Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al...

28
Een aandeel in elkaar Een bijdrage aan het debat van de Rabobank Financiële sector en samenleving in debat Auteurs: prof. dr. Wim Boonstra en prof. dr. Barbara Baarsma

Transcript of Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al...

Page 1: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Een aandeel in elkaar

Een bijdrage aan het debat van de Rabobank

Financiële sector en samenleving in debat

Auteurs: prof. dr. Wim Boonstra en prof. dr. Barbara Baarsma

Page 2: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 32

Foto omslag:

Sigurdur Gudmundsson,

Composition (1978)

Inhoudsopgave

• Voorwoord

• Samenleving en financiële sector in evenwicht

• Na de Grote Financiële Crisis: streven naar stabiliteit

• Banken: de ruggengraat van de financiële infrastructuur

• Banken en risico’s

• Risicobeheer binnen en toezicht op banken is essentieel

• Macroprudentieel toezicht vergt brede samenwerking

• De gevolgen van financieel-technologische innovaties voor het bankwezen

• De aanbevelingen van de WRR nader beschouwd

• Beleid gericht op weerbaarheid van de samenleving

• Meer kapitaal (eigen vermogen) onontkoombaar

• Denk na over brandgangen en ringfences in het financiële systeem

• Diversiteit stimuleren

• Over concentratie en bankenomvang

• Ter afsluiting: voorkom beleidsonzekerheid

• Literatuur

Box 1: De bijdrage van de banken aan de Nederlandse economie

Box 2: Directe versus indirecte financiering

Box 3: Misverstanden over geldschepping door banken

Box 4: Lage rentes zetten verdienmodel bank onder druk en ondermijnen versterking

eigen vermogen

Box 5: PSD2: wat is het en wat zijn de mogelijke gevolgen?

Box 6: Fintech in Nederland: welke kant zal het opgaan?

Box 7: De aanbevelingen van de WRR op een rijtje

Page 3: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 54

maar maakt er een integraal onderdeel van uit. De WRR gaat in zijn analyse het ‘bankba-

shen’ voorbij en steekt nadrukkelijk de hand uit naar de financiële sector om gezamenlijk

na te denken over hoe de banken de samenleving zo goed mogelijk kunnen bedienen.

Dit vergt aanpassingen binnen de sector, maar ook daarbuiten.

De Rabobank pakt de handschoen graag op en gaat het debat met de samenleving aan

vanuit de overtuiging dat zij en haar collega’s een belangrijke maatschappelijke bijdrage

leveren. Een goed inhoudelijk debat begint bij kennis. Het blijkt in het politieke debat

over de financiële sector herhaaldelijk dat er nogal wat misverstanden bestaan. Denk

in dit kader aan de oorsprong van bancaire risico’s en de in sommige kringen levende

mening dat er ook risicoloze banken kunnen zijn. Dat is helaas niet het geval.

Het is belangrijk dat de partijen hun inzichten en kennis zo goed mogelijk met elkaar

delen. Het voorliggende rapport is daartoe een aanzet. Het bevat de visie van onze

economen op de rol van de banken in de economie, de daaruit voortvloeiende risico’s,

het toezicht op de banken en de toekomstige richting die de sector in kan slaan. Ook

gaat ons rapport in op de analyses van de WRR, als aftrap van de dialoog tussen banken

en samenleving waar de WRR toe oproept. Dit alles met als doel om te komen tot een

breed gedragen visie over de toekomstige rol van de banken in de samenleving en een

daarop gebaseerd, net zo breed gedragen, beleidskader.

Ik wens u veel leesplezier.

Ir. Wiebe Draijer

Bestuursvoorzitter Rabobank

Voorwoord

Sinds het uitbreken van de Grote Financiële Crisis is het bankwezen volop in beweging.

De schade van deze crisis was enorm groot. Niet alleen de financiële gevolgen waren

meer dan fors, ook liep de reputatie van banken flinke averij op. De samenleving eist dan

ook terecht dat dit nooit meer kan gebeuren. Die boodschap is goed aangekomen bij

alle betrokkenen, te weten de financiële sector, de toezichthouders en de politiek. Er is

de afgelopen jaren dan ook heel veel gebeurd. Zo zijn de Nederlandse banken vandaag

de dag zwaarder gekapitaliseerd dan ooit. Risico’s worden waar mogelijk gemeden.

Banken stellen de klant steeds beter en effectiever centraal. Vervelende slepende

dossiers uit het verleden, zoals het rentederivatendossier, worden naar eer en geweten

behandeld. Het beloningsbeleid is ingrijpend herzien en het kostenniveau van banken

gaat scherp omlaag. Veel bankiers zijn eigenlijk best tevreden met het bereikte resultaat.

Er is hard gewerkt en de gevolgen mogen er zijn. Want, zoals de Monitoring Commissie

Code Banken in haar rapport over 2016 signaleert, de Nederlandse banken zijn in hoge

mate compliant aan de principes uit de Code Banken.

Toch is die tevredenheid niet terecht. Want de Monitoring Commissie signaleert tege-

lijkertijd dat er een kloof bestaat tussen burger en bankier. De samenleving staat nog

steeds niet positief tegenover het bankwezen en voor wat betreft het vertrouwen dat

de burger in de bankensector heeft, scoort de sector maar nipt een zesje. Dit staat ver af

van de 9+ klantbeleving die de banken zeggen na te streven. Er is nog veel werk aan de

winkel, het moet veel beter.

Dit is om een aantal redenen een grote uitdaging. Want terwijl banken en beleidsmakers

nog bezig zijn de gevolgen van de financiële crisis te verwerken en nieuwe regulering

te implementeren, is de wereld om ons heen in een hoog tempo aan het veranderen.

Hierbij doel ik specifiek op het hoge tempo van technologische innovaties die het

aanzien van de financiële sector wezenlijk zullen veranderen. Nieuwe toepassingen en

nieuwe toetreders hebben de potentie om de relatie tussen banken en hun klanten

ingrijpend te wijzigen, waardoor de rol van banken in de economie ook kan veranderen.

Het is daarom zaak dat banken niet zozeer achterom kijken om de schade van de crisis

te verwerken, maar vooral vooruit kijken om hun klanten ook in de toekomst zo goed

mogelijk te kunnen bedienen.

Tegen deze achtergrond publiceerde de WRR in oktober 2016 het rapport Samenleving

en financiële sector in evenwicht. Dit rapport markeert een duidelijke mijlpaal in het debat

rondom de financiële sector in die zin dat het niet alleen ingaat op wat beter moet in de

sector zelf, maar nadrukkelijk ook de maatschappelijke context waarin de crisis en zijn

nasleep zich hebben voltrokken in de beschouwing betrekt. Want banken werken niet in

isolatie. De sector is niet zozeer een gevaarlijk ‘reservaat’ binnen de samenleving,

Page 4: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 76

dieper en gaan wij in op de bijdrage van de financiële sector aan de samenleving, de

risico’s die daaruit voortvloeien en de manier waarop die risico’s worden beheerst. Ook

bespreken wij op hoofdlijnen de belangrijkste ontwikkelingen in het financiële toezicht.

Bij dit alles ligt de nadruk op het bankwezen, dat in de huidige crisis de meeste nega-

tieve aandacht heeft getrokken. Hierbij gaat de aandacht vooral uit naar de Nederlandse

situatie. In het afsluitende hoofdstuk gaan wij expliciet in op de belangrijkste voorstellen

van de WRR en de naar onze mening beste manier waarop deze voorstellen in de

praktijk kunnen worden ingevuld.

Na de Grote Financiële Crisis: streven naar stabiliteit

Sinds het uitbreken van de Grote Financiële Crisis (GFC) in 2007/2008 heeft het Neder-

landse bankwezen een metamorfose ondergaan. Dat was ook hard nodig. Wereldwijd

zijn banken in de problemen gekomen en hebben overheden ingegrepen om banken

die dreigden om te vallen overeind te houden. Dit heeft in vrijwel alle landen geleid tot

hoge kosten voor de samenleving als geheel, wat tot uiting kwam in scherp oplopende

overheidsschulden. In enkele landen, zoals Ierland en Spanje, waren de kosten om het

bankwezen te redden zelfs zo hoog dat de overheid in de problemen dreigde te komen.

Andere Europese landen moesten hierbij inspringen om een overheidsfaillissement te

voorkomen. In ons eigen land zag de overheid zich genoodzaakt om twee grootbanken

en een verzekeraar te behoeden voor faillissement en kwamen enkele kleine instellingen

zwaar in de problemen, waardoor zij uiteindelijk van het toneel zijn verdwenen. Het was

in ons land de zwaarste bancaire crisis sinds de crisis bij de hypotheekbanken in 1982

en de grootste reddingsoperatie sinds de dreigende ondergang van de Robaver in 1927

(Petram, 2016).

In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-

crisis, anders dan de GFC, zijn oorsprong primair had in de uit het lood geslagen

overheidsfinanciën van enkele zwakkere lidstaten, heeft het feit dat veel banken in de

nasleep van de GFC ernstig waren verzwakt de aanpak van de eurocrisis serieus in de

weg gestaan. Als men onverkort had vastgehouden aan de ‘no bail-out’ clausule van de

Europese verdragen, waren sommige Europese landen waarschijnlijk in meer of mindere

mate in gebreke gebleven op hun staatsschuld. Dan waren er wellicht opnieuw banken

in de financiële problemen geraakt, wat tot een nieuwe reddingsoperatie van overheids-

wege zou hebben geleid. Dit werd politiek niet acceptabel geacht.

Na de crisis is het impliciete contract tussen banken en samenleving ingrijpend gewij-

zigd. In het verleden opereerden met name grote banken feitelijk (niet juridisch) onder

een impliciete staatsgarantie (WRR, 2016, par. 2.1). Vanwege hun omvang zou een faillis-

sement van een of meer grootbanken voor de rest van de samenleving dermate hoge

kosten met zich meebrengen dat de staat gereed staat om ze overeind te houden,

mochten zij onverhoopt in de problemen komen. Soms wordt in de discussie het

beeld geschetst alsof bankiers bewust extreme risico’s hebben opgezocht om hogere

Samenleving en financiële sector in evenwicht

In oktober 2016 publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)

een belangrijk en evenwichtig rapport met de titel Samenleving en financiële sector in

evenwicht (WRR, 2016). Dit rapport markeert een belangrijke mijlpaal in het debat over

de financiële sector. Het legt namelijk als eerste expliciet de nadruk op de wisselwer-

king tussen de financiële sector en de samenleving. De financiële sector is geen eiland

binnen de samenleving, maar is er juist een integraal onderdeel van. Ontwikkelingen

in de financiële sector hebben een grote invloed op de reële economie, wat zeker in

tijden waarin delen van de financiële sector zijn ontspoord op pijnlijke wijze zichtbaar

is geworden. Tegelijkertijd heeft de rest van de samenleving ook grote invloed op het

gedrag van de financiële sector. In dit kader kan worden gedacht aan de wijze waarop

de fiscaliteit is ingericht of de druk die in goede tijden op banken wordt uitgeoefend om

‘minder krenterig’ te zijn in hun kredietverlening. Beide hier genoemde aspecten hebben

bijvoorbeeld een rol gespeeld bij de opbouw van de hypothecaire schuld bij gezinshuis-

houdingen in ons land.

Het WRR-rapport maakt dan ook het terechte punt dat het er niet alleen om gaat dat de

samenleving weerbaar kan worden tegen onevenwichtigheden in de financiële sector,

maar ook hoe de samenleving kan bijdragen aan een beter functionerende financiële

sector. Ofwel: hoe kunnen de samenleving en de financiële sector in een betere verhou-

ding tot elkaar komen te staan?

De financiële sector is breder dan het bankwezen. De sector omvat onder meer ook

verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en gespecialiseerde financiële dienst-

verleners. Het debat concentreert zich echter in hoofdzaak op de rol die het bankwezen

heeft gespeeld in de jaren voor, tijdens en na de Grote Financiële Crisis (GFC) van 2008.

Ook bij de talrijke aanscherpingen van het toezichtregime trekken de maatregelen die

betrekking hebben op de banken in het debat de meeste aandacht. Bij dit alles kan de

indruk ontstaan dat, als het toezicht op de banken maar zwaar genoeg wordt opge-

tuigd, de risico’s ook daadwerkelijk zijn verdwenen. Dit is echter een illusie, omdat veel

risico’s die het bankwezen loopt een onontkoombaar gevolg zijn van de risico’s die nu

eenmaal bij financiële relaties horen. Dat die risico’s bij de banken terechtkomen, is het

logische gevolg van het feit dat risicomanagement een kerntaak van banken is, waarbij

het in meerderheid gaat om risico’s die zij voor hun klanten beheren. Risicoloze banken

bestaan derhalve niet; zelfs de meest basale bank loopt substantiële risico’s. Hier komen

wij nader op terug.

Los van de directe gevolgen van de crisis en de daarop volgende aanscherping van het

toezicht is de financiële sector ook al fors in beweging als gevolg van een snel tempo

van financieel-technologische innovatie. De sector staat dus sowieso al voor heel grote

uitdagingen, die het aangezicht van de sector de komende decennia ingrijpend zullen

wijzigen. In het vervolg van dit rapport beginnen wij daarom met een kort overzicht

van de belangrijkste ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Daarop graven wij een slag

Page 5: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 98

door gerichte aankopen van staatspapier van zwakkere lidstaten, maar sinds het begin

van 2015 voert de ECB een beleid van kwantitatieve verruiming, waarbij zij op een zeer

grote schaal en EMU-breed effecten opkoopt in een streven de conjunctuur aan te

zwengelen en deflatie te vermijden. Dit beleid gaat gepaard met zeer lage tot negatieve

rentevoeten en die hebben volgens velen, onder wie de voor het bancaire toezicht

verantwoordelijke ECB-bestuurder, een negatieve invloed op de stabiliteit van het finan-

ciële stelsel. Daarbij is het inmiddels een serieuze vraag of de positieve effecten van dit

beleid op groei en inflatie niet worden overtroffen door de negatieve neveneffecten

(Beunderkamp, 2016). In ieder geval ondermijnt de huidige lage-renteomgeving niet

alleen de rentemarge van het bankwezen, maar heeft zij ook een sterk drukkend effect

op de winstgevendheid van verzekeraars en de dekkingsgraad van onze pensioen-

fondsen.

Tegen deze achtergrond hebben banken een metamorfose ondergaan. Nederlandse

banken zijn anno 2017 veel zwaarder gekapitaliseerd dan voor de crisis. De kwaliteit van

het eigen vermogen is daarbij aanmerkelijk verbeterd. Ook de liquiditeit van de banken

is versterkt, terwijl alle grote banken in 2014 zijn onderworpen aan een zogeheten ‘Asset

Quality Review’ door de ECB, die sinds 2014 in het kader van de Bankenunie is belast met

het toezicht op de grote banken. Dat toezicht is aanmerkelijk verzwaard, waarbij de banden

tussen de banken en hun nationale toezichthouders zijn verzwakt. Grote banken staan nu

namelijk onder toezicht van internationaal samengestelde zogeheten Joint Supervisory

Teams, waardoor het bancaire toezicht binnen de EU meer is geharmoniseerd en geobjec-

tiveerd. Het toezicht is verder aangescherpt door de komst van het nieuwe toezichtregime

BIS-3 (december 2010) en de daarop volgende toevoegingen. Daarbij worden systeem-

banken aan extra kapitaaleisen onderworpen. Banken moeten regelmatig stress-testen

uitvoeren om in te schatten hoe hun balans zich in extreme situatie zal gedragen.

Het WRR-rapport bevat een beknopt, maar veelomvattend overzicht van de belangrijkste

ontwikkelingen in het toezicht op het bankwezen (WRR, 2016, hfst. 7). Een belangrijke

ontwikkeling daarbij betreft de verschuiving van toezicht op individuele instellingen

(microprudentieel toezicht) naar toezicht op systeemniveau (macroprudentieel toezicht).

Het bleek in de praktijk dat beleid dat zich richt op individuele instellingen niet kan

garanderen dat het systeem als geheel ook stabiel is. Verder wijst de praktijk uit dat bij het

macroprudentiële toezicht breder moet worden gekeken dan naar de financiële sector

alleen. Dit komt ook in het WRR-rapport uitdrukkelijk aan de orde, zoals verder zal blijken.

Er lopen nog steeds discussies over de verdere aanscherping van het toezicht op

banken. Het probleem dat ontstaat, is dat banken in deze discussie boven alles worden

neergezet als een bron van onbeheersbare financiële risico’s die de samenleving be-

dreigen, zonder dat daarbij de vraag wordt gesteld waar deze risico’s vandaan komen en

of deze überhaupt wel kunnen worden vermeden. In nogal wat circulerende voorstellen

worden risico’s weggehaald bij banken, maar worden deze elders in de samenleving

weer belegd. Zo maakt de aanwezigheid van een depositogarantiestelsel spaarders

minder alert op de gang van zaken bij hun bank. Dit kan niet alleen leiden tot

rendementen te behalen in de wetenschap dat, mocht het misgaan, de kosten op de

samenleving konden worden afgewenteld. Het is de vraag of dit beeld in zijn algemeen-

heid terecht is, ofschoon het op een zekere schaal zal hebben gespeeld. Maar niemand

gaat graag de geschiedenisboeken in als degene die verantwoordelijk is voor de onder-

gang van een onderneming. Dat geldt ook voor bankiers. Wel laat de crisis zien dat de

genomen risico’s in een aantal gevallen zijn onderschat, waardoor het uiteindelijk dus

fout ging. Ook is het duidelijk dat op de werkvloer binnen organisaties de verhouding

tussen rendement en risico onevenwichtig kan zijn, wat tot een ongewenst hoge risico-

bereidheid kan hebben geleid.

Overigens kunnen grote banken zich relatief goedkoop financieren dankzij de eerder

genoemde impliciete overheidsgarantie. In een concurrerende markt betekent dat ook

dat zij hun producten en diensten relatief goedkoop kunnen aanbieden. Dit bevordert

de concurrentiepositie van grote systeembanken ten opzichte van kleinere banken,

met name waar het de financieringskosten betreft. Overigens wordt dit effect voor een

deel weer ongedaan gemaakt via het depositogarantiestelsel en de bankbelasting, die

alleen door grote banken wordt betaald (Boonstra & Treur, 2013). Het grootste nadeel

van deze situatie is dat de overheid (en dus de samenleving als geheel) als het een keer

misgaat met grote kosten wordt geconfronteerd. Dit is in het verleden al enkele malen

gebeurd met individuele banken, zoals de Franse bank Credit Lyonnais en in ons land bij

de redding van de Robaver in 1927 (Petram, 2016). Bij een systeemcrisis, zoals de GFC,

waarin veel grote banken tegelijkertijd overeind moeten worden gehouden, kunnen

die kosten prohibitief zijn. Dit bleek onder meer het geval in Spanje en Ierland, die hun

bancaire crisis alleen het hoofd konden bieden dankzij omvangrijke financiële steun van

andere EU-lidstaten. Daarom is het beleid sinds het uitbreken van de GFC erop gericht

om de eerder genoemde impliciete staatsgarantie zoveel mogelijk te vermijden. Banken

moeten zwaarder worden gekapitaliseerd, systeemrelevante banken moeten onnodige

risico’s vermijden en de financiers van banken worden eerst aangesproken voordat

overheidsingrijpen in zicht komt. Dit laatste betekent dat niet alleen de verschaffers van

bancair eigen vermogen, maar ook de verschaffers van vreemd vermogen hun verlies

moeten nemen voordat sprake kan zijn van eventuele overheidssteun. Dit wordt aange-

duid als ‘bail-in’. De belangrijkste uitzondering op dit laatste is het particuliere spaargeld,

dat voor een groot deel is gedekt door een depositogarantiestelsel (DGS) en dus ook

tijdens een crisis buiten schot blijft. Overigens is ‘bail-in’ een goede manier om een bank

in problemen zonder overheidssteun te reorganiseren of zelfs af te wikkelen, maar schiet

het waarschijnlijk tekort in het geval van een systeemcrisis, waarbij veel zo niet alle

grote banken tegelijk in de problemen komen. De WRR wijst hier met nadruk op in haar

rapport (WRR, 2016, p.181.

