wellicht van

teleonomie zouden willen spreken, d.w.z. het gestuurd worden door een

40

Vgl. R. Chauvin, Le darwinisme ou la fin d’un mythe Éditions du Rocher, 1997, pp. 75-97

Page 67: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 67

(alleen voor privé gebruik)

programma. Maar het standaardbegrip dat gehanteerd wordt om de evolutie te

“verklaren” is toeval.

Hierbij zijn verschillende vragen te stellen. Allereerst is het nog maar de

vraag of de genetische mutaties de oorsprong zijn van verandering van het

phenotype. Immers, levende wezens met verschillende uiterlijken, kunnen het

zelfde DNA bezitten.

Maar bovenal kunnen we ons de vraag stellen of het begrip toeval in deze

context zelf eenduidig is. Ofschoon men b.v. kan ontkennen dat er in de evolutie

sprake is van een ontwikkeling naar een volmaaktere natuur, gebruikt men toch

vaak de termen “geschikter” (vgl.: “survival of the fittest...”). Verder, zelfs als

moderne biologen enige vooruitgang of telos (doel) in de natuur ontkennen,

gebruiken ze daarnaast zonder schroom ook nog termen als “selectie” en

“adaptatie,” maar ook “functie,” “systeem,” “feedback,” “informatie,” “evolutie,”

etc., welke impliciet teleologische termen zijn.41

En sommige moderne biologen,

die zich tegen teleologie in de niet-menselijke natuur uitspreken, geloven nog

steeds in een bepaalde vorm van vooruitgang. Ook “overlevingsvoorwaarden” en

“oplossingen” blijven zonder teleologie zinloos; waarom zou overleven in dat

geval een grotere waarde zijn dan niet-overleven?

Naast deze terminologische inconsequentie bestaan er ook feitelijke

aanwijzigingen dat toevallige mutaties niet het geheel van aanwezig levende

wezens kan verklaren. Wanneer we het begin van het heelal, het ontstaan van de

aarde en met name het geheel van de levende wezens met hun eigenschappen zien,

is het zeer moeilijk te geloven (!) dat toevallige, d.w.z. niet anders dan stochastisch

met elkaar samenhangende mutaties dit allemaal hebben veroorzaakt. De reeds

ongelooflijke gecompliceerdheid van één cel van ons lichaam, laat staan de

structuur van onze ogen en hersenen, om nog maar te zwijgen van ons bewustzijn,

kan niet worden verklaard door slechts toevallige veranderingen in een relatief

korte tijdsspanne, zelfs wanneer er een lange serie van toevallige kleine

veranderingen, of een kortere die gebruikt maakt van eerdere veranderingen, in

41

Vgl. F. Soontiëns, Evolutie en Finaliteit Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen,

1988, pp. 299 vv.; Idem, Natuurfilosofie en Milieu-ethiek. Een teleologische natuurfilosofie

als voorwaarde voor een milieu-ethiek Amsterdam: Boom, 1993, pp. 141vv.; vgl. ook: J.

Mundale, W. Bechtel, “Integrating Neuroscience, Psychology, and Evolutionary Biology

through a Teleological Conception of Function” in: Minds and Machines 6(1996), pp. 481-

505

Page 68: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 68

(alleen voor privé gebruik)

één richting plaatsvindt. Bovendien zien we in de werkelijkheid toch helemaal

geen overdonderende hoeveelheid mutaties?

Deze gerede twijfel aan het “principe toeval” rijst in alle stadia van het

leven. Reeds op atomair en moleculair niveau zijn de eigenschappen van de

materie en de energie die ons huidige heelal vormen ongelooflijk nauwkeurig op

elkaar afgestemd. Veel constanten van de natuur hebben een zodanig precieze

waarde, dat een miniem verschil reeds het heelal ongeschikt zou maken voor de

huidige levensvormen, en waarschijnlijk voor alle vormen van leven, alleen al

omdat de temperatuur te hoog of te laag zou zijn, of de tijd zou ontbreken

fatsoenlijke levensvormen te ontwikkelen. Dit zgn. “Anthropic Principle”42

kan

mijns inziens blijven staan als een - wellicht louter dialectisch - argument voor het

bestaan van een Ontwerper, dat is als een “argument for design”. Vanaf de “Big

Bang” moet er in dit geval nl. een sturende kracht aanwezig zijn geweest die tot de

vorming van de (eigenschappen van) elementaire deeltjes en hun eigenschappen

heeft geleid, zodat ze de basis konden vormen van het leven zoals wij dit kennen.

De asymmetrie van het beginnende heelal zou reeds een teken van dit “ingrijpen”

kunnen zijn. Zelfs de fundamentele quantum-onzekerheid leidt tot speculaties over

de bedoeling hierachter.

Maar ook op een volgend niveau, het gebied van de simpele atomaire en

moleculaire processen in levende wezens, het gebied van de organische chemie

and biochemie, is de complexiteit van de fundamentele structuren die de basis van

het leven vormen zo overweldigend groot, dat een verwijzing naar het

zogenaamde “geluk” of “lot” als enige verklaringspoging onhoudbaar lijkt.43

De

intelligent design beweging is in dit kader nieuw leven ingeblazen door de

biochemicus Michael Behe. Hij gaat uit van het feit dat veel mechanismen in

levende wezens slechts functioneren als ze er in hun totaliteit zijn. Hij noemt dat

het principe van irreducible complexity.44

Daar deze complexiteit dus niet

42

Vgl. J. Barrow, F. Tipler, The Anthropic Principle Oxford: Oxford University Press, 1989 43

Vgl. het standaardwerk voor studenten medicijnen, Bruce Alberts e.a., Molecular Biology

of the Cell New York: Garland Science, 20085, dat in de inleiding stelt: “With each edition of

this book, we marvel at the new information that cell biologists have gathered in just a few

years. But we are even more amazed and daunted at the sophistication of the mechanisms we

encounter. The deeper we probe into the cell, the more we realize how much remains to be

understood.” 44

Vgl. M.J. Behe, De Zwarte Doos van Darwin. Het biochemische vraagteken bij de evolutie

Baarn: Ten Have, 1997; Vgl.: http://www.arn.org./arn/articles/behe/behehome.htm.Voor

kritiek, zie bv. Niall Shanks, God, the Devil, and Darwin. A Critique of the Intelligent Design

Theory (Oxford: Oxford UP, 2004)

Page 69: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 69

(alleen voor privé gebruik)

geleidelijk door toeval tot stand gekomen kan zijn, is het hoogst waarschijnlijk dat

er een intelligente oorzaak geweest moet zijn die de onderdelen van het

mechanisme in één keer heeft samengebracht. De kans dat toeval dat gedaan heeft,

is eenvoudigweg te klein.

Een andere proponent van een vernieuwde aandacht voor intelligent design

is William Dembski, die probeert op wiskundige gronden aan te tonen dat de

“specified complexity” van de biologische wereld zulk een informatie

veronderstelt dat ze niet door toeval kan zijn ontstaan. Hij claimt dat, zoals er

algoritmen mogelijk zijn die een onderscheid kunnen maken tussen signaal en ruis,

zoals bij SETI, search for extraterrestial intelligence, zo is ook de mogelijkheid

bestaat chance en design in de natuur te onderscheiden.45

Er komen hier ook meer metafysische vragen op. Normaal gesproken

nemen we aan dat “Nemo dat quod non habet” (niemand geeft wat hij niet heeft)

en “Omne agens agat sibi simile” (elke werker doet iets gelijkends ontstaan). Met

andere woorden, iets kan niet overgaan van mogelijkheid (potentie) naar

werkelijkheid (act), tenzij door iets dat reeds die werkelijkheid in zich heeft.

Daarom lijkt het dat alle dingen hun zijn verkrijgen van iets dat dit zijn reeds heeft.

Hogere wezens moeten in zekere al hebben “voorbestaan,” tenminste in de “Geest

van Iemand,” voor ze konden verschijnen in de werkelijkheid.

Sommigen voelen wel aan dat toeval alleen erg weinig verklaart. Omwille

van de grote verscheidenheid van goed aangepaste soorten vinden sommigen dan

ook dat er zelforganiserende krachten aan het werk moeten zijn, oftewel zichzelf

richtende adaptaties. Maar dit soort zelforganisatie vereist een natuur die zeer fijn

is afgestemd op zelforganisatie. Echter, ofschoon het bestaan van zulk een natuur

een resultaat zou kunnen zijn van een toevallig proces uitlopend in een soort

evenwicht van krachten, lijkt de uitermate complexe en harmonische geordendheid

van het tegenwoordige universum te wijzen op een fundamenteel intern of extern

principe dat de richting van dit oerproces heeft bepaald: teleologie.

Ofschoon Darwin een doelgericht ontwerp in de schepping schijnt af te

wijzen, is hij zijn hele leven toch terdege bezig geweest met “de extreme

moeilijkheid of beter onmogelijkheid om dit immense en wonderbaarlijke

45

Vgl. Vgl. William Dembski, The Design Revolution. Answering The Toughest Questions

about Intelligent Design (Downers Grove, Ill.: InterVarsity Press, 2004); Idem en Michael

Ruse, red., Debating Design. From Darwin to DNA (Cambridge: Cambridge University Press,

2004)

Page 70: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 70

(alleen voor privé gebruik)

universum … als een resultaat van een blind toeval of van noodzakelijkheid te

zien.” In feite moet hij niet begrepen worden alsof hij een theorie aanhing die zich

baseert op louter toevalsfactoren. Volgens Wright zou men zelfs kunnen zeggen

dat de theorie van Darwin noch finalistisch, noch totaal accidenteel, maar iets op

een verschillend niveau is. Op een analoge wijze verklaart Etienne Gilson (1884-

1978) dat er in Darwin een “teleologie zonder doeloorzaken,” d.w.z. een teleologie

zonder vooraf gegeven doelen en interventies (door een Schepper). Ook Darwins

zoon, Francis, en Thomas Henry Huxley interpreteerden Darwin op deze wijze,

waarbij de laatste het concept van een “bredere teleologie” gebruikte. Anderen

denken dat Darwin een theorie hield van een “niet noodzakelijke, maar algemene”

progressieve evolutie, met als “gids voor vooruitgang de externe omgeving,” en

dat een totaal niet-teleologische interpretatie slechts een “hinein-interpretieren”

door moderne biologen is. Inderdaad, Darwin stond sympathiek tegenover Asa

Gray, die zijn theorie in finalistische termen uitlegde. Hij apprecieerde wat Asa

Gray 1874 schreef: “We erkennen de grote dienst die Darwin aan de

natuurwetenschap heeft bewezen, nl. door er de teleologie van te herstellen, zo dat

in plaats van een strijd tussen morfologie en teleologie er voortaan een huwelijk

tussen die twee bestaat.”46

Darwin zelf schijnt dus ambigue te zijn geweest, wat

ook uit de volgende tekst blijkt:

“Wat betreft de theologische kijk op de zaak, die is altijd pijnlijk voor me. Ik ben

ontsteld. Ik had geen intentie om atheïstisch te schrijven. Maar ik moet zeggen dat

ik niet zo duidelijk als anderen aan alle kanten evidentie van ontwerp en goedheid

zie zoals ik zou willen zien. Er is gewoon teveel ellende in de wereld. Ik kan

mezelf niet overtuigen dat een goede en almachtige God de Ichneumonidae

bewust zou hebben ontworpen, met de uitdrukkelijke bedoeling om zich binnen

de lichamen van rupsen te voeden, of dat katten met muizen zouden spelen. Zoals

ik dit niet geloof, kan ik ook geen noodzakelijkheid ontdekken in het geloof dat

het oog expliciet ontworpen zou zijn.

Aan de andere kant word ik op geen enkele wijze tevreden gesteld, als ik

dit geweldige universum zie, en in het bijzonder de aard van de mens, en dan

concludeer dat dit alles het resultaat is van brute kracht. Ik ben geneigd om alles te

bezien als resulterend van ontworpen wetten, maar waarvan de details, of ze nu

goed zijn of slecht, het resultaat zijn van de werking van wat we toeval noemen.

