EEN LEVEN LANG KUNST
-
Upload
richard-van-der-horst -
Category
Documents
-
view
275 -
download
1
description
Transcript of EEN LEVEN LANG KUNST
TEKST: KURT VAN ES FOTOGRAFIE: DOLPH KESSLER
EEN LEVEN LANG KUNST
ROSA SPIER HUIS: UNIEKE WOONGEMEENSCHAP VAN OUDERE KUNSTENAARS
Tekst: Kurt van Es Fotografie: Dolph Kessler
EEN LEVENLANG KUNST
ROSA SPIER HUIS: UNIEKE WOONGEMEENSCHAPVAN OUDERE KUNSTENAARS
Voorwoord
Bouwen aan een ideaal
“Een Pauwhof waar je kan blijven”
Henriëtte Polak-Schwarz
Iedereen kende Rosa Spier
Wonen in een zee van licht
Sleutelen aan het gebouw
De tuin van Mien Ruys
Roerselen van ‘een paradijs’
Een roerig begin
Van vetes naar vrede
Beroemd en gedreven
Werelds en ‘op sjiek’
Zorgen over verzorgen
Geldkraan
Juliana op verjaardagsfeestje
De bewoners van nu
Muziek zet de toon
Bedrijvig en bijzonder
“Een beeldhouwer is nooit klaar”
Muziek, mystiek en poëzie
Zingend naar speksteen
Kleurrijk leven met zwart-wit
Muziek uit Sierra Leone
Problemen oplossen
Leven met taal
Schrijven in eigen werkkamer
“Weven, dàt wilde ik leren”
Iedereen aan de balie gehad
Altijd en overal kunst
Exposities met een verhaal
Prikkelen
Concerten voor kritisch publiek
Oor voor jong talent
Theatertop blijft komen
Een complete bibliotheek
Beeldend werk in zitje A
Een eigen atelier
De toekomst van het Rosa Spier Huis
Een nieuw huis
“Monument bewaren”
Zorg met aandacht
Uitzicht
Kunstenaars over het Rosa Spier Huis
Auteurs
Colofon
5
8
11
12
15
19
22
31
32
33
39
40
42
45
49
52
62
66
69
70
73
74
77
78
81
82
86
90
94
97
98
101
110
117
118
119
121
127
130
131
132
4
J.G. Snoeijerbosch (1891 – 1975)
5
Voorwoord
Het Rosa Spier Huis is bekend in Nederland en zelfs ver
buiten de landsgrenzen, als huis waar oudere kunstenaars
wonen, werken en zorg kunnen ontvangen. Het initiatief
voor de bouw van het huis is genomen door Rosa Spier
(harpiste) en haar vriendin Henriëtte Polak-Schwartz
(kunstverzamelaar), midden jaren ‘60. Kort na het overlijden
van Rosa Spier is het Huis in 1969 door de toenmalige
minister Marga Klompé geopend.
Meer dan 40 jaar na de opening van het Rosa Spier Huis,
is er nog steeds veel belangstelling onder kunstenaars voor
het huis. Deze belangstelling geldt niet alleen het wonen en
werken in de laatste fase van het leven, de belangstelling
is er ook onder jonge kunstenaars om in het Rosa Spier
Huis op te treden of te exposeren. Het huis is nog steeds
een ontmoetingsplaats voor kunstenaars, het heeft in de
loop van de jaren een kunstverzameling opgebouwd en
organiseert vele muziekuitvoeringen, theatervoorstellingen
en tentoonstellingen, waardoor het huis een eigen culturele
waarde in Nederland vertegenwoordigt.
Het Rosa Spier Huis heeft dus niets van haar oorspronkelijke
functie verloren. Maar tijden veranderen en ook de wensen
en eisen die gesteld worden aan de woon- en werkruimten.
Het Rosa Spier Huis zal het concept dat door Rosa Spier en
Henriëtte Polak in de jaren ’60 is ontwikkeld, behouden
maar het gebouw vernieuwen. Dit boek geeft een beeld
van de afgelopen veertig jaar en is een afsluiting van deze
periode.
Ook al zijn veel bewoners van het Rosa Spier Huis nog
actief met hun werk bezig, zij hebben inmiddels veelal
een hoge leeftijd bereikt. Afscheid moeten nemen van een
medebewoner komt dan ook regelmatig voor.
Dat betekent helaas dat een aantal bewoners van het Rosa
Spier Huis die worden genoemd of op een foto te zien zijn,
bij de publicatie van dit boek reeds zijn overleden.
Het uitbrengen van dit boek is een initiatief van een van de
bewoners van het huis: mevrouw Lideke Heuwekemeijer. Zij
heeft de contacten gelegd, verschillende personen benaderd
en de ideeën ervoor aangedragen.
Het boek is geschreven door Kurt van Es.
Kurt van Es heeft onderzoek gedaan in de archieven van
het huis, vele bewoners geïnterviewd, met medewerkers
en directie gesproken en activiteiten in het huis bezocht.
Hij is journalist en schrijver en won in 2004 de prijs voor
de Dagbladjournalistiek voor zijn publicaties in Het Parool.
Hij is al enige jaren aan het Rosa Spier Huis verbonden als
vrijwilliger: hij leest een groep bewoners wekelijks voor.
De foto’s zijn gemaakt door Dolph Kessler. Met een serie uit
het boek ‘Art Fairs’ heeft hij in 2009 de eerste prijs behaald
bij de Zilveren Camera in het onderdeel Kunst en Cultuur.
Hij heeft vele uren in huis doorgebracht om een groot
aantal foto’s te maken die de sfeer van het huis zo treffend
weergeven. Hij is aan het Rosa Spier Huis verbonden omdat
zijn moeder sinds enige jaren in het huis woont.
Betty Wassenaar
Directeur
6
7
8
Bouwen aan een ideaal “Een Pauwhof waar je kan blijven” Het begon aan een ronde tafel in Wassenaar. Verscholen
achter rododendrons, beuken en eiken, een stukje van
de Rijksstraatweg af, voorbij de portierswoning aan
de oprijlaan, lag daar aan een uitgestrekt grasveld een
imposante en tegelijk ook vriendelijke villa. De Pauwhof.
Vanaf de zomer van 1940 was dit witte gebouw een tijdelijk
onderkomen voor talloze beeldend kunstenaars, dichters,
schrijvers en wetenschappers. Ze konden er een paar weken
of zelfs langer uitblazen, inspiratie op doen of een werkstuk
afmaken (*1). “Je hoefde niet af te wassen of je bed op te
maken. Alles was er geregeld,” herinnert muzieklerares en
schrijfster Cootje van Oven, nu twintig jaar bewoonster van
het Rosa Spier Huis in Laren, zich nog goed. “Je had een
kamer, at er samen en ontmoette elkaar ook in een van de
gemeenschappelijke ruimtes, zoals de bibliotheek.”
In die bibliotheek, waar de dichters Martinus Nijhoff,
Adriaan Roland Holst, Ida Gerhardt en tientallen andere
prominenten uit de kunst-, muziek- en theaterwereld
hebben gezeten om even bij te tanken, zat op
zondagmiddag 6 januari 1963 rond een van de tafels een
klein gezelschap. De Nederlandse harpiste Rosa Spier was
er in gesprek met een paar andere gasten van de Pauwhof:
de Haagse schilderes Ina Hooft, ook wel ‘de Haagse
Joffer’ genoemd (als variant op de schildersgroepering
‘de Amsterdamse Joffers’) en beeldend kunstenaar Harm
Henrick Kamerlingh-Onnes met zijn vrouw. Ze waren blij
weer in De Pauwhof te zijn. “Heerlijk, zes weken geen
huishouden te hoeven doen,” zei Ina Hooft. “Ja, dat is wel
zo,” reageerde Rosa Spier. “Maar spoedig zullen die zes
weken voor mij niet lang genoeg meer zijn.”
Zij legde uit wat ze op haar leeftijd – ze was 71-jaar –
na een bewogen bestaan als steeds bezwaarlijker ging
ervaren. Elke keer moest ze met veel moeite haar harp
versjouwen naar de laadbak van haar auto. Als ze van een
concert thuis kwam, moest ze niet alleen die harp weer
heel de auto uit zien te krijgen, maar vond ze een leeg
huis, de kachel uit, geen mens om mee te praten over wat
ze die dag allemaal had meegemaakt, de winkels dicht en
niemand die het eten voor haar had klaargemaakt. “Wat
ik nodig heb,” riep ze uit aan de ronde tafel in Wassenaar,
“is een Pauwhof waar je kan blijven.” De hartenkreet
van Rosa Spier raakte een diep verlangen bij de overige
gasten – vaak al op leeftijd – en kreeg luide bijval aan de
andere tafels in de bibliotheek. Volgens de overlevering
werden haar woorden zelfs met gejuich ontvangen.
“Ja, dát gaan we doen,” klonk het in De Pauwhof. En
ze deden het. Anderhalve maand later, op 22 februari
1963, werd de Rosa Spier Stichting opgericht. Rosa Spier
(1891-1967) zou het zelf niet meer meemaken, maar op
10 oktober 1969 was het toch echt zo ver. Ruim zes jaar
nadat de harpiste aan de ronde tafel in Wassenaar haar
grote wens had gelanceerd, opende minister van cultuur,
recreatie en maatschappelijk werk Marga Klompé in het
kunstenaarsdorp Laren het Rosa Spier Huis: een thuis voor
oudere kunstenaars, musici en wetenschappers, met meer
dan drie keer zoveel woonruimte als het Wassenaarse
voorbeeld. De 65 eerste bewoners, onder wie menig vaste
gast van De Pauwhof, zoals Rosa Spiers vriendin Ina Hooft
en schrijfster/historica Annie Romein-Verschoor, konden
hier blijven wonen, hun werk doen en elkaar inspireren,
zonder zich op hun leeftijd nog druk te hoeven maken
over huishoudelijke zaken en verzorging. Alles ten dienste
van hun behoefte aan een leven lang kunst.
9Begin jaren ’90
10
Begin jaren ’70
11
Henriëtte Polak-Schwarz
Dat er nu meer dan veertig jaar een Rosa Spier Huis staat in
Laren, is niet alleen te danken aan Rosa Spier zelf. Zij had
op het goede moment de goede vrienden, die haar idee zo
de moeite waard vonden, dat ze ervoor hebben gezorgd dat
het werkelijkheid werd. Vooral Henriëtte Polak-Schwarz
(1883-1974), dochter van de fabrikant Levi Schwarz,
ontpopte zich tot een belangrijke motor toen ze hoorde
over het plan voor een soort permanente Pauwhof. Haar
man, de rechtsgeleerde en filosoof Leo Polak, was in de
Tweede Wereldoorlog omgekomen in het concentratiekamp
Sachsenhausen. Ook een dochter, haar moeder en een
zuster met haar echtgenoot en hun vier kinderen stierven
in Duitse vernietigingskampen. Ondanks deze enorme
persoonlijke tragedie hield Henriëtte Polak-Schwarz vast
aan de idealistische opvattingen die ze zich in haar jonge
jaren had eigen gemaakt. Geïnspireerd door Herman Gorter,
Henriëtte Roland-Holst, Ferdinand Domela Nieuwenhuis
en andere voorlieden van het vooruitgangsoptimisme uit
de tijd van haar jeugd, bleef ze daar in geloven en dat deed
ze met een vrijwel onuitputtelijke energie.
Ze was charmant, flamboyant, dominant en gedreven.
Ze organiseerde kamerconcerten, lezingen en
discussieavonden. Ze voelde zich ondanks haar financiële
welstand vooral thuis in sociaaldemocratische kringen
en gaf vrijmoedig blijk van een radicale visie op de
samenleving. Ze hielp kunstenaars en musici zich te
ontwikkelen. Ze maakte zich vanaf eind jaren veertig sterk
voor de zorg van buitenkerkelijke bejaarden. Ze wordt ‘de
moeder van het Humanistisch Verbond’ genoemd, omdat ze
jarenlang onophoudelijk bezig is geweest, ook financieel,
om dit verbond groot te maken.
Een betere mecenas dan deze inspirerende en kunstzinnige
vrouw, had Rosa Spier niet kunnen vinden om de
Wassenaarse droom tot leven te brengen. Zij stopte er
niet alleen haar energie in, maar ook een deel van het
benodigde geld om in Laren de grond aan te kopen en de
bouw te financieren. Het was ook Henriëtte Polak-Schwarz
die voorstelde deze nieuwe uitwijkhaven voor oudere
kunstenaars en wetenschappers de naam van Rosa Spier
te geven. “De schone kunsten hebben steeds haar grote
liefde gehad,” schreef haar neef Johan Polak in 1991 over
haar. “Wat kon zij beter doen dan door haar inspanningen
het Rosa Spier Huis, toevluchtsoord voor bejaarde
intellectuelen en kunstenaars – van wie zovelen haar
naaste vrienden waren – mede mogelijk te maken?”
In de grote centrale hal van het huis, links van de rode
toegangsdeur tot de concertzaal, hangt aan de muur een
schitterend portret van deze belangrijke vriendin van
Rosa Spier. Wie dit schilderij bekijkt, begrijpt meteen
haar inzet, overredingskracht en stijl. Het is geschilderd
door Joop Sjollema (1900-1990), die eerder een portret
van haar had gemaakt. Tijdens de poseersessies had hij
haar erop gewezen, dat sinds de opkomst van de moderne
Cobrakunststroming, de aandacht voor de figuratieve
kunst in Nederland dreigde te verdwijnen. Prompt richtte
Henriëtte Polak-Schwarz een stichting op om werken te
verzamelen van juist deze traditie in de modern-klassieke
schilder- en beeldhouwkunst. In 1975, een jaar na haar
dood, ging in haar geboorteplaats Zutphen, aan de
Zaadmarkt in de historische binnenstad, de deur open van
een museum dat nog altijd haar naam draagt en waar die
collectie is te zien.
12
Vier jaar later kwam haar door Sjollema geschilderde
portret naar het Rosa Spier Huis. Een geschenk van de
bewoners ter gelegenheid van het tienjarig bestaan. Het
doek is een permanente herinnering aan de grondleggers
van dit kunstenaarsverblijf, net als het door G.J.
Snoeijerbosch gemaakte schilderij van Rosa Spier aan
de andere kant van de hal, achter de trap en vlakbij
haar harp en haar stoeltje met geborduurde zitting. Een
positie waaraan niet zomaar kan worden getornd. Eén
keer, begin 1992, is het gebeurd dat, vanwege één van
de vele exposities die in de hal worden georganiseerd,
de statige Henriëtte Polak-Schwarz even ergens anders
werd gehangen. De notulen van de vergadering van
het stichtingsbestuur op 21 februari van dat jaar zijn
zonneklaar over deze misstap: “Het bestuur is unaniem van
mening dat dit niet mag.” Dus kijkt ze onaantastbaar vanaf
haar vaste plaats bij de concertzaal de hal in. Samen met de
door Pépé Grégoire in brons gegoten kop van Rosa Spier,
die vlak naast haar op een hoge sokkel staat, wakend over
haar ideaal.
“Iedereen kende Rosa Spier”
In dezelfde hal, aan de wand bij de trap, hangen foto’s uit
markante episoden uit het leven van de vrouw aan wie het
Rosa Spier Huis zijn naam en zijn ontstaan te danken heeft.
Net als bij de invloedrijke vriendin die haar hielp haar
Pauwhofdroom te verwezenlijken, is dat een bewogen
leven geweest, met grote successen en – vooral als gevolg
van het Duitse naziregime – grote tegenslagen. “Ze was
een zeer gedreven vrouw,” zegt Edward Witsenburg,
de huidige nestor van de Nederlandse harpisten, in een
documentaire over Rosa Spiers loopbaan (*2). Witsenburg,
die les van haar heeft gehad, noemt haar ‘een paus op het
gebied van haar instrument’. “Iedereen kende haar naam,
ook de bakker op de hoek.”
Als jeugdige leerling van het Koninklijk Conservatorium
in haar geboorteplaats Den Haag bleek Rosa Spier
buitengewoon talent te hebben voor de harp. Al op
dertienjarige leeftijd, in 1904, mocht ze het podium op
voor een uitvoering. Het was het begin van een roemrijke
carrière. Een jaar later werd ze tweede harpiste bij het
Residentie Orkest. Op haar negentiende voltooide ze haar
muziekstudie aan het conservatorium. Daarna kreeg ze
een paar jaar ’s zomers les van Otto Müller, soloharpist bij
de Berliner Philharmoniker. In de zomermaanden trad hij
regelmatig op in het Scheveningse Kurhaus en dan maakte
hij speciaal voor haar tijd vrij. Ze speelde bij de Arnhemse
Orkest Vereniging en het Utrechts Orkest voordat ze op
haar 23ste eerste harpiste werd bij het Haagse orkest waar
ze als tiener al erkenning had gekregen. Twee jaar daarvoor
was ze docente geworden aan het Haagse conservatorium
waar ze zelf les had gehad. Op 32-jarige leeftijd verliet
ze het Residentie Orkest om zich toe te leggen op
kamermuziek. Zij richtte het Hollands Instrumentaal
Kwintet op.
Wie het over ‘harp’ had in die tijd had het als vanzelf over
Rosa Spier. De ultieme erkenning voor die positie kreeg
ze toen ze als soloharpiste toetrad tot het Amsterdams
Concertgebouworkest, onder leiding van de beroemde
dirigent Willem Mengelberg. Het is dan 1932, ze is net de
veertig gepasseerd. Piet Heuwekemeijer, die twee jaar na
haar als violist bij het orkest kwam en daar later, tot 1967,
directeur werd, was diep onder de indruk van haar spel en
haar persoonlijkheid. “Wat Mengelberg voor het niveau
van het orkest heeft betekend, dat heeft Rosa Spier voor
het niveau van het harpspel in Nederland betekend.” (*2).
13Entree vanaf de straat
14
Ruby Hartgring
15
Heuwekemeijer kon in zijn concerttijd niet vermoeden
dat hij later met zijn vrouw Lideke, tot aan zijn overlijden
op zijn 93ste in 2008, tot volle tevredenheid in het Rosa
Spier Huis zou komen te wonen. “Beter konden we het
niet hebben, men laat je hier in je waarde,” zei hij tegen
een filmploeg, die in 2000 in het Rosa Spier Huis opnamen
maakte voor de Japanse tv (*3). “Je kunt hier praten met
gelijkgestemde mensen, die expert zijn op gebieden die jij
niet kent. Dat is inspirerend.”
De Duitse bezetting van Nederland confronteerde Rosa
Spier steeds heftiger met de terreur van de nazi’s. Ze mocht
als joodse niet meer spelen in het Concertgebouworkest,
werd verraden toen ze moest onderduiken en werd
uiteindelijk via kamp Westerbork op transport gezet
naar het concentratiekamp Theresienstadt. In februari
1945 keerde het noodlot zich voor haar. Ze werd als één
van een groep van twaalfhonderd joden ‘uitgekocht’
door invloedrijke mensen in Zwitserland. Tegen het
einde van de oorlog kwam zo’n onverwachte vrijlating
voor als de Duitsers daarmee tekorten aan bijvoorbeeld
medicijnen konden verhelpen of als nazi-autoriteiten,
met de onafwendbare ineenstorting van het eigen regime
voor ogen, probeerden zichzelf in een goed daglicht
te brengen bij de latere overwinnaars. Zo blijkt uit de
geschiedschrijving van historicus Loe de Jong.
Eenmaal in Zwitserland kreeg Rosa Spier voor het eerst na
tweeëneenhalf jaar weer een harp in handen. “Ik leef als
in een droom,” schreef ze aan vrienden. En: “Met tranen
en tranen heb ik alle vuil en ellende weggespoeld van al
die jaren.” Bij haar terugkeer in Nederland stond ze zonder
een cent op zak op het Centraal Station in Amsterdam en
moest ze van een voorbijganger geld lenen om vrienden
te bellen dat ze er weer was. Ze keerde niet terug naar
het Concertgebouworkest, maar werd met haar harp de
koningin van het Radio Philharmonisch Orkest.
Na de oorlog had ze aanvankelijk niet veel geduld meer
om les te geven, maar gaandeweg pakte ze die draad weer
op, gedreven door haar liefde voor het instrument. Ze
gaf les aan de conservatoria van Amsterdam, Den Haag
en Rotterdam en aan het Amsterdams Muzieklyceum.
Witsenburg hierover in de documentaire: “Ze kon zeer
streng zijn, maar dat deed ze bewust. Ze wilde dat je
de snaar tot in zijn ziel pakte.” De inmiddels overleden
harpiste Toos Stotijn-Heuwekemeijer zegt in een interview
over haar lerares: “Als Rosa Spier ging spelen, dan gebeurde
er iets.” Rosa Spier bleef concerten geven, maar dat viel
haar steeds zwaarder. De behoefte aan een Rosa Spier Huis,
‘een Pauwhof waar je kan blijven’, om van alle ballast
naast het spelen af te zijn, werd steeds groter. Ze heeft er
extra energie in gestopt om dat van de grond te krijgen,
maar voor haar zelf kwam de droom te laat uit.
Wonen in een zee van licht
Wie door het Rosa Spier Huis loopt, ziet vrijwel overal
een zee van licht binnenvallen. Een feest voor de schilders
voor wie licht zo’n wezenlijk element is, maar ook voor
andere bewoners of bezoekers. Het geeft je permanent
het idee dat je een beetje buiten bent. Je voelt je min of
meer een wandelaar, die al snel heel veel meters maakt
door het uitgestrekte pand. De ontwerpers, de architecten
P. Goldschmidt en F. Verbruggen, hebben gekozen voor
een opzet met paviljoens, die als langgerekte bungalows
met elkaar verbonden zijn via het hoofdgebouw, dat op
zijn beurt in open verbinding staat met de centrale hal.
Je moet soms een flink stuk lopen om thuis of op bezoek
16
te komen. Tegelijk heb je daarmee het idee dat je door
een straat loopt, maar dan wel een met hier en daar een
zitje, een ontmoetingsruimte of leeshoek. Overal hangen
schilderijen en staan andere kunstwerken, tot vlak naast de
deuren waarachter de bewoners hun woning hebben. Dit
idee van een soort binnenstraat is in de architectuur van de
jaren zestig ook in grotere gebouwen toegepast, maar hier
geeft het iets extra’s door de combinatie met het licht en de
overwegende laagbouw.
Het Rosa Spier Huis is een typisch voorbeeld van
Forumarchitectuur uit de tweede helft van de jaren
zestig. Deze stroming wilde af van het onpersoonlijke
functionalisme en wilde kleinere eenheden verbinden in
een ogenschijnlijke paradox van wat werd aangeduid als
‘labyrintische helderheid’. Het huis ademt in deze opzet het
karakter van een overzichtelijke woongemeenschap, waarin
je tegelijk kan dwalen. Door alle licht en openheid is het
bovendien op een natuurlijke manier verbonden met de
lommerrijke omgeving aan de westelijke rand van Laren.
Het huis dat minister Klompé destijds in haar
openingstoespraak een ‘veelbelovend en weloverwogen
experiment’ noemde, bestond uit een hoofdgebouw en
zes paviljoens. Eén van de paviljoens was uitsluitend
bestemd voor personeel en voor eventuele logeergasten
van bewoners. Van de overige vijf paviljoens was er
één gereserveerd voor musici. Die maatstaf wordt
tegenwoordig niet meer zo strikt gehanteerd, al is het
onlangs voorgekomen dat iemand bij het vrijkomen van
een woning bij de directie bezorgd bepleitte, dat er nu
toch werkelijk een altviool bij moest komen. Bewoners
van het huis vinden elkaar rond hun gemeenschappelijke
kunstbeoefening, maar tot hinderlijke groepsvorming
leidt dat doorgaans niet. De schilder luistert graag naar
een muziekvoorstelling in de prachtige concertzaal, die
plaats biedt aan honderdtwintig mensen. De musicus is
geïnteresseerd in de schilderkunst van zijn medebewoners
en beiden kunnen geboeid zijn door de verhalen van de
acteur en de schrijver in hun midden, of door de uitleg
van de wetenschapper. Die wetenschappers in het Rosa
Spier Huis zijn in de loop van de tijd trouwens steeds meer
uitverkozen op werk dat ligt op het gebied van de kunst.