In de nasleep van de crises kampt Europa met een recessie en een daarop volgende

aanhoudende laagconjunctuur, al trekt de economische groei in de meeste lidstaten

inmiddels aan. Het begrotingsbeleid van de meeste Europese lidstaten is de afgelopen

jaren restrictief geweest, terwijl de Europese Centrale Bank (ECB) een zeer ruim beleid

voert. Aanvankelijk was dit beleid primair gericht op het bijeenhouden van de eurozone

Page 6: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 1110

In het vervolg van deze publicatie zal worden getracht een evenwichtig beeld te

schetsen van het belang van banken voor economie en samenleving, de daarbij beho-

rende risico’s en de manier waarop banken en toezichthouders deze beheersen. Daartoe

zullen we eerst beknopt bespreken wat de rol is die banken in het financiële stelsel

bekleden. Vervolgens worden de bancaire risico’s besproken: hun oorsprong, de manier

waarop zij zich kunnen manifesteren en de manier waarop deze het beste kunnen

worden beheerst. Aansluitend daarop gaan wij in op het toezichtkader en de manier

waarop banken daarmee om zijn gegaan. Hierbij zullen wij, waar relevant, inhaken op

de analyse en een aantal van de concrete voorstellen die de WRR in haar studie doet.

We sluiten af met conclusies en aanbevelingen.

Box 1: De bijdrage van onze banken aan de Nederlandse economie

De WRR-studie gaat onder meer in op het meten van de toegevoegde waarde van

de financiële sector (WRR, 2016, par. 2.1). Traditioneel wordt deze bijdrage afge-

meten aan diens winstgevendheid. Deze maatstaf schiet echter tekort, omdat niet

alle financiële transacties bijdragen aan de reële economie. De studie noemt als

voorbeeld de zogeheten ‘woekerpolissen’, die zeer winstgevend waren voor de

uitgevers, maar geen positieve economische bijdrage leverden.

De bijdrage van de banken en de rest van de financiële sector aan de economie

kan dan ook het beste worden afgelezen aan de taken die zij verrichten voor hun

klanten. Allereerst is daar het girale betalingsverkeer. Dat wordt door de banken

gerund en is in ons land zeer goed ontwikkeld. In 2015 overtrof het aantal pinbeta-

lingen voor het eerst het aantal contante transacties. In waarde was giraal betalen

het contante circuit al lang geleden ruimschoots voorbijgestreefd. Giraal betalen is

in vergelijking met contante betalingen sneller, veiliger en goedkoper voor zowel de

klant als de ondernemer.

Figuur 1: Toonbetalingen steeds meer giraal

Figuur 2: Internetbetalingen vooral met iDEAL

0

1

2

3

4

5

2010 2011 2012 2013 2014 2015Contant Pinbetaling Creditcard

mrd

0

10

20

30

40

50

60

2015 2014

%

Bron: Betaalvereniging Nederland, Diverse jaarverslagen.

Bron: Betaalvereniging Nederland, Diverse jaarverslagen.

risicovoller spaargedrag, maar ook tot risicovoller gedrag van bankiers. Die worden

immers minder door hun spaarders gedisciplineerd (Ioannidou & De Dreu, 2006). Voor-

stellen om het bankwezen stabieler te maken door ze te dwingen om 100 procent liqui-

diteitsreserves aan te houden verschuiven risico’s van banken naar spaarders (Boonstra,

2016). De risico’s worden dan dus weggehaald bij de banken, maar verdwijnen daarmee

dus niet. Zij worden alleen maar doorgeschoven naar andere partijen. Vaak gebeurt

dat niet afdoende transparant. Daarbij kan het gebeuren dat risico’s uit het zicht van

de toezichthouders verdwijnen, maar dat betekent niet dat ze daarmee ook echt zijn

verdwenen.

In het debat over de stabiliteit van het financiële stelsel wordt vaak een karikatuur van

banken neergezet. Daarbij worden misstanden die in de grote financiële centra van

de wereld inderdaad zijn opgetreden direct doorvertaald naar de Nederlandse situatie

zonder de vraag te stellen of dit wel terecht is (Luyendijk, 2015). Voor een sector als

het bankwezen die is gebaseerd op vertrouwen is dit een vervelende situatie. Dit

vertrouwen heeft een grote knauw gekregen als gevolg van de GFC en in niet geringe

mate door toedoen van de sector zelf. De in het afgelopen decennium aan het licht

gekomen schandalen rond bijvoorbeeld woekerpolissen, libor, euroribor, valutamani-

pulatie en belastingontwijking hebben de goede naam van de sector verder aangetast.

Maar het is geen goede zaak als het harde werk dat een nieuwe generatie bankiers de

afgelopen jaren heeft verzet bij voortduring wordt gefrustreerd door mensen die het

vertrouwen in het bankwezen ondermijnen door ten onrechte te blijven beweren dat

er na de crisis bij de banken niets is veranderd.

Toezicht op de financiële sector heeft ook kosten voor de samenleving en die worden

in het debat regelmatig over het hoofd gezien. Die kosten bestaan bijvoorbeeld uit de

kosten van het toezichtsapparaat, zowel bij de toezichthouder als bij de financiële instel-

lingen zelf. Verder kunnen maatregelen als ‘bail-in’ leiden tot hogere fundingkosten voor

financiële instellingen, wat uiteindelijk kan leiden tot duurdere diensten en producten.

Uiteraard mogen deze kosten nooit een argument zijn om het toezicht op een systeem-

relevante sector te verslappen. Wel is het zaak om hier bij voortduring een goede

kosten/batenafweging te maken (Boonstra & Bruinshoofd, 2013).

Ook bestaat het risico dat toezichthouders in hun ijver om banken minder risicovol te

maken in de praktijk risico’s terugleggen naar de samenleving, zoals hiervoor uiteen-

gezet. Dat is in de kern een gevaarlijke, dus slechte ontwikkeling. Net zoals het geen

goede zaak is dat van banken een onevenwichtig beeld bestaat, waarbij het belang

van de door hen geleverde producten en diensten wordt genegeerd. Tot slot is het

belangrijk om te constateren dat, terwijl het debat nog steeds wordt gedomineerd door

de GFC en zijn nasleep, er op de achtergrond ingrijpende ontwikkelingen gaande zijn

die op termijn een grote invloed zullen hebben op het functioneren van het financiële

stelsel. In dit kader kan worden gedacht aan de snelle ontwikkelingen op het gebied

van financiële technologie, ofwel fintech.

Page 7: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 1312

Het girale betalingsverkeer (bij zowel het internetbankieren als het mobielbankieren)

kent een beschikbaarheid van tegen de 100 procent, en praktisch iedere transactie gaat

goed. Ten slotte liggen de kosten van het betalingsverkeer in ons land ver beneden

die in andere Europese landen. Als deze kosten op het Europese gemiddelde lagen,

zouden de klanten jaarlijks een miljard euro meer kwijt zijn aan betaalkosten (DNB,

2012). Dit komt vooral doordat giraal betalen in ons land veel meer is ingeburgerd dan

in de meeste andere Europese landen. Dit is op zijn beurt weer het gevolg van de met

name voor ondernemers verhoudingsgewijs lage kosten van giraal betalen in ons land,

wat de acceptatie ervan sterk heeft vergroot.

Figuur 4: Beschikbaarheid betalingsverkeer (prime time, 2015)

Figuur 5: Kosten betalingsverkeer

99,5

99,6

99,7

99,8

99,9

100,0%

0,0

0,1

0,2

0,3

0,4

0,5

0,6

0,7

Contant Pin Contant en Pin

NL EU

%-bbp

Bron: Betaalvereniging Nederland (2016), DNB (2012).

Bron: Betaalvereniging Nederland (2016), DNB (2012).

Een andere kerntaak van banken is de kredietverlening. Een zeer belangrijke vorm

is de hypothecaire kredietverlening aan particulieren. Dit zijn leningen aan parti-

culieren voor de aanschaf van een eigen woning. Meer dan de helft van de Neder-

landse gezinnen woont in een koopwoning en het leeuwendeel van deze woningen

is ooit met een hypothecaire lening aangeschaft. De hypothecaire schuld in ons

land is in 2016 met circa 665 miljard euro (96 procent bbp) relatief hoog in vergelij-

king met die in het buitenland, zeker in relatie met de waarde van het onderpand

(de aangeschafte woning). Dat heeft in hoge mate met de structuur van de Neder-

landse woningmarkt te maken. Maar ondanks die relatief hoge hypotheekschulden

behoren de betalingsachterstanden op hypotheken en het aantal gedwongen

woningverkopen in ons land tot de laagste ter wereld.

Bij het aantal betalingen via internet heeft het eveneens door de banken gerunde

iDEAL-systeem de andere betaalvormen naar de achtergrond gedrongen. Opnieuw

sneller, veiliger, goedkoper, vooral voor de ondernemer. Bij de wisselwerking tussen

het chartale en het girale geldcircuit spelen geldautomaten een belangrijke rol. In ons

land staan er ruim 8.300 (waarvan bijna 2.100 van de Rabobank), waardoor maar liefst

99,64 procent van de Nederlanders binnen een straal van 5 kilometer van een of meer

geldautomaten woont. Dit wordt geïllustreerd in onderstaande kaart. De rode plekken

geven aan waar een klant meer dan 5 kilometer moet reizen naar een geldautomaat.

Dat gaat overwegend om agrarische en zelfs natuurgebieden. In die gebieden kunnen

klanten desgewenst hun geld thuisbezorgd krijgen, zoals door de Rabo Geldexpress.

Figuur 3: Spreiding geldautomaten over Nederland

Bron: Betaalvereniging Nederland

Het girale betalingsverkeer (bij zowel het internetbankieren als het mobielbankieren)

kent een beschikbaarheid van tegen de 100 procent, en praktisch iedere transactie

gaat goed. Ten slotte liggen de kosten van het betalingsverkeer in ons land ver

beneden die in andere Europese landen. Als deze kosten op het Europese gemid-

delde lagen, zouden de klanten jaarlijks een miljard euro meer kwijt zijn aan betaal-

kosten (DNB, 2012). Dit komt vooral doordat giraal betalen in ons land veel meer is

ingeburgerd dan in de meeste andere Europese landen. Dit is op zijn beurt weer

het gevolg van de met name voor ondernemers verhoudingsgewijs lage kosten van

giraal betalen in ons land, wat de acceptatie ervan sterk heeft vergroot.

Page 8: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 1514

De andere economisch belangrijke vorm betreft de kredietverlening aan het

bedrijfsleven. Banken spelen daarin een zeer belangrijke rol. Zonder overdrijving

kan worden gesteld dat banken de belangrijkste financieringsbron vormen voor

de Nederlandse economie. Wel betekent deze hoge mate van afhankelijkheid van

bancaire financiering dat het MKB sterk wordt getroffen als het bij de banken minder

goed gaat. Meer diversiteit in financieringsbronnen is dan ook een goede zaak (zie

verderop). Ook kan uit onderstaande grafiek worden opgemaakt dat veel bedrijven in

reactie op de crisis hun balans hebben versterkt door hun schulden deels af te lossen.

Figuur 6: Nieuwe bedrijfskredieten Figuur 7: Totaal uitstaand bedrijfskrediet (excl. cash pooling)

0

40

80

120

160

200

< € 250.000 € 250.000-1 mln > € 1 mln

€ mrd

0

50

100

150

200

250

300

350

2003 2005 2007 2009 2011 2013 2015bancair krediet (excl. cash pooling)

mrd EUR

Noot: vóór 2010 is onderverdeling niet beschikbaar. Nieuwe kredieten omvatten ook bestaande, maar nieuw onderhandelde leningen.Bron: Van de Hei & Treur 2016

Bron: Database DNB

Banken verrichten ook minder zichtbare taken. Zij helpen de overheid bij het

opsporen van verdachte financiële transacties. Op het gebied van cybersecurity

wordt eveneens nauw samengewerkt met de overheid. Verder zijn zij actief op het

gebied van duurzaamheid, met gerichte financieringsproducten voor duurzame

projecten. Ook doen de banken mee in het Expertisecentrum voor financiering van

duurzame projecten. Rabo

Rese

arch

VIS

IE O

P H

ET B

AN

KWEZ

EN

Lees

de

volle

dige

stu

die

op: w

ww

.rabo

bank

.com

/eco

nom

ie

Bijd

rage

van

ban

ken

aan

de s

amen

levi

ng

Tari

even

aan

der

den

lage

r da

n Eu

rope

es g

emid

deld

e

Beta

linge

n st

eeds

va

ker g

iraal

iDEA

L m

eest

geb

ruik

teon

line

beta

alvo

rmBi

jna

iede

reen

kan

in d

e bu

urt p

inne

nTo

tale

hyp

othe

eksc

huld

vlak

t af

Bank

en z

ijn n

og a

ltijd

de

groo

tste

kre

diet

vers

trek

kers

voor

het

bed

rijfs

leve

n

tarie

ven

aan

derd

en

Kost

en v

an p

inbe

talin

gen

Besc

hikb

aarh

eid

vers

chill

ende

beta

aldi

enst

en

NL

EU

22%

100 80 60 40 20 0

38%

kost

en w

inke

lier

Beta

lings

verk

eer v

rijw

elal

tijd

besc

hikb

aar

Pinb

etaa

lket

enIn

tern

etba

nkie

ren

Mob

ielb

anki

eren

iDEA

L co

nsum

ente

niD

EAL

bedr

ijven

99,5

%10

0%

99,5

%10

0%

012345Aant

al b

etal

inge

n x

mrd

2010

2011

2012

2013

2014

2015

cont

ant

pin

iDEA

L56

%80

%

Cred

itcar

d12

%

Ove

rig

32%

Spre

idin

g ge

ldau

tom

aten

over

Ned

erla

ndBe

drijf

skre

diet

Uits

taan

d be

drijf

skre

diet

(mrd

€)

Banc

aire

kred

iet-

verle

ning

20%

Ove

rige

�nan

cier

ings

-vo

rmen

Star

ters

leni

ngen

Aant

al n

ieuw

e aa

nvra

gen

Aant

al n

ieuw

e le

ning

en

hypo

thee

ksch

uld

(x m

rd €

)

0 50

100

150

200

250

300

350 20

03

2007

20

11

2015

’1

7

MEE

R G

IRA

AL

BETA

ALV

ERKE

ERM

EER

ON

LIN

E BE

TALI

NG

ENVE

RBET

ERD

E TO

EGA

NG

TO

T PI

NN

ENEI

GEN

WO

NIN

GBE

ZIT

MO

GEL

IJK

MA

KEN

BAN

KEN

VER

LEN

EN B

EDRI

JFSK

RED

IET

800

600

400

200 0 19

9520

0020

0520

1020

15

2500

2000

1500

1000 50

0 020

10

2012

20

14

2016

Ned

erla

nder

s m

et p

inau

tom

aat

binn

en 5

km

99,6

4%

= pi

naut

omaa

tm

eer d

an5

km w

eg

= pi

naut

omaa

t

Page 9: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 1716

Bij indirecte financiering stallen overschothuishoudingen hun overtollige middelen bij

een intermediaire instelling, die het op haar beurt weer doorsluist naar een of meer tekort-

huishoudingen. Zo’n intermediair kan een bank zijn, maar ook een beleggingsfonds kan

deze rol vervullen. In vergelijking met directe financiering levert dit de overschothuishou-

ding enkele duidelijke voordelen op. Met slechts een kleine inleg in een groot beleggings-

fonds kan toch al een goede spreiding van rendementen en risico’s worden verkregen.

Ook biedt financiële intermediatie mogelijkheden tot transformatie van looptijd, omvang

en risico (zie onder bij de bespreking van de bancaire transformatiefuncties).

Banken financieren een groot deel van de economische bedrijvigheid in Nederland (zie

box 1). Dit geldt overigens in relatief beperkte mate ook voor grotere ondernemingen.

Die zijn in het algemeen immers erg liquide en hebben vaak zelf toegang tot de finan-

ciële markten. Maar met name het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) is voor de financiering

van investeringen of vlottende activa sterk afhankelijk van bancaire kredietverlening.

Ook particulieren die een huis willen kopen, financieren dit in meerderheid via een

hypothecaire lening bij een bank, al zijn op deze markt tal van andere aanbieders actief,

zoals verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en beleggers.

De laatste jaren zien wij een stevige opkomst van alternatieve financieringsbronnen,

zoals Kredietunies, crowd funding-platforms en Qredits. Deze laatste is een overigens

grotendeels door de banken gefinancierde verschaffer van microkrediet aan kleine

ondernemers (Treur & Van de Hei, 2016; Kerste et al., 2016). Dit draagt bij aan een grotere

diversiteit in het aanbod van bedrijfsfinanciering en vermindert de afhankelijkheid van

bancaire financiering (WRR, 2016, par. 8.4.4). Dat is in beginsel een goede zaak, maar het

is van belang om een en ander in het juiste perspectief te zien.

In 2015 bedroeg het bedrag aan nieuwe en heronderhandelde bancaire kredieten

aan Nederlandse bedrijven meer dan 140 miljard euro, waarvan circa 19 miljard euro

aan kredieten van minder dan een miljoen euro. Ter vergelijking: in 2015 verstrekten

de eerder genoemde alternatieve verschaffers van vreemd vermogen aan onderne-

mers gezamenlijk circa 165 miljoen euro aan financiering. Dit is nauwelijks meer dan 1

promille van het totaal aan verstrekte kredieten. Een grote verschaffer van ondernemers-

krediet zoals Rabobank, ING of ABN Amro verstrekt in z’n eentje op dit moment nog

gemiddeld op één dag meer krediet aan ondernemers dan alle alternatieve aanbieders

bij elkaar in een jaar. Dus banken spelen vooralsnog een buitengewoon grote rol in de

verstrekking van krediet aan ondernemers en particulieren. Wel mag worden verwacht

dat die rol op de lange termijn zal afnemen onder invloed van de opkomst van nieuwe

aanbieders. Want hoewel de marktaandelen van de nieuwe partijen nog laag zijn, is hun

groei wel exponentieel. Hierbij is het wel van belang dat iedereen zich bewust is van

de risico’s die bij de diverse financieringsvormen worden gelopen en waar die risico’s

uiteindelijk terechtkomen. Want veel alternatieve financieringsbronnen leveren zoge-

heten ‘directe financiering’, wat betekent dat de kredietverschaffer meer risico loopt dan

wanneer hij zijn geld aan een bank uitleent (zie box 2).

