Een weezenoproer in Rotterdam in het jaar 1809

15
 Een  Weezenopr oer te Rotterdam i n het jaar 1809 l ). Den  1 9 d e n  Jun i van het jaar 18 09 kwamen d e Regenten van het Burgerweeshuis te Rotte rdam de s avo nds om zeven uur in een extra-vergadering bijeen. In  de ze bijeenkomst bracht de praese s, Vade r J. E . Oudemans, een schr ijven ter tafel van de n Hee r van Teyli ngen, Bur gemeester dier  s tad. Deze missive was gesch reven ingevolge een aanschrijvin g van  de n Landdrost van Maasland, inhoudende, dat  Zijne  Majesteit, d e  Koning  van  Holland,  ter verdere executie van  zijn  decreet van Hooimaand  1808, den  Minister  stellig  had gelast alle jongelingen di e  den 16-jarigen  leeftijd  ha dd en bereikt en in Godshuizen werden opgevoed, voor den  l s t n  van Hooimaand naar Utr echt t e zenden. Den  volgenden dag  reeds  — den 20 sten  Juni — moest een  lijst, met d e namen der Rotterdamsche we ez en , die hiervoor in d e termen vielen,  bij den Burgemeester worden ingeleverd. Het  was niet de  eerste  maal, dat er een zoodanig schrijven was gekomen. Reeds in September 1806 was er door de Regenten een missive ontv ange n, di e denz elf den  geest  ademd e. Met groote m oeite had men toen nog kunne n voor kome n, dat d e we esj ong ens moesten vertrekken om soldaat te worden. O f  men het onheil n u weer van de h oo fd en der hun toevertrouwde pupillen  zou kunnen afwenden? De heeren b etwi jfeld en he t Toch  zou den zij een poging wagen. De Regenten Ou demans en J .  J. Chabot zouden den volgenden morgen naar den Burgemeester gaan, om voor het Rotterdamsche Weeshuis  vrijstelling  van den maatregel te vragen. Ze zou den d e  billijkheid  van hun verzoek hierop gronde n, dat het dec reet van 1808 alleen maar bet rekkin g had op he n, di e o pg evo ed werden in in ste lli ngen, welke gest eund werden uit  Rijks of Gemee nte kassen , wa t met het Rotterdamsche ) De  stukken  voor  dit artikel  berusten  in het archief van het  Burgerwees- huis  te Rotterdam. TIJDSCHRIFT  V.  GESCH. LAND-  EN  VOLKENK.  XXVIIIe  jaarg.  17

description

Artikel van J.M. Droogendijk in het Tijdschrift voor Geschiedenis, Land- en Volkenkunde 28 (1913), p. 257-271

Transcript of Een weezenoproer in Rotterdam in het jaar 1809

  • Een Weezenoproer te Rotterdam in het jaar 1809l).

    Den 19 d e n Juni van het jaar 1809 kwamen de Regenten van het Burgerweeshuis te Rotterdam des avonds om zeven uur in een extra-vergadering bijeen.

    In deze bijeenkomst bracht de praeses, Vader J . E. Oudemans, een schrijven ter tafel van den Heer van Teylingen, Burgemeester dier stad. Deze missive was geschreven ingevolge een aanschrijving van den Landdrost van Maasland, inhoudende, dat Zijne Majesteit, de Koning van Holland, ter verdere executie van zijn decreet van Hooimaand 1808, den Minister stellig had gelast alle jongelingen die den 16-jarigen leeftijd hadden bereikt en in Godshuizen werden opgevoed, voor den l s t e n van Hooimaand naar Utrecht te zenden.

    Den volgenden dag reeds den 20 s t e n Juni moest een lijst, met de namen der Rotterdamsche weezen, die hiervoor in de termen vielen, bij den Burgemeester worden ingeleverd.

    Het was niet de eerste maal, dat er een zoodanig schrijven was gekomen.

    Reeds in September 1806 was er door de Regenten een missive ontvangen, die denzelfden geest ademde. Met groote moeite had men toen nog kunnen voorkomen, dat de weesjongens moesten vertrekken om soldaat te worden.

    Of men het onheil nu weer van de hoofden der hun toevertrouwde pupillen zou kunnen afwenden? De heeren betwijfelden het!

    Toch zouden zij een poging wagen. De Regenten Oudemans en J . J . Chabot zouden den volgenden morgen naar den Burgemeester gaan, om voor het Rotterdamsche Weeshuis vrijstelling van den maatregel te vragen. Ze zouden de billijkheid van hun verzoek hierop gronden, dat het decreet van 1808 alleen maar betrekking had op hen, die opgevoed werden in instellingen, welke gesteund werden uit Rijks- of Gemeentekassen, wat met het Rotterdamsche

    ') De stukken voor dit artikel berusten in het archief van het Burgerwees-huis te Rotterdam.