“Bewoners kunnen wel heel kritisch zijn op het werk
van de ander,” herinnert technisch medewerker John
Klaver zich uit de bijna vijfendertig jaar die hij er heeft
gewerkt. “Die harde duidelijkheid was ik niet gewend,
maar het heeft zijn charme heb ik gemerkt en ze kunnen
die eerlijkheid meestal goed van elkaar hebben.” Waar
mensen langer bij elkaar zijn, is het onvermijdelijk dat
je niet alleen inspirerende ontmoetingen hebt, maar
ook onhebbelijkheden en scherpe kanten van de ander
tegenkomt, of ontdekt dat je het grondig met elkaar
oneens bent. Ook in het Rosa Spier Huis en ook over de
gang van zaken daar. Maar je kan er evengoed zoveel
als je wilt je eigen gang gaan en geheel naar eigen keuze
plukken uit het grote aanbod van concerten, lezingen,
voorstellingen, cursussen, exposities, de bibliotheek,
gezamenlijke maaltijden en gezellige bijeenkomsten. Rond
half elf treft menigeen de ander even in de hal voor een
kop koffie of thee.
17Louis Tiessen
18
19
Sleutelen aan het gebouw
De woningen zijn volgens de huidige maatstaven niet
groot, maar waren aanvankelijk nog kleiner. Het
formaat werd bij de bouw bepaald door de beperkingen
van de woningwet voor bejaardenhuizen: voor de
eenpersoonskamers een kleine 13,5 vierkante meter,
verdeeld over een kamer en een aangrenzende ruimte
waarin douche, toilet, garderobe, kitchenette en koelkast
een plaats kregen. Bij latere verbouwingen zijn kamers
doorgebroken en in nieuwe eenheden samengevoegd.
Ruim zijn ze niet geworden en de gehorigheid is niet
verdwenen, maar bewoners weten van hun doorgaans
kleine tweekamerappartement toch meestal een prettig
thuis te maken.
Alle woningen profiteren daarbij van de opzet om het
licht van buiten zoveel mogelijk binnen te laten komen;
met beneden een tuin en boven vaak een balkon. Wie
samenwoont heeft uiteraard meer vierkante meters ter
beschikking en daarnaast zijn er in de meeste paviljoens
ateliers, muziekstudio’s en werkkamers beschikbaar,
later nog in aantal uitgebreid, die de actieve bewoners
extra armslag geven voor hun beeldhouwen, schilderen,
piano- of vioolspelen, schrijven of andere creatieve
werkzaamheden.
De bouw van het Rosa Spier Huis, onder
verantwoordelijkheid van de Humanistische Bouwstichting
Bejaardenhuisvesting, die ruim twee jaar in beslag nam,
kostte rond de 3,5 miljoen gulden. Zo’n 2,3 miljoen
daarvan werd gefinancierd via regelingen van het Rijk. Het
overige geld werd bijeengebracht door particulieren zoals
Henriëtte Polak-Schwarz, door het Prins Bernhard Fonds
en de Anna Stibbe Stichting, genoemd naar de componiste
Anna Stibbe. Zij had in haar testament geld nagelaten voor
een fonds om een huis voor oudere pianisten te bouwen en
dat plan kon worden ingepast in het Rosa Spier Huis. Op
de laatste decemberdag van 1998, bijna twintig jaar na de
opening, is het eigendom van het Rosa Spier Huis officieel
overgedragen aan de Rosa Spier Stichting.
Tussentijds, in 1991/’92, heeft het huis een ingrijpende
renovatie ondergaan, die onder meer leidde tot een forse
uitbreiding van de ziekenopvang. Het is niet verwonderlijk
dat een huis voor oudere bewoners, die daar in principe
kunnen blijven, in de praktijk de behoefte aan extra zorg
met zich meebrengt. Het centrale hoofdgebouw, dat als
enig deel van de bebouwing al een etage had, kreeg er een
woonlaag bij. De appartementen werden gemoderniseerd
en de trots van het Rosa Spier Huis, de prachtige concert-
en theaterzaal, kreeg een grondige opknapbeurt. Voor de
bewoners was het een hele beproeving om zo lang in de
verbouwing te zitten, maar na twintig jaar was het huis te
zeer verouderd om het ongemoeid te laten. De kosten voor
de renovatie, meer dan het dubbele van de nieuwbouw
indertijd, moesten voor een deel uit particuliere fondsen
worden gefinancierd. Het paste helemaal in de traditie van
het Rosa Spier Huis een grote kunstveiling te organiseren
om extra geld bij elkaar te sprokkelen. Veilinghuis Glerum
werkte belangeloos mee en tientallen kunstenaar stelden –
belangeloos of voor een bescheiden deel van de opbrengst
– zo’n tweehonderd werken beschikbaar, onder wie Karel
Appel, Herman Gordijn, Klaas Gubbels, Ina Hooft, Kees
Verweij, Pépé Grégoire, Lucebert, Rob Scholte en Frank
Lodeizen. Na aftrek van alle kosten brachten ze op 29
september 1991 bijna 160.000 gulden bijeen. Alleen al de
renovatie van de concertzaal kostte bijna een ton meer,
maar met de veiling toonde de Nederlandse kunstwereld
duidelijk zijn betrokkenheid bij het huis.
20
De jaarlijkse plantenverkoop
21
22
“De verbouwing was veel meer nodig dan men zich hier
realiseerde,” verklaarde bestuurslid Brikkenaar Van Dijk in
het voorjaar van 1992 in een interview met de Volkskrant.
“De individuele woonwerkruimten voldeden in geen enkel
opzicht meer aan de eisen des tijds. Ze waren te klein en te
gehorig en de gemeenschappelijke ruimten schreeuwden
om een facelift.” Bijna twintig jaar later staat het Rosa
Spier Huis, met inmiddels plaats voor 73 bewoners, voor
eenzelfde uitdaging. Nieuwe regels en voorschriften van
de overheid en veranderde omstandigheden, zoals de
verdergaande vergrijzing binnen het huis, vragen dusdanig
ingrijpende aanpassingen dat de leiding kiest voor een
nieuw Rosa Spier Huis. Plannen daarvoor zijn uitgewerkt,
maar stuiten binnen en buiten het huis op verzet. Meer
hierover is te lezen in hoofdstuk 5. Bij sommigen speelt in
hun weerstand mee, dat met nieuwbouw niet alleen het
gebouw maar ook de bijzondere tuin zal verdwijnen.
De tuin van Mien Ruys
Wat Rosa Spier was voor de harp, was Mien Ruys voor
de tuin. Niet alleen landelijk maar ook internationaal was
deze tuinarchitect, in 1999 op 94-jarige leeftijd overleden,
bekend om haar ontwerpen. De Stichting Tuinen Mien
Ruys houdt in haar geboorteplaats Dedemsvaart op een
groot terrein haar proeftuinen bij, als een monument
van haar tuinkunst. “Met veel belangstelling heb ik de
tekeningen van de Rosa Spier Stichting bekeken,” schreef
ze op 28 juli 1967 aan de architecten Verbruggen en
Goldschmidt, die haar gevraagd hadden de tuin van het
nieuwe kunstenaarshuis te ontwerpen. “Het lijkt me een
boeiende opgave hierbij de omgeving te verzorgen en ik zal
dan ook graag hieraan mijn volle aandacht geven.”
Mien Ruys kreeg in Nederland de bijnaam ‘Bielzen
Mien’ omdat zij de voortrekker was van het gebruik van
spoorbielzen in tuinen, wat vooral in de jaren zeventig
bijzonder populair was. Ze werkte graag met rechte
vormen: rechthoeken, vierkanten en heldere lijnen. Zo
heeft ze ook de tuin van het Rosa Spier Huis vormgegeven.
Hans Veldhoen heeft jaren met haar gewerkt. Bij een
toelichting op de oorspronkelijke tekeningen laat hij zien
hoe ze zich heeft laten leiden door drie grondbeginselen:
“Hoe pas ik me aan bij de omgeving? Wat is het karakter
van het gebouw? En hoe willen ze het terrein gebruiken?
Ze wist dat er nog actieve kunstenaars in het huis zouden
komen wonen en daar heeft ze rekening mee gehouden.”
Op de oorspronkelijk tekeningen is te zien hoe ze speelt
met de ruimte, hier en daar wat schuift met groepen
bomen, rekening houdend met onder meer veranderende
ideeën over het aantal parkeerplaatsen bij de entree, en
zo tot het uiteindelijke ontwerp komt. De schets toont een
gezamenlijke binnentuin – “afgesloten met heesterblokken
om het idee van een omsloten hof te versterken” – met
de mogelijkheid voor iedere bewoner zijn eigen tuintje
te onderhouden, binnen een groter kader dat zijn eigen
karakter houdt. “Dus als iemand er zelf niets mee wilde
doen, was dat niet erg want het ging om een omkaderd
stukje dat door de tuinman zou worden gedaan,” aldus
Hans Veldhoen.
Het ontwerp maakte Mien Ruys met potlood op
schetspapier. Anderen tekenden het over in inkt.
Daarna volgde het gedetailleerd uitwerken in allerlei
bestektekeningen en het tot op het plantje en tegeltje
nauwkeurig aangeven van wat waar moest komen. De
plantenlijst vermeldde destijds 323 soorten, van ‘salix
gracilistylla (8 stuks) tot bieslook (25), van struikrozen
Caprice (9) tot 16 rode kastanjes op stam’. Diverse
23
24
De vijver in de tuin van Mien Ruys
25
hoveniers schreven in om de klus te klaren, op speciaal
verzoek ook ondernemers uit het Gooi, maar het werk ging
naar de firma P. Takken uit Hoorn, die met zijn begroting
van bijna 120.000 gulden de goedkoopste was. “Je blijft
er als ontwerper wel de hele tijd bij betrokken,” vertelt
Hans Veldhoen. Bouw en tuinaanleg moeten voortdurend
op elkaar worden afgestemd, de ene keer vanwege kabels
die de grond in moeten, dan weer vanwege een bouwkeet.
“Mien Ruys heeft duizenden tuinen ontworpen, maar dit
was bijzonder voor haar en ik weet dat ze er trots op was.”
Dat is niet zo gebleven. Een tuin heeft een eigen dynamiek
en verandert, maar dat is wat anders dan ingrijpen in
de opzet. De tuinman begon in de ogen van Mien Ruys
wat al te rigoureus en eigengereid begoniaperkjes aan te
leggen waar dat niet de bedoeling was. Later werden hagen
doorgebroken of zelfs weggehaald omdat ze in de weg
stonden bij het maaien en zo verdwenen belangrijke lijnen
en kaders uit het oorspronkelijke ontwerp.
Als Mien Ruys, door ziekte later dan ze van plan was, in
het vroege voorjaar van 1972 een kijkje komt nemen in
‘haar tuin’, wordt ze vooral boos. De parkeerplaats blijkt
anders aangelegd te zijn, er zijn coniferen geplant waar zij
‘een lage beplanting met zomerbloeiende vaste planten’
had bedacht, en hagen zijn verdwenen. “Om wel door de
hele tuin te kunnen wandelen en toch elk afzonderlijk
de nodige privacy te geven waren enkele hagen geplant,
zodat een duidelijke scheiding ontstond tussen eigen en
gemeenschappelijk groen. Deze hagen, die bepalend waren
voor de vorm, zijn grotendeels verwijderd,” schrijft ze op
19 april 1972 in een brief aan de voorzitter van het bestuur.
De toon wordt scherper naarmate de brief tot een conclusie
leidt: “Het komt erop neer dat veel geld is weggegooid. (...)
Als het waar is dat dit tevens de smaak van de bewoners
zou zijn, vraag ik me wel af wat voor soort kunstenaars
hier terecht is gekomen. De tuin was door mij ontworpen
en ik was daar trots op en velen weten dat. Nu schaam ik
me. (...) Ik zal dus mijn hart ervan af moeten trekken.”
Wie nu door de tuin loopt en deze breuken met de
oorspronkelijke plannen niet kent, kan er na al die jaren
volop genieten van de natuurlijke opzet die er wel degelijk
is gebleven. Ondanks alle ingrepen en ondanks het gedoe
dat zich in latere jaren heeft voltrokken rond de vijver
van zo’n veertig vierkante meter in het binnengedeelte.
De oorspronkelijke bekleding van de vijver bleek niet
opgewassen tegen een verandering van het grondwaterpeil.
In 1977 en 1978 werd de ene na de andere walbeschoeiing
vervangen, met wisselend succes. De ‘geperforeerde
bouwstenen’ die als laatste oplossing fungeerden, kregen
later gezelschap van meer dan honderd verschillende
planten als gevolg van het ‘wilde planten project’. In
samenwerking met de Stichting Wilde Planten in Blaricum
was besloten de flora aan te passen aan de oorspronkelijke
begroeiing in dit deel van het Gooi, of dat nou haaks stond
op het basisontwerp van Mien Ruys of niet. Bewoner
Louis Tiessen is al vele jaren en met groot genoegen actief
als zelfverklaard CV, Coördinator Vijver, om deze parel te
behoeden voor vervuiling en verval. Zelfs het rimpelloze
water heeft hier een bewogen geschiedenis. De tuin van
het Rosa Spier Huis blijft in weerwil van alle veranderingen
voor iedereen ‘de tuin van Mien Ruys’.
26
27
28
29
30
Koffiepauze van de medewerkers
31
Roerselen van ‘een paradijs’
Een roerig begin
“Een paradijs,” noemde de regionale krant Gooi en
Eemlander het Rosa Spier Huis kort na de opening, maar de
juichstemming van buitenstaanders sloeg al snel en geheel
onverwachts om in een verbeten atmosfeer in het huis.
Dat de eerste directeur, mevrouw De Roy van Zuydewijn,
met enige nadruk verklaarde dat zij weinig verstand had
van kunst en bewoners ‘als mens en niet als kunstenaar’
wilde beoordelen (*4), kon er nog wel in bij die inwoners.
Maar de goodwill was gauw over. Na een half jaar werd
ze op staande voet ontslagen. “Ze beschikt niet over de
tact en het organisatorische vermogen die hier vereist
zijn,” had een aantal bewoners een paar weken daarvoor
in een brief aan het bestuur gesteld. De leidster van deze
groep verontruste bewoners was de bekende historica en
schrijfster Annie Romein-Verschoor. “Tegenover vrienden
had Annie de directrice ‘volslagen hysterisch, ijdel en
leugenachtig’ genoemd,” schrijft Angenies Brandenburg in
haar biografie over de schrijfster (*5).
Het was het begin van een roerige periode die jaren zou
duren, want met het vertrek van de omstreden directrice
bleken de problemen niet te zijn opgelost. Annie Romein-
Verschoor werd de woordvoerster van de berucht
geworden ‘groep van zestien’ zeer kritische bewoners,
samen met hoogleraar en detectiveschrijver Libbe van
der Wal. In de wandelgangen van het huis moest hij wel
eens aan argwanende bewoners uitleggen in welk van die
twee hoedanigheden hij nu eigenlijk in het huis zat. “Ach
mevrouw, in beide een beetje,” zei hij dan. Die souplesse
behoedde hem waarschijnlijk voor al te onaangename
Roerselen van ‘een paradijs’
Een roerig begin
ervaringen met andersdenkenden in het Rosa Spier Huis,
want vooral Annie Romein-Verschoor was de spil in het
langdurige conflict over de leiding van het huis.
De schrijfster, getrouwd met de – in 1962 overleden
– historicus Jan Romein, had zich in de loop van haar
leven al onderscheiden als iemand met een sterk
‘maatschappijkritische instelling’, zoals dat in de jaren
zestig en zeventig werd genoemd. Haar vele, literair
geschreven publicaties hadden doorgaans een marxistische
inslag. Daarnaast stond ze bekend als feministe. Een vrouw
die wars was van betutteling, en dus allergisch was voor
alles wat daar maar enigszins op leek in het Rosa Spier
Huis. Ze bleef er aan het werk, schreef verder aan haar
opzienbarende tweedelige autobiografie, de bestseller
‘Omzien in verwondering’, en de ergernis over de manier
waarop de samenleving met ouderen omsprong inspireerde
haar er tot het in 1974 uitgegeven ‘Ja vader, nee vader’.
Het is niet verbazingwekkend dat juist haar werd gevraagd
om, na het ontslag van de directrice, in het bestuur van
het Rosa Spier Huis te gaan zitten. Evenmin verwonderlijk
is het dat ze al in september 1970 een scherpe verklaring
voorlas: “Ik heb nu drie bestuursvergaderingen bijgewoond
– met groeiende verbijstering. Ik ben tot het inzicht
gekomen dat het hier allerminst gaat om onschuldige
kinderziekten, maar om het voortwoekeren van laster
en intriges waarvan op geen enkele wijze kan worden
waargemaakt, dat zij het doel van de stichting dienen of de
bewoners van het huis ten goede komen.”
32
De interne verdeeldheid bracht ze aanvankelijk niet naar
buiten. Ze beijverde zich voor het Rosa Spier Huis en deed
dat evenzeer in niet mis te verstane woorden, zoals blijkt
uit de biografie van Angenies Brandenburg. “Aan Ageeth
Scherphuis, die in het vrouwenblad Eva een artikel aan
haar wilde wijden, schreef ze op 7 oktober 1970 dat ze aan
het slot van het stuk ‘nog zo graag iets toegevoegd zag over
dit huis. Ik zou er discretelijk reclame voor willen maken.
Het lijkt gek dat dit nodig is. Dan denk je: iedereen zal dit
toch verkiezen. Dat doet iedereen ook, maar om het nu
maar eens pretentieus te zeggen: wij willen niet iedereen’.”
Vervolgens pleitte ze, met een verwijzing naar het
oorspronkelijke idee van Rosa Spier, voor het opnemen van
meer bewoners die actief zouden blijven werken. Nu, vond
ze, kampte het huis ‘met een slecht gesorteerde collectie
van het eerste uur: mensen die zich wel uitverkoren voelen
in hun status, maar niet geroepen in hun activiteit’.
Ondertussen liep de spanning in het huis verder op. Annie
Romein-Verschoor vulde – samen met medestanders Jetty
Otten en de dichter Henk Fedder – als driemanschap
tijdelijk het hiaat op na het vertrek van de directie. Een
half jaar later, halverwege 1971, hadden ze er al genoeg
van. De leiding bestond nog maar uit één persoon: de
ondernemer Herbert Irmer, die vanaf het begin bij de
plannen voor het Rosa Spier Huis was betrokken. Hij stelde
de hoofdverpleegkundige Sula Davids aan als ‘assistente
van de directie’. Irmer zag zichzelf als die directie, maar
hij was er maar zelden en de feitelijke leiding berustte bij
Sula Davids. Annie Romein-Verschoor, die heel positief
was geweest over de hoofdverpleegkundige, werd steeds
negatiever. Ze verweet haar ‘grillig gezag’ en noemde
haar iemand ‘met wie wij op zijn best medelijden kunnen
hebben’.
Van vetes naar vrede
Het conflict uit die begintijd kwam tot een hoogtepunt
toen ‘de groep van zestien’ weigerde een nieuw
bewonerscontract te tekenen, dat het mogelijk maakte
mensen op medische gronden uit huis te plaatsen.
Dat stond immers haaks op het idee van Rosa Spier
en de belofte van Henriëtte Polak-Schwarz in haar
openingstoespraak, ‘dat niemand door hoge ouderdom
of ziekte gedwongen zal worden het huis te verlaten’.
Het conflict laaide zo hoog op dat enkele bewoners die
zich verzetten, onder wie de beroemde graficus Maurits
Cornelis Escher, met uitzetting werden bedreigd. De hele
groep kreeg bovendien een verbod opgelegd om bij andere
bewoners de kamer binnen te gaan en hen ‘lastig te vallen’
met hun actie. Journalist Frits Abrahams concludeerde in
1982, in een uitgebreid portret in Vrij Nederland over het
Rosa Spier Huis, dat ‘de groep van zestien’ met haar verzet
belangrijk werk heeft verricht. “De groep-Romein heeft
ertoe bijgedragen dat het tehuis zich sindsdien op dit punt
veel humaner opstelt. Overplaatsing naar een verpleeghuis
geschiedt tegenwoordig alleen in noodgevallen.”
In het huis leidde de aanhoudende controverse tot een
sfeer van vijandigheid. Waar de één de kritiek van de
groep van zestien deelde, was een ander juist kwaad over
het ‘onrust stoken’ en ‘kapotmaken van ons mooie huis’.
Er ontstonden kampen die elkaar bestreden of meden als
de pest. Het bestuur, overspannen van al die toestanden,
gooide halverwege 1972 olie op het vuur door na kritische
opmerkingen van de schrijfster in een interview, een
psychiater in te schakelen. De zenuwarts H.H. van der
Meiden moest maar eens kijken of ‘dat mens Romein’ soms
kinds was.
33
“Ik werd binnengehaald als een verlengstuk van
het bestuur,” zegt hij in de biografie van Angenies
Brandenburg. “De discussie die zich daar aan tafel
ontspon was: dat mens is niet helemaal normaal. (...) Ze
vonden haar lastig en wilden haar kwijt. (...) Ik ben erg
kwaad geworden toen ik, op verzoek van het bestuur, bij
mevrouw Romein aanklopte. Ik trof daar een heel heldere,
enthousiaste, lichamelijk gehandicapte vrouw, die duidelijk
de misstanden in het huis uiteenzette. Haar fundamentele
punt was: ik ben oud en daarom word ik anders behandeld,
en dat wens ik niet. Het ging niet eens zozeer om haarzelf;
ze nam het op voor andere bewoners.”
Maakte de groep-Romein zich ook schuldig aan onnodig
gedram? vroeg Frits Abrahams voor Vrij Nederland
aan de psychiater. “Van der Meiden knikt. ‘Dat maakte
Annie Romein naar mijn gevoel ook zwak. Vooral de
bewonerscommissie dook zo verschrikkelijk in details
dat je door de bomen het bos niet meer kon zien.
En dan reageerde het bestuur: “Wat kinderachtig en
breedsprakerig.” (...) Ik heb altijd wel medelijden gehad
met mevrouw Sula Davids, want zij zat klem tussen bestuur
en bewoners’.” Een medewerker die heeft gewerkt met de
verguisde directieassistente heeft het terugkijkend over
‘een prettige vrouw met wie ik altijd een goede relatie had,
maar die slachtoffer werd van die grote ruzie’.
In april 1974 verliet ze wegens ziekte het huis en in
september van dat jaar kwam er met Heleen Kuilman een
nieuwe directeur. “Hè hè,” zei Annie Romein-Verschoor
tegen Van der Meiden. “Nu komt alles op zijn pootjes
terecht.” En zo ging het inderdaad. De vetes werden
bijgelegd, het ministerie zegde toe speciale aandacht te
blijven besteden
aan het speciale Rosa Spier Huis en de schrijfster trok
zich terug uit het actie voeren en legde zich nog vier,
rustige jaren toe op haar werk. Op 2 februari 1978 werd
zij, scheefgezakt in haar stoel, op haar kamer gevonden.
De tv stond aan. De NOS zou die avond een uitgebreid
programma over haar uitzenden. Drie dagen later stierf ze
op 83-jarige leeftijd in het Burgerziekenhuis in Amsterdam.
Beroemd en gedreven
Medewerker John Klaver herinnert zich Annie Romein-
Verschoor vooral als ‘een aardige vrouw’. “Maar met
Sula Davids heb ik het ook altijd goed kunnen vinden.”
Terugkijkend op de rumoerige beginperiode krijgt hij ‘veel
mooie beelden’ op zijn netvlies. In de bijna 35 jaar dat hij
de technische man was van het Rosa Spier Huis kwam hij
bij iedereen over de vloer. “Een kraantje dat lekte, een
lampje dat stuk was, er was altijd wel een of ander klusje,
dus je kwam overal. Aan roddel of achterklap deed ik niet
mee, maar ik heb ook nooit het gevoel gehad dat ik in
een kamp werd getrokken. Ik vond juist die begintijd heel
bijzonder. Je had veel bekende kunstenaars in het Rosa
Spier Huis, die over het algemeen nog heel actief waren.”
De eerste naam die bij hem boven komt, is die van de
grafisch ontwerper Maurits Cornelis Escher. Voor een
bewoner van het Rosa Spierhuis overleed hij jong, op
73-jarige leeftijd, in 1972. Met Bert Haanstra en Marten
Toonder geldt hij nog altijd als één van de beroemdste
mensen die hier hun intrek namen, ook al werd Escher op
het hoogtepunt van de crisis rond ‘de groep van zestien’
bijna het huis uitgestuurd.
