Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al...
Transcript of Een aandeel in elkaar - RaboResearch Economie€¦ · (Petram, 2016). In de eurozone werd de GFC al...
Een aandeel in elkaar
Een bijdrage aan het debat van de Rabobank
Financiële sector en samenleving in debat
Auteurs: prof. dr. Wim Boonstra en prof. dr. Barbara Baarsma
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 32
Foto omslag:
Sigurdur Gudmundsson,
Composition (1978)
Inhoudsopgave
• Voorwoord
• Samenleving en financiële sector in evenwicht
• Na de Grote Financiële Crisis: streven naar stabiliteit
• Banken: de ruggengraat van de financiële infrastructuur
• Banken en risico’s
• Risicobeheer binnen en toezicht op banken is essentieel
• Macroprudentieel toezicht vergt brede samenwerking
• De gevolgen van financieel-technologische innovaties voor het bankwezen
• De aanbevelingen van de WRR nader beschouwd
• Beleid gericht op weerbaarheid van de samenleving
• Meer kapitaal (eigen vermogen) onontkoombaar
• Denk na over brandgangen en ringfences in het financiële systeem
• Diversiteit stimuleren
• Over concentratie en bankenomvang
• Ter afsluiting: voorkom beleidsonzekerheid
• Literatuur
Box 1: De bijdrage van de banken aan de Nederlandse economie
Box 2: Directe versus indirecte financiering
Box 3: Misverstanden over geldschepping door banken
Box 4: Lage rentes zetten verdienmodel bank onder druk en ondermijnen versterking
eigen vermogen
Box 5: PSD2: wat is het en wat zijn de mogelijke gevolgen?
Box 6: Fintech in Nederland: welke kant zal het opgaan?
Box 7: De aanbevelingen van de WRR op een rijtje
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 54
maar maakt er een integraal onderdeel van uit. De WRR gaat in zijn analyse het ‘bankba-
shen’ voorbij en steekt nadrukkelijk de hand uit naar de financiële sector om gezamenlijk
na te denken over hoe de banken de samenleving zo goed mogelijk kunnen bedienen.
Dit vergt aanpassingen binnen de sector, maar ook daarbuiten.
De Rabobank pakt de handschoen graag op en gaat het debat met de samenleving aan
vanuit de overtuiging dat zij en haar collega’s een belangrijke maatschappelijke bijdrage
leveren. Een goed inhoudelijk debat begint bij kennis. Het blijkt in het politieke debat
over de financiële sector herhaaldelijk dat er nogal wat misverstanden bestaan. Denk
in dit kader aan de oorsprong van bancaire risico’s en de in sommige kringen levende
mening dat er ook risicoloze banken kunnen zijn. Dat is helaas niet het geval.
Het is belangrijk dat de partijen hun inzichten en kennis zo goed mogelijk met elkaar
delen. Het voorliggende rapport is daartoe een aanzet. Het bevat de visie van onze
economen op de rol van de banken in de economie, de daaruit voortvloeiende risico’s,
het toezicht op de banken en de toekomstige richting die de sector in kan slaan. Ook
gaat ons rapport in op de analyses van de WRR, als aftrap van de dialoog tussen banken
en samenleving waar de WRR toe oproept. Dit alles met als doel om te komen tot een
breed gedragen visie over de toekomstige rol van de banken in de samenleving en een
daarop gebaseerd, net zo breed gedragen, beleidskader.
Ik wens u veel leesplezier.
Ir. Wiebe Draijer
Bestuursvoorzitter Rabobank
Voorwoord
Sinds het uitbreken van de Grote Financiële Crisis is het bankwezen volop in beweging.
De schade van deze crisis was enorm groot. Niet alleen de financiële gevolgen waren
meer dan fors, ook liep de reputatie van banken flinke averij op. De samenleving eist dan
ook terecht dat dit nooit meer kan gebeuren. Die boodschap is goed aangekomen bij
alle betrokkenen, te weten de financiële sector, de toezichthouders en de politiek. Er is
de afgelopen jaren dan ook heel veel gebeurd. Zo zijn de Nederlandse banken vandaag
de dag zwaarder gekapitaliseerd dan ooit. Risico’s worden waar mogelijk gemeden.
Banken stellen de klant steeds beter en effectiever centraal. Vervelende slepende
dossiers uit het verleden, zoals het rentederivatendossier, worden naar eer en geweten
behandeld. Het beloningsbeleid is ingrijpend herzien en het kostenniveau van banken
gaat scherp omlaag. Veel bankiers zijn eigenlijk best tevreden met het bereikte resultaat.
Er is hard gewerkt en de gevolgen mogen er zijn. Want, zoals de Monitoring Commissie
Code Banken in haar rapport over 2016 signaleert, de Nederlandse banken zijn in hoge
mate compliant aan de principes uit de Code Banken.
Toch is die tevredenheid niet terecht. Want de Monitoring Commissie signaleert tege-
lijkertijd dat er een kloof bestaat tussen burger en bankier. De samenleving staat nog
steeds niet positief tegenover het bankwezen en voor wat betreft het vertrouwen dat
de burger in de bankensector heeft, scoort de sector maar nipt een zesje. Dit staat ver af
van de 9+ klantbeleving die de banken zeggen na te streven. Er is nog veel werk aan de
winkel, het moet veel beter.
Dit is om een aantal redenen een grote uitdaging. Want terwijl banken en beleidsmakers
nog bezig zijn de gevolgen van de financiële crisis te verwerken en nieuwe regulering
te implementeren, is de wereld om ons heen in een hoog tempo aan het veranderen.
Hierbij doel ik specifiek op het hoge tempo van technologische innovaties die het
aanzien van de financiële sector wezenlijk zullen veranderen. Nieuwe toepassingen en
nieuwe toetreders hebben de potentie om de relatie tussen banken en hun klanten
ingrijpend te wijzigen, waardoor de rol van banken in de economie ook kan veranderen.
Het is daarom zaak dat banken niet zozeer achterom kijken om de schade van de crisis
te verwerken, maar vooral vooruit kijken om hun klanten ook in de toekomst zo goed
mogelijk te kunnen bedienen.
Tegen deze achtergrond publiceerde de WRR in oktober 2016 het rapport Samenleving
en financiële sector in evenwicht. Dit rapport markeert een duidelijke mijlpaal in het debat
rondom de financiële sector in die zin dat het niet alleen ingaat op wat beter moet in de
sector zelf, maar nadrukkelijk ook de maatschappelijke context waarin de crisis en zijn
nasleep zich hebben voltrokken in de beschouwing betrekt. Want banken werken niet in
isolatie. De sector is niet zozeer een gevaarlijk ‘reservaat’ binnen de samenleving,
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 76
dieper en gaan wij in op de bijdrage van de financiële sector aan de samenleving, de
risico’s die daaruit voortvloeien en de manier waarop die risico’s worden beheerst. Ook
bespreken wij op hoofdlijnen de belangrijkste ontwikkelingen in het financiële toezicht.
Bij dit alles ligt de nadruk op het bankwezen, dat in de huidige crisis de meeste nega-
tieve aandacht heeft getrokken. Hierbij gaat de aandacht vooral uit naar de Nederlandse
situatie. In het afsluitende hoofdstuk gaan wij expliciet in op de belangrijkste voorstellen
van de WRR en de naar onze mening beste manier waarop deze voorstellen in de
praktijk kunnen worden ingevuld.
Na de Grote Financiële Crisis: streven naar stabiliteit
Sinds het uitbreken van de Grote Financiële Crisis (GFC) in 2007/2008 heeft het Neder-
landse bankwezen een metamorfose ondergaan. Dat was ook hard nodig. Wereldwijd
zijn banken in de problemen gekomen en hebben overheden ingegrepen om banken
die dreigden om te vallen overeind te houden. Dit heeft in vrijwel alle landen geleid tot
hoge kosten voor de samenleving als geheel, wat tot uiting kwam in scherp oplopende
overheidsschulden. In enkele landen, zoals Ierland en Spanje, waren de kosten om het
bankwezen te redden zelfs zo hoog dat de overheid in de problemen dreigde te komen.
Andere Europese landen moesten hierbij inspringen om een overheidsfaillissement te
voorkomen. In ons eigen land zag de overheid zich genoodzaakt om twee grootbanken
en een verzekeraar te behoeden voor faillissement en kwamen enkele kleine instellingen
zwaar in de problemen, waardoor zij uiteindelijk van het toneel zijn verdwenen. Het was
in ons land de zwaarste bancaire crisis sinds de crisis bij de hypotheekbanken in 1982
en de grootste reddingsoperatie sinds de dreigende ondergang van de Robaver in 1927
(Petram, 2016).
In de eurozone werd de GFC al spoedig gevolgd door de eurocrisis. Hoewel de euro-
crisis, anders dan de GFC, zijn oorsprong primair had in de uit het lood geslagen
overheidsfinanciën van enkele zwakkere lidstaten, heeft het feit dat veel banken in de
nasleep van de GFC ernstig waren verzwakt de aanpak van de eurocrisis serieus in de
weg gestaan. Als men onverkort had vastgehouden aan de ‘no bail-out’ clausule van de
Europese verdragen, waren sommige Europese landen waarschijnlijk in meer of mindere
mate in gebreke gebleven op hun staatsschuld. Dan waren er wellicht opnieuw banken
in de financiële problemen geraakt, wat tot een nieuwe reddingsoperatie van overheids-
wege zou hebben geleid. Dit werd politiek niet acceptabel geacht.
Na de crisis is het impliciete contract tussen banken en samenleving ingrijpend gewij-
zigd. In het verleden opereerden met name grote banken feitelijk (niet juridisch) onder
een impliciete staatsgarantie (WRR, 2016, par. 2.1). Vanwege hun omvang zou een faillis-
sement van een of meer grootbanken voor de rest van de samenleving dermate hoge
kosten met zich meebrengen dat de staat gereed staat om ze overeind te houden,
mochten zij onverhoopt in de problemen komen. Soms wordt in de discussie het
beeld geschetst alsof bankiers bewust extreme risico’s hebben opgezocht om hogere
Samenleving en financiële sector in evenwicht
In oktober 2016 publiceerde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
een belangrijk en evenwichtig rapport met de titel Samenleving en financiële sector in
evenwicht (WRR, 2016). Dit rapport markeert een belangrijke mijlpaal in het debat over
de financiële sector. Het legt namelijk als eerste expliciet de nadruk op de wisselwer-
king tussen de financiële sector en de samenleving. De financiële sector is geen eiland
binnen de samenleving, maar is er juist een integraal onderdeel van. Ontwikkelingen
in de financiële sector hebben een grote invloed op de reële economie, wat zeker in
tijden waarin delen van de financiële sector zijn ontspoord op pijnlijke wijze zichtbaar
is geworden. Tegelijkertijd heeft de rest van de samenleving ook grote invloed op het
gedrag van de financiële sector. In dit kader kan worden gedacht aan de wijze waarop
de fiscaliteit is ingericht of de druk die in goede tijden op banken wordt uitgeoefend om
‘minder krenterig’ te zijn in hun kredietverlening. Beide hier genoemde aspecten hebben
bijvoorbeeld een rol gespeeld bij de opbouw van de hypothecaire schuld bij gezinshuis-
houdingen in ons land.
Het WRR-rapport maakt dan ook het terechte punt dat het er niet alleen om gaat dat de
samenleving weerbaar kan worden tegen onevenwichtigheden in de financiële sector,
maar ook hoe de samenleving kan bijdragen aan een beter functionerende financiële
sector. Ofwel: hoe kunnen de samenleving en de financiële sector in een betere verhou-
ding tot elkaar komen te staan?
De financiële sector is breder dan het bankwezen. De sector omvat onder meer ook
verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en gespecialiseerde financiële dienst-
verleners. Het debat concentreert zich echter in hoofdzaak op de rol die het bankwezen
heeft gespeeld in de jaren voor, tijdens en na de Grote Financiële Crisis (GFC) van 2008.
Ook bij de talrijke aanscherpingen van het toezichtregime trekken de maatregelen die
betrekking hebben op de banken in het debat de meeste aandacht. Bij dit alles kan de
indruk ontstaan dat, als het toezicht op de banken maar zwaar genoeg wordt opge-
tuigd, de risico’s ook daadwerkelijk zijn verdwenen. Dit is echter een illusie, omdat veel
risico’s die het bankwezen loopt een onontkoombaar gevolg zijn van de risico’s die nu
eenmaal bij financiële relaties horen. Dat die risico’s bij de banken terechtkomen, is het
logische gevolg van het feit dat risicomanagement een kerntaak van banken is, waarbij
het in meerderheid gaat om risico’s die zij voor hun klanten beheren. Risicoloze banken
bestaan derhalve niet; zelfs de meest basale bank loopt substantiële risico’s. Hier komen
wij nader op terug.
Los van de directe gevolgen van de crisis en de daarop volgende aanscherping van het
toezicht is de financiële sector ook al fors in beweging als gevolg van een snel tempo
van financieel-technologische innovatie. De sector staat dus sowieso al voor heel grote
uitdagingen, die het aangezicht van de sector de komende decennia ingrijpend zullen
wijzigen. In het vervolg van dit rapport beginnen wij daarom met een kort overzicht
van de belangrijkste ontwikkelingen van de afgelopen jaren. Daarop graven wij een slag
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 98
door gerichte aankopen van staatspapier van zwakkere lidstaten, maar sinds het begin
van 2015 voert de ECB een beleid van kwantitatieve verruiming, waarbij zij op een zeer
grote schaal en EMU-breed effecten opkoopt in een streven de conjunctuur aan te
zwengelen en deflatie te vermijden. Dit beleid gaat gepaard met zeer lage tot negatieve
rentevoeten en die hebben volgens velen, onder wie de voor het bancaire toezicht
verantwoordelijke ECB-bestuurder, een negatieve invloed op de stabiliteit van het finan-
ciële stelsel. Daarbij is het inmiddels een serieuze vraag of de positieve effecten van dit
beleid op groei en inflatie niet worden overtroffen door de negatieve neveneffecten
(Beunderkamp, 2016). In ieder geval ondermijnt de huidige lage-renteomgeving niet
alleen de rentemarge van het bankwezen, maar heeft zij ook een sterk drukkend effect
op de winstgevendheid van verzekeraars en de dekkingsgraad van onze pensioen-
fondsen.
