EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat...

78
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Afstudeerrichting Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie Academiejaar 2011-2012 EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ LONGKANKERPATIENTEN Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie Astrid DE MESEL Laurence TAILLIEU Promotor: Prof. Dr. Eric Derom Co-promotor: Lic. Bihiyga Salhi

Transcript of EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat...

Page 1: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Afstudeerrichting Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie

Academiejaar 2011-2012

EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ LONGKANKERPATIENTEN

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van

Master in de Revalidatiewetenschappen en de Kinesitherapie

Astrid DE MESEL

Laurence TAILLIEU

Promotor: Prof. Dr. Eric Derom

Co-promotor: Lic. Bihiyga Salhi

Page 2: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal
Page 3: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

INH

OU

DSO

PG

AV

E

I

INHOUDSOPGAVE

A INLEIDING .................................................................................................... 1

B LITERATUURSTUDIE ..................................................................................... 3

1 Wat is longkanker? ………………………………………………………………………………….…………………………3

1.1 Incidentie, prevalentie en mortaliteit…………………………………………………………………………………….3

1.2 Definitie…………………………………………………………………………………………………………….…………………..…4

1.2.1 Non Small Cell Lung Cancer………………………………………………………………………….……………………....4

1.2.2 Small Cell Lung Cancer…………………………………………………..………………………………….…………….……4

1.3 Stadiëring………………………………………………………………………………………………………………………..……..5

1.3.1 Non Small Cell Lung Cancer…………………………………………………………………………………………………..5

1.3.2 Small Cell Lung Cancer…………………………………………………………………………………………………………..5

2 Risicofactoren…………………………………………………………………………..…………………………………………6

3 Behandeling…………………………………………………………………………………………………………………………7

3.1 NSCLC …………………………………………………………………………………………………………………………………..…7

3.1.1 Resectie en pre- of postoperatieve chemo- en/of radiotherapie………………………………………..…7

3.1.1.1 Voorwaarden………………………………………………………………………………………………………………...7

3.1.1.2 Wat?.................................................................................................................................9

3.1.2 Radicale radio- en chemotherapie…………………………………………………………………………………….…10

3.2 SCLC………………………………………………………………………………………………………........……………………….12

4 Nevenwerkingen kanker en kankertherapie……………………………………………………………13

4.1 Specifieke nevenwerkingen kankerbehandeling…………………………………………………………………..13

4.1.1 Resectie………………………………………………………………………………………………………….......................13

4.1.2 Radiotherapie………………………………………………………………………………………………………………………14

4.2 Chemotherapie……………………………………………………………………………………………………………………..14

4.3 Algemene nevenwerkingen kanker en zijn behandeling………………………………………………………14

4.3.1 Kankergerelateerde vermoeidheid………………………………………………………………………………………14

4.3.2 Deconditionering ………………………………………………………………………………………………………………..17

Page 4: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

INH

OU

DSO

PG

AV

E

II

4.3.2.1 Cardiorespiratoir………………………………………………………………………………………………………….17

4.3.2.2 Spierzwakte…………………………………………………………………………………………………………………17

4.3.2.3 Dyspnoe……………………………………………………………………………………………………………………….18

4.3.3 Disuse deconditionering………………………………………………………………………………………………………20

4.3.4 Andere…………………………………………………………………………………………………………………………………21

5 Oncologische Pulmonaire Revalidatie (OPR) …………………………………………………………..21

5.1 Onderzoeksresultaten oncologische pulmonaire revalidatie……………………………………………….22

5.1.1 Oncologische pulmonaire revalidatie voor de behandeling …………………………………………………23

5.1.2 Oncologische pulmonaire revalidatie na de behandeling…………………………………………………….23

5.2 Trainingsmodaliteiten……………………………………………………………………….…………………………………..24

C ONDERZOEK ............................................................................................... 26

1 Methodologie………………………………………………………………………………………………………………………26

1.1 Doelstelling en hypothese…………………………………………………………………………………………………….26

1.2 Patiëntenpopulatie……………………………………………………………………………………………………………….27

1.3 Testing…………………………………………………………………………………………………………………………………..28

1.3.1 Studiemodel REINFORCE……………………………………………………………………………………………………..28

1.3.2 Testprocedure………………………………………………………………………………………….............................29

1.3.2.1 Demografische gegevens…………………………………………………………………………………………………….30

1.3.2.2 Antropometrie…………………………………………………………………………………………………………………….30

1.3.2.3 Longfunctiewaarden……………………………………………………………………………………………………………30

1.3.2.4 Maximale inspanningstest………………………………………………………………………………………………….31

1.3.2.5 Submaximale inspanningstest…………………………………………………………………………………………….31

1.3.2.6 Spierkracht………………………………………………………………………………………………………………………….31

1.3.2.7 Levenskwaliteit (QOL) ………………………………………………………………………………………………………..32

1.4 Dataverzameling…………………………………………………………………………………………………………………..34

1.5 Statistische analyse……………………………………………………………………………………………………………….34

2 Resultaten…………………………………………………………………………………………………………………………….36

2.1 Populatie……………………………………………………………………………………………………………………………….36

2.2 Effecten van de radicale behandeling…………………………………………………………………………………..37

2.3 Correlaties met de functionele inspanningscapaciteit…………………………………………………………39

Page 5: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

INH

OU

DSO

PG

AV

E

III

2.4 Subanalyse: vergelijking effecten radicale behandeling bij patiënten met chemotherapie en

zonder chemotherapie………………………………………………………………………………………………………….40

3 Discussie……………………………………………………………………………………………………………………………….42

D CONCLUSIE ................................................................................................ 47

E REFERENTIELIJST ........................................................................................ 49

F BIJLAGEN

Page 6: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

VOORWOORD

In september 2010 kregen we het nieuws dat onze thesis een deel van de verwerking van de

REINFORCE studie zou omvatten. Een grootschalige studie betreffende de oncologische pulmonaire

revalidatie, die in de toekomst nog veel interessante resultaten zal opleveren.

Uiteraard kregen we uit verschillende hoeken veel hulp en medewerking bij het schrijven van deze

thesis. Wij zouden dan ook graag iedereen willen bedanken die de voorbije twee jaar een essentiële

bijdrage heeft bij het tot stand komen van deze thesis.

Onze promotor, professor Eric Derom, voor het lezen en verbeteren van onze scriptie.

In het bijzonder onze copromotor, mevrouw Bihiyga Salhi, voor de onmisbare begeleiding gedurende

het hele thesisproces. Zonder haar hulp was deze thesis niet tot stand gekomen. Mevrouw Bihiyga

Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle

gegevens uit de REINFORCE studie en gaf ons de vrijheid om analyses uit te voeren die ons het meest

interesseerden. Daarnaast konden we steeds met elke vraag bij haar terecht.

Ook alle patiënten die deelnamen aan deze studie verdienen een woord van dank, voor hun tijd en

inzet tijdens de testing. Tevens bedanken wij de kinesitherapeuten van 7K12-UZ Gent en de

medewerkers andere uit de deelnemende centra, die hebben geholpen bij het voltooien van deze

studie.

Ten slotte gaat een heel speciale dank uit naar onze familie en liefjes voor de steun en het

vertrouwen. Bij hen konden wij altijd terecht voor een bemoedigend woord en een schouderklopje.

Page 7: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

INLE

IDIN

G

1

A INLEIDING

De incidentie van longkanker blijft stijgen in de hedendaagse maatschappij (Bilello, Murin &

Matthay, 2002). Slechts 25 % van de patiënten worden tijdig gediagnosticeerd en kunnen radicaal

behandeld worden met als opzet de patiënt te genezen (Van Nooten, Joos, Gillebert & Offner, 2010).

Longkanker kan radicaal behandeld worden door chirurgie, radiotherapie en chemotherapie of een

combinatie (Spira & Ettinger, 2004). Deze radicale therapie is zeer agressief en heeft bijgevolg een

grote impact op het menselijk lichaam en de algemene levenskwaliteit.

Door kanker en zijn behandeling treden er katabole processen op die een algemene

deconditionering van het lichaam teweegbrengen op cardiopulmonaal, musculair en metabool vlak

(Bourgois, Van Ruymbeke, Cambier, Vanderstraeten & Van Belle, 2006). Kankergerelateerde

vermoeidheid, dyspnoe en pijn zijn de meest voorkomende nevenwerkingen bij longkankerpatiënten

(Tanaka, Akechi, Okuyama, Nishiwaki, & Ochitomi, 2002). Deze liggen mede aan de oorzaak van

fysieke inactiviteit, die de deconditionering alsnog in de hand werkt. Een vicieuze cirkel ontstaat

(Bourgois et al., 2006). Deze vicieuze cirkel in combinatie met andere nevenwerkingen (onder

andere slaapstoornissen, nausea en braken, mond- en slikproblemen, …) dragen bij tot een

verminderde functionele inspanningscapaciteit met een gedaalde levenskwaliteit tot gevolg.

De literatuurstudie van de masterproef bestaat uit de voornaamste bevindingen uit de

wetenschappelijke literatuur omtrent de problematiek bij longkanker. Nadat er een beeld wordt

geschetst van de incidentie, prevalentie en mortaliteit, wordt longkanker en de behandeling

beschreven. Vervolgens wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de belangrijkste

nevenwerkingen die kanker en de behandeling met zich meebrengen. Tot slot wordt de invloed van

de oncologische pulmonaire revalidatie bij longkankerpatiënten kort weergegeven.

Met oog op een doeltreffend revalidatieprogramma bij longkankerpatiënten is er nood aan meer

kennis over de effecten van de radicale behandeling. Wetenschappelijk onderzoek omtrent dit

gegeven bij longkankerpatiënten is tot op heden gering (Cesario et al., 2007b; Jones et al., 2008;

Salhi et al., 2010; Spruit, Janssen., Willemsen, Hochstenbag, & Wouters, 2005). De REINFORCE studie

is de eerste klinische, open, prospectieve, gerandomiseerde, multicentrische studie die de effecten

van de radicale behandeling en een daaropvolgend revalidatieprogramma uitgebreid onderzoekt.

Page 8: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

INLE

IDIN

G

2

De REINFORCE studie omvat twee belangrijke delen:

Deel 1 is het observationeel onderdeel. Het bestaat uit het onderzoek naar “de effecten van de

radicale behandeling bij longkankerpatiënten”. Voor en na de radicale behandeling worden de

longfunctie, (sub)maximale inspanningscapaciteit, lichaamssamenstelling, perifere spierkracht en

levenskwaliteit van deze patiëntenpopulatie uitgebreid en gestandaardiseerd geëvalueerd.

In deel 2 onderzoekt men de invloed van een revalidatieprogramma in deze patiëntengroep.

Proefpersonen worden willekeurig toegewezen aan een controlegroep, een conventioneel

krachttrainingsprogramma of een ‘whole body vibration’ training. Alle patiënten worden

geëvalueerd na 6 en 12 weken.

In deze scriptie behandelen we deel 1 van de REINFORCE studie, waar de effecten van de radicale

behandeling bij longkankerpatiënten onder de loep genomen worden. Om de invloed van de

behandeling na te gaan, worden primair gegevens met betrekking tot functionele

inspanningscapaciteit voor en na de behandeling onderzocht. Secundair worden longfunctie,

maximale inspanningscapaciteit, lichaamssamenstelling, perifere spierkracht en levenskwaliteit voor

en na de behandeling verzameld en statistisch verwerkt.

Page 9: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

3

B LITERATUURSTUDIE

1 Wat is longkanker?

1.1 Incidentie, prevalentie en mortaliteit

Longkanker is wereldwijd de belangrijkste oorzaak van kankergerelateerde mortaliteit, zowel bij

mannen als vrouwen (Bilello, Murin & Matthay, 2002; Ganti, Sieklik, Marr, Loberia & Kessinger,

2011). Meer dan 90% van de patiënten overlijden aan gevolgen van de ziekte (Pisani, Parkin, Bray &

Ferlay, 1999).

In België werden in 2009 in totaal 7572 nieuwe patiënten met longkanker gediagnosticeerd,

waarvan meer mannen dan vrouwen, respectievelijk 72,6 % en 27,4 % (zie Figuur 1:

Longkankerincidentie in België per geslacht (Belgian Cancer Registery))

(http://www.kankerregister.org/). Wereldwijd is deze tendens zichtbaar (Bilello et al, 2002; Pauk,

Kubík, Zatloukal & Křepela, 2004).

Het aantal mannen met longkanker blijft stabiel, maar bij vrouwen daarentegen is er een stijging op

te merken, voornamelijk in geïndustrialiseerde landen. Aangezien het aantal rokende vrouwen stijgt

is deze trend is gerelateerd aan het parallele rookgedrag in beide geslachten. De belangrijkste

etiologische factor voor longkanker is roken (Mazonne, 2010; Shopland, 1995). Andere oorzaken zijn

genetisch, hormonaal, biologisch en omgeving gebonden factoren.

Figuur 1: Longkankerincidentie in België per geslacht (Belgian Cancer Registery)

Page 10: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

4

In België zijn bij mannen de meest voorkomende kankerbeelden in volgorde prostaatkanker,

longkanker en colorectale kanker. Bij vrouwen komt borstkanker meest frequent voor, gevolgd door

colorectale kanker en op de derde plaats longkanker (http:// www.kankerregister.org/).

De incidentie van longkanker stijgt nog steeds, wereldwijd komt longkanker meer voor in het blanke

en zwarte ras dan in het Aziatische ras ( Bilello et al., 2002).

1.2 Definitie

Kanker wordt gekenmerkt door een ongecontroleerde groei van abnormale cellen (Mountain,

Libshitz & Hermes, 1999). Longcarcinomen ontstaan veeleer uit epitheliale cellen in kleine en grote

luchtwegen. Een aparte vorm van longkanker is borstvlieskanker of mesothelioom.

1.2.1 Non Small Cell Lung Cancer

Non Small Cell Lung Cancer (NSCLC) is de meest frequente vorm en vertegenwoordigt hiermee

ongeveer 80% van alle longkankers (Mountain et al., 1999). Deze vorm kenmerkt zich door een

trager groeiproces en grotere cellen. Op basis van andere kenmerken werd een verdere verdeling

gemaakt. De drie meest voorkomende soorten zijn adenomacarcinoma (35 tot 40%),

plaveiseladenoma (30%) en ongedifferentieerd carcinoma. Ook combinatie van verschillende

vormen bestaat, onder andere het adenosquamous carcinoom.

1.2.2 Small Cell Lung Cancer

De minderheid (20%) van alle longcarcinomen zijn Small Cell Lung Cancer (SCLC) (Demedts, Vermeire

& Yernault, 1997; Herbst, Heymach & Lippeman, 2008). Kleincellige tumoren zijn sterk gerelateerd

aan roken en het mannelijke geslacht. Slechts 1% niet-rokers ontwikkelen dit soort tumor. Bij deze

vorm van longcarcinoom delen cellen snel, vaak zijn bij diagnose reeds metastasen aanwezig wat

een slechte prognose inhoudt. Veeleer tasten kleincellige tumoren centrale grote luchtwegen aan,

bij een kleine minderheid zijn de tumorcellen perifeer gelokaliseerd. De maligne cellen zijn rond of

ovaal, klein en bezitten weinig cytoplasma zonder differentiatie van de kern. De tumor wordt

gekenmerkt door zijn neuro-endocriene activiteit.

Page 11: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

5

1.3 Stadiëring

Longtumoren worden aan de hand van histologische classificatie op basis van microscopisch en

immunohistochemisch onderzoek onderverdeeld in twee groepen (Mountain, Libshitz & Hermes,

1999). Deze indeling bestaat uit kleincellige en niet-kleincellige carcinomen (differentiatie

adenocarcinoom, plaveiselcelcarcinoom, ongedifferentieerd carcinoom), met andere woorden SCLC

en NSCLC. Het type longkanker is bepalend voor onderzoek, behandeling en prognose.

1.3.1 Non Small Cell Lung Cancer

Aan de hand van het “Tumor Nodules

Metastases” (TNM) - classificatiesysteem van

de International Association for the Study of

Lung Cancer (IASLC) wordt NSCLC beoordeeld

op basis van de uitbreiding van de primaire

tumor (T), aanwezigheid van regionale

lymfeknopen (N) en metastasen (M) (Collins,

Haines, Prekel & Enck, 2007; Postmus, Mourik

& Sleijfer, 2000) (zie BIJLAGE 1: TNM –

Classificatie op basis van zevende editie , p. ii).

Op basis van deze indeling kan er een

stadiumgroepering worden gemaakt die

gebruikt kan worden als leidraad bij het

kiezen van de gepaste therapie (zie Tabel 1:

Stadiumgroepering op basis van de zevende

editie (Kligerman & Abbot, 2010)).

1.3.2 Small Cell Lung Cancer

Voor de stadiëring van SCLC werd gebruik gemaakt van het éénvoudigere VALG (Veterans

Administration Lung Study Group) classificatiesysteem. De VALG-classificatie beperkt zich tot het

bepalen van 2 stadia: het gelimiteerd en uitgebreid stadium (Multidisciplinaire werkgroepen UZ

Gent, 2011; Scott, Howington, Movsas. & Pisters, 2007). In de zevende editie van de TNM-

Tabel 1: Stadiumgroepering op basis van de zevende editie (Kligerman & Abbott, 2010).

Niet radiografisch TX N0 M0

Primair 0 TIS N0 M0

IA T1a, b N0 M0

IB T2a N0 M0

Lokaal IIA T2b T1 a,b T2a

N0 N1 N1

M0 M0 M0

IIB T2 T3

N1 N0

M0 M0

IIIA T1 a,b T2 a,b T3 T4

N2 N2 N1-2 N0-1

M0 M0 M0 M0

IIIB T1-4 N3 M0

IIIB T4 N2 M0

Ver gevorderd IV T1-4 N1-3 M1-3

Page 12: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

6

classificatie benadrukt het IASLC echter sterk het belang om de TNM-classifactiesysteem ook te

gebruiken voor SCLC (Kligerman & Abbott, 2009; Goldstraw, 2012).

2 Risicofactoren

Roken is de belangrijkste oorzaak van longkanker (Mountain, Libshitz & Hermes, 1999). 90% van alle

longkankers wordt veroorzaakt door tabaksgebruik, meer bepaald roken. Er is een sterke dosis-

responsrelatie tussen het aantal sigaretten per dag en het relatieve risico op longkanker. Andere

predisponerende factoren die een verhoogd risico inhouden zijn onder andere de startleeftijd van

het rookgedrag, intensiteit van roken, inhalatiediepte, de samenstelling van de sigaret en het

gebruik van ongefilterde sigaretten. Rookstop is geassocieerd met een dalend risico op longkanker

(Peto et al, 2000). Stoppen met roken, het algemeen rookverbod en roken onaantrekkelijk maken

voor de maatschappij zijn de meest aangewezen preventieve maatregelen (Bilello, Murin & Matthay,

2002).

Ook andere risicofactoren zijn geïdentificeerd: passief roken, beroepsmatige blootstelling,

blootstelling aan milieuvervuilende factoren, aanwezig longlijden, genetische predispositie,

oncogene voorgeschiedenis, immuunsuppressie, voedingsfactoren en hormonale factoren (Bilello et

al., 2002; Mazonne, 2010; Mountain et al., 1999; Pauk, Kubík, Zatloukal & Křepela, 2004).

Passief roken verhoogt het risico op longcarcinoom tot 20%.

Beroepsmatige blootstelling en milieufactoren: asbest, radon, blootstelling aan zware metalen en

andere chemische kankerverwekkende stoffen zoals arseen, nikkel, polycyclische aromatische

koolwaterstoffen (onder andere vinylchloride en chroomzouten). In Azië koken vrouwen op kolen

of koken ze met luchtvervuilende oliën op hoge temperaturen waardoor kankerverwekkende

dampen vrijkomen.

Reeds aanwezig longlijden: COPD, astma, ideopatisch pulmonaire fibrose, asbestose en

tuberculose.

Genetische predispositie: invloed familiale voorgeschiedenis, deficiënties (lever-) enzymen

betrokken bij metabolisatie van carcinogenen.

Oncogene voorgeschiedenis: hoofd-, hals-, longtumoren, human papilloma virus.

Immuunsuppressie: Aids of transplantatie.

Page 13: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

7

Voedingsfactoren: gebrek aan vitamine A ( tegenstrijdige resultaten zijn bekend, verder onderzoek

is aangewezen in verband met de invloed van β-cartoteen en α-caroteen).

Hormonale factoren: Oestrogeen.

3 Behandeling

De behandeling hangt af van de diagnose (NSCLC, SCLC of mesothelioom), bijkomende stadiëring en

functionele status van de patiënt.

Op basis van de stadiëring wordt uit onderzoek een zo succesvol mogelijk behandelplan opgesteld

(BIJLAGE 2: Keuze behandeling op basis van stadiëring en functionele evaluatie, p.iv). Wel moet men

zich ervan vergewissen dat de stadiëring niet de determinerende factor is (Ost, Goldberg, Rolnitzky

& Rom, 2008). Ook het histologisch type, de exacte tumorgrootte, de functionele status, ernstige

comorbiditeiten, de leeftijd en de voorkeur van de patiënt moeten in rekening gebracht worden.

Het multidisciplinair longkankerteam zal in overleg de gepaste behandeling bepalen (National

Collaborating Centre for Acute Care, 2005). Men kan kiezen voor een radicale, of palliatieve

behandeling. Resectie, radiotherapie, chemotherapie of een combinatie zijn de meest frequent

toegepaste interventies om kanker te genezen of onder controle te houden (resp. radicale en

palliatieve therapie). Wanneer de kanker een te ver gevorderd stadium bereikt heeft (stadium IV)

wordt overgegaan op palliatieve therapie.