Banken: de ruggengraat van de financiële infrastructuur

Een moderne economie kan niet zonder geldgebruik. Er zijn geen voorbeelden bekend

van een geavanceerde economie zonder geldgebruik, behalve die van de Inca’s (Visser,

1980). Maar die kenden geen keuzevrijheid voor de mensen; alle taken werden centraal

aangestuurd. De Rode Khmer in Cambodja heeft dat experiment eind jaren zeventig

van de vorige eeuw nog eens herhaald, met dramatische gevolgen. Alleen al vanwege

het geldgebruik en de kredietverlening spelen banken een cruciale rol in een moderne

economie. Zij vormen namelijk een onmisbare schakel in de financiële infrastructuur van

een land. Dat blijkt als alle functies die zij verrichten op een rijtje worden gezet.

Om te beginnen wikkelen banken het girale betalingsverkeer af en vormen zij de

schakel tussen het chartale en girale betaalcircuit. Dit is een basale nutsfunctie. Net zo

goed als een markteconomie niet zonder geldgebruik kan, kan een moderne samen-

leving niet zonder efficiënt, betrouwbaar en voor iedereen toegankelijk giraal beta-

lingsverkeer. Nederlandse banken doen dit van oudsher op een zeer betrouwbare en

kosteneffectieve manier. Het foutenpromillage is uiterst laag, de beschikbaarheid van

het betalingsverkeer is vrijwel 100 procent en nagenoeg iedereen woont in de buurt van

een geldautomaat (zie box 1). Dit alles duidt op een hoge mate van toegankelijkheid,

nauwkeurigheid en veiligheid. Ook tijdens de absolute climax van de Grote Financiële

Crisis is het girale betalingsverkeer in ons land rimpelloos doorgegaan. Daarbij behoren

de kosten voor het betalingsverkeer in ons land van oudsher tot de laagste ter wereld.

Box 2: Directe versus indirecte financiering.

Iedere samenleving kent huishoudens (gezinnen of bedrijven) die al of niet tijdelijk over

meer geld beschikken dan zij op dat moment zelf nodig hebben. Dit zijn de overschot-

huishoudingen, ook wel aangeduid als spaarders. Tekorthuishoudingen of leners

worden er juist door gekenmerkt dat deze over minder middelen beschikken dan zij op

een gegeven moment nodig hebben. Denk bijvoorbeeld aan gezinnen die een koop-

woning willen aanschaffen of bedrijven die investeringen willen verrichten die groter zijn

dan de op een gegeven moment beschikbare hoeveelheid eigen middelen.

Als de spaarders hun geld direct uitlenen aan de leners spreken wij van directe

financiering. Ook kunnen zij ervoor kiezen om rechtstreeks een aandeel in een

tekorthuishouding te nemen (‘eigen of risicodragend vermogen’ te verschaffen)

en op deze wijze mede-eigenaar te worden. Directe financiering is voor veel over-

schothuishoudingen, vooral de kleinere spaarders onder hen, niet optimaal. Aan het

uitlenen van geld of het verschaffen van eigen vermogen kleven namelijk risico’s

en veel mensen zijn niet bereid of in staat om die risico’s zelf te dragen. Dat zal

nader worden toegelicht als de rol van banken wordt besproken. Toch komt directe

financiering in de praktijk veel voor. Ook als wordt belegd in aandelen of obligaties

is dat een vorm van directe financiering. Hetzelfde gaat op voor de momenteel in

opkomst zijnde crowd funding-programma’s en zogeheten kredietunies.

Page 10: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 1918

nodig heeft. Het Nederlandse bankwezen is dan ook van oudsher sterk gericht op inter-

nationale activiteiten (WRR,2016, hfst. 3).

Van de hiervoor genoemde activiteiten zijn de drie bij het grote publiek meest bekende

functies van banken: betalingsverkeer, kredietverlening en beheer van spaargeld. Maar

banken zijn ook actief op het gebied van vermogensbeheer en –advies, het begeleiden

van ondernemingen bij de uitgifte van aandelen of obligaties en het afdekken van

risico’s voor hun klanten. Zij zijn dus niet alleen intermediair, maar bemiddelen ook bij

de directe financiering.

Banken spelen in de wisselwerking met hun klanten ook een prominente rol in de geld-

schepping, doordat als uitvloeisel van onder meer hun kredietbedrijf extra giraal geld in

omloop kan komen (Boonstra, 2015).

Box 3: Misverstanden over geldschepping door banken

Banken brengen giraal geld in omloop. Preciezer gezegd: in de interactie tussen

klanten en banken ontstaat giraal geld, vooral als uitvloeisel van de kredietverlening,

en dat komt tot uiting op de balans van de banken in de vorm van betaalrekeningen

en spaargeld. Dit heeft in het maatschappelijke debat geleid tot het verkeerde beeld

dat ‘banken hun eigen geld maken’. Dit is pertinent onjuist. Het girale geld dat de

banken in omloop brengen is niet van de banken, maar van hun klanten. Wel wordt

het nieuwe geld bijgeschreven op betaalrekeningen en daarmee is het wel ‘gratis’

funding voor de banken. Want op de saldi op een betaalrekening wordt meestal

geen rente vergoed. Dichter bij de waarheid komt dan ook het beeld dat banken

als uitvloeisel van hun kredietverlening hun eigen gratis funding creëren, al geldt

dat uitsluitend op het niveau van het bankwezen als geheel en niet op dat van de

individuele bank. Want giraal geld blijft normaal gesproken niet lang stil op een

betaalrekening staan. Banken kunnen dus alleen optreden als een zogeheten ‘geld-

scheppende bank’ wanneer zij participeren in het betalingsverkeer. De kosten van

het onderhouden van het girale betalingsverkeer overtreffen echter de baten die

banken ontlenen aan het feit dat zij deels hun eigen gratis funding kunnen creëren

(McKinsey, 2006; Boonstra, 2015)

Minder zichtbaar, maar niet minder belangrijk, is dat banken nauw samenwerken met

de autoriteiten bij het opsporen van illegale geldstromen en ongebruikelijke transac-

ties. Daarmee dragen zij stevig bij aan de bestrijding van misdaad en terrorisme. In het

huidige tijdsgewricht, waarin cybercrime en terrorisme aan een opmars bezig zijn, wordt

het belang van deze rol van de banken alleen maar groter.

Nederland is een vermogend land. Ons land heeft jaarlijks een substantieel natio-

naal spaaroverschot. Hoewel de discussie over de hoogte van de hypotheekschuld in

ons land anders doet vermoeden, zijn ook Nederlandse gezinshuishoudingen in het

algemeen per saldo zeer vermogend. Daarbij is hun vermogen in het algemeen wel

tamelijk illiquide. Het zit vast in de overwaarde van de eigen woning of in hun opge-

bouwde pensioen. Het eerste is illiquide, het tweede is tot de datum van pensionering

illiquide en wordt daarna stapsgewijs vrijgegeven. Veel mensen hechten er aan het

resterende (vrije) deel van hun financiële vermogen in liquide1 vorm aan te houden. Een

groot deel ervan is daarom bij banken gestald in de vorm van spaargeld. Ook onderne-

mingen houden een groot deel van hun liquide middelen aan bij banken.

Figuur 8: De vermogenspositie van de sector gezinshuishoudingen

137223 184

112

137 21340

4958

72

5845

-40 -84 -94

-200

-100

0

100

200

300

400

500

600

1995 2005 2015Huizenvermogen Pensioenvermogen Deposito's

Overige bezittingen Hypotheekschuld Andere schulden

%-bbp

Noot: Het huizenvermogen in 2015 is berekend aan de hand van het huizenvermogen in 2014 en gemiddelde huizenprijsstijging in 2015. Overige bezittingen zijn berekend aan de hand van de waarde van overige bezit-tingen in 2014 en de jaarstijging van de AEX in 2015. Overige verplichtingen zijn constant verondersteld.Bron: CBS

Nederland heeft een zeer open economie. Dat leidt tot grote betalingstransacties tussen

ons land en het buitenland, die voor een heel groot deel door Nederlandse banken

moeten worden afgewikkeld. De grensoverschrijdende handel (invoer en uitvoer) in

goederen en diensten bedraagt meer dan 150 procent van het bbp. De handel in finan-

ciële producten is zelfs een veelvoud hiervan. Ons land herbergt enkele zeer grote multi-

nationale bedrijven. Nederland trekt van oudsher zeer veel buitenlandse investeringen

aan. Tegelijkertijd behoort ons land al eeuwenlang tot de grootste buitenlandse inves-

teerders ter wereld.

Al deze internationale activiteiten moeten bancair worden ondersteund. Dat gaat verder

dan alleen het afwikkelen van internationale betalingstransacties en omvat ook het

afdekken van valutarisico’s en het begeleiden van Nederlandse bedrijven in het buiten-

land. Een internationaal gerichte economie als die van Nederland heeft daarom ter

ondersteuning van haar bedrijvensector een stevig internationaal gericht bankwezen

nodig, net zo goed als het twee grote havens en een grote internationale luchthaven

1 Liquide middelen zijn chartaal geld of giraal geld, of andere beleggingen die op zeer korte termijn in geld kunnen worden omgezet. Het

betreft dus vermogen dat vrijwel direct beschikbaar is voor het verrichten van transacties.

Page 11: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 2120

Banken en risico’s

Bij de uitoefening van hun werkzaamheden worden banken zelf geconfronteerd met

risico’s. Deze risico’s zijn in veel gevallen een rechtstreeks gevolg van de taken die

de banken verrichten. Zij zijn dan ook in hoge mate onvermijdelijk. Veel risico’s komen

terecht bij banken doordat deze de risico’s van hun klanten overnemen. Daardoor

worden de klanten van deze risico’s verlost, terwijl de bank die ze van hen overneemt,

deze op professionele wijze beheert en waar mogelijk indekt. De meeste bancaire risico’s

ontstaan in de kern van het bedrijf, te weten de kredietverlening en de afwikkeling

van het girale betalingsverkeer, en niet in risicovolle activiteiten die banken voor eigen

gewin verrichten, zoals handel voor eigen rekening. Bankieren is zelfs in de meest basale

vorm naar zijn aard een risicovol vak; risicoloos bankieren bestaat niet. Het soms geop-

perde idee om risicovolle activiteiten af te schermen van het bancaire nutsbedrijf, om op

die maner een veilige bank te creëren, gaat voorbij aan het intrinsiek risicovolle karakter

van financiële dienstverening. Risicobeheer vormt dan ook een belangrijke kerntaak voor

banken. Wel kunnen banken trachten om de hierboven beschreven onnodige risico’s te

vermijden. Dit speelt vooral bij systeemrelevante banken. In de komende paragrafen zal

dit nader worden toegelicht.

Financiële transacties gaan vrijwel per definitie met risico’s gepaard. Bij het verrichten

van een girale betaling kan het gebeuren dat het overgemaakte geld niet op de goede

plaats aankomt. Als iemand een lening afsluit, bestaat altijd het gevaar dat de geld-

verstrekker zijn geld niet terugkrijgt. De debiteur kan in financiële problemen komen

doordat zijn bedrijf bijvoorbeeld slecht draait, hij zijn baan kwijtraakt waardoor zijn

inkomen daalt, of doordat hij arbeidsongeschikt raakt. Ook kunnen debiteuren onbe-

trouwbaar zijn en frauduleus handelen. In al deze gevallen kan de geldverstrekker zijn

geld kwijtraken. Daarnaast kan het gebeuren dat door de debiteur verstrekt onderpand

in waarde is gedaald. Dit soort risico’s, aangeduid als het kredietrisico, komt voor bij

iedere verstrekte lening. Of deze lening door een bank, een particuliere geldschieter of

een crowd funding-platform is verstrekt, is hierbij niet van belang. Het verschil is wel dat

dit risico bij een bank in eerste instantie wordt opgevangen door haar kapitaalbuffers. Bij

vormen van directe financiering, zoals crowd funding of kredietunies, komen kredietver-

liezen veelal direct bij de vermogensverschaffers terecht.

Hetzelfde geldt bij het liquiditeitsrisico. Dat risico, een van de grootste risico’s die

banken lopen, ontstaat als de geldnemer het geld voor een langere looptijd tot zijn

beschikking wil hebben dan de geldverstrekker het wil uitlenen. In het algemeen is de

actiefzijde van de bankbalans minder liquide dan de passiefzijde. Daardoor is het liqui-

diteitsrisico een van de meest serieuze risico’s die de stabiliteit van een bank bedreigen.

Als een bank over onvoldoende liquide middelen beschikt om aan de opvragingen te

voldoen, moet zij kunnen terugvallen op de centrale bank in haar rol als Lender of Last

Resort (zie onder).

VIS

IE O

P H

ET B

AN

KWEZ

EN

De

rugg

engr

aat v

an d

e �n

anci

ële

infr

astr

uctu

urD

e be

lang

rijk

ste

func

ties

van

prim

aire

ban

ken

Kred

ietv

erle

ning

Gel

dsch

eppi

ng

Bedr

ijfsk

redi

etBe

talin

gsve

rkee

rBAN

KM

enee

r Jan

sen

wil

een

huis

bouw

en e

n he

eft €

400.

000

nodi

g. D

e ba

nk v

erst

rekt

ee

n hy

poth

eek

enon

tvan

gt re

nte.

Men

eer J

anse

n sc

hrijf

t een

bedr

ag o

ver o

p de

reke

ning

van

de a

anne

mer

. Het

gel

d ko

mt i

n re

ële

econ

omie

tere

cht.

Een

bloe

men

win

kel

wil

uitb

reid

en e

nhe

eft €

10.0

00 n

odig

voor

een

bez

orgd

iens

ten

een

web

win

kel.

De

bank

ver

stre

kt e

enle

ning

en

schr

ijft d

esc

huld

op

de b

alan

s.

De

bank

sch

rijft

de

hypo

thee

k va

n m

enee

rJa

nsen

als

sch

uld

op d

eba

lans

van

de

bank

.

Nie

uw

gira

alge

ld

Ont

vang

en re

nte

Uitg

ekee

rde

rent

e

Afde

ling

verm

ogen

s-be

heer

400.

000

Behe

er v

an s

paar

geld

Men

eer D

e Bo

er s

paar

t elk

jaar

€10

00 v

oor s

tudi

e va

n zi

jn k

lein

kind

eren

. De

bank

be

heer

t het

spa

arge

ld v

an

men

eer D

e Bo

er e

n ke

ert r

ente

uit.

In d

e b

loem

enw

inke

lw

orde

n b

oeke

tjes

met

pin

afg

erek

end

enin

de

web

win

kel

wor

dt m

et iD

EAL

bet

aald

.

Inte

rnat

iona

le h

ande

lEe

n gr

ooth

ande

l in

blo

emb

olle

n do

et

goed

e za

ken

in

Chi

na. D

e b

ank

rege

lt g

rote

tr

ansa

ctie

s en

b

iedt

hul

p b

ijui

tbre

idin

gen.

Aan

dele

nD

e b

olle

nhan

del

bre

idt v

erde

r uit

en

het b

edri

jf w

il na

arde

beu

rs. D

e b

ank

beg

elei

dt d

e b

eurs

gang

.

10.0

00

Risi

cobe

heer

De

bank

nee

mt r

isic

o’s

van

de k

lant

ove

r om

de

ze p

rofe

ssio

neel

te

beh

eren

Verm

ogen

sbeh

eer

Mev

rouw

De

Vrie

s he

eft

verm

ogen

uit

haar

fam

ilieb

edrij

f en

wil

dat d

at s

lim b

eleg

d w

ordt

. D

e af

delin

g ve

mog

ensb

ehee

r be

legt

een

dee

l van

het

ve

rmog

en v

an M

evro

uw D

e Vr

ies.

%%

Faci

liter

en e

n be

gele

iden

�na

ncië

nbe

drijf

slev

en in

bin

nen-

en b

uite

nlan

d

Page 12: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 2322

in de bedrijfsvoering. Bij een bank is dit risico relatief belangrijk omdat de diensten van

een bank essentieel zijn voor het functioneren van de economie en omdat banken in

verhouding tot de meeste andere bedrijven veel meer ICT-gedreven zijn.

Veel van deze risico’s ontstaan, zoals gezegd, doordat banken risico’s van hun klanten

overnemen. Een risicoloze bank bestaat dus niet; banken kunnen alleen vrij van risico’s

worden gemaakt door al deze risico’s naar hun klanten of financiers terug te leggen.

Dat is maatschappelijk niet wenselijk, omdat veel risico’s dan uit het zicht verdwijnen

en terechtkomen bij partijen die ze als het misgaat niet kunnen dragen, omdat ze dan

niet professioneel kunnen worden beheerd en waar mogelijk tegen elkaar weg kunnen

worden gestreept en omdat er dan geen toezicht op kan worden gehouden.

In het geval van directe financiering komen al deze risico’s bij de geldverstrekker of,

zoals bij het liquiditeitsrisico, bij de geldnemer terecht. De toegevoegde waarde van

een bank in haar rol als financieel intermediair is dat zij deze risico’s naar zich toetrekt en

op professionele wijze beheert. De bank trekt het spaargeld aan van de geldverstrekker

en neemt het kredietrisico van hem over. De bank garandeert de geldlener de beschik-

baarheid van een lening voor een lange looptijd, maar garandeert de geldverstrekker

de toegang tot zijn spaargeld. Dit zijn de eerder genoemde transformatiefuncties van

de banken, te weten de transformatie van omvang, looptijd, risico en plaats. Vele kleine

spaarsaldi staan tegenover grotere leningen (transformatie van omvang), kortlopend

spaargeld financiert langlopende leningen (transformatie van looptijd, leidend tot het

liquiditeitsrisico) en er is een transformatie van risico omdat banken het kredietrisico

van hun klanten overnemen. Daar staat dan tegenover dat de financiers van de banken

(spaarders, obligatiebeleggers en verschaffers van eigen vermogen) een kredietrisico

op de banken lopen. Voor spaarders geldt daarbij overigens dat hun risico tot 100.000

euro wordt gedekt door het DGS. Banken moeten er dus voor zorgen dat zij voldoende

liquiditeit in kas hebben om aan alle opvragingen te kunnen voldoen en dat hun eigen

vermogen groot genoeg is om eventuele verliezen op te vangen. Het bancaire toezicht

(zie verderop) is er onder meer voor om erop toe te zien dat banken voldoende eigen

vermogen hebben.

