De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 1
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
Pieters Ken
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN
afstudeerrichting JOURNALISTIEK
PROMOTOR: (PROF.) DR. Hans Verstraeten
COMMISSARIS 1: (PROF.) DR. Stijn Joye
COMMISSARIS 2: (PROF.) DR. Veva Leye
ACADEMIEJAAR 2010 - 2011
De mediaoorlog tegen terrorisme.
Een tweedelig onderzoek naar mediadiscoursen tijdens de „War on
Terror‟.
Aantal woorden:
23473
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 2
Inzagerecht in de masterproef (*)
Ondergetekende, …………………………………………………….
geeft hierbij toelating / geen toelating (**) aan derden, niet behorend tot de examencommissie, om
zijn/haar (**) proefschrift in te zien.
Datum en handtekening
…………………………..
………………………….
Deze toelating geeft aan derden tevens het recht om delen uit de scriptie/ masterproef te reproduceren of te citeren, uiteraard mits correcte bronvermelding.
(*) Deze ondertekende toelating wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het
aantal exemplaren van de scriptie/masterproef die moet worden ingediend.
Het blad moet ingebonden worden samen met de scriptie onmiddellijk na de
kaft.
(**) schrappen wat niet past
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 3
Inhoudstafel
1. Abstract p. 4
2. Inleiding : Terreurverslaggeving : De media tussen feit en fictie pp. 4-6
3. Literatuurstudie : De mediaoorlog tegen terrorisme : Het Amerikaanse politieke
discours en de media in de VS
3.1. De VS als leider van het vrije Westen pp. 6-7
3.2. 9/11 : rampen en mediaframing pp. 8-10
3.3. Taal, ideologie en discours pp. 11-13
3.4. De macht van definitie pp. 13-16
3.5. Propaganda en hegemonie pp. 16-18
3.6.Amerikaanse mediaverslaggeving in de weken na 9/11 p. 19
3.7. De constructie van het nieuws pp. 20-21
3.8. Oriëntalisme en de representatie van de islam pp. 21-26
4. Empirische studie : Oriëntalisme in de Vlaamse geschreven pers
4.1.Onderzoeksdesign
4.1.1. Onderzoeksmethode : CDA pp. 27-28
4.1.2. Onderzoeksmateriaal & - periode pp. 28-29
4.2.Resultaten en bevindingen
4.2.1. 11 september 2001 pp. 29-36
4.2.2. De oorlog in Afghanistan pp. 36-43
4.2.3. De oorlog in Irak pp. 43-50
4.2.4. Aanslagen in Madrid pp. 50-55
5. Conclusie pp. 55-58
6. Bibliografie pp. 59-63
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 4
1. Abstract
Onmiddellijk na de aanslagen op 11 september 2001 kon de president van de Verenigde Staten,
George W. Bush, rekenen op quasi wereldwijde steun voor zijn antiterreuroorlog. Een immense
propagandacampagne werd door de Amerikaanse overheid op touw gezet. De doctrine van de
toenmalige president polariseerde de wereld in twee tegengestelde kampen. Conflicten werden
gereduceerd tot een universele strijd van „goed‟ tegen „kwaad‟. Het kwaad kreeg één gezicht, dat van
de leider van de terreurbeweging Al-Qaeda, Osama Bin Laden. De Amerikaanse pers leek een speelbal
in handen van de politieke elite. Media werden echter verondersteld als 4de
macht objectief en kritisch
verslag uit te brengen. Daarom onderzochten we achtereenvolgens in deze wetenschappelijke
verhandeling of de Amerikaanse media en Vlaamse geschreven pers de wereld oriëntalistisch
opdeelden in „wij‟ en „zij‟. Via een literatuurstudie bestudeerden we de Amerikaanse verslaggeving.
Daarna pasten we Critical Discourse Analysis toe op de Vlaamse krantenartikels. Hoe beschreven de
„De Morgen‟, „De Standaard‟, „Het Laatste Nieuws‟ en „Het Nieuwsblad‟ de vijanden van het Westen?
Stelden we verschillen vast in de berichtgeving van de Vlaamse populaire kranten en de
kwaliteitsbladen? We konden concluderen dat de Amerikaanse media het politieke discours
overnamen waarbij de „War on Terror‟ werd voorgesteld als een „clash of civilisations‟. „Wij‟, het
Westen, namen het op tegen „zij‟, de islam. Ook in de berichtgeving van de Vlaamse pers vonden we
oriëntalistische processen terug. Redacties gaven vorm aan een westerse „wij‟- gemeenschap.
Journalisten representeerden Bin Landen negatiever dan Hoessein. Bovendien domesticeerden en
sensationaliseerden de populaire titels meer.
2. Inleiding: Terreurverslaggeving: de media tussen feit en fictie
11 september 2001. Omstreeks kwart voor negen gebeurt het onwezenlijke; een gekaapt
passagiersvliegtuig van American Airlines vliegt in de noordelijke Twin Tower. De inslag wordt
gevolgd door een explosie en de toren vat vuur. Een twintigtal minuten later boort een tweede
vliegtuig zich in de zuidelijke toren. In de straten van New York heerst paniek, verbazing en angst.
Rond tien uur stort de zuidelijke toren in, een halfuur later is het statussymbool van de VS volledig
van de kaart geveegd. De ravage is immens: drieduizend doden, duizenden gewonden en honderden
verscheurde gezinnen voeden de wortels van een nakende antiterreuroorlog. De tegenreactie laat niet
lang op zich wachten; op zeven oktober 2001 starten de Amerikaanse troepen hun offensief tegen Al-
Qaeda en de Taliban in het onherbergzame Afghanistan.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 5
Alle moderne oorlogen zijn mediaoorlogen en informatie is voor alle partijen van levensbelang
(Ottosen, 2005, p.97). De oorlog tegen terreur vindt plaats in en rond een gemediatiseerde
samenleving waarbij de media een prominente plaats hebben verworven als belangrijkste opiniemaker.
Naast de confrontatie op het slagveld, woedt er een tweede strijd op het thuisfront met als inzet de
steun van de bevolking. De media worden vaak beschouwd als een machtig wapen in handen van de
overheid: ze legitimeren het conflict en vormen een essentieel instrument in de ganse
propagandamachine. Tegelijkertijd biedt het nieuwsorgaan een spreekbuis aan voor terroristen. De
mediagiganten bezitten de sleutel tot de publieke perceptie van een aanslag, want de lijn tussen
terrorist en vrijheidsstrijder blijkt vaak flinterdun.
Voormalig Amerikaans president Bush polariseerde met zijn politiek discours de wereld in twee
kampen. De „goeden‟ vertegenwoordigden alle westerlingen en namen het op tegen de „slechten‟ , de
anderen (Erjavec & Volcic, 2007, p.123). Vaak herleiden communicatiekanalen complexe conflicten
tot Hollywoodiaanse stereotypen, waarbij de eigen troepen worden voorgesteld als de helden die ten
strijde trekken tegen het kwaad. De vijand, het kwaad, krijgt een gezicht bijvoorbeeld dat van Sadam
Hoessein of Osama Bin Laden en reporters demoniseren de leider tot een monster (Morelli, 2003,
p.31). Het concept van persvrijheid omvat niet enkel een vrije doorstroming van ideeën maar ook een
defensiemechanisme tegen staatsinvloed (Wolf et al., 2008, p.38). De media worden verondersteld als
4de
macht objectief en kritisch verslag uit te brengen van de strijd. Daarom lijkt het ons interessant om
achtereenvolgens te onderzoeken of de Amerikaanse media en Vlaamse geschreven pers de wereld
oriëntalistisch opdeelden in „wij‟ en „zij‟. Via een literatuurstudie onderzoeken we de Amerikaanse
verslaggeving. Daarna passen we Critical Discourse Analysis toe op de Vlaamse krantenartikels. Hoe
beschrijven de „De Morgen‟, „De Standaard‟, „Het Laatste Nieuws‟ en „Het Nieuwsblad‟ de vijanden
van het Westen? Stellen we verschillen vast in de berichtgeving van de Vlaamse populaire kranten en
de kwaliteitsbladen?
De primaire rol van de media tussen de aanslagen van 9/11 en Londen 2005 bestond uit definiëring en
framing. Ze vertelden ons hoe het was om Brit, Amerikaan of moslim te zijn, wat het betekende om
zich democratisch, martelaar of haatdragend te voelen. Communicatieve spreekbuizen kaderen en
polariseren gebeurtenissen. Media labellen groeperingen, naties en personen in terroristen of
slachtoffers, beleidsmakers of extremisten, vijanden of bondgenoten en winnaars of verliezers. Ze
vormen de mediagebruiker zijn venster op de werkelijkheid, ze identificeren de bedreiging en
beschikken over de mogelijkheid om haat te construeren (Huband, 2007, pp. 279-280). Vaak worden
conflicten gesimplificeerd tot een „clash of civilizations‟ tussen „Het Westen‟ en „De Islam‟ (Martin &
Phelan, 2002, p. 263).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 6
De kijker/ lezer heeft nood aan context, geschiedenis en accurate informatie om een evenement te
plaatsen. Veel media faalden om deze publieke dienst te vervullen, negeerden hun rol en werden
onvoorbereid geconfronteerd met een oorlog tegen terrorisme die voorgoed haar stempel op de
maatschappij zou drukken (Huband, 2007, pp. 279-280).
In de moderne era is de impact van terreur niet beperkt tot de locatie of regio waar de aanslag
plaatsvindt. De 21ste
eeuw is het multimediaal tijdperk van televisie, internet, satellietcommunicatie en
globale nieuwsuitzendingen waarin de time-space-distanciation niet langer geldt. Beelden worden
ogenblikkelijk uitgezonden en bereiken quasi onmiddellijk de huiskamers van miljoenen mensen.
Ook terroristen beseffen de mogelijkheden die deze communicatiekanalen bieden en trachten hun
representatie te manipuleren (Martin, 2008, p.2). Sinds het einde van de jaren 1970 is de relatie tussen
media en terrorisme in toegenomen mate extensief. Het verlangen naar maximale mediapubliciteit
vertaalt zich in doelwitten die visueel mooi kunnen vertaald worden bij de verslaggeving (Stepinska,
2010, p.204). Sommigen zien terrorisme als een vorm van gewelddadige communicatie met een
zender, de terrorist, een boodschap, gegenereerd door het slachtoffer en een ontvanger, de vijand
(Denton, 2004, p.13). Volgens Martin is terrorisme een strategie gekarakteriseerd door symbolische
aanvallen op specifieke doelwitten. Het doel van terreur is internationale media-aandacht en
perspubliciteit, alleen zo kan hun boodschap worden verkondigd (2008, p.180).
3. Literatuurstudie : De mediaoorlog tegen terrorisme: Het Amerikaanse
politieke discours en de media in de VS
3.1. De VS als de leider van het vrije Westen
„In the last few decades, the promotion of democracy has come to prominence as an integral
legitimizing force for US foreign policy, helping fuel the myth that America is a benign and
democratic leader of international affairs‟ (Barker, 2008, p.110).
De president en andere beleidsmakers binnen de VS benoemen hun land vaak als het meest
democratische op aarde. De media vertolken een voor de overheid essentiële functie in het handhaven
van deze vaak gecontesteerde bewering, ze rechtvaardigen het huidige bewind en sturen de publieke
instemming voor een alomtegenwoordige antidemocratische en repressieve politiek (Barker, 2008,
pp.109-110). Het Amerikaans regime pionierde als eerste de public relations industrie. Daarbij stond
slechts één doel centraal: controle over het publieke denken (Chomsky, 2002, p. 22). Verschillende
studies documenteerden hoe de Amerikaanse regering via de systeembevestigende tendensen van de
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 7
mainstream media kwam tot publieke goedkeuring van oorlogen, legitimatie van controversiële
humanitaire interventies en marginalisering van genocide (Barker, 2008, pp.109-110).
Dergelijke misrepresentaties zijn in strijd met het eerste amendement van de Amerikaanse grondwet
dat persvrijheid waarborgt. Deze fundamentele persvrijheid zou de media moeten beschermen tegen
overheidsinmengingen en bijdragen tot een reële democratische samenleving waarbij zowel
protagonisten en antagonisten aan het woord komen (Wolf et al., 2008, pp. 38-39). Vanuit
democratisch uitgangspunt verlangen we dat de media onafhankelijk zijn, op zoek gaan naar de
waarheid en de wereld niet percipiëren vanuit het oogpunt van de machthebbers. De nieuwsmedia
dragen de verantwoordelijkheid om de burgers te informeren en toegang te verschaffen tot
verschillende visies (Proffitt, 2007, pp.65-6). Idealiter zouden binnen een vrij persregime officiële
overheidsvisies in balans moeten gebracht worden met onpartijdige perspectieven, zodat het publiek
over de mogelijkheid beschikt om hieruit een onvoorgekauwde opvatting op te bouwen. In de praktijk
blijkt de relatie tussen de regerende elites en de nieuwsorganisaties echter minder afstandelijk, zeker
wat betreft buitenlandse politiek (Entman, 2004, p.2).
De betekenisgevende rol van de media is maximaal wanneer ze rapporteren over geografisch en
cultureel verafgelegen onderwerpen. We kennen de media als een belangrijke sociale actoor die
evenementen plaatst binnen een net van sociale en cultureel herkenbare entiteiten (Mishra, 2008,
p.156). De beleidsmakers in de VS zoeken strategieën om de massa te misleiden in haar verlangen
om te participeren in democratie. Het publiek en buitenlandse bondgenoten voelen zich sneller
geneigd om operaties te steunen die als democratisch worden gepresenteerd. „The war on terror‟ was
een ideologisch geconstrueerd concept dat dienst deed als legitimatie van een interveniërende
buitenlandse politiek (Barker, 2008, pp.111-12). 9/11 transformeerde in een discursief fundament
waarop verscheidene beleidsdoelen werden gerechtvaardigd (Coe et al. , 2004, p. 246). Van essentieel
belang was het benadrukken van de terreurdreiging ter justificatie van militaire acties (Ferrari, 2007,
p.617).
Terroristische aanslagen werden gedefinieerd als „oorlogsdaden‟ en resulteerden in een universele
strijd van „goed‟ tegen „kwaad‟ (cfr. infra) (Lewis & Reese, 2009, p.86). Amerikaanse functionarissen
duidden naties aan als zogenaamde schurkenstaten, waarmee ze buiten de beschaafde internationale
orde werden geplaatst en een doelwit vormden van laterale tegenmaatregelen (Huntington, 1997,
p.235). Het geopolitieke landschap werd grondig hertekend (Robinson, 2005, p.344). President Bush
zijn antiterreuroorlog konden we aanzien als de recentste poging om de omvang van de macht van de
federale overheid te herdefiniëren via de metafoor van oorlog. De terreurdreiging schiep een minder
democratische samenleving en breidde, onder andere via de gecontesteerde Patriot Act, de slagkracht
van het Amerikaans regime uit (Simon, 2008, pp. 79-93).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 8
3.2. 9/11: rampen en mediaframing
De gruwelijke beelden die geobserveerd werden op 11 september 2001 hebben een blijvende,
wijdverspreide impact op een cultuur. Collectieve traumatische ervaringen verwarren onze idealen die
we koesteren binnen een samenleving (Ballard, 2008, p.104). Wanneer het publiek nood heeft aan
oriëntatie, meer bepaald in crisissituaties, richt het zich tot het nieuws (Kolmer & Semetko, 2009,
p.644). Massamedia vervullen vier vooraanstaande functies: surveillance, correlatie, socialisatie en
entertainment. De surveillance functie komt neer op de informatieve rol van de media. Binnen deze
opdracht kaderen de activiteiten van de media als waakhond van de democratie. Correlatie slaat op
verduidelijking en verklaring van verbanden, socialisatie verbindt de mediaconsument met de bredere
gemeenschap en entertainment omvat de ontspannende functie van de media. Nooit komen deze
diensten zo duidelijk op de voorgrond als in crisissituaties. In de naweeën van 11 september, heerste
er de grootste onzekerheid rond de oorzaken van de aanslagen en het aantal slachtoffers. Dergelijke
crisissen gebeuren onverwacht, de bevolking was onvoorbereid en had nood aan mediakanalen voor
toelichting, plaatsing, solidariteit en reductie van de spanning (Perse et al., 2002, pp.39-42).
Journalisten die het breaking news verzorgden op 11 september 2001 werden belast met verschillende
rollen in het leveren van informatie. De inhoud van de eerste live berichten verschilde fundamenteel
met de content van latere nieuwsverslagen. De primaire rol van de media in dergelijke situaties
bestond uit het leveren van accurate en relevante informatie die bijdroeg tot het wegnemen van
onzekerheid en aanspoorde tot kalmte van het publiek.
„During crises, the public becomes almost totally dependant on the media for news that may be vital
for survival and for important messages from public and private authorities. They look to the media
for imformation, explanations, and interpretations‟ (Li , 2007, p.670).
Vervolgens omvatte de taak van de media het plaatsen van de gebeurtenissen binnen een bepaalde
context en het accumuleren van een breder toekomstperspectief. Vanaf nu schakelden de journalisten
over tot mediaframing, ze filterden de binnenkomende informatiestroom en beïnvloedden zo het
begrip, de emoties en de interpretatie van de mediagebruiker. Hier ontstond de mogelijkheid om via de
mediacontent attitudes, overtuigingen en gedrag te sturen. Framing kan beschouwd worden als een
bepaalde verhaallijn of invalshoek die gevolgd wordt( Li, 2007, pp. 670-674). Een frame is een
centraal organiserend idee, een plot of een context dat betekenis verschaft aan de geleverde informatie
(Simon & Jerit, 2007, p.256). Mediabronnen spelen een vooraanstaande rol in media framing. In
crisissituaties selecteren de nieuwsorganen vaak ongebruikelijke bronnen ( Li, 2007, p. 674).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 9
Frames zijn verbonden met macht en ideologie. Ze sturen democratische discoursen en geven vorm
aan de publieke opinie (Lewis & Reese, 2009, p. 85). Via een gestructureerd discours wordt betekenis
verleend (Ibrahim, 2010, p.114). Als een centraal facet van de politieke communicatie bepalen ze de
ruimte voor debat. Frames worden aangewend door sociale actoren om vorm te geven aan de realiteit.
(Lewis & Reese, 2009, pp. 85-6). Het zijn structuren die grenzen bepalen, onderverdelen in
categorieën, ideeën definiëren en selecteren (Reese, 2007, p. 150). Frames activeren bepaalde
constructies die dan geraadpleegd worden bij de publieke evaluatie van een boodschap (Simon & Jerit,
2007, p.256). Elites creëren en manipuleren ze om hun discursieve dominantie te versterken. De
aangeboden kaders maken onderdeel uit van de heersende cultuur. Ze komen als natuurlijk en normaal
over. Hun impact is dat ook zeer subtiel (Lewis & Reese, 2009, p. 87). Soms worden de termen binnen
een frame geherdefinieerd (Reese, 2007, p.154).
Mediaframes definiëren een probleem, ze proberen te achterhalen welke factoren aan de grondslag
liggen van de complicatie, zoeken oorzakelijke verbanden, voorspelen potentiële implicaties en
suggereren bepaalde remedies. Tegelijkertijd belichten ze bepaalde aspecten van de realiteit, terwijl
andere thema‟s in de schaduw blijven staan. Via een selectieproces worden de grenzen van het
discours verder beperkt. Het framingproces heeft zijn wortels in de bredere cultuur waarin de
journalist werkt. Persoonlijke perceptie en achtergrondkennis determineren wie welke verhalen brengt.
Metaforen, oneliners en visuele afbeeldingen zijn retorische kernelementen van het nieuwsdiscours.
(Ibrahim, 2010, p.114).
Journalistieke verslagen bepalen niet zozeer hoe we denken, maar wel over welke onderwerpen
gedacht wordt (Harmon & Muenchen, 2009, p.13). Mediaframes helpen individuen persoonlijke
frames te scheppen op basis van de pertinente stroom van nieuwe (nieuws)informatie. Ze ontwikkelen
of benadrukken vaak de centrale ideeën die betekenis toekennen aan een evenement. Zo bepalen ze
welke informatiecomponenten voor het publiek van primair of van secundair belang zijn. De feiten die
niet benadrukt worden in een mediaverslag zijn vaak van een even groot belang, exclusie van
informatie kan verregaande consequenties hebben (Ryan, 2004, pp.363-65). Journalisten construeren
eerder een realiteit dan dat ze erover reflecteren (Ibrahim, 2010, p.115).
Entman onderscheidt 2 soorten frames. Substantieve frames benoemen de problematische condities,
identificeren oorzaken, leveren een moreel oordeel en bieden bepaalde oplossingen aan. Procedure
frames evalueren de legitimiteit van politieke acties/actoren (2004, p.6). De media hebben de keuze
tussen verscheidene framing strategieën. Direct na de terroristische aanslagen konden nieuwsverslagen
enerzijds bijdragen tot kalmte of anderzijds de heersende angst en schrik verder aanwakkeren. Frames
worden gekenmerkt door hun dynamisch karakter. We kunnen twee dimensies onderscheiden. De aard
van het frame, frame nature, verwijst naar de mate waarin de media de gepresenteerde feiten dieper
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 10
onderzoeken. Frame sophistication refereert naar de complexiteit van de verhaallijn. Onmiddellijk na
de aanslagen werden verhalen geproduceerd met een lagere complexiteit en een puur informatief
karakter, naarmate meer tijd verstreek, steeg de frame sophistication nadrukkelijk.
De meeste literaire studies nemen aan dat de overheid bij crisissen een noodzakelijke bron is voor het
leveren van nieuwscontent (Li, 2007, pp. 674-678). Wanneer de regering of één van haar aanverwante
instanties als dominante nieuwsbron gehoord wordt, drukt ze nadrukkelijk haar stempel op de
perceptie van het (massa)publiek (Altheide, 2006, p.114). In hun verlangen om objectieve informatie
te verschaffen, streven journalisten feitelijk nieuws na. Reporters hechten veel waarde aan de
verklaringen van beleidsvoerders. Wat de persoon gezegd heeft, wordt het voornaamste nieuws. De
accuraatheid van de reactie komt slechts op de tweede plaats (Lewis & Reese, 2009, p.88).
Al dienen we hier nuances aan te brengen. In de eerste uren na 9/11 stelde Li juist een afnemende rol
van de regering qua nieuwssetting vast. Uit zijn onderzoek bleek dat de mediakanalen na de aanslagen
eerst een beschrijvend mediaframe hanteerden, daarna de recente ontwikkelingen plaatsten in een
ruimer kader, om uiteindelijk te resulteren in een affectief geladen frame. Naast de regering en de
president bleken ooggetuigen en experts de meest frequente nieuwsbronnen. Een andere interessante
bevinding voor ons onderzoek was het minieme verschil in verslaggeving tussen CNN, FOX, ABC,
CBS en NBC (Li, pp 678-680).
Persoonlijke bias kwam frequent voor in de nieuwsverslaggeving onmiddellijk na de aanslagen.
Televisienetwerken schiepen moeilijk orde in de chaos door tijdgebrek. Reporters hadden geen tijd
voor reflectie of voorbereiding (Eisman, 2003, p.57). Bias kwam neer op een gebrek aan objectiviteit.
Het was de manier waarop interpretaties van realiteit zwart-wit werden gecategoriseerd (Ibrahim,
2010, pp.111-113). Steeds terugkerende topics waren: de WTC, presidentiële en overheidsactiviteiten,
terroristische dreiging, het Pentagon en het luchtverkeer (Morgensen et al., 2002, p.115). Televisie
functioneerde als het dominante informatieverschaffende medium, de aanslagen op de WTC-torens
behielden ook voor lange tijd een hoge nieuwswaarde (Stempel & Hangrove, 2002, pp.18-9). De
eerste dagen na de aanslagen was 75 procent van het Amerikaans nieuws feitelijk, opiniëring en
analyse waren van secundair belang. Geleidelijk aan slonk het aandeel van feitelijke informatie en
welgedocumenteerde bronnen in de verslaggeving. Patriottisme, interpretatieve journalistiek en
Amerikaansgezinde perspectieven kwamen meer en meer op de voorgrond (Schechter, 2003, pp.59-
61).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 11
3.3. Taal, ideologie en discours
Amerikanen hadden na 9/11 problemen met het recreëren van universele betekenissen binnen een
symbolisch systeem waarin traditionele waarden werden verbrijzeld. Taalcodes die voor de aanslagen
door de burgers werden gehanteerd om de werking van de realiteit te begrijpen, kwamen op de helling
te staan (Ryan, 2004, p.363). Taal draagt bij tot sociale integratie, interactie en socialisering. Het
verbindt mensen, ideeën en waarden in een samenleving. Woorden sturen de perceptie van
omgevingen. Ze weerspiegelen geen objectieve werkelijkheid maar construeren een minder complexe
realiteit (Denton, 2004, p. 13). Taal is een machtig oorlogswapen (Harmon & Muenchen, 2009, p.20).