Tegen deze achtergrond hebben banken een metamorfose ondergaan. Nederlandse
banken zijn anno 2017 veel zwaarder gekapitaliseerd dan voor de crisis. De kwaliteit van
het eigen vermogen is daarbij aanmerkelijk verbeterd. Ook de liquiditeit van de banken
is versterkt, terwijl alle grote banken in 2014 zijn onderworpen aan een zogeheten ‘Asset
Quality Review’ door de ECB, die sinds 2014 in het kader van de Bankenunie is belast met
het toezicht op de grote banken. Dat toezicht is aanmerkelijk verzwaard, waarbij de banden
tussen de banken en hun nationale toezichthouders zijn verzwakt. Grote banken staan nu
namelijk onder toezicht van internationaal samengestelde zogeheten Joint Supervisory
Teams, waardoor het bancaire toezicht binnen de EU meer is geharmoniseerd en geobjec-
tiveerd. Het toezicht is verder aangescherpt door de komst van het nieuwe toezichtregime
BIS-3 (december 2010) en de daarop volgende toevoegingen. Daarbij worden systeem-
banken aan extra kapitaaleisen onderworpen. Banken moeten regelmatig stress-testen
uitvoeren om in te schatten hoe hun balans zich in extreme situatie zal gedragen.
Het WRR-rapport bevat een beknopt, maar veelomvattend overzicht van de belangrijkste
ontwikkelingen in het toezicht op het bankwezen (WRR, 2016, hfst. 7). Een belangrijke
ontwikkeling daarbij betreft de verschuiving van toezicht op individuele instellingen
(microprudentieel toezicht) naar toezicht op systeemniveau (macroprudentieel toezicht).
Het bleek in de praktijk dat beleid dat zich richt op individuele instellingen niet kan
garanderen dat het systeem als geheel ook stabiel is. Verder wijst de praktijk uit dat bij het
macroprudentiële toezicht breder moet worden gekeken dan naar de financiële sector
alleen. Dit komt ook in het WRR-rapport uitdrukkelijk aan de orde, zoals verder zal blijken.
Er lopen nog steeds discussies over de verdere aanscherping van het toezicht op
banken. Het probleem dat ontstaat, is dat banken in deze discussie boven alles worden
neergezet als een bron van onbeheersbare financiële risico’s die de samenleving be-
dreigen, zonder dat daarbij de vraag wordt gesteld waar deze risico’s vandaan komen en
of deze überhaupt wel kunnen worden vermeden. In nogal wat circulerende voorstellen
worden risico’s weggehaald bij banken, maar worden deze elders in de samenleving
weer belegd. Zo maakt de aanwezigheid van een depositogarantiestelsel spaarders
minder alert op de gang van zaken bij hun bank. Dit kan niet alleen leiden tot
rendementen te behalen in de wetenschap dat, mocht het misgaan, de kosten op de
samenleving konden worden afgewenteld. Het is de vraag of dit beeld in zijn algemeen-
heid terecht is, ofschoon het op een zekere schaal zal hebben gespeeld. Maar niemand
gaat graag de geschiedenisboeken in als degene die verantwoordelijk is voor de onder-
gang van een onderneming. Dat geldt ook voor bankiers. Wel laat de crisis zien dat de
genomen risico’s in een aantal gevallen zijn onderschat, waardoor het uiteindelijk dus
fout ging. Ook is het duidelijk dat op de werkvloer binnen organisaties de verhouding
tussen rendement en risico onevenwichtig kan zijn, wat tot een ongewenst hoge risico-
bereidheid kan hebben geleid.
Overigens kunnen grote banken zich relatief goedkoop financieren dankzij de eerder
genoemde impliciete overheidsgarantie. In een concurrerende markt betekent dat ook
dat zij hun producten en diensten relatief goedkoop kunnen aanbieden. Dit bevordert
de concurrentiepositie van grote systeembanken ten opzichte van kleinere banken,
met name waar het de financieringskosten betreft. Overigens wordt dit effect voor een
deel weer ongedaan gemaakt via het depositogarantiestelsel en de bankbelasting, die
alleen door grote banken wordt betaald (Boonstra & Treur, 2013). Het grootste nadeel
van deze situatie is dat de overheid (en dus de samenleving als geheel) als het een keer
misgaat met grote kosten wordt geconfronteerd. Dit is in het verleden al enkele malen
gebeurd met individuele banken, zoals de Franse bank Credit Lyonnais en in ons land bij
de redding van de Robaver in 1927 (Petram, 2016). Bij een systeemcrisis, zoals de GFC,
waarin veel grote banken tegelijkertijd overeind moeten worden gehouden, kunnen
die kosten prohibitief zijn. Dit bleek onder meer het geval in Spanje en Ierland, die hun
bancaire crisis alleen het hoofd konden bieden dankzij omvangrijke financiële steun van
andere EU-lidstaten. Daarom is het beleid sinds het uitbreken van de GFC erop gericht
om de eerder genoemde impliciete staatsgarantie zoveel mogelijk te vermijden. Banken
moeten zwaarder worden gekapitaliseerd, systeemrelevante banken moeten onnodige
risico’s vermijden en de financiers van banken worden eerst aangesproken voordat
overheidsingrijpen in zicht komt. Dit laatste betekent dat niet alleen de verschaffers van
bancair eigen vermogen, maar ook de verschaffers van vreemd vermogen hun verlies
moeten nemen voordat sprake kan zijn van eventuele overheidssteun. Dit wordt aange-
duid als ‘bail-in’. De belangrijkste uitzondering op dit laatste is het particuliere spaargeld,
dat voor een groot deel is gedekt door een depositogarantiestelsel (DGS) en dus ook
tijdens een crisis buiten schot blijft. Overigens is ‘bail-in’ een goede manier om een bank
in problemen zonder overheidssteun te reorganiseren of zelfs af te wikkelen, maar schiet
het waarschijnlijk tekort in het geval van een systeemcrisis, waarbij veel zo niet alle
grote banken tegelijk in de problemen komen. De WRR wijst hier met nadruk op in haar
rapport (WRR, 2016, p.181.
In de nasleep van de crises kampt Europa met een recessie en een daarop volgende
aanhoudende laagconjunctuur, al trekt de economische groei in de meeste lidstaten
inmiddels aan. Het begrotingsbeleid van de meeste Europese lidstaten is de afgelopen
jaren restrictief geweest, terwijl de Europese Centrale Bank (ECB) een zeer ruim beleid
voert. Aanvankelijk was dit beleid primair gericht op het bijeenhouden van de eurozone
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 1110
In het vervolg van deze publicatie zal worden getracht een evenwichtig beeld te
schetsen van het belang van banken voor economie en samenleving, de daarbij beho-
rende risico’s en de manier waarop banken en toezichthouders deze beheersen. Daartoe
zullen we eerst beknopt bespreken wat de rol is die banken in het financiële stelsel
bekleden. Vervolgens worden de bancaire risico’s besproken: hun oorsprong, de manier
waarop zij zich kunnen manifesteren en de manier waarop deze het beste kunnen
worden beheerst. Aansluitend daarop gaan wij in op het toezichtkader en de manier
waarop banken daarmee om zijn gegaan. Hierbij zullen wij, waar relevant, inhaken op
de analyse en een aantal van de concrete voorstellen die de WRR in haar studie doet.
We sluiten af met conclusies en aanbevelingen.
Box 1: De bijdrage van onze banken aan de Nederlandse economie
De WRR-studie gaat onder meer in op het meten van de toegevoegde waarde van
de financiële sector (WRR, 2016, par. 2.1). Traditioneel wordt deze bijdrage afge-
meten aan diens winstgevendheid. Deze maatstaf schiet echter tekort, omdat niet
alle financiële transacties bijdragen aan de reële economie. De studie noemt als
voorbeeld de zogeheten ‘woekerpolissen’, die zeer winstgevend waren voor de
uitgevers, maar geen positieve economische bijdrage leverden.
De bijdrage van de banken en de rest van de financiële sector aan de economie
kan dan ook het beste worden afgelezen aan de taken die zij verrichten voor hun
klanten. Allereerst is daar het girale betalingsverkeer. Dat wordt door de banken
gerund en is in ons land zeer goed ontwikkeld. In 2015 overtrof het aantal pinbeta-
lingen voor het eerst het aantal contante transacties. In waarde was giraal betalen
het contante circuit al lang geleden ruimschoots voorbijgestreefd. Giraal betalen is
in vergelijking met contante betalingen sneller, veiliger en goedkoper voor zowel de
klant als de ondernemer.
Figuur 1: Toonbetalingen steeds meer giraal
Figuur 2: Internetbetalingen vooral met iDEAL
0
1
2
3
4
5
2010 2011 2012 2013 2014 2015Contant Pinbetaling Creditcard
mrd
0
10
20
30
40
50
60
2015 2014
%
Bron: Betaalvereniging Nederland, Diverse jaarverslagen.
Bron: Betaalvereniging Nederland, Diverse jaarverslagen.
risicovoller spaargedrag, maar ook tot risicovoller gedrag van bankiers. Die worden
immers minder door hun spaarders gedisciplineerd (Ioannidou & De Dreu, 2006). Voor-
stellen om het bankwezen stabieler te maken door ze te dwingen om 100 procent liqui-
diteitsreserves aan te houden verschuiven risico’s van banken naar spaarders (Boonstra,
2016). De risico’s worden dan dus weggehaald bij de banken, maar verdwijnen daarmee
dus niet. Zij worden alleen maar doorgeschoven naar andere partijen. Vaak gebeurt
dat niet afdoende transparant. Daarbij kan het gebeuren dat risico’s uit het zicht van
de toezichthouders verdwijnen, maar dat betekent niet dat ze daarmee ook echt zijn
verdwenen.
In het debat over de stabiliteit van het financiële stelsel wordt vaak een karikatuur van
banken neergezet. Daarbij worden misstanden die in de grote financiële centra van
de wereld inderdaad zijn opgetreden direct doorvertaald naar de Nederlandse situatie
zonder de vraag te stellen of dit wel terecht is (Luyendijk, 2015). Voor een sector als
het bankwezen die is gebaseerd op vertrouwen is dit een vervelende situatie. Dit
vertrouwen heeft een grote knauw gekregen als gevolg van de GFC en in niet geringe
mate door toedoen van de sector zelf. De in het afgelopen decennium aan het licht
gekomen schandalen rond bijvoorbeeld woekerpolissen, libor, euroribor, valutamani-
pulatie en belastingontwijking hebben de goede naam van de sector verder aangetast.
Maar het is geen goede zaak als het harde werk dat een nieuwe generatie bankiers de
afgelopen jaren heeft verzet bij voortduring wordt gefrustreerd door mensen die het
vertrouwen in het bankwezen ondermijnen door ten onrechte te blijven beweren dat
er na de crisis bij de banken niets is veranderd.
Toezicht op de financiële sector heeft ook kosten voor de samenleving en die worden
in het debat regelmatig over het hoofd gezien. Die kosten bestaan bijvoorbeeld uit de
kosten van het toezichtsapparaat, zowel bij de toezichthouder als bij de financiële instel-
lingen zelf. Verder kunnen maatregelen als ‘bail-in’ leiden tot hogere fundingkosten voor
financiële instellingen, wat uiteindelijk kan leiden tot duurdere diensten en producten.
Uiteraard mogen deze kosten nooit een argument zijn om het toezicht op een systeem-
relevante sector te verslappen. Wel is het zaak om hier bij voortduring een goede
kosten/batenafweging te maken (Boonstra & Bruinshoofd, 2013).
Ook bestaat het risico dat toezichthouders in hun ijver om banken minder risicovol te
maken in de praktijk risico’s terugleggen naar de samenleving, zoals hiervoor uiteen-
gezet. Dat is in de kern een gevaarlijke, dus slechte ontwikkeling. Net zoals het geen
goede zaak is dat van banken een onevenwichtig beeld bestaat, waarbij het belang
van de door hen geleverde producten en diensten wordt genegeerd. Tot slot is het
belangrijk om te constateren dat, terwijl het debat nog steeds wordt gedomineerd door
de GFC en zijn nasleep, er op de achtergrond ingrijpende ontwikkelingen gaande zijn
die op termijn een grote invloed zullen hebben op het functioneren van het financiële
stelsel. In dit kader kan worden gedacht aan de snelle ontwikkelingen op het gebied
van financiële technologie, ofwel fintech.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 1312
Het girale betalingsverkeer (bij zowel het internetbankieren als het mobielbankieren)
kent een beschikbaarheid van tegen de 100 procent, en praktisch iedere transactie gaat
goed. Ten slotte liggen de kosten van het betalingsverkeer in ons land ver beneden
die in andere Europese landen. Als deze kosten op het Europese gemiddelde lagen,
zouden de klanten jaarlijks een miljard euro meer kwijt zijn aan betaalkosten (DNB,
2012). Dit komt vooral doordat giraal betalen in ons land veel meer is ingeburgerd dan
in de meeste andere Europese landen. Dit is op zijn beurt weer het gevolg van de met
name voor ondernemers verhoudingsgewijs lage kosten van giraal betalen in ons land,
wat de acceptatie ervan sterk heeft vergroot.
Figuur 4: Beschikbaarheid betalingsverkeer (prime time, 2015)
Figuur 5: Kosten betalingsverkeer
99,5
99,6
99,7
99,8
99,9
100,0%
0,0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
Contant Pin Contant en Pin
NL EU
%-bbp
Bron: Betaalvereniging Nederland (2016), DNB (2012).
Bron: Betaalvereniging Nederland (2016), DNB (2012).
Een andere kerntaak van banken is de kredietverlening. Een zeer belangrijke vorm
is de hypothecaire kredietverlening aan particulieren. Dit zijn leningen aan parti-
culieren voor de aanschaf van een eigen woning. Meer dan de helft van de Neder-
landse gezinnen woont in een koopwoning en het leeuwendeel van deze woningen
is ooit met een hypothecaire lening aangeschaft. De hypothecaire schuld in ons
land is in 2016 met circa 665 miljard euro (96 procent bbp) relatief hoog in vergelij-
king met die in het buitenland, zeker in relatie met de waarde van het onderpand
(de aangeschafte woning). Dat heeft in hoge mate met de structuur van de Neder-
landse woningmarkt te maken. Maar ondanks die relatief hoge hypotheekschulden
behoren de betalingsachterstanden op hypotheken en het aantal gedwongen
woningverkopen in ons land tot de laagste ter wereld.
Bij het aantal betalingen via internet heeft het eveneens door de banken gerunde
iDEAL-systeem de andere betaalvormen naar de achtergrond gedrongen. Opnieuw
sneller, veiliger, goedkoper, vooral voor de ondernemer. Bij de wisselwerking tussen
het chartale en het girale geldcircuit spelen geldautomaten een belangrijke rol. In ons
land staan er ruim 8.300 (waarvan bijna 2.100 van de Rabobank), waardoor maar liefst
99,64 procent van de Nederlanders binnen een straal van 5 kilometer van een of meer
geldautomaten woont. Dit wordt geïllustreerd in onderstaande kaart. De rode plekken
geven aan waar een klant meer dan 5 kilometer moet reizen naar een geldautomaat.
