eerste hulp bij ontleden - nufransleren.nl · eerste hulp bij ontleden A - taalkundig: wat is dat...

1
eerste hulp bij ontleden A - taalkundig: wat is dat voor woord ?????? lidwoord de, het, een zelfst. naamwoord man, koe, huizen, bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfst. naamw. mooi, zacht, rood, interessant Dat kussen is mooi/zacht bijwoord zegt iets over een werkwoord of een bijv.nw. of een bijwoord mooi: Zij zingt mooi/zacht Dat is erg zacht persoonlijk voornaamwoord ik, jij, hij, hem, hen, hun enz werkwoorden lopen, zingen, springen voorzetsel op, in, naar, met betrekkelijk voornaamwoord die, dat, waarmee Het huis dat ik zie is groot aanwijzend voornaamwoord die, dat, deze, dit Dat huis is groot vragend voornaamwoord wie, wat, welke ? telwoorden 100, tweede B - redekundig: wat is de functie van dat zinsdeel in de zin ??? "Gisteren gaf de winkelier mij een flinke korting " 1. gezegde: gaf 2. wie gaf ? > de winkelier > subject/onderwerp 3. wie/wat gaf de winkelier ? > een flinke korting > lijdend voorwerp/direct object 4. aan wie/wat gaf de winkelier ? > mij > meewerkend voorwerp/indirect object 5. de hele rest: bepaling > gisteren > bepaling ( van tijd )

Transcript of eerste hulp bij ontleden - nufransleren.nl · eerste hulp bij ontleden A - taalkundig: wat is dat...

Page 1: eerste hulp bij ontleden - nufransleren.nl · eerste hulp bij ontleden A - taalkundig: wat is dat voor woord ????? lidwoord de, het, een zelfst. naamwoord man, koe, huizen, bijvoegelijk

eerste hulp bij ontleden A - taalkundig: wat is dat voor woord ?????? lidwoord de, het, een zelfst. naamwoord man, koe, huizen, bijvoegelijk naamwoord zegt iets over een zelfst. naamw.

mooi, zacht, rood, interessant Dat kussen is mooi/zacht

bijwoord zegt iets over een werkwoord of een bijv.nw. of een bijwoord

mooi: Zij zingt mooi/zacht Dat is erg zacht

persoonlijk voornaamwoord ik, jij, hij, hem, hen, hun enz werkwoorden lopen, zingen, springen voorzetsel op, in, naar, met betrekkelijk voornaamwoord die, dat, waarmee

Het huis dat ik zie is groot aanwijzend voornaamwoord die, dat, deze, dit

Dat huis is groot vragend voornaamwoord wie, wat, welke ? telwoorden 100, tweede B - redekundig: wat is de functie van dat zinsdeel in de zin ??? "Gisteren gaf de winkelier mij een flinke korting " 1. gezegde: gaf 2. wie gaf ? > de winkelier > subject/onderwerp 3. wie/wat gaf de winkelier ? > een flinke korting > lijdend voorwerp/direct object 4. aan wie/wat gaf de winkelier ? > mij > meewerkend voorwerp/indirect object 5. de hele rest: bepaling > gisteren > bepaling ( van tijd )