Woordkeuzes framen de ruimte voor debat en zijn indicators van de emotionele afstand tussen de
spreker en gebeurtenis. Politici zijn zich hiervan bewust (Hickson & Powell, 2010, p.242). Na de
terreuracties twijfelde de bevolking over de betekenis van woorden als „veiligheid‟, „terrorisme‟,
„oorlog‟ en „Amerikanisme‟(Ryan, 2004, p.363).
Ideologieën worden geuit, veranderd en gereproduceerd via taal. Het zijn systemen van ideeën,
overtuigingen, waarden, attitudes, categorieën waarop personen, samenlevingen en groepen een
beroep doen om de wereld te begrijpen en te interpreteren. Totaalvisies vertellen ons wie we zijn,
waarvoor we staan en hoe we ons positioneren ten opzichte van anderen. Ideologieën delen sociale
groepen op in „wij‟ en „zij‟ en weerspiegelen economische, sociale, politieke en culturele belangen
(Oktar, 2001, pp. 313-319). Ze vormen de basis van het positief zelfbeeld van een collectief en sturen
persoonlijke opinies over een gebeurtenis (zoals de oorlog in Irak) (Van Dijk, 2009, pp. 193-4).
Sommige filosofieën legitimeren de bestaande machtsverhoudingen, andere representeren strijd en
conflict. Discursieve sociale praktijken vormen de primaire functies van een ideologie binnen de
samenleving (Oktar, 2001, pp. 313-319).
Politieke leiders, burgers en media zoeken tijdens crisissituaties naar gepaste verhalen die het mogelijk
maken gebeurtenissen te interpreteren (Ryan, 2004, p.363). Narraties helpen ons om de sociale en
politieke wereld te begrijpen. Bovendien scheppen ze een gemeenschapsgevoel van verbondenheid
(Denton, 2004, p.14). Wanneer elites een klaar en duidelijk beeld scheppen van wat gedaan dient te
worden, heeft het publiek de neiging evenementen te zien vanuit hun oogpunt (Johansen & Joslyn,
2008, p.596). Elke samenleving heeft zijn regime van de waarheid, zijn algemene politiek van de
werkelijkheid. Discourstypes die door de maatschappij worden aanvaard, ze functioneren als reëel
(Foucault,1980, pp.130-131).
Een discours is „a particular way of talking about and understanding the world‟ (geciteerd in
Jorgensen & Phillips, 2002, p.1). Discoursen kunnen we dus beschrijven als de wijzen waarop de
wereld besproken en begrepen wordt. Ze zijn verweven met de huidige sociale omstandigheden,
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 12
sociale condities van productie en interpretatie (Höijer, 2003, p.19). Een discours omvat sociaal
gedeelde ideeën, beelden en praktijken die tot uiting komen in taalgebruik. Het is een representatie van
de wereld die zowel de werkelijkheid weerspiegelt als actief creëert door betekenissen toe te kennen.
Taal is dus niet neutraal (Joye, 2010, p. 133). Discoursen bepalen net als ideologieën wie we zijn en
over welke objecten we kennis kunnen verwerven. Een discours over de „Oorlog tegen Terreur‟
construeert subjecten als „verdedigers van de democratie‟ en „terroristen‟ en objecten zoals „terreur‟ en
„bedreigingen voor de veiligheid‟ (Phillips, 2007, p. 286). Sociale groepen wenden discoursen aan
voor verwerking, argumentatie en beïnvloeding. Ideologieën worden overgebracht naar andere leden
van de in- group. Via gedeelde sociale representaties beschermen ze zich tegen externe invloeden
(Oktar, 2001, p.314).
Dominante apparaten zoals de media vervullen een vitale rol in de productie en transmissie van „de
waarheid‟. Feitelijkheid is via een vicieuze cirkel verbonden met machtssystemen die „de waarheid‟
onderhouden, induceren en uitbreiden (Foucault,1980, pp.130-131). De pers zorgt via taal voor de
reproductie en diffusie van een ideologie. Media pogen om de ideologische structuur van een
samenleving mee vorm te geven. Ze trachten de wereld zinvol voor te stellen aan anderen, namelijk de
mediaconsumenten. Journalisten zijn geen neutrale agenten. Verslaggevers beschrijven niet gewoon
nieuwsfeiten, ze reconstrueren gebeurtenissen. Via de verspreiding van mediadiscoursen nemen
lezers/luisteraars/kijkers cognitieve „wij‟/‟zij‟- modellen over. Mediagebruikers passen hun
overtuigingen en attitudes aan deze schemata aan. Massamedia hebben impact op machtsrelaties maar
worden zelf ook door de bestaande verhoudingen beïnvloed (Oktar, 2001, pp. 315-321).
In sociale interactie kunnen discoursen worden aangevochten door alternatieven. Politieke speeches,
alternatieve mediateksten of het publiek kunnen andere betekenissen toeschrijven aan „ terrorisme‟ en
de oppositie tussen „verdedigers van de democratie‟ en „terroristen‟ ontkennen. Zo wordt de
legitimiteit van het originele discours in vraag gesteld. (Phillips, 2007, p. 286-7). Taal op zichzelf is
dus onvoldoende om verregaande consequenties te reproduceren, taal moet gekoppeld worden aan een
stem (Hodges, 2007, p.6). Elitaire discoursen zijn doordrongen met symboliek en argumentatie om de
publieke steun te „winnen‟ (Simon & Jerit, 2007, p. 256). Een mooie illustratie is de poging van de
administratie van Bush om haar visie op de wereld te laten gelden. Eén ideologisch perspectief werd
voorgesteld als de waarheid. Het bereik van een stem is afhankelijk van de heersende politiek-
economische condities in een maatschappij. Meningen, doordrongen met macht, zullen gehoord en
geloofd worden, andere genegeerd en afgewezen (Hodges, 2007, p.6).
Journalisten zorgen ervoor dat het nieuws overeenstemt met de elitaire visies (Robinson et al., 2005,
p.953). Retorische structuren kanaliseren dan opeenvolgende reacties. Mediamakers en politieke
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 13
entrepreneurs produceren een publiek discours. Volgens Simon & Jerit worden persmensen vanuit
politieke kringen onder druk gezet om frames, verhaallijnen en bijhorende woorden over te nemen.
De bedoeling is de beoordeling van het publiek bij te sturen. Dit proces gebeurt zeer discreet,
journalisten zijn immers gebonden aan een professionele ethiek (Simon & Jerit, 2007, pp. 256-7).
3.4. De macht van definitie
Na 9/11 werd de toenmalige president de toonaangevende stem van de Amerikaanse overheid (Coe et
al., 2004, p. 234). Nooit was de macht tot definiëring duidelijker dan bij de respons van George W.
Bush na de aanslagen op 11 September 2001. In deze beladen reactie construeerde het staatshoofd de
sociale realiteit rond de tumultueuze gebeurtenissen. Deze werkelijkheid bleek niet vast, maar in grote
mate gemedieerd door nieuwsuitzendingen en toespraken van de overheid. Presidentiële standpunten
vormden meermaals de voedingsbodem voor nationaal debat, solidariteit of verontwaardiging
(Maggio, 2007, pp. 810-814) .
Volgens Zarefsky impliceerde deze definiëringsmacht daarom geen directe overtuiging, maar bakende
de presidentiële retoriek de grenzen van het debat en de werkelijkheid af. Het benoemen en verklaren
van de situatie leverde de basis voor het begrip ervan en determineerde een gepaste reactie. Door de
prominente politieke positie van de president en zijn toegang tot communicatienetwerken bezat hij de
mogelijkheid om de context te scheppen waarin de bevolking een evenement zag. Het regeringshoofd
creëerde een vorm van intellectuele soevereiniteit, zijn uitlatingen leken zelfbewijzend.
We herkenden vier strategieën die illustreerden hoe de president de sociale werkelijkheid schiep.
Allereerst was er de techniek van associatie, hij koppelde twee concepten aan elkaar. Zo werden de
terreurdaden van 9/11 bestempeld als een oorlogsdaad. Ten tweede was er de methode van dissociatie,
wanneer de president ideeën die vroeger verbonden waren uit elkaar haalde. Ten derde waren er
clustersymbolen, overkoepelende tekens/slogans waaraan verscheidene betekenissen hingen. De
laatste strategie was frame shifting, waarbij de president plots van verhaallijn veranderde.
Oorspronkelijk gold het bezit van massavernietigingswapens als legitimatie voor de oorlog in Irak,
later toen bleek dat er geen wapens van dit kaliber werden aangetroffen, schakelde Bush over tot de
verspreiding van democratie als rechtvaardiging van de invasie (2004, pp.610-611).
In de retoriek van de president tijdens de antiterreuroorlog werd Amerika herhaaldelijk afgebeeld als
de held van de geschiedenis. Het vrijheidsthema werd meermaals gelinkt aan een goddelijke
voorzienigheid, dat snel uitgroeide tot het stokpaardje van de administratie rond Bush.
De regeringsleider associeerde terroristen met duistere regimes uit het verleden.
Moslimfundamentalisten werden afgeschilderd als de erfgenamen van fascisme, nazisme en
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 14
totalitarisme. Bush plaatste de VS op de voorgrond in een historische kruistocht voor vrijheid en
democratie. God, vrijheid, rechtvaardigheid en het lot werden terugkerende begrippen in de speeches
van de regering over het vaderland. Vrees, terreur en wreedheden associeerden de politieke leiders met
islamfundamentalisme. De ruimte voor debat was nihil, de dichotomie tussen goed en slecht was
gedefinieerd (Maggio, 2007, pp.814-8).
De argumentatie van de toenmalige president was ideologisch opgebouwd rond een conflictframe en
een angststrategie. Het eerste kwam neer op een duale hiërarchie waarbij de held de vijand/slechterik
moest verslaan. Metaforen bespeelden emoties zoals woede, geloof, trots en minachting. Bij de
angststrategie werden twee oppositionele gevoelens ten opzichte van elkaar uitgespeeld : vrees en
vertrouwen. Zo ontstond een „containerschema‟ waarbij we een onderscheid maakten tussen de
„insider‟ en de „outsider‟ , „alter‟ en „ego‟. De interne ruimte waar „wij‟ deel van uitmaken is
superieur aan het inferieure terrein van de „vijand‟(Ferrari, 2007, p.617).
„Binary Communications represent the World as a place of polar opposites. Such conceptions of
reality take on a heightened importance when political leaders employ them in a concerted, strategic
discourse in a mass media environment‟(Coe et al., 2004, p.234).
Bush dissocieerde de oorlog tegen terrorisme van vorige, traditionele oorlogen. Deze nieuwe oorlog
stond in het teken van een strijd voor vrijheid en God stond aan de zijde van de vrijheid (Maggio,
2007, p. 18). Osama Bin Ladens aanval op Amerika resulteerde niet enkel in de dood van duizenden
mensen. Door zijn terreuractie vulde hij het door Gorbatsjov achtergelaten vacuüm op met een
onmiskenbare, levensgevaarlijke nieuwe vijand. Hij transformeerde het Amerikaans bewustzijn tot de
identiteit van een christelijke natie. Islamitische vijandigheid was de stimulans voor de Amerikanen
om hun identiteit religieus en cultureel te herdefiniëren. President Reagan verwees naar de Sovjet-
Unie als „het rijk van het kwaad‟, de retoriek van de ideologische oorlog met het militante
communisme werd verplaatst naar een religieuze en culturele oorlog tegen het
moslimfundamentalisme (Huntington, 2004, pp. 377-379). Het bipolaire ideologische discours dat
heerste tijdens de Koude Oorlog kreeg na 9/11 een nieuwe invulling. Terrorisme verspreidde zich als
een ziekte, communisme was in de Amerikaanse retoriek een kwaadaardige parasiet (Ferrari, 2007,
p.605-618).
De wereld werd in dualistische wij- en zij- termen beschouwd (Hunitington, 1997, p. 229). Het
conflict werd gepolariseerd in „the good‟ een clusterbegrip dat alle westerlingen en christenen
samenbracht en „the evil‟ dat de „anderen‟ representeerde, namelijk al diegenen die niet-
westersgezind, niet-christelijk kortom moslim waren (Erjavec & Volcic, 2007, p.123). Een succesvol
discours voor ideologische communicatie benadrukt bij „ons‟ het positieve en negeert het negatieve
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 15
en past bij de externe „zij‟- groep de omgekeerde strategie toe (Oktar, 2001, p.319). Tegelijkertijd
koppelde de voormalige president de aanslagen aan een oorlogsdaad tegen de VS (Maggio, 2007, p.
819). De terreurdaden vormden de grondslag om een globale „War on terror‟ te verklaren, een
wereldwijde strijd van „goed‟ tegen „kwaad‟ (Erjavec & Volcic, 2007, p.124). George Bush en zijn
omkadering bakenden het probleem af in simpele maar toch emotiebespelende termen. Door bepaalde
concepten herhaaldelijk opnieuw aan te kaarten in hun retoriek slaagden ze erin de natie verenigen.
Het Amerikaanse volk stond aanvankelijk als één man achter haar president (Entman, 2004, p.1).
Het binair discours had nood aan een centraal organiserend object dat een fundamentele betekenis gaf
aan de gesproken taal. Zowel gedragingen, ideeën als gebeurtenissen (9/11) konden dienst doen als
object. De communicatie richtte zich tot het publiek dat zich moest aangesproken voelen door de
thematiek. Zo ontstonden gedeelde interpretaties en overtuigingen. Het discours werd op een
specifieke manier geordend en de elites gebruikten vaak meerdere gepolariseerde constructies. Naast
„goed versus slecht‟ formuleerden de beleidsvoerders ook andere dichotomieën zoals „veiligheid
versus gevaar‟. De eerste tegenstelling gaf vorm aan de Amerikaanse perceptie op de aanslagen terwijl
de tweede nauw aansloot bij de beleidsdoelen van de administratie Bush (Coe et al. , 2004, p. 235-7).
Bin Laden mobiliseerde zijn aanhangers via geloof (Huntington, 2004, p.378). Religie was geen
statisch artefact, de invulling veranderde naargelang de sociale, historische en politieke context (Byng,
2008, p.661). Reeds in 1998 uitte de terreurleider een formele oorlogsverklaring die opriep tot „een
jihad tegen joden en kruisvaarders‟. Hij stelde het vermoorden van Amerikanen en hun bondgenoten
voor als de plicht van elke zichzelf respecterende moslim. Amerika werd bestempeld als de vijand
omdat het christelijk was, zijn legers inzette in het heilige land Israël en een corrupt, afvallig
Saoedisch regime steunde (Huntington, 2004, p.378). Jihad kreeg hier een negatieve connotatie als
heilige oorlog, terwijl het eigenlijk gaat om een strijd tegen duistere krachten die inherent is aan elke
geloofsovertuiging (Ibrahim, 2010, p. 119). Ook terroristen frameden hun acties op de voor hun
favoriete wijze en trachtten zo media- en beleidskaders te beïnvloeden (Ryan, 2004, p. 364). Ze
stigmatiseerden Amerika als „Satan‟, als de kapitalistische leider van het Westen die de wereld
uitbuitte (Denton, 2004, p.15).
In zijn State of Union van 2002 kwam Bush op de proppen met een duidelijke, geografisch ingevulde
„Axis of Evil‟ of „As van het Kwaad‟. De terreurdreiging werd geassocieerd met het bestuur in Irak,
Iran, Noord-Korea en andere soortgelijke regimes. Hierbij gebruikte de president zijn eigen
standaarden. We kunnen dit het best verduidelijken met het voorbeeld van Pakistan. Dit land had een
ondemocratisch verkozen leider, was een nucleaire grootmacht en Al-Qaeda kon rekenen op de steun
van sommige bevolkingsgroepen, maar desondanks werd de staat niet genoemd als een vijand! Hieruit
bleek weer de macht van definiëring waarover het staatshoofd beschikte. De „Axis of Evil‟ was een
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 16
clustersymbool voor het web van anti-Amerikaanse overheden en netwerken. Verder riep de „Axis‟
een herinnering op aan het hakenkruis van Wereldoorlog II en de Amerikaanse overwinning (Maggio,
2007, pp.820-825).
Binaire discoursen konden slechts aanslaan binnen een politieke cultuur gedomineerd door
massamedia. Dualistische opposities suggereerden een conflict tussen twee krachten, de ideale strijd
waarrond journalisten een goed nieuwsverhaal schreven. Het centraal organiserend object leverde de
media een coherent frame dat door haar morele boodschap weerklank kreeg bij het publiek. De
ordening van het discours zorgde voor een „big story‟ dat lange tijd nieuwswaardig bleef. Retorische
componenten waren dan weer stilistisch onmisbaar. Niet alleen de media deden aan agendasetting,
strategische politieke communicatie zorgde ervoor dat de pers de presidentiële standpunten overnam.
Leiders kneedden hun publieke taal om de mediaboodschappen vorm te geven (Coe et al. , 2004, p.
237-248).
3.5. Propaganda en hegemonie
Oorlogsjournalistiek vindt niet alleen plaats op het slagveld. Naast de „echte‟ oorlog woedt er ook een
mediaoorlog. Propaganda determineert de context waarin de journalist verslag uitbrengt van militaire
operaties. Een typisch patroon van oorlogspropaganda is dat het conflict wordt voorgesteld als een
strijd van „goed‟ tegen „kwaad‟ en „zwart‟ versus „wit‟. Wanneer propaganda een discours domineert
zal het slechts twee posities toelaten: voor of tegen. Pogingen om een neutrale of kritische derde
positie aan te nemen worden onderdrukt. Propaganda en mediadiscoursen vertonen bijgevolg
duidelijke raakvlakken (Nohrstedt et al., 2000, p. 384). Oorlogvoerende naties maken altijd gebruik
van de recentste communicatietechnologieën om de informatiestroom te controleren en propaganda de
wereld in te sturen (Cottle, 2009, p.111).
Propaganda komt neer op het verkondigen van slogans, ideeën en visies waar iedereen logischerwijs
voorstander van is (Chomsky, 2002, p.26). Een tactisch gehanteerde propagandacampagne die tot
uiting komt in de machtige massamedia kan complexe aangelegenheden reduceren tot simpele leugens
(Altheide, 2006, p.131).
Hegemonie refereert naar het proces waarbij de heersende elite, de publieke toestemming voor de
huidige politieke orde veiligstelt via de productie en diffusie van betekenissen en waarden (King &
deYoung, 2008, p.124). De hegemoniale traditie vertrekt van het uitgangspunt dat de presidenten en
officials van de overheid over een onparallelle macht beschikken om nieuws en opinies te sturen
tijdens oorlogen. Heersende elites kunnen hun dominantie uitoefenen en handhaven door het gebruik
van symbolen die gecommuniceerd worden via culturele instanties zoals school en de massamedia.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 17
Culturele instituties reproduceren een wereldvisie die overeenkomt met de bestaande
machtsstructuren in de samenleving. Hegemonie verwijst dus naar consensus waarop de civil society
verder bouwt. Deze overeenkomst genereert normen en overtuigingen rond privaat bezit, sociale
relaties en de rol van de overheid en politiek elites (Patrick & Threat, 2007, p.95). Gezagsbekleders
laten slechts informatie op het publiek los binnen zorgvuldig afgebakende ideologische grenzen
(Entman, 2004, p.4). De media vervullen als culturele instantie een sleutelrol in het hegemonieproces.
Hun rol is tweeledig: ze kunnen de heersende waarden, visies, discoursen en frames reproduceren,
representeren en hernieuwen zodat ze worden ingeburgerd als een onderdeel van het gezond verstand
van de massa. Verder vormen de media het decor voor een hegemoniale strijd waarbij collectieven het
dominant kader kunnen aanvechten met afwijkende, tegenstrijdige of gewijzigde frames (King &
deYoung, 2008, p.124). Mediafora moeten gezien worden als plaatsen waar diverse sociale groepen,
instituties en ideologieën kampen over de definitie en constructie van de sociale werkelijkheid (Ryan,
2004, p.365).
In oorlogs- en crisisperiodes, waarin de regering dienst doet als primaire informatiebron, wordt de
impact van de overheid op het nieuws en de publieke opinie als maximaal aanschouwd (Patrick and
Threat, 2007, pp.95). Zo legde de administratie van Bush de Amerikaanse publieke sfeer een
hegemoniaal discours op tussen 11 september en de val van Bagdad in 2003. Door de samenloop van
een natiebedreigende crisis, religieusconservatief leiderschap, strategische politieke communicatie en
media die de visies van het beleid reproduceren, was dit discours gekenmerkt door binair
fundamentalisme (Robinson, 2005, p. 346). We dienen toch een nuance aan te brengen. We hadden het
hier niet over een perfecte controle, de heersende elites moesten ijverig werken om hun dominantie te
behouden.
Regeringen kunnen enkel de publieke opinie afstemmen op hun beslissingen wanneer ze sluwe
communicatieve strategieën hanteren waarbij aan mediagebruikers de door hen gewenste content
wordt aangeboden. Het probleem situeert zich op het niveau van de individuele mediaconsument, niet
iedereen verlangt dezelfde boodschap. Rekening houdend met het psychologisch verzet tegen oorlogen
in de moderne naties, moet elke strijd voorgesteld worden als gericht tegen een dreigende, moordende
agressor. De oorzaak van de oorlog ligt niet in het wereldsysteem of bij fouten van heersende klassen
maar in de roofzucht van de vijand. Deze antagonist wordt geografisch gedetailleerd afgebakend, zoals
de „as van het kwaad‟ van de Bush administratie. Het publiek is meestal slechts gedeeltelijk
geïnformeerd, waardoor de leiding van de natie de vijand volop kan dramatiseren. De symbolische rol
van de president bestaat uit de simplificatie van vage, complexe aangelegenheden. Rekening houdend
met mogelijk toenemende tegenkantingen bestaat de grootste uitdaging erin de publieke steun te
handhaven (Patrick and Threat, 2007, pp.95-102).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 18
Morelli onderscheidt verschillende elementaire principes van oorlogspropaganda. Zo wordt steeds het
andere kamp (de vijand) als enige verantwoordelijke gesteld voor het conflict. Ook paradoxen zijn
oorlogspropaganda niet vreemd, de regering blijkt genoodzaakt om ten strijde te trekken om vrede
terug te kunnen waarborgen. De vijandige leider wordt afgebeeld als een duivels persoon, een monster,
massamoordenaar en barbaar. Het is moeilijk om de natie te mobiliseren tegenover een volk, een
doeltreffendere aanpak bestaat uit het construeren van haat jegens een persoon. De vijand krijgt een
gezicht, een gezicht dat uiteraard afzichtelijk zal zijn (Morelli, 2003, pp.17-75). Tijdens de
antiterreuroorlog bleek Saddam Hoessein een demon en de Irakese natie werd metaforisch
vereenzelvigd met zijn persoon. Als in een sprookjes gaat de held (VS) de confrontatie aan met het
kwaad. De held wint en bevrijdt het onderdrukte volk (Harman & Muenchen, 2009, pp.12-3).
Geopolitieke machtsbelangen en de economische drijfveren van het conflict worden verdoezeld, de
oorlog staat in teken van een nobele zaak zoals vrijheid of democratie . De interventies in Afghanistan
en Irak werden als „Operation Enduring Freedom‟ en „Operation Iraqi Freedom‟ betiteld. Na aanvang
van het treffen focust de propagandacampagne zich op de ontwikkelingen aan het oorlogsfront. „Wij‟
strijden op ridderlijke wijze en begaan geen wreedheden terwijl de vijand gebruik maakt van illegale
wapens. Bush en zijn regering stuurden schalks de publieke opinie bij door te claimen dat Saddam
Hoessein massavernietigingswapens ter zijner beschikking had. Tot slot verkiezen mensen doorgaans
steun te verlenen aan een zegezekere zaak. De schijnbare resultaten aan het front vormen een
essentieel component voor de publieke steun (Morelli, 2003, pp.17-75). Zo probeerde de coalitie in
Irak de impact van slecht nieuws te minimaliseren door de wansmakelijke Irakese oorlogstactieken, de
precisie van de bombardementen en voorspellingen met betrekking tot voorspoedig militair succes te
accentueren (Robinson et al., 2005, p.957).