3.1 NSCLC

3.1.1 Resectie en pre- of postoperatieve chemo- en/of radiotherapie

3.1.1.1 Voorwaarden

De functionele status is naast diagnose en stadiëring een determinerende factor voor behandeling

en prognose (Collins, Haines, Perkel & Enkck, 2007). Performantie kan bepaald worden aan de hand

van de Karnofsky Performance Status Schaal (KPS) of de schaal opgesteld door de Eastern

Cooprerative Oncology Group (ECOG). De cardiopulmonale status is eveneens belangrijk bij de

Page 14: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

8

functionele evaluatie van de patiënt. De combinatie van een longfunctietest en een maximale

cardiopulmonaire inspanningstest laat toe een goede predictie te vormen van het peri- en

postoperatief risico (Colice, Shafazand, Griffin, Keenan & Bolliger, 2007; Win et al., 2005).

Alvorens men een resectie uitvoert van een tumor in een resectabel stadium, wordt het peri- en

postoperatief risico aan de hand van beide testen berekend. Indien de FEV1 ten opzichte van de

voorspelde waarde <80% is, moet verdere testing gebeuren. Longdiffusiecapaciteit voor

koolstofmonoxide (DLCO) zal worden bepaald door middel van een additionele spirometrische test

(Gould & Pearce, 2006). In vele onderzoeken komt DLCO naar voor als een goede predictor voor peri-

en postoperatieve mortaliteit.

Een andere manier om het risico op complicaties te bepalen, is een predictie vormen van

postoperatieve longfunctie (PPO) aan de hand van de anatomic segment method (ASM) en/of de

Quantitative Perfusion Scintigraphy (QPS) (Gould & Pearce, 2006). De ASM berekent de PPO aan de

hand van een eenvoudige formule op basis van de verhouding resterend aantal lobuli op het totale

aantal van 19 longlobben.

PPO FEV1 = preoperatieve FEV1 x (1 – aantal geresecteerde segmenten) totaal aantal segmenten

ASM kan de PPO-waarden onderschatten. Daarom geeft men de voorkeur aan het gebruik van de

meer accurate QPS, zeker in het geval van pneumonectomie (Gould & Pearce, 2006; Holvoet, van

Meerbeeck, Van de Wiele, Salhi & Derom, 2011). Door de opname van het radioactieve xenon in de

verschillende longsegmenten in beeld te brengen (Gould & Pearce, 2006), kan de verwachte bijdrage

van het resterend longweefsel berekend worden volgens de volgende formule (toegepast op

FEV1)(Colice et al., 2007).

PPO FEV1 = preoperatieve FEV1 x (1 – fractie van de totale perfusie van de geresecteerde long)

Uitgezet tegenover de gemiddelde functiewaarden (PPO%), hebben ze een zeer goede peri-

operatieve predictie (Villani & Busia, 2004). Wanneer FEV1% / DLCO% < 80% en FEV1 PPO% / DLCO

PPO% < 40%, wordt aangeraden verdere testing uit te voeren alvorens tot resectie over te gaan

(Collins et al., 2007). Inspanningstesten en zuurstofsaturatiemetingen vallen onder deze noemer

(Colice et al., 2007; Gould & Pearce, 2006).

Page 15: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

9

De cardiopulmonale status die optreedt bij inspanning benadert het best de cardiopulmonale status

na resectie (Moa et al., 2010). Daarom is het aangewezen om bij lage spirometrische waarden in

rust, na te gaan hoe het lichaam reageert bij maximale inspanning. VO2max of VO2peak blijkt een

gunstige cardiopulmonaire parameter te zijn in de predictie van het peri- en postoperatieve risico,

voornamelijk wanneer deze per kg lichaamsgewicht vergeleken wordt met de voorspelde waarde

(Win et al., 2005). In de praktijk geldt er een normaal risico wanneer de VO2max>20 ml/kg/min of 15

ml/kg/min bij resp. pneumonectomie en lobectomie. Bij VO2max tussen 10 en 15 ml/kg/min is er een

verhoogd risico en moeten de PPO% waarden verder onderzocht worden. Door het zeer hoge risico

bij VO2max<10 ml/kg/min, wordt resectie in dat geval uitgesloten (zie BIJLAGE 3: Functionele evaluatie

longresectie, p vii).

3.1.1.2 Wat?

De operatieve behandeling bij longkanker houdt de resectie in van een volledige long of één of meer

longlobuli (resp. pneumonectomie en lobectomie) (Spira & Ettinger, 2004). De resectie wordt

uitgevoerd via thoracotomie of via video-geassisteerde thoracoscopische chirurgie (VATS)

(Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011). Deze radicale behandeling is bij NSCLC de

eerstelijnsbehandeling bij voorkeur. De tumor moet zich in een resectabel stadium (stadium I en II,

soms IIIA) bevinden en het risico op peri- en postoperatieve complicaties moet beperkt zijn (Molina,

Yang, Cassivi, Schild & Adjej, 2008) (zie BIJLAGE 4, p.vi). Een onvolledige resectie brengt dezelfde

prognose met zich mee als wanneer er geen resectie zou worden uitgevoerd (Postmus, van Mourik

& Sjeifer, 2000). Om het aantal invasieve ingrepen met bijkomende complicaties te vermijden,

moeten de potentiële resectiekandidaten met de nodige omzichtigheid geselecteerd worden

(Collins, Haines, Perkel & Enkck, 2007).

De omvang van resectie verschilt naargelang de lokalisatie en uitbreiding van het carcinoom

(Postmus et al., 2000). Zo voert men een lobectomie of segmentectomie uit wanneer enkel één

kwab van de long aangetast is; respectievelijk een volledige lob of een deel ervan wordt

geresecteerd. Pneumonectomie houdt de resectie van een volledige long in wat strengere

functionele criteria met zich meebrengt, gezien het groter risico op peri-en postoperatieve

complicaties (Colice, Shafazand, Griffin, Keenan & bolliger, 2007; Gould & Pearce, 2006; Win et al.,

2005).

Page 16: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

10

Wanneer pneumonectomie niet mogelijk is, kan bij centrale tumoren een sleeve lobectomie alsnog

een oplossing bieden (National Collaborating Centre for Acute Care, 2005; Simon & Turrisi, 2007).

Hierbij wordt een deel van de betrokken lob en hoofdbronchi verwijderd, de overige lobuli worden

gereïmplanteerd in de hoofdbronchi. Onderzoek toont aan dat deze alternatieve methode niet

alleen dezelfde overlevingscijfers, maar ook een lagere peri-operatieve mortaliteit, betere

levenskwaliteit en inspanningscapaciteit biedt door het behoud van de longfunctie (Simon & Turrissi,

2007).

Preoperatieve chemotherapie en/of radiotherapie voorafgaand aan longresectie zou een vereiste

zijn om een aanvaardbare prognose te verkrijgen (Friedel et al., 2010; Pitsers et al., 1999; Rossel et

al., 1994). Anderzijds bestaat er evidentie dat chemotherapie preoperatief een negatieve invloed

heeft op DLCO. Indien DLCO meer dan 10% daalt na chemotherapie vereist dit extra aandacht van de

behandelende arts (Loor & Ferguson, 2011).

Postoperatief biedt een combinatie van de drie voornaamste therapieën een betere prognose aan

(Blum, 2004; Non Small Cell Lung Cancer Collaborating Group, 1995; NSCLC Meta-analyses

Collaborative Group, 2010; Ost, Goldberg, Rolnitzky & Rom, 2008;). Chemotherapie met cisplatin zou

na resectie de vijfjaarsoverleving met zo’n 4,1% verhogen in vergelijking met resectie op zich (Blum,

2004). Een adjuvante behandeling met chemo- en/of radiotherapie kunnen de kleinere, niet

operatieve afgeleiden van de primaire tumor in de long bestrijden. Ook micrometastasen in de

lymfeknopen worden zo aangepakt (Ost et al., 2008; Spira & Ettinger, 2004). Postoperatieve chemo-

en/of radiotherapie worden binnen de zes weken toegediend (Multidisciplinaire werkgroepen UZ

Gent, 2011). Voorwaarde is het hebben van een goede functionele status om de nevenwerkingen

hoofd te bieden (Postmus et al., 2000).

3.1.2 Radicale radio- en chemotherapie

Radiotherapie kent zijn radicale toepassing in de behandeling van NSCLC stadium I, II, III

(Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011). Resectie kan in de eerste twee stadia uitgesloten

worden omwille van de onwil van de patiënt of doordat de patiënt hiervoor niet in aanmerking komt

(bv. ten gevolge van slechte cardiopulmonale status)(National Collaborating Centre for Acute Care,

2005). Bij radicale radiotherapie is het beschikken over een goede performantie van belang om zo

min mogelijk peri- en postinterventionele complicaties te krijgen (National Collaborating Centre for

Page 17: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

11

Acute Care, 2005). Doordat radiotherapie een locoregionale werking heeft, wordt niet alleen de

tumor in de lob(uli) zelf onder handen genomen, ook de omliggende lymfeknopen en ander weefsel

worden aangepakt.

Radiotherapie bestrijdt de tumor locoregionaal en met een hoge dosis radioactieve stralen

uitwendig op het lichaam. Hierdoor worden ook de omliggende lymfeknopen en ander gezond

weefsel aangetast (National Collaborating Centre for Acute Care, 2005). Indien er met een lagere

intensiteit maar een hogere frequentie bestraald zou worden, heeft het gezond weefsel tijd om te

herstellen. Anderzijds moet de dosis hoog genoeg blijven zodat de tumor geen kans krijgt om zich te

profileren.

Radiotherapie onder de vorm van agressieve stereotactische hypofractionatie wordt toegepast bij

patiënten met een longcarcinoom stadium I of II (Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011). De

uiteindelijke dosis is steeds 60 Gy, maar wordt op basis van de toelaatbare dosis op de risico-

organen over 3 tot 8 keer verdeeld. Binnen de radicale radiotherapie wordt er over het algemeen

geopteerd voor de continued hyperfractionated accelerated radiotherapy (CHART) waarbij een

kleine dosis bestraling (1,5 Gy), onder hoge frequentie (drie keer per dag, 12 opeenvolgende dagen)

gegeven wordt (Goffin, Lacchetti, Ellis, Ung & Evans, 2010; National Collaborating Centre for Acute

Care, 2005). De totale dosis, slechts 54 Gy, tast het gezond weefsel zo min mogelijk aan en biedt een

betere overlevingskans in vergelijking met klassieke radiotherapie krijgen.

Stadium III wordt met voorkeur door concomitante chemo- en radiotherapie behandeld. Een hoge

performantiescore en een intacte hematologische, hepatische en renale functie zijn vereist om de

medicatie beter te kunnen verwerken (Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011; National

Collaborating Cancer Centre for Acute Care, 2005; Postmus et al., 2000). De groei van de

sneldelende tumorcellen kan bijkomend geremd worden door het toedienen (oraal of veneus) van

cytostatica (Postmus et al., 2000). Onderzoek toont aan dat de gangbare platinum bevattende

chemotherapie in combinatie met een ander cytostaticum gedurende een vier tot zestal cycli, nog

steeds de voorkeur geniet (Goffin et al., 2010).

Sequentiële chemo- en radiotherapie wordt toegepast op de patiënten die niet in aanmerking

komen voor concomitante chemo- en radiotherapie. Patiënten die niet in aanmerking komen voor

een behandeling met chemotherapie, kunnen via klassiek gefractioneerde radiotherapie (35 keer 2

Page 18: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

12

Gy) radicaal behandeld worden (Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011; Postmus et al.,

2000).

Wanneer er geen radicale behandeling meer aangewezen is, wordt de patiënt palliatief behandeld.

Deze palliatieve behandeling kent als doel het verlichten van de symptomen van de patiënt (Postmus

et al., 2000). Palliatieve radiotherapie en chemotherapie in combinatie met een invasieve

medicamenteuze behandeling worden aangewend om dit doel te bereiken (Multidisciplinaire

werkgroepen UZ Gent, 2011). Palliatieve radiotherapie behandelt voornamelijk de focale

symptomen zoals haemoptoe, hoest en thoracale pijn.

3.2 SCLC

SCLC wordt gekenmerkt door een snelle proliferatie en vroege metastasering (Spira & Ettinger,

2004). Uit studies blijkt dat tot 50 % van de SCLC-patiënten na 2 jaar metastasering in de hersenen

hebben. Daar de eventuele neurologische bijwerkingen van profylactische schedelbestraling (PCI)

niet kunnen opwegen tegen de verhoogde levenskwaliteit en de licht verhoogde overlevingskans,

wordt deze adjuvante behandeling door de meeste longoncologen aangewend bij elk stadium van

SCLC (Spira & Ettinger, 2004). PCI gebeurt nadat de voornaamste ziekteverschijnselen afgenomen

zijn en gaat tot een einddosis van 25 Gy (Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011).

Door de neiging tot vroege metastasering, is resectie vaak niet meer aan de orde. In een zeer

gelimiteerd stadium kan SCLC nog radicaal behandeld worden met resectie in combinatie met

chemotherapie en PCI (Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011).

Van zodra de patiënt het gelimiteerd stadium van SCLC bereikt, is chemotherapie de

eerstelijnsbehandeling bij voorkeur (Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011). Gecombineerde

chemotherapie toont een lager sterftecijfer dan enkelvoudige chemotherapie (Spira & Ettinger,

2004). Bij een goede performantie (WHO≤1) en een voldoende longfunctie van de patiënt wordt de

SCLC bestreden door middel van chemotherapie met concomitante radiotherapie van 45 Gy in totaal

(Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011). Een patiënt die ofwel een minder goede

performantie ofwel een slechte longfunctie heeft, krijgt sequentiële chemo- en radiotherapie (40

Gy). Concomitante radio- en chemotherapie kent een betere vijfjaarsoverleving dan sequentiële

Page 19: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

13

(Spira & Ettinger). Ook hier wordt profylactische schedelbestraling toegediend in de periode van

remissie.

Een uitgebreid stadium van SCLC kan niet meer radicaal behandeld worden. Bij patiënten met een

performantie (WHO≤2) wordt palliatieve combinatiechemotherapie en PCI in de remissie

aangewend om de kanker in toom te houden (Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011). Bij

een slechtere performantie (WHO≥3) wordt enkelvoudige chemotherapie in combinatie met PCI

toegediend. Wanneer de patiënt niet in aanmerking komt voor chemotherapie, krijgt hij lokale

radiotherapie ter hoogte van de tumor en de hersenen.

4 Nevenwerkingen kanker en kankertherapie

4.1 Specifieke nevenwerkingen kankerbehandeling

4.1.1 Resectie

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen lobectomie en pneumonectomie (Larsen, Svendsen,

Milman, Brenøe & Petersen, 1997; Nezu, Kushibe, Tojo, Takahama & Kitamura, 1998; Salhi,

Troosters, Behaegel, Joos & Derom, 2010b). Functionele gevolgen zijn van belang. Spirometrische

waarden FEV1 en VC zijn gedaald na beide vormen van chirurgie, respectievelijk meer voor

pneumonectomie dan voor lobectomie (Nezu et al.,1998). 6 maand na longresectie is de maximale

inspanningscapaciteit nog steeds lager dan preoperatief. Patiënten 6 maand na pneumonectomie

ondervinden een nog grotere daling in VO2max, tot 28% ten opzichte van de preoperatieve waarde.

Patiënten zullen inspanningen sneller stoppen door dyspnoe en ongemak in de benen.

Onmiddellijk postoperatief zijn pijn en wondcomplicaties mogelijk (Handy et al., 2002). Tot zes

maand postoperatief blijft pijn aanwezig, patiënten geven verbetering aan. Fysiek en psychosociaal

wordt er achteruitgang geobserveerd, patiënten hebben minder energie. 6 maand na de ingreep

ondervinden patiënten nog steeds een verminderde functionele status. Ook vermoeidheid,

deconditionering en functieverlies zijn mogelijke neveneffecten van chirurgische interventies. Met

andere woorden, longresectie is een radicale behandeling van het longcarcinoom maar heeft een

negatieve invloed op de kwaliteit van het leven. (Handy et al., 2002; Nezu et al., 1998; Salhi et al.,

2010a).

Page 20: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

14

4.1.2 Radiotherapie

Neveneffecten van radiotherapie zijn afhankelijk van het bestralingsgebied, de totale dosis en de

gebruikte techniek. Algemene bijwerkingen van radiotherapie zijn algehele malaise, vermoeidheid,

depressie, misselijkheid en braken, huidveranderingen, haarverlies en veranderingen van het

slijmvlies, longfibrose, oesofagitis en myelopatitis (Spira & Ettinger, 2004).

Specifiek voor longkanker worden cardiovasculaire bijwerkingen, oesofagitis en pneumonitis

waargenomen (Berkey, 2010). Bij NSCLC behandeld met een hoge dosis radiotherapie wordt op

lange termijn verminderde longfunctie gezien, er is minder oppervlakte voor gasuitwisseling in de

long door longfibrose (Borst, De Jaeger, Belderbos, Bergers & Lebesque, 2005; Travers et al., 2007).

Andere lange termijn effecten (enkele maanden tot jaren na de laatste behandeling) zijn

vermoeidheid, depressie en spierzwakte (Van der Peet et al., 2005). Hierdoor wordt algemene

deconditionering in de hand gewerkt.

4.1.3 Chemotherapie

Bijwerkingen zijn afhankelijk van soort, hoeveelheid cytostatica en duur van de behandeling met

chemotherapie. Veel voorkomende directe bijwerkingen zijn misselijkheid en braken, alopecia,

gewichtsverlies, insomnia, pijn, verminderde immuniteit, nefrotoxicitieit, hoofdpijn, diarree,

oedeem, myelosuppressie, neuropathieën, elektrolytenuitputting, mucositis en stomatitis.

Neveneffecten op lange termijn zijn dezelfde als bij radiotherapie namelijk vermoeidheid,

spierzwakte en depressie (Spira & Ettinger, 2004; Van der Peet et al., 2005).

4.2 Algemene nevenwerkingen kanker en zijn behandeling

4.2.1 Kankergerelateerde vermoeidheid

Onderzoek toont aan dat 90% van alle kankerpatiënten last hebben van kankergerelateerde

vermoeidheid (Morrow, Andrews, Hickok, Roscoe & Matteson, 2003). Kankergerelateerde

vermoeidheid wordt als volgt gedefinieerd: “Deze typische en abnormale vermoeidheid bij

kankerpatiënten, die niet in verhouding is of gerelateerd wordt met een activiteit of inspanning, is

Page 21: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

15

de situatie waarbij de patiënt onvoldoende fysiologische en psychologische energie heeft om de

vereiste activiteiten van het dagelijks leven te volbrengen”.

Deze vermoeidheid is verantwoordelijk voor een sterke afname van levenskwaliteit (Bourgois, Van

Ruymbeke, Cambier, Vandersraeten & Van Belle, 2006; Davidson, MacLeana, Brundageb & Schulzec,

2002). Patiënten met kanker ondervinden vermoeidheid als de ergste bijwerking door behandeling

(Fawcett & Dean, 2004; Berkey, 2010).

De oorzaak van kankergerelateerde vermoeidheid is multifactorieel: katabole processen van kanker

en kankerbehandeling, cachexie, deconditionering, anemie, biochemische en endocriene

veranderingen, psychosociale factoren en slaapproblemen spelen een rol (Bourgois et al., 2006,

Davidson, MacLeana, Brundageb, & Schulzec, 2002; Fawcett & Dean, 2004; Stasi, Abriani, Becceglia

& Amadori, 2003; Van Weert et al.,2006).

Een mogelijke verklaring hiervoor kan men vinden binnen de thermodynamica (Winningham, 2000).

Om bruikbare biofysiologische energie te produceren moet men energie verbruiken. Deze verloren

energie noemt men entropie. Met de leeftijd, stijgt ook het energieverbruik om bruikbare energie te

voorzien, nieuwe cellen te herstellen en te reproduceren. Dit entropisch proces wordt door kanker

en zijn behandeling in de hand gewerkt. Metabolische veranderingen ter hoogte van de cellen,

anemie, dehydratatie, nutritionele deficitieten… verhinderen de aanvoer en verwerking van zuurstof

en bouwstoffen (Iop, Manfredi & Bonura, 2004; Winningham 2000). Daarnaast vraagt een

verhoogde graad van stress om meer energie, energie die niet kan gebruikt worden als

biofysiologische brandstof. Dit noemt men adaptatie-energie.

Primaire vermoeidheid wordt onder andere geïnduceerd door kankergerelateerde factoren zoals de

omvang, het stadium en de locatie van de tumor (Fawcett & Dean, 2004; Yarbro, Frogge &

Goodman, 1999). Deze brengen een verhoogde cytokineconcentratie, metabole en elektrolytische

onevenwichten en verhoogde spierzwakte met zich mee (zie 4.2.2 Deconditionering). Hierdoor

verloopt de zuurstofaanvoer, het transport en de verwerking moeizamer. Longkankerpatiënten

blijken een grotere prevalentie van kankergerelateerde vermoeidheid te kennen door een hogere

associatie met dyspnoe en pleurale effusie die de oxygenatie extra bemoeilijken bemoeilijken

(Okuyama et al., 2001; Stone, Hardy, Broadley, Tookman, Kurowska & A’Hern, 1999).

