EVC in het mbo: wat gaat goed, wat kan beter? · Een van de instellingen maakt twee typen...
Transcript of EVC in het mbo: wat gaat goed, wat kan beter? · Een van de instellingen maakt twee typen...
EVC in het mbo: wat gaat goed, wat kan beter?
CINOP, ’s-Hertogenbosch
Marja van den Dungen, Barbara Marcelis en Tijs Pijls
Colofon
Titel: EVC in het mbo; wat gaat goed, wat kan beter?
Auteurs: Marja van den Dungen, Barbara Marcelis en Tijs Pijls
Tekstverzorging: Daphne Doemges-Engelen
Ontwerp/opmaak: Evert van de Biezen
Bestelnummer: A00500
Uitgave: CINOP, ’s-Hertogenbosch
Maart 2009
© CINOP 2009
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, op welke andere
wijze dan ook, zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgever.
ISBN 978-90-5003-539-2
Postbus 1585
5200 BP ’s-Hertogenbosch
073-6800800
www.cinop.nl Evd
B-A
00500/0
90309
CINOP Expertisecentrum – voortaan ecbo, expertisecentrum beroeps onderwijs – doet al enige jaren
onderzoek voor het ministerie van OCW en het Procesmanagement naar de invoering van competentie-
gericht onderwijs (cgo). Op basis van de nieuwe kwalifi catiedossiers mbo wordt in experimentele
opleidingen gebouwd aan vernieuwend beroepsonderwijs. Drie opeenvolgende monitoren (2005,
2006, 2007) werpen ook licht op de voortgang van EVC. Die voortgang blijkt echter beperkt, omdat de
experimentele opleidingen in hoofdzaak zijn gericht op het voltijdonderwijs voor jeugdigen (bol).
Om een beter beeld te krijgen van de voortgang van EVC moet de blik meer gericht worden op de
ontwikkelingen in het beroepsbegeleidend leren (bbl) en het contractonderwijs voor de doelgroep
werkenden en werkzoekenden (23+). En op de ontwikkeling van vraaggestuurde EVC- en maatwerk-
trajecten en de samenwerking met het bedrijfsleven. Deze bevindingen hebben geleid tot een voorstel
voor een verdiepend onderzoek naar de stand van zaken rond invoering van EVC bij de instellingen, die
participeren in het Platform EVC MBO (zie Bijlage 1). Ecbo heeft hiervoor groen licht gegeven, omdat
deze vraag ook goed past in de wens om te komen tot praktijkgericht onderzoek en versterking van de
kennisontwikkelingsfunctie van platforms en kenniskringen.
Voorwoord
1 Inleiding en verantwoording 1
2 Visie en strategie 3
3 Kwaliteit van EVC 7
4 Gebruik standaarden 11
5 Maatwerk 15
6 Organisatie van EVC 17
7 Samenwerking 21
8 Aanbevelingen en nabeschouwing 25
Bijlagen
1 Platform EVC MBO 31
2 Deelnemers regionale sessies 33
Inhoudsopgave
1
In de monitoren naar invoering van cgo is te zien dat opleidingsdenken en vrijstellingenbeleid nog
steeds domineren in de doelen van EVC.
Belangrijkste doelen van EVC
Monitor 2005-2006 Monitor 2006-2007
Verkorten opleidingen 53%Vrijstellingen 37%Diplomering 9%-----
Verkorting opleidingen 49%Vrijstellingen 61%Kwalifi cering/certifi cering 44%Loopbaanontwikkeling 22%
In het onderhavige onderzoek hebben we ingezoomd op de stand van EVC vanuit actoren die heel direct
betrokken zijn bij de ontwikkeling en invoering van EVC, te weten de leden van het platform EVC MBO.
Het onderzoek is opgezet in de vorm van drie regionale verdiepingssessies (Zwolle, Utrecht en Den
Bosch). De meeste mbo-instellingen van het Platform EVC namen hieraan deel. Deelnemers zijn
mensen die beleids-, staf- of coördinerende taken hebben binnen hun instelling op het gebied van EVC.
Aan de hand van een vragenlijst zijn de refl ectieve gesprekken gevoerd. Deze werkwijze werd erg
gewaardeerd, omdat de kleine kring meer ruimte bood voor uitwisseling en verdieping. Een werkwijze
die volgens enkele deelnemers voor herhaling vatbaar is, ook in de eigen instelling.
Inleiding en verantwoording 1
2
Deze rapportage vormt de synthese van de opbrengsten uit de drie rondes (zie Bijlage 2 met lijst
gesprekspartners). Het rapport is gegroepeerd rond de volgende topics:
• visie en strategie;
• kwaliteit van EVC;
• gebruik standaarden;
• maatwerk;
• organisatie van EVC;
• samenwerking.
Deze topics zijn uitgewerkt op basis van de gesprekken en duiding daarvan. Het rapport eindigt met
aanbevelingen op grond van de discussie in het Platform EVC MBO over de resultaten (november 2008)
en een nabeschouwing door de auteurs.
3
EVC past in de Europese en landelijke ambities van een Leven Lang Leren: meer mensen een startkwalifi catie, meer deelname aan onderwijs en opleiding en meer mensen die hoger opgeleid zijn. Doel daarvan is bijdragen aan duurzame inzetbaarheid en economisch succes, maar ook sociale cohesie. EVC is geen doel, maar een middel tot samenwerking van onderwijs-bedrijfsleven en kwalifi catie verhoging van werkenden en werkzoekenden. Welke rol nemen instellingen voor beroepsonderwijs in deze ontwikkelingen in? In hoeverre is EVC speerpunt van het beleid en wordt dit uitgedragen in de organisatie? Wat zijn de doelen van de instelling, welke doelgroepen wil ze bereiken?
Visie en strategie
Uit de gesprekken is af te leiden dat de visie en strategie op EVC als instrument in het kader van een
Leven Lang Leren nog niet sterk ontwikkeld is. EVC is meestal wel genoemd in de strategische beleids-
stukken, maar blijft soms een papieren tijger. Dat neemt niet weg dat er ook CvB’s zijn die een bredere
visie hebben op EVC: dat met EVC een belangrijke bijdrage geleverd kan worden aan LLL en aan het hrd-
beleid van arbeidsorganisaties, of dat met EVC maatwerk ontwikkeld wordt in alle domeinen. Mensen
die belast zijn met het stimuleren en tot uitvoering brengen van EVC missen echter − positieve
uitzonderingen daargelaten − daadwerkelijke betrokkenheid en sturing vanuit het CvB en doorvertaling
van de visie in de organisatie. Grote zorg is: “Hoe kunnen we waarmaken wat we ondertekend hebben?”
“Elke organisatie heeft zich in de aanvragen beter voorgedaan.” “EVC had beter ingebed moeten worden
in de grote omslag naar scholing van werkenden, 23+”. CvB’s zijn wel aanwezig bij de ondertekening van
convenanten en regionale samenwerkingsverbanden, maar de praktijk laat een grote gap zien tussen de
Visie en strategie 2
4
visie van het CvB en de sectordirecteuren. “Het management heeft geen tijd”. “Het waait wel weer over.”
“Hoe dieper je de organisatie ingaat, des te meer weerstand ontstaat”. Elk niveau kent zijn eigen
weerstand: “Het management is alleen geïnteresseerd in de vraag: hoe kan ik het verantwoorden?”
“Sectordirecteuren hebben met name fi nanciële bezwaren. Pas als er een grote vraag komt, valt het
kwartje.” “Om de daadwerkelijke visie op EVC scherp te krijgen, helpt het om je als instelling af te vragen
wat je gaat doen als er een concrete vraag op je afkomt voor EVC en maatwerk van 150 werkenden.”
Fundamentele kwesties
Daar komt bij dat enkele roc’s zich in een fase van herpositionering bevinden, reorganisatie of fusie.
Deze ontwikkelingen leiden tot onzekerheid en doen de prille ontwikkeling van EVC soms de das om.
