Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije...

63
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 1 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijke verhandeling Pieters Ken MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK PROMOTOR : (PROF.) DR. Hans Verstraeten COMMISSARIS 1 : (PROF.) DR. Stijn Joye COMMISSARIS 2 : (PROF.) DR. Veva Leye ACADEMIEJAAR 2010 - 2011 De mediaoorlog tegen terrorisme. Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de „War on Terror‟. Aantal woorden: 23473

Transcript of Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije...

Page 1: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 1

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Wetenschappelijke verhandeling

Pieters Ken

MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN

afstudeerrichting JOURNALISTIEK

PROMOTOR: (PROF.) DR. Hans Verstraeten

COMMISSARIS 1: (PROF.) DR. Stijn Joye

COMMISSARIS 2: (PROF.) DR. Veva Leye

ACADEMIEJAAR 2010 - 2011

De mediaoorlog tegen terrorisme.

Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de „War on

Terror‟.

Aantal woorden:

23473

Page 2: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 2

Inzagerecht in de masterproef (*)

Ondergetekende, …………………………………………………….

geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, niet behorend tot de examencommissie, om

zijn/haar (**) proefschrift in te zien.

Datum en handtekening

…………………………..

………………………….

Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding.

(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het

aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend.

Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de

kaft.

(**) schrappen wat niet past

Page 3: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 3

Inhoudstafel

1. Abstract p. 4

2. Inleiding : Terreurverslaggeving : De media tussen feit en fictie pp. 4-6

3. Literatuurstudie : De mediaoorlog tegen terrorisme : Het Amerikaanse politieke

discours en de media in de VS

3.1. De VS als leider van het vrije Westen pp. 6-7

3.2. 9/11 : rampen en mediaframing pp. 8-10

3.3. Taal, ideologie en discours pp. 11-13

3.4. De macht van definitie pp. 13-16

3.5. Propaganda en hegemonie pp. 16-18

3.6.Amerikaanse mediaverslaggeving in de weken na 9/11 p. 19

3.7. De constructie van het nieuws pp. 20-21

3.8. Oriëntalisme en de representatie van de islam pp. 21-26

4. Empirische studie : Oriëntalisme in de Vlaamse geschreven pers

4.1.Onderzoeksdesign

4.1.1. Onderzoeksmethode : CDA pp. 27-28

4.1.2. Onderzoeksmateriaal & - periode pp. 28-29

4.2.Resultaten en bevindingen

4.2.1. 11 september 2001 pp. 29-36

4.2.2. De oorlog in Afghanistan pp. 36-43

4.2.3. De oorlog in Irak pp. 43-50

4.2.4. Aanslagen in Madrid pp. 50-55

5. Conclusie pp. 55-58

6. Bibliografie pp. 59-63

Page 4: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 4

1. Abstract

Onmiddellijk na de aanslagen op 11 september 2001 kon de president van de Verenigde Staten,

George W. Bush, rekenen op quasi wereldwijde steun voor zijn antiterreuroorlog. Een immense

propagandacampagne werd door de Amerikaanse overheid op touw gezet. De doctrine van de

toenmalige president polariseerde de wereld in twee tegengestelde kampen. Conflicten werden

gereduceerd tot een universele strijd van „goed‟ tegen „kwaad‟. Het kwaad kreeg één gezicht, dat van

de leider van de terreurbeweging Al-Qaeda, Osama Bin Laden. De Amerikaanse pers leek een speelbal

in handen van de politieke elite. Media werden echter verondersteld als 4de

macht objectief en kritisch

verslag uit te brengen. Daarom onderzochten we achtereenvolgens in deze wetenschappelijke

verhandeling of de Amerikaanse media en Vlaamse geschreven pers de wereld oriëntalistisch

opdeelden in „wij‟ en „zij‟. Via een literatuurstudie bestudeerden we de Amerikaanse verslaggeving.

Daarna pasten we Critical Discourse Analysis toe op de Vlaamse krantenartikels. Hoe beschreven de

„De Morgen‟, „De Standaard‟, „Het Laatste Nieuws‟ en „Het Nieuwsblad‟ de vijanden van het Westen?

Stelden we verschillen vast in de berichtgeving van de Vlaamse populaire kranten en de

kwaliteitsbladen? We konden concluderen dat de Amerikaanse media het politieke discours

overnamen waarbij de „War on Terror‟ werd voorgesteld als een „clash of civilisations‟. „Wij‟, het

Westen, namen het op tegen „zij‟, de islam. Ook in de berichtgeving van de Vlaamse pers vonden we

oriëntalistische processen terug. Redacties gaven vorm aan een westerse „wij‟- gemeenschap.

Journalisten representeerden Bin Landen negatiever dan Hoessein. Bovendien domesticeerden en

sensationaliseerden de populaire titels meer.

2. Inleiding: Terreurverslaggeving: de media tussen feit en fictie

11 september 2001. Omstreeks kwart voor negen gebeurt het onwezenlijke; een gekaapt

passagiersvliegtuig van American Airlines vliegt in de noordelijke Twin Tower. De inslag wordt

gevolgd door een explosie en de toren vat vuur. Een twintigtal minuten later boort een tweede

vliegtuig zich in de zuidelijke toren. In de straten van New York heerst paniek, verbazing en angst.

Rond tien uur stort de zuidelijke toren in, een halfuur later is het statussymbool van de VS volledig

van de kaart geveegd. De ravage is immens: drieduizend doden, duizenden gewonden en honderden

verscheurde gezinnen voeden de wortels van een nakende antiterreuroorlog. De tegenreactie laat niet

lang op zich wachten; op zeven oktober 2001 starten de Amerikaanse troepen hun offensief tegen Al-

Qaeda en de Taliban in het onherbergzame Afghanistan.

Page 5: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 5

Alle moderne oorlogen zijn mediaoorlogen en informatie is voor alle partijen van levensbelang

(Ottosen, 2005, p.97). De oorlog tegen terreur vindt plaats in en rond een gemediatiseerde

samenleving waarbij de media een prominente plaats hebben verworven als belangrijkste opiniemaker.

Naast de confrontatie op het slagveld, woedt er een tweede strijd op het thuisfront met als inzet de

steun van de bevolking. De media worden vaak beschouwd als een machtig wapen in handen van de

overheid: ze legitimeren het conflict en vormen een essentieel instrument in de ganse

propagandamachine. Tegelijkertijd biedt het nieuwsorgaan een spreekbuis aan voor terroristen. De

mediagiganten bezitten de sleutel tot de publieke perceptie van een aanslag, want de lijn tussen

terrorist en vrijheidsstrijder blijkt vaak flinterdun.

Voormalig Amerikaans president Bush polariseerde met zijn politiek discours de wereld in twee

kampen. De „goeden‟ vertegenwoordigden alle westerlingen en namen het op tegen de „slechten‟ , de

anderen (Erjavec & Volcic, 2007, p.123). Vaak herleiden communicatiekanalen complexe conflicten

tot Hollywoodiaanse stereotypen, waarbij de eigen troepen worden voorgesteld als de helden die ten

strijde trekken tegen het kwaad. De vijand, het kwaad, krijgt een gezicht bijvoorbeeld dat van Sadam

Hoessein of Osama Bin Laden en reporters demoniseren de leider tot een monster (Morelli, 2003,

p.31). Het concept van persvrijheid omvat niet enkel een vrije doorstroming van ideeën maar ook een

defensiemechanisme tegen staatsinvloed (Wolf et al., 2008, p.38). De media worden verondersteld als

4de

macht objectief en kritisch verslag uit te brengen van de strijd. Daarom lijkt het ons interessant om

achtereenvolgens te onderzoeken of de Amerikaanse media en Vlaamse geschreven pers de wereld

oriëntalistisch opdeelden in „wij‟ en „zij‟. Via een literatuurstudie onderzoeken we de Amerikaanse

verslaggeving. Daarna passen we Critical Discourse Analysis toe op de Vlaamse krantenartikels. Hoe

beschrijven de „De Morgen‟, „De Standaard‟, „Het Laatste Nieuws‟ en „Het Nieuwsblad‟ de vijanden

van het Westen? Stellen we verschillen vast in de berichtgeving van de Vlaamse populaire kranten en

de kwaliteitsbladen?

De primaire rol van de media tussen de aanslagen van 9/11 en Londen 2005 bestond uit definiëring en

framing. Ze vertelden ons hoe het was om Brit, Amerikaan of moslim te zijn, wat het betekende om

zich democratisch, martelaar of haatdragend te voelen. Communicatieve spreekbuizen kaderen en

polariseren gebeurtenissen. Media labellen groeperingen, naties en personen in terroristen of

slachtoffers, beleidsmakers of extremisten, vijanden of bondgenoten en winnaars of verliezers. Ze

vormen de mediagebruiker zijn venster op de werkelijkheid, ze identificeren de bedreiging en

beschikken over de mogelijkheid om haat te construeren (Huband, 2007, pp. 279-280). Vaak worden

conflicten gesimplificeerd tot een „clash of civilizations‟ tussen „Het Westen‟ en „De Islam‟ (Martin &

Phelan, 2002, p. 263).

Page 6: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 6

De kijker/ lezer heeft nood aan context, geschiedenis en accurate informatie om een evenement te

plaatsen. Veel media faalden om deze publieke dienst te vervullen, negeerden hun rol en werden

onvoorbereid geconfronteerd met een oorlog tegen terrorisme die voorgoed haar stempel op de

maatschappij zou drukken (Huband, 2007, pp. 279-280).

In de moderne era is de impact van terreur niet beperkt tot de locatie of regio waar de aanslag

plaatsvindt. De 21ste

eeuw is het multimediaal tijdperk van televisie, internet, satellietcommunicatie en

globale nieuwsuitzendingen waarin de time-space-distanciation niet langer geldt. Beelden worden

ogenblikkelijk uitgezonden en bereiken quasi onmiddellijk de huiskamers van miljoenen mensen.

Ook terroristen beseffen de mogelijkheden die deze communicatiekanalen bieden en trachten hun

representatie te manipuleren (Martin, 2008, p.2). Sinds het einde van de jaren 1970 is de relatie tussen

media en terrorisme in toegenomen mate extensief. Het verlangen naar maximale mediapubliciteit

vertaalt zich in doelwitten die visueel mooi kunnen vertaald worden bij de verslaggeving (Stepinska,

2010, p.204). Sommigen zien terrorisme als een vorm van gewelddadige communicatie met een

zender, de terrorist, een boodschap, gegenereerd door het slachtoffer en een ontvanger, de vijand

(Denton, 2004, p.13). Volgens Martin is terrorisme een strategie gekarakteriseerd door symbolische

aanvallen op specifieke doelwitten. Het doel van terreur is internationale media-aandacht en

perspubliciteit, alleen zo kan hun boodschap worden verkondigd (2008, p.180).

3. Literatuurstudie : De mediaoorlog tegen terrorisme: Het Amerikaanse

politieke discours en de media in de VS

3.1. De VS als de leider van het vrije Westen

„In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence as an integral

legitimizing force for US foreign policy, helping fuel the myth that America is a benign and

democratic leader of international affairs‟ (Barker, 2008, p.110).

De president en andere beleidsmakers binnen de VS benoemen hun land vaak als het meest

democratische op aarde. De media vertolken een voor de overheid essentiële functie in het handhaven

van deze vaak gecontesteerde bewering, ze rechtvaardigen het huidige bewind en sturen de publieke

instemming voor een alomtegenwoordige antidemocratische en repressieve politiek (Barker, 2008,

pp.109-110). Het Amerikaans regime pionierde als eerste de public relations industrie. Daarbij stond

slechts één doel centraal: controle over het publieke denken (Chomsky, 2002, p. 22). Verschillende

studies documenteerden hoe de Amerikaanse regering via de systeembevestigende tendensen van de

Page 7: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 7

mainstream media kwam tot publieke goedkeuring van oorlogen, legitimatie van controversiële

humanitaire interventies en marginalisering van genocide (Barker, 2008, pp.109-110).

Dergelijke misrepresentaties zijn in strijd met het eerste amendement van de Amerikaanse grondwet

dat persvrijheid waarborgt. Deze fundamentele persvrijheid zou de media moeten beschermen tegen

overheidsinmengingen en bijdragen tot een reële democratische samenleving waarbij zowel

protagonisten en antagonisten aan het woord komen (Wolf et al., 2008, pp. 38-39). Vanuit

democratisch uitgangspunt verlangen we dat de media onafhankelijk zijn, op zoek gaan naar de

waarheid en de wereld niet percipiëren vanuit het oogpunt van de machthebbers. De nieuwsmedia

dragen de verantwoordelijkheid om de burgers te informeren en toegang te verschaffen tot

verschillende visies (Proffitt, 2007, pp.65-6). Idealiter zouden binnen een vrij persregime officiële

overheidsvisies in balans moeten gebracht worden met onpartijdige perspectieven, zodat het publiek

over de mogelijkheid beschikt om hieruit een onvoorgekauwde opvatting op te bouwen. In de praktijk

blijkt de relatie tussen de regerende elites en de nieuwsorganisaties echter minder afstandelijk, zeker

wat betreft buitenlandse politiek (Entman, 2004, p.2).

De betekenisgevende rol van de media is maximaal wanneer ze rapporteren over geografisch en

cultureel verafgelegen onderwerpen. We kennen de media als een belangrijke sociale actoor die

evenementen plaatst binnen een net van sociale en cultureel herkenbare entiteiten (Mishra, 2008,

p.156). De beleidsmakers in de VS zoeken strategieën om de massa te misleiden in haar verlangen

om te participeren in democratie. Het publiek en buitenlandse bondgenoten voelen zich sneller

geneigd om operaties te steunen die als democratisch worden gepresenteerd. „The war on terror‟ was

een ideologisch geconstrueerd concept dat dienst deed als legitimatie van een interveniërende

buitenlandse politiek (Barker, 2008, pp.111-12). 9/11 transformeerde in een discursief fundament

waarop verscheidene beleidsdoelen werden gerechtvaardigd (Coe et al. , 2004, p. 246). Van essentieel

belang was het benadrukken van de terreurdreiging ter justificatie van militaire acties (Ferrari, 2007,

p.617).

Terroristische aanslagen werden gedefinieerd als „oorlogsdaden‟ en resulteerden in een universele

strijd van „goed‟ tegen „kwaad‟ (cfr. infra) (Lewis & Reese, 2009, p.86). Amerikaanse functionarissen

duidden naties aan als zogenaamde schurkenstaten, waarmee ze buiten de beschaafde internationale

orde werden geplaatst en een doelwit vormden van laterale tegenmaatregelen (Huntington, 1997,

p.235). Het geopolitieke landschap werd grondig hertekend (Robinson, 2005, p.344). President Bush

zijn antiterreuroorlog konden we aanzien als de recentste poging om de omvang van de macht van de

federale overheid te herdefiniëren via de metafoor van oorlog. De terreurdreiging schiep een minder

democratische samenleving en breidde, onder andere via de gecontesteerde Patriot Act, de slagkracht

van het Amerikaans regime uit (Simon, 2008, pp. 79-93).

Page 8: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 8

3.2. 9/11: rampen en mediaframing

De gruwelijke beelden die geobserveerd werden op 11 september 2001 hebben een blijvende,

wijdverspreide impact op een cultuur. Collectieve traumatische ervaringen verwarren onze idealen die

we koesteren binnen een samenleving (Ballard, 2008, p.104). Wanneer het publiek nood heeft aan

oriëntatie, meer bepaald in crisissituaties, richt het zich tot het nieuws (Kolmer & Semetko, 2009,

p.644). Massamedia vervullen vier vooraanstaande functies: surveillance, correlatie, socialisatie en

entertainment. De surveillance functie komt neer op de informatieve rol van de media. Binnen deze

opdracht kaderen de activiteiten van de media als waakhond van de democratie. Correlatie slaat op

verduidelijking en verklaring van verbanden, socialisatie verbindt de mediaconsument met de bredere

gemeenschap en entertainment omvat de ontspannende functie van de media. Nooit komen deze

diensten zo duidelijk op de voorgrond als in crisissituaties. In de naweeën van 11 september, heerste

er de grootste onzekerheid rond de oorzaken van de aanslagen en het aantal slachtoffers. Dergelijke

crisissen gebeuren onverwacht, de bevolking was onvoorbereid en had nood aan mediakanalen voor

toelichting, plaatsing, solidariteit en reductie van de spanning (Perse et al., 2002, pp.39-42).

Journalisten die het breaking news verzorgden op 11 september 2001 werden belast met verschillende

rollen in het leveren van informatie. De inhoud van de eerste live berichten verschilde fundamenteel

met de content van latere nieuwsverslagen. De primaire rol van de media in dergelijke situaties

bestond uit het leveren van accurate en relevante informatie die bijdroeg tot het wegnemen van

onzekerheid en aanspoorde tot kalmte van het publiek.

„During crises, the public becomes almost totally dependant on the media for news that may be vital

for survival and for important messages from public and private authorities. They look to the media

for imformation, explanations, and interpretations‟ (Li , 2007, p.670).

Vervolgens omvatte de taak van de media het plaatsen van de gebeurtenissen binnen een bepaalde

context en het accumuleren van een breder toekomstperspectief. Vanaf nu schakelden de journalisten

over tot mediaframing, ze filterden de binnenkomende informatiestroom en beïnvloedden zo het

begrip, de emoties en de interpretatie van de mediagebruiker. Hier ontstond de mogelijkheid om via de

mediacontent attitudes, overtuigingen en gedrag te sturen. Framing kan beschouwd worden als een

bepaalde verhaallijn of invalshoek die gevolgd wordt( Li, 2007, pp. 670-674). Een frame is een

centraal organiserend idee, een plot of een context dat betekenis verschaft aan de geleverde informatie

(Simon & Jerit, 2007, p.256). Mediabronnen spelen een vooraanstaande rol in media framing. In

crisissituaties selecteren de nieuwsorganen vaak ongebruikelijke bronnen ( Li, 2007, p. 674).

Page 9: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 9

Frames zijn verbonden met macht en ideologie. Ze sturen democratische discoursen en geven vorm

aan de publieke opinie (Lewis & Reese, 2009, p. 85). Via een gestructureerd discours wordt betekenis

verleend (Ibrahim, 2010, p.114). Als een centraal facet van de politieke communicatie bepalen ze de

ruimte voor debat. Frames worden aangewend door sociale actoren om vorm te geven aan de realiteit.

(Lewis & Reese, 2009, pp. 85-6). Het zijn structuren die grenzen bepalen, onderverdelen in

categorieën, ideeën definiëren en selecteren (Reese, 2007, p. 150). Frames activeren bepaalde

constructies die dan geraadpleegd worden bij de publieke evaluatie van een boodschap (Simon & Jerit,

2007, p.256). Elites creëren en manipuleren ze om hun discursieve dominantie te versterken. De

aangeboden kaders maken onderdeel uit van de heersende cultuur. Ze komen als natuurlijk en normaal

over. Hun impact is dat ook zeer subtiel (Lewis & Reese, 2009, p. 87). Soms worden de termen binnen

een frame geherdefinieerd (Reese, 2007, p.154).

Mediaframes definiëren een probleem, ze proberen te achterhalen welke factoren aan de grondslag

liggen van de complicatie, zoeken oorzakelijke verbanden, voorspelen potentiële implicaties en

suggereren bepaalde remedies. Tegelijkertijd belichten ze bepaalde aspecten van de realiteit, terwijl

andere thema‟s in de schaduw blijven staan. Via een selectieproces worden de grenzen van het

discours verder beperkt. Het framingproces heeft zijn wortels in de bredere cultuur waarin de

journalist werkt. Persoonlijke perceptie en achtergrondkennis determineren wie welke verhalen brengt.

Metaforen, oneliners en visuele afbeeldingen zijn retorische kernelementen van het nieuwsdiscours.

(Ibrahim, 2010, p.114).

Journalistieke verslagen bepalen niet zozeer hoe we denken, maar wel over welke onderwerpen

gedacht wordt (Harmon & Muenchen, 2009, p.13). Mediaframes helpen individuen persoonlijke

frames te scheppen op basis van de pertinente stroom van nieuwe (nieuws)informatie. Ze ontwikkelen

of benadrukken vaak de centrale ideeën die betekenis toekennen aan een evenement. Zo bepalen ze

welke informatiecomponenten voor het publiek van primair of van secundair belang zijn. De feiten die

niet benadrukt worden in een mediaverslag zijn vaak van een even groot belang, exclusie van

informatie kan verregaande consequenties hebben (Ryan, 2004, pp.363-65). Journalisten construeren

eerder een realiteit dan dat ze erover reflecteren (Ibrahim, 2010, p.115).

Entman onderscheidt 2 soorten frames. Substantieve frames benoemen de problematische condities,

identificeren oorzaken, leveren een moreel oordeel en bieden bepaalde oplossingen aan. Procedure

frames evalueren de legitimiteit van politieke acties/actoren (2004, p.6). De media hebben de keuze

tussen verscheidene framing strategieën. Direct na de terroristische aanslagen konden nieuwsverslagen

enerzijds bijdragen tot kalmte of anderzijds de heersende angst en schrik verder aanwakkeren. Frames

worden gekenmerkt door hun dynamisch karakter. We kunnen twee dimensies onderscheiden. De aard

van het frame, frame nature, verwijst naar de mate waarin de media de gepresenteerde feiten dieper

Page 10: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 10

onderzoeken. Frame sophistication refereert naar de complexiteit van de verhaallijn. Onmiddellijk na

de aanslagen werden verhalen geproduceerd met een lagere complexiteit en een puur informatief

karakter, naarmate meer tijd verstreek, steeg de frame sophistication nadrukkelijk.

De meeste literaire studies nemen aan dat de overheid bij crisissen een noodzakelijke bron is voor het

leveren van nieuwscontent (Li, 2007, pp. 674-678). Wanneer de regering of één van haar aanverwante

instanties als dominante nieuwsbron gehoord wordt, drukt ze nadrukkelijk haar stempel op de

perceptie van het (massa)publiek (Altheide, 2006, p.114). In hun verlangen om objectieve informatie

te verschaffen, streven journalisten feitelijk nieuws na. Reporters hechten veel waarde aan de

verklaringen van beleidsvoerders. Wat de persoon gezegd heeft, wordt het voornaamste nieuws. De

accuraatheid van de reactie komt slechts op de tweede plaats (Lewis & Reese, 2009, p.88).

Al dienen we hier nuances aan te brengen. In de eerste uren na 9/11 stelde Li juist een afnemende rol

van de regering qua nieuwssetting vast. Uit zijn onderzoek bleek dat de mediakanalen na de aanslagen

eerst een beschrijvend mediaframe hanteerden, daarna de recente ontwikkelingen plaatsten in een

ruimer kader, om uiteindelijk te resulteren in een affectief geladen frame. Naast de regering en de

president bleken ooggetuigen en experts de meest frequente nieuwsbronnen. Een andere interessante

bevinding voor ons onderzoek was het minieme verschil in verslaggeving tussen CNN, FOX, ABC,

CBS en NBC (Li, pp 678-680).

Persoonlijke bias kwam frequent voor in de nieuwsverslaggeving onmiddellijk na de aanslagen.

Televisienetwerken schiepen moeilijk orde in de chaos door tijdgebrek. Reporters hadden geen tijd

voor reflectie of voorbereiding (Eisman, 2003, p.57). Bias kwam neer op een gebrek aan objectiviteit.

Het was de manier waarop interpretaties van realiteit zwart-wit werden gecategoriseerd (Ibrahim,

2010, pp.111-113). Steeds terugkerende topics waren: de WTC, presidentiële en overheidsactiviteiten,

terroristische dreiging, het Pentagon en het luchtverkeer (Morgensen et al., 2002, p.115). Televisie

functioneerde als het dominante informatieverschaffende medium, de aanslagen op de WTC-torens

behielden ook voor lange tijd een hoge nieuwswaarde (Stempel & Hangrove, 2002, pp.18-9). De

eerste dagen na de aanslagen was 75 procent van het Amerikaans nieuws feitelijk, opiniëring en

analyse waren van secundair belang. Geleidelijk aan slonk het aandeel van feitelijke informatie en

welgedocumenteerde bronnen in de verslaggeving. Patriottisme, interpretatieve journalistiek en

Amerikaansgezinde perspectieven kwamen meer en meer op de voorgrond (Schechter, 2003, pp.59-

61).

Page 11: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 11

3.3. Taal, ideologie en discours

Amerikanen hadden na 9/11 problemen met het recreëren van universele betekenissen binnen een

symbolisch systeem waarin traditionele waarden werden verbrijzeld. Taalcodes die voor de aanslagen

door de burgers werden gehanteerd om de werking van de realiteit te begrijpen, kwamen op de helling

te staan (Ryan, 2004, p.363). Taal draagt bij tot sociale integratie, interactie en socialisering. Het

verbindt mensen, ideeën en waarden in een samenleving. Woorden sturen de perceptie van

omgevingen. Ze weerspiegelen geen objectieve werkelijkheid maar construeren een minder complexe

realiteit (Denton, 2004, p. 13). Taal is een machtig oorlogswapen (Harmon & Muenchen, 2009, p.20).