Niet dat deze notie mij überhaupt tevreden stelt. Ik voel ten diepste dat het hele

onderwerp te diep is voor het menselijk intellect” (Brief van Charles Darwin aan

Asa Gray, 22 mei, 1860)

46

Nature June 4, 1874, gec. in Gilson, From Aristotle..., p. 84

Page 71: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 71

(alleen voor privé gebruik)

Tot slot kunnen we stellen dat degenen die dogmatisch beweren dat alleen

toeval de oorzaak is van het ontstaan van soorten, dit als een onbewezen dogma

stellen. Niemand kan immers 5 miljard jaar ontwikkeling van soorten overzien en

alle oorzaken aanwijzen.

Wanneer we alle voorafgaande argumenten samen nemen, lijken we er

welhaast niet aan te kunnen ontkomen om in de natuur hogere krachten aan het

werk te zien die bepaalde mutaties een duwtje in een bepaalde richting geven.

Wellicht komen we er zelfs toe om, aangezien de wereld als geheel op elkaar

afgestemd lijkt te zijn, één hoogste principe aan te nemen, een Schepper, die de

wereld in de toename van complexiteit en functionaliteit stuurt. Dit laat het bestaan

en de werking van secundaire oorzaken uiteraard onverlet, zoals b.v. de natuurlijke

selectie en zelfs chaos. Alleen, deze secundaire oorzaken alleen lijken nooit

datgene te kunnen voortbrengen wat we elke dag aan levends om ons heen zien en

meemaken. Er is een organisatie van het geheel, dat de toevallige som van de

delen ten ene male te boven gaat. Dit geldt ook en met name voor plaatsen waar er

een zekere discontinuïteit optreedt, b.v. bij de sprongsgewijze overgang van de ene

naar een andere soort.

c. De mens en zijn doel: ethiek en sociaal gedrag

Een fundamentele vraag blijft het moment van het ontstaan van de soort die

wij nu in het algemeen aanduiden met het begrip “mens”. Wanneer werd de mens

menselijk? Was dat op het moment dat de mens rechtop liep, een grotere

schedelinhoud dan 1000cc. had, gereedschappen gebruikte, vuur kon aanleggen,

taal had, etc.? Het is moeilijk hier een antwoord op te geven, ook omdat de

archeologische vondsten wel erg weinig houvast bieden.

Hoewel sommigen dit betwijfelen,47

is er een fundamenteel onderscheid

tussen de mensen die nu leven en apen. Hun intelligente natuur is niet slechts

gradueel maar wezenlijk verschillend van die van de andere primaten.48

De ziel

47

Voor een goed overzicht over de hedendaagse discussie, zie bv. .Susan Armstrong, Richard

Botzler, red., The Animal Ethics Reader London: Routledge & Kegan Paul, 20082 en René ten

Bos, Het geniale dier. Een andere antropologie Amsterdam: Boom, 2008 48

Vgl. Ph. Lieberman, Uniquely Human. The Evolution of Speech, Thought, and Selfless

Behaviour Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 1991; J. Trefil, Are We Unique? A

Scientist Explores the Unparalleled Intelligence of the Human Mind New York: John Wiley,

1997; I. Tattersall, Becoming Human: Evolution and Human Uniqueness New York: Harcourt

Brace & Company, 1998; Donald Davidson, Problems of Rationality Oxford: Clarendon,

2005; Clive Wynne, Denken dieren na? Amsterdam: Pearson Education Benelux, 2006;

Page 72: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 72

(alleen voor privé gebruik)

van de mens is immers de drager van immateriële werkingen, het denken en de

vrije wil, en kan als zodanig niet ontstaan zijn uit om het even welk materieel

substraat van eicel en zaadcel van een primaat. Er is blijkbaar, ook nu nog, elke

keer dat een mens ontvangen wordt een direct ingrijpen van het Hoogste

Scheppingsprincipe nodig. Hoewel we dus kunnen toegeven dat onze lichamen

veel lijken op die van de primaten, moeten toch de bovennatuurlijke oorsprong van

de ziel van de mens aannemen, om zijn geestelijke natuur, zijn persoonzijn,

uniciteit en waardigheid te garanderen.

Een van de meest kenmerkende eigenschappen van mensen is hun vaak

bewust doelgericht gedrag: mensen maken plannen, en werken aan de oplossing

van problemen. Typisch menselijk is ook de vraag naar zin en betekenis van het

leven.49

Een eerste vraag in verband met de evolutietheorie is, hoe mensen tot dit

doelgerichte gedrag komen, wanneer onze oorsprong - en dus ook ons doel! -

louter toevallig is, en we niet meer dan toevalsproducten zijn. Kan intelligent

doelgericht handelen helemaal voortkomen uit accidentele oorzaken? Wat zouden

wij ons immers voor zinvolle doelen kunnen stellen als het onmetelijke heelal zelf

doelloos is? Zoals Gilson terecht stelt:

“By far the hardest problem for philosophy and for science is to account for the

existence of human wills in the world without ascribing to the first principle either

a will or something which, because it virtually contains will, is actually superior to

it. To understand this is also to reach the deeply hidden source of Greek

mythology, and therefore of Greek religion. The Greek gods are the crude but

telling expression of this absolute conviction that since man is somebody, and not

merely something, the ultimate explanation for what happens to him should rest

with somebody, and not merely with something.”50

Ook moreel en religieus gedrag is bij uitstek en wezenlijk doelgericht

gedrag, d.w.z. gericht op iets goeds, op (ultieme) waarden. Zonder een doel van

mijn handelingen, d.w.z. iets dat goed voor mij of jou of ons is, kan er ook geen

hiërarchie van waarden bestaan. Waarden worden afgemeten naar een doel, dat

Michael Corballis, “The Uniqueness of Human Recursive Thinking”, in: American Scientist

95(2007), pp. 240vv.; Robert Lurz, The Philosophy of Animal Minds Cambridge: Cambridge

University Press, 2009 49

Vgl. Victor Frankl, De zin van het bestaan. Een inleiding tot de logotherapie Rotterdam:

Kooyker, 1978 50

Vgl. E. Gilson, God and Philosophy New Haven, London: Yale University Press, 197920

,

p. 22

Page 73: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 73

(alleen voor privé gebruik)

goed is. En iedereen voelt dat dat doel niet vrijblijvend te manipuleren is. Het is

voorgegeven.

Het fundamenteel probleem komt om de hoek kijken, wanneer we naar de

grondslag van het verplichtend karakter van waarden en normen zoeken. Immers,

normen, d.w.z. wetten die een bepaald gedrag als goed of slecht verplichtend

voorschrijven respectievelijk afwijzen, zijn zonder referentiekader waarbinnen een

verplichtende orde tot een doel heerst totaal ondenkbaar. Een louter beroep op de

biologie, of het ontkennen van het eigene van ethiek, lijkt hierbij te weinig te

verklaren. Daarbovenop komt nog dat ethiek als normatieve wetenschap niet kan

worden afgeleid uit pure bestaande feiten of zelfs waarden. Dit wel te doen zou de

zgn. “natural fallacy” zijn, nl. het afleiden van “ought” vanuit “is,” het “moeten”

vanuit het “zijn”. Wanneer nu de ontwikkeling van de soorten louter toevallig zou

zijn, kan er voor geen enkele soort ooit een verplichte richting voor de toekomst

worden gevonden, en is er geen enkele normering van handelingen mogelijk.

Een evolutie zonder doel heeft dus noch een hiërarchie van waarden, noch,

a fortiori, normatieve structuren. Strikt gesproken zijn chaos, anarchie,

immoraliteit en zedeloosheid in zo’n ‘systeem’ even acceptabel als

rechtvaardigheid en vrede. Sociaal gedrag is niet méér te prefereren dan asociaal

gedrag. Zelfs niet als de soort of de individuele “zelfzuchtige” genen er ‘baat’ bij

vinden. Want wat is dan ‘baat hebben bij’? Zelfs het overleven of voortplanten is

in een toevallig universum geen geprefereerde status. Men kan eveneens niet meer

zeggen dat er een ‘donkere’, ‘kwade’ of ‘bedreigende’ kant aan de natuur en/of

ons is. Deugd en zonde zijn in deze situatie evenwaardig. De nihilistische ethiek

van Nietzsche, met zijn “Umwertung aller Werte,” die nog de emoties als hoogste

waarde accepteerde, is uitermate hoogstaand in vergelijking met de totale

“Vernichtung aller Werte” die op een dergelijk wereldbeeld zou volgen.

Machiavelli is nog een heilige vergeleken met de ethici van dit drogbeeld,

aangezien hij tenminste nog de waarde van de macht overeind hield.

Het enige wat overblijft zou een ethiek op grond van toevallige afspraken

kunnen zijn, maar iedereen voelt dat daar voor de toevallig bestaande individuen

dan nog geen enkele verplichting uit zou volgen. Trouwens, we voelen na

Auschwitz dat ethiek een verplichtend karakter heeft buiten afspraken om, en dat

is in een toevallig universum ten ene male onmogelijk. Waarom zouden we die

afspraken eigenlijk ook maken? Nogmaals, overleven is in dat geval geen doel!

En dus kon, zoals we zagen, reeds Charles Darwin stellen, dat een van de

grootste moeilijkheden bij het ontkennen van teleologie in de evolutietheorie het

onmogelijk worden is van een consistente moraal en religie. Wanneer er geen

Page 74: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 74

(alleen voor privé gebruik)

voorgegeven doel is, op hetwelk ons gedrag geordend is, zij het individueel, zij het

qua maatschappij, dan is onze wetboek overbodig, en is onze menselijke

waardigheid ook zeker niet groter dan die van vrij in het rond zwevende atomen,

maar dan wel nog zonder natuurwetten.

Kort gezegd: vaste waarden en normen kunnen niet bestaan in een toevallig

universum, omdat ze een in de natuur verankerde verplichte doelgerichtheid

veronderstellen.

Een ander probleem vormt het bestaan van (menselijk) altruïsme. De

“survival of the fittest” veronderstelt immers een constante oorlog tussen

individuen. En, inderdaad, er is veel geweld in de dierenwereld, tot aan de hoogste

primaten toe. Maar er is, merkwaardig genoeg, ook gedrag dat anderen helpt te

leven. Er is b.v. evolutie door associatie van verschillende levensvormen. En wat

te denken van seksualiteit, waarbij de genen van de één samenwerken met die van

de ander? In paarvorming en opvoeding van nakomelingen blijkt heel duidelijk

altruïstisch gedrag. Maar ook binnen groepen en zelfs tussen soorten in de

dierenwereld zijn er vele voorbeelden van - al is het maar schijnbaar - zelveloos

gedrag, met name ten aanzien van zwakkere individuen. Is het ecosysteem van de

aarde zelfs niet vergeleken met één organisme?

Er zijn verschillende pogingen ondernomen om dit probleem van het

altruïsme met behulp van speltheoretische categorieën op te lossen. Een eerste is

de hypothese van de ‘groepselectie’, dat wil zeggen de concurrentie tussen

groepen individuen in plaats van tussen de individuen zelf. Een tweede mogelijke

oplossing zou de “gen-selectie,” d.w.z. de attractie van gelijksoortige genen in een

stam: altruïsme in dit geval is slechts egoïsme. Er kunnen hierbij twee vormen

worden onderscheiden: “kin-selection,” d.w.z. waarschuwingssignalen en

bescherming tussen familieleden, en wederzijdse hulp.

In mensen lijken deze evolutionaire, uiteindelijk materialistisch egoïstische

“Selfish gene” of zelfs “Tit for tat” theorieën van veel evolutionisten echter geen

recht te doen aan specifiek menselijke morele kenmerken, zoals het eerst doden

voor het eten, de verzorging van geestelijk gehandicapten, en met name de liefde

van mensen als moeder Theresa of Maximiliaan Kolbe. De betere vormen van

menselijk altruïsme zijn meer dan een uiting van egoïstisch genen. Bovendien is

degene die altruïstisch is het eerste dood, en niet in staat zijn of haar genen door te

geven… Dan zou het altruïsme allang zijn uitgestorven. Om het samenvattend in

Marxistische termen uit te drukken: de ‘onderbouw’ van de biologie kan de

‘bovenbouw’ van de moraal van met name het christendom niet verklaren. Helaas

moeten we niettemin toegeven dat de meerderheid van de mensheid nog op een

Page 75: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 75

(alleen voor privé gebruik)

vrij basaal niveau met elkaar omgaat. Geen wonder dat de ethologen mensen zo

gemakkelijk met apen vergelijken…

3. God en evolutie

Allereerst zij opgemerkt dat het verwijzen naar God niet

noodzakelijkerwijze a priori een “schadelijk circulair en onwetenschappelijk

argument” is, zoals een standaardwerk over evolutie ons wil doen “geloven”. Wat

zijn dan de argumenten om een God aan te nemen, die de evolutie heeft gestuurd?