34
“Hij was een grootheid. Escher exposeerde veel in de VS,
waar ze gek waren op zijn grafische werk. Ik weet nog
goed dat in die tijd regelmatig Amerikanen het Rosa Spier
Huis binnenkwamen, vaak jonge mensen van rond de 20,
25, die op zoek waren naar hem. Ze wilden hem even zien,
een babbeltje met hem maken en daarvoor kwamen ze
speciaal naar Laren. Zo beroemd was hij. Hij werkte nog
in die tijd. Hij was excentriek, moeilijk te benaderen, maar
ik vond hem een fantastische man. Een keer op een avond
met diabeelden, hielp ik hem met de dia’s. Escher gaf het
commentaar. Bij het verwisselen van een dia zei hij op een
gegeven moment zachtjes tegen mij: ‘gek eigenlijk hè, wat
ik maak’.”
De violist Paul Godwin, die in de begintijd enkele jaren
in het Rosa Spier Huis heeft gewoond, heeft van John
Klaver een adept van Tsjaikovski gemaakt. “Ik was nog
jong en niet thuis in de klassieke muziek. Hij heeft me
meegenomen naar het Concertgebouw. Ze speelden onder
andere Tsjaikovski en ik was meteen verkocht.” Ook in de
verhalen van anderen, komt Paul Godwin naar voren als
een beminnelijke man, wat onhandig soms, maar een en al
overgave en concentratie als het op muziek aankwam.
Met die gedrevenheid maakte hij in het Rosa Spier Huis
uiteenlopende reacties los. “Ik heb vanaf vanmorgen
9.00 uur uw vioolstudies kunnen aanhoren,” schrijft een
getergde bewoner hem in een kort briefje op 5 september
1972. “Helaas ben ik daar niet op gesteld en vind ik het
een ongeoorloofde rustverstoring.” Paul Godwin krijgt het
advies in de concertzaal te gaan oefenen. Het moet hem
in verwarring hebben gebracht, want nog geen drie weken
daarvoor had hij op 16 augustus van een medebewoner
een heel ander briefje gekregen, gericht aan ‘cher maître
Paul Godwin’. “Als je nog eens alt speelt en je kunt ons
toestaan het te horen, wil je dan bij mooi weer alsteblieft je
deur naar de tuin openlaten? De schilders en beeldhouwers
werken dan geïnspireerder.” Zij hadden kennelijk beter
door dat ze met Pinchas Goldfein, zoals hij werd genoemd
bij zijn geboorte in 1902 in het huidige Polen, een begaafd
violist in hun midden hadden.
Voor de oorlog boekte hij grote successen met zijn in
Berlijn opgerichte ‘Tanz-Orchester Paul Godwin’. Hij
vluchtte voor de Duitsers naar Nederland, viel hier in
handen van de bezetter, maar wist de oorlog te overleven.
Hij bleef in Nederland, werd opnieuw bekend in binnen-
en buitenland, was regelmatig op de radio te horen met
diverse orkesten, van klassiek tot jazz, en was zo succesvol
dat hij ook onder andere namen opnames maakte. “Anders
zouden de mensen denken ‘hè, alweer Paul Godwin’,”
herinnert een bekende van hem zich uit die tijd. Eind
1982 overleed hij in Driebergen. Als bewoner had hij zo’n
band gekregen met het Rosa Spier Huis, dat hij het een
aanzienlijk bedrag naliet. “Toen hij hier woonde was hij nog
echt in goeden doen en had hij contact met veel groten uit
de muziekwereld. Ik weet nog dat zelfs de wereldberoemde
violist en dirigent Yehudi Menuhin bij hem op bezoek is
geweest.”
35
36
37
38
Medewerkster Ellis Hunink
39
Werelds en ‘op sjiek’
Op de leestafel van het Rosa Spier Huis lagen volgens
een verslag van een bestuursvergadering in 1974: de
Volkskrant, Het Parool, de Telegraaf, NRC Handelsblad, de
Gooi en Eemlander, alle bekende maandbladen, Illustrated
Londen News, Paris Match, National Geographic, Vrij
Nederland, de Groene en Elsevier. De bewoners, dat is
duidelijk, hadden er behoefte aan zowel in de breedte als
in de diepte bij te blijven in wat er om hen heen en in de
wereld gebeurde. Veel bewoners waren actief aan het werk
als schilder, schrijver, musicus, beeldhouwer (onder meer
de bekende beeldhouwer prof. J. Bronner) of met wat hen
ook als kunstenaar of wetenschapper bezielde.
In het voorjaar van 1977 luidde het stichtingsbestuur
de noodklok over een tekort aan werkruimte. “Het Rosa
Spier Huis heeft een tekort aan ateliers en muziekkamers,
waardoor enerzijds enkele bewoners nogal gefrustreerd
jaren op een werkruimte moeten wachten, maar anderzijds
kunstenaars van hoge kwaliteit moeilijk als bewoner
kunnen worden aangetrokken.”
Tegelijk bleven er klachten komen over geluidoverlast door
musici die noodgedwongen op de eigen kamer repeteerden
en die niet, zoals Paul Godwin, ook aanmoedigingen
ontvingen. “Gedoe over een uur pianostudie van mevrouw
X,” staat te lezen in de notulen van het stichtingsbestuur
in die periode. Evenals: “Buurman heer Y. wil ‘in volle
woongenot worden hersteld’ aangezien de situatie de grens
van tolerantie overschrijdt.” Er lag een bouwplan klaar
voor zes nieuwe ateliers en drie muziekkamers, maar er
was geen geld genoeg. Het stichtingsbestuur klopte aan bij
het speciale steunfonds voor een bijdrage in de 450.000
gulden die voor de uitbreiding waren begroot. Het zou
nog even duren voor er echt een uitbreiding kwam en al
die tijd bleef het schipperen tussen geven en nemen. In
de concertzaal werd die eerste jaren alleen geklaagd over
de kwaliteit van de vleugel. “Niet goed genoeg,” was het
oordeel. Dus moest er een nieuwe komen. De bewoners
van het Rosa Spier Huis verlangden kwaliteit en kregen die
ook, met een nieuwe concertvleugel voor 25.000 gulden en
met optredens, voorstellingen en concerten van vrijwel alle
bekenden uit die tijd. Voor volle zalen en met publiek dat
er echt een avond uit van maakte, herinnert John Klaver
zich.
…“Je had dames die zich daar helemaal op kleedden en er
in gala naartoe gingen. Echt op sjiek, in een lange jurk, en
met juwelen. De dames van de Avenue noemden we ze,
omdat ze vlak bij elkaar woonden in het gedeelte dat die
naam had.” Eén van hen was ‘de Haagse joffer’ Ina Hooft.
De schilderes had het naar eigen zeggen zeer naar haar zin
in het huis. “Ik ben zo dankbaar dat ik hier zo’n heerlijke
ouwe dag heb,” zei ze in 1982 in Vrij Nederland. “Ik was
ook in een bejaardenhuis in Wassenaar gaan kijken, maar
het beviel me helemaal niet. Ik kon er geen atelier krijgen,
zoals hier, en dan die grote eetzaal waar je allerlei praatjes
over kwalen moest aanhoren.”
Ina Hooft was toen 88 en zou er daarna nog twaalf jaar
wonen. Zelfs in haar honderdste levensjaar, haar laatste,
organiseerde ze volgens de overlevering nog een eigen
expositie. Ze heeft een kwart eeuw in het huis gewoond,
en in de gangen hangen nog diverse schilderijen van haar.
Ze zat erbij toen Rosa Spier in De Pauwhof in Wassenaar
het idee opperde voor wat later het Rosa Spier Huis zou
worden. Ze hoorde bij de eerste lichting bewoners en
stond zonder het te weten model voor de kunstenaars voor
wie het huis werd opgezet. Maar, ondanks haar tomeloze
energie, ook voor de vergrijzing onder die bewoners.
40
Zorgen over verzorgen
Het Rosa Spier Huis was nog geen vijf jaar oud toen het
stichtingsbestuur zich al zorgen begon te maken over
de leeftijd van de bewoners. “Het inwonersbestand
vergrijst,” klinkt het waarschuwend in de vergadering
van 20 maart 1974. “De aspirant bewoner stelt toetreding
zo lang mogelijk uit. Het Rosa Spier Huis wordt als
eindstation gezien en niet zuiver als een verlengstuk van
de productieve werkzaamheid. Nieuwe gegadigden vinden
de kamers over het algemeen te klein en er zijn te weinig
ateliers.” Achteraf gezien viel het allemaal nog reuze mee,
maar het bestuur was kennelijk alert en had een scherp
oog voor wat zich gaandeweg inderdaad als kenmerkende
verandering zou aandienen.
We worden gemiddeld allemaal steeds ouder in Nederland
en dat geldt ook voor de bewoners van Het Rosa Spier
Huis. De toegenomen welvaart heeft daarnaast tot gevolg
dat ‘een Pauwhof voor iedereen’, zoals Rosa Spier voor
ogen stond, voor veel kunstenaars minder opportuun is
geworden. De kachel die zij destijds uit vond als zij thuis
kwam, is al lang vervangen door een praktische centrale
verwarming. Boodschappen doen is geen punt meer nu de
winkels uren langer open zijn dan toen. Praktisch is er veel
verbeterd sinds de jaren zestig en financieel ook. Ouderen
blijven langer op zichzelf wonen en oudere kunstenaars en
wetenschappers dus ook.
Nieuwe bewoners kwamen op steeds hogere leeftijd
het Rosa Spier Huis binnen, waar zij oud-ingezetenen
aantroffen die inmiddels ook al flink op leeftijd waren. De
gemiddelde leeftijd was begin jaren tachtig al opgelopen
van 76 naar 82,5 en is inmiddels, anno 2011, op 86,5 is
gekomen. Menigeen in het huis blijkt ondanks die hoge
leeftijd nog met een opmerkelijke veerkracht door het
leven te gaan, maar het was onvermijdelijk dat de behoefte
aan gezondheidszorg en verpleging met de groeiende
leeftijd steeds groter werd.
“De klandizie voor de verpleging is aanzienlijk in omvang
toegenomen,” schrijft de directie eind 1980 al in een intern
verslag. “Acht bewoners hebben intensieve verzorging/
verpleging nodig. Daarnaast worden tien à vijftien
mensen dagelijks aangedaan door de verpleging.” Als
‘punt van discussie’ oppert de directie daarbij vervolgens:
“goed te doordenken of wij grenzen stellen aan deze
ontwikkeling en ‘doorstuurcriteria’ gaan formuleren, of
blijven uitbreiden in verpleegkundige assistentie.” Bijna
twintig jaar later klinken uit een beleidsnota van toenmalig
directeur W. van Spronsen dezelfde zorgen over de
toenemende behoefte aan zorg en hoe deze moet worden
georganiseerd. “Ook kunstenaars en wetenschappers
ondervinden de lichamelijke en geestelijke gevolgen die
kenmerkend zijn voor het ouder worden.”
Wat te doen? Het blijft een mix van de keus uit 1980 –
vaker doorsturen of de zorg uitbreiden – maar met de
nadruk op meer zorgverlening, en nog altijd conform het
door Henriëtte Polak-Schwarz zo duidelijk geformuleerde
standpunt dat niemand door ziekte het huis zou hoeven
te verlaten. Met uitzonderingen in bijzondere gevallen
inmiddels, dat wel, en met de steeds terugkerende discussie
over wat het huis en de verpleging aan kunnen.
41Kerstdiner
42
Geldkraan
“De werkelijkheid heeft zich in de loop der jaren steeds
verder verwijderd van de droom van Rosa Spier,”
schreef Vrij-Nederland-journalist Frits Abrahams al
in zijn portret in 1982. “Tussen droom en daad – de
oprichting – stond niet zoveel in de weg, maar wèl tussen
de daad en ontplooiing doken te veel maatschappelijke
ontwikkelingen, wetten en indicatiecommissies op.”
Niet alleen werden de bewoners ouder, het Rosa
Spier Huis kreeg ook te maken met aanhoudende
beleidsveranderingen in de ouderenzorg, met nieuwe
wetten, nieuwe geldstromen, nieuwe normen voor wie
wèl en wie niet mocht worden toegelaten en nieuwe regels
voor waar dat allemaal van moest worden betaald. Telkens
weer.
De maandelijkse huurprijs van een eenpersoonskamer
hield gelijke tred met de algehele prijsontwikkelingen en
liep dus fors op: van rond de 750 gulden per maand bij
de opening naar zo’n 3700 gulden halverwege de jaren
negentig (nu ruim 2000 euro, voor de enkeling die alles zelf
bekostigt). Rond die tijd betaalde een kleine zestig procent
van de bewoners die bijdrage helemaal uit eigen zak en
de overigen betaalden ‘naar draagkracht’. De rest van het
geld kwam van de overheid, waar nu eenmaal de grote
geldkraan voor verpleging en verzorging van ouderen in
tehuizen wordt beheerd.
Vanwege het bijzondere karakter – nergens bestaat zo’n
unieke gemeenschap van oudere kunstenaars – slaagde
het Rosa Spier Huis er steeds weer in om bij de overheid
een afwijkende positie te krijgen binnen de voor andere
huizen vaak dwingende voorschriften: het hoefde niet
(zoals de meeste andere) alleen mensen op te nemen
die echt zorg nodig hadden en daarvoor een zogeheten
‘indicatie’ hadden. Dat stond immers haaks op de opzet dat
bewoners zoveel mogelijk actief zouden blijven. Tegelijk
moest de geldkraan wel open blijven voor de medische
voorzieningen die het huis met de verdergaande vergrijzing
nodig had. Zo laveerde de leiding voortdurend door het
overheidsbeleid, maakte het afspraken met ‘de buren’, het
verzorgingshuis Theodotion, over medische bijstand en
breidde het de eigen verpleegafdeling steeds verder uit.
Toen per 1 januari 2000 alle verzorgingshuizen voor hun
financiering afhankelijk werden van de volksverzekering
AWBZ zag het er voor het Rosa Spier Huis somber uit. Naar
het zich liet aanzien, kon het nu alleen blijven bestaan als
het zich hield aan de voor alle huizen geldende voorwaarde
om het broodnodige geld te krijgen: uitsluitend mensen
met een indicatie toelaten, mensen dus die zorg nodig
hadden. “Het Rosa Spier Huis wil niet alleen optimaal
gebruik maken van de AWBZ maar ook een levendig huis
met actieve kunstenaars en wetenschappers blijven,”
schreef directeur W. van Spronsen in een rapport. Opnieuw
trok de leiding eropuit om de uitzonderlijke positie van het
huis voor nog actieve en dus vitale oudere kunstenaars te
bepleiten. En opnieuw vond het Rosa Spier Huis gehoor.
Een beetje tenminste. Het behield de mogelijkheid om -
met mate – mensen zonder een indicatie op te nemen.
Te midden van deze ontwikkelingen stak Erica Terpstra,
toenmalig staatssecretaris van volksgezondheid, bij het 25-
jarig bestaan in 1994 uitbundig de loftrompet over het Rosa
Spier Huis: “Bij u bewijzen ouderen meer dan waar ook in
ons land, dat creativiteit en artistieke prestaties niet van
leeftijd afhankelijk zijn. En terecht. Want het heeft niets
met kalenderleeftijd te maken. U blijft tot op hoge leeftijd
geïnteresseerd in ontwikkelingen van de wetenschap en
actief in de kunstbeoefening, of het nu is met de penseel,
43Otto Hetterscheid en medewerkster Liesbeth Blickman
44
Jaap Hoogstraten
45
de naald, het kleurpotlood of de journalistieke pen.” Een
tv-uitzending van NOVA ter gelegenheid van het jubileum
zette het huis nog eens volop in de publiciteit. Dagenlang
kwamen er telefoontjes van kunstenaars met de vraag of ze
een plaatsje konden krijgen.
Juliana op verjaardagsfeestje
De deur van het stijlvol ingerichte appartement van Jaap
Hoogstraten (1929) hangt vol met briefjes, foto’s, kaarten
en andere aandenkens aan zijn bijna twintigjarige verblijf
in het Rosa Spier Huis. Vanaf de dag dat hij binnenkwam,
had hij het ‘helemaal naar mijn zin’. De zorgelijke toon
uit beleidsnota’s in de eerste jaren van zijn verblijf over
groeiende ouderdom en ingewikkelde financieringsstromen,
komt niet overeen met de vele herinneringen die hem op
deze deur aankijken. “De mensen waren heel actief, gingen
prettig met elkaar om, organiseerden van alles wat er
spontaan in hen opkwam. Het was een heerlijke tijd.”
Zelfs het rouwbericht van acteur Ton Lensink, op 13
december 1997, getuigt daarvan: “Neem mij niet kwalijk
dat ik zonder iets te zeggen, achter menigeender rug om,
ben doodgegaan. Het ging vanzelf. Ik heb niettemin 74
jaar een intens beleefd en onstuimig en heerlijk leven
achter de rug. Dank je wel voor de bijdrage daaraan. Ton
Lensink.” Jaap Hoogstraten glimlacht. Het brengt hem
terug bij een winterdag ergens rond 1995, hij weet het niet
meer precies. “Op een zondagmiddag begin januari zou de
operazangeres Caroline Kaart een concert geven tijdens een
nieuwjaarsbijeenkomst in het huis. Het was spekglad die
dag en op een gegeven moment belde ze op. Haar pianist
had afgebeld. ‘Ik durf zelf ook niet,’ zei ze. Ik meteen
naar Piet Heuwekemeijer hier in huis. ‘Zullen we zelf iets
doen Piet? Dan doe jij de muziek.’ Dat wilde hij best. We
gingen naar Ton Lensink, Gerard Heystee, Ietje van Driel
van Wageningen, dat was een hele goede vriendin van
prinses Juliana die hier ook wel in huis kwam, en zo zetten
we diezelfde dag nog een prachtig programma in elkaar. Ik
heb het hele toneel versierd met waxinelichtjes. Het zag
er schitterend uit. Ondanks het slechte weer kwamen er
van buiten nog mensen naar de concertzaal en ik legde uit
wat er aan de hand was en dat ze konden blijven om onze
voorstelling te zien. Dat wilden ze wel en iedereen heeft
genoten.”
In weerwil van de vergrijzing kwam Jaap Hoogstraten,
geboren in Hilversum, al op zijn 63ste naar het Rosa
Spier Huis. Het gebouw had net de ingrijpende renovatie
achter de rug waarmee het als nieuw was geworden, en de
concertzaal glunderde nog na van het prachtige concert
door de Nederlandse Harpisten Vereniging ter gelegenheid
van de viering van de honderdste geboortedag van Rosa
Spier. De Pauwhof in Wassenaar, het grote voorbeeld waar
het allemaal was begonnen, was ondertussen in grote
problemen gekomen en moest in 1994 de deur dicht doen
voor kunstenaars en intellectuelen. Een extra uitdaging
voor het opgeknapte Rosa Spier Huis om het ideaal levend
te houden. “In dit verzorgingshuis wonen 73 eigenwijze
individualisten. Daarom is het hier ook zo leuk,” zegt de
dan 83-jarige binnenhuisarchitecte en muziekrecensente
E. Ferguson in die tijd in een interview met de Volkskrant.
“Iedereen doet precies wat hem goeddunkt. Dat is
bijzonder prettig.” Jaap Hoogstraten herinnert het zich
precies zo.
In zijn jonge jaren had hij voor zichzelf een mooie
toneelcarrière op het oog gehad, maar die pakte wat
anders uit. “Ik heb drie keer examen gedaan voor de
toneelschool en ik ben drie keer gezakt. Ik heb wel een
46
seizoen meegedraaid met de Nederlandse Comedie, met
Mary Dresselhuys, maar daarna ben ik rekwisieten gaan
maken voor het toneel.” Zo kwam hij toch bij het theater.
Hij begon een succesvol atelier in etalagedecoratie in
Amsterdam en net op het moment dat hij weer toe was
aan iets anders, stapte er een Italiaan binnen die zijn zaak
overnam en voor hem de weg vrijmaakte om in hetzelfde
werk een bestaan op te bouwen in het land waar zijn
hart lag: Italië. “Ik ben daar zeventien jaar gebleven, in
Florence, heb er ook nog een pension en later een hotel
gehad, maar toen ging het mis, ik bleek te zijn bedrogen
in de zaak.” Hij kreeg een hartinfarct, ging naar Limburg
om bij te komen en ook weer via contacten daar in zijn
vertrouwde werk aan de slag te gaan, kreeg weer een
hartinfarct, en vond het toen wel genoeg. “Ik was eigenlijk
te jong, maar een arts heeft me geholpen en toen mocht
ik naar het Rosa Spier Huis. Dat wilde ik graag. Willy van
Hemert zat toen in het bestuur. Daar had ik bij gewerkt.”
Zo kwam Jaap Hoogstraten in het huis oude bekenden
tegen en stapte hij er ook weer terug in zijn vertrouwde
theaterwereld van weleer. “Het was natuurlijk ook een
omschakeling na die heerlijke jaren in Italië.”
In zijn passie voor Italië vond hij weerklank in het Rosa
Spier Huis. “Onder de bewoners had je onder anderen Jo
Fiedeldij Dop, de vrouw van de bekende kinderarts. Zij had
de boeken van dokter Spock vertaald. Een enig wijf. En
Re Koster, een geweldige zangpedagoge, die alle beroemde
componisten uit haar tijd had gekend, en Sam Wagenaar,
de schrijver over Mata Hari, die in Los Angeles had
gewoond. Allemaal waren ze gek op Italië. Er was in die tijd
en jaren daarna heel veel schwung in huis. Mensen gingen
regelmatig op reis en dan zei je tegen elkaar, neem dat en
dat voor me mee. Pesto en olijfolie uit Italië bijvoorbeeld.
Natuurlijk kwamen er wel eens mensen bij je die hun nood
klaagden over hun leven, maar dan zei ik: ‘lieve schat, hoe
oud ben je nu? Dat moet je allemaal naast je neer leggen’.
Je moet het loslaten.” Zelf accepteert hij dat zijn leven al
enkele jaren danig wordt gehinderd door de gevolgen van
een langdurige ziekte. “Het hoeft niet meer zo van mij,
maar ik klaag er niet over. Ik heb het heerlijk gehad en ik
werk af en toe nog mee aan een hoorspel. Wat wil ik nog
meer? Prachtige dingen heb ik meegemaakt. Ik heb nog
een keer met de oude Sjouk Hooymaayer een voorstelling
met Juliana gezien op Soestdijk.”
Ietje van Driel van Wageningen regisseerde toneelstukken
voor een groepje waarin ook prinses Juliana speelde, en
zij nodigde Jaap Hoogstraten en Sjouk Hooymaayer uit
te komen kijken op het paleis. “Juliana wilde in dat stuk
de werkster spelen, echt iets voor haar. We kwamen laat
aan, er waren alleen nog een paar plaatsen vooraan vrij,
waar kennelijk niemand durfde te gaan zitten. En wie komt
er opeens ook nog aan? Beatrix. ‘We moeten wel,’ zei ze.
‘Want moedertje speelt.’ Sjouk zegt ondertussen tegen me:
‘die blauwe jurk heeft ze al eens aan gehad’. Ik kon me niet
meer inhouden van het lachen. Daar zat je dan. Juliana
is ook nog een keer bij me op een verjaardag geweest
hier. Toevallig. Ietje van Driel had iets gehoord over een
toneelstukje dat hier zou worden opgevoerd en vroeg of
Juul ook mocht komen. Het was zo’n stuk over ethische
kwesties waar daarna uitvoerig over werd nagepraat en
juist dat vond Juliana prachtig. En zo belandde ze op mijn
verjaardagsfeestje.”
47Jaap Hoogstraten
48
Bewoonster Emmy Hatzmann, Herman Wiegmans en Adriaan van het Wout.
49
De bewoners van nu
Muziek zet de toon
Koffie en thee staan elke ochtend klaar in het zitgedeelte
van de grote hal, waar bewoners elkaar vanaf een uur of
tien treffen met ‘koffietijd’. Koekjes zijn er meestal ook
genoeg, echte boterkoekjes, gemaakt in de eigen keuken.
Wie in het Rosa Spier Huis woont, staat op kwaliteit, of het
nou om een muziekuitvoering gaat, een voordracht of een
koekje. Dit keer zijn er slagroomsoesjes bij, want het is een
bijzondere ochtend. Medewerkster Jaane Krook, twintig
jaar lang de drijvende kracht achter muziekuitvoeringen
van bewoners, vindt het op haar 75ste tijd om te stoppen.
In stijl, dus achter de piano. Op het toneel staan deze dag,
eind augustus 2010, twee vleugels. Eén voor Jaane Krook
en één voor beeldhouwster Beatrijs van Hall (1928), de
bewoonster met wie ze samen – met werken van Bach en
Mozart – haar afscheidsconcert speelt. “De muziek leeft
hier onder de bewoners en niet alleen als publiek in de
zaal,” zegt Beatrijs van Hall in een dankwoord vooraf. “En
dat hebben we aan Jaane te danken.” Een half uur later
laten ze het applaus uit de zaal over zich heen komen,
opgelucht en tevreden.
