EEN LEVEN LANG KUNST

136
TEKST: KURT VAN ES FOTOGRAFIE: DOLPH KESSLER EEN LEVEN LANG KUNST ROSA SPIER HUIS: UNIEKE WOONGEMEENSCHAP VAN OUDERE KUNSTENAARS

description

Het Rosa Spier Huis is bekend in Nederland en zelfs ver buiten de landsgrenzen, als huis waar oudere kunstenaars wonen, werken en zorg kunnen ontvangen. Het initiatief voor de bouw van het huis is genomen door Rosa Spier (harpiste) en haar vriendin Henriëtte Polak-Schwartz (kunstverzamelaar), midden jaren ‘60. Kort na het overlijden van Rosa Spier is het Huis in 1969 door de toenmalige minister Marga Klompé geopend.

Transcript of EEN LEVEN LANG KUNST

Page 1: EEN LEVEN LANG KUNST

TEKST: KURT VAN ES FOTOGRAFIE: DOLPH KESSLER

EEN LEVEN LANG KUNST

ROSA SPIER HUIS: UNIEKE WOONGEMEENSCHAP VAN OUDERE KUNSTENAARS

Page 2: EEN LEVEN LANG KUNST
Page 3: EEN LEVEN LANG KUNST

Tekst: Kurt van Es Fotografie: Dolph Kessler

EEN LEVENLANG KUNST

ROSA SPIER HUIS: UNIEKE WOONGEMEENSCHAPVAN OUDERE KUNSTENAARS

Page 4: EEN LEVEN LANG KUNST
Page 5: EEN LEVEN LANG KUNST

Voorwoord

Bouwen aan een ideaal

“Een Pauwhof waar je kan blijven”

Henriëtte Polak-Schwarz

Iedereen kende Rosa Spier

Wonen in een zee van licht

Sleutelen aan het gebouw

De tuin van Mien Ruys

Roerselen van ‘een paradijs’

Een roerig begin

Van vetes naar vrede

Beroemd en gedreven

Werelds en ‘op sjiek’

Zorgen over verzorgen

Geldkraan

Juliana op verjaardagsfeestje

De bewoners van nu

Muziek zet de toon

Bedrijvig en bijzonder

“Een beeldhouwer is nooit klaar”

Muziek, mystiek en poëzie

Zingend naar speksteen

Kleurrijk leven met zwart-wit

Muziek uit Sierra Leone

Problemen oplossen

Leven met taal

Schrijven in eigen werkkamer

“Weven, dàt wilde ik leren”

Iedereen aan de balie gehad

Altijd en overal kunst

Exposities met een verhaal

Prikkelen

Concerten voor kritisch publiek

Oor voor jong talent

Theatertop blijft komen

Een complete bibliotheek

Beeldend werk in zitje A

Een eigen atelier

De toekomst van het Rosa Spier Huis

Een nieuw huis

“Monument bewaren”

Zorg met aandacht

Uitzicht

Kunstenaars over het Rosa Spier Huis

Auteurs

Colofon

5

8

11

12

15

19

22

31

32

33

39

40

42

45

49

52

62

66

69

70

73

74

77

78

81

82

86

90

94

97

98

101

110

117

118

119

121

127

130

131

132

Page 6: EEN LEVEN LANG KUNST

4

J.G. Snoeijerbosch (1891 – 1975)

Page 7: EEN LEVEN LANG KUNST

5

Voorwoord

Het Rosa Spier Huis is bekend in Nederland en zelfs ver

buiten de landsgrenzen, als huis waar oudere kunstenaars

wonen, werken en zorg kunnen ontvangen. Het initiatief

voor de bouw van het huis is genomen door Rosa Spier

(harpiste) en haar vriendin Henriëtte Polak-Schwartz

(kunstverzamelaar), midden jaren ‘60. Kort na het overlijden

van Rosa Spier is het Huis in 1969 door de toenmalige

minister Marga Klompé geopend.

Meer dan 40 jaar na de opening van het Rosa Spier Huis,

is er nog steeds veel belangstelling onder kunstenaars voor

het huis. Deze belangstelling geldt niet alleen het wonen en

werken in de laatste fase van het leven, de belangstelling

is er ook onder jonge kunstenaars om in het Rosa Spier

Huis op te treden of te exposeren. Het huis is nog steeds

een ontmoetingsplaats voor kunstenaars, het heeft in de

loop van de jaren een kunstverzameling opgebouwd en

organiseert vele muziekuitvoeringen, theatervoorstellingen

en tentoonstellingen, waardoor het huis een eigen culturele

waarde in Nederland vertegenwoordigt.

Het Rosa Spier Huis heeft dus niets van haar oorspronkelijke

functie verloren. Maar tijden veranderen en ook de wensen

en eisen die gesteld worden aan de woon- en werkruimten.

Het Rosa Spier Huis zal het concept dat door Rosa Spier en

Henriëtte Polak in de jaren ’60 is ontwikkeld, behouden

maar het gebouw vernieuwen. Dit boek geeft een beeld

van de afgelopen veertig jaar en is een afsluiting van deze

periode.

Ook al zijn veel bewoners van het Rosa Spier Huis nog

actief met hun werk bezig, zij hebben inmiddels veelal

een hoge leeftijd bereikt. Afscheid moeten nemen van een

medebewoner komt dan ook regelmatig voor.

Dat betekent helaas dat een aantal bewoners van het Rosa

Spier Huis die worden genoemd of op een foto te zien zijn,

bij de publicatie van dit boek reeds zijn overleden.

Het uitbrengen van dit boek is een initiatief van een van de

bewoners van het huis: mevrouw Lideke Heuwekemeijer. Zij

heeft de contacten gelegd, verschillende personen benaderd

en de ideeën ervoor aangedragen.

Het boek is geschreven door Kurt van Es.

Kurt van Es heeft onderzoek gedaan in de archieven van

het huis, vele bewoners geïnterviewd, met medewerkers

en directie gesproken en activiteiten in het huis bezocht.

Hij is journalist en schrijver en won in 2004 de prijs voor

de Dagbladjournalistiek voor zijn publicaties in Het Parool.

Hij is al enige jaren aan het Rosa Spier Huis verbonden als

vrijwilliger: hij leest een groep bewoners wekelijks voor.

De foto’s zijn gemaakt door Dolph Kessler. Met een serie uit

het boek ‘Art Fairs’ heeft hij in 2009 de eerste prijs behaald

bij de Zilveren Camera in het onderdeel Kunst en Cultuur.

Hij heeft vele uren in huis doorgebracht om een groot

aantal foto’s te maken die de sfeer van het huis zo treffend

weergeven. Hij is aan het Rosa Spier Huis verbonden omdat

zijn moeder sinds enige jaren in het huis woont.

Betty Wassenaar

Directeur

Page 8: EEN LEVEN LANG KUNST

6

Page 9: EEN LEVEN LANG KUNST

7

Page 10: EEN LEVEN LANG KUNST

8

Bouwen aan een ideaal “Een Pauwhof waar je kan blijven” Het begon aan een ronde tafel in Wassenaar. Verscholen

achter rododendrons, beuken en eiken, een stukje van

de Rijksstraatweg af, voorbij de portierswoning aan

de oprijlaan, lag daar aan een uitgestrekt grasveld een

imposante en tegelijk ook vriendelijke villa. De Pauwhof.

Vanaf de zomer van 1940 was dit witte gebouw een tijdelijk

onderkomen voor talloze beeldend kunstenaars, dichters,

schrijvers en wetenschappers. Ze konden er een paar weken

of zelfs langer uitblazen, inspiratie op doen of een werkstuk

afmaken (*1). “Je hoefde niet af te wassen of je bed op te

maken. Alles was er geregeld,” herinnert muzieklerares en

schrijfster Cootje van Oven, nu twintig jaar bewoonster van

het Rosa Spier Huis in Laren, zich nog goed. “Je had een

kamer, at er samen en ontmoette elkaar ook in een van de

gemeenschappelijke ruimtes, zoals de bibliotheek.”

In die bibliotheek, waar de dichters Martinus Nijhoff,

Adriaan Roland Holst, Ida Gerhardt en tientallen andere

prominenten uit de kunst-, muziek- en theaterwereld

hebben gezeten om even bij te tanken, zat op

zondagmiddag 6 januari 1963 rond een van de tafels een

klein gezelschap. De Nederlandse harpiste Rosa Spier was

er in gesprek met een paar andere gasten van de Pauwhof:

de Haagse schilderes Ina Hooft, ook wel ‘de Haagse

Joffer’ genoemd (als variant op de schildersgroepering

‘de Amsterdamse Joffers’) en beeldend kunstenaar Harm

Henrick Kamerlingh-Onnes met zijn vrouw. Ze waren blij

weer in De Pauwhof te zijn. “Heerlijk, zes weken geen

huishouden te hoeven doen,” zei Ina Hooft. “Ja, dat is wel

zo,” reageerde Rosa Spier. “Maar spoedig zullen die zes

weken voor mij niet lang genoeg meer zijn.”

Zij legde uit wat ze op haar leeftijd – ze was 71-jaar –

na een bewogen bestaan als steeds bezwaarlijker ging

ervaren. Elke keer moest ze met veel moeite haar harp

versjouwen naar de laadbak van haar auto. Als ze van een

concert thuis kwam, moest ze niet alleen die harp weer

heel de auto uit zien te krijgen, maar vond ze een leeg

huis, de kachel uit, geen mens om mee te praten over wat

ze die dag allemaal had meegemaakt, de winkels dicht en

niemand die het eten voor haar had klaargemaakt. “Wat

ik nodig heb,” riep ze uit aan de ronde tafel in Wassenaar,

“is een Pauwhof waar je kan blijven.” De hartenkreet

van Rosa Spier raakte een diep verlangen bij de overige

gasten – vaak al op leeftijd – en kreeg luide bijval aan de

andere tafels in de bibliotheek. Volgens de overlevering

werden haar woorden zelfs met gejuich ontvangen.

“Ja, dát gaan we doen,” klonk het in De Pauwhof. En

ze deden het. Anderhalve maand later, op 22 februari

1963, werd de Rosa Spier Stichting opgericht. Rosa Spier

(1891-1967) zou het zelf niet meer meemaken, maar op

10 oktober 1969 was het toch echt zo ver. Ruim zes jaar

nadat de harpiste aan de ronde tafel in Wassenaar haar

grote wens had gelanceerd, opende minister van cultuur,

recreatie en maatschappelijk werk Marga Klompé in het

kunstenaarsdorp Laren het Rosa Spier Huis: een thuis voor

oudere kunstenaars, musici en wetenschappers, met meer

dan drie keer zoveel woonruimte als het Wassenaarse

voorbeeld. De 65 eerste bewoners, onder wie menig vaste

gast van De Pauwhof, zoals Rosa Spiers vriendin Ina Hooft

en schrijfster/historica Annie Romein-Verschoor, konden

hier blijven wonen, hun werk doen en elkaar inspireren,

zonder zich op hun leeftijd nog druk te hoeven maken

over huishoudelijke zaken en verzorging. Alles ten dienste

van hun behoefte aan een leven lang kunst.

Page 11: EEN LEVEN LANG KUNST

9Begin jaren ’90

Page 12: EEN LEVEN LANG KUNST

10

Begin jaren ’70

Page 13: EEN LEVEN LANG KUNST

11

Henriëtte Polak-Schwarz

Dat er nu meer dan veertig jaar een Rosa Spier Huis staat in

Laren, is niet alleen te danken aan Rosa Spier zelf. Zij had

op het goede moment de goede vrienden, die haar idee zo

de moeite waard vonden, dat ze ervoor hebben gezorgd dat

het werkelijkheid werd. Vooral Henriëtte Polak-Schwarz

(1883-1974), dochter van de fabrikant Levi Schwarz,

ontpopte zich tot een belangrijke motor toen ze hoorde

over het plan voor een soort permanente Pauwhof. Haar

man, de rechtsgeleerde en filosoof Leo Polak, was in de

Tweede Wereldoorlog omgekomen in het concentratiekamp

Sachsenhausen. Ook een dochter, haar moeder en een

zuster met haar echtgenoot en hun vier kinderen stierven

in Duitse vernietigingskampen. Ondanks deze enorme

persoonlijke tragedie hield Henriëtte Polak-Schwarz vast

aan de idealistische opvattingen die ze zich in haar jonge

jaren had eigen gemaakt. Geïnspireerd door Herman Gorter,

Henriëtte Roland-Holst, Ferdinand Domela Nieuwenhuis

en andere voorlieden van het vooruitgangsoptimisme uit

de tijd van haar jeugd, bleef ze daar in geloven en dat deed

ze met een vrijwel onuitputtelijke energie.

Ze was charmant, flamboyant, dominant en gedreven.

Ze organiseerde kamerconcerten, lezingen en

discussieavonden. Ze voelde zich ondanks haar financiële

welstand vooral thuis in sociaaldemocratische kringen

en gaf vrijmoedig blijk van een radicale visie op de

samenleving. Ze hielp kunstenaars en musici zich te

ontwikkelen. Ze maakte zich vanaf eind jaren veertig sterk

voor de zorg van buitenkerkelijke bejaarden. Ze wordt ‘de

moeder van het Humanistisch Verbond’ genoemd, omdat ze

jarenlang onophoudelijk bezig is geweest, ook financieel,

om dit verbond groot te maken.

Een betere mecenas dan deze inspirerende en kunstzinnige

vrouw, had Rosa Spier niet kunnen vinden om de

Wassenaarse droom tot leven te brengen. Zij stopte er

niet alleen haar energie in, maar ook een deel van het

benodigde geld om in Laren de grond aan te kopen en de

bouw te financieren. Het was ook Henriëtte Polak-Schwarz

die voorstelde deze nieuwe uitwijkhaven voor oudere

kunstenaars en wetenschappers de naam van Rosa Spier

te geven. “De schone kunsten hebben steeds haar grote

liefde gehad,” schreef haar neef Johan Polak in 1991 over

haar. “Wat kon zij beter doen dan door haar inspanningen

het Rosa Spier Huis, toevluchtsoord voor bejaarde

intellectuelen en kunstenaars – van wie zovelen haar

naaste vrienden waren – mede mogelijk te maken?”

In de grote centrale hal van het huis, links van de rode

toegangsdeur tot de concertzaal, hangt aan de muur een

schitterend portret van deze belangrijke vriendin van

Rosa Spier. Wie dit schilderij bekijkt, begrijpt meteen

haar inzet, overredingskracht en stijl. Het is geschilderd

door Joop Sjollema (1900-1990), die eerder een portret

van haar had gemaakt. Tijdens de poseersessies had hij

haar erop gewezen, dat sinds de opkomst van de moderne

Cobrakunststroming, de aandacht voor de figuratieve

kunst in Nederland dreigde te verdwijnen. Prompt richtte

Henriëtte Polak-Schwarz een stichting op om werken te

verzamelen van juist deze traditie in de modern-klassieke

schilder- en beeldhouwkunst. In 1975, een jaar na haar

dood, ging in haar geboorteplaats Zutphen, aan de

Zaadmarkt in de historische binnenstad, de deur open van

een museum dat nog altijd haar naam draagt en waar die

collectie is te zien.

Page 14: EEN LEVEN LANG KUNST

12

Vier jaar later kwam haar door Sjollema geschilderde

portret naar het Rosa Spier Huis. Een geschenk van de

bewoners ter gelegenheid van het tienjarig bestaan. Het

doek is een permanente herinnering aan de grondleggers

van dit kunstenaarsverblijf, net als het door G.J.

Snoeijerbosch gemaakte schilderij van Rosa Spier aan

de andere kant van de hal, achter de trap en vlakbij

haar harp en haar stoeltje met geborduurde zitting. Een

positie waaraan niet zomaar kan worden getornd. Eén

keer, begin 1992, is het gebeurd dat, vanwege één van

de vele exposities die in de hal worden georganiseerd,

de statige Henriëtte Polak-Schwarz even ergens anders

werd gehangen. De notulen van de vergadering van

het stichtingsbestuur op 21 februari van dat jaar zijn

zonneklaar over deze misstap: “Het bestuur is unaniem van

mening dat dit niet mag.” Dus kijkt ze onaantastbaar vanaf

haar vaste plaats bij de concertzaal de hal in. Samen met de

door Pépé Grégoire in brons gegoten kop van Rosa Spier,

die vlak naast haar op een hoge sokkel staat, wakend over

haar ideaal.

“Iedereen kende Rosa Spier”

In dezelfde hal, aan de wand bij de trap, hangen foto’s uit

markante episoden uit het leven van de vrouw aan wie het

Rosa Spier Huis zijn naam en zijn ontstaan te danken heeft.

Net als bij de invloedrijke vriendin die haar hielp haar

Pauwhofdroom te verwezenlijken, is dat een bewogen

leven geweest, met grote successen en – vooral als gevolg

van het Duitse naziregime – grote tegenslagen. “Ze was

een zeer gedreven vrouw,” zegt Edward Witsenburg,

de huidige nestor van de Nederlandse harpisten, in een

documentaire over Rosa Spiers loopbaan (*2). Witsenburg,

die les van haar heeft gehad, noemt haar ‘een paus op het

gebied van haar instrument’. “Iedereen kende haar naam,

ook de bakker op de hoek.”

Als jeugdige leerling van het Koninklijk Conservatorium

in haar geboorteplaats Den Haag bleek Rosa Spier

buitengewoon talent te hebben voor de harp. Al op

dertienjarige leeftijd, in 1904, mocht ze het podium op

voor een uitvoering. Het was het begin van een roemrijke

carrière. Een jaar later werd ze tweede harpiste bij het

Residentie Orkest. Op haar negentiende voltooide ze haar

muziekstudie aan het conservatorium. Daarna kreeg ze

een paar jaar ’s zomers les van Otto Müller, soloharpist bij

de Berliner Philharmoniker. In de zomermaanden trad hij

regelmatig op in het Scheveningse Kurhaus en dan maakte

hij speciaal voor haar tijd vrij. Ze speelde bij de Arnhemse

Orkest Vereniging en het Utrechts Orkest voordat ze op

haar 23ste eerste harpiste werd bij het Haagse orkest waar

ze als tiener al erkenning had gekregen. Twee jaar daarvoor

was ze docente geworden aan het Haagse conservatorium

waar ze zelf les had gehad. Op 32-jarige leeftijd verliet

ze het Residentie Orkest om zich toe te leggen op

kamermuziek. Zij richtte het Hollands Instrumentaal

Kwintet op.

Wie het over ‘harp’ had in die tijd had het als vanzelf over

Rosa Spier. De ultieme erkenning voor die positie kreeg

ze toen ze als soloharpiste toetrad tot het Amsterdams

Concertgebouworkest, onder leiding van de beroemde

dirigent Willem Mengelberg. Het is dan 1932, ze is net de

veertig gepasseerd. Piet Heuwekemeijer, die twee jaar na

haar als violist bij het orkest kwam en daar later, tot 1967,

directeur werd, was diep onder de indruk van haar spel en

haar persoonlijkheid. “Wat Mengelberg voor het niveau

van het orkest heeft betekend, dat heeft Rosa Spier voor

het niveau van het harpspel in Nederland betekend.” (*2).

Page 15: EEN LEVEN LANG KUNST

13Entree vanaf de straat

Page 16: EEN LEVEN LANG KUNST

14

Ruby Hartgring

Page 17: EEN LEVEN LANG KUNST

15

Heuwekemeijer kon in zijn concerttijd niet vermoeden

dat hij later met zijn vrouw Lideke, tot aan zijn overlijden

op zijn 93ste in 2008, tot volle tevredenheid in het Rosa

Spier Huis zou komen te wonen. “Beter konden we het

niet hebben, men laat je hier in je waarde,” zei hij tegen

een filmploeg, die in 2000 in het Rosa Spier Huis opnamen

maakte voor de Japanse tv (*3). “Je kunt hier praten met

gelijkgestemde mensen, die expert zijn op gebieden die jij

niet kent. Dat is inspirerend.”

De Duitse bezetting van Nederland confronteerde Rosa

Spier steeds heftiger met de terreur van de nazi’s. Ze mocht

als joodse niet meer spelen in het Concertgebouworkest,

werd verraden toen ze moest onderduiken en werd

uiteindelijk via kamp Westerbork op transport gezet

naar het concentratiekamp Theresienstadt. In februari

1945 keerde het noodlot zich voor haar. Ze werd als één

van een groep van twaalfhonderd joden ‘uitgekocht’

door invloedrijke mensen in Zwitserland. Tegen het

einde van de oorlog kwam zo’n onverwachte vrijlating

voor als de Duitsers daarmee tekorten aan bijvoorbeeld

medicijnen konden verhelpen of als nazi-autoriteiten,

met de onafwendbare ineenstorting van het eigen regime

voor ogen, probeerden zichzelf in een goed daglicht

te brengen bij de latere overwinnaars. Zo blijkt uit de

geschiedschrijving van historicus Loe de Jong.

Eenmaal in Zwitserland kreeg Rosa Spier voor het eerst na

tweeëneenhalf jaar weer een harp in handen. “Ik leef als

in een droom,” schreef ze aan vrienden. En: “Met tranen

en tranen heb ik alle vuil en ellende weggespoeld van al

die jaren.” Bij haar terugkeer in Nederland stond ze zonder

een cent op zak op het Centraal Station in Amsterdam en

moest ze van een voorbijganger geld lenen om vrienden

te bellen dat ze er weer was. Ze keerde niet terug naar

het Concertgebouworkest, maar werd met haar harp de

koningin van het Radio Philharmonisch Orkest.

Na de oorlog had ze aanvankelijk niet veel geduld meer

om les te geven, maar gaandeweg pakte ze die draad weer

op, gedreven door haar liefde voor het instrument. Ze

gaf les aan de conservatoria van Amsterdam, Den Haag

en Rotterdam en aan het Amsterdams Muzieklyceum.

Witsenburg hierover in de documentaire: “Ze kon zeer

streng zijn, maar dat deed ze bewust. Ze wilde dat je

de snaar tot in zijn ziel pakte.” De inmiddels overleden

harpiste Toos Stotijn-Heuwekemeijer zegt in een interview

over haar lerares: “Als Rosa Spier ging spelen, dan gebeurde

er iets.” Rosa Spier bleef concerten geven, maar dat viel

haar steeds zwaarder. De behoefte aan een Rosa Spier Huis,

‘een Pauwhof waar je kan blijven’, om van alle ballast

naast het spelen af te zijn, werd steeds groter. Ze heeft er

extra energie in gestopt om dat van de grond te krijgen,

maar voor haar zelf kwam de droom te laat uit.

Wonen in een zee van licht

Wie door het Rosa Spier Huis loopt, ziet vrijwel overal

een zee van licht binnenvallen. Een feest voor de schilders

voor wie licht zo’n wezenlijk element is, maar ook voor

andere bewoners of bezoekers. Het geeft je permanent

het idee dat je een beetje buiten bent. Je voelt je min of

meer een wandelaar, die al snel heel veel meters maakt

door het uitgestrekte pand. De ontwerpers, de architecten

P. Goldschmidt en F. Verbruggen, hebben gekozen voor

een opzet met paviljoens, die als langgerekte bungalows

met elkaar verbonden zijn via het hoofdgebouw, dat op

zijn beurt in open verbinding staat met de centrale hal.

Je moet soms een flink stuk lopen om thuis of op bezoek

Page 18: EEN LEVEN LANG KUNST

16

te komen. Tegelijk heb je daarmee het idee dat je door

een straat loopt, maar dan wel een met hier en daar een

zitje, een ontmoetingsruimte of leeshoek. Overal hangen

schilderijen en staan andere kunstwerken, tot vlak naast de

deuren waarachter de bewoners hun woning hebben. Dit

idee van een soort binnenstraat is in de architectuur van de

jaren zestig ook in grotere gebouwen toegepast, maar hier

geeft het iets extra’s door de combinatie met het licht en de

overwegende laagbouw.

Het Rosa Spier Huis is een typisch voorbeeld van

Forumarchitectuur uit de tweede helft van de jaren

zestig. Deze stroming wilde af van het onpersoonlijke

functionalisme en wilde kleinere eenheden verbinden in

een ogenschijnlijke paradox van wat werd aangeduid als

‘labyrintische helderheid’. Het huis ademt in deze opzet het

karakter van een overzichtelijke woongemeenschap, waarin

je tegelijk kan dwalen. Door alle licht en openheid is het

bovendien op een natuurlijke manier verbonden met de

lommerrijke omgeving aan de westelijke rand van Laren.

Het huis dat minister Klompé destijds in haar

openingstoespraak een ‘veelbelovend en weloverwogen

experiment’ noemde, bestond uit een hoofdgebouw en

zes paviljoens. Eén van de paviljoens was uitsluitend

bestemd voor personeel en voor eventuele logeergasten

van bewoners. Van de overige vijf paviljoens was er

één gereserveerd voor musici. Die maatstaf wordt

tegenwoordig niet meer zo strikt gehanteerd, al is het

onlangs voorgekomen dat iemand bij het vrijkomen van

een woning bij de directie bezorgd bepleitte, dat er nu

toch werkelijk een altviool bij moest komen. Bewoners

van het huis vinden elkaar rond hun gemeenschappelijke

kunstbeoefening, maar tot hinderlijke groepsvorming

leidt dat doorgaans niet. De schilder luistert graag naar

een muziekvoorstelling in de prachtige concertzaal, die

plaats biedt aan honderdtwintig mensen. De musicus is

geïnteresseerd in de schilderkunst van zijn medebewoners

en beiden kunnen geboeid zijn door de verhalen van de

acteur en de schrijver in hun midden, of door de uitleg

van de wetenschapper. Die wetenschappers in het Rosa

Spier Huis zijn in de loop van de tijd trouwens steeds meer

uitverkozen op werk dat ligt op het gebied van de kunst.