    TIJDSCHRIFT V. G E S C H . , L A N D - EN VOLKENK. XXVIIIe jaarg. 17

  • Burgerweeshuis niet het geval was. Verder zouden ze wijzen op den te verwachten tegenstand van de jongens, die wel tot den zeedienst, maar niet tot den landdienst genegen waren. Ook zouden ze zijn Eiel Groot Achtbare er opmerkzaam op maken, dat zij de Regenten bij uitvoering van het besluit, niet zouden kunnen voldoen aan den last, hun gegeven door de weldoeners en oprichters van het Weeshuis, om nl. de kinderen tot gezeten burgers op te voeden. De burgerij zou dit den Regenten ongetwijfeld ten kwade duiden, en deze zouden dan weieens de onschuldige slacht-offers kunnen worden van een ongenoegen, daarover opgevat".

    Om voor dit laatste alvast gevrijwaard te zijn, zouden de twee afgevaardigden den Burgemeester vragen, om, wanneer er aan het verzoek tot vrijstelling niet kon worden voldaan, zulk een richting aan de zaak te geven, dat het ter kennis van de burgerij gebracht werd, dat de overbrenging van de weezen in 's lands dienst niet het werk van de Regenten was, maar een onderwerping aan hooger orde, welke zij niet mochten, noch konden weerstaan."

    Het is niet onmogelijk, dat n of meer der Regenten het voor-stel deden, om te weigeren gevolg te geven aan de aanschrijving. In de zeer breedvoerige notulen van deze vergadering en de daarop-volgende is daarvan echter niets te bespeuren. En mag er een enkele van de negen Buitenvaders dit zijn de Regenten al met dit voorstel gekomen zijn, dan zal hem door zijn medeleden wel aan het verstand gebracht zijn, dat de aanneming daarvan voor hen wel eens zeer onaangename gevolgen zou kunnen hebben, terwijl de weezen er toch niet mede gebaat zouden zijn.

    In ieder geval kwam men tot overeenstemming over de houding, die men verder in deze zaak zou aannemen. Men zou de lijst inleveren als de Burgemeester niet op hun verzoek inging. En dat de heeren Oudemans en Chabot nul op het request zouden krijgen, de Regenten waren er al zoo van overtuigd, dat de Schoolmeester Maan alvast gelast werd een lijst op te maken van al de jongens boven de zestien jaar. Achter den naam moest hij de in het oog-loopende gebreken vermelden.

    Hiermede eindigde de eerste vergadering, die naar aanleiding van het Burgemeesterlijk schrijven gehouden werd. Voor de zaak goed en wel haar beslag gekregen had, zouden de heeren er nog een-en-twintig moeten houden!

    Zooals ze wel vermoed hadden, leverde het bezoek bij den heer van Teylingen niet veel op. Het schrijven van den Landdrost was zoo stellig geweest, dat er niets aan te veranderen viel. De lijst moest opgemaakt en ingeleverd worden. Het eenige, wat de Vaders

  • hadden weten te bereiken, was, dat de Burgemeester den Landdrost met de bezwaren en bedenkingen van de Regenten op de hoogte zou brengen.

    Nog denzelfden avond den 205t*n Juni kwamen de Regenten te zamen om de lijst op te maken. Zij telde 104 namen.

    Bij deze lijst werd de volgende missive gevoegd: Wij houden ons in onze qualiteit van Vaders Regenten niet

    responsabel voor de gevolgen, die uit deze afgevorderde opgave mochten voortvloeien, voor ons zelve overtuigd zijnde, dat wij, ingevolge onze Vaderlijke verplichting (onderstreept) datgeene hebben gedaan, dat ons de omstandigheden der zaak toeliet en zullen van de maatregelen, die vervolgens zullen genomen worden, stilzwijgende aanschouwers zijn, teneinde ons verder onverantwoordelijk te stellen voor ons geweten, de Burgerij en onze weezen."

    Hoewel de Regenten besloten hadden de zaak voorloopig voor de weezen geheim te houden, was er toch al het een en ander van uitgelekt. Staande de vergadering kwamen reeds zeven jongens vragen het huis te mogen ontlasten. Ze hadden bij geruchte ver-nomen , dat zij soldaat zouden moeten worden en wilden liever hun handwerk blijven uitoefenen.

    Daar zaten de Vaders al in een moeilijk parket. Botweg weige-ren wilden ze niet, daar de jongens dan misschien namen, wat ze niet krijgen konden. Toestaan ging echter nog minder, want wat ze deze zeven gaven, zouden de anderen ook komen vragen. De waarheid van het gerucht ontkennen deden zij niet, evenmin als het bevestigen. Ze zonden de jongens weg met de verzekering van de voortdurende zorg der Regenten voor het welzijn der kinderen en de mededeeling, dat zij thans geen besluit konden nemen omtrent het verzoek tot ontslag, daar de vergadering niet voltallig was. Vier van de negen Regenten Ledeboer, Van Charante, Ellinkhuyzen, en Blom waren nl. afwezig.