Muziek leeft inderdaad in het Rosa Spier Huis. Dat
betekent dat er regelmatig grote concerten worden
gegeven en dat ook bewoners actief musiceren.
“Muziek heeft echt een belangrijke functie hier.” Jaane
Krook moet tijdens de receptie het relaas over haar
ervaringen steeds even onderbreken voor weer een bos
bloemen, fles wijn of afscheidszoen. “Ik had net mijn
opleiding als muziektherapeute afgesloten, toen ik in
het Rosa Spier Huis terecht kon. We noemen het hier
activiteitenbegeleiding.” Wat begon met het stimuleren
van vooral bewoners die door een handicap of ziekte wat
geïsoleerd dreigden te raken – “met kleine instrumentjes
en met zingen rond een kopje koffie of thee” – breidde
zich al snel uit met mensen die nog volop actief waren. “Ik
herinner me nog goed dat Piet Heuwekemeijer viool kwam
spelen en Gerard Heystee cello. Iedere week hadden we
wel een uitvoering, iets nieuws. We zongen ook, liedjes
van vroeger, maar nooit op een te populaire tour.” Kwaliteit
wordt ook hierin bewaakt. Zangeres en bewoonster Hansi
Struijk komt even langs om afscheid te nemen. “Haar heb
ik veel begeleid op de piano.”
Zo’n anderhalve maand later gaat opvolgster Monique de
Langen aan de slag en dat betekent, vertelt ze lachend:
“dat ik meteen helemaal in het diepe word gegooid.” Ze is
eerder weleens ingevallen en kent enkele bewoners dus al;
ze weet welke eisen ze aan de begeleiding stellen. Hansi
Struijk (1923) stapt de concertzaal in. Ze vertelt graag
over de talloze belevenissen tijdens haar tournees door
Europa, maar zelf zingen is nog altijd haar grootste passie.
Monique de Langen heeft net samen met Beatrijs van Hall
geïmproviseerd achter de vleugel – “dat was helemaal
nieuw, maar het ging heel goed” – en nu wacht ze af wat
de zangeres tevoorschijn plukt uit het stapeltje bladmuziek
in haar handen. Het wordt ‘Nachtviolen’ uit het zevende
album van Schubert. “We hebben zo nog nooit eerder
samengespeeld en ik kan niet meteen te veel nootjes geven
hè.” Het gaat goed, constateren ze allebei; de jasjes gaan uit
en ze vinden elkaar in diverse andere liederen. “Het is mijn
eerste week. Ik heb veel les gegeven, aan muziekscholen en
als muziektherapeute, en ik heb koren gedirigeerd, maar ik
vind het heel boeiend om hier te werken met mensen met
zo’n muzikale geschiedenis.” Elke dinsdag en donderdag
50
Fiet Fokkema
51Beatrijs Prummel en medewerkster Jaane Krook
52
is Monique de Langen te vinden in de concertzaal en –
’s middags vooral – achter de vleugel in de hal. “Daar
musiceren we met meer mensen, in combinatie met poëzie
en rond speciale thema’s zoals de muziek uit bepaalde
landen.”
De vleugel in de hal markeert de ruimte als één van
de symbolen van het kunstzinnige karakter van het
Rosa Spier Huis. Soms gaat er spontaan iemand even
achter zitten, zoals pianiste Ella Geuzebroek (1922), die
nog maar net met haar man in huis woont – en zich er
meteen ‘al helemaal thuis’ voelt – als ze voor het eerst
de toetsen aanslaat. “Dat moet je vaker doen,” wordt ze
aangemoedigd. Voorbij de vleugel staat de leestafel, waar
nog altijd alle landelijke dagbladen en een groot aantal
tijdschriften ter inzage liggen. Aan de andere kant, vlakbij
de concertzaal, treffen bewoners elkaar in de zitjes. Voor
koffie en andere gelegenheden, zoals het afscheid van
Jaane Krook, de opening van een nieuwe expositie of een
discussiebijeenkomst.
In de hal zoeken de bewoners elkaar op. Zoals deze
ochtend pianiste en muziekdocente Topy Wolf (1929),
die al zestien jaar in het Rosa Spier Huis woont met haar
partner, de pianist Sebastiaan Laper, die ze daar heeft leren
kennen. Ze heeft advies nodig voor een Engelse vertaling
van een van haar haiku’s, een Japanse dichtvorm, en
krijgt een paar suggesties. Even verderop loopt dichter,
schrijver en voormalig modeontwerper Louis Tiessen
(1921), eveneens fervent beoefenaar van de haiku. Hij
sluit zich vriendelijk groetend nog even aan bij enkele
medebewoners aan de tafel vlakbij de balie. Eén vraag
aan hem is voldoende voor een doorwrocht betoog
over literatuur of schilderkunst. In 1947 organiseerde
hij, vriend van Corneille, Karel Appel en Constant, hun
eerste gezamenlijke expositie. “Toen was er nog veel
kritiek. Ik ben ook bij het gesprek geweest met schilders
in Parijs, maar die wilden een voor hen veel te linkse
koers varen.” Dus gingen ze verder zonder Parijs en bleef
het bij Cobra, naar de hoofdsteden van Denemarken,
België en Nederland, legt hij uit. Anderen lopen intussen
richting Gelach’kamer – de ruimte kreeg die naam na
een prijsvraag in huis – voor de warme middagmaaltijd,
onder wie acteur John Kraaijkamp (1925), die net uit de
lift is gestapt. “Ik kom niet zoveel in de hal. Het bevalt me
prima in het Rosa Spier Huis, maar ik zit graag boven in
mijn appartement. Ik heb niet zoveel mensen om me heen
nodig.” Toch wordt hij in dezelfde Gelach’kamer regelmatig
gesignaleerd als daar op donderdagavond tussen het
dammen, discussiëren en scrabbelen door pannenkoeken
en tosti’s worden geserveerd.
Bedrijvig en bijzonder
Aan de wand hangen overal tekeningen van de succesvolle
portrettist Erika Visser (1919-2007). In het Rosa Spier
Huis bleef ze werken en als gevolg daarvan kijken twaalf
huidige en vroegere bewoners, onder wie zijzelf, je in
de Gelach’kamer aan; ingetogen en indringend tegelijk.
Eén van de portretten is van de befaamde Nederlandse
stripauteur Marten Toonder (1912-2005), die in Erika
Visser zijn laatste liefde vond. Hij noemde haar ‘een
schilderes van zielen’. Een bewoner weet nog goed dat
Marten Toonder, in weerwil van de wat sombere kijk op
zijn laatste levensjaren die hij in interviews ventileerde, in
het Rosa Spier Huis best opgewekt was. “Hij kwam graag
een glas wijn drinken bij een goed gesprek en was heel blij
dat hij Erika hier had ontmoet. Ik heb ze wel heel gezellig
samen met een flesje wijn gezien.”
53Louis Tiessen
54
55John Kraaijkamp
56
Het wekelijkse pannenkoeken eten
57
Even na twaalf uur zitten gemiddeld zo’n twintig bewoners
aan vier grote tafels voor de warme maaltijd. Andere
bewoners geven er de voorkeur aan in hun appartement te
eten, maar op de donderdagavond is menigeen van hen wel
in de Gelach’kamer te vinden. De pannenkoeken en tosti’s,
die de twee activiteitenbegeleiders Annemieke Zwart en
Francine Karten om beurten klaarmaken, vinden gretig
aftrek. Het is een van de talrijke activiteiten waarmee zij al
jaren veel succes hebben bij de bewoners.
Poffertjes eten in Laren, een excursie naar musea, een
bezoekje aan de theetuin in Eemnes, een optreden
‘s zomers van het Riciotti Ensemble buiten of van
een Afrikaanse dansgroep binnen in de concertzaal,
filmvoorstellingen, voorlezen, speciale broodmaaltijden,
een high tea, paasontbijt, lentebuffet, herfstbuffet,
kerstdiner.....het loopt vrijwel allemaal via de twee
begeleidsters, die er samen meer dan een werkweek mee
vullen. Het vaste programma aan concerten, theater,
exposities, beeldend werken en diverse cursussen wordt
door anderen verzorgd (zie hoofdstuk 4).
Annemieke Zwart begon in 2004 – “toen nog twee
middagen” – en Francine Karten twee jaar later. Beiden
merken, dat ze ‘steeds meer moeten inspelen op het ouder
worden van de bewoners’. Francien Karten wijst op een
rolstoel in de hoek. “De mensen worden slechter ter been.
Ze blijven meer binnenshuis en willen ook dingen waar ze
mee zitten met je bespreken.”
Dat met de ouderdom de gebreken komen, gaat ook aan
het Rosa Spier Huis niet voorbij. Menig bewoner van
achter in de tachtig of in de negentig loopt nog opmerkelijk
soepel door het huis, maar regelmatig is het in de gangen
ook filerijden met rollators en rolstoelen, met de enige lift
al snel als bottleneck. Het is onvermijdelijk. De verandering
is volgens Annemieke Zwart vooral de laatste jaren te
merken; dat hoor je ook van anderen in huis. “Toen ik
hier kwam, waren veel mensen nog aan het werk, gingen
sommigen zelfs naar de VS om een lezing te houden. De
laatste jaren is dat minder geworden. Met onze activiteiten
stellen we ons daar op in, we proberen steeds iets nieuws,
in overleg met de bewoners. Het blijft een heel bijzonder
huis met bijzondere mensen.”
Tegenover de Gelach’kamer is de atelierruimte waar
vrijwilligster Inge Hupkens van der Elst bij voorkeur aan
de slag gaat met een klein maar wezenlijk onderdeel voor
de sfeer van het Rosa Spier Huis: de bloemen. Kleine
bloemstukjes hier, een groot boeket daar, bloemen die
van verre je aandacht trekken of als een verfijnd detail
een tafel sieren....het is elke woensdag de belangrijke klus
waar zij zich vol overgave op stort en waarmee ze al gauw
een uur of zes bezig is. Soms wijkt ze uit naar een zitje in
één van de gangen, maar als haar favoriete atelierruimte
vrij is, vind je haar daar. Bewoners komen graag even bij
haar zitten om te praten of complimenteren haar met de
keus en de vaardigheid. Ze doet het graag, maar vooral
die sociale functie van ‘de bloemen doen’, zoals ze het
zelf noemt, sluit aan bij wat ze het allerbelangrijkste vindt
van haar werk. “Het contact met mensen spreekt me
heel erg aan. De blijheid op de gezichten zien, de leuke
gesprekken, de manier waarop je met aandacht problemen
kan verzachten.”
Ze is één van de ruim 25 vrijwilligers die met enige
regelmaat het Rosa Spier Huis binnenstappen om iets te
doen voor de bewoners. Dat varieert van samen een eindje
wandelen tot voorlezen, van meegaan naar een arts tot
koffie schenken in de hal, van helpen bij een opvoering
tot boodschappen regelen, van een praatje maken tot
58
In de Gelach’ kamer met portretten van bewoners van Erika Visser
59
60
61
62
meehelpen in de bibliotheek. Inge Hupkens van der Elst is
vaak in het Rosa Spier Huis, sinds eind jaren negentig, voor
de bloemen, het speciale boodschappenkarretje in de hal,
meegaan naar het ziekenhuis, het regelen van de duizend
dingen die geregeld moeten worden bij een voorstelling.
“Het is een beetje een baan geworden, maar ik vind het
heel leuk. Laatst heb ik bij mij thuis voor de bewoners en
vrijwilligers die vaak bij de concerten helpen een lunch
georganiseerd. Heel gezellig. De sfeer in het Rosa Spier
Huis is heel bijzonder,” vindt ook zij. “Dat moet echt zo
blijven.”Om dat te bewerkstelligen wordt het Rosa Spier
Huis behalve door vrijwilligers ook bevolkt door zo’n
vijfentwintig mensen die in de verpleging werken, twaalf
in de huishouding, elf in de keuken, vijf op de receptie,
vier voor activiteiten en de begeleiding daarvan, drie in de
technische dienst, twee bij het secretariaat en één in de
directie. Velen van hen werken parttime, maar samen met de
vrijwilligers is hun aantal beduidend groter dan de zeventig
huidige bewoners. Toch zijn het deze bewoners om wie alles,
vierentwintig uur per dag, draait in het Rosa Spier Huis.
Tien korte portretten geven een indruk van de bewoners
van nu.
“Een beeldhouwer is nooit klaar”
Beeldhouwster Inka Klinckhard (1922) heeft zich in
het Rosa Spier Huis omringd met haar kunst en haar
geschiedenis. De woonkamer is bijna een klein museum,
waar alle meubels – kast, tafel, stoelen, bankje, bureau, de
spiegel zelfs – pronkstukken zijn van de reliëfkunst van haar
moeder; gemaakt aan het begin van de twintigste eeuw in
Berlijn, waar ook Inka is geboren. Haar atelier tegenover de
kamer puilt zo ongeveer uit van haar eigen werk. “Hier staan
vooral de kleine dingen van wat ik in grotere afmetingen
in opdracht heb gemaakt.” De paar meter afleggen naar
het hoekje met de stoelen om even te praten, vereist al
veel behendigheid. “Mensen zeggen wel eens: ‘wanneer is
het hier nou echt vol?’.” Kunst was een virus in de familie
– “oma maakte vooral brandschilderingen” – maar vader
was een uitzondering. Zijn wetenschappelijk onderzoek
brachten hem en Inka rond haar achtste al twee jaar naar
Amsterdam en in 1939, op de vlucht uit Duitsland, vestigde
het gezin zich definitief in Nederland. “Ik was als kind al
aan het schilderen, maar hij vond dat maar niets. Hij wilde
dat ik scheikunde zou gaan studeren. Ik weet nog dat ik
expres formules verkeerd zei. Ik wílde de kunst in.” Trots
pakt ze een afgietsel in gips van de eerste kop die ze – op
haar dertiende – op school heeft gemaakt van Frederik de
Grote. “We mochten willekeurig iets uitkiezen en in de klas
hing een doodsmasker van hem. Dat wilde ik proberen. Ik
was meteen verloren. Frederik wilde liever fluit spelen dan
koning zijn en haalde allemaal muzikanten naar zijn hof.”
Een levensloop die helemaal bleek te passen bij haar eigen
passie. Als beeldhouwster is Inka Klinckhard vooral gevormd
door de bekende beeldhouwer Jan Bronner, van zie ze op
de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam
les kreeg en die later zelf nog tot aan zijn overlijden in 1972
in het Rosa Spier Huis heeft gewoond. “Ik herinner me dat
hij vertelde hoe Auguste Rodin, die hij nog had gekend, ’s
avonds in het donker met een kaarsje langs zijn werk ging
om te kijken of er niet nog ergens een oneffenheid zat.
Prachtig. Je bent eigenlijk nooit klaar met je werk, je moet je
er op een gegeven moment van losrukken.”
Haar eigen werk omschrijft ze als ‘tamelijk realistisch’ met
een voorliefde voor speelsheid, ‘springerigheid bijna’ en
verbondenheid. Dat betekent een leven vol beelden maken
van vooral paarden en ‘man, vrouw en kinderen’.
63Inka Klinckhard
64
Inka Klinckhard
65
66
“Maar ook abstracte vormen als ik bijvoorbeeld een
opdracht kreeg om beweging uit te drukken.” Haar
eerste twee expositie waren – samen met anderen – in
het Stedelijk Museum in Amsterdam en daarna werd ze
permanent zo in beslag genomen door haar werk, dat ze er
niet aan toe kwam een eigen gezinsleven te beginnen. Haar
beelden én de vele penningen die ze heeft ontworpen zijn
haar kinderen. “Met steen of hout werken vind ik ’t fijnst,
maar brons is ook een uitkomst, vooral bij opdrachten.”
Inka Klinckhard heeft in haar drukke leven regelmatig de
stilte opgezocht. Dat heeft haar onder andere bewoonster
gemaakt van een boerderijtje in Nijkerk en van een
klooster in België. Sinds 2005 woont ze in het Rosa Spier
Huis, waar ze jaarlijks nog ‘vijf tot zes beelden’ maakt. Ze
is blij dat ze gezond is, maar dat betekent wel dat ze de
maandelijkse huur van zo’n 2000 euro helemaal zelf moet
betalen. “Zo duur heb ik nog nooit gewoond, maar het
bevalt me hier prima.” De duim gaat omhoog. “Zo!”
Muziek, mystiek en poëzie
Zodra ze geboren was, speelde haar vader als welkom
pianomuziek van Beethoven. Zes jaar later begon Froukje
Giltay (1927) met viool- en pianolessen. De keus viel
daarna op de vakopleiding viool. Haar leraar was Joachim
Röntgen, die later in het Rosa Spier Huis woonde. Als
violiste werd zij vooral bekend door uitvoeringen van
nieuwere muziek, waaronder verschillende premières.
Met pianist René Rakier voerde Froukje in ons land als
eerste Nederlandse violist de beruchte eerste sonate van
Béla Bartók uit. Ze maakte deel uit van het befaamde
Röntgen Strijkkwartet, dat vele tournees in het buitenland
maakte. “Een leven zonder muziek is voor mij ondenkbaar,”
zegt ze in het radioprogramma ‘Een goede morgen met’
(juli 2008). Ze studeert dagelijks piano en heeft ook les.
Daarnaast wijdt zij zich aan de poëzie, waarin zij uiting
kan geven aan haar zoektocht naar zin en samenhang.
Pleisterplaatsen op die route zijn mystici uit alle tradities,
de Taoïstische filosofie en grote dichters, zoals Czeslaw
Milosz. Liever dan in een geschreven portret presenteert zij
zich met een gedicht.
De traan als lens*
Zou niet verdriet
waarvoor geen troost
bestaat de ergste ziekte
zijn met pijn onstilbaar –
Raak er niet aan tenzij
je zelf kunt voelen
wat het is –
ternauwernood bestaan.
*paul celan over spinoza
Groeien
De oude zomereik
vijfhonderd jaar.
Ik kijk ernaar en
denk het is als
luisteren naar Bach -
de laatste fuga,
onvoltooid
De thema’s zijn als takken
doorgegroeid tot waar
geen hand nog ooit
een eindstreep zetten zal.
Ben ik een thema of
een tak, wat wil ik zijn?
Ik weet het niet want
groeien gaat gepaard
met pijn.
“dikke boom”,
landgoed verwolde (gld.)
67Froukje Giltay
68
Elisabeth Lebbing
69
Zingend naar speksteen
Elisabeth Lebbing (1913) heeft van haar bestaan ‘een
vrolijk en opgewekt leven gemaakt’ en dat doet ze nog
altijd. “Iedere dag als ik het gordijn open doe, denk
ik: Lebbing, je bent er nog, op deze aarde. Je kan nog
denken ‘wie ben ik’ en ‘wie zijn mijn buren’. Dat is iets
om dankbaar voor te zijn, want op je 97ste kan dat ook
anders zijn.” Ze lacht en wijst in de studio vlakbij de
centrale hal, op de zware speksteen die ze met zaag en vijl
de vorm oplegt die ze van binnenuit ziet ontstaan. “Hier
werk ik altijd.” Ze is geboren in een banketbakkersfamilie
in Amsterdam en altijd wil ze bezoek of bekenden iets
lekkers toestoppen. “Dat vind ik leuk.” Vanuit haar
tweekamerappartement beneden kijkt ze uit op de
binnentuin. Ze vertelt over de planten en over de hoge
sequoia verderop, die er al veertig jaar staat en elk najaar
‘zo mooi’ de grond bedekt met afgevallen naalden. “Ik ben
altijd in Amsterdam blijven wonen, maar ik had wel steeds
de wens om als ik oud was een eigen stoel en een eigen
tuin te hebben. En kijk nu eens wat ik hier heb gekregen in
Laren. Al twintig jaar.”
Op een grote foto aan de muur staat een ontwerp van de
openluchtschool aan de Cliostraat in Amsterdam Zuid. “Die
school is gemaakt door Jan Duiker, die ook Zonnestraal
heeft ontworpen.” Elisabeth Lebbing is daar van 1941 tot
1974 hoofdleidster van de kleuterafdeling geweest. Op
de salontafel heeft ze wat voorwerpen uitgestald die de
loop van haar leven illustreren. Er liggen foto’s van klassen
met een nog jonge Elisabeth. “Het was heel fijn werk. Met
sommige leerlingen heb ik nog altijd contact.” Ze wijst op
de kleine, van papier gemaakte poppenkast die naast de
foto’s staat. “Dat heb ik ook gedaan. Tien jaar lang heb ik
poppenkastvoorstellingen gegeven in de stad, deels in de
oorlog en dat was niet zo makkelijk. Met het geld dat ik
daar mee heb kunnen verdienen, heb ik in Londen een harp
gekocht, een grote Erard.” Een kleurenfoto op tafel toont
een stralende Elisabeth Lebbing, spelend op deze aanwinst.
“Ik heb van kind af pianogespeeld en later ben ik aan harp
begonnen. Ik heb nog les gehad van Saar Strümpfler, de
tweede harpiste van het Concertgebouworkest. Rosa Spier
heb ik wel meegemaakt tijdens een voorstelling, maar ik
kende haar niet persoonlijk. Later heb ik een kleinere harp
gekocht. Die staat nu in een vitrine in de hal. Alles wordt
geschiedenis.”
Een stapel tijdschriften op een bijzettafeltje geeft aan
hoe Elisabeth Lebbing ‘nog altijd mee wil gaan met
de tijd’ – met ontwikkelingen in haar vertrouwde
Amsterdam, in de wereld van de kunst en op het gebied
van levensbeschouwing. Haar afkeer van religieuze
dogma’s heeft ze overgehouden aan haar jeugd. “Als kind
kwam ik al in Vrije Gemeente aan de Weteringschans, in
het gebouw waar nu Paradiso is. De Vrije Gemeente is in
1877 opgericht als een ontmoetingsplaats voor alle religies
en levensbeschouwingen, en ik heb me daar altijd thuis
gevoeld. Ik heb er vijfentwintig jaar lang in een koor de
Johannes Passion gezongen, grotendeels onder leiding van
Johannes Röntgen. Zingen is gezond, ik heb het van mijn
tiende tot mijn 85ste gedaan, maar een keer houdt ook dat
op natuurlijk.” Maar dan is er wel ruimte voor iets nieuws.
“Ik ben in het Rosa Spier Huis met speksteen begonnen, op
mijn 80ste. Heerlijk met je handen werken. Zo’n steen is
wel zwaar, maar ik doe het graag.”
70
Kleurrijk leven met zwart-wit
Als meisje van twaalf kreeg ze in Bergen aan Zee tekenles
van kunstschilderes Charley Toorop en tegen haar
zestigste kwam in Mexico een oude passie voor boetseren
weer bovendrijven, maar het leven van Lies Wiegman
(1927) heeft toch vooral in het teken gestaan van een
succesvolle carrière als fotografe. De halve wereld heeft ze
ervoor afgereisd, ze won prijzen en toonde haar foto’s in
tijdschriften, kranten, boeken, kalenders en op exposities.
Nu werkt ze in haar atelier in het Rosa Spier Huis – “een
paradijs is het hier” – vooral met klei. “Ik vind het heerlijk
om te werken, maar ik vergeet soms dat ik niet zo jong
meer ben.”
De tekenles vond ze wel leuk. “Maar ik ontdekte al snel de
fotografie en die vond ik veel interessanter.” Op aandringen
van haar ouders kiest ze een opleiding waarmee zij zich
‘financieel zou kunnen bedruipen’: Reclame en Fotografie
aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. De
‘linkse docenten daar’ vonden dat je in de reclame ‘zoveel
mogelijk je eigen idee’ moest weergeven. Die hang naar
creatieve vrijheid spreekt haar aan. In 1952 besluit ze naar
de Verenigde Staten te gaan om zich helemaal toe te leggen
op de fotografie.
“Ik kreeg een baan bij de VN, voor lay-outwerk. Ik werkte
vooral ’s nachts en overdag ging ik met de camera de
straat op.” Lies Wiegman woont dan in New York, in de
artiestenwijk Greenwich Village, en komt er in contact met
belangrijke fotografen. “Het was de glorietijd van New
York.” Het is ook de tijd dat de fotografie echt belangrijk
wordt in Amerikaanse tijdschriften. Lies Wiegman is
precies op de juiste plaats op het juiste moment. Ze
ontwikkelt in haar fotografie een sociaal en kunstzinnig
oog voor de werkelijkheid, wint in 1953 al de hoofdprijs
zwart/wit bij een internationale fotowedstrijd van
het tijdschrift Photography en ziet daarna haar foto’s
gepubliceerd in Time en Life. Al snel verschijnen in kranten
trotse artikelen over een Nederlandse die het heeft
gemaakt in Amerika. Vervolgens rolt het fotograferende
leven van Lies Wiegman bijna als vanzelf steeds verder,
met reizen door Brazilië, Argentinië en Europa. “Ik ben
altijd heel vrij geweest in wat ik deed.”