Dat gaat overwegend om agrarische en zelfs natuurgebieden. In die gebieden kunnen
klanten desgewenst hun geld thuisbezorgd krijgen, zoals door de Rabo Geldexpress.
Figuur 3: Spreiding geldautomaten over Nederland
Bron: Betaalvereniging Nederland
Het girale betalingsverkeer (bij zowel het internetbankieren als het mobielbankieren)
kent een beschikbaarheid van tegen de 100 procent, en praktisch iedere transactie
gaat goed. Ten slotte liggen de kosten van het betalingsverkeer in ons land ver
beneden die in andere Europese landen. Als deze kosten op het Europese gemid-
delde lagen, zouden de klanten jaarlijks een miljard euro meer kwijt zijn aan betaal-
kosten (DNB, 2012). Dit komt vooral doordat giraal betalen in ons land veel meer is
ingeburgerd dan in de meeste andere Europese landen. Dit is op zijn beurt weer
het gevolg van de met name voor ondernemers verhoudingsgewijs lage kosten van
giraal betalen in ons land, wat de acceptatie ervan sterk heeft vergroot.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 1514
De andere economisch belangrijke vorm betreft de kredietverlening aan het
bedrijfsleven. Banken spelen daarin een zeer belangrijke rol. Zonder overdrijving
kan worden gesteld dat banken de belangrijkste financieringsbron vormen voor
de Nederlandse economie. Wel betekent deze hoge mate van afhankelijkheid van
bancaire financiering dat het MKB sterk wordt getroffen als het bij de banken minder
goed gaat. Meer diversiteit in financieringsbronnen is dan ook een goede zaak (zie
verderop). Ook kan uit onderstaande grafiek worden opgemaakt dat veel bedrijven in
reactie op de crisis hun balans hebben versterkt door hun schulden deels af te lossen.
Figuur 6: Nieuwe bedrijfskredieten Figuur 7: Totaal uitstaand bedrijfskrediet (excl. cash pooling)
0
40
80
120
160
200
< € 250.000 € 250.000-1 mln > € 1 mln
€ mrd
0
50
100
150
200
250
300
350
2003 2005 2007 2009 2011 2013 2015bancair krediet (excl. cash pooling)
mrd EUR
Noot: vóór 2010 is onderverdeling niet beschikbaar. Nieuwe kredieten omvatten ook bestaande, maar nieuw onderhandelde leningen.Bron: Van de Hei & Treur 2016
Bron: Database DNB
Banken verrichten ook minder zichtbare taken. Zij helpen de overheid bij het
opsporen van verdachte financiële transacties. Op het gebied van cybersecurity
wordt eveneens nauw samengewerkt met de overheid. Verder zijn zij actief op het
gebied van duurzaamheid, met gerichte financieringsproducten voor duurzame
projecten. Ook doen de banken mee in het Expertisecentrum voor financiering van
duurzame projecten. Rabo
Rese
arch
VIS
IE O
P H
ET B
AN
KWEZ
EN
Lees
de
volle
dige
stu
die
op: w
ww
.rabo
bank
.com
/eco
nom
ie
Bijd
rage
van
ban
ken
aan
de s
amen
levi
ng
Tari
even
aan
der
den
lage
r da
n Eu
rope
es g
emid
deld
e
Beta
linge
n st
eeds
va
ker g
iraal
iDEA
L m
eest
geb
ruik
teon
line
beta
alvo
rmBi
jna
iede
reen
kan
in d
e bu
urt p
inne
nTo
tale
hyp
othe
eksc
huld
vlak
t af
Bank
en z
ijn n
og a
ltijd
de
groo
tste
kre
diet
vers
trek
kers
voor
het
bed
rijfs
leve
n
tarie
ven
aan
derd
en
Kost
en v
an p
inbe
talin
gen
Besc
hikb
aarh
eid
vers
chill
ende
beta
aldi
enst
en
NL
EU
22%
100 80 60 40 20 0
38%
kost
en w
inke
lier
Beta
lings
verk
eer v
rijw
elal
tijd
besc
hikb
aar
Pinb
etaa
lket
enIn
tern
etba
nkie
ren
Mob
ielb
anki
eren
iDEA
L co
nsum
ente
niD
EAL
bedr
ijven
99,5
%10
0%
99,5
%10
0%
012345Aant
al b
etal
inge
n x
mrd
2010
2011
2012
2013
2014
2015
cont
ant
pin
iDEA
L56
%80
%
Cred
itcar
d12
%
Ove
rig
32%
Spre
idin
g ge
ldau
tom
aten
over
Ned
erla
ndBe
drijf
skre
diet
Uits
taan
d be
drijf
skre
diet
(mrd
€)
Banc
aire
kred
iet-
verle
ning
20%
Ove
rige
�nan
cier
ings
-vo
rmen
Star
ters
leni
ngen
Aant
al n
ieuw
e aa
nvra
gen
Aant
al n
ieuw
e le
ning
en
hypo
thee
ksch
uld
(x m
rd €
)
0 50
100
150
200
250
300
350 20
03
2007
20
11
2015
’1
7
MEE
R G
IRA
AL
BETA
ALV
ERKE
ERM
EER
ON
LIN
E BE
TALI
NG
ENVE
RBET
ERD
E TO
EGA
NG
TO
T PI
NN
ENEI
GEN
WO
NIN
GBE
ZIT
MO
GEL
IJK
MA
KEN
BAN
KEN
VER
LEN
EN B
EDRI
JFSK
RED
IET
800
600
400
200 0 19
9520
0020
0520
1020
15
2500
2000
1500
1000 50
0 020
10
2012
20
14
2016
Ned
erla
nder
s m
et p
inau
tom
aat
binn
en 5
km
99,6
4%
= pi
naut
omaa
tm
eer d
an5
km w
eg
= pi
naut
omaa
t
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 1716
Bij indirecte financiering stallen overschothuishoudingen hun overtollige middelen bij
een intermediaire instelling, die het op haar beurt weer doorsluist naar een of meer tekort-
huishoudingen. Zo’n intermediair kan een bank zijn, maar ook een beleggingsfonds kan
deze rol vervullen. In vergelijking met directe financiering levert dit de overschothuishou-
ding enkele duidelijke voordelen op. Met slechts een kleine inleg in een groot beleggings-
fonds kan toch al een goede spreiding van rendementen en risico’s worden verkregen.
Ook biedt financiële intermediatie mogelijkheden tot transformatie van looptijd, omvang
en risico (zie onder bij de bespreking van de bancaire transformatiefuncties).
Banken financieren een groot deel van de economische bedrijvigheid in Nederland (zie
box 1). Dit geldt overigens in relatief beperkte mate ook voor grotere ondernemingen.
Die zijn in het algemeen immers erg liquide en hebben vaak zelf toegang tot de finan-
ciële markten. Maar met name het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) is voor de financiering
van investeringen of vlottende activa sterk afhankelijk van bancaire kredietverlening.
Ook particulieren die een huis willen kopen, financieren dit in meerderheid via een
hypothecaire lening bij een bank, al zijn op deze markt tal van andere aanbieders actief,
zoals verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en beleggers.
De laatste jaren zien wij een stevige opkomst van alternatieve financieringsbronnen,
zoals Kredietunies, crowd funding-platforms en Qredits. Deze laatste is een overigens
grotendeels door de banken gefinancierde verschaffer van microkrediet aan kleine
ondernemers (Treur & Van de Hei, 2016; Kerste et al., 2016). Dit draagt bij aan een grotere
diversiteit in het aanbod van bedrijfsfinanciering en vermindert de afhankelijkheid van
bancaire financiering (WRR, 2016, par. 8.4.4). Dat is in beginsel een goede zaak, maar het
is van belang om een en ander in het juiste perspectief te zien.
In 2015 bedroeg het bedrag aan nieuwe en heronderhandelde bancaire kredieten
aan Nederlandse bedrijven meer dan 140 miljard euro, waarvan circa 19 miljard euro
aan kredieten van minder dan een miljoen euro. Ter vergelijking: in 2015 verstrekten
de eerder genoemde alternatieve verschaffers van vreemd vermogen aan onderne-
mers gezamenlijk circa 165 miljoen euro aan financiering. Dit is nauwelijks meer dan 1
promille van het totaal aan verstrekte kredieten. Een grote verschaffer van ondernemers-
krediet zoals Rabobank, ING of ABN Amro verstrekt in z’n eentje op dit moment nog
gemiddeld op één dag meer krediet aan ondernemers dan alle alternatieve aanbieders
bij elkaar in een jaar. Dus banken spelen vooralsnog een buitengewoon grote rol in de
verstrekking van krediet aan ondernemers en particulieren. Wel mag worden verwacht
dat die rol op de lange termijn zal afnemen onder invloed van de opkomst van nieuwe
aanbieders. Want hoewel de marktaandelen van de nieuwe partijen nog laag zijn, is hun
groei wel exponentieel. Hierbij is het wel van belang dat iedereen zich bewust is van
de risico’s die bij de diverse financieringsvormen worden gelopen en waar die risico’s
uiteindelijk terechtkomen. Want veel alternatieve financieringsbronnen leveren zoge-
heten ‘directe financiering’, wat betekent dat de kredietverschaffer meer risico loopt dan
wanneer hij zijn geld aan een bank uitleent (zie box 2).
Banken: de ruggengraat van de financiële infrastructuur
Een moderne economie kan niet zonder geldgebruik. Er zijn geen voorbeelden bekend
van een geavanceerde economie zonder geldgebruik, behalve die van de Inca’s (Visser,
1980). Maar die kenden geen keuzevrijheid voor de mensen; alle taken werden centraal
aangestuurd. De Rode Khmer in Cambodja heeft dat experiment eind jaren zeventig
van de vorige eeuw nog eens herhaald, met dramatische gevolgen. Alleen al vanwege
het geldgebruik en de kredietverlening spelen banken een cruciale rol in een moderne
economie. Zij vormen namelijk een onmisbare schakel in de financiële infrastructuur van
een land. Dat blijkt als alle functies die zij verrichten op een rijtje worden gezet.
Om te beginnen wikkelen banken het girale betalingsverkeer af en vormen zij de
schakel tussen het chartale en girale betaalcircuit. Dit is een basale nutsfunctie. Net zo
goed als een markteconomie niet zonder geldgebruik kan, kan een moderne samen-
leving niet zonder efficiënt, betrouwbaar en voor iedereen toegankelijk giraal beta-
lingsverkeer. Nederlandse banken doen dit van oudsher op een zeer betrouwbare en
kosteneffectieve manier. Het foutenpromillage is uiterst laag, de beschikbaarheid van
het betalingsverkeer is vrijwel 100 procent en nagenoeg iedereen woont in de buurt van
een geldautomaat (zie box 1). Dit alles duidt op een hoge mate van toegankelijkheid,
nauwkeurigheid en veiligheid. Ook tijdens de absolute climax van de Grote Financiële
Crisis is het girale betalingsverkeer in ons land rimpelloos doorgegaan. Daarbij behoren
de kosten voor het betalingsverkeer in ons land van oudsher tot de laagste ter wereld.
Box 2: Directe versus indirecte financiering.
Iedere samenleving kent huishoudens (gezinnen of bedrijven) die al of niet tijdelijk over
meer geld beschikken dan zij op dat moment zelf nodig hebben. Dit zijn de overschot-
huishoudingen, ook wel aangeduid als spaarders. Tekorthuishoudingen of leners
worden er juist door gekenmerkt dat deze over minder middelen beschikken dan zij op
een gegeven moment nodig hebben. Denk bijvoorbeeld aan gezinnen die een koop-
woning willen aanschaffen of bedrijven die investeringen willen verrichten die groter zijn
dan de op een gegeven moment beschikbare hoeveelheid eigen middelen.
Als de spaarders hun geld direct uitlenen aan de leners spreken wij van directe
financiering. Ook kunnen zij ervoor kiezen om rechtstreeks een aandeel in een
tekorthuishouding te nemen (‘eigen of risicodragend vermogen’ te verschaffen)
en op deze wijze mede-eigenaar te worden. Directe financiering is voor veel over-
schothuishoudingen, vooral de kleinere spaarders onder hen, niet optimaal. Aan het
uitlenen van geld of het verschaffen van eigen vermogen kleven namelijk risico’s
en veel mensen zijn niet bereid of in staat om die risico’s zelf te dragen. Dat zal
nader worden toegelicht als de rol van banken wordt besproken. Toch komt directe
financiering in de praktijk veel voor. Ook als wordt belegd in aandelen of obligaties
is dat een vorm van directe financiering. Hetzelfde gaat op voor de momenteel in
opkomst zijnde crowd funding-programma’s en zogeheten kredietunies.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 1918
nodig heeft. Het Nederlandse bankwezen is dan ook van oudsher sterk gericht op inter-
nationale activiteiten (WRR,2016, hfst. 3).
Van de hiervoor genoemde activiteiten zijn de drie bij het grote publiek meest bekende
functies van banken: betalingsverkeer, kredietverlening en beheer van spaargeld. Maar
banken zijn ook actief op het gebied van vermogensbeheer en –advies, het begeleiden
van ondernemingen bij de uitgifte van aandelen of obligaties en het afdekken van
risico’s voor hun klanten. Zij zijn dus niet alleen intermediair, maar bemiddelen ook bij
de directe financiering.
Banken spelen in de wisselwerking met hun klanten ook een prominente rol in de geld-
schepping, doordat als uitvloeisel van onder meer hun kredietbedrijf extra giraal geld in
omloop kan komen (Boonstra, 2015).
Box 3: Misverstanden over geldschepping door banken
Banken brengen giraal geld in omloop. Preciezer gezegd: in de interactie tussen
klanten en banken ontstaat giraal geld, vooral als uitvloeisel van de kredietverlening,
en dat komt tot uiting op de balans van de banken in de vorm van betaalrekeningen
en spaargeld. Dit heeft in het maatschappelijke debat geleid tot het verkeerde beeld
dat ‘banken hun eigen geld maken’. Dit is pertinent onjuist. Het girale geld dat de
banken in omloop brengen is niet van de banken, maar van hun klanten. Wel wordt
het nieuwe geld bijgeschreven op betaalrekeningen en daarmee is het wel ‘gratis’
funding voor de banken. Want op de saldi op een betaalrekening wordt meestal
geen rente vergoed. Dichter bij de waarheid komt dan ook het beeld dat banken
als uitvloeisel van hun kredietverlening hun eigen gratis funding creëren, al geldt
dat uitsluitend op het niveau van het bankwezen als geheel en niet op dat van de
individuele bank. Want giraal geld blijft normaal gesproken niet lang stil op een
betaalrekening staan. Banken kunnen dus alleen optreden als een zogeheten ‘geld-
scheppende bank’ wanneer zij participeren in het betalingsverkeer. De kosten van
het onderhouden van het girale betalingsverkeer overtreffen echter de baten die
banken ontlenen aan het feit dat zij deels hun eigen gratis funding kunnen creëren
(McKinsey, 2006; Boonstra, 2015)
Minder zichtbaar, maar niet minder belangrijk, is dat banken nauw samenwerken met
de autoriteiten bij het opsporen van illegale geldstromen en ongebruikelijke transac-
ties. Daarmee dragen zij stevig bij aan de bestrijding van misdaad en terrorisme. In het
huidige tijdsgewricht, waarin cybercrime en terrorisme aan een opmars bezig zijn, wordt
het belang van deze rol van de banken alleen maar groter.