We zien daar voorbeelden van na opheffi ng of decentralisatie van stafdiensten. “De dienst onderwijs en
kwaliteit is opgeheven. De teams kunnen geen beroep meer doen op ondersteuning.” Bij enkele andere
roc’s spelen herpositioneringsvragen rond de identiteit van roc’s. “Wat is de functie van het mbo
wanneer de onderkant toegroeit naar het vmbo en de bovenkant naar het hbo (associate degree)?”
“Wat is de impact van demografi sche ontwikkelingen op de instroom in het mbo (ontgroening)?”
Een enkele roc heeft uit oogpunt van dergelijke toekomstontwikkelingen al bewust gekozen voor een
groei van 23+ deelnemers. “Met een ambitie van 50 procent van de deelnemerspopulatie over tien jaar.”
Maar ook hier constateert de projectleider dat deze visie en ambitie bedacht is door het CvB met een
extern adviseur, maar dat deze visie niet gedeeld wordt in de organisatie. De visie komt uit een black
box. De een kiest voor de instelling van ‘schools’, de ander gaat de wijk in, weer een ander wil zich
ontwikkelen tot regionaal kenniscentrum. Wordt gekozen voor een institutie of voor een functie? Elke
keuze heeft gevolgen voor EVC.
Als het dan met name de portefeuillehouders en projectleiders zijn die daadwerkelijk EVC moeten
uitdragen in en buiten de organisatie, is een eerste vereiste dat zij ook zelf beelden ontwikkelen over nut
en noodzaak van EVC op de korte en lange termijn.
5
Een beetje geluk
Een visie op EVC en LLL is niet voldoende basis om tot realisatie van EVC te komen. Een beetje geluk en
een goed momentum spelen ook een rol. Bij een van de roc’s is er versnelling gekomen in de
ontwikkeling van EVC doordat er van buiten een grote vraag naar EVC kwam voor een breed spectrum
aan kwalifi caties. Realisatie is dan voeding voor de visie. Bij een andere instelling is de komst van een
nieuw CvB-lid – dat zeer achter het idee van EVC stond – de versneller geweest van beleid en uitvoering.
Ook het winnen van de landelijke EVC-prijs kan een impuls geven aan beleidsontwikkeling. Bij weer een
ander is ondernemerschap de drijvende kracht geweest. Over het algemeen is echter de constatering dat
het aan ondernemerschap ontbreekt. Men wil pas risico nemen als er volume is in de vraag. Dan pas ziet
men de kansen.
6
7
Door het Kenniscentrum EVC zijn in samenwerking met convenant partners nieuwe afspraken ontwikkeld over de kwaliteit van EVC-procedures en de borging daarvan. Dat heeft geleid tot de vaststelling van de landelijke Kwaliteitscode EVC, een procedure voor registratie van – voorlopig – erkende aanbieders EVC en een toezichtskader voor beoordelende instanties zoals de Inspectie voor het Onderwijs en de VBI’s, Visiterende en Beoordelende Instanties. Hoe staat het met de ontwikkeling van kwaliteit van EVC binnen de instellingen? Waar liggen de grootste knelpunten? Wat is straks het oordeel van de toezichthouders?
Bevindingen van de toezichthouders
De proof of the pudding rond de kwaliteit van EVC ligt in de toetsing door de Inspectie voor het
Onderwijs. Deze toetsing zou plaatsvinden na de regionale sessies. De eerste geluiden zijn niet positief:
verschillende instellingen voldoen volgens de Inspectie niet aan alle codes en normeringen.
Tegelijkertijd weten we dat de beoordelende instanties geen duidelijke afspraken hebben of instellingen
ook aan alle normeringen binnen de code moeten voldoen. Is er wel een heldere cesuur afgesproken?
Welke rol speelt het gegeven dat EVC nog sterk in ontwikkeling is? Een enkele VBI in het hbo lijkt op
basis van vertrouwen over wat er nu ligt, over te gaan tot erkenning voor een jaar (of voor drie jaar),
onder aanwijzing van verbeterpunten die binnen een jaar gerealiseerd moeten worden. De Inspectie
geeft alleen een oordeel voldoende of onvoldoende. Instellingen kunnen het Kenniscentrum EVC
verzoeken (tot uiterlijk 15 januari 2009) om nog 1 jaar de status als voorlopig erkende aanbieder te
handhaven om verbeteringen door te voeren. Dit roept de vraag op in hoeverre er binnen en tussen
beoordelende instanties wel met dezelfde maat gemeten wordt. Ook rijst de vraag of de communicatie
Kwaliteit van EVC 3
8
vanuit het Kenniscentrum wel altijd consistent is geweest. De impact van afkeurende verklaringen is
enorm. Niet alleen psychologisch – de teleurstelling van medewerkers die zich hebben ingespannen om
EVC tot een succes te maken – maar ook motivationeel: afkeuringen bergen in de huidige fase van
ontwikkeling van EVC het risico in zich dat medewerkers/instellingen EVC voor gezien houden en gaan
afhaken. Instellingen hebben als voorbereiding op de audit wel allerlei leerervaringen ingezet:
bijvoorbeeld het uitzetten van een proefaudit om een kwaliteitslag te maken. Een enkeling vindt de rol
van de Inspectie verhelderend: “Er gaat een zuiverende werking vanuit”.
De EVC-rapportage
De discussie leert dat de kwaliteit van EVC behoorlijk in ontwikkeling is. Er moet vooral nog een slag
gemaakt worden in de kwaliteit van de EVC-rapportages. De EVC-rapportage beschrijft wat een EVC-
kandidaat in huis heeft ten opzichte van een bepaalde standaard en hoe die beoordeling tot stand is
gekomen. Het is een communicatiemiddel voor de kandidaat, de onderwijsinstelling en de werkgever.
Een van de instellingen maakt twee typen rapportages: een vaktechnisch en een niet-vaktechnisch
rapport. Dat levert werkgevers meer inzicht op over inzetbaarheid van medewerkers.
De kwaliteit van de rapportage baart zorgen. Dit vereist een vaardigheid die bij assessoren nauwelijks
aanwezig is. Men schrijft toe naar vrijstellingenbeleid en denkt nauwelijks in termen van aantoonbaar
maken van competenties. Onderbouwingen ontbreken vaak. “Het examenbureau borgt de kwaliteit en
neemt alle EVC-rapportages over.”
Aandachtspunten voor verbetering van de kwaliteit van de rapportages zijn:
• de herkenbaarheid van de resultaten voor de kandidaat;
• de communicatieve waarde voor de werkgever;
• de informatieve waarde voor een vervolg maatwerktraject;
• de onderbouwing van de beoordeling;
• de consistentie van informatie;
• het taalgebruik en formuleringen.
9
Acceptatie van EVC-rapportages
De kwaliteitscode beoogt eraan bij te dragen dat een EVC-rapportage uitwisselbaar is en bij iedere
onderwijsinstelling te verzilveren. De discussie leert dat dit ideaal nog niet gerealiseerd is.
Onderwijsinstellingen accepteren alleen die rapportages die aan de eigen kwaliteitseisen voldoen. In de
praktijk betekent dit dat men alleen de eigen rapportages accepteert. “Wij aanvaarden geen afvink-
lijstjes, zoals van een van de kenniscentra. Werkgevers kunnen daar ook niets mee.” Er leeft ook een
fundamentele vraag of onderwijs instellingen wel een taak hebben in het verzilveren van elders
verkregen rapportages. “Wij willen geen diplomafabriek zijn.” Een enkele instelling wil daar pertinent
niet aan meewerken. Hierachter ligt naast de kwaliteitsvraag de vraag: wat worden instellingen er dan
zelf wijzer van? Kortom: wat is het rendement?
Kwaliteit assessoren
De kwaliteitscode vraagt om aantoonbaar deskundige assessoren die onafhankelijk en onpartijdig zijn.