Woordkeuzes framen de ruimte voor debat en zijn indicators van de emotionele afstand tussen de

spreker en gebeurtenis. Politici zijn zich hiervan bewust (Hickson & Powell, 2010, p.242). Na de

terreuracties twijfelde de bevolking over de betekenis van woorden als „veiligheid‟, „terrorisme‟,

„oorlog‟ en „Amerikanisme‟(Ryan, 2004, p.363).

Ideologieën worden geuit, veranderd en gereproduceerd via taal. Het zijn systemen van ideeën,

overtuigingen, waarden, attitudes, categorieën waarop personen, samenlevingen en groepen een

beroep doen om de wereld te begrijpen en te interpreteren. Totaalvisies vertellen ons wie we zijn,

waarvoor we staan en hoe we ons positioneren ten opzichte van anderen. Ideologieën delen sociale

groepen op in „wij‟ en „zij‟ en weerspiegelen economische, sociale, politieke en culturele belangen

(Oktar, 2001, pp. 313-319). Ze vormen de basis van het positief zelfbeeld van een collectief en sturen

persoonlijke opinies over een gebeurtenis (zoals de oorlog in Irak) (Van Dijk, 2009, pp. 193-4).

Sommige filosofieën legitimeren de bestaande machtsverhoudingen, andere representeren strijd en

conflict. Discursieve sociale praktijken vormen de primaire functies van een ideologie binnen de

samenleving (Oktar, 2001, pp. 313-319).

Politieke leiders, burgers en media zoeken tijdens crisissituaties naar gepaste verhalen die het mogelijk

maken gebeurtenissen te interpreteren (Ryan, 2004, p.363). Narraties helpen ons om de sociale en

politieke wereld te begrijpen. Bovendien scheppen ze een gemeenschapsgevoel van verbondenheid

(Denton, 2004, p.14). Wanneer elites een klaar en duidelijk beeld scheppen van wat gedaan dient te

worden, heeft het publiek de neiging evenementen te zien vanuit hun oogpunt (Johansen & Joslyn,

2008, p.596). Elke samenleving heeft zijn regime van de waarheid, zijn algemene politiek van de

werkelijkheid. Discourstypes die door de maatschappij worden aanvaard, ze functioneren als reëel

(Foucault,1980, pp.130-131).

Een discours is „a particular way of talking about and understanding the world‟ (geciteerd in

Jorgensen & Phillips, 2002, p.1). Discoursen kunnen we dus beschrijven als de wijzen waarop de

wereld besproken en begrepen wordt. Ze zijn verweven met de huidige sociale omstandigheden,

Page 12: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 12

sociale condities van productie en interpretatie (Höijer, 2003, p.19). Een discours omvat sociaal

gedeelde ideeën, beelden en praktijken die tot uiting komen in taalgebruik. Het is een representatie van

de wereld die zowel de werkelijkheid weerspiegelt als actief creëert door betekenissen toe te kennen.

Taal is dus niet neutraal (Joye, 2010, p. 133). Discoursen bepalen net als ideologieën wie we zijn en

over welke objecten we kennis kunnen verwerven. Een discours over de „Oorlog tegen Terreur‟

construeert subjecten als „verdedigers van de democratie‟ en „terroristen‟ en objecten zoals „terreur‟ en

„bedreigingen voor de veiligheid‟ (Phillips, 2007, p. 286). Sociale groepen wenden discoursen aan

voor verwerking, argumentatie en beïnvloeding. Ideologieën worden overgebracht naar andere leden

van de in- group. Via gedeelde sociale representaties beschermen ze zich tegen externe invloeden

(Oktar, 2001, p.314).

Dominante apparaten zoals de media vervullen een vitale rol in de productie en transmissie van „de

waarheid‟. Feitelijkheid is via een vicieuze cirkel verbonden met machtssystemen die „de waarheid‟

onderhouden, induceren en uitbreiden (Foucault,1980, pp.130-131). De pers zorgt via taal voor de

reproductie en diffusie van een ideologie. Media pogen om de ideologische structuur van een

samenleving mee vorm te geven. Ze trachten de wereld zinvol voor te stellen aan anderen, namelijk de

mediaconsumenten. Journalisten zijn geen neutrale agenten. Verslaggevers beschrijven niet gewoon

nieuwsfeiten, ze reconstrueren gebeurtenissen. Via de verspreiding van mediadiscoursen nemen

lezers/luisteraars/kijkers cognitieve „wij‟/‟zij‟- modellen over. Mediagebruikers passen hun

overtuigingen en attitudes aan deze schemata aan. Massamedia hebben impact op machtsrelaties maar

worden zelf ook door de bestaande verhoudingen beïnvloed (Oktar, 2001, pp. 315-321).

In sociale interactie kunnen discoursen worden aangevochten door alternatieven. Politieke speeches,

alternatieve mediateksten of het publiek kunnen andere betekenissen toeschrijven aan „ terrorisme‟ en

de oppositie tussen „verdedigers van de democratie‟ en „terroristen‟ ontkennen. Zo wordt de

legitimiteit van het originele discours in vraag gesteld. (Phillips, 2007, p. 286-7). Taal op zichzelf is

dus onvoldoende om verregaande consequenties te reproduceren, taal moet gekoppeld worden aan een

stem (Hodges, 2007, p.6). Elitaire discoursen zijn doordrongen met symboliek en argumentatie om de

publieke steun te „winnen‟ (Simon & Jerit, 2007, p. 256). Een mooie illustratie is de poging van de

administratie van Bush om haar visie op de wereld te laten gelden. Eén ideologisch perspectief werd

voorgesteld als de waarheid. Het bereik van een stem is afhankelijk van de heersende politiek-

economische condities in een maatschappij. Meningen, doordrongen met macht, zullen gehoord en

geloofd worden, andere genegeerd en afgewezen (Hodges, 2007, p.6).

Journalisten zorgen ervoor dat het nieuws overeenstemt met de elitaire visies (Robinson et al., 2005,

p.953). Retorische structuren kanaliseren dan opeenvolgende reacties. Mediamakers en politieke

Page 13: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 13

entrepreneurs produceren een publiek discours. Volgens Simon & Jerit worden persmensen vanuit

politieke kringen onder druk gezet om frames, verhaallijnen en bijhorende woorden over te nemen.

De bedoeling is de beoordeling van het publiek bij te sturen. Dit proces gebeurt zeer discreet,

journalisten zijn immers gebonden aan een professionele ethiek (Simon & Jerit, 2007, pp. 256-7).

3.4. De macht van definitie

Na 9/11 werd de toenmalige president de toonaangevende stem van de Amerikaanse overheid (Coe et

al., 2004, p. 234). Nooit was de macht tot definiëring duidelijker dan bij de respons van George W.

Bush na de aanslagen op 11 September 2001. In deze beladen reactie construeerde het staatshoofd de

sociale realiteit rond de tumultueuze gebeurtenissen. Deze werkelijkheid bleek niet vast, maar in grote

mate gemedieerd door nieuwsuitzendingen en toespraken van de overheid. Presidentiële standpunten

vormden meermaals de voedingsbodem voor nationaal debat, solidariteit of verontwaardiging

(Maggio, 2007, pp. 810-814) .

Volgens Zarefsky impliceerde deze definiëringsmacht daarom geen directe overtuiging, maar bakende

de presidentiële retoriek de grenzen van het debat en de werkelijkheid af. Het benoemen en verklaren

van de situatie leverde de basis voor het begrip ervan en determineerde een gepaste reactie. Door de

prominente politieke positie van de president en zijn toegang tot communicatienetwerken bezat hij de

mogelijkheid om de context te scheppen waarin de bevolking een evenement zag. Het regeringshoofd

creëerde een vorm van intellectuele soevereiniteit, zijn uitlatingen leken zelfbewijzend.

We herkenden vier strategieën die illustreerden hoe de president de sociale werkelijkheid schiep.

Allereerst was er de techniek van associatie, hij koppelde twee concepten aan elkaar. Zo werden de

terreurdaden van 9/11 bestempeld als een oorlogsdaad. Ten tweede was er de methode van dissociatie,

wanneer de president ideeën die vroeger verbonden waren uit elkaar haalde. Ten derde waren er

clustersymbolen, overkoepelende tekens/slogans waaraan verscheidene betekenissen hingen. De

laatste strategie was frame shifting, waarbij de president plots van verhaallijn veranderde.

Oorspronkelijk gold het bezit van massavernietigingswapens als legitimatie voor de oorlog in Irak,

later toen bleek dat er geen wapens van dit kaliber werden aangetroffen, schakelde Bush over tot de

verspreiding van democratie als rechtvaardiging van de invasie (2004, pp.610-611).

In de retoriek van de president tijdens de antiterreuroorlog werd Amerika herhaaldelijk afgebeeld als

de held van de geschiedenis. Het vrijheidsthema werd meermaals gelinkt aan een goddelijke

voorzienigheid, dat snel uitgroeide tot het stokpaardje van de administratie rond Bush.

De regeringsleider associeerde terroristen met duistere regimes uit het verleden.

Moslimfundamentalisten werden afgeschilderd als de erfgenamen van fascisme, nazisme en

Page 14: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 14

totalitarisme. Bush plaatste de VS op de voorgrond in een historische kruistocht voor vrijheid en

democratie. God, vrijheid, rechtvaardigheid en het lot werden terugkerende begrippen in de speeches

van de regering over het vaderland. Vrees, terreur en wreedheden associeerden de politieke leiders met

islamfundamentalisme. De ruimte voor debat was nihil, de dichotomie tussen goed en slecht was

gedefinieerd (Maggio, 2007, pp.814-8).

De argumentatie van de toenmalige president was ideologisch opgebouwd rond een conflictframe en

een angststrategie. Het eerste kwam neer op een duale hiërarchie waarbij de held de vijand/slechterik

moest verslaan. Metaforen bespeelden emoties zoals woede, geloof, trots en minachting. Bij de

angststrategie werden twee oppositionele gevoelens ten opzichte van elkaar uitgespeeld : vrees en

vertrouwen. Zo ontstond een „containerschema‟ waarbij we een onderscheid maakten tussen de

„insider‟ en de „outsider‟ , „alter‟ en „ego‟. De interne ruimte waar „wij‟ deel van uitmaken is

superieur aan het inferieure terrein van de „vijand‟(Ferrari, 2007, p.617).

„Binary Communications represent the World as a place of polar opposites. Such conceptions of

reality take on a heightened importance when political leaders employ them in a concerted, strategic

discourse in a mass media environment‟(Coe et al., 2004, p.234).

Bush dissocieerde de oorlog tegen terrorisme van vorige, traditionele oorlogen. Deze nieuwe oorlog

stond in het teken van een strijd voor vrijheid en God stond aan de zijde van de vrijheid (Maggio,

2007, p. 18). Osama Bin Ladens aanval op Amerika resulteerde niet enkel in de dood van duizenden

mensen. Door zijn terreuractie vulde hij het door Gorbatsjov achtergelaten vacuüm op met een

onmiskenbare, levensgevaarlijke nieuwe vijand. Hij transformeerde het Amerikaans bewustzijn tot de

identiteit van een christelijke natie. Islamitische vijandigheid was de stimulans voor de Amerikanen

om hun identiteit religieus en cultureel te herdefiniëren. President Reagan verwees naar de Sovjet-

Unie als „het rijk van het kwaad‟, de retoriek van de ideologische oorlog met het militante

communisme werd verplaatst naar een religieuze en culturele oorlog tegen het

moslimfundamentalisme (Huntington, 2004, pp. 377-379). Het bipolaire ideologische discours dat

heerste tijdens de Koude Oorlog kreeg na 9/11 een nieuwe invulling. Terrorisme verspreidde zich als

een ziekte, communisme was in de Amerikaanse retoriek een kwaadaardige parasiet (Ferrari, 2007,

p.605-618).

De wereld werd in dualistische wij- en zij- termen beschouwd (Hunitington, 1997, p. 229). Het

conflict werd gepolariseerd in „the good‟ een clusterbegrip dat alle westerlingen en christenen

samenbracht en „the evil‟ dat de „anderen‟ representeerde, namelijk al diegenen die niet-

westersgezind, niet-christelijk kortom moslim waren (Erjavec & Volcic, 2007, p.123). Een succesvol

discours voor ideologische communicatie benadrukt bij „ons‟ het positieve en negeert het negatieve

Page 15: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 15

en past bij de externe „zij‟- groep de omgekeerde strategie toe (Oktar, 2001, p.319). Tegelijkertijd

koppelde de voormalige president de aanslagen aan een oorlogsdaad tegen de VS (Maggio, 2007, p.

819). De terreurdaden vormden de grondslag om een globale „War on terror‟ te verklaren, een

wereldwijde strijd van „goed‟ tegen „kwaad‟ (Erjavec & Volcic, 2007, p.124). George Bush en zijn

omkadering bakenden het probleem af in simpele maar toch emotiebespelende termen. Door bepaalde

concepten herhaaldelijk opnieuw aan te kaarten in hun retoriek slaagden ze erin de natie verenigen.

Het Amerikaanse volk stond aanvankelijk als één man achter haar president (Entman, 2004, p.1).

Het binair discours had nood aan een centraal organiserend object dat een fundamentele betekenis gaf

aan de gesproken taal. Zowel gedragingen, ideeën als gebeurtenissen (9/11) konden dienst doen als

object. De communicatie richtte zich tot het publiek dat zich moest aangesproken voelen door de

thematiek. Zo ontstonden gedeelde interpretaties en overtuigingen. Het discours werd op een

specifieke manier geordend en de elites gebruikten vaak meerdere gepolariseerde constructies. Naast

„goed versus slecht‟ formuleerden de beleidsvoerders ook andere dichotomieën zoals „veiligheid

versus gevaar‟. De eerste tegenstelling gaf vorm aan de Amerikaanse perceptie op de aanslagen terwijl

de tweede nauw aansloot bij de beleidsdoelen van de administratie Bush (Coe et al. , 2004, p. 235-7).

Bin Laden mobiliseerde zijn aanhangers via geloof (Huntington, 2004, p.378). Religie was geen

statisch artefact, de invulling veranderde naargelang de sociale, historische en politieke context (Byng,

2008, p.661). Reeds in 1998 uitte de terreurleider een formele oorlogsverklaring die opriep tot „een

jihad tegen joden en kruisvaarders‟. Hij stelde het vermoorden van Amerikanen en hun bondgenoten

voor als de plicht van elke zichzelf respecterende moslim. Amerika werd bestempeld als de vijand

omdat het christelijk was, zijn legers inzette in het heilige land Israël en een corrupt, afvallig

Saoedisch regime steunde (Huntington, 2004, p.378). Jihad kreeg hier een negatieve connotatie als

heilige oorlog, terwijl het eigenlijk gaat om een strijd tegen duistere krachten die inherent is aan elke

geloofsovertuiging (Ibrahim, 2010, p. 119). Ook terroristen frameden hun acties op de voor hun

favoriete wijze en trachtten zo media- en beleidskaders te beïnvloeden (Ryan, 2004, p. 364). Ze

stigmatiseerden Amerika als „Satan‟, als de kapitalistische leider van het Westen die de wereld

uitbuitte (Denton, 2004, p.15).

In zijn State of Union van 2002 kwam Bush op de proppen met een duidelijke, geografisch ingevulde

„Axis of Evil‟ of „As van het Kwaad‟. De terreurdreiging werd geassocieerd met het bestuur in Irak,

Iran, Noord-Korea en andere soortgelijke regimes. Hierbij gebruikte de president zijn eigen

standaarden. We kunnen dit het best verduidelijken met het voorbeeld van Pakistan. Dit land had een

ondemocratisch verkozen leider, was een nucleaire grootmacht en Al-Qaeda kon rekenen op de steun

van sommige bevolkingsgroepen, maar desondanks werd de staat niet genoemd als een vijand! Hieruit

bleek weer de macht van definiëring waarover het staatshoofd beschikte. De „Axis of Evil‟ was een

Page 16: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 16

clustersymbool voor het web van anti-Amerikaanse overheden en netwerken. Verder riep de „Axis‟

een herinnering op aan het hakenkruis van Wereldoorlog II en de Amerikaanse overwinning (Maggio,

2007, pp.820-825).

Binaire discoursen konden slechts aanslaan binnen een politieke cultuur gedomineerd door

massamedia. Dualistische opposities suggereerden een conflict tussen twee krachten, de ideale strijd

waarrond journalisten een goed nieuwsverhaal schreven. Het centraal organiserend object leverde de

media een coherent frame dat door haar morele boodschap weerklank kreeg bij het publiek. De

ordening van het discours zorgde voor een „big story‟ dat lange tijd nieuwswaardig bleef. Retorische

componenten waren dan weer stilistisch onmisbaar. Niet alleen de media deden aan agendasetting,

strategische politieke communicatie zorgde ervoor dat de pers de presidentiële standpunten overnam.

Leiders kneedden hun publieke taal om de mediaboodschappen vorm te geven (Coe et al. , 2004, p.

237-248).

3.5. Propaganda en hegemonie

Oorlogsjournalistiek vindt niet alleen plaats op het slagveld. Naast de „echte‟ oorlog woedt er ook een

mediaoorlog. Propaganda determineert de context waarin de journalist verslag uitbrengt van militaire

operaties. Een typisch patroon van oorlogspropaganda is dat het conflict wordt voorgesteld als een

strijd van „goed‟ tegen „kwaad‟ en „zwart‟ versus „wit‟. Wanneer propaganda een discours domineert

zal het slechts twee posities toelaten: voor of tegen. Pogingen om een neutrale of kritische derde

positie aan te nemen worden onderdrukt. Propaganda en mediadiscoursen vertonen bijgevolg

duidelijke raakvlakken (Nohrstedt et al., 2000, p. 384). Oorlogvoerende naties maken altijd gebruik

van de recentste communicatietechnologieën om de informatiestroom te controleren en propaganda de

wereld in te sturen (Cottle, 2009, p.111).

Propaganda komt neer op het verkondigen van slogans, ideeën en visies waar iedereen logischerwijs

voorstander van is (Chomsky, 2002, p.26). Een tactisch gehanteerde propagandacampagne die tot

uiting komt in de machtige massamedia kan complexe aangelegenheden reduceren tot simpele leugens

(Altheide, 2006, p.131).

Hegemonie refereert naar het proces waarbij de heersende elite, de publieke toestemming voor de

huidige politieke orde veiligstelt via de productie en diffusie van betekenissen en waarden (King &

deYoung, 2008, p.124). De hegemoniale traditie vertrekt van het uitgangspunt dat de presidenten en

officials van de overheid over een onparallelle macht beschikken om nieuws en opinies te sturen

tijdens oorlogen. Heersende elites kunnen hun dominantie uitoefenen en handhaven door het gebruik

van symbolen die gecommuniceerd worden via culturele instanties zoals school en de massamedia.

Page 17: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 17

Culturele instituties reproduceren een wereldvisie die overeenkomt met de bestaande

machtsstructuren in de samenleving. Hegemonie verwijst dus naar consensus waarop de civil society

verder bouwt. Deze overeenkomst genereert normen en overtuigingen rond privaat bezit, sociale

relaties en de rol van de overheid en politiek elites (Patrick & Threat, 2007, p.95). Gezagsbekleders

laten slechts informatie op het publiek los binnen zorgvuldig afgebakende ideologische grenzen

(Entman, 2004, p.4). De media vervullen als culturele instantie een sleutelrol in het hegemonieproces.

Hun rol is tweeledig: ze kunnen de heersende waarden, visies, discoursen en frames reproduceren,

representeren en hernieuwen zodat ze worden ingeburgerd als een onderdeel van het gezond verstand

van de massa. Verder vormen de media het decor voor een hegemoniale strijd waarbij collectieven het

dominant kader kunnen aanvechten met afwijkende, tegenstrijdige of gewijzigde frames (King &

deYoung, 2008, p.124). Mediafora moeten gezien worden als plaatsen waar diverse sociale groepen,

instituties en ideologieën kampen over de definitie en constructie van de sociale werkelijkheid (Ryan,

2004, p.365).

In oorlogs- en crisisperiodes, waarin de regering dienst doet als primaire informatiebron, wordt de

impact van de overheid op het nieuws en de publieke opinie als maximaal aanschouwd (Patrick and

Threat, 2007, pp.95). Zo legde de administratie van Bush de Amerikaanse publieke sfeer een

hegemoniaal discours op tussen 11 september en de val van Bagdad in 2003. Door de samenloop van

een natiebedreigende crisis, religieusconservatief leiderschap, strategische politieke communicatie en

media die de visies van het beleid reproduceren, was dit discours gekenmerkt door binair

fundamentalisme (Robinson, 2005, p. 346). We dienen toch een nuance aan te brengen. We hadden het

hier niet over een perfecte controle, de heersende elites moesten ijverig werken om hun dominantie te

behouden.

Regeringen kunnen enkel de publieke opinie afstemmen op hun beslissingen wanneer ze sluwe

communicatieve strategieën hanteren waarbij aan mediagebruikers de door hen gewenste content

wordt aangeboden. Het probleem situeert zich op het niveau van de individuele mediaconsument, niet

iedereen verlangt dezelfde boodschap. Rekening houdend met het psychologisch verzet tegen oorlogen

in de moderne naties, moet elke strijd voorgesteld worden als gericht tegen een dreigende, moordende

agressor. De oorzaak van de oorlog ligt niet in het wereldsysteem of bij fouten van heersende klassen

maar in de roofzucht van de vijand. Deze antagonist wordt geografisch gedetailleerd afgebakend, zoals

de „as van het kwaad‟ van de Bush administratie. Het publiek is meestal slechts gedeeltelijk

geïnformeerd, waardoor de leiding van de natie de vijand volop kan dramatiseren. De symbolische rol

van de president bestaat uit de simplificatie van vage, complexe aangelegenheden. Rekening houdend

met mogelijk toenemende tegenkantingen bestaat de grootste uitdaging erin de publieke steun te

handhaven (Patrick and Threat, 2007, pp.95-102).

Page 18: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 18

Morelli onderscheidt verschillende elementaire principes van oorlogspropaganda. Zo wordt steeds het

andere kamp (de vijand) als enige verantwoordelijke gesteld voor het conflict. Ook paradoxen zijn

oorlogspropaganda niet vreemd, de regering blijkt genoodzaakt om ten strijde te trekken om vrede

terug te kunnen waarborgen. De vijandige leider wordt afgebeeld als een duivels persoon, een monster,

massamoordenaar en barbaar. Het is moeilijk om de natie te mobiliseren tegenover een volk, een

doeltreffendere aanpak bestaat uit het construeren van haat jegens een persoon. De vijand krijgt een

gezicht, een gezicht dat uiteraard afzichtelijk zal zijn (Morelli, 2003, pp.17-75). Tijdens de

antiterreuroorlog bleek Saddam Hoessein een demon en de Irakese natie werd metaforisch

vereenzelvigd met zijn persoon. Als in een sprookjes gaat de held (VS) de confrontatie aan met het

kwaad. De held wint en bevrijdt het onderdrukte volk (Harman & Muenchen, 2009, pp.12-3).

Geopolitieke machtsbelangen en de economische drijfveren van het conflict worden verdoezeld, de

oorlog staat in teken van een nobele zaak zoals vrijheid of democratie . De interventies in Afghanistan

en Irak werden als „Operation Enduring Freedom‟ en „Operation Iraqi Freedom‟ betiteld. Na aanvang

van het treffen focust de propagandacampagne zich op de ontwikkelingen aan het oorlogsfront. „Wij‟

strijden op ridderlijke wijze en begaan geen wreedheden terwijl de vijand gebruik maakt van illegale

wapens. Bush en zijn regering stuurden schalks de publieke opinie bij door te claimen dat Saddam

Hoessein massavernietigingswapens ter zijner beschikking had. Tot slot verkiezen mensen doorgaans

steun te verlenen aan een zegezekere zaak. De schijnbare resultaten aan het front vormen een

essentieel component voor de publieke steun (Morelli, 2003, pp.17-75). Zo probeerde de coalitie in

Irak de impact van slecht nieuws te minimaliseren door de wansmakelijke Irakese oorlogstactieken, de

precisie van de bombardementen en voorspellingen met betrekking tot voorspoedig militair succes te

accentueren (Robinson et al., 2005, p.957).