Als men uitgaat van de aristotelisch-thomistische visie dan is het duidelijk,

dat niets een ander zijnde bepaalde eigenschappen kan verschaffen, tenzij dit

veroorzakende zijnde deze eigenschappen zelf bezit. Immers, niets gaat van slechts

potentia naar actus, van mogelijkheid naar werkelijkheid, tenzij door een ander

zijnde dat reeds in actu is. Dit is de basis van het Aristotelische godsbewijs van de

onbewogen beweger,51

en enkele godsbewijzen van Thomas van Aquino.52

Met

name in de overgang van aap naar mens is een rechtstreeks ingrijpen van de

Schepper nodig, daar immateriële realiteiten, zoals de menselijke ziel niet door

lichamen kunnen worden voortgebracht.

Het goddelijk ingrijpen houdt echter geen occasionalisme in, d.w.z. dat God

overal rechtstreeks de oorzaak van is. Secundaire oorzaken kunnen zeker grote

rollen spelen. God gebruikt immers steeds het subdiariteitsprincipe: Hij zet zoveel

mogelijk zijn - hogere - schepping in om de - lagere - schepping te verbeteren, en

laat omgekeerd de lagere schepping bijdragen aan het geheel van de natuur. Zoals

Arthur Peacocke zegt, “Hij speelt muziek op de noten die Hijzelf heeft gemaakt.”53

En, Hij kan zelfs recht schrijven op de kromme lijnen van de door de mens

verwonde schepping.

Een ander argument voor een sturende kracht in de natuur is het feit van de

teleologie in en tussen organismen. Vanuit het erkennen van een doelgerichtheid in

niet-bewuste wezens en naturen, kunnen we concluderen dat er een geest moet zijn

geweest die deze teleologie erin gelegd heeft. Deze redenering vinden we b.v. bij

Thomas van Aquino in zijn vijfde godsbewijs.

51

Vgl. L. Elders, Aristotle’s Theology. A Commentary on book of the Metaphysics (Assen:

van Gorcum, 1972) 52

Vgl. Summa Theologica I,1,3 (http://www.newadvent.org/summa/1002.htm) 53

Arthur Peacocke, God and the new Biology (Gloucester, Mass.: Peter Smith, 1994), p. 97

Page 76: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 76

(alleen voor privé gebruik)

Met betrekking tot de openbaring en de bovennatuur, zijn er zijn

interessante pogingen gedaan om bijbels scheppingsgeloof en evolutietheorie te

combineren.54

Zo is er b.v. de these van Gerald Schröder, die de tijdschalen van de

ontwikkeling van de aarde met die van Genesis vergelijkt. Of het echter de

bedoeling van Genesis was om in letterlijke zin mededelingen te doen over de

volgorde van schepping, is maar de vraag. Creationisme is helaas te vaak verward

met een simplistische aanname van bijbelse gegevens. Immers, schepping en

evolutie hoeven elkaar helemaal niet uit te sluiten, omdat beide op een ander

niveau spreken, t.w. metafysisch en fysisch. God kan een evolutie op aarde

geschapen hebben. In God bestaan ook alle ideeën van zijn schepping “vooraf”.

God is echter niet zelf de vormoorzaak van het heelal - dan zou het heelal

‘bezield zijn’ door God, maar zorgt wel voor de “vormen,” de “mallen” van zijn

schepping. God kan dus de evolutie wel degelijk ‘op afstand’ besturen, maar om

Hem in het proces van evolutie op een soort Hegeliaanse of Whiteheadiaanse

wijze, dat wil zeggen als Zelf meeveranderend, een plaats te geven, lijkt te ver te

gaan. Als God volmaakt is, kan Hij niet veranderen.

Een interessante wijze om over God en evolutie te spreken, is die van Karl

Rahner: God “drukt” voortdurend tegen de schepping aan. En dan wel van

binnenuit. In ieder geval is Hij - wie anders? - het geweest die in de schepping een

soort innerlijke drang tot complexificatie heeft gelegd, een “Counter Agency” (A.

Whitehead (1861-1947)), of “propensity” (K. Popper) tegen de neiging van

toename van entropie.55

Onderdeel van deze drang is de convergentie van

eigenschappen die tot de ontwikkeling van soorten leidde.

Kortom, het is alsof er in de elementen van deze wereld een kracht

aanwezig is, die niet ophoudt het leven te organiseren, tot ze, zoals het Tweede

Vaticaans Concilie het mooi uitdrukt, haar hoogste uitdrukking vindt in de mens,

die zijn Schepper verheerlijkt.56

Inderdaad, in de mens roepen “de stenen” (Lc.

19,40) Gods lof.

54

Eugenie Scott, Evolution vs. Creationism. An Introduction Berkeley, University of

California Press, 2009. Een samenvatting van het geologisch creationisme is te vinden in: D.

Wise, “Creationism’s Geologic Time Scale,” in: American Scientist 86(1998), pp. 160-173 55

Geciteerd in J. van der Veken, Een kosmos om in te leven (Kampen: Kok, 1990), p. 65. 56

Vgl.: “Corpere et anima unus, homo per ipsam suam corporalem condicionem elementa

mundi materialis in se colligit, ita ut, per ipsum, fastigium suum attingant et ad liberam

Creatoris laudem vocem attollant” Gaudium et Spes 14

Page 77: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 77

(alleen voor privé gebruik)

Concluderend zouden we met betrekking tot de verhouding tussen

wetenschap en geloof kunnen zeggen, dat we aan de keizer moeten geven wat van

de keizer (d.w.z. de schepping) is, en aan God wat van God is (Mc. 12,17).

Page 78: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 78

(alleen voor privé gebruik)

Jodendom, Schepping en Evolutie

Tzvi Marx

I. Jodendom is in zijn wezen niet-fundamentalistisch.

Een rabbijn is iemand die door zijn gemeenschap van joodse gelovigen

gemachtigd is om standpunten over kwesties van morele en religieuze aard

uiteen te zetten. Laat mij meteen duidelijk stellen dat ik, als een traditionele jood

en rabbijn, serieus overtuigd en toegewijd ben aan de heilige teksten en de leer

van mijn traditie. Dat zijn de Thora, als heilige Schrift, en de interpretatie van de

klassieke en neoklassieke joodse geleerden, de Talmoed en Midrasj. Deze laatste

twee vormen de voornaamste schriftelijke weergaven van de meest essentiële

"mondelinge" traditie. Wij zijn van mening dat de woorden van de Thora en zijn

interpretatie een goddelijke oorsprong hebben, maar plaats ons alstublieft

daarom niet in het kamp van de fundamentalisten, dat wil zeggen de literalisten,

die de woorden van de Schrift in hun meest eenvoudige notatie letterlijk nemen.

Niets is minder waar. Vanaf het allereerste begin is het jodendom een

interpreterende geloofstraditie, waarbij elk goddelijk woord, of het nu gebeiteld

is in de Stenen Tafelen, gekalligrafeerd op perkament, of elektronisch ingevoerd

in cyberspace-formaat, onderwerp kan zijn van discussie met als doel om het in

te passen in de meest actuele "waarheden" zoals een intelligent en denkend mens

die kan begrijpen. Geschil en onenigheid zijn bijna een grondbeginsel van het

joodse denken. Neem, bijvoorbeeld, het allereerste vers van de Schrift: "In het

begin schiep God hemel en aarde". De 11de eeuwse Franse commentator bij

uitstek, Rabbijn Shlomo ben Jitschak (bekend als Rashi) wijst er meteen op dat

"de tekst niet bedoeld is om te wijzen op de volgorde van de

scheppingshandelingen, – of om te stellen dat hemel en aarde als eerste

geschapen zijn". Men kan deze tekst niet letterlijk opvatten, want de hemel is

gemaakt van meer primaire componenten (water en vuur). Dus die moeten

voorafgegaan zijn aan deze eerste schepping. Ook zegt dezelfde rabbijn

uitdrukkelijk dat op grond van dit verhaal in Genesis, "je moet erkennen dat de

tekst niets leert over de tijdsvolgorde van de scheppingshandelingen" (Rasji, v.

5), waarbij hij zich baseert op de vroegste bronnen van rabbijnse commentaren,

de Talmoed en Midrasj.

Elk traditioneel opgevoed joods kind leert dit commentaar van Rashi al op

jonge leeftijd, en weet dat de bijbel geen wetenschappelijk boek van feiten is,

Page 79: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 79

(alleen voor privé gebruik)

maar een verzameling geschriften van inspiratie, educatie en moreel onderricht

over de aard van de mens en de maatschappij en hun verantwoordelijkheid om

een rechtvaardige en fatsoenlijke samenleving te helpen smeden. De grote

orthodoxe leraar en gids Rabbi Chaim Hirschenson (begin 20e eeuw) heeft,

tijdens zijn studie in Hoboken, New Jersey (oorspronkelijk uit Tzefat en

Jeruzalem), vele juridische antwoorden en verduidelijkingen van het jodendom

gepubliceerd, waarin hij keer op keer benadrukte dat niets dat vooruitgang van

het menselijk begrip door middel van wetenschap behelst, uitgelegd moet

worden als zijnde in strijd met het jodendom (zie: "Jewish Commitment in a

Modern World: Rabbi Hayyim Hirschenson and His Attitude to Modernity" door

David Zohar, 2005). Indien nodig, is het Jodendom, in het licht van de

"waarheid", meer dan in staat om haar interpretatie van heilige teksten bij te

stellen om bij de wetenschappelijke waarheid te kunnen aansluiten. De grote

meester, Mozes ben Maimon, ook bekend als Maimonides (12e eeuw, Spanje)

drong er op aan dat men de waarheid moest accepteren, ongeacht haar afkomst

van cultuur of religie (zie zijn voorwoord bij The Eight Chapters). In zijn tijd

had hij en voorkeur voor Aristoteles als leermeester, wiens inzichten hij

verwerkte in zijn begrip van het jodendom, ook als dat een nieuwe interpretatie

betekende van zijn heilige Thorateksten om die op een lijn te brengen met deze

inzichten (zie zijn Guide to the Perplexed).

De reden voor deze houding is heel eenvoudig. God is emet, - "waarheid"

- en houdt van emet en zoekers van waarheid. Een van Zijn namen is dan ook

Emet (Babylonische Talmoed, traktaat Yoma 69b). De God van de schepping is

ook de God van de openbaring. Als zodanig kan Hij niet in tegenspraak zijn met

Zichzelf, als Hij van één vorm van goddelijke uitdrukking (schepping) overgaat

naar een andere (openbaring). Onze vragen, als wetenschappers, betreffen de

ontwikkeling en vorm van deze uitdrukking. Wat ook de oorsprong was van die

eerste ontlading (de "big bang") die de werkelijkheid naar haar bestaan

lanceerde, vragen naar haar verdere ontwikkeling proberen we te ontrafelen door

de schepping te bestuderen: in natuurkunde, scheikunde, biologie, enz. Als ons

beste denken voert tot de conclusie dat Darwin de beste theorie heeft om de

verscheidenheid in de bio-wereld te verklaren, dan zij dat zo. Er waren tijden dat

de mensen andere theorieën hadden. Gelovigen hebben hun inzicht in hun

geschriften dienovereenkomstig bijgesteld. Alleen dogmatici, zoals sommige

creationisten of ook sommige darwinisten, zouden volhouden dat zij het ultieme

en laatste begrip van deze complexiteit hebben gevonden. Op elk gegeven

moment in de kennisontwikkeling geniet een of andere theorie de voorkeur

Page 80: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 80

(alleen voor privé gebruik)

wegens haar meer omvattende overtuigingskracht om de dingen te verklaren.