“Bewoners kunnen wel heel kritisch zijn op het werk

van de ander,” herinnert technisch medewerker John

Klaver zich uit de bijna vijfendertig jaar die hij er heeft

gewerkt. “Die harde duidelijkheid was ik niet gewend,

maar het heeft zijn charme heb ik gemerkt en ze kunnen

die eerlijkheid meestal goed van elkaar hebben.” Waar

mensen langer bij elkaar zijn, is het onvermijdelijk dat

je niet alleen inspirerende ontmoetingen hebt, maar

ook onhebbelijkheden en scherpe kanten van de ander

tegenkomt, of ontdekt dat je het grondig met elkaar

oneens bent. Ook in het Rosa Spier Huis en ook over de

gang van zaken daar. Maar je kan er evengoed zoveel

als je wilt je eigen gang gaan en geheel naar eigen keuze

plukken uit het grote aanbod van concerten, lezingen,

voorstellingen, cursussen, exposities, de bibliotheek,

gezamenlijke maaltijden en gezellige bijeenkomsten. Rond

half elf treft menigeen de ander even in de hal voor een

kop koffie of thee.

Page 19: EEN LEVEN LANG KUNST

17Louis Tiessen

Page 20: EEN LEVEN LANG KUNST

18

Page 21: EEN LEVEN LANG KUNST

19

Sleutelen aan het gebouw

De woningen zijn volgens de huidige maatstaven niet

groot, maar waren aanvankelijk nog kleiner. Het

formaat werd bij de bouw bepaald door de beperkingen

van de woningwet voor bejaardenhuizen: voor de

eenpersoonskamers een kleine 13,5 vierkante meter,

verdeeld over een kamer en een aangrenzende ruimte

waarin douche, toilet, garderobe, kitchenette en koelkast

een plaats kregen. Bij latere verbouwingen zijn kamers

doorgebroken en in nieuwe eenheden samengevoegd.

Ruim zijn ze niet geworden en de gehorigheid is niet

verdwenen, maar bewoners weten van hun doorgaans

kleine tweekamerappartement toch meestal een prettig

thuis te maken.

Alle woningen profiteren daarbij van de opzet om het

licht van buiten zoveel mogelijk binnen te laten komen;

met beneden een tuin en boven vaak een balkon. Wie

samenwoont heeft uiteraard meer vierkante meters ter

beschikking en daarnaast zijn er in de meeste paviljoens

ateliers, muziekstudio’s en werkkamers beschikbaar,

later nog in aantal uitgebreid, die de actieve bewoners

extra armslag geven voor hun beeldhouwen, schilderen,

piano- of vioolspelen, schrijven of andere creatieve

werkzaamheden.

De bouw van het Rosa Spier Huis, onder

verantwoordelijkheid van de Humanistische Bouwstichting

Bejaardenhuisvesting, die ruim twee jaar in beslag nam,

kostte rond de 3,5 miljoen gulden. Zo’n 2,3 miljoen

daarvan werd gefinancierd via regelingen van het Rijk. Het

overige geld werd bijeengebracht door particulieren zoals

Henriëtte Polak-Schwarz, door het Prins Bernhard Fonds

en de Anna Stibbe Stichting, genoemd naar de componiste

Anna Stibbe. Zij had in haar testament geld nagelaten voor

een fonds om een huis voor oudere pianisten te bouwen en

dat plan kon worden ingepast in het Rosa Spier Huis. Op

de laatste decemberdag van 1998, bijna twintig jaar na de

opening, is het eigendom van het Rosa Spier Huis officieel

overgedragen aan de Rosa Spier Stichting.

Tussentijds, in 1991/’92, heeft het huis een ingrijpende

renovatie ondergaan, die onder meer leidde tot een forse

uitbreiding van de ziekenopvang. Het is niet verwonderlijk

dat een huis voor oudere bewoners, die daar in principe

kunnen blijven, in de praktijk de behoefte aan extra zorg

met zich meebrengt. Het centrale hoofdgebouw, dat als

enig deel van de bebouwing al een etage had, kreeg er een

woonlaag bij. De appartementen werden gemoderniseerd

en de trots van het Rosa Spier Huis, de prachtige concert-

en theaterzaal, kreeg een grondige opknapbeurt. Voor de

bewoners was het een hele beproeving om zo lang in de

verbouwing te zitten, maar na twintig jaar was het huis te

zeer verouderd om het ongemoeid te laten. De kosten voor

de renovatie, meer dan het dubbele van de nieuwbouw

indertijd, moesten voor een deel uit particuliere fondsen

worden gefinancierd. Het paste helemaal in de traditie van

het Rosa Spier Huis een grote kunstveiling te organiseren

om extra geld bij elkaar te sprokkelen. Veilinghuis Glerum

werkte belangeloos mee en tientallen kunstenaar stelden –

belangeloos of voor een bescheiden deel van de opbrengst

– zo’n tweehonderd werken beschikbaar, onder wie Karel

Appel, Herman Gordijn, Klaas Gubbels, Ina Hooft, Kees

Verweij, Pépé Grégoire, Lucebert, Rob Scholte en Frank

Lodeizen. Na aftrek van alle kosten brachten ze op 29

september 1991 bijna 160.000 gulden bijeen. Alleen al de

renovatie van de concertzaal kostte bijna een ton meer,

maar met de veiling toonde de Nederlandse kunstwereld

duidelijk zijn betrokkenheid bij het huis.

Page 22: EEN LEVEN LANG KUNST

20

De jaarlijkse plantenverkoop

Page 23: EEN LEVEN LANG KUNST

21

Page 24: EEN LEVEN LANG KUNST

22

“De verbouwing was veel meer nodig dan men zich hier

realiseerde,” verklaarde bestuurslid Brikkenaar Van Dijk in

het voorjaar van 1992 in een interview met de Volkskrant.

“De individuele woonwerkruimten voldeden in geen enkel

opzicht meer aan de eisen des tijds. Ze waren te klein en te

gehorig en de gemeenschappelijke ruimten schreeuwden

om een facelift.” Bijna twintig jaar later staat het Rosa

Spier Huis, met inmiddels plaats voor 73 bewoners, voor

eenzelfde uitdaging. Nieuwe regels en voorschriften van

de overheid en veranderde omstandigheden, zoals de

verdergaande vergrijzing binnen het huis, vragen dusdanig

ingrijpende aanpassingen dat de leiding kiest voor een

nieuw Rosa Spier Huis. Plannen daarvoor zijn uitgewerkt,

maar stuiten binnen en buiten het huis op verzet. Meer

hierover is te lezen in hoofdstuk 5. Bij sommigen speelt in

hun weerstand mee, dat met nieuwbouw niet alleen het

gebouw maar ook de bijzondere tuin zal verdwijnen.

De tuin van Mien Ruys

Wat Rosa Spier was voor de harp, was Mien Ruys voor

de tuin. Niet alleen landelijk maar ook internationaal was

deze tuinarchitect, in 1999 op 94-jarige leeftijd overleden,

bekend om haar ontwerpen. De Stichting Tuinen Mien

Ruys houdt in haar geboorteplaats Dedemsvaart op een

groot terrein haar proeftuinen bij, als een monument

van haar tuinkunst. “Met veel belangstelling heb ik de

tekeningen van de Rosa Spier Stichting bekeken,” schreef

ze op 28 juli 1967 aan de architecten Verbruggen en

Goldschmidt, die haar gevraagd hadden de tuin van het

nieuwe kunstenaarshuis te ontwerpen. “Het lijkt me een

boeiende opgave hierbij de omgeving te verzorgen en ik zal

dan ook graag hieraan mijn volle aandacht geven.”

Mien Ruys kreeg in Nederland de bijnaam ‘Bielzen

Mien’ omdat zij de voortrekker was van het gebruik van

spoorbielzen in tuinen, wat vooral in de jaren zeventig

bijzonder populair was. Ze werkte graag met rechte

vormen: rechthoeken, vierkanten en heldere lijnen. Zo

heeft ze ook de tuin van het Rosa Spier Huis vormgegeven.

Hans Veldhoen heeft jaren met haar gewerkt. Bij een

toelichting op de oorspronkelijke tekeningen laat hij zien

hoe ze zich heeft laten leiden door drie grondbeginselen:

“Hoe pas ik me aan bij de omgeving? Wat is het karakter

van het gebouw? En hoe willen ze het terrein gebruiken?

Ze wist dat er nog actieve kunstenaars in het huis zouden

komen wonen en daar heeft ze rekening mee gehouden.”

Op de oorspronkelijk tekeningen is te zien hoe ze speelt

met de ruimte, hier en daar wat schuift met groepen

bomen, rekening houdend met onder meer veranderende

ideeën over het aantal parkeerplaatsen bij de entree, en

zo tot het uiteindelijke ontwerp komt. De schets toont een

gezamenlijke binnentuin – “afgesloten met heesterblokken

om het idee van een omsloten hof te versterken” – met

de mogelijkheid voor iedere bewoner zijn eigen tuintje

te onderhouden, binnen een groter kader dat zijn eigen

karakter houdt. “Dus als iemand er zelf niets mee wilde

doen, was dat niet erg want het ging om een omkaderd

stukje dat door de tuinman zou worden gedaan,” aldus

Hans Veldhoen.

Het ontwerp maakte Mien Ruys met potlood op

schetspapier. Anderen tekenden het over in inkt.

Daarna volgde het gedetailleerd uitwerken in allerlei

bestektekeningen en het tot op het plantje en tegeltje

nauwkeurig aangeven van wat waar moest komen. De

plantenlijst vermeldde destijds 323 soorten, van ‘salix

gracilistylla (8 stuks) tot bieslook (25), van struikrozen

Caprice (9) tot 16 rode kastanjes op stam’. Diverse

Page 25: EEN LEVEN LANG KUNST

23

Page 26: EEN LEVEN LANG KUNST

24

De vijver in de tuin van Mien Ruys

Page 27: EEN LEVEN LANG KUNST

25

hoveniers schreven in om de klus te klaren, op speciaal

verzoek ook ondernemers uit het Gooi, maar het werk ging

naar de firma P. Takken uit Hoorn, die met zijn begroting

van bijna 120.000 gulden de goedkoopste was. “Je blijft

er als ontwerper wel de hele tijd bij betrokken,” vertelt

Hans Veldhoen. Bouw en tuinaanleg moeten voortdurend

op elkaar worden afgestemd, de ene keer vanwege kabels

die de grond in moeten, dan weer vanwege een bouwkeet.

“Mien Ruys heeft duizenden tuinen ontworpen, maar dit

was bijzonder voor haar en ik weet dat ze er trots op was.”

Dat is niet zo gebleven. Een tuin heeft een eigen dynamiek

en verandert, maar dat is wat anders dan ingrijpen in

de opzet. De tuinman begon in de ogen van Mien Ruys

wat al te rigoureus en eigengereid begoniaperkjes aan te

leggen waar dat niet de bedoeling was. Later werden hagen

doorgebroken of zelfs weggehaald omdat ze in de weg

stonden bij het maaien en zo verdwenen belangrijke lijnen

en kaders uit het oorspronkelijke ontwerp.

Als Mien Ruys, door ziekte later dan ze van plan was, in

het vroege voorjaar van 1972 een kijkje komt nemen in

‘haar tuin’, wordt ze vooral boos. De parkeerplaats blijkt

anders aangelegd te zijn, er zijn coniferen geplant waar zij

‘een lage beplanting met zomerbloeiende vaste planten’

had bedacht, en hagen zijn verdwenen. “Om wel door de

hele tuin te kunnen wandelen en toch elk afzonderlijk

de nodige privacy te geven waren enkele hagen geplant,

zodat een duidelijke scheiding ontstond tussen eigen en

gemeenschappelijk groen. Deze hagen, die bepalend waren

voor de vorm, zijn grotendeels verwijderd,” schrijft ze op

19 april 1972 in een brief aan de voorzitter van het bestuur.

De toon wordt scherper naarmate de brief tot een conclusie

leidt: “Het komt erop neer dat veel geld is weggegooid. (...)

Als het waar is dat dit tevens de smaak van de bewoners

zou zijn, vraag ik me wel af wat voor soort kunstenaars

hier terecht is gekomen. De tuin was door mij ontworpen

en ik was daar trots op en velen weten dat. Nu schaam ik

me. (...) Ik zal dus mijn hart ervan af moeten trekken.”

Wie nu door de tuin loopt en deze breuken met de

oorspronkelijke plannen niet kent, kan er na al die jaren

volop genieten van de natuurlijke opzet die er wel degelijk

is gebleven. Ondanks alle ingrepen en ondanks het gedoe

dat zich in latere jaren heeft voltrokken rond de vijver

van zo’n veertig vierkante meter in het binnengedeelte.

De oorspronkelijke bekleding van de vijver bleek niet

opgewassen tegen een verandering van het grondwaterpeil.

In 1977 en 1978 werd de ene na de andere walbeschoeiing

vervangen, met wisselend succes. De ‘geperforeerde

bouwstenen’ die als laatste oplossing fungeerden, kregen

later gezelschap van meer dan honderd verschillende

planten als gevolg van het ‘wilde planten project’. In

samenwerking met de Stichting Wilde Planten in Blaricum

was besloten de flora aan te passen aan de oorspronkelijke

begroeiing in dit deel van het Gooi, of dat nou haaks stond

op het basisontwerp van Mien Ruys of niet. Bewoner

Louis Tiessen is al vele jaren en met groot genoegen actief

als zelfverklaard CV, Coördinator Vijver, om deze parel te

behoeden voor vervuiling en verval. Zelfs het rimpelloze

water heeft hier een bewogen geschiedenis. De tuin van

het Rosa Spier Huis blijft in weerwil van alle veranderingen

voor iedereen ‘de tuin van Mien Ruys’.

Page 28: EEN LEVEN LANG KUNST

26

Page 29: EEN LEVEN LANG KUNST

27

Page 30: EEN LEVEN LANG KUNST

28

Page 31: EEN LEVEN LANG KUNST

29

Page 32: EEN LEVEN LANG KUNST

30

Koffiepauze van de medewerkers

Page 33: EEN LEVEN LANG KUNST

31

Roerselen van ‘een paradijs’

Een roerig begin

“Een paradijs,” noemde de regionale krant Gooi en

Eemlander het Rosa Spier Huis kort na de opening, maar de

juichstemming van buitenstaanders sloeg al snel en geheel

onverwachts om in een verbeten atmosfeer in het huis.

Dat de eerste directeur, mevrouw De Roy van Zuydewijn,

met enige nadruk verklaarde dat zij weinig verstand had

van kunst en bewoners ‘als mens en niet als kunstenaar’

wilde beoordelen (*4), kon er nog wel in bij die inwoners.

Maar de goodwill was gauw over. Na een half jaar werd

ze op staande voet ontslagen. “Ze beschikt niet over de

tact en het organisatorische vermogen die hier vereist

zijn,” had een aantal bewoners een paar weken daarvoor

in een brief aan het bestuur gesteld. De leidster van deze

groep verontruste bewoners was de bekende historica en

schrijfster Annie Romein-Verschoor. “Tegenover vrienden

had Annie de directrice ‘volslagen hysterisch, ijdel en

leugenachtig’ genoemd,” schrijft Angenies Brandenburg in

haar biografie over de schrijfster (*5).

Het was het begin van een roerige periode die jaren zou

duren, want met het vertrek van de omstreden directrice

bleken de problemen niet te zijn opgelost. Annie Romein-

Verschoor werd de woordvoerster van de berucht

geworden ‘groep van zestien’ zeer kritische bewoners,

samen met hoogleraar en detectiveschrijver Libbe van

der Wal. In de wandelgangen van het huis moest hij wel

eens aan argwanende bewoners uitleggen in welk van die

twee hoedanigheden hij nu eigenlijk in het huis zat. “Ach

mevrouw, in beide een beetje,” zei hij dan. Die souplesse

behoedde hem waarschijnlijk voor al te onaangename

Roerselen van ‘een paradijs’

Een roerig begin

ervaringen met andersdenkenden in het Rosa Spier Huis,

want vooral Annie Romein-Verschoor was de spil in het

langdurige conflict over de leiding van het huis.

De schrijfster, getrouwd met de – in 1962 overleden

– historicus Jan Romein, had zich in de loop van haar

leven al onderscheiden als iemand met een sterk

‘maatschappijkritische instelling’, zoals dat in de jaren

zestig en zeventig werd genoemd. Haar vele, literair

geschreven publicaties hadden doorgaans een marxistische

inslag. Daarnaast stond ze bekend als feministe. Een vrouw

die wars was van betutteling, en dus allergisch was voor

alles wat daar maar enigszins op leek in het Rosa Spier

Huis. Ze bleef er aan het werk, schreef verder aan haar

opzienbarende tweedelige autobiografie, de bestseller

‘Omzien in verwondering’, en de ergernis over de manier

waarop de samenleving met ouderen omsprong inspireerde

haar er tot het in 1974 uitgegeven ‘Ja vader, nee vader’.

Het is niet verbazingwekkend dat juist haar werd gevraagd

om, na het ontslag van de directrice, in het bestuur van

het Rosa Spier Huis te gaan zitten. Evenmin verwonderlijk

is het dat ze al in september 1970 een scherpe verklaring

voorlas: “Ik heb nu drie bestuursvergaderingen bijgewoond

– met groeiende verbijstering. Ik ben tot het inzicht

gekomen dat het hier allerminst gaat om onschuldige

kinderziekten, maar om het voortwoekeren van laster

en intriges waarvan op geen enkele wijze kan worden

waargemaakt, dat zij het doel van de stichting dienen of de

bewoners van het huis ten goede komen.”

Page 34: EEN LEVEN LANG KUNST

32

De interne verdeeldheid bracht ze aanvankelijk niet naar

buiten. Ze beijverde zich voor het Rosa Spier Huis en deed

dat evenzeer in niet mis te verstane woorden, zoals blijkt

uit de biografie van Angenies Brandenburg. “Aan Ageeth

Scherphuis, die in het vrouwenblad Eva een artikel aan

haar wilde wijden, schreef ze op 7 oktober 1970 dat ze aan

het slot van het stuk ‘nog zo graag iets toegevoegd zag over

dit huis. Ik zou er discretelijk reclame voor willen maken.

Het lijkt gek dat dit nodig is. Dan denk je: iedereen zal dit

toch verkiezen. Dat doet iedereen ook, maar om het nu

maar eens pretentieus te zeggen: wij willen niet iedereen’.”

Vervolgens pleitte ze, met een verwijzing naar het

oorspronkelijke idee van Rosa Spier, voor het opnemen van

meer bewoners die actief zouden blijven werken. Nu, vond

ze, kampte het huis ‘met een slecht gesorteerde collectie

van het eerste uur: mensen die zich wel uitverkoren voelen

in hun status, maar niet geroepen in hun activiteit’.

Ondertussen liep de spanning in het huis verder op. Annie

Romein-Verschoor vulde – samen met medestanders Jetty

Otten en de dichter Henk Fedder – als driemanschap

tijdelijk het hiaat op na het vertrek van de directie. Een

half jaar later, halverwege 1971, hadden ze er al genoeg

van. De leiding bestond nog maar uit één persoon: de

ondernemer Herbert Irmer, die vanaf het begin bij de

plannen voor het Rosa Spier Huis was betrokken. Hij stelde

de hoofdverpleegkundige Sula Davids aan als ‘assistente

van de directie’. Irmer zag zichzelf als die directie, maar

hij was er maar zelden en de feitelijke leiding berustte bij

Sula Davids. Annie Romein-Verschoor, die heel positief

was geweest over de hoofdverpleegkundige, werd steeds

negatiever. Ze verweet haar ‘grillig gezag’ en noemde

haar iemand ‘met wie wij op zijn best medelijden kunnen

hebben’.

Van vetes naar vrede

Het conflict uit die begintijd kwam tot een hoogtepunt

toen ‘de groep van zestien’ weigerde een nieuw

bewonerscontract te tekenen, dat het mogelijk maakte

mensen op medische gronden uit huis te plaatsen.

Dat stond immers haaks op het idee van Rosa Spier

en de belofte van Henriëtte Polak-Schwarz in haar

openingstoespraak, ‘dat niemand door hoge ouderdom

of ziekte gedwongen zal worden het huis te verlaten’.

Het conflict laaide zo hoog op dat enkele bewoners die

zich verzetten, onder wie de beroemde graficus Maurits

Cornelis Escher, met uitzetting werden bedreigd. De hele

groep kreeg bovendien een verbod opgelegd om bij andere

bewoners de kamer binnen te gaan en hen ‘lastig te vallen’

met hun actie. Journalist Frits Abrahams concludeerde in

1982, in een uitgebreid portret in Vrij Nederland over het

Rosa Spier Huis, dat ‘de groep van zestien’ met haar verzet

belangrijk werk heeft verricht. “De groep-Romein heeft

ertoe bijgedragen dat het tehuis zich sindsdien op dit punt

veel humaner opstelt. Overplaatsing naar een verpleeghuis

geschiedt tegenwoordig alleen in noodgevallen.”

In het huis leidde de aanhoudende controverse tot een

sfeer van vijandigheid. Waar de één de kritiek van de

groep van zestien deelde, was een ander juist kwaad over

het ‘onrust stoken’ en ‘kapotmaken van ons mooie huis’.

Er ontstonden kampen die elkaar bestreden of meden als

de pest. Het bestuur, overspannen van al die toestanden,

gooide halverwege 1972 olie op het vuur door na kritische

opmerkingen van de schrijfster in een interview, een

psychiater in te schakelen. De zenuwarts H.H. van der

Meiden moest maar eens kijken of ‘dat mens Romein’ soms

kinds was.

Page 35: EEN LEVEN LANG KUNST

33

“Ik werd binnengehaald als een verlengstuk van

het bestuur,” zegt hij in de biografie van Angenies

Brandenburg. “De discussie die zich daar aan tafel

ontspon was: dat mens is niet helemaal normaal. (...) Ze

vonden haar lastig en wilden haar kwijt. (...) Ik ben erg

kwaad geworden toen ik, op verzoek van het bestuur, bij

mevrouw Romein aanklopte. Ik trof daar een heel heldere,

enthousiaste, lichamelijk gehandicapte vrouw, die duidelijk

de misstanden in het huis uiteenzette. Haar fundamentele

punt was: ik ben oud en daarom word ik anders behandeld,

en dat wens ik niet. Het ging niet eens zozeer om haarzelf;

ze nam het op voor andere bewoners.”

Maakte de groep-Romein zich ook schuldig aan onnodig

gedram? vroeg Frits Abrahams voor Vrij Nederland

aan de psychiater. “Van der Meiden knikt. ‘Dat maakte

Annie Romein naar mijn gevoel ook zwak. Vooral de

bewonerscommissie dook zo verschrikkelijk in details

dat je door de bomen het bos niet meer kon zien.

En dan reageerde het bestuur: “Wat kinderachtig en

breedsprakerig.” (...) Ik heb altijd wel medelijden gehad

met mevrouw Sula Davids, want zij zat klem tussen bestuur

en bewoners’.” Een medewerker die heeft gewerkt met de

verguisde directieassistente heeft het terugkijkend over

‘een prettige vrouw met wie ik altijd een goede relatie had,

maar die slachtoffer werd van die grote ruzie’.

In april 1974 verliet ze wegens ziekte het huis en in

september van dat jaar kwam er met Heleen Kuilman een

nieuwe directeur. “Hè hè,” zei Annie Romein-Verschoor

tegen Van der Meiden. “Nu komt alles op zijn pootjes

terecht.” En zo ging het inderdaad. De vetes werden

bijgelegd, het ministerie zegde toe speciale aandacht te

blijven besteden

aan het speciale Rosa Spier Huis en de schrijfster trok

zich terug uit het actie voeren en legde zich nog vier,

rustige jaren toe op haar werk. Op 2 februari 1978 werd

zij, scheefgezakt in haar stoel, op haar kamer gevonden.

De tv stond aan. De NOS zou die avond een uitgebreid

programma over haar uitzenden. Drie dagen later stierf ze

op 83-jarige leeftijd in het Burgerziekenhuis in Amsterdam.

Beroemd en gedreven

Medewerker John Klaver herinnert zich Annie Romein-

Verschoor vooral als ‘een aardige vrouw’. “Maar met

Sula Davids heb ik het ook altijd goed kunnen vinden.”

Terugkijkend op de rumoerige beginperiode krijgt hij ‘veel

mooie beelden’ op zijn netvlies. In de bijna 35 jaar dat hij

de technische man was van het Rosa Spier Huis kwam hij

bij iedereen over de vloer. “Een kraantje dat lekte, een

lampje dat stuk was, er was altijd wel een of ander klusje,

dus je kwam overal. Aan roddel of achterklap deed ik niet

mee, maar ik heb ook nooit het gevoel gehad dat ik in

een kamp werd getrokken. Ik vond juist die begintijd heel

bijzonder. Je had veel bekende kunstenaars in het Rosa

Spier Huis, die over het algemeen nog heel actief waren.”

De eerste naam die bij hem boven komt, is die van de

grafisch ontwerper Maurits Cornelis Escher. Voor een

bewoner van het Rosa Spierhuis overleed hij jong, op

73-jarige leeftijd, in 1972. Met Bert Haanstra en Marten

Toonder geldt hij nog altijd als één van de beroemdste

mensen die hier hun intrek namen, ook al werd Escher op

het hoogtepunt van de crisis rond ‘de groep van zestien’

bijna het huis uitgestuurd.