Propaganda moet aansluiten met algemene overtuigingen van de bevolking om efficiënt te zijn. De
traditionele theorie suggereert dat de elites zich naar propaganda wenden wanneer hun hegemoniale
heerschappij ter discussie staat. Communicatie structureert de culturele denkpatronen en de vorming
van de publieke mening. Propaganda levert op haar beurt het pragmatisch kader om een bepaalde
opinie te selecteren uit de huidige cultureel gedetermineerde keuzemogelijkheden (Patrick & Threat,
2007, p.102). Het falsifiëren van de realiteit is een noodzakelijk component van de propaganda-
industrie (Chomsky, 2002, p.35). Een geslaagde propagandacampagne is het meest efficiënt in het
blokkeren van andere informatiebronnen en ontmoedigt burgers om anders te denken (Gormann &
McLean, 2009, p.83).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 19
3.6. Amerikaanse mediaverslaggeving in de weken na 9/11
De mainstream media namen het oorlogsframe blindelings over (Lewis & Reese, 2009, p. 87). Enkele
uren na de aanslagen maakte de pers al gewag van „America‟s New War‟, „War on Terror‟ en de „War
against Terror‟ (Denton, 2004, p.13). Het frame leverde journalisten een kader van waaruit ze de
recente ontwikkelingen konden interpreteren. De antiterreuroorlog creëerde een ideologische band
tussen de mediamakers en beleidsvoerders (Robinson, 2005, p. 346). Volgens vele academici
resulteerde hieruit een nieuw era van mediadienstbaarheid ten opzicht van de staat (Robinson et al.,
2005, pp. 951-2).
Het sentiment van medeleven wordt geregeld uitgebuit in politiek en media. De media stellen
kijkers/lezers bloot aan schokkende beelden en geven via deze weg ruchtbaarheid aan menselijk lijden
(Höijer, 2003, p. 19). Diepe angsten en aanzwengelende patriottistische gevoelens in de eerste weken
na de aanslagen van 9/11 plaveiden de weg voor mediasteun aan de aanval tegen de Taliban. De
administratie Bush verkreeg de goedkeuring van de media door de heersende morele verontwaardiging
en het gekrenkte veiligheidsgevoel dat woedde binnen de landsgrenzen van de VS (Rojecki, 2008,
p.81). Ondanks een enorme dosis hard news in de nieuwsmedia, sensationaliseerden emotioneel
geladen taalgebruiken en nationalistische logos de reportages (Eisman, 2003, p.55). Nieuwsmedia
vormen traditioneel een patriottistische aura rond de president wanneer Amerika aangevallen wordt.
(Entman, 2004, p.2). De natie werd na 9/11 verenigd en opgeroepen om zich achter haar leider te
scharen. Linguïstische analyses toonden aan dat „wij‟ en „ons‟ geregeld terugkwamen in de
berichtgeving. Het mediadiscours smeedde dus een ingebeelde „wij‟- gemeenschap (Hafez, 2007,
p.41). Geen enkele krant revolteerde tegen de militaire acties in Afghanistan. Aan het oorlogsframe
gekoppelde wereldvisies werden niet in vraag gesteld (Lewis & Reese, 2009, p. 87). Amerikaanse
media creëerden de indruk dat oorlog het enige gepaste antwoord was op de gebeurtenissen van 11
september (Hafez, 2007, p.41). De communicatiekanalen promootten een militaire respons op de
aanslagen en verbanden alternatieve visies uit hun mediacontent.
Na een korte periode bestempeld te worden als hoofdverdachte wezen media en politici Osama Bin
Laden, zonder harde bewijzen, als schuldige aan. De Stars en Stripes was gemeengoed in talloze
uitzendingen (Eisman, 2003, pp.55-66). In de nasleep van 9/11 werd de Amerikaanse vlag hét
symbool van eenheid, toewijding, volharding, democratie en vrijheid (Denton, 2004, p.14). Journalen
kregen een internationaal tintje door een explosie van verhalen rond Afghanistan. Visies van politieke
mandatarissen uit andere regionen van de wereld kregen echter geen gehoor. We stellen ook een
afwezigheid van historische context vast bij de berichtgeving in de mainstream media. Vreemd genoeg
vonden negen op de tien Amerikanen het mediarelaas, in dit subjectief nieuwsklimaat, goed tot
excellent (Eisman, 2003, pp.55-66).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 20
3.7. De constructie van het nieuws
De oorlogshistoriek kenmerkt zich door een significant aandeel van oogluikende verslaggeving.
Commerciële druk, een publiek dat niet wil blootgesteld worden aan mislukkingen en nederlagen en
een afhankelijkheid van autoritaire bronnen verklaren deze tendens (Richardson, 2004, p. 155).
Onmiddellijk na het uitbreken van de strijd in Afghanistan hebben Amerikaanse autoriteiten druk
uitgeoefend op de nationale nieuwsmedia om de berichtgeving over Afghaanse burgerslachtoffers in
een andere context te plaatsen. Vanuit de leidinggevende kringen van de CNN zou opdracht zijn
gegeven aan de staf om bij dergelijke reportages de mediagebruiker uitdrukkelijk te herinneren aan het
enorme menselijk leed bij de terreuraanslagen op de WTC-torens en het Pentagon (Höijer, 2003, p.22).
De politieke communicatietheorie neemt aan dat politieke actoren een prominente rol hebben in de
vorming van nieuwsverhalen. Wanneer beleidsmakers de publieke opinie trachten te manipuleren, zien
ze vaak de massamedia als een gepast kanaal voor de transmissie van hun boodschappen. Soms
proberen ze actief verhalen te plaatsen, vaak positioneren politici zich als noodzakelijke
nieuwsbronnen. Andere studies veronderstellen een grotere mate van autonomie van de media. De
ambivalente relatie tussen media en politici wordt gekenmerkt door een wederzijdse beïnvloeding.
Nieuws is een sociaal product gevormd door interacties tussen mediaprofessionals, mediaorganisaties
en de samenleving. Binnen de nieuwssociologie heerst het hierarchie-of-influence model. De inhoud
van het nieuws wordt bepaald door vijf opeenvolgende niveaus van invloed : allereerst de
nieuwswaarden van de mediaprofessional die de rol van gatekeeper vertolkt, ten tweede routines die
we kunnen beschouwen als beperkingen in tijd, ruimte en technologie, ten derde de organisatorische
aspecten van de mediaorganisatie zoals de interne rolverdeling, ten vierde de mate van
interdependentie met machtstructuren als de overheid en ten laatste de heersende ideologie (Archetti,
2007, pp.86-91).
Mediadiscoursen van de BBC, CNN & Al-Jazeera versterken hegemoniale ideologieën. Redactionele
richtlijnen zorgen ervoor dat machtsverhoudingen bewust worden gereproduceerd. De sociale en
linguïstische constructie van het nieuws omvat taalkeuzes. Controversiële, waardegeladen woorden
bepalen de voorstelling van een evenement. Discursieve beleidsmakers leggen journalisten bij de
BBC en CNN een universele lijst van woorden en zinnen op. Ze verlangen dat een bepaald
vocabularium terugkomt in verschillende regionen en talen. Termen zijn verbonden met ideologische
macht. Woorden hebben een culturele symboliek en roepen connotaties op. Taalkeuzes illustreren
ideeën en standpunten over de wereld (Barkho, 2010, pp. 110-126).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 21
De enorme impact van CNN op wereldevenementen en de globale nieuwsagenda valt niet te
ontkennen. Verscheidene overheidsinstanties en nieuwsorganisaties doen een beroep op het 24/24u
aangeboden nieuws. Tegelijkertijd groeit er een storm van kritiek op deze nieuwszender.
Internationale uitzendingen van „breaking news‟ kunnen het buitenlands beleid scheppen, het
zogenaamde CNN-effect. Het Arabische satellietstation Al-Jazeera wordt de CNN van het Midden-
Oosten genoemd. CNN staat volgens velen symbool voor de discrepantie in informatievoorziening, de
westerse media hebben de luidste stemmen (Schechter, 2003, pp.46-8).
Nieuwe satellietzenders als Al-Jazeera en Al-Arabiya vormden een alternatief voor de dominantie van
CNN op het wereldnieuws. Een veranderende mediaomgeving in het Midden-Oosten had drastische
gevolgen op de Amerikaanse informatiestrategie voor deze regionen. Tijdens “Operation Desert
Storm”, de Eerste Golfoorlog, beschikte de Amerikaanse coalitie nog over een complete dominantie
op mediaverslaggeving en de publieke perceptie. Anno 2003 slaagden de Amerikanen er niet langer in
om de informatiestroom over de Tweede Golfoorlog te controleren. Oorlogverslagen op de Arabische
satelliettelevisie verschilden drastisch van de reportages uitgaande van de westerse media. Deze
evolutie stimuleerde de toenemende controverse rond Al-Jazeera. Vele Amerikanen zagen de
satellietzender als een vijandige kracht die anti-Amerikaanse opvattingen genereerde (Lynch, 2006,
p.6). Omdat Al-Jazeera sommige videoboodschappen van Bin Laden uitzond, werd ze door de
Amerikaanse overheid opgevat als de spreekbuis van Al-Qaeda. Langs deze weg kon de
terreurorganisatie een breed publiek bereiken (Rushing & Elder, 2007, p.122). Daartegenover stond
dat in meerdere uitzendingen een brede waaier aan visies, zowel extremistische als tolerante, zowel
pro- als contra-Amerikaanse opvattingen aan bod kwamen (Lynch, 2006, p.6).
Binnen de Amerikaanse landsgrenzen illustreerde de verslaggeving op Fox News de macht van de
media om een beperkte range van normen, rollen, waarden en betekenissen te verspreiden en te
creëren. Tijdens de oorlog in Irak was sprake van een „Fox Effect‟. Mediamagnaat Rupert Murdoch
drukte zijn stempel op de nieuwscontent en –productie. De redactie ondersteunde de militaire acties.
Politieke, sociale, economische en culturele repercussies van de strijd werden genegeerd en antioorlog
protestanten bespot. De nieuwszender trachtte het publiek debat over de beslissingen en doelen van de
president en zijn entourage te verstikken (Proffitt, 2007, pp. 76-80). Vreemd genoeg leken de kijkers
zich daar totaal niet van bewust te zijn. Ondanks de, volgens velen, patriottistische verslaggeving steeg
het aantal kijkers significant tussen 2001 en 2003 (Coe et al., 2004, p.237). Ook de Amerikaanse pers
beschreef protestacties en argumenten tegen de antiterreuroorlog als onvaderlandslievend en irrelevant
(Harmon & Muenchen, 2009, p. 15).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 22
3.8. Oriëntalisme en de representatie van de islam
Wanneer de massamedia verslag uitbrengen van terreurdaden maken ze gebruik van ethische
karakteristieken om een cognitief model van terrorisme op te stellen. De eigenschappen van de
terrorist worden veralgemeend tot de cultuur waarvan hij/zij afkomstig is. Zo ontstaan culturele
prototypes met een negatieve lading (Martin & Phelan, 2002, p.264). Schema‟s die interne verschillen
minimaliseren en externe juist maximaliseren. Stereotypering „rechtvaardigt‟ negatieve attitudes ten
opzichte van sociale groepen. Het vormt sociale condities waarbij de ene groep systematisch als beter
wordt beschouwd dan de andere (Oktar, 2001, p.318). Een stereotiep is een sociaal geconstrueerd
artefact waarbij individuen en gebeurtenissen een plaats krijgen (Richardson, 2004, p.49).
Westerse media focussen enkel op verhalen met relevante waarde voor de eigen samenleving
(Huband, 2007, pp.277-282). Deze vaststelling kunnen we situeren binnen het Oriëntalisme van Saïd.
Volgens hem representeren de westerse media de islam als een achtergestelde, gewelddadige en
irrationele religie. Het Oriënt is inferieur terwijl de westerse wereld superieur en ontwikkeld is (Said,
1978, pp.48-9). Het oosten wordt voorgesteld als apart, anders, achtergesteld, archaïsch en primitief
(Richardson, 2004, pp.5-7). Saïd bouwt voor zijn bevindingen verder op Foucault: het Westen oefent
macht uit over het Oriënt door er kennis over te construeren, ze maakt de waarheid. Kennis en macht
zijn interdependent.
Het Oriëntalisme verzet zicht tegen het centrum (Westen) versus periferie (Oriënt) denken (Said,
1978, p.49). Stabile and Kumar stellen zelfs dat Oriëntalisme het centrale framework was ter
justificatie van de oorlog in Afghanistan. De basis van het Oriëntalistisch denken is een ingebeelde en
drastisch geografisch gepolariseerde wereld, verdeeld in twee ongelijke onderdelen. Het ene , het
grootste deel dat vreemd is, wordt het Oriënt genoemd. Het andere deel, het onze, heet het Occident of
het Westen. Naast geografische polarisering gaat het Oriëntalisme gepaard met karikaturen en
stereotypen die weinig voeling hebben met de realiteit. De voorstelling van de islam en het Midden-
Oosten in het algemeen als een monolithische cultuur gekarakteriseerd door religieus barbarisme,
illustreert dit proces (2005, pp.776-770). Amerikaanse reportages ondersteunen deze misvatting, ze
voeden angst en geweld (Ibrahim, 2010, p.112). Dominante mediadiscoursen beschrijven de
moslimwereld als een bedreigende beschaving, Saïd is echter blind voor oppositionele structuren in de
media. Foucault stelt daarentegen dat mogelijkheden tot verzet aanwezig zijn in elke machtsstructuur.
(1980, p.95).
Neo-oriëntalisten claimen dat het hoogst aantal terroristen leeft in ondemocratische moslimstaten.
Islampolitiek komt volgens deze stroming (het neo-oriëntalisme) exclusief overeen met geweld,
autoritarisme, terrorisme, fundamentalisme, klerikale onderdrukking en vijandigheid tegenover
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 23
moderne, seculiere westerse democratieën. „Moslimextremisten‟ worden geherdefinieerd als „extreme
moslims‟. Een gedachtegoed dat duidelijke raakvlakken vertoont met de „botsende beschavingen‟ van
Huntington (Richardson, 2004, pp.12-13).
Bij de analyse van verslaggeving dienen we rekening te houden met de politieke condities waarin de
mediacontent wordt vervaardigd. De productie van het nieuws vindt plaats binnen een complex proces
van betekenisconstructie (Mishra, 2008, p.158). Kranten, nieuws en opinies ontstaan niet natuurlijk, ze
worden gemaakt en zijn een resultaat van menselijke wil, geschiedenis, sociale omstandigheden,
instituties en beroepsopvattingen ( Said, 1978, p.49).
Onderzoek wees uit dat er wel degelijk sprake was van stereotypering in de manier waarop moslims en
Arabieren werden geportretteerd in de Amerikaanse nieuws- en entertainmentmedia. De focus op de
islam in politieke discoursen en mediadiscoursen steeg gevoelig na de aanslagen van 9/11.
Amerikaanse mainstream media frameden vanuit het perspectief van Huntington, namelijk in het kader
van een strijd der beschavingen (Mishra, 2008, p.159). Hij gaat ervan uit dat het achterliggende
probleem voor het Westen niet het moslimfundamentalisme is maar de islam, een andere beschaving
wiens volkeren overtuigd zijn van de suprematie van hun cultuur en geobsedeerd zijn door de
inferioriteit van hun macht. De antithese van de islam blijkt het Westen, een civilisatie waar de
volkeren ervan uitgaan dat hun cultuur algemeen geldig is en die geloven dat hun superieure, maar
tanende macht hen de verplichting oplegt om die cultuur over de gehele wereld te verspreiden. De
oorzaken van het conflict tussen de islam en het Westen liggen dus in fundamentele vraagstukken van
macht en cultuur (Huntigton, 1997, p.236 ).
De prestigieuze pers uit de VS zag tijdens de „War on Terrorr‟ een scheiding van kerk en staat,
modernisering en verwestering van de islam als noodzakelijke vereisten om tot democratie te komen.
Religieus engagement werd in de Amerikaanse pers vaak gelinkt aan een gebrek aan vrijheid,
mensenrechten en onderdrukking van de vrouw (Mishra, 2008, p.150). Teksten reproduceerden
kortzichtige visies op de „vreemde‟ religie. Het moslimgeloof was volgens de media manipulatief,
vijandig en ideologisch. Retorische stratificaties werden overgenomen. De islam bleek minderwaardig
ten opzichte van „ons‟ waardesysteem (Richardson, 2004, p.24). Aanvallen op steden en de
fundamenten van de westerse beschaving afbreken, werden voorgesteld als de prioriteiten van de
terroristen (Huband, 2007, p.282).
De populariteit en tegelijkertijd het grote gevaar van het model van Huntington was terug te voeren tot
het feit dat de media internationale betrekkingen konden analyseren zonder aandacht te moeten
besteden aan het toenmalige buitenlandse politieke klimaat (Mishra, 2008, p.159). Na 9/11 voerden de
Amerikaanse media, ten dienste van het presidentiële bewind, een propagandaoffensief tegen het
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 24
Amerikaanse volk. Ze slaagden erin om, onder andere door gebruik te maken van scheefgetrokken
representaties en beeldvorming , een significant deel van de binnenlandse bevolking te overtuigen dat
de vernietiging van Afghanistan en Irak zowel noodzakelijk als gelegitimeerd was. (Barker, 2008,
p.110). De pers checkte amper de waarachtigheid van het feit dat er een band bestond tussen Al-
Qaeda en Saddam Hoessein. Ook de aanwezigheid van massavernietigingswapens werd niet in vraag
gesteld. Nochtans hadden internationale inspecteurs sinds de eerste Golfoorlog geen dergelijke
strijdmiddelen aangetroffen in Irak (Hickson & Powell, 2010, p. 251).
Richardson stelde vast dat ook in binnenlandse krantenverslagen van de Britse pers een split tussen
Arabier en westerling werd gepresenteerd aan de lezer. Contrasterende acties, filosofieën en
politieke/religieuze opvattingen bakenden beide culturele kampen af (2004, p.113). Martin & Phelan
analyseerden het Amerikaanse televisiediscours. Ze concludeerden dat moslims werden geassocieerd
met terroristen, fundamentalisten, radicalen, extremisten, Jihadi en militanten. Culturele stereotiepen
overheersten in verschillende mediafora. Alhoewel de discursieve representatie van de islam dominant
was, bleek ze niet monolithisch. Vooral Amerikaanse mohammedanen kwamen positiever in beeld
(2002, p. 267-8).
Ibrahim onderzocht de representatie van de islam op ABC, CBS & NBC de eerste veertien dagen na
11 september. Hij ontdekte een grote variantie binnen eenzelfde nieuwsverslag : in dezelfde
uitzendingen werd de islam zowel voorgesteld als een vreedzame religie en als een gewelddadig
geloofsovertuiging. Toch sloten zijn bevindingen voor een groot stuk aan bij die van Martin & Phelan.
Moslims die leefden in de VS kwamen veel positiever in beeld dan de islamieten die woonden in
andere naties. De media namen de „with us‟ or „against us‟- doctrine van Bush over. Amerikaanse
mohammedanen bleken ingeburgerd in het Amerikaanse leven terwijl zij die een andere nationaliteit
hadden als gewelddadig, irrationeel, bedreigend, anti-Amerikaans en onderdrukkend werden
afgeschilderd. Het islamgeloof in de VS was legitiem terwijl het buiten de landsgrenzen werd
verbonden met zelfmoord en jihad (Ibrahim, 2010, pp.118-122). Ook Byng concludeerde uit haar
krantenanalyse dat de aanslagen op 9/11 de sociale en politieke context veranderden voor
Amerikaanse moslims. Al is ze heel wat pessimistischer over hun representatie in de geschreven pers.
Bestaande ongelijkheden werden volgens haar verder versterkt (2008, p.664).
Het was essentieel om de natie warm te maken voor buitenlandse interventies want bevolkingen zijn
uit zichzelf pacifistisch ingesteld. (Chomsky, 2002, p.30). Surveys wezen uit dat een hoog percentage
van de natie daadwerkelijk geloofde dat er een duidelijke link bestond tussen Saddam Hoessein en Al -
Qaeda, dat Irak over massavernietigingswapens beschikte en misschien nog het meest verontrustend is
de vaststelling dat de Amerikaanse burger overtuigd was van de internationale goedkeuring van de
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 25
oorlog in Irak (Barker, 2008, p.110). Zesenzeventig procent van de populatie stond achter de invasie
in Irak (Patrick & Thrall, 2007, p.96).
Normaal gezien bieden de nieuwsmedia contrasterende opinies aan in hun verslaggeving, alternatieve
politieke stemmen krijgen gehoor. Tijdens de Irak oorlog was er echter sprake van
eenrichtingsinformatieverkeer in de Amerikaanse media. Hiervoor kunnen twee verklaringen worden
uitgewerkt. Het eerste scenario vertrekt van de assumptie dat de journalist niet over voldoende andere
nieuwsbronnen beschikte. In een oorlogsperiode had de president, in tegenstelling tot zijn
opponenten, toegang tot militaire en strategische ontwikkelingen. De bevolking was dan ook
afhankelijk van de presidentiële mededelingen die via de media aan hen werden verschaft. Politieke
tegenstanders participeerden weinig in het nationaal debat uit vrees om als onpatriottisch of
ongeïnformeerd over te komen. Een tweede scenario houdt in dat de media zichzelf censureerden als
blijk van steun aan de staatsleider. De pers rekende enorm op zijn administratie als primaire
nieuwsbron in crisissituaties. Uit vrees om de toegang hiertoe te verliezen weigerden talloze kanalen
antioorlogreclame op hun zenders. Journalisten met afwijkende meningen werden het zwijgen
opgelegd. In de aanloop naar en tijdens “Operation Iraki Freedom” waren zesenvijftig procent van de
nieuwsverhalen over de president positief (Johansen & Joslyn, 2008, pp.593-4) .
Reporters en nieuwsorganisaties werkten binnen een nationale context waarin volop over de oorlog
werd gedebatteerd en het conflict een plaats kreeg (Kolmer & Semetko, 2009, p.646). Redacteurs
evalueerden niet alleen nieuwstopics, ze versterkten ook hoe een nieuwsfenomeen werd geframed.
Nieuws en commentaar waren onderling verbonden en beide beïnvloedden hoe de relatie tussen de
islam en democratie voorgesteld werd in de Amerikaanse pers. Als betekenis vorm kreeg via discours,
beperkten ze het aantal betekenissen die het publiek kon toekennen aan een onderwerp.
Mediadiscoursen maakten deel uit van een sociale, institutionele praktijk. Daarom moesten we op
zoek naar de expliciete en impliciete, latente betekenis van teksten. Nieuwsberichten vertelden geen
klaar en duidelijk verhaal maar hanteerden een vaag, ambigue en wazige storyline.
Uit inhoudsanalyse van de toonaangevende kranten The New York Times, The Washington Post, Los
Angeles Times en The Wall Street Journal stelde Mishra na 9/11 terugkerende thema‟s vast in
reportages over Irak, Iran en Turkije : een bezorgdheid om het antidemocratische karakter van de
islampolitiek en daaruit voortvloeiend antiwesters regime, een nood aan secularisering/modernisering
en een manifeste schending van de mensenrechten. De Amerikaanse pers was duidelijk milder voor
Turkije, verder bouwend op de positieve houding die de administratie van Bush tentoonspreidde. The
New York Times zag Turkije als een bewijs van compatibiliteit tussen democratie en moslimbeleid.
The Los Angeles Times ging nog een stapje verder : “Turkije en Israel kunnen gezien worden als
oases van democratie in een zee van totalitarisme, gevoed door een radicale islam”.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 26
Het regime in Iran werd voorgesteld als de Nemesis, verscheidene nieuwsartikels wezen op de
groeiende protestbewegingen binnen de kringen van journalisten, intellectuelen, studenten en afvallige
gelovigen. De reporter zijn overtuigingen over groepen en opinies over specifieke evenementen
bepaalden zijn woordkeuzes. Woorden schiepen op hun beurt mee de interpretatieschema‟s van de
mediagebruiker.
Alhoewel de kranten een belangrijke waakhondfunctie vervulden ten opzichte van de inbreuken op de
mensenrechten, waren de redacties blind voor de aanhoudende steun van de rest van de bevolking aan
het regime. Velen verlangden zelfs naar de prominente rol voor de islam binnen de politieke sfeer.
