Enig artikel. - KU Leuven · Bersez, M.L. Vandenbergh, R. Desart, J. Geerts, A. Godfroid, V. Hody...

185
dat het verzoekschrift van 1 december 1976 zich als een zodanig ongeldig ingediend verzoekschrift voordoet, zodat de daarin vervatte vordering, als zijnde niet-ontvan- kelijk ingesteld, moet worden afgewezen, BESLUIT: Enig artikel. - De vordering is afgewezen. Het besluit van de bestendige deputatie van 19 november 1976 behoudt zijn rechtskracht. N• 18.144 - ARREST van 1 maart 1977 (Vde Kamer) De HH. Vermeulen, voorzitter, Baeteman, verslaggever, en Tapie, staatsraden, en Mevr. Geens, auditeur. DE VLEESCHOUWER t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Buitenlandse Zaken en van kelingssamenwerking - Tussenkomende partij : bergh I. HANDELINGEN VAN ADMINISTRATIEVE OVERHEDEN - Geldig- heid - Schending van de wet - Vroegere onwettige handelingen II. TALEN IN BESTUURSZAKEN - Diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt - Centrale diensten - Taalkaders en trappen van de hiërarchie - Algemeen m. RECHTSPLEGING - Verzoekschrift - Termijn - Aanvang Een koninklijk besluit dat voor een bepaalde dienst de betrekkingen tussen de taalgroepen verdeelt, doet zich formeel voor als de vaststelling van getallenreeksen, maar blijkt, bij nadere ontleding, een heel stel van regelen van organisatorische aard te bavatten, die permanent van toepas- sing blijven. Bijgevolg kan, op grond van artikel 107 van de Grondwet, de wettigheid van een koninklijk besluit tot vaststelling van taalkaders bij wijze van exceptie worden betwist ter gelegenheid van een annulatie- beroep dat strekt tot vernietiging van een benoeming, welke mede met toepassing van dat taalkaderbesluit is verleend. Niets verhindert een teleurgesteld kandidaat om, binnen de door artikel 4 van het procedurereglement voorgeschreven beroepstermijn, de nietigverklaring van benoemingen te vorderen op grond van de onwettig- heid van het taalkader. Gezien het verzoekschrift dat Jacques De Vleeschouwer, bestuurssecretaris van de Franse taalrol bij het Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssamenwerking. op 19 juli 1974 heeft ingediend ; Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 3 oktober 197 4 ; Gelet op het bevel van 19 december 1974 waarbij aan Marie-Louise Vanden- bergh is toegelaten in de debatten tussen te komen ; Overwegende dat het beroep strekt eensdeels tot vernietiging van een reeks koninklijke besluiten van 3 december 1973, waarbij J. Vindevoghel-Lecouturier, L. Bersez, M.L. Vandenbergh, R. Desart, J. Geerts, A. Godfroid, V. Hody en J. Schattens tot adjunct-adviseur bij het Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssa- menwerking werden bevorderd en, anderdeels, tot vernietiging van een koninklijk besluit van 19 december 1973 waarbij R. Van Landuyt dezelfde bevordering be- 310

Transcript of Enig artikel. - KU Leuven · Bersez, M.L. Vandenbergh, R. Desart, J. Geerts, A. Godfroid, V. Hody...

  • dat het verzoekschrift van 1 december 1976 zich als een zodanig ongeldig ingediend verzoekschrift voordoet, zodat de daarin vervatte vordering, als zijnde niet-ontvan-kelijk ingesteld, moet worden afgewezen,

    BESLUIT:

    Enig artikel. - De vordering is afgewezen. Het besluit van de bestendige deputatie van 19 november 1976 behoudt zijn rechtskracht.

    N• 18.144 - ARREST van 1 maart 1977 (Vde Kamer) De HH. Vermeulen, voorzitter, Baeteman, verslaggever, en Tapie, staatsraden, en Mevr. Geens, auditeur.

    DE VLEESCHOUWER t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Buitenlandse Zaken en van Ontwik~ kelingssamenwerking - Tussenkomende partij : Vanden~ bergh

    I. HANDELINGEN VAN ADMINISTRATIEVE OVERHEDEN - Geldig-heid - Schending van de wet - Vroegere onwettige handelingen

    II. TALEN IN BESTUURSZAKEN - Diensten waarvan de werkkring het ganse land bestrijkt - Centrale diensten - Taalkaders en trappen van de hiërarchie - Algemeen

    m. RECHTSPLEGING - Verzoekschrift - Termijn - Aanvang Een koninklijk besluit dat voor een bepaalde dienst de betrekkingen

    tussen de taalgroepen verdeelt, doet zich formeel voor als de vaststelling van getallenreeksen, maar blijkt, bij nadere ontleding, een heel stel van regelen van organisatorische aard te bavatten, die permanent van toepas-sing blijven. Bijgevolg kan, op grond van artikel 107 van de Grondwet, de wettigheid van een koninklijk besluit tot vaststelling van taalkaders bij wijze van exceptie worden betwist ter gelegenheid van een annulatie-beroep dat strekt tot vernietiging van een benoeming, welke mede met toepassing van dat taalkaderbesluit is verleend.

    Niets verhindert een teleurgesteld kandidaat om, binnen de door artikel 4 van het procedurereglement voorgeschreven beroepstermijn, de nietigverklaring van benoemingen te vorderen op grond van de onwettig-heid van het taalkader.

    Gezien het verzoekschrift dat Jacques De Vleeschouwer, bestuurssecretaris van de Franse taalrol bij het Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssamenwerking. op 19 juli 1974 heeft ingediend ;

    Gezien het verzoekschrift tot tussenkomst d.d. 3 oktober 197 4 ; Gelet op het bevel van 19 december 1974 waarbij aan Marie-Louise Vanden-

    bergh is toegelaten in de debatten tussen te komen ;

    Overwegende dat het beroep strekt eensdeels tot vernietiging van een reeks koninklijke besluiten van 3 december 1973, waarbij J. Vindevoghel-Lecouturier, L. Bersez, M.L. Vandenbergh, R. Desart, J. Geerts, A. Godfroid, V. Hody en J. Schattens tot adjunct-adviseur bij het Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssa-menwerking werden bevorderd en, anderdeels, tot vernietiging van een koninklijk besluit van 19 december 1973 waarbij R. Van Landuyt dezelfde bevordering be-

    310

  • kwam ; dat de koninklijke besluiten van 3 december 1973 intern bekendgemaakt werden bij dienstnota van 10 december 1973 en nadien bij uittreksel werden gepu-bliceerd in het Belgisch Staatsblad van 23 februari 1974; dat het koninklijk besluit van 19 december 1973 intern bekendgemaakt werd bij dienstnota van 27 december 1973 en bij uittreksel werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27 maart 1974;

    Overwegende dat de verwerende partij en de tussenkomende partij doen gelden dat het verzoekschrift werd ingediend na het verstrijken van de beroepstermijn, vastgesteld in artikel 4 van de regeling der rechtspleging voor de afdeling adminis-tratie van de Raad van State, en dat het beroep daarom niet ontvankelijk is ;

    Overwegende dat op 19 juli 1974 de termijn van zestig dagen binnen welke voor de Raad van State de vernietiging van de bestreden bevorderingen moest ge-vorderd worden, inderdaad reeds verstreken was, zowel indien men de bekendmaking van die bevorderingen in het Belgisch Staatsblad als uitgangspunt voor het berekenen van die termijn neemt, als indien men de interne bekendmaking daarvoor gebruikt ;

    Overwegende dat verzoeker daartegen inbrengt dat hij het beroep niet eerder zinvol kon instellen omdat de onwettigheid van de door hem bestreden bevorderingen pas gebleken is nadat de Raad van State bij arrest van 2 april 1974 het koninklijk besluit van 4 oktober 1971 tot vaststelling van de taalkaders van het Algemeen Bestuur van de Ontwikkelingssamenwerking ten dele vernietigde - meer bepaald met betrekking tot de trappen 3 tot 12 -:- ;

    Overwegende dat een koninklijk besluit dat voor een bepaalde dienst de betrek-kingen tussen de taalgroepen verdeelt, zich formeel voordoet als de vaststelling van getallenreeksen, maar dat, bij nadere ontleding, dit koninklijk besluit naar de inhoud beschouwd, een heel stel regelen van organisatorische aard blijkt te bevatten, die permanent van toepassing blijven; dat, bijgevolg, op grond van artikel 107 van de Grondwet, de wettigheid van een koninklijk besluit tot vaststelling van taalkaders bij wijze van exceptie kan worden betwist ter gelegenheid van een annulatieberoep dat strekt tot vernietiging van een benoeming, welke mede met toepassing van dat taalkaderbesluit is verleend ; dat derhalve niets verzoeker heeft kunnen verhinderen om binnen de voorgeschreven beroepstermijn zinvol de vernietiging te vorderen van de door hem in zijn verzoekschrift van 19 juli 1974 bestreden benoemingen aangezien hij zijn eis ontvankelijk had kunnen steunen op de onwettigheid van het taalkaderbesluit van 4 oktober 1971, dat mede de grondslag voor die benoemingen uitmaakte ; dat verzoekers verweer tegen de aangevoerde exceptie derhalve niet deugdelijk is, zodat het door hem ingestelde beroep inderdaad als niet-ontvankelijk moet worden afgewezen,

    (Verwerping - kosten ten laste van verzoeker en van de tussenkomende partij)

    N• 18.145 - ARREST van 1 maart 1977 ( IVd• Kamer) De HH. Mast, Eerste Voorzitter van de Raad van State, Vermeulen, verslag-gever. en Baeteman, staatsraden, en Deroover, auditeur (andersluidend advies)*.

    GEMEENTERAADSVERKIEZING TE KOKSIJDE (Mra Putzeys en Butzler)

    I. GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - Geschillen - Geldigverklaring Raad van State - Ontvankelijkheid van de middelen

    Bezwaarindieners die door de bestendige deputatie werden afge-wezen, mogen in hoger beroep voor de Raad van State in beginsel alleen de middelen doen gelden, die ze ontvankelijk voor de bestendige deputatie

    * Het Auditoraat was van oordeel dat de aan de bejaarden aangeboden excursie door de kiezers niet kon worden ervaren als een zo belangrijk materieel voordeel dat hun vrijheid en onafhankelijkheid bij het uitbrengen van hun stem zou zijn in het gedrang gebracht.

    311

  • (18.145)

    hebben aangevoerd, daarbij verstaan zijnde dat wat een middel inhoudt in de eerste plaats bepaald wordt door de feitelijke grondslag ervan.

    Indien het oorspronkelijk bezwaar een duidelijk verstaanbaar mid-del bevat, beïnvloedt de omstandigheid dat dit middel op onvoldoende of onvolledige wijze door concrete feiten of gegevens is gestaafd, de ont-vankelijkheid van het middel niet, maar kan, integendeel, aanleiding zijn om onderweksmaatregelen te verrichten. De mogelijkheid onderzoeks-maatregelen te verrichten sluit logisch?rwijze in dat de belanghebbende partijen zelf de concrete feiten of gegevens mogen aanbrengen, meer be-paald ook in hun verwekschrift gericht tot de Raad van State.

    II. GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - Stemverrichtingen - Kiespro-paganda en vrijheid van stemming - Aanbieden van eetmalen en rei:z:en aan de kie:z:ers

    Personen die zich verkiesbaar stellen, staan voor het probleem niet alleen om hun politieke opvattingen aan hun kiezers te doen kennen, maar ook om zichzelf te doen kennen, meer bepaald als iemand die voor zijn kiezers en hun noden belangstelling heeft en die er echt iets wil voor doen. Om zich, zeker op lokaal niveau, te doen kennen zoeken de kandi-daten direct contact met hun kiezers, en moeten zij dat ook doen ; daar-voor doen ze beroep op allerlei middeltjes om kiezers naar bijeenkomsten te lokken of om gewoon maar, door in de breedte gevoerde propaganda, de aandacht op hun persoon te vestigen.