Page 36: EEN LEVEN LANG KUNST

34

“Hij was een grootheid. Escher exposeerde veel in de VS,

waar ze gek waren op zijn grafische werk. Ik weet nog

goed dat in die tijd regelmatig Amerikanen het Rosa Spier

Huis binnenkwamen, vaak jonge mensen van rond de 20,

25, die op zoek waren naar hem. Ze wilden hem even zien,

een babbeltje met hem maken en daarvoor kwamen ze

speciaal naar Laren. Zo beroemd was hij. Hij werkte nog

in die tijd. Hij was excentriek, moeilijk te benaderen, maar

ik vond hem een fantastische man. Een keer op een avond

met diabeelden, hielp ik hem met de dia’s. Escher gaf het

commentaar. Bij het verwisselen van een dia zei hij op een

gegeven moment zachtjes tegen mij: ‘gek eigenlijk hè, wat

ik maak’.”

De violist Paul Godwin, die in de begintijd enkele jaren

in het Rosa Spier Huis heeft gewoond, heeft van John

Klaver een adept van Tsjaikovski gemaakt. “Ik was nog

jong en niet thuis in de klassieke muziek. Hij heeft me

meegenomen naar het Concertgebouw. Ze speelden onder

andere Tsjaikovski en ik was meteen verkocht.” Ook in de

verhalen van anderen, komt Paul Godwin naar voren als

een beminnelijke man, wat onhandig soms, maar een en al

overgave en concentratie als het op muziek aankwam.

Met die gedrevenheid maakte hij in het Rosa Spier Huis

uiteenlopende reacties los. “Ik heb vanaf vanmorgen

9.00 uur uw vioolstudies kunnen aanhoren,” schrijft een

getergde bewoner hem in een kort briefje op 5 september

1972. “Helaas ben ik daar niet op gesteld en vind ik het

een ongeoorloofde rustverstoring.” Paul Godwin krijgt het

advies in de concertzaal te gaan oefenen. Het moet hem

in verwarring hebben gebracht, want nog geen drie weken

daarvoor had hij op 16 augustus van een medebewoner

een heel ander briefje gekregen, gericht aan ‘cher maître

Paul Godwin’. “Als je nog eens alt speelt en je kunt ons

toestaan het te horen, wil je dan bij mooi weer alsteblieft je

deur naar de tuin openlaten? De schilders en beeldhouwers

werken dan geïnspireerder.” Zij hadden kennelijk beter

door dat ze met Pinchas Goldfein, zoals hij werd genoemd

bij zijn geboorte in 1902 in het huidige Polen, een begaafd

violist in hun midden hadden.

Voor de oorlog boekte hij grote successen met zijn in

Berlijn opgerichte ‘Tanz-Orchester Paul Godwin’. Hij

vluchtte voor de Duitsers naar Nederland, viel hier in

handen van de bezetter, maar wist de oorlog te overleven.

Hij bleef in Nederland, werd opnieuw bekend in binnen-

en buitenland, was regelmatig op de radio te horen met

diverse orkesten, van klassiek tot jazz, en was zo succesvol

dat hij ook onder andere namen opnames maakte. “Anders

zouden de mensen denken ‘hè, alweer Paul Godwin’,”

herinnert een bekende van hem zich uit die tijd. Eind

1982 overleed hij in Driebergen. Als bewoner had hij zo’n

band gekregen met het Rosa Spier Huis, dat hij het een

aanzienlijk bedrag naliet. “Toen hij hier woonde was hij nog

echt in goeden doen en had hij contact met veel groten uit

de muziekwereld. Ik weet nog dat zelfs de wereldberoemde

violist en dirigent Yehudi Menuhin bij hem op bezoek is

geweest.”

Page 37: EEN LEVEN LANG KUNST

35

Page 38: EEN LEVEN LANG KUNST

36

Page 39: EEN LEVEN LANG KUNST

37

Page 40: EEN LEVEN LANG KUNST

38

Medewerkster Ellis Hunink

Page 41: EEN LEVEN LANG KUNST

39

Werelds en ‘op sjiek’

Op de leestafel van het Rosa Spier Huis lagen volgens

een verslag van een bestuursvergadering in 1974: de

Volkskrant, Het Parool, de Telegraaf, NRC Handelsblad, de

Gooi en Eemlander, alle bekende maandbladen, Illustrated

Londen News, Paris Match, National Geographic, Vrij

Nederland, de Groene en Elsevier. De bewoners, dat is

duidelijk, hadden er behoefte aan zowel in de breedte als

in de diepte bij te blijven in wat er om hen heen en in de

wereld gebeurde. Veel bewoners waren actief aan het werk

als schilder, schrijver, musicus, beeldhouwer (onder meer

de bekende beeldhouwer prof. J. Bronner) of met wat hen

ook als kunstenaar of wetenschapper bezielde.

In het voorjaar van 1977 luidde het stichtingsbestuur

de noodklok over een tekort aan werkruimte. “Het Rosa

Spier Huis heeft een tekort aan ateliers en muziekkamers,

waardoor enerzijds enkele bewoners nogal gefrustreerd

jaren op een werkruimte moeten wachten, maar anderzijds

kunstenaars van hoge kwaliteit moeilijk als bewoner

kunnen worden aangetrokken.”

Tegelijk bleven er klachten komen over geluidoverlast door

musici die noodgedwongen op de eigen kamer repeteerden

en die niet, zoals Paul Godwin, ook aanmoedigingen

ontvingen. “Gedoe over een uur pianostudie van mevrouw

X,” staat te lezen in de notulen van het stichtingsbestuur

in die periode. Evenals: “Buurman heer Y. wil ‘in volle

woongenot worden hersteld’ aangezien de situatie de grens

van tolerantie overschrijdt.” Er lag een bouwplan klaar

voor zes nieuwe ateliers en drie muziekkamers, maar er

was geen geld genoeg. Het stichtingsbestuur klopte aan bij

het speciale steunfonds voor een bijdrage in de 450.000

gulden die voor de uitbreiding waren begroot. Het zou

nog even duren voor er echt een uitbreiding kwam en al

die tijd bleef het schipperen tussen geven en nemen. In

de concertzaal werd die eerste jaren alleen geklaagd over

de kwaliteit van de vleugel. “Niet goed genoeg,” was het

oordeel. Dus moest er een nieuwe komen. De bewoners

van het Rosa Spier Huis verlangden kwaliteit en kregen die

ook, met een nieuwe concertvleugel voor 25.000 gulden en

met optredens, voorstellingen en concerten van vrijwel alle

bekenden uit die tijd. Voor volle zalen en met publiek dat

er echt een avond uit van maakte, herinnert John Klaver

zich.

…“Je had dames die zich daar helemaal op kleedden en er

in gala naartoe gingen. Echt op sjiek, in een lange jurk, en

met juwelen. De dames van de Avenue noemden we ze,

omdat ze vlak bij elkaar woonden in het gedeelte dat die

naam had.” Eén van hen was ‘de Haagse joffer’ Ina Hooft.

De schilderes had het naar eigen zeggen zeer naar haar zin

in het huis. “Ik ben zo dankbaar dat ik hier zo’n heerlijke

ouwe dag heb,” zei ze in 1982 in Vrij Nederland. “Ik was

ook in een bejaardenhuis in Wassenaar gaan kijken, maar

het beviel me helemaal niet. Ik kon er geen atelier krijgen,

zoals hier, en dan die grote eetzaal waar je allerlei praatjes

over kwalen moest aanhoren.”

Ina Hooft was toen 88 en zou er daarna nog twaalf jaar

wonen. Zelfs in haar honderdste levensjaar, haar laatste,

organiseerde ze volgens de overlevering nog een eigen

expositie. Ze heeft een kwart eeuw in het huis gewoond,

en in de gangen hangen nog diverse schilderijen van haar.

Ze zat erbij toen Rosa Spier in De Pauwhof in Wassenaar

het idee opperde voor wat later het Rosa Spier Huis zou

worden. Ze hoorde bij de eerste lichting bewoners en

stond zonder het te weten model voor de kunstenaars voor

wie het huis werd opgezet. Maar, ondanks haar tomeloze

energie, ook voor de vergrijzing onder die bewoners.

Page 42: EEN LEVEN LANG KUNST

40

Zorgen over verzorgen

Het Rosa Spier Huis was nog geen vijf jaar oud toen het

stichtingsbestuur zich al zorgen begon te maken over

de leeftijd van de bewoners. “Het inwonersbestand

vergrijst,” klinkt het waarschuwend in de vergadering

van 20 maart 1974. “De aspirant bewoner stelt toetreding

zo lang mogelijk uit. Het Rosa Spier Huis wordt als

eindstation gezien en niet zuiver als een verlengstuk van

de productieve werkzaamheid. Nieuwe gegadigden vinden

de kamers over het algemeen te klein en er zijn te weinig

ateliers.” Achteraf gezien viel het allemaal nog reuze mee,

maar het bestuur was kennelijk alert en had een scherp

oog voor wat zich gaandeweg inderdaad als kenmerkende

verandering zou aandienen.

We worden gemiddeld allemaal steeds ouder in Nederland

en dat geldt ook voor de bewoners van Het Rosa Spier

Huis. De toegenomen welvaart heeft daarnaast tot gevolg

dat ‘een Pauwhof voor iedereen’, zoals Rosa Spier voor

ogen stond, voor veel kunstenaars minder opportuun is

geworden. De kachel die zij destijds uit vond als zij thuis

kwam, is al lang vervangen door een praktische centrale

verwarming. Boodschappen doen is geen punt meer nu de

winkels uren langer open zijn dan toen. Praktisch is er veel

verbeterd sinds de jaren zestig en financieel ook. Ouderen

blijven langer op zichzelf wonen en oudere kunstenaars en

wetenschappers dus ook.

Nieuwe bewoners kwamen op steeds hogere leeftijd

het Rosa Spier Huis binnen, waar zij oud-ingezetenen

aantroffen die inmiddels ook al flink op leeftijd waren. De

gemiddelde leeftijd was begin jaren tachtig al opgelopen

van 76 naar 82,5 en is inmiddels, anno 2011, op 86,5 is

gekomen. Menigeen in het huis blijkt ondanks die hoge

leeftijd nog met een opmerkelijke veerkracht door het

leven te gaan, maar het was onvermijdelijk dat de behoefte

aan gezondheidszorg en verpleging met de groeiende

leeftijd steeds groter werd.

“De klandizie voor de verpleging is aanzienlijk in omvang

toegenomen,” schrijft de directie eind 1980 al in een intern

verslag. “Acht bewoners hebben intensieve verzorging/

verpleging nodig. Daarnaast worden tien à vijftien

mensen dagelijks aangedaan door de verpleging.” Als

‘punt van discussie’ oppert de directie daarbij vervolgens:

“goed te doordenken of wij grenzen stellen aan deze

ontwikkeling en ‘doorstuurcriteria’ gaan formuleren, of

blijven uitbreiden in verpleegkundige assistentie.” Bijna

twintig jaar later klinken uit een beleidsnota van toenmalig

directeur W. van Spronsen dezelfde zorgen over de

toenemende behoefte aan zorg en hoe deze moet worden

georganiseerd. “Ook kunstenaars en wetenschappers

ondervinden de lichamelijke en geestelijke gevolgen die

kenmerkend zijn voor het ouder worden.”

Wat te doen? Het blijft een mix van de keus uit 1980 –

vaker doorsturen of de zorg uitbreiden – maar met de

nadruk op meer zorgverlening, en nog altijd conform het

door Henriëtte Polak-Schwarz zo duidelijk geformuleerde

standpunt dat niemand door ziekte het huis zou hoeven

te verlaten. Met uitzonderingen in bijzondere gevallen

inmiddels, dat wel, en met de steeds terugkerende discussie

over wat het huis en de verpleging aan kunnen.

Page 43: EEN LEVEN LANG KUNST

41Kerstdiner

Page 44: EEN LEVEN LANG KUNST

42

Geldkraan

“De werkelijkheid heeft zich in de loop der jaren steeds

verder verwijderd van de droom van Rosa Spier,”

schreef Vrij-Nederland-journalist Frits Abrahams al

in zijn portret in 1982. “Tussen droom en daad – de

oprichting – stond niet zoveel in de weg, maar wèl tussen

de daad en ontplooiing doken te veel maatschappelijke

ontwikkelingen, wetten en indicatiecommissies op.”

Niet alleen werden de bewoners ouder, het Rosa

Spier Huis kreeg ook te maken met aanhoudende

beleidsveranderingen in de ouderenzorg, met nieuwe

wetten, nieuwe geldstromen, nieuwe normen voor wie

wèl en wie niet mocht worden toegelaten en nieuwe regels

voor waar dat allemaal van moest worden betaald. Telkens

weer.

De maandelijkse huurprijs van een eenpersoonskamer

hield gelijke tred met de algehele prijsontwikkelingen en

liep dus fors op: van rond de 750 gulden per maand bij

de opening naar zo’n 3700 gulden halverwege de jaren

negentig (nu ruim 2000 euro, voor de enkeling die alles zelf

bekostigt). Rond die tijd betaalde een kleine zestig procent

van de bewoners die bijdrage helemaal uit eigen zak en

de overigen betaalden ‘naar draagkracht’. De rest van het

geld kwam van de overheid, waar nu eenmaal de grote

geldkraan voor verpleging en verzorging van ouderen in

tehuizen wordt beheerd.

Vanwege het bijzondere karakter – nergens bestaat zo’n

unieke gemeenschap van oudere kunstenaars – slaagde

het Rosa Spier Huis er steeds weer in om bij de overheid

een afwijkende positie te krijgen binnen de voor andere

huizen vaak dwingende voorschriften: het hoefde niet

(zoals de meeste andere) alleen mensen op te nemen

die echt zorg nodig hadden en daarvoor een zogeheten

‘indicatie’ hadden. Dat stond immers haaks op de opzet dat

bewoners zoveel mogelijk actief zouden blijven. Tegelijk

moest de geldkraan wel open blijven voor de medische

voorzieningen die het huis met de verdergaande vergrijzing

nodig had. Zo laveerde de leiding voortdurend door het

overheidsbeleid, maakte het afspraken met ‘de buren’, het

verzorgingshuis Theodotion, over medische bijstand en

breidde het de eigen verpleegafdeling steeds verder uit.

Toen per 1 januari 2000 alle verzorgingshuizen voor hun

financiering afhankelijk werden van de volksverzekering

AWBZ zag het er voor het Rosa Spier Huis somber uit. Naar

het zich liet aanzien, kon het nu alleen blijven bestaan als

het zich hield aan de voor alle huizen geldende voorwaarde

om het broodnodige geld te krijgen: uitsluitend mensen

met een indicatie toelaten, mensen dus die zorg nodig

hadden. “Het Rosa Spier Huis wil niet alleen optimaal

gebruik maken van de AWBZ maar ook een levendig huis

met actieve kunstenaars en wetenschappers blijven,”

schreef directeur W. van Spronsen in een rapport. Opnieuw

trok de leiding eropuit om de uitzonderlijke positie van het

huis voor nog actieve en dus vitale oudere kunstenaars te

bepleiten. En opnieuw vond het Rosa Spier Huis gehoor.

Een beetje tenminste. Het behield de mogelijkheid om -

met mate – mensen zonder een indicatie op te nemen.

Te midden van deze ontwikkelingen stak Erica Terpstra,

toenmalig staatssecretaris van volksgezondheid, bij het 25-

jarig bestaan in 1994 uitbundig de loftrompet over het Rosa

Spier Huis: “Bij u bewijzen ouderen meer dan waar ook in

ons land, dat creativiteit en artistieke prestaties niet van

leeftijd afhankelijk zijn. En terecht. Want het heeft niets

met kalenderleeftijd te maken. U blijft tot op hoge leeftijd

geïnteresseerd in ontwikkelingen van de wetenschap en

actief in de kunstbeoefening, of het nu is met de penseel,

Page 45: EEN LEVEN LANG KUNST

43Otto Hetterscheid en medewerkster Liesbeth Blickman

Page 46: EEN LEVEN LANG KUNST

44

Jaap Hoogstraten

Page 47: EEN LEVEN LANG KUNST

45

de naald, het kleurpotlood of de journalistieke pen.” Een

tv-uitzending van NOVA ter gelegenheid van het jubileum

zette het huis nog eens volop in de publiciteit. Dagenlang

kwamen er telefoontjes van kunstenaars met de vraag of ze

een plaatsje konden krijgen.

Juliana op verjaardagsfeestje

De deur van het stijlvol ingerichte appartement van Jaap

Hoogstraten (1929) hangt vol met briefjes, foto’s, kaarten

en andere aandenkens aan zijn bijna twintigjarige verblijf

in het Rosa Spier Huis. Vanaf de dag dat hij binnenkwam,

had hij het ‘helemaal naar mijn zin’. De zorgelijke toon

uit beleidsnota’s in de eerste jaren van zijn verblijf over

groeiende ouderdom en ingewikkelde financieringsstromen,

komt niet overeen met de vele herinneringen die hem op

deze deur aankijken. “De mensen waren heel actief, gingen

prettig met elkaar om, organiseerden van alles wat er

spontaan in hen opkwam. Het was een heerlijke tijd.”

Zelfs het rouwbericht van acteur Ton Lensink, op 13

december 1997, getuigt daarvan: “Neem mij niet kwalijk

dat ik zonder iets te zeggen, achter menigeender rug om,

ben doodgegaan. Het ging vanzelf. Ik heb niettemin 74

jaar een intens beleefd en onstuimig en heerlijk leven

achter de rug. Dank je wel voor de bijdrage daaraan. Ton

Lensink.” Jaap Hoogstraten glimlacht. Het brengt hem

terug bij een winterdag ergens rond 1995, hij weet het niet

meer precies. “Op een zondagmiddag begin januari zou de

operazangeres Caroline Kaart een concert geven tijdens een

nieuwjaarsbijeenkomst in het huis. Het was spekglad die

dag en op een gegeven moment belde ze op. Haar pianist

had afgebeld. ‘Ik durf zelf ook niet,’ zei ze. Ik meteen

naar Piet Heuwekemeijer hier in huis. ‘Zullen we zelf iets

doen Piet? Dan doe jij de muziek.’ Dat wilde hij best. We

gingen naar Ton Lensink, Gerard Heystee, Ietje van Driel

van Wageningen, dat was een hele goede vriendin van

prinses Juliana die hier ook wel in huis kwam, en zo zetten

we diezelfde dag nog een prachtig programma in elkaar. Ik

heb het hele toneel versierd met waxinelichtjes. Het zag

er schitterend uit. Ondanks het slechte weer kwamen er

van buiten nog mensen naar de concertzaal en ik legde uit

wat er aan de hand was en dat ze konden blijven om onze

voorstelling te zien. Dat wilden ze wel en iedereen heeft

genoten.”

In weerwil van de vergrijzing kwam Jaap Hoogstraten,

geboren in Hilversum, al op zijn 63ste naar het Rosa

Spier Huis. Het gebouw had net de ingrijpende renovatie

achter de rug waarmee het als nieuw was geworden, en de

concertzaal glunderde nog na van het prachtige concert

door de Nederlandse Harpisten Vereniging ter gelegenheid

van de viering van de honderdste geboortedag van Rosa

Spier. De Pauwhof in Wassenaar, het grote voorbeeld waar

het allemaal was begonnen, was ondertussen in grote

problemen gekomen en moest in 1994 de deur dicht doen

voor kunstenaars en intellectuelen. Een extra uitdaging

voor het opgeknapte Rosa Spier Huis om het ideaal levend

te houden. “In dit verzorgingshuis wonen 73 eigenwijze

individualisten. Daarom is het hier ook zo leuk,” zegt de

dan 83-jarige binnenhuisarchitecte en muziekrecensente

E. Ferguson in die tijd in een interview met de Volkskrant.

“Iedereen doet precies wat hem goeddunkt. Dat is

bijzonder prettig.” Jaap Hoogstraten herinnert het zich

precies zo.

In zijn jonge jaren had hij voor zichzelf een mooie

toneelcarrière op het oog gehad, maar die pakte wat

anders uit. “Ik heb drie keer examen gedaan voor de

toneelschool en ik ben drie keer gezakt. Ik heb wel een

Page 48: EEN LEVEN LANG KUNST

46

seizoen meegedraaid met de Nederlandse Comedie, met

Mary Dresselhuys, maar daarna ben ik rekwisieten gaan

maken voor het toneel.” Zo kwam hij toch bij het theater.

Hij begon een succesvol atelier in etalagedecoratie in

Amsterdam en net op het moment dat hij weer toe was

aan iets anders, stapte er een Italiaan binnen die zijn zaak

overnam en voor hem de weg vrijmaakte om in hetzelfde

werk een bestaan op te bouwen in het land waar zijn

hart lag: Italië. “Ik ben daar zeventien jaar gebleven, in

Florence, heb er ook nog een pension en later een hotel

gehad, maar toen ging het mis, ik bleek te zijn bedrogen

in de zaak.” Hij kreeg een hartinfarct, ging naar Limburg

om bij te komen en ook weer via contacten daar in zijn

vertrouwde werk aan de slag te gaan, kreeg weer een

hartinfarct, en vond het toen wel genoeg. “Ik was eigenlijk

te jong, maar een arts heeft me geholpen en toen mocht

ik naar het Rosa Spier Huis. Dat wilde ik graag. Willy van

Hemert zat toen in het bestuur. Daar had ik bij gewerkt.”

Zo kwam Jaap Hoogstraten in het huis oude bekenden

tegen en stapte hij er ook weer terug in zijn vertrouwde

theaterwereld van weleer. “Het was natuurlijk ook een

omschakeling na die heerlijke jaren in Italië.”

In zijn passie voor Italië vond hij weerklank in het Rosa

Spier Huis. “Onder de bewoners had je onder anderen Jo

Fiedeldij Dop, de vrouw van de bekende kinderarts. Zij had

de boeken van dokter Spock vertaald. Een enig wijf. En

Re Koster, een geweldige zangpedagoge, die alle beroemde

componisten uit haar tijd had gekend, en Sam Wagenaar,

de schrijver over Mata Hari, die in Los Angeles had

gewoond. Allemaal waren ze gek op Italië. Er was in die tijd

en jaren daarna heel veel schwung in huis. Mensen gingen

regelmatig op reis en dan zei je tegen elkaar, neem dat en

dat voor me mee. Pesto en olijfolie uit Italië bijvoorbeeld.

Natuurlijk kwamen er wel eens mensen bij je die hun nood

klaagden over hun leven, maar dan zei ik: ‘lieve schat, hoe

oud ben je nu? Dat moet je allemaal naast je neer leggen’.

Je moet het loslaten.” Zelf accepteert hij dat zijn leven al

enkele jaren danig wordt gehinderd door de gevolgen van

een langdurige ziekte. “Het hoeft niet meer zo van mij,

maar ik klaag er niet over. Ik heb het heerlijk gehad en ik

werk af en toe nog mee aan een hoorspel. Wat wil ik nog

meer? Prachtige dingen heb ik meegemaakt. Ik heb nog

een keer met de oude Sjouk Hooymaayer een voorstelling

met Juliana gezien op Soestdijk.”

Ietje van Driel van Wageningen regisseerde toneelstukken

voor een groepje waarin ook prinses Juliana speelde, en

zij nodigde Jaap Hoogstraten en Sjouk Hooymaayer uit

te komen kijken op het paleis. “Juliana wilde in dat stuk

de werkster spelen, echt iets voor haar. We kwamen laat

aan, er waren alleen nog een paar plaatsen vooraan vrij,

waar kennelijk niemand durfde te gaan zitten. En wie komt

er opeens ook nog aan? Beatrix. ‘We moeten wel,’ zei ze.

‘Want moedertje speelt.’ Sjouk zegt ondertussen tegen me:

‘die blauwe jurk heeft ze al eens aan gehad’. Ik kon me niet

meer inhouden van het lachen. Daar zat je dan. Juliana

is ook nog een keer bij me op een verjaardag geweest

hier. Toevallig. Ietje van Driel had iets gehoord over een

toneelstukje dat hier zou worden opgevoerd en vroeg of

Juul ook mocht komen. Het was zo’n stuk over ethische

kwesties waar daarna uitvoerig over werd nagepraat en

juist dat vond Juliana prachtig. En zo belandde ze op mijn

verjaardagsfeestje.”

Page 49: EEN LEVEN LANG KUNST

47Jaap Hoogstraten

Page 50: EEN LEVEN LANG KUNST

48

Bewoonster Emmy Hatzmann, Herman Wiegmans en Adriaan van het Wout.

Page 51: EEN LEVEN LANG KUNST

49

De bewoners van nu

Muziek zet de toon

Koffie en thee staan elke ochtend klaar in het zitgedeelte

van de grote hal, waar bewoners elkaar vanaf een uur of

tien treffen met ‘koffietijd’. Koekjes zijn er meestal ook

genoeg, echte boterkoekjes, gemaakt in de eigen keuken.

Wie in het Rosa Spier Huis woont, staat op kwaliteit, of het

nou om een muziekuitvoering gaat, een voordracht of een

koekje. Dit keer zijn er slagroomsoesjes bij, want het is een

bijzondere ochtend. Medewerkster Jaane Krook, twintig

jaar lang de drijvende kracht achter muziekuitvoeringen

van bewoners, vindt het op haar 75ste tijd om te stoppen.