Kortom, een belangrijke taak van banken is het beheren van de risico’s die zij van hun

klanten overnemen. Voor deze activiteiten ontvangt de bank een vergoeding, die zij

vooral behaalt uit het verschil in de rente die zij betaalt op het bij haar aangehouden

spaargeld (en andere aangetrokken funding) en de rente die zij ontvangt op de door

haar verstrekte leningen. Het verschil hiertussen is de zogeheten rentemarge. Deze

vormt voor de meeste banken de belangrijkste bron van inkomsten. Het renterisico van

een bank ontstaat als het niveau van de rente en/of de helling van de yieldcurve2 veran-

dert. De rente-inkomsten van een bank staan voor een groot deel vaak voor een langere

tijd vast, bijvoorbeeld omdat klanten de rente op hun hypothecaire lening voor een

lange tijd vast willen zetten. De rentelasten zijn voor een belangrijk deel juist in hoge

mate variabel en vaak gebaseerd op de geldmarktrente. Een verandering in de geld-

marktrente vertaalt zich via de spaarrente direct door in een verbetering (als de rente

daalt) of een verslechtering (als de rente stijgt) van de rentemarge.

De hier genoemde risico’s zijn de drie meest voorkomende, maar er zijn er meer. Banken

lopen onder meer landenrisico als uitvloeisel van hun internationale activiteiten,

wisselkoersrisico over hun in vreemde valuta luidende bezittingen en/of schulden,

marktrisico over hun aangehouden portefeuille effecten en operationeel risico. Dit

laatste heeft betrekking op fouten in de uitvoering van de activiteiten. Ieder bedrijf, ook

buiten de financiële sector, kan altijd worden geconfronteerd met zaken die misgaan

2 Met de yieldcurve wordt gedoeld op een grafiek waarin op de verticale as de rente (effectief rendement) en op de horizontale as de

bijbehorende looptijden worden weergegeven. De correcte Nederlandse vertaling is rendementscurve, vaak wordt ook het woord rentecurve gebruikt.

Men spreekt van een positieve (normale; oplopende; stijgende) yieldcurve als het rendement oploopt met de looptijd en de grafiek dus een stijgende lijn

vertoont. Bij een negatieve (inverse; dalende) yieldcurve loopt het rendement terug naarmate de looptijd oploopt.

Page 13: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 2524

Risicobeheer binnen en toezicht op banken is essentieel

Het oudste toezicht op banken betreft het liquiditeitstoezicht. Al in 1873 beschreef de

Britse econoom Bagehot dat de centrale bank andere banken moet bijstaan met liquidi-

teitssteun, mits de activa van de banken van goede kwaliteit zijn en de bank voldoende

solvabel is (over genoeg eigen vermogen beschikt). Dit is tot op de dag van vandaag

een belangrijke taak van de centrale bank, naast het monetaire beleid.

Tot het midden van de twintigste eeuw had De Nederlandsche Bank (DNB) geen wette-

lijke taak voor wat betreft het toezicht op de banken, al was zij in de praktijk wel degelijk

betrokken bij diverse steun- en reddingsoperaties. Sinds de herziening van de Bankwet

in 1948 ligt de verantwoordelijkheid voor het bancaire toezicht bij DNB, wat in 1952

resulteerde in de wet toezicht credietwezen (Van Zwet, 2001).3 Vanaf 1988 is sprake van

internationaal geharmoniseerd toezicht. Toen kwam het eerste Bazelse akkoord (BIS-1),

opgesteld door de Bank for International Settlements (BIS), ook wel aangeduid als de

centrale bank der centrale banken. De reden voor deze internationale harmonisatie was

duidelijk: dubieuze banken vestigden zich in oorden waar het toezicht het lichtst was,

maar vormden als uitvloeisel van hun grensoverschrijdende activiteiten wereldwijd een

potentieel gevaar voor de financiële stabiliteit. BIS-1 introduceerde internationaal gehar-

moniseerde indicatoren, die waren gebaseerd op zogeheten ‘risicogewogen activa’. Dit

betekent kortweg dat aan de activa van een bank een risicogewicht wordt toegekend,

waartegenover de bank vervolgens 8 procent aan eigen vermogen moet aanhouden.

Dit is op zichzelf een logische benadering, omdat de risicograad per uitzetting inder-

daad sterk uiteen kan lopen. Reserves bij de centrale bank zijn vrij van risico omdat de

centrale bank, als (basis-)geldscheppende instelling, per definitie altijd aan haar verplich-

tingen kan voldoen. Ook uitzettingen aan de overheid zijn lange tijd als geheel vrij van

risico gezien. Een uitzetting met stevig onderpand, zoals een hypothecaire lening, kent

een relatief laag risico omdat de bank het onderpand bij wanbetaling te gelde kan

maken. Een bedrijfslening zonder onderpand of een uitzetting in de financiële markten

kent daarentegen juist een relatief hoog risico.

Een probleem van deze benadering is dat als de toegekende risicoweging geen recht

doet aan de feitelijke risico’s, sommige banken te weinig kapitaal aanhouden ten

opzichte van de risico’s die zij lopen. Tijdens de GFC bleek dat er banken waren die,

ook al voldeden zij aan de Bazelse kapitaalvereisten, toen puntje bij paaltje kwam grie-

zelig weinig eigen vermogen hadden. Het toezichtregime is mede daarom na de GFC

stevig aangescherpt, waarbij het niet alleen veelomvattender is geworden, maar ook

complexer (WRR, 2016, hfst. 7). Twee jaar na het uitbarsten van de GFC publiceerde de

BIS dan ook een nieuw toezichtregime, BIS-3 (Smolders, 2011). Daarin zijn niet alleen de

op risicoweging gebaseerde kapitaalvereisten sterk opgevoerd, ook moeten de banken

een minimumhoeveelheid aan eigen vermogen aanhouden ten opzichte van hun onge-

wogen balanstotaal. Dit minimumpercentage voor deze zogeheten leverage

3 Deze wet is in 1956 en in 1992 vernieuwd.

VIS

IE O

P H

ET B

AN

KWEZ

EN

Lees

de

volle

dige

stu

die

op: w

ww

.rabo

bank

.com

/eco

nom

ieRa

boRe

sear

ch

ERRO

R

Activ

iteite

n br

enge

n ris

ico’

s m

et z

ich

mee

In a

lle fu

nctie

gebi

eden

ligg

en ri

sico

’s op

de

loer

. Ban

ken

nem

en v

eel v

an d

ie ri

sico

’s va

n kl

ante

n ov

er.

Kred

ietr

isic

o

Kred

ietr

isic

oO

pera

tione

el ri

sico

Voor

beel

d 1:

Men

eer J

anse

n ra

akt z

ijnba

an k

wijt

en

kan

de h

ypot

heek

niet

mee

r bet

alen

Voo

rbee

ld 2

:H

et h

uis

van

deM

enee

r Jan

sen

daal

t in

waa

rde.

Een

conc

urre

nt z

orgt

vo

or d

alen

de o

mze

t van

de

blo

emen

win

kel.

Na

een

faill

isse

men

t kan

de

win

kel

de le

ning

nie

t ter

ugbe

tale

n.

Mar

ktri

sico

Spaa

rder

s w

illen

inee

nshu

n ge

ld o

pnem

en v

ande

ban

k. To

t €10

0.00

0de

kt d

e ba

nk h

et ri

sico

.

Rent

eink

omst

en s

taan

va

ak la

ng v

ast..

.

30 ja

ar

... te

rwijl

rent

elas

ten

zijn

geba

seer

d op

de

geld

mar

kt-

rent

e. A

ls d

ie s

tijgt

, stij

gen

de re

ntel

aste

n va

n de

ban

k.

Zake

n di

e m

is k

unne

n ga

an in

de

bedr

ijfsv

oerin

g.Pr

oble

men

doo

rcy

berc

rimin

alite

it.

Aan

dele

nmar

kten

gaan

ond

erui

t.

%%

Rent

eris

ico

Liqu

idite

itsri

sico

Syst

eem

risi

coPr

oble

men

ont

staa

n bi

j één

ban

k zo

rgen

voo

r sch

okgo

lf in

sys

teem

w

aard

oor a

nder

e ba

nken

ook

in

prob

lem

en k

omen

.

Wis

selk

oers

risi

coEn

land

enris

ico.

Bezi

ttin

gen

en/o

f sch

ulde

nin

vre

emde

val

uta.

?

Page 14: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 2726

Box 4: Lage rentes zetten verdienmodel banken onder druk en ondermijnen

versterking eigen vermogen

Zoals iedere onderneming moeten ook banken een afdoende rendement over hun

eigen vermogen behalen. Op aandelen georganiseerde banken moeten hun vermo-

gensverschaffers tevreden stellen om toegang te houden tot de kapitaalmarkt.

Een coöperatieve bank als de Rabobank moet voldoende winst behalen om door

winstinhouding het eigen vermogen te kunnen aanvullen.

De belangrijkste inkomstenbron voor een bank is zoals eerder gezegd de rente-

marge. Deze staat de laatste jaren onder druk. Aanvankelijk door een trendmatige

daling van de economische groei en inflatie en door oplopende spaarquotes,

waarbij de vergrijzing een belangrijke rol speelt. De extreme rentedaling van de

laatste jaren is vooral een uitvloeisel van het huidige monetaire beleid van kwanti-

tatieve verruiming dat bijdraagt tot een zeer vlakke rentecurve (Boonstra, 2016). Het

feit dat banken rente moeten betalen (in plaats van ontvangen) over de door hen

bij de centrale bank aan te houden liquiditeitsreserves levert voor hen een stevige

kostenpost op. Banken kunnen de rente die zij vergoeden op spaargeld nauwelijks

nog verder verlagen, omdat bij de huidige, reeds zeer lage rentetarieven een bank

run op de loer ligt. Zelfs de bij de ECB voor het bancaire toezicht verantwoordelijke

toezichthouder heeft reeds medio 2016 publiekelijk haar zorg uitgesproken over de

negatieve effecten van het monetaire beleid op de financiële stabiliteit (De Horde,

2016). Vorig najaar werd zij daarin bijgevallen vanuit DNB (Beunderkamp, 2016). Als

de beleidsrente op enig moment weer gaat stijgen, zal dit al snel leiden tot hogere

rentes op spaartegoeden. Die zijn immers gekoppeld aan de rente op de geldmarkt.

Het werkt echter in mindere mate en met vertraging door in de rentevergoeding

op de leningen aan de actiefzijde van de bankbalans. Veel van de op dit moment

afgesloten hypothecaire leningen kennen immers een zeer lage rente, die door de

huizenkopers mede om die reden voor een aantal jaren of soms zelfs voor enkele

decennia wordt vastgelegd.

ratio is door de toezichthouder vastgesteld op 3, maar voor Nederland heeft de minister

van Financiën bepaald dat dit percentage uiterlijk in 2018 op 4 moet liggen. Overigens

voldoen de Nederlandse grootbanken anno 2017 inmiddels ruimschoots aan deze

aangescherpte norm. Voor grote (systeemrelevante) banken gelden aanvullende kapi-

taaleisen. Verder zijn in BIS-3 niet alleen de kapitaalvereisten, maar ook de eisen ten

aanzien van de liquiditeit aanmerkelijk aangescherpt, onder andere door de invoering

van normen ten aanzien van de zogeheten Liquidity Coverage Ratio en de Net Stable

Funding Ratio.4

De Rabobank heeft de nieuwe toezichteisen van meet af aan verwelkomd (Smolders,

2011). De GFC had overtuigend aangetoond dat het bankwezen moest worden

versterkt, ook in ons land. Wel passen daarbij enkele kanttekeningen, die betrekking

hebben op de mogelijke effecten van de invoering van de toezichteisen op de reële

economie. Een bank die de verhouding tussen haar eigen vermogen en haar (onge-

wogen) balanstotaal wil verbeteren, kan daartoe twee wegen bewandelen: eigen

vermogen verhogen door winst in te houden of door kapitaal aan te trekken op

de financiële markten of haar balans laten krimpen door activiteiten te staken of activa

te verkopen.

Ten aanzien van de (risicogewogen) BIS-ratio’s kan een bank nog een derde weg bewan-

delen: het verleggen van haar activiteiten van relatief risicovolle naar minder risicovolle

activiteiten, waardoor de risicogewogen activa afnemen. Dit zou kunnen resulteren in

een afnemend aanbod van bancaire financiering voor bedrijven, en dan met name

het MKB, omdat dit relatief risicovol is en dus zwaar wordt gewogen. Om haar risico-

dragend kapitaal te vergroten, kan een bank zoals gezegd winst inhouden en toevoegen

aan het vermogen (waarbij zij dan natuurlijk wel alles op alles moet zetten om een

gezonde winstgevendheid te behalen, wat in het huidige tijdsgewricht niet eenvoudig

is (zie box 4)) of proberen eigen vermogen aan te trekken. Dit laatste kan zij doen door

aandelen uit te geven (als de bank op aandelen is georganiseerd) of door instrumenten

uit te geven die in vooraf beschreven omstandigheden worden omgezet in eigen

vermogen. Het is belangrijk dat wordt onderkend dat in Europa een zeer grote groep

banken geen of slechts in beperkte mate aandelen of vergelijkbare vermogenstitels uit

kan geven omdat zij een andere organisatievorm kennen, zoals coöperaties of spaar-

banken. In de GFC, maar ook al tijdens eerdere crises, is daarbij gebleken dat coöpera-

tieve banken in verhouding tot veel andere banken relatief stabiel zijn en dus bijdragen

aan systeemstabiliteit (Mooij & Boonstra, 2012).

4 De Liquidity Coverage Ratio is een indicator voor de hoeveelheid liquide middelen die een bank moet aanhouden tegenover haar direct

opvraagbare verplichtingen. De Net Stable Funding Ratio stelt eisen aan de wijze waarop een bank haar uitzettingen heeft gefinancierd en beperkt zo de

looptijdtransformatie. Beide indicatoren beogen het liquiditeitsrisico te verminderen.

Page 15: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 2928

Tabel 1: Kapitalisatie Nederlandse grootbanken 2016

ABN AM RO ING Rabobank

Balanstotaal (mrd EUR) 395 845 662

Netto resultaat (mln EUR) 2.076 4.976 * 2.024

Cost/ income ratio (%) 65,9 * 54,2 60,8 *

Rentemarge (%) 1,52 1,52 1,29

Total Capital Ratio (%) 23,1 19,7 25,0 **

CET 1 ratio (fully loaded) (%) 17,0 14,2 13,5

Leverage ratio (%) 3,9 4,8 4,6

* onderliggend** transitional

Bron: Persberichten ABN AMRO, ING en Rabobank t.a.v. jaarcijfers 2016.

In deze context helpt het niet dat in de discussie nog steeds voorstellen worden gelan-

ceerd om het toezichtregime verder aan te scherpen omdat er nog steeds twijfels

zouden bestaan over de stabiliteit van het Nederlandse bankwezen. Zo blijven sommige

politici en academici er op hameren dat de leverage ratio van de banken nog substan-

tieel verder omhoog moet. Ook de WRR sluit zich bij dit laatste punt aan (WRR, 2016, p.

8.4.2.). Deels gebeurt dit op basis van verkeerde analyses (zie ‘De belangrijkste aanbeve-

lingen van de WRR nader beschouwd’).

Macroprudentieel toezicht vergt brede samenwerking

De crisis heeft duidelijk gemaakt dat toezicht dat uitsluitend is gericht op de stabiliteit

van individuele instellingen onvoldoende is om systeemcrises te voorkomen. Dit punt

wordt ook in het rapport van de WRR benadrukt. Financiële stabiliteit en het daartoe

ingerichte macroprudentiële toezicht vergen verregaande samenwerking tussen alle

betrokken partijen, dus niet alleen de bancaire toezichthouders en de banken zelf (die

de door de toezichthouder opgelegde eisen hebben te implementeren en niet alleen

naar de letter, maar zeker ook naar de geest ervan moeten handelen), maar ook de

overheid. Denk daarbij aan beleid gericht op pensioenen, de woningmarkt, maar ook

aan het begrotingsbeleid. Zonder deze samenwerking blijft het gevaar bestaan dat op

zichzelf goedbedoelde maatregelen in de praktijk neerkomen op het afwentelen van

risico’s van de banken op hun klanten. Dit is niet gewenst.

De GFC heeft ook duidelijk gemaakt dat er zaken spelen die weliswaar buiten het directe

aandachtsgebied van de bancaire toezichthouder liggen, maar die wel degelijk invloed

hebben op de stabiliteit van de financiële sector. Dit heeft geleid tot een sterk vergrote

aandacht voor het zogeheten macroprudentiële toezicht (DNB, 2010).

Sinds de GFC staan banken onder druk om hun kostenniveau scherp omlaag te

brengen. Alle banken zijn de afgelopen jaren dan ook door grote reorganisaties

heen gegaan of zitten daar nog middenin. De daaruit voortvloeiende kostenverla-

ging zal op termijn zeker bijdragen aan een herstel van het rendement van

het bankwezen, al liggen er ook forse uitgaven in het verschiet als gevolg van de

benodigde investeringen in fintech (zie verderop). Maar dat kan niet verbloemen

dat het monetaire beleid op dit moment niet bijdraagt aan de stabiliteit van

het Noord-Europese en dus ook het Nederlandse bankwezen.

Figuur 9: Kapitalisatie (capital ratio) banken na de GFC fors versterkt

Figuur 10: Kapitalisatie (leverage ratio) banken na de GFC fors versterkt

0

5

10

15

20

AT BE DE ES FI FR GR IE IT NL PT GB US

Kapitaal ratio 2008 Kapitaal ratio 2014Minimum kapitaal ratio Kapitaal conserveringsbufferAnti-cyclische kapitaalbuffer

%

0

1

2

3

4

5

6

7

8

AT BE DE ES FI FR GR IE IT NL PT GB US

Leverage ratio 2008 Leverage ratio 2014Minimum leverage ratio

%

Bron: Bankscope, Bruinshoofd & Van Nimwegen (2016)

Bron: Bankscope, Bruinshoofd & Van Nimwegen (2016)

Zoals blijkt uit de bovenstaande figuur hebben banken sinds de crisis hard gewerkt om

hun balans te versterken. Uiteraard geven deze figuren de gemiddelde stand van zaken

weer en achter gemiddelden kunnen grote verschillen verscholen liggen. Maar in ons

land zijn de grootbanken, gemeten naar BIS-ratio’s, zwaarder gekapitaliseerd dan ooit

tevoren en bevindt ook hun leverage ratio zich zoals gezegd al dichtbij of boven de

4 procent. Hiermee voldoen zij ruim op tijd aan de voor Nederlandse banken aange-

scherpte vermogenseisen. Dit was een van de aanbevelingen van de commissie Wijffels

(2013) die de toekomstbestendigheid van de structuur van het bankwezen onderzocht.

Page 16: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 3130

Momenteel gaat de financiële sector opnieuw door een snel veranderende technolo-

gische omgeving. Maar ditmaal bepalen niet de financiële instellingen zelf het tempo

van innovatie, maar zijn het de klanten die het tempo van verandering dicteren. In het

vervolg van dit hoofdstuk gaan wij met name in op de gevolgen van fintech voor de

banken, al moge het duidelijk zijn dat ook andere financiële instellingen, zoals verzeke-

raars en beleggingsinstellingen, erdoor worden getroffen.

