Een wereld te winnen, Professionalisering van de - NL Sporter

4
Een wereld te winnen Professionalisering van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland

Transcript of Een wereld te winnen, Professionalisering van de - NL Sporter

Een wereld te winnenProfessionalisering van de arbeidsverhoudingen

van beroepssporters in Nederland

Een wereld te winnen22

en een bovengrens van 3.900. Deze schatting is exclusief het amateurvoetbal. Inclusief een con-servatieve schatting van het amateurvoetbal komt de totale raming uit op 4.600, met een onder-grens van 4.300 en een bovengrens die vermoedelijk ver boven de 4.800 uitkomt.

Nota beneHet hier geschatte aantal beroepssporters staat dus niet gelijk aan het aantal sporters dat sport als beroep uitoefent. Onder de ruime definitie van beroepssporters die in dit onderzoek is gehan-teerd, vallen immers ook personen voor wie de sportbeoefening een bijverdienste vormt.

2.3 Kenmerken arbeidspositie van beroepssporters

De vorige paragraaf maakte duidelijk dat het aantal sporters in Nederland voor wie de sportbeoe-fening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, een behoorlijk volume kent. Maar hoe ziet de arbeidspositie van een beroepssporter eruit? Het valt op dat de arbeidspositie van de beroeps-sporter zich kenmerkt als atypisch. Een aantal kenmerken op een rij.

• Defocusvanhetwerkvaneenberoepssporterishetbehalenvansportievedoelstellingenen de best mogelijke sportresultaten. De arbeidsverhouding van een beroepssporter wordt dan ook in belangrijke mate beheerst door de sportieve resultaten en wijkt daarom af van de arbeidsverhouding van een ‘normale werknemer’. Indien er bijvoorbeeld op grond van spor-tieve, prestatiegerichte, tactische of andere sporttechnische redenen voor de sporter geen plaats meer is in de selectie of ploeg, is binnen de organisatie van de werkgever doorgaans geen andere functie voor de sporter beschikbaar. Het afbreukrisico voor beroepssporters is groot.

• De professionele topsportloopbaan van een beroepssporter is van korte duur. Voor demeeste beroepssporters geldt dat zij hun beroep tot niet veel langer dan hun 35ste jaar kun-nen uitoefenen. Voor een aantal beroepssporters eindigt de carrière zelfs eerder, bijvoor-beeld voor turners. Een beroepssporter is daarmee genoodzaakt een punt achter zijn top-sportloopbaan te zetten op een leeftijd dat de carrière in de meeste andere beroepen nog van start moet gaan.

• Dearbeidstijdenenarbeidsomstandighedenvaneenberoepssporterzijnandersdanbijeen‘normale werknemer’. De activiteiten van beroepssporters worden veelal op onregelmatige tijden, in weekenden en avonden verricht. Een beroepssporter heeft fysiek veel te verdu-ren en zijn werkplek is niet te vergelijken met een doorsnee werkplek. Een beroepssporter verricht zijn sportactiviteiten daarnaast op veel verschillende locaties, waarbij veel veilig-heidsrisico’s aanwezig zijn. Ook de druk om te presteren kan hoog zijn, wat het beroep van topsporter mentaal zwaar maakt.

• Statuten, reglementen en besluiten van de sportbond zijn (indirect) van invloed op de arbeids-positie van de beroepssporter. De piramidestructuur van de sport brengt met zich mee dat de statuten, reglementen en besluiten van de nationale sportbond afgestemd moeten zijn op die van de internationale sportorganisatie. Dat geldt ook voor de internationale dopingregle-menten, zoals de WADA-code, en de implementatie van de internationale dopingregels in de reglementen van de nationale sportbond. Ook hieraan zijn beroepssporters gehouden.

23Hoofdstuk 2 De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland

• De beroepssporter staat in relatie tot een groot aantal partijen. Naast het individuele contract dat een beroepssporter bijvoorbeeld kan hebben met zijn club, bestaat er een (indirecte) lid-maatschapsrelatie met de nationale sportbond. Stipendiumsporters kennen daarnaast een relatie met het Fonds voor de Topsporter. Wanneer de sporter wordt uitgezonden naar de Olympische of Paralympische Spelen, komt de relatie met NOC*NSF nadrukkelijk om de hoek kijken. Sommige sporters hebben bovendien een makelaar of een overeenkomst met een eigen sponsor, of ze zijn gebonden aan sponsorrelaties vanuit de club, sportbond of NOC*NSF.

• Demarktwaardevansommigeberoepssportersligtsoms(ver)bovendievananderen.Insporten met veel zend- en kijktijd (waarvan de top vier bestaat uit voetbal, schaatsen, wiel-rennen en tennis) geniet een deel van de beroepssporters een hoog inkomen en de wereld-top een topinkomen. Daarbij moet echter wel worden opgemerkt dat het een onjuist beeld is dat alle beroepssporters grootverdieners zijn. Uit het recente onderzoek Op jacht naar goud. Het topsportklimaat in Nederland, 1998-2008 1 blijkt bijvoorbeeld dat het gemiddelde inkomen van een sporter met een A-status betrekkelijk laag ligt. Het gemiddelde bruto jaar-loon van deze topsporter ligt op 22.000 euro. Dit gemiddelde wordt omhooggetrokken door een kleine groep topsporters met een inkomen van meer dan 100.000 euro. De genoemde marktwaarde van sporters is bovendien vaak gekoppeld aan en beperkt tot de periode dat zij als sporter populariteit genieten en sportief goed presteren.

2.4 Vormen van arbeidsrelaties van beroepssporters

In de vorige paragraaf kwam al naar voren dat beroepssporters met diverse partijen een relatie kunnen hebben. In toenemende mate worden deze relaties contractueel vastgelegd, waarbij voor de (verplichte) beschikbaarheid voor wedstrijden en trainingen faciliteiten en/of geldelijke belo-ningen worden afgesproken. We bespreken in deze paragraaf de meest voorkomende varianten van arbeidsrelaties.

2.4.1 Sporters in loondienst

Sportclubs en stichtingenHet grootste deel van de beroepssporters in Nederland heeft een contract met een club of een aan de club gelieerde stichting. Het gaat dan vooral om de teamsporten, waarbij de bekendste en grootste groep wordt gevormd door de betaaldvoetbalspelers.2 Andere voorbeelden zijn de hoc-keyers in de hoofdklasse hockey, de basketballers in de eredivisie basketbal, de volleyballers in de A-league en de amateurvoetballers in de hoofdklasse. Ook binnen kleinere sporten in Nederland, zoals het tafeltennis, handbal en ijshockey, komen echter op het hoogste niveau arbeidscontrac-ten met een sportclub of stichting voor.

Naast rechten en plichten over en weer is als tegenprestatie voor de sportarbeid – meestal de plicht om in het competitieseizoen voor de club en onder leiding van een trainer/coach beschikbaar te zijn voor wedstrijden en trainingen – een vast maandelijks salaris overeengekomen, evenals (winst)premies en onkostenvergoedingen. Veelal is contractueel ook afgesproken dat de sporter zich beschikbaar dient te stellen voor media- en sponsoractiviteiten en het verzorgen van clinics.

1. M. van Bottenburg (2009), Op jacht naar goud. Het topsportklimaat in Nederland, 1998-2008, Arko Sports Media, Nieuwegein.

2. Hierbij aangetekend dat sommige betaaldvoetbalorganisaties inmiddels de rechtspersoon van een bv of nv hebben aangenomen.

2

Een wereld te winnen24

Commerciële ploegenIn bepaalde topsporttakken zijn de beroepssporters niet in dienst bij een sportvereniging of een daaraan gelieerde stichting, maar bij een commerciële ploeg waarmee zij een contractuele arbeidsrelatie hebben. De bekendste voorbeelden hiervan zijn de sponsorteams in de schaats-sport (DSB Bank schaatsploeg, TVM schaatsploeg, VPZ schaatsteam, Team Appm, Hofmeier schaatsploeg)3 en in het beroepswielrennen (Rabobank Wielerploegen, Skil-Shimano Professio-nal Cycling Team, Vacansoleil Pro Cycling Team)4. Ook in andere takken van sport vinden inmid-dels verkenningen plaats.

Defensie en politieSinds 2003 zijn er sporters met een A-status of uitzicht daarop die in loondienst zijn bij het Minis-terie van Defensie als deelnemer van de Defensie Topsport Selectie (DTS).5 De beoefende sport dient een sterke verwantschap met het militaire beroep (zoals judo, taekwondo, schermen en schieten) en een olympische status te hebben en dient individueel beoefend te worden. De top-sporters die een arbeidscontract tekenen bij Defensie, krijgen een contract voor bepaalde tijd en stromen naderhand uit, tenzij de sporter na de sportcarrière een ‘gewone’ werkplek binnen de krijgsmacht ambieert.

Het doel van de DTS is dat de topsporter het beoefenen van topsport kan combineren met een maatschappelijke carrière en zich kan voorbereiden op een maatschappelijk leven na de topsport. Topsporters met een dergelijke aanstelling worden in staat gesteld om een deel van het overeen-gekomen dienstverband te besteden aan topsport.6 Werkroosters worden flexibel aangepast aan dagelijkse trainingen, meerdaagse trainingsstages, wedstrijden en sportmedische verzorging. De rechtspositie van de DTS-sporters is verder geregeld in de collectieve regeling Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), waarin onder meer omscholings- en bijscholingsregelingen, stu-diefaciliteiten voor interne en externe werkzekerheid, vakantie- en verlofregelingen, ziektekosten-verzekeringen en een pensioenvoorziening zijn opgenomen. Halverwege 2008 maakten achttien topsporters deel uit van de DTS.7

In navolging van het Ministerie van Defensie biedt ook de politie aan topsporters dienstverbanden aan, mits zij de A-, B- of HP-status hebben. Evenals de topsporters in loondienst bij Defensie worden de topsporters die een aanstelling hebben bij de politie, in staat gesteld om een deel van het overeengekomen dienstverband te besteden aan topsport. De topsporter mag gedurende zijn topsportloopbaan minimaal vijftig procent van zijn werktijd besteden aan sport. Bij de politie gaat het echter om vaste dienstverbanden, met als uiteindelijk doel dat een duurzaam loopbaanper-spectief bij de politie ontstaat.8

2.4.2 Sporters als zelfstandige beroepssportersZelfstandige beroepssporters komen in de Nederlandse topsportwereld ook voor, met name in individuele sporten. Veelal zijn het internationaal succesvolle topsporters die zelfstandige onder-

3. Commerciële schaatsploegen tijdens het seizoen 2008-2009.

4. Commerciële wielerploegen tijdens het seizoen 2009-2010.

5. ‘Defensie en politie blijven topsporters verwelkomen’, Coachen editie december 2008, p. 30.

6. Zie www.defensietopsport.nl.

7. Algemene Rekenkamer (2008), Topsport in Nederland, p. 18. Sdu Uitgeverij, Den Haag.

8. Zie www.nocnsf.nl.

25Hoofdstuk 2 De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland

nemers (zzp’er: zelfstandige zonder personeel) zijn geworden. Bekende voorbeelden zijn de professionele tennissers en golfers van Nederland, maar ook onder de professionele atleten en motorrijders zien we zelfstandigen.

Deze beroepssporters verdienen hun inkomen over het algemeen niet door het sluiten van een arbeidsovereenkomst, maar door de zelfstandige uitoefening van hun beroep. Vaak hebben deze sporters een eigen bv opgericht. Dat wil zeggen dat zij zelf de contracten sluiten met de organisatoren, die hen, als zij toppers zijn, betalen voor deelname aan een toernooi of wedstrijd. De subtoppers komen naar een toernooi of wedstrijd voor de prijzen die er te verdienen zijn. Verder bestaan de inkomsten van deze zelfstandige beroepssporters uit sponsorcontracten die regelen dat de sporters betaald krijgen voor de publiciteit die zij maken voor de betrokken spon-sors. Overigens kunnen de inkomsten van zelfstandige beroepssporters ook bestaan uit (arbeids)overeenkomsten die zij met een club sluiten en die hen verplichten om in het competitieseizoen in wedstrijden voor die club uit te komen.

2.4.3 Sporters van nationale selecties sportbondIn toenemende mate leggen ook de sportbonden afspraken die zij met hun nationale selectie-sporters maken, in schriftelijke overeenkomsten vast. Voor de duur van een interland of toer-nooi worden de rechten en verplichtingen over en weer overeengekomen, zoals sponsoruitingen, gedragsregels en reis- en verblijfskostenregelingen. De meeste sportbonden kennen voor deze sporters ook premie- en/of startgeldregelingen voor het behalen van prestaties. In enkele geval-len worden deze afspraken in arbeidsovereenkomsten gegoten.

Ook zijn er een aantal sportbonden die in de aanloop naar grote toernooien een zogenoemd World Class Performance Programme (WCPP) aanbieden. Dit is een fulltime topsportprogramma waar de sporter aan deelneemt met als doel het winnen van medailles op de Olympische Spelen, WK’s, EK’s of andere belangrijke toernooien. Met de sporters die aan het WCPP deelnemen, sluit de sportbond een overeenkomst waarin wederzijdse rechten, verantwoordelijkheden en plichten van de sportbond en de sporters zijn vastgelegd. In de meeste gevallen zijn deze overeenkom-sten afgeleiden van de uitgebreide WCPP-standaardovereenkomst, die NOC*NSF voor sport-bonden ter beschikking heeft gesteld. In deze uitgebreide overeenkomst is kosteloos een pakket aan ondersteuning en voorzieningen voor de sporter vastgesteld (zoals trainingsfaciliteiten, trai-nings- en wedstrijdprogramma’s, medische voorzieningen, kleding en sportuitrusting, collectieve ongevallenverzekeringen, reis- en verblijfskosten) en regelingen rondom portretrechten, doping, sponsoring en commerciële activiteiten.

2.4.4 Sporters van het Nederlands Olympisch TeamEen specifieke relatie hebben sporters wanneer zij deel uitmaken van het Nederlands Olympisch Team. In dat geval wordt tussen deze sporters en NOC*NSF een aparte overeenkomst afgeslo-ten, waarin NOC*NSF de atleet enerzijds de nodige faciliteiten biedt in de aanloop naar en tijdens de Olympische Spelen en anderzijds een aantal voorwaarden stelt voor deelname aan de Olym-pische Spelen. De rechten en plichten die over en weer zijn opgesteld, zijn afgeleid van de richt-lijnen van het IOC. Deze richtlijnen zijn afkomstig uit het Olympisch Handvest, ofwel het Olympic Charter.9 In de overeenkomst staan faciliteiten waar de sporter gebruik van kan maken tijdens de Olympische Spelen, kleding- en dopingvoorschriften, verzekeringsafspraken en afspraken rondom

9. De complete tekst van het Olympic Charter is te vinden op www.olympic.org.

2

Een wereld te winnen26

media, marketing en publiciteit. Een medailleprotocol waarin de hoogte van de vergoedingen is opgenomen voor het behalen van medailles, maakt onderdeel van deze overeenkomst uit.

2.4.5 Sporters met een stipendiumuitkeringEen aparte groep sporters die in het kader van dit rapport van belang is, zijn de sporters die gebruikmaken van de zogenoemde stipendiumregeling.10 Het doel van de stipendiumregeling is dat topsporters vanaf achttien jaar die een A- of HP-status hebben verworven, door middel van een stipendium in de kosten van hun levensonderhoud kunnen voorzien. Zo kunnen zij zich vol-ledig wijden aan het beoefenen van topsport.11 De regeling wordt uitgevoerd door het Fonds voor de Topsporter op basis van een door het Ministerie van VWS goedgekeurd uitkeringsreglement. De kern van de stipendiumregeling is dat sporters met een A-status een maandelijks stipendium ter hoogte van maximaal zeventig procent van het wettelijke minimumloon ontvangen. Indien een A-topsporter een inkomen van meer dan 125 procent van het minimumloon heeft, wordt zijn stipendiumuitkering gekort of bruto teruggevorderd en beëindigd. De stipendiumregeling kent sinds 2006 de topsportspaarregeling, wat betekent dat de stipendiumsporters bij het Fonds een aanvraag kunnen doen om incidentele piekinkomsten uit de sportbeoefening (prijzengeld, start-geld, medaillebonus, eenmalig sponsorbedrag) op een geblokkeerde spaarrekening te storten. Dit maakt het mogelijk om van het stipendium gebruik te blijven maken.

Voor de Belastingdienst en de werknemersverzekeringen is het stipendium gelijkgesteld met een fictieve dienstbetrekking.12 Dat wil zeggen dat de stipendiumsporters een loonstrookje ont-vangen, dat er loonbelasting wordt ingehouden en dat zij verzekerd zijn voor de werknemers-verzekeringen (ZW, WW en WAO/WIA).13 Naast het stipendium kunnen de topsporters met een A-status nog kosten vergoed krijgen op basis van ingeleverde declaraties. Aangezien dit een vergoeding is van daadwerkelijk gemaakte kosten, wordt over de onkostenvergoeding geen loon-belasting ingehouden.

Topsporters met B-statusTopsporters met een B-status kunnen een maandelijkse, vaste onkostenvergoeding ontvangen. Achteraf, na zes maanden, dient de topsporter met een B-status de onkostenvergoeding te onder-bouwen. Indien de vaste onkostenvergoeding niet onderbouwd kan worden, zal alsnog belasting moeten worden betaald over het gedeelte dat meer is ontvangen dan er kosten zijn gemaakt.

Bijzondere regeling onbetaald verlofDaarnaast is er voor topsporters met een A-, B- of HP-status die inkomen uit een baan hebben en al dan niet gebruikmaken van de stipendiumregeling, de Bijzondere regeling onbetaald verlof (BROV). De BROV is een regeling waarvan de betrokken topsporters gebruik kunnen maken als

10. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (1999), Kansen voor topsport. Het topsportbeleid van de rijksoverheid, p. 34, Sdu Uitgeverij, Den Haag.