Haar man, de kunstschilder Louis Vorkink, kan niet aarden
in de VS en in 1958 gaan ze in Wassenaar wonen in een
huis naast het terrein van het dierenpark. De zwangerschap
en de geboorte van haar dochter Saskia, in 1962, kluisteren
haar meer aan huis en omgeving, en ze richt zich in haar
fotografie op de dieren vlakbij. In 1965 verschijnt haar
eerste kinderboek: Mijn lama, een fotoverhaal met tekst
van Miep Diekman. Later volgen nog drie kinderboeken.
Lies Wiegman is altijd zwart-wit blijven fotograferen.
“Zwart wit abstraheert enigszins de werkelijkheid, geeft
het iets surrealistisch.” Een reis door Amerika brengt
haar begin jaren tachtig naar het Mexicaanse plaatsje San
Miguel de Allende, waar ze een cursus boetseren volgt.
“Hier wil ik wonen als ik met de vut ga,” denkt ze. Op
57-jarige leeftijd stopt ze als docente aan de School voor
Fotografie en Fotonica in Den Haag en vertrekt ze naar
Mexico, waar ze zich toelegt op boetseren. Twintig jaar
later keert ze terug naar Nederland. “Gelukkig kon ik al
snel een kamer met atelier krijgen in het Rosa Spier Huis.”
71Lies Wiegman
72
Cootje van Oven
73
Muziek uit Siërra Leone
Iedereen die haar kent, is het erover eens: Cootje van
Oven (1920) is veel te bescheiden. Zelf vindt ze van niet,
natuurlijk, en dus doet ze wat schouderophalend over
haar werk en leven. Over haar stukjes in vlugschriften
tegen de Duitse bezetting, de vier jaar die ze daardoor
vanaf haar twintigste in de gevangenis heeft gezeten, haar
muziekstudie, haar zangkunst, haar leven als muzieklerares
in West-Afrika, het boek met cassette dat ze na meer dan
twintig jaar onderzoek ter plaatse schreef over de inheemse
muziek van Sierra Leone – “waar ze inderdaad wel blij
mee waren, ja” – en zelfs over haar in 2005 verschenen
levenswerk ‘Wat belangrijk is geweest’. Een dik boek, want
het is alleszins belangrijk geweest. En zowaar: “op dat boek
ben ik best een beetje trots.”
Twintig jaar woont Cootje van Oven in het Rosa Spier Huis.
Samen met haar zuster Leida kwam ze van De Pauwhof in
Wassenaar, waar ze jarenlang in een portiershuisje mochten
wonen, naar Laren. “De taxichauffeur zei nog: ‘dat is toch
precies hetzelfde’. Vanaf de avond dat we aankwamen,
hebben we het hier heel fijn gehad. We hebben de grote
verbouwing meegemaakt en de grondige opknapbeurt
daarna van de concertzaal. De akoestiek is echt geweldig
geworden. Artiesten waren verbaasd als ze optraden. ‘Goh
wat zingt het hier goed’. Zelf heeft ze er ook gezongen,
voor een volle zaal.
De Tweede Wereldoorlog heeft grote invloed gehad op
haar leven. Niet alleen zat ze al die tijd in de gevangenis –
“steeds weer een andere, wel tien in totaal” – maar haar
vader, die ook was opgepakt, werd na 3,5 jaar tuchthuis
op transport gesteld naar een Duits concentratiekamp en
overleed daar.
Na de bevrijding kwam Cootje van Oven terecht in
Engeland, waar oorlogsslachtoffers konden aansterken,
en in Londen vond ze ‘een baantje’ op de Nederlandse
ambassade. “Deels journalistiek werk, voor het blad The
Voice of the Netherlands.”
De ambassade moest bezuinigen. Ze kreeg ander werk,
pakte de draad weer op van de zanglessen die ze op haar
zeventiende had gekregen van haar moeder (zelf zangeres),
werd tot haar verbazing toegelaten tot de muziekstudie in
Londen en studeerde in 1957 af. In Nederland haalde ze er
nog een muziekdiploma bij en via een oud-medestudent
in Londen kreeg ze onverwachts werk aangeboden in het
West-Afrikaanse Sierra Leone. “Voor ik het wist, gaf ik
daar les op een school. Het leven zit vol toevalligheden. Ik
ben daar tot 1983 gebleven, op verschillende scholen. Als
muzieklerares, maar ik gaf ook Engels en zelfs biologie.”
Alle vakanties en vrije tijd – “die ik eigenlijk niet had,
want ik had het heel druk met de lessen” – reist ze met een
ploegje het land af om volksmuziek te verzamelen en te
bestuderen. Zus Leida, die als econome onder andere voor
de Verenigde Naties en Ontwikkelingssamenwerking veel
in Afrika en het Midden-Oosten reisde, peutert bij minister
Pronk geld los, en zo komt het standaardwerk er echt:
een belangrijk lesboek voor het land. Terug in Nederland
schrijft Cootje van Oven eerst in De Pauwhof en later in
het Rosa Spier Huis verder aan ‘Wat belangrijk is geweest’.
Zus Leida is in 2003 overleden, maar ‘het toeval’ bracht
wat verzachting: een jaar eerder was haar jeugdvriendin uit
haar schooltijd in Den Haag, de weefster Paula Dietz, naar
Laren gekomen. Ze zijn nog altijd de beste vriendinnen.
74
Problemen oplossen
“In mijn jonge jaren ben ik eens iemand tegen gekomen
die me vroeg: ‘heb jij een plan in je leven?’ Nee, dat had
ik niet. ‘Moet je dat dan niet hebben?’ vroeg hij. Ik vond
van niet.” Jan Verhagen (1920) is nooit van gedachten
veranderd en voelt zich daarin gesteund door het Taoïsme,
waarin hij zich de laatste jaren heeft verdiept, en door de
boeken van Krishnamurti. “Het gaat erom dat je openstaat
voor de essentie van de dingen in het leven. Dat je rustig
kijkt naar wat er op je afkomt, dan weet je altijd hoe je
ermee om moet gaan. ” Met die levenshouding zet hij
zich in voor het Rosa Spier Huis, in de cliëntenraad en als
begeleider bij de vele voorstellingen in de concertzaal.
En met nog een eigenschap die hij al vroeg bij zichzelf
ontdekte. “Ik mag graag helpen problemen op te lossen.”
Jan Verhagen is geboren in Buenos Airos ‘omdat mijn vader
daar een tijd voor zijn werk moest zijn’, maar groeide op
in Haarlem. Rond zijn twaalfde vroeg een vriendje dat
bezig was met een kristalontvanger die niet goed werkte,
of Jan hem kon helpen. “Ja, zei ik meteen, terwijl ik op dat
moment nog geen idee had hoe.” Het lukte en leverde hem
meteen – ook zonder plan – de richting op in zijn leven: de
techniek. “Ik voelde dat ik het wel moest kunnen. Als ik
een probleem zie, dan wil ik het oplossen. In de techniek,
maar ook op andere gebieden.”
Hij studeerde af aan de Middelbare Technische School, de
latere HTS (tegenwoordig HTO), en besloot in 1941 eerst
wat te doen aan zijn ‘verontwaardiging over de leugens van
de Duitsers’. Hij maakte illegaal drukwerk, werkte onder
anderen samen met de later doodgeschoten verzetsstrijder
Jacob Jan Hamelink, werd begin 1943 gearresteerd
en kwam er volgens hemzelf genadig af met tien jaar
tuchthuis. “Ik
moest hard werken zonder eten, maar dat was nou eenmaal
zo.” Voor die tijd was hij in het Scheveningse ‘Oranjehotel’
in de cel terechtgekomen bij de verzetsdichter Yge
Foppema. “Van hem heb ik veel geleerd aan inzicht in het
leven.”
Zijn werk bij de staatsmijnen in Limburg en later bij
Philips in Hilversum gaf hem de gelegenheid technische
problemen op te lossen en nieuwe dingen uit te vinden. “Ik
heb daarin altijd de vrije hand gehad en veel kunnen doen
aan de ontwikkeling van de telefonie.” Maar op zijn 55ste
is het opeens op. “Ik was helemaal leeg en dat bleek van
de oorlog te komen.” Hij stopt met werken, verwerkt zijn
oorlogservaringen, knapt weer op en gaat opnieuw aan de
slag.
In 1997 verhuist hij met zijn vrouw, de zangeres Hea
Landheer, naar het Rosa Spier Huis. “Door haar konden
we hier komen wonen, want ik ben geen kunstenaar en
geen wetenschapper.” Na haar overlijden in 2007 mist Jan
Verhagen ‘haar nog elke dag’. “Maar ik geniet nog steeds
van het leven. Ik ben een gelukkig en dankbaar mens en
vind het fijn om me in te zetten voor het Rosa Spier Huis.
Het is hier fantastisch. Leven in zo’n unieke gemeenschap
vind ik een verrijking. Door de mensen, door de toewijding
van de medewerkers en de vrijwilligers.”
75Tom Eekman
76
Tom Eekman
77
Leven met taal
Rond zijn zeventiende adviseerde de benedenbuurman aan
de Amsterdamse Minervalaan hem in een gesprek over
literatuur, Tolstoj en Dostojevski te lezen. Tom Eekman
(1923) was voor altijd verkocht aan ‘die boeiende wereld,
die met zijn gedachten en ideeën zo heel anders was dan
de westerse wereld’. Tijdens zijn geschiedenisstudie aan de
Universiteit van Amsterdam koos hij Russische literatuur
en de Russische taal als bijvak. Zo legde hij het fundament
van zijn bestaan als hoogleraar Slavische letterkunde,
vertaler van zo’n vijfentwintig boeken uit het Russisch,
Pools, Tsjechisch en Servo-Kroatisch en grondlegger van
het Oost-Europa Instituut, samen met studiegenoot Karel
van het Reve.
Het had aan het begin van de oorlog mis kunnen gaan.
Net zeventien had hij vol trots met het schoolorkest van
het gymnasium onder leiding van Johannes Röntgen
uit het hoofd een pianoconcert van Bach gespeeld,
toen hij ‘verzeild raakte in het verzet’. “Ik moest joodse
kinderen naar onderduikadressen brengen. Iemand moet
dat verraden hebben, want toen ik een keer aanbelde
om een kind op te halen werd ik opeens vastgegrepen.”
Hij belandde in de cel van het politiebureau aan de
Marnixstraat, maar het lukte hem, door een list van twee
oudere medegevangenen, zonder schade weg te komen.
“Daarna heb ik nog geschreven voor de illegale pers, zoals
de Vrije Katheder en Het Parool. Dat is gelukkig goed
gegaan.”
Getrouwd, inmiddels, trok hij in 1947 naar Praag, waar hij
een jaar bleef wonen om een dissertatie te schrijven over
Anton Tsjechov. “Ik was daar toen de Russen klaar stonden
om het land binnen te vallen en communistische milities
politici gevangen namen. Ik heb geen soldaten gezien, maar
besefte wel de ernst van de situatie.” Hij ging terug naar
Amsterdam en kreeg van een vriend het verzoek boeken
te vertalen voor diens vader, oprichter van Uitgeverij
Wereldbibliotheek. Zo begon wat hij daarna is blijven
doen en nog altijd doet: vertalen van romans, verhalen en
gedichten. Met in 1981 als bekroning de Martinus Nijhoff-
prijs voor zijn vertalingen van Leskov en Tolstoj.
In 1966 begon Tom Eekman aan een andere markante
episode van zijn leven. Hij vertrok naar de VS om
hoogleraar letterkunde te worden aan de universiteit van
Los Angeles. Hij bleef er tot 2000. “Het leven is daar heel
anders, maar er waren ook veel Europeanen, vooral onder
collega’s. Om de band niet te verliezen gingen we heel
bewust elke zomer naar Nederland, naar een oude boerderij
in Drenthe.” Terug in Nederland vestigde hij zich in het
Rosa Spier Huis, waar een jaar later zijn vrouw overleed.
Ook twee zoons heeft Tom Eekman inmiddels verloren.
“Mijn dochter is in de VS gebleven, maar mijn oudste zoon
woont gelukkig dichtbij, in Amsterdam.”
“Ik woon hier nu tien jaar en ik ben blij dat ik gekomen
ben. Ik heb veel gereisd, maar nu doe ik dat niet meer. Ik
heb nog wel veel contact met schrijvers en intellectuelen,
vooral uit het voormalige Joegoslavië waar ik altijd graag
kwam.” Tom Eekman laat de uitgave van zijn laatste
vertaling zien, uit 2010: ‘Het sprookje van Iwan de Dwaas’,
van Tolstoj. “Het leven bevalt me goed zo en ik ben blij met
de bijzondere vriendschap die hier is ontstaan met Froukje
Burgemeister. Dat is belangrijk voor me.”
78
Schrijven in eigen werkkamer
Overal in de kamer staan en liggen voorwerpen die een
aandenken zijn aan één van de vele reizen, die ze samen
of afzonderlijk hebben gemaakt in Europa, Egypte, het
Midden-Oosten, de Verenigde Staten en India. Maria
Elizabeth (Mab) van Lohuizen-Mulder (1934) en C.W.W.
(Wali) van Lohuizen (1932) verruilden in augustus 2008
hun appartement aan de Amsterdamse Singel voor twee
kamers op de tweede etage van het Rosa Spier Huis. Een
authentiek Grieks terracottabeeldje uit de zesde eeuw voor
Christus, een dertiende-eeuwse Perzische gebedstegel,
optisch glas van onder anderen Cigler en beeldjes van
Charlotte van Pallandt zijn slechts enkele voorbeelden van
hoe elk hoekje in de woonkamer iets vertelt over hun verre
tochten en werk.
Mab van Lohuizen studeerde kunstgeschiedenis en
archeologie. Zij promoveerde in 1973 op een theorie over
de relatie tussen twee kleine panelen van Rafaël. Dat
resulteerde in een rijk geïllustreerd boek over de grote
Italiaanse renaissanceschilder. Onderzoek daarvoor bracht
haar onder andere naar Engeland, Frankrijk en Siena in
Italië, waar ze uiteindelijk tot de conclusie kwam dat de
twee panelen ooit een functie hadden gehad als boekband.
“Rudi Fuchs heeft er een recensie over geschreven in
de NRC.” Later pakte ze de draad weer op van haar
doctoraalscriptie over de herkomst van stucdecoraties uit
de vijfde eeuw in het Baptisterium van de Orthodoxen in
Ravenna. Het werd een onderzoektocht in Egypte, Syrië,
Israël en de VS – waar ze op uitnodiging enkele maanden
op het Institute for Advanced Study in Princeton verbleef
– die leidde tot zeven, in wetenschappelijke kringen
gezaghebbende artikelen. Blij laat ze de nieuwe werkkamer
zien, die ze net beneden in het huis heeft betrokken. “Hier
kan ik verder werken aan het boek dat ik hierover aan het
schrijven ben. ‘Alexandria versus Byzantium’.”
Ook Wali van Lohuizen heeft een eigen werkkamer in
huis, waar hij de laatste hand legt aan een boek: ‘Een
psychospirituele kijk op de boodschap van Jezus’. Na
een werkzaam leven als planoloog en buitengewoon
hoogleraar planologisch onderzoek stortte hij zich op een
heel ander gebied, dat hem altijd heeft geboeid: “Waar
draait het om in de grote religies? Dan kom je op mystiek,
op het ene, ook God genoemd, het ervaren bijvoorbeeld
van eenwording of van nabijheid van iets dat boven het
denkmatige en het emotionele uitgaat.” Hij heeft er met
tien jaar onderzoek een wetenschappelijke studie van
gemaakt, uitgegeven bij Peter Lang in New York. “Ik
was blij verrast dat zij het willen uitgeven.” Vierhonderd
pagina’s, geschreven in het Engels.
Naast hun wetenschappelijke werk hebben ze samen sinds
1985 bijna twintig jaar lang in Delhi (India) enkele malen
per jaar meegewerkt aan de bouw van een ‘memorial’ en
het opzetten van een school, een vrouwenproject en een
muziekacademie. Nu ze allebei een werkkamer hebben,
heeft Mab van Lohuizen niet alleen meer gelegenheid
om verder aan haar boek te werken, maar heeft haar
echtgenoot ook meer ruimte voor een andere liefde:
landkaarten en stadsplattegronden. “Mijn basisopleiding
was sociale geografie en ik vind het geweldig om op zulke
kaarten de werkelijkheid te zien, de verbindingen, de
verhouding.” Mab van Lohuizen zegt lachend. “Hij kan
nu eindelijk zijn kaarten ophangen. Het is heerlijk dat
we allebei een werkruimte hebben. Waar vind je dat? We
hebben het zeer naar ons zin en hopen dat die bijzondere
sfeer zo blijft, ook in de nieuwe opzet.”
79Wali en Mab van Lohuizen
80
Annie Vriezen
81
“Weven, dàt wilde ik leren”
Zo’n twee jaar woont weefkunstenares Annie Vriezen
(1934) in het Rosa Spier Huis. “Ik voel me er helemaal
thuis.” Ze is opgegroeid in een sociaal bewogen milieu,
waarin haar vader – hoogleraar theologie – een belangrijke
rol speelde. “Heel kritisch naar de maatschappij en met
veel aandacht voor emancipatie. ‘Je moet voor jezelf
kunnen zorgen’, zei hij altijd.” Rond haar achttiende wijst
een vriendin van haar moeder op een bijzondere kant die
ze heeft ontdekt in Annie. “Dat kind is kunstzinnig.” Haar
moeder is verbaasd: “zou je denken?”
De vriendin zet Annie op haar levensweg als kunstenares.
Hoewel ze te weinig vooropleiding heeft, haalt ze na
drie jaar haar eindexamen aan de Academie Minerva in
Groningen. Kort daarop geeft ze tekenles. In die tijd raakt
ze betrokken bij een ingrijpende onderwijsvernieuwing en
daarin vindt ze een nieuwe uitdaging. “Met alles wat nu
modern is, zijn we toen begonnen: werken met allerhande
materiaal, zelf muziek maken, die vernieuwing bracht alles
samen. Ik heb ook les gegeven in kunstgeschiedenis en
handenarbeid en organiseerde buitenschoolse activiteiten,
vooral op het gebied van weven.”
Weven werd haar passie. “Op de academie in Groningen
zag ik een weefgetouw staan en dacht ik meteen: ‘dàt
wil ik leren’. Maar niemand kon er les in geven.” Toen de
kunstschilder Martin Tissing, met wie ze inmiddels getrouwd
was, in 1965 een beurs kreeg om negen maanden naar
Polen te gaan, opende dat de deur naar haar weefcarrière.
“Polen is een Mekka voor weven. Vooral het weven van
wandkleden was mijn grote liefde. Langzaamaan werd ik
in Nederland een expert op weefgebied. Ik werd overal
gevraagd en had overal in Europa contacten. Ik ben ook in
de VS geweest en in Peru, gaf colleges, het was grandioos.”
Al voor de reis naar Polen kon Annie Vriezen met haar man
als verkapte beheerder gaan wonen op de Allersmaborg
in Ezinge, eigendom van de gemeente. “Het was nogal
verwaarloosd en we hadden er veel werk aan om het
een beetje op te knappen.” Na haar scheiding blijft ze er
wonen en geeft ze onderdak aan kunstenaars. “Er zat een
beeldhouwer in de stallen, er woonden schilders, een filmer,
een schrijver.”
Dat blijft zo als Staatsbosbeheer de borg in 1978 overneemt,
de provincie de gebouwen in erfpacht krijgt, de borg wordt
gerestaureerd en ook als later – in 1983 – de Groninger
Borgen Stichting het beheer in handen krijgt. “We hadden
een grote uitstraling, niet alleen in Groningen, Friesland
en Drenthe, maar landelijk en zelfs internationaal, met
kunstenaars uit de hele wereld.”
Als de overheid ten slotte toch andere plannen krijgt,
verdwijnt de kunstenaarskolonie en in 2001 verlaat Annie
Vriezen na al die jaren ‘haar’ borg. Die wordt veranderd
in een conferentieoord. Zij neem haar intrek in een oude
smidse in Groningen. Zo oud, dat de douche ondeugdelijk
blijkt te zijn en zij met brandwonden moet worden
opgenomen in het ziekenhuis. Na negen maanden is ze pas
voldoende hersteld om naar een verzorgingshuis te gaan,
in Middelsum. “Daar ging ik bijna dood. Dat was niet mijn
klimaat.” In 2007 biedt het Rosa Spier Huis uitkomst. “Ik
stond al vier jaar ingeschreven en kreeg een telefoontje of ik
wilde komen. Een paar weken later was ik hier. Ik ben weer
helemaal opgeknapt.”
82
Iedereen aan de balie gehad
Hij kwam ‘als jongen van een jaar of negentien’ toen
het Rosa Spier Huis net open was en hij is er nooit meer
weggegaan. Medewerker Dick van Amstel is daarmee een
beetje bewoner geworden. Hij staat in huis bekend als ‘die
aardige duizendpoot die voor iedereen klaar staat’. “Als
iemand ziek is of wat grieperig, trek ik me dat aan. Dan
breng ik ze een chocolaatje of zoiets, om ze een hart onder
de riem te steken.” Zijn moeder werkte vanaf het begin tot
aan haar pensioen als verpleegkundige in het Rosa Spier
Huis, dus de band tussen het huis en de Van Amstels is
onmiskenbaar. “Ze hadden destijds iemand nodig voor de
receptie, in de weekeinden. Dat vond ik wel leuk met al die
kunstenaars.”
Hij heeft ze allemaal aan de balie gehad, vaak om gewoon
even een praatje te maken. “Of ze nou heel beroemd
waren of niet, ze hadden allemaal op zijn tijd behoefte
aan wat contact, om een grapje te maken of vanwege iets
dat ze dwars zat.” Veel te veel dus om namen te noemen,
maar de herinnering die hem het eerst te binnenschiet
moet hij even kwijt, omdat deze illustreert hoe hij altijd
de plattelandsjongen uit Maartensdijk kon blijven in het
kunstzinnige Rosa Spier Huis. “Wieb de Machula-Rook, die
hier nog steeds woont, liep een keer langs de balie naar de
concertzaal. Ze speelde prachtig cello en ik zeg zo: ‘Waar ga
jij heen met die grote viool?’ Zij meteen: ‘Dat is geen viool,
dat is een cello.’ Heerlijk. Ik heb het sowieso altijd prachtig
gevonden, al die kunstenaars en die musici die nog gingen
repeteren in de concertzaal en daar kon jij dan gewoon als
receptionist naar luisteren.” Toch maar een naam: “Willem
Ravelli bijvoorbeeld, de zanger. Die had nog leerlingen.
Hij stond weleens bij me en dan zei hij: ‘zal ik nou nog
meer les geven of zal ik zelf meer gaan zingen?’.”
Jarenlang heeft Dick van Amstel ook een eigen
bedrijf gehad, nadat hij de werkplaats van zijn vader
had overgenomen. Onderhoud en reparatie van
landbouwwerktuigen, van jongs af zijn passie, hielp hem
de band te houden met zijn agrarische wortels. “Al die tijd
heb ik zeven dagen in de week gewerkt, want ik bleef de
weekenddiensten doen in het Rosa Spier Huis. Soms om
de veertien dagen, maar ik wilde dat niet kwijt. Ik heb hier
nooit één dag met tegenzin gewerkt.”
Het jaar 1997 bracht hem een grote verandering. Hij werd
ziek, deed zijn bedrijf van de hand, knapte weer op en
vroeg zich net af wat hij met al die extra tijd zou gaan
doen, toen er een telefoontje kwam. “John Klaver van de
technische dienst vroeg of ik bij hem een paar dagen in de
week kon meedraaien. Leuk. Later kwam chefkok Maurice
Bakker langs. Of ik daar een ochtend kon helpen. Ik was
meteen verslaafd en voor ik het wist, was ik hier fulltime
aan het werk. De receptie doe ik niet meer, maar verder
nog alles. Als er voorstellingen zijn, zorg ik voor licht en
geluid in de concertzaal. Dat zijn wel lange dagen. En dan
de keuken natuurlijk.” Hij loopt er trots doorheen, laat de
voorraadkast zien, trekt de koelkast open en wijst op de
soeppannen, waar hij net vers gesneden groente in heeft
gedaan. Hier maakt hij de roomboterkoekjes die in huis zo
worden geroemd en bekend staan als ‘Amstelkoekjes’. “Het
is echt een prachtige keuken. Alle eten wordt hier vers
gekookt. Waar vind je dat nog?”