Propaganda moet aansluiten met algemene overtuigingen van de bevolking om efficiënt te zijn. De

traditionele theorie suggereert dat de elites zich naar propaganda wenden wanneer hun hegemoniale

heerschappij ter discussie staat. Communicatie structureert de culturele denkpatronen en de vorming

van de publieke mening. Propaganda levert op haar beurt het pragmatisch kader om een bepaalde

opinie te selecteren uit de huidige cultureel gedetermineerde keuzemogelijkheden (Patrick & Threat,

2007, p.102). Het falsifiëren van de realiteit is een noodzakelijk component van de propaganda-

industrie (Chomsky, 2002, p.35). Een geslaagde propagandacampagne is het meest efficiënt in het

blokkeren van andere informatiebronnen en ontmoedigt burgers om anders te denken (Gormann &

McLean, 2009, p.83).

Page 19: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 19

3.6. Amerikaanse mediaverslaggeving in de weken na 9/11

De mainstream media namen het oorlogsframe blindelings over (Lewis & Reese, 2009, p. 87). Enkele

uren na de aanslagen maakte de pers al gewag van „America‟s New War‟, „War on Terror‟ en de „War

against Terror‟ (Denton, 2004, p.13). Het frame leverde journalisten een kader van waaruit ze de

recente ontwikkelingen konden interpreteren. De antiterreuroorlog creëerde een ideologische band

tussen de mediamakers en beleidsvoerders (Robinson, 2005, p. 346). Volgens vele academici

resulteerde hieruit een nieuw era van mediadienstbaarheid ten opzicht van de staat (Robinson et al.,

2005, pp. 951-2).

Het sentiment van medeleven wordt geregeld uitgebuit in politiek en media. De media stellen

kijkers/lezers bloot aan schokkende beelden en geven via deze weg ruchtbaarheid aan menselijk lijden

(Höijer, 2003, p. 19). Diepe angsten en aanzwengelende patriottistische gevoelens in de eerste weken

na de aanslagen van 9/11 plaveiden de weg voor mediasteun aan de aanval tegen de Taliban. De

administratie Bush verkreeg de goedkeuring van de media door de heersende morele verontwaardiging

en het gekrenkte veiligheidsgevoel dat woedde binnen de landsgrenzen van de VS (Rojecki, 2008,

p.81). Ondanks een enorme dosis hard news in de nieuwsmedia, sensationaliseerden emotioneel

geladen taalgebruiken en nationalistische logos de reportages (Eisman, 2003, p.55). Nieuwsmedia

vormen traditioneel een patriottistische aura rond de president wanneer Amerika aangevallen wordt.

(Entman, 2004, p.2). De natie werd na 9/11 verenigd en opgeroepen om zich achter haar leider te

scharen. Linguïstische analyses toonden aan dat „wij‟ en „ons‟ geregeld terugkwamen in de

berichtgeving. Het mediadiscours smeedde dus een ingebeelde „wij‟- gemeenschap (Hafez, 2007,

p.41). Geen enkele krant revolteerde tegen de militaire acties in Afghanistan. Aan het oorlogsframe

gekoppelde wereldvisies werden niet in vraag gesteld (Lewis & Reese, 2009, p. 87). Amerikaanse

media creëerden de indruk dat oorlog het enige gepaste antwoord was op de gebeurtenissen van 11

september (Hafez, 2007, p.41). De communicatiekanalen promootten een militaire respons op de

aanslagen en verbanden alternatieve visies uit hun mediacontent.

Na een korte periode bestempeld te worden als hoofdverdachte wezen media en politici Osama Bin

Laden, zonder harde bewijzen, als schuldige aan. De Stars en Stripes was gemeengoed in talloze

uitzendingen (Eisman, 2003, pp.55-66). In de nasleep van 9/11 werd de Amerikaanse vlag hét

symbool van eenheid, toewijding, volharding, democratie en vrijheid (Denton, 2004, p.14). Journalen

kregen een internationaal tintje door een explosie van verhalen rond Afghanistan. Visies van politieke

mandatarissen uit andere regionen van de wereld kregen echter geen gehoor. We stellen ook een

afwezigheid van historische context vast bij de berichtgeving in de mainstream media. Vreemd genoeg

vonden negen op de tien Amerikanen het mediarelaas, in dit subjectief nieuwsklimaat, goed tot

excellent (Eisman, 2003, pp.55-66).

Page 20: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 20

3.7. De constructie van het nieuws

De oorlogshistoriek kenmerkt zich door een significant aandeel van oogluikende verslaggeving.

Commerciële druk, een publiek dat niet wil blootgesteld worden aan mislukkingen en nederlagen en

een afhankelijkheid van autoritaire bronnen verklaren deze tendens (Richardson, 2004, p. 155).

Onmiddellijk na het uitbreken van de strijd in Afghanistan hebben Amerikaanse autoriteiten druk

uitgeoefend op de nationale nieuwsmedia om de berichtgeving over Afghaanse burgerslachtoffers in

een andere context te plaatsen. Vanuit de leidinggevende kringen van de CNN zou opdracht zijn

gegeven aan de staf om bij dergelijke reportages de mediagebruiker uitdrukkelijk te herinneren aan het

enorme menselijk leed bij de terreuraanslagen op de WTC-torens en het Pentagon (Höijer, 2003, p.22).

De politieke communicatietheorie neemt aan dat politieke actoren een prominente rol hebben in de

vorming van nieuwsverhalen. Wanneer beleidsmakers de publieke opinie trachten te manipuleren, zien

ze vaak de massamedia als een gepast kanaal voor de transmissie van hun boodschappen. Soms

proberen ze actief verhalen te plaatsen, vaak positioneren politici zich als noodzakelijke

nieuwsbronnen. Andere studies veronderstellen een grotere mate van autonomie van de media. De

ambivalente relatie tussen media en politici wordt gekenmerkt door een wederzijdse beïnvloeding.

Nieuws is een sociaal product gevormd door interacties tussen mediaprofessionals, mediaorganisaties

en de samenleving. Binnen de nieuwssociologie heerst het hierarchie-of-influence model. De inhoud

van het nieuws wordt bepaald door vijf opeenvolgende niveaus van invloed : allereerst de

nieuwswaarden van de mediaprofessional die de rol van gatekeeper vertolkt, ten tweede routines die

we kunnen beschouwen als beperkingen in tijd, ruimte en technologie, ten derde de organisatorische

aspecten van de mediaorganisatie zoals de interne rolverdeling, ten vierde de mate van

interdependentie met machtstructuren als de overheid en ten laatste de heersende ideologie (Archetti,

2007, pp.86-91).

Mediadiscoursen van de BBC, CNN & Al-Jazeera versterken hegemoniale ideologieën. Redactionele

richtlijnen zorgen ervoor dat machtsverhoudingen bewust worden gereproduceerd. De sociale en

linguïstische constructie van het nieuws omvat taalkeuzes. Controversiële, waardegeladen woorden

bepalen de voorstelling van een evenement. Discursieve beleidsmakers leggen journalisten bij de

BBC en CNN een universele lijst van woorden en zinnen op. Ze verlangen dat een bepaald

vocabularium terugkomt in verschillende regionen en talen. Termen zijn verbonden met ideologische

macht. Woorden hebben een culturele symboliek en roepen connotaties op. Taalkeuzes illustreren

ideeën en standpunten over de wereld (Barkho, 2010, pp. 110-126).

Page 21: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 21

De enorme impact van CNN op wereldevenementen en de globale nieuwsagenda valt niet te

ontkennen. Verscheidene overheidsinstanties en nieuwsorganisaties doen een beroep op het 24/24u

aangeboden nieuws. Tegelijkertijd groeit er een storm van kritiek op deze nieuwszender.

Internationale uitzendingen van „breaking news‟ kunnen het buitenlands beleid scheppen, het

zogenaamde CNN-effect. Het Arabische satellietstation Al-Jazeera wordt de CNN van het Midden-

Oosten genoemd. CNN staat volgens velen symbool voor de discrepantie in informatievoorziening, de

westerse media hebben de luidste stemmen (Schechter, 2003, pp.46-8).

Nieuwe satellietzenders als Al-Jazeera en Al-Arabiya vormden een alternatief voor de dominantie van

CNN op het wereldnieuws. Een veranderende mediaomgeving in het Midden-Oosten had drastische

gevolgen op de Amerikaanse informatiestrategie voor deze regionen. Tijdens “Operation Desert

Storm”, de Eerste Golfoorlog, beschikte de Amerikaanse coalitie nog over een complete dominantie

op mediaverslaggeving en de publieke perceptie. Anno 2003 slaagden de Amerikanen er niet langer in

om de informatiestroom over de Tweede Golfoorlog te controleren. Oorlogverslagen op de Arabische

satelliettelevisie verschilden drastisch van de reportages uitgaande van de westerse media. Deze

evolutie stimuleerde de toenemende controverse rond Al-Jazeera. Vele Amerikanen zagen de

satellietzender als een vijandige kracht die anti-Amerikaanse opvattingen genereerde (Lynch, 2006,

p.6). Omdat Al-Jazeera sommige videoboodschappen van Bin Laden uitzond, werd ze door de

Amerikaanse overheid opgevat als de spreekbuis van Al-Qaeda. Langs deze weg kon de

terreurorganisatie een breed publiek bereiken (Rushing & Elder, 2007, p.122). Daartegenover stond

dat in meerdere uitzendingen een brede waaier aan visies, zowel extremistische als tolerante, zowel

pro- als contra-Amerikaanse opvattingen aan bod kwamen (Lynch, 2006, p.6).

Binnen de Amerikaanse landsgrenzen illustreerde de verslaggeving op Fox News de macht van de

media om een beperkte range van normen, rollen, waarden en betekenissen te verspreiden en te

creëren. Tijdens de oorlog in Irak was sprake van een „Fox Effect‟. Mediamagnaat Rupert Murdoch

drukte zijn stempel op de nieuwscontent en –productie. De redactie ondersteunde de militaire acties.

Politieke, sociale, economische en culturele repercussies van de strijd werden genegeerd en antioorlog

protestanten bespot. De nieuwszender trachtte het publiek debat over de beslissingen en doelen van de

president en zijn entourage te verstikken (Proffitt, 2007, pp. 76-80). Vreemd genoeg leken de kijkers

zich daar totaal niet van bewust te zijn. Ondanks de, volgens velen, patriottistische verslaggeving steeg

het aantal kijkers significant tussen 2001 en 2003 (Coe et al., 2004, p.237). Ook de Amerikaanse pers

beschreef protestacties en argumenten tegen de antiterreuroorlog als onvaderlandslievend en irrelevant

(Harmon & Muenchen, 2009, p. 15).

Page 22: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 22

3.8. Oriëntalisme en de representatie van de islam

Wanneer de massamedia verslag uitbrengen van terreurdaden maken ze gebruik van ethische

karakteristieken om een cognitief model van terrorisme op te stellen. De eigenschappen van de

terrorist worden veralgemeend tot de cultuur waarvan hij/zij afkomstig is. Zo ontstaan culturele

prototypes met een negatieve lading (Martin & Phelan, 2002, p.264). Schema‟s die interne verschillen

minimaliseren en externe juist maximaliseren. Stereotypering „rechtvaardigt‟ negatieve attitudes ten

opzichte van sociale groepen. Het vormt sociale condities waarbij de ene groep systematisch als beter

wordt beschouwd dan de andere (Oktar, 2001, p.318). Een stereotiep is een sociaal geconstrueerd

artefact waarbij individuen en gebeurtenissen een plaats krijgen (Richardson, 2004, p.49).

Westerse media focussen enkel op verhalen met relevante waarde voor de eigen samenleving

(Huband, 2007, pp.277-282). Deze vaststelling kunnen we situeren binnen het Oriëntalisme van Saïd.

Volgens hem representeren de westerse media de islam als een achtergestelde, gewelddadige en

irrationele religie. Het Oriënt is inferieur terwijl de westerse wereld superieur en ontwikkeld is (Said,

1978, pp.48-9). Het oosten wordt voorgesteld als apart, anders, achtergesteld, archaïsch en primitief

(Richardson, 2004, pp.5-7). Saïd bouwt voor zijn bevindingen verder op Foucault: het Westen oefent

macht uit over het Oriënt door er kennis over te construeren, ze maakt de waarheid. Kennis en macht

zijn interdependent.

Het Oriëntalisme verzet zicht tegen het centrum (Westen) versus periferie (Oriënt) denken (Said,

1978, p.49). Stabile and Kumar stellen zelfs dat Oriëntalisme het centrale framework was ter

justificatie van de oorlog in Afghanistan. De basis van het Oriëntalistisch denken is een ingebeelde en

drastisch geografisch gepolariseerde wereld, verdeeld in twee ongelijke onderdelen. Het ene , het

grootste deel dat vreemd is, wordt het Oriënt genoemd. Het andere deel, het onze, heet het Occident of

het Westen. Naast geografische polarisering gaat het Oriëntalisme gepaard met karikaturen en

stereotypen die weinig voeling hebben met de realiteit. De voorstelling van de islam en het Midden-

Oosten in het algemeen als een monolithische cultuur gekarakteriseerd door religieus barbarisme,

illustreert dit proces (2005, pp.776-770). Amerikaanse reportages ondersteunen deze misvatting, ze

voeden angst en geweld (Ibrahim, 2010, p.112). Dominante mediadiscoursen beschrijven de

moslimwereld als een bedreigende beschaving, Saïd is echter blind voor oppositionele structuren in de

media. Foucault stelt daarentegen dat mogelijkheden tot verzet aanwezig zijn in elke machtsstructuur.

(1980, p.95).

Neo-oriëntalisten claimen dat het hoogst aantal terroristen leeft in ondemocratische moslimstaten.

Islampolitiek komt volgens deze stroming (het neo-oriëntalisme) exclusief overeen met geweld,

autoritarisme, terrorisme, fundamentalisme, klerikale onderdrukking en vijandigheid tegenover

Page 23: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 23

moderne, seculiere westerse democratieën. „Moslimextremisten‟ worden geherdefinieerd als „extreme

moslims‟. Een gedachtegoed dat duidelijke raakvlakken vertoont met de „botsende beschavingen‟ van

Huntington (Richardson, 2004, pp.12-13).

Bij de analyse van verslaggeving dienen we rekening te houden met de politieke condities waarin de

mediacontent wordt vervaardigd. De productie van het nieuws vindt plaats binnen een complex proces

van betekenisconstructie (Mishra, 2008, p.158). Kranten, nieuws en opinies ontstaan niet natuurlijk, ze

worden gemaakt en zijn een resultaat van menselijke wil, geschiedenis, sociale omstandigheden,

instituties en beroepsopvattingen ( Said, 1978, p.49).

Onderzoek wees uit dat er wel degelijk sprake was van stereotypering in de manier waarop moslims en

Arabieren werden geportretteerd in de Amerikaanse nieuws- en entertainmentmedia. De focus op de

islam in politieke discoursen en mediadiscoursen steeg gevoelig na de aanslagen van 9/11.

Amerikaanse mainstream media frameden vanuit het perspectief van Huntington, namelijk in het kader

van een strijd der beschavingen (Mishra, 2008, p.159). Hij gaat ervan uit dat het achterliggende

probleem voor het Westen niet het moslimfundamentalisme is maar de islam, een andere beschaving

wiens volkeren overtuigd zijn van de suprematie van hun cultuur en geobsedeerd zijn door de

inferioriteit van hun macht. De antithese van de islam blijkt het Westen, een civilisatie waar de

volkeren ervan uitgaan dat hun cultuur algemeen geldig is en die geloven dat hun superieure, maar

tanende macht hen de verplichting oplegt om die cultuur over de gehele wereld te verspreiden. De

oorzaken van het conflict tussen de islam en het Westen liggen dus in fundamentele vraagstukken van

macht en cultuur (Huntigton, 1997, p.236 ).

De prestigieuze pers uit de VS zag tijdens de „War on Terrorr‟ een scheiding van kerk en staat,

modernisering en verwestering van de islam als noodzakelijke vereisten om tot democratie te komen.

Religieus engagement werd in de Amerikaanse pers vaak gelinkt aan een gebrek aan vrijheid,

mensenrechten en onderdrukking van de vrouw (Mishra, 2008, p.150). Teksten reproduceerden

kortzichtige visies op de „vreemde‟ religie. Het moslimgeloof was volgens de media manipulatief,

vijandig en ideologisch. Retorische stratificaties werden overgenomen. De islam bleek minderwaardig

ten opzichte van „ons‟ waardesysteem (Richardson, 2004, p.24). Aanvallen op steden en de

fundamenten van de westerse beschaving afbreken, werden voorgesteld als de prioriteiten van de

terroristen (Huband, 2007, p.282).

De populariteit en tegelijkertijd het grote gevaar van het model van Huntington was terug te voeren tot

het feit dat de media internationale betrekkingen konden analyseren zonder aandacht te moeten

besteden aan het toenmalige buitenlandse politieke klimaat (Mishra, 2008, p.159). Na 9/11 voerden de

Amerikaanse media, ten dienste van het presidentiële bewind, een propagandaoffensief tegen het

Page 24: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 24

Amerikaanse volk. Ze slaagden erin om, onder andere door gebruik te maken van scheefgetrokken

representaties en beeldvorming , een significant deel van de binnenlandse bevolking te overtuigen dat

de vernietiging van Afghanistan en Irak zowel noodzakelijk als gelegitimeerd was. (Barker, 2008,

p.110). De pers checkte amper de waarachtigheid van het feit dat er een band bestond tussen Al-

Qaeda en Saddam Hoessein. Ook de aanwezigheid van massavernietigingswapens werd niet in vraag

gesteld. Nochtans hadden internationale inspecteurs sinds de eerste Golfoorlog geen dergelijke

strijdmiddelen aangetroffen in Irak (Hickson & Powell, 2010, p. 251).

Richardson stelde vast dat ook in binnenlandse krantenverslagen van de Britse pers een split tussen

Arabier en westerling werd gepresenteerd aan de lezer. Contrasterende acties, filosofieën en

politieke/religieuze opvattingen bakenden beide culturele kampen af (2004, p.113). Martin & Phelan

analyseerden het Amerikaanse televisiediscours. Ze concludeerden dat moslims werden geassocieerd

met terroristen, fundamentalisten, radicalen, extremisten, Jihadi en militanten. Culturele stereotiepen

overheersten in verschillende mediafora. Alhoewel de discursieve representatie van de islam dominant

was, bleek ze niet monolithisch. Vooral Amerikaanse mohammedanen kwamen positiever in beeld

(2002, p. 267-8).

Ibrahim onderzocht de representatie van de islam op ABC, CBS & NBC de eerste veertien dagen na

11 september. Hij ontdekte een grote variantie binnen eenzelfde nieuwsverslag : in dezelfde

uitzendingen werd de islam zowel voorgesteld als een vreedzame religie en als een gewelddadig

geloofsovertuiging. Toch sloten zijn bevindingen voor een groot stuk aan bij die van Martin & Phelan.

Moslims die leefden in de VS kwamen veel positiever in beeld dan de islamieten die woonden in

andere naties. De media namen de „with us‟ or „against us‟- doctrine van Bush over. Amerikaanse

mohammedanen bleken ingeburgerd in het Amerikaanse leven terwijl zij die een andere nationaliteit

hadden als gewelddadig, irrationeel, bedreigend, anti-Amerikaans en onderdrukkend werden

afgeschilderd. Het islamgeloof in de VS was legitiem terwijl het buiten de landsgrenzen werd

verbonden met zelfmoord en jihad (Ibrahim, 2010, pp.118-122). Ook Byng concludeerde uit haar

krantenanalyse dat de aanslagen op 9/11 de sociale en politieke context veranderden voor

Amerikaanse moslims. Al is ze heel wat pessimistischer over hun representatie in de geschreven pers.

Bestaande ongelijkheden werden volgens haar verder versterkt (2008, p.664).

Het was essentieel om de natie warm te maken voor buitenlandse interventies want bevolkingen zijn

uit zichzelf pacifistisch ingesteld. (Chomsky, 2002, p.30). Surveys wezen uit dat een hoog percentage

van de natie daadwerkelijk geloofde dat er een duidelijke link bestond tussen Saddam Hoessein en Al -

Qaeda, dat Irak over massavernietigingswapens beschikte en misschien nog het meest verontrustend is

de vaststelling dat de Amerikaanse burger overtuigd was van de internationale goedkeuring van de

Page 25: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 25

oorlog in Irak (Barker, 2008, p.110). Zesenzeventig procent van de populatie stond achter de invasie

in Irak (Patrick & Thrall, 2007, p.96).

Normaal gezien bieden de nieuwsmedia contrasterende opinies aan in hun verslaggeving, alternatieve

politieke stemmen krijgen gehoor. Tijdens de Irak oorlog was er echter sprake van

eenrichtingsinformatieverkeer in de Amerikaanse media. Hiervoor kunnen twee verklaringen worden

uitgewerkt. Het eerste scenario vertrekt van de assumptie dat de journalist niet over voldoende andere

nieuwsbronnen beschikte. In een oorlogsperiode had de president, in tegenstelling tot zijn

opponenten, toegang tot militaire en strategische ontwikkelingen. De bevolking was dan ook

afhankelijk van de presidentiële mededelingen die via de media aan hen werden verschaft. Politieke

tegenstanders participeerden weinig in het nationaal debat uit vrees om als onpatriottisch of

ongeïnformeerd over te komen. Een tweede scenario houdt in dat de media zichzelf censureerden als

blijk van steun aan de staatsleider. De pers rekende enorm op zijn administratie als primaire

nieuwsbron in crisissituaties. Uit vrees om de toegang hiertoe te verliezen weigerden talloze kanalen

antioorlogreclame op hun zenders. Journalisten met afwijkende meningen werden het zwijgen

opgelegd. In de aanloop naar en tijdens “Operation Iraki Freedom” waren zesenvijftig procent van de

nieuwsverhalen over de president positief (Johansen & Joslyn, 2008, pp.593-4) .

Reporters en nieuwsorganisaties werkten binnen een nationale context waarin volop over de oorlog

werd gedebatteerd en het conflict een plaats kreeg (Kolmer & Semetko, 2009, p.646). Redacteurs

evalueerden niet alleen nieuwstopics, ze versterkten ook hoe een nieuwsfenomeen werd geframed.

Nieuws en commentaar waren onderling verbonden en beide beïnvloedden hoe de relatie tussen de

islam en democratie voorgesteld werd in de Amerikaanse pers. Als betekenis vorm kreeg via discours,

beperkten ze het aantal betekenissen die het publiek kon toekennen aan een onderwerp.

Mediadiscoursen maakten deel uit van een sociale, institutionele praktijk. Daarom moesten we op

zoek naar de expliciete en impliciete, latente betekenis van teksten. Nieuwsberichten vertelden geen

klaar en duidelijk verhaal maar hanteerden een vaag, ambigue en wazige storyline.

Uit inhoudsanalyse van de toonaangevende kranten The New York Times, The Washington Post, Los

Angeles Times en The Wall Street Journal stelde Mishra na 9/11 terugkerende thema‟s vast in

reportages over Irak, Iran en Turkije : een bezorgdheid om het antidemocratische karakter van de

islampolitiek en daaruit voortvloeiend antiwesters regime, een nood aan secularisering/modernisering

en een manifeste schending van de mensenrechten. De Amerikaanse pers was duidelijk milder voor

Turkije, verder bouwend op de positieve houding die de administratie van Bush tentoonspreidde. The

New York Times zag Turkije als een bewijs van compatibiliteit tussen democratie en moslimbeleid.

The Los Angeles Times ging nog een stapje verder : “Turkije en Israel kunnen gezien worden als

oases van democratie in een zee van totalitarisme, gevoed door een radicale islam”.

Page 26: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 26

Het regime in Iran werd voorgesteld als de Nemesis, verscheidene nieuwsartikels wezen op de

groeiende protestbewegingen binnen de kringen van journalisten, intellectuelen, studenten en afvallige

gelovigen. De reporter zijn overtuigingen over groepen en opinies over specifieke evenementen

bepaalden zijn woordkeuzes. Woorden schiepen op hun beurt mee de interpretatieschema‟s van de

mediagebruiker.

Alhoewel de kranten een belangrijke waakhondfunctie vervulden ten opzichte van de inbreuken op de

mensenrechten, waren de redacties blind voor de aanhoudende steun van de rest van de bevolking aan

het regime. Velen verlangden zelfs naar de prominente rol voor de islam binnen de politieke sfeer.

Westerse culturele en politieke modellen werden voorgesteld als de norm waaraan moslimlanden zich

zouden moeten vastklampen. De superioriteit van westerse politieke ideeën en culturele waarden werd

herhaaldelijk beklemtoond. Mohammedanen die gewag maakten van sympathieën voor westers

getinte politieke idealen, werden als „gematigd‟ betiteld. Binaire opposities kenmerkten de

verslagstructuur : ofwel was een moslim „westernized‟ ofwel „premodern‟, complexe visies waarin

ruimte was voor een democratisch islambeleid werden meermaals genegeerd (Mishra, 2008, pp.160-

170).