In stijl, dus achter de piano. Op het toneel staan deze dag,

eind augustus 2010, twee vleugels. Eén voor Jaane Krook

en één voor beeldhouwster Beatrijs van Hall (1928), de

bewoonster met wie ze samen – met werken van Bach en

Mozart – haar afscheidsconcert speelt. “De muziek leeft

hier onder de bewoners en niet alleen als publiek in de

zaal,” zegt Beatrijs van Hall in een dankwoord vooraf. “En

dat hebben we aan Jaane te danken.” Een half uur later

laten ze het applaus uit de zaal over zich heen komen,

opgelucht en tevreden.

Muziek leeft inderdaad in het Rosa Spier Huis. Dat

betekent dat er regelmatig grote concerten worden

gegeven en dat ook bewoners actief musiceren.

“Muziek heeft echt een belangrijke functie hier.” Jaane

Krook moet tijdens de receptie het relaas over haar

ervaringen steeds even onderbreken voor weer een bos

bloemen, fles wijn of afscheidszoen. “Ik had net mijn

opleiding als muziektherapeute afgesloten, toen ik in

het Rosa Spier Huis terecht kon. We noemen het hier

activiteitenbegeleiding.” Wat begon met het stimuleren

van vooral bewoners die door een handicap of ziekte wat

geïsoleerd dreigden te raken – “met kleine instrumentjes

en met zingen rond een kopje koffie of thee” – breidde

zich al snel uit met mensen die nog volop actief waren. “Ik

herinner me nog goed dat Piet Heuwekemeijer viool kwam

spelen en Gerard Heystee cello. Iedere week hadden we

wel een uitvoering, iets nieuws. We zongen ook, liedjes

van vroeger, maar nooit op een te populaire tour.” Kwaliteit

wordt ook hierin bewaakt. Zangeres en bewoonster Hansi

Struijk komt even langs om afscheid te nemen. “Haar heb

ik veel begeleid op de piano.”

Zo’n anderhalve maand later gaat opvolgster Monique de

Langen aan de slag en dat betekent, vertelt ze lachend:

“dat ik meteen helemaal in het diepe word gegooid.” Ze is

eerder weleens ingevallen en kent enkele bewoners dus al;

ze weet welke eisen ze aan de begeleiding stellen. Hansi

Struijk (1923) stapt de concertzaal in. Ze vertelt graag

over de talloze belevenissen tijdens haar tournees door

Europa, maar zelf zingen is nog altijd haar grootste passie.

Monique de Langen heeft net samen met Beatrijs van Hall

geïmproviseerd achter de vleugel – “dat was helemaal

nieuw, maar het ging heel goed” – en nu wacht ze af wat

de zangeres tevoorschijn plukt uit het stapeltje bladmuziek

in haar handen. Het wordt ‘Nachtviolen’ uit het zevende

album van Schubert. “We hebben zo nog nooit eerder

samengespeeld en ik kan niet meteen te veel nootjes geven

hè.” Het gaat goed, constateren ze allebei; de jasjes gaan uit

en ze vinden elkaar in diverse andere liederen. “Het is mijn

eerste week. Ik heb veel les gegeven, aan muziekscholen en

als muziektherapeute, en ik heb koren gedirigeerd, maar ik

vind het heel boeiend om hier te werken met mensen met

zo’n muzikale geschiedenis.” Elke dinsdag en donderdag

Page 52: EEN LEVEN LANG KUNST

50

Fiet Fokkema

Page 53: EEN LEVEN LANG KUNST

51Beatrijs Prummel en medewerkster Jaane Krook

Page 54: EEN LEVEN LANG KUNST

52

is Monique de Langen te vinden in de concertzaal en –

’s middags vooral – achter de vleugel in de hal. “Daar

musiceren we met meer mensen, in combinatie met poëzie

en rond speciale thema’s zoals de muziek uit bepaalde

landen.”

De vleugel in de hal markeert de ruimte als één van

de symbolen van het kunstzinnige karakter van het

Rosa Spier Huis. Soms gaat er spontaan iemand even

achter zitten, zoals pianiste Ella Geuzebroek (1922), die

nog maar net met haar man in huis woont – en zich er

meteen ‘al helemaal thuis’ voelt – als ze voor het eerst

de toetsen aanslaat. “Dat moet je vaker doen,” wordt ze

aangemoedigd. Voorbij de vleugel staat de leestafel, waar

nog altijd alle landelijke dagbladen en een groot aantal

tijdschriften ter inzage liggen. Aan de andere kant, vlakbij

de concertzaal, treffen bewoners elkaar in de zitjes. Voor

koffie en andere gelegenheden, zoals het afscheid van

Jaane Krook, de opening van een nieuwe expositie of een

discussiebijeenkomst.

In de hal zoeken de bewoners elkaar op. Zoals deze

ochtend pianiste en muziekdocente Topy Wolf (1929),

die al zestien jaar in het Rosa Spier Huis woont met haar

partner, de pianist Sebastiaan Laper, die ze daar heeft leren

kennen. Ze heeft advies nodig voor een Engelse vertaling

van een van haar haiku’s, een Japanse dichtvorm, en

krijgt een paar suggesties. Even verderop loopt dichter,

schrijver en voormalig modeontwerper Louis Tiessen

(1921), eveneens fervent beoefenaar van de haiku. Hij

sluit zich vriendelijk groetend nog even aan bij enkele

medebewoners aan de tafel vlakbij de balie. Eén vraag

aan hem is voldoende voor een doorwrocht betoog

over literatuur of schilderkunst. In 1947 organiseerde

hij, vriend van Corneille, Karel Appel en Constant, hun

eerste gezamenlijke expositie. “Toen was er nog veel

kritiek. Ik ben ook bij het gesprek geweest met schilders

in Parijs, maar die wilden een voor hen veel te linkse

koers varen.” Dus gingen ze verder zonder Parijs en bleef

het bij Cobra, naar de hoofdsteden van Denemarken,

België en Nederland, legt hij uit. Anderen lopen intussen

richting Gelach’kamer – de ruimte kreeg die naam na

een prijsvraag in huis – voor de warme middagmaaltijd,

onder wie acteur John Kraaijkamp (1925), die net uit de

lift is gestapt. “Ik kom niet zoveel in de hal. Het bevalt me

prima in het Rosa Spier Huis, maar ik zit graag boven in

mijn appartement. Ik heb niet zoveel mensen om me heen

nodig.” Toch wordt hij in dezelfde Gelach’kamer regelmatig

gesignaleerd als daar op donderdagavond tussen het

dammen, discussiëren en scrabbelen door pannenkoeken

en tosti’s worden geserveerd.

Bedrijvig en bijzonder

Aan de wand hangen overal tekeningen van de succesvolle

portrettist Erika Visser (1919-2007). In het Rosa Spier

Huis bleef ze werken en als gevolg daarvan kijken twaalf

huidige en vroegere bewoners, onder wie zijzelf, je in

de Gelach’kamer aan; ingetogen en indringend tegelijk.

Eén van de portretten is van de befaamde Nederlandse

stripauteur Marten Toonder (1912-2005), die in Erika

Visser zijn laatste liefde vond. Hij noemde haar ‘een

schilderes van zielen’. Een bewoner weet nog goed dat

Marten Toonder, in weerwil van de wat sombere kijk op

zijn laatste levensjaren die hij in interviews ventileerde, in

het Rosa Spier Huis best opgewekt was. “Hij kwam graag

een glas wijn drinken bij een goed gesprek en was heel blij

dat hij Erika hier had ontmoet. Ik heb ze wel heel gezellig

samen met een flesje wijn gezien.”

Page 55: EEN LEVEN LANG KUNST

53Louis Tiessen

Page 56: EEN LEVEN LANG KUNST

54

Page 57: EEN LEVEN LANG KUNST

55John Kraaijkamp

Page 58: EEN LEVEN LANG KUNST

56

Het wekelijkse pannenkoeken eten

Page 59: EEN LEVEN LANG KUNST

57

Even na twaalf uur zitten gemiddeld zo’n twintig bewoners

aan vier grote tafels voor de warme maaltijd. Andere

bewoners geven er de voorkeur aan in hun appartement te

eten, maar op de donderdagavond is menigeen van hen wel

in de Gelach’kamer te vinden. De pannenkoeken en tosti’s,

die de twee activiteitenbegeleiders Annemieke Zwart en

Francine Karten om beurten klaarmaken, vinden gretig

aftrek. Het is een van de talrijke activiteiten waarmee zij al

jaren veel succes hebben bij de bewoners.

Poffertjes eten in Laren, een excursie naar musea, een

bezoekje aan de theetuin in Eemnes, een optreden

‘s zomers van het Riciotti Ensemble buiten of van

een Afrikaanse dansgroep binnen in de concertzaal,

filmvoorstellingen, voorlezen, speciale broodmaaltijden,

een high tea, paasontbijt, lentebuffet, herfstbuffet,

kerstdiner.....het loopt vrijwel allemaal via de twee

begeleidsters, die er samen meer dan een werkweek mee

vullen. Het vaste programma aan concerten, theater,

exposities, beeldend werken en diverse cursussen wordt

door anderen verzorgd (zie hoofdstuk 4).

Annemieke Zwart begon in 2004 – “toen nog twee

middagen” – en Francine Karten twee jaar later. Beiden

merken, dat ze ‘steeds meer moeten inspelen op het ouder

worden van de bewoners’. Francien Karten wijst op een

rolstoel in de hoek. “De mensen worden slechter ter been.

Ze blijven meer binnenshuis en willen ook dingen waar ze

mee zitten met je bespreken.”

Dat met de ouderdom de gebreken komen, gaat ook aan

het Rosa Spier Huis niet voorbij. Menig bewoner van

achter in de tachtig of in de negentig loopt nog opmerkelijk

soepel door het huis, maar regelmatig is het in de gangen

ook filerijden met rollators en rolstoelen, met de enige lift

al snel als bottleneck. Het is onvermijdelijk. De verandering

is volgens Annemieke Zwart vooral de laatste jaren te

merken; dat hoor je ook van anderen in huis. “Toen ik

hier kwam, waren veel mensen nog aan het werk, gingen

sommigen zelfs naar de VS om een lezing te houden. De

laatste jaren is dat minder geworden. Met onze activiteiten

stellen we ons daar op in, we proberen steeds iets nieuws,

in overleg met de bewoners. Het blijft een heel bijzonder

huis met bijzondere mensen.”

Tegenover de Gelach’kamer is de atelierruimte waar

vrijwilligster Inge Hupkens van der Elst bij voorkeur aan

de slag gaat met een klein maar wezenlijk onderdeel voor

de sfeer van het Rosa Spier Huis: de bloemen. Kleine

bloemstukjes hier, een groot boeket daar, bloemen die

van verre je aandacht trekken of als een verfijnd detail

een tafel sieren....het is elke woensdag de belangrijke klus

waar zij zich vol overgave op stort en waarmee ze al gauw

een uur of zes bezig is. Soms wijkt ze uit naar een zitje in

één van de gangen, maar als haar favoriete atelierruimte

vrij is, vind je haar daar. Bewoners komen graag even bij

haar zitten om te praten of complimenteren haar met de

keus en de vaardigheid. Ze doet het graag, maar vooral

die sociale functie van ‘de bloemen doen’, zoals ze het

zelf noemt, sluit aan bij wat ze het allerbelangrijkste vindt

van haar werk. “Het contact met mensen spreekt me

heel erg aan. De blijheid op de gezichten zien, de leuke

gesprekken, de manier waarop je met aandacht problemen

kan verzachten.”

Ze is één van de ruim 25 vrijwilligers die met enige

regelmaat het Rosa Spier Huis binnenstappen om iets te

doen voor de bewoners. Dat varieert van samen een eindje

wandelen tot voorlezen, van meegaan naar een arts tot

koffie schenken in de hal, van helpen bij een opvoering

tot boodschappen regelen, van een praatje maken tot

Page 60: EEN LEVEN LANG KUNST

58

In de Gelach’ kamer met portretten van bewoners van Erika Visser

Page 61: EEN LEVEN LANG KUNST

59

Page 62: EEN LEVEN LANG KUNST

60

Page 63: EEN LEVEN LANG KUNST

61

Page 64: EEN LEVEN LANG KUNST

62

meehelpen in de bibliotheek. Inge Hupkens van der Elst is

vaak in het Rosa Spier Huis, sinds eind jaren negentig, voor

de bloemen, het speciale boodschappenkarretje in de hal,

meegaan naar het ziekenhuis, het regelen van de duizend

dingen die geregeld moeten worden bij een voorstelling.

“Het is een beetje een baan geworden, maar ik vind het

heel leuk. Laatst heb ik bij mij thuis voor de bewoners en

vrijwilligers die vaak bij de concerten helpen een lunch

georganiseerd. Heel gezellig. De sfeer in het Rosa Spier

Huis is heel bijzonder,” vindt ook zij. “Dat moet echt zo

blijven.”Om dat te bewerkstelligen wordt het Rosa Spier

Huis behalve door vrijwilligers ook bevolkt door zo’n

vijfentwintig mensen die in de verpleging werken, twaalf

in de huishouding, elf in de keuken, vijf op de receptie,

vier voor activiteiten en de begeleiding daarvan, drie in de

technische dienst, twee bij het secretariaat en één in de

directie. Velen van hen werken parttime, maar samen met de

vrijwilligers is hun aantal beduidend groter dan de zeventig

huidige bewoners. Toch zijn het deze bewoners om wie alles,

vierentwintig uur per dag, draait in het Rosa Spier Huis.

Tien korte portretten geven een indruk van de bewoners

van nu.

“Een beeldhouwer is nooit klaar”

Beeldhouwster Inka Klinckhard (1922) heeft zich in

het Rosa Spier Huis omringd met haar kunst en haar

geschiedenis. De woonkamer is bijna een klein museum,

waar alle meubels – kast, tafel, stoelen, bankje, bureau, de

spiegel zelfs – pronkstukken zijn van de reliëfkunst van haar

moeder; gemaakt aan het begin van de twintigste eeuw in

Berlijn, waar ook Inka is geboren. Haar atelier tegenover de

kamer puilt zo ongeveer uit van haar eigen werk. “Hier staan

vooral de kleine dingen van wat ik in grotere afmetingen

in opdracht heb gemaakt.” De paar meter afleggen naar

het hoekje met de stoelen om even te praten, vereist al

veel behendigheid. “Mensen zeggen wel eens: ‘wanneer is

het hier nou echt vol?’.” Kunst was een virus in de familie

– “oma maakte vooral brandschilderingen” – maar vader

was een uitzondering. Zijn wetenschappelijk onderzoek

brachten hem en Inka rond haar achtste al twee jaar naar

Amsterdam en in 1939, op de vlucht uit Duitsland, vestigde

het gezin zich definitief in Nederland. “Ik was als kind al

aan het schilderen, maar hij vond dat maar niets. Hij wilde

dat ik scheikunde zou gaan studeren. Ik weet nog dat ik

expres formules verkeerd zei. Ik wílde de kunst in.” Trots

pakt ze een afgietsel in gips van de eerste kop die ze – op

haar dertiende – op school heeft gemaakt van Frederik de

Grote. “We mochten willekeurig iets uitkiezen en in de klas

hing een doodsmasker van hem. Dat wilde ik proberen. Ik

was meteen verloren. Frederik wilde liever fluit spelen dan

koning zijn en haalde allemaal muzikanten naar zijn hof.”

Een levensloop die helemaal bleek te passen bij haar eigen

passie. Als beeldhouwster is Inka Klinckhard vooral gevormd

door de bekende beeldhouwer Jan Bronner, van zie ze op

de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam

les kreeg en die later zelf nog tot aan zijn overlijden in 1972

in het Rosa Spier Huis heeft gewoond. “Ik herinner me dat

hij vertelde hoe Auguste Rodin, die hij nog had gekend, ’s

avonds in het donker met een kaarsje langs zijn werk ging

om te kijken of er niet nog ergens een oneffenheid zat.

Prachtig. Je bent eigenlijk nooit klaar met je werk, je moet je

er op een gegeven moment van losrukken.”

Haar eigen werk omschrijft ze als ‘tamelijk realistisch’ met

een voorliefde voor speelsheid, ‘springerigheid bijna’ en

verbondenheid. Dat betekent een leven vol beelden maken

van vooral paarden en ‘man, vrouw en kinderen’.

Page 65: EEN LEVEN LANG KUNST

63Inka Klinckhard

Page 66: EEN LEVEN LANG KUNST

64

Inka Klinckhard

Page 67: EEN LEVEN LANG KUNST

65

Page 68: EEN LEVEN LANG KUNST

66

“Maar ook abstracte vormen als ik bijvoorbeeld een

opdracht kreeg om beweging uit te drukken.” Haar

eerste twee expositie waren – samen met anderen – in

het Stedelijk Museum in Amsterdam en daarna werd ze

permanent zo in beslag genomen door haar werk, dat ze er

niet aan toe kwam een eigen gezinsleven te beginnen. Haar

beelden én de vele penningen die ze heeft ontworpen zijn

haar kinderen. “Met steen of hout werken vind ik ’t fijnst,

maar brons is ook een uitkomst, vooral bij opdrachten.”

Inka Klinckhard heeft in haar drukke leven regelmatig de

stilte opgezocht. Dat heeft haar onder andere bewoonster

gemaakt van een boerderijtje in Nijkerk en van een

klooster in België. Sinds 2005 woont ze in het Rosa Spier

Huis, waar ze jaarlijks nog ‘vijf tot zes beelden’ maakt. Ze

is blij dat ze gezond is, maar dat betekent wel dat ze de

maandelijkse huur van zo’n 2000 euro helemaal zelf moet

betalen. “Zo duur heb ik nog nooit gewoond, maar het

bevalt me hier prima.” De duim gaat omhoog. “Zo!”

Muziek, mystiek en poëzie

Zodra ze geboren was, speelde haar vader als welkom

pianomuziek van Beethoven. Zes jaar later begon Froukje

Giltay (1927) met viool- en pianolessen. De keus viel

daarna op de vakopleiding viool. Haar leraar was Joachim

Röntgen, die later in het Rosa Spier Huis woonde. Als

violiste werd zij vooral bekend door uitvoeringen van

nieuwere muziek, waaronder verschillende premières.

Met pianist René Rakier voerde Froukje in ons land als

eerste Nederlandse violist de beruchte eerste sonate van

Béla Bartók uit. Ze maakte deel uit van het befaamde

Röntgen Strijkkwartet, dat vele tournees in het buitenland

maakte. “Een leven zonder muziek is voor mij ondenkbaar,”

zegt ze in het radioprogramma ‘Een goede morgen met’

(juli 2008). Ze studeert dagelijks piano en heeft ook les.

Daarnaast wijdt zij zich aan de poëzie, waarin zij uiting

kan geven aan haar zoektocht naar zin en samenhang.

Pleisterplaatsen op die route zijn mystici uit alle tradities,

de Taoïstische filosofie en grote dichters, zoals Czeslaw

Milosz. Liever dan in een geschreven portret presenteert zij

zich met een gedicht.

De traan als lens*

Zou niet verdriet

waarvoor geen troost

bestaat de ergste ziekte

zijn met pijn onstilbaar –

Raak er niet aan tenzij

je zelf kunt voelen

wat het is –

ternauwernood bestaan.

*paul celan over spinoza

Groeien

De oude zomereik

vijfhonderd jaar.

Ik kijk ernaar en

denk het is als

luisteren naar Bach -

de laatste fuga,

onvoltooid

De thema’s zijn als takken

doorgegroeid tot waar

geen hand nog ooit

een eindstreep zetten zal.

Ben ik een thema of

een tak, wat wil ik zijn?

Ik weet het niet want

groeien gaat gepaard

met pijn.

“dikke boom”,

landgoed verwolde (gld.)

Page 69: EEN LEVEN LANG KUNST

67Froukje Giltay

Page 70: EEN LEVEN LANG KUNST

68

Elisabeth Lebbing

Page 71: EEN LEVEN LANG KUNST

69

Zingend naar speksteen

Elisabeth Lebbing (1913) heeft van haar bestaan ‘een

vrolijk en opgewekt leven gemaakt’ en dat doet ze nog

altijd. “Iedere dag als ik het gordijn open doe, denk

ik: Lebbing, je bent er nog, op deze aarde. Je kan nog

denken ‘wie ben ik’ en ‘wie zijn mijn buren’. Dat is iets

om dankbaar voor te zijn, want op je 97ste kan dat ook

anders zijn.” Ze lacht en wijst in de studio vlakbij de

centrale hal, op de zware speksteen die ze met zaag en vijl

de vorm oplegt die ze van binnenuit ziet ontstaan. “Hier

werk ik altijd.” Ze is geboren in een banketbakkersfamilie

in Amsterdam en altijd wil ze bezoek of bekenden iets

lekkers toestoppen. “Dat vind ik leuk.” Vanuit haar

tweekamerappartement beneden kijkt ze uit op de

binnentuin. Ze vertelt over de planten en over de hoge

sequoia verderop, die er al veertig jaar staat en elk najaar

‘zo mooi’ de grond bedekt met afgevallen naalden. “Ik ben

altijd in Amsterdam blijven wonen, maar ik had wel steeds

de wens om als ik oud was een eigen stoel en een eigen

tuin te hebben. En kijk nu eens wat ik hier heb gekregen in

Laren. Al twintig jaar.”

Op een grote foto aan de muur staat een ontwerp van de

openluchtschool aan de Cliostraat in Amsterdam Zuid. “Die

school is gemaakt door Jan Duiker, die ook Zonnestraal

heeft ontworpen.” Elisabeth Lebbing is daar van 1941 tot

1974 hoofdleidster van de kleuterafdeling geweest. Op

de salontafel heeft ze wat voorwerpen uitgestald die de

loop van haar leven illustreren. Er liggen foto’s van klassen

met een nog jonge Elisabeth. “Het was heel fijn werk. Met

sommige leerlingen heb ik nog altijd contact.” Ze wijst op

de kleine, van papier gemaakte poppenkast die naast de

foto’s staat. “Dat heb ik ook gedaan. Tien jaar lang heb ik

poppenkastvoorstellingen gegeven in de stad, deels in de

oorlog en dat was niet zo makkelijk. Met het geld dat ik

daar mee heb kunnen verdienen, heb ik in Londen een harp

gekocht, een grote Erard.” Een kleurenfoto op tafel toont

een stralende Elisabeth Lebbing, spelend op deze aanwinst.

“Ik heb van kind af pianogespeeld en later ben ik aan harp

begonnen. Ik heb nog les gehad van Saar Strümpfler, de

tweede harpiste van het Concertgebouworkest. Rosa Spier

heb ik wel meegemaakt tijdens een voorstelling, maar ik

kende haar niet persoonlijk. Later heb ik een kleinere harp

gekocht. Die staat nu in een vitrine in de hal. Alles wordt

geschiedenis.”

Een stapel tijdschriften op een bijzettafeltje geeft aan

hoe Elisabeth Lebbing ‘nog altijd mee wil gaan met

de tijd’ – met ontwikkelingen in haar vertrouwde

Amsterdam, in de wereld van de kunst en op het gebied

van levensbeschouwing. Haar afkeer van religieuze

dogma’s heeft ze overgehouden aan haar jeugd. “Als kind

kwam ik al in Vrije Gemeente aan de Weteringschans, in

het gebouw waar nu Paradiso is. De Vrije Gemeente is in

1877 opgericht als een ontmoetingsplaats voor alle religies

en levensbeschouwingen, en ik heb me daar altijd thuis

gevoeld. Ik heb er vijfentwintig jaar lang in een koor de

Johannes Passion gezongen, grotendeels onder leiding van

Johannes Röntgen. Zingen is gezond, ik heb het van mijn

tiende tot mijn 85ste gedaan, maar een keer houdt ook dat

op natuurlijk.” Maar dan is er wel ruimte voor iets nieuws.

“Ik ben in het Rosa Spier Huis met speksteen begonnen, op

mijn 80ste. Heerlijk met je handen werken. Zo’n steen is

wel zwaar, maar ik doe het graag.”

Page 72: EEN LEVEN LANG KUNST

70

Kleurrijk leven met zwart-wit

Als meisje van twaalf kreeg ze in Bergen aan Zee tekenles

van kunstschilderes Charley Toorop en tegen haar

zestigste kwam in Mexico een oude passie voor boetseren

weer bovendrijven, maar het leven van Lies Wiegman

(1927) heeft toch vooral in het teken gestaan van een

succesvolle carrière als fotografe. De halve wereld heeft ze

ervoor afgereisd, ze won prijzen en toonde haar foto’s in

tijdschriften, kranten, boeken, kalenders en op exposities.

Nu werkt ze in haar atelier in het Rosa Spier Huis – “een

paradijs is het hier” – vooral met klei. “Ik vind het heerlijk

om te werken, maar ik vergeet soms dat ik niet zo jong

meer ben.”

De tekenles vond ze wel leuk. “Maar ik ontdekte al snel de

fotografie en die vond ik veel interessanter.” Op aandringen

van haar ouders kiest ze een opleiding waarmee zij zich

‘financieel zou kunnen bedruipen’: Reclame en Fotografie

aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. De

‘linkse docenten daar’ vonden dat je in de reclame ‘zoveel

mogelijk je eigen idee’ moest weergeven. Die hang naar

creatieve vrijheid spreekt haar aan. In 1952 besluit ze naar

de Verenigde Staten te gaan om zich helemaal toe te leggen

op de fotografie.