Page 22: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

16

Het primaire doel van de kankerbehandeling is de tumor te elimineren. Helaas neemt deze

behandeling andere katabole processen met zich mee. Bij een chirurgische ingreep dient het reeds

verzwakte lichaam een extra inspanning te leveren om de wonde te herstellen (Fawcett & Dean,

2004; Yarbro et al., 1999). De bijkomende stress, pijn, gemiste maaltijden, verhoogd aantal uren

bedrust brengen een verhoogde graad van adaptatie-energie, nutritionele deficieten en

dehydratatie met zich mee. Daarbovenop wordt een verhoogde prevalentie aan slaapproblemen

waargenomen (Davidson et al., 2002). Radiotherapie en voornamelijk chemotherapie zijn

behandelingen die niet specifieke celdood inhouden. Gezonde cellen worden beschadigd, waardoor

beenmergsuppressie (anemie), mucositis, overgeven en diarree optreedt (Fawcett & Dean, 2004).

Dit brengt het zuurstoftransport en de nutritionele en vochtbalans extra in het gedrang.

Daarbovenop wordt een verhoogde prevalentie aan slaapproblemen waargenomen (Davidson et al.,

2002). Radiotherapie en voornamelijk chemotherapie zijn behandelingen die niet specifieke celdood

inhouden. Gezonde cellen worden beschadigd, waardoor beenmergsuppressie (anemie), mucositis,

overgeven en diarree optreedt (Fawcett & Dean, 2004). Dit brengt het zuurstoftransport en de

nutritionele en vochtbalans extra in het gedrang.

Kanker en zijn behandeling worden verder geassocieerd met fysiologische en psychosociale

problemen (Fawcett & Dean, 2004; Yarbro et al., 1999). Door fysiologische aanpassingen zoals pijn,

deconditionering en slaapproblemen ondervinden patiënten een verhoogde graad van stress. Deze

stress wordt versterkt door psychosociale problemen op cognitief en emotioneel vlak. De belevenis

van kanker en zijn behandeling kan gedragsverandering, depressie, angst, economische problemen

en het gevoel van sociale isolatie bij de patiënt teweeg brengen. Hiervoor heeft de patiënt meer

nood aan adaptatie-energie, waardoor de hoeveelheid biofysiologische energie sterk vermindert.

Kankergerelateerde vermoeidheid mogen we niet gelijkstellen aan deconditionering (Supportive

oncology, 2007). Vermoeidheid zal niet noodzakelijk optreden samen met deconditionering.

Daarentegen is deconditionering één van de meest aangetoonde pathofysiologische mechanismen

van vermoeidheid. Door bedrust en een verlaagde graad van activiteit als reactie op de kanker en

zijn behandeling, treedt er cardiorespiratoire en musculaire disuse deconditionering op. Indien deze

verlaagde graad van activiteit wordt bestendigd, treedt er secundaire vermoeidheid op gekoppeld

aan een nog lager niveau van levenskwaliteit (Supportive oncology, 2007; Yarbro et al., 1999).

Page 23: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

17

4.2.2 Deconditionering

Deconditionering is het proces waarbij er deteriorerende veranderingen plaatsvinden ter hoogte van

het cardiopulmonaal en musculair stelsel, onder invloed van de katabole processen die centraal

staan binnen de ziekte en zijn behandeling samen met andere comorbide factoren (Bourgois, Van

Ruymbeke, Cambier, Vanderstraeten & Van Belle, 2006; Yarbro, Frogge, & Goodman, 1999). Deze

veranderingen vinden plaats op structureel en functioneel niveau ter hoogte van het

cardiopulmonaal en musculair stelsel. De aftakeling van beide stelsels veroorzaakt een minder

efficiënte aerobe energielevering- en verwerking door onder andere een verminderd

zuurstofverbruik en het verlies van enzymen die instaan voor cellulaire energieproductie (Bourgois

et al., 2006; Supportive oncology, 2007).

4.2.2.1 Cardiorespiratoir

Op cardiorespiratoir vlak wordt een daling van de hemoglobineconcentratie in het bloed gezien door

het voorkomen van anemie (Stasi, Abrani, Beccaglia, Terzoli & Amadori, 2003). Anemie wordt

veroorzaakt door een overmatige aanwezigheid van cytokines in het lichaam (TNF-α, IL-6, IL-1-β,

IFN). Ook niertoxiciteit, ten gevolge van chemotherapie, onderdrukt de erythropoitineproductie en

induceert anemie (Bourgois, Van Ruymbeke, Cambier, Vanderstraeten & Van Belle, 2006). De

zuurstoftransportcapaciteit wordt hierdoor beperkt, waardoor een verminderde uithouding

optreedt (Stasi et al., 2003).

Het verlies aan longvolume door radiotherapie (longfibrose) en chirurgie

(lobectomie/pneumonectomie) leidt tot een veranderde ventilatie-perfusie verhouding en minder

zuurstofrijk bloed (Lucía, Earnest & Pérez , 2003). In combinatie met andere structurele

veranderingen op vasculair en cardiaal niveau brengt dit het zuurstoftransport in het gedrang.

4.2.2.2 Spierzwakte

Daling van de spiermassa gebeurt zowel op perifeer niveau, respiratoir niveau als ter hoogte van de

hartspier (Travers et al., 2007). Op perifeer niveau ontstaat die daling voornamelijk onder invloed

van inflammatoire factoren, onder andere cytokines (TNF-α, IL-6, IL-1-β, IFN) en proteolysis-inducing

Page 24: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

18

factor (PIF) (Stasi, Abrani, Beccaglia, Terzoli & Amadori, 2003). PIF zorgt voor aanmaak van katabole

producten. De interactie van tumorproducten en behandeling (onder andere hoge dosissen

corticoïden) promoten gluconeogenese en katabolisme en limiteren anabolisme (Lucía, Earnest &

Pérez, 2003). Er wordt dus respectievelijk spierafbraak veroorzaakt en proteïneresynthese

verhinderd. Aanpassingen in skeletspieren zijn kleinere doorsnede van de spier en spiervezel door

verlies aan myofibrillen en myofilamenten, verminderde rekbaarheid en verminderde mogelijkheid

om zuurstof op te nemen.

Daarnaast wordt de zuurstofaanvoer door de ziekte en de behandeling sterk beperkt door de

aanwezige anemie, dyspnoe en andere metabole veranderingen (Winningham, 2000). Hierdoor kan

de spier geen optimaal gebruik maken van de aerobe energielevering, waarop hij overschakelt naar

anaerobe energielevering door middel van glycolyse. Deze energiebron is echter snel uitgeput.

Resynthese van glycogeen loopt uiterst moeizaam door de beperkte zuurstofaanvoer en

nutritiëntentekort.

Op centraal niveau wordt er ten gevolge van continue stress, tumor en behandeling meer cortisol

vrijgegeven, wat de perifere spierafbraak in de hand werkt (Stasi et al., 2003). Een tweede adaptatie

van de hypothalame-hypofysaire as zijn gedaalde gonodatrofineconcentraties, met een beperkt

hongergevoel als resultaat. Dit leidt wederom tot verlies van spiermassa. Deze biochemische

veranderingen en substraatdepletie zijn een afferente impuls voor de cerebellaire cortex

(Winningham, 2000). Het centrum verantwoordelijk voor de motorische controle van bewegingen

wordt deels geïnhibeerd waardoor de vuurfrequentie daalt. De patiënt zal een moeizamer

bewegingspatroon vertonen.

4.2.2.3 Dyspnoe

Dyspnoe is het subjectieve gevoel van moeizame of oppervlakkige ademhaling, dat ontstaat ten

gevolge van de interactie tussen psychosociale, fysiologische en omgevingsfactoren (American

Thoracic Society, 1999). Na pijn en eetproblemen wordt het door de kankerpatiënt als de meest

voorkomende nevenwerking beschreven (Yarbo, Frogge & Goodman, 1999). 90 % van de

longkankerpatiënten en 50-70% van de kankerpatiënten krijgen te kampen met dyspnoe (Thomas,

Bausewein, Higginson & Booth, 2011). Dyspnoe interfereert in sterke mate met fysieke activiteiten

Page 25: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

19

in het dagelijkse leven zoals wandelen en werken (Tanaka, Akechi, Okuyama, Nishiwaki & Ochitomi,

2002)

Dyspnoe kan sterk variëren in intensiteit, kwaliteit en pathofysiologie. Bij kankerpatiënten kan

dyspnoe voorkomen ten gevolge van betrokkenheid van de longen en bovenste luchtwegen,

nevenwerkingen van kanker en zijn behandeling (pneumonie en anemie) of ten gevolge van

voorafgaande ziekteprocessen zoals COPD (Dy, Lorenz, Naeim, Sanati, Walling, & Asch, 2008).

Atelectase door tumorobstructie, longfibrose door radiotherapie en longresectie bij chirurgie zorgen

voor een drastische vermindering van het functionele longvolume (Travers et al., 2007; Yuan, Frey,

Gross, Hayman, Arenberg, Cai et al., 2011). Door een daling van het longoppervlak, zal de

mogelijkheid tot gasuitwisseling en longventilatie sterk verminderen. Longventilatie kan worden

beperkt door luchtwegobstructie ten gevolge van de tumor of het voorkomen van COPD. Ook de

longperfusie kan verhinderd worden ten gevolge van de beperkte bloeddoorstroming door

compressie van de longtumor. Het voorkomen van ventilatie-perfusie mismatch en een verminderde

gasuitwisseling kan dyspnoe verklaren (zie figuur 2: Dyspnoe). DLCO, een maat voor gasuitwisseling,

geeft een goed algemeen beeld weer van de longfunctie en kent een sterke omgekeerde samenhang

met het voorkomen van dyspnoe (Gopal, 2005). Een achteruitgang van de DLCO is een courante

complicatie bij longkankerpatiënten en bij chemo- en radiotherapie (Travers et al., 2007). Door de

gedaalde longventilatie, wordt bij een inspanningsproef al snel de maximale vrijwillige ventilatie

bereikt.

Een andere oorzaak voor dyspnoe zou verminderde perifere en respiratoire spierkracht kunnen zijn

(Salhi et al., 2010a; Travers et al., 2007). Doordat er sneller metabole acidose en een verhoogde

ventilatie optreedt ten gevolge van deconditionering, zal de patiënt al snel dyspnoe vertonen bij

inspanning.

Figuur 2: Dyspnoe (Yuan et al., 2011)

Page 26: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

20

Ook psychologische stress die het ademhalingscentrum beïnvloedt, pijn en hoesten kunnen dyspnoe

veroorzaken. Tanaka et al. (2002) beschrijven dat de invloed van psychologische stress veel groter is

dan aanvankelijk gedacht. Voornamelijk patiënten met longkanker hebben een grote prevalentie van

emotionele stress.

Patiënten ervaren dyspnoe als zeer stressvol, wat een verhoogde angst en paniek met zich

meebrengt (Dy et al., 2008; Yarbo et al., 1999). Deze verhoogde angst heeft een grote weerslag op

hun activiteiten, participatie en functionaliteit in het dagelijks leven. Uit angst dat er iets zou kunnen

gebeuren, ontstaat er een verminderde participatie aan het sociale leven. Door dyspnoe zal de

patiënt een activiteit sneller stopzetten (Nezu, Kushibe, Tojo, Tekahama & Kitamura, 1998).

Patiënten zullen inspanningen vermijden of beperken en worden meer sedentair. Er wordt een

lagere ventilatoire drempel waargenomen (Travers et al., 2007).

4.2.3 Disuse deconditionering

Als natuurlijke reactie op de interferentie van deconditionering, kankergerelateerde vermoeidheid,

spierzwakte, pijn, dyspnoe, nutritionele deficieten, nausea, zal de patiënt zijn niveau van activiteit en

participatie drastisch verlagen (Supportive oncology, 2007; Yabro, Frogge, & Goodman, 1999). Men

zoekt meer bedrust op en beperkt het energieverbruik tot ene minimum. Al na 24 uur van

inactiviteit kunnen negatieve veranderingen in het lichaam waargenomen worden. Deterioratie

neemt progressief toe op anatomisch en fysiologisch vlak en gaat gepaard met dehydratatie,

hyperglycemie, spierkrachtverlies en contracturen. Men komt in een vicieuze cirkel terecht

(Bourgois, Van Ruymbeke, Cambier, Vanderstraeten & Van Belle, 2006; Travers et al., 2007).

Deconditionering wordt gezien op cardiorespiratoir, metabool en musculair niveau.

Cardiorespiratoir is het belangrijkste gevolg van disuse een daling van VO2max (Convertino, 1997).

Metabool is er een daling van glut-4, waardoor een verminderde opname van glucose en

insulineresistentie ontstaat (Mujika & Padilla, 2001). Door langdurige inactiviteit wijzigt de

lactaatkinetiek met een daling van de anaerobe drempel als resultaat.

Musculair veroorzaakt deconditionering voornamelijk spieratrofie (Schneider, Hseih, Sprod, Carter &

Hayward, 2007). Patiënten ervaren minder kracht, gedaalde mobiliteit en een gevoel van

spierzwakte bij fysieke activiteit. Patiënten gaan minder bewegen, het proces van spierafbraak

wordt gestimuleerd en een vicieuze cirkel ontstaat (Bourgois et al., 2006). Veel verlies aan

spiermassa kan worden beschouwd als een negatieve prognostische factor (Salhi et al., 2010a).

Page 27: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

21

4.2.4 Andere

Slaapstoornissen komt bij 30-50% van de kankerpatiënten voor. Kankerpatiënten omschrijven het als

een van de meest frustrerende en slopende symptomen die, tijdens en zeker na de behandeling,

ervaren wordt (Yabro, Frogge, & Goodman, 1999). De precieze pathofysiologie van slaapproblemen

bij kanker is tot op heden niet volledig achterhaald. Duidelijk is dat er een grote correlatie bestaat

met het ervaren van stress

Het kanker anorexia-cachexie syndroom is een syndroom van multifactoriële oorsprong, gekenmerkt

door verlies van vet- en vetvrije massa dat onvrijwillig gewichtsverlies, anorexia, vervroegde

verzadiging, spierzwakte, immunosuppressie, anemie, oedema, vermoeidheid, emotionele en

psychosociale problemen omvat (Holmes, 2011). Dit levensbedreigend en syndroom kent een

prevalentie van 50-85% van alle kankerpatiënten en heeft een sterke negatieve invloed op hun

levenskwaliteit. Het komt voornamelijk voor bij ver gevorderde kanker (Topkan, Yavuz & Ozyilkan,

2007).

Chemo- en radiotherapie kunnen mond- en slikproblemen veroorzaken doordat er inflammatoire

veranderingen optreden van het slijmvlies (Singh, Scully & Joyston-Bechal, 1996). Mucositis,

stomatitis en oesofagitis kunnen dergelijke pijn, ingestie en verstoringen van de vocht- en

elektrolytenregulatie veroorzaken dat de behandeling tijdelijk moet worden stopgezet.

Nausea is een symptoom dat door de patiënt omschreven wordt als het ergste neveneffect van

chemotherapie (Yarbro, Frogge & Goodman, 1999). Samen met overgeven loopt de prevalentie op

tot 50% van alle kankerpatiënten. Nausea/braken compromitteert sterk de levenskwaliteit, eetlust

en vocht- en elektrolytenregulatie.

5 Oncologische Pulmonaire Revalidatie (OPR)

De American Thoracic Society (ATS) en de European Respiratory Society (ERS) definiëren pulmonaire

revalidatie (PR) als “Een op evidentie gebaseerde, multidisciplinaire en uitgebreide interventie voor

patiënten met chronische respiratoire aandoeningen die symptomen vertonen en die activiteiten uit

het dagelijks leven minder zullen uitvoeren. PR wordt geïntegreerd in het individueel behandelplan

van de patiënt, teneinde de symptomen te reduceren, de functionele status te optimaliseren, de

Page 28: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

22

graad van participatie te verhogen en de gezondheidskosten te verminderen door het stabiliseren of

zelfs reduceren van systemische manifestaties door de ziekte” (ATS/ERS Pulmonary Rehabilitation

Writing Committee, 2006). Door het cardiovasculaire en musculaire systeem in die mate te

stimuleren, zouden fysiologische aanpassingen in het lichaam de deconditionering moeten

tegengaan (Troosters, Casaburi, Gosselink & Decramer, 2005). De positieve effecten van

multidisciplinaire pulmonaire revalidatie bij chronische respiratoire aandoeningen, zorgden het

laatste decennium voor een toename in het onderzoek naar oncologische pulmonaire revalidatie

(OPR). De reeds beschikbare studies zijn slechts beperkt van omvang en vaak niet gerandomiseerd of

gecontroleerd. Net zoals pulmonaire revalidatie kent de oncologische revalidatie een aanpak op

maat van de patiënt, waarin er getracht wordt om zoveel mogelijk de voordien aangehaalde

neveneffecten van het longcarcinoom en de radicale behandeling te bestrijden, de functionele

status te optimaliseren om uiteindelijk een zo goed mogelijke levenskwaliteit te vrijwaren. Een

toename van de levenskwaliteit is immers minstens zo belangrijk als het verbeteren van de

fysiologische waarden (Salhi et al., 2010a).

5.1 Onderzoeksresultaten oncologische pulmonaire revalidatie

Bourgois et al. (2006) stellen dat een uitgebreide intake procedure door de behandelende arts moet

plaatsvinden, vooraleer er aan fysieke activiteit wordt gedaan. Het belang van supervisie tijdens de

training wordt over het algemeen sterk benadrukt (Bobbio et al., 2008; Spruit, Janssen, Willemsen,

Hochstenbag & Wouters, 2006). Verschillende studies geven aan dat de oncologische pulmonaire

revalidatie een veilige en uitvoerbare interventie is binnen de behandeling van longkanker

(Andersen, Vinther, Poulsen & Mellemgaard, 2011; Cesario et al., 2007b, Jones, et al., 2007).

Neveneffecten van deze revalidatie werden niet beschreven.

In bijlage 4 (Overzicht van studies oncologische pulmonaire revalidatie voor en na de behandeling, p.

viii) vindt men het overzicht van de beschikbare studies omtrent het inspanningsfysiologisch luik van

oncologische pulmonaire revalidatie.

Page 29: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

23

5.1.1 Oncologische pulmonaire revalidatie voor de behandeling

OPR voor de behandeling kent voornamelijk zijn toepassing in de patiënten die histologisch in

aanmerking komen om een resectie te ondergaan, maar van wie de slechte functionele status de

operatie niet toelaat omwille van hoge peri- en postoperatieve complicaties (Bobbio et al., 2007;

Jones et al., 2007; Win et al., 2005). De fysieke training kan functioneel prognostische waarden zoals

de VO2max opdrijven waardoor ook deze patiënten operabel kunnen worden geacht.

Jones et al. (2007) beschreven dat door het volgen van een revalidatieprogramma voor de

behandeling, bij patiënten met een negatief prognostische cardiorespiratoire status, de

(sub)maximale inspanningscapaciteit (6MWT, VO2max, Wmax) significant steeg. Daarnaast beschreven

ook Bobbio et al. (2008) een significante stijging van VO2max na het volgen van een

revalidatieprogramma voor de behandeling.

5.1.2 Oncologische pulmonaire revalidatie na de behandeling

Longkanker en zijn behandeling brengen vele nevenwerkingen met zich mee op structureel en

functioneel vlak (Bourgois, Van Ruymbeke, Cambier, Vanderstraeten & Van Belle, 2006). Een

revalidatieschema na de behandeling kan de mensen uit hun vicieuze cirkel halen. Het is de

bedoeling om de inspanningscapaciteit te optimaliseren, de kankergerelateerde vermoeidheid en

deconditionering te reduceren en zo ook spierverzwakking en verminderde activiteit tegen te gaan.

Een positieve in vloed op de levenskwaliteit is het gevolg.

Andersen, Vinther, Poulsen en Mellemgaard (2011) en Jones et al. (2008) onderzochten beiden een

ambulant revalidatieprogramma bij voornamelijk longkankerpatiënten die hun behandeling

beëindigd hadden. Hun fysieke training bestond hoofdzakelijk uit aerobe training op respectievelijk

de fiets en loopband. In beide onderzoeken kon een verbeterde aerobe capaciteit aangetoond

worden en een stijging in de performantie.

Jones et al. (2008) merken in hun studie op dat er 65% van de patiënten klagen over moeheid in de

benen en/of dyspnoe. Die vermoeidheid is vermoedelijk een gevolg van de sterke deconditionering.

Salhi et al. (2010a) toonde net als bij Cesario et al. (2007) een significante stijging van de 6MWT en

een significante daling bij Borgschaal dyspnoe. Ten gevolge training kan het gevoel van deze

Page 30: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

24

moeheid in de benen verminderen en zal de patiënt de (sub)maximale uithoudingstest langer

kunnen volhouden.

Spruit, Janssen en Willemsen (2005) halen in hun studie aan dat het voornamelijk de verbeterde en

efficiëntere perifere spierfunctie is die het positief effect op de functionele en maximale capaciteit

bepaalt. Doordat spierkrachttraining de motorische controle versterkt en hypertrofie en hyperplasie

van de spiervezels induceert, zou een combinatie van spierkrachttraining en aerobe training

optimaal zijn. Hierdoor zal de patiënt niet alleen de aerobe capaciteit verbeteren maar ook

inspanningen kunnen uitvoeren tegen een hogere intensiteit. De vicieuze cirkel wordt doorbroken

en levenskwaliteit zal stijgen. Na een revalidatieprogramma van 8 weken steeg de 6MWT significant

met 10m.

Uit onderzoek bij obstructieve en restrictieve respiratoire patiënten werd reeds aangetoond dat de

longfunctie weinig verbetering kent door training na de behandeling (Spruit et al., 2005; Bobbio et

al., 2007). Slechts één onderzoek, kon verbeterde longfunctie aantonen (Glattki, Manika, Sichletidis,

Alexe, Brenke & Dionisios, 2012).

5.2 Trainingsmodaliteiten

Binnen de verschillende studies kan er geen eenduidigheid gevonden worden op vlak van de

verschillende modaliteiten zoals trainingsintensiteit, volume en frequentie. Verder onderzoek is

vereist.