11. Voor de begrippen A-, B- en HP-status wordt verwezen naar de artikelen 4, 5 en 6 van het Statusreglement Topsporters, vastgesteld op de Algemene Vergadering van NOC*NSF d.d. 18 november 2008.

12. Zie artikel 4 onderdeel c Wet op de Loonbelasting 1964. In artikel 2 Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965 is deze bepaling verder uitgewerkt.

13. Zie artikel 5 onderdeel c juncto artikel 4a van het Besluit van 24 december 1986, Stb. 1986, 655 (laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 7 december 2001, Stb. 2001, 697).

27Hoofdstuk 2 De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland

zij af en toe bij hun werkgever onbetaald verlof moeten opnemen om deel te kunnen nemen aan het door de sportbond gewenste trainings- en/of wedstrijdprogramma. Zij krijgen voor die periode een uitkering die gebaseerd is op het minimumloon. Hiervoor geldt wel dat:

- de bijzondere regeling alleen geldt als de betreffende sporter minimaal tien werkdagen aan-eenvolgend onbetaald verlof opneemt;

- de A- of HP-sporter maximaal vier maanden (achttien weken) per jaar mag opnemen;- de B-sporter maximaal twee maanden (negen weken) per jaar mag opnemen;- de BROV niet met terugwerkende kracht werkt.

De BROV kan rechtstreeks aan de sporter of aan de werkgever worden uitbetaald. Voor B-spor-ters geldt dat de regeling uitsluitend via de werkgever kan worden uitgevoerd. De kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de BROV, worden volledig gedekt door NOC*NSF.

2.5 Ontwikkelingen per sporttak

De Nederlandse topsport is een heterogene wereld. Sporters hebben een arbeidsrelatie met hun club of stichting, sommigen met de sportbond of het Fonds voor de Topsporter en sommigen maken deel uit van de olympische ploeg. Combinaties van deze opties zijn gebruikelijk. Daarnaast bestaat de topsportwereld zowel uit goedbetaalde beroepssporters als uit nog studerende talen-ten die nauwelijks meer dan een onkostenvergoeding ontvangen. De sector als geheel is vervol-gens ook weer per sport opgedeeld in eigen kolommen. Elke sporttak heeft een eigen identiteit, sportspecifieke ontwikkelingen en behoeftes en een eigen mate van professionaliteit. Dat geldt ook op het terrein van de arbeidsverhoudingen.

Zo kent het betaald voetbal al jaren eigen afspraken over de arbeidsverhoudingen van de beroeps-voetballers. Binnen het betaald voetbal bestaan een eigen werkgeversorganisatie en aparte verte-genwoordigingen van beroepsvoetballers. Voor beroepsvoetballers is een aparte cao afgesproken met onder andere voorzieningen gericht op de maatschappelijke carrière na de voetballoopbaan of gedurende de voetbalcarrière. Ook kent het betaald voetbal voor het spelerscontract een standaardminimum dat tussen de betaaldvoetbalorganisaties en de contractspelers verplicht is gesteld.

Binnen de hockeysport heeft de KNHB in 2007 in samenwerking met de WOS richtlijnen opgesteld in de vorm van een standaardarbeidscontract voor de hoofdklasseclubs. Hetzelfde geldt voor de hockeyspelers die uitkomen voor het Nederlands elftal. Voor deze spelers heeft de KNHB een standaardcontract ontwikkeld. In het hockey valt bovendien op dat de clubs uitkomend in de hoofdklasse zich sinds eind 2008 verenigd hebben in de Hockey Hoofdklasse CV. Uitgangs-punt is de collectieve belangenbehartiging van de hoofdklasseclubs.

Binnen het basketbal is een aantal jaren eerder hetzelfde gebeurd. De basketbalclubs uit de eredivisie hebben zich verenigd in de Federatie Eredivisie Basketball (FEB). Zowel de HHCV als de FEB richt zich ook op de arbeidsverhoudingen van de spelers die in de hockey hoofdklasse respectievelijk de eredivisie basketbal actief zijn.

Ook binnen het beroepswielrennen zijn er ontwikkelingen, waarbij de vertegenwoordigers van de professionele wielerploegen Rabo Wielerploegen, Skil-Shimano en Vacansoleil met de vakorganisatie van beroepswielrenners (VVBW) en FNV Sport zelfs in gesprek zijn over een cao voor beroepswielrenners. Als een van de redenen voor het tot stand brengen van een cao wordt

2

Een wereld te winnen28

genoemd dat bepaalde regelingen van de internationale wielerunie (UCI)14 niet in overeenstem-ming zouden zijn met het Nederlandse arbeidsrecht. Onderwerpen die verder nog genoemd wor-den om in een cao regelingen en afspraken over te maken, zijn ziekte en arbeidsongeschiktheid, (arbeids)verzekeringen, pensioenvoorzieningen en de beëindiging van contracten (onder meer rondom de regelgeving van de Wet flexibiliteit en zekerheid).

2.6 Partijen betrokken bij arbeidsverhoudingen topsporters

De vorige paragrafen maakten duidelijk dat rond de beroepssporter allerlei arbeidsrelaties, banden en overeenkomsten bestaan. Dat zorgt ervoor dat op verschillende niveaus partijen betrokken zijn bij de arbeidsverhoudingen van beroepssporters. Deze paragraaf geeft een overzicht van de partijen die beroepssporters en werkgevers in de sport vertegenwoordigen, dan wel de partijen die betrokken zijn bij de arbeidsverhoudingen van beroepssporters.

2.6.1 Actoren aan werkgeverskantAan de werkgeverskant opereert de WOS specifiek op het terrein van arbeidsverhoudingen in de sport. De WOS is actief als belangenbehartiger van landelijke en regionale sportorganisaties. Vrij-wel alle Nederlandse sportbonden en sportkoepels zijn gelieerd aan de WOS. Ten behoeve van haar leden voert de WOS aan werkgeverszijde de cao-onderhandelingen met de vakorganisaties FNV Sport, De Unie Zorg en Welzijn, CNV Dienstenbond en de LAD over de CAO Sport. Deze cao is van toepassing op de werknemers (waaronder de bondscoaches en technisch directeuren) die in dienst zijn bij de leden van de WOS. Daarnaast zet de WOS zich in voor de verdere profes-sionalisering van arbeidsverhoudingen bij sportverenigingen.

Naast de WOS is de Federatie van Betaald voetbal Organisaties (FBO) als werkgeversorga-nisatie in de sport te onderscheiden. De FBO opereert in het betaald voetbal en sluit voor de betaaldvoetbalclubs onder meer de CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal af.

Belangrijke partijen die betrokken zijn op het terrein van de arbeidsverhoudingen van beroeps-sporters, zijn op sectoraal niveau NOC*NSF en op sporttakniveau de sportbonden. Niet alleen in de rol van vertegenwoordigers en belangenbehartigers, maar bijvoorbeeld ook als direct betrok-kenen bij de arbeidspositie van internationals, gedurende de uitzending richting de Olympische of Paralympische Spelen en tijdens een WCPP. Op sporttakniveau zijn verder de FEB binnen het basketbal en de HHCV binnen het hockey te onderscheiden als belangenbehartigers van de clubs uitkomend in de eredivisie basketbal respectievelijk de hoofdklasse hockey.

Op lokaal niveau zijn de sportverenigingen en commerciële ploegen als directe werkgevers betrokken bij de arbeidsverhoudingen van de beroepssporters. Aparte vermelding verdient tot slot het Fonds voor de Topsporter, de stichting die de stipendiumregeling uitvoert en waarmee de topsporters met een A- en HP-status een fictieve dienstbetrekking hebben.

2.6.2 Actoren aan werknemerskantOp sectoraal niveau is NL Sporter als belangenorganisatie van topsporters actief. NL Sporter is op initiatief van NOC*NSF, de Atletencommissie en de Vereniging van Contractspelers (VVCS) opgericht. NL Sporter kent sinds enige tijd sportspecifieke onderafdelingen die zich elk op een

14. Reglementen van de Union Cycliste Internationale (UCI).

29Hoofdstuk 2 De arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland

bepaalde sporttak richten. Sinds de oprichting is het ledental van NL Sporter gegroeid naar meer dan 400 leden.

FNV Sport opereert op sectoraal niveau als vakorganisatie. FNV Sport maakt deel uit van de FNV. De leden van FNV Sport bestaan voornamelijk uit medewerkers die werkzaam zijn bij de sport-bonden en in overige sectoren in de sport, zoals fitness. FNV Sport is als onderhandelingspartij betrokken bij het afsluiten van de CAO Sport en de CAO voor Sportverenigingen. Deze laatste cao is van toepassing op werknemers die via een van de sportservicebureaus bij een sportvereniging zijn gedetacheerd.

Binnen de sporttak betaald voetbal zijn de VVCS en ProProf actief als belangenbehartigers voor betaaldvoetbalspelers. Ook de beroepswielrenners kennen een aparte belangenbehartiger, de VVBW. De VVBW is momenteel de gesprekspartner van de professionele wielerploegen Rabo-bank Wielerploegen, Skil-Shimano en Vacansoleil over de ontwikkeling van de cao voor beroeps-wielrenners.

Andere partijen die de algemene belangen van topsporters behartigen, zijn de Atletencommis-sie van NOC*NSF en de bondsatletencommissies (BAC). De Atletencommissie fungeert als adviesorgaan voor NOC*NSF en overige organisaties die van invloed zijn op het topsportbeleid. Sommige sportbonden hebben daarnaast een BAC ingesteld die sporters een (geformaliseerde) mogelijkheid biedt om inspraak te krijgen in het topsportbeleid van de bond. Lang niet alle sport-bonden hebben echter een BAC ingesteld binnen hun organisatie.

2

Foto

: Pro

Sho

ts

Een wereld te winnen30

Bevindingen en oplossingsrichtingen

Hoofdstuk 3

3

Foto

: Dan

ny L

anke

rs

57Hoofdstuk 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen

5.3 Meerlagenmodel

Het meerlagenmodel sluit aan bij de drie organisatieniveaus die de Nederlandse topsport kent en waarvoor het vraagstuk van arbeidsverhoudingen relevant is:

de (top)sportsector als geheel;- het niveau van de individuele sport;- het clubniveau.-

Figuur 5.1 geeft globaal de voorziene driedeling weer. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen wij dit model verder aanscherpen en uitwerken.

Figuur 5.1 Modulair meerlagenmodel.

Sectorniveau

Sportniveau

Clubniveau

Idealiter zijn op elk van de drie niveaus partijen actief die de belangen van werkgevers en werkne-mers in de topsport vertegenwoordigen (zie tabel 5.2). Deze partijen geven per niveau invulling aan de sociale dialoog, waarbij zij enerzijds de onderliggende niveaus voldoende vrijheden laten voor een eigen invulling, maar anderzijds kaderstellend/richtinggevend zijn met het oog op de gewenste professionaliseringsslag die op lagere niveaus gewenst is. Tabel 5.2 bevat een eer-ste indicatie van de betrokken partijen die op de verschillende niveaus gezamenlijk afspraken maken.

5

Een wereld te winnen58

Tabel 5.2 Betrokken partijen op verschillende niveaus.

Niveau Betrokken partijen

Sportsector NOC*NSF, Werkgeversorganisatie in de Sport, NL Sporter, FNV Sport, Atletencommissie, eventueel commerciële sponsorploegen.

SporttakSportbond, vertegenwoordigers van clubs (zoals HHCV en FEB) vertegenwoordigers van sporters (zoals NL Sporter en VVBW), bondsatletencommissie.

Club Club, spelers, zaakwaarnemers, sponsoren.

De afspraken die deze partijen met elkaar maken, kunnen twee vormen hebben. Het kan gaan om:

faciliterende en kaderstellende afspraken;- hieruit afgeleide contractuele afspraken.-

De kaderstellende afspraken kunnen bijvoorbeeld gaan over de rollen die de verschillende betrok-ken partijen hebben binnen het arbeidsvoorwaardenproces, over hoe men met elkaar omgaat tijdens het onderhandelingsproces, over gezamenlijke ambities en commitment of over richtlij-nen die men met betrekking tot bepaalde arbeidsrechtelijke thema’s wil meegeven aan lagere niveaus.

Naast deze richtlijnen kunnen partijen op bepaalde punten ook komen tot concrete contractuele afspraken. Zo kunnen de partijen op sectorniveau in onderling overleg tot specifieke afspraken komen die voor alle beroepssporters in de sector gelden, bijvoorbeeld over de flexwet. Of ze kun-nen minimum requirements vaststellen als het gaat om de voorwaarden waaraan de inhoud van (arbeids)contracten dient te voldoen. Op sportniveau kunnen de betrokken partijen de minimum requirements sportspecifiek op maat maken en sportspecifieke standaardcontracten opstellen voor de relatie sporter-club-nationaal team. Op clubniveau gaat het om het uiteindelijke contract tussen club en sporter.

Zelfstandige beroepssporters (tennissers, golfers, motorsporters, et cetera) worden niet direct geraakt door de arbeidsrechtelijke professionalisering via het meerlagenmodel. Zij kennen geen directe gezagrelatie, maar sluiten doorgaans zakelijke contracten met evenement, sponsoren en organisatoren. Over het algemeen beschikken zij over genoeg ervaring of ondersteuning om dit zelfstandig in goede banen te leiden. Een mogelijk raakvlak ontstaat wanneer op termijn eve-nementenorganisatoren besluiten om – bij wijze van kwaliteitssignaal – hun contracten te laten aansluiten bij de algemene sectorafspraken. In het vervolg van dit hoofdstuk besteden wij geen verdere aandacht aan de zelfstandige beroepssporters.

In de volgende drie paragrafen gaan we nader in op de drie verschillende niveaus.

5.3.1 Het sectorniveauOp sectorniveau kunnen de relevante vertegenwoordigende partijen in de eerste plaats afspraken maken over de rollen die de partijen vervullen en de wijze waarop zij met elkaar omgaan.

59Hoofdstuk 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen

In de tweede plaats kunnen op dit niveau onderwerpen aan de orde komen als het gezamenlijk opzetten van loopbaanvoorzieningen en opleidingsfonds, gezondheidsaspecten en (ziektekosten)verzekeringen en pensioenvoorzieningen voor beroepssporters.

In de derde plaats kunnen kaderstellende arbeidsrechtelijke afspraken gemaakt worden die voor de volledige Nederlandse topsport gelden. Daarbij gaat het om het vinden van een balans tussen ‘gewenste decentrale vrijheid’ en ‘noodzakelijke centrale sturing’. Te veel sturing leidt tot weer-stand, te veel vrijheid belemmert de ontwikkeling van professionele arbeidsverhoudingen. Het is zaak de afspraken te beperken tot minimum requirements die zoveel als mogelijk door de hele sportsector worden onderschreven en die de arbeidsverhoudingen op lagere niveaus vereenvou-digen en sturen. De afspraken betreffen onder meer algemeen geldende procedure- en gedrags-regels, bijvoorbeeld over zaken als fair play en dopingbestrijding. Ook sportbrede kwesties als het maken van specifieke afspraken rondom de flexwet worden op dit niveau vastgelegd.

Het lijkt zinvol dat werkgevers en werknemers op sectorniveau richtinggevende afspraken maken over zaken die in ieder geval aan de orde moeten komen in arbeidscontracten in de top-sport. Daarbij gaat het uitsluitend om het benoemen van de onderwerpen, het uitwerken ervan gebeurt op sport- en clubniveau. Zo kan er bijvoorbeeld worden afgesproken dat in contracten in ieder geval iets moet worden gezegd over de arbeidstijden, vakantie en verlof, ziekte en arbeids-ongeschiktheid, doping, medische kosten bij blessures. Het idee van een ‘faciliterende cao’ komt hier opzetten.

In de vierde plaats kunnen de gezamenlijke partijen op dit niveau ook een aantal contractuele afspraken vormgeven. Zij zijn de juiste partijen om namens hun achterbannen bindende afspraken te maken over bijvoorbeeld het stipendium (hoogte, voorwaarden) en deelname aan de olympi-sche ploeg. Deze afspraken moeten terugkomen in de stipendiumregeling.

Op het sectorniveau kan ook een vertegenwoordiging namens de commerciële ploegen (schaat-sen, wielrennen) participeren. Als er – evenals bijvoorbeeld in Duitsland – een vertegenwoordi-gend orgaan van alle (grote) sportsponsoren zou bestaan, kan deze partij wellicht ook op sectorni-veau aan tafel worden uitgenodigd, voor zover het om arbeidsrechtelijke aspecten gaat.

5.3.2 Het sporttakniveauOp het sporttakniveau maken de betrokken partijen arbeidsrechtelijke afspraken die aanvullend zijn op de algemene sectorafspraken. Dit gebeurt per sport. Daarmee wordt recht gedaan aan de onderlinge verschillen tussen sporten, bijvoorbeeld waar het gaat om:

de complexiteit van de arbeidsvoorwaarden, welke in de regel een afgeleide is van de mate - van commercialisering van een sport;de wens om binnen een sport collectieve afspraken te maken in plaats van individuele - afspraken tussen clubs en spelers.

De afspraken die op sportniveau worden gemaakt door de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers, gelden voor alle partijen binnen de betreffende sport.

De afspraken hebben in de eerste plaats betrekking op de rollen die de verschillende partijen vervullen en de omgang met elkaar.