    Natuurlijk ging het als een loopend vuurtje door het Weeshuis, dat de Vaders niet ontkend hadden, dat de jongens soldaat moesten worden. De ontsteltenis door dit bericht veroorzaakt was buiten-gewoon groot. Den 25 s t e n Juni, op een Zondag, kwamen de Re-genten daarom uitgezonderd Vader Ledeboer ten huize van Vader Oudemans bijeen om te beraadslagen wat hun te doen stond. De blijkbare weerzin en de aan wanhoop grenzende droefheid" deed de heeren een zeer onderdanig gesteld request aan den koning zenden, dat door allen onderteekend werd. Een copie van dit re-quest werd naar den Minister van Oorlog gezonden, een ander door den Voorzitter en Vice-Voorzitter den volgenden dag aan den Land-drost van Maasland ter hand gesteld.

  • Om de gemoederen der knapen wat te bedaren, besloten de Re-genten tevens een aanspraak tot de weezen te houden. Bij afwezigheid der heeren Oudemans en Chabot, die naar Den Haag waren, werd deze toespraak door vader Van Charante gehouden. Zij luidde als volgt :

    Kinderen 1 Het is U allen bekend, dat alle de jongens in de Godshuizen van alle gezindheeden en in alle steden des Koninkrijks, welke den ouderdom van 16 jaren en daarboven hebben bereikt zijn opgeroepen voor de Koninklijke Kweekschool en van meer dan eene stad zijn zij reeds daarheen vertrokken. Daar velen uwer geen lust hebben voor den dienst, zo begrijpen de vaders zeer wel, dat hun deze tijding heeft bedroefd. Wij hebben, als Uwe Vaders, alle pogingen aangewend, om U daarvan te bevrijden en had de Heer Burge-meester het mogen doen, gaarne zou hij U van den dienst verschoond hebben gezien, maar noch Zijn Edel Groot Achtbare, noch de Heer Landdrost vermogen zulks, daar 's Konings bevel het tegendeel ten stelligste vorderde.

    Wij hebben ons dan tot Zijne Majesteit zelve gewend en schoon het misschien ons kwalijk zal genomen worden, hem gebeeden, om U onder ons bestuur en aan uw handwerk te laten; wij wenschen dat Zijne Koninklijke Majesteit onze bede zal gehoor geeven, doch wij hebben geen grond om U daarvan iets te beloven.

    Kinderen, Zijne Majesteit denkt geheel anders als gij over den Mi-litairen Stand; zelf een krijgsman zijnde, is deze stand bij hem in de hoogste achting, hij beschouwt den krijgsdienst als een weg waarop men roem, eer, bevordering en grootheid kan inoogsten en hij oordeeld U waarlijk dienst te doen met U daartoe op te leiden en, in zijne kweekscholen te bekwamen.

    Wij weten niet, welke de uitslag onzer pogingen zal zijn, doch zo die mochten mislukken en gij geroepen wierd om naar het Kweekschool te vertrekken, zo raden wij U , lieve kinderen, onder-werpt U aan de schikkingen der Voorzienigheid en aan het bevel van Uw Koning; maakt U zelve niet ongelukkig door een nutte-looze en voor U verderfelijke tegenstand, maar bemoedigd U daar-mede, dat, waar, en in wat stand gij U moogt bevinden, gij onder het oog en bewaring zijt van God, den Vader der Weezen en dat, zo gij U godsdienstig, deugdzaam en getrouw aan Uwe plicht gedraagt, hij U niet zal verlaten, maar Zijne bescherming verleenen.

    Gedraagt U , hoe de zaak uitvalle, als brave weesjongens en wij zullen altoos Uwe liefhebbende Vaders zijn."

    De uitwerking van deze toespraak was een geheel andere, dan de Regenten er zich van hadden voorgesteld. De jongens hadden het wel begrepen: de Vaders hadden zelf niet de minste hoop, dat

  • de Koning hun verzoek zou toestaan. De wanhoop en droefheid waren nog grooter geworden. Bij sommigen was er echter een geest van verzet wakker geworden. Nog denzelfden avond ont-braken er op het avondeten niet minder dan 16 knapen. Den volgenden avond 27 Juni belegden de Regenten een extra vergadering om hun houding te bepalen. Ze kwamen overeen de jongens bij voorkomen, niet aan te houden."

    De Burgemeester wist in den morgen van den 27 s t e n reeds, dat er jongens uit het Weeshuis waren ontvlucht. De Voorzitter der Regenten werd daarom ten Stadhuize ontboden, waar hem de namen der jongens gevraagd werden. Daar de heer Oudemans deze niet alle kende, brachten de Vaders Van Charante en Kooy de lijst met de namen der knapen den 28 s t e n ten Stadhuize.

    De ontvangst was niet zoo heel vriendelijk. Zijn Edelachtbare had van de aanspraak gehoord en vroeg nu, of de Heeren soms eenige aanleiding tot dit wegloopen gegeven hadden. Natuurlijk ontkenden zij dit ten sterkste. Ze hadden integendeel al hun best gedaan de jongens met hun lot te verzoenen. Met dit antwoord was de Burge-meester echter niet tevreden. Hij verlangde bij herhaling en ten sterkste om de gehouden aanspraak in scriptie te mogen hebben". Hoewel de Regenten eerst niet heel gewillig waren om aan dit verzoek te voldoen, stelden ze den Burgemeester ten slotte de toespraak ter hand, daar ze zelfs den schijn wilden vermijden van niet goed gehandeld te hebben.