Binnen de OPR is reeds meest onderzoek uitgevoerd naar aerobe training. Aerobe training wordt

verondersteld een veelbelovende behandeling voor kankergerelateerde vermoeidheid te zijn

(Galvao & Newton, 2005; Salhi et al., 2008). Dit is al aangetoond bij andere vormen van kanker,

hoofdzakelijk bij borstkankerpatiënten. Krachttraining kent zijn nut in het tegengaan van spieratrofie

bij katabole processen en het verbeteren van de spierkracht en -massa (Salhi et al., 2008). Er

worden positieve trainingseffecten bij kankerpatiënten zoals verbeterde botdensiteit,

cardiopulmonale functie, levenskwaliteit en minder gevoel van vermoeidheid aangegeven zonder

dat er neveneffecten geregistreerd worden (De Backer, Schep, Backx, Vreaugdenhil & Kulpers,

2009).

Een combinatie van de verschillende trainingsmodaliteiten toont de beste resultaten in de

revalidatie van longkankerpatiënten. De studie van Salhi et al. (2010a) waar een groep patiënten 12

Page 31: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

LITE

RA

TU

UR

STU

DIE

25

weken lang een trainingsprogramma van uithoudings- en krachttraining volgden, toont een grotere

inspanningstolerantie aan dan de studie van Jones et al. (2008) waarbij er gedurende 14 weken

enkel uithoudingstraining gegeven wordt.

Page 32: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

26

C ONDERZOEK

1 Methodologie

1.1 Doelstelling

Het doel van de studie is om de effecten van de radicale behandeling bij longkankerpatiënten in

kaart te brengen. Naar aanleiding van de literatuurstudie over de nefaste invloed van bijwerkingen

die de radicale behandeling bij longkankerpatiënten met zich meebrengt, wordt in dit onderzoek de

invloed van de radicale behandeling op de functionele inspanningscapaciteit van de patiënt

nagegaan. Functionele inspanningscapaciteit, gemeten door de 6-minutenwandeltest (6MWT), is het

primaire van dit onderzoek. Secundair zal de invloed van radicale behandeling op

lichaamssamenstelling (gewicht, body mass index (BMI), vetvrije massa (FFM)), longfunctie (één

seconde waarde (FEV1), vitale capaciteit (FVC), Tiffeneau-index (Tif), diffusiecapaciteit (DLCO),

maximale inspanningscapaciteit (maximaal inspanningsvermogen (Wmax), maximale zuurstofopname

(VO2max en VO2max/kg)), perifere spierkracht (maximale quadricepskracht (QF), maximale

handknijpkracht (HKF)) en levenskwaliteit (Functional Assessment of Cancer Therapy-vermoeidheid

(FACT-F),Visual Analogue Scale – dyspnoe/ vermoeidheid/ pijn (VAS-d/f/p), Hospital Anxiety and

Depression Scale (HADS), Quality of life Questionnaire-Cancer 30 (QLQ-C30) en Quality of life

Questionnaire-Lung Cancer 13 (QLQ-LC13)).

De primaire nulhypothese (H0) is de hypothese dat er geen effect van de behandeling kan worden

aangetoond op functionele inspanningscapaciteit.

Ten tweede luidt de H0 dat er geen verschil optreedt na de behandeling voor de secundaire

variabelen en dat er geen samenhang bestaat tussen de 6MWT en deze variabelen.

Tot slot wordt een kleine subanalyse uitgevoerd met betrekking tot de invloed van chemotherapie

op de functionele inspanningscapaciteit en de levenskwaliteit.

De H0 stelt dat chemotherapie geen nefaster effect vertoont op functionele inspanningscapaciteit en

levenskwaliteit.

Page 33: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

27

1.2 Patiëntenpopulatie

Vier onderzoekscentra in België namen deel aan deze open, prospectieve, multicentrische, klinische

en interventionele studie (Clinical Trial Gov-nummer: NTC00752700): UZ Gent, CHU Sart Tilman Luik,

AZ Sint-Jan Brugge en CHU Saint Pierre Brussel. In een vier jaar durende inclusieperiode werden, op

basis van voordien vastgelegde inclusie- en exclusiecriteria, patiënten opgenomen in het

REINFORCE-onderzoek. In januari 2012 werd deze inclusieperiode afgesloten, maar de studie is nog

steeds lopende.

Mannen en vrouwen die bij de start van het onderzoek voldeden aan volgende criteria, werden

geïncludeerd in het eerste deel van het onderzoek:

Inclusiecriteria:

- kandidaat voor radicale behandeling van long(vlies)kanker (NSCLC, SCLC of mesothelioma)

- ≥ 18 en ≤ 80 jaar

Exclusiecriteria:

- anemie (Hb<8g/dl), koorts (> 38°) of cachexie (35% premorbide gewichtsverlies)

- open wonde(s)

- pacemaker

- ongecontroleerde diabetes, epilepsie of migraine

- heup-, knie- en schouderprothesen of recent ingebrachte metalen

- rugproblemen: Osteoporose of metastasen in de wervelzuil, acute hernia, discopathie,

spondylitis

- cardiale, neurologische of orthopedische belemmeringen

Aan de patiënten die in aanmerking kwamen om aan deze studie deel te nemen, werd verdere uitleg

gegeven omtrent het onderzoek en de procedure. Longkankerpatiënten konden op basis van die

informatie, vrijwillig beslissen om al dan niet deel te nemen aan het onderzoek. Deelnemers

ondertekenen het “informed consent”. Deze studie werd goedgekeurd door het ethisch comité van

UZ Gent.

Page 34: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

28

1.3 Testing

1.3.1 Studiemodel REINFORCE

De gemeten variabelen worden onderzocht op vier verschillende tijdstippen:

- Deel 1 van de studie (blauw)

M1 Voor de behandeling

M2 na de behandeling getest. Men streefde ernaar de patiënt binnen de 14

dagen of –in het geval van enkel een chirurgische ingreep- tussen de 6 à 8 weken na

de behandeling te testen

- Deel 2 van de studie

M3 Na 6 weken

M4 Na 12 weken

(Pred.) QF: (predicted) quadriceps force

WBV: Whole Body Vibration

Figuur 3: Studiemodel REINFORCE

DEE

L 1

D

EEL

2

Page 35: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

29

1.3.2 Testprocedure

De testprocedure van één proefpersoon omvat de registratie van demografische gegevens,

functionele parameters en variabelen betreffende levenskwaliteit (zie Tabel 2: Overzicht

testbatterij). De volledige testbatterij werd op één dag uitgevoerd en nam een tweetal uren in

beslag. Deze testprocedure gebeurde door een gediplomeerde kinesitherapeut op vier tijdstippen. In

het eerste deel van de studie werd de patiënt getest voor (M1) en na de behandeling (men streefde

ernaar de patiënt binnen de 14 dagen of –in het geval van enkel een chirurgische ingreep- tussen de

6 à 8 weken na de behandeling te testen) (M2). Voor het tweede deel van de studie gebeurde

nogmaals een testing, respectievelijk 6 en 12 weken na randomisatie (zie Figuur 3: Studiemodel

REINFORCE).

Tabel 2: Overzicht testbatterij

Testbatterij Instrument Gemeten variabelen

Antropometrie

Bio-elektrische impedantie Bodystat 1500 Medical

Gewicht (kg)

BMI (kg/m²)

FFM (kg)

FFMi (kg/m²)

Longfunctie

Spirometrie Viasys sensor medics VMAX spectra, USA FVC(l), FVC (% pred)

FEV1(l), FEV1 (% pred)

Tiffeneau (FVC/FEV1)

DLco (mmol/min/kPa), DLco (% pred)

Maximale inspanningscapaciteit

Cyclo-ergometrie Jaeger cyclo-ergometer Wmax (W), Wmax (% pred)

VO2max (l/min), VO2max (% pred)

VO2max/kg (ml/min/kg)

Submaximale inspanningscapaciteit

6MWT

afgelegde afstand (m)

afgelegde afstand (% pred)

Spierkracht

Perifere spierkrachttesten Jamar Hand Dynamometer

Modified Microfet

HKF (kgS), HKF(% pred)

QF (Nm), QF(% pred)

Levenskwaliteit

Vragenlijsten FACT-F

VAS-d, VAS-f, VAS-p

QLQ-C30, QLQ-LC13

HADSA, HADSD

Vermoeidheid (punten)

Dyspnoe, vermoeidheid en pijn (punten)

Levenskwaliteit (punten)

Angst en depressie (punten)

BMI: Body Mass Index; FFM: Fat Free Mass, FFMi: Fat Free Mass index; FVC: Geforceerde vitale capaciteit; FEV1: Eén seconde waarde; Tif:

Tiffeneau-index; DLCO: Diffusiecapaciteit long; Wmax: maximaal belasting; VO2max: maximale zuurstofopname; VO2max/kg: maximale

zuurstofopname/kilogram; 6MWT: 6-minutenwandeltest; HKF: handknijpkracht; QF: quadricepskracht; FACT-F: Functional Assessment of

Cancer Therapy – Vermoeidheid; VAS d/f/p: Visual Analogue Scale Dyspnoe/Vermoeidheid/Pijn; QLQ-C30: Quality of Life Questionnaire-

Cancer; QLQ-LC13: Quality of Life Questionnaire-Lung Cancer; HADSD/A: Hospital Anxiety and Depression Scale- Depressie/Angst

% pred: percentage van de voorspelde waarde

Page 36: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

30

1.3.2.1 Demografische gegevens

Bij het eerste contact, gedurende de testprocedure voor de behandeling, worden een aantal

algemene anamnestische gegevens en informatie omtrent de status en behandeling van de patiënt

genoteerd.

1.3.2.2 Antropometrie

De lichaamssamenstelling werd gemeten met een Bodystat 1500 Medical. Dit bio-elektrisch

impedantie toestel (50kHz) analyseert op indirecte wijze de lichaamssamenstelling van de patiënt.

Tijdens de meting bevond de patiënt zich in ruglig. Het apparaat maakte contact met het lichaam

aan de hand van vier elektroden. Twee elektroden werden bevestigd op de dorsale zijde van de

rechterpols en twee op de dorsale zijde van de rechtervoet. Vooraleer het meten van start ging,

moest het geslacht, de lengte, leeftijd en activiteitenniveau van de proefpersoon worden ingevoerd

(http://www.bodystat.com/products/bodystat-1500). Met de Bodystat 1500 Medical is het mogelijk

om de BMI (kg/m²), FFM (kg) en FFMi (kg/m²) te berekenen. De gemeten waarden werden

vergeleken met predictieve waarden (Schols, Soeters, Dingemans, Mostert, Frantzen, & Wouters,

1993)

1.3.2.3 Longfunctiewaarden

Longvolumes (FEV1 , FVC) werden gemeten aan de hand van het spirometrie apparaat Viasys Sensor

Medics VMAX spectra, USA. Dit onderzoek, uitgevoerd door een laborant, gebeurde volgens de

gestandaardiseerde ATS/ETS richtlijnen (2005). Eerst werd de FEV1 en (FVC) gemeten.

Daarna werd de diffusiecapaciteit (DLCO) gemeten volgens de single-breath methode (MacIntyre et

al., 2005). Resultaten worden in absolute waarde (FEV1 en FVC (l), DLCO(mmol/min/kPa)) en als

percentages van de voorspelde waarde weergegeven (Pellegrino et al., 2005).

Page 37: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

31

1.3.2.4 Maximale inspanningstest

Maximale inspanningscapaciteit werd gemeten met een fietsergometer (Jaeger cyclo-ergometrie).

Elektroden werden op de thorax aangebracht om de patiënt via een elektrocardiogram op te volgen.

Het onderzoek startte met drie minuten fietsen zonder weerstand. Nadien verhoogde de weerstand

elke minuut met 5 of 10 of 15 Watt, afhankelijk van de patiënt, tot uitputting.

Tijdens deze uitputtingstest werden hartritme, bloeddruk en saturatie continu gemonitord. Tevens

werd zuurstofverbruik(VO2max, VO2maxkg), ventilatie en koolstofdioxide constant gemeten. Alle

waarden werden uitgedrukt in absolute waarden en deze werden vergeleken met de

normaalwaarden (Ross, Beck, Casaburi, Johnson, Marciniuk, & Weisman, 2003). Aan de hand van

een Borgschaal werden ook parameters als dyspnoe en vermoeidheid om de 2 minuten gemeten.

1.3.2.5 Submaximale inspanningstest

6MWT is een submaximale inspanningstest. Deze test wordt gebruikt om een beeld te krijgen van

het functionele inspanningsvermogen van de patiënt (Enright et al., 2003; Takken, 2005). De 6MWT

werd uitgevoerd volgens de richtlijnen opgesteld door de American Thoracic Society (ATS) (2002). De

patiënt kreeg de instructie om zoveel mogelijk afstand te wandelen gedurende 6 minuten. De

kinesitherapeut die de test afnam, wandelde naast de patiënt gedurende de hele test. Hierbij

werden hartfrequentie, saturatie en een score voor vermoeidheid en dyspnoe volgens de

borgschaal, voor en na de test genoteerd. Saturatie werd continu gemonitord. De afgelegde afstand

tijdens de 6MWT werd uitgedrukt in absolute waarden (m) en vergeleken met predictieve waarden

(ATS, 2002; Takken, 2005; Troosters, Gosselick & Decramer, 1999).

1.3.2.6 Spierkracht

De isometrische quadricepskracht (QF) werd gemeten met een handheld dynamometer (Microfet;

Biometrics, Almere, Nederland) die bevestigd werd op de kniependelbank. Bij elke patiënt werd het

rechterbeen getest.

Maximaal vrijwillige contractie werd gemeten bij 60° knieflexie. Na een maximale contractie,

gedurende 5 seconden, volgde 2 minuten rust. Dit werd driemaal herhaald. De hoogste waarde werd

Page 38: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

32

weerhouden, uitgedrukt als absolute waarde (Nm) en percentage van voorspelde waarde

(Decramer, Lacquet, Fagard, & Rogiers 1994; Gosselink, Toosters & Decramer, 1996).

Om de handknijpkracht (HKF) te meten werd een Jamar hand dynamometer gebruikt. De patiënt zit

neer met de schouder in adductie en neutrale rotatie; elleboog in 90° flexie; onderarm en pols in

neutrale positie. De patiënt werd gevraagd om zo hard mogelijk te knijpen waarbij de arm in de

beschreven positie bleef. Dit werd driemaal uitgevoerd voor beide handen. De hoogste waarde werd

weerhouden, uitgedrukt als in absolute waarde (kgS) en percentage van de voorspelde waarde

(Bohannon, Peolsson, Massy-Westropp, Desrosiers, & Bear-Lehman 2006).

1.3.2.7 Levenskwaliteit (QOL)

Om de levenskwaliteit van de patiënt te beoordelen werd gebruik gemaakt van volgende

vragenlijsten:

Functional assessment of cancer therapy – Vermoeidheid (FACT-F)

Aan de hand van de FACT-F, die bestaat uit 13 vragen in verband met vermoeidheid, wordt gepeild

naar de invloed van vermoeidheid, veroorzaakt door kanker en/of de behandeling, op het dagelijks

leven van de patiënt (Brown, McMillan & Milroy, 2004). Elke vraag kan worden beantwoord met een

score tussen 0 (geen last) en 4 (heel erg). De minimum- en maximumscore zijn respectievelijk 0 en

52 punten. 0 reflecteert een perfecte toestand en 52 de slechtste toestand. Vanaf 34 punten kan

men spreken van kankergerelateerde vermoeidheid (Van Belle et al., 2004). Er is bewijs dat de FACT-

F valide en betrouwbaar is (Yellen, Cella, Webster, Blendowski, & Kaplan, 1995).

Quality of Life Questionnaire – Cancer 30 (QLQ-C30) en Quality of Life Questionnaire –

Lung Cancer 13 (QLQ-LC13)

De QLQ-C30 is een multidimensionele schaal, ontwikkeld door de European Organisation for

Research and Treatment of Cancer (EORTC), om de levenskwaliteit bij kankerpatiënten te evalueren

(Fayer & Bottomley., 2002). De inhoud van deze schaal bestaat uit 3 subschalen over de functionele

status van de patiënt, de symptomen en de algemene gezondheidsstatus (EORTC, 2001). Deze

subschalen zijn nog eens onderverdeeld. De functionele schaal bestaat uit 5 multi-item schalen

(fysiek, rol, emotioneel, sociaal en cognitief). De symptoomschaal bestaat uit 3 multi-item schalen

(vermoeidheid, pijn, misselijkheid en braken) en 6 single-item schalen (dyspnoe, slapenloosheid,

diarree, verminderde eetlust, constipatie en financiële status). Deze 28 vragen kunnen worden

beantwoord met een score van 1 tot 4 (1 helemaal niet, 2 een beetje, 3 nogal, 4 heel erg). Bij de

laatste 2 vragen (vraag 29 en 30: “hoe zou u uw algehele gezondheid(29)/kwaliteit van het leven (30)

Page 39: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

33

deze week beoordelen?”) omtrent globale gezondheidsstatus kan de patiënt antwoorden met een

getal tussen 1 (erg slecht) en 7 (uitstekend).

De QLQ-LC13 is een meer gedetailleerde vragenlijst, eveneens opgesteld door het EORTC, met 13

vragen omtrent de specifieke klachten bij longkankerpatiënten (Arbane, Tropman, Jackson, &

Garrod, 2011; EORTC , 2001; Fayers & Bottomley., 2002). Net als bij de QLQ-C30 bestaan er voor elke

vraag dezelfde 4 mogelijke antwoorden en betekent een hoge score een minder goede

levenskwaliteit.

Nicklasson en Bergmann (2007) toonde aan dat deze vragenlijsten valide en betrouwbaar zijn.

De verwerking van de QLQ-C30 en QLQ-LC13 werd uitgevoerd zoals beschreven door het EORTC. Na

het opdelen van de data in subschalen, wordt van deze subschalen de ruwe score berekend. Nadien

werd een lineaire transformatie uitgevoerd. De ruwe score (RS) is de gemiddelde score voor een

bepaalde subschaal. De lineaire transformatie (LT) wordt berekend met volgende formules: (1-((RS-

1)/range))x100 voor de functionele schalen en ((RS-1)/range)x100 voor de andere schalen en de

QLQ-LC13. Door deze LT scoorde elke subschaal een getal tussen 0 en 100. Een hogere score

reflecteert een betere algemene gezondheidstoestand. Een uitzondering op deze regel is de

subschaal symptomen met de bijhorende items. Hoe hoger de score voor deze items en subschaal,

hoe meer last de patiënt heeft van de beschreven symptomen.

In de literatuur worden geen eenduidige richtlijnen beschreven om de totaalscore van beide

vragenlijsten te berekenen. Om toch een idee te vormen van de algemene levenskwaliteit op basis

van alle bevraagde items van de QLQ-C30, hebben wij de totaalscore berekend aan de hand van

volgende formule: (LT functionaliteit + (100- LT symptomen) + LT globale gezondheidsstatus) / 3. De

totaalscore van de QLQ-LC13, wordt berekend door een optelsom van de lineaire transformaties te

maken.

Hospitality Anxiety and Depression Scale (HADS)

De HADS is een vragenlijst die gebruikt wordt om de ernst van psychologische stress in kaart te

brengen. De HADS bestaat uit 2 subschalen: angst en depressie. Beide subschalen bestaan uit 7

vragen. De HADS-score kan zowel voor angst als voor depressie een totaalscore van 21 punten

hebben. Een hogere score reflecteert een hoger niveau van angst of depressie (Brown, McMillan &

Milroy, 2004; Lukas et al., 2009). Vanaf acht punten, zou men over het algemeen te maken hebben

met een psychiatrisch toestandsbeeld. Het is aangetoond dat deze schaal valide en betrouwbaar is

(Bjelland, Dahl, Haug, & Neckelmann, 2002).

Page 40: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

34

Visual Analogue Scale (VAS)

VAS geeft een score tussen 1 en 10 voor dyspnoe (VAS-d), vermoeidheid (VAS-f) en pijn (VAS-p).

Hierbij staat 1 voor weinig hinder van dyspnoe, vermoeidheid en pijn in het dagelijks leven. 10

betekent heel veel last van deze symptomen (Sherman, Eisen, Burwinkle, Varni, 2006).

1.4 Dataverzameling

Alle gegevens werden gecollecteerd in het UZ Gent. Van elke patiënt bestaat een dossier waarin alle

gegevens worden verzameld tijdens de testing. Deze gegevens werden ingevuld in het case report

form (crf).

1.5 Statistische analyse

De REINFORCE-studie werd voorafgegaan door een poweranalyse. De schatting van het aantal

patiënten is gebaseerd op de pilootstudie van 10 patiënten (Salhi et al., 2010a). Hierbij vertoonden 5

van de 10 patiënten een significante stijging van de 6MWT (50%). Er werd aangenomen dat er in de

controle-arm A een significante stijging van de 6MWT zal zijn bij één van de 10 patiënten (10%). In

groep B en C veronderstelde men een stijging van de 6MWT in minstens 50% van de deelnemers.

Door gebruik van een power proportie test werden deze 2 steekproeven (p1=0,5; p2=0,1) tweezijdig

vergeleken met een power (1-â) van 0,90, en alpha error van 0,05. Hieruit besloot men dat er 25

proefpersonen in elke groep (A, B of C) noodzakelijk zijn. Verder werden 30% extra deelnemers

geïncludeerd om de onvermijdelijke drop-outs, patiënten die niet aan de inclusiecriteria voldeden en

patiënten die uit de studie vallen tijdens de opvolging, op te vangen. Zo komt men op een totaal van

113 deelnemers voor deze gerandomiseerde gecontroleerde klinische studie.