We zijn gezegend met de scherpzinnigheid van Charles Darwin om tot een

gedurfd inzicht te komen in de evolutionaire ontwikkeling van de biologische en

de botanische werelden. In het begin van de 20e eeuw, omarmde de eerste

opperrabbijn van het (toenmalige) Palestina, Abraham Kook, een geleerde en

mysticus, dit standpunt in zijn religieuze perspectief (zie het hoofdstuk getiteld

“The Ascending Development” van zijn werk Orot Hakodesh.

(http://www.myjewishlearning.com/beliefs/Issues/Science/Creationism_and_Ev

olution/Kabbalah/Rav_Kook.shtml ).

Mijn taak als rabbijn is het om ondersteuning voor dit standpunt te vinden

in mijn traditie, overtuigd als ik ben, zoals ook de meeste van mijn kritische

geloofsgenoten, dat dit de beste benadering van de waarheid is die we in deze

tijd hebben. Dat dit in de toekomst zou kunnen worden vervangen door een nog

meer omvattende en overtuigende visie op de dingen, doet op geen enkele wijze

afbreuk aan het joodse geloof, dat zich bezig houdt met de zoektocht naar

moreel en spiritueel leven. Over de legitimiteit van meningsverschillen bij het

zoeken van de waarheid, is er een rabbijns aforisme, dat luidt "dit en dat zijn de

woorden van de levende God" (Talmoed, traktaat Eruvin 13b). Er zijn zeventig

facetten van de Thora (Midrasj Bamidbar Rabba 13:15) en ten minste dertien

hermeneutische regels voor zijn interpretatie (opgenomen in de Beraita of Rabbi

Ismaël als voorwoord van de Midrash Sifra op Leviticus). Dit geeft de

waarheidszoeker veel ruimte om zijn passie te volgen. De enige voorwaarde

hiervoor is integriteit. De waarheidszoeker moet daadwerkelijk, met hart, ziel en

verstand, door zijn zoektocht worden gemotiveerd. Ook het beste resultaat dat

de grootste denker bereikt, is dan nog steeds beperkt door zijn menselijke

begrenzingen van tijd en verbeelding. Niet toevallig noemde rabbijn prof. David

Hartman, de vooraanstaande Amerikaans-Israëlische joodse filosoof, zijn boek

over de joodse traditie "A" (en niet "The") Living Covenant: The Innovative

Spirit in Traditional Judaism (1986, accentuering van mij). En Rabbi Prof .

Emanuel Rackman, een uitstekend jurist van joods denken en decaan van de Bar

Ilan Universiteit, noemde zijn boek, One Man’s Judaism (1970, accentuering

van mij) en niet alleen maar "Judaism", Jodendom. Nederigheid is dus altijd

geboden. Hoe zou men dan joodse denkers in het kamp van de

fundamentalistische creationisten kunnen zetten, met hun arrogante opvatting

dat hun letterlijke manier om de Hebreeuwse teksten te lezen de enige en

ultieme manier is? Ik deel de mening, die de natuurkundige Aviezer Nathan,

opgeleid aan de orthodoxe Universiteit van Chicago, weergeeft in zijn boek

Page 81: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 81

(alleen voor privé gebruik)

Jews for Darwin: Evolution, Intelligent Design and Orthodox Judaism, (2006):

“de gehele onderneming wetenschap is gebaseerd op de veronderstelling dat de

wetten van de natuur, en niet bovennatuurlijke entiteiten, de verklaring zijn voor

de waargenomen fysische verschijnselen. Als wetenschappers op dit moment iets

niet begrijpen, dan gaan ze harder denken. Ze staan niet met de armen in de

lucht en geven het zoeken niet op. De liefde voor het leren en het bereiken van

de kennis is altijd een kenmerk van het Joodse volk geweest. Dit geldt met name

voor orthodox-joodse wetenschappers, voor wie kennis van de fysieke wereld

verwant is aan kennis van de Schepper.”

II. Is de mens bijzonder binnen de evolutionaire werkelijkheid?

Nadat we deze eenvoudige kwestie hebben behandeld, kunnen we ons op

belangrijkere vragen richten. Waar staat er werkelijk op het spel in de discussie

over schepping en evolutie? Dat is de vraag: “wat is menselijk?” Dat is de

diepere kwestie achter het debat over evolutie en intelligent ontwerp. Dit

onderwerp bracht wereldwijd mensen in beroering vanwege zijn belang om de

diepste betekenis van de menselijke identiteit te verhelderen. Uit de aandacht die

het oproept blijkt de nog steeds sluimerende onrust over de verwantschap van

mensen met dieren, vooral met de zogenaamde hogere diersoorten. Dit wordt

onderstreept door een humoristische gebeurtenis van enkele jaren geleden,

waarbij Bokito betrokken is, een dominante mannelijke gorilla van 180 kg en 11

jaar oud. In hoge staat van opwinding klom hij over de muur in de Rotterdamse

dierentuin Blijdorp, en sprong hij over het water om zijn behuizing. Dat is al een

opmerkelijke prestatie, want gorilla's kunnen niet zwemmen. Hij beet een vrouw

die later beweerde, daarin gesteund door gerespecteerde wetenschappers, dat zij

door haar wekelijkse bezoeken een band had gekregen met deze aap.

De overdreven belangstelling die dit incident opriep ligt in de eindeloze

fascinatie voor onze menselijke identiteit. In welk opzicht zijn we een deel van

het dierenrijk? Vormen we een aparte categorie, of vormen we een continuüm

met alles wat leeft? Als we onze menselijke identiteit beschouwen vanuit het

oogpunt van DNA, dan is het genoom van de chimpansee voor ongeveer 98.6%

identiek aan dat van de mens (http://en.wikipedia.org/wiki/Human_genome).

Maar we moeten niet vergeten dat dit verschil van 1,4% ertoe leidt dat we een

relatie willen aangaan met een ander mens, en niet met een chimpansee. In een

opmerkelijke anticipatie op deze zeer subtiele ontdekking verwijst de Thora

zoals geïnterpreteerd door oude Joodse denkers (in Midrasj Bereishit Rabba 14:

Page 82: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 82

(alleen voor privé gebruik)

4) al naar dit minuscule verschil tussen mensen en dieren, dat niettemin een

wereld van verschil tot gevolg heeft.

Als het gaat om de schepping van de dieren, is het werkwoord in Genesis

"vayitzer" ("en Hij schiep") geschreven met één letter jota (Genesis 2:19) terwijl

het in de schepping van de mens geschreven is met twee jota’s als "vaýyitzer"

(Genesis 2:7). Dit schijnbaar onbetekenende detail, deze ene extra kleinste letter

van het Hebreeuwse alfabet, doet denken aan het zeer geringe verschil in het

DNA, dat een wereld van verschil maakt. De journalist K. Davidson verwijst

naar het feit dat mens en dier meer DNA gemeenschappelijk hebben dan eerder

werd gedacht, als hij schertsend de raad geeft: "Bedenk de volgende keer dat je

speelt met je hond, achter een muis aanzit, of je mes zet in een kip, dat ze

genetisch gesproken je verre neven zijn." (Christian Science Monitor, 8 mei

2004). Zelfs de beroemde evolutionair bioloog Richard Dawkins van de

universiteit van Oxford, noemt het een raadsel wat het is dat ons specifiek

menselijk maakt: "Als het de genetische code is, dan zouden protheses onze

menselijkheid teniet doen. Als het de organische basis van onze geest is, dan zou

vervanging van al onze neuronen dat doen. Als het de neigingen en instincten

zijn waarop onze geest is gebaseerd, dan zouden medicijnen hetzelfde doen. Wat

is het dan precies dat iemand tot een mens maakt? (The Forum,

RichardDawkins.Net). Een blogger geeft als commentaar: "wat ons tot mens

maakt, is dat wij het enige dier zijn dat graag wil denken dat we mens zijn." Dat

is heel slim en onbedoeld raakt het terloops aan datgene dat de mens

onderscheidt van het dier: ons vermogen om over onszelf te reflecteren. Onze

chutzpa om te durven denken dat wij op de één of andere manier speciaal zijn,

legt het verschil bloot. Welke dieren hebben dit vermogen?

Volgens de Thora heeft de hele schepping haar oorsprong in de ene

Schepper God. Maar van alle schepselen heeft Hij alleen aan de mens Zijn beeld

gegeven. De herhaalde uitspraken dat de mens is "geschapen naar het beeld van

God" (Genesis 1:27; 9:7), suggereren een radicaal anderszijn. Maar de rabbijnse

overleveringen, met hun interpreterende verbeelding, maken soms ook

scherpzinnige opmerkingen over wat het menselijk schepsel nog steeds met de

dieren gemeen heeft. De eerste mens denkt na over de vraag hoe passend het is

dat hij Adam genoemd zal worden: "want ik was samengesteld uit de aarde

(adam-ah)" (Midrasj Bereishit Rabba 17:4). Uiteraard voelt dit menselijke

wezen, ha-Adam, zich van nature verbonden met de aarde en met de rest van de

dieren: "Toen vormde God, de Heer uit aarde alle in het wild levende dieren en

alle vogels." (Genesis 2:19). Lang voor Dawkins was de aard van de mens al

Page 83: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 83

(alleen voor privé gebruik)

onderwerp van onderzoek door rabbijnen. Ze merkten op dat God de mens

schiep met vier kenmerken van een lagere, en vier van een hogere levensvorm.

De lagere kenmerken omvatten het eten en drinken, voortplanten, uitscheiden en

sterven. Door deze biologische functies lijkt hij dicht bij de dieren te staan. Maar

de hogere vorm van bestaan wordt gekenmerkt door rechtop staan, taal, verstand

en opzij kijken, en dat onderscheidt de mens (Midrasj, Bereishit Rabba 8:11).

Met andere woorden, hij hoort bij de andere schepselen, en ook hij is anders.

Het is begrijpelijk dat deze verscheurdheid de mens onrustig kan maken:

ben ik een hemels of een aards schepsel? Is de mens werkelijk "bijna een god"

(Psalm 8:6) of is “een mens niet beter af dan een dier” (Prediker 3:19)? De

episode in het bijbelse scheppingsverhaal waar Adam de dieren hun namen

geeft, is een sleutel tot deze discussie (Genesis 2:18-25). God brengt de dieren

bij Adam "om te zien welke namen de mens ze zou geven" en "de mens gaf

namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde dieren" (v. 19-20). Deze

activiteit volgt onmiddellijk nadat God dacht dat "het niet goed is dat de mens

alleen is." (v.18). Een logisch vervolg, na de opmerking over de eenzaamheid

van Adam, zou zijn de schepping van Eva. Maar die komt pas een paar verzen

later (v. 22). Waar duidt de discontinuïteit in dit verhaal op?

Nachmanides (rabbi Mozes ben Nachman, Spanje, 12e eeuw) bespeurt in

zijn commentaar een fundamentele onrust van de mens over zijn plaats. Hij

schrijft dat Adam toen hij de dieren namen gaf "zich afvroeg welke van hen

naar zijn aard paste bij een ander om zich te kunnen voortplanten. En onder hen

allen vond hij geen partner die bij hemzelf paste." Daarom is de naamgeving van

de dieren geen onderbreking van het verhaal dat begon met Adams

eenzaamheid, maar een noodzakelijk onderdeel van zijn zoektocht naar een

partner. Het ging eigenlijk niet om een spel van het kiezen van namen, maar om

een "datingspel". Adam wordt voorgesteld als zoekend naar een passend

schepsel waarmee hij zich kan verbinden in de meest intieme betekenis, naar

ziel en lichaam, maar zijn zoektocht liep op niets uit. Onder alle dieren "vond hij

geen metgezel die bij hem paste" (v. 20). Pas daardoor was God genoodzaakt

een geschikte partner te scheppen voor Adam in de vorm van Eva in wie hij

vond wat hij zocht: "mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees" (v. 24). God kwam

niet tussen beide “voordat Adam zelf gemerkt zou hebben dat er onder de

geschapen wezens geen geschikte metgezel voor hem is en voordat hij zou

hunkeren naar een geschikte helper voor hem, zoals zij.” (Nachmanides ibid).