5

Een wereld te winnen60

In de tweede plaats maakt men aanvullende kaderstellende en faciliterende afspraken over de arbeidsrelaties binnen een specifieke sport. Daarbij gaat het opnieuw om het vinden van een balans tussen ‘gewenste decentrale vrijheid’ en ‘noodzakelijke centrale sturing’. Het kan bijvoor-beeld gaan om sportspecifieke aanvullingen op de arbeidstijden, vakantie en verlof, sportspeci-fieke antidopingafspraken of een nadere invulling van de eisen waaraan contracten moeten vol-doen. Zo kan op sportniveau worden afgesproken dat werkgevers de vakbondscontributie voor hun rekening nemen. Ook het speelschema kan hier aan de orde komen en wellicht zijn zelfs collectieve afspraken mogelijk over een minimumvergoeding. Andere mogelijke arbeidsrechtelijke afspraken op sportniveau – die dus voor alle clubs en spelers gelden – betreffen bijvoorbeeld de relatie speler-club-nationaal team, de omgang met zaakwaarnemers, (collectieve) portretrechten en transferregels.

In de derde plaats kunnen de betrokken partijen hun gezamenlijk overleg gebruiken om bepaalde afspraken onder te brengen in (sportspecifieke) contracten. Dat kan bijvoorbeeld gelden voor de voorwaarden voor het afstaan van internationals aan de sportbond. En hoe men (financi-eel) omgaat met een eventueel in het nationaal team opgelopen blessure.

Ook op dit sporttakniveau geldt dat de afspraken van een zodanig abstractieniveau zijn dat zij door alle partijen kunnen worden onderschreven. De afspraken mogen niet strijdig zijn met die op het bovenliggende sectorniveau.

5.3.3 Het clubniveauHet laagste niveau van het meerlagenmodel betreft de arbeidsrechtelijke afspraken tussen clubs en individuele spelers. Het gaat hierbij ook om aanvullende afspraken die door partijen (club, speler, zaakwaarnemer, sponsor) worden gemaakt binnen de eerder genoemde afspraken op sector- en sportniveau. Hierbij gaat het om concrete en persoonsgebonden afspraken over zaken als salaris, premies, prestaties, verzekeringen, medische kosten, kleding en materiaal, et cetera. Deze afspraken mogen niet strijdig zijn met afspraken uit de bovenliggende niveaus.

Betrokken partijen hebben op dit niveau veel vrijheid om onderlinge afspraken te maken. Dat is ook noodzakelijk in de competitieve sportmarkt die gekenmerkt wordt door kortlopende con-tracten en intensieve onderhandelingen tussen clubs en spelers, waarbij beide partijen vaak ook nog parallelle gesprekken voeren met alternatieve aanbieders. Vanuit de ambitie tot professiona-lisering zijn daarbij via het meerlagenmodel richtlijnen ingebouwd die voor zowel werkgever als werknemer een adequate onderhandeling en contractvorming faciliteren en garanderen.

De afspraken op clubniveau worden in de meeste gevallen vastgelegd in een contractuele arbeids-overeenkomst tussen speler en club.

61Hoofdstuk 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen

5

Sectorniveau

Sporttakenniveau

Clubniveau

Sectorniveau

Sporttakenniveau

Clubniveau

Sectorniveau

Sporttakenniveau

Clubniveau

Figuur 5.3 Nadere invulling meerlagenmodel.

Sociale dialoog over:- flexwet- minimum requirements- leven na de sport (pensioen, opleiden)- versterking sociale partners- afspraken stipendium- richtlijnen/kaderafspraken arbeidstijden, vakantie/ verlof, ziekte en arbeidsongeschiktheid- medische kosten bij blessures- rol makelaars/derden- afspraken t.b.v. zzp’ers- doping- Olympische Spelen

Sporttakspecifieke afspraken over:- minimum requirements- uiteenlopende modelcontracten- voorwaarden afstaan internationals- stipendiumafspraken- doping- aanvullende afspraken t.a.v. sectorale kaders- vergoeding vakbondscontributie

Individuele contracten met individuele arbeidsvoorwaarden

5.4 Uitzondering

In de heterogene topsportmarkt kan het voorkomen dat sociale partners in een bepaalde sport op enig niveau gezamenlijk concluderen dat zij niet kunnen leven met een afspraak waaraan zij vanuit het bovenliggende niveau gecommitteerd zijn. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een club en een speler per se willen afwijken van een voor hun sport collectief afgesproken regel. Onder bepaalde voorwaarden is dit toegestaan, mits beide partijen deze afwijking expliciet vermelden in hun onderlinge contract.

De voorwaarden waaronder dit kan en de exacte wijze waarop dit wordt geregeld, zijn onder-werp van de sociale dialoog op het bovenliggende niveau en dienen te zijn verwoord in bijbeho-rende (bovenliggende) afspraken.

Een wereld te winnen62

5.5 Het sturen op professionalisering

Het meerlagenmodel biedt vertegenwoordigingen van werkgevers en van beroepssporters de mogelijkheid actief sturing te geven aan de professionalisering van de arbeidsverhoudingen in de topsport. Via hun afspraken op sectorniveau kunnen de betrokken partijen een richtinggevende impuls geven aan de wijze waarop arbeidsrelaties op lagere niveaus worden vormgegeven. Zo kunnen de betrokken vertegenwoordigers zich op sectorniveau gezamenlijk committeren aan het streven hun specifieke ‘afdelingen’ op het sportniveau in ieder geval afspraken te laten maken over bijvoorbeeld het gebruik van standaardcontracten en minimum requirements.

Cruciaal hierbij is dat men de partijen op sportniveau zover krijgt dat er op deze punten íets wordt geregeld. Wát men regelt, is aan de betreffende partijen.Analoog aan dit traject kan op sportniveau bijvoorbeeld worden overeengekomen dat:

• clubsaltijdschriftelijkespelerscontractendienentehanteren;en• indezecontractentenminsteaandachtmoetwordenbesteedaandeonderwerpenzoals

afgesproken op sporttakniveau. Wat de clubs en speler daarover vervolgens regelen, is hun vrije keuze. Idealiter wordt op sportniveau het gebruik van standaardcontracten voorge-schreven. Hierover later meer.

Het spreekt voor zich dat het vanuit het oogpunt van professionalisering wenselijk is om vooral zaken die door sociale partners arbeidsrechtelijk van groot belang worden geacht, op een zo hoog mogelijk niveau te regelen. De afweging tussen ‘centrale sturing’ en ‘decentrale vrijheid’ is daarbij een boeiende uitdaging.

Idealiter worden door partijen op sectorniveau niet alleen arbeidsrechtelijke afspraken gemaakt, maar vinden deze partijen zich ook in het faciliteren en stimuleren van een volwassen sociale dialoog op de twee onderliggende niveaus. Dit betekent onder meer dat men zich inzet voor een adequate decentrale belangenvertegenwoordiging. Speciale aandacht lijkt daarbij gewenst voor:

sportspecifieke werknemersvertegenwoordiging. NL Sporter lijkt deze behoefte reeds te - gaan vervullen met sportspecifieke ‘onderafdelingen’. Deze plannen staan echter nog in de kinderschoenen;goede afspraken en sociale dialoog tussen de sportbond en de (vertegenwoordiging) van - sportclubs. Bij enkele sporttakken hebben de clubs uitkomend in de hoogste klasse zich al verenigd, maar verloopt het overleg met de sportbond nog niet optimaal;specifieke deskundige afvaardigingen vanuit de sportbond, sportclubs en commerciële - ploegen voor een gedegen sociale dialoog met de vertegenwoordiging van sporters over arbeidsrechtelijke zaken. Een tot stand te komen ‘sociaal secretariaat’ aan werkgeverszijde zou als service- en kennisinstituut kunnen dienen voor de werkgevers in de sport. De WOS is beschikbaar om dit initiatief op zich te nemen vanuit haar ervaringen en kennis op het ter-rein van arbeidsverhoudingen in de sport.

In dit kader lijkt het raadzaam om op een zo hoog mogelijk niveau afspraken te maken over con-crete acties die bijdragen aan het realiseren van een evenwichtige dialoog op alle niveaus. Dit kan bijvoorbeeld door het sportniveau ‘voor te schrijven’ afspraken te maken over gezamenlijke com-

63Hoofdstuk 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen

municatie richting spelers over het nut van het lidmaatschap van een vakbond, of mogelijk zelfs over betaling van de vakbondscontributie door de clubs.

5.6 Standaard(arbeids)contracten

Afspraken over het gebruik en de inhoud van (arbeids)contracten kunnen een substantiële bij-drage leveren aan de professionalisering van de arbeidsverhoudingen in de topsport. Het aanbie-den van standaardcontracten is een praktische en effectieve manier om onderhandelingen tussen clubs en spelers te faciliteren en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te geven.

Voor contracten geldt hetzelfde als voor de arbeidsverhoudingen in het algemeen: de heterogeni-teit van de sportsector maakt het gebruik van uiteenlopende (standaard)contracten noodzakelijk. Zo zullen partijen in een gecommercialiseerde sport als wielrennen of schaatsen behoefte heb-ben aan uitgebreidere contracten dan spelers in de badmintonhoofdklasse. Ook binnen één sport kunnen de contracten echter uiteenlopen van omvangrijk en gedetailleerd voor professionele spe-lers tot beknopt en eenvoudig voor een nog studerende jeugdspeler.

Ook hier geldt dat een modulaire opbouw van contracten de mogelijkheid biedt om voor elke arbeidsrelatie het juiste standaardcontract samen te stellen: contracten à la carte. Door het aan-bieden van standaardcontracten – opgebouwd uit standaardcontractmodules – wordt gewaar-borgd dat alle relevante arbeidsrechtelijke aspecten worden meegenomen en dat dit op de juiste wijze gebeurd. Het schema in tabel 5.4 (op de volgende pagina) bevat] een eerste aanzet voor de opbouw van gedifferentieerde standaardcontracten.

De standaardcontracten – of de modules waaruit deze worden samengesteld – kunnen op sector-niveau ontwikkeld worden, onder het toeziend oog en met medewerking van alle betrokken par-tijen. De op sectorniveau betrokken partijen beschikken samen over meer dan voldoende kennis om tot een aantal werkbare standaardcontracten te komen. Bovendien kan bij deze ontwikkeling gebruik worden gemaakt van bestaande contractvormen uit binnen- en buitenland.

Idealiter wordt op sportniveau voorgeschreven welke vrijheidsgraden partijen op clubniveau heb-ben bij het kiezen of samenstellen van hun standaardcontract. Zo kan per sport een bepaald relevant minimumniveau aan contractkwaliteit worden gewaarborgd.

5

Een wereld te winnen64

Tabel 5.4 Uiteenlopende standaard(arbeids)contracten.

SectorafsprakenFairplay-code en anti-dopingcode • • •Algemene verplichtingen werkgever en werknemer • • •Afspraken bij mogelijke selectie Nederlands Olympisch Team • • •SportafsprakenTransfers • • •Werkgeversrelaties club-bond bij evt selectie nationaal team • • •Club betaalt (deel) vakbondscontributie • • •ClubafsprakenSalaris of vergoeding • • •Premies en bonussen • • •Reiskosten • • •Tegenprestatie • • •

Gedragsregels • • •Conflicten • • •Kleding en materiaal • • •

Werktijden en speel- en trainingsschema • • •Vakantie en verlof • • •Ziekte en arbeidsongeschiktheid • • •

Auto en huisvesting • •Pensioenopbouw • •Opleidingen • •Ziektekosten • •Medische begeleiding • •Representatieve taken voor de club, waaronder clinics • •

Betaling agenten en zaakwaarnemers •Persoonlijke sponsoring en commerciële activiteiten •Boetes en schorsingen •Portretrechten •

5.7 Invoering

Om vanuit de huidige situatie te komen tot het ideaalbeeld van een meerlagenmodel, is naar onze opvatting een groeitraject nodig. Dit groeitraject kent zowel een horizontale als een verticale dynamiek, zoals geschetst in figuur 5.5. Nadat eerst op sectorniveau afspraken zijn gemaakt over een gezamenlijk professionaliseringstraject, wordt begonnen met het uitwerken van de sectorale ambities en afspraken over rollen en taken. Ook hierbij kan geprofiteerd worden van bestaande samenwerkingsvoorbeelden uit andere bedrijfstakken of uit andere sportomgevingen (zie hier-voor hoofdstuk 4).

A-contract B-contract C-contract

65Hoofdstuk 5 Een visie naar professionele arbeidsverhoudingen

Vervolgens wordt in een of meerdere sporten bij wijze van pilot het sport- en clubniveau concreet vormgegeven. Dit betreft in de eerste plaats het initiëren van de decentrale sociale dialoog door het organiseren van een adequate vertegenwoordiging van werkgevers en werknemers. In de tweede plaats gaat het om het, binnen deze sociale dialoog, maken van concrete sportspecifieke afspraken in aanvulling op de algemene sectorafspraken.

Tegelijk wordt op sectorniveau begonnen met het ontwikkelen van standaardcontracten en/of -modules. Figuur 5.5 geeft in hoofdlijnen weer hoe de invoering van het meerlagenmodel zich binnen de sport kan voltrekken.

Figuur 5.5 Professionaliseringstraject.

5.8 Regiegroep

Zoals hiervoor beschreven, dienen er eerst op sectorniveau afspraken te worden gemaakt over een gezamenlijk professionaliseringstraject. Onderdeel van deze afspraken is het uitwerken van de sectorale ambities en afspraken over rollen en taken. Vanwege het grote aantal betrokken partijen bij de arbeidsverhoudingen van beroepssporters is een deskundige regiegroep gewenst en noodzakelijk om de ontwikkeling en invoering van het professionaliseringstraject plaats te laten vinden en te begeleiden.

De regiegroep dient te bestaan uit gezaghebbende vertegenwoordigers van de verschillende par-tijen en enkele onafhankelijke deskundigen die er zorg voor moeten dragen dat op voorhand com-mitment en inbreng van de diverse betrokken partijen worden gerealiseerd. De regiegroep dient daarbij als taak mee te krijgen een groslijst samen te stellen van belangrijke arbeidsvoorwaarde-lijke onderwerpen die door betrokken partijen gezamenlijk onderschreven worden en vervolgens

5

Een wereld te winnen66

als onderwerpen voor de sociale dialoog op sector niveau dienen. Doel daarvan is ervoor te zor-gen dat op (korte) termijn een substantieel begin wordt gemaakt met het waar nodig wegwerken van achterstanden en het treffen van voorzieningen ten behoeve van de arbeidspositie van de beroepssporters in Nederland.

Het bestuurlijke voorzitterschap van de regiegroep kan in handen komen van bijvoorbeeld de voorzitters van de WOS en NL Sporter, of een onafhankelijke voorzitter. Een operationele werk-groep – die rapporteert aan de regiegroep – zou de vereiste uitvoerende werkzaamheden voor haar rekening kunnen nemen.

Conclusies en aanbevelingen

6

Hoofdstuk 6

Foto

: Dan

ny L

anke

rs

Een wereld te winnen68

6.1 Inleiding

De voorgaande hoofdstukken hebben inzicht gegeven in de huidige arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland. Enerzijds is in kaart gebracht hoe de arbeidsverhoudingen momen-teel geregeld zijn. Anderzijds zijn met oplossingsrichtingen en een visie handvatten aangereikt voor de verdere professionalisering van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters. De ervaringen in aanverwante sectoren en in andere landen hebben daarbij als perspectief en voeding gediend.

Dit slothoofdstuk geeft een reeks conclusies en aanbevelingen. Daarbij zijn de aanbevelingen onderverdeeld in aanbevelingen voor het proces, aanbevelingen voor de organisatiekracht van werkgevers en beroepssporters en inhoudelijke aanbevelingen. Tot slot is een opzet geformu-leerd over het vervolgtraject zoals wij dat voor ogen hebben. De conclusies, aanbevelingen en het vervolgtraject zijn geformuleerd vanuit de wenselijkheid om op korte termijn een substantieel begin te maken met het wegwerken van achterstanden en het treffen van voorzieningen ten behoeve van de arbeidspositie van beroepssporters in Nederland. Het einddoel is het leveren van een bijdrage aan een beter topsportklimaat in Nederland.

6.2 Conclusies

1. Aanzienlijk volume aantal beroepssporters in NederlandUit nader onderzoek blijkt dat het aantal beroepssporters in Nederland voor wie de sportbeoefe-ning een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, geraamd kan worden op 3.700. Inclusief een conservatieve schatting van het aantal voetballers dat een bepaalde vorm van beloning ont-vangt in het amateurvoetbal, ligt de raming van het aantal beroepssporters op 4.600.

2. Atypische arbeidsverhouding beroepssporterDe arbeidsverhouding van de beroepssporter kenmerkt zich als atypisch. De arbeidspositie van een beroepssporter wordt in belangrijke mate beheerst door zijn sportieve resultaten. De pro-fessionele topsportloopbaan is slechts van korte duur en wijkt ten aanzien van de arbeidstijden af van ‘normale werknemers’. Bovendien is topsport zowel lichamelijk als psychisch een zware belasting. Verder zijn statuten, (doping)reglementen en besluiten van de (internationale) sport-bond (indirect) van invloed op de arbeidspositie. De beroepssporter staat ook in relatie tot een groot aantal partijen. Tot slot kan de marktwaarde van sommige beroepssporters ver boven die van anderen liggen.

3. Grote diversiteit aan belangenorganisaties en vertegenwoordigersAan werkgeverskant bestaat een grote diversiteit aan organisaties die mogelijk werkgever of opdrachtgever van beroepssporters zijn (clubs, sportbonden, NOC*NSF, Fonds voor de Topspor-ter, commerciële sponsorploegen). Iedere organisatie heeft daarbij zijn eigen belangen. De verte-genwoordiging van partijen is versnipperd georganiseerd. Dit kan centraal overleg lastig maken.