    Intusschen ging de uittocht der Weezen maar geregeld door. Geen avond ging voorbij of er ontbraken er weer n of meer op het appel.

    De Burgemeester, die hiervan goed op de hoogte bleef, schreef den Regenten, dat zij moesten zorgen, dat dit wegloopen ophield en dat zij de gevluchte jongens weer moesten terugbrengen.

    Vooral dit laatste was gemakkelijker gezegd dan gedaan. De heeren voelden er zich dan ook zoo bezwaard over, dat zij staande de vergadering, die ze den 30 s t e n Juni over dit schrijven hielden, drie hunner de leden Oudemans, Chabot en Blom naar den Burgemeester afvaardigden. Deze stelde de Heeren gerust; zoo letterlijk moesten ze zijn schrijven niet opvatten. Hij noodigde ze uit op den ingeslagen weg voort te gaan, en de weggeloopen weezen niet op te sporen, daar hij vreesde dat ze anders allen zouden vluchten.

    Uit dit antwoord van den Burgemeester, dat geheel in tegen-spraak was met zijn schrijven, blijkt wel, dat ook hij niet wist, hoe de zaak tot een goed einde te brengen.

    Naast de ernstige zijde der zaak ontbrak ook het vermakelijke element niet.

    Den 3 d e n Juli moest Vader Van Charante bij den Burgemeester

  • 2&2

    komen, omdat deze vernomen had, dat de weggeloopen jongens des nachts met wapenen in het Weeshuis kwamen en dat degenen, die er nog waren, ook wapenen in het gebouw hadden verstopt. V a -der V a n Charante ontkende zoowel van het een als het ander de mogelijkheid. De heeren hielden toch echter weer een vergadering over het geval. Allereerst werden de mannen, die het weten kon-den dit waren de Binnenvader en de Schoolmeester - onder-vraagd. Beiden achtten de onderstelling van den Heer van Tey-lingen ongerijmd. Hoewel de Regenten voor zich zelf nu wel overtuigd waren, gingen ze toch opdat hun maar geen enkel verzuim ten laste gelegd zou kunnen worden zelf op nader onderzoek uit. De deftige heeren doorzochten het groote gebouw i n alle hoeken en gaten, zelfs

    de bedden werden onderzocht, maar alles zonder eenig succes. Toch was het nog mogelijk, dat de contrabande verborgen was in het kastje of in de kist, die iedere jongen bezat. Deze waren echter op slot en de sleutels werden door de knapen zelf bewaard. Deze bewaarplaatsen waren de heiligdommen van de jongens, waaraan de de Regenten niet dan in de dringendste noodzakelijkheid raakten. Die noodzakelijkheid bestond nu echter: de heeren moesten uit volle overtuiging aan den Burgemeester kunnen zeggen, dat er voor zijn vermoeden geen enkele grond had bestaan. Om geen tegenstand te ontmoeten, werd er besloten dit onderzoek tot den volgenden dag uit te stellen. De kleine jongens waren dan naar school en de grootere naar hun werk. Den volgenden morgen brak de smid met vaardige hand alle kisten en kasten open. I jverig werd alles door-snuffeld en daar werd zoo waar een pistool gevonden. Alras bleek het zoo defect te zijn, dat het totaal ongevaarlijk was. E r k w a m echter nog meer voor den dag. Bij Maarten Zwanenburg werd een kruithoorn met wat kruit aangetroffen en uit de kist van Thomas Verwoert kwamen twee oude sabels te voorschijn. W a t de geluk-kige bezitter van deze bloeddorstige voorwerpen er mee van plan was, konden de Regenten niet onderzoeken, daar deze het Weeshuis reeds ontlast had. Maarten Zwanenburg een gebrekkig jong-mensen, die zeker niet in de termen zou vallen om soldaat te wor-den moest echter komen vertellen, op welke wijze hij aan het kruit gekomen was. Hij vertelde, dat hij het reeds drie jaar in zijn be-zit had en het bij den Boezem had gevonden.

    Intusschen naderde de dag of beter gezegd de nacht waarop de jongens vervoerd zouden worden. Den 3 d e n J u l i k w a m er een schrijven van den Landdrost, om alle jongens, uitgezonderd die met lichaamsgebreken, gereed te houden. Den 6 d e n kwam er een schrij-ven van den Burgemeester van denzelfden inhoud.