    Wanneer het gezocht effect van die middeltjes evenwel verder reikt dan zich te doen kennen of de aandacht op zich te vestigen, wanneer middeltjes gebruikt worden die bedoeld zijn om dieper in te werken dan alleen maar kiezers te verleiden door ten behoeve van bepaalde per-sonen een extra vertoon van sympathie ten beste te geven, wanneer, meer bepaald, gepoogd wordt de gunst van de kiezer te forceren door te trachten zijn erkentelijkheid af t.e dwingen door hem persoonlijk een voordeel te bewrgen waarvan de waarde op zijn situatie berekend is, wanneer een kandidaat het erop aanlegt, subtiel of anders, om zich bij kiezers met het imago van weldoener op te dringen teneinde Zo hun wel-willendheid voor een prijs of voor een prijsje te kopen - al is het geen omkopen -, wanneer de gebruikte middeltjes ertoe strekken op min of meer handige wijze bij de kiezer het gevoel bij te brengen dat hij, door het aannemen van een gunst, eigenlijk de morele verplichting heeft, wil hij niet voorkomen als een gemene profiteur, om als kleine wederdienst aan de kandidaat zijn stem te geven, wanneer middeltjes een dergelijk effect willen bereiken, is de grens van wat in de kiesstrijd toelaatbaar is overschreden en staat men voor onrechtmatige beïnvloeding van kiezers.

    De vraag of de grens in een bepaald geval werkelijk overschreden is, hangt af van het soort kiezerspubliek waartoe de kandidaat zich heeft gewend met zijn middeltjes die een verplichting tot wederdienst sugge-reren.

    Dergelijke middeltjes hebben immers gemakkelijker effect bij minder begunstigde sociale kategorieën, reden waarom die kategorieën bij voor-

    312

  • (18.145)

    keur bewerkt worden, reden ook waarom de grens van wat ten hunnen opzichte toelaatbaar is, nauwer moet getrokken worden om alzo een einde te maken aan praktijken di.e de kiesstrijd vervalsen en die bovendien getuigen van een vernederende geringschatting voor de groepen van men-sen waarop die praktijken zijn gericht.

    Minder begunstigde gepensioneerden kunnen tot die groepen gere-kend worden : om reden van hun verminderd inkomen, hun verminderde activiteit, hun verminderde deelneming aan het maatschappelijk leven, hun gevoel van verminderde betrokkenheid bij wat zich in hun omgeving afspeelt, kunnen zij immers gemakkelijker door een handig kandidaat ertoe gebracht worden hun stem als prijs, als kleine wederdienst te geven voor echte of schijnbare belangstelling van die kandidaat voor hun p.ersoon, voor echte of schijnbare vrijgevigheid b.v. bestaande in het vullen van een dag met een reis.

    Een kosteloze rondreis die ten voordele van meer dan driehonderd gepensioneerden werd ingericht, moet worden beschouwd als een operatie die de grens overschrijdt van wat als verkiezingsvrijgevigheid toelaatbaar kan worden geacht.

    Gezien het verzoekschrift dat Honoré Loones en Henri Dewulf op 2 december 1976 gezamenlijk hebben ingediend om de vernietiging te vorderen van de op 10 oktober 1976 te Koksijde gehouden gemeenteraadsverkiezing ;

    Overwegende dat de vormvereisten voorgeschreven bij artikel 5 van het koninklijk besluit avn 15 juli 1956 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, in geval van beroep als bedoeld bij artikel 76bis van de gemeentekieswet, werden nageleefd ;

    Gezien de memories van antwoord neergelegd door D. Andries, P. Baeteman, A. Van Damme, E. Wuestenberghs, L. De Coninck, W. Gerry, D. Vanneuville-Acou, R. Van Duuren, E. Vanneste, J. Peeren, M.L. Aerts-Van Vlemmeren en M. Gunst;

    Overwegende dat H. Loones en H. Dewulf door het hoofdstembureau werden uitgeroepen tot tweede en zesde verkozen kandidaten op lijst nr. 12; dat zij - met anderen - op 19 oktober 1976 een bezwaarschrift bij de bestendige deputatie van West-Vlaanderen indienden - op het provinciaal bestuur in ontvangst genomen op 20 oktober 1976 -. waarin zij verzochten de verkiezing te Koksijde ongeldig te verklaren wegens onrechtmatige beïnvloeding van kiezers en wegens onregel-matigheden bij de kiesverrichtingen ; dat de bestendige deputatie, na op 4 november 1976 de haar in beginsel voorgeschreven beslissingstermijn met vijftien dagen te hebben verlengd, op 17 november 1976 de door verzoekers ingediende bezwaren verwierp, de verkiezing van 10 oktober 1976 te Koksijde geldig verklaarde en het door het hoofdstembureau vastgestelde verkiezingsresultaat bevestigde ; dat het be-sluit van 17 november 1976 op 24 november 1976 aan verzoekers werd aangezegd, waarna deze, met hun verzoekschrift van 2 december 1976. bij de Raad van State in hoger beroep van even vermeld besluit zijn gekomen ;

    Overwegende dat verzoekers de vernietiging van de verkiezing van 10 oktober 1976 te Koksijde voor de Raad van State ook in de eerste plaats vorderen op grond van opzettelijke onrechtmatige beïnvloeding van kiezers; dat zij als een geval van onrechtmatige beïnvloeding onder meer aanklagen het feit dat een vereniging, de « Kaartersclub, Jonger dan je denkt, Koksijde», die in werkelijkheid, volgens ver-zoekers, is opgetreden voor lijst nr. 3, op 22 september 1976 een rondreis per auto-car heeft ingericht waaraan meer dan driehonderd personen deelnemen, voor het grootste deel - zoals de bedoeling van de inrichters was - mannen boven de zestig, vrouwen boven de vijfenvijftig en gepensioneerde weduwen boven de vijfen-

    313

  • ( 18.145)

    veertig, die allen kosteloos meemochten, in gezelschap evenwel van ten minste vijf, door verzoekers met naam vernoemde «kandidaten of lijsttrekkers» van lijst nr. 3, welke vanzelfsprekend, naar het oordeel van verzoekers, getracht hebben de reis voor hen politiek rendabel te maken, op zijn minst door te trachten de sympathie van hun medereizigers te winnen, in hoofdzaak door te verschijnen als degenen aan wie de kosteloze reis te danken was, maar ook door het vertoon van persoonlijke belangstelling voor wie daaraan behoefte had en door het aanbieden van verfrissingen ; dat verzoekers verder benadrukken dat de inrichters een behoor-lijke financiële inspanning hebben moeten doen om van de reis te maken wat ze geworden Is : een karavaan van zeven autocars, een tocht die duurde van 8 uur tot 22.30 uur en die liep over Vlissingen, Antwerpen, Halle en vandaar terug naar Koksijde, een behoorlijk middagmaal en een avondmaal, twee maal een kleine show, gelegenheid tot dansen en een gratis tombola ; dat verzoekers verder een reeks gegevens aanbrengen welke moeten bewijzen dat, ook al werd de reis formeel door de « Kaartersclub » ingericht, de echte inrichters, zij die echt het initiatief namen en in werkelijkheid ook de kosten droegen, vooraanstaanden van lijst nr. 3 waren;

    Overwegende dat verzoekers in de door hen aangevoerde en hiervoor vermelde feiten een grond tot vernietiging van de verkiezing vinden niet alleen in zover die feiten als onrechtmatige beïnvloeding van kiezers kunnen worden aangemerkt, maar ook in zover ze een flagrante verbreking van de gelijkheid van de kandidaten in de kiesstrijd uitmaken ; dat verzoekers in dat verband meer bepaald wijzen op de voor een gemeenteverkiezing buitensporige kosten welke door of voor de kandidaten van lijst nr. 3 werden gedaan om door het inrichten van een reis de gunst van enkele honderden mensen te winnen ; dat zulks volgens verzoekers neerkomt op oneerlijke concurrentie tegen kandidaten die niet de middelen hebben om een dergelijke koste-lijke kiespropaganda te voeren ; dat zij stellen dat deze laatsten daardoor In hun recht om verkozen te worden zijn aangetast en dat de escalatie op het gebied van de kiespropaganda derhalve moet worden afgeremd om het gelijke recht te vrij-waren van iedereen om verkozen te worden ;

    Overwegende dat verzoekers tenslotte doen gelden dat volgens hun bereke-ningen een verlies van 22 stemmen voor lijst nr. 3, een wijziging in de zetel-verdeling ten gevolge heeft ; dat zij stellen dat de onrechtmatige beïnvloeding van meer dan driehonderd personen « van de derde leeftijd » in redelijkheid geacht moet worden ten minste een winst van 22 stemmen ten voordele van lijst nr. 3 te hebben opgeleverd; dat zij besluiten dat, rekening gehouden met de geringe verschuiving van stemmen die nodig maar voldoende is om de zetelverdeling te beïnvloeden, de door hen aangeklaagde onrechtmatige beïnvloeding van kiezers een grond tot ver-nietiging van de verkiezing uitmaakt ;

    Overwegende dat de personen, die in deze zaak de rol van verwerende partij hebben opgenomen, in hun memorie doen gelden dat het zoëven uiteengezet middel. zoals het voor de Raad van State is' aangevoerd, niet ontvankelijk is omdat ver-zoekers, onder meer in verband met de toerekening van de inrichting van de reis aan vooraanstaanden van lijst nr. 3, een reeks gegevens als bewijs aanvoeren die ze in eerste aanleg niet hebben doen kennen aan de bestendige deputatie ;

    Overwegende dat is aangenomen - in hoofdzaak om te voorkomen dat de werking van de regels, die korte beroepstermijnen in verkiezingszaken opleggen, door verzoekers ontkracht zou worden, maar ook om te vermijden dat de middelen tot onderzoek, waarover het provinciebestuur beschikt, buiten werking zouden wor-den gelaten en dat de bestendige deputatie, steunend op onvolledige gegevens, nutte-loze beslissingen zou nemen - dat bezwaarindieners, die door een bestendige depu-tatie worden afgewezen, in hoger beroep voor de Raad van State in beginsel alleen de middelen, die ze ontvankelijk voor de bestendige deputatie hebben! aangevoerd, mogen doen gelden, daarbij verstaan zijnde dat wat een middel inhoudt in de eerste plaats bepaald wordt door de feitelijke grondslag ervan ; dat evenwel ook is aange-nomen dat, indien het oorspronkelijk bezwaar een duidelijk verstaanbaar middel bevat, de omstandigheid dat dit middel - bijna noodzakelijk, de korte beroepstermijn in acht genomen - op onvoldoende of onvolledige wijze door concrete feiten of gegevens is gestaafd, de ontvankelijkheid van het middel niet beïnvloedt, maar, integendeel, aanleiding kan zijn om onderzoeksmaatregelen te verrichten ; dat de

    314

  • (18.145)

    mogelijkheid onderzoeksmaatregelen te verrichten logischerwijze insluit dat de be· langhebbende partijen zelf de concrete feiten of gegevens mogen aanbrengen, meer bepaald ook in hun verzoekschrift gericht tot de Raad van State ;

    Overwegende dat wat verzoekers voor de Raad van State als nieuwe gegevens aanbrengen, niet ertoe strekt een andere grondslag aan het door hen voor de be· stendige deputatie aangevoerde middel te geven, doch enkel bijkomende bewijs-elementen voor te leggen, teneinde wat ze hebben voorgehouden voor de bestendige deputatie en wat ze opnieuw voorhouden voor de Raad van State, geloofwaardig te maken, meer bepaald dat de Kaartersclub, als inrichter van de afkeurenswaardig geachte reis, enkel is opgetreden als tussenpersoon voor kandidaten van lijst nr 3 ten einde het laakbaar karakter van het beïnvloedingsmanceuver te bemantelen ; dat de exceptie derhalve niet kan worden aangenomen voor zover het is aangevoerd tegen de gegevens die de toerekening van de laakbare beïnvloeding aan kandidaten van lijst nr. 3 betreffen ;

    Overwegende evenwel dat niet als een ontvankelijk aangevoerde grond tot ver· nietiging van de verkiezing kan worden aangemerkt de aantasting, door de kandi· daten van lijst nr. 3, van het gelijke recht van de andere kandidaten om te worden verkozen, aantasting die het gevolg zou zijn van het te vele geld dat de kandidaten van lijst nr. 3 voor hun kiespropaganda hebben uitgegeven ; dat dit middel immers helemaal niet aan de bestendige deputatie' ter beoordeling werd voorgelegd, daar-gelaten nog of, in de huidige stand van de wetgeving, een voldoende rechtsgrond voor dit soort middel te vinden is, behalve dan juist de opvatting dat buitensporige uitgaven voor kiespropaganda moeten uitlopen op onrechtmatige beïnvloeding van kiezers;