De meeste instellingen investeren in training en soms certifi cering van assessoren. Maar in de meeste
trainingen gaat het slechts om startbekwaamheid. Wat zijn harde bewijzen van het feit dat de assessoren
goed zijn? Hoe zorg je er voor dat de beoordeling betrouwbaar is? Een van de onderwijsinstellingen laat
de assessoren een eigen portfolio maken om de deskundigheid inzichtelijk te maken. Een ander
organiseert bijeenkomsten over het schrijven van de EVC-rapportage. Weer een andere instelling vraagt
de EVC-medewerkers alle rollen te doorlopen en zich op één rol te specialiseren. “Het ondergaan van de
processen zorgt er voor dat je het echt begrijpt.” Een enkele instelling vindt dat medewerkers alle rollen
moeten beheersen. “In elk geval moet iedereen weet hebben van alle rollen.” Nog een dilemma is:
investeren in de breedte of diepte van de verschillende rollen.
De kwaliteitscode EVC
Inmiddels rijst de vraag of de kwaliteitscode zelf ook verbetering behoeft. De kwaliteitscode is sterk
gericht op het primair proces van de uitvoering van de EVC-procedure. In alle stimuleringsregelingen
wordt EVC gezien als instrument in Leven Lang Leren, als middel voor duurzame samenwerking
onderwijs-bedrijfsleven. Veel instellingen zien EVC als een katalysator voor het versterken van de
10
externe oriëntatie, voor ontwikkeling van vraag- en individugecentreerd onderwijs. Er ontbreken echter
in de code verwijzingen naar dergelijke beleidsmatige contexten. Zo ook ontbreken er harde afspraken
over acceptatie van rapportages. Verder is er nog veel onduidelijkheid over de fi nancieringskaders
(publiek/privaat) en beperkingen daarvan voor EVC (bijvoorbeeld examencommissies). Nog afgezien
van deze meer fundamentele zaken leven er concrete vragen rond de kwaliteitscode: een instelling krijgt
alleen erkenning voor uitgevoerde EVC-procedures. Zo ontstaat een kip-ei-kwestie. Waarom geen
erkenning geven op instellings niveau, als de instelling een generieke procedure hanteert voor alle
kwalifi caties? De rol van de procesassessor is niet bekend in de kwaliteits code. Krijgt deze wel een status
in de toekomst als regisseur van en potentiële assessor in het EVC-traject? “Waarom is onder procedures
en instrumenten niet meer aandacht voor een mix van beoordelen: de methodenmix, de momenten-
mix, de mensenmix?” Algemeen constateert men dat de digitalisering van EVC nog winst kan opleveren.
Maar deze ontwikkeling is − op een enkele instelling na − nog niet ingezet.
11
EVC-procedures beoordelen competenties van een individu in relatie tot wettelijke kwalifi catie standaarden. Of om erkenning in relatie tot landelijk erkende branche-standaarden. In het mbo gaat het om erkenning in relatie tot Crebo, Centraal Register Beroepsonderwijs. De ervaring leert dat de meeste instellingen in de EVC-procedures nog de oude, op eindtermen gerichte, kwalifi catiestandaarden hanteren. Maar in 2010 moeten de nieuwe standaarden ingevoerd zijn, de competentie gerichte kwalifi catiestructuur ofwel cks. Hoe organiseren de instellingen de omslag naar cks? Welk effect heeft dat op het instrumentarium en de wijze van beoordelen? Welke ontwikkelingen doen zich nog meer voor?
Overgangssituatie
De meeste instellingen in het platform hanteren in de EVC-procedures nog de oude op eindtermen
gerichte kwalifi catiestructuur. “Die is voor EVC makkelijker dan de nieuwe cks.” Ook komt het voor dat
de klant mag bepalen welke standaard wordt gehanteerd: oud of nieuw. Een van de instellingen
propageert het gebruik van de nieuwe standaard, ook als de klant naar de oude vraagt. De nieuwe
standaarden vindt men wel herkenbaarder voor de beroepspraktijk. Met welke standaard gewerkt
wordt, hangt ook af van in welk cohort de klant instroomt als er sprake is van maatwerk na EVC (“oud of
nieuw onderwijs”). Vernieuwing van EVC (en maatwerk) is, zo stelt men, mede afhankelijk van het
invoeringsproces van cks en cgo (competentiegericht onderwijs) binnen de instellingen, de mate van
sturing, de competenties van het personeel en de aard van de sector: “Van onze instelling is 40 procent
om naar cgo. We bouwen EVC op werkprocessen en conversietabellen”. “Niet iedereen is in staat om cgo
te maken.” “Economie houdt de omslag lang tegen, maar schakelt dan in één keer over en loopt weer
Gebruik standaarden 4
12
voor (wet van de remmende voorsprong). De zorg zoekt jarenlang, maar is er dan nog niet uit.” Echter:
“EVC is niet te vangen in het gestolde curriculum van cgo”. “Invoering van cgo loopt nog moeizaam.”
“Binnen de instellingen spreekt men elkaar niet aan op afspraken.” Dergelijke opmerkingen roepen
natuurlijk wel weer vragen op naar de oorspronkelijke uitgangspunten van cgo: individu en loopbaan
centraal.
Enkele instellingen zouden in antwoord op de vraag van klanten en soms CWI ook willen beschikken
over een generieke mbo-standaard: een omschrijving van het mbo werk- en denkniveau. Dit is vooral
van belang als wel het functioneringsniveau van belang is voor inzetbaarheid, maar niet per se de een of
andere specifi eke kwalifi catie. Mogelijk kan de ontwikkeling van een Nationaal Kwalifi catie Raamwerk
in de toekomst in deze betekenis hebben. Vooralsnog constateert men dat er in de beroepsonderwijs-
kolom weinig eenduidigheid is wat betreft relevante competenties. “De competenties die gemeten
worden in de Competentie Test Centra sluiten niet aan op de SHL-competenties zoals vastgelegd in de
Kwalifi catiedossiers.” De generieke hbo-competenties zijn ook weer anders geformuleerd dan de
SHL-competenties en de competenties van de Competentie Test Centra.
EVC-min en EVC-plus
Leren, loopbaan en burgerschap (LLB) zijn wettelijk onderdeel geworden van de nieuwe kwalifi catie-
dossiers. Dat betekent dat er ook in EVC-procedures aandacht aan besteed moet worden, want mensen
worden beoordeeld tegen de meetlat van een volledige kwalifi catie. Deze competenties zijn specifi ek
ontwikkeld voor deelnemers in het initieel beroepsonderwijs en dienen als voorbereiding op brede
beroepsbekwaamheid, doorstroom naar een vervolg opleiding en maatschappelijke participatie. EVC-
procedures zijn echter vooral bestemd voor mensen met kwaliteit en kwantiteit van werkervaring.
Mensen, die al maatschappelijk participeren, die al werken of werk zoeken, die al stemmen en al dan
niet samenleven. Waarom kan dit onderdeel onder bepaalde voorwaarden niet als generaal pardon
worden erkend? Zolang deze onduidelijkheid bestaat, beoordeelt een enkele instelling uit het platform
EVC-kandidaten niet op de LLB-competenties en geeft dat ook aan in de EVC-rapportages. Daarmee
wordt de last van verzilvering (en mogelijk noodzaak van een leertraject op deze onderdelen) verplaatst
naar de opleidingen. Deze variant van EVC noemen we de EVC-min variant (onderdelen van een
kwalifi catie worden bewust buiten beschouwing gelaten). In enkele EVC-procedures wordt LLB bewust
13
buiten beschouwing gelaten. Ook bekend is de EVC-plus variant, waarbij bewust onderdelen aan de
meting worden toegevoegd (bijvoorbeeld algemene capaciteitentest, specifi eke bedrijfs competenties).
Rol van de kenniscentra
Kenniscentra hebben de wettelijke taak om de kwalifi catiestructuur voor het middelbaar beroeps-
onderwijs te ontwikkelen, te onderhouden en nu te vernieuwen. In eerdere verkenningen en
conferenties gaven de instellingen uit het platform al aan dat ze het uit oogpunt van toegankelijkheid
tot het systeem jammer vinden, dat de cks geen tot nauwelijks certifi ceerbare eenheden meer kent.