4. Grote diversiteit aan ontwikkelingen per sporttakDe Nederlandse topsport is heterogeen. Elke sporttak heeft een eigen identiteit, sportspecifieke ontwikkelingen en een eigen mate van professionaliteit en commercialisering. Dat heeft zijn weer-slag op de arbeidsverhoudingen. Op dit terrein bestaan er dan ook grote verschillen tussen de sporttakken.

69

5. Versnipperde en zwak georganiseerde vertegenwoordiging beroepssportersBehalve de betaaldvoetballers zijn de beroepssporters in Nederland gering georganiseerd. De vertegenwoordiging van beroepssporters in Nederland, zoals NL Sporter en de VVBW (beroeps-wielrenners), kenmerkt zich als diffuus en financieel zwak en heeft weinig slagkracht.

6. Gebrek aan kennis over arbeidsverhoudingen bij sportorganisatiesNog te weinig sportorganisaties beschikken over relevante (juridische) kennis over arbeidsverhou-dingen en arbeidsaangelegenheden. Een gebrek aan aandacht, geld en mankracht speelt hierbij een rol. Het gevolg is dat de arbeidsverhoudingen en bijbehorende afspraken in veel gevallen een gebrek aan professionaliteit kennen.

7. Te weinig aandacht voor fiscaliteitenEr is bij sportorganisaties nog te weinig kennis over en aandacht voor de juiste en volledige toepas-sing van de fiscale regelgeving en loonheffingen, zoals het afdragen van loonbelasting en premies werknemersverzekeringen. In veel gevallen leidt dit tot een gebrekkige fiscale administratie.

8. Gebrekkige kennis over arbeidscontracten bij beroepssportersBeroepssporters zijn snel geneigd een contract te ondertekenen zonder te onderhandelen. De oorzaak daarvan is dat het sporters, mede vanwege hun jonge leeftijd, vaak ontbreekt aan de juiste kennis en inzicht om de exacte inhoud van een contract, en daarmee de gevolgen, te over-zien. In de praktijk blijkt ook dat slechts enkele sporters worden begeleid door deskundigen die hun belangen behartigen. Daarnaast speelt de passie voor het topsportersvak een rol; de intrin-sieke motivatie om topsporter te zijn, overschaduwt in veel gevallen de roep om betere arbeids-verhoudingen en -voorwaarden.

9. Wet flexibiliteit en zekerheid ongebruikelijk en onwenselijkDe regels van de flexwet leiden in de praktijk tot ongewenste situaties in de arbeidspositie van beroepssporters. Vanwege de aard van de functie van de beroepssporter worden contracten voor onbepaalde tijd in de sportwereld en bij de beroepssporter zelf als ongebruikelijk en onwenselijk gezien. Daarnaast blijkt in de praktijk dat de regels van de flexwet niet altijd (correct) worden toegepast.

10. Geen vangnet voor uitvallende jonge talentenHet aantal talentprogramma’s in Nederland voor jonge sporttalenten neemt toe. Niet ieder talent haalt echter de top of kan uiteindelijk de sport als beroep uitoefenen. Er is in Nederland nog te weinig aandacht hiervoor en er is nog geen vangnet voor uitvallende jonge talenten.

11. Weinig aandacht en voorzieningen voor het (maatschappelijke) bestaan na de topsportcarrièreVanuit de beroepssporters zelf en de sportwereld is betrekkelijk weinig aandacht voor de maat-schappelijke positie en het welbevinden van oud-topsporters. Voorzieningen op maatschappelijk terrein ten behoeve van de topsportcarrière of ter voorbereiding of verdere ontwikkeling van de maatschappelijke carrière ontbreken of zijn versnipperd georganiseerd. Dat geldt onder meer voor opleidings- en pensioenvoorzieningen.

Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen

6

Een wereld te winnen70

12. Collectieve (ziektekosten)verzekeringen en zorgvoorzieningen ontbrekenVoor een groot deel van de beroepssporters bestaan geen collectieve ziektekostenverzekeringen en zorgvoorzieningen, hoewel de toegankelijkheid van medische zorg voor werkgevers en beroeps-sporters van cruciaal belang is om op een gezonde manier topprestaties te kunnen leveren.

13. Weinig eenduidigheid rondom doping en arbeidsrechtelijke aspectenRondom doping en arbeidsrechtelijke aspecten is momenteel nog weinig eenduidigheid. Er bestaat een spanningsveld tussen de dopingovertreding aan de ene kant en de arbeidsrechtelijke consequenties die een werkgever daaraan kan verbinden, aan de andere kant. Sportorganisaties blijken behoefte te hebben aan een eenduidig beleid hieromtrent.

14. Verantwoordelijkheden en rollen bij stipendiumsporters onduidelijkAnders dan bij een werkgever-werknemerrelatie is het rondom de topsporters met een stipen-dium niet altijd helder geregeld welke partijen welke verantwoordelijkheden hebben als het gaat om arbeidsaangelegenheden. De rol van het Fonds voor de Topsporter, waarmee de stipendium-sporter een fictieve dienstbetrekking heeft, is in dit kader beperkt, omdat het Fonds slechts belast is met de uitvoering van de stipendiumregeling.

15. Hoogte stipendiumuitkering ontoereikendDe (hoogte van de) stipendiumuitkering geeft sporters onvoldoende de mogelijkheid om voor zichzelf zo gunstig mogelijke randvoorwaarden op maatschappelijk terrein te scheppen. Zeker de sporters die zich in een latere levensfase bevinden en bijvoorbeeld een gezin hebben en daardoor hogere vaste lasten, komen in een spagaat terecht tussen topsportcarrière en maatschappelijke carrière.

16. Socialezekerheidspositie A-, B- en HP-sporters onduidelijkEr bestaan onduidelijkheden rondom de socialezekerheidspositie van de A-, B- en HP-sporters. Vooral over de toepassing van WW-rechten en bijstandsrechten voor deze sporters bestaan op basis van de jurisprudentie discussies.

6.3 Aanbevelingen

6.3.1 Aanbevelingen voor het proces

1. Noodzakelijke inhaalslagHet huidige gebrek aan professionaliteit en heldere afspraken ten aanzien van de arbeidsverhou-dingen rondom de beroepssporters in Nederland maakt een forse inhaalslag op dit terrein nood-zakelijk.

2. Noodzakelijke centrale sturing en gewenste decentrale vrijheidGezien de heterogeniteit rondom arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland is een gezamenlijk professionaliseringstraject gewenst. Daarbij wordt centraal geregeld wat centraal kan, maar binnen deze centrale afspraken bestaat voor partijen op decentraal niveau nog vol-doende vrijheid om zelfstandig onderlinge afspraken te maken. Wij verwijzen naar hoofdstuk 5 voor een nadere uitwerking.

71

3. Instellen regiegroep en operationale werkgroepVanwege het grote aantal betrokken partijen bij de arbeidsverhoudingen van beroepssporters is een deskundige regiegroep gewenst en noodzakelijk om de ontwikkeling en invoering van het professionaliseringstraject plaats te laten vinden en te begeleiden. De regiegroep dient de secto-rale ambities en afspraken over rollen en taken van werkgevers en werknemers uit te werken. De regiegroep bestaat uit gezaghebbende vertegenwoordigers van de betrokken partijen en enkele onafhankelijke deskundigen die er zorg voor moeten dragen dat op voorhand commitment en inbreng van de partijen in het werkveld worden gerealiseerd. De regiegroep dient als taak te krij-gen een groslijst samen te stellen van arbeidsvoorwaardelijke onderwerpen en oplossingen die ervoor zorgen dat op (korte) termijn een substantieel begin wordt gemaakt met het waar nodig wegwerken van achterstanden en het treffen van voorzieningen ten behoeve van de arbeidsposi-tie van de beroepssporters in Nederland.

Het bestuurlijke voorzitterschap van de regiegroep kan in handen komen van bijvoorbeeld de voorzitters van de WOS en NL Sporter, of een onafhankelijke voorzitter. Een operationele werk-groep – die rapporteert aan de regiegroep – zou de vereiste uitvoerende werkzaamheden voor haar rekening kunnen nemen. Het is gewenst om op korte termijn de regiegroep en operationele werkgroep te formeren en aan het werk te zetten.

6.3.2 Aanbevelingen voor organisatiekracht

1. Betere toerusting en organisatie aan werkgeverskantEr dient aan de werkgeverskant een betere toerusting en organisatie te komen. Dat kan door middel van kennis- en expertisebundeling. Het strekt tot aanbeveling aan werkgeverszijde een ‘sociaal secretariaat’ tot stand te brengen dat kan dienen als service- en kennisinstituut voor werk-gevers in de sport. Dit werkgeversplatform zal aan de volgende functies invulling geven:

het bieden van een kennis- en expertisecentrum voor de werkgevers van de topsporters;- het bieden van een servicepunt voor de werkgevers;- het treffen van gemeenschappelijke regelingen, zoals uiteenlopende (model)contracten, - met betrekking tot de arbeidsverhoudingen en -voorwaarden voor topsporters;het vertegenwoordigen van de werkgevers waar het verantwoordelijkheden van sociale - partners betreft.

De WOS is beschikbaar om dit initiatief op zich te nemen vanuit haar ervaring en kennis op het terrein van arbeidsverhoudingen in de sport.

2. Vergroten van professionalisering van werkgeverschap binnen sportorganisatiesHet kennis- en expertiseniveau van sportorganisaties op het terrein van het werkgeverschap moet over de hele linie naar een hoger niveau worden gebracht. Naast het inrichten van een ‘sociaal secretariaat’ aan werkgeverszijde als service- en kennisinstituut is er ook voor de sportbonden een belangrijke taak weggelegd in de informatievoorziening richting de sportverenigingen.

3. Structureren en verstevigen van de belangenbehartiging van beroepssporters Een stevige en meer gestructureerd ingerichte belangenorganisatie van de beroepssporters is voor individuele belangenbehartiging van beroepssporters en collectieve vertegenwoordiging noodzakelijk. Vanuit kennis- en expertisebundeling strekt een (stevigere) vorm van samenwer-

Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen

6

Een wereld te winnen72

king tussen de werknemersvertegenwoordigingen in de sport (NL Sporter, FNV Sport, VVBW, VVCS, ProProf) tot aanbeveling. Hierbij is van belang dat ieders rol helder is en die rol ook voor alle partijen in de sportsector bekend is.

4. Optimalisering en uitbreiding interne organisatie van de belangenorganisatie van beroepssportersHet is noodzakelijk dat de interne organisatie en financiële positie van de belangenbehartiging van beroepssporters een impuls krijgen. Er moet een zo hoog mogelijke organisatiegraad – zowel kwalitatief als kwantitatief – onder beroepssporters in de sector worden nagestreefd. Een eer-ste stap kan een model zijn waarin het lidmaatschap bij een werknemersvertegenwoordiging wordt ondersteund en de werkgevers de (jaar)contributie van de topsporters voor hun rekening nemen.

6.3.3 Inhoudelijke aanbevelingen

1. (Sectorale) caoVanwege de behoefte aan specifieke afspraken over de regels die voortvloeien uit de flexwet, is een (sectorale) cao voor beroepssporters noodzakelijk. In deze cao dienen vertegenwoordigers van werkgevers en beroepssporters naast specifieke afspraken rondom de flexwet ook kaderstel-lende minimumafspraken te maken. De cao dient sectoraal te regelen wat sectoraal kan, maar dient voor partijen op decentraal niveau voldoende vrijheid te bieden om (binnen deze sectorale afspraken) zelfstandig onderlinge afspraken te maken. De cao-afspraken moeten een evenwich-tige balans vinden tussen flexibiliteit en zekerheid rondom de arbeidspositie van beroepsspor-ters.

2. Minimum requirements voor (standaard)contractenOp sectoraal niveau en per sporttak dienen standaardcontracten en minimum requirements over het gebruik en de inhoud van contracten vastgesteld te worden. Een relevant minimumniveau aan contractkwaliteit is noodzakelijk. Het afspreken van minimum requirements en het aanbieden van standaardcontracten, gedifferentieerd naar sporttak, zijn praktische en effectieve manieren om onderhandelingen tussen clubs en spelers te faciliteren en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te geven. De minimum requirements dienen door de hele sportsector onderschreven te worden.

3. Beleid en kaders voor arbeidspositie van beroepssporters en (internationale) antidopingreglementenAls onderdeel van de kaders dienen omgangsregels en ieders verantwoordelijkheden tussen de werkgever en de beroepssporter te worden vastgelegd. Ook is het belangrijk dat op sectorniveau eenduidige kaders afgesproken worden omtrent arbeidsrechtelijke consequenties bij dopingover-tredingen van beroepssporters.

4. Opleidingsfonds en collectieve opleidingsregeling voor beroepssportersIn navolging van andere sectoren in Nederland strekt het tot aanbeveling de mogelijkheden voor een opleidingsfonds en een opleidingsregeling voor beroepssporters te onderzoeken. Het fonds en de regeling moeten ervoor zorgen dat beroepssporters hulp kunnen krijgen bij het kiezen van een tweede loopbaan en het financieren van een eventuele opleiding. De WOS is bereid de mogelijkheden hiernaar te onderzoeken, evenals mogelijke financieringsmiddelen. Daarnaast

73

moet worden onderzocht of binnen de huidige opleidingsvoorzieningen van onder andere Rand-stad uitbreiding mogelijk is.

5. Opleidingsvoorzieningen voor jonge talentenEr dient meer aandacht te komen voor de grote groep talenten die op jonge leeftijd topsport bedrijft. Aangezien niet alle talenten de top bereiken en uitvallen, dient een vangnet voor deze jonge sporters gecreëerd te worden, bijvoorbeeld via opleidingsvoorzieningen gedurende de top-sportbeoefening.

6. Pensioenregeling voor beroepssportersEr dient een pensioenregeling voor beroepssporters georganiseerd te worden, waarbij een tradi-tionele ouderdomspensioenregeling niet de voorkeur heeft. Een bijzondere vorm van een spaar-regeling of levensloopregeling, die de beroepssporter in staat stelt zich na zijn loopbaan te kunnen oriënteren op zijn nieuwe loopbaan, is gepaster.

7. Collectieve ziektekostenverzekering met arbeidsgerelateerde zorgvoorzieningenAls aanvulling op de normale (dagelijkse) voorzieningen bij de club, sportbond of NOC*NSF dient er een basis(beroepssporters)verzekering te komen, waarin afspraken staan rondom snelle diag-noses bij blessures, aanvullende diagnostieken (MRI-scans en echo’s), speciale revalidatiethera-pieën en een topsportmedisch keuringsaanbod.

8. Helderheid over verantwoordelijkheid rond stipendiumregelingAls het gaat om de stipendiumsporters, dienen de rollen en verantwoordelijkheden van het Fonds voor de Topsporter, NOC*NSF, de sportbonden en de clubs helder gemaakt te worden, zeker als het gaat om arbeidsaangelegenheden en dagelijkse begeleiding.

9. Stipendiumuitkering een basisrechtDe keuze om het optimale uit een topsportcarrière te halen, moet voor topsporters aantrekkelij-ker worden. Maak van de stipendiumuitkering een basisrecht, waarbij de stipendiumsporter niet wordt gekort op het stipendium als hij bijverdiensten heeft uit bijvoorbeeld een arbeidscontract met zijn club. Daarmee kunnen topsporters een inkomen op marktconform niveau opbouwen. Het totale inkomen van de sporter (stipendium plus bijverdiensten) kan daarbij gekoppeld worden aan een bepaald maximum, waarmee het basisrecht op het stipendium vervalt als het totale inko-men van een grootverdienende sporter meer is dan het gestelde maximum.

10. Stipendiumuitkering een gedifferentieerde beloningsstructuurIn de stipendiumregeling dient een differentiatie naar leeftijd en leefsituatie van de topsporter aangebracht te worden, maar ook naar de mate waarin de sporter zijn bijverdiensten ten goede laat komen aan de optimale uitvoering van zijn sportbeoefening. Ook investeringen waarmee de topsporter zich zo gunstig mogelijke randvoorwaarden op maatschappelijk terrein verschaft gedu-rende zijn topsportcarrière of ter voorbereiding of verdere ontwikkeling van zijn maatschappelijke carrière, dienen hierin vanuit goed werkgeverschap meegenomen te worden.

11. Stipendiumregeling socialerBinnen de stipendiumregeling dienen meer voorzieningen gecreëerd te worden waarmee de sporter voor zichzelf zo gunstig mogelijke voorwaarden op maatschappelijk terrein kan verschaf-

Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen

6

Een wereld te winnen74

fen gedurende zijn topsportcarrière, of ter voorbereiding of verdere ontwikkeling van zijn maat-schappelijke carrière. In dit kader dienen er voorzieningen te komen waarbij de sporter zijn bij-verdiensten via een vorm van een levensloop- of pensioenregeling kan sparen om zich na zijn loopbaan te kunnen oriënteren op zijn nieuwe loopbaan.

12. Onderzoek socialezekerheidspositie topsporters Er moet een volledig beeld komen van de huidige socialezekerheidspositie van de sporters met een A-, B- en HP-status. Op basis van dat beeld dient in overleg met het Fonds voor de Top-sporter, NOC*NSF, de sporters, het UWV en de betrokken ministeries bezien te worden of het gewenst en noodzakelijk is een bijzondere regeling voor topsporters binnen de sociale zekerheids-wetgeving te realiseren.

13. Topsporters in dienst bij andere werkgeversOnderzoek of de bestaande programma’s voor topsporters bij Defensie en politie ook bij andere werkgevers ingevoerd kunnen worden.