Er is zowel een pragmatisch als een existentieel geestelijk aspect aan deze

handelingen om een metgezel te vinden. Wat het eerste betreft, was Eva bedoeld

Page 84: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 84

(alleen voor privé gebruik)

als een partner voor Adam om hem te helpen bij wat hij moet doen. “Je kunt

beter met zijn tweeën dan alleen zijn, want – dat is zeker – samen zwoegen

loont. Wanneer een van beiden valt, helpt de ander hem weer overeind.”

(Prediker 4:9). Samen vormen ze wat Rabbi J.B. Soloveitchik (in zijn artikel,

“The Lonely Man of Faith”) noemt “de natuurlijke gemeenschap” die zich inzet

voor de succesvolle productie en "consumptie van goederen, zowel materieel als

cultureel." (Tradition, vol. 7, nr. 2, 1965, blz. 22). Wat het geestelijke en

existentiële betreft vormen zij een geloofsgemeenschap, waarin ze een

diepgaand verlangen delen naar spirituele verlossing door middel van een

gemeenschappelijke betrokkenheid aan waarden, waartoe alleen menselijke

wezens in staat zijn (ibid, blz. 27).

Wanneer we op deze wijze kijken naar de identiteit van de mens, en die

vergelijken met de mogelijkheden van dieren, dan wijzen de verschillen

onvermijdelijk op een categorische discontinuïteit. Het is waar dat hogere dieren

op een praktisch niveau met elkaar samen werken, zoals duidelijk te zien is op

Discovery Channel. Maar de aard en omvang van de menselijke vermogens,

zowel op het gebied van verstand als van taal, vormen een zo groot kwalitatief

onderscheid dat dat de fantasie en de hang naar elke wezensverwantschap tussen

mensen en dieren tot zwijgen brengt.

Waar het de geestelijke dimensie betreft is elke veronderstelde continuïteit

hier zeker absurd. Zoals we al opmerkten denken alleen wij mensen na over

betekenis en zin. Alleen aan de mens, aan Adam en Eva, vraagt God na hun

overtreding door het eten van de boom in de tuin van Eden: “Heb je gegeten van

de boom?” en “Waarom heb je dat gedaan?”(Genesis 3:11, 13). Aan het dier, de

slang, wordt niets gevraagd (v. 14), aangezien dieren geen reflectie, geen

dialoog, geen morele verantwoordelijkheid, en geen geestelijke binding kennen.

Zij zijn schepselen gedreven door instincten, en daarmee is alles gezegd. Ook

mensen hebben instincten, maar die kunnen worden geoefend en beteugeld door

morele en spirituele opvoeding, zoals die van de Thora, een geestelijk

fitnesstrainingsprogramma.

Maar Bokito trekt ons, boeit ons, en verleidt ons terug te keren naar die

oorspronkelijke levensstaat, die van het dier, die we gedeeltelijk

gemeenschappelijk hebben. In de ecofilm “Instinct” (VS, 1999) portretteert

Anthony Hopkins op meesterlijke wijze de verdediger van het oerwoud, iemand

die meer menselijkheid vindt in de apen dan in de mens. De “edele” wilde van

Rousseau laat ons graag denken dat we dichter bij de vrije natuur staan dan bij

de beschaving. Als mensen zich maar niet meer zouden bemoeien met ons

Page 85: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 85

(alleen voor privé gebruik)

natuurliefhebbers, hoeveel menselijker zouden we dan niet zijn! Uit de

populariteit van kamperen en barbecuen spreekt het verlangen om terug te keren

naar het oerwoud, naar Tarzan van de Apen en Jane (ervan uitgaand dat de

barbecue wel een stopcontact heeft of op zijn minst een aansluiting voor

propaangas). Niemand kan ontkennen dat er een beest huist in de mens. Maar de

vraag is: is er een mens in het beest? Die vraag zal ons blijven boeien bij elke

ontmoeting van mens en dier. Hollywood's King Kong blijft ons medegevoel

oproepen. Wat ontroerend, dat de vrouw in de dierentuin haar echte helper vond

in haar Bokito, waarbij ze in de agressieve ontbloting van zijn tanden een

liefdevolle glimlach, en in zijn fysieke opwinding een blijk gezien wordt van

zijn betrokkenheid. En hoe meelijwekkend!

Samenvattend, voor mij is de vraag niet hoe we werden wie we biologisch

zijn, maar hoe we kunnen begrijpen wat we zijn. Ik zou deze vraag willen

neerleggen bij de rasechte evolutionisten, vanuit een legitieme bezorgdheid die

ik met de creationisten deel. Als we niet meer zijn dan een geavanceerd dier,

waarom zouden we ons dan nog druk maken over elk individu afzonderlijk? De

kosten van de nationale gezondheidszorg stijgen versneld naarmate wij mensen

steeds ouder worden. Als we louter een product zijn van de biologie, waarom

zorgen we dan niet voor een snelle beëindiging van de achteruitgang? Dat

bespaart ons veel middelen, waarbij wij bovendien plaats maken voor de

jongere, sterkere, en meer levensvatbare jeugd, net zoals dat gebeurt in het

dierenrijk. Als we geen gevoel hebben voor de unieke onvervangbaarheid van

iedere persoon, als drager van een oneindig belangrijke identiteit, dan lijkt het

me dat we geen goed argument meer hebben om de kosten op te brengen die

nodig zijn om het leven nog in stand te houden boven een bepaalde leeftijd en

beneden een bepaald gezondheidsniveau. Dierenactivisten die de rechten van de

dieren op één lijn stellen met de mensenrechten vervalsen de humanistische

traditie, die ten diepste is gebaseerd op de Bijbelse leer dat “de mens is

geschapen naar het beeld van God”. Zonder een transcendente betekenis van de

menselijke waarde, zou Darwins waarheid ons kunnen verpletteren. Dan zou het

vreemd zijn dat Darwin zelf, die zijn carrière begon als een religieus gelovige,

zo sterk worstelde om deze hoge opvatting over de mens vast te houden, ook bij

het verwerven van zijn inzichten over de biologische ontwikkeling van de mens.

In zijn zoektocht kwam hij tot de slotsom: “Het mysterie van het begin van alle

dingen is voor ons onoplosbaar, en ik moet me erbij neerleggen dat ik hierin een

agnost zal blijven.” (Uit de Autobiography of Charles Darwin, 1809-1882, with

Page 86: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 86

(alleen voor privé gebruik)

original omissions restored, edited with Appendix and Notes by his grand-

daughter, Nora Barlow, 1958). We kunnen allerlei posities innemen, maar we

moeten eerlijk inzien dat we zijn onzekerheid delen. Het zijn vragen waarmee

wij blijven worstelen.

---------------------------- -------------------------------

Rabbijn dr. Tzvi C. Marx, auteur van Disability in Jewish Law (Routledge,

2002) en publicist over het jodendom in Nederland. Hij woont sinds 1996 in

Vught, waar hij de Tenachon uitgeeft, een driemaandelijks tijdschrift over

joodse thema's. Hij doceert en heeft onderwezen aan verschillende universiteiten

(Radboud Universiteit Nijmegen) en hogescholen (Windesheim, Utrecht),

instituten en studiegroepen in Nederland en participeert in interreligieuze

activiteiten op internationaal vlak. Gewijd aan de universiteit van Yeshiva, en

met een graad in de wiskunde en psychologie, behaalde hij zijn doctoraat aan de

Katholieke Theologische Universiteit van Utrecht. Hij was voorheen directeur

van het Shalom Hartman Institute en schrijft voor en is lid van de adviesraad van

Tikkun, een tweemaandelijks tijdschrift over Jodendom en Politiek.

(Dankzegging: de tweede sectie is gebaseerd op een gereviseerde versie van het

artikel "Bokito - een Joodse Vraag!" van de auteur gepubliceerd in het Nieuw

Israëlitisch Weekblad, 6 juni 2007).

Page 87: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 87

(alleen voor privé gebruik)

Islam en Darwin

De receptie van Darwin en de evolutietheorie in de

Islamitische traditie1

Mohammed Ghaly2

“Moslimstudenten willen niets van evolutie weten”, zo kopte het weekblad van

de Vrije Universiteit Ad Valvas op 20 december 2004 (Koning 2006, 48-49). Het

ging over de opstelling van een zevental tweedejaars moslimstudenten bij de

Faculteit Aard- en Levenswetenschappen tijdens het college ‘Mens en Evolutie’.

Bij een vrije essayopdracht over de evolutie van de mens keerden de studenten

zich faliekant tegen de evolutietheorie. De mens is door Allah geschapen, punt

uit (Raaij 2005, K1). Dit nieuws leidde destijds tot een heftige discussie in

Nederland waarbij onder andere ook de toenmalige Minister van Onderwijs,

Van der Hoeven, betrokken was (Leezenberg 2005, 17).

Het incident voedde de algemene veronderstelling dat het islamitische

geloof onverenigbaar is met de evolutietheorie. De docent van het college ‘Mens

en Evolutie’, dr. Cor Zonneveld, zei zelfs te willen waken voor

‘wetenschappelijk fundamentalisme’ en meende dat het een illusie is om te

denken dat het moslimcreationisme vanzelf zal overgaan (Raaij 2005, K1).

Vergelijkbare signalen kwamen uit België. Prof. Herwig Leirs, van de

onderzoeksgroep evolutionaire ecologie aan de Antwerpse universiteit, sprak

eveneens over problemen met moslimcreationisme (Bogaerts 2005, 36).

Bovendien concludeerde een scriptie voor de opleiding Journalistiek bij de

Lessius Hogeschool, Antwerpen, (winnaar van de Vlaamse Scriptie Prijs, 2008)

1 Ik ben Prof. P.S. van Koningsveld (Universiteit Leiden) zeer erkentelijk voor zijn kritische

en nuttige opmerkingen op de eerste versie van dit hoofdstuk. Mijn hartelijke dank gaat ook

uit naar mijn collega, Dr. Umar Ryad (Universiteit Leiden) die me heeft geholpen met zijn

rijke expertise op het gebied van het islamitische erfgoed in de 19de en begin 20ste eeuw. Ten

slotte, heb ik nuttige opmerkingen op de eindversie ontvangen van mijn student Rafik

Dahman. Ik ben ook hem dankbaar. 2 Mohammed Ghaly is in 1999 afgestudeerd van al-Azhar universiteit in Egypte en werkt nu

als universitair docent Islamitische Theologie aan de Universiteit Leiden. Na zijn studie Islam

and Disability: Perspectives in Theology and Jurisprudence (Routledge, 2009) verricht Ghaly

onderzoek naar de islamitische biomedische ethiek en moslims in het Westen.

Page 88: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 88

(alleen voor privé gebruik)

dat er geen draagvlak is voor de evolutietheorie onder moslimstudenten. Anders

dan de Katholieken, “ … geloven moslims de Koran wel letterlijk te nemen als

het gaat om de schepping van de mens”, zo stelde de auteur (Bogaerts 2005, 28).

Dit moslimcreationisme is, volgens de Nederlandse kranten en de

Vlaamse scriptie, te wijten aan de Turkse creationist Harun Yahya die, zo

schrijft de Volkskrant, over een van de invloedrijkste websites beschikt die

kritiek op de evolutietheorie verspreiden (Raaij 2005, K1). Een van de

journalistieke artikelen van de Vlaamse scriptie droeg de titel “Moslims in de

ban van Yahya” waarin de auteur een boek van Yahya als volgt beschreef: “De

islam heeft intussen zijn eigen ‘origin of species’, een werk dat onder de naam

‘Het bedrog van de evolutieleer’ door moslims over de hele wereld wordt

beschouwd als dé wetenschappelijke weerlegging van het darwinisme (Bogaerts

2005, 34).