“EVC heeft certifi ceerbare eenheden nodig.” Het platform oriënteert zich mede om die reden op een
studiereis naar Schotland, waar men beschikt over een ‘enabling life long learning qualifi cation
framework’. Deze bestaat uit kleine eenheden die alle credit value hebben (civiel effect). Mensen
kunnen zo zelf hun kwalifi catieprofi el bouwen: in de diepte, in de breedte of diagonaal. Het zou mooi
zijn als in Nederland de kerntaken een formele status krijgen als certifi ceerbare eenheden, maar dat is
ter besluit aan OCW.
In de beginjaren van EVC waren kenniscentra erg actief in de ontwikkeling van EVC-procedures en soms
ontwikkeling van conversietabellen. Daarmee komen op brancheniveau goede instrumenten ter
beschikking van het werkveld. Kenniscentra pakken deze draad niet weer op bij de invoering van de
nieuwe cks. Enkele instellingen vinden dat jammer. “De kbb’s hebben de kwalifi catiedossiers
ontwikkeld. Het maken van het EVC-instrumentarium had ook bij de kbb’s moeten liggen. De mbo-
instellingen hadden de instrumenten kunnen overnemen, dan was er meteen een goede eenduidige
onderbouwing geweest. Overal hetzelfde instrumentarium met dezelfde kwaliteit. Dit zou de
uitwisselbaarheid ten goede komen.” Iedereen moet nu weer zelf het wiel uitvinden. Wel zijn enkele
kenniscentra actief met ontwikkeling en vernieuwing van EVC voor hun eigen commerciële doelen.
Soms leidt dit tot methodenstrijd met de mbo-instellingen, soms leidt dit tot convenanten
(Kenniscentrum erkent, mbo-instelling verzilvert en biedt maatwerk). En soms is er niets te kiezen,
omdat cao’s bepalen dat er alleen een EVC-procedure van een Kenniscentrum gebruikt mag worden.
14
Landelijke ontwikkelingen en rol van het OER
Er lopen landelijk ontwikkelingen om binnen het mbo weer over te gaan tot centrale toetsing van
Nederlands en rekenen. Wat zijn de effecten daarvan op de huidige EVC-procedures, die overwegend
gericht zijn op portfolio-opbouw, beoordeling van bewijzen en criteriumgericht interview? Hoe wordt
er bij de ontwikkeling van examenprofi elen rekening gehouden met EVC?
Het OER is sturend voor de examinering en dus ook voor het verzilveren van de uitkomsten van EVC.
Maar het OER sluit nog niet aan op benutting voor EVC-doeleinden. Bij verschillende instellingen
worden separate handboeken EVC ontwikkeld voor interne en externe verantwoording. Dat is ook goed
omdat EVC een eigenstandig proces is buiten opleiden en examineren. Maar instellingen moeten wel
helderheid geven hoe zij EVC-rapportages laten meewegen bij vaststelling van maatwerk als dit gewenst
is als vervolg op EVC.
15
EVC is een op zichzelf staand proces dat leerwegonafhankelijk (ook non-formeel en informeel leren telt) en instellings onafhankelijk (de instelling mag EVC niet gebruiken als instroom-instrument) uitgevoerd moet worden. In de praktijk betekent dit dat EVC voor de poort georganiseerd moet worden (als contractactiviteit) en dat het de kandidaat vrij staat om een maatwerktraject na EVC elders te volgen. Een dilemma hierbij is dat EVC door kandidaten en door werkgevers vaak gezien wordt als middel om tot een verkorte opleiding of maatwerk-traject te komen. Het is nog niet duidelijk hoe er met EVC-rapportages in de hand elders geshopt wordt en wat de ervaringen zijn.
EVC en maatwerk, gescheiden processen
In dit onderzoek hebben we aandacht besteed aan maatwerk, omdat EVC en maatwerk dan wel
gescheiden processen zijn, maar in velerlei opzichten toch ook samenhangen. Als een instelling EVC wil
aanbieden, moet ze zich ook de vraag stellen of en in hoeverre ze op basis van de uitkomsten van EVC
maatwerk kan bieden. Wat te denken van de ontwikkeling van een markt van erkende aanbieders van
EVC, die geen maatwerk verzorgen en die niet weten of en waar de EVC-rapportages van hun hand
verzilverd kunnen worden?
Maatwerk 5
16
Maatwerk in de kinderschoenen
De verkenning leert dat alle mbo-instellingen uit het platform prille vormen van maatwerk aanbieden.
In sommige gevallen betekent dit gestandaardiseerd maatwerk: opleidingstrajecten voor groepen
deelnemers waarbij wordt uitgegaan van de grootste gemene deler. Soms bestaat maatwerk alleen uit
het organiseren van verschillende instroommomenten. Maatwerk voor individuen is nog onderbelicht
en ver weg. Men vindt het lastig te realiseren naast regulier onderwijs. “Opleidingen willen routine; een
vaste doorloop van klanten. Maar maatwerk zou wel moeten.” Slechts in enkele gevallen wordt
maatwerk volledig afgestemd op de behoefte van de klant. De inhoud wordt bepaald door het bedrijf
(met inachtneming van de eisen uit de standaarden). “Maatwerk is altijd een probleem, maar lossen we
wel op.” Bij een van de instellingen is er een aanzet om in maatwerk voort te bouwen op het portfolio
uit de EVC-procedure. Kandidaten kunnen dan uit opleiding of werkervaring aanvullend bewijsmateriaal
ontwikkelen, dat weer erkend kan worden. Zo ontstaat een loop van ontwikkeling en erkenning
(‘tweede lus EVC’). Instellingen geven aan dat met volume van EVC-trajecten wel meer druk gezet kan
worden op de ontwikkeling van maatwerk. Over het algemeen is echter het onderwijsmagazijn nog niet
op orde om maatwerk te kunnen leveren.
Noodzaak van een nieuwe pedagogisch-didactische benadering
Het besef is aanwezig dat maatwerk voor werkenden, voor 23+, vraagt om een andere manier van
onderwijs geven, een andere pedagogisch-didactische benadering. Maar men weet nog niet hoe deze
ontwikkeling vorm te geven. Ook opdrachtgevers verwachten een antwoord na het EVC-traject. Tot nu
toe is dat verkorting van onderwijstijd en examinering. Soms wordt maatwerk aangeboden met behulp
van e-learning en een e-coach. Ook wordt maatwerk ontwikkeld door het EVC-bureau zelf als het roc het
nog niet klaar heeft. Er zijn docentenpools en er is een ontwikkelteam dat opleidingen maakt. Dit is
echter in de uitvoering alleen rendabel bij groepen. Slechts enkele instellingen willen maatwerk
nadrukkelijk vorm geven met het bedrijfsleven (bijvoorbeeld door een gezamenlijke denktank te
organiseren).
17
Doel van het stimuleringbeleid EVC is duurzame verankering van EVC bij aanbieders. Er zijn verschillende indicatoren voor verankering: EVC is onderdeel van het strategisch beleid, de instelling investeert zelf ook, er is een vast coördinatiepunt of EVC-bureau, professionalisering van EVC-betrokkenen is een vast onderdeel van het hrd-beleid. Een belangrijke randvoorwaarde voor verankering is fl exibiliteit van de organisatie. Flexibiliteit betreft zowel organisatie en inhoud van het aanbod, als fl exibele personeels inzet. Hoe ontwikkelt verankering van EVC en fl exibiliteit van de organisatie zich?