6.3.4 Het vervolgtrajectDe WOS heeft op basis van de aanbevelingen die in dit rapport zijn geformuleerd, de ambitie om door middel van een stappenplan van start te gaan met het gezamenlijke professionaliseringstra-ject (zie hoofdstuk 5). Het strekt tot aanbeveling dit professionaliseringstraject zo snel mogelijk in gang te zetten.

Het stappenplan dat aan de basis van het gezamenlijke professionaliseringstraject kan staan, zou er als volgt uit kunnen zien.

Opstellen voorstel vervolgtraject, akkoord VWS juli-augustus 2009Opstellen gedetailleerd plan van aanpak augustus 2009Samenstellen regiegroep september 2009Opstellen gezamenlijke ambities sociale partners augustus-oktober 2009Ontwikkelen concept afspraken op sectorniveau oktober 2009-april 2010Ontwikkelen (standaard)contracten voor clubniveau oktober 2009-april 2010Eventueel pilot aantal sporttakken (afspraken op sportniveau) oktober 2009-april 2010Ontwikkelen en vaststellen afspraken op sectorniveau en (standaard)contracten oktober 2009-mei 2010

Opstellen evaluatierapport (incl. roll out-plan voor rest sportsector) mei 2010

Gezamenlijk overleg met het Ministerie van VWS moet leiden tot het ontstaan van het concrete perspectief dat de gewenste en noodzakelijke investeringen om tot verdere professionalisering van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters te komen, ook daadwerkelijk zullen gaan plaats-vinden. Het is evident dat hierbij ook financiering nodig is.

Begrippen en literatuur

Foto

: Dan

ny L

anke

rs

Een wereld te winnen76

Begrippenlijst

BAC Bonds AtletenCommissieBW Burgerlijk Wetboekcao collectieve arbeidsovereenkomstCAOP Centrum Arbeidsverhoudingen OverheidspersoneelCBP College Bescherming PersoonsgegevensCFK Contractspelersfonds KNVBDTS Defensie Topsport SelectieEASE European Association of Sport EmployersFBO Federatie Betaald voetbal OrganisatiesFEB Federatie Eredivisie BasketballFIFA Fédération Internationale de Football Associationflexwet Wet flexibiliteit en zekerheidHHCV Hockey Hoofdklasse CVHP High PotentialIOC Internationaal Olympisch Comitéktr. kantonrechterP&O Personeel & Organisatierb. rechtbankStb. StaatsbladUCI Union Cycliste InternationaleUvA Universiteit van AmsterdamUvT Universiteit van TilburgVVBW Vereniging voor BeroepswielrennersVVCS Vereniging voor ContractspelersVWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en SportUWV Uitvoeringsinstituut WerknemersverzekeringenWADA World Anti-Doping AgencyWCPP World Class Performance ProgrammeWOS Werkgeversorganisatie in de Sportzzp zelfstandige zonder personeel

77Begrippen en literatuur

Literatuurlijst

Algemene Rekenkamer (2008), - Topsport in Nederland, Algemene Rekenkamer, Den Haag. Atletencommissie NOC*NSF (2003), - Toegankelijkheid sportmedische zorg voor topsporters, APE, Den Haag. Bottenburg, M. van (2000), - Het topsportklimaat in Nederland, Diopter – Janssens & Van Bottenburg bv, Den Bosch.Bottenburg, M. van (2009), - Op jacht naar goud. Het topsportklimaat in Nederland, 1998-2008, Arko Sports Media, Nieuwegein.Capgemini en Ernst & Young, - Arbeidsvoorwaarden kunstensector. Achterstanden, knelpunten, oplossingen, Capgemini en Ernst & Young, Utrecht.FBO (2008), - FBO 1968-2008, van pressiegroep tot dienstverlener, FBO, Maarsbergen.French National Olympic Committee (2008), - United towards a common goal: A European Sport, CNOSF, Parijs.Kollen, F.C, - Praktijkboek voor de sportbestuurder, Kluwer, Deventer.NOC*NSF (1993), - Topsport in samenhang. Het integraal topsportbeleidsplan van NOC*NSF 1993-1996, NOC*NSF, Arnhem.NOC*NSF (2004), - Manifest Nederland Sportland. Sportagenda 2005-2008, NOC*NSF, Arnhem.NOC*NSF (2007), - Sport groeit! Sportagenda 2012, NOC*NSF, Arnhem.NOC*NSF (2009), - Expertrapport Nederlandse sport naar Olympisch niveau. Een nadere uitwerking van het sportgedeelte van het Olympisch Plan 2028, NOC*NSF, Arnhem.Sociaal en Cultureel Planbureau/W.J.H. Mulier Instituut (2008), - Rapportage sport 2008, Sociaal en Cultureel Planbureau/W.J.H. Mulier Instituut, Den Haag.Sociale partners Nederlandse orkesten (2009), - We gaan het verdienen, we zijn het waard! De visie van sociale partners op modernisering van arbeidsverhoudingen binnen de symfonieorkesten, CNO, FNV KIEM, NtB, Amsterdam.Staveren, H.T. van en M.J.G. Das (1990), - Knelpunten in de rechtspositie van de topsporter, Vrije Universiteit Amsterdam/Ministerie van WVC, Amsterdam/Rijswijk.Staveren, H.T. van (1993), - Statuut voor de topsporter, Vrije Universiteit Amsterdam/Ministerie van WVC, Amsterdam/Rijswijk.Staveren, H.T. van (2007), - Sport en recht, Arko Sports Media, Nieuwegein.Stephan Lokhoff (2009), - De stipendiumregeling voor de topsporter getoetst aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst, scriptie Juridische Hogeschool Avans-Fontys, Tilburg/Den Bosch.SZW, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2008), - Beleidsdoorlichting arbeidsverhoudingen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag.Tros, F.H. W. Albeda en W.J. Dercksen (2006), - Arbeidsverhoudingen in Nederland, Kluwer, Alphen aan den Rijn.Tweede Kamer (2007/2008), - Beleidsbrief De kracht van sport, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007/2008, 30234, nr. 13.Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (1996), - Wat sport beweegt. Contouren en speerpunten van het sportbeleid van de rijksoverheid. Den Haag: Sdu Uitgeverij.Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2005), - Tijd voor sport. Bewegen, meedoen, presteren, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag.Werkgeversorganisatie in de Sport en IVA Tilburg, - Barrières voor verdere professionalisering in de sport, IVA Tilburg, Tilburg.

Een wereld te winnen78

Bijlagen

Foto

: Dan

ny L

anke

rs

Een wereld te winnen80

Bijlage 1 Eindrapportage raming aantal beroepssporters in Nederland1

1 Onderzoeksopzet

1.1 Achtergrond en doelstellingTer verbetering van de arbeidsverhoudingen in de topsport voeren de WOS en NL Sporter een onderzoek uit met financiële steun van het Ministerie van VWS. Voor dit onderzoek is inzicht gewenst in het aantal beroepssporters in Nederland. Omdat gegevens over dit aantal tot dusverre ontbraken, heeft de WOS besloten hiernaar onderzoek te laten doen. Dit onderzoek is uitgevoerd door drs. Paul Hover en Niels Reijgersberg MSc (W.J.H. Mulier Instituut), onder eindverantwoor-delijkheid van prof. dr. Maarten van Bottenburg (Van Bottenburg – Onderzoek & Advies/Univer-siteit Utrecht). In de voorliggende rapportage worden de resultaten van dit onderzoek gepresen-teerd, met vermelding van de gehanteerde onderzoeksmethode.

De centrale vraag is eenvoudig: Hoeveel beroepssporters zijn er in Nederland naar schatting actief? Bij het beantwoorden van deze vraag zijn ook beroepssporters met een niet-Nederlandse nationaliteit meegerekend.

1.2 DefinitiesIn dit onderzoek staat de beroepssporter centraal. Daaronder wordt de sporter verstaan voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is. Met deze ruime omschrij-ving staat de beroepssporter in dit onderzoek niet gelijk aan iemand die van sport zijn beroep heeft gemaakt. Sporters die een leuke bijverdienste uit hun sportbeoefening halen, worden hier ook tot de beroepssporters gerekend. Evenmin staat de beroepssporter in dit onderzoek gelijk aan een ‘topsporter’ volgens de definitie die in het topsportbeleid wordt gehanteerd om aan sporters een A- of B-status toe te kennen. In dit onderzoek is de term beroepssporter niet gebonden aan het niveau waarop de sporter acteert.

Omdat verwacht mag worden dat er betrekkelijk veel topsporters zijn die inkomsten uit topsport genieten die niet contractueel zijn vastgelegd (bijvoorbeeld in de vorm van startgelden, winstpre-mies of ruime onkostenvergoedingen), is in het onderzoek een enge en een ruime definitie van beroepssporter gehanteerd. Deze definities luiden als volgt.

Enge definitieHet aantal sporters in de tak van sport dat een financiële vergoeding voor de sportbeoefening krijgt op basis van een (arbeids)overeenkomst met een looncomponent (waaronder ook variabele bonussen en premies worden gerekend) met een wederpartij. Tot die wederpartij kan de sport-bond worden gerekend, maar ook een vereniging, stichting, commerciële ploeg of anderszins (Defensie, politie, Fonds voor de Topsporter, et cetera). Onder de enge definitie vallen ook de sporters met een stipendiumuitkering.

1. Volledige weergave van de rapportage: Hover, P. en N. Reijgersberg, M. van Bottenburg (2009), Raming aantal beroepssporters

in Nederland, W.J.H. Mulier Instituut/Van Bottenburg – Onderzoek & Advies, Den Bosch.

81Bijlagen

Ruime definitieHet aantal sporters in de tak van sport dat een financiële vergoeding voor de sportbeoefening krijgt zonder dat dit is vastgelegd in een overeenkomst met een looncomponent met een weder-partij. Onder deze ruime definitie vallen dus sporters die geen overeenkomst met een looncompo-nent hebben met een wederpartij, maar die wel een financiële vergoeding ontvangen, in de vorm van startgelden, winstpremies, bonussen of anderszins. Tot de financiële vergoeding worden ook onkostenvergoedingen gerekend die de werkelijke onkosten van sportbeoefening te boven gaan.

Let op, er is in de gekozen definities sprake van uitsluitendheid: een sporter wordt in dit onderzoek ofwel tot de enge ofwel tot de ruime definitie gerekend.

1.3 MethodeOm tot een schatting van het aantal beroepssporters te komen, is contact opgenomen met experts van sportbonden. Om redenen van efficiency is in overleg met de opdrachtgever geko-zen voor een toespitsing van het onderzoek op 21 sportbonden waarvan mag worden verwacht dat zij de meeste beroepssporters vertegenwoordigen. De selectie van deze sportbonden (zie tabel B1.4) is gemaakt op basis van de grootte van de sportbond (naar leden) en de mate van professionalisering en commercialisering van de tak van sport die door deze sportbonden wordt vertegenwoordigd. Sportbonden waarvan op basis van deze criteria verwacht mag worden dat in hun tak van sport weinig of geen beroepssporters actief zijn, zijn in dit onderzoek niet benaderd. Wel is voor het aantal beroepssporters in die takken van sport een totaalschatting gemaakt op basis van de uitkomsten onder de sportbonden die wel in het onderzoek zijn betrokken.

De namen en contactgegevens van de bevraagde experts zijn per sportbond aangereikt door de opdrachtgever. Indien deze experts tijdens het onderzoek doorverwezen naar andere personen, is met hen contact opgenomen. De informatie is verkregen door middel van telefonische vraag-gesprekken, uitgevoerd door het W.J.H. Mulier Instituut. Om de respons onder de sportbonden te bevorderen, is het onderzoek vooraf schriftelijk aangekondigd en toegelicht. In die brief kwam onder meer het belang van het onderzoek naar voren. Ook stonden hierin de definities vermeld die in het onderzoek zijn gehanteerd (zie paragraaf 1.2). Hierdoor konden de respondenten zich voorbereiden op het gesprek. Te merken was dat dit het verloop van het onderzoek positief heeft beïnvloed.

Aan de experts van de geselecteerde sportbonden is gevraagd een raming te geven van het aan-tal beroepssporters in de takken van sport die hun sportbond vertegenwoordigt. Daarbij is hen verzocht een best guess (met ondergrens en bovengrens) te geven vanuit de genoemde enge en ruime definitie. Per sportbond is derhalve gevraagd naar zes cijfers.

Tabel B1.1 Gevraagde cijfers bij raming door sportbonden van aantal beroepssporters.

DefinitieCijfers

Best guess Ondergrens BovengrensEnge definitie 1 2 3Ruime definitie 4 5 6

Een wereld te winnen82

In aanvulling op de telefonische interviews zijn de opgegeven aantallen vergeleken met het aantal topsporters per sportbond dat vanuit het Fonds voor de Topsporter een stipendium ontvangt (zie tabel B1.3). Deze uitsplitsing van het aantal stipendiumhouders naar sportbond is tevens benut om een schatting te maken van het totaal aantal beroepssporters voor de 52 sportbonden die niet in dit onderzoek zijn opgenomen (zie paragraaf 2).

De benodigde informatie bleek bij de geselecteerde sportbonden niet onmiddellijk beschikbaar. Verschillende experts hebben dan ook een inspanning moeten verrichten om onze vragen te beantwoorden. Wij zijn hen hiervoor zeer erkentelijk. In totaal hebben er vanuit het W.J.H. Mulier Instituut 95 contacten met deze experts per telefoon of email plaatsgevonden.

Tijdens het onderzoek kwamen twee problemen naar voren. Ten eerste werd de contactpersoon van één sportbond in de korte onderzoeksperiode die ons ter beschikking stond, niet bereikt. Dit onderzoek berust daarom op informatie van twintig sportbonden. Ten tweede was het niet moge-lijk om een onderbouwde schatting te krijgen van het aantal voetballers in het amateurvoetbal dat een bepaalde vorm van beloning ontvangt voor hun sportbeoefening.

Het ontbreken van een schatting van het aantal betaalde amateurvoetballers is een lastige kwes-tie. Het is namelijk een publiek geheim dat er op grote schaal (veelal beperkte) betalingen worden verricht aan voetballers in het amateurvoetbal; dikwijls in de vorm van ruime onkostenvergoedin-gen, maar ook in de vorm van winstpremies of tekengeld. Hoewel deze informatie niet openlijk voorhanden is, hebben wij dit punt besproken met een aantal personen dat goed in het ama-teurvoetbal is ingevoerd (spelers, bestuursleden, journalisten). Op basis hiervan maken wij in dit rapport een eigen, aanvullende inschatting van het aantal voetballers dat inkomsten geniet uit de sportbeoefening. Deze aanvullende inschatting komt geheel voor rekening van de onderzoekers. Om deze inschatting te verifiëren, is nader onderzoek gewenst.

Gezien de inschattingen en aannames in dit onderzoek moeten ruime marges worden aangehou-den en worden de geschatte totalen steeds afgerond op honderdtallen.

2 Onderzoeksresultaten

2.1 Raming totaal aantal beroepssportersHet totaal aantal beroepssporters (vanuit de enge en de ruime definitie) in de twintig onderzochte takken van sport wordt door de experts geschat op 3.500, met een ondergrens van 3.300 en een bovengrens van 3.800 (zie tabel B1.2).2 Dit aantal is inclusief het aantal topsporters dat momen-teel een stipendium ontvangt.

Gezien de aard van de overige (52) sportbonden die niet in het onderzoek zijn opgenomen, ver-wachten wij dat het totaal aantal beroepssporters voor alle takken van sport hooguit een paar honderd hoger zal liggen. Die verwachting is gebaseerd op de volgende overwegingen.

2. Bij de berekening van de totale ondergrens zijn de cijfers van de opgegeven ondergrenzen per sportbond opgeteld. Daar waar

geen ondergrens is opgegeven, is de best guess in de berekening meegenomen. Voor de berekening van de bovengrens geldt een

vergelijkbare aanpak.

83Bijlagen

Op grond van de mate van professionalisering en commercialisering verwachten wij dat 22 van deze 52 sportbonden (zie tabel B1.4) niet of nauwelijks beroepssporters zullen kennen en dat het aantal beroepssporters van de overige dertig sportbonden (zie eveneens tabel B1.4) lager zal liggen dan het laagste aantal van de twintig bevraagde sportbonden (te weten: acht beroeps-sporters). Wanneer we aannemen dat het aantal beroepssporters bij deze dertig sportbonden gemiddeld vijf bedraagt, bevatten de sportbonden die niet in het onderzoek zijn betrokken 150 (30 x 5) beroepssporters.

De verdeling van het aantal stipendia voor topsporters over de diverse takken van sport is evenmin reden om de schatting substantieel te verhogen. Onder de stipendiumhouders bevinden zich 94 topsporters die zijn aangesloten bij één van de sportbonden die niet in dit onderzoek zijn betrokken, met een gemiddelde van vijf per sportbond. Wij nemen aan dat de 94 stipendiumhou-ders en de hiervoor gemaakte schatting van 150 beroepssporters in deze weinig gecommerciali-seerde sporten elkaar grotendeels zullen overlappen.

De genoemde raming van het totaal aantal beroepssporters is exclusief het aantal voetballers dat een bepaalde vorm van beloning ontvangt in het amateurvoetbal. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat deze beloning in brede zin voorkomt in de hoofdklassen van het zaterdag- en zondagamateur-voetbal. Zeker is dat er voetballers in de hoofdklassen actief zijn die een overeenkomst hebben met een aan de vereniging (of haar businessclub) gelieerde stichting. Er is ons ook informatie bekend dat (veelal beperkte) betalingen voorkomen in lagere (eerste, tweede en zelfs derde) klassen van het amateurvoetbal. Het is echter gissen naar de omvang hiervan. Wanneer wij ervan zouden uitgaan dat alle elf basisspelers van de (84) voetbalverenigingen uit de hoofdklassen van het zaterdag- en zondagamateurvoetbal enige vorm van betaling ontvangen en in lagere klassen geen enkele voetballer, dan betreft dit ongeveer 900 sporters. Aangezien betalingen zeer waar-schijnlijk in de hele selectie van de hoofdklasseclubs en ook in lagere klassen voorkomen, kan dit als een conservatief geschatte ondergrens worden gezien.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten en schattingen ramen wij het totaal aantal beroeps-sporters in Nederland voor alle takken van sport (vanuit de ruime en enge definitie) op 4.600, met een ondergrens van 4.300 en een bovengrens van 4.800.