De opkomst van het internetgebruik en meer recent de exponentiële toename van het

gebruik van mobiele apparatuur zoals smartphones en tablets zorgen ervoor dat de klanten

van de banken zeer ontvankelijk zijn voor nieuwe toepassingen en dat succesvolle vernieu-

wingen erg snel een hoge vlucht kunnen nemen. Als banken niet snel genoeg onder-

kennen welke marktmogelijkheden er zijn ontstaan en daar dus niet bijtijds op in kunnen

spelen, is de kans groot dat partijen van buiten de financiële sector in het gat springen. In

de jaren na de GFC, jaren waarin banken vooral bezig waren om verliezen te verwerken en

te voldoen aan de eerder genoemde aangescherpte toezichteisen, is er als het ware een

‘braakliggend terrein’ ontstaan tussen de wensen van de klanten en dat wat de banken op

het gebied van innovatie aanboden (Baarsma et al., 2016). Ook in landen waar het bank-

wezen minder goed was ontwikkeld maar waar de mobiele telefoon een snelle opmars

maakte, trad dit fenomeen op. Dit heeft bedrijven van buiten de sector aangetrokken om

het gat te vullen. Soms gebeurde dit met spectaculair effect. In Kenia groeide de door het

lokale telefoonbedrijf Safaricom (dochter van Vodafone) gelanceerde betaaldienst M-Pesa

in drie jaar tijd uit tot een dominant giraal betaalsysteem, waar circa 85 procent van de huis-

houdingen mee bankiert. In China lanceerde AliPay (een dochter van Alibaba) -de lokale

versie van betaaldienst PayPal- in het voorjaar van 2013 een geldmarktfonds dat binnen

twee jaar tijd meer dan 100 miljard dollar onder beheer had en inmiddels het op twee na

grootste geldmarktfonds ter wereld is (Kelly, 2014; Disruptive Finance, 2016). Internetbe-

talingen worden in China voor het overgrote deel (85 procent) afgewikkeld door andere

partijen dan banken, waarbij alleen al AliPay bijna de helft van de markt in handen heeft

(DNB, 2016). Dichter bij huis komen gespecialiseerde IT-bedrijven op die betaaldiensten

aanbieden. Nieuwe technologische ontwikkelingen bieden bedrijven, dus ook banken,

de mogelijkheid om grootschalig klant- en transactiegegevens (zogeheten ‘big data’) aan

te wenden in hun klantbediening en/of bedrijfsvoering. Nieuwe digitale valuta, zoals de

bitcoin, kennen een groeiende populariteit, waarbij niet zozeer de nieuwe digitale munten

zelf, maar wel de achterliggende technologie (de blockchain) de mogelijkheid biedt om

betaaltransacties tegen veel lagere kosten aan te bieden.

Dit stelt banken voor grote uitdagingen. Als zij de nieuwe ontwikkelingen niet bijtijds

in hun eigen bedrijf integreren, lopen zij het gevaar dat andere partijen zich bij hun

klanten invechten en de meest winstgevende activiteiten bij de banken weghalen.

De wereld van de fintech is echter snel in beweging en het is vooraf zeer moeilijk in te

schatten wat de meest succesvolle technologieën en winnende nieuwkomers zullen

zijn. Te vroeg zwaar inzetten op de verkeerde technologie kan net zo duur en gevaarlijk

zijn als te laat beginnen met innoveren. Daarom kennen banken in dit kader diverse

De ervaring leert dat banken in goede tijden te gemakkelijk krediet verlenen en in

slechte tijden juist relatief hard op de rem staan. Ofwel, de kredietverlening is procy-

clisch en werkt grote economische uitslagen in de hand. Daarom bevat ook BIS-3 al macr-

oprudentiële elementen in de vorm van anticyclische vermogensbuffers.5 Dit betekent

dat banken in economisch goede tijden versneld hun kapitaalbuffers moeten opbouwen,

waarbij de verwachting is dat dit een automatische rem op hun kredietverlening zou

zetten. Maar er kan in dit kader ook worden gedacht aan door de banken bij de verstrekking

van krediet gehanteerde maatstaven als de Loan to Value (LTV) en de Loan to Income (LTI).

De WRR ziet deze maatstaven als een belangrijk macroprudentieel instrument tegen finan-

ciële zeepbellen en andere onevenwichtigheden (zie ‘De belangrijkste aanbevelingen van

de WRR nader beschouwd’). Hetzelfde geldt voor de fiscaliteit, die wereldwijd de opbouw

van schuld stimuleert. De WRR benadrukt dit punt sterk in de analyse en aanbevelingen. Dit

speelt zeker ook in ons land. Wat betreft het begrotingsbeleid, ten slotte, speelt wereldwijd

dat de overheid in sommige landen zelf een belangrijke bron van instabiliteit is geweest.

Als alle Europese overheden zich in goede tijden beter aan de begrotingsafspraken uit het

Stabiliteits- en Groeipact (SGP) hadden gehouden, had het begrotingsbeleid tijdens de

crisis minder restrictief hoeven zijn en was de recessie in de nasleep van de GFC minder

diep geweest. Hierbij zij overigens aangetekend dat de financiële degelijkheid van de

Nederlandse overheid de afgelopen jaren nimmer wezenlijk ter discussie heeft gestaan.

De gevolgen van financieel-technologische innovaties voor het bankwezen

Niet alleen de GFC en zijn nasleep hebben het bankwezen onder druk gezet. Op de achter-

grond speelt een snelle innovatiegolf die het karakter van financiële dienstverleners ingrij-

pend zal wijzigen. Het bankwezen zal daardoor de komende decennia radicale veranderingen

ondergaan als gevolg van de opkomst van nieuwe spelers, zogeheten fintech-bedrijven.

Banken zijn van oudsher sterk gedreven door informatietechnologie. In ons land begon

dat al in de jaren zestig van de twintigste eeuw met het automatiseren van het girale

betalingsverkeer. In de jaren tachtig kwamen daar de gelduitgifteautomaten (GEA’s) bij.

Weer later introduceerden de banken het internetbankieren en nog weer meer recent

het mobielbankieren. Al met al is sprake van een verregaande digitalisering van het

bancaire bedrijf. Banken zijn, in de woorden van voormalig DNB-president Wim Duisen-

berg, niets meer dan ‘grote computers met een marmeren poort’. Hoewel dit een verre-

gaande karikatuur van het bankwezen is, heeft deze toch een stevige kern van waarheid.

Banken zijn in hoge mate ICT-bedrijven geworden. Deze ontwikkelingen hebben het

bancaire bedrijf ingrijpend veranderd. Daarbij bepaalden banken het tempo van inno-

vatie tot voor kort nog wel zelf. De door hen geïnitieerde vernieuwingen werden de

klanten als het ware opgelegd, waarna die klanten hun gedrag aanpasten.

5 Of dit in de praktijk zo werkt, zal moeten blijken. In economisch goede tijden is het meestal ook eenvoudiger om eigen vermogen aan te

trekken, wat dit effect teniet doet. Zo beschouwd zouden anticyclische liquiditeitsbuffers wellicht effectiever kunnen zijn. En ook de risicowegingen, die

omlaag gaan in een hoogconjunctuur maar moeten worden aangescherpt in economisch slechtere tijden, werken procycliciteit in de hand.

Page 17: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 3332

De gevolgen van PSD2 zijn potentieel groot. Veel banken zien het betalingsverkeer, dat

in het algemeen niet of nauwelijks winstgevend is, als een zogeheten ‘ankerproduct’,

waar andere meer winstgevende producten aan kunnen worden gekoppeld. Tevens

verschaft de betaalrekening inzicht in het betaalgedrag van de klant. Dit betekent dat

de bank hier met gerichte aanbiedingen op in kan spelen en dat zij hier informatie uit

kan putten uit hoofde van haar risicobeheersing. De hier beschreven derde partijen

worden ook wel aangeduid als ‘portal aggregators’ en kunnen wellicht beter zicht krijgen

op het gedrag van de klant dan de bank(en) zelf, omdat zij toegang kunnen hebben

tot meer informatie dan individuele banken. Het contact tussen banken en hun klanten

dreigt door deze ontwikkeling losser te worden.

Banken zullen er dus voor moeten zorgen dat zij zelf ook in staat zijn om dergelijke

diensten te leveren, op straffe van verlies van klanten. Tegelijkertijd staan banken onder

een zwaar toezichtregime, terwijl zij in de concurrentieslag met de nieuwe aanbie-

ders van betaaldiensten worden geconfronteerd met partijen die, hoewel zij zich op

het werkterrein van de banken begeven, niet onder een vergelijkbaar toezichtregime

opereren als de banken. Los daarvan hebben banken een omvangrijke, vaak deels verou-

derde ‘legacy’ aan IT-systemen, waar nieuwkomers die last niet hebben en van meet af

aan kunnen werken met de nieuwste technologieën.

Overigens betekent de opkomst van fintech ook een stevige uitdaging voor de toezicht-

houder zelf (Kelly, 2014; DNB, 2016). Ten eerste wordt de definitie van financiële sector

door de toetreding van nieuwe partijen steeds meer fluïde. Dat doet de vraag rijzen wat

de reikwijdte van het toezicht moet zijn: welke nieuwe toetreders moeten ook onder

het toezicht van de financiële toezichthouder(s) gaan vallen? Die vraag betreft overigens

ook diverse instellingen in de zogeheten schaduwsector, de niet-gereguleerde verschaf-

fers van financiële diensten.

De tweede vraag betreft het vertrouwen. Vertrouwen is de kern van bankieren, wat

verklaart waarom banken zoveel aandacht besteden aan de kwaliteit en de veiligheid

van hun systemen. Hoe kan worden gegarandeerd dat de nieuwe toetreders ver-

gelijkbare normen hanteren en hoe kan worden voorkomen dat eventuele door derde

partijen uitgevoerde betaaltransacties het vertrouwen in de financiële sector onder-

mijnen? DNB (2016) wijst er in dit kader ook op dat de financiële degelijkheid van

fintech-partijen niet altijd vanzelfsprekend is.

De derde vraag sluit hierbij aan en betreft de opkomst van digitale valuta’s en de achter-

liggende technologie, de blockchain. De ondoorzichtige structuur van de bitcoin en

vergelijkbare cryptocurrencies, die de gebruiker een ongekend hoge mate van anonimi-

teit garanderen, maakt het gebruik ervan ook zeer geschikt voor ongewenste transacties.

Denk in dit kader aan transacties betreffende illegale praktijken, belastingontduiking en

witwassen van crimineel geld en/of het financieren van terroristische activiteiten.

strategieën, die zij vaak naast elkaar hanteren. Zij zetten hun eigen innovatiecentra op

buiten de bank, om flexibel te kunnen experimenteren. Ook werken zij vaak samen met

bestaande startupbedrijven. Tot slot nemen banken deel aan zogeheten business acce-

lerators. Daarbij leveren de banken de acceleratorprogramma’s de benodigde mentors,

kennis en expertise om deelnemers te ondersteunen in de ontwikkeling van hun ideeën

(Baarsma et al., 2016). Banken die hierin succesvol zijn, zullen de komende jaren steeds

meer worden getransformeerd tot ondernemingen die nog meer dan in het verleden

worden gedreven door technologie, maar door veel jonge klanten nauwelijks meer als

zodanig worden herkend. Die hechten immers sterk aan hun bancaire toepassing,

de app, maar voelen weinig binding met het achterliggende bedrijf. De uitdaging voor

banken is drieërlei. Ten eerste moeten zij bijtijds aanhaken bij een winnende techno-

logie. Ten tweede moeten zij omvangrijke investeringen verrichten om die techno-

logie te integreren in hun bedrijfsvoering, zonder concessies te doen aan continuïteit,

betrouwbaarheid en veiligheid. Dit vergt grote bedragen aan investeringen en versnelde

afschrijvingen, in een context van onder druk staande marges. Ten derde moeten zij

ervoor zorgen dat hun relatie met de klant intact blijft. Dit laatste is een extra uitdaging

omdat banken als gevolg van wet- en regelgeving verplicht worden om klantgegevens

en toegang tot bankrekeningen open te stellen voor derde partijen. Dit overigens wel

onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de klant hier expliciet toestemming voor geeft.

In dit kader is de tweede Europese richtlijn betaaldiensten (Second Payments Service

Directory ofwel PSD2) van belang (zie kader).

Box 5: PSD2: wat is het en wat zijn de mogelijke gevolgen?

De Europese richtlijn betaaldiensten of PSD regelt het toezicht op betaaldienstverle-

ners. De herziening hiervan (PSD2) betreft een aanscherping die te maken heeft met

het groeiende belang van internetbankieren, met name het betalingsverkeer. PSD

bepaalt onder meer dat externe (dat wil zeggen niet-bancaire) betaaldienstverleners

toegang moeten hebben tot de betaalrekeningen van de bancaire klanten, als de klant

daar tenminste toestemming voor geeft. Dergelijke externe betaaldienstverleners

worden aangeduid als ‘third party service providers’ (TPP’s). Deze partijen beheren de

bankrekening van de klant niet, maar kunnen wel betaaldiensten aanbieden.

PSD2 regelt onder meer twee zaken: rekeninginformatiediensten en betaalinitiatie-

diensten. Het eerste betekent dat deze derde partijen, na toestemming van de klant,

toegang tot rekeninginformatie van klanten moeten krijgen, zodat zij de klant informa-

tiediensten kunnen aanbieden, zoals geaggregeerde informatie over rekeningen die de

klant bij meer banken tegelijk aanhoudt. Met betalingsinitiatiediensten wordt gedoeld

op het feit dat de betaaldienstaanbieders namens de klant betaaltransacties kunnen

initiëren via een internettoepassing. In dit kader kan worden gedacht aan partijen als

Adyen, Buckaroo of Amazon Payments (Baarsma et al., 2016). Banken worden verplicht

deze functionaliteit te ondersteunen. Overigens reguleert PSD2 ook de tarieven die

banken in rekening mogen brengen voor betaaltransacties (Enigma Consulting, 2016).

Page 18: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 3534

DNB kwalificeert deze virtuele geldsoorten dan ook als producten met een zeer hoog

risicoprofiel. Dit geldt overigens niet voor de blockchain-technologie als zodanig (DNB,

2016, p. 13). Dit alles betekent waarschijnlijk ook dat de toezichthouder zal eisen dat

de nieuwe betaalsystemen transparanter worden dan ze nu zijn.

De vierde zorg van de toezichthouder betreft de bancaire risico’s. Het is vooralsnog

onduidelijk hoe de opkomst van fintech de financiële stabiliteit van het bankwezen

zal beïnvloeden. De kans bestaat dat de winstgevendheid van de banken wordt aan-

getast doordat de concurrentie van nieuwe spelers de marges onder druk zet, terwijl

de bestaande banken ook nog eens forse investeringen moeten doen om nieuwe

technologieën in de bestaande systemen te incorporeren. Daarbij moeten zij waar-

schijnlijk ook nog eens bestaande systemen in versneld tempo afschrijven. Ook wijst

DNB er op, dat als ‘portal aggregators’ automatisch deposito’s tussen banken gaan

verschuiven, dit het liquiditeitsrisico van individuele banken kan vergroten.

De vijfde zorg is dat als gevolg van fintech grotere operationele risico’s kunnen ontstaan. Dat

kan bijvoorbeeld gebeuren als de systeemaanpassingen bij de bestaande banken leiden tot

verstoringen in de uitvoering van werkzaamheden, maar ook als blijkt dat de systemen van

de nieuwkomers minder stabiel en/of minder goed beveiligd zijn dan gedacht.

Het zesde en laatste risico dat wij hier noemen, is de kans op meer volatiliteit in

de financiële markten. DNB wijst er op dat niet alleen op het vlak van het betalingsver-

keer innovaties plaatsvinden, maar ook in het beleggingsadvies. De combinatie van

indexbeleggen en gerobotiseerd beleggingsadvies kan ertoe leiden dat er een grotere

eenvormigheid in beleggingsadviezen gaat ontstaan, waardoor de kans groter is dat

iedereen tegelijkertijd dezelfde kant op beweegt in zijn beleggingen. Hierdoor kunnen

de koersuitslagen op de markten worden vergroot.

Box 6: Fintech in Nederland: welke kant zal het opgaan?

Veel technologische vernieuwing voltrekt zich op het gebied van het betalings-

verkeer. In sommige landen gaan de ontwikkelingen bijzonder snel, getuige ook

de in de tekst aangehaalde voorbeelden. Nieuwe betaaldiensten ontwikkelen zich

het snelst in markten waar het bankwezen nog relatief onderontwikkeld is, waar

internet al veel wordt gebruikt voor het doen van aankopen en waar regulering en

toezicht weinig in de weg staan. Het naast M-Pesa in Afrika bekendste voorbeeld is

China, waar de lokale versie van PayPal, Alipay, inmiddels al circa 3,5 keer zo groot is

als de Amerikaanse variant. In China zijn dergelijke partijen al groter dan het lokale

reguliere bankwezen. In landen waar het bankwezen verregaand is ontwikkeld en

bancaire transacties snel, trefzeker en goedkoop worden afgewikkeld, zoals

in Nederland, zal de opmars langzamer gaan. Neem bijvoorbeeld PayPal dat in ons

land in 2006 is begonnen. Het is een zogeheten ‘third party network’, dat zich als

het ware tussen banken en hun klanten nestelt en betalingsverkeer afwikkelt. Toch

hebben de Nederlandse banken ook de markt voor online betalingen nog altijd

stevig in handen (zie box 1). Maar de nieuwkomers zullen hun sporen trekken.

Want hoewel het logisch is dat zij zich het eerst richten op minder goed ontwik-

kelde markten waar niet alleen het opwaarts potentieel, maar ook de rentabiliteit

het hoogst is, lijkt het een kwestie van tijd voordat zij ook ons land met meer kracht

zullen betreden.

Eerder werd al gewezen op de opmars van nieuwe aanbieders van financiering voor

het MKB en -in mindere mate– particulieren in ons land. Hun groei is exponentieel,

zij het vooralsnog vanaf een lagere basis. Ook zal de zogeheten ‘blockchain-tech-

nologie’, de transactietechnologie achter virtuele valuta’s als de bitcoin, zijn sporen

trekken in het betalingsverkeer, met name op het terrein van de internationale

betalingen.

Banken en fintech-bedrijven zijn in veel gevallen behoorlijk complementair. Banken

hebben een grote klantenbasis, schaal en kapitaal, fintech-bedrijven hebben nieuwe

technologie beschikbaar, vooral gericht op de interface tussen klant en financiële

dienstverlener. Banken zullen de nieuwe technologie bijtijds moeten omarmen om

marktaandeel te behouden en/of te winnen. De mate waarin zij daarin slagen, zal

bepalen wat de winnaars of verliezers van de toekomst zijn. Het betekent wel dat

alle banken aan de vooravond staan van omvangrijke investeringen in nieuwe tech-

nologie, die met grote risico’s van mislukking zijn omgeven.