    Overwegende dat de als verwerende partij optredende personen nog doen gel-den dat het middel enkel bestaat uit « loutere insinuaties ». uit « loutere veronder-stellingen:», en dat het daarom niet ontvankelijk is ;

    Overwegende dat verzoekers aan het door hen als onrechtmatige beïnvloeding van kiezers aangevoerde middel een duidelijke feitelijke grondslag hebben gegeven: dat het niet enkel gaat om insinuaties en veronderstellingen maar om preciese be-schuldigingen ; dat de exceptie niet gegrond is ;

    Overwegende, wat de toerekening van de aangeklaagde onrechtmatige beïn-vloeding van kiezers aan kandidaten van lijst nr. 3 betreft, dat het inderdaad juist is - zoals de als verwerende partij optredende personen voorhouden - dat ver· zoekers het bestaan van juridische bindingen tussen de Kaartersclub en kandidaten van lijst nr. 3 hebben aangetoond ; dat juridische bindingen evenwel in zaken als deze niet moeten bewezen worden om voor de Raad van State de toerekening van de uiteraard alleen maar electorale verantwoordelijkheid te kunnen doen ; dat voor die toerekening voldoende is dat uit de gegevens van de zaak blijkt dat kandidaten hebben geweten wat er te gebeuren stond en ook wetens het electoraal profijt van de operatie hebben aanvaard of hebben zoeken op te halen ; dat de gegevens van deze zlftik doen blijken dat een bepaalde kandidaat, eerst zelf en nadien door een tussenpersoon, met volharding de inrichting van de reis heeft nagestreefd en dat hij zelf en ten minste nog vier andere kandidaten van lijst nr. 3, waaronder de lijst· trekker, de rondreis van een hele dag met autocars gevuld met «personen van de » derde leeftijd », hebben meegemaakt ; dat de operatie, in het kader van de controle op het behoorlijk verloop van de kiesstrijd, tenminste moet worden toegerekend aan de zoëven bedoelde kandidaten welke het voordeel van de operatie hebben ge-zocht en dan ook de verantwoordelijkheid voor het eventueel electoraal laakbaar karakter ervan moeten dragen ;

    Overwegende dat personen die zich verkiesbaar stellen, voor het probleem staan niet alleen om hun politieke opvattingen aan hun kiezers te doen kennen. maar ook om zichzelf te doen kennen, meer bepaald als iemand die voor zijn kiezers en hun noden belangstelling heeft en die er echt iets wil voor doen ; dat kandidaten, zeker op lokaal niveau, om zich te doen kennen direct contact met hun kiezers zoeken en moeten zoeken, en daarvoor beroep doen op allerlei middeltjes om kiezers naar bijeenkomsten te lokken of om gewoon maar, door in de breedte gevoerde propaganda, de aandacht op hun persoon te vestigen ; dat wanneer het gezocht

    315

  • (18.145)

    effect van die middeltjes evenwel verder reikt dan zich te doen kennen of de aan-dacht op zich te vestigen, dat wanneer middeltjes gebruikt worden die bedoeld zijn om dieper in te werken dan alleen maar kiezers te verleiden door ten behoeve van bepaalde groepen een extra vertoon van sympathie ten beste te geven, dat wanneer, meer bepaald, gepoogd wordt de gunst van de kiezer te forceren door te trachten zijn erkentelijkheid af te dwingen door hem persoonlijk een voordeel te bezorgen waarvan de waarde op zijn situatie berekend is, dat wanneer een kandidaat het erop aanlegt, subtiel of anders, om zich bij kiezers met het imago van weldoener op te dringen teneinde zo hun welwillendheid voor een prijs of voor een prijsje te kopen - al is het geen omkopen -. dat wanneer de gebruikte mid-delt}es ertoe strekken op min of meer handige wijze bij de kiezer het gevoel bij te brengen dat hij, door het aannemen van een gunst, eigenlijk de morele verplichting heeft, wil hij niet voorkomen als een gemene profiteur, om als kleine wederdienst aan de kandidaat zijn stem te geven, dat wanneer middeltjes een dergelijk effect willen bereiken de grens van wat in de kiesstrijd toelaatbaar is, overschreden is en men staat voor onrechtmatige beïnvloeding van kiezers ; dat de vraag of de grens in een bepaald geval werkelijk overschreden is, afhangt van het soort kiezerspubliek waartoe de kandidaat zich heeft gewend met zijn een verplichting tot wederdienst suggerende middeltjes ; dat dergelijke middeltjes immers gemakkelijker effect hebben bij minder begunstigde sociale kategorieën, reden waarom die kategorieën bij voor-keur bewerkt worden, reden ook waarom de grens van wat ten hunnen opzichte toe-laatbaar is, nauwer moet getrokken worden om alzo een einde te maken aan prak-tijken die de kiesstrijd vervalsen en die bovendien getuigen van een vernederende geringschatting voor de groepen van mensen waarop die praktijken zijn gericht ; dat minder begunstigde gepensioneerden tot die groepen kunnen gerekend worden ; dat zij immers om reden van hun verminderd inkomen, hun verminderde activiteit, hun verminderde deelneming aan het maatschappelijk leven, hun gevoel van ver-minderde betrokkenheid bij wat zich in hun omgeving afspeelt, gemakkelijker door een handig kandidaat ertoe gebracht kunnen worden hun stem als prijs, als kleine wederdienst te geven voor echte of schijnbare belangstelling van die kandidaat voor hun persoon, voor echte of schijnbare vrijgevigheid b.v. bestaande in het vullen van een dag met een reis ;

    Overwegende dat de bestreden rondreis die door de Kaartersclub van Koksijde, handelend als tussenpersoon ten voordele van kandidaten van lijst nr. 3, op 22 sep-tember 1976 ten voordele van meer dan driehonderd gepensioneerden werd ingericht, moet worden beschouwd als een operatie die de grens overschrijdt van wat als ver-kiezingsvrijgevigheid toelaatbaar kan worden geacht ; dat wat de gepensioneerden geboden werd van zodanig aard was dat het besluit gewettigd is dat opzettelijk gepoogd werd die gemakkelijker beïnvloedbare personen het gevoel bij te brengen dat Zij toch wel, als kleine wederdienst voor de gegeven reis, hun stemmen zouden mogen geven aan hun vriendelijke weldoeners van één dag ; dat hun trouwens de geldwaarde, van wat ze kregen, werd duidelijk gemaakt; dat de circulaire, die het inrichten van de « onvergetelijke » reis bekendmaakte, immers deed weten pat wie niet in de kategorie viel om kosteloos mee te reizen, 480 fr. moest betalen, wat voor de gepensioneerde een vergelijkingspunt was om wat hem kosteloos geboden werd op zijn waarde te schatten ; dat 480 fr. voor een gemiddelde gepensioneerde die verstrooiïng zoekt in gemeenschappelijke rondreizen per autocar, geen onaanzienlijke som is ; dat de vasthoudendheid die in onderhavige zaak ten toon is gespreid om de door verzoekers afgekeurde rondreis in te richten, aantoont hoeveel belang de kandidaten van lijst nr. 3 te Koksijde aan die electorale operatie hebben gehecht; dat ook de aanwezigheid van de vijf kandidaten op de rondreis het zoeken naar electorale winst onmiskenbaar maakt ; dat door beroep te doen op de Kaartersclub om de reis te organiseren, de kandidaten van lijst nr. 3 hebben aangetoond dat zij bewust ervan waren dat het organiseren van die reis electoraal laakbaar was ;

    Overwegende dat de als verwerende partij optredende personen doen gelden dat de Kaartersclub in 1974 en in 1975 ook een kosteloze reis voor dezelfde soort mensen heeft ingericht ; dat de kosten van die reizen evenwel niet meer dan 100 fr. per man beliepen; dat die als verwerende partij optredende personen in staat blijken te zijn aan de Raad van State de facturen over te leggen waaruit blijkt welke som-men de Kaartersclub voor de reizen van 1974, 1975 en 1976 heef moeten betalen; dat

    316

  • door hen evenwel geen enkele inlichting wordt verstrekt betreffende de financiering van die reizen, zodat geen conclusies mogelijk zijn betreffende de vraag of alle drie de reizen altijd en volledig door de Kaartersclub me~ eigen middelen werden be-taald, dan wel of het altijd dezelfde weldoener was die direct of indirect voor de betaling van de facturen heeft gezorgd ; dat het niet-voorleggen van die inlichtingen het onmogelijk maakt de drie reiz·en op een essentieel punt met elkaar te vergelijken en dus met elkaar gelijk te stellen; dat bovendien de reizen in 1974 en 1975 niet in september plaats hadden en niet wordt staande gehouden dat ook toen politieke vooraanstaanden in gelijken getale met de autocars meegingen ; dat de reis van 22 september 1976 derhalve niet verschijnt als de gewone herhaling, maar als de heel bijzondere electorale herhaling van de twee vroeger ingerichte reizen ;

    Overwegende dat vaststaat dat tenminste een driehonderdtal gepensioneerden tot de reis aangelokt werden en dus blootgesteld werden aan de suggestie « geef als » kleine wederdienst uw stem aan wie U die « onvergetelijke » rondreis gegeven » heeft » ; dat een verschuiving van 22 stemmen ten nadele van lijst nr. 3 - in een bepaalde hypothese zelfs van 12 stemmen - een andere zetelverdeling had kunnen opleveren ; dat moet worden aangenomen dat de met volharding nagestreefde bewerking van driehonderd gepensioneerden inderdaad het door de kandidaten van lijst nr. 3 gezochte resultaat heeft opgeleverd, met name voldoende stemmen om de zetelverdeling ten gunste van lijst nr. 3 te hebben beïnvloed ; dat het middel gegrond is,

    BESLUIT:

    Artikel 1. - Het besluit van de bestendige deputatie van 17 november 1976 is vernietigd.

    Artikel 2. - Vernietigd is ook de gemeenteraadsverkiezing op 10 oktober 1976 gehouden te Koksijde.

    N• 18.146 - ARREST van 1 maart 1977 (IVd• Kamer) De HH. Mast, Eerste Voorzitter van de Raad van State, Vermeulen en Baeteman, verslaggever, staatsraden, en Van Assche, auditeur-generaal (anders-luidend advies)*.

    GEMEENTERAADSVERKIEZING TE HOOGSTRATEN ( Mr• Lambrechts en Bastaens)

    I. GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - Stemverrichtingen - Stemming bij volmacht

    Er ontstaat onz.qkerheid omtrent de betrouwbaarheid van bij vol-macht uitgebrachte stemmen op zicht van getuigschriften die van een bepaalde geneesheer uitgaan, wanneer die geneesheer een overdreven aantal gew.:eskundige attesten heeft afgeleverd, wanneer hij die attesten heeft afgeleverd op gepolycopieerde formulieren zadat hij ze niet met de vereiste zorgvuldigheid voor ieder afzonderlijk geval kan hebben opge-steld, wanneer hij er zelfs aflev.qrde zander de patiënt te hebben gezien, en wanneer hij, ditmaal in overtreding met de wet, in een aantal gevallen niet alleen geneeskundige getuigschriften heeft af geleverd, maar ook de kiesbrieven en de in blanco gelaten volmachten heeft opgehaald, om dan zelf personen als volmachtdragers aan te duiden waarvan hij de zekerheid

    • Het Auditoraat was van oordeel dat het omstreden koffiefeest, rekening gehouden met de feitelijke gegevens van de zaak, niet kon worden beschouwd als een ongeoorloofd kies-maneuver. Het stelde verder dat de onregelmatige volmachten betrekking hadden op een kleiner aantal kiezers dan nodig was om de zetelverdeling over de lijsten te wijzigen.

    317

  • ( 18.146)

    had dat ze voor de lijst van zijn broer en schoonbroer zouden stemmen. Zulke handelwijze is des te meer laakbaar, wanneer men rekening houdt met de afhankelijkheid van de zieke tegenover zijn geneesheer.

    II. GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - Kiespropaganda en vrijheid van stemming - Aanbieding van eetmalen aan de kiezers

    Het aanbieden van een kosteloos koffiefeest en zelfs het kosteloos vervoer naar dit feest zijn op zichzelf geen laakbare handelingen. De zaken liggen echter anders wanneer een dergelijk feest op de vooravond van de verkiezingen wordt georganiseerd voor een groot aantal personen en duidelijk met de bedoeling het de kandidaten van een bepaalde lijst mogelijk te maken met die personen in een voor hen gunstige stemming om te gaan.