Ter toelichting: de raming van 4.600 beroepssporters is een optelsom van de schatting van de bevraagde experts van twintig sportbonden (3.500 beroepssporters) en onze inschatting van het aantal beroepssporters in de overige sportbonden (150) en het aantal voetballers dat inkomsten genereert in het amateurvoetbal (900), met het totaal afgerond in honderdtallen. De bovengrens van 4.800 houdt geen rekening met de mogelijkheid dat het aantal voetballers in het amateurvoet-bal, voor wie sport een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, substantieel hoger ligt dan onze raming van 900; hoewel dat wel voor de hand ligt.

De gegeven aannames leiden tot grove schattingen. Voor een meer precieze raming is aanvullend onderzoek nodig, met name ten aanzien van het aantal betaalde spelers in het amateurvoetbal. In de sportbonden die niet in het onderzoek zijn opgenomen, gaat het vermoedelijk slechts om kleine aantallen waarvan een beperkte invloed uitgaat op de overall raming van het aantal beroeps-sporters in Nederland.

Een wereld te winnen84

2.2 Raming aantal beroepssporters volgens de enge definitieVan de 3.500 beroepssporters uit de twintig bevraagde sportbonden kunnen 1.900 beroeps-sporters (55% van het totaal) tot de enge definitie worden gerekend (zie tabel B1.2). De twin-tig bevraagde sportbonden kennen dus ongeveer 1.900 sporters die in hun tak van sport een financiële vergoeding voor hun sportbeoefening krijgen op basis van een overeenkomst met een looncomponent met een wederpartij. Wanneer hetzelfde percentage (55%) wordt toegepast op het geschatte aantal beroepssporters (150) in de overige sportbonden, kan dit totaal tachtig hoger worden geschat. Voor het amateurvoetbal is een dergelijke doorberekening niet mogelijk, omdat het hier naar verwachting vooral gaat om situaties waarin geen sprake is van een overeenkomst met een looncomponent.

Het totaal aantal beroepssporters dat een overeenkomst met een looncomponent heeft met een wederpartij, schatten wij derhalve op 2.000, met een ondergrens van 1.900 en bovengrens van 2.100.

2.3 Raming aantal beroepssporters volgens de ruime definitieVan de 3.500 beroepssporters uit de twintig bevraagde sportbonden kunnen 1.600 beroepsspor-ters (45% van het totaal) tot de ruime definitie worden gerekend (zie tabel B1.2). De twintig bevraagde sportbonden kennen dus ongeveer 1.600 sporters voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, zonder dat de inkomsten voortvloeien uit een over-eenkomst inclusief looncomponent met een wederpartij. Wanneer hetzelfde percentage (45%) wordt toegepast op het geschatte aantal beroepssporters (150) in de overige sportbonden, kan dit aantal beroepssporters met circa zeventig worden verhoogd. Wij verwachten dat dit aantal aanzienlijk hoger komt te liggen als het amateurvoetbal bij deze schatting wordt betrokken.

Het totaal aantal beroepssporters voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is, zonder dat de beloning voor de sportbeoefening is vastgelegd in een overeen-komst met looncomponent, schatten wij derhalve op 1.700, met een ondergrens van 1.500 en een bovengrens van 1.800. Inclusief onze aannames ten aanzien van het amateurvoetbal komt de schatting uit op 2.600, met een ondergrens van 2.400 en een bovengrens die ver boven de 2.700 kan liggen.

3 Conclusies

Raming aantal beroepssporters volgens de enge definitieHet totaal aantal beroepssporters dat een overeenkomst met een looncomponent heeft met een wederpartij (onze enge definitie), schatten wij op basis van de door ons uitgevoerde inventarisatie op 2.000, met een ondergrens van 1.900 en een bovengrens van 2.100.3

Raming aantal beroepssporters volgens de ruime definitieHet totaal aantal sporters dat inkomsten genereert uit sportbeoefening zonder dat de beloning voor de sportbeoefening is vastgelegd in een overeenkomst met een looncomponent (onze ruime

3. Nota bene: dit aantal wijkt af van de aantallen genoemd in tabel B1.2, omdat hierin – zoals toegelicht in paragraaf 2 – ook onze

schatting is verwerkt van het aantal beroepssporters in de overige 52 sportbonden.

4. Zie noot 2.

85Bijlagen

definitie), ramen wij op 1.700, met een ondergrens van 1.500 en een bovengrens van 1.800.4 Deze raming is exclusief de situatie in het amateurvoetbal. Inclusief het amateurvoetbal schatten wij het aantal beroepssporters volgens deze ruime definitie op 2.600, met een ondergrens van 2.400 en een bovengrens die vermoedelijk ver boven de 2.700 kan reiken.

Raming totaal aantal beroepssportersWanneer iedere sporter die inkomsten genereert uit sportbeoefening, wordt gerekend tot de categorie ‘beroepssporter’, onafhankelijk van de omvang van de financiële beloning en van de vraag of die beloning is vastgelegd in een overeenkomst met een looncomponent, kan het totaal aantal beroepssporters in Nederland worden geraamd op 3.700, met een ondergrens van 3.400 en een bovengrens van 3.900.5 Deze schatting is exclusief het amateurvoetbal. Inclusief de situ-atie in het amateurvoetbal komt de schatting uit op 4.600, met een ondergrens van 4.300 en een bovengrens die vermoedelijk ver uitkomt boven de 4.800.

Nota beneTen overvloede wijzen wij erop dat het hier geschatte aantal beroepssporters niet gelijk staat aan het aantal sporters dat sport als beroep uitoefent. Onder de ruime definitie van beroepssporters die in dit onderzoek is gehanteerd, vallen immers ook personen voor wie de sportbeoefening (slechts) een bijverdienste vormt.

Tabel B1.2 Totaal aantal beroepssporters verbonden aan twintig bevraagde sportbonden.

Best guess van experts

Ondergrens volgens experts

Bovengrensvolgens experts

Enge definitie (aantal beroepssporters met overeenkomst) 1.932 1.861 1.993

Ruime definitie (aantal beroepssporters zonder overeenkomst) 1.612 1.458 1.767

Totaal aantal beroepssporters 3.544 3.319 3.760Bron: raming experts in het kader van dit onderzoek.

5. Zie noot 2.

Een wereld te winnen86

Tabel B1.3 Aantal topsporters dat een stipendium ontvangt naar sportbond, d.d. 20 mei 2009.

Sportbond Aantal sporters met stipendium

Atletiekunie 7Koninklijke Nederlandse Baseball en Softball Bond 38Nederlandse Golf Federatie 5Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie 4Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie 2Koninklijke Nederlandse Hockey Bond 15Judo Bond Nederland 6Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond 6Nederlandse Volleybal Bond 17Nederlandse Ski Vereniging 2Koninklijke Nederlandsche Schaatsrijders Bond 14Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie 21Watersportbond 11Koninklijke Nederlandse Zwem Bond 34

Subtotaal bevraagde sportbonden 182

Bob- en sleebond Nederland 6Federatie Oosterse Gevechtskunsten 2Gehandicaptensport Nederland 3Koninklijk Nederlands Korfbal Verbond 8Koninklijke Nederlandsche Roei Bond 30Koninklijke Nederlandse Biljart Bond 5Koninklijke Nederlandse Dam Bond 3Koninklijke Nederlandse Klim- en Bergsport Vereniging 1Koninklijke Nederlandse Krachtsport en Fitnessfederatie 4Koninklijke Nederlandse Schaakbond 2Nederlandse Bowling Federatie 2Nederlandse Handboog Bond 4Nederlandse Kano Bond 1Nederlandse Tafeltennis Bond 6Reddingsbrigade Nederland 5Skate Bond Nederland 7Squash Bond Nederland 3Taekwondo Bond Nederland 2

Totaal 276

Bron: Fonds voor de Topsporter.

87Bijlagen

Tabel B1.4 Gehanteerde indeling sportbonden.

Bonden (op alfabetische volgorde)Verwacht aantal beroepssporters

nihil weinig meerdere1 American Football Bond Nederland V 2 Koninklijke Nederlandse Atletiekunie V3 Koninklijke Nationale Autosport Federatie V4 Nederlandse Badminton Bond V 5 Koninklijke Nederlandse Baseball en Softball Bond V6 Nederlandse Basketball Bond V7 Nederlandse Beugel Bond V 8 Koninklijke Nederlandse Biljart Bond V 9 Bob- en Sleebond Nederland V 10 Nederlandse Boks Bond V 11 Nederlandse Bowling Federatie V 12 Nederlandse Indoor en Outdoor Bowls Bond V 13 Nederlandse Bridge Bond V 14 Koninklijke Nederlandse Cricket Bond V 15 Nederlandse Curling Bond V 16 Koninklijke Nederlandse Dambond V 17 Nederlandse Algemene Danssport Bond V 18 Nederlandse Darts Bond V 19 Frisbee Bond Nederland V 20 Gehandicaptensport Nederland V 21 Nederlandse Go Bond V 22 Nederlandse Golf Federatie V23 Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie V24 Nederlands Handbal Verbond V25 Nederlandse Handboog Bond V 26 Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie V27 Koninklijke Nederlandse Hockey Bond V28 Nederlandse IJshockey Bond V29 Nederlandse Jeu de Boules Bond V 30 Judo Bond Nederland V31 Koninklijke Nederlandse Kaats Bond V 32 Nederlandse Kano Bond V 33 Karate Do Bond Nederland V 34 Koninklijke Nederlandsche Kegel Bond V 35 Nederlandse Klim- en Bergsportvereniging V36 Federatie van Klootschieters en Kogelwerpers V 37 Koninklijke Nederlandse Kolf Bond V 38 Koninklijk Nederlands Korfbal Verbond V 39 Koninklijke Nederlandse Krachtsport en Fitness Federatie V 40 Nederlandse Kruisboog Bond V 41 Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart V 42 Federatieve Nederlandse Midgetgolfbond V

Een wereld te winnen88

43 Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging V44 Koninklijke Nederlandsche Motorboot Club V 45 Nederlandse Onderwatersport Bond V 46 Federatie Oosterse Gevechtskunsten V 47 Nederlandse Racquetball Associatie V 48 Reddingsbrigades Nederland V 49 Koninklijke Nederlandsche Roei Bond V 50 Nederlandse Roller sports en Bandy Bond V 51 Nederlandse Rugby Bond V 52 Koninklijke Nederlandsche Schaatsenrijders Bond V53 Koninklijke Nederlandse Schaak Bond V 54 Koninklijke Nederlandse Algemene Schermbond V 55 Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie V 56 Algemene Nederlandse Sjoelbond V 57 Skate Bond Nederland V 58 Nederlandse Ski Vereniging V59 Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond V60 Squash Bond Nederland V 61 Taekwondo Bond Nederland V 62 Nederlandse Tafeltennis Bond V 63 Nederlandse Toer Fiets Unie V 64 Nederlandse Triathlon Bond V 65 Nederlandse Vijfkampbond V 66 Koninklijke Nederlandsche Voetbal Bond V67 Nederlandse Volleybal Bond V68 KNBLO Wandelsportorganisatie Nederland V 69 Nederlandse Wandelsport Bond V 70 Nederlandse Waterski Bond V 71 Koninklijk Nederlands Watersport Verbond V72 Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie V73 Koninklijke Nederlandse Zwem Bond V

Totaal 22 30 21

Bonden (op alfabetische volgorde)Verwacht aantal beroepssporters

nihil weinig meerdere

89Bijlagen

BIJLAGE 2 Een blik in aanverwante sectoren

Betaald voetbal1

Een (sub)sector in de sport die absoluut vooroploopt als het gaat om afspraken over arbeidsver-houdingen, is het betaald voetbal. Al sinds 1967 bestaan in Nederland arbeidsovereenkomsten tussen betaaldvoetbalorganisaties en professionele voetballers.2 Deze arbeidsrelatie wordt niet alleen beheerst door het arbeidsrecht, maar ook door de reglementen van de voetbalbonden KNVB en FIFA. Daaruit zijn bijvoorbeeld regels (en beperkingen) ontleend over de overgang van een contractspeler van de ene werkgever naar een andere. Voorwaarden waaronder betaaldvoet-balclubs hun spelers moeten afstaan voor nationale selecties, zijn ook geregeld. Arbeidsrechte-lijke geschillen tussen betaaldvoetbalorganisaties en betaaldvoetbalspelers worden met uitslui-ting van de burgerlijke rechter door arbitrage beslecht.

CAO voor Contractspelers Betaald VoetbalDe mogelijkheid om via een cao af te wijken van de flexwet vormde in 1999 de doorslaggevende reden om de cao voor het betaalde voetbal tot stand te brengen.3 Bij de totstandkoming van deze cao waren de spelersvakbonden VVCS en ProProf en de werkgeversorganisatie FBO betrokken. In de CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal Nederland4 is geregeld dat alle tussen dezelfde partijen aangegane arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd steeds als zodanig blijven gelden, zonder dat automatisch een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat.

De cao bevat een aantal typische bepalingen voor contractspelers betaald voetbal: opleiding en begeleiding gericht op een maatschappelijke carrière na de voetballoopbaan, inrichting van een spelersraad, regels over het uitlenen van spelers aan andere werkgevers, de Stichting CAO voor Contractspelers ten behoeve van de exploitatie van collectieve commerciële rechten van contract-spelers, het sociaal (opleidings)fonds5 en de CFK (Stichting Contractspelers Fonds KNVB) Over-bruggingsuitkering6. De cao bevat ook regels met betrekking tot de ouderdomspensioenregeling.

StandaardcontractIn de cao en in het Reglement betaald voetbal7 is tevens toepassing van het door de KNVB opge-stelde standaardspelerscontract tussen de bvo en de contractspeler verplicht gesteld. Het stan-daardspelerscontract is overeengekomen tussen de KNVB, de FBO en de vakorganisaties VVCS en ProProf. Dit standaardcontract vormt de minimuminhoud van een tussen een bvo en contract-speler op te stellen arbeidsovereenkomst. Daarbuiten kunnen partijen uiteraard zelf contractuele bedingen opstellen, maar ook in die marge legt de KNVB nog een aantal belangrijke beperkingen op. Zo mag de geldigheid van een contract niet afhankelijk worden gesteld van de uitslag van een medische keuring en mag een contract voor bepaalde tijd dat wordt gesloten met een speler die jonger dan achttien jaar is, niet langer dan drie jaar zijn.8 Op dit moment wordt ingevolge de Euro-pean social dialogue ook gewerkt aan een internationaal standaardcontract.

1. Voor deze paragraaf is gebruikgemaakt van informatie van de FBO.

2. Ktr. Rotterdam 5 april 1967, NJ 1967, 418 (Sparta/Laseroms).

3. FBO (2008), FBO 1968-2008, van pressiegroep tot dienstverlener, FBO, Maarsbergen.

4. Laatste versie: CAO voor Contractspelers Betaald Voetbal Nederland 2008-2011.

5. Het fonds wordt paritair bestuurd en voert onder meer projecten uit die gericht zijn op educatie van spelers.

6. Dit betreft een overbruggingsregeling en een gewone ouderdomspensioenregeling.

7. Op grond van art. 53 lid 1 KNVB Reglement betaald voetbal.

8. Zie de leden 2 en 3 van art. 53 KNVB Reglement betaald voetbal.

Een wereld te winnen90

Kunstensector9

Ook buiten de sport komen beroepen voor waarvan de arbeidsverhoudingen evident afwijken van de gebruikelijke situaties. Een sector waar meer van dergelijke beroepen voorkomen, is de kun-stensector. De afwijkingen van de gebruikelijke arbeidsverhoudingen liggen in de kunstensector vooral (maar niet uitsluitend) in de arbeidsomstandigheden en de arbeidstijden.

Beroepen in de kunstensector zijn – evenals in de topsport – fysiek zwaar. Om deze beroepen op een in het licht van de arbowetgeving verantwoorde wijze uit te kunnen oefenen, is uitgebreide medische en mentale begeleiding en ondersteuning door professionele artsen, psychologen en fysiotherapeuten noodzakelijk. Professionele dansers kunnen tot ongeveer hun 35ste jaar actief hun beroep uitoefenen, daarna niet meer. Professionele dans-, toneel-, orkest- en koorvoorstel-lingen worden – evenals topsportwedstrijden – vrijwel uitsluitend in weekenden en op avonden gegeven en vaak op veel verschillende locaties.

OnderzoeksrapportIn 2001 voerde Capgemini een onderzoek uit naar de arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaar-den van professionele kunstenaars.10 Het onderzoeksrapport geeft als belangrijke reden voor het afwijken van arbeidsverhoudingen van kunstenaars ten opzichte van gebruikelijke arbeidsverhou-dingen dat ‘kunstenaars met name intrinsiek gemotiveerd zijn voor hun beroep’. Desondanks stelt het rapport dat ‘adequate arbeidsvoorwaarden noodzakelijk zijn om een attractieve kunstensec-tor te waarborgen’. Daarin liggen overeenkomsten met de motivatie van topsporters voor hun ‘beroep’ en met de noodzaak van adequate arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van topsporters om een professioneel topsportklimaat in Nederland te waarborgen.