“Ik kreeg een baan bij de VN, voor lay-outwerk. Ik werkte

vooral ’s nachts en overdag ging ik met de camera de

straat op.” Lies Wiegman woont dan in New York, in de

artiestenwijk Greenwich Village, en komt er in contact met

belangrijke fotografen. “Het was de glorietijd van New

York.” Het is ook de tijd dat de fotografie echt belangrijk

wordt in Amerikaanse tijdschriften. Lies Wiegman is

precies op de juiste plaats op het juiste moment. Ze

ontwikkelt in haar fotografie een sociaal en kunstzinnig

oog voor de werkelijkheid, wint in 1953 al de hoofdprijs

zwart/wit bij een internationale fotowedstrijd van

het tijdschrift Photography en ziet daarna haar foto’s

gepubliceerd in Time en Life. Al snel verschijnen in kranten

trotse artikelen over een Nederlandse die het heeft

gemaakt in Amerika. Vervolgens rolt het fotograferende

leven van Lies Wiegman bijna als vanzelf steeds verder,

met reizen door Brazilië, Argentinië en Europa. “Ik ben

altijd heel vrij geweest in wat ik deed.”

Haar man, de kunstschilder Louis Vorkink, kan niet aarden

in de VS en in 1958 gaan ze in Wassenaar wonen in een

huis naast het terrein van het dierenpark. De zwangerschap

en de geboorte van haar dochter Saskia, in 1962, kluisteren

haar meer aan huis en omgeving, en ze richt zich in haar

fotografie op de dieren vlakbij. In 1965 verschijnt haar

eerste kinderboek: Mijn lama, een fotoverhaal met tekst

van Miep Diekman. Later volgen nog drie kinderboeken.

Lies Wiegman is altijd zwart-wit blijven fotograferen.

“Zwart wit abstraheert enigszins de werkelijkheid, geeft

het iets surrealistisch.” Een reis door Amerika brengt

haar begin jaren tachtig naar het Mexicaanse plaatsje San

Miguel de Allende, waar ze een cursus boetseren volgt.

“Hier wil ik wonen als ik met de vut ga,” denkt ze. Op

57-jarige leeftijd stopt ze als docente aan de School voor

Fotografie en Fotonica in Den Haag en vertrekt ze naar

Mexico, waar ze zich toelegt op boetseren. Twintig jaar

later keert ze terug naar Nederland. “Gelukkig kon ik al

snel een kamer met atelier krijgen in het Rosa Spier Huis.”

Page 73: EEN LEVEN LANG KUNST

71Lies Wiegman

Page 74: EEN LEVEN LANG KUNST

72

Cootje van Oven

Page 75: EEN LEVEN LANG KUNST

73

Muziek uit Siërra Leone

Iedereen die haar kent, is het erover eens: Cootje van

Oven (1920) is veel te bescheiden. Zelf vindt ze van niet,

natuurlijk, en dus doet ze wat schouderophalend over

haar werk en leven. Over haar stukjes in vlugschriften

tegen de Duitse bezetting, de vier jaar die ze daardoor

vanaf haar twintigste in de gevangenis heeft gezeten, haar

muziekstudie, haar zangkunst, haar leven als muzieklerares

in West-Afrika, het boek met cassette dat ze na meer dan

twintig jaar onderzoek ter plaatse schreef over de inheemse

muziek van Sierra Leone – “waar ze inderdaad wel blij

mee waren, ja” – en zelfs over haar in 2005 verschenen

levenswerk ‘Wat belangrijk is geweest’. Een dik boek, want

het is alleszins belangrijk geweest. En zowaar: “op dat boek

ben ik best een beetje trots.”

Twintig jaar woont Cootje van Oven in het Rosa Spier Huis.

Samen met haar zuster Leida kwam ze van De Pauwhof in

Wassenaar, waar ze jarenlang in een portiershuisje mochten

wonen, naar Laren. “De taxichauffeur zei nog: ‘dat is toch

precies hetzelfde’. Vanaf de avond dat we aankwamen,

hebben we het hier heel fijn gehad. We hebben de grote

verbouwing meegemaakt en de grondige opknapbeurt

daarna van de concertzaal. De akoestiek is echt geweldig

geworden. Artiesten waren verbaasd als ze optraden. ‘Goh

wat zingt het hier goed’. Zelf heeft ze er ook gezongen,

voor een volle zaal.

De Tweede Wereldoorlog heeft grote invloed gehad op

haar leven. Niet alleen zat ze al die tijd in de gevangenis –

“steeds weer een andere, wel tien in totaal” – maar haar

vader, die ook was opgepakt, werd na 3,5 jaar tuchthuis

op transport gesteld naar een Duits concentratiekamp en

overleed daar.

Na de bevrijding kwam Cootje van Oven terecht in

Engeland, waar oorlogsslachtoffers konden aansterken,

en in Londen vond ze ‘een baantje’ op de Nederlandse

ambassade. “Deels journalistiek werk, voor het blad The

Voice of the Netherlands.”

De ambassade moest bezuinigen. Ze kreeg ander werk,

pakte de draad weer op van de zanglessen die ze op haar

zeventiende had gekregen van haar moeder (zelf zangeres),

werd tot haar verbazing toegelaten tot de muziekstudie in

Londen en studeerde in 1957 af. In Nederland haalde ze er

nog een muziekdiploma bij en via een oud-medestudent

in Londen kreeg ze onverwachts werk aangeboden in het

West-Afrikaanse Sierra Leone. “Voor ik het wist, gaf ik

daar les op een school. Het leven zit vol toevalligheden. Ik

ben daar tot 1983 gebleven, op verschillende scholen. Als

muzieklerares, maar ik gaf ook Engels en zelfs biologie.”

Alle vakanties en vrije tijd – “die ik eigenlijk niet had,

want ik had het heel druk met de lessen” – reist ze met een

ploegje het land af om volksmuziek te verzamelen en te

bestuderen. Zus Leida, die als econome onder andere voor

de Verenigde Naties en Ontwikkelingssamenwerking veel

in Afrika en het Midden-Oosten reisde, peutert bij minister

Pronk geld los, en zo komt het standaardwerk er echt:

een belangrijk lesboek voor het land. Terug in Nederland

schrijft Cootje van Oven eerst in De Pauwhof en later in

het Rosa Spier Huis verder aan ‘Wat belangrijk is geweest’.

Zus Leida is in 2003 overleden, maar ‘het toeval’ bracht

wat verzachting: een jaar eerder was haar jeugdvriendin uit

haar schooltijd in Den Haag, de weefster Paula Dietz, naar

Laren gekomen. Ze zijn nog altijd de beste vriendinnen.

Page 76: EEN LEVEN LANG KUNST

74

Problemen oplossen

“In mijn jonge jaren ben ik eens iemand tegen gekomen

die me vroeg: ‘heb jij een plan in je leven?’ Nee, dat had

ik niet. ‘Moet je dat dan niet hebben?’ vroeg hij. Ik vond

van niet.” Jan Verhagen (1920) is nooit van gedachten

veranderd en voelt zich daarin gesteund door het Taoïsme,

waarin hij zich de laatste jaren heeft verdiept, en door de

boeken van Krishnamurti. “Het gaat erom dat je openstaat

voor de essentie van de dingen in het leven. Dat je rustig

kijkt naar wat er op je afkomt, dan weet je altijd hoe je

ermee om moet gaan. ” Met die levenshouding zet hij

zich in voor het Rosa Spier Huis, in de cliëntenraad en als

begeleider bij de vele voorstellingen in de concertzaal.

En met nog een eigenschap die hij al vroeg bij zichzelf

ontdekte. “Ik mag graag helpen problemen op te lossen.”

Jan Verhagen is geboren in Buenos Airos ‘omdat mijn vader

daar een tijd voor zijn werk moest zijn’, maar groeide op

in Haarlem. Rond zijn twaalfde vroeg een vriendje dat

bezig was met een kristalontvanger die niet goed werkte,

of Jan hem kon helpen. “Ja, zei ik meteen, terwijl ik op dat

moment nog geen idee had hoe.” Het lukte en leverde hem

meteen – ook zonder plan – de richting op in zijn leven: de

techniek. “Ik voelde dat ik het wel moest kunnen. Als ik

een probleem zie, dan wil ik het oplossen. In de techniek,

maar ook op andere gebieden.”

Hij studeerde af aan de Middelbare Technische School, de

latere HTS (tegenwoordig HTO), en besloot in 1941 eerst

wat te doen aan zijn ‘verontwaardiging over de leugens van

de Duitsers’. Hij maakte illegaal drukwerk, werkte onder

anderen samen met de later doodgeschoten verzetsstrijder

Jacob Jan Hamelink, werd begin 1943 gearresteerd

en kwam er volgens hemzelf genadig af met tien jaar

tuchthuis. “Ik

moest hard werken zonder eten, maar dat was nou eenmaal

zo.” Voor die tijd was hij in het Scheveningse ‘Oranjehotel’

in de cel terechtgekomen bij de verzetsdichter Yge

Foppema. “Van hem heb ik veel geleerd aan inzicht in het

leven.”

Zijn werk bij de staatsmijnen in Limburg en later bij

Philips in Hilversum gaf hem de gelegenheid technische

problemen op te lossen en nieuwe dingen uit te vinden. “Ik

heb daarin altijd de vrije hand gehad en veel kunnen doen

aan de ontwikkeling van de telefonie.” Maar op zijn 55ste

is het opeens op. “Ik was helemaal leeg en dat bleek van

de oorlog te komen.” Hij stopt met werken, verwerkt zijn

oorlogservaringen, knapt weer op en gaat opnieuw aan de

slag.

In 1997 verhuist hij met zijn vrouw, de zangeres Hea

Landheer, naar het Rosa Spier Huis. “Door haar konden

we hier komen wonen, want ik ben geen kunstenaar en

geen wetenschapper.” Na haar overlijden in 2007 mist Jan

Verhagen ‘haar nog elke dag’. “Maar ik geniet nog steeds

van het leven. Ik ben een gelukkig en dankbaar mens en

vind het fijn om me in te zetten voor het Rosa Spier Huis.

Het is hier fantastisch. Leven in zo’n unieke gemeenschap

vind ik een verrijking. Door de mensen, door de toewijding

van de medewerkers en de vrijwilligers.”

Page 77: EEN LEVEN LANG KUNST

75Tom Eekman

Page 78: EEN LEVEN LANG KUNST

76

Tom Eekman

Page 79: EEN LEVEN LANG KUNST

77

Leven met taal

Rond zijn zeventiende adviseerde de benedenbuurman aan

de Amsterdamse Minervalaan hem in een gesprek over

literatuur, Tolstoj en Dostojevski te lezen. Tom Eekman

(1923) was voor altijd verkocht aan ‘die boeiende wereld,

die met zijn gedachten en ideeën zo heel anders was dan

de westerse wereld’. Tijdens zijn geschiedenisstudie aan de

Universiteit van Amsterdam koos hij Russische literatuur

en de Russische taal als bijvak. Zo legde hij het fundament

van zijn bestaan als hoogleraar Slavische letterkunde,

vertaler van zo’n vijfentwintig boeken uit het Russisch,

Pools, Tsjechisch en Servo-Kroatisch en grondlegger van

het Oost-Europa Instituut, samen met studiegenoot Karel

van het Reve.

Het had aan het begin van de oorlog mis kunnen gaan.

Net zeventien had hij vol trots met het schoolorkest van

het gymnasium onder leiding van Johannes Röntgen

uit het hoofd een pianoconcert van Bach gespeeld,

toen hij ‘verzeild raakte in het verzet’. “Ik moest joodse

kinderen naar onderduikadressen brengen. Iemand moet

dat verraden hebben, want toen ik een keer aanbelde

om een kind op te halen werd ik opeens vastgegrepen.”

Hij belandde in de cel van het politiebureau aan de

Marnixstraat, maar het lukte hem, door een list van twee

oudere medegevangenen, zonder schade weg te komen.

“Daarna heb ik nog geschreven voor de illegale pers, zoals

de Vrije Katheder en Het Parool. Dat is gelukkig goed

gegaan.”

Getrouwd, inmiddels, trok hij in 1947 naar Praag, waar hij

een jaar bleef wonen om een dissertatie te schrijven over

Anton Tsjechov. “Ik was daar toen de Russen klaar stonden

om het land binnen te vallen en communistische milities

politici gevangen namen. Ik heb geen soldaten gezien, maar

besefte wel de ernst van de situatie.” Hij ging terug naar

Amsterdam en kreeg van een vriend het verzoek boeken

te vertalen voor diens vader, oprichter van Uitgeverij

Wereldbibliotheek. Zo begon wat hij daarna is blijven

doen en nog altijd doet: vertalen van romans, verhalen en

gedichten. Met in 1981 als bekroning de Martinus Nijhoff-

prijs voor zijn vertalingen van Leskov en Tolstoj.

In 1966 begon Tom Eekman aan een andere markante

episode van zijn leven. Hij vertrok naar de VS om

hoogleraar letterkunde te worden aan de universiteit van

Los Angeles. Hij bleef er tot 2000. “Het leven is daar heel

anders, maar er waren ook veel Europeanen, vooral onder

collega’s. Om de band niet te verliezen gingen we heel

bewust elke zomer naar Nederland, naar een oude boerderij

in Drenthe.” Terug in Nederland vestigde hij zich in het

Rosa Spier Huis, waar een jaar later zijn vrouw overleed.

Ook twee zoons heeft Tom Eekman inmiddels verloren.

“Mijn dochter is in de VS gebleven, maar mijn oudste zoon

woont gelukkig dichtbij, in Amsterdam.”

“Ik woon hier nu tien jaar en ik ben blij dat ik gekomen

ben. Ik heb veel gereisd, maar nu doe ik dat niet meer. Ik

heb nog wel veel contact met schrijvers en intellectuelen,

vooral uit het voormalige Joegoslavië waar ik altijd graag

kwam.” Tom Eekman laat de uitgave van zijn laatste

vertaling zien, uit 2010: ‘Het sprookje van Iwan de Dwaas’,

van Tolstoj. “Het leven bevalt me goed zo en ik ben blij met

de bijzondere vriendschap die hier is ontstaan met Froukje

Burgemeister. Dat is belangrijk voor me.”

Page 80: EEN LEVEN LANG KUNST

78

Schrijven in eigen werkkamer

Overal in de kamer staan en liggen voorwerpen die een

aandenken zijn aan één van de vele reizen, die ze samen

of afzonderlijk hebben gemaakt in Europa, Egypte, het

Midden-Oosten, de Verenigde Staten en India. Maria

Elizabeth (Mab) van Lohuizen-Mulder (1934) en C.W.W.

(Wali) van Lohuizen (1932) verruilden in augustus 2008

hun appartement aan de Amsterdamse Singel voor twee

kamers op de tweede etage van het Rosa Spier Huis. Een

authentiek Grieks terracottabeeldje uit de zesde eeuw voor

Christus, een dertiende-eeuwse Perzische gebedstegel,

optisch glas van onder anderen Cigler en beeldjes van

Charlotte van Pallandt zijn slechts enkele voorbeelden van

hoe elk hoekje in de woonkamer iets vertelt over hun verre

tochten en werk.

Mab van Lohuizen studeerde kunstgeschiedenis en

archeologie. Zij promoveerde in 1973 op een theorie over

de relatie tussen twee kleine panelen van Rafaël. Dat

resulteerde in een rijk geïllustreerd boek over de grote

Italiaanse renaissanceschilder. Onderzoek daarvoor bracht

haar onder andere naar Engeland, Frankrijk en Siena in

Italië, waar ze uiteindelijk tot de conclusie kwam dat de

twee panelen ooit een functie hadden gehad als boekband.

“Rudi Fuchs heeft er een recensie over geschreven in

de NRC.” Later pakte ze de draad weer op van haar

doctoraalscriptie over de herkomst van stucdecoraties uit

de vijfde eeuw in het Baptisterium van de Orthodoxen in

Ravenna. Het werd een onderzoektocht in Egypte, Syrië,

Israël en de VS – waar ze op uitnodiging enkele maanden

op het Institute for Advanced Study in Princeton verbleef

– die leidde tot zeven, in wetenschappelijke kringen

gezaghebbende artikelen. Blij laat ze de nieuwe werkkamer

zien, die ze net beneden in het huis heeft betrokken. “Hier

kan ik verder werken aan het boek dat ik hierover aan het

schrijven ben. ‘Alexandria versus Byzantium’.”

Ook Wali van Lohuizen heeft een eigen werkkamer in

huis, waar hij de laatste hand legt aan een boek: ‘Een

psychospirituele kijk op de boodschap van Jezus’. Na

een werkzaam leven als planoloog en buitengewoon

hoogleraar planologisch onderzoek stortte hij zich op een

heel ander gebied, dat hem altijd heeft geboeid: “Waar

draait het om in de grote religies? Dan kom je op mystiek,

op het ene, ook God genoemd, het ervaren bijvoorbeeld

van eenwording of van nabijheid van iets dat boven het

denkmatige en het emotionele uitgaat.” Hij heeft er met

tien jaar onderzoek een wetenschappelijke studie van

gemaakt, uitgegeven bij Peter Lang in New York. “Ik

was blij verrast dat zij het willen uitgeven.” Vierhonderd

pagina’s, geschreven in het Engels.

Naast hun wetenschappelijke werk hebben ze samen sinds

1985 bijna twintig jaar lang in Delhi (India) enkele malen

per jaar meegewerkt aan de bouw van een ‘memorial’ en

het opzetten van een school, een vrouwenproject en een

muziekacademie. Nu ze allebei een werkkamer hebben,

heeft Mab van Lohuizen niet alleen meer gelegenheid

om verder aan haar boek te werken, maar heeft haar

echtgenoot ook meer ruimte voor een andere liefde:

landkaarten en stadsplattegronden. “Mijn basisopleiding

was sociale geografie en ik vind het geweldig om op zulke

kaarten de werkelijkheid te zien, de verbindingen, de

verhouding.” Mab van Lohuizen zegt lachend. “Hij kan

nu eindelijk zijn kaarten ophangen. Het is heerlijk dat

we allebei een werkruimte hebben. Waar vind je dat? We

hebben het zeer naar ons zin en hopen dat die bijzondere

sfeer zo blijft, ook in de nieuwe opzet.”

Page 81: EEN LEVEN LANG KUNST

79Wali en Mab van Lohuizen

Page 82: EEN LEVEN LANG KUNST

80

Annie Vriezen

Page 83: EEN LEVEN LANG KUNST

81

“Weven, dàt wilde ik leren”

Zo’n twee jaar woont weefkunstenares Annie Vriezen

(1934) in het Rosa Spier Huis. “Ik voel me er helemaal

thuis.” Ze is opgegroeid in een sociaal bewogen milieu,

waarin haar vader – hoogleraar theologie – een belangrijke

rol speelde. “Heel kritisch naar de maatschappij en met

veel aandacht voor emancipatie. ‘Je moet voor jezelf

kunnen zorgen’, zei hij altijd.” Rond haar achttiende wijst

een vriendin van haar moeder op een bijzondere kant die

ze heeft ontdekt in Annie. “Dat kind is kunstzinnig.” Haar

moeder is verbaasd: “zou je denken?”

De vriendin zet Annie op haar levensweg als kunstenares.

Hoewel ze te weinig vooropleiding heeft, haalt ze na

drie jaar haar eindexamen aan de Academie Minerva in

Groningen. Kort daarop geeft ze tekenles. In die tijd raakt

ze betrokken bij een ingrijpende onderwijsvernieuwing en

daarin vindt ze een nieuwe uitdaging. “Met alles wat nu

modern is, zijn we toen begonnen: werken met allerhande

materiaal, zelf muziek maken, die vernieuwing bracht alles

samen. Ik heb ook les gegeven in kunstgeschiedenis en

handenarbeid en organiseerde buitenschoolse activiteiten,

vooral op het gebied van weven.”

Weven werd haar passie. “Op de academie in Groningen

zag ik een weefgetouw staan en dacht ik meteen: ‘dàt

wil ik leren’. Maar niemand kon er les in geven.” Toen de

kunstschilder Martin Tissing, met wie ze inmiddels getrouwd

was, in 1965 een beurs kreeg om negen maanden naar

Polen te gaan, opende dat de deur naar haar weefcarrière.

“Polen is een Mekka voor weven. Vooral het weven van

wandkleden was mijn grote liefde. Langzaamaan werd ik

in Nederland een expert op weefgebied. Ik werd overal

gevraagd en had overal in Europa contacten. Ik ben ook in

de VS geweest en in Peru, gaf colleges, het was grandioos.”

Al voor de reis naar Polen kon Annie Vriezen met haar man

als verkapte beheerder gaan wonen op de Allersmaborg

in Ezinge, eigendom van de gemeente. “Het was nogal

verwaarloosd en we hadden er veel werk aan om het

een beetje op te knappen.” Na haar scheiding blijft ze er

wonen en geeft ze onderdak aan kunstenaars. “Er zat een

beeldhouwer in de stallen, er woonden schilders, een filmer,

een schrijver.”

Dat blijft zo als Staatsbosbeheer de borg in 1978 overneemt,

de provincie de gebouwen in erfpacht krijgt, de borg wordt

gerestaureerd en ook als later – in 1983 – de Groninger

Borgen Stichting het beheer in handen krijgt. “We hadden

een grote uitstraling, niet alleen in Groningen, Friesland

en Drenthe, maar landelijk en zelfs internationaal, met

kunstenaars uit de hele wereld.”

Als de overheid ten slotte toch andere plannen krijgt,

verdwijnt de kunstenaarskolonie en in 2001 verlaat Annie

Vriezen na al die jaren ‘haar’ borg. Die wordt veranderd

in een conferentieoord. Zij neem haar intrek in een oude

smidse in Groningen. Zo oud, dat de douche ondeugdelijk

blijkt te zijn en zij met brandwonden moet worden

opgenomen in het ziekenhuis. Na negen maanden is ze pas

voldoende hersteld om naar een verzorgingshuis te gaan,

in Middelsum. “Daar ging ik bijna dood. Dat was niet mijn

klimaat.” In 2007 biedt het Rosa Spier Huis uitkomst. “Ik

stond al vier jaar ingeschreven en kreeg een telefoontje of ik

wilde komen. Een paar weken later was ik hier. Ik ben weer

helemaal opgeknapt.”

Page 84: EEN LEVEN LANG KUNST

82

Iedereen aan de balie gehad

Hij kwam ‘als jongen van een jaar of negentien’ toen

het Rosa Spier Huis net open was en hij is er nooit meer

weggegaan. Medewerker Dick van Amstel is daarmee een

beetje bewoner geworden. Hij staat in huis bekend als ‘die

aardige duizendpoot die voor iedereen klaar staat’. “Als

iemand ziek is of wat grieperig, trek ik me dat aan. Dan

breng ik ze een chocolaatje of zoiets, om ze een hart onder

de riem te steken.” Zijn moeder werkte vanaf het begin tot

aan haar pensioen als verpleegkundige in het Rosa Spier

Huis, dus de band tussen het huis en de Van Amstels is

onmiskenbaar. “Ze hadden destijds iemand nodig voor de

receptie, in de weekeinden. Dat vond ik wel leuk met al die

kunstenaars.”

Hij heeft ze allemaal aan de balie gehad, vaak om gewoon

even een praatje te maken. “Of ze nou heel beroemd

waren of niet, ze hadden allemaal op zijn tijd behoefte

aan wat contact, om een grapje te maken of vanwege iets

dat ze dwars zat.” Veel te veel dus om namen te noemen,

maar de herinnering die hem het eerst te binnenschiet

moet hij even kwijt, omdat deze illustreert hoe hij altijd

de plattelandsjongen uit Maartensdijk kon blijven in het

kunstzinnige Rosa Spier Huis. “Wieb de Machula-Rook, die

hier nog steeds woont, liep een keer langs de balie naar de

concertzaal. Ze speelde prachtig cello en ik zeg zo: ‘Waar ga

jij heen met die grote viool?’ Zij meteen: ‘Dat is geen viool,

dat is een cello.’ Heerlijk. Ik heb het sowieso altijd prachtig

gevonden, al die kunstenaars en die musici die nog gingen

repeteren in de concertzaal en daar kon jij dan gewoon als

receptionist naar luisteren.” Toch maar een naam: “Willem

Ravelli bijvoorbeeld, de zanger. Die had nog leerlingen.

Hij stond weleens bij me en dan zei hij: ‘zal ik nou nog

meer les geven of zal ik zelf meer gaan zingen?’.”

Jarenlang heeft Dick van Amstel ook een eigen

bedrijf gehad, nadat hij de werkplaats van zijn vader

had overgenomen. Onderhoud en reparatie van

landbouwwerktuigen, van jongs af zijn passie, hielp hem

de band te houden met zijn agrarische wortels. “Al die tijd

heb ik zeven dagen in de week gewerkt, want ik bleef de

weekenddiensten doen in het Rosa Spier Huis. Soms om

de veertien dagen, maar ik wilde dat niet kwijt. Ik heb hier

nooit één dag met tegenzin gewerkt.”