Nederland is een vermogend land. Ons land heeft jaarlijks een substantieel natio-
naal spaaroverschot. Hoewel de discussie over de hoogte van de hypotheekschuld in
ons land anders doet vermoeden, zijn ook Nederlandse gezinshuishoudingen in het
algemeen per saldo zeer vermogend. Daarbij is hun vermogen in het algemeen wel
tamelijk illiquide. Het zit vast in de overwaarde van de eigen woning of in hun opge-
bouwde pensioen. Het eerste is illiquide, het tweede is tot de datum van pensionering
illiquide en wordt daarna stapsgewijs vrijgegeven. Veel mensen hechten er aan het
resterende (vrije) deel van hun financiële vermogen in liquide1 vorm aan te houden. Een
groot deel ervan is daarom bij banken gestald in de vorm van spaargeld. Ook onderne-
mingen houden een groot deel van hun liquide middelen aan bij banken.
Figuur 8: De vermogenspositie van de sector gezinshuishoudingen
137223 184
112
137 21340
4958
72
5845
-40 -84 -94
-200
-100
0
100
200
300
400
500
600
1995 2005 2015Huizenvermogen Pensioenvermogen Deposito's
Overige bezittingen Hypotheekschuld Andere schulden
%-bbp
Noot: Het huizenvermogen in 2015 is berekend aan de hand van het huizenvermogen in 2014 en gemiddelde huizenprijsstijging in 2015. Overige bezittingen zijn berekend aan de hand van de waarde van overige bezit-tingen in 2014 en de jaarstijging van de AEX in 2015. Overige verplichtingen zijn constant verondersteld.Bron: CBS
Nederland heeft een zeer open economie. Dat leidt tot grote betalingstransacties tussen
ons land en het buitenland, die voor een heel groot deel door Nederlandse banken
moeten worden afgewikkeld. De grensoverschrijdende handel (invoer en uitvoer) in
goederen en diensten bedraagt meer dan 150 procent van het bbp. De handel in finan-
ciële producten is zelfs een veelvoud hiervan. Ons land herbergt enkele zeer grote multi-
nationale bedrijven. Nederland trekt van oudsher zeer veel buitenlandse investeringen
aan. Tegelijkertijd behoort ons land al eeuwenlang tot de grootste buitenlandse inves-
teerders ter wereld.
Al deze internationale activiteiten moeten bancair worden ondersteund. Dat gaat verder
dan alleen het afwikkelen van internationale betalingstransacties en omvat ook het
afdekken van valutarisico’s en het begeleiden van Nederlandse bedrijven in het buiten-
land. Een internationaal gerichte economie als die van Nederland heeft daarom ter
ondersteuning van haar bedrijvensector een stevig internationaal gericht bankwezen
nodig, net zo goed als het twee grote havens en een grote internationale luchthaven
1 Liquide middelen zijn chartaal geld of giraal geld, of andere beleggingen die op zeer korte termijn in geld kunnen worden omgezet. Het
betreft dus vermogen dat vrijwel direct beschikbaar is voor het verrichten van transacties.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 2120
Banken en risico’s
Bij de uitoefening van hun werkzaamheden worden banken zelf geconfronteerd met
risico’s. Deze risico’s zijn in veel gevallen een rechtstreeks gevolg van de taken die
de banken verrichten. Zij zijn dan ook in hoge mate onvermijdelijk. Veel risico’s komen
terecht bij banken doordat deze de risico’s van hun klanten overnemen. Daardoor
worden de klanten van deze risico’s verlost, terwijl de bank die ze van hen overneemt,
deze op professionele wijze beheert en waar mogelijk indekt. De meeste bancaire risico’s
ontstaan in de kern van het bedrijf, te weten de kredietverlening en de afwikkeling
van het girale betalingsverkeer, en niet in risicovolle activiteiten die banken voor eigen
gewin verrichten, zoals handel voor eigen rekening. Bankieren is zelfs in de meest basale
vorm naar zijn aard een risicovol vak; risicoloos bankieren bestaat niet. Het soms geop-
perde idee om risicovolle activiteiten af te schermen van het bancaire nutsbedrijf, om op
die maner een veilige bank te creëren, gaat voorbij aan het intrinsiek risicovolle karakter
van financiële dienstverening. Risicobeheer vormt dan ook een belangrijke kerntaak voor
banken. Wel kunnen banken trachten om de hierboven beschreven onnodige risico’s te
vermijden. Dit speelt vooral bij systeemrelevante banken. In de komende paragrafen zal
dit nader worden toegelicht.
Financiële transacties gaan vrijwel per definitie met risico’s gepaard. Bij het verrichten
van een girale betaling kan het gebeuren dat het overgemaakte geld niet op de goede
plaats aankomt. Als iemand een lening afsluit, bestaat altijd het gevaar dat de geld-
verstrekker zijn geld niet terugkrijgt. De debiteur kan in financiële problemen komen
doordat zijn bedrijf bijvoorbeeld slecht draait, hij zijn baan kwijtraakt waardoor zijn
inkomen daalt, of doordat hij arbeidsongeschikt raakt. Ook kunnen debiteuren onbe-
trouwbaar zijn en frauduleus handelen. In al deze gevallen kan de geldverstrekker zijn
geld kwijtraken. Daarnaast kan het gebeuren dat door de debiteur verstrekt onderpand
in waarde is gedaald. Dit soort risico’s, aangeduid als het kredietrisico, komt voor bij
iedere verstrekte lening. Of deze lening door een bank, een particuliere geldschieter of
een crowd funding-platform is verstrekt, is hierbij niet van belang. Het verschil is wel dat
dit risico bij een bank in eerste instantie wordt opgevangen door haar kapitaalbuffers. Bij
vormen van directe financiering, zoals crowd funding of kredietunies, komen kredietver-
liezen veelal direct bij de vermogensverschaffers terecht.
Hetzelfde geldt bij het liquiditeitsrisico. Dat risico, een van de grootste risico’s die
banken lopen, ontstaat als de geldnemer het geld voor een langere looptijd tot zijn
beschikking wil hebben dan de geldverstrekker het wil uitlenen. In het algemeen is de
actiefzijde van de bankbalans minder liquide dan de passiefzijde. Daardoor is het liqui-
diteitsrisico een van de meest serieuze risico’s die de stabiliteit van een bank bedreigen.
Als een bank over onvoldoende liquide middelen beschikt om aan de opvragingen te
voldoen, moet zij kunnen terugvallen op de centrale bank in haar rol als Lender of Last
Resort (zie onder).
VIS
IE O
P H
ET B
AN
KWEZ
EN
De
rugg
engr
aat v
an d
e �n
anci
ële
infr
astr
uctu
urD
e be
lang
rijk
ste
func
ties
van
prim
aire
ban
ken
Kred
ietv
erle
ning
Gel
dsch
eppi
ng
Bedr
ijfsk
redi
etBe
talin
gsve
rkee
rBAN
KM
enee
r Jan
sen
wil
een
huis
bouw
en e
n he
eft €
400.
000
nodi
g. D
e ba
nk v
erst
rekt
ee
n hy
poth
eek
enon
tvan
gt re
nte.
Men
eer J
anse
n sc
hrijf
t een
bedr
ag o
ver o
p de
reke
ning
van
de a
anne
mer
. Het
gel
d ko
mt i
n re
ële
econ
omie
tere
cht.
Een
bloe
men
win
kel
wil
uitb
reid
en e
nhe
eft €
10.0
00 n
odig
voor
een
bez
orgd
iens
ten
een
web
win
kel.
De
bank
ver
stre
kt e
enle
ning
en
schr
ijft d
esc
huld
op
de b
alan
s.
De
bank
sch
rijft
de
hypo
thee
k va
n m
enee
rJa
nsen
als
sch
uld
op d
eba
lans
van
de
bank
.
Nie
uw
gira
alge
ld
Ont
vang
en re
nte
Uitg
ekee
rde
rent
e
Afde
ling
verm
ogen
s-be
heer
400.
000
Behe
er v
an s
paar
geld
Men
eer D
e Bo
er s
paar
t elk
jaar
€10
00 v
oor s
tudi
e va
n zi
jn k
lein
kind
eren
. De
bank
be
heer
t het
spa
arge
ld v
an
men
eer D
e Bo
er e
n ke
ert r
ente
uit.
In d
e b
loem
enw
inke
lw
orde
n b
oeke
tjes
met
pin
afg
erek
end
enin
de
web
win
kel
wor
dt m
et iD
EAL
bet
aald
.
Inte
rnat
iona
le h
ande
lEe
n gr
ooth
ande
l in
blo
emb
olle
n do
et
goed
e za
ken
in
Chi
na. D
e b
ank
rege
lt g
rote
tr
ansa
ctie
s en
b
iedt
hul
p b
ijui
tbre
idin
gen.
Aan
dele
nD
e b
olle
nhan
del
bre
idt v
erde
r uit
en
het b
edri
jf w
il na
arde
beu
rs. D
e b
ank
beg
elei
dt d
e b
eurs
gang
.
10.0
00
Risi
cobe
heer
De
bank
nee
mt r
isic
o’s
van
de k
lant
ove
r om
de
ze p
rofe
ssio
neel
te
beh
eren
Verm
ogen
sbeh
eer
Mev
rouw
De
Vrie
s he
eft
verm
ogen
uit
haar
fam
ilieb
edrij
f en
wil
dat d
at s
lim b
eleg
d w
ordt
. D
e af
delin
g ve
mog
ensb
ehee
r be
legt
een
dee
l van
het
ve
rmog
en v
an M
evro
uw D
e Vr
ies.
%%
Faci
liter
en e
n be
gele
iden
�na
ncië
nbe
drijf
slev
en in
bin
nen-
en b
uite
nlan
d
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 2322
in de bedrijfsvoering. Bij een bank is dit risico relatief belangrijk omdat de diensten van
een bank essentieel zijn voor het functioneren van de economie en omdat banken in
verhouding tot de meeste andere bedrijven veel meer ICT-gedreven zijn.
Veel van deze risico’s ontstaan, zoals gezegd, doordat banken risico’s van hun klanten
overnemen. Een risicoloze bank bestaat dus niet; banken kunnen alleen vrij van risico’s
worden gemaakt door al deze risico’s naar hun klanten of financiers terug te leggen.
Dat is maatschappelijk niet wenselijk, omdat veel risico’s dan uit het zicht verdwijnen
en terechtkomen bij partijen die ze als het misgaat niet kunnen dragen, omdat ze dan
niet professioneel kunnen worden beheerd en waar mogelijk tegen elkaar weg kunnen
worden gestreept en omdat er dan geen toezicht op kan worden gehouden.
In het geval van directe financiering komen al deze risico’s bij de geldverstrekker of,
zoals bij het liquiditeitsrisico, bij de geldnemer terecht. De toegevoegde waarde van
een bank in haar rol als financieel intermediair is dat zij deze risico’s naar zich toetrekt en
op professionele wijze beheert. De bank trekt het spaargeld aan van de geldverstrekker
en neemt het kredietrisico van hem over. De bank garandeert de geldlener de beschik-
baarheid van een lening voor een lange looptijd, maar garandeert de geldverstrekker
de toegang tot zijn spaargeld. Dit zijn de eerder genoemde transformatiefuncties van
de banken, te weten de transformatie van omvang, looptijd, risico en plaats. Vele kleine
spaarsaldi staan tegenover grotere leningen (transformatie van omvang), kortlopend
spaargeld financiert langlopende leningen (transformatie van looptijd, leidend tot het
liquiditeitsrisico) en er is een transformatie van risico omdat banken het kredietrisico
van hun klanten overnemen. Daar staat dan tegenover dat de financiers van de banken
(spaarders, obligatiebeleggers en verschaffers van eigen vermogen) een kredietrisico
op de banken lopen. Voor spaarders geldt daarbij overigens dat hun risico tot 100.000
euro wordt gedekt door het DGS. Banken moeten er dus voor zorgen dat zij voldoende
liquiditeit in kas hebben om aan alle opvragingen te kunnen voldoen en dat hun eigen
vermogen groot genoeg is om eventuele verliezen op te vangen. Het bancaire toezicht
(zie verderop) is er onder meer voor om erop toe te zien dat banken voldoende eigen
vermogen hebben.
Kortom, een belangrijke taak van banken is het beheren van de risico’s die zij van hun
klanten overnemen. Voor deze activiteiten ontvangt de bank een vergoeding, die zij
vooral behaalt uit het verschil in de rente die zij betaalt op het bij haar aangehouden
spaargeld (en andere aangetrokken funding) en de rente die zij ontvangt op de door
haar verstrekte leningen. Het verschil hiertussen is de zogeheten rentemarge. Deze
vormt voor de meeste banken de belangrijkste bron van inkomsten. Het renterisico van
een bank ontstaat als het niveau van de rente en/of de helling van de yieldcurve2 veran-
dert. De rente-inkomsten van een bank staan voor een groot deel vaak voor een langere
tijd vast, bijvoorbeeld omdat klanten de rente op hun hypothecaire lening voor een
lange tijd vast willen zetten. De rentelasten zijn voor een belangrijk deel juist in hoge
mate variabel en vaak gebaseerd op de geldmarktrente. Een verandering in de geld-
marktrente vertaalt zich via de spaarrente direct door in een verbetering (als de rente
daalt) of een verslechtering (als de rente stijgt) van de rentemarge.
De hier genoemde risico’s zijn de drie meest voorkomende, maar er zijn er meer. Banken
lopen onder meer landenrisico als uitvloeisel van hun internationale activiteiten,
wisselkoersrisico over hun in vreemde valuta luidende bezittingen en/of schulden,
marktrisico over hun aangehouden portefeuille effecten en operationeel risico. Dit
laatste heeft betrekking op fouten in de uitvoering van de activiteiten. Ieder bedrijf, ook
buiten de financiële sector, kan altijd worden geconfronteerd met zaken die misgaan
2 Met de yieldcurve wordt gedoeld op een grafiek waarin op de verticale as de rente (effectief rendement) en op de horizontale as de
bijbehorende looptijden worden weergegeven. De correcte Nederlandse vertaling is rendementscurve, vaak wordt ook het woord rentecurve gebruikt.