    De omstandigheid dat de verzaeker ook dergelijke feesten heeft georganiseerd, op andere tijdstippen en buiten de periode van de ver-kiezingen, doet niets af aan het ongeoorloofde karakter van het omstreden koffiefeest. Aan verzoeker kan ook niet worden verweten die handeling te hebben bekritiseerd.

    Gezien het verzoekschrift dat Jozef Van Aperen, eerste kandidaat op lijst nr. 11 (U.G.B.), op 6 december 1976 heeft ingediend om, in hoger beroep tegen een beslissing van 23 november 1976 van de bestendige deputatie van de provincie-raad van Antwerpen, die de gemeenteraadsverkiezing van 10 oktober 1976 te Hoogstraten goedkeurt, de vernietiging van die gemeenteraadsverkiezing te bekomen ; dat de beroepen beslissing bij. ter post aangetekende brief van 30 november 1976 ter kennis van verzoeker werd gebracht ;

    Overwegende dat de vormvereisten voorgeschreven bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 juli 1956 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, in geval van beroep als bedoeld bij artikel 76bis van de gemeentekieswet, werden nageleefd ;

    Gezien de memories van antwoord neergelegd door E. Rigouts, J. Aerts en C. Vermeiren ;

    Overwegende dat verzoeker aanvoert dat een geringe verschuiving van stem-men volstond om een zetel toe te wijzen aan de lijst waarvan hij de lijsttrekker was ten nadele van de lijst waarvoor de belanghebbende partijen optreden ; dat hij betoogt dat de verkiezingen te Hoogstraten een onregelmatig verloop kenden, 1° om-dat op 6 oktober 1976 te Minderhout in de parochiale zaal een koffietafel georga. niseerd werd door ofwel het A.C.W. en de boerengilde of door de verschillende verenigingen van gepensioneerden, voor een vierhondertal personen, waar gratis koffie en worstenbrood werden aangeboden en waar de meeste kandidaten van lijst nr. 4 aanwezig waren, die de aanwezigen hebben aangezet om voor die lijst te stemmen ; dat volgens verzoeker een aantal van die gepensioneerden vervoerd werden van Hoogstraten naar Minderhout en dat de onkosten terugbetaald werden door het A.C.W., met tussenkomst van een kandidaat van dezelfde lijst nr. 4, 2° om-dat volgens verzoeker A. Faes, geneesheer te Hoogstraten, broer van een kandidaat en schoonbroer van een andere kandidaat, steeds van dezelfde lijst nr. 4, vijfen-veertig geneeskundige attesten heeft afgeleverd om kiezers toe te laten bij volmacht te stemmen terwijl in het totaal vierentachtig personen bij volmacht hebben ge-stemd, 3° omdat in een aantal gevallen die dokter niet alleen de attesten afleverde, doch ook de kiesbrieven en de volmachten ophaalde en zorgde voor de aanduiding van de gevolmachtigden, waardoor in een aantal gevallen de lijst nr. 4 bevoordeligd werd;

    Overwegende dat de arrondissementscommissaris van Mechelen in opdracht van de gouverneur van de provincie Antwerpen een uitgebreid onderzoek heeft

    318

  • (18.146)

    gedaan over de gegevens waarop verzoeker zijn bezwaar voor de bestendige depu· tatie steunde ; dat uit de uitslag van de verkiezingen blijkt dat een verschuiving van 35 stemmen de zetelverdeling kon veranderen en voordele van de lijst waarvan verzoeker lijsttrekker is en dit ten nadele van de lijst nr. 4 ;

    Overwegende dat luidens artikel 147bis, § 1. 1°, van het kieswetboek de kiezer die wegens ziekte of gebrekkigheid niet in staat is om zich naar het kiesbureau te begeven of er naartoe gevoerd te worden, een andere kiezer kan machtigen om in zijn naam te stemmen ; dat deze onbekwaamheid moet blijken uit een medisch attest en dat geneesheren die als kandidaat zijn voorgedragen een dergelijk attest niet mogen afgeven ; dat artikel 147bis, § 2, bepaalt : « de gemachtigde wordt door de » volmachtgever vrij aangewezen uit de kiezers . " » ;

    Overwegende dat de broer van Dr. A. Faes voorgedragen werd als elfde kan-didaat van lijst nr. 4 en zijn schoonbroer N. Janssen als «lijstduwer» van dezelfde lijst ; dat beiden verkozen werden ; dat eerstgenoemde kandidaat verklaarde niets af te weten van de volmachten-kwestie ;

    Overwegende dat uit het voormelde onderzoek van de arrondissementscommis-saris blijkt dat in de vier stemburelen van de kerngemeente Hoogstraten 84 kiezers met volmacht voor een ander kiezer gestemd hebben, waarvan 45 op grond van een getuigschrift afgeleverd door Dr. A. Faes, hetzij in 53,57 % van de gevallen ; dat steeds volgens dit verslag « naast Dr. Faes er 4 andere huisartsen in de fusie· » gemeente gevestigd zijn en dat door 11 verschillende andere omnipractici en » enkele specialisten attesten werden afgeleverd in de fusiegemeente Hoogstraten » met het oog op de verkiezingen » ; dat Dr. A. Faes daaromtrent ondervraagd, verklaarde : « Ik vind het logisch, ik ben een van de oudste dokters in Hoog· »straten»;

    Overwe;gende dat Dr. A. Faes op voorhand getijpte formulieren gebruikte om het stemmen bij volmacht mogelijk te maken, zodat alleen de naam van de betrokken kiezer en de handtekening van de dokter er moesten op aangebracht worden ; dat Dr. A. Faes aan de arrondissementscommissaris verklaard heeft dat « nog de »donderdag vóór de verkiezing de secretaris C.0.0. (hem) op het bureel van »die instelling (had) gevraagd nog een paar attesten te ondertekenen daar Dr. Franssen vertrokken was. Ik herinner mij een naam: ". Dat was geen patiënte van »mij, ". » ; dat dezelfde verklaring laat blijken : 1° dat Dr. A. Faes een kiezer aangeraden heeft met volmacht te stemmen en dat die

    kiezer dan de door hem ondertekende volmacht, zonder door hem aangeduide volmachtdrager heeft meegegeven « met het verzoek democratisch te stemmen»,

    2° dat hij van twee andere kiezers « de beide volmachten had gekregen maat< op verzoek van (een derde) ." werden ze dan met mijn (d.i. van Dr. Faes) instem-» ming door de begunstigde volmachtdragers terugegeven »,

    3° dat andere kiezers hem « persoonlijk gevraagd hadden met volmacht te laten »stemmen':!>,

    4° dat een andere kiezer « mij haar volmacht heeft overhandigd vóór haar opname » in het ziekenhuis, met het verzoek dat er katholiek zou gestemd worden » ;

    Overwegende dat L. Brosens en J. Willemsen verklaarden dat Dr. A. Faes de volmachten en kiesbrieven opvroeg ; dat verder uit niet betwiste overgelegde stukken moet worden afgeleid dat onder meer als volmachtdragers en op grond van een geneeskundig getuigschrift van Dr. A. Faes stemden: C. Janssen, schoonvader van Dr. Faes, J. Janssen, echtgenote van kandidaat J. Faes, J. Adams, schoonmoeder van kandidaat J. Faes, A. Van Huffel, kandidaat op lijst nr. 4, Quirijnen Monique, echtgenote Van Huffe!, en J. Faes, kandidaat op dezelfde lijst;

    Overwegende dat die gegevens het besluit wettigen a) dat Dr. A. Faes - zij het dat zulks hem wettelijk niet verboden is - een overdreven aantal geneeskundige attesten heeft afgeleverd, b) dat hij die gepolycopieerde attesten niet met de vereiste zorgvuldigheid voor ieder afzonderlijk geval kan hebben opgesteld en er zelfs afleverde zonder de patiënt te hebben gezien, c) dat Dr. A. Faes, ditmaal in over-treding met de wet, in een aantal gevallen niet alleen geneeskundige getuigschriften afgeleverd heeft maar ook de kiesbrieven en de in blanco gelaten volmachten heeft opgehaald, om dan zelf als volmachtdragers aan te duiden personen waarvan hij de

    319

  • ( 18.146) l l' zekerheid had dat ze voor de lijst van zijn broer en schoonbroer zouden stemmen; dat zulke handelswijze des te meer laakbaar is, rekening gehouden met de afhanke-lijkheid van de zieke tegenover zijn geneesheer ; dat dit optreden van Dr. A. Faes onzekerheid doet ontstaan omtrent de betrouwbaarheid van de reeks stemmen bij volmacht uitgebracht op zich van getuigschriften die van hem uitgaan ;

    Overwegende dat uit het aangehaalde onderzoek bovendien kan worden afgeleid dat een koffiefeest voor gepensioneerden van de vijf gemeenten die de nieuwe gemeente Hoogstraten vormen vóór de eerste maal op 6 oktober 1976, enkele dagen voor de verkiezing, ingericht werd door het A.C.W. en de boerengilden; dat uitnodigingen voor hetzelfde koffiefeest uitgingen een eerste maal van de voor-zitter van de gepensioneerdenbond Minderhout voor een verbroederingsfeest van de gepensioneerden, een volgende maal van de burgemeesters van Minderhout en Wor-tel voor een feest van de gepensioneerden, dat verbroederingsfeesten die vroeger plaats vonden steeds georganiseerd werden op uiteenlopende tijdstippen afzonderlijk door de onderscheiden bonden van gepensioneerden van Meer, Meerle, Minderhout, Hoogstraten, Merksplas, Baarle-Hertog en Wortel; dat, ongeacht de omstandigheid of dit koffiefeest sedert lange tijd of enkel een veertiental dagen voordien gepland werd, het plaats had op de vooravond van de gemeenteverkiezingen, waarvan de datum wettelijk vaststaat ; dat niet betwist wordt dat op dit koffiefeest voor gepen-sioneerden en hun echtgenoten meer dan vierhonderd personen aanwezig waren, dat gratis koffie en worstenbrood aangeboden werden ; dat een aantal kandidaten van de C.V.P. lijst aanwezig waren en dat redelijkerwijze moet aangenomen worden - ook al hebben die kandidaten aan de arrondissementscommissaris verklaard op dat feest geen propaganda te hebben gevoerd - dat die kandidaten de aandacht op hun kandidaturen gevestigd hebben ; dat ook vaststaat dat de tweeëndertig frank verplaatsingsonkosten van de tweeënvijftig gepensioneerden van Hoogstraten be-taald werden door de bond van gepensioneerden doch dat A. Van Huffel. verkozen kandidaat, op het feest verklaarde dat de vakbond die reiskosten zou terugbetalen en dat zulks ook gebeurd is ;

    Overwegende dat in de memorie van antwoord gesteld wordt dat het verbroe-deringsfeest van 6 oktober 1976 geen eenmalige gebeurtenis is, dat aan de aanwezig-heid van kandidaten geen betekenis mag gegeven worden, dat eigenlijk geen kosteloze prestaties geleverd werden en dat het kosteloos vervoer een niet ongewoon gebruik is, ook dat verzoeker Van Aperen koffietafels en andere activiteiten voor gepensio-neerden heeft georganiseerd en dat hij een « politiek cachet» heeft gegeven aan dat feest van 6 oktober 1976 in een kiespamflet van 5 oktober 1976 ;

    Overwegende dat het aanbieden van een kosteloos koffiefeest en zelfs het kosteloos vervoer naar dit feest op zichzelf geen laakbare handelingen zijn; dat de zaken echter anders liggen wanneer dergelijk feest op de vooravond van de ver-kiezingen wordt georganiseerd voor een groot aantal personen en duidelijk met de bedoeling het de kandidaten van een bepaalde lijst mogelijk te maken met die per-sonen in een voor hen gunstige stemming om te gaan ; dat de omstandigheid dat ver-zoeker ook dergelijke feesten heeft georganiseerd - op andere tijdstippen en buiten de periode van de verkiezingen - niets afdoet aan het ongeoorloofde karakter van het koffiefeest van 6 oktober 1976; dat verzoeker ook niet kan verweten worden die handeling te hebben bekritiseerd ;

    Overwegende dat een verschuiving van vijfendertig stemmen de verdeling van de zetels over de lijsten kan veranderen ten nadele van lijst nr. 11 ; dat de hiervoor vastgestelde onregelmatigheden bij de stemmingen met volmacht en de laakbare poging tot beïnvloeding van de kiezers door het koffiefeest voor vierhonderd geno-digden op de vooravond van de verkiezing, beide samen, geacht moeten worden ten minste 35 kiezers te hebben beïnvloed ; dat de middelen van verzoeker gegrond zijn.