Verankering kost tijd
EVC veronderstelt veel dienstbaarder onderwijs , het kost tijd voordat dit doordringt in alle lagen van de
organisatie, van hoog tot laag. De instellingen staan voor de opgave om klantgerichter en markt-
gerichter te worden, de deelnemer is de reden van het bestaan. Het grootste item voor verankering is:
“Iedereen moet weten wat EVC is en wat het betekent. De uitdaging zit in iedereen meekrijgen in het
proces.” Echter: “Hoe groter de groep, hoe lastiger het wordt om bij iedereen hetzelfde kennisniveau te
creëren”. “Het kost veel duw- en trekwerk.” “De organisatie is er nog niet aan toe.” “Mensen willen wel
veranderen, maar niet veranderd worden.” “We willen af van het verkopen van standaard cursussen, we
willen uitgaan van de behoeften op de werkvloer, nu en in de toekomst.” “Er is inmiddels wel besef dat
EVC er is en dat we er wat mee moeten. Maar de last zit in het doorzetten van het beleid, in ontwikkeling
van kwaliteit.” Om te veranderen hebben mensen tijd, ruimte en bezinning nodig. De instellingen
hebben verschillende aanpakken ontwikkeld om EVC en het belang van EVC intern onder de aandacht te
brengen. “Door portretten te maken van kandidaten en deze te verspreiden via het intranet.” Ook
Organisatie van EVC 6
18
externe druk speelt een rol: “De Inspectie schudt iedereen wakker en de gesprekken over EVC komen
daardoor op gang”. Het behouden van de erkenning is een drijfveer om intern de zaken op orde te
brengen. Daarnaast werkt de promotie campagne vanuit de overheid. “Kandidaten melden zich
spontaan aan bij het EVC-bureau.” Dat draagt ertoe bij om EVC op te pakken. Wát ook meehelpt, is dat
EVC-kandidaten heel gemotiveerd zijn. Dat kan er zelfs toe leiden, dat “men vecht om de EVC-
kandidaat”.
Voorbeelden van verankering
Verankering betekent onder andere mensen vrij maken en deskundigheid borgen. “Het vrijmaken van
mensen voor EVC blijft, mede door het dichttimmeren van jaartaken, echter moeilijk.” “De rol van
assessoren heeft een plek in het functiehuis van de organisatie.” EVC is eindelijk op managementniveau
belegd: “De directeur examinering gaat alle touwtjes verbinden.” “Er is een handboek EVC.” “Er zijn
contactpersonen EVC per branche.” “Er is een loket.” “Er is meer contact met CWI en gemeenten over
doelgroepregelingen.” “EVC is meer gemeengoed geworden, ook in het kader van de examinering.”
Verankering van het denken blijkt ook uit het gegeven dat instrumenten uit EVC – zoals portfolio en
criteriumgericht interview – steeds meer ingezet worden in de reguliere examinering. En dat een enkele
instelling EVC ook wil inzetten voor het eigen personeel. “Het wantrouwen wordt weggenomen.”
“Het pionieren houdt een keer op. We moeten ervoor zorgen dat EVC staat.”
EVC-bureau of EVC-centrum
De sessies leren dat het in de huidige fase van ontwikkeling van EVC aan te bevelen is om een apart EVC-
bureau of -centrum in te richten. “EVC heeft een eigen plekje nodig, anders valt het in de chaos van de
zelfsturende teams.” Er zijn echter ook voorstanders van koppeling van EVC aan de teams: “Het
eigenaarschap moet zo laag mogelijk in de organisatie liggen. Want op dat niveau kent men de
deelnemer en is er zorg voor de deelnemer.” Terug naar het EVC-bureau. Dit kan meerdere functies
hebben: van alleen uitvoerder van EVC-procedures tot en met regisseur van de ontwikkeling van EVC in
de organisatie (inclusief kwaliteitsbewaker) tot kenniscentrum EVC voor de organisatie. Uit de
gesprekken destilleren we dat met een volume van minimaal 500 tot 750 EVC-trajecten op jaarbasis, een
EVC-bureau bedrijfsmatig interessant is (omzet van € 500.000,- tot € 750.000,-). Door deze omzet kan
19
continuïteit van personeelsinzet en deskundigheid gegarandeerd worden en verwerft het bureau gezicht
en draagvlak binnen en buiten de instelling. Een aandachtspunt is nog of het bureau winst moet maken
of er vooral is om dienstverlening te ontwikkelen. Ook leeft de vraag welke kosten allemaal toegerekend
moeten worden aan het EVC-bureau om te komen tot een gezonde bedrijfsvoering (“Ook investerings-
kosten?” “Ook alle vierkante meters?”) Ofwel: hoe hoog moet de afdracht zijn aan de organisatie voor
onder andere de inkoop van mensen uit de organisatie? Maar ook: wat levert EVC op voor de organisatie
als er na EVC instroom is in maatwerktrajecten?
Een kritische succesfactor is de trekkracht van het bureau. “Het EVC-bureau staat of valt bij actieve,
slimme trekkers met veel ondernemingszin en doelgerichtheid.”
Een EVC-bureau veronderstelt draagvlak voor een centraal punt rond EVC. Dat draagvlak is niet
vanzelfsprekend aanwezig. “Wij willen alleen een pragmatisch EVC-bureau als verbinding tussen
binnen- en buitendienst.” “Wij doen het al jaren op die en die manier.” Afdelingen moeten er de
meerwaarde van leren ervaren. “De omslag ontstaat als de afdelingen zelf kandidaten gaan verwijzen
naar het EVC-centrum.” Enkele instellingen hebben de ontwikkeling van EVC wel van meet af aan
centraal opgepakt. “Het EVC-bureau fungeert als linking pin tussen de verschillende sectoren.”
Op termijn is het denkbaar dat een apart EVC-bureau niet meer nodig is, als EVC tot de reguliere
werkprocessen behoort van de instellingen. De meeste EVC-bureaus hebben ook nadrukkelijk de
opdracht om op termijn zichzelf te kunnen bedruipen en ze ontwikkelen voor dat doel business-
plannen.
Marktvraag is voorwaarde
“Als EVC goed draait en er veel vraag naar is, gaat het als katalysator werken voor LLL.” Volume komt
echter alleen tot stand als er vraag is naar EVC vanuit de markt, specifi ek het bedrijfsleven. Uit de
landelijke monitor van ecbo voor de Projectdirectie Leren & Werken weten we dat voor het creëren van
volume een actieve bedrijfsbenadering vereist is, een goed accountmanagement en het adequaat weten
te schakelen tussen de vraag van buiten en de mogelijkheden binnen de organisatie. Een valkuil is nog
steeds het aanbod- en opleidingsgericht verkopen van EVC en maatwerk. “Onderwijs is niet gewend om
het werkveld in te gaan.” “De prijs van een EVC-traject is voor bedrijfsleven niet het struikelblok.
Belangrijker is een passend en fl exibel opleidingsaanbod.” Uit de discussies overheerst echter het beeld
20
dat de marktvraag niet het probleem is: die is er. Er is vooral grote twijfel of de instellingen de vraag wel
aankunnen. “We moeten werven, maar als er een grote vraag is, ontstaat paniek.”
Daarbij komt dat de mbo-instellingen niet de enigen zijn die in de markt opereren. Concurrentie van
private en/of landelijk werkende aanbieders en van kenniscentra dwingt de instellingen kritisch te zijn
op ambities en slagen naar de markt te maken, dan wel een betere marktoriëntatie uit te voeren. “Grote
onderwijsinstellingen worden links en rechts gepasseerd door de kleine onderwijsinstellingen.
Particuliere aanbieders zijn beter ingericht op werkenden met een avondschema.” Duidelijk moge zijn
dat grote opdrachten ook problemen kunnen opleveren, indien er onvoldoende mensen beschikbaar
zijn om het werk te verzetten of het instrumentarium nog onvoldoende op orde is.
Werving
Al met al is voor verkenning en articulatie van de vraag een externe oriëntatie en een bedrijfsbenadering
vereist, die nog lang geen gemeengoed is. Acquisitie is niet een sterk punt van de instellingen. “Men wil
zakelijk zijn en klantgericht, maar de organisatie is dat zelf niet.” Als er dan succesvol geacquireerd is,
zijn instellingen niet altijd in staat om het logistieke proces goed te organiseren (een snelle, passende
offerte). Soms wordt de verantwoordelijkheid voor werving gelegd bij de accountmanagers. Deze
werken doorgaans bij de contractpoten, waarmee de samenwerking niet altijd optimaal verloopt. Aan
ontwikkeling van echt partnerschap met bedrijven zijn de meeste instellingen nog niet toe.