Men spreekt van een positieve (normale; oplopende; stijgende) yieldcurve als het rendement oploopt met de looptijd en de grafiek dus een stijgende lijn
vertoont. Bij een negatieve (inverse; dalende) yieldcurve loopt het rendement terug naarmate de looptijd oploopt.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 2524
Risicobeheer binnen en toezicht op banken is essentieel
Het oudste toezicht op banken betreft het liquiditeitstoezicht. Al in 1873 beschreef de
Britse econoom Bagehot dat de centrale bank andere banken moet bijstaan met liquidi-
teitssteun, mits de activa van de banken van goede kwaliteit zijn en de bank voldoende
solvabel is (over genoeg eigen vermogen beschikt). Dit is tot op de dag van vandaag
een belangrijke taak van de centrale bank, naast het monetaire beleid.
Tot het midden van de twintigste eeuw had De Nederlandsche Bank (DNB) geen wette-
lijke taak voor wat betreft het toezicht op de banken, al was zij in de praktijk wel degelijk
betrokken bij diverse steun- en reddingsoperaties. Sinds de herziening van de Bankwet
in 1948 ligt de verantwoordelijkheid voor het bancaire toezicht bij DNB, wat in 1952
resulteerde in de wet toezicht credietwezen (Van Zwet, 2001).3 Vanaf 1988 is sprake van
internationaal geharmoniseerd toezicht. Toen kwam het eerste Bazelse akkoord (BIS-1),
opgesteld door de Bank for International Settlements (BIS), ook wel aangeduid als de
centrale bank der centrale banken. De reden voor deze internationale harmonisatie was
duidelijk: dubieuze banken vestigden zich in oorden waar het toezicht het lichtst was,
maar vormden als uitvloeisel van hun grensoverschrijdende activiteiten wereldwijd een
potentieel gevaar voor de financiële stabiliteit. BIS-1 introduceerde internationaal gehar-
moniseerde indicatoren, die waren gebaseerd op zogeheten ‘risicogewogen activa’. Dit
betekent kortweg dat aan de activa van een bank een risicogewicht wordt toegekend,
waartegenover de bank vervolgens 8 procent aan eigen vermogen moet aanhouden.
Dit is op zichzelf een logische benadering, omdat de risicograad per uitzetting inder-
daad sterk uiteen kan lopen. Reserves bij de centrale bank zijn vrij van risico omdat de
centrale bank, als (basis-)geldscheppende instelling, per definitie altijd aan haar verplich-
tingen kan voldoen. Ook uitzettingen aan de overheid zijn lange tijd als geheel vrij van
risico gezien. Een uitzetting met stevig onderpand, zoals een hypothecaire lening, kent
een relatief laag risico omdat de bank het onderpand bij wanbetaling te gelde kan
maken. Een bedrijfslening zonder onderpand of een uitzetting in de financiële markten
kent daarentegen juist een relatief hoog risico.
Een probleem van deze benadering is dat als de toegekende risicoweging geen recht
doet aan de feitelijke risico’s, sommige banken te weinig kapitaal aanhouden ten
opzichte van de risico’s die zij lopen. Tijdens de GFC bleek dat er banken waren die,
ook al voldeden zij aan de Bazelse kapitaalvereisten, toen puntje bij paaltje kwam grie-
zelig weinig eigen vermogen hadden. Het toezichtregime is mede daarom na de GFC
stevig aangescherpt, waarbij het niet alleen veelomvattender is geworden, maar ook
complexer (WRR, 2016, hfst. 7). Twee jaar na het uitbarsten van de GFC publiceerde de
BIS dan ook een nieuw toezichtregime, BIS-3 (Smolders, 2011). Daarin zijn niet alleen de
op risicoweging gebaseerde kapitaalvereisten sterk opgevoerd, ook moeten de banken
een minimumhoeveelheid aan eigen vermogen aanhouden ten opzichte van hun onge-
wogen balanstotaal. Dit minimumpercentage voor deze zogeheten leverage
3 Deze wet is in 1956 en in 1992 vernieuwd.
VIS
IE O
P H
ET B
AN
KWEZ
EN
Lees
de
volle
dige
stu
die
op: w
ww
.rabo
bank
.com
/eco
nom
ieRa
boRe
sear
ch
ERRO
R
Activ
iteite
n br
enge
n ris
ico’
s m
et z
ich
mee
In a
lle fu
nctie
gebi
eden
ligg
en ri
sico
’s op
de
loer
. Ban
ken
nem
en v
eel v
an d
ie ri
sico
’s va
n kl
ante
n ov
er.
Kred
ietr
isic
o
Kred
ietr
isic
oO
pera
tione
el ri
sico
Voor
beel
d 1:
Men
eer J
anse
n ra
akt z
ijnba
an k
wijt
en
kan
de h
ypot
heek
niet
mee
r bet
alen
Voo
rbee
ld 2
:H
et h
uis
van
deM
enee
r Jan
sen
daal
t in
waa
rde.
Een
conc
urre
nt z
orgt
vo
or d
alen
de o
mze
t van
de
blo
emen
win
kel.
Na
een
faill
isse
men
t kan
de
win
kel
de le
ning
nie
t ter
ugbe
tale
n.
Mar
ktri
sico
Spaa
rder
s w
illen
inee
nshu
n ge
ld o
pnem
en v
ande
ban
k. To
t €10
0.00
0de
kt d
e ba
nk h
et ri
sico
.
Rent
eink
omst
en s
taan
va
ak la
ng v
ast..
.
30 ja
ar
... te
rwijl
rent
elas
ten
zijn
geba
seer
d op
de
geld
mar
kt-
rent
e. A
ls d
ie s
tijgt
, stij
gen
de re
ntel
aste
n va
n de
ban
k.
Zake
n di
e m
is k
unne
n ga
an in
de
bedr
ijfsv
oerin
g.Pr
oble
men
doo
rcy
berc
rimin
alite
it.
Aan
dele
nmar
kten
gaan
ond
erui
t.
%%
Rent
eris
ico
Liqu
idite
itsri
sico
Syst
eem
risi
coPr
oble
men
ont
staa
n bi
j één
ban
k zo
rgen
voo
r sch
okgo
lf in
sys
teem
w
aard
oor a
nder
e ba
nken
ook
in
prob
lem
en k
omen
.
Wis
selk
oers
risi
coEn
land
enris
ico.
Bezi
ttin
gen
en/o
f sch
ulde
nin
vre
emde
val
uta.
?
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 2726
Box 4: Lage rentes zetten verdienmodel banken onder druk en ondermijnen
versterking eigen vermogen
Zoals iedere onderneming moeten ook banken een afdoende rendement over hun
eigen vermogen behalen. Op aandelen georganiseerde banken moeten hun vermo-
gensverschaffers tevreden stellen om toegang te houden tot de kapitaalmarkt.
Een coöperatieve bank als de Rabobank moet voldoende winst behalen om door
winstinhouding het eigen vermogen te kunnen aanvullen.
De belangrijkste inkomstenbron voor een bank is zoals eerder gezegd de rente-
marge. Deze staat de laatste jaren onder druk. Aanvankelijk door een trendmatige
daling van de economische groei en inflatie en door oplopende spaarquotes,
waarbij de vergrijzing een belangrijke rol speelt. De extreme rentedaling van de
laatste jaren is vooral een uitvloeisel van het huidige monetaire beleid van kwanti-
tatieve verruiming dat bijdraagt tot een zeer vlakke rentecurve (Boonstra, 2016). Het
feit dat banken rente moeten betalen (in plaats van ontvangen) over de door hen
bij de centrale bank aan te houden liquiditeitsreserves levert voor hen een stevige
kostenpost op. Banken kunnen de rente die zij vergoeden op spaargeld nauwelijks
nog verder verlagen, omdat bij de huidige, reeds zeer lage rentetarieven een bank
run op de loer ligt. Zelfs de bij de ECB voor het bancaire toezicht verantwoordelijke
toezichthouder heeft reeds medio 2016 publiekelijk haar zorg uitgesproken over de
negatieve effecten van het monetaire beleid op de financiële stabiliteit (De Horde,
2016). Vorig najaar werd zij daarin bijgevallen vanuit DNB (Beunderkamp, 2016). Als
de beleidsrente op enig moment weer gaat stijgen, zal dit al snel leiden tot hogere
rentes op spaartegoeden. Die zijn immers gekoppeld aan de rente op de geldmarkt.
Het werkt echter in mindere mate en met vertraging door in de rentevergoeding
op de leningen aan de actiefzijde van de bankbalans. Veel van de op dit moment
afgesloten hypothecaire leningen kennen immers een zeer lage rente, die door de
huizenkopers mede om die reden voor een aantal jaren of soms zelfs voor enkele
decennia wordt vastgelegd.
ratio is door de toezichthouder vastgesteld op 3, maar voor Nederland heeft de minister
van Financiën bepaald dat dit percentage uiterlijk in 2018 op 4 moet liggen. Overigens
voldoen de Nederlandse grootbanken anno 2017 inmiddels ruimschoots aan deze
aangescherpte norm. Voor grote (systeemrelevante) banken gelden aanvullende kapi-
taaleisen. Verder zijn in BIS-3 niet alleen de kapitaalvereisten, maar ook de eisen ten
aanzien van de liquiditeit aanmerkelijk aangescherpt, onder andere door de invoering
van normen ten aanzien van de zogeheten Liquidity Coverage Ratio en de Net Stable
Funding Ratio.4
De Rabobank heeft de nieuwe toezichteisen van meet af aan verwelkomd (Smolders,
2011). De GFC had overtuigend aangetoond dat het bankwezen moest worden
versterkt, ook in ons land. Wel passen daarbij enkele kanttekeningen, die betrekking
hebben op de mogelijke effecten van de invoering van de toezichteisen op de reële
economie. Een bank die de verhouding tussen haar eigen vermogen en haar (onge-
wogen) balanstotaal wil verbeteren, kan daartoe twee wegen bewandelen: eigen
vermogen verhogen door winst in te houden of door kapitaal aan te trekken op
de financiële markten of haar balans laten krimpen door activiteiten te staken of activa
te verkopen.
Ten aanzien van de (risicogewogen) BIS-ratio’s kan een bank nog een derde weg bewan-
delen: het verleggen van haar activiteiten van relatief risicovolle naar minder risicovolle
activiteiten, waardoor de risicogewogen activa afnemen. Dit zou kunnen resulteren in
een afnemend aanbod van bancaire financiering voor bedrijven, en dan met name
het MKB, omdat dit relatief risicovol is en dus zwaar wordt gewogen. Om haar risico-
dragend kapitaal te vergroten, kan een bank zoals gezegd winst inhouden en toevoegen
aan het vermogen (waarbij zij dan natuurlijk wel alles op alles moet zetten om een
gezonde winstgevendheid te behalen, wat in het huidige tijdsgewricht niet eenvoudig
is (zie box 4)) of proberen eigen vermogen aan te trekken. Dit laatste kan zij doen door
aandelen uit te geven (als de bank op aandelen is georganiseerd) of door instrumenten
uit te geven die in vooraf beschreven omstandigheden worden omgezet in eigen
vermogen. Het is belangrijk dat wordt onderkend dat in Europa een zeer grote groep
banken geen of slechts in beperkte mate aandelen of vergelijkbare vermogenstitels uit
kan geven omdat zij een andere organisatievorm kennen, zoals coöperaties of spaar-
banken. In de GFC, maar ook al tijdens eerdere crises, is daarbij gebleken dat coöpera-
tieve banken in verhouding tot veel andere banken relatief stabiel zijn en dus bijdragen
aan systeemstabiliteit (Mooij & Boonstra, 2012).
4 De Liquidity Coverage Ratio is een indicator voor de hoeveelheid liquide middelen die een bank moet aanhouden tegenover haar direct
opvraagbare verplichtingen. De Net Stable Funding Ratio stelt eisen aan de wijze waarop een bank haar uitzettingen heeft gefinancierd en beperkt zo de
looptijdtransformatie. Beide indicatoren beogen het liquiditeitsrisico te verminderen.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 2928
Tabel 1: Kapitalisatie Nederlandse grootbanken 2016
ABN AM RO ING Rabobank
Balanstotaal (mrd EUR) 395 845 662
Netto resultaat (mln EUR) 2.076 4.976 * 2.024
Cost/ income ratio (%) 65,9 * 54,2 60,8 *
Rentemarge (%) 1,52 1,52 1,29
Total Capital Ratio (%) 23,1 19,7 25,0 **
CET 1 ratio (fully loaded) (%) 17,0 14,2 13,5
Leverage ratio (%) 3,9 4,8 4,6
* onderliggend** transitional
Bron: Persberichten ABN AMRO, ING en Rabobank t.a.v. jaarcijfers 2016.
In deze context helpt het niet dat in de discussie nog steeds voorstellen worden gelan-
ceerd om het toezichtregime verder aan te scherpen omdat er nog steeds twijfels
zouden bestaan over de stabiliteit van het Nederlandse bankwezen. Zo blijven sommige
politici en academici er op hameren dat de leverage ratio van de banken nog substan-
tieel verder omhoog moet. Ook de WRR sluit zich bij dit laatste punt aan (WRR, 2016, p.
8.4.2.). Deels gebeurt dit op basis van verkeerde analyses (zie ‘De belangrijkste aanbeve-
lingen van de WRR nader beschouwd’).
Macroprudentieel toezicht vergt brede samenwerking
De crisis heeft duidelijk gemaakt dat toezicht dat uitsluitend is gericht op de stabiliteit
van individuele instellingen onvoldoende is om systeemcrises te voorkomen. Dit punt
wordt ook in het rapport van de WRR benadrukt. Financiële stabiliteit en het daartoe
ingerichte macroprudentiële toezicht vergen verregaande samenwerking tussen alle
betrokken partijen, dus niet alleen de bancaire toezichthouders en de banken zelf (die
de door de toezichthouder opgelegde eisen hebben te implementeren en niet alleen
naar de letter, maar zeker ook naar de geest ervan moeten handelen), maar ook de
overheid. Denk daarbij aan beleid gericht op pensioenen, de woningmarkt, maar ook
aan het begrotingsbeleid. Zonder deze samenwerking blijft het gevaar bestaan dat op
zichzelf goedbedoelde maatregelen in de praktijk neerkomen op het afwentelen van
risico’s van de banken op hun klanten. Dit is niet gewenst.
De GFC heeft ook duidelijk gemaakt dat er zaken spelen die weliswaar buiten het directe
aandachtsgebied van de bancaire toezichthouder liggen, maar die wel degelijk invloed
hebben op de stabiliteit van de financiële sector. Dit heeft geleid tot een sterk vergrote
aandacht voor het zogeheten macroprudentiële toezicht (DNB, 2010).