Westerse culturele en politieke modellen werden voorgesteld als de norm waaraan moslimlanden zich
zouden moeten vastklampen. De superioriteit van westerse politieke ideeën en culturele waarden werd
herhaaldelijk beklemtoond. Mohammedanen die gewag maakten van sympathieën voor westers
getinte politieke idealen, werden als „gematigd‟ betiteld. Binaire opposities kenmerkten de
verslagstructuur : ofwel was een moslim „westernized‟ ofwel „premodern‟, complexe visies waarin
ruimte was voor een democratisch islambeleid werden meermaals genegeerd (Mishra, 2008, pp.160-
170).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 27
4. Empirische studie : Oriëntalisme in de Vlaamse geschreven pers
4.1. Onderzoeksdesign
4.1.1. Onderzoeksmethode : CDA
Kritische discoursanalyse focust op de manier waarop machtsmisbruik, manipulatie, ongelijkheid,
uitbuiting en dominantie in stand worden gehouden door teksten en gesprekken binnen de sociale en
politieke context (Van Dijk, 2001, p.352). Het is een interdisciplinair onderzoeksveld binnen de
discoursstudies dat opkwam eind de jaren ‟80 (Joye, 2009, p.52). Bij discoursanalyses vragen we ons
af wat mensen doen met taal (Richardson, 2004, p.3) en bouwen we verder op de opvattingen van
Foucault die macht beschouwt als productief (Phillips, 2007,p.287). Een discours construeert de
sociale wereld, maar krijgt tegelijkertijd ook vorm door haar sociale omgeving (Jorgensen & Phillips,
2002, p. 61). Sociale problemen worden bij Critical Discourse Analysis aan de kaak gesteld. Het
kritische doel bestaat uit het rechtzetten van bestaande ongelijkheden (Jorgensen & Phillips, 2002, p.
61). De recreatie van macht, ideologie en hegemonie staan centraal (Richardson, 2007, p.27). CDA
levert een driedimensioneel framework waarbij de tekst (gesproken of geschreven taal), de
discursieve praktijk (productie, distributie en consumptie van de tekst) en de sociale/culturele praktijk
worden geanalyseerd (Fairclough, 1995, p.2). Discoursen zijn gerelateerd aan hegemonieprocessen en
–veranderingen (Blommaert & Bulcaen, 2000, p.449).Taal is niet neutraal maar ideologisch geladen
en legitimeert de bestaande machtsrelaties (Barkho, 2003, p.36). Dominante structuren naturaliseren
bestaande verhoudingen (Wodak, 2001, p.3).
Empirisch mogen we ons dan ook niet beperken tot de tekst- of taalanalyse maar moeten we rekening
houden met de sociale context van het discours (Joye, 2010, p.133). Het microniveau van
communicatie en interactie kan je niet los interpreteren van het macroniveau van sociale orde (Van
Dijk, 2001, p.354). We gaan dus discursieve (tekstuele) analyse relateren aan bredere, niet-discursieve
processen zoals economie en politiek. Twee kernconcepten binnen het onderzoeksveld zijn ideologie
en mediation (Joye, 2010, p.134). Zoals we al eerder besproken worden ideologieën geuit, veranderd
en gereproduceerd via taal. Het zijn systemen van ideeën, overtuigingen, waarden, attitudes,
categorieën waarop personen, samenlevingen en groepen een beroep doen om de wereld te begrijpen
en te interpreteren. Totaalvisies vertellen ons wie we zijn, waarvoor we staan en hoe we ons
positioneren ten opzichte van anderen. Ideologieën delen sociale groepen op in „wij‟ en „zij‟ waarbij
een positief beeld wordt geschetst van de eigen groep en de anderen een negatieve connotatie krijgen
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 28
(cfr. supra) (Oktar, 2001, pp. 313-319). Taal is de materiële vorm van een ideologie (Richardson,
2004, p.4).
Mediation komt neer op de link tussen enerzijds de opvatting van de media als
communicatietechnologieën die boodschappen verspreiden en anderzijds het beeld van media als
leveranciers van teksten en discoursen. De machtsdimensie van dit concept zit in de selectie en
representatie van gebeurtenissen (Joye, 2010, p.134).
In ons onderzoek willen we achterhalen of de Vlaamse geschreven pers de wereld in „wij/zij‟-termen
polariseerde tijdens antiterreuroorlog. CDA is hiervoor bijzonder geschikt omdat we de invloed van
het macroniveau (de verhouding tussen de Amerikaanse en Belgische politiek) op de mediateksten
willen achterhalen. Deze analyse laat ons als onderzoeker toe om de complexe relaties tussen het
mediadiscours en de politieke, sociale economische context te onderzoeken (Joye, 2010, p. 133).
Volgens Richardson is CDA een interpretatieve, contextuele en constructivistische
onderzoeksmethode. In tegenstelling tot contentanalyse hebben we ook oog voor de latente betekenis
van de boodschap (Richardson, 2007, pp. 15-6). Uit onze literatuurstudie bleek al dat de Amerikaanse
media de Oriëntalistische en polariserende doctrine van de toenmalige president George W. Bush
klakkeloos overnamen. Ook de pers begon de wereld op te delen in „goed‟ en „kwaad‟ en pakte uit met
talloze stereotypen en scheefgetrokken representaties over de „andere‟ (nl. de moslims). Een „Strijd der
Beschavingen‟ kwam nadrukkelijk naar de voorgrond in het mediadiscours. Nu willen we analyseren
of deze polarisering ook terugkwam in de Vlaamse dagbladen. We vragen ons ook af hoe de vijanden
van „Het Westen‟ (Saddam Hoessein en Osama Bin Laden) worden voorgesteld in de Vlaamse
dagbladen. Komen ze in beeld als monsters, barbaren of moordende agressors? Tot slot analyseren we
potentiële verschillen in de berichtgeving van de kwalitatieve en populaire geschreven pers.
4.1.2. Onderzoeksmateriaal en – periode
We passen CDA toe op de artikels die verschenen over de „Oorlog tegen Terreur‟ in de „Het Laatste
Nieuws‟, „Het Nieuwsblad‟, „De Morgen‟ en „De Standaard‟. Zowel kwaliteitskranten als populaire
dagbladen worden in onze kwalitatieve analyse opgenomen. De twee grootste uitgeverijen, De
Persgroep (DM & HLN) en Corelio (DS & HNB), leveren elk twee kranten. Verder focussen we op
enkele kernmomenten in de antiterreuroorlog :
11 september 2001 : aanslagen op de WTC-torens kosten het leven aan bijna 3000 mensen.
Ook het Pentagon wordt aangevallen door een gekaapt vliegtuig. Een vierde toestel crasht in
Pennsylvania.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 29
7 oktober 2001 : Al-Qaeda blijkt verantwoordelijk voor de terreur op 9/11. Wanneer het
Afghaanse Talibanregime weigert terroristen uit te leveren besluiten de VS om het land aan te
vallen. „Operation Enduring Freedom‟ gaat van start.
20 maart 2003 : Ondanks wereldwijd protest breekt de Tweede Golfoorlog uit. Vermeend
bezit van massavernietigingswapens moet het conflict met Irak rechtvaardigen.
11 maart 2004 : Terroristische bomaanslagen tegen treinen treffen de Spaanse hoofdstad
Madrid. Bijna 200 mensen komen om.
We passen Faircloughs kritische discoursanalyse toe op alle terreur- en oorlogsgerelateerde artikels die
in de geselecteerde dagbladen verschenen gedurende drie dagen na elke gebeurtenis. We verbinden
dus de tekstuele analyse aan discursieve consumptie- , distributie- en productiepraktijken. Daarnaast
houden we de sociale en politieke context in het achterhoofd. Voor de krantenartikels beroepen we ons
op het digitaal krantenarchief Mediargus en maken we geen onderscheid tussen nieuwsverhalen,
achtergrondstukken, interviews, columns, reportages,… Bij fotomateriaal onderzoeken we de
herkomst van de afbeeldingen maar de tekstuele analyse van de artikels is beperkt tot de geschreven
taal.
4.2. Resultaten en bevindingen
4.2.1. 11 september 2001
Tekst
Bij de analyse van een tekst onderzoeken we welke keuzes de auteur heeft gemaakt (Richardson, 2007,
p.47). De dag na de aanslagen wordt meteen de symboliek van de daden beklemtoond in de Vlaamse
pers. „Daarmee bleek zelfs het symbool bij uitstek van het Amerikaanse veiligheidsapparaat niet
bestand tegen de terroristengolf die de Verenigde Staten gisteren trof.‟(De Morgen, 12 september
2001). De journalist bestempelt het Pentagon dus niet als zomaar een symbool. Het woord
„terroristengolf‟ illustreert al dat het niet om vrijheidsstrijders gaat maar om terroristen. Deze metafoor
komt geregeld terug in de berichtgeving van alle kranten. Acties tegen een westers land krijgen een
negatieve connotatie. Journalisten benoemen mensen, waardoor ze deel gaan uitmaken van bepaalde
categorieën en uitgesloten worden van andere (Richardson, 2009, p.49). Taal bezit de expliciete macht
om zaken en mensen negatief of positief te labellen en te karakteriseren (Barkho & Richardson, 2009,
p.8). Ze illustreert de sociale evaluatie van „anderen‟(Cotter, 2009, p.2). In het artikel heeft de
verslaggever het ook over een „kamikazevliegtuig‟, een woordkeuze die herinneringen oproept aan de
Tweede Wereldoorlog, Pearl Harbor en de aanslagen dus associeert met oorlogsdaden. Woorden
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 30
kunnen oordelen en waarden bevatten los van hun manifeste betekenis (Barkho & Richardson, 2009,
p.8).
De kop „Wereld in shock over aanslagregen‟ stelt de aarde voor als een actief figuur die lijdt onder de
terreurdaden. Richardson ziet metonymia‟s als retorische instrumenten (2007, pp.59-60). Na de titel
komen verschillende politieke leiders aan het woord. De acties worden gelabeld als „barbaars‟,
„monsterachtig‟ en „waanzinnig‟ en buiten de beschaafde, zinnige wereldorde geplaatst. Vijanden
worden retorisch geconstrueerd en ontmenselijkt (Richardson, 2007, p.210). „Navo-secretaris-
generaal George Robertson zag in de terreuraanslagen een bewijs van de noodzaak voor de
geallieerde landen om zich te verenigen tegen terrorisme.‟(De Morgen, 12 september 2001).
„Geallieerden‟ linkt de gebeurtenissen weer aan WO II. De strijd tegen terrorisme zal ook de volgende
dagen gekoppeld worden aan het verzet tegen het fascisme. Het ideologisch vierkant tekent zich af,
„wij‟ de geallieerde landen gaan ons verenigen (positieve zelfpresentatie van in-group) tegen de
barbaarse „anderen‟ (negatieve presentatie van de out-group) (Van Dijk, 2009, p.193). Osama Bin
Laden komt naar voor als topverdachte en krijgt het etiket „terrorist‟ opgekleefd in De Morgen. Sterker
nog, ze hebben het in het kwaliteitsblad over „het monster van Frankenstein‟. Terreur krijgt de
connotatie van een ziekte door metaforen als „kiemen‟ en moet „tot de wortel worden uitgeroeid‟.
Gekaapte vliegtuigen worden geregeld metaforisch „vliegende bommen‟ of „raketten‟ genoemd. De
kop „Bericht van het front in Manhattan‟(De Morgen, 12 september 2001) illustreert de journalistieke
oorlogstaal. Op pagina drie valt te lezen : „President Bush bezweert Amerikanen dat daders van
lafhartige aanslag zullen boeten‟. „Bezweert‟ is een hyperbool die we normaal met een eetaflegging
associëren. De term bevestigt de vastberadenheid van de Amerikaanse (dus westerse) leider. In het
andere kamp ontkent Bin Laden zijn betrokkenheid, hij ontloopt zijn verantwoordelijkheid.
Opvallend is ook dat de journalisten bij Kaboel meermaals vermelden dat het om de Afghaanse
hoofdstad gaat, terwijl de redactie wel aanneemt dat de lezer ervan op de hoogte is dat Washington de
hoofdstad van de VS is. Verder in de krant heeft de redactie het over een „pan-islamitische ideologie
van Al-Qaeda‟ (De Morgen, 12 september 2001) waarbij je als lezer de indruk krijgt dat die ideologie
kenmerkend is voor de ganse religie. Via de quote : „Hoewel Bin Laden in het Westen een echt icoon
van het terrorisme is geworden, wordt hij in delen van de moslimwereld gezien als de enige leider die
kan opstaan tegen de 'Grote Satan' (de VS) en de 'Kleine Satan' (Israël)‟ plaatst een journalist de
moslimwereld diametraal tegenover het Westen. „Wij‟,westerlingen, zien hem als terrorist, „zij‟ , de
Arabieren, komen negatief in beeld, want ze zien Bin Laden als een eigentijdse Messias. Ook de
volgende dag deelt de redactie de wereld opnieuw op in twee contrasterende kampen. „De
repercussies van deze terroristische aanslag zonder precedent op de relaties tussen de moslimwereld
en het Westen zullen enorm zijn‟ (De Morgen, 13 september 2001). „Moslimwereld‟ bakent de islam af
in een aparte, andere wereld. Terwijl woordspellingen als„FBI mikt op Bin Laden‟ aantonen dat de
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 31
Amerikanen er alles aan doen om terrorisme te stoppen, is het volgens een artikel in De Morgen „hoog
tijd dat moslimwereld zich distantieert van alles wat naar jihad zweemt‟(De Morgen 13 september
2001).
De krant benadrukt dat moslims „anders‟ zijn. „Amerika steekt alvast een beschuldigende vinger uit
naar al wat besnord en gesluierd is: de Arabieren‟ (De Morgen, 13 september 2001). De anderen
worden stereotiep gerepresenteerd. Stereotypering binnen een nieuwsdiscours kunnen we niet los zien
van de waarden waarrond het nieuws in opgebouwd (Richardson, 2004, p. 50). In een opiniebijdrage
noemt de columnist een zelfmoordcommando onomwonden „het nieuwe wapen van het Midden-
Oosten‟. Het is „de afkeer voor de westerse beschaving en haar culturele waarden, die het terrorisme
beweegt‟ (De Morgen, 13 september 2001). „Er is een golf van religieus en nationalistisch fanatisme
aan het aanzwellen vanuit de hele islamwereld‟(DM, 14 september 2001). Fundamentalisme lijkt
kenmerkend voor de „andere‟ islamwereld.
Wanneer het er meer en meer naar uitziet dat Bin Laden zich in Afghanistan verbergt, kopt DM:
„Aanval op Afghanistan is nakend‟ (DM, 13 september 2001). Wie dit offensief zal uitvoeren blijft in
deze passieve titel onduidelijk. DM heeft het ook over „vergelding(saanvallen)‟. Dit keer verbergt een
nominalisatie wie wil vergelden en welke personen daarvan het slachtoffer kunnen zijn (DM, 12
september 2001). De titel „Ze waren vreemde eenden in de bijt‟ beklemtoont nog eens het onwesters,
anders, karakter van de terroristen (DM, 14 september 2001).
Ook De Standaard heeft het op 12 september over „meedogenloze terroristen‟ en „barbaarse daden‟.
Metaforen als „Apocalyps‟ en „terrorisme is een monster met duizenden koppen‟ beklemtonen de ernst
van de feiten (De Standaard, 13 september 2001). Terreur is een hardnekkig virus : „Terrorisme is
de plaag van onze tijd. Niemand is er immuun voor.‟ Een kop „De VS moeten de oorlog verklaren‟
verbindt de terreurdaden opnieuw aan oorlog. De VS worden gepersonaliseerd en politieke actoren
blijven uit de spotlights. Journalisten halen ook nu Pearl Harbor en „kamikazeaanslagen‟ weer subtiel
aan. Net als bij De Morgen komen westerse leiders aan het woord die de aanslagen buiten de
beschaafde, democratische wereld plaatsen. „Westerse leiders riepen op tot gezamenlijke bestrijding
van het terrorisme. Palestijnse en Afghaanse leiders sloten zich aan bij de algemene veroordeling.
Maar op de westelijke Jordaanoever en in kampen in Libanon gaven duizenden Palestijnen uiting aan
hun vreugde.’ Hier maakt de journalist een duidelijk onderscheid tussen westerse en
Palestijnse/Afghaanse leiders. De veroordeling door moslimstaten wordt meteen weer ontkracht door
de vreugdetaferelen. Tussen de regels door lezen we dat terreur een onwesters fenomeen is. „Het
terrorisme wordt gevoed door walging voor de westerse beschaving en haar culturele waarden (…)‟
„Het Midden-Oosten telt vele radicale groepen‟ (De Standaard, 13 september 2001). „Ze (terroristen,
red.) gebruiken geweld omdat ze de waarden van de beschaafde wereld verwerpen: wetten en regels,
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 32
democratie, een open maatschappij en vrijheid.‟ „De strijd van het ,,beschaafde Westen'' tegen de
,,duistere islam'' is dan niet veraf‟ (DS, 14 september 2001). Opnieuw blijkt de Amerikaanse
president klaar voor de strijd : „Bush toont vastberadenheid‟. „Superterroristen‟ als Osama Bin
Laden blijven natuurlijk de hoofdverdachten. „De verdenking gaat automatisch uit naar terroristen uit
het Midden-Oosten‟ (DS, 12 september 2001). Door de nominalisatie „de verdenking‟ komt een proces
als vanzelfsprekend over. Wie hen „verdenkt‟ lijkt bijzaak . Enkel de verdachten springen in het oog.
DS pakt soms uit met „de bestrijding van het terrorisme.‟ Op 14 september vertelt de kwaliteitskrant
op narratieve wijze het relaas van twee passagiers die van op een vliegtuig dat later neerstortte hun
vrouw belden. Lezers kunnen zich zo voorstellen hoe het eraan toeging op het toestel.
Alle dagbladen bestempelen het Afghaanse Talibanregime als fundamentalistisch. Het Laatste Nieuws
ziet Bin Laden eveneens als „superterrorist‟ en insinueert een band met regimes uit het Midden-
Oosten. „Ook landen als Afghanistan, Soedan, Libië, Irak en Iran worden genoemd als morele maar
ook gulle aanhangers‟(HLN, 12 september 2001). Wie die staten als zijn bondgenoten bestempelt,
blijft in deze intransitieve, passieve constructie onduidelijk. „Wij‟ het Westen zijn slachtoffer van de
terreur. „Er is dood en vernieling gezaaid in het hart van de westerse samenleving (…)‟ (HLN, 13
september 2001). Sensationele koppen zoals „We zullen die zwijnen krijgen‟ titelen bijdragen waarin
ooggetuigen hun relaas van de aanslagen geven. Wanneer slachtoffers een naam en stem krijgen, kan
het publiek zich makkelijker identificeren met hun lijden. De lezer gaat ze beschouwen als
soortgelijken. Zo ontstaat een ingebeelde gemeenschap „wij‟. (Joye, 2009, p. 57).
„Jennifer Brickhouse zat in de lift van de noordelijke WTC-toren, op weg naar haar kantoor op de
76ste verdieping, toen ze een eerste knal hoorde. “Er was onmiddellijk paniek, en iedereen rende naar
de uitgang. Ik was nog geen minuut buiten toen de andere toren werd geraakt. Langs alle kanten
vielen brokstukken naar beneden en de rook verspreidde zich overal. Mensen huilden en sprongen of
vielen uit de ramen”, vertelt ze. Heel wat getuigen eisten ook wraak‟ (HLN, 12 september 2001). De
narratieve stijl bevordert de inleving.
Wanneer Amerikaanse functionarissen hun betrokkenheid bij een vuurgevecht tegenspreken, schrijft
HLN : „Het Witte Huis ontkende dat de bombardementen een vergeldingsactie waren voor de
aanslagen in New York en Washington eerder op de dag‟ (HLN, 12 september 2001). Het presidentieel
paleis functioneert als onderwerp en verbergt de eventuele betrokkenheid van Amerikaanse politieke
actoren. Wanneer Bin Laden echter de verantwoordelijk voor de aanslagen niet opeist, wordt dat
letterlijk vermeld. „Wereld ziet Osama Bin Laden achter aanslagen, steenrijke banneling zelf ontkent‟
(HLN, 13 september 2001). De redactie kiest weer voor een metonymia: de wereld. Eigenlijk zijn het
de westerse gezagsdragers die de terreurleider verdenken. George W. Bush wordt gerepresenteerd als
vastbesloten en heeft de situatie volgens HLN onder controle. „In twee uitstekende toespraken,
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 33
dinsdagavond en woensdagochtend, toonde hij zich als een beheerste, meevoelende president, die niet
in het wilde weg reageert maar vastberaden, gericht en op het juiste moment wil terugslaan.‟
Uit de titel van een ander artikel „Angst voor verrechtsing‟ kan de lezer niet afleiden welke personen
verrechtsen en wie daar bang voor is (HLN, 13 september 2001). Ook de populaire titel van de
Persgroep brengt op 14 september het verhaal van de passagiers die terreurdaden vermeden.
„Passagiers van vlucht 93 verijdelden aanslag op Witte Huis met hun leven.‟ Een actieve constructie,
waarbij de lezer zich kan identificeren met de „helden‟. Bin Laden wordt wat verder in de krant over
dezelfde kam geschoren als Adolf Hitler, „de Osama Bin Laden van de jaren 30 en 40‟ (HLN, 14
september 2001). Dit sluit aan bij de bevindingen uit onze literatuurstudie. De representatie van de
vijand als een monster of duivel is een elementair principe van oorlogspropaganda volgens Morelli
(2003 , p.31).
In Het Nieuwsblad werden de aanslagen een „oorlogsdaad van waanzinnigen‟, „moorddadige
waanzin‟ en een „oorlogsmisdaad‟ genoemd. . In de kop „Walging en verbijstering‟ worden deze
gevoelens als vanzelfsprekend, logisch voorgesteld. De journalist transformeert een proces in iets
natuurlijks. De metafoor „luchtpiraten‟ plaatst de terroristen buiten de legale orde. Net als haar
zusterkrant De Standaard maakt ze een opdeling in de reacties van de westerse en
Afghaanse/Palestijnse bevelhebbers. „Het Midden-Oosten, waar de daders van de aanslagen tegen de
Verenigde Staten mogelijk te vinden zijn, reageerde verdeeld op de gebeurtenissen‟(Het Nieuwsblad,
12 september 2001). Terwijl Het Westen uniform terrorisme verwerpt, heerst er blijkbaar een gebrek
aan eensgezindheid in de „andere‟ wereld. Niet alleen de VS waren slachtoffer van de terreur maar de
gehele westerse beschaving. „ Voor de verschrikkelijke gruwel die gisteren het hart van New York en
Washington, van Amerika en van de westerse wereld trof, schieten woorden hoe dan ook te kort‟.„Wij‟
werden aangevallen door een „golf van barbaarse daden‟ en „alle ogen zijn nu gericht op de (andere)
Arabische wereld‟. „Het antwoord ligt zo goed als zeker in het Midden-Oosten.‟ (Het Nieuwsblad, 12
september 2001). „De terreurdaden tegen de Verenigde Staten waren acties tegen de hele Navo. Dat
heeft het westerse bondgenootschap gisteravond beslist‟ (HNB, 13 september 2001). „Internationaal
terrorisme lijkt in elke geval de grootste bedreiging voor de wereldvrede en voor de mensheid. De
bestrijding van de vijand zal even wereldomvattend moeten worden aangepakt. Na New York en
Washington kunnen ook andere symbolen van de westerse wereld het doelwit worden. De Amerikanen
en George W. Bush zullen in die strijd het voortouw nemen‟(HNB, 13 september 2001).
Transnationale terreur is dé vijand van ons. De nominalisatie „de bestrijding‟ maakt het evident dat
terrorisme aangepakt wordt. Wie de taak op zich zal nemen is een vraag die naar de achtergrond
verdwijnt. HNB kopt ook „Turkije tussen twee werelden‟. „Onze‟ westerse wereld en de „andere‟
islamwereld.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 34
Discursieve praktijken
De discursieve praktijken van de journalistiek zijn de processen die journalisten aanwenden om
teksten te produceren en lezers gebruiken om teksten te begrijpen (Richardson, 2007, p.75). Achter
elk nieuwsverhaal zitten reportage-, schrijf- en opmaakacties of beslissingen die vormgeven aan de
dagelijkse nieuwsprofessie (Cotter, 2009, p.2). Zo wordt op een redactie bepaald of een evenement
nieuwswaardig is. Door de frequentie, de intensiteit, de culturele nabijheid, onverwachtheid, de
continuïteit, de betrokkenheid van een vooraanstaande natie en de negativisme van de gebeurtenissen
op 9/11 blijken de aanslagen enorm relevant (Richardson, 2007, pp. 91-2). De VS spelen sowieso een
prominente rol in de Belgische nieuwsmedia. Landen met een grote geopolitieke en economische
macht komen beduidend meer in het nieuws dan andere staten (Peeren et al., 1999, pp. 24-7).