De conclusie van het onderzoek is dat de positie van veel professionele kunstenaars vraagt om adequate arbeidsvoorwaarden, aandacht voor arbeidsomstandigheden en arbeidstijden, scholing- en loopbaanbeleid gericht op uit- en doorstroom naar andere beroepen na de kunstzinnige loop-baan (‘leven na de dans’). Andere conclusies van het rapport die relevant zijn:

verbetering van de sociale zekerheid en pensioenregeling;- het instellen van een sociaal faciliteringsbedrijf dat als arbeidspool/uitzendbureau de werk-- geversrol kan vervullen;het instellen van een transferpunt en/of re-integratiepunt voor werklozen;- pensioenvoorziening voor zelfstandigen;- instellen van omscholingsfondsen;- vormgeven aan levensfasebeleid;- betere toerusting en organisatie van de werkgeversrol door middel van een centrale werk-- geversorganisatie;kennis- en expertisebundeling;- versterking van de P&O-functie ten behoeve van kleinere organisaties.-

9. Voor deze paragraaf is gebruikgemaakt van informatie van DOD (dans) en ACT (toneel) en zijn gesprekken gevoerd met een

beroepsmusicus en een beroepszanger.

10. Capgemini en Ernst & Young (2001), Arbeidsvoorwaarden kunstensector. Achterstanden, knelpunten, oplossingen, Capgemini

en Ernst & Young, Utrecht.

91Bijlagen

Goed werkgeverschapHet is opvallend dat het rapport ‘goed werkgeverschap’ noemt als belangrijke randvoorwaarde om de arbeidsverhoudingen op een adequate en op de specifieke omstandigheden toegesneden wijze vorm te geven. De in de kunstensector veel voorkomende combinatie van een zakelijk leider en een artistiek lei-der, die in de praktijk kan leiden tot twee kapiteins op één schip, wordt als een belemmering gezien. Ook de topsport kent de aanwezigheid van zakelijke en technische (sportieve) managers en directeuren.

De aanbeveling voor één centrale werkgeversorganisatie heeft mede geleid tot samenwerking tussen de werkgeversorganisaties in dans (DOD), toneel (VNT) en orkesten (CNO). Inmiddels hebben de DOD en de VNT tot een fusie besloten.

Evenals de topsport kent de sector podiumkunsten het bestaan van het stipendium11, een geldelijke vergoeding voor talentvolle kunstenaars.

DansKenmerkend voor de danssector is de Omscholingsregeling Dansers, die sinds 1986 bestaat. Dank-zij deze regeling krijgen dansers hulp bij het kiezen van een tweede loopbaan, het financieren van een eventuele opleiding en het garanderen van een bepaald inkomensniveau. Dansers die onder de cao vallen, dragen tijdens hun carrière automatisch premies af voor dit fonds. Anderen – die als zzp’er werken (wat in de dans sporadisch voorkomt) – moeten dat op vrijwillige basis regelen.

De Omscholingsregeling Dansers wordt gefinancierd uit een gedeelte (1,5% van het bruto salaris inclusief vakantietoeslag) van de werknemerspensioenpremie. Daarnaast betaalt de werk-gever een premie van 2,5 procent van het bruto salaris inclusief vakantietoeslag.

Met overheidssteun zijn meerdere aantoonbare achterstanden ten opzichte van andere sec-toren ingelopen. Zo kwam er in 1989 de Pensioenregeling, die voorziet in een pensioenopbouw tijdens de loopbaan van de danser. In 1991 volgde de CAO Dans bevat aparte bepalingen en rege-lingen over arbeidstijden en salariëring voor dansers, administratief en ondersteunend personeel en technici. De cao wordt onder meer ‘gebruikt’ voor afwijkende bepalingen van de flexwet en de Arbeidstijdenwet, die alleen bij cao mogelijk zijn (drie kwart bindend recht). Dat maakt de cao bij veel werkgevers populair.

ToneelHet toneel kent ook een eigen cao, de CAO Theater. Deze cao onderscheidt – evenals die van de dans – drie beroepscategorieën: artistiek, technisch en overig. Ook de CAO Theater maakt gebruik van de mogelijkheid om van de flexwet af te wijken. Acteurs hebben zich recent (februari 2008) verenigd in de belangenorganisatie ACT. ACT neemt inmiddels (via FNV KIEM) deel aan de cao-onderhandelingen. Het streven is er op gericht om in de cao meer specifieke bepalingen gericht op acteurs op te nemen, bijvoorbeeld op het terrein van werk- en rusttijden en vergoedin-gen. Een specifiek acteursprobleem is het zogeheten ‘dubbelen’, op één dag repeteren én een voorstelling spelen.

Cao-partijen hebben het standaardkarakter van de cao losgelaten, waardoor het mogelijk is geworden voor individuele acteurs om over de eigen inschaling te onderhandelen met de werkge-ver. Dat maakt het voor (sommige) acteurs mogelijk om de opgebouwde marktwaarde, bijvoorbeeld door deelname aan succesvolle televisieseries, ook in de salariëring als acteur te ‘verzilveren’.

11. Een stipendium kan bijvoorbeeld worden toegekend door het Fonds voor Beeldende Kunsten en kan soms samengaan met

gemeentelijke subsidies voor kunstenaars. Uit informatie van de gemeente Amsterdam blijkt dat het stipendium door de Belas-

tingdienst in sommige gevallen als inkomen uit arbeid wordt aangemerkt.

Een wereld te winnen92

OrkestenDe ongeveer tien Nederlandse professionele orkesten zijn verenigd in het Contactorgaan Neder-landse Orkesten (CNO) dat onder meer de CAO Orkesten afsluit. Twee orkesten met een eigen karakter vallen daarbuiten. Het Koninklijk Concertgebouworkest heeft een eigen cao en het Muziekcentrum voor de omroep valt onder de CAO Omroep.

Knelpunten in de sfeer van arbeidsverhoudingen liggen bij de orkesten op het terrein van arbeidstijden (veel optredens in de weekenden en op avonden), arbeidsomstandigheden (risico van gehoorbeschadiging en fysieke ongemakken), leeftijdsfasebeleid (musici zijn rond hun 57ste jaar vaak niet meer instaat hun beroep uit te oefenen) en beloning.

Begin maart 2009 verscheen een rapport van sociale partners over de noodzakelijke vernieu-wing van de arbeidsverhoudingen en de cao. De cao is te veel een rigide keurslijf geworden, waar-door noodzakelijke ontwikkelingen om musici flexibel in te zetten, ook voor andere activiteiten (lesgeven, promotie, workshops, clinics en dergelijke) op dit moment bemoeilijkt worden. Ook blijft de beloning achter bij vergelijkbare sectoren. Cao-partijen hebben in het rapport afgespro-ken de cao met ingang van 2010-2011 geheel te vernieuwen en aan te passen bij de gewijzigde eisen.

KorenDe zangcarrière van professionele zangers kan zich in drie stadia ontwikkelen: koorzanger, koor-zanger met solozangpartijen en solozanger. In het stadium van koorzanger is sprake van een arbeidsovereenkomst met het koor. Daarbuiten bestaan solozangreglementen waarin staat hoe koor en zanger aanvullende afspraken moeten maken voor solozang. Bij regelmatige solozang worden, naast de arbeidsovereenkomst, freelance overeenkomsten van opdracht getekend. Een zanger die uitsluitend solozangpartijen zingt, heeft vaak geen arbeidsovereenkomst (meer), maar sluit – meestal door tussenkomst van een impresario12 – als zzp’er overeenkomsten van opdracht met koren, orkesten, opera’s en dergelijke in binnen- en buitenland.

Nederland kent een aantal professionele koren, waarvan het Koor van de Nederlandse Opera, het Groot Omroepkoor en het Nederlands Kamerkoor de bekendste zijn. Het Koor van de Nederlandse Opera past de arbeidsvoorwaardenregelingen van de Nederlandse Opera toe, het Groot Omroepkoor die van de omroepen. Het Nederlands Kamerkoor heeft een eigen cao.

Opvallend is de wijze waarop het Nederlands Kamerkoor flexibiliteit van de inzet van koorzan-gers in de cao heeft geregeld. Zij hebben een garantiecontract van zestig tot negentig procent van de volledige werkweek. De minimumomvang van het contract staat vast, maar in drukke tijden kan de koorzanger meer uren worden ingezet, zelfs tot boven de (gemiddelde) volledige werkweek.

Hoewel sprake is van vrije keuze voor het lidmaatschap van een vakbond, is in de cao geregeld dat alle werknemers van het Nederlands Kamerkoor vanaf 1 januari 2009 een vergoeding van 137,28 euro ontvangen ten behoeve van de betaling van de (jaar)contributie aan de vakbond FNV KIEM. Voor leden van FNV KIEM is dit bedrag onbelast, voor niet-leden belast. Het bedrag wordt aangepast wanneer FNV KIEM de contributie wijzigt.

12. De vergoeding voor de impresario bedraagt in de regel tien tot vijftien procent van de omzet. 13. De term ‘marktwaarde’ is in dit verband ontleend aan Vera Keur, voorzitter van de VARA, in de Volkskrant van 23 september 2008. Zij noemt de salarissen van toppresentatoren gelet op hun marktwaarde ‘marktconform’.

93Bijlagen

OmroepOok de omroepen kennen arbeidsverhoudingen die afwijken van gebruikelijke arbeidsverhoudin-gen. Te denken valt aan de arbeidsverhoudingen met tv-persoonlijkheden (vaak presentatoren en dj’s), bekende Nederlanders die vanwege hun populariteit een (veel) hogere marktwaarde13 hebben dan andere medewerkers van omroepen. Die marktwaarde is overigens, net als in de topsport, gekoppeld aan en beperkt tot de periode van populariteit van betrokkene.

De discussies binnen de omroep spitsen zich vooral toe op de salariëring. Populaire presen-tatoren kunnen (volgens berichten in de media, gebaseerd op gepubliceerde jaarrekeningen en jaarverslagen) bij publieke omroepen tot 350.000 euro per jaar verdienen. Bij de commerciële omroepen zouden salarissen tot meer dan een miljoen euro voorkomen. Ter vergelijking: ‘gewone’ medewerkers van publieke omroepen verdienen in directie- en bestuursfuncties veelal salarissen rond de zogenoemde Balkenende-norm (ca. 170.000 euro per jaar).

Net als in de sportwereld wordt ook in Hilversum veelvuldig gebruikgemaakt van tijdelijke contracten. Om vaste contracten te vermijden, zijn in de cao voor de publieke omroepen de regels van de flexwet verder opgerekt. Tegelijkertijd is afgesproken dat een bepaald percentage van de mensen na een jaar een vast contract moet krijgen.

ConclusieDe wijze waarop atypische arbeidsverhoudingen in de beschreven sectoren zijn vormgegeven en gestructureerd, tonen aan dat het Nederlandse arbeidsrecht ruimte biedt voor creatieve oplos-singen die enerzijds arbeidsrechtelijke waarborgen bevatten en anderzijds ruimte bieden voor specifieke regelingen die aansluiten bij de eisen van de sector. Dat biedt de topsport een per-spectief om arbeidsverhoudingen vorm te geven en te structureren op een wijze die aansluit bij de specifieke kenmerken van topsporters.

In de beschreven binnenlandse sectoren bestaan de volgende ‘knelpunten’, die ook voor de arbeidsverhoudingen van topsporters aan de orde kunnen zijn:

afwijkingen van de Wet flexibiliteit en zekerheid (betaald voetbal, dans, toneel);- toepassing reglementen van nationale en internationale sportbonden (betaald voetbal);- behoefte aan eigen geschillenregeling (betaald voetbal, Nederlands Kamerkoor)- behoefte aan standaardcontracten (betaald voetbal);- korte loopbaan, bijvoorbeeld tot 35 jaar in plaats van tot 65 jaar, en de daaruit voortvloeiende - behoefte tot omscholings- en loopbaanbegeleiding (betaald voetbal, dans, orkesten);zware fysieke en mentale arbeidsomstandigheden, die inherent aan het atypische beroep - en daardoor vrijwel onvermijdelijk zijn (betaald voetbal, dans, orkesten);collectieve verzekeringen met specifieke clausules (betaald voetbal);- zeer afwijkende arbeidstijden (toneel, dans, orkesten, Nederlands Kamerkoor);- beloning, soms zeer laag ondanks topprestaties, soms zeer hoog vanwege populariteit en - marktwaarde (betaald voetbal, toneel, omroep);gezagsverhouding ingeval van zzp-schap (toneel, orkesten, Nederlands Kamerkoor, omroep);- combinatie van dienstverband en overeenkomsten van opdracht (toneel, orkesten, Neder-- lands Kamerkoor);behoefte aan sociale zekerheid en pensioenvoorziening (alle beschreven sectoren);- kosten van onderhoud en verzekering van kostbare attributen (orkesten);- omgaan met publiciteitsuitingen (Nederlands Kamerkoor);-

Een wereld te winnen94

behoefte aan een eigen geschillenregeling (betaald voetbal, Nederlands Kamerkoor);- stimuleren van het vakbondslidmaatschap (Nederlands Kamerkoor);- behoefte aan modernisering van de cao (orkesten).-

Het onderzoek dat Capgemini in de kunstensector uitvoerde, bevat een aantal conclusies die voor de sport relevant zijn:

verbetering van de sociale zekerheid en pensioenvoorziening;- het instellen van een sociaal faciliteringsbedrijf dat als arbeidspool/uitzendbureau de werk-- geversrol kan vervullen;het instellen van een transferpunt en/of re-integratiepunt voor werklozen;- pensioenvoorziening voor zelfstandigen;- instellen van omscholingsfondsen;- vormgeven aan levensfasebeleid;- betere toerusting en organisatie van de werkgeversrol door middel van een centrale werk-- geversorganisatie;kennis- en expertisebundeling;- versterking van de P&O-functie ten behoeve van kleinere organisaties.-

Zowel in het betaald voetbal als in de professionele kunstensector wordt professionalisering van het werkgeverschap en de P&O-functie als een belangrijke randvoorwaarde voor profes-sionele arbeidsverhoudingen aangemerkt. In de kunstensector heeft dat geleid tot versterking van de (centrale) werkgeversorganisatie(s) en tot het oprichten van een belangenorganisatie van acteurs.

Daarnaast is het evident dat oplossingen voor specifieke arbeidsvoorwaardelijke knelpunten kos-ten met zich mee zullen brengen. In de kunstensector zijn deze kosten voor een niet onbelangrijk deel door de overheid gefinancierd vanwege aantoonbare achterstanden ten opzichte van andere sectoren en het publieke belang van de kunstensector.

95Bijlagen

BIJLAGE 3 Een blik in andere landen

European social dialogueIn elk van de bekeken Europese landen is er sprake van een (prille) collectieve dialoog tussen werkgevers en werknemers. Het beeld is echter divers. In de meeste gevallen bevindt men zich nog in het ontwikkelingsproces op weg naar een (collectief) eindbeeld. Het vormgeven van de dialoog via een adequate vertegenwoordiging van werkgevers en werknemers is vaak de eerste stap, gevolgd door het opstellen en hanteren van standaardcontracten en het maken van collec-tieve afspraken.

Opvallend genoeg lijkt binnen Europa nog nauwelijks afstemming te zijn tussen de verschillende sporten of landen waar het arbeidsrechtelijke aspecten betreft. Belangrijk in dit kader is te vermel-den dat Europa een begin heeft gemaakt met een European social dialogue voor de sport in het algemeen. Het betaald voetbal kent een eigen sociale dialoog. Het Verdrag tot de oprichting van de Europese Gemeenschap (artikel 139) waarborgt dat Europese sociale partners de mogelijk-heid hebben om collectieve afspraken te maken. De White Paper on Sport, die op 8 mei 2008 is aangenomen door het Europees Parlement, pleit niet voor niets voor het belang van de sociale dialoog in de sportsector.

Het doel hiervan is om in Europa tot gemeenschappelijke vaststelling te komen over thema’s als opleidingen, arbeidstijden, arbeidsvoorwaarden en de contractuele positie van de topsporters. Onderdeel van het laatste thema is te komen tot een collectief Europees standaardcontract met minimum requirements. In het betaald voetbal is een universeel contract voorgesteld door FIFpro en UEFA. Voor de sport in het algemeen is dit traject een gezamenlijk initiatief van EASE (Euro-pean Association of Sport Employers, vertegenwoordiging van de Europese werkgevers in de sport) en EURO-MEI (de media-, entertainment-, kunst- en sportsector van UNI-Europa; EURO-MEI vertegenwoordigt Europese werknemers in de sport).

Eind mei heeft de eerste formele sociale dialoog tussen EASE en EURO-MEI plaatsgevonden in Brussel, waaraan ook EU Athletes deelnam. Tijdens deze bijeenkomst is gesproken over de rechtspositie van de topsporter en de ontwikkeling van standaardcontracten. Een internationaal onderzoek door het Frans Olympisch Comité (CNOSF) gericht op specifieke contracten binnen de internationale sportsector, heeft hiervoor als basis gediend.1 Geconcludeerd werd dat tussen de landen veel overeenkomsten bestaan, zowel qua juridische aspecten als qua collectief karakter van de professionele sport. In alle onderzochte landen waren de twee à drie grootste sporten zo ver dat de sociale partners collectieve afspraken hadden gemaakt. De contractuele overeenkom-sten varieerden in overeenstemming met de nationale wetgeving van elke lidstaat, voornamelijk in de structuur. Het rapport geeft drie belangrijke aanbevelingen:

allereerst is aandacht nodig voor de specifieke gezondheids- en veiligheidsaspecten van - topsport. Omdat sportclubs atypische activiteiten ontplooien, zouden de gezondheids- en veiligheidsmaatregelen moeten worden bewaakt door een nieuw op te richten beroepsver-eniging voor sportgeneeskunde;

1. French National Olympic Committee (2008), United towards a common goal: A European Sport, http://ease.franceolympique.

com/art.php?id=20892.