Sinds de GFC staan banken onder druk om hun kostenniveau scherp omlaag te
brengen. Alle banken zijn de afgelopen jaren dan ook door grote reorganisaties
heen gegaan of zitten daar nog middenin. De daaruit voortvloeiende kostenverla-
ging zal op termijn zeker bijdragen aan een herstel van het rendement van
het bankwezen, al liggen er ook forse uitgaven in het verschiet als gevolg van de
benodigde investeringen in fintech (zie verderop). Maar dat kan niet verbloemen
dat het monetaire beleid op dit moment niet bijdraagt aan de stabiliteit van
het Noord-Europese en dus ook het Nederlandse bankwezen.
Figuur 9: Kapitalisatie (capital ratio) banken na de GFC fors versterkt
Figuur 10: Kapitalisatie (leverage ratio) banken na de GFC fors versterkt
0
5
10
15
20
AT BE DE ES FI FR GR IE IT NL PT GB US
Kapitaal ratio 2008 Kapitaal ratio 2014Minimum kapitaal ratio Kapitaal conserveringsbufferAnti-cyclische kapitaalbuffer
%
0
1
2
3
4
5
6
7
8
AT BE DE ES FI FR GR IE IT NL PT GB US
Leverage ratio 2008 Leverage ratio 2014Minimum leverage ratio
%
Bron: Bankscope, Bruinshoofd & Van Nimwegen (2016)
Bron: Bankscope, Bruinshoofd & Van Nimwegen (2016)
Zoals blijkt uit de bovenstaande figuur hebben banken sinds de crisis hard gewerkt om
hun balans te versterken. Uiteraard geven deze figuren de gemiddelde stand van zaken
weer en achter gemiddelden kunnen grote verschillen verscholen liggen. Maar in ons
land zijn de grootbanken, gemeten naar BIS-ratio’s, zwaarder gekapitaliseerd dan ooit
tevoren en bevindt ook hun leverage ratio zich zoals gezegd al dichtbij of boven de
4 procent. Hiermee voldoen zij ruim op tijd aan de voor Nederlandse banken aange-
scherpte vermogenseisen. Dit was een van de aanbevelingen van de commissie Wijffels
(2013) die de toekomstbestendigheid van de structuur van het bankwezen onderzocht.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 3130
Momenteel gaat de financiële sector opnieuw door een snel veranderende technolo-
gische omgeving. Maar ditmaal bepalen niet de financiële instellingen zelf het tempo
van innovatie, maar zijn het de klanten die het tempo van verandering dicteren. In het
vervolg van dit hoofdstuk gaan wij met name in op de gevolgen van fintech voor de
banken, al moge het duidelijk zijn dat ook andere financiële instellingen, zoals verzeke-
raars en beleggingsinstellingen, erdoor worden getroffen.
De opkomst van het internetgebruik en meer recent de exponentiële toename van het
gebruik van mobiele apparatuur zoals smartphones en tablets zorgen ervoor dat de klanten
van de banken zeer ontvankelijk zijn voor nieuwe toepassingen en dat succesvolle vernieu-
wingen erg snel een hoge vlucht kunnen nemen. Als banken niet snel genoeg onder-
kennen welke marktmogelijkheden er zijn ontstaan en daar dus niet bijtijds op in kunnen
spelen, is de kans groot dat partijen van buiten de financiële sector in het gat springen. In
de jaren na de GFC, jaren waarin banken vooral bezig waren om verliezen te verwerken en
te voldoen aan de eerder genoemde aangescherpte toezichteisen, is er als het ware een
‘braakliggend terrein’ ontstaan tussen de wensen van de klanten en dat wat de banken op
het gebied van innovatie aanboden (Baarsma et al., 2016). Ook in landen waar het bank-
wezen minder goed was ontwikkeld maar waar de mobiele telefoon een snelle opmars
maakte, trad dit fenomeen op. Dit heeft bedrijven van buiten de sector aangetrokken om
het gat te vullen. Soms gebeurde dit met spectaculair effect. In Kenia groeide de door het
lokale telefoonbedrijf Safaricom (dochter van Vodafone) gelanceerde betaaldienst M-Pesa
in drie jaar tijd uit tot een dominant giraal betaalsysteem, waar circa 85 procent van de huis-
houdingen mee bankiert. In China lanceerde AliPay (een dochter van Alibaba) -de lokale
versie van betaaldienst PayPal- in het voorjaar van 2013 een geldmarktfonds dat binnen
twee jaar tijd meer dan 100 miljard dollar onder beheer had en inmiddels het op twee na
grootste geldmarktfonds ter wereld is (Kelly, 2014; Disruptive Finance, 2016). Internetbe-
talingen worden in China voor het overgrote deel (85 procent) afgewikkeld door andere
partijen dan banken, waarbij alleen al AliPay bijna de helft van de markt in handen heeft
(DNB, 2016). Dichter bij huis komen gespecialiseerde IT-bedrijven op die betaaldiensten
aanbieden. Nieuwe technologische ontwikkelingen bieden bedrijven, dus ook banken,
de mogelijkheid om grootschalig klant- en transactiegegevens (zogeheten ‘big data’) aan
te wenden in hun klantbediening en/of bedrijfsvoering. Nieuwe digitale valuta, zoals de
bitcoin, kennen een groeiende populariteit, waarbij niet zozeer de nieuwe digitale munten
zelf, maar wel de achterliggende technologie (de blockchain) de mogelijkheid biedt om
betaaltransacties tegen veel lagere kosten aan te bieden.
Dit stelt banken voor grote uitdagingen. Als zij de nieuwe ontwikkelingen niet bijtijds
in hun eigen bedrijf integreren, lopen zij het gevaar dat andere partijen zich bij hun
klanten invechten en de meest winstgevende activiteiten bij de banken weghalen.
De wereld van de fintech is echter snel in beweging en het is vooraf zeer moeilijk in te
schatten wat de meest succesvolle technologieën en winnende nieuwkomers zullen
zijn. Te vroeg zwaar inzetten op de verkeerde technologie kan net zo duur en gevaarlijk
zijn als te laat beginnen met innoveren. Daarom kennen banken in dit kader diverse
De ervaring leert dat banken in goede tijden te gemakkelijk krediet verlenen en in
slechte tijden juist relatief hard op de rem staan. Ofwel, de kredietverlening is procy-
clisch en werkt grote economische uitslagen in de hand. Daarom bevat ook BIS-3 al macr-
oprudentiële elementen in de vorm van anticyclische vermogensbuffers.5 Dit betekent
dat banken in economisch goede tijden versneld hun kapitaalbuffers moeten opbouwen,
waarbij de verwachting is dat dit een automatische rem op hun kredietverlening zou
zetten. Maar er kan in dit kader ook worden gedacht aan door de banken bij de verstrekking
van krediet gehanteerde maatstaven als de Loan to Value (LTV) en de Loan to Income (LTI).
De WRR ziet deze maatstaven als een belangrijk macroprudentieel instrument tegen finan-
ciële zeepbellen en andere onevenwichtigheden (zie ‘De belangrijkste aanbevelingen van
de WRR nader beschouwd’). Hetzelfde geldt voor de fiscaliteit, die wereldwijd de opbouw
van schuld stimuleert. De WRR benadrukt dit punt sterk in de analyse en aanbevelingen. Dit
speelt zeker ook in ons land. Wat betreft het begrotingsbeleid, ten slotte, speelt wereldwijd
dat de overheid in sommige landen zelf een belangrijke bron van instabiliteit is geweest.
Als alle Europese overheden zich in goede tijden beter aan de begrotingsafspraken uit het
Stabiliteits- en Groeipact (SGP) hadden gehouden, had het begrotingsbeleid tijdens de
crisis minder restrictief hoeven zijn en was de recessie in de nasleep van de GFC minder
diep geweest. Hierbij zij overigens aangetekend dat de financiële degelijkheid van de
Nederlandse overheid de afgelopen jaren nimmer wezenlijk ter discussie heeft gestaan.
De gevolgen van financieel-technologische innovaties voor het bankwezen
Niet alleen de GFC en zijn nasleep hebben het bankwezen onder druk gezet. Op de achter-
grond speelt een snelle innovatiegolf die het karakter van financiële dienstverleners ingrij-
pend zal wijzigen. Het bankwezen zal daardoor de komende decennia radicale veranderingen
ondergaan als gevolg van de opkomst van nieuwe spelers, zogeheten fintech-bedrijven.
Banken zijn van oudsher sterk gedreven door informatietechnologie. In ons land begon
dat al in de jaren zestig van de twintigste eeuw met het automatiseren van het girale
betalingsverkeer. In de jaren tachtig kwamen daar de gelduitgifteautomaten (GEA’s) bij.
Weer later introduceerden de banken het internetbankieren en nog weer meer recent
het mobielbankieren. Al met al is sprake van een verregaande digitalisering van het
bancaire bedrijf. Banken zijn, in de woorden van voormalig DNB-president Wim Duisen-
berg, niets meer dan ‘grote computers met een marmeren poort’. Hoewel dit een verre-
gaande karikatuur van het bankwezen is, heeft deze toch een stevige kern van waarheid.
Banken zijn in hoge mate ICT-bedrijven geworden. Deze ontwikkelingen hebben het
bancaire bedrijf ingrijpend veranderd. Daarbij bepaalden banken het tempo van inno-
vatie tot voor kort nog wel zelf. De door hen geïnitieerde vernieuwingen werden de
klanten als het ware opgelegd, waarna die klanten hun gedrag aanpasten.
5 Of dit in de praktijk zo werkt, zal moeten blijken. In economisch goede tijden is het meestal ook eenvoudiger om eigen vermogen aan te
trekken, wat dit effect teniet doet. Zo beschouwd zouden anticyclische liquiditeitsbuffers wellicht effectiever kunnen zijn. En ook de risicowegingen, die
omlaag gaan in een hoogconjunctuur maar moeten worden aangescherpt in economisch slechtere tijden, werken procycliciteit in de hand.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 3332
De gevolgen van PSD2 zijn potentieel groot. Veel banken zien het betalingsverkeer, dat
in het algemeen niet of nauwelijks winstgevend is, als een zogeheten ‘ankerproduct’,
waar andere meer winstgevende producten aan kunnen worden gekoppeld. Tevens
verschaft de betaalrekening inzicht in het betaalgedrag van de klant. Dit betekent dat
de bank hier met gerichte aanbiedingen op in kan spelen en dat zij hier informatie uit
kan putten uit hoofde van haar risicobeheersing. De hier beschreven derde partijen
worden ook wel aangeduid als ‘portal aggregators’ en kunnen wellicht beter zicht krijgen
op het gedrag van de klant dan de bank(en) zelf, omdat zij toegang kunnen hebben
tot meer informatie dan individuele banken. Het contact tussen banken en hun klanten
dreigt door deze ontwikkeling losser te worden.
Banken zullen er dus voor moeten zorgen dat zij zelf ook in staat zijn om dergelijke
diensten te leveren, op straffe van verlies van klanten. Tegelijkertijd staan banken onder
een zwaar toezichtregime, terwijl zij in de concurrentieslag met de nieuwe aanbie-
ders van betaaldiensten worden geconfronteerd met partijen die, hoewel zij zich op
het werkterrein van de banken begeven, niet onder een vergelijkbaar toezichtregime
opereren als de banken. Los daarvan hebben banken een omvangrijke, vaak deels verou-
derde ‘legacy’ aan IT-systemen, waar nieuwkomers die last niet hebben en van meet af
aan kunnen werken met de nieuwste technologieën.
Overigens betekent de opkomst van fintech ook een stevige uitdaging voor de toezicht-
houder zelf (Kelly, 2014; DNB, 2016). Ten eerste wordt de definitie van financiële sector
door de toetreding van nieuwe partijen steeds meer fluïde. Dat doet de vraag rijzen wat
de reikwijdte van het toezicht moet zijn: welke nieuwe toetreders moeten ook onder
het toezicht van de financiële toezichthouder(s) gaan vallen? Die vraag betreft overigens
ook diverse instellingen in de zogeheten schaduwsector, de niet-gereguleerde verschaf-
fers van financiële diensten.
De tweede vraag betreft het vertrouwen. Vertrouwen is de kern van bankieren, wat
verklaart waarom banken zoveel aandacht besteden aan de kwaliteit en de veiligheid
van hun systemen. Hoe kan worden gegarandeerd dat de nieuwe toetreders ver-
gelijkbare normen hanteren en hoe kan worden voorkomen dat eventuele door derde
partijen uitgevoerde betaaltransacties het vertrouwen in de financiële sector onder-
mijnen? DNB (2016) wijst er in dit kader ook op dat de financiële degelijkheid van
fintech-partijen niet altijd vanzelfsprekend is.
De derde vraag sluit hierbij aan en betreft de opkomst van digitale valuta’s en de achter-
liggende technologie, de blockchain. De ondoorzichtige structuur van de bitcoin en
vergelijkbare cryptocurrencies, die de gebruiker een ongekend hoge mate van anonimi-
teit garanderen, maakt het gebruik ervan ook zeer geschikt voor ongewenste transacties.
Denk in dit kader aan transacties betreffende illegale praktijken, belastingontduiking en
witwassen van crimineel geld en/of het financieren van terroristische activiteiten.
strategieën, die zij vaak naast elkaar hanteren. Zij zetten hun eigen innovatiecentra op
buiten de bank, om flexibel te kunnen experimenteren. Ook werken zij vaak samen met
bestaande startupbedrijven. Tot slot nemen banken deel aan zogeheten business acce-
lerators. Daarbij leveren de banken de acceleratorprogramma’s de benodigde mentors,
kennis en expertise om deelnemers te ondersteunen in de ontwikkeling van hun ideeën
(Baarsma et al., 2016). Banken die hierin succesvol zijn, zullen de komende jaren steeds
meer worden getransformeerd tot ondernemingen die nog meer dan in het verleden
worden gedreven door technologie, maar door veel jonge klanten nauwelijks meer als
zodanig worden herkend. Die hechten immers sterk aan hun bancaire toepassing,
de app, maar voelen weinig binding met het achterliggende bedrijf. De uitdaging voor
banken is drieërlei. Ten eerste moeten zij bijtijds aanhaken bij een winnende techno-
logie. Ten tweede moeten zij omvangrijke investeringen verrichten om die techno-
logie te integreren in hun bedrijfsvoering, zonder concessies te doen aan continuïteit,
betrouwbaarheid en veiligheid. Dit vergt grote bedragen aan investeringen en versnelde
afschrijvingen, in een context van onder druk staande marges. Ten derde moeten zij
ervoor zorgen dat hun relatie met de klant intact blijft. Dit laatste is een extra uitdaging
omdat banken als gevolg van wet- en regelgeving verplicht worden om klantgegevens
en toegang tot bankrekeningen open te stellen voor derde partijen. Dit overigens wel
onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de klant hier expliciet toestemming voor geeft.