    BESLUIT:

    Artikel 1. - Het besluit van 23 november 1976 va~ de bestendige deputatie van Antwerpen is vernietigd.

    Artikel 2. - De gemeenteraadsverkiezing die op 10 oktober 1976 te Hoog-straten plaats had, is vernietigd.

    320

  • Nr 18.147 - ARREST van 1maart1977 (IVde Kamer) De HH. Mast, Eerste Voorzitter van de Raad van State, Vermeulen en Baeteman, verslaggever, staatsraden, en Deroover, auditeur.

    GEMEENTERAADSVERKIEZING TE MOL (Mr Boes)

    GEMEENTERAADSVERKIEZINGEN - V e:rrichtingen die de stemming voorafgaan - Stembiljetten

    In casu, beantwoordt de voorstelling van de stembrieven niet alleen aan de wettelijke voorschriften, doch zijn de onderscheiden lijsten van elkaar afgescheiden door een tussenruimte van 2 mm. en zijn ze door de horizontale en verticale aflijning in separaat aangegeven kolommen ingedeeld. Voor een gewoon oplettend kiezer is het duidelijk dat de vakjes voor de naamstemmen rechts van de namen van de kandidaten komen.

    Gezien het verzoekschrift van 7 december 1976 waarin J. Sleeckx, W. Pau· wels, F. Huysmans en J. Franckx, kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezing van 10 oktober 1976 te Mol, bij de Raad van State in beroep komen van de beslissing van 23 november 1976 waarbij de bestendige deputatie van de provincieraad van Antwerpen hun « bezwaar » als ongegrond verwerpt en de gemeenteraadsverkiezing te Mol goedkeurt ;

    Overwegende dat de vormvereisten voorgeschreven bij artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 juli 1956 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling administratie van de Raad van State, in geval van beroep als bedoeld bij artikel 76bis van de gemeentekieswet, werden nageleefd ;

    Overwegende dat verzoekers aanvoeren « dat de stembiljetten gebezigd bij voornoemde gemeenteraadsverkiezingen zó waren opgesteld dat bij de kiezers ver· » warring tussen de onderscheiden lijsten in de hand werd gewerkt»; dat volgens hen een te kleine ruimte was gelaten tussen de onderscheiden lijsten en dat de horizontale aflijning boven aan de lijsten duidelijker was dan de vertikale, zodat de kiezers er toe gebracht werden eerder vóór de naam van de kandidaten van de lijst van hun keuze - en dus voor kandidaten van een andere lijst - te stemmen, dan wel achter de naam ; dat die tekortkoming in de grafische voorstelling van de kies-brieven, steeds volgens verzoekers, een duidelijke invloed heeft gehad op de uitslag van de verkiezingen omdat meer dan vroeger voor afzonderlijke kandidaten gestemd werd ; dat zulks ook volgens hen blijkt uit het grote aantal ongeldige stemmen, wat overigens op verzoek van getuigen genoteerd werd in het proces-verbaal van het stemopnemingsbureau nr. 1 ;

    Overwegende dat verzoekers niet beweren dat de stembiljetten die voor de gemeenteraadsverkiezing te Mol werd gebruikt, opgemaakt en gedrukt werden in strijd met artikel 30 van de gemeentekieswet of met de onderrichtingen waarnaar door die bepaling verwezen wordt ;

    Overwegende dat de voorstelling van de stembrieven niet alleen beantwoordt aan de wettelijke voorschriften, doch dat de onderscheiden lijsten van elkaar zijn afgescheiden door een tussenruimte van 2 mm. en dat die lijsten door de horizontale en verticale aflijning in separaat aangegeven kolommen zijn ingedeeld ; dat het voor een gewoon oplettend kiezer duidelijk is dat de vakjes voor de naamstemmen rechts van de namen van de kandidaten komen en dat zulks des te duidelijker is dat vóór de eerste lijs~ geen vakjes met witte ruimte voorkomen, terwijl het feit dat voor de laatste lijst de vakjes rechts staan ook een duidelijke aanwijzing is dat rechts van de kandidaten moet worden gestemd ; dat de stembiljetten met vijf lijsten voldoende overzichtelijk en duidelijk waren;

    Overwegende dat alleen in één stemopnemingsbureau op tien een opmerking omtrent de typografische voorstelling van de stembrieven door getuigen werd ge•

    321

  • maakt, terwijl, zoals de bestendige deputatie het aanstipt, niet meer dan 4,9 3 blanco en ongeldige stemmen geteld worden, wat minder is dan bij vorige verkie-zingen te Mol en niet hoger dan het gemiddelde in andere gemeenten ; dat, zelfs al mocht de aangeklaagde tekortkoming enige invloed hebben gehad, ze in ieder geval niet van aard was om een stemmenverschuiving van tweehonderd stemmen te ver-oorzaken, aantal nodig om een zetelverschuiving tot gevolg te hebben ; dat het beroep dient verworpen te worden,

    BESLUIT:

    Enig artikel. - Het besluit van 23 november 1976 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Antwerpen betreffende de uitslag van de gemeenteraads-verkiezing van 10 oktober 1976 te Mol, is bevestigd.

    N° 18.148 en 18.149 - ARRESTEN van 2 maart 1977 (lilde Kamer) De HH. Sarot, kamervoorzitter, verslaggever, van den Bossche en Ligot, staatsraden, en Ronsmans, auditeur (nr. 18.148), en Hoeffler, eerste auditeur (nr 18.149).

    nr 18.148 - LAMBERT t/ Stad Luik en Belgische Staat, ver-tegenwoordigd door de Minister van Tewerkstel-ling en Arbeid, van Waalse Aangelegenheden en van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting ( Mr Lambert)

    nr 18.149 - N.V. CONSTRUI-HOME (Mr Putzeys) t/ Bel-gische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Landsverdediging en van Brusselse Aangele-genheden ( Mr Lambert) - Tussenkomende partij : Altmann ( Mr• Thiébaut en van Compernolle)

    RECHTSPLEGING - Afstand van het geding Afstand van het geding ingediend door de raadsman van de ver-

    zoekende partij.

    (nr. 18.148) Gezien het op 19 januari 1976 ingediende verzoekschrift, waarbij Lambert Fulgence de nietigverklaring vordert van : « 1. de beslissing waarbij door het college van burgemeester en schepenen van de » stad Luik aan de samenwerkende vennootschap « La Maison Liégeoise » waar-» van de zetel gevestigd is te Luik, Quai Van Beneden 1. een bouwvergunning, » nummer 48.756 B, gedagtekend 4 april 1975, verleent tot oprichting van een » gebouw, avenue du Centenaire te Luik wordt toegestaan ; » 2. het koninklijk besluit van 27 november 1972 houdende goedkeuring van het » bijzonder plan van aanleg 15ter F 3, hetwelk op 24-04-1972 was goedgekeurd » door de gemeenteraad van de stad Luik ;

    Gezien de brief, op 20 december 1976 aan de Raad van State gericht door verzoekers raadsman ;

    Overwegende dat verzoekers raadsman bij zijn evengenoemde brief van 20 de-cember 1976 aan de Raad van State een door zijn cliënt ondertekende akte van afstand heeft gezonden ; dat niets het toewijzen van de afstand in de weg staat,

    (Afstand van het geding - kosten ten laste van verzoeker)

    * * *

    322

  • (nr. 18.149) Gezien het op 16 april 1975 ingediende verzoekschrift, waarbij de naamloze vennootschap « Construi-Home » de nietigverklaring vordert van « het k~ » ninklijk besluit ... van 18 februari 1975 dat recht heeft gedaan aan het door ver-» zoekster ingestelde beroep tegen het besluit van de bestendige deputatie van de pro-» vincieraad van Brabant dd. 15 maart 1971 en haar voorwaardelijk vergunning »verleent om een flatgebouw op te richten aan de Zevenbunderslaan 136 tot 142 te »Vorst»;

    Gezien het op 16 oktober 1975 ingediende verzoekschrift, waarbij Gaby Alt-mann, weduwe van Lardlnois, vraagt om als tussenkomende partij te mogen op-treden;

    Gelet op het bevel van 4 november 1975 dat de tussenkomst toelaat;

    Gezien de brief, op 4 januari 1977 aan de Raad van State gericht door de advocaat die het verzoekschrift heeft ondertekend ;

    Overwegende dat een koninklijk besluit van 3 november 1971 recht heeft ge-daan aan het door de naamloze venootschap Construl-Home ingestelde beroep tegen het besluit van 15 maart 1971 van de bestendige deputatie van de provincieraad van Brabant, die vergunning weigerde voor de oprichting van een flatgebouw aan de Zeven Bunderslaan 136 tot 142 te Vorst, en de gevraagde bouwvergunning heeft ver-leend; dat dit besluit bij arrest van de Raad van State van 7 december 1973 is ver-nietigd ; dat de Koning opnieuw uitspraak heeft gedaan over dat beroep en het heeft toegewezen bij het bestreden koninklijk besluit van 18 februari 1975, waarvan artikel 1. tweede lid, de bouwvergunning verleent, onder meer op voorwaarde dat de bouw-hoogte met twee normale verdiepingen wordt verminderd ;

    Overwegende dat een koninklijk besluit van 23 december 1976 dit artikel 1. tweede lid, van het koninklijk besluit van 18 februari 1975 heeft opgeheven voor zover het aan de afgifte van de bouwvergunning de bovenvermelde voorwaarde verbindt dat de advocaat die het verzoekschrift heeft ondertekend, in zijn brief van 4 januari 1977 aan de Raad van State vraagt « de afstand te willen toewijzen », op grond van een beslissing van de raad van beheer van de naamloze vennootschap Construi-Home van 1 december 1976 die aan haar afgevaardigde beheerder Z.M. Kruch onder meer opdracht gaf «het op 16 april 1975 Ingediende verzoekschrift in te »trekken » ; dat de advocaat die het verzoekschrift heeft ondertekend heeft verklaard de afstand te handhaven toen hij ter terechtzitting van 18 februari 1977 vernam dat tegen het besluit van 23 december 1976 beroep was ingesteld bij de Raad van State ;

    Overwegende dat niets het toewijzen van de afstand in de weg staat, (Afstand van het geding - kosten ten laste van de verzoekster en van de

    tussenkomende partij)

    N• 18.150 - ARREST van 3 maart 1977 (Vide Kamer) De HH. Rémion, kamervoorzitter, verslaggever, Tapie en Grégoire, staats· raden, en Dumont, eerste auditeur (andersluidend advies)*.

    BRUSSELSE AGGLOMERATIE en consorten (M• Putzeys) t/ Belgische Staat, vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken

    I. AGGLOMERATIES EN FEDERATIES VAN GEMEENTEN - Be· voegdheden

    • Het Auditoraat was van oordeel dat artikel 60 van de wet van 26 juli 1971 de toetreding van agglomeraties tot nieuwe intercommunale verenigingen niet toelaat.

    323

  • ( 18.150)

    II. INTERCOMMUNALE VERENIGINGEN - Toetreding - Agglomeraties en federaties van gemeenten

    Met de artikelen 108, derde lid, en 108bis, § 3, van de Grondwet heeft de grondwetgever, ten aanzien van verenigingen van gemeenten, geen beperking gelegd op de bevoegdheid die hij met artikel 108bis, § 1, aan de wetgever heeft verleend tot het bepalen van de organisatie en de bevoegdheid van agglomeraties en federaties van gemeenten.

    Aangezien de wetgever nergens te kennen heeft gegeven dat hij het anders wilde, moet aangenomen worden dat hij met artikel 4, § 2, 9', van de wet van 26 juli 1971 bedoeld heeft aan de agglomeraties een bevoegdheid te verlenen die bestaanbaar was met die welke hij de ge-meenten liet behouden.