Page 27: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 27

4. Empirische studie : Oriëntalisme in de Vlaamse geschreven pers

4.1. Onderzoeksdesign

4.1.1. Onderzoeksmethode : CDA

Kritische discoursanalyse focust op de manier waarop machtsmisbruik, manipulatie, ongelijkheid,

uitbuiting en dominantie in stand worden gehouden door teksten en gesprekken binnen de sociale en

politieke context (Van Dijk, 2001, p.352). Het is een interdisciplinair onderzoeksveld binnen de

discoursstudies dat opkwam eind de jaren ‟80 (Joye, 2009, p.52). Bij discoursanalyses vragen we ons

af wat mensen doen met taal (Richardson, 2004, p.3) en bouwen we verder op de opvattingen van

Foucault die macht beschouwt als productief (Phillips, 2007,p.287). Een discours construeert de

sociale wereld, maar krijgt tegelijkertijd ook vorm door haar sociale omgeving (Jorgensen & Phillips,

2002, p. 61). Sociale problemen worden bij Critical Discourse Analysis aan de kaak gesteld. Het

kritische doel bestaat uit het rechtzetten van bestaande ongelijkheden (Jorgensen & Phillips, 2002, p.

61). De recreatie van macht, ideologie en hegemonie staan centraal (Richardson, 2007, p.27). CDA

levert een driedimensioneel framework waarbij de tekst (gesproken of geschreven taal), de

discursieve praktijk (productie, distributie en consumptie van de tekst) en de sociale/culturele praktijk

worden geanalyseerd (Fairclough, 1995, p.2). Discoursen zijn gerelateerd aan hegemonieprocessen en

–veranderingen (Blommaert & Bulcaen, 2000, p.449).Taal is niet neutraal maar ideologisch geladen

en legitimeert de bestaande machtsrelaties (Barkho, 2003, p.36). Dominante structuren naturaliseren

bestaande verhoudingen (Wodak, 2001, p.3).

Empirisch mogen we ons dan ook niet beperken tot de tekst- of taalanalyse maar moeten we rekening

houden met de sociale context van het discours (Joye, 2010, p.133). Het microniveau van

communicatie en interactie kan je niet los interpreteren van het macroniveau van sociale orde (Van

Dijk, 2001, p.354). We gaan dus discursieve (tekstuele) analyse relateren aan bredere, niet-discursieve

processen zoals economie en politiek. Twee kernconcepten binnen het onderzoeksveld zijn ideologie

en mediation (Joye, 2010, p.134). Zoals we al eerder besproken worden ideologieën geuit, veranderd

en gereproduceerd via taal. Het zijn systemen van ideeën, overtuigingen, waarden, attitudes,

categorieën waarop personen, samenlevingen en groepen een beroep doen om de wereld te begrijpen

en te interpreteren. Totaalvisies vertellen ons wie we zijn, waarvoor we staan en hoe we ons

positioneren ten opzichte van anderen. Ideologieën delen sociale groepen op in „wij‟ en „zij‟ waarbij

een positief beeld wordt geschetst van de eigen groep en de anderen een negatieve connotatie krijgen

Page 28: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 28

(cfr. supra) (Oktar, 2001, pp. 313-319). Taal is de materiële vorm van een ideologie (Richardson,

2004, p.4).

Mediation komt neer op de link tussen enerzijds de opvatting van de media als

communicatietechnologieën die boodschappen verspreiden en anderzijds het beeld van media als

leveranciers van teksten en discoursen. De machtsdimensie van dit concept zit in de selectie en

representatie van gebeurtenissen (Joye, 2010, p.134).

In ons onderzoek willen we achterhalen of de Vlaamse geschreven pers de wereld in „wij/zij‟-termen

polariseerde tijdens antiterreuroorlog. CDA is hiervoor bijzonder geschikt omdat we de invloed van

het macroniveau (de verhouding tussen de Amerikaanse en Belgische politiek) op de mediateksten

willen achterhalen. Deze analyse laat ons als onderzoeker toe om de complexe relaties tussen het

mediadiscours en de politieke, sociale economische context te onderzoeken (Joye, 2010, p. 133).

Volgens Richardson is CDA een interpretatieve, contextuele en constructivistische

onderzoeksmethode. In tegenstelling tot contentanalyse hebben we ook oog voor de latente betekenis

van de boodschap (Richardson, 2007, pp. 15-6). Uit onze literatuurstudie bleek al dat de Amerikaanse

media de Oriëntalistische en polariserende doctrine van de toenmalige president George W. Bush

klakkeloos overnamen. Ook de pers begon de wereld op te delen in „goed‟ en „kwaad‟ en pakte uit met

talloze stereotypen en scheefgetrokken representaties over de „andere‟ (nl. de moslims). Een „Strijd der

Beschavingen‟ kwam nadrukkelijk naar de voorgrond in het mediadiscours. Nu willen we analyseren

of deze polarisering ook terugkwam in de Vlaamse dagbladen. We vragen ons ook af hoe de vijanden

van „Het Westen‟ (Saddam Hoessein en Osama Bin Laden) worden voorgesteld in de Vlaamse

dagbladen. Komen ze in beeld als monsters, barbaren of moordende agressors? Tot slot analyseren we

potentiële verschillen in de berichtgeving van de kwalitatieve en populaire geschreven pers.

4.1.2. Onderzoeksmateriaal en – periode

We passen CDA toe op de artikels die verschenen over de „Oorlog tegen Terreur‟ in de „Het Laatste

Nieuws‟, „Het Nieuwsblad‟, „De Morgen‟ en „De Standaard‟. Zowel kwaliteitskranten als populaire

dagbladen worden in onze kwalitatieve analyse opgenomen. De twee grootste uitgeverijen, De

Persgroep (DM & HLN) en Corelio (DS & HNB), leveren elk twee kranten. Verder focussen we op

enkele kernmomenten in de antiterreuroorlog :

11 september 2001 : aanslagen op de WTC-torens kosten het leven aan bijna 3000 mensen.

Ook het Pentagon wordt aangevallen door een gekaapt vliegtuig. Een vierde toestel crasht in

Pennsylvania.

Page 29: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 29

7 oktober 2001 : Al-Qaeda blijkt verantwoordelijk voor de terreur op 9/11. Wanneer het

Afghaanse Talibanregime weigert terroristen uit te leveren besluiten de VS om het land aan te

vallen. „Operation Enduring Freedom‟ gaat van start.

20 maart 2003 : Ondanks wereldwijd protest breekt de Tweede Golfoorlog uit. Vermeend

bezit van massavernietigingswapens moet het conflict met Irak rechtvaardigen.

11 maart 2004 : Terroristische bomaanslagen tegen treinen treffen de Spaanse hoofdstad

Madrid. Bijna 200 mensen komen om.

We passen Faircloughs kritische discoursanalyse toe op alle terreur- en oorlogsgerelateerde artikels die

in de geselecteerde dagbladen verschenen gedurende drie dagen na elke gebeurtenis. We verbinden

dus de tekstuele analyse aan discursieve consumptie- , distributie- en productiepraktijken. Daarnaast

houden we de sociale en politieke context in het achterhoofd. Voor de krantenartikels beroepen we ons

op het digitaal krantenarchief Mediargus en maken we geen onderscheid tussen nieuwsverhalen,

achtergrondstukken, interviews, columns, reportages,… Bij fotomateriaal onderzoeken we de

herkomst van de afbeeldingen maar de tekstuele analyse van de artikels is beperkt tot de geschreven

taal.

4.2. Resultaten en bevindingen

4.2.1. 11 september 2001

Tekst

Bij de analyse van een tekst onderzoeken we welke keuzes de auteur heeft gemaakt (Richardson, 2007,

p.47). De dag na de aanslagen wordt meteen de symboliek van de daden beklemtoond in de Vlaamse

pers. „Daarmee bleek zelfs het symbool bij uitstek van het Amerikaanse veiligheidsapparaat niet

bestand tegen de terroristengolf die de Verenigde Staten gisteren trof.‟(De Morgen, 12 september

2001). De journalist bestempelt het Pentagon dus niet als zomaar een symbool. Het woord

„terroristengolf‟ illustreert al dat het niet om vrijheidsstrijders gaat maar om terroristen. Deze metafoor

komt geregeld terug in de berichtgeving van alle kranten. Acties tegen een westers land krijgen een

negatieve connotatie. Journalisten benoemen mensen, waardoor ze deel gaan uitmaken van bepaalde

categorieën en uitgesloten worden van andere (Richardson, 2009, p.49). Taal bezit de expliciete macht

om zaken en mensen negatief of positief te labellen en te karakteriseren (Barkho & Richardson, 2009,

p.8). Ze illustreert de sociale evaluatie van „anderen‟(Cotter, 2009, p.2). In het artikel heeft de

verslaggever het ook over een „kamikazevliegtuig‟, een woordkeuze die herinneringen oproept aan de

Tweede Wereldoorlog, Pearl Harbor en de aanslagen dus associeert met oorlogsdaden. Woorden

Page 30: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 30

kunnen oordelen en waarden bevatten los van hun manifeste betekenis (Barkho & Richardson, 2009,

p.8).

De kop „Wereld in shock over aanslagregen‟ stelt de aarde voor als een actief figuur die lijdt onder de

terreurdaden. Richardson ziet metonymia‟s als retorische instrumenten (2007, pp.59-60). Na de titel

komen verschillende politieke leiders aan het woord. De acties worden gelabeld als „barbaars‟,

„monsterachtig‟ en „waanzinnig‟ en buiten de beschaafde, zinnige wereldorde geplaatst. Vijanden

worden retorisch geconstrueerd en ontmenselijkt (Richardson, 2007, p.210). „Navo-secretaris-

generaal George Robertson zag in de terreuraanslagen een bewijs van de noodzaak voor de

geallieerde landen om zich te verenigen tegen terrorisme.‟(De Morgen, 12 september 2001).

„Geallieerden‟ linkt de gebeurtenissen weer aan WO II. De strijd tegen terrorisme zal ook de volgende

dagen gekoppeld worden aan het verzet tegen het fascisme. Het ideologisch vierkant tekent zich af,

„wij‟ de geallieerde landen gaan ons verenigen (positieve zelfpresentatie van in-group) tegen de

barbaarse „anderen‟ (negatieve presentatie van de out-group) (Van Dijk, 2009, p.193). Osama Bin

Laden komt naar voor als topverdachte en krijgt het etiket „terrorist‟ opgekleefd in De Morgen. Sterker

nog, ze hebben het in het kwaliteitsblad over „het monster van Frankenstein‟. Terreur krijgt de

connotatie van een ziekte door metaforen als „kiemen‟ en moet „tot de wortel worden uitgeroeid‟.

Gekaapte vliegtuigen worden geregeld metaforisch „vliegende bommen‟ of „raketten‟ genoemd. De

kop „Bericht van het front in Manhattan‟(De Morgen, 12 september 2001) illustreert de journalistieke

oorlogstaal. Op pagina drie valt te lezen : „President Bush bezweert Amerikanen dat daders van

lafhartige aanslag zullen boeten‟. „Bezweert‟ is een hyperbool die we normaal met een eetaflegging

associëren. De term bevestigt de vastberadenheid van de Amerikaanse (dus westerse) leider. In het

andere kamp ontkent Bin Laden zijn betrokkenheid, hij ontloopt zijn verantwoordelijkheid.

Opvallend is ook dat de journalisten bij Kaboel meermaals vermelden dat het om de Afghaanse

hoofdstad gaat, terwijl de redactie wel aanneemt dat de lezer ervan op de hoogte is dat Washington de

hoofdstad van de VS is. Verder in de krant heeft de redactie het over een „pan-islamitische ideologie

van Al-Qaeda‟ (De Morgen, 12 september 2001) waarbij je als lezer de indruk krijgt dat die ideologie

kenmerkend is voor de ganse religie. Via de quote : „Hoewel Bin Laden in het Westen een echt icoon

van het terrorisme is geworden, wordt hij in delen van de moslimwereld gezien als de enige leider die

kan opstaan tegen de 'Grote Satan' (de VS) en de 'Kleine Satan' (Israël)‟ plaatst een journalist de

moslimwereld diametraal tegenover het Westen. „Wij‟,westerlingen, zien hem als terrorist, „zij‟ , de

Arabieren, komen negatief in beeld, want ze zien Bin Laden als een eigentijdse Messias. Ook de

volgende dag deelt de redactie de wereld opnieuw op in twee contrasterende kampen. „De

repercussies van deze terroristische aanslag zonder precedent op de relaties tussen de moslimwereld

en het Westen zullen enorm zijn‟ (De Morgen, 13 september 2001). „Moslimwereld‟ bakent de islam af

in een aparte, andere wereld. Terwijl woordspellingen als„FBI mikt op Bin Laden‟ aantonen dat de

Page 31: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 31

Amerikanen er alles aan doen om terrorisme te stoppen, is het volgens een artikel in De Morgen „hoog

tijd dat moslimwereld zich distantieert van alles wat naar jihad zweemt‟(De Morgen 13 september

2001).

De krant benadrukt dat moslims „anders‟ zijn. „Amerika steekt alvast een beschuldigende vinger uit

naar al wat besnord en gesluierd is: de Arabieren‟ (De Morgen, 13 september 2001). De anderen

worden stereotiep gerepresenteerd. Stereotypering binnen een nieuwsdiscours kunnen we niet los zien

van de waarden waarrond het nieuws in opgebouwd (Richardson, 2004, p. 50). In een opiniebijdrage

noemt de columnist een zelfmoordcommando onomwonden „het nieuwe wapen van het Midden-

Oosten‟. Het is „de afkeer voor de westerse beschaving en haar culturele waarden, die het terrorisme

beweegt‟ (De Morgen, 13 september 2001). „Er is een golf van religieus en nationalistisch fanatisme

aan het aanzwellen vanuit de hele islamwereld‟(DM, 14 september 2001). Fundamentalisme lijkt

kenmerkend voor de „andere‟ islamwereld.

Wanneer het er meer en meer naar uitziet dat Bin Laden zich in Afghanistan verbergt, kopt DM:

„Aanval op Afghanistan is nakend‟ (DM, 13 september 2001). Wie dit offensief zal uitvoeren blijft in

deze passieve titel onduidelijk. DM heeft het ook over „vergelding(saanvallen)‟. Dit keer verbergt een

nominalisatie wie wil vergelden en welke personen daarvan het slachtoffer kunnen zijn (DM, 12

september 2001). De titel „Ze waren vreemde eenden in de bijt‟ beklemtoont nog eens het onwesters,

anders, karakter van de terroristen (DM, 14 september 2001).

Ook De Standaard heeft het op 12 september over „meedogenloze terroristen‟ en „barbaarse daden‟.

Metaforen als „Apocalyps‟ en „terrorisme is een monster met duizenden koppen‟ beklemtonen de ernst

van de feiten (De Standaard, 13 september 2001). Terreur is een hardnekkig virus : „Terrorisme is

de plaag van onze tijd. Niemand is er immuun voor.‟ Een kop „De VS moeten de oorlog verklaren‟

verbindt de terreurdaden opnieuw aan oorlog. De VS worden gepersonaliseerd en politieke actoren

blijven uit de spotlights. Journalisten halen ook nu Pearl Harbor en „kamikazeaanslagen‟ weer subtiel

aan. Net als bij De Morgen komen westerse leiders aan het woord die de aanslagen buiten de

beschaafde, democratische wereld plaatsen. „Westerse leiders riepen op tot gezamenlijke bestrijding

van het terrorisme. Palestijnse en Afghaanse leiders sloten zich aan bij de algemene veroordeling.

Maar op de westelijke Jordaanoever en in kampen in Libanon gaven duizenden Palestijnen uiting aan

hun vreugde.’ Hier maakt de journalist een duidelijk onderscheid tussen westerse en

Palestijnse/Afghaanse leiders. De veroordeling door moslimstaten wordt meteen weer ontkracht door

de vreugdetaferelen. Tussen de regels door lezen we dat terreur een onwesters fenomeen is. „Het

terrorisme wordt gevoed door walging voor de westerse beschaving en haar culturele waarden (…)‟

„Het Midden-Oosten telt vele radicale groepen‟ (De Standaard, 13 september 2001). „Ze (terroristen,

red.) gebruiken geweld omdat ze de waarden van de beschaafde wereld verwerpen: wetten en regels,

Page 32: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 32

democratie, een open maatschappij en vrijheid.‟ „De strijd van het ,,beschaafde Westen'' tegen de

,,duistere islam'' is dan niet veraf‟ (DS, 14 september 2001). Opnieuw blijkt de Amerikaanse

president klaar voor de strijd : „Bush toont vastberadenheid‟. „Superterroristen‟ als Osama Bin

Laden blijven natuurlijk de hoofdverdachten. „De verdenking gaat automatisch uit naar terroristen uit

het Midden-Oosten‟ (DS, 12 september 2001). Door de nominalisatie „de verdenking‟ komt een proces

als vanzelfsprekend over. Wie hen „verdenkt‟ lijkt bijzaak . Enkel de verdachten springen in het oog.

DS pakt soms uit met „de bestrijding van het terrorisme.‟ Op 14 september vertelt de kwaliteitskrant

op narratieve wijze het relaas van twee passagiers die van op een vliegtuig dat later neerstortte hun

vrouw belden. Lezers kunnen zich zo voorstellen hoe het eraan toeging op het toestel.

Alle dagbladen bestempelen het Afghaanse Talibanregime als fundamentalistisch. Het Laatste Nieuws

ziet Bin Laden eveneens als „superterrorist‟ en insinueert een band met regimes uit het Midden-

Oosten. „Ook landen als Afghanistan, Soedan, Libië, Irak en Iran worden genoemd als morele maar

ook gulle aanhangers‟(HLN, 12 september 2001). Wie die staten als zijn bondgenoten bestempelt,

blijft in deze intransitieve, passieve constructie onduidelijk. „Wij‟ het Westen zijn slachtoffer van de

terreur. „Er is dood en vernieling gezaaid in het hart van de westerse samenleving (…)‟ (HLN, 13

september 2001). Sensationele koppen zoals „We zullen die zwijnen krijgen‟ titelen bijdragen waarin

ooggetuigen hun relaas van de aanslagen geven. Wanneer slachtoffers een naam en stem krijgen, kan

het publiek zich makkelijker identificeren met hun lijden. De lezer gaat ze beschouwen als

soortgelijken. Zo ontstaat een ingebeelde gemeenschap „wij‟. (Joye, 2009, p. 57).

„Jennifer Brickhouse zat in de lift van de noordelijke WTC-toren, op weg naar haar kantoor op de

76ste verdieping, toen ze een eerste knal hoorde. “Er was onmiddellijk paniek, en iedereen rende naar

de uitgang. Ik was nog geen minuut buiten toen de andere toren werd geraakt. Langs alle kanten

vielen brokstukken naar beneden en de rook verspreidde zich overal. Mensen huilden en sprongen of

vielen uit de ramen”, vertelt ze. Heel wat getuigen eisten ook wraak‟ (HLN, 12 september 2001). De

narratieve stijl bevordert de inleving.

Wanneer Amerikaanse functionarissen hun betrokkenheid bij een vuurgevecht tegenspreken, schrijft

HLN : „Het Witte Huis ontkende dat de bombardementen een vergeldingsactie waren voor de

aanslagen in New York en Washington eerder op de dag‟ (HLN, 12 september 2001). Het presidentieel

paleis functioneert als onderwerp en verbergt de eventuele betrokkenheid van Amerikaanse politieke

actoren. Wanneer Bin Laden echter de verantwoordelijk voor de aanslagen niet opeist, wordt dat

letterlijk vermeld. „Wereld ziet Osama Bin Laden achter aanslagen, steenrijke banneling zelf ontkent‟

(HLN, 13 september 2001). De redactie kiest weer voor een metonymia: de wereld. Eigenlijk zijn het

de westerse gezagsdragers die de terreurleider verdenken. George W. Bush wordt gerepresenteerd als

vastbesloten en heeft de situatie volgens HLN onder controle. „In twee uitstekende toespraken,

Page 33: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 33

dinsdagavond en woensdagochtend, toonde hij zich als een beheerste, meevoelende president, die niet

in het wilde weg reageert maar vastberaden, gericht en op het juiste moment wil terugslaan.‟

Uit de titel van een ander artikel „Angst voor verrechtsing‟ kan de lezer niet afleiden welke personen

verrechtsen en wie daar bang voor is (HLN, 13 september 2001). Ook de populaire titel van de

Persgroep brengt op 14 september het verhaal van de passagiers die terreurdaden vermeden.

„Passagiers van vlucht 93 verijdelden aanslag op Witte Huis met hun leven.‟ Een actieve constructie,

waarbij de lezer zich kan identificeren met de „helden‟. Bin Laden wordt wat verder in de krant over

dezelfde kam geschoren als Adolf Hitler, „de Osama Bin Laden van de jaren 30 en 40‟ (HLN, 14

september 2001). Dit sluit aan bij de bevindingen uit onze literatuurstudie. De representatie van de

vijand als een monster of duivel is een elementair principe van oorlogspropaganda volgens Morelli

(2003 , p.31).

In Het Nieuwsblad werden de aanslagen een „oorlogsdaad van waanzinnigen‟, „moorddadige

waanzin‟ en een „oorlogsmisdaad‟ genoemd. . In de kop „Walging en verbijstering‟ worden deze

gevoelens als vanzelfsprekend, logisch voorgesteld. De journalist transformeert een proces in iets

natuurlijks. De metafoor „luchtpiraten‟ plaatst de terroristen buiten de legale orde. Net als haar

zusterkrant De Standaard maakt ze een opdeling in de reacties van de westerse en

Afghaanse/Palestijnse bevelhebbers. „Het Midden-Oosten, waar de daders van de aanslagen tegen de

Verenigde Staten mogelijk te vinden zijn, reageerde verdeeld op de gebeurtenissen‟(Het Nieuwsblad,

12 september 2001). Terwijl Het Westen uniform terrorisme verwerpt, heerst er blijkbaar een gebrek

aan eensgezindheid in de „andere‟ wereld. Niet alleen de VS waren slachtoffer van de terreur maar de

gehele westerse beschaving. „ Voor de verschrikkelijke gruwel die gisteren het hart van New York en

Washington, van Amerika en van de westerse wereld trof, schieten woorden hoe dan ook te kort‟.„Wij‟

werden aangevallen door een „golf van barbaarse daden‟ en „alle ogen zijn nu gericht op de (andere)

Arabische wereld‟. „Het antwoord ligt zo goed als zeker in het Midden-Oosten.‟ (Het Nieuwsblad, 12

september 2001). „De terreurdaden tegen de Verenigde Staten waren acties tegen de hele Navo. Dat

heeft het westerse bondgenootschap gisteravond beslist‟ (HNB, 13 september 2001). „Internationaal

terrorisme lijkt in elke geval de grootste bedreiging voor de wereldvrede en voor de mensheid. De

bestrijding van de vijand zal even wereldomvattend moeten worden aangepakt. Na New York en

Washington kunnen ook andere symbolen van de westerse wereld het doelwit worden. De Amerikanen

en George W. Bush zullen in die strijd het voortouw nemen‟(HNB, 13 september 2001).

Transnationale terreur is dé vijand van ons. De nominalisatie „de bestrijding‟ maakt het evident dat

terrorisme aangepakt wordt. Wie de taak op zich zal nemen is een vraag die naar de achtergrond

verdwijnt. HNB kopt ook „Turkije tussen twee werelden‟. „Onze‟ westerse wereld en de „andere‟

islamwereld.

Page 34: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 34

Discursieve praktijken

De discursieve praktijken van de journalistiek zijn de processen die journalisten aanwenden om

teksten te produceren en lezers gebruiken om teksten te begrijpen (Richardson, 2007, p.75). Achter

elk nieuwsverhaal zitten reportage-, schrijf- en opmaakacties of beslissingen die vormgeven aan de

dagelijkse nieuwsprofessie (Cotter, 2009, p.2). Zo wordt op een redactie bepaald of een evenement

nieuwswaardig is. Door de frequentie, de intensiteit, de culturele nabijheid, onverwachtheid, de

continuïteit, de betrokkenheid van een vooraanstaande natie en de negativisme van de gebeurtenissen

op 9/11 blijken de aanslagen enorm relevant (Richardson, 2007, pp. 91-2). De VS spelen sowieso een

prominente rol in de Belgische nieuwsmedia. Landen met een grote geopolitieke en economische

macht komen beduidend meer in het nieuws dan andere staten (Peeren et al., 1999, pp. 24-7).