Een wereld te winnen96

ten tweede zal meer aandacht moeten komen voor de maatschappelijke carrière of oplei-- ding van de professionele sporter. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een algemeen ver-zekeringsfonds, betaald door de verschillende werkgevers, dat moet bijdragen in de oplei-dingsmogelijkheden van de sporters;tot slot moeten er collectieve Europese standaardcontracten komen met - minimum require-ments die de professionele topsporters extra bescherming bieden in hun omgang met vaak dominante werkgevers (clubs).

Groot-BrittanniëIn Engeland zijn voetbal, rugby en cricket de belangrijkste professionele (team)sporten. Deze sporten hebben een spelersvereniging die opkomt voor de belangen van de topsporters. Samen met de clubs uit de hoogste competitie wordt onderhandeld over zaken als pensioen, financiën en opleidingen. Sommige van deze atleten- of spelersorganisaties zijn vertegenwoordigd bij een sec-toroverstijgende vakbeweging zoals het Trade Union Congress (vergelijkbaar met de Nederlandse FNV of CNV). De meeste hebben zich echter aangesloten bij een overkoepelend orgaan voor alle professionele atleten in Engeland. Deze Professional Players Federation (PPF) vertegenwoordigt elf sportspecifieke atleten- of spelersorganisaties uit onder andere het voetbal, rugby, cricket, polo, ijshockey, snooker of golf. Halverwege 2008 sloot ook de British Athlete Association zich aan. De BAA vertegenwoordigt aangesloten olympische en paralympische atleten van de Engelse ploeg. Deze organisatie heeft echter geen collectieve overeenkomsten, maar is een gesprekspart-ner namens de atleten.

Een belangrijke partij aan de werkgeverskant in de Engelse sportsector is SkillsActive. Deze orga-nisatie maakt zich bij verschillende fondsen en beleidsmakers sterk voor de professionalisering van de sportsector. SkillsActive richt zich op vijf aandachtsgebieden; sport en recreatie, gezond-heid en fitness, kinderopvang, buitensport en vakantieparken.

Professionele sporters in Engeland hebben meestal een contract voor bepaalde tijd bij hun club. Dit contract moet worden goedgekeurd door zowel de overkoepelende bond als de league. Hierdoor hebben de beide koepels invloed op de omstandigheden van de spelers. Naast een arbeidscontract is een gezondheidsverklaring nodig om als professionele sporter actief te zijn. In sommige sporten (zoals voetbal en cricket) wordt gewerkt met standaardcontracten. Bijzonder aan de meeste van deze contracten is dat dit arbeidscontract onbeperkt kan worden vernieuwd en er geen afspraken zijn verwoord over werktijden of reistijd. Net zo min krijgt een professionele sporter extra vergoedingen voor overwerken op avonden of in weekenden. Doorbetaald verlof is op dezelfde wijze geregeld als voor normale medewerkers, maar er wordt meestal pas buiten het sportseizoen gebruik van gemaakt.

DuitslandDe belangrijkste professionele (team)sporten in Duitsland zijn voetbal, handbal, basketbal en ijs-hockey. Van deze sporten hebben alleen de spelers binnen het professionele voetbal zich ver-enigd in een belangenorganisatie. Deze Verein der Vertragsfussbalspieler (VDV) heeft collectieve afspraken gemaakt met de professionele clubs over de arbeidsomstandigheden en het hanteren van standaardcontracten. Naast de voetballers hebben ook de basketbalspelers zich verenigd, in de zogenoemde SP.IN. Deze organisatie heeft ruim 120 spelers uit de Basketball Bundes Liga (BBL) en heeft als ambitie een cao af te sluiten voor alle professionele basketballers in Duits-land. De BBL (league) onthoudt zich op dit punt echter van medewerking, omdat zij zichzelf geen

97Bijlagen

werkgever acht. De basketbalclubs hebben wel samen besloten tot gebruik van een standaard-contract.

In de regel zijn professionele sporters in Duitsland via een arbeidscontract van bepaalde duur verbonden met hun clubs. Dit contract is een zaak tussen speler en club en hoeft niet door de overkoepelende bond of competitie goedgekeurd te worden. Uitzonderingen daargelaten, mogen contracten twee keer verlengd worden in drie jaar tijd. In het contract staan meestal de algemene verplichtingen van beide partijen, de portretrechten en de betaling of extra beloningen. De spelers krijgen per jaar twintig dagen betaald verlof, net als gewone medewerkers in Duitsland.

Er is in Duitsland geen wettelijke definitie voor een professionele topsporter. In de regel wordt er vaak gesproken van sporters die kunnen leven van hun sportactiviteiten.

FrankrijkOmdat men van mening was dat het Franse Olympisch Comité niet bedoeld was als werkgevers-organisatie, werd in 1997 COSMOS opgericht met als doel de belangen voor alle werkgevers in de sportsector te behartigen. In 2005 speelde deze organisatie een belangrijke rol bij de totstand-koming van de eerst collectieve overeenkomst voor de gehele Franse sport (CCNS). Deze collec-tieve overeenkomst bepaalt in grote lijnen het wettelijk kader waarbinnen elke sport afzonderlijk haar regels kan bepalen. Daarbij worden voor de meeste sporten standaardcontracten gebruikt. Sommige sporten eisen medeondertekening door de overkoepelende bond. Deze contracten mogen in Frankrijk maximaal vijf seizoenen verlengd worden. De arbeidswet bepaalt de inhoud van deze contracten, maar de CCNS kan een aantal wijzigingen hierop aanbrengen.

De meeste professionele atleten worden vertegenwoordigd door algemene vakbonden of (soms) door een speciale spelersorganisatie. Van de belangrijkste professionele sporten – waar-onder voetbal, basketbal, rugby, volleybal, handbal, wielrennen en tafeltennis – is er alleen een spelersorganisatie die opkomt voor de belangen van professionele voetballers. Deze Union Nati-onale des Footballeurs Professionels (UNFP) heeft een aantal diensten, zoals verzekeringen en advies over belastingen voor haar spelers, maar onderhandelt ook met de clubs in de Ligue de Football Professionnel over de collectieve sportspecifieke afspraken.

ZwedenDe belangrijkste professionele sporten in Zweden zijn voetbal, ijshockey en basketbal. De spe-lers uit de hoogste voetbalcompetitie worden vertegenwoordigd door een belangenvereniging. Deze Svenska Fotbolspelare (SFS) onderhandelt met de Swedish Elite Football Association (SEF, namens de clubs) over collectieve afspraken. Begin 2009 bereikten beide organisatie overeen-stemming over de nieuwe cao voor de voetbalsector. Een opmerkelijke verbetering ten opzichte van de oude cao is dat nu ook de professionele voetbalspelers die geen lid zijn van de SEF, toch van dezelfde afspraken gebruik kunnen maken.

De meeste Zweedse topsporters zijn door middel van een regulier arbeidscontract voor een bepaalde periode verbonden aan hun club. Deze contracten hoeven niet door een overkoepelende bond goedgekeurd te worden. De contracten mogen onbeperkt verlengd worden. Binnen enkele sporten, zoals voetbal en ijshockey, zijn werkgevers en werknemers het eens geworden over het gebruik van standaardcontracten. Er is in Zweden geen wettelijke definitie voor de professionele topsporter, maar doorgaans geldt dat iedere sporter die een contract heeft met een sportclub waarbij hij in ruil voor het beoefenen van de sport betaling ontvangt, als professionele topsporter wordt gezien. Wat het doorbetaald verlof betreft, krijgt de professionele topsporter net zo veel dagen als elke werknemer in Zweden (doorgaans 25 dagen).

Een wereld te winnen98

SpanjeDe belangrijkste professionele sporten in Spanje zijn voetbal, basketbal, handbal en wielrennen. Binnen al deze sporten zijn collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten, waarbij delen van een standaardcontract zijn vastgesteld. Hierbij kan gedacht worden aan de duur van het contract, werktijden en bepaalde verplichtingen van beide partijen. Vaak wordt een apart tweede contract gebruikt voor het regelen van de portretrechten. Het contract betreft een bepaalde periode of het behalen van een bepaalde prestatie. In beide gevallen kan het contract onbeperkt vernieuwd worden. Voor aanvang van het seizoen moet het contract getekend zijn door de club en de speler, om vervolgens goedkeuring te krijgen van de overkoepelende bond. Pas hierna krijgt de speler een licentie om in een competitie uit te komen voor deze club. Het contract omvat dertig dagen betaald verlof, gelijk aan het gemiddelde voor ‘reguliere’ werknemers.

De vereniging die opkomt voor de belangen van voetbalspelers in Spanje, is de Asociación de Futbolistas Españoles. Dit is een kleine organisatie die vooral een gesprekspartner is tijdens de sociale dialoog met de Spaanse voetbalbond. Hetzelfde geldt voor de professionele wielrenners, die zijn aangesloten bij de Asociación de Ciclistas Profesionales.

Nieuw-ZeelandDe sportcultuur in Nieuw-Zeeland kent veel Engelse invloeden. Wat de organisatie van veel pro-fessionele sporten betreft, is ook sprake van Noord-Amerikaanse invloeden. De belangrijkste professionele sporten zijn rugby, cricket en voetbal. Deze drie sporten hebben elk een belangen-vereniging die opkomt voor de rechten van de spelers. Bij de rugbysport is dit de New Zealand Rugby Players Association. Zij hebben in onderhandeling met de Rugby Union een zeer gedetail-leerde cao afgesloten voor alle rugbyspelers in Nieuw-Zeeland, ook voor het nationale team de All Blacks. Daarin is onder meer afgesproken dat 32 procent van het spelerssalaris wordt gereser-veerd om ten goede te komen aan de Nieuw-Zeelandse rugbysport. Daarnaast is in de cao een salary cap (2 miljoen Nieuw-Zeelandse dollars) vastgelegd. Verder bestaat er een speciaal fonds dat de spelers helpt bij het opbouwen van hun pensioen.

De contracten van spelers in Nieuw-Zeeland worden bij de professionele sporten vaak met de league gesloten in plaats van met de clubs. De enige werkgever bij rugby is dan ook de New Zealand Rugby Union.

Noord-AmerikaDe grote Noord-Amerikaanse sportcompetities (NFL, NBA, NHL en MLB) worden gekenmerkt door een strakke organisatiestructuur. De teameigenaren (verenigd in de leagues) en de spelers (verenigd in een spelersvakbond, bijvoorbeeld de NBA Player’s Association) leggen contractueel vast op welke wijze zij gezamenlijk hun product aan de man brengen en hoe men met elkaar omgaat.

Deze afspraken worden voor een periode van enkele jaren vastgelegd in een Collective Bar-gaining Agreement (CBA). Deze CBA’s zijn bijzonder gedetailleerd en meestal enkele honderden pagina’s in omvang. Het ontstaan van de CBA’s is terug te voeren op een decennialange harde strijd tussen de teameigenaren en de spelers over het verdelen van de kosten en inkomsten. In dit machtsvertoon schuwen partijen het niet om periodiek het ultieme middel van een staking of een lock out te hanteren. Van een lock out is sprake wanneer niet de spelers maar de eigenaren besluiten om de competitie stil te leggen.

Tegelijkertijd bestond en bestaat er binnen het commerciële Noord-Amerikaanse sportmodel vanuit de winstgeoriënteerde eigenaren een sterke behoefte om onderlinge afspraken te maken

99Bijlagen

over het uniformeren van arbeidsvoorwaarden. Dit gebeurt met het oog op het beperken van de economische concurrentie tussen teams en daarmee op het versterken van de sportieve concur-rentie.

Een wereld te winnen100

BIJLAGE 4 Deelnemers expertmeeting 22 januari 2009

Expertmeeting Arbeidsverhoudingen TopsportersOrganisator: Werkgeversorganisatie in de Sport (WOS)Datum: 22 januari 2009, 15.30-20.00 uurLocatie: Hotel- en Congrescentrum Papendal

DeelnemersRené van den Burg, directeur WOSEric Lankers, beleidsadviseur juridische zaken WOSYves Kummer, voorzitter NL SporterAdam Bakker, bestuurslid NL SporterHetteke Frima, jurist NL SporterArno Havenga, medewerker NL SporterMarti ten Kate, programmamanager topsport NOC*NSFPeter de Bakker, senior fiscaal adviseur NOC*NSFTrinko Keen, voorzitter Atletencommissie NOC*NSFMarijke Fleuren, adjunct-directrice KNHBMark Boetekees, directeur FBOBabs Dubois-Van Kleef, advocate arbeidsrecht BrantjesVeerman AdvocatenFrank ter Huurne, advocaat arbeidsrecht LexenceSteven Jellinghaus, universitair docent sportrecht Universiteit van Tilburg en advocaat De Voort Hermes de Bont AdvocatenRonald Beltzer, universitair hoofddocent arbeidsrecht en sociaal zekerheidsrecht Universiteit van AmsterdamPieter Verhoogt, directeur Sport2B en docent sporteconomie Hogeschool van Arnhem en NijmegenHenk Strating, directeur HS-Arbeidsvoorwaarden BVMarieke Huber, senior beleidsmedewerker CAOP

101Bijlagen

BIJLAGE 5 Gesprekspartners sportsector

Persoonlijk gesprokenMaurits Hendriks, technisch directeur NOC*NSFJohan Wakkie, directeur KNHBMarijke Fleuren, adjunct-directrice KNHBJan Kossen, directeur KNZBMarcel Sturkenboom, directeur NeVoBoSjors Röttger, technisch directeur NHVFrank Berteling, directeur NTTBHans Meijer, directeur KNBSBHerman Ram, directeur Dopingautoriteit NederlandRob van der Horst, voorzitter Hockey Hoofdklasse CVHenk Reekers, voorzitter Federatie Eredivisie BasketballMichel Jansma, bestuurder FNV SportMark Boetekees, directeur FBO

Telefonisch gesprokenArno den Hartog, adjunct-directeur dienstverlening en tophockey KNHBHuub Stammes, directeur KNSBArie Koops, technisch directeur KNSBArjan Boonstoppel, manager topvolleybal NeVoBoHarjan van Dam, directeur KNWUMarco van den Brink, senior projectleider topsport KNZBJan Willem Jansen, medewerker topsport NBBKoen van Nol, topsportcoördinator BSBN en KNRBHans van Rijssel, topsportcoördinator NIJBJaap Wals, directeur KNGUKees Rodenburg, technisch directeur KNKVHans Goedings, hoofd BIMS (Bureau Internationale Militaire Sport)

Een wereld te winnen102

BIJLAGE 6 Gesprekspartners artiesten- en kunstensector

Pepijn ten Kate, vakbondsbestuurder FNV KIEMVincent Croiset, cao-onderhandelaar belangenorganisatie acteurs ACTLineke Burghout, secretaris werkgeversorganisatie dans DODWilbert Scheifes, altviolist RPhO en kaderlid FNV KIEMMarc van Heeteren, zanger Nederlands Kamerkoor en kaderlid FNV KIEMEdith Knopf, manager P&O AVROHenk Strating, directeur HS-Arbeidsvoorwaarden BVFred Kagie en Cees de Wildt, partners Altersum Adviseurs Arbeidsverhoudingen

103Bijlagen

BIJLAGE 7 Deelnemers topsportbijeenkomst 1 april 2009

Topsportbijeenkomst NL SporterOrganisator: NL SporterDatum: 1 april 2009, 16.45-21.00 uurLocatie: Huis van de Sport

DeelnemersMaurits Hendriks, technisch directeur NOC*NSFHenk Gemser, chef de mission NOC*NSFJeroen Bijl, hoofd topsport NOC*NSFJan Kossen, directeur KNZBJohan Wakkie, directeur KNHBArie Koops, technisch directeur KNSBArie Kauffman, directeur JBNEric Lankers, beleidsadviseur juridische zaken WOSYves Kummer, voorzitter NL SporterAdam Bakker, bestuurslid NL SporterArno Havenga, medewerker NL SporterMartijn van Hulsteijn, marktgroepmanager sport BMCEsther Wajer, senior consultant Capgemini

Een wereld te winnenProfessionalisering van de arbeidsverhoudingen

van beroepssporters in Nederland

De Nederlandse topsport is vooral gericht op talentontwikkeling en (internatio-nale) topprestaties. Dat is logisch: in de topsport draait het immers om win-nen en sporters willen op topniveau presteren. De laatste tijd groeit echter het besef dat een sporter de (wereld)top niet of nauwelijks meer op eigen kracht kan bereiken. De condities en randvoorwaarden waaronder de topsport wordt beoefend, zijn steeds meer bepalend voor de kans op succes. Niet alleen de sporttechnische aspecten maar ook de arbeidsverhoudingen van sporters zijn van belang. Heldere en evenwichtige arbeidsverhoudingen behoren tot het professionele topsportklimaat waar Nederland naar streeft.

Hoeveel sporters zijn er in Nederland voor wie de sportbeoefening een geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is? Hoe zijn de contractuele afspraken en arbeidsverhoudingen van beroepssporters momenteel geregeld? Wat ontbreekt er nog aan?

In Een wereld te winnen – professionalisering van de arbeidsverhoudingen van beroepssporters in Nederland beantwoordt de Werkgeversorganisatie in de Sport (WOS) deze vragen. Het rapport geeft een visie en aanbevelingen die kun-nen leiden tot een structurele verbetering van de arbeidsverhoudingen en de rechtspositie van beroepssporters. De ervaringen in aanverwante sectoren en in andere landen hebben daarbij als perspectief en voeding gediend.