83Medewerker Dick van Amstel
84
85
86
Altijd en overal kunst Exposities met een verhaal
Bij het werk van Peter Ruting (1938) blijft hij wat langer
hangen. “Ik ben blij dat we hem erbij hebben dit jaar,
want ik vind hem heel goed,” bevestigt René Klinkers
als hij klaar is met zijn uitleg over de expositie in de hal.
Voor een gehoor van zo’n vijfentwintig bewoners is hij
langs het werk gegaan van medebewoners die dit keer
hebben meegedaan aan de mede door hem georganiseerde
tentoonstelling. Met zes exposities per jaar is het Rosa
Spier Huis heel actief, maar vooral die ene daarvan, die
jaarlijks werk van de bewoners zelf laat zien, is altijd een
beetje spitsroeden lopen. Geen onderwerp zo omstreden
als kunst en geen zaak zo gevoelig als aandacht, ook in het
Rosa Spier Huis en onder het gehoor van de organisator.
Iedereen heeft zijn voorkeur, zijn afkeur, zijn behoefte aan
erkenning. René Klinkers wordt herhaaldelijk onderbroken
met kritiek of aangespoord stil te staan bij een andere
exposant, maar bij de verhandeling over Peter Ruting
luistert iedereen aandachtig mee.
Kunstenaar Peter Ruting was een veelgevraagde
reclamefotograaf, toen hij in 1980 een andere weg in
sloeg met zijn fotografie. Met opnieuw succes. Mensen
noemen zijn werk schilderijen, zelf noemt hij het ‘autonome
fotografie’. “Het zijn als het ware geënsceneerde stillevens,”
zegt René Klinkers wanneer hij uitgebreid stil staat bij
zo’n ‘bewerkte’ foto. “We noemen dat tabletop-fotografie.
Die rode biljartbal hier onderin die fles bijvoorbeeld. Die
kan niet zomaar in die fles zijn gestopt. Dat is bewerkt
met de computer.” Zo arrangeert de fotograaf nauwgezet
de werkelijkheid, die hij ogenschijnlijk in één opname
weergeeft. “Steeds meer fotografen doen dat.”
Voor Peter Ruting, die er deze ochtend in de zomer van
2010 wegens ziekte niet bij kan zijn, is het etiket ‘kunst’
op zijn werk niet zo belangrijk. “Of fotografie kunst is,
doet er niet toe. Het is niet interessant,” heeft hij hierover
gezegd. “Kunstfotografie is zo beladen en de titel fotograaf
kan zoveel inhouden. Het wordt pas kunst in de ogen van
anderen.” Medebewoner en schilder Piet Smissaert (1930)
kan zo’n houding goed begrijpen. Hij heft na afloop van
de bijeenkomst met een symbolisch gebaar de handen ten
hemel – met een grote glimlach. Piet Smissaert, die les heeft
gehad van Paul Citroen, is blij met de aandacht voor zijn
werk, ook in deze expositie, maar hij heeft evengoed geen
antwoord op die eeuwenoude vraag. “Wat is nou kunst?
Hoe kan je dat definiëren? Ik heb er de hele nacht weer
over liggen nadenken, maar ik zou het echt niet kunnen
zeggen.”
De exposities in het Rosa Spier Huis worden vastgesteld
en begeleid door een speciale commissie. Eén van de leden
is meestal belast met de feitelijke samenstelling en die
organisator drukt vanuit zijn achtergrond of persoonlijke
voorkeur al snel een stempel op de tentoonstelling. De
schilder en tekenaar Nicolaas Wijnberg (1918-2006), die
in 1947 met een groep vrienden de kunstenaarsgroep De
Realisten oprichtte en zijn laatste jaren in het Rosa Spier
Huis woonde, liet zo als samensteller vooral het realisme
in de kunst zien. De in kunstkringen bekende organisator
van tentoonstellingen Louise (Wiesje) van Wessem,
die jarenlang de drijvende kracht is geweest achter de
exposities, liet zich meer leiden door haar voorliefde voor
wat traditionele kunst.
René Klinkers legt de laatste vier jaar het accent op
moderne kunst. De tabletop-foto’s van Peter Ruting horen
daar voor hem bij. “De kunst heeft in de tweede helft van
87René Klinkers
88
René Klinkers
89
90
de twintigste eeuw een enorme ontwikkeling doorgemaakt.
Mensen denken bij modern vaak aan Karel Appel,
maar daarna is er zoveel gebeurd aan postmodernisme.
Abstract en figuratief kunnen heel goed naast elkaar in
een schilderij en zelfs een zogenaamde ‘stijlloosheid’ is bij
sommige kunstenaars het ultieme geworden.”
Zijn keus wordt hem niet altijd in dank afgenomen. Het
werk van Paul de Reus, dat wordt gekenmerkt door zware
thema’s als honger, moord, armoede en ouderdom, stuitte
eind 2009 op grote weerstand onder bewoners. “Schandalig
vonden sommige mensen het, terwijl zijn werk toch veel
succes heeft. Ik vind het heel belangrijk de bewoners hier
meer vertrouwd te maken met moderne kunstenaars. Voor
de bezoekers van buiten zijn ze eveneens heel interessant.
Dat geldt trouwens ook voor de tentoonstelling van werk
uit eigen huis. Die heeft echt een behoorlijk niveau. Ik
organiseer ook tentoonstellingen waar ik zelf niet zoveel
mee heb, bijvoorbeeld over het Grafisch Atelier Alkmaar,
want ik hoef echt niet alles zonodig zelf te bepalen.”
Prikkelen
Het Rosa Spier Huis, dat mag inmiddels duidelijk zijn, is
doordrenkt van kunst en muziek. In zijn bewoners en hun
werk, in de ateliers en muziekruimten waar zij actief zijn,
in de groepjes waarin ze musiceren of schilderen, in de
aankleding van het huis met overal schilderijen en andere
kunstvoorwerpen, en in het uitgebreide programma aan
concerten, theatervoorstellingen, lezingen en exposities.
Voor elke richting in de kunst kan het Rosa Spier Huis in
zijn organisatie terugvallen op mensen, die met hun vele
contacten en grote ervaring voldoende de weg weten om
steeds weer een bijzonder programma te bieden. Voor de
exposities is in René Klinkers een bewoner gevonden die
zich daarvoor inzet. Dat zijn keuzes weleens tot kritiek
leiden, is onvermijdelijk. Het prikkelen, tegendraads zijn,
zit René Klinkers (1943) bovendien in het bloed sinds hij
zich in zijn jeugd heeft ontworsteld aan zijn geboorteplaats
Ubach over Worms.
Hij vluchtte de kunst in, via academies en opleidingen in
Maastricht en Tilburg en de Rijksacademie in Amsterdam,
waar het voor hem nog ‘veel te technisch en te behoudend’
was. “Je zag werken van Matisse, Picasso en Giacometti,
maar bij het lesgeven kwamen ze niet ter sprake. Nu is dat
veranderd, gelukkig.” Hij ging zelf lesgeven, en bleef dat
zijn hele leven doen, in Nijmegen, Utrecht, Amersfoort
en als gastdocent aan de kunstacademie van Maastricht.
Hij schilderde en tekende zelf ook, en bleef nagenoeg al
die jaren in Amsterdam wonen. Daar had hij een prachtig
atelier in zijn huis aan de Lijnbaansgracht. Het overlijden
van zijn vriend in 2002 bracht hem in een depressie,
daarna werd hij ernstig ziek en hoewel hij daar weer
van genas, kwam hij toch danig geradbraakt als jongste
bewoner in 2006 het Rosa Spier Huis binnen. De kunst,
het schilderen – “als ik dat niet had, werd ik gek” – en de
tentoonstellingen brachten hem weer terug in het leven.
René Klinkers heeft nu twee ateliers in gebruik, één om te
schilderen en één voor zijn werk rond de tentoonstellingen.
Daar straalt de inrichting vooral rust en overzicht uit. De
ruimte is bijna een expositie op zichzelf, met onder andere
stoelen van Le Corbusier, Rietveld en Eileen Grey, een
Bauhaustafel, en aan de wand een groot schilderij van Erik
Mattijsen en één van Jan Ros. “Dat is een leerling van mij.
Hij doet het prima.” Hier bereidt hij ook de eerstvolgende
expositie voor, met getekende en geschilderde portretten
van Emo Verkerk en portretten in keramiek en brons
van Joost van den Toorn. “Zij zijn heel bekend en ik ben
91
92
Opening van een tentoonstelling
93
94
apetrots dat ik het voor elkaar heb gekregen ze te krijgen.”
Terug in de hal, dan nog het domein van de
bewonersexpositie, staat hij nog even stil bij de tekeningen
van binnenhuisarchitect en meubelontwerpster Be
Niegeman (1921). “Ik vind haar zo goed. Ze werkt met
inkt en penseel en door de concentratie in die lijnen roept
ze echt een wereld bij je op.” De ‘gelaagdheid’, zoals René
Klinkers dat graag noemt, waarmee de kunstenaar op
verschillende niveaus een verhaal vertelt, is wat hem het
meeste aanspreekt in een kunstwerk. Het is duidelijk dat
niet iedereen zijn voorliefde voor moderne kunst deelt,
maar mede die botsing tussen stijlen en ook ego’s soms, en
de discussie die dat oplevert, maakt het Rosa Spier Huis tot
zo’n levendige en inspirerende kunstenaarsgemeenschap.
De ‘Stichting Voor en Door Kunstenaars’ maakt alle
kunstevenementen mogelijk. Zij heeft daarvoor een
budget dat deels wordt gevuld door de circa driehonderd
donateurs, die elk jaar 55 euro bijdragen. Geen grote pot
voor de vele en kwalitatief hoogstaande voorstellingen
die worden georganiseerd, maar veel artiesten, musici en
kunstenaars zijn gelukkig bereid voor een bescheiden gage
of zelfs belangeloos naar hun oudere kunstverwanten in
het Rosa Spier Huis te komen.
Concerten voor kritisch publiek
Het was even rep en roer in het Rosa Spier Huis toen
dagblad De Gooi en Eemlander begin juni 1986 met een
vernietigende kritiek kwam over de kwaliteit van de
tweede vleugel. Het was een Steinway, dat wel, maar te
versleten inmiddels om het gehoor van de recensent te
kunnen bekoren. Een nieuwe vleugel kostte tenminste
80.000 gulden had de leverancier gezegd en voor de
oude had hij slechts een inruilprijs van 15.000 over.
Het werd zoeken naar middelen, maar dat er iets moest
gebeuren stond vast. De leeftijd van de bewoners mag zijn
toegenomen, hun muzikale gehoor is over het algemeen
zo gewend aan kwaliteit dat zij met minder geen genoegen
nemen. Het getob met de vleugel was een uitzondering
op de regel. De concerten staan bekend staan om de
kwaliteit van het repertoire, de musici, de akoestiek van de
concertzaal en wel degelijk ook de instrumenten. In 2008
zijn de twee huidige vleugels grondig gerestaureerd.
“Het publiek in het Rosa Spier Huis is zeer deskundig en
ook kritisch,” zegt Jurriaan Röntgen, oud-altviolist van
het Concertgebouworkest en kleinzoon van componist
Julius Röntgen. In 1998 nam hij voor het samenstellen
van het programma het stokje over van Piet en Lideke
Heuwekemeijer.
Jurriaan Röntgen is geen bewoner – hij woont heel
tevreden in de binnenstad van Amsterdam – maar is
met zijn achtergrond en contacten een voorbeeld van
hoe ook buitenshuis toonaangevende mensen zich
inzetten voor het Rosa Spier Huis. Hij organiseert al
bijna dertig jaar concerten, onder andere de Noorderkerk
Concerten in Amsterdam en sinds ruim twaalf jaar die
in Laren. Zoals overal valt er altijd wel wat te sleutelen
aan de accommodatie – de ene keer zijn de stoelen aan
vernieuwing toe, dan weer is het de stoffering, of vraagt
een nieuwe verordening voor de brandveiligheid om
maatregelen – maar de Steinway is geen zorgenkind meer
voor de concertzaalcommissie waarmee Jurriaan Röntgen
overlegt. “Het is een prettige, intieme zaal. Voor de
muziek wel een tikkeltje aan de droge kant, maar verder
goed qua licht en geluid. Voor theater is de zaal heel goed
geoutilleerd en die twee dingen zijn nu eenmaal moeilijk te
combineren in een zaal.”
95De concertzaal
96
Ingrid Vogt (vrijwilligster), Otto Hetterscheid en Fleur Bekkers (medewerkster)
97
Naast incidenteel ingelaste concerten organiseert hij
gemiddeld tien concerten per jaar, op zondag en maandag.
“De zondagmiddagconcerten zijn over het algemeen wat
luchtiger en hebben geen pauze, op de maandagavond gaat
het echt om een avondvullend programma. Uitgangspunt
is het klassieke kamermuziekrepertoire, van de klassieke
romantische tijd tot en met het heden. De oudere muziek
en barok vind je hier niet zozeer, dat past ook minder in
deze zaal. Wel zoeken we steeds de grenzen op, omdat we
de bewoners en de andere bezoekers ook met iets nieuws
in contact willen brengen. Dus niet alleen het bekende
werk. Dat wordt wel altijd dankbaar ontvangen en dat is
ook van belang natuurlijk, maar het is ook goed om de oren
te openen voor iets nieuws.”
Oor voor jong talent
De aandacht voor vernieuwing sluit aan bij een andere lijn
die sinds jaar en dag wordt gevolgd bij de samenstelling
van het concertprogramma: ruim aandacht voor jong
talent. Lideke Heuwekemeijer herinnert zich goed, hoe
haar echtgenoot zich midden jaren negentig sterk maakte
voor een serie met jonge musici. “Hij had nog heel veel
contacten, niet alleen door zijn werk, eerst als violist en
later als directeur bij het Concertgebouworkest, maar ook
door de vele jaren dat hij hoofd was van de muziekafdeling
bij de NOS, met toen nog vijf orkesten en een koor. Hij had
een heel goed gehoor en wist meteen of iemand iets speciaals
had.”
Een saillant voorbeeld daarvan is het concert dat hij
speciaal voor zijn 93ste verjaardag had georganiseerd. “Hij
had een jonge pianist horen spelen op een huisconcert.
Die studeerde nog op het conservatorium, maar Piet dacht
meteen: ‘die wil ik hebben’. Dat was Hannes Minnaar, die
nu in het voorjaar van 2010 de derde prijs heeft gewonnen
van de grote Koningin Elisabeth Wedstrijd in Brussel.” Het
speciale verjaardagsconcert moest destijds nog diezelfde
dag worden afgezegd, want die 15e maart 2008 werd
plotseling ook de sterfdag van Piet Heuwekemeijer. “Het
was een bizarre dag, maar Piet had het dus al wel heel goed
gehoord.”
Het aanbod van talentvolle musici is in het algemeen
groot, vindt Jurriaan Röntgen. Door zijn jarenlange
werk in de concertwereld klopt iedereen al gauw bij hem
aan voor een optreden, ook in het Rosa Spier Huis. “De
selectie is altijd de grote taak. Het niveau onder de jonge
musici is toegenomen, maar ik vind dat de conservatoria
te veel mensen afleveren. Dat maakt het aanbod bij
de kamermuziek topzwaar. Via de conservatoria, de
impresariaten en alle contacten houd ik steeds een goed
beeld van de kwaliteit van het aanbod. We nodigen ook
regelmatig prijswinnaars uit van belangrijke concoursen,
zoals het Oskar Back Vioolconcours voor jongeren rond de
twintig en het Davina van Wely Concours voor violisten
van dertien tot zeventien jaar. Dat is genoemd naar de
beroemde muziekpedagoge, die ook in het Rosa Spier Huis
heeft gewoond. Jongeren zijn altijd heel dankbaar als ze er
een concert mogen verzorgen.”
Bladerend door de oude programma’s ziet Jurriaan Röntgen
het vele werk voor het Rosa Spier Huis voor zich op
papier staan. Af en toe stopt hij even. “Hier in het seizoen
2001/2002 hadden we de surrealistische film Entr’acte van
René Clair, een zwijgende film met muziek van Erik Satie.
Dat was heel speciaal; de film werd op de piano begeleid
door Maud Nelissen. Een voorbeeld van jong talent is het
Rubenskwartet. Dat is echt uitstekend en dat heeft in
de begintijd in het Rosa Spier Huis kansen gekregen. En
98
hier, in 2004/2005, de violist Tjeerd Top, die nu de tweede
concertmeester is van het Concertgebouworkest.” In het
programma 2007/2008 plukt hij er nog maar eens eentje
uit: “Een zogenaamd Replica concert voor fluit en harp van
Eleonore Pameijer en Erika Waardenburg. Zij spelen op
de originele instrumenten van Rosa Spier, Phia Berghout
en Hubert Bahrwasser. En dan hadden we natuurlijk nog
in het afgelopen seizoen de hommage aan Rosa Spier, met
Edward Witsenburg, de huidige nestor van de Nederlandse
harpwereld. Voor het komend seizoen hebben we een heel
bijzonder concert met muziek van Wolfgang Wijdeveld,
ter gelegenheid van zijn honderdste geboortejaar. Dat is
een markante figuur geweest, pianist en componist, die
prachtige muziek heeft geschreven, maar onderbelicht is
gebleven.”
Jong of al ouder, musici treden graag op in het Rosa Spier
Huis en regelmatig komt ook De Gooi en Eemlander nog
langs voor een recensie. “Het huis heeft toch een naam.
Je merkt het doordat de musici na afloop altijd graag een
glaasje drinken en wat napraten met de bewoners. En die
stellen dat op prijs. Het blijft uniek dat we steeds weer zo’n
programma kunnen brengen. Dat zit verankerd in het Rosa
Spier Huis en dat moet zo blijven.”
Theatertop blijft komen
‘Het mooiste komt nog’ is een motto waarvoor je in het
Rosa Spier Huis wel de handen op elkaar krijgt. In deze
50-jarige jubileumshow waarmee Seth Gaaikema in januari
2011 het theater vult, verkondigt hij de stelling dat ‘niet
het aftellen is begonnen maar het optellen van die heerlijke
mogelijkheden als oudere rebel’. Met 71 jaar is hij nog
maar een jonkie in deze zaal, maar zijn publiek levert
hem het levende bewijs voor de belofte die hij zichzelf
heeft gedaan: met de jaren groeit de vrijheid. Applaus
dus voor Seth Gaaikema èn voor het publiek van ‘oudere
rebelse’ kunstenaars, artiesten, musici, schrijvers en
wetenschappers.
Soort zoekt soort, ook hier. Op het toneel, waar Seth
Gaaikema ‘steeds uitbundiger’ lacht om zichzelf en om
de maatschappij, hebben in de ruim veertig jaar van het
bestaan van het Rosa Spier Huis zo’n beetje alle grootheden
uit de Nederlandse theaterwereld gestaan. Wim Kan, Corrie
Vonk, Wim Sonneveld, Toon Hermans, Fons Jansen, Jules
Croiset, Hetty Ruys, Henny Orri, Georgette Hagedoorn,
Wim Ibo, Paul van Vliet, Henk van Ulsen, Anne-Wil
Blankers, Helmert Woudenberg, Josée Ruiter, Herman van
Veen en vele anderen trokken voor hun oude kunstgenoten
– meer dan eens – met hun programma naar de kleine,
intieme zaal. Hella Haasse, Geert Mak, Adriaan van Dis en
andere schrijvers vertelden er over hun werk.
Dat er naast de concerten een paar keer per jaar zulke
bijzondere theatervoorstellingen en lezingen op het
programma staan, is voor een belangrijk deel te danken aan
Jaap Hoogstraten, die in hoofdstuk 2 vertelt over zijn leven
en zijn contacten in de artiestenwereld. Sinds 2008 wordt
hij bijgestaan door Hansje Terlingen, die de theaterwereld
‘door en door’ kent. Zij zit in de programmacommissie
van het Singer Theater in Laren, ontwierp decors voor het
Larens amateurgezelschap ‘De Papegaai’ en produceerde
tot voor kort, bijna 24 jaar lang, de toneelvoorstellingen
van Joop van den Ende Theaterproducties. Het woord
‘pensioen’ kan ze maar moeilijk uitspreken en dus ligt de
tafel bij haar thuis bezaaid met stapels werk, ook voor het
Rosa Spier Huis. “Jaap en ik zijn al heel lang maatjes.”
Twee theaterdieren, die in overleg met de
programmacommissie zorgen dat het Rosa Spier Huis
99Afrikaanse dans
100
Boeken uit de Larense Bibliotheek met rechts coördinator Lideke Heuwekemeijer
101
kwaliteit kan voorschotelen aan zijn publiek. Vraagt het
huistheater om een eigen benadering? Hansje Terlingen
vindt van wel. “We houden er bij de programmering
rekening mee, dat er oudere mensen in de zaal zitten.
Dus niet te snelle voorstellingen en ook bij voorkeur een
kleine bezetting, wat door de grootte van het toneel toch
al beter is. De accommodatie is prima, met in de ruimte
onder het toneel twee kleedkamers waar niets op aan te
merken valt. Technisch, wat licht en geluid betreft, zijn de
mogelijkheden beperkt.” Diverse bewoners maken met hun
gehoortoestel gebruik van de ringleiding in de zaal. Daarom
wordt de mensen op het toneel gevraagd een microfoon te
gebruiken om zo het geluid te versterken.
Naast klinkende namen biedt het Rosa Spier Huis ook
eigen voorstellingen, zoals die van Jaap Hoogstraten, en
bijzondere producties. Een voorbeeld daarvan is Henk
Boerwinkel. Zo’n tien jaar geleden kwam hij met zijn
poppentheater naar Laren. In het buitenland was hij
beroemder dan in eigen land. De programmacommissie
wilde hem graag in de theaterzaal aan het werk zien. Met
groot succes. Bekend werden ook de gesprekken, enkele
jaren geleden op de zondagmiddag, van Jan Posch met
acteurs als Ton Lutz en Petra Laseur. Jurriaan Röntgen,
destijds betrokken bij het theaterprogramma, herinnert
zich ‘hoe ontroerend het was toen Lutz daarin vertelde
over zijn leven’.
De belangstelling van buiten het Rosa Spier Huis zou wat
groter kunnen, maar over het algemeen loopt de zaal aardig
vol en bij sommige voorstellingen wordt weleens een
stoel bijgesleept. Met in achtneming van de voorschriften
van de brandweer, dat wel, want die zijn op dit punt
onverbiddelijk. “Aan de acteurs kan je merken dat ze het
prettig vinden in het Rosa Spier Huis op te treden. Het
publiek is kritisch, dat weten ze, en dat heeft ook iets
bijzonders. De acteurs blijven na afloop meestal om met
de bewoners nog wat te drinken en een praatje te maken,
zoals na de voorstelling van Heddy Lester en Myra de
Jong, ‘Tienduizend zakdoeken’, afgelopen zomer. Je kon
merken hoe enthousiast ze waren. De artiesten hebben
meestal wel over het Rosa Spier Huis gehoord, maar
kennen het lang niet altijd, en dan merk je dat ze ontroerd
zijn, dat het ze raakt voor al die oude kunstenaars op te
treden. Prachtig.”
Een complete bibliotheek
Lideke Heuwekemeijer kijkt wat beduusd om zich heen
in het open vertrek dat grenst aan de leeskamer. Ze wijst
naar de kasten langs de wanden. Daar de Duitse boeken,
daar de Franse, de Engelse, de poëzie.....Ze moeten allemaal
weg, heeft ze net gehoord, want het vertrek is nodig voor
de verpleging. Gelukkig is er nog een wand vrij in de
grotere bibliotheekruimte, maar toch. Al dat verhuizen
en opnieuw indelen is een heel werk voor iemand van
92, al zijn er altijd ook helpende handen. Het tekent de
veranderingen in het Rosa Spier Huis: er is steeds meer
behoefte aan verzorging en steeds minder aan boeken.
“Er wordt natuurlijk nog wel gelezen. Er zijn zelfs mensen
die een eigen leesclubje hebben en onze grootste klant
voor de uitleen leest zelfs vijf boeken per week, maar het
aantal mensen dat om een goed boek vraagt, is duidelijk
afgenomen.”
Hoeveel boeken er op voorraad zijn in de bibliotheek?