Uit onze literatuurstudie leidden we al af dat tijdens globale crisissen zoals 9/11 burgers enorm

afhankelijk zijn van de media voor nieuws en belangrijke boodschappen van de autoriteiten. Het

publiek is emotioneel, verward en rekent op de pers voor informatie, verklaringen en interpretaties (Li

, 2007, p.670). In de naweeën van 11 september, heerst er de grootste onzekerheid rond de oorzaken

van de aanslagen en het aantal slachtoffers. Dergelijke crisissen gebeuren onverwacht, de bevolking is

onvoorbereid en heeft nood aan mediakanalen voor toelichting, plaatsing, solidariteit en reductie van

de spanning (Perse et al., 2002, pp.39-42). Uit het niets moeten journalisten omgaan met een

onvoorziene ontwikkeling. Hierdoor is het moeilijk om context aan te brengen en afstand te nemen

van de gebeurtenissen. De bevolking verwacht meteen een reactie vanuit de media, maar de

overdonderde pers beschikt vaak zelf over onvoldoende bronnen en informatie om de oorzaken en de

gevolgen van de crisis adequaat in te schatten (Seeger et al., 2002, p. 55).

Het plotse karakter van de terreurdaden heeft bovendien tot gevolg dat de Vlaamse dagbladen

onvoldoende correspondenten ter plaatse hebben om het nieuws volledig zelf te genereren. Ook

economische motieven spelen hierbij een rol. Zowel de kwaliteitskranten als de populaire titels doen

een beroep op Reuters, Associated Press (AP) & Agence France Press (AFP). Al meerdere decennia

beschikken deze wereldnieuwsagentschappen over een monopolie op de markt van internationale

nieuwsvoorziening (Joye, 2010, p.70). Daarnaast worden (inter)nationale persbureaus geraadpleegd als

Bloomberg, Deutsche Presse-Agentur (DPA) en Belga. Westerse nieuwsagentschappen domineren de

wereldwijde nieuwsflow (Horvit, 2006, p. 429). Fotomateriaal is bijna exclusief afkomstig vanuit

secundaire bronnen. Door de hoge productiekosten hangen media, voor het visueel verslag van

buitenlandse gebeurtenissen, bijna volledig af van de persagentschappen (Joye, 2009, p.58).

Page 35: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 35

Het grote vertrouwen in de externe bronnen resulteert ook in kleine verschillen qua berichtgeving. Zo

worden verslagen over Afghanistan door alle kranten ontleend aan Reuters. We zien slechts weinig

verscheidenheid tussen de artikels uit de kranten van Persgroep (HLN & DM) en Corelio (DS &

HNB). Wel spenderen de populaire titels (HNB en HLN) meer aandacht aan ooggetuigenverslagen en

Vlamingen in de VS. Via sensatie richten ze zich op een breed publiek. We moeten (media)teksten

ook beschouwen als onderdeel van een intertekstuele ketting, de ene communicatieve gebeurtenis

verwijst naar de andere (Richardson, 2007, p.100). Binnen het nieuws gaan journalisten verhalen

navertellen, betekenissen ontleend aan het ene discours worden geplaatst in het andere (Jacobs, 2009,

p.4). Opinies van politieke leiders worden via directe quotes meestal letterlijk weergegeven. „Brits

premier Tony Blair reageerde eveneens "verschrikkelijk geschokt". "Massaterrorisme is het nieuwe

kwaad van deze tijd. Het wordt berokkend door fanatici die gewoon onverschillig blijven voor eerbied

voor het menselijk leven. Wij, de democraten van deze wereld, moeten elkaar vinden en het kwaad

samen bestrijden"‟(DM, 12 september 2001). Journalisten zijn gebonden aan een beperkte

paginaruimte en selecteren uiteraard welke quotes al dan niet in de krant komen. Journalistieke en

tekstuele betekenissen worden zowel via hun aanwezigheid als afwezigheid gecommuniceerd

(Richardson, 2007, p. 93). Westerse politici komen opvallend meer aan bod dan staatsleiders uit

andere regionen. Boodschappen van elitebronnen hebben een significantie impact op de publieke

attitudes (Aday, 2010, p.443).

Vooral de kwaliteitsbladen citeren geregeld uit andere kranten als „The Washington Post‟ , „The New

York Times‟, „The Independent‟, „El Watan‟, „Tehran Times‟ en verscheidene vaktijdschriften

bijvoorbeeld „Jane‟s Intelligence Review‟. Ook een verslag op de Irakese staatstelevisie wordt

besproken. Vreemd genoeg merken we uit onze analyse dat bij de passages uit westerse bladen

redactiechefs of redacteurs vaak paginaruimte ter hun beschikking krijgen om hun journalistiek

taalgebruik toe te lichten, terwijl dit bij andere titels slechts zelden het geval is. Voor expertise en

duiding grijpen de redacties terug naar Vlaamse en Angelsaksische politicologen of terreurexperts,

bijdragen van academici uit het Midden-Oosten zijn schaars tot onbestaand. Het interviewen van

Belgische experts kadert in de strategie van domesticatie (Joye, 2010, p.175).

Sociale praktijk

Bij de analyse van journalistiek moeten we haar relatie met de ideologische, politieke en economische

processen van de bredere sociale wereld in het achterhoofd houden (Richardson, 2007, p.147).

Nieuwsdiscoursen weerspiegelen naast de interne professionele normen ook de externe sociale

waarden van de samenleving waarin de journalist leeft (Cotter, 2009, p.2). De verslaggever

produceert niet allen het nieuws, hij/zij interpreteert het ook vanuit zijn wereldvisie (Jacobs, 2009,

p.10).

Page 36: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 36

Vanuit de binnenlandse politieke kringen worden de aanslagen verworpen. Eensgezind noemen de

politici de aanslagen laf en barbaars. Premier Verhofstadt stelt onomwonden: „Vandaag zijn wij allen

Amerikanen.‟ De parlementaire meerderheid is het erover eens dat de aanslagen niet enkel gericht zijn

tegen Amerika maar tegen de gehele democratische wereld. De Belgische politiek plaatst terrorisme

buiten de westerse, beschaafde orde. NAVO- lidstaten lijken zich samen te gaan engageren tegen de

terreurdreiging.

Ook de onderzochte titels bestempelen de vliegtuigkapingen als waanzin. Zonder dat hij de aanslagen

opeist, wordt „superterrorist‟ Bin Laden keer op keer genoemd als topverdachte. Pejoratieve metaforen

representeren hem als de vijand, het monster, de eigentijdse Hitler, kortom een moordende agressor.

Snel is er consensus over het feit dat de terreur afkomstig is uit de „broeihaard‟ van het Midden-

Oosten. Terrorisme wordt voorgesteld als onwesters, ondemocratisch en onbeschaafd. De aanslagen

blijken een expliciete oorlogsverklaring aan het Westen, een ziekte die onze regionen, land na land, zal

besmetten. Op latente wijze delen journalisten de aarde op in twee ongelijke delen. Enerzijds het

Westen dat eensgezind de terreurdaden verwerpt en anderzijds de verdeelde islamwereld. Alleen „wij‟

zijn slachtoffer samen met de „Arabieren‟ die in „onze‟ landen wonen. „Het Westen‟ wordt in haar hart

getroffen. Ooggetuigenverslagen bevorderen de identificatie en het gemeenschapsgevoel. De

Amerikaanse slachtoffers blijken mensen als ons. Uit onze literatuurstudie concludeerden we reeds dat

ideologieën zich kenmerken door de positieve representatie van de eigen „wij‟-groep tegenover de

negatieve beeldvorming van de andere „zij‟-groep. Hiërarchische processen kwamen aan het licht.

Westerse leiders spreiden agency en vastberadenheid tentoon terwijl in het Midden-Oosten politieke

verdeeldheid de norm bleek.

4.2.2. De oorlog in Afghanistan

Tekst

In de koppen en tussentitels van DM komen Amerika en Groot-Brittannië regelmatig naar voor als

actoren. De staatsleiders die de aanvallen op Afghanistan bevelen of uitvoeren blijven op de

achtergrond. „VS willen toeslaan voor koning winter‟; „Waarom vallen de VS en Groot-Brittannië nu

aan?‟; „VS moeten karwei nu wel afmaken‟ (DM, 8 oktober 2001). Ook passieve constructies worden

door de redactie aangewend om betrokkenen uit „the picture‟ te houden. „Een jaar later werd tot twee

keer toe een aanval afgeblazen. Informatie dat Bin Laden zich in bepaalde Afghaanse dorpen zou

ophouden, werd niet betrouwbaar genoeg geacht.‟ Door dit intransitief proces blijft de

verantwoordelijke anoniem voor de lezer. Het bewind van de Taliban krijgt opnieuw een negatieve

connotatie als „terreurregime‟ en „één van de meest ondemocratische (regimes) ter wereld‟.

Fundamentalisten worden nog altijd metaforisch „gekweekt‟.

Page 37: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 37

De Amerikanen blijken vastberaden. „Geen enkel argument en geen enkel machtsmiddel ter wereld

kon er de Amerikanen van weerhouden hebben een antwoord te geven op de misdadige terreuraanslag

in New York. Daar valt trouwens ook weinig op aan te merken. Wie op een dergelijke manier de

integriteit van een land schaadt, wie probleemloos meent dat het vermoorden van duizenden

onschuldigen een heldendaad is, mag een weerwoord verwachten (DM, 8 oktober 2001).‟ De

„anderen‟, de terroristen, worden buiten de beschaafde orde geplaatst. „De fundamentalist gelooft dat

wij in niets geloven. Volgens zijn wereldbeeld heeft hij absolute zekerheden terwijl wij in genotzuchtig

vertier verzinken‟ (DM, 9 oktober 2001). Terreuracties krijgen de stempel van „aanslagen tegen de

mensheid‟ , „het ergst denkbare scenario‟ en „kamikazeacties‟. Westerse superioriteit wordt benadrukt

: „Taliban zijn geen militaire tegenstander voor de VS‟. „De Taliban zijn, als ik echt eerlijk mag zijn,

niet veel soeps als vijand.‟ „Het is duidelijk dat er maar één ding is waar ze echt goed in zijn:

terrorisme‟ (DM, 8 oktober 2001). De journalisten hebben het op 9 oktober ook niet over Afghaanse

„oorlogsleiders‟ maar over het wat barbaars klinkende „krijgsheren‟. Gematigde moslimlanden zoals

Pakistan slagen duidelijk niet in hun opdracht :‟ Pakistan krijgt bondgenoot Bin Laden niet klein‟

(DM, 8 oktober 2001).

In een interview over het gevaar op terroristische aanslagen tegen het Westen is een academicus

resoluut : „Ik denk niet dat we nu overdreven bang moeten zijn.‟ Weer krijgt de westerse „Wij‟-

gemeenschap vorm. Een reportage over Pakistan spreekt zijn verklaringen tegen. „Tijdens

demonstraties en vrijdagsgebeden hebben opgewonden massa's namelijk meerdere malen gezworen

dat zij, als de aanvallen beginnen, zullen opkomen voor hun moslimbroeders in Afghanistan en

westerlingen zullen opknopen.‟ De islamieten (zij) worden voorgesteld als gewelddadig en een gevaar

voor westerlingen (ons). Mediacontent is verstoord wanneer internationale verslagen vooral de

culturele stereotiepen van het rapporterende land in plaats van de nieuwsrealiteit van de besproken

staat weerspiegelen (Hafez, 2007, p.25). De woordkeuze „gezworen‟ klinkt ook stukken harder dan

„gezegd‟ of „ verklaard‟. Desondanks is „De moslimwereld bang voor oorlog‟. DM stelt ook het

democratisch karakter van de (onwesterse) bondgenoten van de VS in vraag.„Dit is een oorlog van 'de

democratie' tegen 'het kwade', volgens president Bush. Toch jammer dat er in die oorlog zo weinig

democratieën betrokken zijn.‟ De moslimstaten lijken de zwakke, ondemocratische, schakel in de

antiterreurcoalitie tegenover „de krachtige coalitie van westerse landen‟ (DM, 8 oktober 2001).

Wanneer het gaat over het vermoorden van „meester-terrorist‟ Bin Laden gebruikt de journalist een

eufemisme zoals „liquideren‟ . Ook wordt de term „oorlog‟ vaak vervangen door „Operation Enduring

Freedom‟ of „het offensief van de waarheid‟(DM, 8 oktober 2001). Wanneer het in de strijd misgaat

gebruikt de redactie understatements. „Vier lokale ontmijners van de Verenigde Naties kwamen om

toen een precisieraket in de buurt van Kaboel haar doel miste‟(DM, 10 oktober 2001). „Omkomen‟

Page 38: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 38

vervangt „sterven‟ of „werden gedood‟. Bovendien lijkt het alsof de precisieraket de boosdoener is en

niet diegenen die hem afvuurden. Bij een verslag over de toespraak van Bush vermeldt de journalist

dat de president „strijdbaar‟ is en heeft hij het over Amerikaanse „vergeldingsacties‟. Een mindere

gecontesteerde term dan „wraakacties‟. Terwijl bij de Amerikaanse leider niet wordt vermeld aan wie

hij zich richt, is dat bij Bin Laden wel het geval. „Net na de eerste aanslagen op zijn leven sprak

Osama bin Laden de islamwereld toe‟ (DM, 8 oktober 2001). Opmerkelijk, DM spreekt van

„aanslagen‟ tegen de terreurleider. Bij een verslag van de correspondent uit Jakarta, vermeldt de

journalist de klederdracht van de geïnterviewden. „Hij draagt, net als veel mensen vandaag, een T-

shirt met een foto van Osama bin Laden.‟‟ Even verderop zit Syaifudin, in wit gewaad en met een witte

tulband op‟(DM, 9 oktober 2001). Zo wordt weer het verschil met „ons‟ bevestigd.

Op de voorpagina van „De Standaard‟ staat: „VS beginnen militaire campagne tegen terreur‟. Hun

offensief is dus gericht tegen terrorisme en niet rechtstreeks tegen het land Afghanistan. DS geeft de

respons op de bombardementen van Bin Laden en de Taliban weer. „De Taliban hebben het over een

,,terroristische'' aanval op hun land. Osama bin Laden zegt in een reactie op video dat dit een oorlog

tegen de islam is (DS, 8 oktober 2001). “Terroristische” aanval wordt duidelijk tussen

aanhalingstekens weergegeven door de redactie, terwijl dit bij oorlog tegen de islam niet het geval is.

Af en toe pakt de Vlaamse pers zelfs uit met een „kruistocht‟-metafoor. De Taliban zijn volgens DS

een „ultra-fundamentalistische beweging‟ (DS, 9 oktober 2001). Lexicale items representeren ideeën

over de wereld en hoe de schrijver de planeet aanziet (Barkho & Richardson, 2009, p.16).

Opnieuw komen de VS als actoor naar voor. „De VS vallen belangrijke steden in Afghanistan aan.‟

Eerder werd beklemtoond dat het om „militaire doelwitten‟ gaat (DS, 8 oktober 2001). Als burgers in

de vuurlinie opduiken „komen ze om‟, een eufemisme voor „sterven‟ (DS, 10 oktober 2001). De

kwaliteitskrant van Corelio heeft het over een ongelijke strijd. „Het materieel van de strijdkrachten

van de Taliban staat in schril contrast tot de uitrusting van de Amerikaanse troepen, de modernste

militaire machine van de wereld‟(DS, 8 oktober 2001). Wanneer de Pakistaanse president risico‟s

neemt, titelt DS : „Musharraf speelt hoog spel‟(DS, 9 oktober 2001). Hij wordt als persoon betrokken

bij de metafoor, terwijl bij westerse leiders het land de acties verricht.

De „wij‟/‟zij‟- dichotomie is frappant in deze passage : „Washington kon niet de harten en geesten van

de massa's in de islamwereld winnen, maar daarover kon het ook nooit illusies koesteren. Die massa's

krijgen van hun media en/of regimes een constant dieet van haatpropaganda tegen Amerika en het

Westen. Zij beschouwen Bin Laden als een held en een aanval tegen hem als een aanval op ,,de islam''

(DS, 8 oktober 2001).‟ Alsof alle moslims Bin Laden verafgoden en de westerse beschaving haten.

Page 39: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 39

Net als in DM vormen de bondgenoten van het Westen in het Midden-Oosten de achilleshiel van de

coalitie tegen terreur. „Maar in vergelijking met de aanval tegen Irak, vormt de zwakke schakel in deze

coalitie de steun van de moslimlanden‟ (DS, 8 oktober 2001). „Terwijl de westerse wereld onverdeeld

achter de aanvallen op Afghanistan staat, reageerde de moslimwereld gisteren veeleer

terughoudend‟(DS, 9 oktober 2001). De verschillen tussen de twee „werelden‟ worden opnieuw

benadrukt. Bovendien waren er in de westerse landen ook betogingen tegen het offensief. Toch dreigt

enkel in het Nabije Oosten een „verdere destabilisering van deze al door armoede en geweld getroffen

regio‟. Bij de nominalisatie „destabilisering‟ blijft de verantwoordelijke uit beeld. De journalist

reduceert het proces tot een naamwoord dat natuurlijk overkomt. Verder in de zin beschrijft de auteur

van het artikel de primitieve, achtergestelde aard van de streek (DS, 10 oktober 2001).

Op 9 oktober komen de „Afghaanse ballingen‟ in België aan het woord. Ze laten in DS hun licht

schijnen over hun thuishaven . De westerse lezer kan zich meer identificeren met hun leed. „Anderen‟

worden voor even wat minder „anders‟. Tussendoor vermeldt de journalist wel „de weg naar het

Westen was lang en moeilijk.‟ Zo legt hij weer de nadruk op de kloof tussen beide culturen. Ook heeft

hij het over „horrorverhalen‟ wanneer ze de wreedheden van de Taliban bespreken (DS, 9 oktober

2001). Het barbaars karakter van de „krijgsheren‟ komt duidelijk uit de verf. Onder de titel „Arabische

regimes pakken subversie islamisten zonder handschoenen aan‟ volgt een artikel waarin blijkt dat de

pro- westerse regimes uit het Midden-Oosten terrorisme wel kordaat aanpakken. De metafoor „zonder

handschoenen‟ verbergt in de kop het geweld dat de autoriteiten gebruikten. „Ondanks die uiting van

moslimsolidariteit hebben Arabische en islamitische staten -- met hier en daar een uitzondering -- al

dertig jaar of langer een binnenlandse strijd gevoerd tegen dezelfde ideologie, en soms ook tegen

dezelfde personen, die verantwoordelijk worden gesteld voor de terreuraanvallen in de Verenigde

Staten op 11 september.‟ Plots blijken de moslimstaten geen zwakke schakel meer in de oorlog tegen

terreur. Deze strijd wordt volgens DS anders gevoerd dan in het Westen. „Die strijd was vaak

genadeloos, met weinig achting voor gerechtelijke bewijsvoering en juridische waarborgen. Maar,

zeggen Arabische autoriteiten, de arrestaties, martelingen en het militaire snelrecht waren nodig om

de islamitische subversie onder controle te brengen‟ (DS, 9 oktober 2009).

HLN pakt uit met ooggetuigenverslagen van Belgen in de VS. Ze beschrijven hoe zij de

terreurdreiging ervaren en op welke manier ermee wordt omgegaan in het dagelijkse Amerikaanse

leven. Via dergelijke verhalen kan de lezer zich identificeren met de situatie in New York,

Washington,… Net als in de andere Vlaamse titels wordt Amerika gepersonaliseerd. „Amerika slaat

terug‟. Naar het voorbeeld van de andere Persgroeptitel DM hebben ze het bij HLN steevast over

„vergeldingsaanvallen‟ in plaats van „wraakacties‟(HLN, 8 oktober 2009). ‘Zo'n vijftig kruisraketten

werden met chirurgische precisie op doelwitten afgevuurd‟(HLN, 9 oktober 2009).

Page 40: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 40

Wanneer de Taliban spreekt over terroristische acties tegen hun natie worden die net als in DS tussen

aanhalingstekens geplaatst. „De Taliban noemden de aanval van Amerika gisteren «een terroristische

daad»‟. De populaire titel situeert terrorisme diametraal tegenover de westerse waarden.‘Terroristen

zijn een tegenstander van wie je nooit echt wint. Om hen uit te schakelen zijn andere middelen nodig.

Daarom zijn de belangrijkste wapens van het Westen niet van ijzer en staal. Onze wapens heten

overleg, respect voor andere culturen, ontwikkeling, armoedebestrijding, rechtvaardigheid en gelijke

kansen voor alle volkeren‟(HLN, 8 oktober 2001).

In een artikel waarin afgevaardigden uit Irak, Iran en Afghanistan aan het woord komen, wordt volop

gepolariseerd tussen het Westen en het Midden-Oosten. „Zo lovend de woorden van westerse

staatsleiders waren, zo scherp is de kritiek uit sommige moslimlanden. Amerika wordt

grootheidswaanzin en bemoeizucht verweten. De enige manier om de aanslagen af te weren, is

volgens de moslimleiders één breed front te vormen, tegen de aartsvijand.‟(HLN, 8 oktober 2001). „De

tegenstellingen tussen de islamitische wereld en het Westen worden nog scherper, na de eerste

luchtaanvallen op Afghanistan‟ (HLN, 9 oktober 2001). Polarisering is kenmerkend voor een

ideologisch discours (Van Dijk, 2009, p. 194). Een journalist heeft het over de „oorlog tegen

moslimterrorisme‟, waarbij terrorisme toch wel heel impliciet wordt gelinkt aan de

moslimgemeenschap. Op 9 oktober somt HLN alle moslimlanden op waarin protest uitbrak tegen de

Amerikaanse aanval op Afghanistan.

Amerikaanse troepen blijken „supersoldaten‟ (HLN, 10 oktober 2001). In het artikel onder de titel

„Politiediensten waakzaam voor terroristische wraakacties‟ stelt HLN dat de FBI klaar is om nieuwe

terreuracties te verhinderen. Luc Van Der Kelen vergelijkt, in een opiniebijdrage, Blair met Churchill

en roemt zijn vastberadenheid. „Groot-Brittannië heeft een nieuwe Churchill gevonden. Premier Tony

Blair speelt met grote klasse de rol van de vastberaden wereldleider die niet twijfelt aan wat zijn taak

is: de vrije wereld verdedigen, als het nodig is met een echt oorlogskabinet‟(HLN, 9 oktober 2001).In

een ander artikel worden ook mogelijke Belgische doelwitten overlopen, wat dan weer de identificatie

van de lezer met de Amerikaanse slachtoffers ten goede komt. Via een reportage waarin mensen in

Afghanistan hun relaas doen, krijgt de lezer ook een indruk van hun situatie. Slechts enkele Afghanen

valt de eer te beurt op een reactie en een naam. Het verslag focust op hun benarde, achtergestelde

levensomstandigheden. „Met vrachtwagens, ezelskarren of gewoon te voet trekken inwoners van

Kaboel weg uit de stad‟ (HLN, 10 oktober 2001).

HNB onderstreept eveneens de vastberadenheid van Bush en Blair. Uit de kop „Osama bin Laden

roemt aanval tegen VS‟ blijkt duidelijk dat de aanslagen ‟s mans goedkeuring genieten. Bin Laden

komt als actieve actoor naar voor.

Page 41: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 41

Net als de andere bladen beschouwen ze bij de titel de steun van de moslimnaties als de „zwakke

schakel‟ binnen de antiterreurcoalitie. „In de moslimwereld ontlokken de aanvallen op Afghanistan

dubbelzinnige reacties‟ (HNB, 9 oktober). De contrasterende passage uit DS komt letterlijk terug:

„Washington kon niet de harten en geesten van de massa's in de islamwereld winnen, maar daarover

kon het ook nooit illusies koesteren. Die massa's krijgen van hun media en/of regimes een constant

dieet van haatpropaganda tegen Amerika en het Westen. Zij beschouwen Bin Laden als een held en

een aanval tegen hem als een aanval op ,,de islam''.‟(HNB, 8 oktober 2001). „Washington‟

functioneert meermaals als een metonymia die de echte (Amerikaanse) betrokkenen verbergt. Ook

volgende zin „Het materieel van de strijdkrachten van de Taliban staat in schril contrast tot de

uitrusting van de Amerikaanse troepen, de modernste militaire machine van de wereld‟ komt letterlijk

terug.

Westerse regimes trachten burgerslachtoffers te vermijden, terwijl terroristen juist zoveel mogelijk

onschuldigen doden. „ENDURING FREEDOM VERLOOPT ZEER DOELGERICHT‟ (HNB, 9 oktober

2001). De journalist heeft het over de „lancering van kruisraketten‟. Een nominalisatie waarbij de

verslaggever een proces omtovert in een vanzelfsprekend naamwoord. Wie bestookt en wie of wat

hiervan slachtoffer wordt, blijft onduidelijk. Het artikel over Afghaanse vluchtelingen komt terug in

HNB. Nergens wordt er echter over „ballingen‟ gesproken. „Vluchtelingen‟ klinkt minder pejoratief.