De verwachting is dat alle banken in meer of mindere mate nieuwe technologieën

zullen omarmen, net zoals zij de afgelopen decennia het internetbankieren hebben

geïntegreerd in hun reguliere bedrijfsvoering. Of de nieuwe platforms banken verre-

gaand zullen verdringen als verschaffers van financiering aan het MKB zal moeten

blijken. Veel niet-bancaire verschaffers van krediet zijn in feite verschaffers van

directe financiering (zie box 2), met alle nadelen voor de kredietverschaffers van

dien. Of de populariteit van crowd funding aanhoudt als een paar platforms failleren

of het slachtoffer worden van fraude zal de tijd moeten uitwijzen. Ook hier lijkt

het winnende model te bestaan uit de samenwerking tussen gevestigde banken en

nieuwe aanbieders van financiering. Banken kunnen platforms met hun expertise

ondersteunen, het voordeel voor hen is dat dergelijke financiering de bankbalans

niet of nauwelijks raakt.

Page 19: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 3736

De aanbevelingen van de WRR nader beschouwd

De WRR komt tot een reeks aanbevelingen die moeten bijdragen aan een meer even-

wichtige relatie tussen de samenleving en de financiële sector. Daarbij stelt zij voor om

langs drie wegen tot, in haar woorden, een productief evenwicht tussen de samenle-

ving en de financiële sector te geraken (WRR, 2016, hoofdstuk 8). De eerste weg betreft

beleid gericht op de samenleving, de tweede en de derde gelden respectievelijk

de financiële sector en de politiek.

Onderstaande box geeft alle aanbevelingen van het WRR-rapport weer, met daarbij

een kort commentaar. Vervolgens lopen wij in deze paragraaf de naar onze mening

belangrijkste aanbevelingen van de WRR nog wat uitvoeriger langs, waarbij wij met

name zullen ingaan op de aanbevelingen die de financiële sector (en dan vooral, maar

niet uitsluitend, het bankwezen) en de samenleving betreffen.

Box 7: De aanbevelingen van de WRR op een rijtje

Hoofdthema: de economie en samenleving: minder afhankelijkheid,

meer weerbaarheid

Verminder blootstelling aan financiële dynamiek

Dit is een zinvolle aanbeveling. Zo kan worden gewezen op de mogelijkheden om

de fiscale stimulering van schuldopbouw tegen te gaan. Kortere balansen maken

huishoudens financieel robuuster.

Wees voorzichtig met het creëren van financiële afhankelijkheden

Met dit advies doelt de WRR met name op de mogelijke financiële gevolgen van

het regeringsbeleid in de richting van de zogeheten ‘participatiesamenleving’. Voor

banken is dergelijk (of ander) beleid een politiek gegeven. Financiële dienstverle-

ners moeten ervoor zorgen dat hun dienstverlening goed aansluit bij de nieuwe

behoeften die kunnen ontstaan als gevolg van bijvoorbeeld de grotere flexibiliteit

op de arbeidsmarkt. Daarbij is het vanzelfsprekend dat financiële instellingen, als

deze moeten inspelen op het hieruit voortvloeiende beroep op hun diensten,

het klantbelang voorop stellen.

Versterk de onderhandelingspositie van klanten

Dit is een verstandig advies. Betere financiële educatie kan hierin een belangrijke

rol spelen.

Versterk weerbaarheid van semipublieke instellingen

Het is inderdaad een goede zaak dat semipublieke instellingen voldoende kennis in

huis hebben of daar eenvoudig toegang toe moeten hebben om complexe finan-

ciële beslissingen te nemen.

Hoofdthema: suggesties voor een robuustere financiële sector

Onderken de complexiteit van de financiële sector

Uiteraard is dit van belang. Maar dit is geen vrijbrief om die complexiteit vervolgens

met een ruw en ongedifferentieerd toezichtkader te willen bestrijden. Zie ook de

opmerkingen verderop over de leverage ratio. Bij een aantal adviezen adviseert de

WRR impliciet tot het fors verder verhogen van de leverage ratio. Dit is om diverse

redenen geen goed advies, zoals in de tekst verder is uitgelegd.

Andere attitude binnen de financiële sector

Met dit advies doelt de WRR op de houding van de banken ten opzichte van hogere buffers

en het ‘ringfencen’ van bepaalde essentiële functies. Hier speelt het probleem dat sommige

voorstellen naar mening van de banken voorbijgaan aan de bijkomende schade van een

geforceerde verhoging van kapitaalvereisten in de vorm van kredietschaarste. Ook wordt

weinig rekening gehouden met het feit dat niet alle banken op aandelen zijn georgani-

seerd. De WRR lijkt deze problematiek onvoldoende te onderkennen.

Systeemrisico’s tegengaan

De WRR wijst hier onder meer expliciet op de relatief hoge hypotheekschuld van

Nederlandse gezinshuishoudingen. Hoewel een terechte constatering zegt een

vergelijking met andere landen niet veel als niet ook wordt gekeken naar de struc-

tuur van de woningmarkt. Nederland behoort tot de selecte groep van landen die

ten aanzien van zowel de LTI als de LTV bindende normen kennen. Het verstrekkin-

genbeleid is prudent. Mede hierdoor heeft de GFC in ons land niet geleid tot grote

problemen op de hypotheekmarkt in de vorm van betalingsachterstanden, krediet-

verliezen en gedwongen uitzettingen. Op zichzelf zijn lagere LTV’s geen slechte zaak,

mits geflankeerd met effectief woningmarktbeleid.

Meer kapitaal (eigen vermogen) onontkoombaar

Rabobank onderschrijft het belang van goed gekapitaliseerde banken, maar

waarschuwt ervoor dat een te drastische toename van de kapitaalvereisten tot

problemen in de kredietverlening kan leiden. Zij is geen voorstander van een al te

verre verhoging van de verplichte leverage ratio.

Page 20: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 3938

Denk na over brandgangen en ringfences in het financiële systeem

Het is op zichzelf geen onlogisch idee, maar het is wel de vraag of financiële instel-

lingen hiervoor niet te complex zijn geworden en of dit anders kan. Zo kan de

opkomst van financial aggregators de complexiteit verder vergroten. Overigens

heeft de continuïteit van de essentiële bancaire functies in ons land zelfs tijdens het

hoogtepunt van de GFC nimmer ter discussie gestaan.

Diversiteit stimuleren

Rabobank is een coöperatieve bank en onderschrijft het belang van diversiteit, in

omvang, governance en oriëntatie in het financiële stelsel. Een verlicht toezichtre-

gime voor nieuwkomers is echter geen goed idee, omdat daar dan buiten het zicht

van de toezichthouder nieuwe risico’s kunnen ontstaan.

Hoofdthema: de organisatie van politiek en beleid

Streef naar een integrale benadering van beleid

Dit is een goed idee. Het betekent bijvoorbeeld dat een verlaging van de maximale

LTV bij de hypotheekverstrekking alleen kan plaatsvinden als er effectief flankerend

woningmarktbeleid is ingezet.

Organiseer periodieke politieke betrokkenheid

Dit advies kan van harte worden onderschreven. Regelmatig debat over de rol en

positie van de financiële sector in de samenleving is inderdaad een goed idee.

Benut ruimte voor een nationale koers

Op zichzelf is dat een goed idee, met name op het gebied van macroprudentieel

toezicht. Maar we moeten beducht zijn voor een bancair toezichtregime dat ver

afwijkt van buitenlandse regimes.

Beleid gericht op de weerbaarheid van de samenleving

Wat betreft de eerste weg pleit de WRR ervoor dat de samenleving minder afhankelijk

wordt van de financiële sector en dat de samenleving weerbaarder wordt tegenover

de financiële sector. De Raad wijst er op dat de financiële sector een grote informatie-

voorsprong heeft ten opzichte van haar klanten. Dit maakt de klanten afhankelijk van

de inschattingen en adviezen van de leveranciers van financiële producten en diensten.

Maakt de aanbieder fouten, of licht zij haar klanten bewust verkeerd voor, dan pakt dit

voor de klant verkeerd uit. Ofschoon de informatievoorsprong van de financiële sector

niet geheel valt te overbruggen, kunnen hier naar mening van de WRR toch grote

stappen worden gezet. De weerbaarheid van de samenleving kan worden vergroot door

de kennis van financiële producten van de klanten te vergroten, net als de bewustwor-

ding van de risico’s die met financiële producten gepaard kunnen gaan. Dit kan door

een deel ook door countervailing power te organiseren, bijvoorbeeld door inkoopcom-

binaties op te richten. Ook is de Raad een grote voorstander van meer aandacht voor

financiële vraagstukken in het middelbaar onderwijs.

De WRR wijst er verder op dat op tal van terreinen een integrale benadering nodig is.

Veel dossiers kennen namelijk een grote onderlinge afhankelijkheid. Er zijn genoeg

voorbeelden, zoals overigens ook al blijkt uit bovenstaande box. Enkele voorbeelden

mogen ter verduidelijking dienen. De vormgeving van het pensioenstelsel heeft invloed

op de allocatie van financiële middelen over de levensloop, waarbij de gedwongen

pensioenbesparingen medeverantwoordelijk zijn voor de hoge hypotheekschulden die

mensen in het begin van hun woonloopbaan moeten aangaan. De verzelfstandiging

van semipublieke instellingen kan ongewenste financiële risico’s met zich meebrengen,

zeker als zij ingrijpende financiële besluiten moeten nemen waarvoor zij niet goed zijn

toegerust. De flexibilisering van de arbeidsmarkt en de groei van het aantal zelfstandige

ondernemers heeft impact op de financiële stabiliteit, doordat veel van hen onvol-

doende geld opzij leggen voor de oude dag en doordat zij in het algemeen ook finan-

cieel kwetsbaarder zijn aangezien hun inkomen minder zeker en meer volatiel is. Tot slot

leidt de fiscale bevoordeling van schuldfinanciering tot een overmatige afhankelijkheid

van vreemd vermogen, zowel van huishoudens die een woning kopen als van bedrijven.

Daarnaast leidt het laatstgenoemde element, in combinatie met de fiscaal ondersteunde

(verplichte) pensioenbesparingen tot ongewenst lange balansen van gezinshuishou-

dingen. Dit maakt deze sector erg gevoelig voor schommelingen op de financiële

markten en/of in de huizenprijzen. Het beleid op het ene vlak heeft effecten elders. Als

men vanuit het oogpunt van stabiliteit van het bankwezen besluit om de maximale LTV

van hypotheken in te perken, dan heeft dat direct negatieve effecten op de bereikbaar-

heid van een passende woning voor grote groepen mensen. Dit punt is ook vanuit de

banken al regelmatig naar voren gebracht (Boonstra & Van Dalen, 2013).

De door de WRR bij de analyse van fiscaliteit en schuld aangedragen oplossings-

richtingen waarbij de fiscus schuldfinanciering minder bevordert, zouden de finan-

ciële stabiliteit ten goede komen. Het is voor de samenleving als geheel daarom

van belang dat tot een fiscaal neutrale behandeling van vreemd vermogen wordt

gekomen. Dat leidt tot minder schuldopbouw, omdat een belangrijke prikkel tot

het aangaan van schulden verdwijnt. Wel is het nodig dat een en ander stapsgewijs

gebeurt, om al te grote schokken te voorkomen, en dat deze beweging niet leidt tot

lastenverzwaring. Wat aan aftrekposten verdwijnt, dient in de vorm van lagere belas-

tingtarieven aan de samenleving te worden teruggegeven.

Page 21: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 4140

De WRR stelt verder dat een overdracht van vermogen tussen generaties voor de hand

ligt, zoals bij schenkingen, maar dat dit wel moet worden bezien in samenhang met

de belastingheffing op erfenissen.

Wat betreft de pensioensector zelf wijst de WRR op het feit dat de nadruk op de vari-

abele rekenrente, die op zijn beurt is gebaseerd op volatiele marktrentes, een korte-

termijnoriëntatie in de hand werkt. Dit, terwijl het juist voor pensioenfondsen van

essentieel belang is dat zij zich met hun beleggingsbeleid op de lange termijn kunnen

richten. Dan kunnen zij ook een grotere rol spelen in het financieren van maatschap-

pelijk relevante projecten en investeren in het verdienvermogen van de Nederlandse

economie. Dat is op zijn beurt weer van groot belang voor het toekomstige rendement

van de beleggingen van de pensioenfondsen zelf (WRR, 2016, p. 216).

Ook wijst de Raad er op dat de pensioensector moet worden hervormd om ook in

de toekomst houdbaar te zijn. Daarbij benoemt zij enkele alternatieven, waarbij de

voorkeur uitgaat naar een stelsel waarin een duidelijker verband bestaat tussen de eigen

premie-inleg en pensioenaanspraken, conform de verkenning van de SER uit 2015. Een

alternatief kan zijn om collectief een basispensioen te organiseren, met daarbovenop

een aanvullend pensioen conform de ‘SER-methodiek’.

De WRR wijst terecht op de nadelen van de variabele rekenrente, zonder echter

concrete invulling te geven aan mogelijke oplossingsrichtingen. Tevens verzuimt zij

om een zeer belangrijk nadeel van de variabele rekenrente te benoemen: deze heeft

de sector namelijk bijzonder procyclisch gemaakt omdat marktrentes en dus ook

de rekenrentes nu eenmaal meeveren met de conjunctuur. Stijgende marktrentes

betekenen immers hogere dekkingsgaden, dalende marktrentes hebben het omge-

keerde effect.

Mogelijke oplossingen kunnen bijvoorbeeld worden gevonden bij terugkeer naar

een minder variabele rekenrente, een op zichzelf variabele rekenrente die echter

wel voor meer jaren vaststaat (zodat het procyclische element eruit wordt gehaald)

of het instellen van een corridor voor de rekenrente zodat de fluctuaties worden

afgevlakt. Los daarvan delen wij de mening van de WRR dat de pensioensector moet

worden hervormd om deze toekomstbestendig te maken, maar dat de kaders waar-

binnen werkgevers en werknemers afspraken over tweede-pijlerpensioenen kunnen

maken door de politiek dienen te worden bepaald.

Een goede oplossing zou een pensioenstelsel met een kleinere maar solide

(collectieve) basis kunnen zijn. De kans op kortingen op de pensioenuitkeringen

zou zo goed als geheel moeten worden uitgesloten. Daarbij zou een verplicht en

fiscaal ondersteund minimaal opbouw- of premiepercentage kunnen gelden tot

een inkomen van bijvoorbeeld anderhalf of twee keer modaal. Deze verplichte

pensioenopbouw zou niet alleen voor mensen in loondienst, maar ook voor zelf-

Ook waar het de weerbaarheid van klanten betreft, heeft de Raad naar onze

mening goede punten. Klant en bank hebben beide baat bij een zo goed mogelijke

dienstverlening en daarbij is het zonder meer een goede zaak als de klant weet

wat hij koopt. Banken zouden daarbij ook kunnen bijdragen aan (het ontwikkelen

van) lesprogramma’s in het middelbaar onderwijs. Ook het door de WRR expliciet

benoemde belang van een grotere financiële kennis over vooral vastgoed en andere

complexe projecten in de semipublieke sector kan worden onderschreven.

Overigens blijkt in de praktijk dat klanten soms willens en wetens grotere financiële

risico’s aan willen gaan dan de bank adviseert. Daarbij ervaart de klant het als onge-

wenst paternalisme wanneer de bank weigert de gevraagde dienst te leveren. Het

moet helder zijn waar de zorgplicht van de bank ophoudt en waar de eigen verant-

woordelijkheid van de klant begint. Als wordt geïnvesteerd in een grotere financiële

kennis van klanten van banken is het ook beter mogelijk om hun eigen verantwoor-

delijkheid beter af te bakenen.

De WRR wijst er ook op dat de problematiek van de bovenmatige schuldopbouw niet

los kan worden gezien van een slechte afstemming van besparingen, financierings-

behoeften, inkomsten en uitgaven over de levenscyclus. Want het is een hard feit dat

in ons land in zijn totaliteit teveel wordt gespaard. Ons grote en structurele nationale

spaaroverschot, ofwel het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans, is

hiervan de afspiegeling. Zo beschouwd zou men zelfs kunnen zeggen dat ons land lijdt

aan een structurele onderbesteding. De door de WRR gesignaleerde slechte afstemming

vergroot naar haar mening de afhankelijkheid van de financiële sector. Veel mensen

hebben lange balansen, met veel schulden en nog meer bezittingen, waardoor zij

relatief gevoelig zijn voor veranderingen op de financiële markten of van de woning-

prijzen. Een van de opties is om in het begin van de wooncarrière te komen tot een

‘betere afstemming tussen de verplichting tot pensioensparen en de hoge financierings-

behoefte voor de aankoop van een eigen huis’.

Dit is overigens gemakkelijker gezegd dan gedaan, temeer omdat de verschillen tussen

individuele gezinshuishoudingen groot zijn. Tegenover mensen met een riant pensioen

en een afgeloste woning staan mensen met een slechter pensioen en een niet afgeloste

hypotheek (of een huurwoning). Veel mensen zijn onzeker omdat zij in het ongewisse

verkeren of zij in een ‘goede’ of in een ‘slechte’ pensioenregeling zitten en derhalve

niet weten waar zij aan toe zijn. Veel zelfstandigen bouwen weinig of geen pensioen

op. De Raad wijst er zelf al op dat hier een uiterste zorgvuldigheid geboden is, omdat

een goede pensioenopbouw natuurlijk wel van essentieel belang is voor de financiële

situatie na de actieve loopbaan (WRR, 2016, p. 215). Het gevaar bestaat dat mensen bij

afwezigheid van gedwongen pensioenbesparing voor werknemers in loondienst te laat,

of in onvoldoende mate aan de opbouw van hun pensioen beginnen en op hoge(re)

leeftijd alsnog in financiële problemen geraken. Dit is niet wenselijk.

Page 22: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 4342

Verder is de kans groot dat de maatregel zou worden gefrustreerd, bijvoorbeeld

doordat gemeentelijke overheden op eigen initiatief aanvullende leningen gaan

verstrekken en/of koopstarters bij familie of niet-gereguleerde kredietverschaffers

aankloppen om het ‘eigen geld’ bij te lenen. Als er sterke prikkels zijn om zoveel

mogelijk spaargeld in te zetten bij de aanschaf van een eigen woning kan dat

betekenen dat mensen bij de eerste de beste tegenvaller in liquiditeitsproblemen

geraken en zich alsnog in de schulden moeten steken. Ook kan het gebeuren dat

het in te brengen ‘eigen geld’ elders wordt geleend. Dit wordt in het rapport van de

WRR onvoldoende onderkend.