  • Toch duurde het nog een week voor het vertrek zou plaats vin-den. A l dien tijd hadden de jongens, die wilden vluchten, daartoe ruimschoots gelegenheid. Nog een ander nadeel was er aan dit tal-men verbonden. Avond aan avond zag het voor het gebouw in de Groudsche Wagenstraat zwart van de Rotterdamsche burgers. Deze konden zich vrij met de weezen onderhouden, daar de toegang tot het gebouw voor iedereen vrij stond. De groote deuren van de .poort" stonden den geheelen dag wijd open. Iedereen kon binnen loopen en op de plaats" zijn dorst lesschen aan de bierpomp, die zich tusschen de jongens- en meisjesplaats bevond.*) Deze onbelemmerde conversatie tusschen de weezen en de burgers had langzamerhand, na de oorspronkelijke wanhoop, waaraan de jongens ten prooi waren, een geest van verzet wakker geschud, die zoowel den Regenten als den Burgemeester nog heel wat onaangenaams zou bezorgen. De Bur-gemeester had wel gedreigd, dat hij het weeshuis zou sluiten", maar hij had dit dreigement niet ten uitvoer gebracht, zoodat de jongens vrijelijk van alle zijden konden worden opgestookt.

    Den 13 d e n Juli kwamen de Vaders des middags om vier uur weer te zamen.

    De voorzitter deelde mede, dat de jongens, volgens schrijven van den Burgemeester, den volgenden nacht om 4 uur zouden vertrekken met de Delftsche schuiten, welke tegen dien tijd in de Vest zouden liggen.

    Om te voorkomen, dat de knapen alarm zouden maken, kreeg Van Asperen, de timmerman, de opdracht om het touw van de luiklok af te snijden.

    Bij de Walensteeg, die het Weeshuis ten Westen begrensde, lagen twee groote hoopen steenen. De Regenten hadden den Burgemeester hierop gewezen en deze had beloofd, dat ze opgeruimd zouden worden. Wat evenwel niet gebeurde!

    De heer van Teylingen had den Regenten verzocht den nacht in het gebouw door te brengen. Dit hadden ze echter geweigerd: ze konden er niets doen", en een mogelijke aanspraak zou weer ver-keerd uitgelegd kunnen worden. Ze besloten ten huize van Vader Blom den nacht door te brengen.

    ') Dit bierhuisje is pas in den tegenwoordigen tijd verdwenen, hoewel het al lang niet meer als zoodanig dienst deed. Het bier, dat gratis aan de burgers verschaft werd en ook door de weezen gedronken werd, was zooge-naamd dun" bier. Deze biersoort droeg ook wel den naam van scharrebier, omdat zij bij gedroogde scharretjes gedronken werd.

  • De Binnenvader, Vroomman, moest natuurlijk op de hoogte gebracht worden. H e m werden nog een vijftal personen terzijde gesteld, nl . van de inwonende suppoosten: de Schoolmeester M a a n , en de Portier Heron en van de uitwonende de Boekhouder Vermeulen, de T i m -merman V a n Asperen en de Kleermaker Janssen.

    Des nachts om n uur werd er aan de poort geklopt. Een sergeant en een korporaal, vergezeld door een hellebaardier, meldden zich aan om de jongens te halen. Op de vraag of ze gereed waren te vertrekken, antwoordde de Binnenvader, dat ze allen op de slaapzaal waren , dat het hem bedenkelijk voorkwam zich zonder meer adsistentie daar op te begeven, maar dat hij genegen was ze te openen. De mannen stapten het plein over naar de westzijde van het pand. De slaapzaal lag en ligt nog boven het school-gebouw en zag met een aantal ramen op de plaats uit. De jongens, die allen wakker waren en hoe is nooit duidelijk geworden van hun aanstaand vertrek op de hoogte bleken, stonden allen voor de ramen.

    Door Vader Vroomman en Baas Heron werd nu van buitenaf revraagd ol vrrwi l l ig wilden m^-jaan. Hoe er ook aange-

    drongen werd, ze antwoordden eenparig: neen. Onder deze omstandigheden durfden de militairen de slaapzaal

    niet betreden en er zat voor hen niets anders op dan den Burge-meester rapport van hun bevinding te brengen.

    X a een uur ongeveer keerden ze terug, vergezeld door de Schouten Schoor en V a n Loon en den Commandant der Hellebaardiers.

    Een groot deel der jongens had dit uur benut om te vluchten. Den vorigen nacht hadden zij reeds op het privaat de tralin uit het luchtgat gebroken o m , als de nood aan den man k w a m , te kunnen vluchten. Dit was echter ontdekt en nog denzelfden dag had Vader Ledeboer er voor gezorgd, dat de gemaakte opening weer werd afgesloten. Er was een kruisijzer in aangebracht, dat met 16 krammen in den muur bevestigd was. De sterke jongenshanden braken de versperring met geweld u i t , en door de ontstane opening kropen sommige weezen in de goot. Onder zich hadden ze de smalle Walensteeg. Enkelen der moedigsten lieten zich vallen en zetten voor hun makkers houten ribben omhoog, waarlangs deze zich lieten afglijden. '

    Toen de beide militairen met de hun toegevoegde versterking weer op de Plaats verschenen, waren de jongens, van wie de tegenstand voornamelijk uitging, verdwenen. D i t , gevoegd bij het meerdere overwicht, dat de schouten en de commandant der hellebaardiers op de knapen hadden, was waarschijnlijk de oorzaak, dat deze een toestemmend antwoord gaven, toen de nog aanwezige jongens uit naam

  • van den Burgemeester gevraagd werd, of ze vrijwillig wilden meegaan. Vader Vroomman liet ze nu naar beneden komen. Meester Maan

    schreef de namen op. Er bleken er nog 32 over te zijn. Hierbij voegden er zich nog vijf, die reeds door de Walensteeg waren ont-vlucht, maar weer waren teruggekeerd.