Discursieve praktijken

Nieuws is het resultaat van specifieke professionele praktijken en technieken (Jacobs, 2009, p.9).

Opnieuw doet de Vlaamse pers uitvoerig beroep op de wereldnieuwsagentschappen zoals Reuters,

Associated Press en Agence France Press. Deze persbureaus zijn in oorlogstijden voor een stuk

afhankelijk van de informatie die de overheid of militaire top wil aanleveren. Niet iedereen heeft

dezelfde toegang tot de berichten van het front (Richardson, 2007, p.182-183). Bovendien hanteren

westerse nieuwsagentschappen vooral westerse bronnen (Horvit, 2006, p.437). Het aandeel eigen

berichtgeving neemt wel toe in vergelijking met de dagen na 9/11. Meer correspondenten schrijven

hun artikels ter plaatse. Uit de analyse van Peeren, Biltereyst en van Gompel blijkt dat kranten voor

ongeveer een derde van hun artikels terugvallen op hun correspondentennetwerk (1999, p.21). Foto‟s

zijn bijna uitsluitend afkomstig uit secundaire bron. Reuters, Associated Press en Epa vormen de

hofleveranciers. De kwaliteitsbladen citeren het meest uit andere titels. Gespecialiseerde magazines en

de westerse kwaliteitskranten (The Independent, The Guardian, The Financial Times, The Washington

Post,..) passeren de revue. Programma‟s op BBC, ABC en CNN krijgen in alle onderzochte titels

regelmatig een vermelding. Enkele westerse academici en experts laten hun deskundig licht schijnen

op de oorlog.

Page 42: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 42

De tv-toespraak van George W. Bush wordt in alle Vlaamse kranten letterlijk weergegeven. Het

Laatste Nieuws maakt wel gebruik van tussentitels. We merken dat bij de videoboodschap van Bin

Laden keer op keer meer journalistieke bijdragen zijn toegevoegd. Redacties stellen meer

paginaruimte ter beschikking voor de speech van de voormalige president. De Standaard publiceert

ook Blairs legitimatie van de aanval op Afghanistan integraal. De Morgen doet, in een artikel over de

moslimreligie, een beroep op passages uit boeken van Belgische islamkenners. Het gaat om

„Islamitische filosofie‟ en „De islam is modern‟.

We zien meer overeenkomsten in de artikels van de Coreliokranten (DS, HNB) dan bij de titels van de

Persgroep (HLN, DM). Zo brengen DS en HNB allebei het verhaal van de Afghaanse vluchtelingen in

België en komen dezelfde passages in diverse artikels terug. Het Laatste Nieuws pakt het meest uit

met persoonlijke verhalen en ooggetuigenverslagen. Dit past in de downmarketstrategie van het

dagblad en speelt in op de emoties van de lezer. Qua aandeel buitenlandberichtgeving zien we geen

markante verschillen tussen de Vlaamse titels. Een mogelijke verklaring is de grote nieuwswaarde van

de oorlog in Afghanistan. Het redactionele beleid wordt omgegooid. Normaal staat nieuws uit Afrika

en het Midden-Oosten in voor de kortste artikels binnen de buitenlandpagina‟s (Peeren et al., 1999,

p.19). Uitzonderlijke nieuwsgebeurtenissen als de aanslagen op 11 september en de globale

antiterreuroorlog hebben de potentie om ontwikkelingen in het buitenland weer nieuwswaardig te

maken (Joye, 2010, pp. 58-9). Traditioneel investeert de kwaliteitspers meer in buitenlands nieuws.

Uit het onderzoek van De Swert kunnen we concluderen dat de kwaliteitskranten (DM en DS) in

normale nieuwsomstandigheden duidelijk meer internationale berichten brengen dan populaire

dagbladen zoals HLN ( 2002, p. 34). De recente studie van Joye bevestigt deze tendens (2010, p.195).

We mogen ook de verhouding tussen het publiek en de journalist niet vergeten. Via het smeden van

een ingebeelde gemeenschap verveelvoudigen dagbladen, volgens Cottle, het aantal lezers en

bijgevolg de winst tijdens oorlogen (2009, p.113). Annelore Deprez onderscheidt in haar

doctoraatstudie drie rolmodellen binnen de journalistiek. Binnen het eerste marktmodel geven

reporters onder commerciële druk de mediaconsument het nieuws dat hij/zij verlangt. De

mogelijkheden voor publieke beïnvloeding zijn hier maximaal. In het tweede steunmodel

weerspiegelen (nieuws)verslagen de politieke perspectieven. In onze analyse blijken dit vooral visies

van westerse politici. Het derde beheerdermodel levert aan de mediagebruikers de informatie die

noodzakelijk is om deel te nemen aan het democratisch leven (2008, p.64). We vinden symptomen van

alle schema‟s terug in de berichtgeving van de Vlaamse pers.

Page 43: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 43

Sociale praktijk

Tijdens oorlogen worden journalisten blootgesteld aan propaganda van alle zijden. Journalistiek krijgt

dan ook vorm en perceptie door deze beïnvloeding (Richardson, 2007, pp. 180-181). Nieuws zou de

hegemoniale invloeden van machtige actoren, zoveel mogelijk, moeten vermijden (Barkho &

Richardson, 2007, p.8). België en de EU zijn niet rechtstreeks betrokken bij het offensief in

Afghanistan. Desondanks vinden we steeds hiërarchische structuren terug in de berichtgeving van de

Vlaamse pers. Terrorisme bestrijdt nog altijd exclusief de westerse waarden. In de coalitie tegen

terreur blijkt er westerse vastberadenheid tegenover verdeeldheid in het „andere‟ moslimkamp. Bij

pro-westerse islamstaten wordt getwijfeld aan hun democratisch karakter en capaciteiten. Niet-

westerse landen vormen de „zwakke schakel‟. Als daar al terroristen worden aangepakt, gebeurt dat

op een brutale, illegitieme wijze. Terwijl „wij‟ weten hoe we terreur moeten aanpakken. „Wij‟ hoeven

niet bang te zijn voor aanslagen.

Antioorlogprotesten in het Midden-Oosten krijgen uitvoerig aandacht, betogingen binnen de EU en

VS worden vaak over het hoofd gezien. De kranten roemen de vastberadenheid van de westerse leiders

en geven de Taliban weinig kans op militair succes tegen de VS. De wat pejoratief klinkende

„krijgsheren‟ moeten het opnemen tegen „supersoldaten‟. Via eufemismen verschonen redacties

militaire flaters van de VS. Amerikanen strijden ridderlijk, terwijl terroristen juist zoveel mogelijk

burgerslachtoffers willen maken. Toch geven de kranten van Corelio Afghaanse vluchtelingen in

België een stem. De lezer kan zich identificeren met de onhachelijke situatie in Afghanistan.

„Anderen‟ werden net iets minder „anders‟. Impliciet onderlijnt de krant de kloof tussen de westerse en

Afghaanse cultuur. „De weg naar het Westen was lang en moeilijk.‟ Ook HLN brengt een verslag uit

Afghanistan waarbij burgers hun ervaringen kunnen beschrijven.

4.2.3. De oorlog in Irak

Tekst

„Het Amerikaans keizerrijk‟ titelt DM op 21 maart 2003, de dag nadat de oorlog tegen Irak begon. De

woordkeuze „keizerrijk‟ moet illustreren hoe de Amerikanen de planeet domineren. „Met hun

eenzijdige optreden hebben de Verenigde Staten dat ideaal aan scherven geschoten, een diepe

diplomatieke breuk in de westerse wereld veroorzaakt en het anti-Amerikanisme in de moslimwereld

nog eens versterkt‟. Al wordt een onderscheid gemaakt tussen de „moslimwereld‟ en de „westerse

wereld‟, de VS komen als westerse actoor negatief naar voor. Ook deze passage is interessant:„Terwijl

de wereld met verontwaardiging reageert op de unilaterale actie van de VS wordt het nieuws van de

aanval op Bagdad in Noord-Irak heel anders onthaald.‟

Page 44: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 44

Een metonymia, de wereld blijkt een actieve persoon die de oorlogsdaden afkeurt. Er ontstaat een

nieuwe „wij‟- gemeenschap waartoe zowel de VS en Noord-Irak geen onderdeel van uitmaken. „Op

een of andere manier hebben de Amerikanen, zonder toestemming van de Verenigde Naties en onder

de afkeuring van de rest van de wereld, hun woede losgelaten met een angstaanjagende en

allesverslindende gretigheid.‟ Tussen de regels door lees je „zij‟ (de Amerikanen) hebben zonder

„onze‟ toestemming hun woede losgelaten. Amerika blijkt een „oorlogszuchtige wereldmacht‟(DM,

21 maart 2003). „De VS streven al decennia naar dominantie over de wereld‟ (DM, 22/23 maart

2003).

Bush krijgt de stempel van „machocowboy die de wereld wil veroveren‟ en „angsthaas‟. De

vastberaden wereldleider van weleer is niet meer : „ Hij wil de VN naar zijn hand zetten, lapt de

internationale rechtsorde aan zijn cowboylaars en schoffeert het hoogste overlegorgaan ter wereld.

Hij is alleen nog vervuld van zijn eigen Missie en Doel‟. (DM, 21 maart 2003). In een interview met

leden van de Turkse gemeenschap in Gent noemt één van hen de voormalige Amerikaanse president

„de agressor‟. Dus niet gewoon een wreedaard maar dé aanvaller bij uitstek. „Bush wil ons op de

knieën‟. Ons staat hier voor alle moslims. Eén van hen stelt de strijd heel gepolariseerd voor. „Ik noem

het een moderne kruistocht. Het is de oorlog van de stellingen, de goeden tegen de slechten, de joden

tegen de Palestijnen, het Westen tegen de moslimwereld, Christus tegen Allah‟. Een artikel waarin het

gedachtegoed van Chomsky aan bod komt, labelt Dick Cheney en Donald Rumsfeld als „extremisten‟.

Voor het eerst bestempelt de krant andere stemmen binnen het discours als „fundamentalistisch‟. Tot

hier toe was deze waardegeladen term enkel voorbehouden voor moslims (Barkho & Richardson,

2009, p.14). De vorige Amerikaanse president moet de vergelijking met Hitler doorstaan.„Bush wordt

door sommigen zelfs beschreven als agressiever dan Hitler. En die mening wint dagelijks aan invloed‟

(DM, 22/23 maart 2003).

Vaker dan voorheen benadrukken journalisten het falen van de VS en de Amerikanen. „De VS hebben,

ondanks hun nieuwste wapens, niet kunnen voorkomen dat Iraakse scudraketten werden afgevuurd op

troepen in Noord-Koeweit‟. „Met andere woorden: de Amerikanen hebben gemist‟. Bush en co. blijken

meer en meer de leiders van een „zij‟-gemeenschap. „De VS kunnen zich veel permitteren. De

cowboys mogen over de hele wereld de indianen nazitten. Bush heeft de planeet uitgeroepen tot de Far

West van de 21ste eeuw.‟(DM, 21 maart 2003). De redactie verbloemt „aanvallen‟ niet. Slechts zelden

komen we nominalisaties als „de verovering van Basra‟ en „de verwachting‟ tegen (DM, 22/23 maart

2003). Metaforen komen keer op keer terug in de oorlogsverslaggeving „de grote knal‟,

„bommentapijten‟, „ shock en ontzag- campagne‟, „onthoofding‟ van het regime,‟kruistocht tegen

terrorisme‟, „fluisterende explosies‟, „Rambo- killers‟ en „de handdoek in de ring gooien‟.

Page 45: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 45

Saddam Hoessein wordt meestal verpersoonlijkt en neergeschreven als „Saddam‟ en de Irakese leider

blijkt zelfs klaar voor de strijd.„Saddam heeft alvast de eerste ronde gewonnen.‟ Terwijl de Taliban in

Afghanistan nog geen schijn van kans hadden. Opnieuw doen de journalisten een beroep op

beeldspraak: „Irak verwachtte het gebrul van een leeuw. Wat het kreeg was het piepen van een

muis.‟(DM, 21 maart 2003).

In de weekendkrant plaatst Yves Desmet de „werelddelen‟ opnieuw tegenover elkaar. „En ook in de

Arabische wereld is de roep om meer democratie even van de agenda afgevoerd en verruild voor een

groeiend anti-Amerikanisme en, bij uitbreiding, een afkeer voor de hele westerse wereld‟. Maar ook in

het Westen is verdeeldheid troef : „Europa is Mars en Amerika is Venus. Anders gezegd, de kloof

tussen de twee continenten is even groot als die tussen de geslachten‟(DM, 22/23 maart 2003). Een

reportage beklemtoont de primitieve leefomstandigheden in Irak. „Als Bagdad straks valt, met welke

stad zal het Westen dan geconfronteerd worden?‟ „Zelfs de Flintstones zouden er niet willen wonen‟

(DM, 22/23 maart 2003). De Irakese contreien blijken een achtergesteld decor en worden

gecontrasteerd met het Westen. Ook deze passage illustreert dit: „Een kwarteeuw geleden raakten de

laatste West-Europese staten, Griekenland, Spanje en Portugal, gedemocratiseerd. In de jaren tachtig

werd de democratische overgang een feit in Latijns-Amerika, daarna in Oost-Europa en in een groot

deel van de ex-koloniale staten. Eén regio blijft op hardnekkig despotische wijze geregeerd worden:

de Arabische wereld‟(DM, 22/23 maart 2003). Oriëntalistische samenlevingen worden terug in de tijd

geplaatst en als primitief of barbaars voorgesteld (Richardson, 2004, p.7).

De man in de New Yorkse straat krijgt ook paginaruimte ter zijner beschikking. Zowel pro- als anti-

oorlogscommentaren laat de correspondent aan bod komen. Wanneer wat verder in de krant een

moslimvrouw haar reactie op de bombardementen mag formuleren wordt haar klederdracht uitvoerig

besproken.‟ Ze was traditioneel in het zwart gekleed met een witte doek over haar hoofd.‟(DM, 21

maart 2003) New Yorkers worden bij naam genoemd en de journalist vermeldt niks over hun kleding.

De moslimvrouw daarentegen blijft anoniem. Emotionele afstand blijft gehandhaafd. De lezer weet

enkel dat ze in Bagdad woont. Hierdoor kan hij/zij zich makkelijker identificeren met de inwoners van

de Amerikaanse stad. Tijdens het interview met de Turkse gemeenschap in een moskee noemt de

redactionele medewerkster enkel de voornamen van de in het gesprek betrokken personen.

De Standaard is niet vies van metaforen. Amerikaanse hardliners worden „haviken‟ genoemd,

gematigden zijn „duiven‟. Ook in De Morgen komt deze vergelijking terug. De „VS‟ willen net als in

DM de Baath- regering „onthoofden‟ en laten zich leiden door een „oliedrijfveer‟ (DS, 21 maart 2003).

Ze hebben „een leger van James Bonds‟ terwijl de Irakese troepen „onderbetaald, slecht uitgerust en

ongemotiveerd zijn‟ (DS, 22/23 maart 2003). Opnieuw worden Amerikanen via een woordspeling

geassocieerd met oorlogsvoering. „De Amerikaanse oorlogsmachine neemt Bagdad in het vizier‟.

Page 46: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 46

De VS krijgen de bijnaam „NV Totale oorlog‟.(DS, 21 maart 2003). We leven volgens DS in een

„eenpolige wereld‟ gedomineerd door de enige overgebleven supermacht. „Als enige overgebleven

supermacht willen de VS de wereld hertekenen in functie van hún visie op hún veiligheidsbehoeften‟.

(DS, 21 maart 2001). Naar het beeld van DM worden de VS vooral als „zij‟-aanzien. Journalisten

nemen Bush op de korrel. Een van zijn bevelen schijnt „een haastige improvisatie‟ te zijn.

Deze redactie is wel merkelijk minder lief voor Saddam Hoessein dan DM. Hij is een „absolute

alleenheerser‟, „dictator‟ en een „tiran‟. Al wordt hij ook vaak met zijn voornaam vermeld. „Saddam

vertrouwt alleen familie en wapenbroeders‟. In de kop „Precisiebommen zoeken Saddam‟ blijven de

actoren die hem echt zoeken uit beeld. Het gaat ook steevast om het „elimineren‟ van de dictator en

niet over het „vermoorden‟ van de leider. „Precisiebommen‟ en „precisieaanvallen‟ klinken minder

scherp dan bombardementen. Nominalisaties als de „verovering‟, „vervreemding‟ en „onthoofding‟

zijn schaars. Meestal ontsnappen de betrokken partijen niet aan hun verantwoordelijkheid (DS, 21 &

22/23 maart 2003).

De tegenstellingen tussen Het Westen en het Nabije Oosten komen aan het oppervlak in de volgende

passage : „Het valt niet te ontkennen dat deze oorlog een risico inhoudt, vooral omdat in de Arabische

wereld de vervreemding ten opzichte van het Westen hand over hand toeneemt. Velen zien ten

onrechte in de oorlog een strijd tegen de islam. Dat kan ook gevolgen hebben voor de

moslimgemeenschappen in West-Europa. De opvattingen lopen daar zeer uiteen‟ (DS, 22/23 maart

2003). Ook deze zin is opvallend : „In Gaza loofden betogers hun ,,geliefde'' Irakese president,

Saddam Hoessein, die ze opriepen om Tel Aviv aan te vallen.‟ Paul Scheffer heeft het in een bijdrage

over „hun‟ president, terwijl de dictator helemaal niet de leider van de Palestijnen is (DS, 22/23 maart

2003).

Moslims in de Belgische hoofdstad mogen hun licht laten schijnen op de oorlog. „De oorlog zal de

spanningen tussen allochtonen en Belgen niet doen toenemen in Brussel‟(DS, 21 maart 2003). Deze

zin bakent duidelijk af. Enerzijds heb je Belgen (wij) anderzijds allochtonen (zij). Heel wat

inwijkelingen worden enkel bij hun voornaam genoemd. Bij een artikel over het eerste

burgerslachtoffer van de Amerikaanse aanvallen vermeldt de journalist de volledige naam van de

gestorven man. Na het begin van het Afghanistan offensief werd helemaal geen aandacht besteed aan

burgerslachtoffers. De kwaliteitskrant van Corelio maakt ook duidelijk dat de oorlog binnen onze

landsgrenzen niet wordt geapprecieerd. „Woedende Belgen betogen‟ en „BELGIË BETOOGT‟ (DS, 21

maart 2003). In de laatste kop komt België naar voor als actoor die de oorlog verwerpt.

Page 47: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 47

In HLN noemt een journalist Saddam Hoessein een „oude, uitgebluste bompa‟, een „dictator‟ en een

„tiran‟. Net als de andere kranten kiest HLN meestal voor zijn voornaam. De VS worden buiten de

beschaafde orde geplaatst. „Natuurlijk gedragen de Amerikanen zich nu als een outlawstaat en voelen

ze zich wellicht zelfs onaantastbaar‟ (HLN, 21 maart 2003). Bij de kop „Poging mislukt om Saddam

op dag één uit te schakelen‟ blijft onduidelijk wie gefaald heeft. (HLN, 21 maart 2003). Zelden botsen

we op een naturaliserende nominalisatie als „ontploffingen‟. In de weekendkrant gaat de redactie

uitvoerig in op de eerste westerse gesneuvelden aan het front. De familie van een gecrashte piloot doet

haar verhaal. Bij Irakese doden is dit nergens het geval. Toch gaat de redactie ervan uit dat een snelle

overwinning volgt voor het Amerikaans leger. „Vermoed wordt dat de Iraakse soldaten zich de

komende dagen met duizenden tegelijk zullen overgeven. De Amerikaanse belofte dat ze na de oorlog

zullen ingezet worden bij de heropbouw van het land en daar ook voor betaald zullen worden, zal

daarin doorslaggevend zijn‟ (HLN, 23 maart 2003). Richardson heeft het hier over modaliteit. De

opinie van de journalist komt duidelijk naar de voorgrond (2007, p. 59). „Uitgeputte soldaten lopen

vaak blootsvoets‟ (HLN, 23 maart 2003). Bij de coalitietroepen wordt hun vermoeidheid nooit

vermeld.

Net als de andere titels kaart HLN het betoog tegen de oorlog binnen de eigen landsgrenzen aan.‟ Ook

's avonds protesteerde Gent nog luidkeels tegen de oorlog in Irak‟. De actie kwam schijnbaar

natuurlijk tot stand. „Het protest begon spontaan rond negen uur‟. Bij een artikel over een

manifestatie in Antwerpen mogen betogers een reactie geven en wordt hun naam telkens weergegeven.

Zo kunnen lezers zich identificeren met de manifestanten. Ook een Koerdische vluchteling, Guli

Ikmet, geeft een interview in HLN. (HLN, 22/23 maart 2003).

Net als DS stelt de populaire titel, Het Nieuwsblad, zich vragen bij de nakende „mono-polaire‟

wereldorde. Saddam Hoessein wordt weer gepersonaliseerd tot „Saddam‟. In de weekendkrant heeft de

redactie het over „meedogenloze bombardementen‟. (HNB, 22/23 maart 2003). Opnieuw zien we veel

beeldspraak in de berichtgeving: „een slagregen van welgemikte, helverlichte bommen‟, „de hel valt

uit de hemel‟, „bommentapijten‟,‟ hoofdrolspelers‟, „in het zand bijten‟, „de weg naar Bagdad ligt

open‟ en „in het hol van de leeuw‟ (HNB, 21 & 22/23 maart 2003). Journalisten passen amper

nominalisatie toe.

In een regionale editie van HNB zien we volgende passage : „Vlaanderen is niet bang voor de oorlog

in Irak, ook de Bruggeling niet. Maar helemaal gerust zijn we er toch niet op. Vooral de wraak van de

moslimwereld zou wel eens hard kunnen aankomen‟(HNB, 21 maart 2003). „Wij‟, Vlamingen,

betrouwen de represailles vanuit „hun‟ moslimwereld niet. De Coreliokrant laat er geen twijfel over

bestaan „Vlaanderen lust de oorlog van Bush niet.‟ (HNB, 21 maart 2003). Kinderen op school

krijgen een stem en keuren de oorlog af.

Page 48: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 48

Verder staat te lezen: „Het is niet denkbeeldig dat een als volstrekt onrechtvaardig aangevoelde oorlog

islamitische gemeenschappen in het oude avondland in de armen van een integristische islam en haar

leiders drijft‟ (HNB, 21 maart 2003).

In een reportage over Bagdad komen verschillende inwoners uit de hoofdstad aan bod. Ze blijven niet

anoniem, hun naam wordt neergeschreven. Daarnaast interviewt een journalist een uitgeweken Irakees

gezin dat nu in België woont. Ook de Koerdische vluchteling, Guli Ikmet, heeft een onderhoud met

HNB. Zijn wanhoop en radeloosheid springen nadrukkelijk in het oog en HNB benadrukt de

uitzichtloosheid extra in vergelijking met HLN. Daartegenover staat wel dat de lezer zich kan

verplaatsen in ‟s mans situatie. Een andere verslaggever bezoekt de Brusselse moskee. Net als in de

andere artikels noemt de reporter de gesprekspartners bij naam. Zo worden moslims net iets minder

„anders‟.

Discursieve praktijken

Wereldnieuwsagentschappen blijven een essentiële bron voor de Vlaamse dagbladen. Reuters en AP

zijn nog steeds de hofleveranciers van de foto‟s van op het front. Horvit vergeleek de berichten

aangeleverd door AP en Reuters, die in de VS en Groot-Brittannië zijn gevestigd, met de informatie

ontleend aan het Franse AFP. Ondanks het Franse politieke verzet tegen de oorlog in Irak (sociale

praktijk) waren AP en Reuters niet positiever over het Amerikaans bewind. Reuters bleek zelfs het

meest neutraal (2006, pp. 437-440). Daarnaast doen de kranten vaak een beroep op, vooral

Angelsaksische, kwaliteitstitels. The New York Times, The Financial Times, The Wall Street Journal

en The Independent. De Morgen geeft ook een bloemlezing van reacties uit de Arabische pers.

Reacties uit Al-Watan, Al-Quds al-Arabi, Akhbar al- Bahrain en de Libanese kwaliteitskrant The

Daily Star worden geciteerd. Online blogs komen zelfs terug in de berichtgeving van DM. Opnieuw

gebruiken de Vlaamse titels gespecialiseerde magazines zoals Jane‟s Defence Weekly, Times

Magazine,.. De redactie van DM raadpleegt ook gespecialiseerde lectuur zoals „Saddam, biografie van

een dictator‟, 'Balans van de macht‟ & „ De kloof tussen Amerika en Europa.' Alleen westerse

deskundigen analyseren de oorlog.