    Artikel 60 van de wet van 26 juli 1971 treft generlei regeling voor de speciale feitelijke toestanden waaraan de grondwetgever in 1970 had gedacht, met name de gevallen waarin een intercommunale vereniging sommige aangelegenheden zal beheren die verder gemeentelijk blijven en andere die dit niet meer zijn. Als hieruit afgdeid zou moeten worden dat een agglomeratie niet mag toetreden tot een intercommunale vereniging waarvan de doelstellingen een of meer van de in artikel 4, § 2, van de wet van 26 juli 1971 genoemde attributen bestrijken, wu de conclusie zijn dat de uitoefening van die attributen door de agglomeratie, ten aan-zien van die doelstellingen, onwerkzaam wu worden gemaakt alleen al door het bestaan van de vereniging waaruit de agglomeratie wu zijn geweerd, terwijl de vorming van een zodanige ver.eniging alleen afhangt van het samengaan van de wilsuitingen van andere bestuursoverheden. Een dergelijke beperking van de strekking van artikel 4, § 2, kan, nu de parlementaire voorbereiding van de wet van 26 juli 1971 er het stil-zwijgen toe doet, niet geacht worden met de wil van de wetgever te stroken. Om de zelf de redenen moet aangenomen worden dat de wet van 26 juli 1971 impliciet de wet van 1 maart 1922 heeft gewijzigd in de mate waarin dat nodig was om agglomeraties toe te staan, toe te treden tot intercommunale verenigingen waarvan de doelstelling ressorteert onder een van de attributen die aan de agglomeraties zijn opgedragen door of krachtens de wet van 26 juli 1971.

    In acht genomen dat de wet van 26 juli 1971 impliciet de wet van 1 maart 1922 gewijzigd heeft om de agglomeraties in staat te stellen, wnodig in de boezem van intercommunale verenigingen, de in artikel 4, § 2, van de wet van 26 juli 1971 bedoelde bevoegdheden in hun volheid uit te oefenen, moet aangenomen worden dat zij hun evenw heeft toege-staan die bevoegdheden uit te oefenen door deel te nemen aan de vorming, met gemeenten, van nieuwe intercommunale verenigingen, op voorwaarde dat deze tot doel hebben samen het beheer te voeren in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de gemeenten zijn blijven behoren en in andere die aan de agglomeraties zijn overgedragen.

    Gezien het op 11 april 1975 ingediende verzoekschrift, waarbij de Brusselse agglomeratie de nietigverklaring vordert van het haar op 14 februari 1975 ter kennis gebrachte «koninklijk besluit van 5 februari 1975 houdende vernietiging

    324

  • (18.150)

    »van de beslissing (van 18 december 1974) van de Brusselse agglomeratie-» raad tot deelneming aan de openbare maatschappij voor de hernieuwing van de » Maalbeekvallei en tot goedkeuring van de statuten van die maatschappij » ;

    Gezien het op 11 april 1975 ingediende verzoekschrift waarbij de gemeente Etterbeek de nietigverklaring vordert van het haar op 13 februari 1975 ter kennis gebrachte «koninklijk besluit nr. 2.51/S. van 5 februari 1975 houdende vernietiging »van de beslissing van 12 december 1974 van de gemeenteraad van Etterbeek tot » goedkeuring van : » 1° de oprichting van een openbare maatschappij voor de hernieuwing van de » Maalbeekvallei, » 2° de statuten van die maatschappij, » 3° de principiële inschrijving op aandelen om het maatschappelijk fonds te vor-» men»;

    Gezien het op 22 mei 1975 ingediende verzoekschrift, waarbij de gemeente Elsene de nietigverklaring vordert van het haar op 10 april 1975 ter kennis ge-brachte «koninklijk besluit nr. 251/S van 28 maart 1975 houdende vernietiging van »de beslissing van de gemeenteraad van Elsene dd. 12 december 1974 tot goed-» keuring van : » 1° de oprichting van een openbare maatschappij voor de hernieuwing van de » Maalbeekvallei, » 2° de statuten van die maatschappij, » 3° de principiële inschrijving op aandelen om het maatschappelijk fonds te vor-» men»;

    Overwegende dat het koninklijk besluit van 5 februari 1975 vernietigt « de »beslissing van de agglomeratieraad van Brussel dd. 18 december 1974 tot deel-» neming aan de openbare maatschappij voor de hernieuwing van de Maalbeek-» vallei en tot goedkeurinçi van de statuten van die maatschapoij » ; dat dit ko-ninklijk besluit als volgt gemotiveerd is : ·

    « Gelet op het ontwerp van de statuten gevoegd bij bovenvermelde beslissing, »inzonderheid op artikel 3 waaruit blijkt dat genoemde openbare maatschappij » voor de vernieuwing van de Maalbeekvallei zal beheerst worden door de wet »van 1 maart 1922 op de vereniging van gemeenten tot nut van het algemeen; ·

    »Gelet op artikel 108bis, § 3, van de Grondwet; »Overwegende dat alhoewel die grondwettelijke bepaling toestaat dat verschei-

    » dene federaties van gemeenten zich met elkaar verstaan of zich met elkaar of »met een of meer agglomeraties verenigen, zij daarentegen niet toelaat dat een >-'agglomeratie van een vereniging van gemeenten deel uitmaakt ;

    » Overwegende dat de publiekrechtelijke personen zich slechts met elkaar of » met partikulieren mogen verenigen wanneer en voor zover hun dat recht hetzij »door de Grondwet hetzij door de hen betreffende organieke wet is erkend;

    » Overwegende dat het recht deel uit te maken van een vereniging van ge-» meenten, noch bij de Grondwet, noch bij de wet van 26 juli 1971 houdende organi-» satie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten, noch bij de wet van » 1 maart 1922 betreffende de vereniging van gemeenten tot nut van het algemeen, »noch bij enige andere wettelijke bepaling aan de agglomeraties is verleend : » dat hieruit derhalve volgt dat de bovenvermelde beslissing van de agglomeratie-» raad van Brussel dd. 18 december 1974 strijdig is met de wet;

    !»Gelet op de wet van 1 maart 1922 betreffende de vereniging van gemeenten » tot nut van het algemeen, inzonderheid op artikel 1 ;

    »Gelet op de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties » en de federaties van gemeenten, inzonderheid op artikel 56 » ;

    Overwegende dat het koninklijk besluit van 5 februari 1975 vernietigt « d~ »beslissing van 12 december 1974 van de gemeenteraad van Etterbeek tot goed-» keuring van de oprichting en van de statuten van een openbare vereniging voor » de vernieuwing van de Maalbeekvallei .» ; dat dit koninklijk besluit als volgt ge-motiveerd is :

    «Gelet op het ontwerp van de statuten gevoegd bij bovenvermelde beslissin-» gen, inzonderheid op de artikelen 2 en 3 waaruit respectievelijk blijkt dat ge-

    325

  • ( 18.150)

    » noemde openbare maatschappij de vernieuwing van een landschap tot maatschap-» pelijk doel heeft en dat die maatschappij zal beheerst worden door de wet van » 1 maart 1922 op de vereniging van gemeenten tot nut van het algemeen;

    » Gelet op artikel 31 van de Grondwet ; »Gelet op de wet van 1 maart 1922 op de vereniging van gemeenten tot nut

    » van het algemeen, inzonderheid op artikel 1 ; »Gelet op de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties

    » en de federaties van gemeenten, inzonderheid op de artikelen 4, § 2, 9° ; »Overwegende dat de verenigingen van gemeenten alleen de verwezenlijking

    »van een aangelegenheid van gemeentelijk belang mogen nastreven ; » Overwegende dat de vernie~wing van landschappen een aangelegenheid is

    »waarvoor de gemeentelijke bevoegdheden krachtens artikel 4, § 2, 9°, van de »wet van 26 juli 1971 aan de agglomeratie zijn overgedragen; dat hieruit dus » noodzakelijk volgt dat die aangelegenheid voortaan niet meer behoort tot de be-» voegdheid van de gemeenten die een agglomeratie vormen ; dat die gemeenten » dienvolgens geen verenigingen van gemeenten meer kunnen oprichten die de » vernieuwing van de landschappen als maatschappelijk doel hebben ; dat de ge-» meenteraad met zijn beslissing van 12 december 1974 derhalve zijn bevoegdheden » is te buiten gegaan ;

    .» Gelet op de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties » en de federaties van gemeenten, Inzonderheid op artikel 56 ;

    » Gelet op artikel 87 van de gemeentewet» ; Overwegende dat het koninklijk besluit van 28 maart 1975 vernietigt

    «de beslissing van de gemeenteraad van Elsene van 12 december 1974 tot goed-» keuring van de oprichting en van de statuten van een openbare maatschappij » voor de hernieuwing van de Maalbeekvallei » ; dat het op dezelfde wijze gemo-tiveerd is als het koninklijk besluit van 5 februari 1975 hetwelk betrekking heeft op de voornoemde beslissing van de gemeenteraad van Etterbeek ;

    Overwegende dat de Brusselse agglomeratie een eerste middel ontleent aan de schending van « de artikelen 108bis, § § 1 en 3, van de Grondwet, van artikel » 35, § 1. van de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties » en de federaties van gemeenten, en van artikel 4, tweede lid, van het koninklijk »besluit van 6 juni 1972 tot regeling van het administratief toezicht op de » agglomeraties, de federaties, de gemeenten die er toe behoren en de commissies »voor de cultuur, aan dwaling of tegenspraak in de motieven en aan machts-» overschrijding, »doordat de tegenpartij verzoeksters vereniging met andere openbare personen dan » de federaties van gemeenten als onwettig aanmerkt, »terwijl artikel 108bis, § 1, eerste lid, van de Grondwet, wanneer het verwijst naar » de toepassing van de in artikel 108 neergelegde beginselen, verenigingen van het » type als bedoeld in het omstreden besluit niet uitsluit, voor zover zij plaats » vinden onder de voorwaarden en op de wijze door de wet te bepalen, dat wil »zeggen bij koninklijk besluit worden goedgekeurd, »zodat de tegenpartij, toen zij haar besluit van een verkeerde motivering voorzag, » haar bevoegdheid te buiten is gegaan en verzoeksters prerogatieven inzake de » uitoefening van een haar uitdrukkelijk bij de wet opgedragen bevoegdheid heeft » miskend :> : 1

    Overwegende dat de Brusselse agglomeratie een tweede middel ontleent aan de schending van. « artikel 108bis, § § 1 en 3, van de Grondwet en van de artikelen 4, » §§ 1 en 2, 9°, en 35, § 1. van de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de »agglomeraties en de federaties van gemeenten, en aan machtsoverschrijding, » doordat de tegenpartij haar goedkeuring onthoudt aan verzoeksters deelname aan » de samenwerkende vennootschap « Openbare maatschappij voor de hernieuwing » van de Maalbeekvallei », » terwijl de verzoekster, door in die vennootschap deel te nemen, gebruik maakt »van bevoegdheden welke haar werkelijk zijn op- of overgedragen, »zodat de tegenpartij de prerogatieven welke verzoekster ontleent aan de in het »middel bedoelde bepalingen, miskent door haar te verhinderen zich te verenigen > met de evengenoemde openbare maatschappil " '

    326

  • ( 18.150)

    Overwegende dat de gemeenten Etterbeek en Elsene beide in identieke be-woordingen een enig middel ontlenen aan «de schending van de artikelen 31 en 108 » van de Grondwet en artikel 75 van de gemeentewet, en van het beginsel van de » gemeentelijke autonomie, aan dwaling in de motieven en aan machtsoverschrij-» ding, »doordat de tegenpartij verzoeksters beslissing van 12 december 1974 heeft ver-» nietigd onder voorwendsel dat het doel van de openbare maatschappij voor de »vernieuwing van de Maalbeekvallei de uitoefening van een aan de agglomeratie »overgedragen bevoegdheid is, niet een doel van gemeentelijk belang, » terwijl het doel van de geplande maatschappij binnen het bestek valt van de » stadsvernieuwing die, onder voorbehoud van de algemene coördinatiebevoegdheid » welke aan de agglomeratie opgedragen is door artikel 4, § 1. van de wet van » 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van ge-» meenten, tot de bevoegdheid van de gemeenten blijft behoren, en terwijl, hoe » dan ook, vernieuwing van het landschap het gebruik van niet aan de gemeenten » ontnomen bevoegdheden impliceert, »zodat de tegenpartij, toen zij weigerde verzoekster te laten toetreden tot de »openbare maatschappij voor de hernieuwing van de Maalbeekvallei, de prero-» gatieven welke verzoekster ontleent aan de in het middel aangehaalde bepalingen » heeft miskend en haar handeling verkeerd heeft gemotiveerd » ;