Het lijkt dan ook een beter idee om voor koopstarters een speciaal aanvullend

regime in te stellen wanneer op korte termijn wordt besloten tot een verdere

verlaging van de maximale LTV (Boonstra, 2014). Dit met als doel de toegang tot

een eigen woning te behouden, zonder dat alle beschikbare liquiditeit hiertoe

moet worden ingezet. Nog beter is het om vaart te maken met het vergroten van

het aantal goed betaalbare huurwoningen in de vrije sector voor de middenklasse,

vooral in de Randstad. Als er voldoende keuze is in het huursegment neemt de

noodzaak van hoge startershypotheken af en ontstaat er ruimte voor de ontwikke-

ling van bouwspaarproducten.

standigen moeten gelden. Daarboven zou men de deelnemers meer individuele

keuzevrijheid kunnen geven. Deze keuzevrijheid kan binnen de tweede pijler

worden gerealiseerd of daarbuiten door een ‘benefit budget’ dat werkenden naar

eigen keuze maar zonder fiscale stimulering kunnen aanwenden voor de opbouw

van extra (pensioen-)vermogen, het aflossen van de hypotheek of het vervroegd

met pensioen gaan. Bij individuele pensioenaanspraken is tevens meer keuzevrij-

heid mogelijk met betrekking tot de timing van premie-inleg bij een gelijkblij-

vende pensioenambitie. Ook kan een gedeelte van de (individueel) opgebouwde

aanspraak worden gebruikt voor het aflossen van de hypotheek. De pensioenam-

bitie kan zodoende beter worden afgestemd op de opbouw van huizenvermogen.

Op het gebied van de hypotheken kan er op worden gewezen dat een gedwongen

verlaging van de LTV zonder flankerend beleid gericht op een forse vergroting van

het middenhuursegment ertoe kan leiden dat delen van de gezinshuishoudingen

niet minder kwetsbaar, maar juist kwetsbaarder worden.

In de discussie over een verder verlaging van de Loan to Value (LTV) wordt steevast

gewezen op het feit dat bij de verstrekking van hypothecaire leningen de in ons land

gehanteerde LTV in internationaal opzicht erg hoog is. Dat is inderdaad waar, met name

waar het de LTV voor starters op de woningmarkt betreft, maar het beeld behoeft

nuancering. Zo behoort ons land tot de selecte groep van landen waar bij de hypo-

thecaire kredietverlening tegelijkertijd bindende beperkingen gelden ten aanzien van

zowel de LTV als de Loan to Income ratio (LTI) (Van Dalen & De Vries, 2015b).

Bij voortduring wordt gewezen op het vermeende belang van een verlaging van de

LTV, waarbij de commissie Wijffels heeft gepleit voor een verlaging tot 80 procent.

DNB pleit met een zekere regelmaat voor een maximale LTV van 90 procent. Hierbij

wil men zowel gezinnen minder kwetsbaar maken voor schommelingen in de

huizenprijzen als de banken veiliger maken. Dit laatste ondanks het feit dat de

kredietverliezen op hypothecaire leningen in ons land ook tijdens de crisis zeer laag

waren. Dit komt doordat Nederlandse banken primair op inkomen financieren (LTI)

en de daarbij geldende normen in het algemeen erg prudent zijn.

Hoewel een verdere verlaging van de LTV vanuit het oogpunt van de stabiliteit

van het bankwezen niet echt nodig lijkt, kan het ook geen kwaad. Voor sommige

gezinshuishoudingen ligt dit echter minder eenduidig, waardoor een maatschap-

pelijke kosten/batenanalyse voor de samenleving als geheel wel eens negatief zou

kunnen uitvallen als de LTV-verlaging niet vooraf wordt gegaan door uitbreiding

van het middenhuursegment. Het probleem is namelijk dat in ons land de hoge LTV

voor veel starters op de woningmarkt essentieel is omdat de markt voor betaalbare

vrije huurwoningen zeer slecht is ontwikkeld. Een forse verlaging van de LTV zonder

aanvullend woningmarktbeleid zou grote aantallen woonstarters in problemen

kunnen brengen; tevens zou het de uitstroom uit de sociale woningbouw belem-

meren.

Meer kapitaal (eigen vermogen) onontkoombaar

De WRR pleit voor een verdere verzwaring van de kapitalisatie van banken. Dit punt

komt in haar aanbevelingen op meer plaatsen terug (zie box). Zij onderkent dat daarin na de

crisis al veel is gebeurd, vooral bij de banken, maar dat is naar haar mening nog niet genoeg.

Ook vindt de WRR de houding van banken in deze discussie te afwijzend. In concreto ziet de

WRR graag dat de zogeheten leverage ratio (de ratio tussen het eigen vermogen van een

bank en haar bruto (dat wil zeggen ongewogen) balanstotaal) verder omhoog gaat.

De Raad onderkent dat hiervoor tijd nodig is, omdat kapitaalversterking via inhouding

van winst traag gaat. Ook onderkent zij expliciet dat het voor niet-beursgenoteerde

of anderszins niet op aandeelhouderswaarde georganiseerde instellingen lastig is om

kapitaal aan te trekken. Zij kunnen naar mening van de Raad andere instrumenten,

zoals coco’s6, gebruiken. Wel ziet de WRR ook de nadelen hiervan, waaronder het feit dat

dergelijke instrumenten vrij duur zijn en leiden tot een hoge uitgaande cash flow, wat

de reserveringscapaciteit van de betreffende instellingen beperkt.

6 Contingent Convertible notes (coco’s) zijn een soort obligaties die de bank wanneer zij in zwaar weer dreigt te komen, kan omzetten

van vreemd vermogen naar eigen vermogen. De obligaties worden dan omgezet in aandelen. In plaats van omzetten naar aandelen kunnen coco’s ook

worden afgestempeld. In dat geval is de investeerder zijn inleg kwijt en voegt de bank de inleg toe aan haar reserves. De voorwaarden waaronder coco’s

worden omgezet of afgestempeld staan in de coco-overeenkomst. Zij worden getriggerd als de financiële buffer van de bank onder een bepaald niveau

komt. Ook kan de couponbetaling worden opgeschort. Kortom: er bestaan veel modellen voor coco’s (bron: https://www.nvb.nl/nieuws/396/vijf-vragen-

en-antwoorden-over-cocos.html).

Page 23: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 4544

Denk na over brandgangen en ringfences in het financiële systeem

De WRR pleit voor het aanbrengen van wat zij noemt ‘brandgangen’ en ‘ringfences’ in

het financiële stelsel. Daarbij doelt zij op het afschermen van de nutsfuncties binnen

banken, zodat bijvoorbeeld de continuïteit van het betalingsverkeer en de kredietverle-

ning aan het MKB nooit wordt blootgesteld aan de dynamiek van de financiële markten.

Hoewel een nuttige aanbeveling, kunnen er toch enkele opmerkingen bij worden

geplaatst. Zelfs op het hoogtepunt van de crisis in 2008, toen diverse financiële instellingen

door de staat werden gered, of later toen enkele kleine banken in de problemen kwamen,

is het girale betalingsverkeer in ons land nooit in de problemen geweest. Dit illustreert

de robuustheid van ons betalingsverkeerstelsel. Wat betreft ringfences is het nu al zo dat

Nederlandse grootbanken weinig actief zijn in investment banking en dus verhoudingsge-

wijs weinig blootstaan aan de dynamiek van de financiële markten. Deze aanbeveling van

de WRR is vooral relevant voor banken die tegelijkertijd grootschalig actief zijn in het nuts-

bankieren en in investment banking. Daarvan is in ons land geen sprake.

Diversiteit stimuleren

De WRR constateert dat de diversiteit binnen de financiële sector tekort schiet. Ons land kent,

evenals de rest van Europa, een financieel bestel dat zwaar leunt op de intermediatierol van de

banken. Directe investering komt hier in vergelijking met bijvoorbeeld de VS minder voor. De

Raad pleit voor meer diversiteit, zowel binnen de bancaire sector als daarbuiten. Wat betreft dat

laatste zou de WRR graag zien dat er voor het MKB meer alternatieve aanbieders kwamen.

De WRR constateert verder dat grote banken impliciet worden beschermd uit hoofde

van hun ‘too big to fail’ status. Dat zou hen financieringsvoordelen opleveren. De Raad

toont zich voorstander van een lichter regelgevings- en toezichtregime voor kleinere

instellingen en nieuwkomers. Tot slot wijst de Raad er op dat meer diversiteit ook kan

bijdragen aan een grotere veerkracht van het financiële systeem: als bepaalde delen

wegvallen, kunnen functies elders over worden genomen. In dit kader wijst de Raad op

de rol die zogeheten ‘Credit Unions’ in de VS tijdens de crisis hebben gespeeld nadat de

grote banken klem kwamen te zitten.

Rabobank is een coöperatieve bank en hecht groot belang aan diversiteit, ook in

governancemodellen. Tijdens de crisis is niet alleen in de VS, maar ook in Europa

gebleken dat niet-beursgenoteerde banken een stabiliserende rol hebben gespeeld

(Boonstra & Mooij, 2012). Daarom is het enigszins verbazingwekkend dat het rapport

weinig aandacht besteedt aan de reeds bestaande diversiteit binnen het Europese

bankwezen. Want zeker waar het gaat om retailbankieren (consumenten en MKB)

vormen spaarbanken en coöperatieve banken in vrijwel alle Europese landen een

groot zo niet het grootste deel van het bankwezen. Het VK is de uitzondering

op deze regel (Llewellyn, 2012). Het rapport had hier meer aandacht aan mogen

besteden, evenals aan de uitdagingen die dit deze instellingen brengt als zij hun

eigen vermogen verder moeten versterken.

De Rabobank is van oudsher een van de zwaarst gekapitaliseerde banken. Daarnaast

streeft de Rabobank van oudsher een voorzichtig risicoprofiel na, omdat de inhouding

van winst voor haar als coöperatieve bank de belangrijkste bron van vermogensvorming

is. De Rabobank streeft in haar eigen woorden ‘een ijzersterke balans’ na.

Helaas is de aanbeveling dat de leverage ratio van de banken nog substantieel verder

omhoog moet deels gebaseerd op verkeerde analyses. Zo kan op theoretische gronden

worden gesteld dat een scherpe verdere verhoging van de leverage ratio weinig zinvol

is en zelfs per saldo tot hogere risico’s kan leiden (Boonstra & De Cleen, 2014). Dit komt

doordat van de leverage ratio geen sturende werking uitgaat, anders dan van op risico-

weging gebaseerde BIS-ratio’s. En die BIS-ratio’s zijn na de crisis al fors opgehoogd. Ook

het vaak geschetste beeld dat de leverage ratio van de Nederlandse banken vroeger

veel hoger was behoeft bijstelling. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft deze ratio in

ons land voor de grote banken tussen de 3 en de 7 procent gelegen, zonder dat dit tot

problemen heeft geleid. Een verhoging van de leverage ratio van Nederlandse banken

in de richting van 5 procent lijkt ruimschoots voldoende (Boonstra et al., 2016).

Het is echter wel van groot belang dat de onzekerheid omtrent toekomstige kapitaalver-

eisten zo snel mogelijk verdwijnt. De onzekerheid dat de politiek de kapitaaleisen almaar

verder wil opvoeren, maakt banken kopschuw om hun balans verder te laten groeien. De

terugkeer naar ongewogen kapitaalratio’s die de WRR voorstelt, is naar onze mening dan

ook een stap achteruit. Het is niet zinvol om eigen vermogen aan te houden tegenover

risicoloze activa, zoals vorderingen op de centrale bank. Ook is het evident dat leningen

met een degelijk onderpand minder kredietrisico met zich meebrengen dan leningen

zonder onderpand. Het al te zwaar leunen op de leverage ratio ondermijnt het nuttige,

sturende effect van de risicogewogen BIS-ratio’s. Verder wijst de naoorlogse ervaring in

ons land erop dat het bankwezen behoorlijk robuust kan opereren met leverage ratio’s

in de orde van grootte van 5 procent (Boonstra et al., 2016).

Daarom valt er veel voor te zeggen om de norm voor de leverage ratio te leggen op 5

procent en de onzekerheid over verdere verhoging weg te nemen. Daarnaast zou het

een goede zaak zijn als banken hun balans kunnen verkorten door het grootschalig

verkopen van zeer langlopende activa, zoals woninghypotheken, aan institutionele

beleggers. Dat verkleint ook de looptijdtransformatie. Tot slot is het belangrijk dat de

minimum risicogewichten van bepaalde activa de onderliggende risico’s goed weer-

spiegelen en rekening houden met de kwaliteit van het onderpand. In dit kader is de

onzekerheid over de uitkomst van de discussie over de ‘capital floors’ fnuikend. In de

voorliggende voorstellen wordt onvoldoende rekening gehouden met de kwaliteit van

het onderpand. Die is in ons land in het algemeen goed in orde, waardoor hypothecaire

leningen en landbouwkredieten hier terecht een relatief lage risicoweging hebben. Als

de minimum risicogewichten van deze kredieten fors worden opgetrokken, kan dat

funest zijn voor deze vormen van kredietverlening in ons land.

Page 24: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 4746

wereldwijd kunnen ondersteunen en financieel technologische innovaties kunnen door-

voeren. Dit vereist een zekere schaal. Als onze banken het Nederlandse bedrijfsleven niet

voldoende kunnen ondersteunen, zal het erg kwetsbaar worden voor ontwikkelingen in

het buitenland. Dit was ook een les van de crisis: buitenlandse partijen trekken zich als

eerste terug.

Verder is het een misverstand dat kleine banken veiliger zouden zijn dan grote banken.

Tijdens de GFC, maar ook eerder, zijn er ook veel meer kleine banken dan grote banken

in de problemen gekomen. De Britse bank Northern Rock, die als een van de eerste

spectaculair ten onder ging, was een relatief kleine instelling. In ons land begon de crisis

met de kleine IJslandse spaarbank Icesave en als laatste ging de kleine DSB Bank ten

onder. Eerder al, in 2005, failleerde de kleine Bank van der Hoop.

Het is dus nog maar de vraag of kleine banken intrinsiek stabieler zijn dan grote banken.

Wel heeft een grote bank in problemen uiteraard meer impact op de financiële stabi-

liteit dan de ondergang van een kleine bank. Daarom is het terecht dat grote banken

als systeemrelevant worden gezien en aan extra eisen zijn onderworpen. Dat betekent

ook dat een grootbank als onmisbaar onderdeel van de financiële infrastructuur met

haar beslissingen altijd rekening heeft te houden met alle relevante stakeholders, ook

als de bank in kwestie overwegend streeft naar het maximaliseren van aandeelhou-

derswaarde. Zij mag vanwege haar omvang niet failliet gaan, moet daarom onnodige

risico’s vermijden en is onderworpen aan een zwaarder risicoregime. Kleinere banken

zouden risicovoller mogen zijn, dus ook andere klanten mogen bedienen en puur door

winst mogen zijn gedreven. Want er is helemaal niets mis met commerciële banken.

Ook zij kunnen waarde toevoegen, voor hun aandeelhouders, klanten en de samenle-

ving als geheel. Wel is het van belang dat dergelijke banken nooit kunnen uitgroeien tot

systeemrelevante instellingen en dat er dus ook nooit sprake mag zijn van staatssteun.

Het is op zichzelf een goede zaak dat alternatieve aanbieders van MKB-krediet aan

belang winnen. Het geeft ondernemers meer opties en vermindert daarmee hun

afhankelijkheid van banken voor het verkrijgen van financiering. Dit proces is in

volle gang, maar het zal nog jaren duren voordat de nieuwe aanbieders zich kunnen

ontwikkelen tot een volwaardig alternatief voor banken. Wel is transparantie belang-

rijk, opdat de verschaffers van direct vermogen via bijvoorbeeld ‘crowd funding’-

platforms weten aan welke risico’s zij bloot staan.

Ook anderszins is het gunstig dat nieuwkomers de markt voor financiële diensten

van dynamiek en innovatie kunnen voorzien. Minder gunstig zou het zijn als nieuw-

komers onder een verlicht toezichtregime kwamen te vallen. Dit kan de concurren-

tieverhoudingen binnen de sector verstoren. Zo hoort een bank die onder een lichter

toezichtregime valt bijvoorbeeld geen toegang te krijgen tot het depositogarantie-

stelsel (DGS). De WRR gaat in haar analyse ook voorbij aan de egaliserende werking

die het DGS ook nu al heeft op de concurrentie tussen grote en kleine banken op de

spaarmarkt.

Tot slot is het een goede zaak als de financiële sector ook plaats blijft bieden aan

gespecialiseerde, winstgedreven instellingen, ook die met een hoog risicoprofiel.

Dat kunnen investment banks zijn, instellingen die zijn gespecialiseerd in geau-

tomatiseerde handel of alternatieve banken. Zij kunnen een belangrijke bron van

innovatie, liquiditeit, gespecialiseerde financiële dienstverlening en hoogwaardige

werkgelegenheid vormen. Uiteraard mogen deze instellingen niet onder gemeen-

schappelijke vangnetten vallen. Zij kunnen belangrijk zijn, maar mogen nimmer

systeemrelevant worden.

Over concentratie en bankenomvang

Bij de bespreking van de diversiteit meldt de WRR meermaals dat enkele grote spelers

het Nederlandse bankwezen domineren. Dat is een terechte constatering, maar op

zichzelf niet bijzonder. Dit is namelijk een verschijnsel dat in meer relatief kleine landen

voorkomt. Een hoge concentratiegraad hoeft daarbij een stevige concurrentie tussen

de betrokken instellingen niet in de weg te staan (Boonstra & Groeneveld (2006) en de

daarin aangehaalde literatuur). Sterker nog, verschillende landen met een relatief sterk

geconcentreerd bankwezen scoren juist goed waar het de prijs van de door hen aange-

boden dienstverlening betreft (Cap Gemini Ernst & Young, 2004). Zo behoren de kosten

van het betalingsverkeer in ons land al decennia tot de laagste ter wereld (DNB, 2012).

De WRR pleit niet voor het gedwongen verkleinen van de bestaande grootbanken en

dat is een goede zaak. Het mag niet zo zijn dat het hebben van grote banken een privi-

lege wordt van grote landen. Banken moeten hun internationaal opererende klanten

Page 25: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 4948

Ter afsluiting: voorkom beleidsonzekerheid

In de nasleep van de GFC bestaat tot op de dag van vandaag onzekerheid over de

exacte inrichting van het toekomstige financiële toezichtkader. Dat was zeker in de

eerste jaren na de crisis gezien de context wellicht onvermijdelijk. Maar wil een bank

haar bijdrage aan de samenleving op een verantwoorde wijze kunnen leveren, dan is

stabiliteit in regelgeving en toezicht essentieel. Zo lang een bank kan worden gecon-

fronteerd met onverwacht hogere vermogenseisen, in de vorm van hogere kapitaal-

vereisten of een verplichte verhoging van de minimale risicoweging (capital floors) van

belangrijke activa, is het voor haar lastig om een koers uit te zetten. De bank zal dan in

veel gevallen een afwachtende houding aannemen, die bijvoorbeeld kan leiden tot een

lager dan gewenst groeitempo van haar kredietverlening. De WRR stelt in dit kader dat

de financiële sector doet voorkomen dat er een tegenstelling tussen financiële stabili-

teit en economische groei zou bestaan. Naar de mening van de WRR is dit niet terecht.