Uit onze literatuurstudie leidden we al af dat tijdens globale crisissen zoals 9/11 burgers enorm
afhankelijk zijn van de media voor nieuws en belangrijke boodschappen van de autoriteiten. Het
publiek is emotioneel, verward en rekent op de pers voor informatie, verklaringen en interpretaties (Li
, 2007, p.670). In de naweeën van 11 september, heerst er de grootste onzekerheid rond de oorzaken
van de aanslagen en het aantal slachtoffers. Dergelijke crisissen gebeuren onverwacht, de bevolking is
onvoorbereid en heeft nood aan mediakanalen voor toelichting, plaatsing, solidariteit en reductie van
de spanning (Perse et al., 2002, pp.39-42). Uit het niets moeten journalisten omgaan met een
onvoorziene ontwikkeling. Hierdoor is het moeilijk om context aan te brengen en afstand te nemen
van de gebeurtenissen. De bevolking verwacht meteen een reactie vanuit de media, maar de
overdonderde pers beschikt vaak zelf over onvoldoende bronnen en informatie om de oorzaken en de
gevolgen van de crisis adequaat in te schatten (Seeger et al., 2002, p. 55).
Het plotse karakter van de terreurdaden heeft bovendien tot gevolg dat de Vlaamse dagbladen
onvoldoende correspondenten ter plaatse hebben om het nieuws volledig zelf te genereren. Ook
economische motieven spelen hierbij een rol. Zowel de kwaliteitskranten als de populaire titels doen
een beroep op Reuters, Associated Press (AP) & Agence France Press (AFP). Al meerdere decennia
beschikken deze wereldnieuwsagentschappen over een monopolie op de markt van internationale
nieuwsvoorziening (Joye, 2010, p.70). Daarnaast worden (inter)nationale persbureaus geraadpleegd als
Bloomberg, Deutsche Presse-Agentur (DPA) en Belga. Westerse nieuwsagentschappen domineren de
wereldwijde nieuwsflow (Horvit, 2006, p. 429). Fotomateriaal is bijna exclusief afkomstig vanuit
secundaire bronnen. Door de hoge productiekosten hangen media, voor het visueel verslag van
buitenlandse gebeurtenissen, bijna volledig af van de persagentschappen (Joye, 2009, p.58).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 35
Het grote vertrouwen in de externe bronnen resulteert ook in kleine verschillen qua berichtgeving. Zo
worden verslagen over Afghanistan door alle kranten ontleend aan Reuters. We zien slechts weinig
verscheidenheid tussen de artikels uit de kranten van Persgroep (HLN & DM) en Corelio (DS &
HNB). Wel spenderen de populaire titels (HNB en HLN) meer aandacht aan ooggetuigenverslagen en
Vlamingen in de VS. Via sensatie richten ze zich op een breed publiek. We moeten (media)teksten
ook beschouwen als onderdeel van een intertekstuele ketting, de ene communicatieve gebeurtenis
verwijst naar de andere (Richardson, 2007, p.100). Binnen het nieuws gaan journalisten verhalen
navertellen, betekenissen ontleend aan het ene discours worden geplaatst in het andere (Jacobs, 2009,
p.4). Opinies van politieke leiders worden via directe quotes meestal letterlijk weergegeven. „Brits
premier Tony Blair reageerde eveneens "verschrikkelijk geschokt". "Massaterrorisme is het nieuwe
kwaad van deze tijd. Het wordt berokkend door fanatici die gewoon onverschillig blijven voor eerbied
voor het menselijk leven. Wij, de democraten van deze wereld, moeten elkaar vinden en het kwaad
samen bestrijden"‟(DM, 12 september 2001). Journalisten zijn gebonden aan een beperkte
paginaruimte en selecteren uiteraard welke quotes al dan niet in de krant komen. Journalistieke en
tekstuele betekenissen worden zowel via hun aanwezigheid als afwezigheid gecommuniceerd
(Richardson, 2007, p. 93). Westerse politici komen opvallend meer aan bod dan staatsleiders uit
andere regionen. Boodschappen van elitebronnen hebben een significantie impact op de publieke
attitudes (Aday, 2010, p.443).
Vooral de kwaliteitsbladen citeren geregeld uit andere kranten als „The Washington Post‟ , „The New
York Times‟, „The Independent‟, „El Watan‟, „Tehran Times‟ en verscheidene vaktijdschriften
bijvoorbeeld „Jane‟s Intelligence Review‟. Ook een verslag op de Irakese staatstelevisie wordt
besproken. Vreemd genoeg merken we uit onze analyse dat bij de passages uit westerse bladen
redactiechefs of redacteurs vaak paginaruimte ter hun beschikking krijgen om hun journalistiek
taalgebruik toe te lichten, terwijl dit bij andere titels slechts zelden het geval is. Voor expertise en
duiding grijpen de redacties terug naar Vlaamse en Angelsaksische politicologen of terreurexperts,
bijdragen van academici uit het Midden-Oosten zijn schaars tot onbestaand. Het interviewen van
Belgische experts kadert in de strategie van domesticatie (Joye, 2010, p.175).
Sociale praktijk
Bij de analyse van journalistiek moeten we haar relatie met de ideologische, politieke en economische
processen van de bredere sociale wereld in het achterhoofd houden (Richardson, 2007, p.147).
Nieuwsdiscoursen weerspiegelen naast de interne professionele normen ook de externe sociale
waarden van de samenleving waarin de journalist leeft (Cotter, 2009, p.2). De verslaggever
produceert niet allen het nieuws, hij/zij interpreteert het ook vanuit zijn wereldvisie (Jacobs, 2009,
p.10).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 36
Vanuit de binnenlandse politieke kringen worden de aanslagen verworpen. Eensgezind noemen de
politici de aanslagen laf en barbaars. Premier Verhofstadt stelt onomwonden: „Vandaag zijn wij allen
Amerikanen.‟ De parlementaire meerderheid is het erover eens dat de aanslagen niet enkel gericht zijn
tegen Amerika maar tegen de gehele democratische wereld. De Belgische politiek plaatst terrorisme
buiten de westerse, beschaafde orde. NAVO- lidstaten lijken zich samen te gaan engageren tegen de
terreurdreiging.
Ook de onderzochte titels bestempelen de vliegtuigkapingen als waanzin. Zonder dat hij de aanslagen
opeist, wordt „superterrorist‟ Bin Laden keer op keer genoemd als topverdachte. Pejoratieve metaforen
representeren hem als de vijand, het monster, de eigentijdse Hitler, kortom een moordende agressor.
Snel is er consensus over het feit dat de terreur afkomstig is uit de „broeihaard‟ van het Midden-
Oosten. Terrorisme wordt voorgesteld als onwesters, ondemocratisch en onbeschaafd. De aanslagen
blijken een expliciete oorlogsverklaring aan het Westen, een ziekte die onze regionen, land na land, zal
besmetten. Op latente wijze delen journalisten de aarde op in twee ongelijke delen. Enerzijds het
Westen dat eensgezind de terreurdaden verwerpt en anderzijds de verdeelde islamwereld. Alleen „wij‟
zijn slachtoffer samen met de „Arabieren‟ die in „onze‟ landen wonen. „Het Westen‟ wordt in haar hart
getroffen. Ooggetuigenverslagen bevorderen de identificatie en het gemeenschapsgevoel. De
Amerikaanse slachtoffers blijken mensen als ons. Uit onze literatuurstudie concludeerden we reeds dat
ideologieën zich kenmerken door de positieve representatie van de eigen „wij‟-groep tegenover de
negatieve beeldvorming van de andere „zij‟-groep. Hiërarchische processen kwamen aan het licht.
Westerse leiders spreiden agency en vastberadenheid tentoon terwijl in het Midden-Oosten politieke
verdeeldheid de norm bleek.
4.2.2. De oorlog in Afghanistan
Tekst
In de koppen en tussentitels van DM komen Amerika en Groot-Brittannië regelmatig naar voor als
actoren. De staatsleiders die de aanvallen op Afghanistan bevelen of uitvoeren blijven op de
achtergrond. „VS willen toeslaan voor koning winter‟; „Waarom vallen de VS en Groot-Brittannië nu
aan?‟; „VS moeten karwei nu wel afmaken‟ (DM, 8 oktober 2001). Ook passieve constructies worden
door de redactie aangewend om betrokkenen uit „the picture‟ te houden. „Een jaar later werd tot twee
keer toe een aanval afgeblazen. Informatie dat Bin Laden zich in bepaalde Afghaanse dorpen zou
ophouden, werd niet betrouwbaar genoeg geacht.‟ Door dit intransitief proces blijft de
verantwoordelijke anoniem voor de lezer. Het bewind van de Taliban krijgt opnieuw een negatieve
connotatie als „terreurregime‟ en „één van de meest ondemocratische (regimes) ter wereld‟.
Fundamentalisten worden nog altijd metaforisch „gekweekt‟.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 37
De Amerikanen blijken vastberaden. „Geen enkel argument en geen enkel machtsmiddel ter wereld
kon er de Amerikanen van weerhouden hebben een antwoord te geven op de misdadige terreuraanslag
in New York. Daar valt trouwens ook weinig op aan te merken. Wie op een dergelijke manier de
integriteit van een land schaadt, wie probleemloos meent dat het vermoorden van duizenden
onschuldigen een heldendaad is, mag een weerwoord verwachten (DM, 8 oktober 2001).‟ De
„anderen‟, de terroristen, worden buiten de beschaafde orde geplaatst. „De fundamentalist gelooft dat
wij in niets geloven. Volgens zijn wereldbeeld heeft hij absolute zekerheden terwijl wij in genotzuchtig
vertier verzinken‟ (DM, 9 oktober 2001). Terreuracties krijgen de stempel van „aanslagen tegen de
mensheid‟ , „het ergst denkbare scenario‟ en „kamikazeacties‟. Westerse superioriteit wordt benadrukt
: „Taliban zijn geen militaire tegenstander voor de VS‟. „De Taliban zijn, als ik echt eerlijk mag zijn,
niet veel soeps als vijand.‟ „Het is duidelijk dat er maar één ding is waar ze echt goed in zijn:
terrorisme‟ (DM, 8 oktober 2001). De journalisten hebben het op 9 oktober ook niet over Afghaanse
„oorlogsleiders‟ maar over het wat barbaars klinkende „krijgsheren‟. Gematigde moslimlanden zoals
Pakistan slagen duidelijk niet in hun opdracht :‟ Pakistan krijgt bondgenoot Bin Laden niet klein‟
(DM, 8 oktober 2001).
In een interview over het gevaar op terroristische aanslagen tegen het Westen is een academicus
resoluut : „Ik denk niet dat we nu overdreven bang moeten zijn.‟ Weer krijgt de westerse „Wij‟-
gemeenschap vorm. Een reportage over Pakistan spreekt zijn verklaringen tegen. „Tijdens
demonstraties en vrijdagsgebeden hebben opgewonden massa's namelijk meerdere malen gezworen
dat zij, als de aanvallen beginnen, zullen opkomen voor hun moslimbroeders in Afghanistan en
westerlingen zullen opknopen.‟ De islamieten (zij) worden voorgesteld als gewelddadig en een gevaar
voor westerlingen (ons). Mediacontent is verstoord wanneer internationale verslagen vooral de
culturele stereotiepen van het rapporterende land in plaats van de nieuwsrealiteit van de besproken
staat weerspiegelen (Hafez, 2007, p.25). De woordkeuze „gezworen‟ klinkt ook stukken harder dan
„gezegd‟ of „ verklaard‟. Desondanks is „De moslimwereld bang voor oorlog‟. DM stelt ook het
democratisch karakter van de (onwesterse) bondgenoten van de VS in vraag.„Dit is een oorlog van 'de
democratie' tegen 'het kwade', volgens president Bush. Toch jammer dat er in die oorlog zo weinig
democratieën betrokken zijn.‟ De moslimstaten lijken de zwakke, ondemocratische, schakel in de
antiterreurcoalitie tegenover „de krachtige coalitie van westerse landen‟ (DM, 8 oktober 2001).
Wanneer het gaat over het vermoorden van „meester-terrorist‟ Bin Laden gebruikt de journalist een
eufemisme zoals „liquideren‟ . Ook wordt de term „oorlog‟ vaak vervangen door „Operation Enduring
Freedom‟ of „het offensief van de waarheid‟(DM, 8 oktober 2001). Wanneer het in de strijd misgaat
gebruikt de redactie understatements. „Vier lokale ontmijners van de Verenigde Naties kwamen om
toen een precisieraket in de buurt van Kaboel haar doel miste‟(DM, 10 oktober 2001). „Omkomen‟
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 38
vervangt „sterven‟ of „werden gedood‟. Bovendien lijkt het alsof de precisieraket de boosdoener is en
niet diegenen die hem afvuurden. Bij een verslag over de toespraak van Bush vermeldt de journalist
dat de president „strijdbaar‟ is en heeft hij het over Amerikaanse „vergeldingsacties‟. Een mindere
gecontesteerde term dan „wraakacties‟. Terwijl bij de Amerikaanse leider niet wordt vermeld aan wie
hij zich richt, is dat bij Bin Laden wel het geval. „Net na de eerste aanslagen op zijn leven sprak
Osama bin Laden de islamwereld toe‟ (DM, 8 oktober 2001). Opmerkelijk, DM spreekt van
„aanslagen‟ tegen de terreurleider. Bij een verslag van de correspondent uit Jakarta, vermeldt de
journalist de klederdracht van de geïnterviewden. „Hij draagt, net als veel mensen vandaag, een T-
shirt met een foto van Osama bin Laden.‟‟ Even verderop zit Syaifudin, in wit gewaad en met een witte
tulband op‟(DM, 9 oktober 2001). Zo wordt weer het verschil met „ons‟ bevestigd.
Op de voorpagina van „De Standaard‟ staat: „VS beginnen militaire campagne tegen terreur‟. Hun
offensief is dus gericht tegen terrorisme en niet rechtstreeks tegen het land Afghanistan. DS geeft de
respons op de bombardementen van Bin Laden en de Taliban weer. „De Taliban hebben het over een
,,terroristische'' aanval op hun land. Osama bin Laden zegt in een reactie op video dat dit een oorlog
tegen de islam is (DS, 8 oktober 2001). “Terroristische” aanval wordt duidelijk tussen
aanhalingstekens weergegeven door de redactie, terwijl dit bij oorlog tegen de islam niet het geval is.
Af en toe pakt de Vlaamse pers zelfs uit met een „kruistocht‟-metafoor. De Taliban zijn volgens DS
een „ultra-fundamentalistische beweging‟ (DS, 9 oktober 2001). Lexicale items representeren ideeën
over de wereld en hoe de schrijver de planeet aanziet (Barkho & Richardson, 2009, p.16).
Opnieuw komen de VS als actoor naar voor. „De VS vallen belangrijke steden in Afghanistan aan.‟
Eerder werd beklemtoond dat het om „militaire doelwitten‟ gaat (DS, 8 oktober 2001). Als burgers in
de vuurlinie opduiken „komen ze om‟, een eufemisme voor „sterven‟ (DS, 10 oktober 2001). De
kwaliteitskrant van Corelio heeft het over een ongelijke strijd. „Het materieel van de strijdkrachten
van de Taliban staat in schril contrast tot de uitrusting van de Amerikaanse troepen, de modernste
militaire machine van de wereld‟(DS, 8 oktober 2001). Wanneer de Pakistaanse president risico‟s
neemt, titelt DS : „Musharraf speelt hoog spel‟(DS, 9 oktober 2001). Hij wordt als persoon betrokken
bij de metafoor, terwijl bij westerse leiders het land de acties verricht.
De „wij‟/‟zij‟- dichotomie is frappant in deze passage : „Washington kon niet de harten en geesten van
de massa's in de islamwereld winnen, maar daarover kon het ook nooit illusies koesteren. Die massa's
krijgen van hun media en/of regimes een constant dieet van haatpropaganda tegen Amerika en het
Westen. Zij beschouwen Bin Laden als een held en een aanval tegen hem als een aanval op ,,de islam''
(DS, 8 oktober 2001).‟ Alsof alle moslims Bin Laden verafgoden en de westerse beschaving haten.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 39
Net als in DM vormen de bondgenoten van het Westen in het Midden-Oosten de achilleshiel van de
coalitie tegen terreur. „Maar in vergelijking met de aanval tegen Irak, vormt de zwakke schakel in deze
coalitie de steun van de moslimlanden‟ (DS, 8 oktober 2001). „Terwijl de westerse wereld onverdeeld
achter de aanvallen op Afghanistan staat, reageerde de moslimwereld gisteren veeleer
terughoudend‟(DS, 9 oktober 2001). De verschillen tussen de twee „werelden‟ worden opnieuw
benadrukt. Bovendien waren er in de westerse landen ook betogingen tegen het offensief. Toch dreigt
enkel in het Nabije Oosten een „verdere destabilisering van deze al door armoede en geweld getroffen
regio‟. Bij de nominalisatie „destabilisering‟ blijft de verantwoordelijke uit beeld. De journalist
reduceert het proces tot een naamwoord dat natuurlijk overkomt. Verder in de zin beschrijft de auteur
van het artikel de primitieve, achtergestelde aard van de streek (DS, 10 oktober 2001).
Op 9 oktober komen de „Afghaanse ballingen‟ in België aan het woord. Ze laten in DS hun licht
schijnen over hun thuishaven . De westerse lezer kan zich meer identificeren met hun leed. „Anderen‟
worden voor even wat minder „anders‟. Tussendoor vermeldt de journalist wel „de weg naar het
Westen was lang en moeilijk.‟ Zo legt hij weer de nadruk op de kloof tussen beide culturen. Ook heeft
hij het over „horrorverhalen‟ wanneer ze de wreedheden van de Taliban bespreken (DS, 9 oktober
2001). Het barbaars karakter van de „krijgsheren‟ komt duidelijk uit de verf. Onder de titel „Arabische
regimes pakken subversie islamisten zonder handschoenen aan‟ volgt een artikel waarin blijkt dat de
pro- westerse regimes uit het Midden-Oosten terrorisme wel kordaat aanpakken. De metafoor „zonder
handschoenen‟ verbergt in de kop het geweld dat de autoriteiten gebruikten. „Ondanks die uiting van
moslimsolidariteit hebben Arabische en islamitische staten -- met hier en daar een uitzondering -- al
dertig jaar of langer een binnenlandse strijd gevoerd tegen dezelfde ideologie, en soms ook tegen
dezelfde personen, die verantwoordelijk worden gesteld voor de terreuraanvallen in de Verenigde
Staten op 11 september.‟ Plots blijken de moslimstaten geen zwakke schakel meer in de oorlog tegen
terreur. Deze strijd wordt volgens DS anders gevoerd dan in het Westen. „Die strijd was vaak
genadeloos, met weinig achting voor gerechtelijke bewijsvoering en juridische waarborgen. Maar,
zeggen Arabische autoriteiten, de arrestaties, martelingen en het militaire snelrecht waren nodig om
de islamitische subversie onder controle te brengen‟ (DS, 9 oktober 2009).
HLN pakt uit met ooggetuigenverslagen van Belgen in de VS. Ze beschrijven hoe zij de
terreurdreiging ervaren en op welke manier ermee wordt omgegaan in het dagelijkse Amerikaanse
leven. Via dergelijke verhalen kan de lezer zich identificeren met de situatie in New York,
Washington,… Net als in de andere Vlaamse titels wordt Amerika gepersonaliseerd. „Amerika slaat
terug‟. Naar het voorbeeld van de andere Persgroeptitel DM hebben ze het bij HLN steevast over
„vergeldingsaanvallen‟ in plaats van „wraakacties‟(HLN, 8 oktober 2009). ‘Zo'n vijftig kruisraketten
werden met chirurgische precisie op doelwitten afgevuurd‟(HLN, 9 oktober 2009).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 40
Wanneer de Taliban spreekt over terroristische acties tegen hun natie worden die net als in DS tussen
aanhalingstekens geplaatst. „De Taliban noemden de aanval van Amerika gisteren «een terroristische
daad»‟. De populaire titel situeert terrorisme diametraal tegenover de westerse waarden.‘Terroristen
zijn een tegenstander van wie je nooit echt wint. Om hen uit te schakelen zijn andere middelen nodig.
Daarom zijn de belangrijkste wapens van het Westen niet van ijzer en staal. Onze wapens heten
overleg, respect voor andere culturen, ontwikkeling, armoedebestrijding, rechtvaardigheid en gelijke
kansen voor alle volkeren‟(HLN, 8 oktober 2001).
In een artikel waarin afgevaardigden uit Irak, Iran en Afghanistan aan het woord komen, wordt volop
gepolariseerd tussen het Westen en het Midden-Oosten. „Zo lovend de woorden van westerse
staatsleiders waren, zo scherp is de kritiek uit sommige moslimlanden. Amerika wordt
grootheidswaanzin en bemoeizucht verweten. De enige manier om de aanslagen af te weren, is
volgens de moslimleiders één breed front te vormen, tegen de aartsvijand.‟(HLN, 8 oktober 2001). „De
tegenstellingen tussen de islamitische wereld en het Westen worden nog scherper, na de eerste
luchtaanvallen op Afghanistan‟ (HLN, 9 oktober 2001). Polarisering is kenmerkend voor een
ideologisch discours (Van Dijk, 2009, p. 194). Een journalist heeft het over de „oorlog tegen
moslimterrorisme‟, waarbij terrorisme toch wel heel impliciet wordt gelinkt aan de
moslimgemeenschap. Op 9 oktober somt HLN alle moslimlanden op waarin protest uitbrak tegen de
Amerikaanse aanval op Afghanistan.
Amerikaanse troepen blijken „supersoldaten‟ (HLN, 10 oktober 2001). In het artikel onder de titel
„Politiediensten waakzaam voor terroristische wraakacties‟ stelt HLN dat de FBI klaar is om nieuwe
terreuracties te verhinderen. Luc Van Der Kelen vergelijkt, in een opiniebijdrage, Blair met Churchill
en roemt zijn vastberadenheid. „Groot-Brittannië heeft een nieuwe Churchill gevonden. Premier Tony
Blair speelt met grote klasse de rol van de vastberaden wereldleider die niet twijfelt aan wat zijn taak
is: de vrije wereld verdedigen, als het nodig is met een echt oorlogskabinet‟(HLN, 9 oktober 2001).In
een ander artikel worden ook mogelijke Belgische doelwitten overlopen, wat dan weer de identificatie
van de lezer met de Amerikaanse slachtoffers ten goede komt. Via een reportage waarin mensen in
Afghanistan hun relaas doen, krijgt de lezer ook een indruk van hun situatie. Slechts enkele Afghanen
valt de eer te beurt op een reactie en een naam. Het verslag focust op hun benarde, achtergestelde
levensomstandigheden. „Met vrachtwagens, ezelskarren of gewoon te voet trekken inwoners van
Kaboel weg uit de stad‟ (HLN, 10 oktober 2001).
HNB onderstreept eveneens de vastberadenheid van Bush en Blair. Uit de kop „Osama bin Laden
roemt aanval tegen VS‟ blijkt duidelijk dat de aanslagen ‟s mans goedkeuring genieten. Bin Laden
komt als actieve actoor naar voor.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 41
Net als de andere bladen beschouwen ze bij de titel de steun van de moslimnaties als de „zwakke
schakel‟ binnen de antiterreurcoalitie. „In de moslimwereld ontlokken de aanvallen op Afghanistan
dubbelzinnige reacties‟ (HNB, 9 oktober). De contrasterende passage uit DS komt letterlijk terug:
„Washington kon niet de harten en geesten van de massa's in de islamwereld winnen, maar daarover
kon het ook nooit illusies koesteren. Die massa's krijgen van hun media en/of regimes een constant
dieet van haatpropaganda tegen Amerika en het Westen. Zij beschouwen Bin Laden als een held en
een aanval tegen hem als een aanval op ,,de islam''.‟(HNB, 8 oktober 2001). „Washington‟
functioneert meermaals als een metonymia die de echte (Amerikaanse) betrokkenen verbergt. Ook
volgende zin „Het materieel van de strijdkrachten van de Taliban staat in schril contrast tot de
uitrusting van de Amerikaanse troepen, de modernste militaire machine van de wereld‟ komt letterlijk
terug.
Westerse regimes trachten burgerslachtoffers te vermijden, terwijl terroristen juist zoveel mogelijk
onschuldigen doden. „ENDURING FREEDOM VERLOOPT ZEER DOELGERICHT‟ (HNB, 9 oktober
2001). De journalist heeft het over de „lancering van kruisraketten‟. Een nominalisatie waarbij de
verslaggever een proces omtovert in een vanzelfsprekend naamwoord. Wie bestookt en wie of wat
hiervan slachtoffer wordt, blijft onduidelijk. Het artikel over Afghaanse vluchtelingen komt terug in
HNB. Nergens wordt er echter over „ballingen‟ gesproken. „Vluchtelingen‟ klinkt minder pejoratief.