    Na een kort afscheid van het personeel van het Weeshuis ver-trokken de jongens naar de schuiten. Het scheen dus, alsof deze 37 althans 's Konings rok zouden dragen. Zoover was men echter nog lang niet. Toen de jongens aan boord waren, namen de toege-stroomde burgers een dreigende houding aan en vorderden hun weezen terug. De sergeant werd zoodanig mishandeld, dat hij vluchtte. De schouts en de commandant der Hellebaardiers, die de opgezweepte menigte tot rede wilden brengen, moesten eveneens hun heil in een overhaasten aftocht zoeken. De steenen, die de Burgemeester vergeten had te laten opruimen, waren welkome projectielen in handen van het volk. De korporaal werd er zoodanig door getroffen, dat hij een bloedende wond aan het hoofd opliep.

    Er was dan ook nog maar een korten tijd verloopen, toen de jon-gens met den korporaal, die door Vader Vroomman verbonden werd, in het Weeshuis terugkeerden. Van de 37 waren er echter weer verschillende verdwenen, die hadden gezien, dat het nu mee-nens werd en het daarom maar beter oordeelden, niet naar het Wees-huis terug te keeren.

    Zooals we weten, brachten de Regenten de nacht door ten huize van vader Blom. Zeven van de negen leden waren aanwezig: Le-deboer en Van Charante ontbraken, de eerste wegens zijne hooge jaren, de tweede uithoofde ongesteldheid.

    Om half twee waren zij bijeengekomen en om drie uur kregen zij de eerste tijding van het oproer, in den vorm van een briefje van den Burgemeester, gezonden aan het adres van Vader De Prill . Daar deze niet tehuis was, hadden zijn huisgenooten den boodschap-per, een hellebaardier, doorgezonden naar de woning van den Heer Blom.

    Het in groote haast en hier en daar onduidelijk geschreven briefje luidde als volgt:

    Mijnheer,

    Hetgeen ik gevreesd hebbe, is gebeurt: de absentie der Heeren Regenten niettegenstaande mijne ernstige representatin heeft de ordre dwaaslijk doen excuteeren: alles is in het Weeshuis in rep en roer. Het doet mij leet dat mijn verzoeken op de billijkste gronden gedaan en met de krachtigste motiven geappuieert zoo weinig ingang

  • hebben gevonden. Ik treede dadelijk na het raadhuis en hebbe nodig geoordeeld UEd. en door U aan de andere Hn. van dit gebeurde kennis te geven. In de grootste haast.

    Uw Dw. D. H Juli 1809. H . VAN TEIJLINGKN.

    Het volgend antwoord, dat evenals het schrijven van den Bur-gemeester wemelde van vreemde woorden, werd den wachtenden boodschapper meegegeven.

    De inhoud van UEd. billet communiceer ik op de ontvangst aan mijne mederegenten, wij vernemen het bericht met leedwpzen. Wij hebben hedenavond van onzen kant alle noodige precautin gebruikt om alle bewegingen te voorkomen en dachten alles te rechter order gesteld: Onze presentie zoo als de Commissie UEd. heeft gezegd, kan daar niets doen; tegen zulk een menigte valt niet te redeneeren ons zelve te exponeeren kan niet van ons gevorderd worden."

    Dit antwoord scheen den Burgemeester niet in alle deelen te bevredigen. A l heel spoedig kwam er ten minste een schrijven terug, waarbij twee of drie Regenten werden uitgenoodigd op het Stadhuis te komen. Ze besloten allen te gaan. De ontvangst was eenigszins koel. Nadat de Burgemeester meegedeeld had, dat hij de Schouten en den Commandant der Hellebaardiers tot onderzoek naar het Weeshuis gezonden had, konden de Heeren Regenten buiten staan. Dit buiten staan herhaalde zich nog eenmaal. Toen de tijding kwam, dat de jongens op weg waren naar de schuiten konden de Regenten vertrekken; echter niet, voordat de Burge-meester hen nog eens op fermen toon" er aan herinnerd had, dat zij voor al het gebeurde verantwoordelijk gesteld zouden worden.

    Het was ruim vier uur toen de Heeren het Stadhuis verlieten en zich weer naar de woning van Vader Blom begaven, waar zij tot half zes bleven.

    Van het tooneel, dat zich bij de schuiten had afgespeeld, bleven zij dien nacht onkundig.