Beide kwaliteitsbladen DS & DM publiceren zowel de speech van Saddam Hoessein als die van

George Bush integraal. Het politiek discours wordt letterlijk overgenomen in het mediadiscours. HLN

daarentegen reduceert de toespraak van de Irakese dictator tot het strikte minimum en plaatst de

speech van Bush diametraal tegenover de reactie van Verhofstadt. HNB besteedt vreemd genoeg geen

aandacht aan de toespraken van de politieke leiders.

Page 49: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 49

Opvallend is ook dat de populaire titels meer aandacht besteden aan plaatselijke protestacties tegen de

oorlog in Irak. Talloze regionale pagina‟s worden gevuld met reportages van betogingen in steden en

al dan niet ludieke campagnes in plaatselijke scholen. Sentiment is hierbij nooit ver weg.‟ De

Amerikaanse raketten troffen niet enkel doel in het hart van Bagdad maar boorden zich tevens in de

ziel van de kinderen van Freinetschool De Klaproos‟ (HNB, 22/23 maart 2003). Media, emoties en de

publieke opinie zijn met elkaar verbonden (Aday, 2010, p.446). Gevoelsmatige betrokkenheid is een

belangrijke predictor voor potentiële media-effecten . Emotionele reacties determineren hoe de lezers

gebeurtenissen ervaren (Step et al., 2002, p.262). Lokale deelnemers krijgen ook steevast de kans op

een reactie.

Verder zien we dat de breedpubliekkranten ook meer paginaruimte vrij hebben om de verslagen op de

Amerikaanse tv te bespreken. HNB baseert zich soms op CBS en NBC. In tegenstelling tot de artikels

over de oorlog in Afghanistan zien we op institutioneel vlak minder parallellen tussen de journalistieke

bijdragen van de Coreliokranten, HNB en DS. Net zoals de eerder besproken cases domineert de

Tweede Golfoorlog dagenlang de nieuwsagenda en blijkt ze het meest nieuwswaardige feit. Westerse

geopolitieke, economische en militaire belangen spelen hierbij een essentiële rol (Joye, 2009, p.4).

Daarnaast houden (hoofd)redacteurs en journalisten de nieuwsverlangens van het publiek in het

achterhoofd wanneer ze beslissen over de nieuwswaarde van een gebeurtenis. Ze selecteren de

verhalen waaraan de mediaconsument aandacht zal besteden en brengen artikels die de krantenkoper

intrigeren of boeien. Alle onderzochte titels zijn eigendom van private kapitalistische bedrijven en

streven normaliter zo veel mogelijk lezers , reclame-inkomsten en winst na. Media sturen enerzijds

hoe de burgers evenementen gaan beoordelen, anderzijds bepalen de interesses van datzelfde publiek

welke content aan bod zal komen in de pers (Uscinski, 2009, p.799-800). Dit is uiteraard verbonden

met de visies die redacties erop nahouden tegenover de krantenkopers. Zien ze lezers als consumenten

of als producten die dagbladen „verkopen‟ aan adverteerders. Bij het eerste perspectief zullen de titels

zo‟n breed mogelijk lectoraat nastreven in de tweede zienswijze kan ook een segmentatie van het

publiek (reclame)voordelen opleveren (Richardson, 2007, pp.77-80).

Sociale praktijk

Wereldwijd protest gaat vooraf aan de Tweede Golfoorlog. Op politiek vlak verwerpt de Belgische

regering de oorlog tegen Saddam Hoessein. Die kwam er zonder toestemming van de VN-

veiligheidsraad en binnen de Belgische regering heerst een felle discussie over het transport van

Amerikaans oorlogsmateriaal. De politici vinden niet dat het conflict thuishoort in de „Oorlog tegen

Terreur‟. In geen van de onderzochte titels wordt Saddam Hoessein beschreven als een terrorist. De

„wij‟/‟zij‟ dichotomie tussen het Westen en de islamwereld moddert slechts latent meer aan. De

Amerikanen worden meer en meer een „zij‟- gemeenschap die zich laat drijven door imperialisme.

Page 50: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 50

Bush blijkt geen vastberaden westerse leider meer maar een machtsgeile „cowboy‟ en dé agressor.

Redacties representeren hem, net als Saddam Hoessein, vaak negatief. Tegenstellingen tussen Europa

en de VS worden beklemtoond. Anti- oorlogsverzet en betogers krijgen een stem. „De wereld‟ keurt de

oorlog af. Wereldvisies zijn vooral Europees getint. Ook moslims ondergaan de gebeurtenissen niet

anoniem. Ze worden gehoord en lezers kunnen zich identificeren met hun leed. Dit betekent echter niet

dat er geen hiërarchische structuren meer in de berichtgeving sluipen. Het Oriëntalisme is niet

helemaal verdwenen. HNB benadrukt de wanhoop en radeloosheid van een Koerdische vluchteling.

DM beschrijft de primitiviteit van Irak en contrasteert die tegenover het Westen. Dictaturen blijken

een typisch fenomeen voor het Midden-Oosten. New Yorkers worden bij naam genoemd, een

moslimvrouw in de straten van Bagdad blijft anoniem. De kwaliteitskrant beschrijft haar klederdracht

en toont daarbij aan dat ze „anders‟ is. DS plaatst allochtonen tegenover Belgen. HLN bezoekt de

familie van een gesneuvelde Amerikaanse soldaat, maar negeert de gezinnen van gestorven Irakese

troepen. Alle redacties hebben het nog steeds over ideologisch doordrongen entiteiten als de

„moslimwereld‟ en de „westerse wereld‟(Hafez, 2007, p.36).

4.2.4. Aanslagen in Madrid

Tekst

„Dat de bloedige aanslagen in Madrid een aanfluiting zijn van elk democratisch principe, dat ze niet

alleen de burgers van Spanje maar iedereen in Europa treffen, dat ze zwaar veroordeeld moeten

worden en zeer streng bestraft, dat alles staat buiten kijf‟ (DM, 12 maart 2004). Net als de

terroristische acties op 11 september plaats DM de terreurdaden buiten de democratische orde. De

journalist beklemtoont alleen de repercussies voor Europese burgers en heeft geen oog voor de

gevolgen voor andere werelddelen. In de kop „De mislukte oorlog tegen terreur‟ blijft onduidelijk wie

verantwoordelijk is voor het falen. Ook metaforen zijn de kwaliteitskrant niet vreemd zoals

„terrorisme met de wortel en tak uitroeien‟. Bij een reportage over de Spaanse gemeenschap in Brussel

labelt de krant ze meteen als mensen als ons, „Spaanse Belgen‟. De naam van een verkoper wordt

vermeld en hij vertelt hoe hij staat tegenover de gruweldaden in Madrid. Het verslag is verhalend

neergeschreven en bevordert de identificatie met de lezer. DM schrijft over de „waanzin‟ in de

Spaanse hoofdstad. In een interview maakt Rik Coolsaet een onderscheid tussen „islamistisch‟ en

„nationalistisch‟ terrorisme. „Osama bin Laden wil doen geloven in een terroristische internationale‟

(DM, 12 maart 2004). In deze zin maakt de geïnterviewde gebruik van een actieve constructie, waarbij

Bin Laden duidelijk als actoor naar voor komt. De interviewer vraagt duidelijk : „Hoe kunnen we deze

vormen van terrorisme bestrijden?‟. „Wij‟ nemen het op tegen de terroristen (zij). „Al-Qaeda wordt

ook verantwoordelijk gehouden voor sommige anti-Amerikaanse aanslagen in Irak.‟ Hier kiest de

Page 51: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 51

redactie voor een passieve constructie waar degene die de terreurgroep als verantwoordelijk

beschouwt onzichtbaar blijft.

Madrileense hulpverlening komt aan bod in een narratief artikel van de hand van een plaatselijke

correspondent. Sfeerschepping grijpt de lezer bij de keel, het leed wordt tastbaar. Opnieuw geven

ooggetuigen een korte reactie. Sommige blijven anoniem, anderen krijgen een naam. Noch na de

bombardementen in Afghanistan of Irak werd verslag uitgebracht van het werk van hulpdiensten.

Nooit beschreef iemand de taferelen als „bloedbad‟. Meteen linkt DM de aanslagen aan 9/11. „Het is

een van de zwaarste terreuraanslagen sinds 11 september 2001 in de VS, gisteren precies 2,5 jaar

geleden, en een van de grootste ooit op Europees grondgebied‟(DM, 12 maart 2004). Terwijl de ene

verdachte, de ETA, soms als een „splinter- of afscheidingsbeweging‟ wordt gedoopt, gebruikt de

redactie bij de andere, Al-Qaeda, altijd een terreurgerelateerde term. In een column plaatst de schrijver

terrorisme weer tegenover „ons‟. „Het maakt ons plots allemaal tot potentieel slachtoffer, en vanuit dat

besef zal natuurlijk een angst groeien‟.(DM, 13/14 maart 2004). „Wij‟, de mogelijke doelwitten,

vormen een collectief. De waardegeladen term „moslimterrorist‟ duikt in de weekendkrant op.

Wanneer een journalist kiest voor een controversieel woord moeten we er rekening bij houden dat

hij/zij deze beschrijving selecteert uit een hele reeks van taalopties. Barkho heeft het dan ook over de

linguïstische constructie van het nieuws (2010, p.126). DM pakt geregeld uit met een nominalisatie.

„Een Slachting‟, „ de verdenking‟, „ de opeising‟ en „de veronderstelling‟ illustreren deze tendens.

De Standaard pakt uit met een analyse : „WAAROM EEN AANSLAG OOK BIJ ONS NIET UIT TE

SLUITEN IS‟ (DS, 12 maart 2004). „Ons‟ staat hier voor „wij, de Belgen‟ maar de Spanjaarden blijken

dus mensen als „ons‟, we hebben een land als Spanje en „Spanje leeft op gespannen voet met islam‟

(DS, 13/14 maart 2004). De „moslim- of islamwereld‟ doet dienst als synoniem voor het Midden-

Oosten. Voor een regionale editie gaat een journalist op bezoek bij „Spaanse Brusselaars‟, „Spaanse

Limburgers‟ of „Belgische Spanjaarden‟(DS, 12 & 13/14 maart 2004). De Spaanse gemeenschap

krijgt een stem en leden blijven niet anoniem. DS peilt het veiligheidsgevoel van Vlamingen in

Spanje. Wanneer zij het hebben over „onze regeringen‟ en de „volledige westerse wereld‟ smeden ze

mee een „wij‟-gemeenschap (DS, 13/14 maart 2004). Wanneer de weekendkrant een reportage brengt

over de moslims in Spanje, komt enkel een Imam aan het woord.

DS volgt het voorbeeld van de andere kwaliteitskrant en associeert de aanslagen met 9/11. „Het was de

zwaarste aanslag ooit in Europa Spanjes eigen ,,11 september''‟. „Europa krijgt weksignaal

tweeënhalf jaar na 11 september 2001.‟ Europa wordt een metonymia als actoor. „Europa moest zich

al voorbereiden op zware aanslagen door islamistische groeperingen.‟ Terroristische groeperingen

zijn „een veelkoppige, vuurspuwende draak‟. Doordat niemand aanvankelijk helemaal zeker is over

wie nu juist achter de aanslagen zit duiken nominalisaties als „de verwoesting‟, „de oorlogsverklaring‟

Page 52: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 52

en „de slachting‟ af en toe op. De redactie pakt ook uit met metaforen als: de „bloedige handtekening

van Al-Qaeda‟, „lugubere rekenkunde‟ en een woordspeling „Al-Qaeda zou Spanje in het vizier kunnen

nemen‟. Ook dit dagblad beschrijft de hulpverlening in Madrid met aandacht voor het narratieve.

DS noemt de ETA consequent een terreurbeweging. Het begrip „islamterrorisme‟ duikt ook hier op, al

prefereert de redactie meestal „islamistische terroristen‟ (DS, 13/14 maart 2004). Wanneer de schrijver

van een artikel een vocabularium gebruikt, drukt de journalist bepaalde ervaringen, reacties,

percepties, cognities en soort bewustzijn over zichzelf en de wereld uit. Via lexicale selecties kunnen

we mensen op verschillende wijzen karakteriseren (Barkho & Richardson, 2009, p.13)

HLN brengt het verhaal van drie Vlamingen in Madrid. Zo kan de lezer zich volledig voorstellen wat

allemaal gebeurde in de Spaanse hoofdstad. Daarnaast kan de „Gents - Spaanse gemeenschap‟ haar

verhaal kwijt. De redactie benadrukt kort de vastberadenheid van koning Juan Carlos. Net als de

andere dagbladen legt de populaire krant een verband met de aanslagen op de WTC-torens. „Na de

opeising door het Al-Qaedanetwerk, haast triomfantelijk, lijkt het erop dat Spanje zijn eigen 11

september heeft gekregen.‟ „Maar het drama in Madrid draagt overduidelijk de handtekening van de

niets ontziende moslimterreur‟ (HLN, 12 maart 2004). HLN kiest voor de beladen term

„moslimterrorisme‟ waarbij terreur direct gekoppeld wordt aan de islamreligie en het gevaar van

veralgemening dreigt. Moslimextremisme of islamfundamentalisme zijn minder gecontesteerde

benamingen. Dit terwijl de religieuze oriëntatie van de ETA bijzaak lijkt. De organisatie krijgt soms

ook het etiket „afscheidingsbeweging‟ opgekleefd. Al- Qaeda is en blijft een „islamitische

terreurnetwerk‟. DM en DS kiezen meestal voor „islamistisch‟ om het radicale karakter te onderlijnen.

Ook hier duiken dezelfde nominalisaties op : „de totale verwoesting‟, „de opeising‟ en ‟de slachting‟.

Inwoners van Madrid krijgen opnieuw een naam en stem. De nabijheid van terrorisme blijkt uit de kop

van een column : „Madrid is bijna hier‟. „Als daar nu al treinen gaan ontploffen, dan straks evengoed

in Brussel-Centraal, of in Blankenberge. Hier dus‟ (HLN, 12 maart 2004). Spanje is als België, de

journalist geeft vorm aan een ingebeelde „wij‟-gemeenschap. „Het islamterrorisme zal geen

onderscheid maken tussen ons en de Spanjaarden‟ (HLN, 13/14 maart 2004). Onder de kop „Wereld

reageert met afgrijzen‟ worden reacties van diverse politieke leiders opgesomd. Geen enkele reactie

komt uit het Midden-Oosten. Toch is het de „wereld‟ die dienst doet als metonymia (HLN, 12 maart

2004). Democratie en welvaart blijken de remedies om onze open wereld te beschermen tegen de

externe ziekte, terrorisme. „De enige manier om in onze open wereld met zijn vrije handel en vrij

verkeer van mensen terreur te stoppen, is ervoor te zorgen dat mensen in hun wanhoop niet zover

worden gedreven dat ze zichzelf willen opblazen. Om dat te bereiken, helpen geen legers. Maar

welvaart, ontwikkeling, democratie‟ (HLN, 13/14 maart 2004).

Page 53: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 53

HNB stelt paginaruimte ter beschikking van Vlaamse Erasmusstudenten in Madrid. Journalisten van

Het Nieuwsblad gaan net als hun collega‟s op bezoek bij de Spaanse gemeenschappen in België. Het

verhaal over „Spaanse Brusselaars‟ toont grote raakvlakken met dat van de andere Coreliokrant DS.

Dezelfde personen komen aan het woord. Verder heb je nog „Vilvoordse, Limburgse en Gentse

Spanjaarden‟. Een correspondent brengt op verhalende wijze het relaas van de acties van de

hulpdiensten in de Spaanse hoofdstad en stapt mee met betogers. „Want vandaag zijn we allemaal

slachtoffer‟ (HNB, 13/14 maart 2004). Onze „wij‟-gemeenschap lijdt onder het terrorisme. Net als in

DS vertegenwoordigt alleen een Imam de Madrileense moslims. Bij vrouwen die de moskee bezoeken,

beklemtoont de reporter dat ze „gesluierd‟ en dus anders zijn. In DS wordt dit slechts tussen haakjes

vermeld (HNB, 13/14 maart 2004). Ook HNB kiest voor de beladen term „moslimterrorisme‟.

Opnieuw zijn leden van Al-Qaeda altijd terroristen terwijl de definities van de ETA-aanhangers soms

afwijken. Net als in de andere Vlaamse dagbladen moet hier en daar een nominalisatie, bijvoorbeeld

„de vergelding‟, de twijfels over wie nu verantwoordelijk is verbergen.

Discursieve praktijken

Net als na 9/11 is het Belgische leespubliek in shock na de zwaarste aanslagen ooit op het Europese

continent. Wanneer burgers nood hebben aan oriëntatie, meer bepaald in crisissituaties, richten ze zich

tot het nieuws en de massamedia (Kolmer & Semetko, 2009, p.644). Journalisten krijgen de zware

taak om meteen orde te scheppen uit de chaos, terreurdaden in een context te plaatsen en

toekomstperspectieven aan te bieden aan de mediaconsumenten. Het publiek zal voor de content

kiezen die het best aan deze opdrachten voldoet (Perse et al., 2002, p. 39). Alle kranten maken Al-

Qaeda verdacht op basis van een e-mail die werd verstuurd door de Abu Hafs al-Masri Brigades naar

een Arabische krant in Londen , al-Quds al-Arabi. Nergens anders hanteren de dagbladen een

Arabische krant als bron. Bronnen en geraadpleegde experts blijven westers. DM doet opnieuw

uitgebreid beroep op de persbureaus Reuters, AFP, AP & EFE. Daarnaast duikt de BBC op als

nieuwsbron. De Persgroeptitel baseert zich meer dan de andere onderzochte bladen op andere

kwaliteitskranten zoals The Independent, The Guardian, Le Monde, Süddeutsche Zeitung,… Reacties

op de aanslagen uit de Spaanse dagbladen komen aan bod. DM citeert uit El Mundo, El Pais, de

Baskische kranten El Correo en Gara, La Vanguarda, La Razon en ABC. Ook DS maakt veel gebruik

van nieuwsagentschappenmateriaal. Reuters, AP, dpa, Belga en AFP blijven belangrijke bronnen

naast de kranten The Guardian en Het Handelsblad. Hierbij valt het op dat de populaire titels slechts

zelden naar secundaire bronnen grijpen om hun pagina‟s te vullen. We kunnen dit verklaren doordat ze

vooral contact opnemen met Belgen in Spanje of de Spaanse gemeenschappen bezoeken in België. Ze

hebben een voorkeur voor persoonlijke verhalen. Het buitenlands nieuws wordt in grote mate

gedomesticeerd wat de identificatie bij het thuispubliek stimuleert.

Page 54: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 54

Uit een kwalitatieve inhoudsanalyse van diepte- interviews met buitenlandjournalisten concludeerde

Joye dat de respondenten domesticatie en eurocentrisme als logische en onvermijdelijke gevolgen

zien van de gehanteerde nieuwswaarden, vooral met betrekking tot nabijheid.

Domesticatie zorgt ervoor dat de lezer moeilijke thema‟s makkelijker kan verteren (2010, p. 283). De

populaire bladen onderscheiden zich door een sensationelere berichtgeving. Deze koppen illustreren

deze tendens : „Blijf bij mij. Ik wil niet alleen sterven‟ (HNB, 12 maart 2004),‟ Morgen hebben wij het

aan ons been‟ & „3/11‟ (HLN, 12 maart 2004). Door de nabijheid van Spanje merken we in alle titels

meer verslagen ter plaatse. De kosten om in Madrid te geraken zijn miniem tegenover een reis naar

Bagdad of Kaboel. Vaste correspondenten zijn eveneens economisch haalbaar. Het redactionele

budget en de kostprijs spelen een belangrijke rol, in de afweging tussen enerzijds zelf naar het

buitenland te gaan of anderzijds gebruik te maken van de informatie die wordt aangeleverd door de

nieuwsagentschappen (Joye, 2010, p. 285).

Net als voorheen zien we meer raakvlakken en parallellen in de berichtgeving van de Coreliotitels dan

bij de kranten van de Persgroep. In de regionale pagina‟s komen dezelfde verhalen over de „Spaanse

Belgen‟ terug. Regelmatig zijn artikels van de hand van dezelfde journalisten. Terwijl dit bij de

Persgroep eerder uitzonderlijk is. De aanslagen in Madrid blijken net als de voordien onderzochte

cases een nieuwsfeit dat de krantenpagina‟s dagenlang domineert.

Sociale praktijk

Eerst dienen we de politieke context in acht te nemen. De toenmalige eerste minister, Guy Verhofstadt

en minister van Buitenlandse Zaken, Louis Michel, veroordelen de aanslagen met klem. Verhofstadt

roept de Europeanen op om de gezamenlijke strijd tegen terrorisme nog verder te versterken. Europese

samenwerking is volgens de premier het enige middel om dergelijke terreurdaden te voorkomen. Louis

Michel stapt mee in een protestmars tegen terrorisme doorheen de Spaanse hoofdstad. Nieuws over

buitenlandse materies ondersteunt meestal de visies van de beleidsvoerders (Aday, 2010, p.446). Op

ideologisch vlak stellen we weer enkele hiërarchische processen vast. De aanslagen worden in alle

kranten gelinkt aan 9/11. Net als toen blijken ze gericht tegen „onze‟ democratische waarden. In elke

krant krijgen de getroffen Spanjaarden en hulpverleners een stem. Spaanse Belgen en Belgen in Spanje

komen overal aan bod. Iedereen beklemtoont dat de gebeurtenissen in Madrid ook in onze stations, in

onze treinen en in onze levens kunnen voorkomen. De Spaanse slachtoffers zijn mensen als „ons‟.

Sfeerschepping beïnvloedt de betrokkenheid van de doorsnee krantenlezer.

De Coreliokranten brengen een reportage over moslims in Madrid. Welgeteld één islamiet krijgt

paginaruimte ter zijner beschikking, de Imam zelf. Een „westerse‟ terreurgroep als de ETA wordt soms

een „splinter- of afscheidingsbeweging‟ genoemd. Al-Qaeda krijgt steevast het etiket van

Page 55: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 55

„terreurnetwerk‟ opgekleefd. Wanneer blijkt dat Bin Laden en zijn kompanen mogelijk opnieuw achter

de bompakketten zitten, duikt de beladen term „moslimterrorisme‟ op. Alsof alle mohammedanen

terreuracties begaan. Woorden spelen een vitale rol in het inprenten, behouden en veranderen van

ideologieën. Nergens komen sociale relaties van macht, dominantie en uitbuiting meer naar voor dan

in woordkeuzes (Barkho & Richardson, 2009, p.13). Onze „wij‟- gemeenschap wordt slachtoffer van

hen terreur. De kwaliteitskranten grijpen eerder naar de begrippen „islamistisch terrorisme‟ of

moslimfundamentalisme die wijzen op het radicaal karakter van Al-Qaeda, maar ook hier overleeft

„islamterrorisme‟ soms de eindredactie. HLN stelt „Wereld reageert met afgrijzen‟ onder de kop geven

talloze politieke leiders een reactie. Geen enkele van hun komt uit het Nabije Oosten. Journalistieke

betekenissen worden zowel gecommuniceerd door hun aan- als afwezigheid (Joye, 2009, p.14).

Eigenlijk staat de „wereld‟ gewoon voor het Westen. Symptomatisch voor hoe onze planeet door een

westerse/ eurocentrische bril wordt gezien.

5. Conclusie

De focus op de islam in politieke en mediadiscoursen steeg gevoelig na de aanslagen op 9/11.

Mediamakers bezaten de macht om de gebeurtenis op een bepaalde manier voor te stellen.

Journalisten frameden de informatiestroom en beïnvloedden het begrip, de emoties en interpretaties

van de mediagebruikers. Verslaggevers construeerden een bepaalde (nieuws)realiteit. De werking

van de pers kon niet los worden gezien van de politieke context waarin de reporters werkten. Uit onze

literatuurstudie bleek dat de Amerikaanse media het polariserende politieke discours van de

toenmalige president, George W. Bush overnamen. Hij deelde de wereld op in twee kampen. Je was

ofwel voor, ofwel tegen het Amerikaans bewind. Terreurdaden werden geplaatst in een universele

strijd van „goed‟ tegen „kwaad‟. Oorlogspropaganda liet maar twee posities toe, zwart of wit. „Wij‟

zijn de helden die het opnemen tegen een „andere‟ , afgrijselijke, vijand. Die opponent kreeg

achtereenvolgens het gezicht van Osama Bin Laden en Saddam Hoessein. Antiwesterse staten,

islamfundamentalisme en moslims werden ook door de media geassocieerd met „het kwaad‟. Daar

diametraal tegenover stond het Westen dat Bush voorstelde als de bakermat van „het goede‟.