    Overwegende dat de tegenpartij, die het administratief dossier heeft inge· diend, geen memorie van antwoord noch laatste memorie heeft ingezonden ;

    Overwegende dat artikel 108, derde lid, van de Grondwet bepaalt : «Verscheidene provincies of verscheidene gemeenten mogen zich met elkaar ver• » staan of zich verenigen, onder de voorwaarden en op de wijze door de wet te » bepalen, om zaken van provinciaal belang of van gemeentelijk belang gemeenschap· » pelijk te regelen en te beheren. Evenwel kan aan verscheidene provincieraden » of aan verscheidene gemeenteraden niet worden toegestaan samen te beraad-» slagen»; dat de wet van 1 maart 1922 op de vereniging van gemeenten tot nut van het algemeen, in artikel l, met ruime interpretatie van artikel 108 van de Grondwet, bepaalt: « Twee of meer gemeenten kunnen verenigingen tot stand brengen voor zaken »van een bepaald gemeentelijk belang. De Staat en de provinciën waarin de ge-» meenten liggen, kunnen van de vereniging deel uitmaken. De deelneming van » particulieren en van maatschappijen in bepaalde verenigingen kan ook door de » Koning toegelaten worden » ;

    Overwegende dat artikel 108bis van de Grondwet onder § 3 bepaalt : « Verscheidene federaties van gemeenten mogen zich met elkaar of met een of »meer agglomeraties verstaan of zich verenigen, onder de voorwaarden en op de » wijze door de wet te 'bepalen, om zaken die tot hun bevoegdheid behoren gemeen-» schappelijk te regelen en te beheren. Het is hun raden niet toegestaan samen te ~ beraadslagen » ; · .. iat de Grondwetgever met die bepaling ten aanzien van verenigingen van 'ge· meenten geen beperking heeft gelegd op de bevoegdheid die hij met artikel 108bis, § 1. aan de wetgever heeft verleend tot het bepalen vaD! de organisatie en de be-voegdheid van agglomeraties en federaties van gemeenten; dat de regering op de haar in de kamercommissie voor de Grondwetsherziening gestelde vraag « wat » er zal gebeuren met de bevoegdheden van de gemeenten die door de wet aan de » federaties van gemeenten en aan de agglomeraties zullen worden overgedragen », geantwoord heeft dat « de gemeenten geen nieuwe intercommunale verenigingen » meer zullen kunnen oprichten voor aangelegenheden welke op de federaties en » agglomeraties worden overgedragen en dat de intercommunale verenigingen waar-» aan die bevoegdheden zijn opgedragen, zullen moeten worden omgevormd met »inachtneming van de Grondwettelijke principes en van de wetsbepalingen d!e ter »zake zullen worden vastgelegd, alsmede van de thans lopende contracten» (Gedr. St. kamer 10 - B.Z. 1968 - nr. 21/1°, zitt. 1969-1970, 21 mei 1970, blz. 10) : dat de regering op vragen van commissieleden « hoe de intercommunale verenigingen, waar-» van het doel niet meer tot de bevoegdheid van de gemeenten zal behoren, zullen

    327

  • ( 18.150)

    » ontbonden worden, geantwoord heeft dat alleen een wet die moeilijke problemen »zal kunnen regelen en in een overgangsperiode kan voorzien ... Zeer dikwijls zul-» !en zich speciale feitelijke toestanden voordoen : onder meer wanneer een inter-» communale sommige aangelegenheden zal beheren die verder gemeentelijk blijveu »en andere die dit niet meer zijn; ieder geval zal zeer aandachtig worden onder-» zocht en opgelost door gepaste wettelijke en reglementaire bepalingen op grond »van de beginselen die zijn vervat in artikel 108 » (ibidem) ;

    Overwegende dat de agglomeratie een groepering van stedelijke gemeenten is die onderling moeten samenwerken volgens een principe van verdeling van de te vervullen taken; dat artikel 4 van de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten de bevoegdheden van de agglomeratie en van de federatie vaststelt ; dat het in § 2 bepaalt :

    « Aan de agglomeratie of aan de federatie wordt de bevoegdheid van de ge-» meenten in de volgende aangelegenheden overgedragen : « 1° het aannemen van de algemene plannen van aanleg na het advies der gemeenten » te hebben ingewonnen in door de Koning te bepalen voorwaarden ; » 2° het advies betreffende de bijzondere plannen van aanleg ; » 3° het advies over de gewestplannen ; » 4° de bouw- en verkavelingsverordeningen ; » 5° het ophalen en verwerken van het vuilnis ; » 6° de waterbeheersing ; > 7° het bezoldigd vervoer van personen ; > 8° de economische expansie zoals die bij wet van 30 december 1970 is vastgesteld ; » 9° de beveiliging en de bescherming van het leefmilieu, hierin begrepen de groene » zones, de bestrijding van het gerucht en de bezoedeling, alsook de vernieuwing » van het landschap ; > ... »;

    Overwegende dat de vereniging welke de verzoeksters zich voornemen op te richten « Openbare Maatschappij voor de hernieuwing van de Maalbeekvallei » heet; dat haar doel, als men alleen afgaat op die benaming, zou overeenstemmen met de « vernieuwing van het landschap » welke het meergenoemde artikel 4, § 2, onder 9° aan de agglomeratie heeft overgedragen ; dat artikel 2 van de statuten echter bepaalt : « De Maatschappij heeft ten doel de aanlegwerken van de vallei op het grondgebied » van de toetredende gemeenten uit te voeren, inclusief openbaar wegennet, voor-» zieningen in het raam van het aanlegsprogramma vastgesteld door de agglomeratie-» raad in zitting van 5 december 1973 evenals alle bijkomende werken die eruit » voortvloeien » ;

    Overwegende dat de beslissing van de agglomeratieraad van 18 december 1974 in haar motivering het door de vereniging na te streven doel als volgt om-schrijft:

    « Overwegende het verval van het stadspatroon langs de oevers van de Maal-» beek en het gebrek aan uitrusting en in 't bijzonder aan gemeenschappelijke ge-» bouwen in de vallei ;

    » Overwegende dat het noodzakelijk is de natuurlijke verbinding gevormd » do01• de vallei van de Maalbeek dààr bevestigen( lees: te vestigen) waar zij deze » functie tot op heden heeft behouden ;

    » Overwegende dat het noodzakelijk is een aanlegtype aan te nemen dat voor-» deel haalt uit de oorspronkelijke kern door het stedelijk karakter te eerbiedigen >en er zich op zo goed mogelijke wijze bij aansluit, wat bij de huidige situatie niet » het geval is ;

    »Overwegende dat men moet gelijktijdig en op een zo voordelig mogelijke » manier de problemen van het mechanisch en voetgangersverkeer oplossen evenals 'I> het probleem van de periodieke overstromingen van de vallei ;

    » Overwegende dat men rekening moet houden zowel met het openbaar als met » het regionaal stadsvervoer met het doel in de zone de beste bediening te ver-> zekeren;

    » Overwegende dat het noodzakelijk is de hernieuwing gezamenlijk te be-» handelen volgens de standpunten van de drie belanghebbende gemeenten » ;

    328

  • ( 18.150)

    dat de gemeenteraden van Etterbeek en Elsene in hun beslissingen van 12 december 1974 een aantal van die doeleinden als grondslag hebben maar dat de gemeenteraad van Elsene vooral wijst op de noodzaak, de aanleg van een riool voort te zetten om een einde te maken aan de periodieke overstromingen, welke aanleg dient te gebeuren in samenwerking met een bestaande intercommunale vereniging ;

    Overwegende dat aangezien de wetgever nergens te kennen heeft gegeven dat hij het anders wilde, aangenomen moet worden dat hij met het aangehaalde artikel 4, § 2, 9°, bedoeld heeft aan de agglomeraties een bevoegdheid te verlenen die be-staanbaar was met die welke hij de gemeenten liet behouden ; dat de ruime doel-einden van de omstreden vereniging ten dele behoren tot de attributen welke artikel 4, § 2, van de wet van 26 juli 1971 aan de agglomeratie heeft «over-» gedragen». met name die welke genoemd zijn onder 1°, 2°, 3°, &>, 7° en inzonder-heid onder 9°, te weten de «vernieuwing van de landschappen» ; dat de gemeenten Etterbeek en Elsene echter sommige bevoegdheden welke zij na de inwerking-treding van de wet van 26 juli 1971 hebben behouden, moeten kunnen blijven uitoefenen, met name die welke betrekking hebben op het uitwerken van de bij· zondere plannen van aanleg, op de bouw- en sloopvergunningen en op de wegen; dat het doel van de vereniging derhalve meervoudig is en in sommige opzichten onder de bevoegdheid van de agglomeratie, en in andere onder die van de ge-meenten valt ;

    Overwegende dat artikel 60 van de wet van 26 juli 1971 bepaalt: « De agglomeratie of de federatie treedt in de plaats van de gemeenten die haar » grondgebied samenstellen in de verenigingen van gemeenten waarvan het doel » aangelegenheden omvat betreffende welke de bevoegdheid haar krachtens artikel » 4 werkelijk is overgedragen. Zij treedt in de rechten, verplichtingen en lasten van » de gemeenten die zij in de vereniging opvolgt » ;

    Overwegende dat die bepaling generlei regeling treft voor de « speciale »feitelijke toestanden» waaraan de grondwetgever in 1970 had gedacht, met name de gevallen (zoals het onderhavige) waarin «een intercommunale vereniging som· » mige aangelegenheden zal beheren die verder gemeentelijk blijven en andere die » dit niet meer zijn » ; dat echter, als eruit afgeleid zou moeten worden dat een agglomeratie niet mag toetreden tot een intercommunale vereniging waarvan de doelstellingen een of meer van de in artikel 4, § 2, van de wet van 26 juli 1971 genoemde attributen bestrijken, de conclusie zou zijn dat de uitoefening van die attributen door de agglomeratie, ten aanzien van die doelstellingen, onwerkzaam zou worden gemaakt alleen al door het bestaan van de vereniging waaruit de agglo-meratie zou zijn geweerd, terwijl de vorming van een zodanige vereniging alleen afhangt van het samengaan van de wilsuitingen van andere bestuursoverheden ; dat een dergelijke beperking van de strekking van artikel 4, § 2, nu de parlementaire voorbereiding van de wet van 26 juli 1971 er het stilzwijgen toe doet, niet geacht kan worden met de wil van de wetgever te stroken ; dat om dezelfde redenen aangenomen moet worden dat de wet van 26 juli 1971 impliciet de wet van 1 maart 1922 heeft gewijzigd in de mate waarin dat nodig was om agglomeraties toe te staan, toe te treden tot intercommunale verenigingen waarvan de doelstelling res-sorteert onder een van de attributen die aan de agglomeraties zijn opgedragen door of krachtens de wet van 26 juli 1971 ;

    Overwegende dat, nu de wet van 26 juli 1971 impliciet de wet van 1 maart 1922 gewijzigd heeft om de agglomeraties in staat te stellen, zo nodig in de boezem van intercommunale verenigingen, de in het meergenoemde artikel 4, § 2, bedoelde bevoegdheden in hun volheid uit te oefenen, aangenomen moet worden dat zij hun evenzo heeft toegestaan die bevoegdheden uit te oefenen door deel te nemen aan de vorming, met gemeenten, van nieuwe intercommunale verenigingen, op voor-waarde dat deze, zoals hier het geval is, tot doel hebben samen het beheer te voeren in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de gemeenten zijn blijven behoren en in andere die aan de agglomeraties zijn overgedragen;

    Overwegend dat de eerste twee door de eerste verzoekster aangevoerde midde-len en het door de tweede en derde verzoeksters opgeworpen enig middel gegrond zijn; dat het door de eerste verzoekster opgeworpen derde middel niet onderzocht dient te worden,

    329

  • (Vernietiging van: - het koninklijk besluit van 5 februari 1975 houdende vernietiging van de beslissing

    van 18 december 1974 van de Brusselse agglomeratieraad, - het koninklijk besluit van 5 februari 1975 houdende vernietiging van de be-

    slissing van de gemeenteraad van Etterbeek van 12 december 1974, - het koninklijk besluit van 28 maart 1975 houdende vernietiging van de beslissing

    van de gemeenteraad van Elsene van 12 december 1974 - bekendmaking van het arrest bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad in dezelfde vormen als de vernietigde koninklijke besluiten - kosten ten laste van de tegenpartij)

    Nr 18.151 - ARREST van 3 maart 1977 (Vl48 Kamer) De HH. Rémion, kamervoorzitter, Tapie en Grégoire, verslaggever, staats-raden, en Rousseaux, auditeur.