    Dit alles was gebeurd in den nacht van den 13 d e n op den 14 d e n

    Juli. De daaropvolgende nacht ging kalm voorbij, maar van den 15 d e n op den 16 d e n vonden er weer wanordelijkheden plaats. Het gat, dat de jongens in het privaat gemaakt hadden, was den volgenden dag reeds weer gedicht, nu niet meer door ijzeren bouten f maar door een deur, die van af de buitenzijde door schooren gestut werd. Zoo meende men het ontvluchten onmogelijk gemaakt te hebben. Door de burgers werden echter in bovengenoemden nacht

  • de schooren weggenomen, waarna de jongens de deur in de goot wierpen, op het dak klommen en de klok gingen luiden. Daarna vernielden zij een raam aan de zijde van de binnenplaats en lieten zich aan hun beddelakens naar beneden zakken, waarna zij nog allerlei baldadigheden bedreven.

    Natuurlijk waren de Regenten weer alles behalve te spreken over deze nachtelijke buitensporigheden der weezen. Straf opleggen ging echter slecht: het was moeilijk de belhamels er uit te zoeken en bovendien zouden de verbittering en onrust er nog door toenemen. De Heeren beproefden weer door een toespraak wat olie op de golven te gieten. Deze toespraak luidde als volgt:

    Het is met de innigste droefheid, dat de Vaders de verregaande ongeregeldheden, die sedert eenige dagen en bijzonder dezen nacht hebben plaats gehad, vernomen hebben, waardoor zij de Vaders heb-ben buiten staat gesteld hun gedrag, gelijk zij tot hiertoe gedaan hebben, bij de Regeering te kunnen verdedigen, daar zij tot nu toe alles wat in hun vermogen was, hebben aangewend om de kinderen te bevrijden; zij bedroeven zich daarover te meer, omdat de kinde-ren langs dien weg, hoe langer hoe meer arbeiden, om zich zelf ongelukkig te maken en vermanen uit dien hoofde allerernstigst, zich stil en rustig te gedragen, daar zij anders niet zullen kunnen voor-komen, de maatregelen die bij de Regeering genomen zullen worden om de rust te herstellen, waartoe zij reeds dezen dag door den Burge-meester zijn onderhouden, maar die op voorspraak der Vaders voor dit oogenblik zijn uitgesteld, maar zeker, wanneer zulks nog eenmaal wordt aangevangen, zullen worden uitgevoerd".

    Welke de maatregelen waren, die de Burgemeester gedreigd had, te zullen nemen, is niet recht duidelijk. Ik denk voor het naast, dat de Regenten hier een klein leugentje om bestwil" gebruikten om de schrik er bij de jongens wat in te brengen. Bij het onder-houd toch, dat de Bestuurders van het Weeshuis naar aanleiding der laatste ongeregeldheden met het hoofd der stad gehad hadden, was met geen enkel woord van maatregelen tegen de jongens gerept.

    De waarheid was, dat de Regenten den Burgemeester hadden gevraagd of deze geen maatregelen wist te beramen ..opdat de orde weer terugkeerde". Zijn Edele kon geen anderen raad geven, dan het gat te laten repareeren en de klok weg te nemen. Tegelijk greep hij de gelegenheid weer aan den heeren te verwijten, dat ze in den nacht van den 13 d e n op den 14 d e n Juli niet in het Weeshuis aanwezig geweest waren. Ook schijnt het, dat de Burgemeester bij dit of een vorig onderhoud twijfel had uitgesproken omtrent de deugdelijkheid, waarmee het gat in het privaat was afgesloten. De

  • Regenten achtten zich ten minste verplicht een teekening over te leggen, van de wijze, waarop het ijzer was bevestigd geweest" !

    Of het aan de toespraak te danken was, f aan de mededeeiing, dat de weezen den eerstvolgenden nacht niets te vreezen zouden hebben, wagen wij niet te beslissen, maar in ieder geval ging de nacht rustig voorbij.

    Het kabaal had van Zaterdag op Zondag plaats gevonden. Den volgenden avond, des Maandags 7 uur, moesten al de Regenten ten stadhuize komen. Behalve den Burgemeester, met wien ze al zoo-veel conferenties gehouden hadden, vonden ze daar aanwezig: den Landdrost, den Quartierdrost, de Wethouders, de Secretarissen, den geheelen raad en de officieren van de Burgelijke en Militaire macht.

    Heel wat autoriteiten moesten er dus aan te pas komen, om een troepje onwillige jongens tot rede te brengen. Allereerst werd een schrijven van Zijne Majesteit voorgelezen, waarin deze zijn hooge onte-vredenheid te kennen gaf over den loop der zaken, er tevens op wijzend, dat hij, met zijn maatregelen alleen bedoelde de invoering der conscriptie te voorkomen. Vervolgens gaf de Landdrost den Regen-ten order de kinderen, die nog in het Weeshuis waren, er te houden, terwijl ze tevens de jongens nog eens moesten toespreken.

    Den volgenden middag half twee kwamen de Quartier-Drost, Wet-houder Van der Heim en een tweetal Raadsleden in het Weeshuis. In de eetzaal sprak de Drost de jongens toe, waarbij hij er vooral op wees, dat zij goed behandeld zouden worden en op bevordering konden hopen.

    Na veel gepraat en nadat door den Drost f 10 reisgeld en door de Regenten een vol uitzet was beloofd, verklaarden de jongens eindelijk met veel aandoening en tranen m de oogen zich te zullen onderwerpen".