De intake
De intake is een belangrijk beslismoment om te oordelen of EVC het beste instrument is bij de vraag van
een kandidaat. De intake is lang onderbelicht gebleven: na voorlichting over EVC, gingen kandidaten
aan de slag met een portfolio. EVC heeft echter alleen zin als er relevante en voldoende ervaring is in een
bepaald beroepsgebied. De intake – soms met inzet van quick scans – krijgt nu dan ook geleidelijk meer
aandacht. Enkele instellingen geven aan dat er voor EVC een wereld te winnen is door verbetering van de
intake voor bbl-kandidaten. Daar zit een potentieel voor EVC-procedures. Anderen vinden het echter
oneigenlijk hoe nu bbl-kandidaten omgelabeld worden naar EVC. “Daarmee wordt een eigen
schijnwereld gecreëerd.”
21
EVC veronderstelt samenwerking binnen instellingen, maar vooral ook samenwerking met derden buiten de instelling. De Project directie hecht in sterke mate aan het vorm geven van EVC en maatwerk in regionale samenwerkingsverbanden. Onderwijsinstellingen zoals het mbo zijn daarin dan een van de partners. Andere partners zijn lokale overheden, het regionaal bedrijfsleven en intermediairs zoals CWI en UWV. Maakt de instelling deel uit van het regionaal samenwerkingsverband of participeert het in een leerwerkloket? Welke rol neemt de instelling daarin? Zijn er partnerschappen met kenniscentra en/of bedrijven? Wat zijn de ervaringen?
Samenwerking vergt organisatieleren
Binnen het Platform is er al lang het besef dat de externe oriëntatie en vraaggerichte benadering een
ontwikkelingsproces vereist. Verschillende instellingen zitten midden in het proces om EVC intern goed
te organiseren. Vanuit het denken in termen van gefaseerde ontwikkeling van kwaliteit à la INK
(Instituut Nederlandse Kwaliteit) zitten de meeste instellingen met betrekking tot EVC nog in de
procesgerichte fase. De activiteit gerichte fase is wel voorbij, maar van een systeemgerichte fase (fase 3
INK) is nog nauwelijks sprake. Zoals ook blijkt uit het gegeven dat de meeste aanbieders slechts voor een
beperkt deel van hun Crebo’s erkende aanbieder EVC willen worden. Regionale samenwerkings-
verbanden staan voor de taak om in onderlinge afstemming vorm te geven aan EVC en maatwerk, vraag
te activeren, vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Dat vergt een ketenbenadering tussen instellingen
(fase 4 INK), terwijl diezelfde instellingen intern nog de nodige ontwikkeling moeten doormaken.
Samenwerking 7
22
Dit beleidsideaal botst dan ook enorm met de praktijk van alledag. “Je organiseert niets door een loket
te openen. Opening leidt ook niet vanzelf tot vraag van klanten.” “Op papier is er visie op samen-
werking. Maar het kost veel tijd om samenwerking op te zetten en het verzandt vaak in bureaucratie.”
“Samenwerking staat op papier, maar moet in de praktijk nog groeien.” “De samenwerkingsverbanden
zijn molochs, ze werken traag en bureaucratisch.” “Als een brancheorganisatie een vraag heeft, wordt er
eerst vergaderd en is er na een half jaar nog niets uitgekomen.” “De vraag is wat de samenwerking
oplevert? Vaak kost het meer dan het oplevert. Er is veel geld uitgetrokken voor de samenwerkings-
verbanden en dat is mogelijk de enige reden dat ze er zijn.” Anderen zien wel dat deze initiatieven ook
leiden tot het genereren van nieuwe scholingsvragen – een scholingsboost – van onder andere
gemeenten en CWI. De mbo-instellingen zien dat ze deze partijen ook meer als klant moeten
benaderen; de belangen zijn al met al in de samenwerkingsverbanden niet gelijk gericht. Daar moeten
instellingen een weg in vinden. Negatieve ervaringen leiden er op een aantal plaatsen toe dat
instellingen er niet al te veel energie in steken, het geen prioriteit geven. “Het werkt wel zo snel als de
vraag direct aan de instelling wordt gesteld.” Minstens verdient een tweesporenstrategie de voorkeur:
partijen moeten ook zelf werken aan kwaliteit en verankering van EVC naast het verkennen van
mogelijkheden om elkaar te versterken.
Leerwerkloket
Meewerken aan een leerwerkloket (LWL) kost veel tijd, maar het wordt door de overheid gewaardeerd als
je er deel van uitmaakt. Het levert vooral contacten op met het bedrijfsleven. Het levert ook wel synergie
op met andere partners, want er is behoefte aan onderlinge uitwisseling van ervaringen. Er ontstaan
nieuwe voorbeelden van samenwerking: “soms doet het CWI of de gemeente de portfoliobegeleiding.”
Het concrete aantal aanvragen voor EVC en maatwerk via de leerwerkloketten valt echter behoorlijk
tegen, vindt een deel van de instellingen. Anderen zien juist dat EVC door de loketten een grote impuls
krijgt. Dat alleen al is dan weer aanleiding voor het management om toch eens opnieuw te kijken naar
de waarde van het loket, de positionering en zich te bezinnen op de visie: “wie willen we zijn? Bol-
school of loopbaancentrum? En hoe past de contractpoot daar in?”
23
Kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (kbb)
De relatie tot de kenniscentra is rond EVC enigszins ambivalent. Ze worden als samenwerkingspartner
gezien en als concurrent. Verschillende instellingen werken nauw samen en trekken samen op in het
uitvoeren van de EVC-trajecten (roc regisseert het proces, het kbb levert de inhoudsassessor en EVC-
rapportage). Sommige kbb’s zijn op dezelfde markt werkzaam als de EVC-bureaus. Waar sprake is van
een sterke positie van de kenniscentra door sectorale en cao-afspraken, lijken de opleidingen een keuze
te moeten maken tussen uitvoering van EVC door het kbb of door de instelling. Dit dilemma is niet
bevorderend voor een instellingsbrede ontwikkeling van EVC. Met name vindt men het verwarrend dat
de publieke en commerciële taken van de kbb’s soms door elkaar lijken te lopen. De uitdaging zit in het
helder afstemmen van werkterreinen en klanten.
Perspectief
Voor dit moment moeten de instellingen nog alle zeilen bijzetten om EVC en maatwerk op orde te
brengen. EVC beoogt volgens landelijke ambities bij te dragen aan kwalifi catieverhoging van de
beroepsbevolking. Om die reden is EVC vooralsnog sterk gekoppeld aan Crebo- en Crohonummers en
branche kwalifi caties. Deze kaders zijn echter soms te smal voor wat bedrijven nodig hebben (elementen
uit verschillende Crebokwalifi caties, informatie over inzetbaarheid). Een enkel EVC-centrum wil daarom
ook generieke assessmentinstrumenten inzetten om mensen te plaatsen. Het is de vraag wie
uiteindelijk de bredere vragen zal of mag oppakken. Vooralsnog is juist ook het kwalifi cerend vermogen
van de erkende mbo-instellingen wat hen onderscheidt van andere assessment- en loopbaanbureaus.
Dat unieke kenmerk kan nog veel beter uitgebaat worden.
24
25
Eind november 2008 zijn de resultaten van dit verdiepend onderzoek in vier punten voor discussie voorgelegd aan het Platform EVC MBO gevolgd door aanbevelingen op grond van de uitwisseling. We sluiten elk punt af met een kritische nabeschouwing vanuit de auteurs:• visie en strategie;• kwaliteit van EVC;• organiseren van EVC;• samenwerking.