Ze weet het niet precies, hoe nauwgezet ze ook haar
zaken bijhoudt, gelouterd door bijna veertig jaar werk als
secretaresse en rechterhand van de historicus Loe de Jong.
De boekenkasten puilen uit, dat in ieder geval wel. De
102
103
104
Boeken van en over bewoners van het Rosa Spier Huis
105
voorraad is voortdurend in beweging. Elk jaar wordt een
selectie gemaakt van boeken die kunnen worden verkocht
– van de opbrengst worden nieuwe gekocht – en dan
verdwijnen er boeken, zomaar, zelfs hier in het Rosa Spier
Huis.
Het is in de bijna zeventien jaar dat ze zich inzet voor de
bibliotheek, de leeskamer en de aparte leeshoek zelden
voorgekomen dat iemand tevergeefs bij haar aanklopte voor
een bepaalde titel. “We hebben volgens kenners een met
zorg samengestelde bibliotheek, met veel naslagwerken,
zeker op het gebied van kunst, toneel, muziek en cabaret,
en een aparte kast met boeken van en over bewoners van
het huis. We hebben ook een geweldige relatie met de
Openbare Bibliotheek in Laren. Ze helpen ons altijd aan wat
we nodig hebben.”
Samen met haar man Piet Heuwekemeijer kwam Lideke in
maart 1994 naar het Rosa Spier Huis. “Het was een heel
vreemde dag. Mijn eerste echtgenoot was net overleden
en zou die dag begraven worden. In een al leeg huis in
Amsterdam zat ik te wachten tot het tijd was om naar de
begraafplaats Zorgvlied te gaan en Piet zat ondertussen een
beetje ongelukkig in zijn eentje in ons nieuwe appartement
hier. Maar vanaf dat moment hebben we het hier wel
geweldig naar onze zin gehad. De sfeer was erg goed,
bewoners waren heel actief en creatief in samen dingen
organiseren, muziekuitvoeringen bijvoorbeeld.”
Waar muziek de grote leidraad was in het leven van haar
man waren dat boeken bij Lideke Heuwekemeijer. Ze heeft
altijd ‘veel gelezen, ook nu nog’, en met haar werk bij Loe
de Jong maakte ze de toonaangevende geschiedschrijving
mee over de bezettingsjaren in Nederland. “Hij schreef
altijd met vulpen. Ik had hem verboden met een ballpoint
te schrijven, want dan kon ik het helemaal niet meer
lezen. Hij schreef altijd op een blocnote. Die hadden
standaard honderd pagina’s. We hebben nog eens een hele
briefwisseling gehad met de fabrikant toen er blocnotes
tussen zaten die maar 99 pagina’s hadden. Dat kon hij niet
hebben, want hij richtte zich helemaal op de gangbare
grootte, dan wist hij precies hoeveel hij had geschreven.
De fabrikant heeft toen weer gezorgd voor die honderd
pagina’s. Zo nauwgezet werkte Loe de Jong, en zo gedegen
dat het voor mij heel prettig was om met hem te werken.”
Loe de Jong heeft op die manier zeker dertig boeken
geschreven. Zo’n vijfentwintig daarvan typte Lideke
Heuwekemeijer, meteen fungerend als redacteur, op de
typemachine.
Met zo’n leven vol schrijven en boeken besloot ze al vrij
snel haar hulp aan te bieden bij de bibliotheek in het Rosa
Spier Huis. “Dat deed destijds Els Vreedenburgh, de dochter
van de schilder, die bij de Openbare Bibliotheek had
gewerkt. We hadden toen in ons groepje een academicus uit
Groningen, Koos Sirks, een heel precieze man. Ik herinner
me dat we een keer zo’n jaarlijkse verkoop hadden. Die is
bedoeld voor bewoners en op een gegeven moment kwam
een voormalig lid van het bestuur langs, Brikkenaar Van
Dijk. Hij had interesse in een paar boeken van Leo Polak,
de man van Henriëtte Polak-Schwarz. “Mag ik ze kopen?”
vroeg hij. “Nee,” zei Sirks botweg. “Die zijn voor bewoners.”
Brikkenaar Van Dijk bleef heel beleefd en vroeg of hij ze
dan mocht kopen als ze niet verkocht zouden worden.
Nee, dat mocht ook niet. Ik probeerde hem nog op andere
gedachten te brengen, maar hij hield voet bij stuk. Zo waren
de regels. Ze werden niet verkocht, maar dat bestuurslid
kreeg ze ook niet.”
106
De jaarlijkse boekenverkoop
107
108
109
110
Ze koos voor een minder rigide benadering toen ze
langzaamaan alleen de verantwoordelijkheid kreeg. “Je
moet af en toe wel een strenge selectie maken, anders kom
je echt ruimte te kort. In principe niet meer dan twee, in
uitzonderlijke gevallen drie titels van dezelfde schrijver.
Als we een titel missen, kunnen we altijd terecht bij de
bibliotheek in Laren. De kasten in de leeszaal gaan niet op
slot, want de mensen moeten daar elk moment een boek
kunnen pakken.”
Woensdagochtend is Lideke Heuwekemeijer vanaf half
negen in de weer om boeken uit te stallen op tafels in de
hal. Boeken die een paar dagen eerder uit de Openbare
Bibliotheek te leen zijn gekregen, boeken uit de eigen
collectie en nieuw gekochte boeken. Met hulp van drie
vrijwilligers is de wekelijkse leeshoek van negen tot elf
vooral een ontmoetingsplaats geworden. “Mensen lenen
er wel een boek of bladeren wat door een exemplaar dat
ze boeit, maar die ochtenden hebben vooral een sociale
functie gekregen. De bewoners spreken elkaar, er is altijd
een geduldig oor en dat vinden ze prettig.”
De – afgenomen – vraag naar boeken verandert. “We
hebben al klanten voor luisterboeken en één voor
grootletterboeken, omdat ze de gangbare boeken gewoon
niet meer kunnen lezen.”
Beeldend werk in zitje A
Zitje A heet het in de volksmond van het Rosa Spier
Huis. Vanuit de grote hal, voorbij de doorgang naar
de eetzaal, de ‘binnenstraat’ in naar rechts, langs de
leeskamer met tegen de glazen wand een vitrine met
schetsen van Marten Toonder, en dan aan het eind weer
naar rechts. Daar staan wat tafels en stoelen in alweer
zo’n verrassende, vriendelijke ruimte om even neer te
strijken. Zitje A. Vrijdagochtend komen hier gemiddeld
acht tot tien bewoners bij elkaar om zich onder begeleiding
van medewerkster en beeldend kunstenaar Tess de Haan
te storten op ‘beeldend werk’: boetseren, aquarelleren,
schilderen, kleuren, eventueel aangevuld met het knippen
en plakken van materialen om een collage te maken. Niet
zomaar, om even wat om handen te hebben. Hier zit de
helende werking van scheppend bezig zijn verankerd in
de kunstenaarsziel van de bewoners. Hier wordt echt met
overtuiging gecreëerd.
Soms zelfs een beetje te nadrukkelijk, vindt Tess de
Haan. Ze doet haar begeleidende werk al jaren in diverse
instellingen, met jongeren en ouderen. “Sinds ik in
december 2009 in het Rosa Spier Huis werk, is de vrijdag
voor mij altijd de vrolijke dag van de week.” Wel moet ze de
deelnemers ‘af en toe wat afremmen in hun ijver’ echt te
presteren. Een kunstenaar zoekt de perfectie, zijn perfectie,
altijd weer, en het kan een hele worsteling zijn om die te
bereiken. “Dat merk je door die drang van het moeten, het
produceren. Ze zijn hier sterk gericht op het eindresultaat.
Ik probeer daarin weer terug te brengen, dat ze er ook echt
plezier aan beleven. Het genieten is belangrijk.”
Op de schildersezel in de hoek staat, ter inspiratie, ‘altijd
wel iets moois dat boeit’ en dat door een van de deelnemers
is gemaakt. Tess de Haan heeft het werk waar ze mee
bezig zijn en de materialen al uitgestald als rond half tien
de bewoners komen. Deze ochtend zijn dat illustratrice
Noni Lichtveld, schilder Piet Smissaert, keramiste Toos
Vlugt-Rood, zangeres Hansi Struijk, beeldend kunstenares
Coby Noorda-Maas, muzieklerares en schilderes Coby van
Steendelaar, zangeres Constance Pos en weefster Paula
Dietz. Gezamenlijk een gemiddelde leeftijd van 86 jaar.
Coby Noorda-Maas heeft het meteen veel te druk om
111Algemeen atelier
112
113Elisabeth Lebbing
114
te praten. Vriendelijk maar onverstoorbaar is haar blik
gericht op het grote vel papier voor haar en op de kleine,
schitterende portretten die ze daar tevoorschijn tekent.
Ook de anderen gunnen zich weinig tijd voor een knusse
conversatie. Hier wordt gewerkt.
Noni Lichtveld, die decors heeft gemaakt voor theater,
buigt zich over een kleiner werkstuk: een collage van
verschillende materialen. Af en toe masseert ze haar
vingers een beetje. “Meestal gaat het goed, maar soms
moet ik even onderbreken, als mijn handen niet meer
helemaal willen zoals ik het wil.” Ze lacht even en daarna
is ze alweer in opperste concentratie voor het werkstuk
dat voor haar op tafel ligt. Net als voor de meeste anderen
zijn de paar uur in zitje A voor Noni Lichtveld een
plezierige aanvulling op het werk in haar eigen atelier.
Zo is zij onlangs begonnen illustraties te maken voor een
kinderboek dat journalist en schrijver Sjoerd de Vries,
die eind 2009 met zijn vrouw Noor een appartement
in het Rosa Spier Huis betrok, heeft geschreven.Om de
stilte tijdens het gezamenlijk werken wat te onderbreken,
gooit Hansi Struijk er af en toe een grapje in. Ze worstelt
helaas met wat ruwe handen. “Je blijft er te lang mee in
de natte klei zitten. Dan krijg je dat. De volgende keer
kom ik even bij je zitten,” zegt Tess de Haan. “Je ziet het
vrolijke karakter van Hansi,” zegt Constance Pos, wijzend
op de felle kleuren in het kunstwerk van haar buurvrouw.
Constance Pos, die in 2007 in het Rosa Spier Huis
kwam wonen, organiseert de inmiddels gerenommeerde
kerstviering, ‘met mooie oude liederen, een declamatie
en een gastoptreden van een zangeres of zanger van
buiten’. Ze zingt nog en speelt af en toe op de vleugel in
de hal, maar nu kneedt ze met een brede glimlach en grote
concentratie door aan het hoofd dat voor haar staat. “Ik
weet wat ik wil, dat zit in mijn hoofd, maar om het ook zo
te krijgen.... Het is maar goed dat we het niet mee naar huis
nemen, want dan was ik er steeds mee bezig.” Tegenover
haar zit Paula Dietz, die wat later is aangeschoven. “Draai
hem eens om,” vraagt ze aan Constance Pos. “O ja, nou
wordt hij wel interessanter, maar ik word toch evengoed
niet verkikkerd op hem hoor.” Haar geheugen begint
haar de laatste tijd in de steek te laten, maar haar humor
heeft er niet onder te lijden. Ze kijkt naar de schildering
voor haar op tafel. “Heb ik dat gemaakt? Gut, dat ben ik
vergeten, ik word oud.” Tess de Haan reageert vriendelijk
en behulpzaam: “Toch is het van u, we hebben het er
al eens over gehad.” – “Oh, wordt dat niet irritant voor
u?” – “Nee hoor, niet met uw grapjes.” – “Nou, gelukkig
maar.” Ze kijkt weer naar de schildering. “Heb ik dat echt
gemaakt? Ik vind het lelijk.” Tess de Haan haalt een ander
werk van Paula Dietz te voorschijn. “Oh ja, die herinner ik
me nog. Vind ik ook niet mooi hoor. Het is wel mijn stijl,
maar ik voel niet de minste neiging om er mee verder te
gaan.” Ze lacht. De anderen ook, voor zover ze tenminste
niet in beslag zijn genomen door hun eigen werk.
Tess de Haan heeft het werk overgenomen van Ellis
Hunink. Zij legde zich vooral toe op aquarelleren en was
een begrip geworden in de vele jaren dat ze in het Rosa
Spier Huis werkte. Het overlijden van Ellis Hunink, in 2009,
was een schok voor de bewoners. De dood is natuurlijk
geen onbekende in een huis met zoveel ouderen, maar als
die toeslaat bij iemand die zoveel jonger is, maakt dat extra
indruk. Geen makkelijke start voor Tess de Haan om in die
situatie het werk over te nemen, maar dat is haar volgens
de bewoners goed gelukt. Haar bredere manier van werken
trok nieuwe mensen aan en naast haar ‘vrijdaggroepje’
bezoekt ze op verzoek mensen in hun atelier.
115Constance Pos
116
Piet Smissaert
117
Een eigen atelier
Een twintigtal kunstenaars en musici werkt in één van de
veertien ateliers en zeven muziekstudio’s. Daarnaast is er
een enkele werkruimte voor wetenschappers die met een
onderzoek of boek bezig zijn. Noni Lichtveld, Coby Noorda-
Maas, Piet Smissaert en Constance Pos, die elkaar treffen
bij het beeldend werken in zitje A, hebben hun eigen atelier
of muziekstudio, net als onder anderen Inka Klinckhard,
Enrico Hartsuyker en Lies Wiegman. Ze werken in dezelfde
ruimten waar in het verleden talloze andere kunstenaars
aan het werk waren, zoals de al eerder genoemde ‘Haagse
joffer’ Ina Hooft, graficus Maurits Escher, schilderes Erika
Visser en beeldend kunstenaar en dichter/schrijver Nicolaas
Wijnberg, en zoals impressionist Arie Zwart (1903-1981),
portretschilder Theo Swagemakers (1898-1994) en schilder
Harry van Kruiningen (1906-1996). De ateliers zijn zo een
schakel in een bijzondere keten van kunstenaars.
Het atelier waar schilder Piet Smissaert (1930) bijna dagelijks
is te vinden, hangt en staat vol met zijn schilderijen en
tekeningen, aan de wanden en in hoeken, en toch is het
er overzichtelijk. Het geeft iets weer van zijn bruisende
natuur en de behoefte die in een gareel te krijgen. Een
biografie verhaalt over ‘zijn drift en frustraties’ die hij
‘vertaalt in gestileerde vormen’. Toen hij vijf jaar geleden
een hersenbloeding kreeg, verhuisde hij van zijn geliefde
geboortestreek bij Eindhoven naar het Rosa Spier Huis.
“Ik moest alles opnieuw leren, maar ik wilde per se het
schilderen weer oppakken.” Het is hem gelukt. Hij kan
vrijwel moeiteloos praten en schilderen. Hij lacht graag,
houdt van echt contact met mensen, is vriendelijk, maar in
hem borrelen ook plotselinge stemmingen en oud zeer op.
‘De bol van ongenoegen’ heet niet voor niets één van zijn
werken. Op internet is op You Tube in filmfragmenten te zien
hoe hij aan het werk was voor de grote klap. “Ik was altijd
heel bewegelijk.” Nu rijdt hij rond in een rolstoel. Schilderen
doet hij nog altijd even gedreven en geconcentreerd.
Piet Smissaert is ingenomen met de mooie lichtinval en
schildert bijna dagelijks in zijn atelier. Helemaal tevreden
is hij nog niet. “Mijn oude niveau krijg ik nog niet terug,
helaas, maar het gaat nog wel steeds beter.” Hij wijst op
tekeningen en legt uit hoe die het proces illustreren dat hij
heeft doorgemaakt in die afgelopen jaren dat hij zich na zijn
hersenbloeding terug vocht. Losse flarden van lijnen soms,
ergens anders ‘meer kleur en verbinding’.
In het Brabantse kunstenaarsdorp Heeze waar hij werd
geboren, raakte hij snel vertrouwd met de wereld van de
schilders, maakte hij in zijn jeugd mee ‘hoe schilders nog
konden betalen met hun werk’ en begon hij op zijn negende
zelf te schilderen. “Mijn vader zag dat ik er gevoel voor had
en heeft me ontzettend geholpen.” Hij kreeg les, doorliep de
Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag
en maakte in zijn loopbaan veel stijlfases door, figuratief,
abstract, magisch en combinaties daarvan.
‘Kosmische interpretaties’ heette de tentoonstelling die bij
zijn 65ste verjaardag in museum Kempenland in Eindhoven
werd georganiseerd. Die kosmische toon zit sterk in de
werken die hij nu maakt. Hij is tevreden over het succes van
zijn portretten en ander werk, blij dat hij altijd van zijn kunst
heeft kunnen leven en dat zijn werken regelmatig werden
geëxposeerd. In zijn hele ontwikkeling heeft hij nu zijn
bestemming gevonden, zegt hij rondkijkend in zijn atelier.
“Ik vind mezelf toch echt een abstracte schilder.”
Het Rosa Spier Huis bevalt hem goed, maar hij vindt het
zwaar dat hij al een paar goede bekenden is kwijtgeraakt.
118
De toekomst van het Rosa Spier Huis Een nieuw huis
Het Rosa Spier Huis was nog geen veertig jaar oud, toen
er plannen lagen voor een nieuw onderkomen. Critici,
binnen en buiten het huis, vonden die nieuwbouw nergens
voor nodig, maar bestuur en directie zien geen andere
mogelijkheid. De voorschriften en financiering voor de
ouderenzorg zijn dermate veranderd, dat de keus volgens
de leiding in feite eenvoudig is: of een nieuw Rosa Spier
Huis of op den duur helemaal geen Rosa Spier Huis meer.
Directeur Betty Wassenaar formuleert het zo: “Met een
verbouwing lossen we dat probleem niet op. Het huidige
huis is gewoon niet geschikt te maken voor wat er nu
vanuit de overheid verlangd wordt. Dus als we niets doen,
krijgen we geen geld meer en dan houdt het op.”
Tijdens de totstandkoming van dit boek had zij goede
hoop dat er rond 2013/2014 een nieuw Rosa Spier Huis
zal staan, wederom in Laren. Mocht het inderdaad zo ver
komen, dan zou daarmee een eind komen aan een tweede
roerige periode in de kronieken van deze bijzondere
woongemeenschap. Na de verbouwing begin jaren negentig
was het snel weer woekeren met de ruimte en tobben met
de steeds strenger wordende eisen die werden gesteld
aan een verzorgingshuis. Fuseren met het dichtbijgelegen
verzorgingshuis Theodotion of een andere organisatie
was geen optie. Van meet af aan was het voor iedereen
duidelijk dat het unieke karakter alleen kon worden
bewaard in een zelfstandige opzet. Maar wat dan? Rond
2005 begonnen de eerste ideeën over nieuwbouw concreter
te worden. Een onderzoeksbureau becijferde dat het
Rosa Spier Huis van zeventig naar honderd bewoners zou
moeten gaan om zelfstandig te kunnen blijven
De toekomst van het Rosa Spier Huis functioneren en tegelijk een overzichtelijke maat te
houden, waarin de huidige sfeer zou kunnen blijven
bestaan.
In de aanvankelijke opzet wilde het Rosa Spier Huis
blijven aan de Esseboom in Laren. De plannen om daar
een nieuw onderkomen te bouwen veroorzaakten niet
alleen onrust onder bewoners, die daardoor tijdelijk elders
een behoorlijke plaats zouden moeten krijgen en die het
liefst alles bij het oude hielden, maar stuitte eveneens op
verzet in de omgeving. Hoewel het in eerste instantie de
bedoeling was de concertzaal en de expositieruimte met
wat aanpassingen te handhaven, zou het nieuwe huis als
gevolg van alle veranderde verordeningen en wooneisen
volgens de berekeningen 2,8 keer zoveel ruimte nodig
hebben als het huidige. Daarnaast was het de opzet het
pand iets dichter naar het centrum van Laren toe te
bouwen, zodat er meer verbinding zou kunnen komen
tussen kunstenaarshuis en kunstenaarsdorp. Dit alles
betekende wel, dat er moest worden aangeklopt bij de
tennisvereniging ’t Laer, die aangrenzend een prachtige,
intieme stek heeft. De leden hebben gekeken of ze konden
inschikken of desnoods naar een ander terrein wilden
uitwijken, maar daarvoor moesten ze te veel inleveren,
vonden ze.
In 2007 wees de tennisclub een eerste voorstel om te
verhuizen naar het Schuilkerkpad af. Jammer, maar wel
begrijpelijk, was de reactie in huis. Mede op verzoek van
de gemeente probeerden tennisclub en Rosa Spier Huis het
vervolgens, samen met buurverzorgingshuis Theodotion,
opnieuw. Ze onderzochten of er door herindeling van de
terreinen een oplossing mogelijk was. In de zomer van
119
De toekomst van het Rosa Spier Huis 2008 ketste ook dat af. Dan moet het anders dus, besloot
de leiding. Wel bouwen op het huidige terrein van 1,5
hectare groot, maar hier en daar met een verdieping erbij
om aan de vereiste omvang te komen.
Twee architecten van architectenbureau Mecanoo uit Delft
maakten met die uitgangspunten een schetsontwerp: de
internationaal vermaarde Francine Houben (najaar 2010
nog voor haar verdiensten benoemd tot lid van de Berlijnse
‘Akademie der Künste’) en haar collega Ellen van der Wal.
Het werd een plan waarbij ‘ondanks een verdrievoudiging
van het aantal vierkante meters toch zoveel mogelijk tuin
overblijft,’ zo schrijven zij. Het tweetal maakte daarbij
gebruik van een hoogteverschil van drie meter op het
glooiende terrein. “De grote bomen aan de zijkanten van
het perceel worden zoveel mogelijk behouden. Om dit
mogelijk te maken is de begane grond verlaagd, waardoor
de tuin als een groen dak aansluit op de omgeving.” Met
patio’s en woonhofjes wilden Francine Houben en Ellen
van der Wal een ‘prettig, beschutte’ woonomgeving
creëren.
Er was lof voor hun vindingrijkheid en in het begin waren
de meeste reacties positief, maar er ontstond ook verzet.
De maquette gaf de opzet met grote vlakken slechts globaal
weer en in tegenstelling tot de uiteindelijke bedoeling
kwam het ontwerp daardoor nogal blokkerig over. Dat
leidde tot weerstand. In de omgeving vreesden buren dat
ze nog meer parkeerproblemen zouden krijgen en dat
ze tegen te veel en vooral te hoog opgestapelde stenen
zouden gaan aankijken. Binnenshuis trok een aantal
bewoners ten strijde tegen de afbraak van het huidige
Rosa Spier Huis.
“Monument bewaren”
Met de nieuwbouwperikelen leek de roerige periode
uit de eerste helft van de jaren zeventig, ten tijde van
schrijfster Annie Romein-Verschoor, enigszins te herleven.
Er ontstonden kampen van voor- en tegenstanders en
er waren mensen die zich afzijdig hielden. Kunstenaars
weten de weg in de wereld en ook in die van de media,
en zo verschenen in het vroege voorjaar van 2009 in
landelijke dagbladen artikelen over onrust en dreigende
teloorgang van het kunstenaarshuis en de tuin van
Mien Ruys. Er werden vragen gesteld in de Tweede
Kamer, de Nederlandse Tuinenstichting en de Bond
Heemschut werden ingeschakeld om zowel de tuin als
het huis tot monument te laten verklaren – en zo afbraak
onmogelijk te maken – en buitenstaanders richtten de
Stichting Behoud Erfgoed Rosa Spier op, waarmee zij
onder bekende Nederlanders steun verwierven tegen de
nieuwbouwplannen.
Hoewel de meeste bewoners zich eraan probeerden te
onttrekken en doorgingen met hun dagelijkse dingen,
bepaalde de onzekerheid over hoe het verder zou gaan de
sfeer in huis. Veel ruimte voor nuance is er in een dergelijke
controverse meestal niet. Feiten en argumenten verdwijnen
al snel in een wat prikkelbare stemming, wat weer
onrecht doet aan de op zichzelf plausibele gevoelens en
overwegingen in beide stromingen. Initiatiefnemer van het
verzet tegen een nieuw Rosa Spier Huis is architect Enrico
Hartsuyker (1925). Hij is ervan overtuigd dat het huidige
Rosa Spier Huis kan blijven bestaan. “Natuurlijk met wat
aanpassingen. Er wordt bijvoorbeeld gezegd dat de kamers
nu te klein zijn. Nou, dan zetten we de gevels vijftig
centimeter naar buiten. Dan slaan we meteen twee vliegen
in een klap. In elk huis moet je na dertig tot veertig jaar de
120
Enrico Hartsuyker
121
leidingen vernieuwen, dus ook hier, en daarvoor kan je dan
meteen die extra strook van de verbouwing gebruiken. We
hebben laten uitrekenen dat met een verbouwing van acht
tot tien miljoen euro aan alle voorschriften kan worden
voldaan. Dat moet financieel lukken.”