    DEHOVE t/ Gemeente Rochefort (M'" De Tandt en Tibau~ Beernaert)

    I. RECHTSPLEGING - Herziening - Ontvankelijkheid In casu, voert de verzoeker tot staving van zijn beroep tot her-

    ziening geen enkel gegeven aan waarvan hij eerst kennis zou hebben gehad na de indiening van het beroep, dat aanleiding heeft gegeven tot het arrest waarvan hij de herziening vraagt, en waaruit de valsheid van het door hem vals genoemde stuk zou blijken.

    Il. PERSONEEL VAN HET GEMEENTELIJK ONDERWIJS - Tijdelijk personeel

    Geen enkele wets- of verordeningsbepaling verleent aan een perso-neelslid dat voor tijdelijke betrekkingen aangewezen is geweest in het gemeentelijk technisch onderwijs, een voorrang boven andere kandidaten wanneer de betrekking die hem was opgedragen opnieuw in competitie wordt gesteld.

    m. PERSONEEL VAN HET GEMEENTELIJK ONDERWIJS - Indienst-treding - Algemeen

    Geen enkele wets- of verordeningsbepaling verplicht een gemeente in een vacante betrekking in het technisch onderwijs te voorzien door een benoeming in vast verband.

    IV. BEVOEGDHEID VAN DE RAAD VAN STATE - Algemeen -Raadgevingen en adviezen

    De Raad van State is niet bevoegd om aanbevelingen te doen aan de bestuursoverheden wier handelingen hem ter toetsing worden onder-worpen.

    Gezien het op 2 maart 1976 ingediende verzoekschrift, waarbij José Dehove het volgende vraagt : « 1° heropening van de debatten in de zaak 20.053/VI-5180, wat de besluiten van » de gemeente Rochefort van 9 augustus 1974 en 30 augustus 1974 betreft, » 2° nietigverklaring van het besluit van de gemeenteraad van Rochefort van 4 » (lees 9) januari 1976 waarbij de Heer Renier tijdelijk wordt benoemd voor » het jaar 1974-1975,

    330

  • ( 18.151)

    » 3° onderzoek van de stilzwijgende weigering van de gemeente Rochefort om (hem) » vast te benoemen in de betrekking (van leraar wiskunde aan het technisch » handelsinstituut) en nietigverklaring van die weigering»;

    Overwegende dat de feiten die aan de zaak ten grondslag liggen als volgt kunnen worden samengevat :

    1. Op 31 augustus 1970 wordt verzoeker, leraar aan het koninklijk Atheneum te Rochefort, voor het schooljaar 1970-1971 tijdelijk benoemd in het ambt van leraar wiskunde (6 uren week) aan het technisch handelsinstituut van Rochefort, een ge-subsidieerde gemeentelijke onderwijsinrichting ; die aanwijzing wordt vernieuwd op 27 augustus 1971. 1 september 1972 en 10 augustus 1973.

    2. Op 20 juni 1974 zendt verzoeker aan burgemeester, schepenen en gemeente-raadsleden een brief met verzoek « het gedurende vier jaar in hem gestelde ver-» trouwen te vernieuwen door hem zes lesuren - wiskunde - in de gemeentelijke »handelsschool toe te vertrouwen». Op 9 augustus 1974 neemt de gemeenteraad «met zes stemmen tegen vijf (bij geheime stemming) de door verzoeker in de » eerste plaats bestreden beslissing de tijdelijke aanwijzing van Dehove José »niet te vernieuwen door het schooljaar 1974-1975 ».

    3. Op 21 augustus 1974 wijst het college van burgemeester en schepenen van Rochefort « onder voorbehoud van bekrachtiging door de gemeenteraad, . . . Renier »Jean-Marie voor het schooljaar 1974-1975 (van 1.9.74 tot 30.6.75), aan als les-» gever wiskunde aan het technisch handelsinstituut (6 u/week) ».

    4. Op 13 september 1974 bekrachtigt de gemeenteraad het eerdervermelde besluit van het college van burgemeester en schepenen.

    5. Bij arrest nr. 17.319 van 4 december 1975 vernietigt de Raad van State het bovenvermelde besluit van 21 augustus 1974 van het schepencollege van Roche-fort, evenals dat van 13 september 1974 waarbij de gemeenteraad dat besluit be-krachtigt. Hetzelfde arrest verwerpt het beroep dat verzoeker tegen het gemeente-raadsbesluit van 9 augustus 1974 had ingesteld, onder overweging dat «de ver-» nietiging van het besluit van 13 september 1974 ... tot gevolg zal hebben dat » de tegenpartij de procedure voor benoeming . . . opnieuw zal moeten beginnen ; »dat verzoeker, die bij zijn beroep geen ander belang heeft dan, na de vernietiging »van de benoeming van Jean-Marie Renier, een nieuwe kans te krijgen om zelf » te worden benoemd, niet meer van het ... vereiste belang doet blijken om de nietig-» verklaring van het gemeenteraadsbesluit dd. 9 augustus 1974 te vorderen, aan-» gezien dat besluit geen enkele uitwerking heeft ten gevolge van de vernietiging »van het besluit van 13 september 1974 »;

    6. Op 9 januari 1976 gaat de gemeenteraad van Rochefort over, « bij geheime »stemming, tot de aanwijzing in tijdelijk verband voor het schooljaar 74-75 (van » 1.9.74 tot 30.6.75), van een lesgever wiskunde (6 uur per week) aan het tech-» nisch handelsinstituut » ; met zeven stemmen tegen twee voor verzoeker en twee blanco biljetten wijst de raad Jean-Marie Renier aan;

    Overwegende wat het eerste onderwerp van het beroep betre.ft, dat verzoeker in zijn memorie van wederantwoord «preciseert dat de vraag tot heropening van » de debatten in de zaak 20.053 natuurlijk een herziening tot doel heeft, hetgeen » vanzelf spreekt » ;

    Overwegende dat, luidens artikel 31 van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State, « ... het beroep tot herziening slechts ontvankelijk (is) »indien sinds de uitspraak van het arrest doorslaggevende stukken zijn terug-» gevonden die door toedoen van de tegenpartij waren achtergehouden of indien het » arrest werd gewezen op als vals erkende of vals verklaarde stukken. De termijn »van beroep gaat in de dag waarop ontdekt wordt dat het stuk vals is of dat het »achtergehouden stuk bestaat » ;

    Overwegende dat uit de laatste memorie, waarin verzoeker schrijft: « ... Ik »beweer dat het proces-verbaal van de beraadslaging van 9 augustus 1976 » (lees 1974), zoals het opgemaakt is ... , vals is», dat het stuk waarvan de valsheid beweerdelijk is ontdekt het « uittreksel uit het notulenboek van de gemeenteraad »van Rochefort» van 9 augustus 1974 is;

    Overwegende dat het proces-verbaal van de gemeenteraadsvergadering van 9 augustus 1974 is voorgelegd tijdens de debatten die hebben geleid tot het arrest

    331

  • ( 18.151)

    nr. 17.319 van 4 december 1975 waarbij de Raad van State uitspraak heeft gedaan over het door verzoeker op 30 september 1974 ingestelde beroep; dat verzoeker ter staving van zijn beroep tot herziening geen enkel gegeven aanvoert waarvan hij eerst na 30 september 1974 kennis zou hebben gehad en waaruit de valsheid van het door hem vals genoemde proces-verbaal zou blijken ; dat het beroep niet ontvankelijk is wat zijn eerste onderwerp betreft ;

    Overwegende wat het besluit van 9 januari 1976 betreft, dat verzoeker doet gelden: 1° dat dit besluit « essentieel berust op het proces-verbaal van de beraadslaging van

    » 9.8.1974 ... (dat) onregelmatig (is) », 2° dat « dej sollicitatietermijn uiterlijk op 9 augustus 1974 afliep», dat «de Heer

    » Renier zijn eigen kandidatuur eerst op 15 augustus 1974 heeft ingdiend, zonder » dat er een nieuwe oproep tot gegadigden was gedaan », dat de kandidatuur » dus te laat kwam en dat er geen rekening mee mocht worden gehouden »,

    3° dat «de gemeente een eerste stemming (heeft gehouden) op 9.8.1974, de her-» stemming meer dan een jaar (heeft uitgesteld) en een nieuwe kandidaat » (heeft) toegevoegd wiens naam niet bij de eerste stemming was vermeld»,

    4° dat « J. Dehove, zelfs voor een tijdelijke benoeming, «vier jaar anciënniteit »vóór heeft op J.M. Renier ... »,

    5° dat « dit besluit een stilzwijgend misbruik van het college bekrachtigt, aangezien » dat college, niet de raad, de beslissing om een benoeming voor één jaar te »doen, heeft genomen. De stemming van 9.1.76 strekte er immers alleen toe » een naam te kiezen, niet de duur van de opdracht te bepalen, waarover het » college zelf beslist had » ;

    Overwegende dat uit het proces-verbaal van de vergadering van 9 januari 1976 blijkt dat de gemeenteraad van Rochefort verzoekers kandidatuur opnieuw heeft onderzocht ; dat de gemeenteraad, aangezien hij die door het besluit van 9 augustus 1975 geweerde kandidatuur in overweging genomen heeft, zijn besluit van 9 januari 1976 niet op het eerstgenoemde besluit heeft gegrond; dat de eerste van de tegen het besluit van 9 januari 1976 aangevoerde grieven feitelijke grondslag mist; : '• j

    Overwegende dat de gemeenteraad van Rochefort ter uitvoering van het arrest van de Raad van State van 4 december 1975, in vergadering van 9 januari 1976 over de kandidatuur heeft gestemd; dat hij op regelmatige wijze kennis had van de kandidatuur die Jean-Marie Renier had ingediend op 15 augustus 1974, dat is vóór het besluit van 13 september 1974, hetwelk voor dat van 9 augustus 1974 in de plaats was gekomen; dat de tweede grief niet gegrond is;

    Overwegende dat het besluit van 9 augustus 1974 ten gevolge van de ver-nietiging geen enkel rechtsgevolg meer had ; dat het derhalve niet als een eerste stemming kan gelden, waarop dan een tot 4 januari 1976 uitgestelde herstemming gevolg zou zijn ; dat de gemeenteraad van Rochefort op deze laatste datum de kandidaturen opnieuw heeft onderzocht, en beslist heeft zonder rekening te houden met zijn vroegere besluiten ; dat de derde grief faalt wat de feiten be-treft;

    Overwegende dat geen enkele wets- of verordeningsbepaling door verzoeker wordt aangevoerd noch overigens bestaat, die aan een personeelslid dat voor tijde-lijke betrekkingen aangewezen is geweest in het gemeentelijk technisch onderwijs, een voorrang boven andere kandidaten zou verlenen wanneer de betrekking die hem was opgedragen opnieuw in competitie wordt gesteld ; dat de vierde grief in rechte faalt ;

    Overwegende dat de tegenpartij tegen het vijfde bezwaar terecht inbrengt dat verzoeker er « geen belang bij heeft dat de Heer Renier, die aangewezen werd, »voor meer dan één schooljaar zou worden benoemd»; dat, aangezien deze grief evenmin in aanmerking kan worden genomen, het beroep niet gegrond is wat zijn tweede onderwerp betreft ;

    Overwegende dat het derde voorwerp van het beroep betreft, dat verzoeker doet gelderi dat, terwijl hij in een brief van 18 december 1975 aan de advocaat van de gemeente: had uitgelegd dat «alleen (zijn) vaste benoeming met de belangen

    332

  • »van beide partijen strookte», zijn «kandidatuur voor een benoeming in vast » verband ... door de gemeenteraad nooit is onderzocht . . . aangezien deze zich bij »de stemming van 9.1.1976 beperkt heeft tot een benoeming in tijdelijk verband :1>; dat hij daaraan toevoegt dat «de keuze tussen een tijdelijke opdracht en een vaste » benoeming dus aan het college is gelaten terwijl de raad daarvoor bevoegd »is»;

    Overwegende dat de tegenpartij antwoordt dat «de gemeente niet verplicht »was de Heer Dehove in vast verband te benoemen, omdat zi