Visie en strategie
Er wordt − zo blijkt uit de sessies − een grote kloof ervaren tussen de strategische beleidsplannen ten
aanzien van EVC en LLL en de doorvertaling daarvan in alle lagen van de organisatie. Welke rol kunnen
leden van het platform, die een verantwoordelijkheid hebben om EVC in de organisatie vorm te geven,
zelf vervullen in deze doorvertaling? Welke visie hebben zij op EVC en LLL en hoe dragen ze dat uit?
Aanbevelingen uit de discussie:
• Het is heel belangrijk om een vertrekpositie in te nemen: wat wil je met EVC? EVC wordt soms teveel
benaderd vanuit een productenlijn. Het is zaak steeds opnieuw de brede context van Leven Lang
Leren voor het voetlicht te brengen.
• Kartrekkers en/of projectleiders EVC moeten steeds opnieuw (willen) vechten voor aandacht voor en
positie van EVC. Ze moeten ontwikkelingen signaleren en corrigeren, bijvoorbeeld ten aanzien van
scheiding tussen EVC voor en na de poort.
Aanbevelingen en
nabeschouwing 8
26
• Er zijn vele beelden over EVC binnen en buiten de instellingen. Het Ervaringscertifi caat maakt de
beelden niet helderder. Beeldvorming vereist continue aandacht. Beeldvorming en draagvlak creëren
kost tijd. Je moet mensen meenemen in het denken.
Nabeschouwing
Verschillende instellingen hanteren het uitgangspunt: alleen EVC als we ook mogelijkheden bieden
voor maatwerk als eventueel gewenst vervolg op de uitkomsten van EVC. Wij willen daar een belangrijk
uitgangpunt aan toevoegen: geen EVC als er niet ook een visie is op wat de instelling wil betekenen op
de markt van Leven Lang Leren en de rol die de instelling wil hebben in relatie tot ontgroening en
vergrijzing en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Allerlei beleidsrapporten wijzen erop dat onderwijs-
instellingen zoals mbo en hbo een belangrijke partner en actor (kunnen) zijn in de ontwikkeling van
duurzaam regionaal arbeidsmarktbeleid. Het gesprek hierover wordt niet breed en diep genoeg gevoerd
binnen de instellingen. Velen hebben geen duidelijk beeld van de demografi sche ontwikkelingen en
impact daarvan op de deelnemerspopulatie. Wij adviseren dat instellingen zich bezinnen op de positie
die ze willen innemen op de markt van erkende aanbieders EVC. De ervaring leert dat EVC (en maatwerk)
goede instrumenten zijn om de samenwerking met het regionaal bedrijfsleven te versterken, maar ook
als katalysator kunnen dienen voor de alom gewenste fl exibilisering: van aanbod- naar vraagsturing,
van interne naar externe oriëntatie, van standaardopleiden naar individueel leren.
Kwaliteit van EVC
Het is duidelijk dat de kwaliteit van EVC nog niet op orde is. Dat geldt vooral ten aanzien van de EVC-
rapportage. Wanneer we de rapportage beschouwen als sluitstuk van het EVC-proces, is dit mogelijk
zelfs een teken van onbegrip en onvermogen ten aanzien van de wezenlijke principes van EVC. Kunnen
instellingen deze slag maken? Hoe schatten de leden van het platform dat in? Gezien de twijfel die nog
leeft over de eigen kwaliteit, zou het niet mogen verwonderen dat dit tot uiting komt in de oordelen van
de toezichthouders. Zijn verbeteradviezen dan de beste weg?
Aanbevelingen uit de discussie:
• Instellingen erkennen dat ze nog in een ontwikkelfase zitten van EVC, maar in dat ontwikkelproces
hebben ze last van veranderingen die lopende de rit doorgevoerd worden (“steeds weer nieuwe
27
indicatoren”). De communicatie naar EVC-aanbieders en EVC-professionals kan aanzienlijk verbeterd
worden.
• Ook hebben ze last van onduidelijkheden rond de kwaliteitscode EVC en het normeringskader. Ook
de Inspectie voor het Onderwijs vindt de code niet eenduidig en smart geformuleerd. De code is
wellicht aan herziening toe. Enkele instellingen vinden dat in een herziening van de code ook
gekeken moet worden naar de beleidscontext van EVC en de brede dienstverlening rond Leven Lang
Leren.
• Verschillende instellingen zijn onzeker over het oordeel van de Inspectie voor het Onderwijs of
hebben al feedback gekregen over (onderdelen van) codes die niet voldoen. Men wil snel helderheid
over de mogelijke uitkomsten van de audits en men pleit voor de mogelijkheid van een verbeter-
traject. Vooral ook omdat negatieve oordelen binnen de instellingen leiden tot hernieuwde discussie
over handhaven van dienstverlening van EVC of maar weer overgaan op vrijstellingenbeleid.
• Instellingen vragen zich af of de beoordelende instanties wel op dezelfde wijze oordelen. Men
signaleert dat er aanbieders zijn erkend, waarvan men de EVC-rapportages niet bruikbaar vindt en
niet erkent. Hoe houdt Kenniscentrum EVC grip op afstemming?
Nabeschouwing
Een belangrijke stap voor de instellingen in het platform is voldoen aan de kwaliteitscode EVC en
erkende aanbieder worden. De Inspectie voor het Onderwijs voert daartoe audits uit onder de voorlopig
erkende aanbieders in het mbo. In de bijeenkomst met het platform waarin dit onderzoek is besproken,
is ook uitgebreid met de Inspectie gesproken over de kwaliteit van EVC. Dat heeft tot een goede vraag- en
antwoorddiscussie geleid en veel verheldering gegeven over de werkwijze van de Inspectie en mogelijke
uitkomsten van de audits. Het streven van alle partijen (Kenniscentrum EVC, PLW en OCW) is om zowel
de kwaliteit van EVC te borgen als dienstverlening in de lucht te houden. Dat wil zeggen: het uitvoeren
van EVC-procedures die kwaliteit en betekenis hebben voor individu, werkgever en eventueel vervolg-
onderwijs, maar ook uitvoerbaar en betaalbaar zijn. Er is nog werk aan de winkel om de kwaliteit te
verhogen. Gelukkig hebben aanbieders met een onvoldoende beoordeling nog een jaar de tijd (2009)
om te werken aan de kwaliteit van EVC met behoud van de status ‘voorlopig erkende aanbieder’.
De Inspectie heeft alleen tot taak om toe te zien op naleving van de kwaliteitscode EVC. Die taak staat los
van mogelijk commerciële belangen van aanbieders en los van systeemveranderingen, zoals invoering
van een competentiegerichte kwalifi catiestructuur en competentiegericht onderwijs. Men heeft echter
wel oog voor onduidelijkheden in het proces, de code en de communicatie en zal die ook adresseren
aan verantwoordelijke partijen.
28
Een duidelijke winst is al met al dat nu duidelijk is dat EVC een contract activiteit is die voor de poort
plaatsvindt en eindigt met een EVC-rapportage ofwel ervaringscertifi caat. EVC-deelnemers zijn geen
onderwijs- of examendeelnemers. EVC-trajecten moeten volledig losstaan van opleiden en examineren.
Dat laatste blijft voor vele aanbieders − ook in het platform – nog wel eens een lastig punt.
Organiseren van EVC
Gezien het gegeven dat EVC nog niet structureel in de instellingen verankerd is en er nog slagen te
maken zijn in de kwaliteit, is het verstandig om voorlopig een centraal EVC-bureau of EVC-centrum in te
richten. Bij 500-750 EVC-trajecten op jaarbasis kan een dergelijk centrum bedrijfsmatig uit (omzet van
500.000-750.000 euro). Daarmee kan ook continuïteit gerealiseerd worden in deskundigheid en kan
het centrum zich intern en extern sterker profi leren. Wordt dit beeld gedeeld door de leden van het
platform? Wat zijn de voordelen en wat de nadelen?
Aanbevelingen uit de discussie:
• Niet voorlopig een centraal bureau, maar structureel! Dat is beter om regie te houden op de kwaliteit
van EVC, de professionalisering rond EVC en de communicatie naar binnen en naar buiten.