Het is najaar 2010 als hij zijn werk in zijn atelier
onderbreekt om zijn standpunt toe te lichten. “Er is
een tendens om zo min mogelijk gebouwen die waarde
hebben, af te breken, en die trend steun ik. Het Rosa
Spier Huis ìs van zo’n waarde. Het is uniek in de wereld.
Alleen in Milaan heb je iets dergelijks, maar alleen voor
zangers en musici van de Scala daar. Nergens heb je zo’n
onderkomen als hier voor alle kunstrichtingen. Ik woon
hier nu drie jaar en ik kom er steeds meer achter, hoe
perfect het huis is gemaakt. Niet dat het architectonisch
nou echt iets monumentaals heeft, maar de opzet is wel
heel bijzonder. Er is echt een verstrengeling van wonen,
werken en cultuur. De lange gangen verspringen regelmatig
en worden daardoor op die punten dusdanig breder,
dat er op die plekken een extra ruimte is ontstaan voor
kunstbeoefening, bibliotheek en ontmoeting. Waar je ook
woont, er is altijd dichtbij een ruimte waar iets gebeurt,
waar je wat kan doen, waar je iemand tegenkomt. Dat
maakt het echt tot een heel bijzonder gebouw.”
Enrico Hartsuyker, geboren in het Italiaanse Genua, deels
opgegroeid in Zwitserland en in 1953 naar Nederland
gekomen, geldt evenals zijn echtgenote, Luzia Hartsuyker-
Curjel, als een vernieuwend architect. Onlangs, in
2008, verscheen in de Bonas-reeks over baanbrekende
architecten een boek over hen beiden. Zelf roemt hij
vooral het werk van zijn vrouw. Zij is nu ziek en Enrico
Hartsuyker begrijpt niet dat het Rosa Spier Huis hèm
niet heeft betrokken bij de plannen. Eén van zijn
bezwaren tegen de nieuwbouwopzet van Mecanoo is dat
er een scheiding komt in de functies: ateliers, culturele
activiteiten en appartementen worden in aparte delen van
het gebouw ondergebracht. Volgens de leiding van het
huis is dat de enige mogelijkheid om de voorzieningen te
kunnen financieren, maar Hartsuyker wil daar niet aan.
“Juist die vermenging is zo belangrijk. Een kunstenaar
krijgt zijn beste ideeën ’s nachts en dan moet hij meteen
zijn atelier of werkkamer in kunnen, en niet eerst hele
afstanden afleggen. Het huidige huis is met gevoel voor de
kunstenaars opgezet.” De opzet van Mecanoo – ‘ook al gaat
het best om goede architecten’ – mist dat in de ogen van
Enrico Hartsuyker.
Zorg met aandacht
Wanneer de herfstwind de meeste bladeren uit de bomen
heeft gejaagd en de winter zich buiten vroeg aankondigt
met de eerste vorst, merkt de regelmatige bezoeker van
het Rosa Spier Huis niet zoveel van de controverse over
de plannen voor een nieuw huis. De tegenstanders laten
minder van zich horen of zijn nog druk met het uitwerken
van hun eigen plannen. De voorstellen om het huis en de
tuin tot monument te laten verklaren zijn gestrand, en al
komt ‘de nieuwbouw’ af en toe ter sprake, van echte onrust
is weinig te merken. De aandacht gaat vooral uit naar het
concert- en theaterprogramma, naar de vele activiteiten in
huis, naar de eerste laag sneeuw buiten, naar het leven van
alle dag.
De balie is ook op deze doordeweekse ochtend, op de grens
tussen november en december 2010, weer een bedrijvig
centrum van medewerkers die even komen overleggen,
bewoners die willen weten hoe dit zit of hoe dat het beste
kan worden geregeld, vrijwilligers die aan de slag gaan en
122
een enkele bezoeker. Medewerkers van de huishoudelijke
dienst zijn druk in de weer om het huis proper te houden,
net als het verplegend personeel dat er in wisseldiensten
voor zorgt dat iedereen de zorg krijgt die hij nodig heeft.
Bij de lift of op de trap maakt een enkeling onder het werk
even een praatje.
“Veel mensen werken heel lang hier,” zegt directeur
Betty Wassenaar. Haar directiekamer grenst aan de
open kantoorruimte achter de balie, met nog een deur
aan de gang naar de keuken, waar volop wordt gewerkt
aan de middagmaaltijd. “De bewoners zijn heel direct
en eigenzinnig als je dat vergelijkt met een ander huis.
Ze zeggen gewoon wat ze vinden en ze verlangen een
goede bejegening van de medewerkers. Als je dat weet
te waarderen, vind je het nergens anders meer leuk om
te werken en zo hebben we een hechte groep gekregen.
Dat geldt voor de verpleging, voor de technische dienst,
de receptie, het keukenpersoneel, de huishouding, voor
iedereen die hier werkt. Maar je moet wel tegen een stootje
kunnen en flexibel zijn. Als iemand ’s morgens vertelt dat
hij de hele avond heeft zitten schrijven of schilderen, moet
je daarop reageren, door belangstelling te tonen en door
je een beetje aan te passen. Je moet van je werkschema
kunnen afwijken door zo’n bewoner even met rust te laten
en eerst de kamer van een ander te doen, of eerst een
ander te helpen.”
Verpleegkundige Rianna Portengen werkt pas sinds maart
2008 in huis, maar juist die extra aandacht en de bijzondere
sfeer in het Rosa Spier Huis spreken haar aan. “Als ik met
de medicijnen langskom en ik merk dat iemand zich niet
zo goed voelt of somber is, dan ga ik na mijn ronde zo snel
mogelijk weer terug om een praatje te maken. Dan is het
weliswaar niet meteen opgelost, maar een luisterend oor is
belangrijk en dat hoort hier bij het beleid. Je moet hier echt
meer inspelen op de behoefte van mensen dan in andere
huizen. Op die manier zorg geven, vind ik heel mooi. Dat
zou overal zo moeten zijn.” Met haar 25 jaar is ze een jonkie
in huis, maar dat vinden de bewoners juist leuk, merkt ze.
Door haar zeer zwangere buik heeft ze er de laatste tijd
sowieso veel vriendelijke en belangstellende ooms en tantes
bij gekregen. “Ze vragen allemaal steeds hoe het gaat, dat is
echt leuk. De mensen hier zijn relatief oud, maar geestelijk
zijn ze nog erg jong. Dat vind ik heel bijzonder. Door het
werken hier ben ik veel meer oog gaan krijgen voor kunst,
er is een wereld voor me opengegaan. De mensen vertellen
over hun werk en ik vind dat boeiend. Na de opleiding
wist ik dat ik vooral met mensen wilde werken en dat heb
ik hier gevonden. Ik weet van andere huizen dat het daar
veel zakelijker is, maar hier is juist dat persoonlijke contact
belangrijk en dat vind ik prettig.” Na de bevalling – haar
tweede kind – is ze ‘zeker van plan’ hier te blijven werken.
Bewoners van het Rosa Spier Huis zijn doorgaans ook
lovend over de verpleging en de andere medewerkers. “Wij
willen daarin voorop blijven lopen,” zegt Betty Wassenaar.
“Maar met alle bureaucratisering in de zorg worstelen we
daar als kleine organisatie weleens mee. We hebben in de
loop der tijd door alle veranderingen steeds meer bewoners
in huis gekregen die zorg nodig hebben en daar terecht
ook eisen aan stellen. Door heel goed te letten op wie we
aannemen, door ondanks alle regeltjes zoveel mogelijk als
team te werken zonder al te veel hiërarchie, lukt het aan
die eisen te voldoen. Om dat vol te houden, is het in de
toekomst nodig veranderingen door te voeren, nieuw beleid
te maken om weer meer bewoners te krijgen die nog volop
actief zijn. Daarvoor hebben we een nieuw Rosa Spier Huis
nodig.”
123Medewerkers
124
Bewonersvergadering met cliëntenraad en directeur (rechts)
125
126
Werk van Inka Klinckhard
127
Uitzicht
Op de schildersezel in de hoek staat naast een foto
van Rosa Spier een portret van Marten Toonder. Met
zijn doordringende ogen kijkt Nederlands beroemdste
stripauteur vanuit het schilderij de directiekamer in van
Betty Wassenaar. Een waardige plaats voor deze oud-
bewoner. Te midden van kunstwerken van anderen, zoals
een ets van Maurits Escher, een zelfportret van Nicolaas
Wijnberg en een schilderij van Theo Swagemakers,
neemt hij een extra bijzondere plek in, met aan een van
de wanden een serie tekeningen die hij heeft gemaakt.
Heer Bommel in verschillende gemoedstoestanden,
zoals hij er bij heeft geschreven: ‘geschokt, verslagen,
getergd, monter, zelfbewust, gul, geknakt, tobbend’......
zeventien in totaal. Daaronder tekeningen van 22 figuren
uit zijn strips, waaronder natuurlijk Tom Poes en Joost,
en vanzelfsprekend Bommel zelf met zijn voor oudere
generaties legendarische uitspraak. “Als u begrijpt wat ik
bedoel.”
Betty Wassenaar lacht als ze het opleest en wijst op de
andere figuren, zoals markies De Canteclaer. “Ik vind het
heerlijk om steeds tussen al die bijzondere kunstwerken te
mogen zitten om mijn werk te doen.”
Het brengt haar ook telkens in herinnering hoe bijzonder
het huis is waar zij in 2005, na jarenlange ervaring in zowel
de ouderenzorg als de bouwwereld, haar werk begon.
Ze kreeg meteen te maken met de noodzaak het huis te
vernieuwen. “Dit unieke huis moet bewaard blijven, maar
hoe doe je dat met alle nieuwe regels en alle veranderende
financieringsstromen?” Ze geeft een opsomming van de
problemen. Het Rosa Spier Huis is voor de financiering
steeds afhankelijker geworden van de volksverzekering
AWBZ. Van de huidige bewoners huren maar vijf hun
appartement als particulier, de overigen doen dat vanwege
hun behoefte aan zorg via de AWBZ. Dit betekent een
toenemende druk op de medewerkers. Er zijn ingrijpende
veranderingen nodig om te voorkomen dat de geldkraan
dichtgaat. Daarnaast worden alle culturele activiteiten in
het huis sowieso niet door de overheid betaald.
Omstreden of niet, voor Betty Wassenaar is nieuwbouw
noodzakelijk, wil het huis kunnen blijven bestaan.
Nieuwbouw biedt volgens haar tegelijk de kans, weer
dichter bij de oorspronkelijke opzet van het Rosa Spier
Huis te komen. “We moeten naar een huis met honderd
bewoners toe, met twintig appartementen voor bewoners
die lichte zorg nodig hebben, twintig voor bewoners
die zware zorg nodig hebben (dementiezorg) en zestig
appartementen die particulier worden gehuurd, met
gebruikmaking van de voorzieningen en waar nodig van
de zorg. Op die manier hoeven dementerende bewoners
niet te verhuizen naar een verpleeghuis, kunnen we
iedereen de verzorging garanderen die hij nodig heeft en
zorgen we tegelijk voor een verjonging van het huis. Het
klinkt misschien vreemd, maar wij moeten in zekere zin
weer terug naar vroeger, terug naar weer meer actieve
kunstenaars in huis en daar hebben we ook jong bloed
voor nodig.” Ook daarvoor is dus een nieuw Rosa Spier
Huis nodig, zo is de filosofie, met grotere appartementen en
betere voorzieningen.
Het was volgens Betty Wassenaar en het bestuur geen
alternatief zich neer te leggen bij de weerstand in en
buiten het huis tegen de nieuwbouwplannen uit 2009 van
architectenbureau Mecanoo. “We konden wel begrijpen
dat omwonenden bang waren voor meer parkeeroverlast
128
en dat bewoners het jammer vonden dat dit huis zou
verdwijnen, maar we wisten dat we het met niets doen, of
wat verbouwen, niet zouden redden.” Maar waar moet dat
nieuwe gebouw dan komen? “Voor alle zorginstellingen in
Nederland is het heel moeilijk een goede locatie te vinden.
Er zijn wat je zou kunnen noemen dwingende richtlijnen, die
voorschrijven hoe dicht je in de buurt moet zijn van winkels
en van openbaar vervoer bijvoorbeeld. Tegelijk hebben we
een terrein van zo’n twee hectare nodig. Als je dat allemaal
bij elkaar voegt, is het duidelijk dat de geschikte terreinen
niet bepaald voor het oprapen liggen in Laren. En we willen
wel heel graag in Laren blijven, zoals de gemeente ons ook
graag in het dorp wil houden.”
Op het moment dat dit boek werd afgerond, waren
besprekingen gaande over twee potentiële plekken in het
dorp. Eén daarvan is een terrein aan de Treublaan, dat zich
begin 2010 als mogelijkheid aandiende. Eind dat jaar kwam
er onverwacht een andere mogelijkheid bij. Welke het
uiteindelijk zal worden, of dat er wellicht een derde optie zal
komen, was bij het ter perse gaan nog ongewis.
Waar het ook komt, architectenbureau Mecanoo zal een
aangepast ontwerp maken, waarbij volgens Betty Wassenaar
op een aantal punten rekening zal worden gehouden met de
kritiek in eigen huis. “Natuurlijk zullen sommigen bezwaren
houden, maar ik hoop en verwacht dat als het eenmaal zo
ver is, vrijwel iedereen heel tevreden zal zijn met het nieuwe
huis.”
Wat ooit als een idee van Rosa Spier begon in De Pauwhof,
dat roemrijke kunstenaarsverblijf in Wassenaar, en wat
meer dan veertig jaar zoveel kunstenaars zo inspirerend en
zorgzaam een thuis heeft gegeven, krijgt dan een nieuwe
stek in het kunstenaarsdorp waar het thuis hoort. Een nieuw
Rosa Spier Huis, met uitzicht op een leven lang kunst.
De Pauwhof 1940 – 1992. Hans de Vries. Nautilus, Leiden,
1995.
Rosa Spier, een leven voor een harp. Film van Deborah
van der Starre en Colleen Scheepers. Domino Films, 1998.
Film van Apple Productions en NHK Tokyo, 2000.
Portret van Rosa Spier Huis in Vrij Nederland, door
Frits Abrahams, 1982.
Annie Romein-Verschoor 1895 – 1978. Leven en werk.
Angenies Brandenburg. Uitgeverij De Arbeiderspers,
Amsterdam 1988.
*1 –
*2 –
*3 –
*4 –
*5 –
129
130
Kunstenaars over het Rosa Spier Huis
Ed Spanjaard (dirigent) In het Rosa Spier Huis merk je hoe
het verleden levend blijven kan. Voor mij is betrokkenheid
bij oudere mensen altijd een bron van inspiratie gebleken.
In februari 2008 was ik uitgenodigd voor een gesprek in
de concertzaal over mijn werk als dirigent. Bij vertrek uit
Amsterdam bleek mijn autoraam ingeslagen, en tussen de
scherven en vergezeld door snijdende wind arriveerde ik in
Laren. Maar toen Piet Heuwekemeijer - een man met een
indrukwekkende carrière in het Nederlandse muziekleven - me
welkom had geheten, werd het een mooie middag voor een
intens betrokken publiek. Daarvoor ben en blijf ik dankbaar!
Emo Verkerk (schilder en beeldhouwer) Toen ik het Rosa Spier
Huis binnenging werd ik in het portaal verwelkomd door een
bewoonster die mij een compliment maakte over mijn haar. In
de loop van de dag, tijdens het inrichten van de tentoonstelling,
kreeg ik er nog drie. “Mooi haar heeft u mevrouw”. Ik vond dat
bijzonder grappig. Mijn moeder had altijd commentaar op mijn
bos krullen. Ook nog, toen ik allang een gevestigd kunstenaar
was en zelfs toen mijn haar al wit was geworden. Mijn moeder
zat vroeger in het bestuur van Elkshove te Bergen. In dit
bejaardentehuis had criticus en schilder Kasper Niehaus de
unieke positie om te kunnen blijven werken in een eigen atelier.
Hij was daarom in mijn perceptie een soort heilige, die zonder
dat te weten, in ons indianenspel verdedigd werd tegen vijanden
die hem wilden storen. Hoewel ik hem nooit gezien heb, was hij
het archetype van de kunstenaar. Het blijkt nu dat Niehaus, die
ooit bij Sandberg de belangstelling wekte voor zondagsschilders,
zichzelf als amateurschilder typeerde. Een mens is nooit te oud
om te leren. Hij was nog verlichter dan ik dacht. Tijd dat ik mijn
hoofd ook eens verlicht: op naar de kapper!
Kunstenaars over het Rosa Spierhuis
Joost van den Toorn (beeldhouwer) Matisse en Picasso
maakten hun mooiste werk op hun oude dag vanuit hun
ziekbed. Dat die werken nu in de grote musea hangen zou
niet bij ze zijn opgekomen. Het ging ze om de noodzaak en
het plezier van het maken zelf. Om als kunstenaar tot op
hoge leeftijd creatief te kunnen blijven lijkt mij een eerste
levensbehoefte. Het Rosa Spierhuis is wat dat betreft uniek in de
wereld. Het zou ons als beschaafd land sieren een klein deel van
de opbrengsten van het Rijksmuseum en het van Gogh Museum,
aan het Rosa Spier Huis te besteden, als dank voor degenen die
zich inspanden onze wereld wat mooier te maken i.p.v. alleen
goede sier te maken met dode kunstenaars.
Henriëtte Tol (actrice) Toen het moment daar was dat mijn
ouders afscheid moesten nemen van hun geliefde huis met
atelier en galerie in Bergen, zijn wij op zoek gegaan naar
een nieuwe behuizing. Hoe treurig waren de bezoekjes aan
verzorgingshuizen in de buurt. Bewoners die verloren leken
in grote ongezellige recreatieruimtes, met plastic meubilair en
dito plantjes. Met als hoogtepunten van de week, een bingo
avond en rolstoel dansen. Hoe anders was onze kennismaking
met het Rosa Spier Huis. Bij binnenkomst staan we in de hal
waar permanent geëxposeerd wordt, een bewoner zit achter
de vleugel te spelen, anderen zitten aan de leestafel, door
het hele huis hangt kunst gemaakt door de bewoners, overal
boeketten met bloemen van het seizoen. Een eigen theaterzaal
waar maandelijks films vertoond worden, musici komen spelen,
gezelschappen optreden.
Wat heerlijk om nu samen met mijn ouders in deze zaal te zitten.
De eerste keer was ik niet alleen geroerd door het spel van mijn
collega’s, maar ook door het besef dat mijn ouders nu wonen op
de plek waar ze horen, omringd door kunst en kunstenaars.
131
Dolph Kessler
VerantwoordingIk heb mij als fotograaf van het boek “een leven lang kunst” geconcentreerd op de bijzondere elementen van het Rosa Spier Huis. Ik geef een beeld van het Rosa Spier Huis zoals dat bij de opzet bedoeld was. Het accent ligt daarom op de gemeenschappelijke activiteiten en op de bewoners die nog actief zijn in hun atelier, werk of muziekruimten. Ik heb dus een keuze moeten maken en dat betekent dat niet alle bewoners in dit boek te zien zijn.
De afgelopen vier jaar (2007 – 2010) heb ik met veel plezier gefotografeerd en met veel bewoners persoonlijke contacten opgebouwd. Ik ben onder de indruk gekomen van de bijzondere levens van veel van de bewoners. Ook de vitaliteit waarmee de meeste bewoners nog midden in het (kunst) leven staan heb ik als inspirerend ervaren.
Maar de andere kant van de medaille heb ik ook gezien. Vrij naar Marten Toonder: “de geest wil nog wel, maar het lichaam werkt niet meer mee”. Helaas betekent dat een aantal van de bewoners die in dit boek te zien zijn de publicatie van dit boek niet meer hebben meegemaakt.
AchtergrondDolph Kessler (Amsterdam, 1950) is documentair fotograaf en woont in Friesland. Hij publiceert regelmatig in verschillende tijdschriften en kranten. In eigen beheer publiceert hij fotoboeken in beperkte oplage. Bij de Friese Pers Uitgeverij verscheen het fotoboek “Palingvissers en Palingrokers” (2007). In opdracht van de gemeente Dongeradeel maakte hij een fotoboek over deze gemeente (2008). In 2009 verscheen bij uitgever d’jonge Hond het fotoboek Art Fairs. Met een serie uit dit boek behaalde hij de eerste prijs in het onderdeel kunst en cultuur bij de Zilveren Camera 2009. Op stapel staat een fotoboek over de Noordzee kust.
Kurt van Es
VerantwoordingDe eerste keer dat ik het Rosa Spier Huis binnenstapte, was voor een expositie. Dat een vriendelijke dame mij vroeg of ik er woonde, was even slikken – ik was net 56 – maar door haar innemende houding en het gebaar naar een schilderij dat haar zo had geraakt, was ik wel meteen thuis. Dat gevoel is steeds sterker geworden.Het Rosa Spier Huis is een optelsom van bijzondere kwaliteiten, van boeiende mensen met een passie voor kunst en een drive om die passie te blijven leven. Over die mensen moest dit boek gaan. Ook over de geschiedenis, veranderingen in huis en het leven van alledag, maar dan in een ‘bladerboek’ waar je doorheen wandelend vooral bewoners tegenkomt. Bekend of niet, dat doet er niet toe.Zo’n boek over het leven in Het Rosa Spier Huis betekent kiezen. Het betekent mensen overslaan die eigenlijk niet overgeslagen mogen worden, in de hoop dat zij zich terug kunnen vinden in de ervaringen van anderen. ‘Een leven lang kunst’ is de weerslag van spitten in archieven en publicaties, in en uit lopen om het leven in huis mee te maken en bovenal van veel inspirerende ontmoetingen.
AchtergrondKurt van Es (1949) is journalist, schrijver en psychosynthese-therapeut. Hij ontving in 2004 de Prijs voor de Dagbladjournalistiek voor een serie in Het Parool, waar hij bekendheid kreeg met artikelen over misdaad en drugs. Hij schreef ook vier boeken op dat gebied, waarvan één in het Duits is vertaald. De laatste jaren richt hij zich als schrijver vooral op holistische psychologie.
132
© 2011 Rosa Spier Huis
Rosa Spier HuisEsseboom 21251 CP [email protected]
Distributie: Uitgeverij ElikserPostbus 25328901 AA Leeuwardenwww.elikser.nl
Tekst: Kurt van EsFotografie: Dolph Kesslerwww.dolphkessler.nl
Eindredactie: Marjo van der Meulen en Hanneke de Wit.
Vormgeving: Richard van der Horstwww.riezz.biz
Drukwerk: Tienkamp drukkerij, GroningenOplage: 1.200 exemplaren
Copyright www.rosaspierhuis.nl
ISDN/ EAN 978-90-817117-1-5
Dit boek is mogelijk gemaakt door de financiële bijdrage van bewoners, een aantal bedrijven en de Stichting Vrienden van het Rosa Spier Huis.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave magworden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyrighthouders.
Paul van Vliet (cabaretier)Als je oud wordt moet je niet in een isolement gaan leven. Je moet tussen de mensen blijven,liefst met gelijkgestemden. Mensen met wie je kunt praten over je zorgen en je eenzaamheid,maar ook over de dingen die je nog inspireren en waar je nog mee bezig bent.Mensen met wie je gedachten,boeken en CD s kunt delen en uitwisselen. Je moet niet in de stilte van de natuur gaan wonen maar in een dorp of een stad. Dan kan je naar buiten lopen,naar het plein,de winkels en de terrassen. Met de rollator naar het cafe. Daarom moet het Rosa Spierhuis blijven bestaan,omdat het bovenstaande daar allemaal mogelijk is.
Henk van der Horst (schrijver en programmamaker)Als kind mocht ik met mijn vader naar het concertgebouw. Daar zag ik voor het eerst dat prachtige instrument: de Harp. Tijdens het concert fluisterde mijn vader: ‘Daar zit de beroemde Rosa Spier’. Dankzij haar is er het unieke huis, het toevluchtsoord voor mensen die hun leven lang ten dienste hebben gestaan van kunst en wetenschap. Hier mogen zij zolang zij dat kunnen in rust hun unieke werk blijven uitoefenen en wie weet mag ook ik daar de laatste dagen van mijn leven komen doorbrengen.