Patriottistische gevoelens overheersten in de Amerikaanse samenleving na de aanslagen op 11

september 2001. Onmiddellijk na de terreurdaden rekende de bevolking op de journalistieke wereld

om de gebeurtenissen meteen in een bepaalde context te plaatsen. Vanuit de Amerikaanse politieke

sfeer bood de toenmalig president een hapklaar discours aan : dat van een globale „War on Terror‟.

Kranten en televisiezenders stelden oorlogen en daaraan gekoppelde wereldvisies niet in vraag.

Nochtans werd van de media verwacht dat ze als vierde macht op een objectieve en kritische wijze de

politieke besluitvorming evalueerden. Daarnaast zou de pers idealiter ook een forum moeten

aanbieden voor hegemoniale strijd.

Page 56: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 56

Volgens Mishra representeerde de pers de oorlogen en aanslagen in het kader van een „Strijd der

Beschavingen‟( 2008, p.159). Hierbij namen Het Westen en de islam het tegen elkaar op. Culturele

stereotiepen kwamen terug in diverse mediafora. Deze stereotypering stuurde negatieve attitudes

tegenover moslims. De islam kreeg de stempel van een antidemocratische ideologie en werd door de

audiovisuele en geschreven pers verbonden met jihad en zelfmoordaanslagen. Oriëntalisme sloot hier

nauw bij aan. Volgens Saïd creëren de westerse media een beeld van de islam als een achtergestelde,

barbaarse, gewelddadige en irrationele religie. Het Oriënt bleek ook nu inferieur tegenover de

superieure, ontwikkelde westerse wereld. „Zij‟, de moslims, waren minderwaardig ten opzichte van

„ons‟. Ideologieën kenmerken zich door een positieve presentatie van de „in-group‟ en een negatieve

beeldvorming over de „out-group‟.

Via taal en mediateksten konden de heersende ideologieën worden gereproduceerd en bestaande

machtsverhoudingen gelegitimeerd. Moslims kregen in het Amerikaanse mediadiscours het etiket

opgekleefd van fundamentalisten, terroristen, extremisten en radicale militanten. Het gevaar voor het

Westen kwam uit de „broeihaard‟ van het Midden-Oosten. Wel schetste de Amerikaanse media over

het algemeen een positiever beeld van de Amerikaanse mohammedanen. Die leken ingeburgerd in de

westerse maatschappij.

Uit onze kritische discoursanalyse stelden we vast dat er ook hiërarchische structuren terugkomen in

de Vlaamse geschreven pers. De wereld werd tijdens de „War on Terror‟ wel degelijk opgedeeld in

„wij‟ en „zij‟. Zowel de aanslagen in New York als in Madrid waren, volgens de pers, exclusief

gericht tegen het Westen en westerse waarden. Terrorisme was een onwesters fenomeen en het

Midden-Oosten bleek de voedingsbodem van fundamentalisme. Extremisme hoorde niet thuis in een

westerse beschaving. Waardegeladen termen als „moslimterrorisme‟ en „islamfundamentalisme‟

associeerden terreur expliciet met de „andere‟ moslimwereld. Ook hier viel op dat het ene kamp

geografisch werd begrensd, het Westen, terwijl redacties het andere kamp afbakenden via religie.

Vaak beklemtoonden journalisten het achtergestelde, ondemocratische, primitieve en barbaarse

karakter van het Nabije Oosten. Despotisme, geweld, verdeeldheid en wanhoop werden toegeschreven

aan de regio. Westerse waarden waren dan ook de enige remedie tegen de terreurziekte.

Politici uit het Westen kwamen veel meer aan bod en kregen steevast een kans op een reactie. Als „de

wereld‟ aanslagen verwierp, waren dat eigenlijk de westerse leiders. Journalisten schreven pagina‟s

vol over de vastberaden toespraken van Bush en Blair. Bin Laden kreeg heel wat minder paginaruimte

ter zijner beschikking. Hoe kwam het dat je bij het doornemen van artikels over aanslagen in de VS en

Spanje koude rillingen voelde en bij verslagen over bombardementen in Irak en Afghanistan als lezer

stoïcijns bleef? In Reportages uit New York en Madrid noemden verslaggevers de geïnterviewden bij

naam. In Bagdad en Kaboel bleven de zeldzame stemmen meestal anoniem.

Page 57: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 57

De klederdracht van de plaatselijke bevolking werd uitvoerig besproken en onderstreepte nog maar

eens hoe anders „de Arabieren‟ waren. Spaanse en Amerikaanse hulpverleners en bewindvoerders

pakten de crisis schijnbaar daadkrachtig aan, terwijl onwesterse hulpdiensten in de berichtgeving over

het hoofd werden gezien. Westerse slachtoffers bleken mensen als „ons‟, krantenlezers konden zich

identificeren met hun leed. Gewonde (moslim)burgers in oorlogsgebieden bleken niet nieuwswaardig.

Eufemismen verbloemden vaak de dood van inwoners. Wanneer vluchtelingen uit Afghanistan of Irak

eens hun verhaal kwijt konden in de pers leken ze net iets minder anders. Toch onderhield de

interviewer meestal de kloof met onze cultuur via journalistieke bijdragen als „ de weg naar het

Westen was lang en moeilijk.‟

Journalisten definieerden Osama Bin Laden meteen na de aanslagen als „superterrorist‟, „barbaar‟,

„monster‟ en eigentijdse „Hitler‟. Opmerkelijk was dat de Vlaamse dagbladen zich merkelijk minder

hard positioneerden tegenover Saddam Hoessein. De dictator werd vaak met zijn personaliserende

voornaam „Saddam‟ neergeschreven. Hiervoor namen we ook de sociale praktijk in acht. Belgische

politici verwierpen de Oorlog in Irak. Vanaf dat moment waren de Amerikaanse bewindvoerders niet

langer onaantastbaar. Voor het eerst dook de term „extremisten‟ op om Amerikaanse, dus westerse,

gezagsdragers te labellen. Tot de Tweede Golfoorlog was Bush een vastbesloten leider, tijdens het

conflict representeerden redacties hem als een „machocowboy‟. De westerse „wij‟- gemeenschap

barstte uit elkaar en werd eurocentrisch. Hieruit vloeide voort dan ook Amerikanen anders werden

gerepresenteerd dan „ons‟. Er ontstond een nieuwe „zij‟-gemeenschap. Vlaamse mediamakers schoven

het Amerikaanse politieke discours opzij, maar het Oriëntalisme modderde latent aan in de

berichtgeving over Irak. Na de aanslagen in Madrid herstelden de redactie het ingebeelde westerse

collectief. Terroristen vielen immers onze „westerse‟ levenswijze aan.

Wanneer we de berichtgeving in de kwaliteitsbladen vergelijken met de populaire pers zien we toch

enkele opvallende verschillen. HLN en HNB pakten meer uit met ooggetuigenverslagen uit de VS en

Spanje. Ook Vlamingen en Belgen in het buitenland gaven telkens een uitgebreide reactie op de

gebeurtenissen in hun leefomgeving. Lezers konden zich zo makkelijk (ver)plaatsen in hun situatie. Na

de terroristische acties in Madrid besteedden de breedpubliekkranten in hun regionale pagina‟s

uitgebreid aandacht aan de Spaanse gemeenschappen in België. Spaanse inwijkelingen kwamen aan

het woord. Sensationele koppen doken vooral op in populaire titels. Ze vertelden persoonlijke

verhalen en bespeelden zo de emoties van het leespubliek. Ook de kwaliteitspers was niet vies van

domesticatie. Op enkele uitzonderingen na lieten telkens Vlaamse en westerse politicologen of

terreurspecialisten hun licht schijnen op de recentste ontwikkelingen. DM en DS gingen eveneens op

bezoek bij de „Spaanse Belgen‟, maar spendeerden minder aandacht aan hun reacties op de

treinaanslagen. Speeches van politieke leiders kregen meer aandacht in de kwaliteitsbladen.

Page 58: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 58

Alle dagbladen beriepen zich op de wereldnieuwsagentschappen AP, Reuters en AFP. De westerse

nieuwsstroomdominantie bleef tijdens de antiterreuroorlog gehandhaafd. Alternatieve , onwesterse

bronnen werden amper aangewend. In de dagen na 9/11 resulteerde dit in een vrij gelijklopende

berichtgeving. Vooral DS en DM maakten gebruik van andere internationale kwaliteitskranten als

bron. Na de aanslagen in Madrid baseerden de populaire titels zich bijna exclusief op het eigen

correspondentennetwerk. Over de vier besproken cases heen zagen we meer parallellen in de artikels

van de Coreliokranten dan bij de verslagen van de Persgroeptitels.

We mogen bij de analyse van mediadiscoursen ook de rol van het publiek niet uit het oog verliezen.

Door de doorgedreven commercialisering van het medialandschap selecteerden redacties de verhalen

die zouden aanslaan bij de lezers. Propaganda en discoursen aangeleverd door de mediasystemen

konden pas ideologieën en opinies van het lectoraat bijsturen wanneer de mediaconsumenten

vertrouwen hadden in de pers (DiMaggio, 2008, p.7). Hier is ruimte voor verder (receptie-) onderzoek

naar hoe de Vlaamse mediagebruikers stonden tegenover de geschreven pers gedurende de „War on

Terror‟. Uit onze literatuurstudie konden we reeds concluderen dat Amerikaanse burgers de nationale,

subjectieve mediaverslaggeving positief evalueerden. Tijdens zo‟n globale crisis rekende het publiek

op de media om de gebeurtenissen binnen een bepaald kader te plaatsen en een toekomstperspectief te

formuleren. Daarnaast verwachtten we van de pers dat ze als vierde macht objectief en kritisch verslag

uitbracht van de antiterreurstrijd. Vond de mediaconsument dat de Vlaamse pers aan haar taak

voldeed?

Tot slot wees Joye in zijn doctoraatstudie op enkele tekortkomingen bij CDA. Allereerst zou er een

gebrek zijn aan longitudinale studies en diachronische analyses die bestuderen hoe een bepaalde

thematiek of problematiek evolueert doorheen de tijd. We hebben getracht dit op te vangen door

enkele kernmomenten op verschillende tijdstippen te selecteren. De oorlog Afghanistan en de

aanslagen op de VS vonden plaatst in 2001, de oorlog in Irak speelde af in 2003 en de terreur in

Madrid dateerde uit 2004. De tweede lacune baseert zich op het feit dat de discursieve strategieën die

sociale actoren gebruiken om hun visies toegang te doen krijgen tot de (nieuws)media te weinig

aandacht krijgen. In deze studie hebben we ons vooral toegelegd op wie in berichtgeving aan bod

kwam, hoe deze actoor werd voorgesteld en hoeveel paginaruimte deze persoon of organisatie ter zijn

beschikking kreeg. De derde leemte zou volgens sommige auteurs een te sterke tekstgebondenheid

zijn, maar het basisprincipe van CDA is juist dat je een tekst in zijn context moet beschouwen (2010,

p. 136). Ook wij hebben in ons onderzoek de discursieve en sociale praktijken niet uit het oog

verloren…

Page 59: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 59

6. Bibliografie

Aday, S. (2010). Leading the charge: media, elites, and the use of emotion in stimulating rally effects

in wartime. Journal of Communication, 60(3) : 440-465.

Altheide, D.L. (2006). Terrorism and the politics of fear. Lanham (MD): AltaMira.

Archetti, C. (2007). A multidisciplanary understanding of news: comparing elite press framing of 9/11

in the US, Italy, France and Pakistan. The Journal of International Communication, 13(1): 86-116.

Ballard, J. (2008). Terror, culture, politics: rethinking 9/11 by Daniel J. Sherman and Terry Nardin.

Political Communication, 25(1) : 103-104.

Barker, M.J. (2008). Democracy or polyarchy? Us-funded media developments in Afghanistan and Iraq post 9/11. Media, culture & society, 30(1): 109-130.

Barkho, L. (2010). News from the BBC, CNN, and Al-Jazeera : How the three broadcasters cover the Middle East. New Jersey: Hampton press, inc.

Barkho, L & Richardson, J.E. (2009). The impact of BBC production strategies on news discourse. NT&T working paper series, 4 : 1-22.

Blommaet, J. & Bulcaen, C. (2000). Critical discourse analysis. Annual review of anthropology, 29 :

447-466.

Byng, M.D. (2008). Complex inequalities: The case of Muslim Americans after 9/11. American

Behavioral Scientist, 51(5) : 659-674.

Chomsky, N. (2002). Media control: the spectacular achievements of propaganda (2nd ed.). New

York (N.Y.) : Seven stories press.

Coddle, S. (2009). Global crisis reporting: journalism in the global age. New York (N.Y.): Open

university press.

Coe, K.; Domke, D.; Graham, E.S.; John, S.L & Pickard, V.W. (2004). No shades of gray: the binary

discourse of George W. Bush and a echoing press. Journal of Communication, 54(2) : 234- 252.

Cotter, C. (2009). Diversity awareness and the role of language in cultural representations in news

stories. NT&T working paper series, 7 : 1-16.

Denton, R.E. (2004). Language, Symbols, and media. Society, 42(1) : 12-18.

Deprez, A. (2008). Internationale conflictberichtgeving in de Vlaamse geschreven pers : een

longitudinale framing- en representatieanalyse van de Eerste en Tweede Intifada. S.I. : s.n.

De Swert, K. (2002). De mythe van de tabloidisering van de Vlaamse kwaliteitspers.

Mediagids :boek en pers, 11: 27-41.

DiMaggio, A.R.(2008). Mass media, mass propaganda : examing American news in the “War on

Terror”. Lanham (Md.): Lexington Books.

Page 60: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 60

Eisman, A. (2003). The media of manipulation: patriotism and propaganda: mainstream news in the

United States in the weeks following September 11. Critical Quarterly, 45(1/2): 55-67.

Entman, R.M. (2004). Projections of power: framing news, public opinion and U.S. foreign policy.

Chicago: Chicago University press.

Erjavec, K. & Volcic, Z. (2007). „War on terrorism‟ as a discursive battleground: Serbian

recontextualization of G.W. Bush‟s discourse. Discourse & Society, 18(2): 123-137.

Fairclough, N. (1995). Critical Discourse Analysis : the critical study of language. New York: Longman Group Limited.

Ferrari,F. (2007). Metaphor at work in the analysis of political discourse: investigating a „preventive war‟ persuasion strategy. Discourse & Society, 18(5): 603-625.

Foucault, M. (1980). Power-knowledge : selected interviews and other writings, 1972-1977. New York: Prentice-Hall.

Gorman, L. & McLean, D. (2009). Media and society into the 21st century. UK: Wiley-Blackwell.

Hafez, K. (2007). The myth of media globalization. Malden (M.A.): polity press.

Harmon, M. & Muenchen, R. (2009). Semantic framing in the build-up to the Iraq war : FOX, CNN and other U.S. broadcast news programs. ETC: A Review of General Semantics, 66(1) : 12-26.

Hickson, M. & Powell, L. (2010). Let them eat yellow cake: the consequences of general semantics

violations in public affairs. ETC: A Review of General Semantics, 67(3) : 242-254.

Hodges, A. (2007). The political economy of truth in the “War on Terror” discourse: competing

visions of an Iraq/al Qaeda connection. Social Semiotics, 17(1): 5-20.

Höijer, B. (2003). The discourse of global compassion and the media. Nordicom Review, 24(2): 19-29.

Horvit, B. (2006). International news agencies and the war debate of 2003. The International

Communication Gazette, 68(5/6): 427-444.

Huband, M. Talking terror: hype, facts and the media. In G. Kassimeris (Ed.) (2007), Playing politics with terrorism: a user‟s guide (pp. 277-300). London: Hurst.

Huntington, S.P. (1997). Botsende beschavingen. Antwerpen: Icarus.

Huntington, S.P. (2004). Wie zijn wij? Over de Amerikaanse identiteit. Antwerpen: Manteau.

Ibrahim, D. (2010). The framing of islam on network news following the september 11th attacks.

International Communication Gazette, 72(1): 111-125.

Jacobs, G. (2009). Position Paper: Towards a linguistics of news production. NT&T working paper series, 1: 1-22.

Johansen, M.S. & Joslyn, M.R.(2008). Political persuasion during times of crisis: the effects of education and news media on citizens‟ factual information about Iraq. Journal and Mass

Communications Quarterly, 85(3): 591-608.

Jorgensen, M.W. & Phillips, L. (2002). Discourse analysis as theory and method. Londen : Sage.

Page 61: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 61

Joye, S. (2009). The hierarchy of global suffering: a critical discourse analysis of television news

reporting on foreign natural disasters, The Journal of International Communication, 15(2): 45-61.

Joye, S. (2010). De media(de)constructie van rampen : een multimethodisch longitudinaal onderzoek

naar de Vlaamse nieuwsberichtgeving over nationale en internationale rampen. Gent: UGent.

King, E.G. & deYoung, M. (2008). Imag(in)ing September 11: Ward Churchill, frame contestation,

and media hegemony. Journal of Communication Inquiry, 32(2): 123-139.

Kolmer, C. & Semetko, H.A. (2009). Framing the Iraq war: perspectives from American, U.K.,Czech, German, South African and Al-Jazeera news. American Behavioral Scientist, 52(5): 642-655.

Lewis, S.C. & Reese, S.D. (2009). What is the war on terror? Framing through the eyes of journalists. Journalism & Mass Communication Quarterly, 86(1): 85-102.

Li, X. (2007). Stages of a Crises and Media Frames and Functions: U.S. television coverage of the 9/11 incident during the First 24 hours. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 51(4): 670-687.

Lynch, M. (2006). Voices of the new Arab public: Iraq, Al-Jazeera and Middle East politics today.

New York: Colombia University Press.

Maggio, J. (2007). The presidential rhetoric of terror: the (re)creation of reality immediately after 9/11.

Politics & Policy, 35(4): 810-835.

Martin, G. (2008). Essentials of terrorism: concepts and controversies. Los Angeles: Sage.

Martin, P. & Phelan, S. (2002). Representinig Islam in the Wake of September 11: a Comparison of US television and CNN online messageboard discourses. Promethus, 20(3): 263-269.

Mishra, S. (2008). Islam and democracy: comparing post 9/11 representations in the U.S. prestige press in the Turkish, Iraqi and Iranian Contexts. Journal of Communication Inquiry, 32(2): 155-178.

Morelli, A. (2003). Elementaire principes van oorlogspropaganda: bruikbaar bij koude, warme of lauwe oorlogen. Berchem: Epo.

Morgensen, K.; Lindsay, L.; Perkins, J. & Beardley, M. (2002). How TV news covered the crisis: the

content of CNN, CBS, ABC, NBC and FOX. In B.S. Greenberg. (Ed.) Communication and terrorism: public and media responses to 9/11 (pp. 101-120). Cresskill (N.J.): Hampton press.

Northstedt, S.A.; Kaitatzi-Whitlock, S.; Ottosen, R.; Riegert, K.(2000). From the Persian gulf to

Kosovo: war journalism and propaganda. European Journal of Communication, 15(3) : 383-404.

Oktar, L. (2001). The ideological organization of representational processes in the presentation of us

an them. Discourse & Society, 12(3): 313-346.

Ottosen, R. (2005). The Norwegian Media Image of the War in Afghanistan: Peacekeeping or Aggression? Nordicom Review, 26(1): 95-109.

Patrick, B.A. & Thrall, A.T. (2007). Beyond hegemony: classical propaganda theory and presidential

communication strategy after the invasion of Iraq. Mass Communication & Society, 10(1): 95-118.

Peeren, Y.; Biltereyst, D. & van Gompel, R. (1999). Buitenlands en internationaal nieuws: onderzoeksrapport. Gent: s.n.

Page 62: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 62

Perse, E.; Signorielli, N.; Courtright, J.; Samter, W.; Caplan, S.; Lambe, J.; Cai, X. (2002). Public

perceptions of media functions at the beginning of the war on terrorism. In B.S. Greenberg. (Ed.) Communication and terrorism: public and media responses to 9/11 (pp. 39-53). Cresskill

(N.J.): Hampton press.

Phillips, L. (2007). Doing discourse analysis. A brief introduction in the field. In N. Carpentier ; P.

Pruulmann-Vengerfeldt & K. Nordenstreng (Eds.) (2007), Media technologies and democracy in an

enlarged Europe : the intellectual work of the 2007 European media and communication doctoral

summer school (pp. 285-295). Tartu: Tartu university press.

Proffitt, J.M. (2007). Challenges to democratic discourse: media concentration and the marginalization

of dissent. The Review of Education, Pedagogy and Cultural Studies, 29(1): 65-84.

Reese, S.D. (2007). The Framing Project: A Bridging Model for Media Research Revisited.

Journal of Communication, 57(1): 148-154.

Richardson, J.E. (2004). (Mis)Representing Islam: The racism and rhetoric of Britisch broadsheet

newspapers. Amsterdam: John Benjamins Publishing Company.

Richardson, J.E. (2007). Analysing newspapers: an approach from critical discourse analysis. New

York (N.Y.): Palgrave Macmillan.

Robinson, P. (2005). The CNN effect revisited. Critical Studies in Media Communication, 22(4): 344-

349.

Robinson, P. ; Brown,P. ; Goddard, P. & Parry, K. (2005). War and media. Media, Culture & Society, 27 (6) : 951-959.

Rojecki, A. (2008). Rhetorical alchemy: American Exceptionalism and the war on terror. Political Communication: 25(1): 67-88.

Rushing, J. & Elder, S. (2007). Mission Al Jazeera: build a bridge, seek the truth, change the World. New York: Palgrave Macmillan.

Ryan, M. (2004). Framing the war against terrorism: US newspaper editorials and military action in

Afghanistan. Gazette: The Interantional Journal For Communication Studies, 66(5): 363-382.

Said, E.W. (1978). Orientalism: western conceptions of the orient. Londen: Penguin Books.

Schechter, D. (2003). Media wars: news at a time of terror. Lanham (Md.): Rowman and Littlefield.

Seeger, M.W.; Vennette, S.; Ulmer, R.R. & Sellnow, T.L. (2002). Media use, information seeking, and reported needs in post crisis contexts. In B.S. Greenberg. (Ed.) Communication and terrorism: public

and media responses to 9/11 (pp. 53-63). Cresskill (N.J.): Hampton press.

Simon, A.F. & Jerrit, J. (2007). Toward a theory relating political discourse, media and public opinion. Journal of Communication, 57(2): 254-271.

Simon, J. (2008). Choosing or wars, transforming governance: cancer, crime and terror. In L. Amoore & M. De Goede (Eds.) Risk and the war on terror (pp.79-96). New York (N.Y.): Routledge.

Stabile, A.S. & Kumar,D. (2005). Unveiling imperialism: media, gender and the war on Afghanistan.

Media, Culture & Society: 27(5): 765-782.

Page 63: Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de ......De VS als de leider van het vrije Westen „In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence

De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 63

Stempel, G.H. & Hangrove, T. (2002). Media sources of information and attitudes about terrorism.In

B.S. Greenberg. (Ed.) Communication and terrorism: public and media responses to 9/11 (pp. 17-26).

Cresskill (N.J.): Hampton press.

Step, M.M.; Finucane, M.O. & Horvath, C.O. (2002). In B.S. Greenberg. (Ed.) Communication and

terrorism: public and media responses to 9/11 (pp. 261-273). Cresskill (N.J.): Hampton press.

Stepinska, A. (2009). 9/11 and the transformation of globalized media events. In N. Couldry; A. Hepp

& F. Krotz (Eds.), Media events in a global age (pp. 203-216). New York (N.Y.): Routledge.

Uscinski, J. E. (2009). When does the public‟s issue agenda affect thet media‟s issue agenda (and vice-

versa)? Developing a framework for media-public influence. Social Science Quarterly, 90(4) : 796-

815.

Van Dijk, T. A. (2001). Critical discourse analysis. In D. Schiffrin (Ed.), The handbook of discourse

analysis (pp. 353-365). Madden (Mass.): Blackwell.

Van Dijk, T.A. (2009). News, discourse, and ideology. In K. Wahl-Jorgensen & T. Hanitzsch (Eds.),

The handbook of journalism studies (pp 191-203). New York (N.Y.) : Routledge.

Wodak, R. (2001). What CDA is about – a summary of its history, important concepts and its

developments. In R. Wodak & Meyer, M. (Eds.), Methods of critical discourse analysis. Londen :

Sage.

Wolf, A.S.; Swanson, J. & Wrona, S. (2008). What the American people deserve from American

journalism during wartime: a first amendment view abetted by semiotic analysis. Journalism Studies,

9(1) : 38-56.

Zarefsky, D. (2004). Presidential rhetoric and the power of definition. Presidential Studies Quarterly,

34(3): 607-619.