Het hierboven geschetste beeld komt vrijwel overeen met de conclusies

van enkele internationale wetenschappelijke publicaties. De Pakistaanse

kernfysicus, Pervez Hoodbhoy, stelde dat het darwinisme, bij zijn intrede in de

Arabische wereld in 1910 [sic], “stond onder intense verkettering en emotionele

polemiek door de traditionalisten” (Hoodbhoy 1991, 47; Mohammad 2000,

246). Als laatste voorbeeld, noemen we “Bracing for Islamic Creationism”, een

artikel dat 12 december 2008 in Science verscheen. Het artikel verkondigde dat

de moslimwereld een vruchtbare grond is voor de afwijzing van de

evolutietheorie. Daarnaast beweerde het artikel dat een serieus debat onder

moslims over de religieuze compatibiliteit van deze theorie nog steeds niet heeft

plaats gevonden (Hameed 2008, 1637).

De bedoeling van dit hoofdstuk is om de bovengenoemde stellingen

wetenschappelijk te toetsen aan de hand van gezaghebbende schriften van

moslimtheologen vanaf het einde van de negentiende eeuw tot heden. Om de

relevante discussies van deze theologen op een systematische wijze te

presenteren, worden ze ingedeeld in twee hoofdbenaderingen, namelijk, a) de

evolutietheorie is wel een gevaar voor het islamitische geloof (de “wel gevaar

benadering”) en b) de evolutietheorie is geen gevaar voor het islamitische geloof

(de “geen gevaar benadering”). Wij zullen zien dat er binnen elk van beide

benaderingen sprake is van verschillende gradaties van acceptatie of afwijzing

van de evolutietheorie op theologische gronden. Voorafgaande aan de

uitwerking van deze twee benaderingen echter nog een woord over de intrede

van de evolutietheorie in de Arabische wereld en de eerste werken die de

evolutietheorie vanuit een islamitisch perspectief hebben benaderd.

1. De intrede van de evolutietheorie in de Arabische wereld

De eerste kennismaking met de evolutietheorie in de Arabische wereld was niet

het gevolg van een directe vertaling van Darwins boek The Origin of Species.

Dit boek verscheen slechts gedeeltelijk in het Arabisch, in 1918; een vertaling

Page 89: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 89

(alleen voor privé gebruik)

van het hele boek volgde pas in 1964, in Cairo (Bezirgan 1974, 380, noot 15).

Informatie over de evolutietheorie bereikte de Arabische wereld allereerst via

een aantal Arabische christenen dat geneeskunde heeft gestudeerd in het Syrian

Protestant College in Beiroet (nu The American University). Deze artsen

introduceerden de evolutietheorie in verschillende Arabischtalige publicaties

waarin ze deze theorie propageerden. Onder deze artsen was Shibli Shumayyil

(1850-1917) dé voorstander bij uitstek van de evolutietheorie in de Arabische

wereld. Voor hem, zowel als voor anderen binnen deze groep was de

evolutietheorie een goed middel om secularisme en materialisme, richtingen die

zij zelf aanhingen, te propageren op wetenschappelijke gronden. Shumayyil

schreef verschillende losse artikelen en ook boeken in het Arabisch ter

verdediging van de evolutietheorie. Dit leidde tot felle kritiek, vooral uit

christelijke theologische hoek in de Arabische wereld (Mohammad 2000, 248-

249; Elshakry 2007, 212-213). Shumayyil was echter niet de eerste die in het

Arabisch over de evolutietheorie schreef.

Dat was de Libanese arts, Bishara Zalzal, die Darwin en zijn theorie

besprak in zijn boek Tanwir al-Adhhan (“Verlichting van het verstand ”), dat

verscheen in 1879. Het boek van Zalzal leidde niet tot ophef over de

theologische implicaties van de evolutietheorie. Het boek was zelfs geregistreerd

bij het Ministerie van Onderwijs van het Ottomaanse Rijk en, volgens de auteur,

bedoeld voor scholieren (Mohammad 2000, 246-247). Volgens verschillende

onderzoekers was het jaar waarin Darwin stierf, 1882, getuige van de eerste

heftige discussie in de Arabische wereld over de theologische implicaties van de

evolutietheorie. Dat kwam door het incident dat later bekend werd als de Lewis

affaire. Edwin Lewis (1839–1907) die aan de Harvard Medical School had

gestudeerd en ook kennis had genomen van de evolutietheorie, werkte sinds

1871 als docent scheikunde bij het Syrian Protestant College in Beiroet. In 1882

gaf hij een openingscollege getiteld Al-Ma`rifa, al-`ilm wa al-hikma (“Kennis,

wetenschap en wijsheid”). Hierin presenteerde hij Darwin als de voorbeeldige

en dappere wetenschapper bij uitstek van de moderne wereld. Het bestuur van

het Syrian College besloot om Lewis vanwege zijn controversiële ideeën over

Darwin te ontslaan. De toespraak over Darwin werd gepubliceerd in het toen

zeer bekende Arabische tijdschrift al-Muqtataf (“Selectie”) in november 1882

samen met verschillende, merendeels positieve, reacties (Farag 1972, 73-83;

Jeha 1991; Elshakry 2007, 207-209). Hierop ontstond een heftige discussie over

de theologische implicaties van de evolutietheorie.

1.1 De eerste islamitische theologische werken over de evolutietheorie

Chronologisch gesproken was de invloedrijke moslimreformist Jamal al-Din al-

Afghani (1838-1897) de eerste moslimtheoloog in de negentiende eeuw die over

Darwin schreef. Zijn korte verhandeling, bekend onder de titel al-Radd `ala al-

Dahriyyin (“Weerlegging van de materialisten”), verscheen in het Arabisch in

Page 90: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 90

(alleen voor privé gebruik)

1885. Het werk verscheen eerst in het Perzisch, in 1878 (volgens sommige

onderzoekers in 1880) en was ook gepubliceerd in een vertaling naar het Urdu,

in 1883 (Goldziher & Goichon 2003, 95; `Imara 1968, 83). Het werk van al-

Afghani markeert het begin van de bovengenoemde “wel gevaar” benadering,

die de evolutietheorie onverenigbaar achtte met het islamitische geloof.

Als vroegste exponent van de “geen gevaar” benadering verscheen in

1888 het boek al-Risala al-Hamidiyya (“De Hamidische verhandeling”) van de

Libanese moslimgeleerde Husayn al-Jisr (1845-1909). Volgens de zoon van de

auteur, Nadim al-Jisr, was zijn vader de eerste, niet alleen in de Arabische

wereld maar in de hele wereld, die “een boek durfde te schrijven waarin hij zegt

dat de theorie van Darwin, indien deze wetenschappelijk bewezen is, noch tegen

de Koran noch tegen het geloof in het bestaan van Allah de grote Schepper

indruist” (Jisr, g. d., 194).

Deze twee werken van al-Afghani en al-Jisr hebben de weg gebaand voor

een lange reeks van geschriften en heftige debatten tussen de moslimgeleerden

en moslims in het algemeen die tot nu toe nog steeds niet ten einde zijn

gekomen.

2. De wel gevaar benadering

De hoofdstelling van deze benadering is dat de evolutietheorie onverenigbaar is

met het islamitische geloof en, volgens sommige voorstanders van deze

benadering, met welk geloof dan ook waarin God centraal staat als de Schepper

van de mens en van het hele universum.

Zoals eerder vermeld was al-Radd van al-Afghani het eerste werk dat

deze benadering gestalte heeft gegeven in de islamitische traditie. Het

hoofdthema van deze verhandeling was de weerlegging van de materialisten die,

volgens al-Afghani, getraceerd konden worden vanaf de Griekse filosofen tot

aan de darwinisten en de evolutionisten, waaraan hij een compleet hoofdstuk

wijdde. De evolutietheorie werd door al-Afghani als volgt geschetst: “Een groep

[van de materialisten] beweerde dat de ‘kiemen’ van alle soorten, met name van

de dieren, in feite identiek zijn en dat er geen essentieel verschil tussen de

soorten bestaat. Daarom waren zij van mening dat deze ‘kiem’ zich kan

omzetten van de ene soort naar de andere overeenkomstig de tijd, plaats,

behoeftes, noodzakelijkheden en andere externe factoren. De grondlegger van

deze groep is Darwin die een boek heeft geschreven om te bewijzen dat de mens

van een aap afstamt … Volgens de bewering van deze Darwin is het ook

mogelijk dat een vlo, in de loop der eeuwen, een olifant wordt of dat de olifant

weer een vlo wordt” (`Imara 1968, 134-135).

De weerlegging van de evolutietheorie vond plaats in de vorm van vragen

gericht aan Darwin en antwoorden die Darwin daarop volgens de auteur zou

hebben gegeven. Al-Afghani stelde vragen over stokoude bomen en planten in

India die zeer verschillend zijn ondanks het feit dat ze op dezelfde plaats en van

Page 91: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 91

(alleen voor privé gebruik)

hetzelfde water en dezelfde lucht hebben geleefd. “Wat voor invloed hebben de

externe factoren hier om deze verschillen te verklaren?” luidde de vraag van al-

Afghani aan Darwin, die daarop als volgt zou hebben geantwoord: “Ik geloof

dat op deze vraag geen antwoord mogelijk is”. Al-Afghani heeft ook verwezen

naar het voorbeeld van staartloze honden. Volgens Darwin, zegt al-Afghani, zijn

deze honden zonder staart geboren, omdat ze leefden onder een volk wiens

gewoonte het was om de staarten te couperen. “Hij [Darwin] probeert, met

andere woorden, te zeggen dat de natuur is gestopt met het gunnen van staarten

aan honden omdat daaraan geen behoefte meer is”, aldus verwoordde al-Afghani

de redenering van Darwin. Hierop repliceerde al-Afghani op zijn beurt: “Het is

alsof deze zieligerd [i.e., Darwin] nooit heeft gehoord over de oeroude gewoonte

van de besnijdenis onder Joden en Arabieren. Tot nu toe is er geen enkele baby

besneden geboren, behalve als gevolg van een wonder.” (`Imara 1968, 134-135).

Volgens verschillende analisten miste al-Afghani zelfs de meest

elementaire informatie over de evolutietheorie, zodat zijn respons apologetisch

klonk. Tenslotte beschouwden echter sommige onderzoekers het pleidooi van al-

Afghani als onzin (Bezirgan 1974, 384; Mohammad 2000, 251). Hoe was het

mogelijk, zo stelde men, dat iemand als al-Afghani, vaak gekenschetst als held

van rede en verlichting (Bezirgan 1974, 384), zo emotioneel op de

evolutietheorie reageerde? Een mogelijke verklaring was dat al-Afghani meer

bezig was met het ondermijnen van een groep moslims, vooral in India, die de

verwestering van de islamitische wereld propageerde en, volgens hem, ook

collaborateurs waren van de Britse kolonialisten. Als fervent voorstander van de

onafhankelijkheid en de eenheid van de islamitische wereld, wilde al-Afghani de

religieuze reputatie van deze groep zoveel mogelijk ondermijnen door de

weerlegging van het materialisme, het darwinisme en ook de evolutietheorie die

deze groep aanhing (`Imara 1968, 83; Bezirgan 1974, 382-384; Mohammad

2000, 251). In die zin wordt al-Radd van al-Afghani meer gezien als een politiek

dan een theologisch stuk.

Na al-Afghani bleven de voorstanders van deze benadering onder de

moslimgeleerden zich laten horen. Een duidelijk voorbeeld hiervan was een

fatwa van de gezaghebbende Egyptische geleerde Mahmud Shaltut (1893-1963).

Iemand stelde aan hem de volgende vraag, “Betwisten de moslimgeleerden de

evolutietheorie op basis van gegronde religieuze argumenten of uit koppigheid?”

In zijn antwoord gaf Shaltut een uiteenzetting van de bronnen van kennis binnen

de islam, namelijk de gezonde perceptie (al-hiss al-salim), het juiste

intellectuele nadenken (al-nazar al-`aqli al-sahih) en de authentieke

overlevering (al-khabar al-sadiq). Volgens Shaltut is de evolutietheorie, die

beweert dat de mens afstamt van een andere soort dier via evolutie en

progressie, niet gebaseerd op één van de genoemde aanvaardbare bronnen van

kennis. Op basis van verschillende Koranverzen (15:28-29, 49:13, 86:05-07,

22:05) over de schepping van Adam en zijn nakomelingen concludeerde Shaltut

dat deze theorie strijdig is met de authentieke overleving van God. Bovendien,

Page 92: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 92

(alleen voor privé gebruik)

voegde Shaltut hieraan toe, valt deze kwestie in elk geval buiten het bereik van

perceptie en leent hij zich dus ook niet voor experimenten. Dit onderwerp hoort

bij de onzichtbare, bovennatuurlijke kwesties [ghayb] die alleen bekend zijn bij

God. De oppositie van moslimgeleerden tegen de evolutietheorie was volgens

Shaltut op deze argumenten gebaseerd en kwam dus niet voort uit koppigheid

(Shaltut 2004, 348-350).