Het eerste deel van de huidige studie is een observationeel onderzoek. Voor de statistische analyse

van bovenvermelde onderzoeksvragen werd gebruik gemaakt van het softwarepakket “Statistical

Package for the Social Sciences” (spss) versie 19.0.

Het gebruikte significantieniveau voor alle uitgevoerde testen is α <0,05. De Kolmogorov-Smirnov

test werd uitgevoerd om te kijken of de data normaal verdeeld waren. Voor de verwerking van de

Page 41: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

35

normaal verdeelde variabelen werd parametrische statistiek toegepast, de niet normaal verdeelde

variabelen werden niet-parametrische verwerkt.

Om de verschillen voor en na radicale behandeling in kaart te brengen werden alle gegevens eerst

descriptief beschreven op basis van gemiddelden en standaarddeviatie of medianen en percentielen

afhankelijk van de normaalverdeling. Voor de vergelijking tussen M1 en M2 werden de gepaarde t-

test en de Wilcoxon signed-rank test toegepast, respectievelijk voor de normaal en niet-normaal

verdeelde variabelen.

De samenhang tussen de variabelen werd nagegaan door deze te correleren. Met de 6MWT als

primair eindpunt, werd deze gecorreleerd met alle secundaire parameters. Correlatie gebeurde door

middel van de parametrische Pearson, en niet-parametrische Spearman correlatiecoëfficiënt.

Als laatste werd een subanalyse gedaan om de invloed van chemotherapie op de functionele

inspanningscapaciteit te onderzoeken. Eerst werden de gegevens descriptief voor en na de

behandeling beschreven voor de groep met chemotherapie en de groep zonder chemotherapie.

Vervolgens werd opnieuw een vergelijking tussen M1 en M2 voor beide groepen uitgevoerd. Als

laatste, om de invloed van chemotherapie aan te tonen, werden de groepen vergeleken aan de hand

van de ongepaarde t-test voor de normaal verdeelde parameters en de Mann-Withney U-test voor

niet-normaal verdeelde variabelen.

Page 42: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

36

2 Resultaten

2.1 Populatie

In totaal werden 121 proefpersonen

geïncludeerd in het onderzoek, waarvan 86

mannen en 32 vrouwen. De gemiddelde

leeftijd is 63 ± 10 jaar. Van de 121

proefpersonen, hebben 76 proefpersonen M1

en M2 volledig uitgevoerd. Er waren 35 drop-

outs (N = 15 snelle progressie en overleden, N

= 5 ongemotiveerd na M1 en N = 5 omwille

van andere redenen) en van 15 patiënten

ontbraken er gegevens (zie Figuur 4:

Stroomdiagram drop-out onderzoek ).

89,8% van de proefpersonen werd gediagnosticeerd met NSCLC, 5,1% met gelimiteerde SCLC en

eveneens 5,1% van met mesothelioma (zie Bijlage 5: Patiëntenkarakteristieken voor de behandeling,

p. xi). De patiëntenpopulatie onderging een radicale behandeling: chirurgie (47,5%), chirurgie en

chemo (11,9%), chemotherapie en radiotherapie (23,7%) of een combinatie van chirurgie en

radiotherapie en chemotherapie (10,2%). In totaal kregen 55 patiënten chemotherapie en werden er

86 patiënten geopereerd. Er zijn 3 verschillende chirurgische ingrepen toegepast: lobectomie (N =

64), pneumonectomie (N = 16) en een extrapleurale pneumonectomie (N = 6).

92,4% van de deelnemende longkankerpatiënten rokers zijn en 7,6% niet-rokers. Uit de rokersgroep,

zijn een aantal patiënten gestopt met roken, 40,4% meer dan een jaar en 15,6% minder dan een

jaar. 44% van de patiënten rookt nog steeds. Het gemiddeld aantal pakjaren bedraagt 35,6 ± 18,3

jaar.

Vaak komt voor dat patiënten voordien gediagnosticeerd werden met COPD. In deze populatie was

dat in 39% van de patiënten het geval, waarbij slechts 5% van de totale populatie zich in het GOLD

III-stadium bevonden. COPD is één van de comorbiditeiten opgenomen in de Charlson comorbidity

index (CCI). Het gemiddelde voor de CCI bedraagt 3 ± 2 punten.

Figuur 4: Stroomdiagram drop-out onderzoek

Page 43: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

37

2.2 Effecten van de radicale behandeling

Tabel 3: Resultaten functionele testen

Pre Post Verschil p-waarde

Gemiddeld ± SD % pred Gemiddelde ± SD % pred Gemiddelde ± SD

Antropometrie Gewicht (kg) 73,0 ± 17,0 73,5 ± 16,8 1,2 ± 4,9 0,03 BMI (kg/m²) 25 ± 5 25 ± 5 0 ± 2 0,04 FFM (kg) 50,8 ± 11,9 71 ± 9 50,8 ± 11,4 71 ± 8 0,8 ± 4,2 0,11 FFMi (kg/m²) 17,7 ± 3,1 17,7 ± 3,3 0,2 ± 2,6 0,56 Longfunctietesten VC (l) 3,8 ± 1,0 100 ± 19 3,2 ± 1,0 87 ± 20 0,6 ± 0,6 0,00 FEV1 (l) 2,5 ± 0,8 85 ± 20 2,1 ± 0,7 72 ± 18 0,4 ± 0,5 0,00 Tif 66,5 ± 11,4 65,8 ± 10,9 0,0 ± 6,7 0,97 DLCO (mmol/min/kPa) 18,7 ± 8,1 72 ± 21 15,1 ± 6,4 58 ± 20 3,6 ± 4,7 0,00 Maximale inspanningstest Wmax (W) 104 ± 40 81 ± 28 85 ± 33 64 ± 21 21 ± 23 0,00 VO2max (l/min) 1,4 ± 0,4 70 ± 21 1,1 ± 0,4 60 ± 16 3,8 ± 3,8 0,00 VO2maxkg (ml/min/kg) 19,9 ± 5,1 16,1 ± 4,3 3,8 ± 3,8 0,00 Submaximale inspanningstest

6MWT (m) 506 ± 78 76 ± 12 496 ± 88 71 ± 13 36 ± 75 0,00 Perifere spierkrachttesten QF (Nm) 102 ± 42 69 ± 26 91 ± 36 59 ± 19 10 ± 29 0,00 HKF (kgS) 37 ± 11 101 ± 21 35 ± 11 95 ± 21 2 ± 5 0,01

BMI: Body Mass Index; FFM: Fat Free Mass, FFMi: Fat Free Mass index; VC: Vitale capaciteit; FEV1: Eén seconde waarde; Tif: Tiffeneau-index; DLCO: Diffusiecapaciteit long; Wmax: maximale belasting; VO2max: maximale zuurstofopname; VO2max/kg: maximale zuurstofopname/kilogram; 6MWT: 6-minutenwandeltest; QF: quadricepskracht; HKF: handknijpkracht; % pred: percentage van de voorspelde waarde Significantieniveau: ɑ <0,05

Voor gewicht en BMI stelde men een significant verschil vast voor een na de behandeling( p = 0,03

en p = 0,04 ). FFM en FFMi zijn ongeveer gelijk gebleven (zie Tabel 3: Resultaten functionele testen).

Longfunctie is significant gedaald (p < 0,01). Het gemiddelde van FEV1 daalde van 2,5 ± 0,8 l naar 2,1

± 0,7 l. De grootste daling is te zien voor de diffusiecapaciteit van gemiddeld 72 ± 21% pred naar 58 ±

20% pred.

Alle waarden, Wmax, VO2max en VO2kg, gemeten bij de maximale inspanningscapaciteit zijn eveneens

significant (p <0,01). Na de behandeling is een daling van deze parameters zichtbaar. De

gemiddelden van VO2max dalen van 70 ± 21% pred naar 60 ± 16% pred. VO2kg daalt gemiddeld 3,8 ±

3,8 ml/min/kg.

Gedurende de 6MWT voor de behandeling legde de patiënt gemiddeld 506 ± 78 m af. Na de

behandeling daalde de gemiddelde submaximale prestatie significant naar 496 ± 88m (p < 0,01). Er is

een gemiddeld verschil berekend van 36 ± 75 m.

Perifere spierkracht kent eveneens een significant verschil voor en na behandeling (p < 0,05). De

gemiddelden van QF daalden van 102 ± 42 Nm naar 91 ± 36 Nm (p < 0,01). De HKF bij de patiënten

Page 44: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

38

blijft schommelen rond de voorspelde waarde (voor 101 ± 21% pred en na 97 ± 21% pred), in

tegenstelling tot QF die veel lager scoort dan voorspeld (voor 67 ± 26% pred en na 60 ± 20% pred).

De QF daalt gemiddeld 10 ± 29 Nm.

Tabel 4: Resultaten Levenskwaliteit

Pre Post p-waarde

Mediaan (Q1-Q3) Mediaan (Q1-Q3)

FACT-F (ptn) 9 (6-13) 12 (7-17) 0,01

VAS-d (ptn) 1 (0-4) 3 (1-5) 0,06

VAS-f (ptn) 2 (0-5) 4 (2-5) 0,01

VAS-p (ptn) 0 (0-3) 2 (0-5) 0,00

HADSD (ptn) 4 (1-9) 4 (1-8) 0,22

HADSA (ptn) 5 (3-9) 4 (2-8) 0,02

EORTC QLQ-C30 (ptn) 81 (67-87) 81 (67-86) 0,06

QOL / Globale gezondheidsstatus (ptn)

67 (50-83) 50 (0-67) 0,00

Functionele status (ptn) 87 (73-93) 68 (67-91) 0,09

Fysiek (ptn) 87 (73-93) 80 (53-87) 0,04

Rol (ptn) 100 (67-100) 67 (50-100) 0,00

Cognitief (ptn) 100 (83-100) 100 (100-100) 0,93

Emotioneel (ptn) 83 (67-100) 83 (67-92) 0,73

Sociaal (ptn) 100 (83-100) 83 (67-100) 0,04

Symptomen (ptn) 10 (5-18) 10 (0-25) 0,64

Pijn (ptn) 0 ( 0-17) 29 (0-50) 0,00

Vermoeidheid (ptn) 11 (0-33) 22 (11-44) 0,01

Nausea en overgeven (ptn) 0 (0-0) 0 (0-8) 0,01

Dyspnoe (ptn) 33 (0-33) 33 (0-67) 0,07

Insomnia (ptn) 0 (0-33) 33 (0-33) 0,86

Verlies eetlust (ptn) 0 (0-33) 0 (0-0) 0,55

Constipatie (ptn) 0 (0-0) 0 (0-17) 0,05

Diarree (ptn) 0 (0-0) 0 (0-0) 0,07

Financiële problemen (ptn) 0 (0-33) 0 (0-33) 0,39

EORTC QLQ LC-13 (ptn) 10 (6-19) 40 (8-25) 0,02

Hoesten (ptn) 33 (33-33) 33 (0-33) 0,70

Haemoptose (ptn) 0 (0-0) 0 (0-0) 0,02

Dyspnoe (ptn) 11 (0-33) 22 (11-44) 0,01

Droge mond (ptn) 0 (0-0) 0 (0-0) 0,77

Dysfagie (ptn) 0 (0-0) 0 (0-0) 0,23

Perifere neuropathie (ptn) 0 (0-0) 0 (0-33) 0,76

Alopecia (ptn) 0 (0-0) 0 (0-0) 0,02

Borstpijn (ptn) 0 (0-33) 0 (0-33) 0,29

Arm/schouderpijn (ptn) 0 (0-33) 0 (0-33) 0,47

Pijn elders (ptn) 0 (0-0) 0 (0-33) 0,44

FACT-F: Functional Assessment of Cancer Therapy – Vermoeidheid; VAS-d/f/p: Visual Analogue Scale- Dyspnoe/ Vermoeidheid/ Pijn; HADSD/A: Hospital Anxiety and Depression Scale- Depressie/Angst; EORTC: European Organisation of QLQ-C30: Quality of Life Questionnaire-Cancer 30; QOL: Quality of Life; QLQ-LC13: Quality of Life Questionnaire-Lung Cancer 13; Q1: 1ste kwartiel; Q3: 3de kwartiel % pred: percentage van de voorspelde waarde. Significantieniveau ɑ <0,05

Page 45: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

39

Op vlak van levenskwaliteit tonen FACT-F, VAS-f, VAS-d, VAS-p, HADSA en de totaalscore van QLQ-

LC13 een significant verschil voor en na de behandeling (p < 0,05) (zie Tabel 4: Resultaten

Levenskwaliteit).

De patiënten scoren voor de behandeling bij de FACT-F schaal een mediaan van 9 (6 – 13)punten en

na de behandeling 12 (7 – 17)punten. Dit is een significante stijging (p = 0,01). De medianen van de

VAS- scores (VAS-d, VAS-f en VAS-p) stijgen allemaal in dezelfde lijn na de behandeling , gemiddeld 1

± 3 punten . Zowel de mediaan als de percentielen van HADSA dalen.

Hoewel de totaalscore van de QLQ-C30 geen significant verschil kent voor en na de behandeling,

worden er binnen de verschillende subschalen wel significante veranderingen waargenomen.

Significante verschillen na de behandeling zijn merkbaar bij volgende onderverdelingen: globale

gezondheidsstatus (p < 0,01), fysiek (p = 0,04), rol van de patiënt (p < 0,01), sociaal (p = 0,04), pijn (p

< 0,01), vermoeidheid (p = 0,01) en nausea en overgeven (p = 0,01). Voor de onderverdelingen

globale gezondheidsstatus, rol van de patiënt en sociaal daalt de mediaan en bij de subschalen

symptomen pijn en vermoeidheid stijgen de medianen na de behandeling.

In de onderverdeling van de QLQ-LC13 verdubbelt de mediaan van dyspnoe van 11 (0 – 33) punten

naar 22 (11 – 44) punten na de behandeling. Dit is een significante stijging (p = 0,01). Andere

significante verschillen binnen deze schaal zijn haemoptose (p = 0,02) en alopecia (p = 0,02).

2.3 Correlaties met de functionele inspanningscapaciteit

De Pearson correlatiecoëfficiënt toont aan dat

volgende parameters significant positief

gecorreleerd zijn met de 6MWT: FEV1 (r=0,456),

FVC (r=0,415), DLCO (r=0,450), Watt(r=0,513),VO2

(r=0,350), HKF (r= 0,440), QF (r= 0,240), en FFM

(r=0,263). BMI is significant negatief gecorreleerd

met de 6MWT (r=-0,250)(p = 0,04) ( Tabel 5:

Correlaties met 6MWT – Functionele variabelen).

Aan de hand van de Spearman correlatiecoëfficiënt

wordt een significante samenhang tussen de

6MWT en FACT-F(rs=-0,264), VAS-d (rs=-0,341),

Tabel 5: Correlaties met 6MWT – Functionele variabelen

Pearson (r)

p-waarde

Gewicht (kg) -0,045 0,70 BMI (kg/m²) -0,250 0,03 FFM (kg) 0,263 0,02 FFMi (kg/m²) 0,043 0,71 VC (l) 0,415 0,00 FEV1 (l) 0,456 0,00 Tif 0,118 0,30 DLCO

(mmol/ min/kPa) 0,450 0,00

Wmax (W) 0,513 0,00 VO2max (l/min) 0,350 0,00 VO2maxkg (ml/min/kg) 0,544 0,00 QF (Nm) 0,440 0,00 HKF (kgS) 0,240 0,03

BMI: Body Mass Index; FFM: Fat Free Mass, FFMi: Fat Free Mass index; VC: Vitale capaciteit; FEV1: Eén seconde waarde; Tif: Tiffeneau-index; DLCO: Diffusiecapaciteit long; Wmax: maximaal belasting; VO2max: maximale zuurstofopname; VO2max/kg: maximale zuurstofopname/kilogram; HKF: handknijpkracht; QF: quadricepskracht Significantieniveau ɑ <0,05

Page 46: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

40

VAS-f (rs=-0,364), VAS-p(rs=-0,250), HADSA

(rs=-0,244), HADSD (rs=-0,272), QLQ-C30 (rs=-0,352)

en QLQ-LC13 (rs=-0,217) waargenomen(p < 0,05)

(Tabel 6: Correlaties met 6MWT – levenskwaliteit).

Opnieuw werden de QLQ-C30 en QLQ-LC13 meer

in detail bekeken (zie tabel6: Correlaties met

6MWT - levenskwaliteit). Uit de resultaten blijkt

dat er een significante correlatie bestaat tussen de

6MWT en de functionele, fysieke, rol van de

patiënt, emotionele en globale subschaal van de

QLQ-C30. Tevens kon een significante relatie

tussen dyspnoe, borstpijn, pijn elders en de 6MWT

worden aangetoond.

2.4 Subanalyse: vergelijking effecten radicale behandeling bij patiënten met chemotherapie en

zonder chemotherapie

Chemotherapie werd in deze patiëntenpopulatie voor minder dan de helft in de radicale

behandeling toegepast (N = 54) Er waren geen significante verschillen op moment van inclusie in

beide groepen. Uitgezonderd het gemiddelde van de CCI ligt bij de populatie zonder chemotherapie

(4 ± 2 punten) significant hoger dan bij diegene die wel chemotherapie kregen (3 ± 1 punten) (p =

0,01).

De resultaten van de verschillende testen voor en na de behandeling lopen in beide groepen in

dezelfde lijn in vergelijking met de volledige patiëntenpopulatie.

Tabel 7: Correlaties met 6MWT – Levenskwaliteit

Spearman (rs) p-waarde FACT-F (ptn) -0,264 0,02 VAS-d (ptn) -0,341 0,00 VAS-f (ptn) -0,364 0,00 VAS-p (ptn) -0,250 0,03 HADSA (ptn) -0,244 0,03 HADSD (ptn) -0,272 0,02 EORTC QLQC30 totaal (ptn) 0,383 0,00

Functionele status (ptn) -0,402 0,00 Fysiek (ptn) 0,449 0,00 Rol (ptn) 0,287 0,02 Cognitief (ptn) 0,126 0,30 Emotioneel (ptn) 0,271 0,03 Sociaal (ptn) 0,181 0,14

Symptomen (ptn) -0,099 0,39 QOL/ Globale gezondheidsstatus (ptn)

0,360 0,00

EORTC QLQ-LC13 totaal (ptn) -0,232 0,05 Hoest (ptn) 0,117 0,33 Haemoptose (ptn) -0,083 0,49 Dyspnoe (ptn) -0,332 0,01 Droge mond (ptn) -0,082 0,50 Dysfagie (ptn) 0,048 0,69 Perifere neuropathie (ptn)

-0,084 0,49

Alopecia (ptn) -0,142 0,24 Borstpijn (ptn) 0,225 0,06 Arm/schouderpijn (ptn) 0,015 0,90 Pijn elders (ptn) -0,416 0,00

FACT-F: Functional Assessment of Cancer Therapy – Vermoeidheid; VAS-d/f/p: Visual Analogue Scale- Depressie/Vermoeidheid/Pijn; HADSD/A: Hospital Anxiety and Depression Scale- Depressie/Angst; QLQ-C30: Quality of Life Questionnaire-Cancer 30; QLQ-LC13: Quality of Life Questionnaire-Lung Cancer 13 Significantieniveau ɑ <0,05

Page 47: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

41

Geen enkel significant verschil kon

worden aangetoond tussen de beide

groepen met betrekking tot functionele

variabelen. In verband met levenskwaliteit

werd slechts één significant verschil

aangetroffen tussen beide groepen. Na de

behandeling scoort de groep met

chemotherapie 33 (0 – 67) punten en de

groep zonder chemotherapie 63 (19 -

75)punten op de QLQ-C30 globale

gezondheidsstatus.. Patiënten die

chemotherapie kregen scoorden na de

behandeling de QLQ-C30 globale

gezondheidsstatus 17 (0 – 52) punten

slechter tegenover voor de behandeling.

De groep zonder chemotherapie scoorden

slechts 0 (-8 – 33) punten minder (p =

0,03) (zie Tabel 7: Verschillen tussen

groepen zonder chemotherapie – met

chemotherapie).