Het echte probleem is echter niet zozeer de absolute hoogte van de nieuwe kapitaal-

vereisten, maar wel een te korte duur van het traject er naartoe (Boonstra & De Cleen,

2014). Het opbouwen van extra kapitaalbuffers vergt nu eenmaal tijd.

Een instabiel toezichtkader, waarbij onverwachte en ingrijpende maatregelen als een

zwaard van Damocles boven de sector hangen, draagt niet bij aan een goed functione-

rende financiële sector. Banken kunnen hun maatschappelijke bijdrage alleen zo goed

mogelijk leveren als ook het toezicht stabiel en betrouwbaar is.

Verm

inde

r bl

oots

telli

ng a

an

�nan

ciël

e dy

nam

iek

Dit

is e

en z

invo

lle a

anbe

velin

g.

Zo k

an w

orde

n ge

wez

en o

p de

m

ogel

ijkhe

den

om d

e �s

cale

st

imul

erin

g va

n sc

huld

opbo

uw

tege

n te

gaa

n. K

orte

re

bala

nsen

mak

en h

uish

oude

ns

�nan

ciee

l rob

uust

er.

Wee

s vo

orzi

chtig

m

et h

et c

reër

en

van

�nan

ciël

e af

hank

elijk

hede

n

Met

dit

advi

es d

oelt

de W

RR

met

nam

e op

de

mog

elijk

e �n

anci

ële

gevo

lgen

van

het

re

gerin

gsbe

leid

in d

e ric

htin

g va

n de

zog

ehet

en ‘p

artic

ipat

ie-

sam

enle

ving

’. Voo

r ban

ken

is

derg

elijk

(of a

nder

) bel

eid

een

polit

iek

gege

ven.

Fin

anci

ële

dien

stve

rlene

rs m

oete

n er

voor

zo

rgen

dat

hun

die

nstv

er-

leni

ng g

oed

aans

luit

bij d

e ni

euw

e be

hoef

ten

die

kunn

en

onts

taan

als

gev

olg

van

bijv

oorb

eeld

de

grot

ere

�exi

bilit

eit o

p de

arb

eids

mar

kt.

Daa

rbij

is h

et v

anze

lfspr

eken

d da

t �na

ncië

le in

stel

linge

n, a

ls

deze

moe

ten

insp

elen

op

het

hier

uit v

oort

vloe

iend

e be

roep

op

hun

die

nste

n, h

et k

lant

-be

lang

voo

rop

stel

len.

Vers

terk

de

onde

rhan

delin

gs-

posi

tie v

an k

lant

en

Dit

is e

en v

erst

andi

g ad

vies

. Be

tere

�na

ncië

le e

duca

tie k

an

hier

in e

en b

elan

grijk

e ro

l sp

elen

.

Vers

terk

wee

rbaa

rhei

d va

n se

mip

ublie

kein

stel

linge

n

Het

is in

derd

aad

een

goed

e za

ak d

at s

emip

ublie

ke

inst

ellin

gen

vold

oend

e ke

nnis

in

hui

s he

bben

of d

aar e

en-

voud

ig to

egan

g to

e m

oete

n he

bben

om

com

plex

e �n

anci

ële

besl

issi

ngen

te

nem

en.

Ond

erke

n de

co

mpl

exite

it va

n de

�n

anci

ële

sect

or

Uite

raar

d is

dit

van

bela

ng.

Maa

r dit

is g

een

vrijb

rief o

m

die

com

plex

iteit

verv

olge

ns

met

een

ruw

en

onge

di�e

r-en

tieer

d to

ezic

htka

der t

e w

illen

bes

trijd

en. Z

ie o

ok d

e op

mer

king

en v

erde

rop

over

de le

vera

ge ra

tio. B

ij ee

n aa

ntal

ad

viez

en a

dvis

eert

de

WRR

im

plic

iet t

ot h

et fo

rs v

erde

r ve

rhog

en v

an d

e le

vera

ge

ratio

. Dit

is o

m d

iver

se re

dene

n ge

en g

oed

advi

es, z

oals

in d

e te

kst v

erde

r is

uitg

eleg

d.

And

ere

attit

ude

binn

en d

e �n

anci

ële

sect

or

Met

dit

advi

es d

oelt

de W

RR o

p de

hou

ding

van

de

bank

en te

n op

zich

te v

an h

oger

e bu

�ers

en

het ‘

ringf

ence

n’ v

an b

epaa

lde

esse

ntië

le fu

nctie

s. H

ier s

peel

t he

t pro

blee

m d

at s

omm

ige

voor

stel

len

naar

men

ing

van

de b

anke

n vo

orbi

jgaa

n aa

n de

bi

jkom

ende

sch

ade

van

een

gefo

rcee

rde

verh

ogin

g va

n ka

pita

alve

reis

ten

in d

e vo

rm

van

kred

iets

chaa

rste

. Ook

w

ordt

wei

nig

reke

ning

ge

houd

en m

et h

et fe

it da

t nie

t al

le b

anke

n op

aan

dele

n zi

jn

geor

gani

seer

d. D

e W

RR li

jkt

deze

pro

blem

atie

k on

vol-

doen

de te

ond

erke

nnen

.

Stre

ef n

aar e

en

inte

gral

e be

nade

ring

van

bele

id

Dit

is e

en g

oed

idee

.H

et b

etek

ent b

ijvoo

rbee

ld d

at

een

verla

ging

van

de

max

imal

e LT

V bi

j de

hypo

thee

kver

stre

k-ki

ng a

lleen

kan

pla

atsv

inde

n al

s er

e�e

ctie

f �an

kere

nd

won

ingm

arkt

bele

id is

inge

zet.

Org

anis

eer

perio

diek

e po

litie

ke

betr

okke

nhei

d

Dit

advi

es k

an v

an h

arte

w

orde

n on

ders

chre

ven.

Re

gelm

atig

deb

at o

ver d

e ro

l en

pos

itie

van

de �

nanc

iële

se

ctor

in d

e sa

men

levi

ng is

in

derd

aad

een

goed

idee

.

Syst

eem

risic

o’s

tege

ngaa

n

De

WRR

wijs

t hie

r ond

er m

eer

expl

icie

t op

de re

latie

f hog

e hy

poth

eeks

chul

d va

n N

eder

land

se g

ezin

s-hu

isho

udin

gen.

Hoe

wel

een

te

rech

te c

onst

ater

ing

zegt

een

ve

rgel

ijkin

g m

et a

nder

e la

nden

ni

et v

eel a

ls n

iet o

ok w

ordt

ge

keke

n na

ar d

e st

ruct

uur v

an

de w

onin

gmar

kt. N

eder

land

be

hoor

t tot

de

sele

cte

groe

p va

n la

nden

die

ten

aanz

ien

van

zow

el d

e LT

I als

de

LTV

bind

ende

nor

men

ken

nen.

Het

ve

rstr

ekki

ngen

bele

id is

pr

uden

t. M

ede

hier

door

hee

ft

de G

FC in

ons

land

nie

t gel

eid

tot g

rote

pro

blem

en o

p de

hy

poth

eekm

arkt

in d

e vo

rm

van

beta

lings

acht

erst

ande

n,

kred

ietv

erlie

zen

en g

edw

on-

gen

uitz

ettin

gen.

Op

zich

zelf

zijn

lage

re LT

V’s

geen

sle

chte

za

ak, m

its g

e�an

keer

d m

et

e�ec

tief w

onin

gmar

ktbe

leid

.

Mee

r kap

itaal

(e

igen

ver

mog

en)

onon

tkoo

mba

ar

Rabo

bank

ond

ersc

hrijf

t het

be

lang

van

goe

d ge

kapi

tali-

seer

de b

anke

n, m

aar

waa

rsch

uwt e

rvoo

r dat

een

te

dras

tisch

e to

enam

e va

n de

ka

pita

alve

reis

ten

tot p

robl

e-m

en in

de

kred

ietv

erle

ning

kan

leid

en. Z

ij is

gee

n vo

orst

ande

r va

n ee

n al

te v

erre

ver

hogi

ng

van

de v

erpl

icht

e le

vera

ge

ratio

.

Den

k na

ove

r br

andg

ange

n en

rin

gfen

ces

in h

et

�nan

ciël

e sy

stee

m

Het

is o

p zi

chze

lf ge

en

onlo

gisc

h id

ee, m

aar h

et is

wel

de

vra

ag o

f �na

ncië

le

inst

ellin

gen

hier

voor

nie

t te

com

plex

zijn

gew

orde

n en

of

dit a

nder

s ka

n. Z

o ka

n de

op

kom

st v

an �

nanc

ial

aggr

egat

ors d

e co

mpl

exite

it ve

rder

ver

grot

en. O

verig

ens

heef

t de

cont

inuï

teit

van

de

esse

ntië

le b

anca

ire fu

nctie

s in

on

s la

nd z

elfs

tijd

ens

het

hoog

tepu

nt v

an d

e G

FC

nim

mer

ter d

iscu

ssie

ges

taan

.

Div

ersi

teit

stim

uler

en

Rabo

bank

is e

en c

oöpe

ratie

ve

bank

en

onde

rsch

rijft

het

be

lang

van

div

ersi

teit,

in

omva

ng, g

over

nanc

e en

or

iënt

atie

in h

et �

nanc

iële

st

else

l. Ee

n ve

rlich

t toe

zich

tre-

gim

e vo

or n

ieuw

kom

ers

is

echt

er g

een

goed

idee

, om

dat

daar

dan

bui

ten

het z

icht

van

de

toez

icht

houd

er n

ieuw

e ris

ico’

s ku

nnen

ont

staa

n.

Benu

t rui

mte

voo

r ee

n na

tiona

le k

oers

Op

zich

zelf

is d

at e

en g

oed

idee

, met

nam

e op

het

geb

ied

van

mac

ropr

uden

tieel

toez

icht

. M

aar w

e m

oete

n be

duch

t zijn

vo

or e

en b

anca

ir to

ezic

ht-

regi

me

dat v

er a

fwijk

t van

bu

itenl

ands

e re

gim

es.

VIS

IE O

P H

ET B

AN

KWEZ

END

e aa

nbev

elin

gen

van

de W

RR o

p ee

n rij

tje

zoal

s ge

wog

en d

oor R

aboR

esea

rch

Rabo

Rese

arch

Hoo

fdth

ema:

De

econ

omie

en

sam

enle

ving

:m

inde

r afh

anke

lijkh

eid,

mee

r wee

rbaa

rhei

dH

oofd

them

a: S

ugge

stie

s vo

or e

en

robu

uste

re �

nanc

iële

sec

tor

Hoo

fdth

ema:

De

orga

nisa

tie

van

polit

iek

en b

elei

d

Page 26: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 5150

Literatuur

• Baarsma, B.E., H. Vollaard & J. Baars (2016), Fintechbankieren, Economisch Statistische Berichten,

9 augustus 2016, pp. 564 – 567.

• Baarsma, B.E. & W.W. Boonstra (2016), Lacunes in degelijk WRR rapport over financiële sector,

Economisch Statistische Berichten, 14 oktober 2016.

• Bagehot, W. (1873), Lombard Street. A description of the money market, 3rd edition, Henry S.

King & Co., London.

• Betaalvereniging Nederland, diverse jaarverslagen.

• Beunderman, M. (2016), Centrale bankiers geven toe: de lage rente treft de banken, NRC, 5

oktober 2016.

• BKR (2016), Maatschappelijk jaarverslag 2015, https://www.bkr.nl/globalassets/documenten/

jaarverslagen/15122834-1_bkr_maatschappelijk_jaarverslag_2015_50jaar_i-reduced.pdf.

• Boonstra, W.W. (2013), Gevarieerde bedrijfsmodellen, sterkere balansen en beter toezicht maakt

banken crisisbestendig, Volkskrant, 3 juni 2013.

• Boonstra, W.W. (2014), Splits hypotheek voor starters in tweeën, Het Financieele Dagblad, 30

oktober 2014.

• Boonstra, W.W. (2015), De geldfabriek nader bekeken, Economisch Statistische Berichten, 5

november 2015.

• Boonstra, W.W. (2016), Bankieren met 100% reserve heeft meer na- dan voordelen, MeJudice, 25

januari 2016.

• Boonstra, W.W, & N. Smolders (2011), Strengere eisen aan banken vergen economische offers,

Mejudice, 26 april 2011.

• Boonstra, W.W. & W.A. Bruinshoofd (2013), The Cost of State Intervention in the Financial Sector,

Chapter 6 in A. Alemanna, F. den Butter, A. Nijsen & J. Toritti (eds.), Better Business Regulation in

a Risk Society, Springer, New York, 2013.

• Boonstra, W.W. & L. Treur (2013), Impliciete staatsgaranties voor systeembanken, Economisch

Statistische Berichten, 14 juni.

• Boonstra, W.W. & J.M. Groeneveld (2006), Concentratie en concurrentie in het Nederlandse

bankwezen, Financiële en Monetaire Studies, Vol 24 (2), 2006.

• Boonstra, W.W. & P. van Dalen (2013), Een verdere verlaging van de LTV vergt verregaande her-

vorming van de woningmarkt, Het Financieele Dagblad, 9 november 2013.

• W.W. Boonstra & B. de Cleen (2014), Verhogen van eigen vermogen bij banken, Economisch

Statistische Berichten, 7 februari 2014, pp. 74 – 75.

• Boonstra, W.W., Giesbergen en J. Mooij (2016), De daling van de leverage ratio sinds 1900 nader

verklaard, Economisch Statistische Berichten, 2 maart 2016.

• Boonstra, W.W. & Y.B. de Vries (2014), Gaan betere regulering en toezicht bijdragen aan een sta-

bieler bankwezen?, Rabobank Special, maart 2014.

• Bruinshoofd, W.W. & K. van Nimwegen (2016), Aanpassing banken aan BIS 3 en impact op de

kredietverlening, Rabobank Special, april 2016.

• Bijlsma, M. & S. van Veldhuizen (2016), Verandert fintech de financiële sector?, Economisch Sta-

tistische Berichten, 2 september 2016.

• Cap Gemini Ernst & Young (2004), World retail banking report, 2004.

• Compendium voor de Leefomgeving, Woningvoorraad naar eigendom, 2006-2014, 23 december 2015,

http://www.clo.nl/indicatoren/nl2164-woningvoorraad-naar-eigendom.

• Dalen, P. van & P. de Vries (2015a), De ene LTV is de andere niet, Rabobank Special, februari 2015.

• Dalen, P. van & P. de Vries (2015b), Internationale vergelijking van LTV: vertel het hele verhaal, Rabobank

Special, maart 2015.

• De Nederlandsche bank (DNB, 2016), Technologische innovatie en de Nederlandse financiële sector,

december 2016.

• De Nederlandsche bank (DNB, 2012), https://www.dnb.nl/nieuws/nieuwsoverzicht-en-archief/dnbul-

letin-2012/dnb283010.jsp.

• Enigma Consulting (2016), Herziening payment service directive: de wijzigingen, http://www.enigma-

consulting.nl/riskandcompliance/artikelen/psd2-de-wijzigingen.

• FD (2016), Steeds minder wanbetalers bij aflossen hypotheek, 31 oktober 2016, https://fd.nl/econo-

mie-politiek/1173747/steeds-minder-wanbetalers-bij-aflossen-hypotheek.

• Giesbergen, B.C.J & L. Treur (2015), MREL en TLAC: aanvullende schokdempers voor het bankwezen,

Rabobank Special, Juli 2015.

• Giesbergen, B.C.J & L. Treur (2014), Een traject van hervormingen voor het Nederlandse bankwezen,

Rabobank Special, September 2014.

• Hei, L. van de & L. Treur (2016), Diversiteit financieringslandschap neemt toe, Rabobank Special, 25 mei

2016.

• Horde, C. de, Lage rente tast winstgevendheid banken aan (interview met Danièle Nouy), Het Financi-

eele Dagblad, 30 april 2016.

• Ioannidou, V. en J. de Dreu (2006), The impact of explicit deposit Insurance on market discipline, DNB

Working Paper No 89, Amsterdam, juli.

• Kelly, G. (2014), The Digital revolution in Banking, Group of Thirty Occasional paper 89, December 2014.

• Kerste, M, J. Weda, W. Rougoor, N. Roosenboom & C. Biesenbeek, Evaluatie Microfinanciering, SEO Eco-

nomisch Onderzoek, Amsterdam, april 2016.

• Kool, C. en D. Gerritsen (2010), Drama Icesave was te voorzien, Economisch Statistische Berichten, no

4580, maart.

• Llewellyn, D.T. (2012), UK building societies: the strengths of mutuality, in: Mooij, J. en W.W. Boonstra

(2012), pp. 231 - 246.

• Mishkin, F.S., The Economics of Money, Banking and Financial Markets, Ninth Global edition, Pearson.

• Monitoring Commissie Code Banken (2016), De kloof overbruggen, Asterdam, 2016.

• Mooij, J. & W.W. Boonstra (eds.), Raiffeisen’s Footprint. The Cooperative Way of Banking, VU University

Press, September 2012.

• NVB (2016a), Feiten en cijfers Woning- en hypotheekmarkt, 2016, https://www.nvb.nl/feiten-cij-

fers/998/woning-en-hypotheekmarkt.html.

• NVB (2016b), Feiten en cijfers Zakelijke dienstverlening, 2016, https://www.nvb.nl/feiten-cijfers/1000/

zakelijke-dienstverlening.html.

Page 27: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

52

• OTB (2017), Monitor koopwoningmarkt, 4e kwartaal 2016 (hoofdrapport), februari 2017,

http://www.bk.tudelft.nl/fileadmin/Faculteit/BK/Over_de_faculteit/Afdelingen/OTB/

kwartaalrapportage_monitor_koopwoningmarkt/2016_4_Kwartaalrapportage_Monitor_

Koopwoningmarkt/Kwartaalrapportage_Monitor_Koopwoningmarkt_2016-4.pdf.

• Petram, L. (2016), De vergeten bankencrisis, Uitgeverij Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen.

• Sandel, M. (2012), What Money Can´t Buy. The Moral Limits of markets, Allen Lane, London,

2012.

• SER (2015), Toekomst pensioenstelsel, Advies 15/01, Den Haag.

• Smolders, N.M.P. (2011), Basel III: stevig, maar realistisch, Rabobank Themabericht, 1 januari.

• Visser, H. (2008), Waarom eenvoudig als het ook ingewikkeld kan: interestvrij bankieren,

afscheidsrede, Vrije Universiteit, Amsterdam, maart 2008.

• Visser, H. (1980), Monetaire theorie, Stenfert Kroese, Leiden, 1980.

• Visser, H. & L.H.M.M. Van Goor (1997), Inleiding tot het geld- en bankwezen, vierde editie, Aca-

demic Service, Schoonhoven.

• WRR (2016), Samenleving en financiële sector in evenwicht, Rapport No. 96, oktober 2016.

• Wijffels, H.H.F. (vz., 2013), Naar een dienstbaar en stabiel bankwezen. Rapport van de Commis-

sie structuur Nederlandse banken (Commissie Wijffels), juni 2013.

Page 28: Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-crisis, anders dan de GFC, zijn

www.rabobank.com/economie