De voorstanders van deze benadering zijn tot op de dag van vandaag

aanwezig onder moslimgeleerden. De officiële Saoedische autoriteit van

fatwa’s, Al-Lajna al-Da’ima li al-Buhuth al-`Ilmiyya wa al-Ifta’ (De

Permanente Commissie voor Wetenschappelijke Onderzoek en Religieus

Advies), vaardigde een fatwa (religieuze uitspraak) no. 2878 uit onder de titel,

“Evolutie en progressie: de theorie van Darwin”. De commissie ontving een

vraag van iemand die zich verbaasde over een door een moslim geschreven boek

waarin de evolutietheorie aanvaard werd, zelfs op basis van de Koran. De

Commissie gaf een kort en bondig antwoord, “De evolutietheorie die bekend

staat als de theorie van Darwin is in strijd met het Boek van God [de Koran], de

Soenna van Zijn Boodschapper – vrede en zegeningen van God zij met hem- en

ook met de consensus van de bezitters van kennis en geloof. Uit de Koran en de

Soenna blijkt dat Adam geschapen is uit stof en zijn vrouw uit hem” (Ibn Baz et

al g. d., vol. 1, 15). Dezelfde redenering en retoriek zijn ook te vinden bij andere

contemporaine moslimgeleerden zoals Shams al-Din Akbulut uit Turkije

(Akbulut 1986), `Abd al-Majid al-Zandani uit Jemen (Zandani1999, 81-94) en

`Umar Sulayman al-Ashqar uit Jordanië (Ashqar 1999, 83-96).

Het laatste voorbeeld van deze benadering is een vraag gesteld door een

moslim in Duitsland aan de drukbezochte website www.islamweb.net. De

vraagsteller vertelde over zijn dochter die in groep tien zat op een Duitse school.

Volgens de vraagsteller probeerde de docente zijn dochter herhaaldelijk in

verlegenheid te brengen door haar vragen te stellen over het verhaal van Adam

en Eva, volgens de docente een door de Islam gefabriceerde mythe. De docente

geloofde in de evolutietheorie en in de afstamming van de mens van een aap. Nu

zijn dochter op dit punt begon te twijfelen, zocht de vraagsteller hulp bij de

redacteuren van de fatwacorner in de website. Hij wilde graag relevante werken

die hij in het Duits kan vertalen om naar de docente te sturen en ook te

bespreken met zijn dochter om haar te overtuigen van de islamitische visie

terzake.

De fatwa, gedateerd 5 januari 2005, stelde dat de bewering die wordt

toegeschreven aan Darwin, dat levende wezens zich evolueren en overgaan van

de ene naar de andere soort, gewoon vals is. Verder steunde de fatwa het idee

van de afzonderlijke schepping: de mens is afzonderlijk geschapen door God uit

stof en ook de andere schepselen zijn afzonderlijk geschapen. De fatwa verwees

naar vier Koranverzen die het idee van de afzonderlijke schepping zouden

steunen (02:30, 22:5, 24:45, 38:75). Naast de Koran gebruikte de fatwa ook een

paar argumenten die typerend zijn voor Creationisme, zoals het ontbreken van

Page 93: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 93

(alleen voor privé gebruik)

de generatie tussen het stadium van de aap en van de mens. Bovendien was de

vraag waarom de aap, evenals de andere schepsels, naast de mens blijven

voortleven. Waarom hebben zij geen evolutie doorgemaakt? Wat betreft de

bronnen die de vraagsteller zouden helpen om de evolutietheorie en andere

materialistische doctrines te kunnen weerleggen, noemde de fatwa zeven

boeken. Verrassend genoeg, veronderstelden twee van deze zeven boeken dat de

evolutietheorie in principe niet strijdig is met het islamitische geloof of de Koran

(Wajdi 1967, 797-811; Jisr, g. d., 183-222)! Ter afsluiting, waarschuwde de

fatwa de vraagsteller dat hij goed moest zorgen voor het geloof van zijn dochter

en dat hij haar dus niet moest blootstellen aan gevaarlijke ideeën zoals die in de

genoemde school circuleerden. Hij moest zijn dochter uitschrijven van deze

school voordat het te laat was. Verder werd de vraagsteller gevraagd goed na te

denken of het onder zulke omstandigheden überhaupt in de islam is toegestaan

om in een niet-islamitisch land te leven. Hij werd verwezen naar een andere

fatwa waarin staat dat het een moslim niet is toegestaan in een niet-islamitisch

land te leven als zijn geloof in gevaar komt (Khalq 2005).

3. De geen gevaar benadering

De hoofdstelling van deze benadering is dat de evolutietheorie geen gevaar

vormt voor het islamitische geloof, met name niet voor het geloof in God als

Schepper, of voor de integriteit van het scheppingverhaal in de Koran. Sommige

theologen gingen binnen deze benadering nog verder en meenden dat de

basisprincipes van de evolutietheorie reeds eerder uiteengezet zijn door de

klassieke moslimgeleerden, vanaf de tiende eeuw.

De Libanese moslimgeleerde Husayn al-Jisr (1845-1909) staat bekend als

de eerste die deze benadering heeft gekozen in zijn reeds vermelde boek al-

Risala al-Hamidiyya, gepubliceerd in 1888. Al-Jisr had de bovengenoemde

Lewis Affaire in 1882 van dichtbij meegemaakt toen hij in Beiroet werkte als

directeur van de pas opgerichte Ottomaanse school al-Madrasa al-Sultaniyya.

Al-Jisr had in die periode ook de bibliotheek van het Syrian Protestant College

meerdere malen bezocht (Elshakry 2007, 213). Het boek van al-Jisr was in

zekere zin een reformistisch project waarin hij argumenteerde dat islam

verenigbaar is met rationaliteit en dus ook met exacte wetenschap. Dus,

verklaarde al-Jisr in het hoofdstuk over de evolutietheorie, de principes van de

evolutietheorie betekenen geen gevaar voor het islamitische geloof (Jisr 1888,

282-328).

Het is duidelijk dat al-Jisr veel beter geïnformeerd was over de

evolutietheorie dan al-Afghani. De ongenuanceerde uitspraak van al-Afghani dat

de evolutionisten geloven dat de mens van een aap afstamt, wordt door al-Jisr

veel scherper geformuleerd. Hij zei dat de mens, net als andere dieren, een

evolutie heeft doorgemaakt via natuurlijke selectie. Op grond van de

vergelijkbaarheid van mens en aap veronderstellen de evolutionisten volgens al-

Page 94: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 94

(alleen voor privé gebruik)

Jisr, dat het niet uitgesloten is dat ze allebei afstammen van een

gemeenschappelijke stamouder (Jisr 1888, 282).

Verder stelde al-Jisr vier principes gedetailleerd aan de orde die volgens

hem kenmerkend zijn voor de evolutietheorie, namelijk, gemeenschappelijke

afstamming (al-wiratha), de strijd om het bestaan (tanazu`al-baqa’), genetische

variaties (tabayunat) en natuurlijke selectie (al-intikhab al-tabi`i) (Jisr 1888,

318-324). Al-Jisr was ook bekend met de discussies tussen de evolutionisten en

hun opponenten, zoals die over mutaties en het ontbreken van fossielen van

tussenvormen. De argumenten van de anti-evolutionisten waren, volgens al-Jisr,

langdradig en saai en leverden onvoldoende resultaten op. Echter geen van de

twee partijen had nog een beslissende overwinning behaald en aldus bleef de

evolutietheorie, voegde al-Jisr toe, slechts een wetenschappelijk postulaat dat

later bevestigd of ontkend kon worden op grond van verder onderzoek (Jisr

1888, 313, 327-328).

Al-Jisr heeft alle Koranverzen met betrekking tot de schepping in het

algemeen en vooral die van de mens doorgenomen. Hij heeft ook verwezen naar

de verschillende interpretaties waarvoor deze verzen vatbaar kunnen zijn zoals

blijkt uit de klassieke werken op het terrein van de Koranexegese. Hij

concludeerde dat de stellingen van de evolutietheorie met geen enkele

doorslaggevende interpretatie van deze teksten in strijd zijn, zolang er binnen de

theorie ruimte is voor God als de uiteindelijke Schepper. Dat komt doordat het

scheppingsverhaal in de Koran beknopt is. Al-Jisr stelde dat de

hoofddoelstelling van de Koran uiteindelijk was om het geloof in God te

bevestigen en niet zozeer om wetenschappelijke informatie te verschaffen.

Verder waren de relevante verzen zijns inziens vatbaar voor verschillende

interpretaties, terwijl de implicaties van de evolutietheorie voor het ontstaan der

soorten wel degelijk kunnen passen binnen een van deze mogelijke

interpretaties. Verzen over de schepping van de hemel en aarde, zoals

“Voorzeker, uw Heer is God, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep

(7:54)” dienden als voorbeeld. Volgens al-Jisr, was het begrip “dagen” in zulke

verzen vatbaar voor verschillende interpretaties, die kunnen variëren van

gewone dagen zoals die van ons heden ten dage, tot en met het begrip dat elke

dag duizend jaar of vijftigduizend jaar kan duren, enzovoort. Hetzelfde gold

zijns inziens ook voor de Koranverzen over de schepping van de mens. Deze

verzen zijn vatbaar zowel voor de interpretatie dat Adam geschapen was in de

hemel, als voor de opvatting dat hij op aarde geschapen was. Ten aanzien van

Eva, zou het vers “O, gij mensen, vreest uw Heer, Die u van één enkele ziel

schiep en daaruit haar gezellin schiep (03:01)” kunnen betekenen dat zij

geschapen is uit Adams rib, of, volgens andere interpretaties, dat zij tot dezelfde

soort als Adam behoort. Verder noemde al-Jisr Koranverzen die de stelling van

de evolutietheorie, dat het leven in het water begon, zouden ondersteunen zoals

het vers: “En God heeft elk dier uit water geschapen (25:45).” Echter is al-Jisr

van mening dat de expliciete betekenis van de relevante Koranverzen in toto de

Page 95: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 95

(alleen voor privé gebruik)

voorkeur geeft aan het idee van de afzonderlijke schepping en niet aan de

evolutie. Om de evolutietheorie te kunnen omarmen binnen de hermeneutiek

van de Koranverzen is allegorische interpretatie (ta’wil) nodig. Een dergelijke

allegorische interpretatie is in principe mogelijk, zegt al-Jisr, maar heeft

momenteel geen zin omdat de evolutietheorie nog steeds niets anders dan een

postulaat is (Jisr 1888, 282-307).

Volgens zijn leerling, de bekende reformist Rashid Rida (1865-1935), die

de mening van al-Jisr over de evolutietheorie deelde, heeft het boek van al-Jisr

ontzettend veel succes gehad. Het boek was goedgekeurd door de Syrische

moslimgeleerden en door verschillende geleerden uit al-Azhar in Egypte. Het

boek werd ook vertaald in het Turks en vond instemming onder Turkse

moslimgeleerden. Buiten wetenschappelijke kringen was het boek ook goed

ontvangen door de Ottomaanse Sultan `Abd al-Hamid, die al-Jisr persoonlijk

uitnodigde om hem te belonen voor dit werk. Al-Jisr kreeg een officiële prijs

van de Sultan en een maandelijks salaris (Rida 1917, 626).

Opvallend genoeg was de tweede figuur die deze benadering heeft

gesteund niemand minder dan de reeds behandelde Jamal al-Din al-Afghani, die

bekend staat als de ‘grondlegger’ van het anti-evolutionisme in de islam.