Tabel 7: Verschillen tussen groepen zonder chemotherapie – met chemotherapie

Pre Post

Ongepaarde t-test p-waarde p-waarde

Antropometrische gegevens Gewicht (kg) 0,98 0,94 BMI (kg/m²) 0,96 0,89 FFM (kg) 0,26 0,38 FFMi (kg/m²) 0,18 0,90 Longfunctie VC (l) 0,88 0,22 FEV (l) 0,58 0,07 Tif 0,19 0,14 DLCO (mmol/min/kPa) 0,36 0,60 Maximale inspanningstest Wmax (W) 0,09 0,28 VO2 (l/min) 0,43 0,93 VO2maxkg (ml/min/kg) 0,85 0,74 Submaximale inspanningstest 6MWT (m) 0,28 0,43 Perifere krachttesten QF (Nm) 0,18 0,59 HKF (kgS)

0,95 0,57

Mann-Whitney U-test p-waarde p-waarde

Levenskwaliteit FACT-F (ptn) 0,07 0,54 VAS-d (ptn) 0,23 0,50 VAS-f (ptn) 0,44 0,60 VAS-p (ptn) 0,10 0,77 HADSA (ptn) 0,16 0,62 HADSD (ptn) 0,14 0,93 EORTC QLQ-C30 totaal (ptn)

0,11 0,33

Functionele status (ptn) 0,21 0,19 Symptomen (ptn) 0,09 0,33 QOL/Globale gezondheidsstatus (ptn)

0,07 0,03

EORTC QLQ-LC13 totaal (ptn)

0,55 0,24

BMI: Body Mass Index; FFM: Fat Free Mass, FFMi: Fat Free Mass index; VC: Vitale capaciteit; FEV1: Eén seconde waarde; Tif: Tiffeneau-index; DLCO: Diffusiecapaciteit long; Wmax: maximaal belasting; VO2max: maximale zuurstofopname; VO2max/kg: maximale zuurstofopname/kilogram; QF: quadricepskracht; HKF: handknijpkrach; FACT-F: Functional Assessment of Cancer Therapy – Vermoeidheid; VAS-d/f/p: Visual Analogue Scale- Depressie/Vermoeidheid/Pijn; HADSD/A: Hospital Anxiety and Depression Scale- Depressie/Angst; QLQ-C30: Quality of Life Questionnaire-Cancer 30; QLQ-LC13: Quality of Life Questionnaire-Lung Cancer 13 Significantieniveau ɑ <0,05

Page 48: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

42

3 Discussie

Na de radicale behandeling hebben longkankerpatiënten veel last van neveneffecten, onder andere

vermoeidheid, dyspnoe en pijn. Hieromtrent werd al uitvoerig onderzoek verricht bij

borstkankerpatiënten. Studies over dit gegeven bij longkankerpatiënten zijn echter schaars. De

REINFORCE-studie is de eerste klinische, open, prospectieve, gerandomiseerde, multicentrische

studie die deze klachten na de behandeling uitgebreid onderzoekt. Het onderzoek toont een nefaste

invloed aan van de radicale behandeling op vlak van de maximale en submaximale

inspanningscapaciteit, de perifere spierkracht en de levenskwaliteit van de longkankerpatiënt.

De 6MWT, een maat voor de functionele inspanningscapaciteit, was op moment van diagnose

normaal (Miller et al., 2005). Na de radicale behandeling daalde de 6MWT statistisch significant (p <

0,01). Er werd een daling van gemiddeld 36 ± 75 m gezien. Deze waarde ligt boven het minimaal

klinisch relevant verschil van 35 m, waardoor een klinische significante daling wordt aangetoond

(Puhan, Mador, Held, Goldstein, Guyatt & Shünemann, 2008). Slechts enkele studies onderzoeken

het verschil in 6MWT na de radicale behandeling bij longkankerpatiënten. Cesario et al.(2007b),

Sivakumar en Maiya (2008) en Arbane, Tropman, Jackson en Garrod (2011) gingen de effecten van

de resectie na op de functionele capaciteit gemeten door de 6MWT. Cesario et al. (2007) onderzocht

de 6MWT één maand postoperatief. Hij vond een gelijkaardige beginwaarde die eenzelfde,

significante achteruitging vertoonde na de resectie. In de studies van Sivakumar en Maiya (2008) en

Arbane et al. (2011) lag de gemiddelde 6MWT postoperatief veel lager, wat vermoedelijk te wijten is

aan het tijdstip van de meting postradicaal (respectievelijk 10 en 5 dagen postresectie). In de huidige

studie vond de meting 6 tot 8 weken na de resectie plaats. De significante daling van de 6MWT geldt

zowel bij patiënten behandeld met als zonder chemotherapie (p < 0,05). Kasymjanova et al. (2009)

kan in zijn onderzoek ook een verminderde submaximale inspanningscapaciteit aantonen bij

longkankerpatiënten behandeld met chemotherapie.

Maximale inspanningscapaciteit was reeds beperkt net voor de radicale behandeling (19,9 ± 5,1

ml/min/kg). Na de radicale behandeling daalde de VO2max/kg verder naar 16,1 ± 4,3 ml/min/kg (p <

0,01). Nezu et al. (1998) vond bij aanvang van de studie eveneens een lage maximale

inspanningscapaciteit van 19,2 ± 2,5 ml/min/kg die na longresectie significant daalde naar 14,8 ± 1,9

ml/min/kg. Zelfs zes maanden na de behandeling bleef de maximale inspanningscapaciteit lager dan

de initiële waarde. Cesario et al. (2007a) hebben kunnen aantonen dat preoperatieve pulmonaire

revalidatie de deterioratie van de maximale inspanningscapaciteit kan verminderen. Na de radicale

Page 49: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

43

behandeling was er geen significant verschil zichtbaar met de VO2max voor de preoperatieve

revalidatie. In de huidige studie daalt de VO2max 14 ± 16 % pred. Larsen, Svendsen, Milman, Brenoe

en Petersen (1997) toonden een gelijkaardige significante daling van de maximale

inspanningscapaciteit. VO2max % pred daalde 16 % pred en 13% pred respectievelijk in de

patiëntenpopulatie die ofwel pneumonectomie ofwel lobectomie onderging.

Maximale inspanningscapaciteit wordt bepaald door samenwerking van het respiratoir,

cardiovasculair en musculair stelsel (Wasserman et al., 1987). Deze zorgen respectievelijk voor

toevoer, transport en opname van zuurstof. Longkanker en zijn behandeling kunnen op elk van deze

mechanismen een rol spelen.

De longfunctie vertoont een verwachte, significante achteruitgang. Ten gevolge van de tumor, de

behandeling, voornamelijk resectie en radiotherapie, en bijkomende ziekteprocessen zoals COPD,

participeert een minder groot longoppervlak aan de gasuitwisseling en longventilatie (Borst, De

Jaeger, Belderbos, Bergers & Lebesque, 2005; Dy, Lorenz, Naeim, Sanati, Walling & Asch, 2008;

Lucía, Earnest & Pérez, 2003; Nezu et al., 1998; Travers et al., 2007). De geïnduceerde ventilatoire

beperking is een mogelijke oorzaak van dyspnoe, die significant stijgt na de behandeling (p = 0,01).

Tevens is dyspnoe een limiterende factor van inspanningscapaciteit en het alledaags functioneren

(Nezu et al., 1998, Tanaka, Akechi, Okuyama, Nishiwaki & Uchitomi, 2002). Een andere verklaring

voor dyspnoe zou verminderde perifere en respiratoire spierkracht kunnen zijn (Salhi et al., 2010a).

Ten gevolge van kortademigheid zullen patiënten bepaalde activiteiten vermijden of sneller opgeven

(Smith et al., 2001). Dyspnoe is dan ook één van de determinerende factoren voor het stopzetten

van de (sub)maximale inspanningsproef. Dit verband wordt bevestigd in ons onderzoek met een

negatieve correlatie tussen de 6MWT en dyspnoe (p < 0,01).

De verminderde efficiëntie van het cardiorespiratoire stelsel brengt de zuurstofaanvoer en het

zuurstoftransport naar de spier in het gedrang. Dit veroorzaakt een snellere overschakeling naar

anaerobe energielevering (Schneider, Hseih, Sprod, Carter & Hayward, 2007). De verzuring die

hiermee gepaard gaat, treedt sneller op. Dit is één van de verklaringen voor vermoeidheid in de

benen, een reden tot het stopzetten van de inspanningstest (Jones et al., 2008).

Niet alleen de overschakeling naar anaerobe energielevering in de spieren leidt tot het stopzetten

van de inspanningsproef, ook de perifere spierkracht zelf blijkt een beperkende factor van de

inspanningscapaciteit te zijn (Gosselink, Troosters & Decramer, 1996).

Zelfs voorafgaand aan de behandeling was de QF al ondermaats met een gemiddelde van 69 ± 26 %

van de voorspelde waarde. Onder de 70% van de voorspelde QF spreekt men van een abnormale

Page 50: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

44

spierverzwakking (Derom E., 2011). Na de behandeling daalt de QF verder tot 59 ± 19 % van de

voorspelde waarde met een gemiddeld verschil van 6 ± 18 % (p < 0,01). Deze achteruitgang is bijna

dubbel zo groot als die van de HKF met een daling van 4 ± 15 % (p = 0,01). Dit wijst op een grotere

verzwakking van de spierkracht in de onderste ledematen. De lage QF bij aanvang van het onderzoek

kan het gevolg zijn van de metabolische, biochemische en moleculaire veranderingen, veroorzaakt

door het longcarcinoom (Bourgois, Van Ruymbeke, Cambier, Vanderstraeten & Van Belle, 2006).

Deze veranderingen veroorzaken katabole processen die een algehele deconditionering van het

lichaam induceert. Het musculair stelsel ondervindt hierdoor een sterke weerslag. Op perifeer

niveau zijn inflammatoire factoren (o.a. cytokines) en PIF verantwoordelijk voor spierafbraak

(Schneider, Hsieh, Sprod, Carter & Hayward, 2007; Stasi, Abriani, Beccaglia, Terzoli & Amadori,

2003;). Aanpassingen in skeletspieren zijn kleinere doorsnede van de spier en spiervezel door verlies

aan myofibrillen en myofilamenten, verminderde rekbaarheid en verminderde mogelijkheid om

zuurstof op te nemen (Lucía et al., 2003). In de literatuur wordt de verzwakking van perifere

spierkracht na de radicale behandeling bij (long)kankerpatiënten, nauwelijks besproken. Arbane et

al. (2011) beschreef als eerste de gedaalde QF postoperatief bij NSCLC-patiënten met magnetische

stimulatie. In de huidige studie wordt een positieve correlatie tussen de 6MWT en de perifere

spierkracht aangetoond (zie BIJLAGE 6: Grafieken correlaties 6MWT, p. xii).

Bij een daling van de spierkracht, wordt ook een vermindering van de spiermassa verwacht

(Schneider et al., 2007). Veel spieratrofie kan worden beschouwd als een negatieve prognostische

factor (Salhi et al., 2010a). In de huidige patiëntenpopulatie kan geen daling van de spiermassa

gemeten worden met de bio-elektrische impedantiemeter. De CT-scan dan ook een belangrijke

methode te zijn om verlies in FFM significant te staven (Baracos, 2009; Salhi, Holvoet, van

Meerbeeck & Derom, 2012).

De deconditionering zet zich verder ten gevolge van verminderde fysieke activiteit. Fysieke activiteit

wordt onder andere gelimiteerd door dyspnoe, spieratrofie- en zwakte, pijn en kankergerelateerde

vermoeidheid (Schneider et al., 2006: Tanaka et al., 2002). Door het verlaagd activiteitenniveau

ervaren de patiënten nog minder kracht, meer gedaalde mobiliteit en een sterker gevoel van

spierzwakte bij fysieke activiteit. Patiënten gaan nog minder bewegen, het proces van spierafbraak

wordt meer gestimuleerd en een vicieuze cirkel ontstaat (Bourgois et al., 2006).

Pijn, gemeten door VAS-p, stijgt significant van 0 (0-3) naar 2 (0-5) punten (p < 0,01). In de huidige

studie ondergaat de meerderheid van de patiënten een resectie. Door deze invasieve ingreep

ervaart de patiënt postoperatieve pijn. Ook andere onderzoeken beschrijven dat patiënten na een

thoracale chirurgische ingreep postoperatieve pijn ondervinden (Debevec & Rozman, 2007; Nomori,

Horio, Naruke, & Suemasu, 2001; Tanaka et al., 2002; Wildgaard et al., 2011). Deze onderzoeken

Page 51: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

45

tonen de nefaste invloed van pijn op het dagelijks functioneren van de longkankerpatiënt aan. In

deze studie wordt tevens een significante samenhang bevestigd tussen de functionele

inspanningscapaciteit en pijn, gemeten door VAS-p (p = 0,03; rs = -0,250).

Een andere belangrijke reden tot verminderde fysieke activiteit en meer behoefte aan rust, is de

aanwezigheid van kankergerelateerde vermoeidheid (KGV). In de studie gaan drie verschillende

meetinstrumenten de vermoeidheid na: FACT-F, VAS-f en het item vermoeidheid in de QLQ-C3O. De

drie schalen tonen een significante toename aan van vermoeidheid na de behandeling.

Vermoeidheid, gemeten door VAS-f, stijgt significant van 2 (0-5) naar 4 (2-5) (p = 0,01). VAS-f

vertoont een significante negatieve samenhang met de 6MWT (zie BIJLAGE 6: Grafieken correlaties

6MWT, p xii). Een hoge score op de VAS-f, reflecteert een meer vermoeide toestand van de patiënt. .

In de beschikbare literatuur wordt een stijging van vermoeidheid na de behandeling veelal besloten

(Lucía et al., 2003; Servaes, Verhagen & Bleijenberg, 2002).

KGV wordt gerelateerd met de psychosociale status van de patiënt (Brown et al., 2004). In onze

analyse wordt een significante daling van de psychosociale determinanten sociale status en rol

aangetoond na de behandeling. Depressie, gemeten door HADSD, vertoont echter geen significante

stijging. Indien de verhoogde graad van depressie, die gecorreleerd is met vermoeidheid, door een

studie wordt aangetoond, bevindt de patiëntenpopulatie zich in een verder gevorderd stadium van

de ziekte (Bruera et al., 1989; Morant, Stiefel, Berchtold, Radziwill & Riesen, 1993).

Dyspnoe beïnvloedt eveneens de psychosociale status van de patiënt, door de stress en de angst die

het met zich meebrengt (Dy et al., 2008; Yarbo, Frogge & Goodman, 1999). Deze verhoogde angst

heeft een grote weerslag op hun activiteiten, participatie en functionaliteit in het dagelijks leven.

Patiënten zullen inspanningen vermijden of beperken en worden meer sedentair (Nezu et al., 1998).

Algemene levenskwaliteit, gemeten door ‘globale gezondheidsstatus’ uit de QLQ-C30, dat gemiddeld

8 (-8 - 48) punten daalt (p < 0,01). Een significante correlatie wordt gevonden met de 6MWT (zie

BIJLAGE 6: Grafieken correlaties 6MWT, p xii). Hierbij wordt de samenhang tussen alledaags

functioneren en levenskwaliteit vastgesteld. Arbane et al. (2011) en Burfeind et al. (2008), die

eveneens gebruik maakten van de ‘globale gezondheidsstatus’ uit de QLQ-C30, merken ook een

significante achteruitgang van de levenskwaliteit na resectie. Patiënten die chemotherapie

toegediend kregen, ervaren veel symptomen op fysiek en psychosociaal vlak ten gevolge van de

toxiciteit van de behandeling die het hele lichaam aantast. Deze groep scoorde hun globale

gezondheidsstatus significant slechter na de behandeling (p < 0,01). In andere studies werd, als

gevolg van symptoomcontrole door chemotherapie, een verbetering van algemene levenskwaliteit

na de behandeling gevonden (Akin, Can, Aydiner, Ozdilli & Durna, 2010; Belani et al., 2006). Studies

Page 52: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ON

DER

ZOEK

46

die andere meetinstrumenten hanteerden, tonen aan dat een verminderde levenskwaliteit een

logisch gevolg is van de symptomen, psychosociale invloed en een verminderde fysieke activiteit die

de radicale behandeling van longkanker met zich mee brengt (Cooley, Short & Moriarty, 2003;

Skarstein, Aass, Fossa, Skovlun & Dahl, 1999).

In de REINFORCE studie werd er een groot aantal variabelen onderzocht en geanalyseerd op vier

verschillende tijdstippen. Nooit eerder werd een dergelijk onderzoek verwezenlijkt. Hoewel de

multicentrische aanpak van de studie een grote meerwaarde is, hebben we hieromtrent een

kritische bedenking: ten gevolge van een groot aantal medewerkers is de kans op afwijkingen groter

en wordt de logistiek bemoeilijkt.

Deze studie is de eerste studie waarbij spierkracht met een hand held dynamometer gemeten werd

voor en na de radicale behandeling bij longkankerpatiënten. Verder onderzoek naar verlies in

spierkracht- en spiermassa na een radicale behandeling is vereist. Zoals eerder gesteld is het

onderzoek naar spiermassa aan de hand van CT-scan sterk aanbevolen. Deze methode zal toegepast

worden in de REINFORCE studie.

Page 53: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

CO

NC

LUSI

E

47

D CONCLUSIE

Wereldwijd stijgt de incidentie van longkanker nog steeds, voornamelijk in de geïndustrialiseerde

landen. Dit is de eerste kankergerelateerde doodsoorzaak, zowel bij mannen als bij vrouwen.

Longkanker kan radicaal behandeld worden bij vroegtijdige diagnose. Dit brengt echter vele

nevenwerkingen met zich mee zoals kankergerelateerde vermoeidheid, pijn, dyspnoe, gedaalde

inspanningscapaciteit en gedaalde levenskwaliteit. Gelijkaardige neveneffecten konden bij

borstkankerpatiënten vastgesteld en gedeeltelijk beholpen worden door oncologische revalidatie.

Deze resultaten kunnen echter niet geëxtrapoleerd worden naar alle kankerpopulaties. Tot op heden

zijn er weinig beschikbare studies die deze nevenwerkingen van de radicale behandeling bij

longkankerpatiënten in kaart brengen.

De REINFORCE-studie is de eerste klinische, open, prospectieve, gerandomiseerde, multicentrische

studie die de effecten na de behandeling uitgebreid onderzoekt. Nooit eerder werd een dergelijk

groot aantal patiënten en variabelen onderzocht.

Uit de huidige studie kan men vaststellen dat de patiënt al op moment van diagnose een toestand

van matige deconditionering en spierzwakte vertoont. Na de behandeling werd nog een verdere

significante deterioratie van de functionele inspanningscapaciteit en spierzwakte zichtbaar. Tevens

kenden longfunctie en maximale inspanningscapaciteit een significante achteruitgang na de radicale

behandeling. Daarnaast namen kankergerelateerde vermoeidheid, dyspnoe en pijn significant toe.

Dit leidde tot het ervaren van een verminderde levenskwaliteit.

De 6MWT toonde een duidelijke samenhang met de longfunctie, maximale inspanningscapaciteit,

perifere spierkracht en levenskwaliteit. Een combinatie van deze factoren leidt tot een verminderde

functionele inspanningscapaciteit en een verdere deconditionering. Als gevolg van een gedaalde

functionele inspanningscapaciteit en deconditionering vermindert het fysieke activiteitenniveau van

de patiënt, waardoor de deconditionering alsnog wordt versterkt.

De bekomen nefaste effecten van de radicale therapie zijn gelijklopend met de neveneffecten bij

andere oncologische populaties, waarbij de positieve invloed van oncologische revalidatie reeds

werd vastgesteld. Tot op heden wordt de positieve invloed van de oncologische pulmonaire

revalidatie bij longkankerpatiënten slechts in enkele kleine steekproeven beschreven. Toch blijken ze

veelbelovend te zijn om de functionele capaciteit en levenskwaliteit te verbeteren.

Page 54: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

CO

NC

LUSI

E

48

Onze masterproef schetst een beeld van de aanwezige neveneffecten door de radicale behandeling.

In de toekomst is meer onderzoek vereist om de bijwerkingen van de radicale behandeling na te

gaan, in het bijzonder op vlak van spierkracht en –massa, teneinde een optimaal oncologisch

pulmonair revalidatieprogramma te bekomen.

Page 55: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

49

E REFERENTIELIJST

Akin, S., Can, G., Aydiner, A., Ozdilli, K. & Durna, Z. (2010). Quality of life, symptom experience and

distress of lung cancer patients undergoing chemotherapy. European Journal of Oncology

Nursing, 14 (5), 400-409.

American Thoracic Society (1999). Dyspnoea-mechanisms, assessment, and management: a

consensus statement. American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine, 159 (1),

321–340.

Andersen, A.H., Vinther, A., Poulsen, L. & Mellemgaard, A. (2011). Do patients with lung cancer

benifit from physicla exercise? Acta Oncologica, 50 (2), 307-313.

Arbane, G., Tropman, D., Jackson, D. & Garrod, R. (2011). Evaluation of an early exercise intervention

after thoracotomy for non-small cell lung cancer (NSCLC), effects on quality of life, muscle

strength and exercise tolerance: randomised controlled trial. Lung Cancer, 71 (2) , 229-234.

ATS Committee on Proficiency Standards for Clinical Pulmonary Function Laboratories (2002). ATS

statement: guidelines for the six-minute walk test. American Journal of Respiratory and

Critical Care Medicine, 166 (1), 111-117.

ATS/ERS Pulmonary Rehabilitation Writing Committee (2006). American Thoracic Society/European

Respiratory Society Statement on pulmonary rehabilitation. American Journal of Respiratory

and Critical Care Medicine, 173 (12), 1390-1413.

Baracos, V. (2009). Measurement of Lean Body Mass Using CT Scans. Abbott Loboratories Belani, C.P., Pereira, J.R., Pawel, J., Pluzanska, A., Gorbounova, V., Kaukel, E., ... Fossella, F., (2006).

Effect of chemotherapy for advanced non-small cell lung cancer on patients’ quality of life. A

randomized controlled trial for the TAX 326 study group. Lung Cancer 53, 231–239.

Belza, B., Steele, B.G., Hunziker, J., Lakshminaryan, S., Holt, L. & Buchner, D.M.(2001) Correlates of

physical activity in chronic obstructive pulmonary disease. The Journal of Nursing Research

50 (4), 195-202.

Berkey, F.J. (2010). Managing the adverse effects of radiation therapy. American Family Physician, 84

(4), 381-388.

Bjelland, I., Dahl, A.A., Haug, T.T. & Neckelmann, D. (2002) The validity of the Hospital Anxiety and

Depression Scale. An updated literature review. Journal of Psychosomatic Research 52 (2),

69-77.

Page 56: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

50

Bilello, K.S., Murin, S. & Matthay, R.A. (2002). Epidemiology, etiology, and prevention of lung cancer.

Clinics in Chest Medicine, 23 (1), 1-25.

Blum, R.H. (2004). Adjuvant Chemotherapy for Lung Cancer — A New Standard of Care. The New

England Journal of Medicine, 350 (4), 404-405.