• Een EVC-bureau kan daarnaast ook een uitvoerende functie hebben (voorlichting, intake en
uitvoering EVC), maar de uitvoering kan ook belegd zijn in de afdelingen/domeinen.
• Voor instellingen die nog aan de beginfase staan van EVC: start met EVC als project om ervaring op te
doen met het product en proces van EVC. Daarna slag maken naar proces- en systeemverankering.
Nabeschouwing
De praktijk leert, dat er maar weinig instellingen in het publieke domein zijn die 500-750 EVC-trajecten
op jaarbasis weten te realiseren. De kwantitatieve ambities in de projectplannen voor de subsidie-
regeling van de Projectdirectie Leren en Werken 2006-2007 bedragen in de meeste gevallen weliswaar
zo’n 500 EVC-trajecten (met daarnaast uitschieters naar boven en naar beneden). De realisatie ligt echter
gemiddeld op circa de helft (56,6% volgens monitoring duale en EVC-trajecten, CINOP juli 2008). Bij
lagere aantallen ligt er geen basis voor een gezonde bedrijfsvoering, ofwel voor zelfstandige organisatie
van EVC. Het EVC-bureau blijft dan afhankelijk van externe subsidies of interne sponsors. Om een EVC-
bureau voor elkaar te krijgen dat op termijn kostendekkend kan opereren, is dus eerst en vooral een
hogere kwantitatieve realisatie van EVC-trajecten nodig. Dit is alleen mogelijk als aanbieders meer
29
pro-actief inspelen op de vraag uit de markt en de deuren open zetten voor werkgevers, werkenden,
werkzoekenden en individuen.
Samenwerking
PLW zet sterk in op regionale samenwerkingsverbanden en leerwerkloketten. Dit beleid vooronderstelt
een vorm van ketensamenwerking in een situatie dat de afzonderlijke partijen nog doende zijn EVC op
orde te brengen. Dat betekent dat minstens tweesporenbeleid nodig is: ontwikkeling van de
instellingen en ontwikkeling van de samenwerking. Ontwikkeling van de samenwerking vergt
interorganisatieleren. Is daar wel voldoende aandacht voor? Deelt men het beeld dat naar voren komt,
dat de samenwerking vooral een bureaucratische moloch is en geld- en statusgedreven is, dat de
instelling zelfstandig sneller actie onderneemt? Of is de samenwerking juist ook een goede stimulans
voor ontwikkeling van een bedrijfsbenadering en het ondernemen van eigen actie?
Aanbevelingen uit de discussie:
• Samenwerking in de regio heeft nog behoorlijk wat aandacht nodig. Het klopt dat EVC eerst in de
instellingen nog op orde gebracht moet worden. Maar instellingen zijn soms ook te huiverig om in
de fase van ontwikkeling kennis te delen met samenwerkingspartners.
• Samenwerking in de regio moet ook beter uitgewerkt worden naar de beroepskolom. Dat kan ook
effi ciëntie van werving ten goede komen: de EVC-aanbieder geeft informatie over EVC voor Crebo- en
Croho-kwalifi caties en zorgt voor onderlinge doorverwijzing.
• In samenwerking kan ook beter nagedacht worden over dienstverlening die niet past binnen Crebo-
of Croho-kaders. Dergelijke vragen komen vooral van de kant van CWI/UWV, maar soms ook van
werkgevers.
Nabeschouwing
Stimulering van EVC behoeft een en-én-benadering. Zowel versterken van de (keten)samenwerking om
in gesprek te raken met het regionaal bedrijfsleven en de vraag naar ontwikkeling en inzetbaarheid van
medewerkers helder te krijgen, als ontwikkeling van vraaggerichte en passende dienstverlening door
aanbieders. Uit het onderzoek ontstaat een beeld dat de samenwerkings verbanden niet slagkrachtig
opereren. Aanbieders zijn minder kritisch op hun eigen rol en dienstverlening. Uit de praktijk van ruim
tien jaar Platform EVC weten we echter dat ook hier slagen te maken zijn. De instellingen blijven soms te
30
lang hangen in ontwikkeling van instrumenten en kwaliteit. Ofwel de interne oriëntatie domineert nog
altijd de externe oriëntatie. De meeste aanbieders participeren op basis van contract of convenant wel
in samenwerkingsverbanden, maar men laat zich niet makkelijk aanspreken op het achterblijven van
EVC of maatwerk.
31
CINOP en EVC
EVC is al jaren een kernactiviteit van CINOP. Op het gebied van concept- en modelontwikkeling heeft
CINOP een voedingsbodem gelegd voor EVC in Nederland. Wij hebben jarenlange expertise opgebouwd
rond ontwikkeling en invoering van EVC. Recent krijgen wij steeds meer vragen over verankering,
organisatie en kwaliteit van EVC. CINOP vervult voor de overheid de stimulerende rol van organisator en
uitvoerder van het Kenniscentrum EVC.
Netwerkontwikkeling
Rond de eerste EVC-projecten werd een klein netwerk georganiseerd van betrokken instellingen in het
werkveld. In de loop der jaren is dit netwerk uitgegroeid tot een duurzaam Platform EVC, dat een groot
aantal bve-instellingen – zestien roc’s – tot haar vaste leden kan rekenen. Daarnaast zijn er ook nieuwe
leden uit de beroepsonderwijskolom (aoc, hbo, politie academie) bijgekomen. De MBO Raad en
Kenniscentrum EVC zijn vaste gastleden. Afhankelijk van de agenda worden ad hoc sprekers
uitgenodigd, bijvoorbeeld van de Inspectie voor het Onderwijs. Kennisontwikkeling en kennisdeling is
het devies. Daarbij ligt de aandacht nu sterk op het organiseren en toegankelijk maken van EVC vanuit
instellingen en regionale samenwerkingsverbanden, via leerwerkloketten en EVC-bureaus.
In de bijeenkomsten wordt regelmatig expertise uit beleid en onderzoek ingebracht, maar ook
ervaringen van deskundigen uit de praktijk. Vanuit het Platform EVC zijn verschillende
Platform EVC MBO 1Bijlage
32
samenwerkingsprojecten geïnitieerd en verschillende studiereizen georganiseerd. Begin 2009 wordt in
samenwerking met de MBO Raad een studiereis naar Schotland georganiseerd om kennis te nemen van
beleid en systematiek van EVC aldaar in relatie tot een kwalifi catiestructuur die aansluit bij de doelen van
Leven Lang Leren.
Het Platform EVC komt drie keer per jaar bijeen (drie dagbijeenkomsten centraal in het land). Deze
bijeenkomsten worden voorbereid en gefaciliteerd door CINOP-medewerkers, die brede ervaring
hebben met EVC: Marja van den Dungen en Tijs Pijls. Het lidmaatschap van het Platform EVC is vooral
bedoeld voor personen uit de onderwijsstafdiensten of (midden-) management. Het gaat om mensen
die EVC in portefeuille hebben, om kartrekkers en coördinatoren, om mensen die kunnen bijdragen aan
de verankering en kwaliteit van EVC binnen de eigen instelling.
Nadere informatie over het Platform EVC en lidmaatschap:
33
Albeda College Mevrouw Y. Verhulsdonk
Alfa College Mevrouw. H. Smid
Arcus College De heer C. van Ginderen
Da Vinci College Mevrouw R. Kuik
Groenhorst College De heer F. Pelgröm
Koning Willem I College Mevrouw A. Heessels-Verberne
Mondriaan Onderwijsgroep Mevrouw J. Talstra
Noorderpoort College Mevrouw J. Schuring
Nova College Mevrouw N. van der Krieke
ROC Aventus Mevrouw S. Plompen
ROC Eindhoven Mevrouw R. Driessen
ROC Rijn IJssel Mevrouw J. Boomsma
ROC Rijn IJssel De heer K. van Dijk
ROC West Brabant, Instelling P3transfer Mevrouw T. den Harder
ROC Zadkine De heer A. Schouten
Deelnemers regionale sessies 2Bijlage
34