In dit kader is de tweede Europese richtlijn betaaldiensten (Second Payments Service
Directory ofwel PSD2) van belang (zie kader).
Box 5: PSD2: wat is het en wat zijn de mogelijke gevolgen?
De Europese richtlijn betaaldiensten of PSD regelt het toezicht op betaaldienstverle-
ners. De herziening hiervan (PSD2) betreft een aanscherping die te maken heeft met
het groeiende belang van internetbankieren, met name het betalingsverkeer. PSD
bepaalt onder meer dat externe (dat wil zeggen niet-bancaire) betaaldienstverleners
toegang moeten hebben tot de betaalrekeningen van de bancaire klanten, als de klant
daar tenminste toestemming voor geeft. Dergelijke externe betaaldienstverleners
worden aangeduid als ‘third party service providers’ (TPP’s). Deze partijen beheren de
bankrekening van de klant niet, maar kunnen wel betaaldiensten aanbieden.
PSD2 regelt onder meer twee zaken: rekeninginformatiediensten en betaalinitiatie-
diensten. Het eerste betekent dat deze derde partijen, na toestemming van de klant,
toegang tot rekeninginformatie van klanten moeten krijgen, zodat zij de klant informa-
tiediensten kunnen aanbieden, zoals geaggregeerde informatie over rekeningen die de
klant bij meer banken tegelijk aanhoudt. Met betalingsinitiatiediensten wordt gedoeld
op het feit dat de betaaldienstaanbieders namens de klant betaaltransacties kunnen
initiëren via een internettoepassing. In dit kader kan worden gedacht aan partijen als
Adyen, Buckaroo of Amazon Payments (Baarsma et al., 2016). Banken worden verplicht
deze functionaliteit te ondersteunen. Overigens reguleert PSD2 ook de tarieven die
banken in rekening mogen brengen voor betaaltransacties (Enigma Consulting, 2016).
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 3534
DNB kwalificeert deze virtuele geldsoorten dan ook als producten met een zeer hoog
risicoprofiel. Dit geldt overigens niet voor de blockchain-technologie als zodanig (DNB,
2016, p. 13). Dit alles betekent waarschijnlijk ook dat de toezichthouder zal eisen dat
de nieuwe betaalsystemen transparanter worden dan ze nu zijn.
De vierde zorg van de toezichthouder betreft de bancaire risico’s. Het is vooralsnog
onduidelijk hoe de opkomst van fintech de financiële stabiliteit van het bankwezen
zal beïnvloeden. De kans bestaat dat de winstgevendheid van de banken wordt aan-
getast doordat de concurrentie van nieuwe spelers de marges onder druk zet, terwijl
de bestaande banken ook nog eens forse investeringen moeten doen om nieuwe
technologieën in de bestaande systemen te incorporeren. Daarbij moeten zij waar-
schijnlijk ook nog eens bestaande systemen in versneld tempo afschrijven. Ook wijst
DNB er op, dat als ‘portal aggregators’ automatisch deposito’s tussen banken gaan
verschuiven, dit het liquiditeitsrisico van individuele banken kan vergroten.
De vijfde zorg is dat als gevolg van fintech grotere operationele risico’s kunnen ontstaan. Dat
kan bijvoorbeeld gebeuren als de systeemaanpassingen bij de bestaande banken leiden tot
verstoringen in de uitvoering van werkzaamheden, maar ook als blijkt dat de systemen van
de nieuwkomers minder stabiel en/of minder goed beveiligd zijn dan gedacht.
Het zesde en laatste risico dat wij hier noemen, is de kans op meer volatiliteit in
de financiële markten. DNB wijst er op dat niet alleen op het vlak van het betalingsver-
keer innovaties plaatsvinden, maar ook in het beleggingsadvies. De combinatie van
indexbeleggen en gerobotiseerd beleggingsadvies kan ertoe leiden dat er een grotere
eenvormigheid in beleggingsadviezen gaat ontstaan, waardoor de kans groter is dat
iedereen tegelijkertijd dezelfde kant op beweegt in zijn beleggingen. Hierdoor kunnen
de koersuitslagen op de markten worden vergroot.
Box 6: Fintech in Nederland: welke kant zal het opgaan?
Veel technologische vernieuwing voltrekt zich op het gebied van het betalings-
verkeer. In sommige landen gaan de ontwikkelingen bijzonder snel, getuige ook
de in de tekst aangehaalde voorbeelden. Nieuwe betaaldiensten ontwikkelen zich
het snelst in markten waar het bankwezen nog relatief onderontwikkeld is, waar
internet al veel wordt gebruikt voor het doen van aankopen en waar regulering en
toezicht weinig in de weg staan. Het naast M-Pesa in Afrika bekendste voorbeeld is
China, waar de lokale versie van PayPal, Alipay, inmiddels al circa 3,5 keer zo groot is
als de Amerikaanse variant. In China zijn dergelijke partijen al groter dan het lokale
reguliere bankwezen. In landen waar het bankwezen verregaand is ontwikkeld en
bancaire transacties snel, trefzeker en goedkoop worden afgewikkeld, zoals
in Nederland, zal de opmars langzamer gaan. Neem bijvoorbeeld PayPal dat in ons
land in 2006 is begonnen. Het is een zogeheten ‘third party network’, dat zich als
het ware tussen banken en hun klanten nestelt en betalingsverkeer afwikkelt. Toch
hebben de Nederlandse banken ook de markt voor online betalingen nog altijd
stevig in handen (zie box 1). Maar de nieuwkomers zullen hun sporen trekken.
Want hoewel het logisch is dat zij zich het eerst richten op minder goed ontwik-
kelde markten waar niet alleen het opwaarts potentieel, maar ook de rentabiliteit
het hoogst is, lijkt het een kwestie van tijd voordat zij ook ons land met meer kracht
zullen betreden.
Eerder werd al gewezen op de opmars van nieuwe aanbieders van financiering voor
het MKB en -in mindere mate– particulieren in ons land. Hun groei is exponentieel,
zij het vooralsnog vanaf een lagere basis. Ook zal de zogeheten ‘blockchain-tech-
nologie’, de transactietechnologie achter virtuele valuta’s als de bitcoin, zijn sporen
trekken in het betalingsverkeer, met name op het terrein van de internationale
betalingen.
Banken en fintech-bedrijven zijn in veel gevallen behoorlijk complementair. Banken
hebben een grote klantenbasis, schaal en kapitaal, fintech-bedrijven hebben nieuwe
technologie beschikbaar, vooral gericht op de interface tussen klant en financiële
dienstverlener. Banken zullen de nieuwe technologie bijtijds moeten omarmen om
marktaandeel te behouden en/of te winnen. De mate waarin zij daarin slagen, zal
bepalen wat de winnaars of verliezers van de toekomst zijn. Het betekent wel dat
alle banken aan de vooravond staan van omvangrijke investeringen in nieuwe tech-
nologie, die met grote risico’s van mislukking zijn omgeven.
De verwachting is dat alle banken in meer of mindere mate nieuwe technologieën
zullen omarmen, net zoals zij de afgelopen decennia het internetbankieren hebben
geïntegreerd in hun reguliere bedrijfsvoering. Of de nieuwe platforms banken verre-
gaand zullen verdringen als verschaffers van financiering aan het MKB zal moeten
blijken. Veel niet-bancaire verschaffers van krediet zijn in feite verschaffers van
directe financiering (zie box 2), met alle nadelen voor de kredietverschaffers van
dien. Of de populariteit van crowd funding aanhoudt als een paar platforms failleren
of het slachtoffer worden van fraude zal de tijd moeten uitwijzen. Ook hier lijkt
het winnende model te bestaan uit de samenwerking tussen gevestigde banken en
nieuwe aanbieders van financiering. Banken kunnen platforms met hun expertise
ondersteunen, het voordeel voor hen is dat dergelijke financiering de bankbalans
niet of nauwelijks raakt.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 3736
De aanbevelingen van de WRR nader beschouwd
De WRR komt tot een reeks aanbevelingen die moeten bijdragen aan een meer even-
wichtige relatie tussen de samenleving en de financiële sector. Daarbij stelt zij voor om
langs drie wegen tot, in haar woorden, een productief evenwicht tussen de samenle-
ving en de financiële sector te geraken (WRR, 2016, hoofdstuk 8). De eerste weg betreft
beleid gericht op de samenleving, de tweede en de derde gelden respectievelijk
de financiële sector en de politiek.
Onderstaande box geeft alle aanbevelingen van het WRR-rapport weer, met daarbij
een kort commentaar. Vervolgens lopen wij in deze paragraaf de naar onze mening
belangrijkste aanbevelingen van de WRR nog wat uitvoeriger langs, waarbij wij met
name zullen ingaan op de aanbevelingen die de financiële sector (en dan vooral, maar
niet uitsluitend, het bankwezen) en de samenleving betreffen.
Box 7: De aanbevelingen van de WRR op een rijtje
Hoofdthema: de economie en samenleving: minder afhankelijkheid,
meer weerbaarheid
Verminder blootstelling aan financiële dynamiek
Dit is een zinvolle aanbeveling. Zo kan worden gewezen op de mogelijkheden om
de fiscale stimulering van schuldopbouw tegen te gaan. Kortere balansen maken
huishoudens financieel robuuster.
Wees voorzichtig met het creëren van financiële afhankelijkheden
Met dit advies doelt de WRR met name op de mogelijke financiële gevolgen van
het regeringsbeleid in de richting van de zogeheten ‘participatiesamenleving’. Voor
banken is dergelijk (of ander) beleid een politiek gegeven. Financiële dienstverle-
ners moeten ervoor zorgen dat hun dienstverlening goed aansluit bij de nieuwe
behoeften die kunnen ontstaan als gevolg van bijvoorbeeld de grotere flexibiliteit
op de arbeidsmarkt. Daarbij is het vanzelfsprekend dat financiële instellingen, als
deze moeten inspelen op het hieruit voortvloeiende beroep op hun diensten,
het klantbelang voorop stellen.
Versterk de onderhandelingspositie van klanten
Dit is een verstandig advies. Betere financiële educatie kan hierin een belangrijke
rol spelen.
Versterk weerbaarheid van semipublieke instellingen
Het is inderdaad een goede zaak dat semipublieke instellingen voldoende kennis in
huis hebben of daar eenvoudig toegang toe moeten hebben om complexe finan-
ciële beslissingen te nemen.
Hoofdthema: suggesties voor een robuustere financiële sector
Onderken de complexiteit van de financiële sector
Uiteraard is dit van belang. Maar dit is geen vrijbrief om die complexiteit vervolgens
met een ruw en ongedifferentieerd toezichtkader te willen bestrijden. Zie ook de
opmerkingen verderop over de leverage ratio. Bij een aantal adviezen adviseert de
WRR impliciet tot het fors verder verhogen van de leverage ratio. Dit is om diverse
redenen geen goed advies, zoals in de tekst verder is uitgelegd.
Andere attitude binnen de financiële sector
Met dit advies doelt de WRR op de houding van de banken ten opzichte van hogere buffers
en het ‘ringfencen’ van bepaalde essentiële functies. Hier speelt het probleem dat sommige
voorstellen naar mening van de banken voorbijgaan aan de bijkomende schade van een
geforceerde verhoging van kapitaalvereisten in de vorm van kredietschaarste. Ook wordt
weinig rekening gehouden met het feit dat niet alle banken op aandelen zijn georgani-
seerd. De WRR lijkt deze problematiek onvoldoende te onderkennen.
Systeemrisico’s tegengaan
De WRR wijst hier onder meer expliciet op de relatief hoge hypotheekschuld van
Nederlandse gezinshuishoudingen. Hoewel een terechte constatering zegt een
vergelijking met andere landen niet veel als niet ook wordt gekeken naar de struc-
tuur van de woningmarkt. Nederland behoort tot de selecte groep van landen die
ten aanzien van zowel de LTI als de LTV bindende normen kennen. Het verstrekkin-
genbeleid is prudent. Mede hierdoor heeft de GFC in ons land niet geleid tot grote
problemen op de hypotheekmarkt in de vorm van betalingsachterstanden, krediet-
verliezen en gedwongen uitzettingen. Op zichzelf zijn lagere LTV’s geen slechte zaak,
mits geflankeerd met effectief woningmarktbeleid.
Meer kapitaal (eigen vermogen) onontkoombaar
Rabobank onderschrijft het belang van goed gekapitaliseerde banken, maar
waarschuwt ervoor dat een te drastische toename van de kapitaalvereisten tot
problemen in de kredietverlening kan leiden. Zij is geen voorstander van een al te
verre verhoging van de verplichte leverage ratio.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 3938
Denk na over brandgangen en ringfences in het financiële systeem
Het is op zichzelf geen onlogisch idee, maar het is wel de vraag of financiële instel-
lingen hiervoor niet te complex zijn geworden en of dit anders kan. Zo kan de
opkomst van financial aggregators de complexiteit verder vergroten. Overigens
heeft de continuïteit van de essentiële bancaire functies in ons land zelfs tijdens het
hoogtepunt van de GFC nimmer ter discussie gestaan.
Diversiteit stimuleren
Rabobank is een coöperatieve bank en onderschrijft het belang van diversiteit, in
omvang, governance en oriëntatie in het financiële stelsel. Een verlicht toezichtre-
gime voor nieuwkomers is echter geen goed idee, omdat daar dan buiten het zicht
van de toezichthouder nieuwe risico’s kunnen ontstaan.
Hoofdthema: de organisatie van politiek en beleid
Streef naar een integrale benadering van beleid
Dit is een goed idee. Het betekent bijvoorbeeld dat een verlaging van de maximale
LTV bij de hypotheekverstrekking alleen kan plaatsvinden als er effectief flankerend
woningmarktbeleid is ingezet.
Organiseer periodieke politieke betrokkenheid
Dit advies kan van harte worden onderschreven. Regelmatig debat over de rol en
positie van de financiële sector in de samenleving is inderdaad een goed idee.
Benut ruimte voor een nationale koers
Op zichzelf is dat een goed idee, met name op het gebied van macroprudentieel
toezicht. Maar we moeten beducht zijn voor een bancair toezichtregime dat ver
afwijkt van buitenlandse regimes.
Beleid gericht op de weerbaarheid van de samenleving
Wat betreft de eerste weg pleit de WRR ervoor dat de samenleving minder afhankelijk
wordt van de financiële sector en dat de samenleving weerbaarder wordt tegenover
de financiële sector. De Raad wijst er op dat de financiële sector een grote informatie-
voorsprong heeft ten opzichte van haar klanten. Dit maakt de klanten afhankelijk van
de inschattingen en adviezen van de leveranciers van financiële producten en diensten.