Bobbio, A., Chetta, A., Ampollini, L., Primomo, G.L., Internullo, E., … Carbognani (2007). Preoperative

pulmonary rehabilitation in patients undergoiing lung resection for non-small cell lung

cancer. European Journal of Cardio-thoracic Surgery, 33 (1), 95-98.

Bohannon, R.W. (2008). Hand-grip dynamometry predicts future outcomes in aging adults. Journal of

Geriatric Physical Therapy, 31 (1), 3-10.

Bohannon, R.W., Peolsson,A., Massy-Westropp, N., Desrosiers, J. & Bear-Lehman, J. (2006).

Reference values for adult grip strength measured with a Jamar dynamometer: a descriptive

meta-analysis. Physiotherapy, 92, 11–15.

Borg, G.A., (1982). Psychophysical basis of perceived exertion. Medicine and science in sports and

exercise, 14 (5), 377-381.

Borst, G.R., De Jaeger, K., Belderbos, J.S.A., Bergers S.A. & Lebesque, J.V. (2005). Pulmonary function

changes after radiotherapy in Non-Small-Cell Lung Cancer patients with long-term disease-

free survival. International Journal of Radiation Oncology Biology Physics, 62 (3), 639-644.

Bourgois, J., Van Ruymbeke, B., Cambier, D., Vanderstaeten, G. & Van Belle, S. (2006). Re-integratie

van kankerpatiënten. Kankergerelateerde vermoeidheid: een kinesitherapeutische aanpak.

In Danneels, L., Isselée, H., Staes, F., Vaes, P., Weymans, M. (red.), Jaarboek voor

Kinesitherapeuten 2006-2007, (115-122). Antwerpen: Standaard Uitgeverij.

Brown, D.J., McMillan, D.C. & Milroy, R. (2004). The correlation between fatigue, physical function,

the systemic inflammatory response, and psychological distress in patients with advanced

lung cancer. Cancer 103 (2), 377-382.

Brown, W.T., Wu, X., Fayad, F., Fowlerz, J.F., García, S., Monterroso, M.I., … Schwade, J.G. (2009).

Application of robotic stereotactic radiotherapy to peripheral stage I Non-small Cell Lung

Cancer with curative intent. Clinical Oncology (Royal Clinic of Radiologists (Great Britain)), 21

(8), 623-631.

Bruera E, Brenneis C, Michaud M., Rafter, J., Magnan, A., … Macdonald,R.N. (1989). Association

between asthenia and nutritional status, lean body mass, anemia, psychological status and

tumor mass in patients with advanced breast cancer. Journal of Pain and Symptom

Management 2; 59-63.

Page 57: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

51

Burfeind, W.R. Jr., Tong, B.C., O’Branski, E., Herndon, J. E., Toloza, E.M., D’Amico, T.A., ... Harpole,

D.H. Jr. (2008). Quality of life outcomes are equivalent after lobectomy in the elderly.

Journal of Thoracic and Cardiovascular Surgery, 136 (3) , 597–604.

Cesario, A., Ferri, L., Galetta, D., Cardaci, V., Biscone, G., Pasque, F., … Granone, P. (2007a). Pre-

operative pulmonary rehabilitation and surgery for lung cancer. Lung Cancer, 57 (1), 118-

119.

Cesario, A., Ferri, L., Galetta, D., Pasqua, F., Stefano, B., Clini, E., … Granone, P. (2007b). Post-

operative respiratory rehabilitation after lung resection for non-small cell lung cancer. Lung

Cancer, 57 (2), 175-180.

Colice, G.L., Shafazand, S., Griffin, J.P., Keenan, R. & Bolliger, C.T. (2007). Physiologic evaluation of

the patient with lung cancer being considered for resectional surgery - ACCP Evidenced-

Based Clinical Practice Guidelines (2nd Edition). Chest, 132 (3), 161-177.

Collins, L.G., Haines, C., Perkel, R. & Enck R.E. (2007). Lung cancer: Diagnosis and management.

American Family Physician, 75 (1), 56-63.

Convertino, V.A. (1997). Cardiovascular consequences of bed rest: effect on maximal oxygen uptake.

Medicine and Science in Sports & Exercise, 29 (2), 191-196.

Cooley, M.E., Short, T.H. & Moriarty, H.J. (2003). Symptom prevalence, distress, and change over

time in adults receiving treatment for lung cancer. Psychooncology, 12 (7), 694-708.

Davidson, J., MacLeana, A., Brundageb, M. & Schulzec, K. (2002). Sleep disturbance in cancer

patients. Social Science & Medicine, 54 (9), p. 1309-1321.

De Backer, I.C., Schep, G., Backx, F.J., Vreaugdenhil, G. & Kulpers, H. (2009). Resistance training in

cancer survivors: a systematic review. International Journal of Sports Medicine, 30 (10), 703-

712.

Debevec, L., & Rozman, I. (2007). Qualtiy of life following thoracotomy for lung cancer. Radiology

and oncology, 41 (3), 144-151.

Decramer, M., Lacquet, L.M., Fagard, R. & Rogiers, P. (1994). Corticosteroids contribute to muscle

weakness in chronic airflow obstruction. American Journal of Respiratory and Critical Care

Medicine , 150 (1), 11-16.

Demedts, M., Vermeire, P. & Yernault, JC. (1997). Longkanker. Leuven/Appeldoorn: Garant.

Derom, E. (2011). Bijzondere fysiologie bij inwendige aandoeningen [cursustekst]. Gent: Universiteit

Gent.

Page 58: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

52

Dy, S., Lorenz, K., Naeim, A., Sanati, H., Walling, A. & Asch, S. (2008). Evidence-based

recommendations for cancer fatigue, anorexia, depression, and dyspnea. Journal of clinical

oncology, 26 (23), p. 3886-3895.

Engelen, M.P., Schols, A.M., Baken, W.C., Wesseling, G.J., Wouters, E.F. (1994).Nutritional depletion

in relation to respiratory and peripheral skeletal muscle function in out-patients with COPD.

European Respiratory Journal, 7 (10) 1793-1797.

Enright, P.L., McBurnie, M.A., Bittner,V., Tracy, R.P., McNamara, R., Arnold A, Newman AB (2003).

The 6-min walk test: a quick measure of functional status in elderly adults. Chest, 123 (2)

387-398.

European Organiszation for Research and Treatment of Cancer. (2001). EORTC QLQ-C30 scoring

manual (3de editie), Brussel.

Evans, J.A. & Whitelaw, W.A. (2009). The assessment of maximal respiratory mouth pressures in

adults. Respiratory Care, 54 (10), 1348-1359.

Fawcett, T. & Dean, A, (2004). The causes of cancer-related fatigue and approaches to its treatment.

Professional nurse, 19 (9), p. 503-507.

Fayers, P. & Bottomley A; On behalf of EORTC Quality of Life Group (2002). Quality of Life Unit

Quality of life research within the EORTC-the EORTC QLQ-C30. European Journal of Cancer,

38 (4), 125-133.

Friedel, G., Budach, W., Dippon, J., Spengler, W., Eschmann, S.M., Pfannenberg, C., … Hehr, T. (2010).

Phase II trial of a trimodality regimen for stage III non-small-cell lung cancer using

chemotherapy as induction treatment with concurrent hyperfractionated chemoradiation

with carboplatin and paclitaxel followed by subsequent resection: a single-center study.

Journal of Clinical Oncology, 28 (6), 942-948.

Galvão, D.A. & Newton, R.U. (2005). Review of exercise intervention studies in cancer patients.

Journal of Clinical Oncology, 23 (4), 899-909

Ganti, A.K., Sieklik, E., Marr, A.S., Loberiza, F.R & Kessinger, A. (2011) . Predictive ability of Charlson

comorbidity index on outcome from lung cancer. American Journal of Clinical Oncology, 34

(6), 593-596.

Glattki, G.P., Manika, K., Sichletidis, L., Alexe, G., Brenke, R. & Dionisios, S. (2012). Pulmonary

rehabilitation in Non-Small Cell Lung Cancer patients after completion of treatment.

American Journal of Clinical Oncology, 35 (2), 120-125.

Page 59: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

53

Goffin, J., Lacchetti, C., Ellis, P.M., Ung, Y.C. & Evans, W.K. (2010). First-line systemic chemotherapy

in the treatment of advanced non-small cell lung cancer: a systematic review. Journal of

Thoracic Oncology, 5 (2), 260-274.

Goldstraw, P. (2012). The 7th Edition of TNM for Lung and Pleural Tumours. Journal of Clinical and

Analytical Medicine, 3 (1), 123-127.

Gopal, R. (2005). Pulmonary toxicity associated with the treatment of non-small cell lung cancer and

the effects of cytoprotective strategies. Seminars in oncology, 32 (3), p. 55-59.

Gosselink, R., Troosters, T. & Decramer, M. (1996). Peripheral muscle weakness contributes to

exercise limitation in COPD. American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine, 153

(3), 976-980.

Gould, G. & Pearce, A. (2006). Assessment of suitability for lung resection. Continuing Education

Journal in Anaesthesia, Critical Care and Pain, 6 (3), 97-100.

Handy, J.R., Asaph, J.W., Skokan, L., Reed, C.E., Koh, S., Brooks, G., … Silvestri, G.A. (2002). What

happens to patients undergoing lung cancer surgery? : Outcomes and quality of life before

and after surgery. Chest, 122 (1), 21-30.

Herbst, R.S., Heymach, J.V. & Lippeman, S.M. (2008). Molecular origins of cancer lung cancer. The

New England Journal of Medicine, 359 (13), 1367-1380.

Holmes, S. (2011). Understanding cachexia in patients with cancer. Nursing Standard, 25 (21), p. 47-

56.

Holvoet, T., van Meerbeeck, J.P., Van de Wiele, C., Salhi, B. & Derom, E. (2011). Quantitative

perfusion scintigraphy or anatomic segment method in lung cancer resection. Lung Cancer,

74 (2):212-218.

Iop, A., Manfredi A. & Bonura, S. (2004). Review: Fatigue in cancer patients receiving chemotherapy:

an analysis of published studies. Annals of Oncology, 15 (5), 712-720.

Jones, L.W., Eves, N.D., Peterson, B.L., Garst, J., Crawford, J., West, M.J., … Douglas, P.S.(2008).

Safety and feasibility of aerobic traininig on cardiopulmonary function and quality of life in

postsurgical Nonsmall Cell Lung Cancer Patients A pilot study. Cancer, 113 (12), 3430-3439.

Jones, L.W., Hornsby, W.E., Goetzinger, A., Forbes, L.M., Sherrard, E.L., Quist, M., … Abernethy, A.P.

(2012) Prognostic significance of functional capacity and exercise behavior in patients with

metastatic non-small cell lung cancer. Lung Cancer 76 (2), 248-252.

Page 60: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

54

Jones, L.W., Moyers, J.P., Rogers, J.T., Michael Rodriguez, R.M., Gary Lee, Y.C. & Light, R.W. (2003).

Ultrasound-Guided Thoracentesis: Is It a Safer Method? Chest, 123 (2), 2418-2423.

Jones, L.W., Peddle, C.J., Evens, N.D., Maykawsky, M.J., Courneya, K.S., Mackey, J.R., … Reinman, T.

(2007). Effects of presurgical exercise training on cardiorespiratory fitness among patients

undergoing thoracic surgery for malignant lung lesions. Cancer, 110 (3), 590-598.

Kasymjanova, G., Correa, J.A., Kreisman, H., Dajczman, E., Pepe, C., Dobson, S., ... Small, D.(2009).

Prognostic value of the six-minute walk in advanced non-small cell lung cancer. Journal of

Thoracic Oncology 4 (5), 602-607

Kligerman, S. & Abbott, G. (2010). A radiologic review of the new TNM classification for lung cancer.

American Journal of Roentgnology, 194 (3), 562-573.

Larsen, K., Svendsen, UG., Milman, N., Brenøe, J. & Petersen, BN. (1997). Cardiopulmonary function

at rest and during exercise after resection for bronchial carcinoma. The annuals of thoracic

surgery 64, 960-964.

Loor, G. & Ferguson, M.K. (2011). Pulmonary function alterations after induction therapy for lung

cancer: timing of surgery. In: Ferguson MK (red). Difficult Decisions in Thoracic Surgery - An

Evidence-Based Approach (2e editie) (p105-111). London: Springer.

Lucía, A., Earnest, C. & Pérez, M. (2003). Cancer-related fatique: can exercise physiology assist

oncologists? Lancet Oncology, 4 (10), 616-625.

Lukas, P.S., Krummenacher, R., Biasiutti, F.D., Begré, S., Znoj, H. & von Känel, R. (2009). Association

of fatigue and psychological distress with quality of life in patients with a previous venous

thromboembolic event. Journal of Thrombosis and Haemostasis, 102 (6), 1219-1226.

Macintyre,N., Crapo,R.O.,Viegi,G.,Johnson,D.C.,van der Grinten,C.P., Brusasco,V., … Wanger,

J.(2005). Standardisation of the single-breath determination of carbon monoxide uptake in

the lung. European Respiratory Journal, 26(4), 720-735.

Mao, Y.-S., He, J., Yan, S.-P., Dong, J.-S., Cheng, G.-Y., Sun K.-L., … Huang, J.F. (2010).

Cardiopulmonary exercise testing in the evaluation of high risk patients with lung cancer.

Chinese Medical Journal, 123 (21), 3089-3094.

Mazzone, P.J. (2010, Augustus 1). Lung Cancer. Geraadpleegd op 1 februari 2010 op

http://www.clevelandclinicmeded.com/medicalpubs/diseasemanagement/pulmonary/lung-

cancer/

Page 61: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

55

Miller, K., Kocak, Z., Kahn, D., Zhou, S., Baydush, A., Hollis,, D., … Marks, L. (2005). Preliminary report

of the 6-minute walk test as a predictor of radiation-induced pulmonary toxicity.

International journal of radiation oncology, biology, physics, 62 (4), 1009-1013.

Mitrouska, I., Klimathianaki, M. & Siafakas, N. (2004). Effects of pleural effusion on respiratory

function. Canadian respiratory journal, 11 (7), p. 499-503.

Molina, J.R., Yang, P., Cassivi, S.D., Schild, S.E. & Adjei, A.A. (2008). Non-Small Cell Lung Cancer:

epidemiology, risk factors, treatment, and survivorship. Mayo Clinic Proceedings, 83 (5), 584-

594.

Morant, R., Stiefel, F., Berchtold, W., Radziwill, A. & Riesen, W. (1993). Preliminary results of a study

assessing asthenia and related psychological and biological phenomena in patients with

advanced cancer. Supportive Care Cancer, 1 (2), 101-107.Morrow, R.G., Andrews, P.L.R.,

Hickok, J.T., Roscoe, J.A. & Matteson, S. (2002). Fatigue associated with cancer and its

treatment. Support Care Cancer, 10 (5), 389-398.

Mountain, C.F., Libshitz, H.I. & Hermes, K.E. (1999). Lung Cancer: A Handbook for Staging, Imaging,

and Lymph Node Classification. Houston: Charles P. Young Company.

Mujika, I., & Padilla, S. (2001). Cardiorespiratory and metabolic characteristics of detraining in

humans. Medicine & science in sports and exercise, 33 (3), 413-421.

Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent (2009). Thoracale oncologie. Multidisciplinaire werkgroepen

UZ Gent. Multidisciplinair oncologisch Handboek: Beleid tumorenwerkgroepen (2de

editie)(pp. 304-343). Gent: UZ Gent.

National Collaborating Centre for Acute Care (2005). Lung cancer: The diagnosis and treatment of

lung cancer (24ste editie). Londen: National Institute for Clinical Excellence.

Nicklasson, M. & Bergman B. (2007). Validity, reliability and clinical relevance of EORTC QLQ-C30 and

LC13 in patients with chest malignancies in a palliative setting. Quality of Life Research 16

(6), 1019-1028.

Non-Small Cell Lung Cancer Collaborative Group. (1995). Chemotherapy in non-small cell lung

cancer: a meta-analysis using updated data on individual patients from 52 randomized

clinical trials. British Medical Journals, 311 (7010), 899-909.

NSCLC Meta-analyses Collaborative Group, Arriagada R, Auperin A, Burdett S, Higgins JP, Johnson

DH, Le Chevalier T., … van Meerbeeck J. (2010). Adjuvant chemotherapy, with or without

postoperative radiotherapy, in operable non-small-cell lung cancer: two meta-analyses of

individual patient data. Lancet, 375 (9722):1267-1277.

Page 62: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

56

Nomori, H., Horio, H., Naruke, T. & Suemasu, K.(2001). What is the advantage of a thoracoscopic

lobectomy over a limited thoracotomy procedure for lung cancer surgery? The Annals of

Thoracic Surgery 72 (3), 879-884.

Nezu, K., Kushibe, K., Tojo, T., Takahama, M. & Kitamura, S. (1998). Recovery an limitation of

exercise capacity after lung resection for lung cancer. Chest, 113 (6), 1511-1516.

Okuyama, T., Tanaka, K., Akechi, T., Kugaya, A., Okamura, H., Nishiwaki, Y. et al. (2001). Fatigue in

ambulatory patients with advanced lung cancer: prevalence, correlated factors, and

screening. Journal of Pain and Symptom Management 22 (1), p. 554-564.

Ost, D., Goldberg, J., Rolnitzky, L. & Rom, W.N. (2008). Survival after surgery in stage IA and IB non–

small cell lung cancer. American Journal of Respiratory and Critical Care Medicine, 177 (5),

516-523.

Pauk, N., Kubík, A., Zatloukal, P. & Křepela, E. (2004). Lung cancer in women. Lung Cancer, 48 (1), 1-

9.

Pellegrino,R., Viegi,G., Brusasco,V., Crapo,R.O., Burgos,F., Casaburi,R., … Wanger J. (2005).

Interpretative strategies for lung function tests. European Respiratory Journal , 26 (5), 948-

968.

Peto, R., Darby, S., Deo, H., Silcocks, P., Withley, S. & Doll, R. (2000). Smoking, smoking cessation,

and lung cancer in the UK since 1950: combination of national statistics with two case-

control studies. British Medical Journal, 321 (7257), 321-323.

Pisani P, Parkin, D.M., Bray, F. & Ferlay, J. (1999). Estimates of the worldwide mortality from 25

cancers in 1990. International Journal of Cancer, 83 (1), 18-29.

Pisters, K.M., Ginsberg, R.J., Giroux, D.J., Putnam, J.B., Kris, M.G., Johnson, … Bunn, P.A. (2000).

Induction chemotherapy before surgery for early-stage lung cancer: A novel approach. The

Journal of Thoracic and Cardiovascular Surgery, 119 (3), 429-439.

Postmus, P.E., van Mourik, J.C. & Sleijfer. (2000). Longkanker. In Veenhof, C. & Voute, P. (Eds.),

Behandeling van kanker (pp. 149-160). Houten: Bohn Stafleu van Reid, J., McKenna, H.,

Fitzsimons, D. & McCance, T (2009). The experience of cancer cachexia: A qualitative study

of advanced cancer patients and their family members. International journal of nursing

studies, 46 (5), p. 606-616.

Puhan, M., Mador, M., Heid, U., Goldstein, R., Guyatt, G. & Schünemann, H. (2008). Interpretation of

treatment changes in 6-minute walk distance in patients with COPD. European Respiratory

Journal, 32 (3), p. 637-643.

Page 63: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

57

Quanjer,H.P., Tammeling, G.J., Cotes,J.E., Pedersen, O.F., Peslin, R., & Yernaul, J.C. (1993). Lung

volumes and forced ventilatory flows. Report working party standardization of lung function

tests, European community for steel and coal. Official statement of the European respiratory

society. The European Respiratory Journal, 16, 5–40.

Ross, R.M., Beck, K.C., Casaburi, B.D. Johnson,P.P., Marciniuk, PD & Weisman, I.M.(2003).ATS/ECP

statement on cardiopulmonary exercise testing. American Journal of Respiratory an Critical

Care Medicine, 167 (10), 1451.

Rosell, R., Gómez-Codina, J., Camps, C., Maestre, J., Padille, J., Cantó, A., Mate, J.L., ... Abad, A.

(1994). A randomized trial comparing preoperative chemotherapy plus surgery with surgery

alone in patients with non-small-cell lung cancer. The New England Journal of Medicine, 330

(3), 153-158.

Salhi, B., Derom, E. & Van Meerbeeck. J. (2008). Resistance training in patients with radically treated

respiratory cancer: A prospective randomized multi-center study. Long Oncologisch Netwerk

Gent.

Salhi, B., Demedts, I., Simpelaere, A., Decraene, S., Vermaelen, K., Surmont, V. et al. (2010a).

Endurance and resistance training in radically treated respiratory cancer atients: A pilot

study. Rehabilitation Research and practice, 2010 (481546), 7.

Salhi, B., Holvoet, T. van Meerbeeck, J. & Derom, E. (2012). Effect van radicale behandeling op

spierkracht en spiermassa bij patiënten met long(vlies-)kanker. In druk.

Salhi, B., Troosters, T., Behaegel, M., Joos, G. & Derom E. (2010b). Effects of pulmonary

rehabilitation in patients with restrictive lung diseases. Chest, 137 (2), 273-279.

Scott, W.J., Howington, J., Feigenberg, S., Movsas, B. & Pisters, K. (2007). Treatment of non-small cell

lung cancer stage I and stage II : ACCP evidence-based clinical practice guidelines (2nd

Edition). Chest, 132 (3), 234-242.

Schneider, C.M., Hsieh, C.C., Sprod, L.K., Carter, S.D. & Hayward, R. (2007). Cancer treatment-

induced alternations in muscular fitness and quality of life: the role of exercise training.

Annals of Oncology, 18 (12), 1957-1962.