    Direct moesten ze nu vertrekken. In een drietal wagens werden ze onder geleide van eenige gendarmen vervoerd.

    Geen hand werd er nu uitgestoken om het vertrek te beletten. Wel was er een menigte volk op de been, maar het geheele gebouw was door militairen omringd, zoodat het dwaasheid geweest ware, verzet te plegen. Bovendien waren de grootste belhamels, waar-onder een zekere De W i t , of Dries de Mop, zooals hij algemeen genoemd werd, achter slot en grendel gezet. Van de 104 knapen, wier namen op de lijst stonden, bleken er slechts 23 aanwezig te zijn. Een vrijwilliger, Willem Barendswaard, die al spoedig 16 jaar moest worden, maakte de twee dozijn vol. Zeven werden er den 2isten r e e ( j g teruggezonden, daar zij ongeschikt bleken voor den dienst.

    Van de gevluchte jongens keerden er af en toe nog enkelen in het Weeshuis terug, zoodat er in twee zendingen enkele dagen later nog

  • een twintigtal vertrokken, en dus in het geheel 44 jongens naar Utrecht opgezonden werden. Van deze laatste twintig werden er weer zeven afgekeurd, zoodat er in het geheel 30 weezen in 's Konings dienst bleven.

    Behalve n, Dirk Meyer, schijnen ze zich al spoedig in hun lot geschikt te hebben. In een schrijven aan de Regenten in het begin van Augustus meldden ze tenminste, dat zij het goed hadden. Tevens verzochten ze om de f 20, die hun door den Landdrost waren beloofd, maar niet gegeven !). De heeren waren zoo blij, dat de geheele onverkwikkelijke geschiedenis achter den rug was, dat zij de belofte van den Drost maar tot de hunne maakten, te meer, daar zij wel begrepen, dat de jongens anders lang op de hun toegezegde som zouden kunnen wachten. Van Asperen, de timmerman, kreeg de opdracht zich naar Utrecht te begeven om aan de jongens het geld te brengen.

    In de Regentenvergadering van 10 Augustus bracht deze verslag uit van zijn reis en kon hij tot genoegen der Vaders meedeelen, dat de jongens, uitgezonderd dan Dirk Meyer, vroolijk en opgeruimd waren.

    De namen den 30 jongens waren de volgende: L. Gerrit van Batenburg. 16. Teunis Schenk. 2. Dirk Meyer. 17. Jan Gobertus. 8. Huibert Sluyter. 18. Frans de Keyzer.

    Leendert Rijsdam. 19. Hendrik van Coldem. 5. Leendert Holschraay. 20. Izac van Goudoever. 6. Jan van Sijn. 21. Gerrit van Savooyen. 7. Karei Stark. 22. Jacobus Bakker. 5. Jan Verhoef. 23. Aart Schilt. '. Willem van der Palm. 24. Pieter Witmar.

    10. Hendrik Kersteman. 25. Antony Jacques. 11. Willem Bartijn. 26. Hendrik Lindeman. 12. Fredrik van Aken. 27. Jan Breda. 13. Willem Robbers. 28. Ruth Vergeer. 14. Jan Kersteman. 29. Teunis Trim. 15. Hermanus Schoenmeyer. 30. Stephanus van der Linden

    Over de verdere lotgevallen van de weezen, geven de bescheiden in het Weeshuis natuurlijk niet veel licht. A f en toe vinden we

    ') In de toespraak van den Drost tot de jongens was slechts sprake geweest van f 10. In hnn schrijven vroegen ze echter om de beloofde f 20, zoodat hier f een schrijffout moet schuilen f de Drost later zijn toezegging ver-dubbeld heeft.

  • nog vermeld de uitkeering van een deel of van het geheele legaat Doens, maar voor haast allen loopen deze uitkeeringen slechts tot 1812, zoodat wij wel als vaststaand mogen aannemen dat het allergrootste deel zijn graf gevonden heeft op de sneeuw- en ijs-velden van den barren Russischen winter.

    Omtrent no. 27, Jan Breda, vonden wij aangeteekend, dat het hem nog toekomende deel van bovengenoemd legaat den l 9 U s n September 1814 naar zijn adres te Parijs gezonden werd. Deze had dus het leven er af gebracht en was waarschijnlijk nog in Franschen dienst. Wat er daarna van hem geworden is, ligt in het duister.

    Volgens de overlevering en er is geen enkel tegenbewijs heeft nooit n van de vertrokken jongens Rotterdam weergezien.

    Rotterdam. J . M. DROOGENDIJK.

    Wezenoproer TvG 1Wezenoproer TvG 2Wezenoproer TvG 3Wezenoproer TvG 4Wezenoproer TvG 5Wezenoproer TvG 6Wezenoproer TvG 7Wezenoproer TvG 8Wezenoproer TvG 9Wezenoproer TvG 10Wezenoproer TvG 11Wezenoproer TvG 12Wezenoproer TvG 13Wezenoproer TvG 14Wezenoproer TvG 15