Discursieve praktijken
Nieuws is het resultaat van specifieke professionele praktijken en technieken (Jacobs, 2009, p.9).
Opnieuw doet de Vlaamse pers uitvoerig beroep op de wereldnieuwsagentschappen zoals Reuters,
Associated Press en Agence France Press. Deze persbureaus zijn in oorlogstijden voor een stuk
afhankelijk van de informatie die de overheid of militaire top wil aanleveren. Niet iedereen heeft
dezelfde toegang tot de berichten van het front (Richardson, 2007, p.182-183). Bovendien hanteren
westerse nieuwsagentschappen vooral westerse bronnen (Horvit, 2006, p.437). Het aandeel eigen
berichtgeving neemt wel toe in vergelijking met de dagen na 9/11. Meer correspondenten schrijven
hun artikels ter plaatse. Uit de analyse van Peeren, Biltereyst en van Gompel blijkt dat kranten voor
ongeveer een derde van hun artikels terugvallen op hun correspondentennetwerk (1999, p.21). Foto‟s
zijn bijna uitsluitend afkomstig uit secundaire bron. Reuters, Associated Press en Epa vormen de
hofleveranciers. De kwaliteitsbladen citeren het meest uit andere titels. Gespecialiseerde magazines en
de westerse kwaliteitskranten (The Independent, The Guardian, The Financial Times, The Washington
Post,..) passeren de revue. Programma‟s op BBC, ABC en CNN krijgen in alle onderzochte titels
regelmatig een vermelding. Enkele westerse academici en experts laten hun deskundig licht schijnen
op de oorlog.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 42
De tv-toespraak van George W. Bush wordt in alle Vlaamse kranten letterlijk weergegeven. Het
Laatste Nieuws maakt wel gebruik van tussentitels. We merken dat bij de videoboodschap van Bin
Laden keer op keer meer journalistieke bijdragen zijn toegevoegd. Redacties stellen meer
paginaruimte ter beschikking voor de speech van de voormalige president. De Standaard publiceert
ook Blairs legitimatie van de aanval op Afghanistan integraal. De Morgen doet, in een artikel over de
moslimreligie, een beroep op passages uit boeken van Belgische islamkenners. Het gaat om
„Islamitische filosofie‟ en „De islam is modern‟.
We zien meer overeenkomsten in de artikels van de Coreliokranten (DS, HNB) dan bij de titels van de
Persgroep (HLN, DM). Zo brengen DS en HNB allebei het verhaal van de Afghaanse vluchtelingen in
België en komen dezelfde passages in diverse artikels terug. Het Laatste Nieuws pakt het meest uit
met persoonlijke verhalen en ooggetuigenverslagen. Dit past in de downmarketstrategie van het
dagblad en speelt in op de emoties van de lezer. Qua aandeel buitenlandberichtgeving zien we geen
markante verschillen tussen de Vlaamse titels. Een mogelijke verklaring is de grote nieuwswaarde van
de oorlog in Afghanistan. Het redactionele beleid wordt omgegooid. Normaal staat nieuws uit Afrika
en het Midden-Oosten in voor de kortste artikels binnen de buitenlandpagina‟s (Peeren et al., 1999,
p.19). Uitzonderlijke nieuwsgebeurtenissen als de aanslagen op 11 september en de globale
antiterreuroorlog hebben de potentie om ontwikkelingen in het buitenland weer nieuwswaardig te
maken (Joye, 2010, pp. 58-9). Traditioneel investeert de kwaliteitspers meer in buitenlands nieuws.
Uit het onderzoek van De Swert kunnen we concluderen dat de kwaliteitskranten (DM en DS) in
normale nieuwsomstandigheden duidelijk meer internationale berichten brengen dan populaire
dagbladen zoals HLN ( 2002, p. 34). De recente studie van Joye bevestigt deze tendens (2010, p.195).
We mogen ook de verhouding tussen het publiek en de journalist niet vergeten. Via het smeden van
een ingebeelde gemeenschap verveelvoudigen dagbladen, volgens Cottle, het aantal lezers en
bijgevolg de winst tijdens oorlogen (2009, p.113). Annelore Deprez onderscheidt in haar
doctoraatstudie drie rolmodellen binnen de journalistiek. Binnen het eerste marktmodel geven
reporters onder commerciële druk de mediaconsument het nieuws dat hij/zij verlangt. De
mogelijkheden voor publieke beïnvloeding zijn hier maximaal. In het tweede steunmodel
weerspiegelen (nieuws)verslagen de politieke perspectieven. In onze analyse blijken dit vooral visies
van westerse politici. Het derde beheerdermodel levert aan de mediagebruikers de informatie die
noodzakelijk is om deel te nemen aan het democratisch leven (2008, p.64). We vinden symptomen van
alle schema‟s terug in de berichtgeving van de Vlaamse pers.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 43
Sociale praktijk
Tijdens oorlogen worden journalisten blootgesteld aan propaganda van alle zijden. Journalistiek krijgt
dan ook vorm en perceptie door deze beïnvloeding (Richardson, 2007, pp. 180-181). Nieuws zou de
hegemoniale invloeden van machtige actoren, zoveel mogelijk, moeten vermijden (Barkho &
Richardson, 2007, p.8). België en de EU zijn niet rechtstreeks betrokken bij het offensief in
Afghanistan. Desondanks vinden we steeds hiërarchische structuren terug in de berichtgeving van de
Vlaamse pers. Terrorisme bestrijdt nog altijd exclusief de westerse waarden. In de coalitie tegen
terreur blijkt er westerse vastberadenheid tegenover verdeeldheid in het „andere‟ moslimkamp. Bij
pro-westerse islamstaten wordt getwijfeld aan hun democratisch karakter en capaciteiten. Niet-
westerse landen vormen de „zwakke schakel‟. Als daar al terroristen worden aangepakt, gebeurt dat
op een brutale, illegitieme wijze. Terwijl „wij‟ weten hoe we terreur moeten aanpakken. „Wij‟ hoeven
niet bang te zijn voor aanslagen.
Antioorlogprotesten in het Midden-Oosten krijgen uitvoerig aandacht, betogingen binnen de EU en
VS worden vaak over het hoofd gezien. De kranten roemen de vastberadenheid van de westerse leiders
en geven de Taliban weinig kans op militair succes tegen de VS. De wat pejoratief klinkende
„krijgsheren‟ moeten het opnemen tegen „supersoldaten‟. Via eufemismen verschonen redacties
militaire flaters van de VS. Amerikanen strijden ridderlijk, terwijl terroristen juist zoveel mogelijk
burgerslachtoffers willen maken. Toch geven de kranten van Corelio Afghaanse vluchtelingen in
België een stem. De lezer kan zich identificeren met de onhachelijke situatie in Afghanistan.
„Anderen‟ werden net iets minder „anders‟. Impliciet onderlijnt de krant de kloof tussen de westerse en
Afghaanse cultuur. „De weg naar het Westen was lang en moeilijk.‟ Ook HLN brengt een verslag uit
Afghanistan waarbij burgers hun ervaringen kunnen beschrijven.
4.2.3. De oorlog in Irak
Tekst
„Het Amerikaans keizerrijk‟ titelt DM op 21 maart 2003, de dag nadat de oorlog tegen Irak begon. De
woordkeuze „keizerrijk‟ moet illustreren hoe de Amerikanen de planeet domineren. „Met hun
eenzijdige optreden hebben de Verenigde Staten dat ideaal aan scherven geschoten, een diepe
diplomatieke breuk in de westerse wereld veroorzaakt en het anti-Amerikanisme in de moslimwereld
nog eens versterkt‟. Al wordt een onderscheid gemaakt tussen de „moslimwereld‟ en de „westerse
wereld‟, de VS komen als westerse actoor negatief naar voor. Ook deze passage is interessant:„Terwijl
de wereld met verontwaardiging reageert op de unilaterale actie van de VS wordt het nieuws van de
aanval op Bagdad in Noord-Irak heel anders onthaald.‟
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 44
Een metonymia, de wereld blijkt een actieve persoon die de oorlogsdaden afkeurt. Er ontstaat een
nieuwe „wij‟- gemeenschap waartoe zowel de VS en Noord-Irak geen onderdeel van uitmaken. „Op
een of andere manier hebben de Amerikanen, zonder toestemming van de Verenigde Naties en onder
de afkeuring van de rest van de wereld, hun woede losgelaten met een angstaanjagende en
allesverslindende gretigheid.‟ Tussen de regels door lees je „zij‟ (de Amerikanen) hebben zonder
„onze‟ toestemming hun woede losgelaten. Amerika blijkt een „oorlogszuchtige wereldmacht‟(DM,
21 maart 2003). „De VS streven al decennia naar dominantie over de wereld‟ (DM, 22/23 maart
2003).
Bush krijgt de stempel van „machocowboy die de wereld wil veroveren‟ en „angsthaas‟. De
vastberaden wereldleider van weleer is niet meer : „ Hij wil de VN naar zijn hand zetten, lapt de
internationale rechtsorde aan zijn cowboylaars en schoffeert het hoogste overlegorgaan ter wereld.
Hij is alleen nog vervuld van zijn eigen Missie en Doel‟. (DM, 21 maart 2003). In een interview met
leden van de Turkse gemeenschap in Gent noemt één van hen de voormalige Amerikaanse president
„de agressor‟. Dus niet gewoon een wreedaard maar dé aanvaller bij uitstek. „Bush wil ons op de
knieën‟. Ons staat hier voor alle moslims. Eén van hen stelt de strijd heel gepolariseerd voor. „Ik noem
het een moderne kruistocht. Het is de oorlog van de stellingen, de goeden tegen de slechten, de joden
tegen de Palestijnen, het Westen tegen de moslimwereld, Christus tegen Allah‟. Een artikel waarin het
gedachtegoed van Chomsky aan bod komt, labelt Dick Cheney en Donald Rumsfeld als „extremisten‟.
Voor het eerst bestempelt de krant andere stemmen binnen het discours als „fundamentalistisch‟. Tot
hier toe was deze waardegeladen term enkel voorbehouden voor moslims (Barkho & Richardson,
2009, p.14). De vorige Amerikaanse president moet de vergelijking met Hitler doorstaan.„Bush wordt
door sommigen zelfs beschreven als agressiever dan Hitler. En die mening wint dagelijks aan invloed‟
(DM, 22/23 maart 2003).
Vaker dan voorheen benadrukken journalisten het falen van de VS en de Amerikanen. „De VS hebben,
ondanks hun nieuwste wapens, niet kunnen voorkomen dat Iraakse scudraketten werden afgevuurd op
troepen in Noord-Koeweit‟. „Met andere woorden: de Amerikanen hebben gemist‟. Bush en co. blijken
meer en meer de leiders van een „zij‟-gemeenschap. „De VS kunnen zich veel permitteren. De
cowboys mogen over de hele wereld de indianen nazitten. Bush heeft de planeet uitgeroepen tot de Far
West van de 21ste eeuw.‟(DM, 21 maart 2003). De redactie verbloemt „aanvallen‟ niet. Slechts zelden
komen we nominalisaties als „de verovering van Basra‟ en „de verwachting‟ tegen (DM, 22/23 maart
2003). Metaforen komen keer op keer terug in de oorlogsverslaggeving „de grote knal‟,
„bommentapijten‟, „ shock en ontzag- campagne‟, „onthoofding‟ van het regime,‟kruistocht tegen
terrorisme‟, „fluisterende explosies‟, „Rambo- killers‟ en „de handdoek in de ring gooien‟.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 45
Saddam Hoessein wordt meestal verpersoonlijkt en neergeschreven als „Saddam‟ en de Irakese leider
blijkt zelfs klaar voor de strijd.„Saddam heeft alvast de eerste ronde gewonnen.‟ Terwijl de Taliban in
Afghanistan nog geen schijn van kans hadden. Opnieuw doen de journalisten een beroep op
beeldspraak: „Irak verwachtte het gebrul van een leeuw. Wat het kreeg was het piepen van een
muis.‟(DM, 21 maart 2003).
In de weekendkrant plaatst Yves Desmet de „werelddelen‟ opnieuw tegenover elkaar. „En ook in de
Arabische wereld is de roep om meer democratie even van de agenda afgevoerd en verruild voor een
groeiend anti-Amerikanisme en, bij uitbreiding, een afkeer voor de hele westerse wereld‟. Maar ook in
het Westen is verdeeldheid troef : „Europa is Mars en Amerika is Venus. Anders gezegd, de kloof
tussen de twee continenten is even groot als die tussen de geslachten‟(DM, 22/23 maart 2003). Een
reportage beklemtoont de primitieve leefomstandigheden in Irak. „Als Bagdad straks valt, met welke
stad zal het Westen dan geconfronteerd worden?‟ „Zelfs de Flintstones zouden er niet willen wonen‟
(DM, 22/23 maart 2003). De Irakese contreien blijken een achtergesteld decor en worden
gecontrasteerd met het Westen. Ook deze passage illustreert dit: „Een kwarteeuw geleden raakten de
laatste West-Europese staten, Griekenland, Spanje en Portugal, gedemocratiseerd. In de jaren tachtig
werd de democratische overgang een feit in Latijns-Amerika, daarna in Oost-Europa en in een groot
deel van de ex-koloniale staten. Eén regio blijft op hardnekkig despotische wijze geregeerd worden:
de Arabische wereld‟(DM, 22/23 maart 2003). Oriëntalistische samenlevingen worden terug in de tijd
geplaatst en als primitief of barbaars voorgesteld (Richardson, 2004, p.7).
De man in de New Yorkse straat krijgt ook paginaruimte ter zijner beschikking. Zowel pro- als anti-
oorlogscommentaren laat de correspondent aan bod komen. Wanneer wat verder in de krant een
moslimvrouw haar reactie op de bombardementen mag formuleren wordt haar klederdracht uitvoerig
besproken.‟ Ze was traditioneel in het zwart gekleed met een witte doek over haar hoofd.‟(DM, 21
maart 2003) New Yorkers worden bij naam genoemd en de journalist vermeldt niks over hun kleding.
De moslimvrouw daarentegen blijft anoniem. Emotionele afstand blijft gehandhaafd. De lezer weet
enkel dat ze in Bagdad woont. Hierdoor kan hij/zij zich makkelijker identificeren met de inwoners van
de Amerikaanse stad. Tijdens het interview met de Turkse gemeenschap in een moskee noemt de
redactionele medewerkster enkel de voornamen van de in het gesprek betrokken personen.
De Standaard is niet vies van metaforen. Amerikaanse hardliners worden „haviken‟ genoemd,
gematigden zijn „duiven‟. Ook in De Morgen komt deze vergelijking terug. De „VS‟ willen net als in
DM de Baath- regering „onthoofden‟ en laten zich leiden door een „oliedrijfveer‟ (DS, 21 maart 2003).
Ze hebben „een leger van James Bonds‟ terwijl de Irakese troepen „onderbetaald, slecht uitgerust en
ongemotiveerd zijn‟ (DS, 22/23 maart 2003). Opnieuw worden Amerikanen via een woordspeling
geassocieerd met oorlogsvoering. „De Amerikaanse oorlogsmachine neemt Bagdad in het vizier‟.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 46
De VS krijgen de bijnaam „NV Totale oorlog‟.(DS, 21 maart 2003). We leven volgens DS in een
„eenpolige wereld‟ gedomineerd door de enige overgebleven supermacht. „Als enige overgebleven
supermacht willen de VS de wereld hertekenen in functie van hún visie op hún veiligheidsbehoeften‟.
(DS, 21 maart 2001). Naar het beeld van DM worden de VS vooral als „zij‟-aanzien. Journalisten
nemen Bush op de korrel. Een van zijn bevelen schijnt „een haastige improvisatie‟ te zijn.
Deze redactie is wel merkelijk minder lief voor Saddam Hoessein dan DM. Hij is een „absolute
alleenheerser‟, „dictator‟ en een „tiran‟. Al wordt hij ook vaak met zijn voornaam vermeld. „Saddam
vertrouwt alleen familie en wapenbroeders‟. In de kop „Precisiebommen zoeken Saddam‟ blijven de
actoren die hem echt zoeken uit beeld. Het gaat ook steevast om het „elimineren‟ van de dictator en
niet over het „vermoorden‟ van de leider. „Precisiebommen‟ en „precisieaanvallen‟ klinken minder
scherp dan bombardementen. Nominalisaties als de „verovering‟, „vervreemding‟ en „onthoofding‟
zijn schaars. Meestal ontsnappen de betrokken partijen niet aan hun verantwoordelijkheid (DS, 21 &
22/23 maart 2003).
De tegenstellingen tussen Het Westen en het Nabije Oosten komen aan het oppervlak in de volgende
passage : „Het valt niet te ontkennen dat deze oorlog een risico inhoudt, vooral omdat in de Arabische
wereld de vervreemding ten opzichte van het Westen hand over hand toeneemt. Velen zien ten
onrechte in de oorlog een strijd tegen de islam. Dat kan ook gevolgen hebben voor de
moslimgemeenschappen in West-Europa. De opvattingen lopen daar zeer uiteen‟ (DS, 22/23 maart
2003). Ook deze zin is opvallend : „In Gaza loofden betogers hun ,,geliefde'' Irakese president,
Saddam Hoessein, die ze opriepen om Tel Aviv aan te vallen.‟ Paul Scheffer heeft het in een bijdrage
over „hun‟ president, terwijl de dictator helemaal niet de leider van de Palestijnen is (DS, 22/23 maart
2003).
Moslims in de Belgische hoofdstad mogen hun licht laten schijnen op de oorlog. „De oorlog zal de
spanningen tussen allochtonen en Belgen niet doen toenemen in Brussel‟(DS, 21 maart 2003). Deze
zin bakent duidelijk af. Enerzijds heb je Belgen (wij) anderzijds allochtonen (zij). Heel wat
inwijkelingen worden enkel bij hun voornaam genoemd. Bij een artikel over het eerste
burgerslachtoffer van de Amerikaanse aanvallen vermeldt de journalist de volledige naam van de
gestorven man. Na het begin van het Afghanistan offensief werd helemaal geen aandacht besteed aan
burgerslachtoffers. De kwaliteitskrant van Corelio maakt ook duidelijk dat de oorlog binnen onze
landsgrenzen niet wordt geapprecieerd. „Woedende Belgen betogen‟ en „BELGIË BETOOGT‟ (DS, 21
maart 2003). In de laatste kop komt België naar voor als actoor die de oorlog verwerpt.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 47
In HLN noemt een journalist Saddam Hoessein een „oude, uitgebluste bompa‟, een „dictator‟ en een
„tiran‟. Net als de andere kranten kiest HLN meestal voor zijn voornaam. De VS worden buiten de
beschaafde orde geplaatst. „Natuurlijk gedragen de Amerikanen zich nu als een outlawstaat en voelen
ze zich wellicht zelfs onaantastbaar‟ (HLN, 21 maart 2003). Bij de kop „Poging mislukt om Saddam
op dag één uit te schakelen‟ blijft onduidelijk wie gefaald heeft. (HLN, 21 maart 2003). Zelden botsen
we op een naturaliserende nominalisatie als „ontploffingen‟. In de weekendkrant gaat de redactie
uitvoerig in op de eerste westerse gesneuvelden aan het front. De familie van een gecrashte piloot doet
haar verhaal. Bij Irakese doden is dit nergens het geval. Toch gaat de redactie ervan uit dat een snelle
overwinning volgt voor het Amerikaans leger. „Vermoed wordt dat de Iraakse soldaten zich de
komende dagen met duizenden tegelijk zullen overgeven. De Amerikaanse belofte dat ze na de oorlog
zullen ingezet worden bij de heropbouw van het land en daar ook voor betaald zullen worden, zal
daarin doorslaggevend zijn‟ (HLN, 23 maart 2003). Richardson heeft het hier over modaliteit. De
opinie van de journalist komt duidelijk naar de voorgrond (2007, p. 59). „Uitgeputte soldaten lopen
vaak blootsvoets‟ (HLN, 23 maart 2003). Bij de coalitietroepen wordt hun vermoeidheid nooit
vermeld.
Net als de andere titels kaart HLN het betoog tegen de oorlog binnen de eigen landsgrenzen aan.‟ Ook
's avonds protesteerde Gent nog luidkeels tegen de oorlog in Irak‟. De actie kwam schijnbaar
natuurlijk tot stand. „Het protest begon spontaan rond negen uur‟. Bij een artikel over een
manifestatie in Antwerpen mogen betogers een reactie geven en wordt hun naam telkens weergegeven.
Zo kunnen lezers zich identificeren met de manifestanten. Ook een Koerdische vluchteling, Guli
Ikmet, geeft een interview in HLN. (HLN, 22/23 maart 2003).
Net als DS stelt de populaire titel, Het Nieuwsblad, zich vragen bij de nakende „mono-polaire‟
wereldorde. Saddam Hoessein wordt weer gepersonaliseerd tot „Saddam‟. In de weekendkrant heeft de
redactie het over „meedogenloze bombardementen‟. (HNB, 22/23 maart 2003). Opnieuw zien we veel
beeldspraak in de berichtgeving: „een slagregen van welgemikte, helverlichte bommen‟, „de hel valt
uit de hemel‟, „bommentapijten‟,‟ hoofdrolspelers‟, „in het zand bijten‟, „de weg naar Bagdad ligt
open‟ en „in het hol van de leeuw‟ (HNB, 21 & 22/23 maart 2003). Journalisten passen amper
nominalisatie toe.
In een regionale editie van HNB zien we volgende passage : „Vlaanderen is niet bang voor de oorlog
in Irak, ook de Bruggeling niet. Maar helemaal gerust zijn we er toch niet op. Vooral de wraak van de
moslimwereld zou wel eens hard kunnen aankomen‟(HNB, 21 maart 2003). „Wij‟, Vlamingen,
betrouwen de represailles vanuit „hun‟ moslimwereld niet. De Coreliokrant laat er geen twijfel over
bestaan „Vlaanderen lust de oorlog van Bush niet.‟ (HNB, 21 maart 2003). Kinderen op school
krijgen een stem en keuren de oorlog af.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 48
Verder staat te lezen: „Het is niet denkbeeldig dat een als volstrekt onrechtvaardig aangevoelde oorlog
islamitische gemeenschappen in het oude avondland in de armen van een integristische islam en haar
leiders drijft‟ (HNB, 21 maart 2003).
In een reportage over Bagdad komen verschillende inwoners uit de hoofdstad aan bod. Ze blijven niet
anoniem, hun naam wordt neergeschreven. Daarnaast interviewt een journalist een uitgeweken Irakees
gezin dat nu in België woont. Ook de Koerdische vluchteling, Guli Ikmet, heeft een onderhoud met
HNB. Zijn wanhoop en radeloosheid springen nadrukkelijk in het oog en HNB benadrukt de
uitzichtloosheid extra in vergelijking met HLN. Daartegenover staat wel dat de lezer zich kan
verplaatsen in ‟s mans situatie. Een andere verslaggever bezoekt de Brusselse moskee. Net als in de
andere artikels noemt de reporter de gesprekspartners bij naam. Zo worden moslims net iets minder
„anders‟.
Discursieve praktijken
Wereldnieuwsagentschappen blijven een essentiële bron voor de Vlaamse dagbladen. Reuters en AP
zijn nog steeds de hofleveranciers van de foto‟s van op het front. Horvit vergeleek de berichten
aangeleverd door AP en Reuters, die in de VS en Groot-Brittannië zijn gevestigd, met de informatie
ontleend aan het Franse AFP. Ondanks het Franse politieke verzet tegen de oorlog in Irak (sociale
praktijk) waren AP en Reuters niet positiever over het Amerikaans bewind. Reuters bleek zelfs het
meest neutraal (2006, pp. 437-440). Daarnaast doen de kranten vaak een beroep op, vooral
Angelsaksische, kwaliteitstitels. The New York Times, The Financial Times, The Wall Street Journal
en The Independent. De Morgen geeft ook een bloemlezing van reacties uit de Arabische pers.
Reacties uit Al-Watan, Al-Quds al-Arabi, Akhbar al- Bahrain en de Libanese kwaliteitskrant The
Daily Star worden geciteerd. Online blogs komen zelfs terug in de berichtgeving van DM. Opnieuw
gebruiken de Vlaamse titels gespecialiseerde magazines zoals Jane‟s Defence Weekly, Times
Magazine,.. De redactie van DM raadpleegt ook gespecialiseerde lectuur zoals „Saddam, biografie van
een dictator‟, 'Balans van de macht‟ & „ De kloof tussen Amerika en Europa.' Alleen westerse
deskundigen analyseren de oorlog.