Ongeveer twintig jaar na zijn korte verhandeling waar hij Darwin en zijn theorie

hard aanviel, heeft al-Afghani zijn boek al-Khatirat (“Ideeën”) geschreven

waarin hij de laatste ontwikkelingen van zijn opvattingen vertolkte (`Imara

1968, 83). In het hoofdstuk over de evolutietheorie baseerde al-Afghani zich

meer op rationaliteit dan op emoties. Hij begon ook een onderscheid te maken

tussen Darwin en zijn theorie aan de ene kant en Westerse filosofen zoals

Büchner en Spencer en Oosterse filosofen zoals Shibli Shumayyil anderzijds,

die Darwins theorie gebruikten om, volgens hem ten onrechte, materialisme en

atheïsme te propageren. Zijn toon over Darwin is ook erg veranderd. Nu spreekt

hij over de erkenning van Darwins vastberadenheid en zijn grote verdiensten

voor de natuurwetenschappen. Verder was, aldus al-Afghani, de evolutietheorie

niet alleen in principe verenigbaar met de islam. De theorie was zelfs bekend

onder vroegere moslimwetenschappers en vooral onder de alchemisten zoals

Abu Bakr b. Bishrun (`Imara 1968, 250-253).

Hoewel deze verschuiving in al-Afghanis ideeën enigszins lijkt op die van

de Nederlander Andries Knevel die recentelijk in het openbaar van zijn eerdere

ideeën tegen de evolutietheorie afstand nam, was er in het geval van al-Afghani

geen sprake van ophef. Vergelijkbare ideeën werden zelfs gesteund door

belangrijke figuren zoals Muhammad Abduh (1849-1905) (Rida 1910, 24),

Muhammad Iqbal (1877-1937) (Bar 2005, 28) en Muhammad Farid Wajdi

(1878-1954) (Wajdi 1967, 797-811).

Deze benadering heeft nog steeds een degelijk draagvlak onder

verschillende moslimgeleerden en intellectuelen. Om alleen de bekendste namen

te noemen, `Abbas al-`Aqqad (1889-1964), Muhammad Ahmad Bashmil (1915-

2005), Mustafa Mahmud (1921-2009) en `Abd al-Latif Hammush. Onder de

Page 96: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 96

(alleen voor privé gebruik)

moderne voorstanders van deze benadering zijn ook sjiïtische geleerden zoals

Muhammad Rida al-Isfahani (Bar 2005, 30-42).

Het idee dat de principes van de evolutietheorie terug te vinden zijn bij de

klassieke moslimgeleerden wordt ook vaak genoemd. Het is bijvoorbeeld

recentelijk uitgebreid besproken door de hedendaagse moslim bio-ethicus

Muhammad Ali al-Bar (Bar 2005, 23-30).

4. Slotbeschouwingen

Terug naar het incident van het zevental moslimstudenten aan de VU die “niets

van de evolutietheorie wilde weten”. Heeft een dergelijk standpunt een basis

binnen de islamitische traditie?

De bovengenoemde analyse laat zien dat een dergelijk standpunt maar

weinig draagvlak heeft onder de moslimgeleerden. Een diepgaande analyse van

de opvattingen van deze geleerden laat zien dat de bezwaren tegen de

evolutietheorie meer politiek of socio-cultureel dan theologisch van aard waren.

De dimensie van de heersende politieke verhoudingen was bijvoorbeeld heel

duidelijk in het geval van al-Afghani, die later zijn mening zelfs veranderde. De

angst voor de Westerse culturele hegemonie is te signaleren in de redenering van

de bovengenoemde `Umar al-Ashqar. Ter afsluiting van zijn betoog tegen de

evolutietheorie zei hij bijvoorbeeld, “Het is nu tijd om wakker te worden en

terug te keren naar onze religie … Wij moeten ophouden met deze intellectuele

nederlaag die ons dringt om alles wat nieuw is zonder na te denken te

aanvaarden. Wij worden ons pas bewust van een dergelijke fout als de

ontwerpers van deze [nieuwe doctrines] er zelf mee ophouden” (Ashqar 1999,

96). Kortom, het standpunt van de VU-studenten laat zien dat er sprake is van

gebrek aan voldoende en juiste informatie over de relevante opvattingen binnen

de islamitische traditie.

Hoe representatief is de visie van deze groep studenten voor de bredere

kringen van moslimstudenten in Nederland? Tot nog toe kwamen geen berichten

naar buiten van andere Nederlandse universiteiten over vergelijkbare gevallen

van islamitische anti-evolutionisten. Verder bleek uit een kwalitatief onderzoek

verricht onder meer dan twintig moslimstudenten in Amsterdam gedurende de

herfst en de winter van 2004-2005 dat er geen draagvlak was voor zulke

standpunten onder de geïnterviewde studenten. Volgens het onderzoek was er

alleen een kleine minderheid die de evolutietheorie simpelweg in toto afwijst

omdat hij strijdig zou zijn met het scheppingsverhaal in de Koran. De overgrote

meerderheid van de studenten aanvaardde de micro-evolutie, maar had bezwaren

tegen de macro-evolutie en tegen de opvatting dat de mens van een aap zou

afstammen. Bovendien was niemand van de geïnterviewde studenten van

mening dat er een conflict bestaat tussen islam en wetenschap (Koning 2006,

48-49). De resultaten van dit onderzoek komen overeen met vergelijkbare

internationale onderzoeken (Hameed 2008, 1638).

Page 97: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 97

(alleen voor privé gebruik)

Nu nog over de in dit incident vaak genoemde Turkse creationist Harun

Yahya. Welke rol speelt hij precies in het debat binnen de islamitische traditie

over de evolutietheorie? De website van Yahya is beschikbaar in het Arabisch

met een lijst van 62 boeken die gratis te downloaden zijn, inclusief zijn meest

bekende Het bedrog van de evolutieleer (Khady`at al-Tatawwur). Echter noch

zijn naam noch zijn werken werden ooit geciteerd door de bovengenoemde

moslimgeleerden. Dat geldt overigens ook voor de geleerden die tegenstanders

van de evolutietheorie zijn. Al-Zandani en al-Ashqar hebben tientallen Westerse

en Oosterse auteurs genoemd die tegen de evolutietheorie, zonder de naam van

Yahya ook maar één keer te vermelden (Zandani1999, 81-94; Ashqar 1999, 83-

96). De voornoemde fatwa over de moslimouder in Duistland noemde

verschillende anti-evolutionisten en ook verschillende boeken maar die van

Yahya stonden er niet bij. De retoriek van Yahya komt dichter bij die van de

Amerikaanse creationisten dan bij het vertoog van de moslimtheologen

(Hameed 2008, 1637). Ook onder gewone moslims, inclusief moslims van

Turkse achtergrond, is de invloed van Yahya vaak overschat (Leezenberg 2005,

17). Yahya is dus bepaald niet de stem van de moslims, ook niet van de

heersende visie binnen de tegenstanders van de evolutietheorie.

Ter afsluiting van dit hoofdstuk wil ik benadrukken dat de islamitische

traditie een rijk debat heeft gekend over Darwin en zijn evolutietheorie, vanaf de

negentiende eeuw tot nu toe. Echter dit debat is nauwelijks of helemaal niet

bekend bij de deelnemers aan de moderne discussies over de evolutietheorie. Dit

verklaart de verkeerde mediaberichten die de VU-studenten en Harun Yahya

hebben geprofileerd als dé vertegenwoordigers van de islamitische traditie. Dat

laat ook zien hoe wetenschappelijk onderzoek onontbeerlijk is om zulke

misverstanden te ontzenuwen en het niveau van het publieke debat te verhogen.

Bibliografie

- Akbulut, Shams al-Din (1986) Nazariyyat al-Tatawwur wa Asl al-Insan.

Cairo, Al-Matba`a al-`Asriyya.

- Ashqar, `Umar al- (1999) Al-`Aqida fi Allah. 12de

ed., Amman, Dar al-

Nafa’is.

- Bar, Muhammad Ali al- (2005) Khalq al-Insan bayn al-Tibb wa al-

Quran. Jeddah, Al-Dar al-Sa`uwdiyya.

- Bezirgan, Najm (1974) The Islamic World. The Comparative Reception of

Darwinism. Ed. Thomas F. Glick. Austin and London, University of

Texas Press, 375-387.

- Bogaerts, An (2005) De ontkenning van de evolutietheorie door de islam.

Scriptie voor de opleiding Journalistiek, Antwerpen, Lessius Hoogschool,

online beschikbaar via

Page 98: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 98

(alleen voor privé gebruik)

http://www.scriptieprijs.be/NL/index.php?page=44&id=371&cat=4 (3

november 2009)

- Elshakry, Marwa (2007) The Gospel of Science and American

Evangelism in Late Ottoman Beirut. Past and Present 196, 173-214

- Farag, Nadia (1972) The Lewis Affair and the Fortunes of al-Muqtataf.

Middle Eastern Studies 8(1), 73-83.

- Goldziher, I & Goichon A.M. (2003) Dahriyya. Encyclopaedia of Islam,

2nd

ed., Vol. II, 95.

- Hameed, Salman (2008) Bracing for Islamic Creationism. Science 322,

1637-1638.

- Hoodbhoy, Pervez (1991) Islam and Science: Religious Orthodoxy and

the Battle for Rationality. Zed Books Ltd., London and New York.

- Ibn Baz et al (g. d.) Al-Tatawwur wa al-Irtiqa’: Nazariyyat Darwin.

Fatawa al-Lajna al-Da’ima li al-Buhuth al-`Ilmiyya wa al-Ifta’. Online

beschikbaar via http://www.alifta.net (3 november 2009).

- `Imara, Muhammad (1968) Al-A`mal al-Kamila li Jamal al-Din al-

Afghani. Cairo, Dar al-Kitab al-Arabi li al-Tiba`a wa al-Nashr.

- Jeha, Shafik (1991) Darwin and the Crisis of 1882 in the Medical

Department. Beirut, The American University of Beirut.

- Jisr, Husayn al- (1888) Al-Risala al-Hamidiyya fi Haqiqat al-Diyana al-

Islamiyya wa Haqiqat al-Shari`a al-Muhammadiyya. Beiroet.

- Jisr, Nadim al- (g. d.) Qissat al-Iman bayn al-Falsafa wa al-`Ilm wa al-

Quran, Beiroet.

- Khalq Adam `alayh al-salam wa Nazariyyat Darwin (2005). Online

beschikbaar via -

http://www.islamweb.net/ver2/Fatwa/ShowFatwa.php?Option=FatwaId&l

ang=A&Id=57722 (4 november 2009).

- Koning, D. (2006) Anti-Evolutionism among Muslims Students. ISIM

Review 18, 48-49.

- Leezenberg, Michiel (2005) Intelligent Design is geen goed startpunt voor

een dialoog met moslims. NRC Handelsblad, 4 juni, 17.

- Mohammad, Helmy (2000) Notes on the Reception of Darwinism in

Some Islamic countries. Science in Islamic civilisation. Ed. Ekmeleddin

İhsanoğlu & Feza Günergun. Istanbul, Organisation of the Islamic

Conference, Research Centre for Islamic History, Art & Culture

(IRCICA), 245-255.

- Raaij, Ben van (2005) Darwin is de profeet niet. de Volkskrant, 9 april,

K1.

- Rida, Rashid (1910) Adam Abu al-Bashar. Al-Manar 13(1), Cairo,

Matba`at al-Manar, 22-31.

- Rida, Rashid (1917) Al-Duktur Shibli Shumayyil. Al-Manar 19(10),

Cairo, Matba`at al-Manar, 625-627.

- Shaltut, Mahmud (2004) Al-Fatawa. Cairo, Dar al-Shuruq.

Page 99: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 99

(alleen voor privé gebruik)

- Wajdi, Muhammad Farid (1967) Al-Islam fi `Asr al-`Ilm, Beiroet, Dar al-

Kitab al-`Arabi

- Zandani, `Abd al-Majid al- (1999) Kitab Tawhid al-Khaliq. 2de

ed.,

Beiroet, Dar al-Khayr.

Page 100: Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof

Driessen en Nienhuis (redactie) Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof 100

(alleen voor privé gebruik)