Het jaar 1997 bracht hem een grote verandering. Hij werd

ziek, deed zijn bedrijf van de hand, knapte weer op en

vroeg zich net af wat hij met al die extra tijd zou gaan

doen, toen er een telefoontje kwam. “John Klaver van de

technische dienst vroeg of ik bij hem een paar dagen in de

week kon meedraaien. Leuk. Later kwam chefkok Maurice

Bakker langs. Of ik daar een ochtend kon helpen. Ik was

meteen verslaafd en voor ik het wist, was ik hier fulltime

aan het werk. De receptie doe ik niet meer, maar verder

nog alles. Als er voorstellingen zijn, zorg ik voor licht en

geluid in de concertzaal. Dat zijn wel lange dagen. En dan

de keuken natuurlijk.” Hij loopt er trots doorheen, laat de

voorraadkast zien, trekt de koelkast open en wijst op de

soeppannen, waar hij net vers gesneden groente in heeft

gedaan. Hier maakt hij de roomboterkoekjes die in huis zo

worden geroemd en bekend staan als ‘Amstelkoekjes’. “Het

is echt een prachtige keuken. Alle eten wordt hier vers

gekookt. Waar vind je dat nog?”

Page 85: EEN LEVEN LANG KUNST

83Medewerker Dick van Amstel

Page 86: EEN LEVEN LANG KUNST

84

Page 87: EEN LEVEN LANG KUNST

85

Page 88: EEN LEVEN LANG KUNST

86

Altijd en overal kunst Exposities met een verhaal

Bij het werk van Peter Ruting (1938) blijft hij wat langer

hangen. “Ik ben blij dat we hem erbij hebben dit jaar,

want ik vind hem heel goed,” bevestigt René Klinkers

als hij klaar is met zijn uitleg over de expositie in de hal.

Voor een gehoor van zo’n vijfentwintig bewoners is hij

langs het werk gegaan van medebewoners die dit keer

hebben meegedaan aan de mede door hem georganiseerde

tentoonstelling. Met zes exposities per jaar is het Rosa

Spier Huis heel actief, maar vooral die ene daarvan, die

jaarlijks werk van de bewoners zelf laat zien, is altijd een

beetje spitsroeden lopen. Geen onderwerp zo omstreden

als kunst en geen zaak zo gevoelig als aandacht, ook in het

Rosa Spier Huis en onder het gehoor van de organisator.

Iedereen heeft zijn voorkeur, zijn afkeur, zijn behoefte aan

erkenning. René Klinkers wordt herhaaldelijk onderbroken

met kritiek of aangespoord stil te staan bij een andere

exposant, maar bij de verhandeling over Peter Ruting

luistert iedereen aandachtig mee.

Kunstenaar Peter Ruting was een veelgevraagde

reclamefotograaf, toen hij in 1980 een andere weg in

sloeg met zijn fotografie. Met opnieuw succes. Mensen

noemen zijn werk schilderijen, zelf noemt hij het ‘autonome

fotografie’. “Het zijn als het ware geënsceneerde stillevens,”

zegt René Klinkers wanneer hij uitgebreid stil staat bij

zo’n ‘bewerkte’ foto. “We noemen dat tabletop-fotografie.

Die rode biljartbal hier onderin die fles bijvoorbeeld. Die

kan niet zomaar in die fles zijn gestopt. Dat is bewerkt

met de computer.” Zo arrangeert de fotograaf nauwgezet

de werkelijkheid, die hij ogenschijnlijk in één opname

weergeeft. “Steeds meer fotografen doen dat.”

Voor Peter Ruting, die er deze ochtend in de zomer van

2010 wegens ziekte niet bij kan zijn, is het etiket ‘kunst’

op zijn werk niet zo belangrijk. “Of fotografie kunst is,

doet er niet toe. Het is niet interessant,” heeft hij hierover

gezegd. “Kunstfotografie is zo beladen en de titel fotograaf

kan zoveel inhouden. Het wordt pas kunst in de ogen van

anderen.” Medebewoner en schilder Piet Smissaert (1930)

kan zo’n houding goed begrijpen. Hij heft na afloop van

de bijeenkomst met een symbolisch gebaar de handen ten

hemel – met een grote glimlach. Piet Smissaert, die les heeft

gehad van Paul Citroen, is blij met de aandacht voor zijn

werk, ook in deze expositie, maar hij heeft evengoed geen

antwoord op die eeuwenoude vraag. “Wat is nou kunst?

Hoe kan je dat definiëren? Ik heb er de hele nacht weer

over liggen nadenken, maar ik zou het echt niet kunnen

zeggen.”

De exposities in het Rosa Spier Huis worden vastgesteld

en begeleid door een speciale commissie. Eén van de leden

is meestal belast met de feitelijke samenstelling en die

organisator drukt vanuit zijn achtergrond of persoonlijke

voorkeur al snel een stempel op de tentoonstelling. De

schilder en tekenaar Nicolaas Wijnberg (1918-2006), die

in 1947 met een groep vrienden de kunstenaarsgroep De

Realisten oprichtte en zijn laatste jaren in het Rosa Spier

Huis woonde, liet zo als samensteller vooral het realisme

in de kunst zien. De in kunstkringen bekende organisator

van tentoonstellingen Louise (Wiesje) van Wessem,

die jarenlang de drijvende kracht is geweest achter de

exposities, liet zich meer leiden door haar voorliefde voor

wat traditionele kunst.

René Klinkers legt de laatste vier jaar het accent op

moderne kunst. De tabletop-foto’s van Peter Ruting horen

daar voor hem bij. “De kunst heeft in de tweede helft van

Page 89: EEN LEVEN LANG KUNST

87René Klinkers

Page 90: EEN LEVEN LANG KUNST

88

René Klinkers

Page 91: EEN LEVEN LANG KUNST

89

Page 92: EEN LEVEN LANG KUNST

90

de twintigste eeuw een enorme ontwikkeling doorgemaakt.

Mensen denken bij modern vaak aan Karel Appel,

maar daarna is er zoveel gebeurd aan postmodernisme.

Abstract en figuratief kunnen heel goed naast elkaar in

een schilderij en zelfs een zogenaamde ‘stijlloosheid’ is bij

sommige kunstenaars het ultieme geworden.”

Zijn keus wordt hem niet altijd in dank afgenomen. Het

werk van Paul de Reus, dat wordt gekenmerkt door zware

thema’s als honger, moord, armoede en ouderdom, stuitte

eind 2009 op grote weerstand onder bewoners. “Schandalig

vonden sommige mensen het, terwijl zijn werk toch veel

succes heeft. Ik vind het heel belangrijk de bewoners hier

meer vertrouwd te maken met moderne kunstenaars. Voor

de bezoekers van buiten zijn ze eveneens heel interessant.

Dat geldt trouwens ook voor de tentoonstelling van werk

uit eigen huis. Die heeft echt een behoorlijk niveau. Ik

organiseer ook tentoonstellingen waar ik zelf niet zoveel

mee heb, bijvoorbeeld over het Grafisch Atelier Alkmaar,

want ik hoef echt niet alles zonodig zelf te bepalen.”

Prikkelen

Het Rosa Spier Huis, dat mag inmiddels duidelijk zijn, is

doordrenkt van kunst en muziek. In zijn bewoners en hun

werk, in de ateliers en muziekruimten waar zij actief zijn,

in de groepjes waarin ze musiceren of schilderen, in de

aankleding van het huis met overal schilderijen en andere

kunstvoorwerpen, en in het uitgebreide programma aan

concerten, theatervoorstellingen, lezingen en exposities.

Voor elke richting in de kunst kan het Rosa Spier Huis in

zijn organisatie terugvallen op mensen, die met hun vele

contacten en grote ervaring voldoende de weg weten om

steeds weer een bijzonder programma te bieden. Voor de

exposities is in René Klinkers een bewoner gevonden die

zich daarvoor inzet. Dat zijn keuzes weleens tot kritiek

leiden, is onvermijdelijk. Het prikkelen, tegendraads zijn,

zit René Klinkers (1943) bovendien in het bloed sinds hij

zich in zijn jeugd heeft ontworsteld aan zijn geboorteplaats

Ubach over Worms.

Hij vluchtte de kunst in, via academies en opleidingen in

Maastricht en Tilburg en de Rijksacademie in Amsterdam,

waar het voor hem nog ‘veel te technisch en te behoudend’

was. “Je zag werken van Matisse, Picasso en Giacometti,

maar bij het lesgeven kwamen ze niet ter sprake. Nu is dat

veranderd, gelukkig.” Hij ging zelf lesgeven, en bleef dat

zijn hele leven doen, in Nijmegen, Utrecht, Amersfoort

en als gastdocent aan de kunstacademie van Maastricht.

Hij schilderde en tekende zelf ook, en bleef nagenoeg al

die jaren in Amsterdam wonen. Daar had hij een prachtig

atelier in zijn huis aan de Lijnbaansgracht. Het overlijden

van zijn vriend in 2002 bracht hem in een depressie,

daarna werd hij ernstig ziek en hoewel hij daar weer

van genas, kwam hij toch danig geradbraakt als jongste

bewoner in 2006 het Rosa Spier Huis binnen. De kunst,

het schilderen – “als ik dat niet had, werd ik gek” – en de

tentoonstellingen brachten hem weer terug in het leven.

René Klinkers heeft nu twee ateliers in gebruik, één om te

schilderen en één voor zijn werk rond de tentoonstellingen.

Daar straalt de inrichting vooral rust en overzicht uit. De

ruimte is bijna een expositie op zichzelf, met onder andere

stoelen van Le Corbusier, Rietveld en Eileen Grey, een

Bauhaustafel, en aan de wand een groot schilderij van Erik

Mattijsen en één van Jan Ros. “Dat is een leerling van mij.

Hij doet het prima.” Hier bereidt hij ook de eerstvolgende

expositie voor, met getekende en geschilderde portretten

van Emo Verkerk en portretten in keramiek en brons

van Joost van den Toorn. “Zij zijn heel bekend en ik ben

Page 93: EEN LEVEN LANG KUNST

91

Page 94: EEN LEVEN LANG KUNST

92

Opening van een tentoonstelling

Page 95: EEN LEVEN LANG KUNST

93

Page 96: EEN LEVEN LANG KUNST

94

apetrots dat ik het voor elkaar heb gekregen ze te krijgen.”

Terug in de hal, dan nog het domein van de

bewonersexpositie, staat hij nog even stil bij de tekeningen

van binnenhuisarchitect en meubelontwerpster Be

Niegeman (1921). “Ik vind haar zo goed. Ze werkt met

inkt en penseel en door de concentratie in die lijnen roept

ze echt een wereld bij je op.” De ‘gelaagdheid’, zoals René

Klinkers dat graag noemt, waarmee de kunstenaar op

verschillende niveaus een verhaal vertelt, is wat hem het

meeste aanspreekt in een kunstwerk. Het is duidelijk dat

niet iedereen zijn voorliefde voor moderne kunst deelt,

maar mede die botsing tussen stijlen en ook ego’s soms, en

de discussie die dat oplevert, maakt het Rosa Spier Huis tot

zo’n levendige en inspirerende kunstenaarsgemeenschap.

De ‘Stichting Voor en Door Kunstenaars’ maakt alle

kunstevenementen mogelijk. Zij heeft daarvoor een

budget dat deels wordt gevuld door de circa driehonderd

donateurs, die elk jaar 55 euro bijdragen. Geen grote pot

voor de vele en kwalitatief hoogstaande voorstellingen

die worden georganiseerd, maar veel artiesten, musici en

kunstenaars zijn gelukkig bereid voor een bescheiden gage

of zelfs belangeloos naar hun oudere kunstverwanten in

het Rosa Spier Huis te komen.

Concerten voor kritisch publiek

Het was even rep en roer in het Rosa Spier Huis toen

dagblad De Gooi en Eemlander begin juni 1986 met een

vernietigende kritiek kwam over de kwaliteit van de

tweede vleugel. Het was een Steinway, dat wel, maar te

versleten inmiddels om het gehoor van de recensent te

kunnen bekoren. Een nieuwe vleugel kostte tenminste

80.000 gulden had de leverancier gezegd en voor de

oude had hij slechts een inruilprijs van 15.000 over.

Het werd zoeken naar middelen, maar dat er iets moest

gebeuren stond vast. De leeftijd van de bewoners mag zijn

toegenomen, hun muzikale gehoor is over het algemeen

zo gewend aan kwaliteit dat zij met minder geen genoegen

nemen. Het getob met de vleugel was een uitzondering

op de regel. De concerten staan bekend staan om de

kwaliteit van het repertoire, de musici, de akoestiek van de

concertzaal en wel degelijk ook de instrumenten. In 2008

zijn de twee huidige vleugels grondig gerestaureerd.

“Het publiek in het Rosa Spier Huis is zeer deskundig en

ook kritisch,” zegt Jurriaan Röntgen, oud-altviolist van

het Concertgebouworkest en kleinzoon van componist

Julius Röntgen. In 1998 nam hij voor het samenstellen

van het programma het stokje over van Piet en Lideke

Heuwekemeijer.

Jurriaan Röntgen is geen bewoner – hij woont heel

tevreden in de binnenstad van Amsterdam – maar is

met zijn achtergrond en contacten een voorbeeld van

hoe ook buitenshuis toonaangevende mensen zich

inzetten voor het Rosa Spier Huis. Hij organiseert al

bijna dertig jaar concerten, onder andere de Noorderkerk

Concerten in Amsterdam en sinds ruim twaalf jaar die

in Laren. Zoals overal valt er altijd wel wat te sleutelen

aan de accommodatie – de ene keer zijn de stoelen aan

vernieuwing toe, dan weer is het de stoffering, of vraagt

een nieuwe verordening voor de brandveiligheid om

maatregelen – maar de Steinway is geen zorgenkind meer

voor de concertzaalcommissie waarmee Jurriaan Röntgen

overlegt. “Het is een prettige, intieme zaal. Voor de

muziek wel een tikkeltje aan de droge kant, maar verder

goed qua licht en geluid. Voor theater is de zaal heel goed

geoutilleerd en die twee dingen zijn nu eenmaal moeilijk te

combineren in een zaal.”

Page 97: EEN LEVEN LANG KUNST

95De concertzaal

Page 98: EEN LEVEN LANG KUNST

96

Ingrid Vogt (vrijwilligster), Otto Hetterscheid en Fleur Bekkers (medewerkster)

Page 99: EEN LEVEN LANG KUNST

97

Naast incidenteel ingelaste concerten organiseert hij

gemiddeld tien concerten per jaar, op zondag en maandag.

“De zondagmiddagconcerten zijn over het algemeen wat

luchtiger en hebben geen pauze, op de maandagavond gaat

het echt om een avondvullend programma. Uitgangspunt

is het klassieke kamermuziekrepertoire, van de klassieke

romantische tijd tot en met het heden. De oudere muziek

en barok vind je hier niet zozeer, dat past ook minder in

deze zaal. Wel zoeken we steeds de grenzen op, omdat we

de bewoners en de andere bezoekers ook met iets nieuws

in contact willen brengen. Dus niet alleen het bekende

werk. Dat wordt wel altijd dankbaar ontvangen en dat is

ook van belang natuurlijk, maar het is ook goed om de oren

te openen voor iets nieuws.”

Oor voor jong talent

De aandacht voor vernieuwing sluit aan bij een andere lijn

die sinds jaar en dag wordt gevolgd bij de samenstelling

van het concertprogramma: ruim aandacht voor jong

talent. Lideke Heuwekemeijer herinnert zich goed, hoe

haar echtgenoot zich midden jaren negentig sterk maakte

voor een serie met jonge musici. “Hij had nog heel veel

contacten, niet alleen door zijn werk, eerst als violist en

later als directeur bij het Concertgebouworkest, maar ook

door de vele jaren dat hij hoofd was van de muziekafdeling

bij de NOS, met toen nog vijf orkesten en een koor. Hij had

een heel goed gehoor en wist meteen of iemand iets speciaals

had.”

Een saillant voorbeeld daarvan is het concert dat hij

speciaal voor zijn 93ste verjaardag had georganiseerd. “Hij

had een jonge pianist horen spelen op een huisconcert.

Die studeerde nog op het conservatorium, maar Piet dacht

meteen: ‘die wil ik hebben’. Dat was Hannes Minnaar, die

nu in het voorjaar van 2010 de derde prijs heeft gewonnen

van de grote Koningin Elisabeth Wedstrijd in Brussel.” Het

speciale verjaardagsconcert moest destijds nog diezelfde

dag worden afgezegd, want die 15e maart 2008 werd

plotseling ook de sterfdag van Piet Heuwekemeijer. “Het

was een bizarre dag, maar Piet had het dus al wel heel goed

gehoord.”

Het aanbod van talentvolle musici is in het algemeen

groot, vindt Jurriaan Röntgen. Door zijn jarenlange

werk in de concertwereld klopt iedereen al gauw bij hem

aan voor een optreden, ook in het Rosa Spier Huis. “De

selectie is altijd de grote taak. Het niveau onder de jonge

musici is toegenomen, maar ik vind dat de conservatoria

te veel mensen afleveren. Dat maakt het aanbod bij

de kamermuziek topzwaar. Via de conservatoria, de

impresariaten en alle contacten houd ik steeds een goed

beeld van de kwaliteit van het aanbod. We nodigen ook

regelmatig prijswinnaars uit van belangrijke concoursen,

zoals het Oskar Back Vioolconcours voor jongeren rond de

twintig en het Davina van Wely Concours voor violisten

van dertien tot zeventien jaar. Dat is genoemd naar de

beroemde muziekpedagoge, die ook in het Rosa Spier Huis

heeft gewoond. Jongeren zijn altijd heel dankbaar als ze er

een concert mogen verzorgen.”

Bladerend door de oude programma’s ziet Jurriaan Röntgen

het vele werk voor het Rosa Spier Huis voor zich op

papier staan. Af en toe stopt hij even. “Hier in het seizoen

2001/2002 hadden we de surrealistische film Entr’acte van

René Clair, een zwijgende film met muziek van Erik Satie.

Dat was heel speciaal; de film werd op de piano begeleid

door Maud Nelissen. Een voorbeeld van jong talent is het

Rubenskwartet. Dat is echt uitstekend en dat heeft in

de begintijd in het Rosa Spier Huis kansen gekregen. En

Page 100: EEN LEVEN LANG KUNST

98

hier, in 2004/2005, de violist Tjeerd Top, die nu de tweede

concertmeester is van het Concertgebouworkest.” In het

programma 2007/2008 plukt hij er nog maar eens eentje

uit: “Een zogenaamd Replica concert voor fluit en harp van

Eleonore Pameijer en Erika Waardenburg. Zij spelen op

de originele instrumenten van Rosa Spier, Phia Berghout

en Hubert Bahrwasser. En dan hadden we natuurlijk nog

in het afgelopen seizoen de hommage aan Rosa Spier, met

Edward Witsenburg, de huidige nestor van de Nederlandse

harpwereld. Voor het komend seizoen hebben we een heel

bijzonder concert met muziek van Wolfgang Wijdeveld,

ter gelegenheid van zijn honderdste geboortejaar. Dat is

een markante figuur geweest, pianist en componist, die

prachtige muziek heeft geschreven, maar onderbelicht is

gebleven.”

Jong of al ouder, musici treden graag op in het Rosa Spier

Huis en regelmatig komt ook De Gooi en Eemlander nog

langs voor een recensie. “Het huis heeft toch een naam.

Je merkt het doordat de musici na afloop altijd graag een

glaasje drinken en wat napraten met de bewoners. En die

stellen dat op prijs. Het blijft uniek dat we steeds weer zo’n

programma kunnen brengen. Dat zit verankerd in het Rosa

Spier Huis en dat moet zo blijven.”

Theatertop blijft komen

‘Het mooiste komt nog’ is een motto waarvoor je in het

Rosa Spier Huis wel de handen op elkaar krijgt. In deze

50-jarige jubileumshow waarmee Seth Gaaikema in januari

2011 het theater vult, verkondigt hij de stelling dat ‘niet

het aftellen is begonnen maar het optellen van die heerlijke

mogelijkheden als oudere rebel’. Met 71 jaar is hij nog

maar een jonkie in deze zaal, maar zijn publiek levert

hem het levende bewijs voor de belofte die hij zichzelf

heeft gedaan: met de jaren groeit de vrijheid. Applaus

dus voor Seth Gaaikema èn voor het publiek van ‘oudere

rebelse’ kunstenaars, artiesten, musici, schrijvers en

wetenschappers.

Soort zoekt soort, ook hier. Op het toneel, waar Seth

Gaaikema ‘steeds uitbundiger’ lacht om zichzelf en om

de maatschappij, hebben in de ruim veertig jaar van het

bestaan van het Rosa Spier Huis zo’n beetje alle grootheden

uit de Nederlandse theaterwereld gestaan. Wim Kan, Corrie

Vonk, Wim Sonneveld, Toon Hermans, Fons Jansen, Jules

Croiset, Hetty Ruys, Henny Orri, Georgette Hagedoorn,

Wim Ibo, Paul van Vliet, Henk van Ulsen, Anne-Wil

Blankers, Helmert Woudenberg, Josée Ruiter, Herman van

Veen en vele anderen trokken voor hun oude kunstgenoten

– meer dan eens – met hun programma naar de kleine,

intieme zaal. Hella Haasse, Geert Mak, Adriaan van Dis en

andere schrijvers vertelden er over hun werk.

Dat er naast de concerten een paar keer per jaar zulke

bijzondere theatervoorstellingen en lezingen op het

programma staan, is voor een belangrijk deel te danken aan

Jaap Hoogstraten, die in hoofdstuk 2 vertelt over zijn leven

en zijn contacten in de artiestenwereld. Sinds 2008 wordt

hij bijgestaan door Hansje Terlingen, die de theaterwereld

‘door en door’ kent. Zij zit in de programmacommissie

van het Singer Theater in Laren, ontwierp decors voor het

Larens amateurgezelschap ‘De Papegaai’ en produceerde

tot voor kort, bijna 24 jaar lang, de toneelvoorstellingen

van Joop van den Ende Theaterproducties. Het woord

‘pensioen’ kan ze maar moeilijk uitspreken en dus ligt de

tafel bij haar thuis bezaaid met stapels werk, ook voor het

Rosa Spier Huis. “Jaap en ik zijn al heel lang maatjes.”

Twee theaterdieren, die in overleg met de

programmacommissie zorgen dat het Rosa Spier Huis

Page 101: EEN LEVEN LANG KUNST

99Afrikaanse dans

Page 102: EEN LEVEN LANG KUNST

100

Boeken uit de Larense Bibliotheek met rechts coördinator Lideke Heuwekemeijer

Page 103: EEN LEVEN LANG KUNST

101

kwaliteit kan voorschotelen aan zijn publiek. Vraagt het

huistheater om een eigen benadering? Hansje Terlingen

vindt van wel. “We houden er bij de programmering

rekening mee, dat er oudere mensen in de zaal zitten.

Dus niet te snelle voorstellingen en ook bij voorkeur een

kleine bezetting, wat door de grootte van het toneel toch

al beter is. De accommodatie is prima, met in de ruimte

onder het toneel twee kleedkamers waar niets op aan te

merken valt. Technisch, wat licht en geluid betreft, zijn de

mogelijkheden beperkt.” Diverse bewoners maken met hun

gehoortoestel gebruik van de ringleiding in de zaal. Daarom

wordt de mensen op het toneel gevraagd een microfoon te

gebruiken om zo het geluid te versterken.

Naast klinkende namen biedt het Rosa Spier Huis ook

eigen voorstellingen, zoals die van Jaap Hoogstraten, en

bijzondere producties. Een voorbeeld daarvan is Henk

Boerwinkel. Zo’n tien jaar geleden kwam hij met zijn

poppentheater naar Laren. In het buitenland was hij

beroemder dan in eigen land. De programmacommissie

wilde hem graag in de theaterzaal aan het werk zien. Met

groot succes. Bekend werden ook de gesprekken, enkele

jaren geleden op de zondagmiddag, van Jan Posch met

acteurs als Ton Lutz en Petra Laseur. Jurriaan Röntgen,

destijds betrokken bij het theaterprogramma, herinnert

zich ‘hoe ontroerend het was toen Lutz daarin vertelde

over zijn leven’.

De belangstelling van buiten het Rosa Spier Huis zou wat

groter kunnen, maar over het algemeen loopt de zaal aardig

vol en bij sommige voorstellingen wordt weleens een

stoel bijgesleept. Met in achtneming van de voorschriften

van de brandweer, dat wel, want die zijn op dit punt

onverbiddelijk. “Aan de acteurs kan je merken dat ze het

prettig vinden in het Rosa Spier Huis op te treden. Het

publiek is kritisch, dat weten ze, en dat heeft ook iets

bijzonders. De acteurs blijven na afloop meestal om met

de bewoners nog wat te drinken en een praatje te maken,

zoals na de voorstelling van Heddy Lester en Myra de

Jong, ‘Tienduizend zakdoeken’, afgelopen zomer. Je kon

merken hoe enthousiast ze waren. De artiesten hebben

meestal wel over het Rosa Spier Huis gehoord, maar

kennen het lang niet altijd, en dan merk je dat ze ontroerd

zijn, dat het ze raakt voor al die oude kunstenaars op te

treden. Prachtig.”

Een complete bibliotheek

Lideke Heuwekemeijer kijkt wat beduusd om zich heen

in het open vertrek dat grenst aan de leeskamer. Ze wijst

naar de kasten langs de wanden. Daar de Duitse boeken,

daar de Franse, de Engelse, de poëzie.....Ze moeten allemaal

weg, heeft ze net gehoord, want het vertrek is nodig voor

de verpleging. Gelukkig is er nog een wand vrij in de

grotere bibliotheekruimte, maar toch. Al dat verhuizen

en opnieuw indelen is een heel werk voor iemand van

92, al zijn er altijd ook helpende handen. Het tekent de

veranderingen in het Rosa Spier Huis: er is steeds meer

behoefte aan verzorging en steeds minder aan boeken.