Beide kwaliteitsbladen DS & DM publiceren zowel de speech van Saddam Hoessein als die van
George Bush integraal. Het politiek discours wordt letterlijk overgenomen in het mediadiscours. HLN
daarentegen reduceert de toespraak van de Irakese dictator tot het strikte minimum en plaatst de
speech van Bush diametraal tegenover de reactie van Verhofstadt. HNB besteedt vreemd genoeg geen
aandacht aan de toespraken van de politieke leiders.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 49
Opvallend is ook dat de populaire titels meer aandacht besteden aan plaatselijke protestacties tegen de
oorlog in Irak. Talloze regionale pagina‟s worden gevuld met reportages van betogingen in steden en
al dan niet ludieke campagnes in plaatselijke scholen. Sentiment is hierbij nooit ver weg.‟ De
Amerikaanse raketten troffen niet enkel doel in het hart van Bagdad maar boorden zich tevens in de
ziel van de kinderen van Freinetschool De Klaproos‟ (HNB, 22/23 maart 2003). Media, emoties en de
publieke opinie zijn met elkaar verbonden (Aday, 2010, p.446). Gevoelsmatige betrokkenheid is een
belangrijke predictor voor potentiële media-effecten . Emotionele reacties determineren hoe de lezers
gebeurtenissen ervaren (Step et al., 2002, p.262). Lokale deelnemers krijgen ook steevast de kans op
een reactie.
Verder zien we dat de breedpubliekkranten ook meer paginaruimte vrij hebben om de verslagen op de
Amerikaanse tv te bespreken. HNB baseert zich soms op CBS en NBC. In tegenstelling tot de artikels
over de oorlog in Afghanistan zien we op institutioneel vlak minder parallellen tussen de journalistieke
bijdragen van de Coreliokranten, HNB en DS. Net zoals de eerder besproken cases domineert de
Tweede Golfoorlog dagenlang de nieuwsagenda en blijkt ze het meest nieuwswaardige feit. Westerse
geopolitieke, economische en militaire belangen spelen hierbij een essentiële rol (Joye, 2009, p.4).
Daarnaast houden (hoofd)redacteurs en journalisten de nieuwsverlangens van het publiek in het
achterhoofd wanneer ze beslissen over de nieuwswaarde van een gebeurtenis. Ze selecteren de
verhalen waaraan de mediaconsument aandacht zal besteden en brengen artikels die de krantenkoper
intrigeren of boeien. Alle onderzochte titels zijn eigendom van private kapitalistische bedrijven en
streven normaliter zo veel mogelijk lezers , reclame-inkomsten en winst na. Media sturen enerzijds
hoe de burgers evenementen gaan beoordelen, anderzijds bepalen de interesses van datzelfde publiek
welke content aan bod zal komen in de pers (Uscinski, 2009, p.799-800). Dit is uiteraard verbonden
met de visies die redacties erop nahouden tegenover de krantenkopers. Zien ze lezers als consumenten
of als producten die dagbladen „verkopen‟ aan adverteerders. Bij het eerste perspectief zullen de titels
zo‟n breed mogelijk lectoraat nastreven in de tweede zienswijze kan ook een segmentatie van het
publiek (reclame)voordelen opleveren (Richardson, 2007, pp.77-80).
Sociale praktijk
Wereldwijd protest gaat vooraf aan de Tweede Golfoorlog. Op politiek vlak verwerpt de Belgische
regering de oorlog tegen Saddam Hoessein. Die kwam er zonder toestemming van de VN-
veiligheidsraad en binnen de Belgische regering heerst een felle discussie over het transport van
Amerikaans oorlogsmateriaal. De politici vinden niet dat het conflict thuishoort in de „Oorlog tegen
Terreur‟. In geen van de onderzochte titels wordt Saddam Hoessein beschreven als een terrorist. De
„wij‟/‟zij‟ dichotomie tussen het Westen en de islamwereld moddert slechts latent meer aan. De
Amerikanen worden meer en meer een „zij‟- gemeenschap die zich laat drijven door imperialisme.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 50
Bush blijkt geen vastberaden westerse leider meer maar een machtsgeile „cowboy‟ en dé agressor.
Redacties representeren hem, net als Saddam Hoessein, vaak negatief. Tegenstellingen tussen Europa
en de VS worden beklemtoond. Anti- oorlogsverzet en betogers krijgen een stem. „De wereld‟ keurt de
oorlog af. Wereldvisies zijn vooral Europees getint. Ook moslims ondergaan de gebeurtenissen niet
anoniem. Ze worden gehoord en lezers kunnen zich identificeren met hun leed. Dit betekent echter niet
dat er geen hiërarchische structuren meer in de berichtgeving sluipen. Het Oriëntalisme is niet
helemaal verdwenen. HNB benadrukt de wanhoop en radeloosheid van een Koerdische vluchteling.
DM beschrijft de primitiviteit van Irak en contrasteert die tegenover het Westen. Dictaturen blijken
een typisch fenomeen voor het Midden-Oosten. New Yorkers worden bij naam genoemd, een
moslimvrouw in de straten van Bagdad blijft anoniem. De kwaliteitskrant beschrijft haar klederdracht
en toont daarbij aan dat ze „anders‟ is. DS plaatst allochtonen tegenover Belgen. HLN bezoekt de
familie van een gesneuvelde Amerikaanse soldaat, maar negeert de gezinnen van gestorven Irakese
troepen. Alle redacties hebben het nog steeds over ideologisch doordrongen entiteiten als de
„moslimwereld‟ en de „westerse wereld‟(Hafez, 2007, p.36).
4.2.4. Aanslagen in Madrid
Tekst
„Dat de bloedige aanslagen in Madrid een aanfluiting zijn van elk democratisch principe, dat ze niet
alleen de burgers van Spanje maar iedereen in Europa treffen, dat ze zwaar veroordeeld moeten
worden en zeer streng bestraft, dat alles staat buiten kijf‟ (DM, 12 maart 2004). Net als de
terroristische acties op 11 september plaats DM de terreurdaden buiten de democratische orde. De
journalist beklemtoont alleen de repercussies voor Europese burgers en heeft geen oog voor de
gevolgen voor andere werelddelen. In de kop „De mislukte oorlog tegen terreur‟ blijft onduidelijk wie
verantwoordelijk is voor het falen. Ook metaforen zijn de kwaliteitskrant niet vreemd zoals
„terrorisme met de wortel en tak uitroeien‟. Bij een reportage over de Spaanse gemeenschap in Brussel
labelt de krant ze meteen als mensen als ons, „Spaanse Belgen‟. De naam van een verkoper wordt
vermeld en hij vertelt hoe hij staat tegenover de gruweldaden in Madrid. Het verslag is verhalend
neergeschreven en bevordert de identificatie met de lezer. DM schrijft over de „waanzin‟ in de
Spaanse hoofdstad. In een interview maakt Rik Coolsaet een onderscheid tussen „islamistisch‟ en
„nationalistisch‟ terrorisme. „Osama bin Laden wil doen geloven in een terroristische internationale‟
(DM, 12 maart 2004). In deze zin maakt de geïnterviewde gebruik van een actieve constructie, waarbij
Bin Laden duidelijk als actoor naar voor komt. De interviewer vraagt duidelijk : „Hoe kunnen we deze
vormen van terrorisme bestrijden?‟. „Wij‟ nemen het op tegen de terroristen (zij). „Al-Qaeda wordt
ook verantwoordelijk gehouden voor sommige anti-Amerikaanse aanslagen in Irak.‟ Hier kiest de
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 51
redactie voor een passieve constructie waar degene die de terreurgroep als verantwoordelijk
beschouwt onzichtbaar blijft.
Madrileense hulpverlening komt aan bod in een narratief artikel van de hand van een plaatselijke
correspondent. Sfeerschepping grijpt de lezer bij de keel, het leed wordt tastbaar. Opnieuw geven
ooggetuigen een korte reactie. Sommige blijven anoniem, anderen krijgen een naam. Noch na de
bombardementen in Afghanistan of Irak werd verslag uitgebracht van het werk van hulpdiensten.
Nooit beschreef iemand de taferelen als „bloedbad‟. Meteen linkt DM de aanslagen aan 9/11. „Het is
een van de zwaarste terreuraanslagen sinds 11 september 2001 in de VS, gisteren precies 2,5 jaar
geleden, en een van de grootste ooit op Europees grondgebied‟(DM, 12 maart 2004). Terwijl de ene
verdachte, de ETA, soms als een „splinter- of afscheidingsbeweging‟ wordt gedoopt, gebruikt de
redactie bij de andere, Al-Qaeda, altijd een terreurgerelateerde term. In een column plaatst de schrijver
terrorisme weer tegenover „ons‟. „Het maakt ons plots allemaal tot potentieel slachtoffer, en vanuit dat
besef zal natuurlijk een angst groeien‟.(DM, 13/14 maart 2004). „Wij‟, de mogelijke doelwitten,
vormen een collectief. De waardegeladen term „moslimterrorist‟ duikt in de weekendkrant op.
Wanneer een journalist kiest voor een controversieel woord moeten we er rekening bij houden dat
hij/zij deze beschrijving selecteert uit een hele reeks van taalopties. Barkho heeft het dan ook over de
linguïstische constructie van het nieuws (2010, p.126). DM pakt geregeld uit met een nominalisatie.
„Een Slachting‟, „ de verdenking‟, „ de opeising‟ en „de veronderstelling‟ illustreren deze tendens.
De Standaard pakt uit met een analyse : „WAAROM EEN AANSLAG OOK BIJ ONS NIET UIT TE
SLUITEN IS‟ (DS, 12 maart 2004). „Ons‟ staat hier voor „wij, de Belgen‟ maar de Spanjaarden blijken
dus mensen als „ons‟, we hebben een land als Spanje en „Spanje leeft op gespannen voet met islam‟
(DS, 13/14 maart 2004). De „moslim- of islamwereld‟ doet dienst als synoniem voor het Midden-
Oosten. Voor een regionale editie gaat een journalist op bezoek bij „Spaanse Brusselaars‟, „Spaanse
Limburgers‟ of „Belgische Spanjaarden‟(DS, 12 & 13/14 maart 2004). De Spaanse gemeenschap
krijgt een stem en leden blijven niet anoniem. DS peilt het veiligheidsgevoel van Vlamingen in
Spanje. Wanneer zij het hebben over „onze regeringen‟ en de „volledige westerse wereld‟ smeden ze
mee een „wij‟-gemeenschap (DS, 13/14 maart 2004). Wanneer de weekendkrant een reportage brengt
over de moslims in Spanje, komt enkel een Imam aan het woord.
DS volgt het voorbeeld van de andere kwaliteitskrant en associeert de aanslagen met 9/11. „Het was de
zwaarste aanslag ooit in Europa Spanjes eigen ,,11 september''‟. „Europa krijgt weksignaal
tweeënhalf jaar na 11 september 2001.‟ Europa wordt een metonymia als actoor. „Europa moest zich
al voorbereiden op zware aanslagen door islamistische groeperingen.‟ Terroristische groeperingen
zijn „een veelkoppige, vuurspuwende draak‟. Doordat niemand aanvankelijk helemaal zeker is over
wie nu juist achter de aanslagen zit duiken nominalisaties als „de verwoesting‟, „de oorlogsverklaring‟
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 52
en „de slachting‟ af en toe op. De redactie pakt ook uit met metaforen als: de „bloedige handtekening
van Al-Qaeda‟, „lugubere rekenkunde‟ en een woordspeling „Al-Qaeda zou Spanje in het vizier kunnen
nemen‟. Ook dit dagblad beschrijft de hulpverlening in Madrid met aandacht voor het narratieve.
DS noemt de ETA consequent een terreurbeweging. Het begrip „islamterrorisme‟ duikt ook hier op, al
prefereert de redactie meestal „islamistische terroristen‟ (DS, 13/14 maart 2004). Wanneer de schrijver
van een artikel een vocabularium gebruikt, drukt de journalist bepaalde ervaringen, reacties,
percepties, cognities en soort bewustzijn over zichzelf en de wereld uit. Via lexicale selecties kunnen
we mensen op verschillende wijzen karakteriseren (Barkho & Richardson, 2009, p.13)
HLN brengt het verhaal van drie Vlamingen in Madrid. Zo kan de lezer zich volledig voorstellen wat
allemaal gebeurde in de Spaanse hoofdstad. Daarnaast kan de „Gents - Spaanse gemeenschap‟ haar
verhaal kwijt. De redactie benadrukt kort de vastberadenheid van koning Juan Carlos. Net als de
andere dagbladen legt de populaire krant een verband met de aanslagen op de WTC-torens. „Na de
opeising door het Al-Qaedanetwerk, haast triomfantelijk, lijkt het erop dat Spanje zijn eigen 11
september heeft gekregen.‟ „Maar het drama in Madrid draagt overduidelijk de handtekening van de
niets ontziende moslimterreur‟ (HLN, 12 maart 2004). HLN kiest voor de beladen term
„moslimterrorisme‟ waarbij terreur direct gekoppeld wordt aan de islamreligie en het gevaar van
veralgemening dreigt. Moslimextremisme of islamfundamentalisme zijn minder gecontesteerde
benamingen. Dit terwijl de religieuze oriëntatie van de ETA bijzaak lijkt. De organisatie krijgt soms
ook het etiket „afscheidingsbeweging‟ opgekleefd. Al- Qaeda is en blijft een „islamitische
terreurnetwerk‟. DM en DS kiezen meestal voor „islamistisch‟ om het radicale karakter te onderlijnen.
Ook hier duiken dezelfde nominalisaties op : „de totale verwoesting‟, „de opeising‟ en ‟de slachting‟.
Inwoners van Madrid krijgen opnieuw een naam en stem. De nabijheid van terrorisme blijkt uit de kop
van een column : „Madrid is bijna hier‟. „Als daar nu al treinen gaan ontploffen, dan straks evengoed
in Brussel-Centraal, of in Blankenberge. Hier dus‟ (HLN, 12 maart 2004). Spanje is als België, de
journalist geeft vorm aan een ingebeelde „wij‟-gemeenschap. „Het islamterrorisme zal geen
onderscheid maken tussen ons en de Spanjaarden‟ (HLN, 13/14 maart 2004). Onder de kop „Wereld
reageert met afgrijzen‟ worden reacties van diverse politieke leiders opgesomd. Geen enkele reactie
komt uit het Midden-Oosten. Toch is het de „wereld‟ die dienst doet als metonymia (HLN, 12 maart
2004). Democratie en welvaart blijken de remedies om onze open wereld te beschermen tegen de
externe ziekte, terrorisme. „De enige manier om in onze open wereld met zijn vrije handel en vrij
verkeer van mensen terreur te stoppen, is ervoor te zorgen dat mensen in hun wanhoop niet zover
worden gedreven dat ze zichzelf willen opblazen. Om dat te bereiken, helpen geen legers. Maar
welvaart, ontwikkeling, democratie‟ (HLN, 13/14 maart 2004).
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 53
HNB stelt paginaruimte ter beschikking van Vlaamse Erasmusstudenten in Madrid. Journalisten van
Het Nieuwsblad gaan net als hun collega‟s op bezoek bij de Spaanse gemeenschappen in België. Het
verhaal over „Spaanse Brusselaars‟ toont grote raakvlakken met dat van de andere Coreliokrant DS.
Dezelfde personen komen aan het woord. Verder heb je nog „Vilvoordse, Limburgse en Gentse
Spanjaarden‟. Een correspondent brengt op verhalende wijze het relaas van de acties van de
hulpdiensten in de Spaanse hoofdstad en stapt mee met betogers. „Want vandaag zijn we allemaal
slachtoffer‟ (HNB, 13/14 maart 2004). Onze „wij‟-gemeenschap lijdt onder het terrorisme. Net als in
DS vertegenwoordigt alleen een Imam de Madrileense moslims. Bij vrouwen die de moskee bezoeken,
beklemtoont de reporter dat ze „gesluierd‟ en dus anders zijn. In DS wordt dit slechts tussen haakjes
vermeld (HNB, 13/14 maart 2004). Ook HNB kiest voor de beladen term „moslimterrorisme‟.
Opnieuw zijn leden van Al-Qaeda altijd terroristen terwijl de definities van de ETA-aanhangers soms
afwijken. Net als in de andere Vlaamse dagbladen moet hier en daar een nominalisatie, bijvoorbeeld
„de vergelding‟, de twijfels over wie nu verantwoordelijk is verbergen.
Discursieve praktijken
Net als na 9/11 is het Belgische leespubliek in shock na de zwaarste aanslagen ooit op het Europese
continent. Wanneer burgers nood hebben aan oriëntatie, meer bepaald in crisissituaties, richten ze zich
tot het nieuws en de massamedia (Kolmer & Semetko, 2009, p.644). Journalisten krijgen de zware
taak om meteen orde te scheppen uit de chaos, terreurdaden in een context te plaatsen en
toekomstperspectieven aan te bieden aan de mediaconsumenten. Het publiek zal voor de content
kiezen die het best aan deze opdrachten voldoet (Perse et al., 2002, p. 39). Alle kranten maken Al-
Qaeda verdacht op basis van een e-mail die werd verstuurd door de Abu Hafs al-Masri Brigades naar
een Arabische krant in Londen , al-Quds al-Arabi. Nergens anders hanteren de dagbladen een
Arabische krant als bron. Bronnen en geraadpleegde experts blijven westers. DM doet opnieuw
uitgebreid beroep op de persbureaus Reuters, AFP, AP & EFE. Daarnaast duikt de BBC op als
nieuwsbron. De Persgroeptitel baseert zich meer dan de andere onderzochte bladen op andere
kwaliteitskranten zoals The Independent, The Guardian, Le Monde, Süddeutsche Zeitung,… Reacties
op de aanslagen uit de Spaanse dagbladen komen aan bod. DM citeert uit El Mundo, El Pais, de
Baskische kranten El Correo en Gara, La Vanguarda, La Razon en ABC. Ook DS maakt veel gebruik
van nieuwsagentschappenmateriaal. Reuters, AP, dpa, Belga en AFP blijven belangrijke bronnen
naast de kranten The Guardian en Het Handelsblad. Hierbij valt het op dat de populaire titels slechts
zelden naar secundaire bronnen grijpen om hun pagina‟s te vullen. We kunnen dit verklaren doordat ze
vooral contact opnemen met Belgen in Spanje of de Spaanse gemeenschappen bezoeken in België. Ze
hebben een voorkeur voor persoonlijke verhalen. Het buitenlands nieuws wordt in grote mate
gedomesticeerd wat de identificatie bij het thuispubliek stimuleert.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 54
Uit een kwalitatieve inhoudsanalyse van diepte- interviews met buitenlandjournalisten concludeerde
Joye dat de respondenten domesticatie en eurocentrisme als logische en onvermijdelijke gevolgen
zien van de gehanteerde nieuwswaarden, vooral met betrekking tot nabijheid.
Domesticatie zorgt ervoor dat de lezer moeilijke thema‟s makkelijker kan verteren (2010, p. 283). De
populaire bladen onderscheiden zich door een sensationelere berichtgeving. Deze koppen illustreren
deze tendens : „Blijf bij mij. Ik wil niet alleen sterven‟ (HNB, 12 maart 2004),‟ Morgen hebben wij het
aan ons been‟ & „3/11‟ (HLN, 12 maart 2004). Door de nabijheid van Spanje merken we in alle titels
meer verslagen ter plaatse. De kosten om in Madrid te geraken zijn miniem tegenover een reis naar
Bagdad of Kaboel. Vaste correspondenten zijn eveneens economisch haalbaar. Het redactionele
budget en de kostprijs spelen een belangrijke rol, in de afweging tussen enerzijds zelf naar het
buitenland te gaan of anderzijds gebruik te maken van de informatie die wordt aangeleverd door de
nieuwsagentschappen (Joye, 2010, p. 285).
Net als voorheen zien we meer raakvlakken en parallellen in de berichtgeving van de Coreliotitels dan
bij de kranten van de Persgroep. In de regionale pagina‟s komen dezelfde verhalen over de „Spaanse
Belgen‟ terug. Regelmatig zijn artikels van de hand van dezelfde journalisten. Terwijl dit bij de
Persgroep eerder uitzonderlijk is. De aanslagen in Madrid blijken net als de voordien onderzochte
cases een nieuwsfeit dat de krantenpagina‟s dagenlang domineert.
Sociale praktijk
Eerst dienen we de politieke context in acht te nemen. De toenmalige eerste minister, Guy Verhofstadt
en minister van Buitenlandse Zaken, Louis Michel, veroordelen de aanslagen met klem. Verhofstadt
roept de Europeanen op om de gezamenlijke strijd tegen terrorisme nog verder te versterken. Europese
samenwerking is volgens de premier het enige middel om dergelijke terreurdaden te voorkomen. Louis
Michel stapt mee in een protestmars tegen terrorisme doorheen de Spaanse hoofdstad. Nieuws over
buitenlandse materies ondersteunt meestal de visies van de beleidsvoerders (Aday, 2010, p.446). Op
ideologisch vlak stellen we weer enkele hiërarchische processen vast. De aanslagen worden in alle
kranten gelinkt aan 9/11. Net als toen blijken ze gericht tegen „onze‟ democratische waarden. In elke
krant krijgen de getroffen Spanjaarden en hulpverleners een stem. Spaanse Belgen en Belgen in Spanje
komen overal aan bod. Iedereen beklemtoont dat de gebeurtenissen in Madrid ook in onze stations, in
onze treinen en in onze levens kunnen voorkomen. De Spaanse slachtoffers zijn mensen als „ons‟.
Sfeerschepping beïnvloedt de betrokkenheid van de doorsnee krantenlezer.
De Coreliokranten brengen een reportage over moslims in Madrid. Welgeteld één islamiet krijgt
paginaruimte ter zijner beschikking, de Imam zelf. Een „westerse‟ terreurgroep als de ETA wordt soms
een „splinter- of afscheidingsbeweging‟ genoemd. Al-Qaeda krijgt steevast het etiket van
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 55
„terreurnetwerk‟ opgekleefd. Wanneer blijkt dat Bin Laden en zijn kompanen mogelijk opnieuw achter
de bompakketten zitten, duikt de beladen term „moslimterrorisme‟ op. Alsof alle mohammedanen
terreuracties begaan. Woorden spelen een vitale rol in het inprenten, behouden en veranderen van
ideologieën. Nergens komen sociale relaties van macht, dominantie en uitbuiting meer naar voor dan
in woordkeuzes (Barkho & Richardson, 2009, p.13). Onze „wij‟- gemeenschap wordt slachtoffer van
hen terreur. De kwaliteitskranten grijpen eerder naar de begrippen „islamistisch terrorisme‟ of
moslimfundamentalisme die wijzen op het radicaal karakter van Al-Qaeda, maar ook hier overleeft
„islamterrorisme‟ soms de eindredactie. HLN stelt „Wereld reageert met afgrijzen‟ onder de kop geven
talloze politieke leiders een reactie. Geen enkele van hun komt uit het Nabije Oosten. Journalistieke
betekenissen worden zowel gecommuniceerd door hun aan- als afwezigheid (Joye, 2009, p.14).
Eigenlijk staat de „wereld‟ gewoon voor het Westen. Symptomatisch voor hoe onze planeet door een
westerse/ eurocentrische bril wordt gezien.
5. Conclusie
De focus op de islam in politieke en mediadiscoursen steeg gevoelig na de aanslagen op 9/11.
Mediamakers bezaten de macht om de gebeurtenis op een bepaalde manier voor te stellen.
Journalisten frameden de informatiestroom en beïnvloedden het begrip, de emoties en interpretaties
van de mediagebruikers. Verslaggevers construeerden een bepaalde (nieuws)realiteit. De werking
van de pers kon niet los worden gezien van de politieke context waarin de reporters werkten. Uit onze
literatuurstudie bleek dat de Amerikaanse media het polariserende politieke discours van de
toenmalige president, George W. Bush overnamen. Hij deelde de wereld op in twee kampen. Je was
ofwel voor, ofwel tegen het Amerikaans bewind. Terreurdaden werden geplaatst in een universele
strijd van „goed‟ tegen „kwaad‟. Oorlogspropaganda liet maar twee posities toe, zwart of wit. „Wij‟
zijn de helden die het opnemen tegen een „andere‟ , afgrijselijke, vijand. Die opponent kreeg
achtereenvolgens het gezicht van Osama Bin Laden en Saddam Hoessein. Antiwesterse staten,
islamfundamentalisme en moslims werden ook door de media geassocieerd met „het kwaad‟. Daar
diametraal tegenover stond het Westen dat Bush voorstelde als de bakermat van „het goede‟.