Schols, A.M., Soeters, P.B., Dingemans, A.M., Mostert, R., Frantzen, P.J. & Wouters, E.F. ( 1993).

Prevalence and characteristics of nutritional depletion in patients with stable COPD eligible

for pulmonary rehabilitation. American Review of Respiratory Disease, 147 (5), 1151–1156.

Servaes, P., Verhagen, S. & Bleijenberg G. (2002). Determinants of chronic fatigue in disease-free

breast cancer patients: a cross-sectional study. Annual Oncology, 13 (4), 589-598.

Page 64: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

58

Sherman, S.A., Eisen, S., Burwinkle, T.M.& Varni, J.W. (2006). The PedsQL Present functioning visual

analogue scales: preliminary reliability and validity. Health and Quality of Life Outcomes, 4

(4):75.

Shopland, DR. (1995). Tabacco use and its contribution to early cancer mortality with a special

emphasis on cigarette smoking. Environ Health Perspect, 103 (8), 131-142.

Sivakumar, T. & Maiya G.A. (2008) Effect of graded inreamental mobilisation on exercise following

lung resection surgery. Indian journal of physiotherapy and occupational therapy, 2 (3).

Simon, G.R. & Turrisi, A. (2007). Management of Small Cell Lung Cancer: ACCP Evidence-based

clinical practice guidelines (2nd Edition). Chest, 132 (3), 324-339.

Singh, N., Scully, C. & Joyston-Bechal, S. (1996). Oral complications of cancer therapies: prevention

and management. Clinical oncology, 8, 15-24.

Skarstein, J., Aass, N., Fosså, S.D., Skovlund, E. & Dahl, A.A.(2000) Anxiety and depression in cancer

patients: relation between the Hospital Anxiety and Depression Scale and the European

Organization for Research and Treatment of Cancer Core Quality of Life Questionnaire.

Journal of Psychosomatic Research, 49 (1), 27-34.

Smith, E.L., Hann, D.M., Ahles, T.A., Furstenberg, C.T., Mitchell, T.A., Meyer, L., … Hammond, S.

(2001). Dyspnea, anxiety, body consciousness, and quality of life in patients with lung

cancer. Journal of Pain & Symptom Management, 21 (4), 323-329.

Spira, A. & Ettinger, D.S. (2004). Multidisciplinary management of lung cancer. The New England

Journal of Medicine, 350 (4), 379-392.

Spruit, M.A., Janssen, P.P., Willemsen, S.C.P., Hochstenbag, M.M.H. & Wouters, E.F.M. (2005).

Exercise capacity before and after an 8-week multidisciplinary inpatient rehabilitation

program in lung cancer patients: A pilot study. Lung Cancer, 52 (2), 257-260.

Spruit, M.A. & Wouters, E.F. (2007). New modalities of pulmonary rehabilitation in patients with

chronic obstructive pulmonary disease. Sports Medicine, 37 (6), 501-518.

Stasi, R., Abriani, A., Beccaglia, P., Terzoli, E. & Amadori, S. (2003). Cancer-related fatigue evolving

concepts in evaluation and treatment. Cancer, 98 (9), 1786-1801.

Stone, P., Hardy, J., Broadley, K., Tookman, A.J., Kurowska, A. & A’Hern, R. (1999). Fatigue in

advanced cancer: a prospective controlled cross-sectional study. British Journal of Cancer, 79

(9/10), 1479–1486.

Supportive Oncology (2007). Watch for Deconditioning in Cancer Patients and ‘Prescribe’ Exercise.

The journal of supportive oncology, 5 (2), 94-95.

Page 65: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

59

Takken, T. (2005). De 6-minutenwandeltest: bruikbaar meetinstrument. Stimulus, 24, 244-258.

Tanaka, K., Akechi, T., Okuyama, T., Nishiwaki, Y. & Ochitomi, Y. (2002). Impact of dyspnea, pain and

fatigue on daily life activities in ambulatory patients with advanced lung cancer. Journal of

pain and symptom management, 23 (5), 417-423.

Thomas, S., Bausewein, C., Higginson, I. & Booth, S. (2011). Breathlessness in cancer patients –

Implications, management and challenges. European Journal of Oncology Nursing, 15 (5),

459-469.

Topkan, E., Yavuz, A. & Ozyilkan, O. (2007). Cancer cachexia: Pathophysiologic aspects and

treatment. Asian Pacificic Journal of Cancer Prevention, 8, 445-451.

Travers, J., Dudgeon, D.J., Amjadi, K., Mcbride, I., Dillon, K., Laveneziana, P., … O ‘Donnell, D.E.

(2007). Mechanisms of exertional dyspnea in patients with cancer. Journal of Applied

Physiology, 101, 57-66.

Troosters, T., Gosselink, R.& Decramer, M.(1999). Six minute walking distance in healthy elderly

subjects. European Respiratory Journal, 14 (2), 270-274.

Troosters, T., Gosselink, R., Janssens, W. & Decramer, M.(2005). Exercise training and pulmonary

rehabilitation: new insights and remaining challenges. European Respiratory Review, 19

(115), 24-29.

Van Belle, S., Paridaens, R., Evers, G., Kerger, J., Bron, D., Foubert,. J, Ponnet, G., … Rosillon, D.

(2004). Comparison of proposed diagnostic criteria with FACT-F and VAS for cancer-related

fatigue: proposal for use as a screening tool. Support Care in Cancer, 13 (4), 246-254.

Van der Peet, E. (2005, mei). Een literatuurstudie naar de gevolgen van kanker. Geraadpleegd op 5

maart 2010 op http://www.herstelenbalans.nl/publicaties/index.php

Van Nooten, G., Joos, G., Gillebert, T. & Offner, F. (2010). Cursus 'Problemen van hart, longen,

bloedvaten, bloedvormende organen en nieren'. 1e master Geneeskunde. Universiteit Gent,

Academiejaar 2010 - 2011.

Van Weert, E., Weebers, J.H., Otter, R., Postema, K., Sanderman, R. & van der Schans, C. (2006).

Cancer-related fatigue: Predictors and effects of rehabilitaion. The Oncologist, 11 (2), 184-

196.

Villani, F. & Busia, A. (2004). Preoperatieve evaluation of patients submitted to pneumonectomy for

lung carcinoma: the role of exercise testing. Tumori, 90 (4), 405-409.

Wasserman, Karlman; Hansen, James, E., Sue, Daryl, … Victor F. M. 1987. Principles of Exercise

Testing and Interpretation. Journal of Cardiopulmonary Rehabilitation, 7 (4), 189.

Page 66: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

REF

EREN

TIEL

IJST

60

Wildgaard, K., Ravn, J., Nikolajsen, L., Jakobsen, E., Jensen, T.S. & Kehlet, H. (2011). Consequences of

persistent pain after lung cancer surgery: a nationwide questionnaire study. Acta

Anaesthesiologica Scandinavia, 55 (1), 60-68.

Win, T., Jackson, A., Sharples, L., Groves, A.M., Wells, F.C., Ritchie, & LaRoche, C.M. (2005).

Cardiopulmonary Exercise Tests and Lung Cancer Surgical Outcome. Chest, 127 (4), 1159-

1165.

Winningham, M. (2000). The foundations of energetics: fatigue, fuel and functioning. In

Winningham, M. & Barton-Burke, M. (Eds.), Fatigue in cancer: a multidimensional approach

(p. 31-54). Boston: Jones and Bartlett.

Yarbro, C., Frogge, M. & Goodman, M. (Eds.) (1999). Cancer symptom management (2nd edition).

Sudbury: Jones and Bartlett

Yellen, S.B., Cella, D.F., Webster, K., Blendowski, C. & Kaplan, E. (1997). Measuring fatigue and other

anemia-related symptoms with the Functional Assessment of Cancer Therapy (FACT)

measurement system. Journal of Pain and Symptom Management, 13 (2) , 63-74.

Yuan, S., Frey, K., Gross, M., Hayman, J., Arenberg, D., Cai, X.-W., … Kong, F.M. (2011). Changes in

global function and regional ventilation and perfusion on SPECT during the course of

radiotherapy in patients with non-small-cell lung cancer. International Journal of Radiation

Oncology, 82 (4), 631-638.

Page 67: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

i

F BIJLAGEN

BIJLAGE 1: TNM – Classificatie op basis van de zevende editie ............................................................ ii

BIJLAGE 2: Keuze behandeling op basis van stadiëring en functionele evaluatie ..................................iv

BIJLAGE 3: Functionele evaluatie longresectie ...................................................................................... vii

BIJLAGE 4: Overzicht van studies oncologische pulmonaire revalidatie voor en na de behandeling .. viii

BIJLAGE 5: Patiëntenkarakteristieken voor de behandeling .................................................................. xi

BIJLAGE 6: Grafieken correlaties 6MWT ............................................................................................... xii

Page 68: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

ii

BIJLAGE 1: TNM – Classificatie op basis van zevende editie.

(Kligerman & Abbott, 2010)

TX - Maligne cellen aangetoond in bronchopulmonaire secreties zonder bewijs met röntgenologisch beeldmateriaal of bronchoscopie;

- Bronchioalveolair carcinoma als infiltraat, zonder bewijs van tumor / obstructie op

bronchoscopie en beeldvorming; - Elke primaire tumor dat niet kan worden onderzocht zoals bij stadiëring wanneer

herbehandeling.

rTX Wanneer radiatie pneumonitis bij radiotherapie: hinder om de overblijvende tumor in de

borstkas

- Adequaat te evalueren; - Bewijs ervan aan te tonen. rTX voor herbehandeling

TIS Carcinoma in situ.

TO Longkanker is aangetoond, maar er is geen bewijs van primaire tumor.

Bv. presentatie van een kanker met metastasen, nadien wordt bevestigd dat de

metastasen van longkanker afkomstig zijn.

rT0 stadiëring bij herbehandeling wanneer:

- vermindering / verdwijnen van klinische presentatie - volledige resectie longkanker, maar elders opflakering

T1 a) Oppervlakkige tumor (ongeacht grootte) met invasieve component (beperkt tot de bronchuswand, proximale uitbreiding tot hoofdbronchus).

b) Tumor

- ≤ 3 cm - omgeven door longpleura / viscerale pleura - zonder bronchoscopisch bewijs van invasie proximaal van een secundaire bronchus

(= niet de hoofdbronchi)

T1a Idem b) maar ≤ 2 cm

T1b Idem b) maar >2 – 3cm

T2 Tumor

> 3 cm

Tumor (ongeacht de grootte):

- Invasie viscerale pleura - Geassocieerde atelectase of obstructieve pneumonitis tot aan de hilus - Bronchoscopie

- proximaal uiteinde van aangetoonde tumor moet in de secundaire bronchus of minstens 2 cm distaal van de carina

- atelectase / obstructieve pneumonitis minder dan een volledige long

T2a 3 - 5 cm

T2b 5 - 7 cm

Page 69: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

iii

T3 Tumor

- > 7 cm - Eén van de volgende vier:

1) Directe uitbreiding naar ofwel - Borstwand (ook superior sulcus tumoren) en diafragma - Mediastinale pleura - Pericardium zonder aantasting hart, grote bloedvaten, trachea, oesophagus of discus

vertebrae

2) Tumor in de hoofdbronchus tot 2 cm bij de carina, zonder betrokkenheid van de carina 3) Geassocieerde atelectase of obstructieve pneumonitis van de volledige long 4) Aanwezigheid van afzonderlijke tumornodules in dezelfde lob waar oorsprong primaire

tumor, ipsilateraal.

T4 Tumor (ongeacht de grootte) waarbij:

Ofwel invasie van (minstens één van de volgende vier):

- Mediastinum - Hart, grote vaten, trachea, oesofagus, discus vertebrae - Carina

Ofwel aanwezigheid van afzonderlijke tumornodules in een andere lob(ben) dan de

primaire tumorlob, ipsilateraal.

N0 Geen aantoonbare metastasen in regionale lymfeknopen

N1 Metastasen in de:

- Hilaire lymfeknopen (proximale secundaire knopen)

- Distaal van de mediastinale pleurale reflectie - Knopen grenzend aan bronchus intermedius dextra

Radiografie:

- Hilaire schaduw kan het gevolg zijn van de vergroting van beide hili en de interlobaire knopen

- RX en CT: beeldvorming van zeldzame peribronchiale, segmentale en subsegmentale lymfeknopen.

N2 Metastasen in de:

- Ipsilaterale mediastinale lymfeknopen

- Subcarinale lymfeknopen

N3 Metastasen in de:

- Contralaterale mediastinale lymfeknopen - Contralaterale hilaire lymfeknopen - Ipsilaterale of contralaterale scalenus of supraclaviculaire knopen

M0 Geen aantoonbare metastasen in verder gelegen organen of lymfeknopen

M1 - Pleurale/cardiale effusie en/of metastasen in verder gelegen organen of lymfeknopen; - Onregelmatige tumorlaesies buiten de pariëtale pleura in de borstwand of in het

diafragma; - Metastasen in contralaterale lob(ben) waar primaire tumor niet aanwezig

M1a - Metastasen in contralaterale lob(ben) waar primaire tumor niet aanwezig - Aanwezigheid van maligne pleurale of pericardiale effusie

! De meeste pleurale effusies geassocieerd met longkanker zijn ten gevolge van de tumor.

Maar soms kan niet aangetoond worden dat het vocht van de pleurale effusie geassocieerd

is met de tumor: niet aangetoond, niet bloederig en geen exudaat. In dat geval wordt een

stadium T1, T2, T3 toegekend, ongeacht de pleurale effusie.

M1b - Metastasen in verder gelegen organen of lymfeknopen

Page 70: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

iv

BIJLAGE 2: Keuze behandeling op basis van stadiëring en functionele evaluatie

(Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011)

Page 71: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal
Page 72: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal
Page 73: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

vii

BIJLAGE 3: Functionele evaluatie longresectie

(Gould & Pearce, 2006; Multidisciplinaire werkgroepen UZ Gent, 2011)

Page 74: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

viii

BIJLAGE 4: Overzicht van studies oncologische pulmonaire revalidatie voor en na de behandeling

Page 75: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

Onderzoek Populatie In- en out patient

Duur en frequentie Aerobe training Kracht-training Lenig-heid

WU Resultaten

Voor de behandeling

Jones et al., 2007

n = 20 Out - 4 à 6 weken - 5x/week

- Fietsergometer - 20 à 30 min. - 60-65% VO2peak

+ Intervaltraining - 10 à 15 x/sessie - 30 s - 60 s rust

Ja <80% aanwezigheid VO2peak% pred.

≥80% aanwezigheid VO2peak

VO2peak gem. Wmax

6MWD

6MWD %pred.

Cesario et al., 2007

n = 8 In - 4 weken - 5x/week - 3 uur/sessie

Fietsergometer - 30 minuten - 70-80% Wmax Loopband, Armfietsen

- Abdominaal - Inspiratoire - BL en OL

FVC

FVC %pred.

6MWD PaO2

Bobbio et al., 2008

n = 12 - COPD patienten - NSCLC I of II - VO2max

15ml/kg/min

Out - 4 weken - 5x/week - 90 min. therapie

- Fietsergometer - 30 min.

- 50 – 80% Wmax

10 min. Ja VO2max VO2 op AT

Wmax

O2-pols

Na de behandeling

Spruit et al., 2005

n = 10 - 3 maand na behandeling

In - 8 weken - dagelijks

Fietsergometer - 20 min. non-stop - 60% van Wmax

Loopband - 20 min. non-stop - 80% van gemiddelde wandelsnelheid

- 3r x 15 herh - 60 % 1RM - BL en OL

30 min. 6MWD Wmax

Cesario et al., 2007

Studiegroep n=25 Controle-groep: n=186 - NSCLC - 1 maand post-resectie

In - 4 weken - 5x/week - 3 uur/sessie

Fietsergometer - 30 minuten - 70-80% Wmax Loopband, Armfietsen

- Abdominaal - Inspiratoire - BL en OL

BS dyspnoe bij rust/ inspanning

6MWD Hb saturatie bij 6MWT

pH

WU: opwarming; BL/OL: bovenste/onderste ledematen; 1RM: 1 herhaling maximum; AT: anaerobe drempel; VO2maw/VO2peak: maximale/piek zuurstofopname;

Wmax: maximale belasting; 6MWD: 6 minuten wandelafstand; FVC: geforceerde vitale capaciteit; PaO2: arteriële zuurstofdruk; O2-pols: zuurstofpols; BS: borgschaal;

Hb: hemoglobine; pH: graad van verzuring

Page 76: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

Onderzoek Populatie In- en

out patient

Duur en

frequentie

Aerobe training Kracht-training Lenig-

heid

WU Resultaten

Jones et al., 2008

n = 20 - I-IIIB NSCLC - 30 dagen

postresectie

Out - 14 weken - 3 x/week - 20 à 45 min.

Fietsergometer - 20 à 45 min - 60-70% Wmax + Intervaltraining - 10 à 15 x/sessie - 100% Wmax

- 30 s – 60 s rust

Ja Geen adjuvante chemotherapie: - VO2peak

- HFmax

- Wmax - W op AT

- FACT-G en trial

outcome index

Adj. chemotherapie - VO2peak op AT

Andersen et al., 2010

n = 17 Out + aan-moediging

- 7 weken - 2x/week - 90 min. sessie - 75 min. training

Loopband (hoofd-training) Controle dyspnoe - fietsergometer, steptraining, chair-to-stand - 2x 2 min./ oef. - 100% Wmax

ja Aerobe capaciteit-ISWT Performantie – ESWT

Salhi et al., 2010

n = 16 - NSCLC en mesotheloma - 18 weken na radicale behandeling

Out - 12 weken - 3 x/week - 90 min. sessie - 60 min. training

Progressie obv. Borgscore (4-6) Fietsergometer - min. 10 min. - min. 70% gem. W Loopband - min. 70% gem. wandelsnelheid Traplopen

- progressie obv. Borgscore (4-6) - 3 r x 10 herh - 50% - 80%1RM - na week 6: nieuw 1 RM - BL en OL

VO2max

W max 6MWD

PImax

HRQOL BS dyspnoe

BS vermoeidheid

Glattki et al., 2011

n = 47 In - 4 weken - 5 x/week 90 min. additionele training

Fietsergometer - 20 à 25 min. - min. 20 W + 5 W/week

- 2x /week - 3r x15 herh - 60 % 1RM

30 min. FEV1

FVC

RV PaO2

6MWD (+41m)

BODE-index

WU: opwarming; BL/OL: bovenste/onderste ledematen; 1RM: 1 herhaling maximum; AT: anaerobe drempel; VO2maw/VO2peak: maximale/piek zuurstofopname;

HFmax: maximale hartfrequentie; Wmax: maximale belasting; FACT-G: Functional Assessment of Cancer Therapy - General; ISWT/ESWT: Incremental/endurance Shuttle Walk

Test; 6MWD: 6 minuten wandelafstand; PImax: maximale inspiratoire druk; HRQOL: Health-related Quality of Life; BS: borgschaal; FEV1: geforceerd uitgeademd volume in 1

seconde; FVC: geforceerde vitale capaciteit; RV: residueel volume; PaO2: arteriële zuurstofdruk; BODE: BMI, obstructie, dyspnoe, inspanningscapaciteit – index

Page 77: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

xi

BIJLAGE 5: Patiëntenkarakteristieken voor de behandeling

Aantal patiënten

% patiënten-populatie

% patiënten-populatie …

Gemiddelde ± SD

Algemene gegevens Geslacht

Man 86 72,9 Vrouw 32 27,1

Leeftijd 63 ± 10 Lengte (m) 1,70 ± 0,09 Gewicht (kg) 73,1 ± 16,8 BMI (kg/m²) 25 ± 5 Diagnose

per stadium

NSCLC 106 89,8 100 Ia 37 31,4 34,9 Ib 12 10,2 11,3 IIa 7 5,9 6,6 IIb 15 12,7 14,2 IIIa 19 16,1 17,9 IIIb 10 8,5 9,4 IV 6 5,1 5,7

SCLC (gelimiteerd) 6 5,1 100 Mesothelioom 6 5,1 100

Stage I 1 0,8 16,7 Stage III 5 4,2 83,3

Rookgeschiedenis

… met rook-geschiedenis

Rookprofiel

Nooit gerookt 9 7,6 Gerookt 109 92,4 100

Roker 48 40,7 44,0 Gestopt > 1 jaar 44 37,3 40,4 Gestopt < 1 jaar 17 14,4 15,6

Pakjaren 36 ± 18 0-20 14 12,8 20-40 41 37,7 40-60 44 40,3 60-80 8 7,4 80-100 2 1,8 Comorbiditeit

… met COPD

COPD Geen COPD 72 61 COPD 46 39,0 100

GOLD I 20 16,5 43,5 GOLD II 20 16,5 43,5 GOLD III 6 5,0 13,0

Geen COPD 72 61 Charlson Comorbidity Index 3 ± 18 0-2 19 15,8 2-4 64 53,4 4-6 24 20,0 6-8 10 8,3 10-11 3 2,5 Radicale behandeling

Resectie 56 47,5 Chemotherapie + radiotherapie

28 23,7

Resectie + chemotherapie 14 11,9 Resectie + chemotherapie + radiotherapie

12 10,2

NSCLC: Non-Small Cell Lung Cancer; SCLC: Small Cell Lung Cancer; COPD: Chronic Obstructive Pulmonary Disease; GOLD: Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease – classificatie SD: Standaarddeviatie

Page 78: EFFECTEN VAN DE CURATIEVE BEHANDELING BIJ … · Salhi bracht ons de voorbije twee jaar heel wat inzichten bij, liet ons gebruik maken van alle ... In België werden in 2009 in totaal

xii

BIJLAGE 6: Grafieken correlaties 6MWT