“Er wordt natuurlijk nog wel gelezen. Er zijn zelfs mensen

die een eigen leesclubje hebben en onze grootste klant

voor de uitleen leest zelfs vijf boeken per week, maar het

aantal mensen dat om een goed boek vraagt, is duidelijk

afgenomen.”

Hoeveel boeken er op voorraad zijn in de bibliotheek?

Ze weet het niet precies, hoe nauwgezet ze ook haar

zaken bijhoudt, gelouterd door bijna veertig jaar werk als

secretaresse en rechterhand van de historicus Loe de Jong.

De boekenkasten puilen uit, dat in ieder geval wel. De

Page 104: EEN LEVEN LANG KUNST

102

Page 105: EEN LEVEN LANG KUNST

103

Page 106: EEN LEVEN LANG KUNST

104

Boeken van en over bewoners van het Rosa Spier Huis

Page 107: EEN LEVEN LANG KUNST

105

voorraad is voortdurend in beweging. Elk jaar wordt een

selectie gemaakt van boeken die kunnen worden verkocht

– van de opbrengst worden nieuwe gekocht – en dan

verdwijnen er boeken, zomaar, zelfs hier in het Rosa Spier

Huis.

Het is in de bijna zeventien jaar dat ze zich inzet voor de

bibliotheek, de leeskamer en de aparte leeshoek zelden

voorgekomen dat iemand tevergeefs bij haar aanklopte voor

een bepaalde titel. “We hebben volgens kenners een met

zorg samengestelde bibliotheek, met veel naslagwerken,

zeker op het gebied van kunst, toneel, muziek en cabaret,

en een aparte kast met boeken van en over bewoners van

het huis. We hebben ook een geweldige relatie met de

Openbare Bibliotheek in Laren. Ze helpen ons altijd aan wat

we nodig hebben.”

Samen met haar man Piet Heuwekemeijer kwam Lideke in

maart 1994 naar het Rosa Spier Huis. “Het was een heel

vreemde dag. Mijn eerste echtgenoot was net overleden

en zou die dag begraven worden. In een al leeg huis in

Amsterdam zat ik te wachten tot het tijd was om naar de

begraafplaats Zorgvlied te gaan en Piet zat ondertussen een

beetje ongelukkig in zijn eentje in ons nieuwe appartement

hier. Maar vanaf dat moment hebben we het hier wel

geweldig naar onze zin gehad. De sfeer was erg goed,

bewoners waren heel actief en creatief in samen dingen

organiseren, muziekuitvoeringen bijvoorbeeld.”

Waar muziek de grote leidraad was in het leven van haar

man waren dat boeken bij Lideke Heuwekemeijer. Ze heeft

altijd ‘veel gelezen, ook nu nog’, en met haar werk bij Loe

de Jong maakte ze de toonaangevende geschiedschrijving

mee over de bezettingsjaren in Nederland. “Hij schreef

altijd met vulpen. Ik had hem verboden met een ballpoint

te schrijven, want dan kon ik het helemaal niet meer

lezen. Hij schreef altijd op een blocnote. Die hadden

standaard honderd pagina’s. We hebben nog eens een hele

briefwisseling gehad met de fabrikant toen er blocnotes

tussen zaten die maar 99 pagina’s hadden. Dat kon hij niet

hebben, want hij richtte zich helemaal op de gangbare

grootte, dan wist hij precies hoeveel hij had geschreven.

De fabrikant heeft toen weer gezorgd voor die honderd

pagina’s. Zo nauwgezet werkte Loe de Jong, en zo gedegen

dat het voor mij heel prettig was om met hem te werken.”

Loe de Jong heeft op die manier zeker dertig boeken

geschreven. Zo’n vijfentwintig daarvan typte Lideke

Heuwekemeijer, meteen fungerend als redacteur, op de

typemachine.

Met zo’n leven vol schrijven en boeken besloot ze al vrij

snel haar hulp aan te bieden bij de bibliotheek in het Rosa

Spier Huis. “Dat deed destijds Els Vreedenburgh, de dochter

van de schilder, die bij de Openbare Bibliotheek had

gewerkt. We hadden toen in ons groepje een academicus uit

Groningen, Koos Sirks, een heel precieze man. Ik herinner

me dat we een keer zo’n jaarlijkse verkoop hadden. Die is

bedoeld voor bewoners en op een gegeven moment kwam

een voormalig lid van het bestuur langs, Brikkenaar Van

Dijk. Hij had interesse in een paar boeken van Leo Polak,

de man van Henriëtte Polak-Schwarz. “Mag ik ze kopen?”

vroeg hij. “Nee,” zei Sirks botweg. “Die zijn voor bewoners.”

Brikkenaar Van Dijk bleef heel beleefd en vroeg of hij ze

dan mocht kopen als ze niet verkocht zouden worden.

Nee, dat mocht ook niet. Ik probeerde hem nog op andere

gedachten te brengen, maar hij hield voet bij stuk. Zo waren

de regels. Ze werden niet verkocht, maar dat bestuurslid

kreeg ze ook niet.”

Page 108: EEN LEVEN LANG KUNST

106

De jaarlijkse boekenverkoop

Page 109: EEN LEVEN LANG KUNST

107

Page 110: EEN LEVEN LANG KUNST

108

Page 111: EEN LEVEN LANG KUNST

109

Page 112: EEN LEVEN LANG KUNST

110

Ze koos voor een minder rigide benadering toen ze

langzaamaan alleen de verantwoordelijkheid kreeg. “Je

moet af en toe wel een strenge selectie maken, anders kom

je echt ruimte te kort. In principe niet meer dan twee, in

uitzonderlijke gevallen drie titels van dezelfde schrijver.

Als we een titel missen, kunnen we altijd terecht bij de

bibliotheek in Laren. De kasten in de leeszaal gaan niet op

slot, want de mensen moeten daar elk moment een boek

kunnen pakken.”

Woensdagochtend is Lideke Heuwekemeijer vanaf half

negen in de weer om boeken uit te stallen op tafels in de

hal. Boeken die een paar dagen eerder uit de Openbare

Bibliotheek te leen zijn gekregen, boeken uit de eigen

collectie en nieuw gekochte boeken. Met hulp van drie

vrijwilligers is de wekelijkse leeshoek van negen tot elf

vooral een ontmoetingsplaats geworden. “Mensen lenen

er wel een boek of bladeren wat door een exemplaar dat

ze boeit, maar die ochtenden hebben vooral een sociale

functie gekregen. De bewoners spreken elkaar, er is altijd

een geduldig oor en dat vinden ze prettig.”

De – afgenomen – vraag naar boeken verandert. “We

hebben al klanten voor luisterboeken en één voor

grootletterboeken, omdat ze de gangbare boeken gewoon

niet meer kunnen lezen.”

Beeldend werk in zitje A

Zitje A heet het in de volksmond van het Rosa Spier

Huis. Vanuit de grote hal, voorbij de doorgang naar

de eetzaal, de ‘binnenstraat’ in naar rechts, langs de

leeskamer met tegen de glazen wand een vitrine met

schetsen van Marten Toonder, en dan aan het eind weer

naar rechts. Daar staan wat tafels en stoelen in alweer

zo’n verrassende, vriendelijke ruimte om even neer te

strijken. Zitje A. Vrijdagochtend komen hier gemiddeld

acht tot tien bewoners bij elkaar om zich onder begeleiding

van medewerkster en beeldend kunstenaar Tess de Haan

te storten op ‘beeldend werk’: boetseren, aquarelleren,

schilderen, kleuren, eventueel aangevuld met het knippen

en plakken van materialen om een collage te maken. Niet

zomaar, om even wat om handen te hebben. Hier zit de

helende werking van scheppend bezig zijn verankerd in

de kunstenaarsziel van de bewoners. Hier wordt echt met

overtuiging gecreëerd.

Soms zelfs een beetje te nadrukkelijk, vindt Tess de

Haan. Ze doet haar begeleidende werk al jaren in diverse

instellingen, met jongeren en ouderen. “Sinds ik in

december 2009 in het Rosa Spier Huis werk, is de vrijdag

voor mij altijd de vrolijke dag van de week.” Wel moet ze de

deelnemers ‘af en toe wat afremmen in hun ijver’ echt te

presteren. Een kunstenaar zoekt de perfectie, zijn perfectie,

altijd weer, en het kan een hele worsteling zijn om die te

bereiken. “Dat merk je door die drang van het moeten, het

produceren. Ze zijn hier sterk gericht op het eindresultaat.

Ik probeer daarin weer terug te brengen, dat ze er ook echt

plezier aan beleven. Het genieten is belangrijk.”

Op de schildersezel in de hoek staat, ter inspiratie, ‘altijd

wel iets moois dat boeit’ en dat door een van de deelnemers

is gemaakt. Tess de Haan heeft het werk waar ze mee

bezig zijn en de materialen al uitgestald als rond half tien

de bewoners komen. Deze ochtend zijn dat illustratrice

Noni Lichtveld, schilder Piet Smissaert, keramiste Toos

Vlugt-Rood, zangeres Hansi Struijk, beeldend kunstenares

Coby Noorda-Maas, muzieklerares en schilderes Coby van

Steendelaar, zangeres Constance Pos en weefster Paula

Dietz. Gezamenlijk een gemiddelde leeftijd van 86 jaar.

Coby Noorda-Maas heeft het meteen veel te druk om

Page 113: EEN LEVEN LANG KUNST

111Algemeen atelier

Page 114: EEN LEVEN LANG KUNST

112

Page 115: EEN LEVEN LANG KUNST

113Elisabeth Lebbing

Page 116: EEN LEVEN LANG KUNST

114

te praten. Vriendelijk maar onverstoorbaar is haar blik

gericht op het grote vel papier voor haar en op de kleine,

schitterende portretten die ze daar tevoorschijn tekent.

Ook de anderen gunnen zich weinig tijd voor een knusse

conversatie. Hier wordt gewerkt.

Noni Lichtveld, die decors heeft gemaakt voor theater,

buigt zich over een kleiner werkstuk: een collage van

verschillende materialen. Af en toe masseert ze haar

vingers een beetje. “Meestal gaat het goed, maar soms

moet ik even onderbreken, als mijn handen niet meer

helemaal willen zoals ik het wil.” Ze lacht even en daarna

is ze alweer in opperste concentratie voor het werkstuk

dat voor haar op tafel ligt. Net als voor de meeste anderen

zijn de paar uur in zitje A voor Noni Lichtveld een

plezierige aanvulling op het werk in haar eigen atelier.

Zo is zij onlangs begonnen illustraties te maken voor een

kinderboek dat journalist en schrijver Sjoerd de Vries,

die eind 2009 met zijn vrouw Noor een appartement

in het Rosa Spier Huis betrok, heeft geschreven.Om de

stilte tijdens het gezamenlijk werken wat te onderbreken,

gooit Hansi Struijk er af en toe een grapje in. Ze worstelt

helaas met wat ruwe handen. “Je blijft er te lang mee in

de natte klei zitten. Dan krijg je dat. De volgende keer

kom ik even bij je zitten,” zegt Tess de Haan. “Je ziet het

vrolijke karakter van Hansi,” zegt Constance Pos, wijzend

op de felle kleuren in het kunstwerk van haar buurvrouw.

Constance Pos, die in 2007 in het Rosa Spier Huis

kwam wonen, organiseert de inmiddels gerenommeerde

kerstviering, ‘met mooie oude liederen, een declamatie

en een gastoptreden van een zangeres of zanger van

buiten’. Ze zingt nog en speelt af en toe op de vleugel in

de hal, maar nu kneedt ze met een brede glimlach en grote

concentratie door aan het hoofd dat voor haar staat. “Ik

weet wat ik wil, dat zit in mijn hoofd, maar om het ook zo

te krijgen.... Het is maar goed dat we het niet mee naar huis

nemen, want dan was ik er steeds mee bezig.” Tegenover

haar zit Paula Dietz, die wat later is aangeschoven. “Draai

hem eens om,” vraagt ze aan Constance Pos. “O ja, nou

wordt hij wel interessanter, maar ik word toch evengoed

niet verkikkerd op hem hoor.” Haar geheugen begint

haar de laatste tijd in de steek te laten, maar haar humor

heeft er niet onder te lijden. Ze kijkt naar de schildering

voor haar op tafel. “Heb ik dat gemaakt? Gut, dat ben ik

vergeten, ik word oud.” Tess de Haan reageert vriendelijk

en behulpzaam: “Toch is het van u, we hebben het er

al eens over gehad.” – “Oh, wordt dat niet irritant voor

u?” – “Nee hoor, niet met uw grapjes.” – “Nou, gelukkig

maar.” Ze kijkt weer naar de schildering. “Heb ik dat echt

gemaakt? Ik vind het lelijk.” Tess de Haan haalt een ander

werk van Paula Dietz te voorschijn. “Oh ja, die herinner ik

me nog. Vind ik ook niet mooi hoor. Het is wel mijn stijl,

maar ik voel niet de minste neiging om er mee verder te

gaan.” Ze lacht. De anderen ook, voor zover ze tenminste

niet in beslag zijn genomen door hun eigen werk.

Tess de Haan heeft het werk overgenomen van Ellis

Hunink. Zij legde zich vooral toe op aquarelleren en was

een begrip geworden in de vele jaren dat ze in het Rosa

Spier Huis werkte. Het overlijden van Ellis Hunink, in 2009,

was een schok voor de bewoners. De dood is natuurlijk

geen onbekende in een huis met zoveel ouderen, maar als

die toeslaat bij iemand die zoveel jonger is, maakt dat extra

indruk. Geen makkelijke start voor Tess de Haan om in die

situatie het werk over te nemen, maar dat is haar volgens

de bewoners goed gelukt. Haar bredere manier van werken

trok nieuwe mensen aan en naast haar ‘vrijdaggroepje’

bezoekt ze op verzoek mensen in hun atelier.

Page 117: EEN LEVEN LANG KUNST

115Constance Pos

Page 118: EEN LEVEN LANG KUNST

116

Piet Smissaert

Page 119: EEN LEVEN LANG KUNST

117

Een eigen atelier

Een twintigtal kunstenaars en musici werkt in één van de

veertien ateliers en zeven muziekstudio’s. Daarnaast is er

een enkele werkruimte voor wetenschappers die met een

onderzoek of boek bezig zijn. Noni Lichtveld, Coby Noorda-

Maas, Piet Smissaert en Constance Pos, die elkaar treffen

bij het beeldend werken in zitje A, hebben hun eigen atelier

of muziekstudio, net als onder anderen Inka Klinckhard,

Enrico Hartsuyker en Lies Wiegman. Ze werken in dezelfde

ruimten waar in het verleden talloze andere kunstenaars

aan het werk waren, zoals de al eerder genoemde ‘Haagse

joffer’ Ina Hooft, graficus Maurits Escher, schilderes Erika

Visser en beeldend kunstenaar en dichter/schrijver Nicolaas

Wijnberg, en zoals impressionist Arie Zwart (1903-1981),

portretschilder Theo Swagemakers (1898-1994) en schilder

Harry van Kruiningen (1906-1996). De ateliers zijn zo een

schakel in een bijzondere keten van kunstenaars.

Het atelier waar schilder Piet Smissaert (1930) bijna dagelijks

is te vinden, hangt en staat vol met zijn schilderijen en

tekeningen, aan de wanden en in hoeken, en toch is het

er overzichtelijk. Het geeft iets weer van zijn bruisende

natuur en de behoefte die in een gareel te krijgen. Een

biografie verhaalt over ‘zijn drift en frustraties’ die hij

‘vertaalt in gestileerde vormen’. Toen hij vijf jaar geleden

een hersenbloeding kreeg, verhuisde hij van zijn geliefde

geboortestreek bij Eindhoven naar het Rosa Spier Huis.

“Ik moest alles opnieuw leren, maar ik wilde per se het

schilderen weer oppakken.” Het is hem gelukt. Hij kan

vrijwel moeiteloos praten en schilderen. Hij lacht graag,

houdt van echt contact met mensen, is vriendelijk, maar in

hem borrelen ook plotselinge stemmingen en oud zeer op.

‘De bol van ongenoegen’ heet niet voor niets één van zijn

werken. Op internet is op You Tube in filmfragmenten te zien

hoe hij aan het werk was voor de grote klap. “Ik was altijd

heel bewegelijk.” Nu rijdt hij rond in een rolstoel. Schilderen

doet hij nog altijd even gedreven en geconcentreerd.

Piet Smissaert is ingenomen met de mooie lichtinval en

schildert bijna dagelijks in zijn atelier. Helemaal tevreden

is hij nog niet. “Mijn oude niveau krijg ik nog niet terug,

helaas, maar het gaat nog wel steeds beter.” Hij wijst op

tekeningen en legt uit hoe die het proces illustreren dat hij

heeft doorgemaakt in die afgelopen jaren dat hij zich na zijn

hersenbloeding terug vocht. Losse flarden van lijnen soms,

ergens anders ‘meer kleur en verbinding’.

In het Brabantse kunstenaarsdorp Heeze waar hij werd

geboren, raakte hij snel vertrouwd met de wereld van de

schilders, maakte hij in zijn jeugd mee ‘hoe schilders nog

konden betalen met hun werk’ en begon hij op zijn negende

zelf te schilderen. “Mijn vader zag dat ik er gevoel voor had

en heeft me ontzettend geholpen.” Hij kreeg les, doorliep de

Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag

en maakte in zijn loopbaan veel stijlfases door, figuratief,

abstract, magisch en combinaties daarvan.

‘Kosmische interpretaties’ heette de tentoonstelling die bij

zijn 65ste verjaardag in museum Kempenland in Eindhoven

werd georganiseerd. Die kosmische toon zit sterk in de

werken die hij nu maakt. Hij is tevreden over het succes van

zijn portretten en ander werk, blij dat hij altijd van zijn kunst

heeft kunnen leven en dat zijn werken regelmatig werden

geëxposeerd. In zijn hele ontwikkeling heeft hij nu zijn

bestemming gevonden, zegt hij rondkijkend in zijn atelier.

“Ik vind mezelf toch echt een abstracte schilder.”

Het Rosa Spier Huis bevalt hem goed, maar hij vindt het

zwaar dat hij al een paar goede bekenden is kwijtgeraakt.

Page 120: EEN LEVEN LANG KUNST

118

De toekomst van het Rosa Spier Huis Een nieuw huis

Het Rosa Spier Huis was nog geen veertig jaar oud, toen

er plannen lagen voor een nieuw onderkomen. Critici,

binnen en buiten het huis, vonden die nieuwbouw nergens

voor nodig, maar bestuur en directie zien geen andere

mogelijkheid. De voorschriften en financiering voor de

ouderenzorg zijn dermate veranderd, dat de keus volgens

de leiding in feite eenvoudig is: of een nieuw Rosa Spier

Huis of op den duur helemaal geen Rosa Spier Huis meer.

Directeur Betty Wassenaar formuleert het zo: “Met een

verbouwing lossen we dat probleem niet op. Het huidige

huis is gewoon niet geschikt te maken voor wat er nu

vanuit de overheid verlangd wordt. Dus als we niets doen,

krijgen we geen geld meer en dan houdt het op.”

Tijdens de totstandkoming van dit boek had zij goede

hoop dat er rond 2013/2014 een nieuw Rosa Spier Huis

zal staan, wederom in Laren. Mocht het inderdaad zo ver

komen, dan zou daarmee een eind komen aan een tweede

roerige periode in de kronieken van deze bijzondere

woongemeenschap. Na de verbouwing begin jaren negentig

was het snel weer woekeren met de ruimte en tobben met

de steeds strenger wordende eisen die werden gesteld

aan een verzorgingshuis. Fuseren met het dichtbijgelegen

verzorgingshuis Theodotion of een andere organisatie

was geen optie. Van meet af aan was het voor iedereen

duidelijk dat het unieke karakter alleen kon worden

bewaard in een zelfstandige opzet. Maar wat dan? Rond

2005 begonnen de eerste ideeën over nieuwbouw concreter

te worden. Een onderzoeksbureau becijferde dat het

Rosa Spier Huis van zeventig naar honderd bewoners zou

moeten gaan om zelfstandig te kunnen blijven

De toekomst van het Rosa Spier Huis functioneren en tegelijk een overzichtelijke maat te

houden, waarin de huidige sfeer zou kunnen blijven

bestaan.

In de aanvankelijke opzet wilde het Rosa Spier Huis

blijven aan de Esseboom in Laren. De plannen om daar

een nieuw onderkomen te bouwen veroorzaakten niet

alleen onrust onder bewoners, die daardoor tijdelijk elders

een behoorlijke plaats zouden moeten krijgen en die het

liefst alles bij het oude hielden, maar stuitte eveneens op

verzet in de omgeving. Hoewel het in eerste instantie de

bedoeling was de concertzaal en de expositieruimte met

wat aanpassingen te handhaven, zou het nieuwe huis als

gevolg van alle veranderde verordeningen en wooneisen

volgens de berekeningen 2,8 keer zoveel ruimte nodig

hebben als het huidige. Daarnaast was het de opzet het

pand iets dichter naar het centrum van Laren toe te

bouwen, zodat er meer verbinding zou kunnen komen

tussen kunstenaarshuis en kunstenaarsdorp. Dit alles

betekende wel, dat er moest worden aangeklopt bij de

tennisvereniging ’t Laer, die aangrenzend een prachtige,

intieme stek heeft. De leden hebben gekeken of ze konden

inschikken of desnoods naar een ander terrein wilden

uitwijken, maar daarvoor moesten ze te veel inleveren,

vonden ze.

In 2007 wees de tennisclub een eerste voorstel om te

verhuizen naar het Schuilkerkpad af. Jammer, maar wel

begrijpelijk, was de reactie in huis. Mede op verzoek van

de gemeente probeerden tennisclub en Rosa Spier Huis het

vervolgens, samen met buurverzorgingshuis Theodotion,

opnieuw. Ze onderzochten of er door herindeling van de

terreinen een oplossing mogelijk was. In de zomer van

Page 121: EEN LEVEN LANG KUNST

119

De toekomst van het Rosa Spier Huis 2008 ketste ook dat af. Dan moet het anders dus, besloot

de leiding. Wel bouwen op het huidige terrein van 1,5

hectare groot, maar hier en daar met een verdieping erbij

om aan de vereiste omvang te komen.

Twee architecten van architectenbureau Mecanoo uit Delft

maakten met die uitgangspunten een schetsontwerp: de

internationaal vermaarde Francine Houben (najaar 2010

nog voor haar verdiensten benoemd tot lid van de Berlijnse

‘Akademie der Künste’) en haar collega Ellen van der Wal.

Het werd een plan waarbij ‘ondanks een verdrievoudiging

van het aantal vierkante meters toch zoveel mogelijk tuin

overblijft,’ zo schrijven zij. Het tweetal maakte daarbij

gebruik van een hoogteverschil van drie meter op het

glooiende terrein. “De grote bomen aan de zijkanten van

het perceel worden zoveel mogelijk behouden. Om dit

mogelijk te maken is de begane grond verlaagd, waardoor

de tuin als een groen dak aansluit op de omgeving.” Met

patio’s en woonhofjes wilden Francine Houben en Ellen

van der Wal een ‘prettig, beschutte’ woonomgeving

creëren.

Er was lof voor hun vindingrijkheid en in het begin waren

de meeste reacties positief, maar er ontstond ook verzet.

De maquette gaf de opzet met grote vlakken slechts globaal

weer en in tegenstelling tot de uiteindelijke bedoeling

kwam het ontwerp daardoor nogal blokkerig over. Dat

leidde tot weerstand. In de omgeving vreesden buren dat

ze nog meer parkeerproblemen zouden krijgen en dat

ze tegen te veel en vooral te hoog opgestapelde stenen

zouden gaan aankijken. Binnenshuis trok een aantal

bewoners ten strijde tegen de afbraak van het huidige

Rosa Spier Huis.

“Monument bewaren”

Met de nieuwbouwperikelen leek de roerige periode

uit de eerste helft van de jaren zeventig, ten tijde van

schrijfster Annie Romein-Verschoor, enigszins te herleven.

Er ontstonden kampen van voor- en tegenstanders en

er waren mensen die zich afzijdig hielden. Kunstenaars

weten de weg in de wereld en ook in die van de media,

en zo verschenen in het vroege voorjaar van 2009 in

landelijke dagbladen artikelen over onrust en dreigende

teloorgang van het kunstenaarshuis en de tuin van

Mien Ruys. Er werden vragen gesteld in de Tweede

Kamer, de Nederlandse Tuinenstichting en de Bond

Heemschut werden ingeschakeld om zowel de tuin als

het huis tot monument te laten verklaren – en zo afbraak

onmogelijk te maken – en buitenstaanders richtten de

Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier op, waarmee zij

onder bekende Nederlanders steun verwierven tegen de

nieuwbouwplannen.

Hoewel de meeste bewoners zich eraan probeerden te

onttrekken en doorgingen met hun dagelijkse dingen,

bepaalde de onzekerheid over hoe het verder zou gaan de

sfeer in huis. Veel ruimte voor nuance is er in een dergelijke

controverse meestal niet. Feiten en argumenten verdwijnen

al snel in een wat prikkelbare stemming, wat weer

onrecht doet aan de op zichzelf plausibele gevoelens en

overwegingen in beide stromingen. Initiatiefnemer van het

verzet tegen een nieuw Rosa Spier Huis is architect Enrico

Hartsuyker (1925). Hij is ervan overtuigd dat het huidige

Rosa Spier Huis kan blijven bestaan. “Natuurlijk met wat

aanpassingen. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat de kamers

nu te klein zijn. Nou, dan zetten we de gevels vijftig

centimeter naar buiten. Dan slaan we meteen twee vliegen

in een klap. In elk huis moet je na dertig tot veertig jaar de

Page 122: EEN LEVEN LANG KUNST

120

Enrico Hartsuyker

Page 123: EEN LEVEN LANG KUNST

121

leidingen vernieuwen, dus ook hier, en daarvoor kan je dan

meteen die extra strook van de verbouwing gebruiken. We

hebben laten uitrekenen dat met een verbouwing van acht

tot tien miljoen euro aan alle voorschriften kan worden

voldaan. Dat moet financieel lukken.”