Patriottistische gevoelens overheersten in de Amerikaanse samenleving na de aanslagen op 11
september 2001. Onmiddellijk na de terreurdaden rekende de bevolking op de journalistieke wereld
om de gebeurtenissen meteen in een bepaalde context te plaatsen. Vanuit de Amerikaanse politieke
sfeer bood de toenmalig president een hapklaar discours aan : dat van een globale „War on Terror‟.
Kranten en televisiezenders stelden oorlogen en daaraan gekoppelde wereldvisies niet in vraag.
Nochtans werd van de media verwacht dat ze als vierde macht op een objectieve en kritische wijze de
politieke besluitvorming evalueerden. Daarnaast zou de pers idealiter ook een forum moeten
aanbieden voor hegemoniale strijd.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 56
Volgens Mishra representeerde de pers de oorlogen en aanslagen in het kader van een „Strijd der
Beschavingen‟( 2008, p.159). Hierbij namen Het Westen en de islam het tegen elkaar op. Culturele
stereotiepen kwamen terug in diverse mediafora. Deze stereotypering stuurde negatieve attitudes
tegenover moslims. De islam kreeg de stempel van een antidemocratische ideologie en werd door de
audiovisuele en geschreven pers verbonden met jihad en zelfmoordaanslagen. Oriëntalisme sloot hier
nauw bij aan. Volgens Saïd creëren de westerse media een beeld van de islam als een achtergestelde,
barbaarse, gewelddadige en irrationele religie. Het Oriënt bleek ook nu inferieur tegenover de
superieure, ontwikkelde westerse wereld. „Zij‟, de moslims, waren minderwaardig ten opzichte van
„ons‟. Ideologieën kenmerken zich door een positieve presentatie van de „in-group‟ en een negatieve
beeldvorming over de „out-group‟.
Via taal en mediateksten konden de heersende ideologieën worden gereproduceerd en bestaande
machtsverhoudingen gelegitimeerd. Moslims kregen in het Amerikaanse mediadiscours het etiket
opgekleefd van fundamentalisten, terroristen, extremisten en radicale militanten. Het gevaar voor het
Westen kwam uit de „broeihaard‟ van het Midden-Oosten. Wel schetste de Amerikaanse media over
het algemeen een positiever beeld van de Amerikaanse mohammedanen. Die leken ingeburgerd in de
westerse maatschappij.
Uit onze kritische discoursanalyse stelden we vast dat er ook hiërarchische structuren terugkomen in
de Vlaamse geschreven pers. De wereld werd tijdens de „War on Terror‟ wel degelijk opgedeeld in
„wij‟ en „zij‟. Zowel de aanslagen in New York als in Madrid waren, volgens de pers, exclusief
gericht tegen het Westen en westerse waarden. Terrorisme was een onwesters fenomeen en het
Midden-Oosten bleek de voedingsbodem van fundamentalisme. Extremisme hoorde niet thuis in een
westerse beschaving. Waardegeladen termen als „moslimterrorisme‟ en „islamfundamentalisme‟
associeerden terreur expliciet met de „andere‟ moslimwereld. Ook hier viel op dat het ene kamp
geografisch werd begrensd, het Westen, terwijl redacties het andere kamp afbakenden via religie.
Vaak beklemtoonden journalisten het achtergestelde, ondemocratische, primitieve en barbaarse
karakter van het Nabije Oosten. Despotisme, geweld, verdeeldheid en wanhoop werden toegeschreven
aan de regio. Westerse waarden waren dan ook de enige remedie tegen de terreurziekte.
Politici uit het Westen kwamen veel meer aan bod en kregen steevast een kans op een reactie. Als „de
wereld‟ aanslagen verwierp, waren dat eigenlijk de westerse leiders. Journalisten schreven pagina‟s
vol over de vastberaden toespraken van Bush en Blair. Bin Laden kreeg heel wat minder paginaruimte
ter zijner beschikking. Hoe kwam het dat je bij het doornemen van artikels over aanslagen in de VS en
Spanje koude rillingen voelde en bij verslagen over bombardementen in Irak en Afghanistan als lezer
stoïcijns bleef? In Reportages uit New York en Madrid noemden verslaggevers de geïnterviewden bij
naam. In Bagdad en Kaboel bleven de zeldzame stemmen meestal anoniem.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 57
De klederdracht van de plaatselijke bevolking werd uitvoerig besproken en onderstreepte nog maar
eens hoe anders „de Arabieren‟ waren. Spaanse en Amerikaanse hulpverleners en bewindvoerders
pakten de crisis schijnbaar daadkrachtig aan, terwijl onwesterse hulpdiensten in de berichtgeving over
het hoofd werden gezien. Westerse slachtoffers bleken mensen als „ons‟, krantenlezers konden zich
identificeren met hun leed. Gewonde (moslim)burgers in oorlogsgebieden bleken niet nieuwswaardig.
Eufemismen verbloemden vaak de dood van inwoners. Wanneer vluchtelingen uit Afghanistan of Irak
eens hun verhaal kwijt konden in de pers leken ze net iets minder anders. Toch onderhield de
interviewer meestal de kloof met onze cultuur via journalistieke bijdragen als „ de weg naar het
Westen was lang en moeilijk.‟
Journalisten definieerden Osama Bin Laden meteen na de aanslagen als „superterrorist‟, „barbaar‟,
„monster‟ en eigentijdse „Hitler‟. Opmerkelijk was dat de Vlaamse dagbladen zich merkelijk minder
hard positioneerden tegenover Saddam Hoessein. De dictator werd vaak met zijn personaliserende
voornaam „Saddam‟ neergeschreven. Hiervoor namen we ook de sociale praktijk in acht. Belgische
politici verwierpen de Oorlog in Irak. Vanaf dat moment waren de Amerikaanse bewindvoerders niet
langer onaantastbaar. Voor het eerst dook de term „extremisten‟ op om Amerikaanse, dus westerse,
gezagsdragers te labellen. Tot de Tweede Golfoorlog was Bush een vastbesloten leider, tijdens het
conflict representeerden redacties hem als een „machocowboy‟. De westerse „wij‟- gemeenschap
barstte uit elkaar en werd eurocentrisch. Hieruit vloeide voort dan ook Amerikanen anders werden
gerepresenteerd dan „ons‟. Er ontstond een nieuwe „zij‟-gemeenschap. Vlaamse mediamakers schoven
het Amerikaanse politieke discours opzij, maar het Oriëntalisme modderde latent aan in de
berichtgeving over Irak. Na de aanslagen in Madrid herstelden de redactie het ingebeelde westerse
collectief. Terroristen vielen immers onze „westerse‟ levenswijze aan.
Wanneer we de berichtgeving in de kwaliteitsbladen vergelijken met de populaire pers zien we toch
enkele opvallende verschillen. HLN en HNB pakten meer uit met ooggetuigenverslagen uit de VS en
Spanje. Ook Vlamingen en Belgen in het buitenland gaven telkens een uitgebreide reactie op de
gebeurtenissen in hun leefomgeving. Lezers konden zich zo makkelijk (ver)plaatsen in hun situatie. Na
de terroristische acties in Madrid besteedden de breedpubliekkranten in hun regionale pagina‟s
uitgebreid aandacht aan de Spaanse gemeenschappen in België. Spaanse inwijkelingen kwamen aan
het woord. Sensationele koppen doken vooral op in populaire titels. Ze vertelden persoonlijke
verhalen en bespeelden zo de emoties van het leespubliek. Ook de kwaliteitspers was niet vies van
domesticatie. Op enkele uitzonderingen na lieten telkens Vlaamse en westerse politicologen of
terreurspecialisten hun licht schijnen op de recentste ontwikkelingen. DM en DS gingen eveneens op
bezoek bij de „Spaanse Belgen‟, maar spendeerden minder aandacht aan hun reacties op de
treinaanslagen. Speeches van politieke leiders kregen meer aandacht in de kwaliteitsbladen.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 58
Alle dagbladen beriepen zich op de wereldnieuwsagentschappen AP, Reuters en AFP. De westerse
nieuwsstroomdominantie bleef tijdens de antiterreuroorlog gehandhaafd. Alternatieve , onwesterse
bronnen werden amper aangewend. In de dagen na 9/11 resulteerde dit in een vrij gelijklopende
berichtgeving. Vooral DS en DM maakten gebruik van andere internationale kwaliteitskranten als
bron. Na de aanslagen in Madrid baseerden de populaire titels zich bijna exclusief op het eigen
correspondentennetwerk. Over de vier besproken cases heen zagen we meer parallellen in de artikels
van de Coreliokranten dan bij de verslagen van de Persgroeptitels.
We mogen bij de analyse van mediadiscoursen ook de rol van het publiek niet uit het oog verliezen.
Door de doorgedreven commercialisering van het medialandschap selecteerden redacties de verhalen
die zouden aanslaan bij de lezers. Propaganda en discoursen aangeleverd door de mediasystemen
konden pas ideologieën en opinies van het lectoraat bijsturen wanneer de mediaconsumenten
vertrouwen hadden in de pers (DiMaggio, 2008, p.7). Hier is ruimte voor verder (receptie-) onderzoek
naar hoe de Vlaamse mediagebruikers stonden tegenover de geschreven pers gedurende de „War on
Terror‟. Uit onze literatuurstudie konden we reeds concluderen dat Amerikaanse burgers de nationale,
subjectieve mediaverslaggeving positief evalueerden. Tijdens zo‟n globale crisis rekende het publiek
op de media om de gebeurtenissen binnen een bepaald kader te plaatsen en een toekomstperspectief te
formuleren. Daarnaast verwachtten we van de pers dat ze als vierde macht objectief en kritisch verslag
uitbracht van de antiterreurstrijd. Vond de mediaconsument dat de Vlaamse pers aan haar taak
voldeed?
Tot slot wees Joye in zijn doctoraatstudie op enkele tekortkomingen bij CDA. Allereerst zou er een
gebrek zijn aan longitudinale studies en diachronische analyses die bestuderen hoe een bepaalde
thematiek of problematiek evolueert doorheen de tijd. We hebben getracht dit op te vangen door
enkele kernmomenten op verschillende tijdstippen te selecteren. De oorlog Afghanistan en de
aanslagen op de VS vonden plaatst in 2001, de oorlog in Irak speelde af in 2003 en de terreur in
Madrid dateerde uit 2004. De tweede lacune baseert zich op het feit dat de discursieve strategieën die
sociale actoren gebruiken om hun visies toegang te doen krijgen tot de (nieuws)media te weinig
aandacht krijgen. In deze studie hebben we ons vooral toegelegd op wie in berichtgeving aan bod
kwam, hoe deze actoor werd voorgesteld en hoeveel paginaruimte deze persoon of organisatie ter zijn
beschikking kreeg. De derde leemte zou volgens sommige auteurs een te sterke tekstgebondenheid
zijn, maar het basisprincipe van CDA is juist dat je een tekst in zijn context moet beschouwen (2010,
p. 136). Ook wij hebben in ons onderzoek de discursieve en sociale praktijken niet uit het oog
verloren…
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 59
6. Bibliografie
Aday, S. (2010). Leading the charge: media, elites, and the use of emotion in stimulating rally effects
in wartime. Journal of Communication, 60(3) : 440-465.
Altheide, D.L. (2006). Terrorism and the politics of fear. Lanham (MD): AltaMira.
Archetti, C. (2007). A multidisciplanary understanding of news: comparing elite press framing of 9/11
in the US, Italy, France and Pakistan. The Journal of International Communication, 13(1): 86-116.
Ballard, J. (2008). Terror, culture, politics: rethinking 9/11 by Daniel J. Sherman and Terry Nardin.
Political Communication, 25(1) : 103-104.
Barker, M.J. (2008). Democracy or polyarchy? Us-funded media developments in Afghanistan and Iraq post 9/11. Media, culture & society, 30(1): 109-130.
Barkho, L. (2010). News from the BBC, CNN, and Al-Jazeera : How the three broadcasters cover the Middle East. New Jersey: Hampton press, inc.
Barkho, L & Richardson, J.E. (2009). The impact of BBC production strategies on news discourse. NT&T working paper series, 4 : 1-22.
Blommaet, J. & Bulcaen, C. (2000). Critical discourse analysis. Annual review of anthropology, 29 :
447-466.
Byng, M.D. (2008). Complex inequalities: The case of Muslim Americans after 9/11. American
Behavioral Scientist, 51(5) : 659-674.
Chomsky, N. (2002). Media control: the spectacular achievements of propaganda (2nd ed.). New
York (N.Y.) : Seven stories press.
Coddle, S. (2009). Global crisis reporting: journalism in the global age. New York (N.Y.): Open
university press.
Coe, K.; Domke, D.; Graham, E.S.; John, S.L & Pickard, V.W. (2004). No shades of gray: the binary
discourse of George W. Bush and a echoing press. Journal of Communication, 54(2) : 234- 252.
Cotter, C. (2009). Diversity awareness and the role of language in cultural representations in news
stories. NT&T working paper series, 7 : 1-16.
Denton, R.E. (2004). Language, Symbols, and media. Society, 42(1) : 12-18.
Deprez, A. (2008). Internationale conflictberichtgeving in de Vlaamse geschreven pers : een
longitudinale framing- en representatieanalyse van de Eerste en Tweede Intifada. S.I. : s.n.
De Swert, K. (2002). De mythe van de tabloidisering van de Vlaamse kwaliteitspers.
Mediagids :boek en pers, 11: 27-41.
DiMaggio, A.R.(2008). Mass media, mass propaganda : examing American news in the “War on
Terror”. Lanham (Md.): Lexington Books.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 60
Eisman, A. (2003). The media of manipulation: patriotism and propaganda: mainstream news in the
United States in the weeks following September 11. Critical Quarterly, 45(1/2): 55-67.
Entman, R.M. (2004). Projections of power: framing news, public opinion and U.S. foreign policy.
Chicago: Chicago University press.
Erjavec, K. & Volcic, Z. (2007). „War on terrorism‟ as a discursive battleground: Serbian
recontextualization of G.W. Bush‟s discourse. Discourse & Society, 18(2): 123-137.
Fairclough, N. (1995). Critical Discourse Analysis : the critical study of language. New York: Longman Group Limited.
Ferrari,F. (2007). Metaphor at work in the analysis of political discourse: investigating a „preventive war‟ persuasion strategy. Discourse & Society, 18(5): 603-625.
Foucault, M. (1980). Power-knowledge : selected interviews and other writings, 1972-1977. New York: Prentice-Hall.
Gorman, L. & McLean, D. (2009). Media and society into the 21st century. UK: Wiley-Blackwell.
Hafez, K. (2007). The myth of media globalization. Malden (M.A.): polity press.
Harmon, M. & Muenchen, R. (2009). Semantic framing in the build-up to the Iraq war : FOX, CNN and other U.S. broadcast news programs. ETC: A Review of General Semantics, 66(1) : 12-26.
Hickson, M. & Powell, L. (2010). Let them eat yellow cake: the consequences of general semantics
violations in public affairs. ETC: A Review of General Semantics, 67(3) : 242-254.
Hodges, A. (2007). The political economy of truth in the “War on Terror” discourse: competing
visions of an Iraq/al Qaeda connection. Social Semiotics, 17(1): 5-20.
Höijer, B. (2003). The discourse of global compassion and the media. Nordicom Review, 24(2): 19-29.
Horvit, B. (2006). International news agencies and the war debate of 2003. The International
Communication Gazette, 68(5/6): 427-444.
Huband, M. Talking terror: hype, facts and the media. In G. Kassimeris (Ed.) (2007), Playing politics with terrorism: a user‟s guide (pp. 277-300). London: Hurst.
Huntington, S.P. (1997). Botsende beschavingen. Antwerpen: Icarus.
Huntington, S.P. (2004). Wie zijn wij? Over de Amerikaanse identiteit. Antwerpen: Manteau.
Ibrahim, D. (2010). The framing of islam on network news following the september 11th attacks.
International Communication Gazette, 72(1): 111-125.
Jacobs, G. (2009). Position Paper: Towards a linguistics of news production. NT&T working paper series, 1: 1-22.
Johansen, M.S. & Joslyn, M.R.(2008). Political persuasion during times of crisis: the effects of education and news media on citizens‟ factual information about Iraq. Journal and Mass
Communications Quarterly, 85(3): 591-608.
Jorgensen, M.W. & Phillips, L. (2002). Discourse analysis as theory and method. Londen : Sage.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 61
Joye, S. (2009). The hierarchy of global suffering: a critical discourse analysis of television news
reporting on foreign natural disasters, The Journal of International Communication, 15(2): 45-61.
Joye, S. (2010). De media(de)constructie van rampen : een multimethodisch longitudinaal onderzoek
naar de Vlaamse nieuwsberichtgeving over nationale en internationale rampen. Gent: UGent.
King, E.G. & deYoung, M. (2008). Imag(in)ing September 11: Ward Churchill, frame contestation,
and media hegemony. Journal of Communication Inquiry, 32(2): 123-139.
Kolmer, C. & Semetko, H.A. (2009). Framing the Iraq war: perspectives from American, U.K.,Czech, German, South African and Al-Jazeera news. American Behavioral Scientist, 52(5): 642-655.
Lewis, S.C. & Reese, S.D. (2009). What is the war on terror? Framing through the eyes of journalists. Journalism & Mass Communication Quarterly, 86(1): 85-102.
Li, X. (2007). Stages of a Crises and Media Frames and Functions: U.S. television coverage of the 9/11 incident during the First 24 hours. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 51(4): 670-687.
Lynch, M. (2006). Voices of the new Arab public: Iraq, Al-Jazeera and Middle East politics today.
New York: Colombia University Press.
Maggio, J. (2007). The presidential rhetoric of terror: the (re)creation of reality immediately after 9/11.
Politics & Policy, 35(4): 810-835.
Martin, G. (2008). Essentials of terrorism: concepts and controversies. Los Angeles: Sage.
Martin, P. & Phelan, S. (2002). Representinig Islam in the Wake of September 11: a Comparison of US television and CNN online messageboard discourses. Promethus, 20(3): 263-269.
Mishra, S. (2008). Islam and democracy: comparing post 9/11 representations in the U.S. prestige press in the Turkish, Iraqi and Iranian Contexts. Journal of Communication Inquiry, 32(2): 155-178.
Morelli, A. (2003). Elementaire principes van oorlogspropaganda: bruikbaar bij koude, warme of lauwe oorlogen. Berchem: Epo.
Morgensen, K.; Lindsay, L.; Perkins, J. & Beardley, M. (2002). How TV news covered the crisis: the
content of CNN, CBS, ABC, NBC and FOX. In B.S. Greenberg. (Ed.) Communication and terrorism: public and media responses to 9/11 (pp. 101-120). Cresskill (N.J.): Hampton press.
Northstedt, S.A.; Kaitatzi-Whitlock, S.; Ottosen, R.; Riegert, K.(2000). From the Persian gulf to
Kosovo: war journalism and propaganda. European Journal of Communication, 15(3) : 383-404.
Oktar, L. (2001). The ideological organization of representational processes in the presentation of us
an them. Discourse & Society, 12(3): 313-346.
Ottosen, R. (2005). The Norwegian Media Image of the War in Afghanistan: Peacekeeping or Aggression? Nordicom Review, 26(1): 95-109.
Patrick, B.A. & Thrall, A.T. (2007). Beyond hegemony: classical propaganda theory and presidential
communication strategy after the invasion of Iraq. Mass Communication & Society, 10(1): 95-118.
Peeren, Y.; Biltereyst, D. & van Gompel, R. (1999). Buitenlands en internationaal nieuws: onderzoeksrapport. Gent: s.n.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 62
Perse, E.; Signorielli, N.; Courtright, J.; Samter, W.; Caplan, S.; Lambe, J.; Cai, X. (2002). Public
perceptions of media functions at the beginning of the war on terrorism. In B.S. Greenberg. (Ed.) Communication and terrorism: public and media responses to 9/11 (pp. 39-53). Cresskill
(N.J.): Hampton press.
Phillips, L. (2007). Doing discourse analysis. A brief introduction in the field. In N. Carpentier ; P.
Pruulmann-Vengerfeldt & K. Nordenstreng (Eds.) (2007), Media technologies and democracy in an
enlarged Europe : the intellectual work of the 2007 European media and communication doctoral
summer school (pp. 285-295). Tartu: Tartu university press.
Proffitt, J.M. (2007). Challenges to democratic discourse: media concentration and the marginalization
of dissent. The Review of Education, Pedagogy and Cultural Studies, 29(1): 65-84.
Reese, S.D. (2007). The Framing Project: A Bridging Model for Media Research Revisited.
Journal of Communication, 57(1): 148-154.
Richardson, J.E. (2004). (Mis)Representing Islam: The racism and rhetoric of Britisch broadsheet
newspapers. Amsterdam: John Benjamins Publishing Company.
Richardson, J.E. (2007). Analysing newspapers: an approach from critical discourse analysis. New
York (N.Y.): Palgrave Macmillan.
Robinson, P. (2005). The CNN effect revisited. Critical Studies in Media Communication, 22(4): 344-
349.
Robinson, P. ; Brown,P. ; Goddard, P. & Parry, K. (2005). War and media. Media, Culture & Society, 27 (6) : 951-959.
Rojecki, A. (2008). Rhetorical alchemy: American Exceptionalism and the war on terror. Political Communication: 25(1): 67-88.
Rushing, J. & Elder, S. (2007). Mission Al Jazeera: build a bridge, seek the truth, change the World. New York: Palgrave Macmillan.
Ryan, M. (2004). Framing the war against terrorism: US newspaper editorials and military action in
Afghanistan. Gazette: The Interantional Journal For Communication Studies, 66(5): 363-382.
Said, E.W. (1978). Orientalism: western conceptions of the orient. Londen: Penguin Books.
Schechter, D. (2003). Media wars: news at a time of terror. Lanham (Md.): Rowman and Littlefield.
Seeger, M.W.; Vennette, S.; Ulmer, R.R. & Sellnow, T.L. (2002). Media use, information seeking, and reported needs in post crisis contexts. In B.S. Greenberg. (Ed.) Communication and terrorism: public
and media responses to 9/11 (pp. 53-63). Cresskill (N.J.): Hampton press.
Simon, A.F. & Jerrit, J. (2007). Toward a theory relating political discourse, media and public opinion. Journal of Communication, 57(2): 254-271.
Simon, J. (2008). Choosing or wars, transforming governance: cancer, crime and terror. In L. Amoore & M. De Goede (Eds.) Risk and the war on terror (pp.79-96). New York (N.Y.): Routledge.
Stabile, A.S. & Kumar,D. (2005). Unveiling imperialism: media, gender and the war on Afghanistan.
Media, Culture & Society: 27(5): 765-782.
De mediaoorlog tegen terrorisme 2010-2011 63
Stempel, G.H. & Hangrove, T. (2002). Media sources of information and attitudes about terrorism.In
B.S. Greenberg. (Ed.) Communication and terrorism: public and media responses to 9/11 (pp. 17-26).
Cresskill (N.J.): Hampton press.
Step, M.M.; Finucane, M.O. & Horvath, C.O. (2002). In B.S. Greenberg. (Ed.) Communication and
terrorism: public and media responses to 9/11 (pp. 261-273). Cresskill (N.J.): Hampton press.
Stepinska, A. (2009). 9/11 and the transformation of globalized media events. In N. Couldry; A. Hepp
& F. Krotz (Eds.), Media events in a global age (pp. 203-216). New York (N.Y.): Routledge.
Uscinski, J. E. (2009). When does the public‟s issue agenda affect thet media‟s issue agenda (and vice-
versa)? Developing a framework for media-public influence. Social Science Quarterly, 90(4) : 796-
815.
Van Dijk, T. A. (2001). Critical discourse analysis. In D. Schiffrin (Ed.), The handbook of discourse
analysis (pp. 353-365). Madden (Mass.): Blackwell.
Van Dijk, T.A. (2009). News, discourse, and ideology. In K. Wahl-Jorgensen & T. Hanitzsch (Eds.),
The handbook of journalism studies (pp 191-203). New York (N.Y.) : Routledge.
Wodak, R. (2001). What CDA is about – a summary of its history, important concepts and its
developments. In R. Wodak & Meyer, M. (Eds.), Methods of critical discourse analysis. Londen :
Sage.
Wolf, A.S.; Swanson, J. & Wrona, S. (2008). What the American people deserve from American
journalism during wartime: a first amendment view abetted by semiotic analysis. Journalism Studies,
9(1) : 38-56.
Zarefsky, D. (2004). Presidential rhetoric and the power of definition. Presidential Studies Quarterly,
34(3): 607-619.
Top Related