Het is najaar 2010 als hij zijn werk in zijn atelier

onderbreekt om zijn standpunt toe te lichten. “Er is

een tendens om zo min mogelijk gebouwen die waarde

hebben, af te breken, en die trend steun ik. Het Rosa

Spier Huis ìs van zo’n waarde. Het is uniek in de wereld.

Alleen in Milaan heb je iets dergelijks, maar alleen voor

zangers en musici van de Scala daar. Nergens heb je zo’n

onderkomen als hier voor alle kunstrichtingen. Ik woon

hier nu drie jaar en ik kom er steeds meer achter, hoe

perfect het huis is gemaakt. Niet dat het architectonisch

nou echt iets monumentaals heeft, maar de opzet is wel

heel bijzonder. Er is echt een verstrengeling van wonen,

werken en cultuur. De lange gangen verspringen regelmatig

en worden daardoor op die punten dusdanig breder,

dat er op die plekken een extra ruimte is ontstaan voor

kunstbeoefening, bibliotheek en ontmoeting. Waar je ook

woont, er is altijd dichtbij een ruimte waar iets gebeurt,

waar je wat kan doen, waar je iemand tegenkomt. Dat

maakt het echt tot een heel bijzonder gebouw.”

Enrico Hartsuyker, geboren in het Italiaanse Genua, deels

opgegroeid in Zwitserland en in 1953 naar Nederland

gekomen, geldt evenals zijn echtgenote, Luzia Hartsuyker-

Curjel, als een vernieuwend architect. Onlangs, in

2008, verscheen in de Bonas-reeks over baanbrekende

architecten een boek over hen beiden. Zelf roemt hij

vooral het werk van zijn vrouw. Zij is nu ziek en Enrico

Hartsuyker begrijpt niet dat het Rosa Spier Huis hèm

niet heeft betrokken bij de plannen. Eén van zijn

bezwaren tegen de nieuwbouwopzet van Mecanoo is dat

er een scheiding komt in de functies: ateliers, culturele

activiteiten en appartementen worden in aparte delen van

het gebouw ondergebracht. Volgens de leiding van het

huis is dat de enige mogelijkheid om de voorzieningen te

kunnen financieren, maar Hartsuyker wil daar niet aan.

“Juist die vermenging is zo belangrijk. Een kunstenaar

krijgt zijn beste ideeën ’s nachts en dan moet hij meteen

zijn atelier of werkkamer in kunnen, en niet eerst hele

afstanden afleggen. Het huidige huis is met gevoel voor de

kunstenaars opgezet.” De opzet van Mecanoo – ‘ook al gaat

het best om goede architecten’ – mist dat in de ogen van

Enrico Hartsuyker.

Zorg met aandacht

Wanneer de herfstwind de meeste bladeren uit de bomen

heeft gejaagd en de winter zich buiten vroeg aankondigt

met de eerste vorst, merkt de regelmatige bezoeker van

het Rosa Spier Huis niet zoveel van de controverse over

de plannen voor een nieuw huis. De tegenstanders laten

minder van zich horen of zijn nog druk met het uitwerken

van hun eigen plannen. De voorstellen om het huis en de

tuin tot monument te laten verklaren zijn gestrand, en al

komt ‘de nieuwbouw’ af en toe ter sprake, van echte onrust

is weinig te merken. De aandacht gaat vooral uit naar het

concert- en theaterprogramma, naar de vele activiteiten in

huis, naar de eerste laag sneeuw buiten, naar het leven van

alle dag.

De balie is ook op deze doordeweekse ochtend, op de grens

tussen november en december 2010, weer een bedrijvig

centrum van medewerkers die even komen overleggen,

bewoners die willen weten hoe dit zit of hoe dat het beste

kan worden geregeld, vrijwilligers die aan de slag gaan en

Page 124: EEN LEVEN LANG KUNST

122

een enkele bezoeker. Medewerkers van de huishoudelijke

dienst zijn druk in de weer om het huis proper te houden,

net als het verplegend personeel dat er in wisseldiensten

voor zorgt dat iedereen de zorg krijgt die hij nodig heeft.

Bij de lift of op de trap maakt een enkeling onder het werk

even een praatje.

“Veel mensen werken heel lang hier,” zegt directeur

Betty Wassenaar. Haar directiekamer grenst aan de

open kantoorruimte achter de balie, met nog een deur

aan de gang naar de keuken, waar volop wordt gewerkt

aan de middagmaaltijd. “De bewoners zijn heel direct

en eigenzinnig als je dat vergelijkt met een ander huis.

Ze zeggen gewoon wat ze vinden en ze verlangen een

goede bejegening van de medewerkers. Als je dat weet

te waarderen, vind je het nergens anders meer leuk om

te werken en zo hebben we een hechte groep gekregen.

Dat geldt voor de verpleging, voor de technische dienst,

de receptie, het keukenpersoneel, de huishouding, voor

iedereen die hier werkt. Maar je moet wel tegen een stootje

kunnen en flexibel zijn. Als iemand ’s morgens vertelt dat

hij de hele avond heeft zitten schrijven of schilderen, moet

je daarop reageren, door belangstelling te tonen en door

je een beetje aan te passen. Je moet van je werkschema

kunnen afwijken door zo’n bewoner even met rust te laten

en eerst de kamer van een ander te doen, of eerst een

ander te helpen.”

Verpleegkundige Rianna Portengen werkt pas sinds maart

2008 in huis, maar juist die extra aandacht en de bijzondere

sfeer in het Rosa Spier Huis spreken haar aan. “Als ik met

de medicijnen langskom en ik merk dat iemand zich niet

zo goed voelt of somber is, dan ga ik na mijn ronde zo snel

mogelijk weer terug om een praatje te maken. Dan is het

weliswaar niet meteen opgelost, maar een luisterend oor is

belangrijk en dat hoort hier bij het beleid. Je moet hier echt

meer inspelen op de behoefte van mensen dan in andere

huizen. Op die manier zorg geven, vind ik heel mooi. Dat

zou overal zo moeten zijn.” Met haar 25 jaar is ze een jonkie

in huis, maar dat vinden de bewoners juist leuk, merkt ze.

Door haar zeer zwangere buik heeft ze er de laatste tijd

sowieso veel vriendelijke en belangstellende ooms en tantes

bij gekregen. “Ze vragen allemaal steeds hoe het gaat, dat is

echt leuk. De mensen hier zijn relatief oud, maar geestelijk

zijn ze nog erg jong. Dat vind ik heel bijzonder. Door het

werken hier ben ik veel meer oog gaan krijgen voor kunst,

er is een wereld voor me opengegaan. De mensen vertellen

over hun werk en ik vind dat boeiend. Na de opleiding

wist ik dat ik vooral met mensen wilde werken en dat heb

ik hier gevonden. Ik weet van andere huizen dat het daar

veel zakelijker is, maar hier is juist dat persoonlijke contact

belangrijk en dat vind ik prettig.” Na de bevalling – haar

tweede kind – is ze ‘zeker van plan’ hier te blijven werken.

Bewoners van het Rosa Spier Huis zijn doorgaans ook

lovend over de verpleging en de andere medewerkers. “Wij

willen daarin voorop blijven lopen,” zegt Betty Wassenaar.

“Maar met alle bureaucratisering in de zorg worstelen we

daar als kleine organisatie weleens mee. We hebben in de

loop der tijd door alle veranderingen steeds meer bewoners

in huis gekregen die zorg nodig hebben en daar terecht

ook eisen aan stellen. Door heel goed te letten op wie we

aannemen, door ondanks alle regeltjes zoveel mogelijk als

team te werken zonder al te veel hiërarchie, lukt het aan

die eisen te voldoen. Om dat vol te houden, is het in de

toekomst nodig veranderingen door te voeren, nieuw beleid

te maken om weer meer bewoners te krijgen die nog volop

actief zijn. Daarvoor hebben we een nieuw Rosa Spier Huis

nodig.”

Page 125: EEN LEVEN LANG KUNST

123Medewerkers

Page 126: EEN LEVEN LANG KUNST

124

Bewonersvergadering met cliëntenraad en directeur (rechts)

Page 127: EEN LEVEN LANG KUNST

125

Page 128: EEN LEVEN LANG KUNST

126

Werk van Inka Klinckhard

Page 129: EEN LEVEN LANG KUNST

127

Uitzicht

Op de schildersezel in de hoek staat naast een foto

van Rosa Spier een portret van Marten Toonder. Met

zijn doordringende ogen kijkt Nederlands beroemdste

stripauteur vanuit het schilderij de directiekamer in van

Betty Wassenaar. Een waardige plaats voor deze oud-

bewoner. Te midden van kunstwerken van anderen, zoals

een ets van Maurits Escher, een zelfportret van Nicolaas

Wijnberg en een schilderij van Theo Swagemakers,

neemt hij een extra bijzondere plek in, met aan een van

de wanden een serie tekeningen die hij heeft gemaakt.

Heer Bommel in verschillende gemoedstoestanden,

zoals hij er bij heeft geschreven: ‘geschokt, verslagen,

getergd, monter, zelfbewust, gul, geknakt, tobbend’......

zeventien in totaal. Daaronder tekeningen van 22 figuren

uit zijn strips, waaronder natuurlijk Tom Poes en Joost,

en vanzelfsprekend Bommel zelf met zijn voor oudere

generaties legendarische uitspraak. “Als u begrijpt wat ik

bedoel.”

Betty Wassenaar lacht als ze het opleest en wijst op de

andere figuren, zoals markies De Canteclaer. “Ik vind het

heerlijk om steeds tussen al die bijzondere kunstwerken te

mogen zitten om mijn werk te doen.”

Het brengt haar ook telkens in herinnering hoe bijzonder

het huis is waar zij in 2005, na jarenlange ervaring in zowel

de ouderenzorg als de bouwwereld, haar werk begon.

Ze kreeg meteen te maken met de noodzaak het huis te

vernieuwen. “Dit unieke huis moet bewaard blijven, maar

hoe doe je dat met alle nieuwe regels en alle veranderende

financieringsstromen?” Ze geeft een opsomming van de

problemen. Het Rosa Spier Huis is voor de financiering

steeds afhankelijker geworden van de volksverzekering

AWBZ. Van de huidige bewoners huren maar vijf hun

appartement als particulier, de overigen doen dat vanwege

hun behoefte aan zorg via de AWBZ. Dit betekent een

toenemende druk op de medewerkers. Er zijn ingrijpende

veranderingen nodig om te voorkomen dat de geldkraan

dichtgaat. Daarnaast worden alle culturele activiteiten in

het huis sowieso niet door de overheid betaald.

Omstreden of niet, voor Betty Wassenaar is nieuwbouw

noodzakelijk, wil het huis kunnen blijven bestaan.

Nieuwbouw biedt volgens haar tegelijk de kans, weer

dichter bij de oorspronkelijke opzet van het Rosa Spier

Huis te komen. “We moeten naar een huis met honderd

bewoners toe, met twintig appartementen voor bewoners

die lichte zorg nodig hebben, twintig voor bewoners

die zware zorg nodig hebben (dementiezorg) en zestig

appartementen die particulier worden gehuurd, met

gebruikmaking van de voorzieningen en waar nodig van

de zorg. Op die manier hoeven dementerende bewoners

niet te verhuizen naar een verpleeghuis, kunnen we

iedereen de verzorging garanderen die hij nodig heeft en

zorgen we tegelijk voor een verjonging van het huis. Het

klinkt misschien vreemd, maar wij moeten in zekere zin

weer terug naar vroeger, terug naar weer meer actieve

kunstenaars in huis en daar hebben we ook jong bloed

voor nodig.” Ook daarvoor is dus een nieuw Rosa Spier

Huis nodig, zo is de filosofie, met grotere appartementen en

betere voorzieningen.

Het was volgens Betty Wassenaar en het bestuur geen

alternatief zich neer te leggen bij de weerstand in en

buiten het huis tegen de nieuwbouwplannen uit 2009 van

architectenbureau Mecanoo. “We konden wel begrijpen

dat omwonenden bang waren voor meer parkeeroverlast

Page 130: EEN LEVEN LANG KUNST

128

en dat bewoners het jammer vonden dat dit huis zou

verdwijnen, maar we wisten dat we het met niets doen, of

wat verbouwen, niet zouden redden.” Maar waar moet dat

nieuwe gebouw dan komen? “Voor alle zorginstellingen in

Nederland is het heel moeilijk een goede locatie te vinden.

Er zijn wat je zou kunnen noemen dwingende richtlijnen, die

voorschrijven hoe dicht je in de buurt moet zijn van winkels

en van openbaar vervoer bijvoorbeeld. Tegelijk hebben we

een terrein van zo’n twee hectare nodig. Als je dat allemaal

bij elkaar voegt, is het duidelijk dat de geschikte terreinen

niet bepaald voor het oprapen liggen in Laren. En we willen

wel heel graag in Laren blijven, zoals de gemeente ons ook

graag in het dorp wil houden.”

Op het moment dat dit boek werd afgerond, waren

besprekingen gaande over twee potentiële plekken in het

dorp. Eén daarvan is een terrein aan de Treublaan, dat zich

begin 2010 als mogelijkheid aandiende. Eind dat jaar kwam

er onverwacht een andere mogelijkheid bij. Welke het

uiteindelijk zal worden, of dat er wellicht een derde optie zal

komen, was bij het ter perse gaan nog ongewis.

Waar het ook komt, architectenbureau Mecanoo zal een

aangepast ontwerp maken, waarbij volgens Betty Wassenaar

op een aantal punten rekening zal worden gehouden met de

kritiek in eigen huis. “Natuurlijk zullen sommigen bezwaren

houden, maar ik hoop en verwacht dat als het eenmaal zo

ver is, vrijwel iedereen heel tevreden zal zijn met het nieuwe

huis.”

Wat ooit als een idee van Rosa Spier begon in De Pauwhof,

dat roemrijke kunstenaarsverblijf in Wassenaar, en wat

meer dan veertig jaar zoveel kunstenaars zo inspirerend en

zorgzaam een thuis heeft gegeven, krijgt dan een nieuwe

stek in het kunstenaarsdorp waar het thuis hoort. Een nieuw

Rosa Spier Huis, met uitzicht op een leven lang kunst.

De Pauwhof 1940 – 1992. Hans de Vries. Nautilus, Leiden,

1995.

Rosa Spier, een leven voor een harp. Film van Deborah

van der Starre en Colleen Scheepers. Domino Films, 1998.

Film van Apple Productions en NHK Tokyo, 2000.

Portret van Rosa Spier Huis in Vrij Nederland, door

Frits Abrahams, 1982.

Annie Romein-Verschoor 1895 – 1978. Leven en werk.

Angenies Brandenburg. Uitgeverij De Arbeiderspers,

Amsterdam 1988.

*1 –

*2 –

*3 –

*4 –

*5 –

Page 131: EEN LEVEN LANG KUNST

129

Page 132: EEN LEVEN LANG KUNST

130

Kunstenaars over het Rosa Spier Huis

Ed Spanjaard (dirigent) In het Rosa Spier Huis merk je hoe

het verleden levend blijven kan. Voor mij is betrokkenheid

bij oudere mensen altijd een bron van inspiratie gebleken.

In februari 2008 was ik uitgenodigd voor een gesprek in

de concertzaal over mijn werk als dirigent. Bij vertrek uit

Amsterdam bleek mijn autoraam ingeslagen, en tussen de

scherven en vergezeld door snijdende wind arriveerde ik in

Laren. Maar toen Piet Heuwekemeijer - een man met een

indrukwekkende carrière in het Nederlandse muziekleven - me

welkom had geheten, werd het een mooie middag voor een

intens betrokken publiek. Daarvoor ben en blijf ik dankbaar!

Emo Verkerk (schilder en beeldhouwer) Toen ik het Rosa Spier

Huis binnenging werd ik in het portaal verwelkomd door een

bewoonster die mij een compliment maakte over mijn haar. In

de loop van de dag, tijdens het inrichten van de tentoonstelling,

kreeg ik er nog drie. “Mooi haar heeft u mevrouw”. Ik vond dat

bijzonder grappig. Mijn moeder had altijd commentaar op mijn

bos krullen. Ook nog, toen ik allang een gevestigd kunstenaar

was en zelfs toen mijn haar al wit was geworden. Mijn moeder

zat vroeger in het bestuur van Elkshove te Bergen. In dit

bejaardentehuis had criticus en schilder Kasper Niehaus de

unieke positie om te kunnen blijven werken in een eigen atelier.

Hij was daarom in mijn perceptie een soort heilige, die zonder

dat te weten, in ons indianenspel verdedigd werd tegen vijanden

die hem wilden storen. Hoewel ik hem nooit gezien heb, was hij

het archetype van de kunstenaar. Het blijkt nu dat Niehaus, die

ooit bij Sandberg de belangstelling wekte voor zondagsschilders,

zichzelf als amateurschilder typeerde. Een mens is nooit te oud

om te leren. Hij was nog verlichter dan ik dacht. Tijd dat ik mijn

hoofd ook eens verlicht: op naar de kapper!

Kunstenaars over het Rosa Spierhuis

Joost van den Toorn (beeldhouwer) Matisse en Picasso

maakten hun mooiste werk op hun oude dag vanuit hun

ziekbed. Dat die werken nu in de grote musea hangen zou

niet bij ze zijn opgekomen. Het ging ze om de noodzaak en

het plezier van het maken zelf. Om als kunstenaar tot op

hoge leeftijd creatief te kunnen blijven lijkt mij een eerste

levensbehoefte. Het Rosa Spierhuis is wat dat betreft uniek in de

wereld. Het zou ons als beschaafd land sieren een klein deel van

de opbrengsten van het Rijksmuseum en het van Gogh Museum,

aan het Rosa Spier Huis te besteden, als dank voor degenen die

zich inspanden onze wereld wat mooier te maken i.p.v. alleen

goede sier te maken met dode kunstenaars.

Henriëtte Tol (actrice) Toen het moment daar was dat mijn

ouders afscheid moesten nemen van hun geliefde huis met

atelier en galerie in Bergen, zijn wij op zoek gegaan naar

een nieuwe behuizing. Hoe treurig waren de bezoekjes aan

verzorgingshuizen in de buurt. Bewoners die verloren leken

in grote ongezellige recreatieruimtes, met plastic meubilair en

dito plantjes. Met als hoogtepunten van de week, een bingo

avond en rolstoel dansen. Hoe anders was onze kennismaking

met het Rosa Spier Huis. Bij binnenkomst staan we in de hal

waar permanent geëxposeerd wordt, een bewoner zit achter

de vleugel te spelen, anderen zitten aan de leestafel, door

het hele huis hangt kunst gemaakt door de bewoners, overal

boeketten met bloemen van het seizoen. Een eigen theaterzaal

waar maandelijks films vertoond worden, musici komen spelen,

gezelschappen optreden.

Wat heerlijk om nu samen met mijn ouders in deze zaal te zitten.

De eerste keer was ik niet alleen geroerd door het spel van mijn

collega’s, maar ook door het besef dat mijn ouders nu wonen op

de plek waar ze horen, omringd door kunst en kunstenaars.

Page 133: EEN LEVEN LANG KUNST

131

Dolph Kessler

VerantwoordingIk heb mij als fotograaf van het boek “een leven lang kunst” geconcentreerd op de bijzondere elementen van het Rosa Spier Huis. Ik geef een beeld van het Rosa Spier Huis zoals dat bij de opzet bedoeld was. Het accent ligt daarom op de gemeenschappelijke activiteiten en op de bewoners die nog actief zijn in hun atelier, werk of muziekruimten. Ik heb dus een keuze moeten maken en dat betekent dat niet alle bewoners in dit boek te zien zijn.

De afgelopen vier jaar (2007 – 2010) heb ik met veel plezier gefotografeerd en met veel bewoners persoonlijke contacten opgebouwd. Ik ben onder de indruk gekomen van de bijzondere levens van veel van de bewoners. Ook de vitaliteit waarmee de meeste bewoners nog midden in het (kunst) leven staan heb ik als inspirerend ervaren.

Maar de andere kant van de medaille heb ik ook gezien. Vrij naar Marten Toonder: “de geest wil nog wel, maar het lichaam werkt niet meer mee”. Helaas betekent dat een aantal van de bewoners die in dit boek te zien zijn de publicatie van dit boek niet meer hebben meegemaakt.

AchtergrondDolph Kessler (Amsterdam, 1950) is documentair fotograaf en woont in Friesland. Hij publiceert regelmatig in verschillende tijdschriften en kranten. In eigen beheer publiceert hij fotoboeken in beperkte oplage. Bij de Friese Pers Uitgeverij verscheen het fotoboek “Palingvissers en Palingrokers” (2007). In opdracht van de gemeente Dongeradeel maakte hij een fotoboek over deze gemeente (2008). In 2009 verscheen bij uitgever d’jonge Hond het fotoboek Art Fairs. Met een serie uit dit boek behaalde hij de eerste prijs in het onderdeel kunst en cultuur bij de Zilveren Camera 2009. Op stapel staat een fotoboek over de Noordzee kust.

Kurt van Es

VerantwoordingDe eerste keer dat ik het Rosa Spier Huis binnenstapte, was voor een expositie. Dat een vriendelijke dame mij vroeg of ik er woonde, was even slikken – ik was net 56 – maar door haar innemende houding en het gebaar naar een schilderij dat haar zo had geraakt, was ik wel meteen thuis. Dat gevoel is steeds sterker geworden.Het Rosa Spier Huis is een optelsom van bijzondere kwaliteiten, van boeiende mensen met een passie voor kunst en een drive om die passie te blijven leven. Over die mensen moest dit boek gaan. Ook over de geschiedenis, veranderingen in huis en het leven van alledag, maar dan in een ‘bladerboek’ waar je doorheen wandelend vooral bewoners tegenkomt. Bekend of niet, dat doet er niet toe.Zo’n boek over het leven in Het Rosa Spier Huis betekent kiezen. Het betekent mensen overslaan die eigenlijk niet overgeslagen mogen worden, in de hoop dat zij zich terug kunnen vinden in de ervaringen van anderen. ‘Een leven lang kunst’ is de weerslag van spitten in archieven en publicaties, in en uit lopen om het leven in huis mee te maken en bovenal van veel inspirerende ontmoetingen.

AchtergrondKurt van Es (1949) is journalist, schrijver en psychosynthese-therapeut. Hij ontving in 2004 de Prijs voor de Dagbladjournalistiek voor een serie in Het Parool, waar hij bekendheid kreeg met artikelen over misdaad en drugs. Hij schreef ook vier boeken op dat gebied, waarvan één in het Duits is vertaald. De laatste jaren richt hij zich als schrijver vooral op holistische psychologie.

Page 134: EEN LEVEN LANG KUNST

132

© 2011 Rosa Spier Huis

Rosa Spier HuisEsseboom 21251 CP [email protected]

Distributie: Uitgeverij ElikserPostbus 25328901 AA Leeuwardenwww.elikser.nl

Tekst: Kurt van EsFotografie: Dolph Kesslerwww.dolphkessler.nl

Eindredactie: Marjo van der Meulen en Hanneke de Wit.

Vormgeving: Richard van der Horstwww.riezz.biz

Drukwerk: Tienkamp drukkerij, GroningenOplage: 1.200 exemplaren

Copyright www.rosaspierhuis.nl

ISDN/ EAN 978-90-817117-1-5

Dit boek is mogelijk gemaakt door de financiële bijdrage van bewoners, een aantal bedrijven en de Stichting Vrienden van het Rosa Spier Huis.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave magworden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyrighthouders.

Page 135: EEN LEVEN LANG KUNST
Page 136: EEN LEVEN LANG KUNST

Paul van Vliet (cabaretier)Als je oud wordt moet je niet in een isolement gaan leven. Je moet tussen de mensen blijven,liefst met gelijkgestemden. Mensen met wie je kunt praten over je zorgen en je eenzaamheid,maar ook over de dingen die je nog inspireren en waar je nog mee bezig bent.Mensen met wie je gedachten,boeken en CD s kunt delen en uitwisselen. Je moet niet in de stilte van de natuur gaan wonen maar in een dorp of een stad. Dan kan je naar buiten lopen,naar het plein,de winkels en de terrassen. Met de rollator naar het cafe. Daarom moet het Rosa Spierhuis blijven bestaan,omdat het bovenstaande daar allemaal mogelijk is.

Henk van der Horst (schrijver en programmamaker)Als kind mocht ik met mijn vader naar het concertgebouw. Daar zag ik voor het eerst dat prachtige instrument: de Harp. Tijdens het concert fluisterde mijn vader: ‘Daar zit de beroemde Rosa Spier’. Dankzij haar is er het unieke huis, het toevluchtsoord voor mensen die hun leven lang ten dienste hebben gestaan van kunst en wetenschap. Hier mogen zij zolang zij dat kunnen in rust hun unieke werk blijven uitoefenen en wie weet mag ook ik daar de laatste dagen van mijn leven komen doorbrengen.