Maakt de aanbieder fouten, of licht zij haar klanten bewust verkeerd voor, dan pakt dit
voor de klant verkeerd uit. Ofschoon de informatievoorsprong van de financiële sector
niet geheel valt te overbruggen, kunnen hier naar mening van de WRR toch grote
stappen worden gezet. De weerbaarheid van de samenleving kan worden vergroot door
de kennis van financiële producten van de klanten te vergroten, net als de bewustwor-
ding van de risico’s die met financiële producten gepaard kunnen gaan. Dit kan door
een deel ook door countervailing power te organiseren, bijvoorbeeld door inkoopcom-
binaties op te richten. Ook is de Raad een grote voorstander van meer aandacht voor
financiële vraagstukken in het middelbaar onderwijs.
De WRR wijst er verder op dat op tal van terreinen een integrale benadering nodig is.
Veel dossiers kennen namelijk een grote onderlinge afhankelijkheid. Er zijn genoeg
voorbeelden, zoals overigens ook al blijkt uit bovenstaande box. Enkele voorbeelden
mogen ter verduidelijking dienen. De vormgeving van het pensioenstelsel heeft invloed
op de allocatie van financiële middelen over de levensloop, waarbij de gedwongen
pensioenbesparingen medeverantwoordelijk zijn voor de hoge hypotheekschulden die
mensen in het begin van hun woonloopbaan moeten aangaan. De verzelfstandiging
van semipublieke instellingen kan ongewenste financiële risico’s met zich meebrengen,
zeker als zij ingrijpende financiële besluiten moeten nemen waarvoor zij niet goed zijn
toegerust. De flexibilisering van de arbeidsmarkt en de groei van het aantal zelfstandige
ondernemers heeft impact op de financiële stabiliteit, doordat veel van hen onvol-
doende geld opzij leggen voor de oude dag en doordat zij in het algemeen ook finan-
cieel kwetsbaarder zijn aangezien hun inkomen minder zeker en meer volatiel is. Tot slot
leidt de fiscale bevoordeling van schuldfinanciering tot een overmatige afhankelijkheid
van vreemd vermogen, zowel van huishoudens die een woning kopen als van bedrijven.
Daarnaast leidt het laatstgenoemde element, in combinatie met de fiscaal ondersteunde
(verplichte) pensioenbesparingen tot ongewenst lange balansen van gezinshuishou-
dingen. Dit maakt deze sector erg gevoelig voor schommelingen op de financiële
markten en/of in de huizenprijzen. Het beleid op het ene vlak heeft effecten elders. Als
men vanuit het oogpunt van stabiliteit van het bankwezen besluit om de maximale LTV
van hypotheken in te perken, dan heeft dat direct negatieve effecten op de bereikbaar-
heid van een passende woning voor grote groepen mensen. Dit punt is ook vanuit de
banken al regelmatig naar voren gebracht (Boonstra & Van Dalen, 2013).
De door de WRR bij de analyse van fiscaliteit en schuld aangedragen oplossings-
richtingen waarbij de fiscus schuldfinanciering minder bevordert, zouden de finan-
ciële stabiliteit ten goede komen. Het is voor de samenleving als geheel daarom
van belang dat tot een fiscaal neutrale behandeling van vreemd vermogen wordt
gekomen. Dat leidt tot minder schuldopbouw, omdat een belangrijke prikkel tot
het aangaan van schulden verdwijnt. Wel is het nodig dat een en ander stapsgewijs
gebeurt, om al te grote schokken te voorkomen, en dat deze beweging niet leidt tot
lastenverzwaring. Wat aan aftrekposten verdwijnt, dient in de vorm van lagere belas-
tingtarieven aan de samenleving te worden teruggegeven.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 4140
De WRR stelt verder dat een overdracht van vermogen tussen generaties voor de hand
ligt, zoals bij schenkingen, maar dat dit wel moet worden bezien in samenhang met
de belastingheffing op erfenissen.
Wat betreft de pensioensector zelf wijst de WRR op het feit dat de nadruk op de vari-
abele rekenrente, die op zijn beurt is gebaseerd op volatiele marktrentes, een korte-
termijnoriëntatie in de hand werkt. Dit, terwijl het juist voor pensioenfondsen van
essentieel belang is dat zij zich met hun beleggingsbeleid op de lange termijn kunnen
richten. Dan kunnen zij ook een grotere rol spelen in het financieren van maatschap-
pelijk relevante projecten en investeren in het verdienvermogen van de Nederlandse
economie. Dat is op zijn beurt weer van groot belang voor het toekomstige rendement
van de beleggingen van de pensioenfondsen zelf (WRR, 2016, p. 216).
Ook wijst de Raad er op dat de pensioensector moet worden hervormd om ook in
de toekomst houdbaar te zijn. Daarbij benoemt zij enkele alternatieven, waarbij de
voorkeur uitgaat naar een stelsel waarin een duidelijker verband bestaat tussen de eigen
premie-inleg en pensioenaanspraken, conform de verkenning van de SER uit 2015. Een
alternatief kan zijn om collectief een basispensioen te organiseren, met daarbovenop
een aanvullend pensioen conform de ‘SER-methodiek’.
De WRR wijst terecht op de nadelen van de variabele rekenrente, zonder echter
concrete invulling te geven aan mogelijke oplossingsrichtingen. Tevens verzuimt zij
om een zeer belangrijk nadeel van de variabele rekenrente te benoemen: deze heeft
de sector namelijk bijzonder procyclisch gemaakt omdat marktrentes en dus ook
de rekenrentes nu eenmaal meeveren met de conjunctuur. Stijgende marktrentes
betekenen immers hogere dekkingsgaden, dalende marktrentes hebben het omge-
keerde effect.
Mogelijke oplossingen kunnen bijvoorbeeld worden gevonden bij terugkeer naar
een minder variabele rekenrente, een op zichzelf variabele rekenrente die echter
wel voor meer jaren vaststaat (zodat het procyclische element eruit wordt gehaald)
of het instellen van een corridor voor de rekenrente zodat de fluctuaties worden
afgevlakt. Los daarvan delen wij de mening van de WRR dat de pensioensector moet
worden hervormd om deze toekomstbestendig te maken, maar dat de kaders waar-
binnen werkgevers en werknemers afspraken over tweede-pijlerpensioenen kunnen
maken door de politiek dienen te worden bepaald.
Een goede oplossing zou een pensioenstelsel met een kleinere maar solide
(collectieve) basis kunnen zijn. De kans op kortingen op de pensioenuitkeringen
zou zo goed als geheel moeten worden uitgesloten. Daarbij zou een verplicht en
fiscaal ondersteund minimaal opbouw- of premiepercentage kunnen gelden tot
een inkomen van bijvoorbeeld anderhalf of twee keer modaal. Deze verplichte
pensioenopbouw zou niet alleen voor mensen in loondienst, maar ook voor zelf-
Ook waar het de weerbaarheid van klanten betreft, heeft de Raad naar onze
mening goede punten. Klant en bank hebben beide baat bij een zo goed mogelijke
dienstverlening en daarbij is het zonder meer een goede zaak als de klant weet
wat hij koopt. Banken zouden daarbij ook kunnen bijdragen aan (het ontwikkelen
van) lesprogramma’s in het middelbaar onderwijs. Ook het door de WRR expliciet
benoemde belang van een grotere financiële kennis over vooral vastgoed en andere
complexe projecten in de semipublieke sector kan worden onderschreven.
Overigens blijkt in de praktijk dat klanten soms willens en wetens grotere financiële
risico’s aan willen gaan dan de bank adviseert. Daarbij ervaart de klant het als onge-
wenst paternalisme wanneer de bank weigert de gevraagde dienst te leveren. Het
moet helder zijn waar de zorgplicht van de bank ophoudt en waar de eigen verant-
woordelijkheid van de klant begint. Als wordt geïnvesteerd in een grotere financiële
kennis van klanten van banken is het ook beter mogelijk om hun eigen verantwoor-
delijkheid beter af te bakenen.
De WRR wijst er ook op dat de problematiek van de bovenmatige schuldopbouw niet
los kan worden gezien van een slechte afstemming van besparingen, financierings-
behoeften, inkomsten en uitgaven over de levenscyclus. Want het is een hard feit dat
in ons land in zijn totaliteit teveel wordt gespaard. Ons grote en structurele nationale
spaaroverschot, ofwel het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans, is
hiervan de afspiegeling. Zo beschouwd zou men zelfs kunnen zeggen dat ons land lijdt
aan een structurele onderbesteding. De door de WRR gesignaleerde slechte afstemming
vergroot naar haar mening de afhankelijkheid van de financiële sector. Veel mensen
hebben lange balansen, met veel schulden en nog meer bezittingen, waardoor zij
relatief gevoelig zijn voor veranderingen op de financiële markten of van de woning-
prijzen. Een van de opties is om in het begin van de wooncarrière te komen tot een
‘betere afstemming tussen de verplichting tot pensioensparen en de hoge financierings-
behoefte voor de aankoop van een eigen huis’.
Dit is overigens gemakkelijker gezegd dan gedaan, temeer omdat de verschillen tussen
individuele gezinshuishoudingen groot zijn. Tegenover mensen met een riant pensioen
en een afgeloste woning staan mensen met een slechter pensioen en een niet afgeloste
hypotheek (of een huurwoning). Veel mensen zijn onzeker omdat zij in het ongewisse
verkeren of zij in een ‘goede’ of in een ‘slechte’ pensioenregeling zitten en derhalve
niet weten waar zij aan toe zijn. Veel zelfstandigen bouwen weinig of geen pensioen
op. De Raad wijst er zelf al op dat hier een uiterste zorgvuldigheid geboden is, omdat
een goede pensioenopbouw natuurlijk wel van essentieel belang is voor de financiële
situatie na de actieve loopbaan (WRR, 2016, p. 215). Het gevaar bestaat dat mensen bij
afwezigheid van gedwongen pensioenbesparing voor werknemers in loondienst te laat,
of in onvoldoende mate aan de opbouw van hun pensioen beginnen en op hoge(re)
leeftijd alsnog in financiële problemen geraken. Dit is niet wenselijk.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 4342
Verder is de kans groot dat de maatregel zou worden gefrustreerd, bijvoorbeeld
doordat gemeentelijke overheden op eigen initiatief aanvullende leningen gaan
verstrekken en/of koopstarters bij familie of niet-gereguleerde kredietverschaffers
aankloppen om het ‘eigen geld’ bij te lenen. Als er sterke prikkels zijn om zoveel
mogelijk spaargeld in te zetten bij de aanschaf van een eigen woning kan dat
betekenen dat mensen bij de eerste de beste tegenvaller in liquiditeitsproblemen
geraken en zich alsnog in de schulden moeten steken. Ook kan het gebeuren dat
het in te brengen ‘eigen geld’ elders wordt geleend. Dit wordt in het rapport van de
WRR onvoldoende onderkend.
Het lijkt dan ook een beter idee om voor koopstarters een speciaal aanvullend
regime in te stellen wanneer op korte termijn wordt besloten tot een verdere
verlaging van de maximale LTV (Boonstra, 2014). Dit met als doel de toegang tot
een eigen woning te behouden, zonder dat alle beschikbare liquiditeit hiertoe
moet worden ingezet. Nog beter is het om vaart te maken met het vergroten van
het aantal goed betaalbare huurwoningen in de vrije sector voor de middenklasse,
vooral in de Randstad. Als er voldoende keuze is in het huursegment neemt de
noodzaak van hoge startershypotheken af en ontstaat er ruimte voor de ontwikke-
ling van bouwspaarproducten.
standigen moeten gelden. Daarboven zou men de deelnemers meer individuele
keuzevrijheid kunnen geven. Deze keuzevrijheid kan binnen de tweede pijler
worden gerealiseerd of daarbuiten door een ‘benefit budget’ dat werkenden naar
eigen keuze maar zonder fiscale stimulering kunnen aanwenden voor de opbouw
van extra (pensioen-)vermogen, het aflossen van de hypotheek of het vervroegd
met pensioen gaan. Bij individuele pensioenaanspraken is tevens meer keuzevrij-
heid mogelijk met betrekking tot de timing van premie-inleg bij een gelijkblij-
vende pensioenambitie. Ook kan een gedeelte van de (individueel) opgebouwde
aanspraak worden gebruikt voor het aflossen van de hypotheek. De pensioenam-
bitie kan zodoende beter worden afgestemd op de opbouw van huizenvermogen.
Op het gebied van de hypotheken kan er op worden gewezen dat een gedwongen
verlaging van de LTV zonder flankerend beleid gericht op een forse vergroting van
het middenhuursegment ertoe kan leiden dat delen van de gezinshuishoudingen
niet minder kwetsbaar, maar juist kwetsbaarder worden.
In de discussie over een verder verlaging van de Loan to Value (LTV) wordt steevast
gewezen op het feit dat bij de verstrekking van hypothecaire leningen de in ons land
gehanteerde LTV in internationaal opzicht erg hoog is. Dat is inderdaad waar, met name
waar het de LTV voor starters op de woningmarkt betreft, maar het beeld behoeft
nuancering. Zo behoort ons land tot de selecte groep van landen waar bij de hypo-
thecaire kredietverlening tegelijkertijd bindende beperkingen gelden ten aanzien van
zowel de LTV als de Loan to Income ratio (LTI) (Van Dalen & De Vries, 2015b).
Bij voortduring wordt gewezen op het vermeende belang van een verlaging van de
LTV, waarbij de commissie Wijffels heeft gepleit voor een verlaging tot 80 procent.
DNB pleit met een zekere regelmaat voor een maximale LTV van 90 procent. Hierbij
wil men zowel gezinnen minder kwetsbaar maken voor schommelingen in de
huizenprijzen als de banken veiliger maken. Dit laatste ondanks het feit dat de
kredietverliezen op hypothecaire leningen in ons land ook tijdens de crisis zeer laag
waren. Dit komt doordat Nederlandse banken primair op inkomen financieren (LTI)
en de daarbij geldende normen in het algemeen erg prudent zijn.
Hoewel een verdere verlaging van de LTV vanuit het oogpunt van de stabiliteit
van het bankwezen niet echt nodig lijkt, kan het ook geen kwaad. Voor sommige
gezinshuishoudingen ligt dit echter minder eenduidig, waardoor een maatschap-
pelijke kosten/batenanalyse voor de samenleving als geheel wel eens negatief zou
kunnen uitvallen als de LTV-verlaging niet vooraf wordt gegaan door uitbreiding
van het middenhuursegment. Het probleem is namelijk dat in ons land de hoge LTV
voor veel starters op de woningmarkt essentieel is omdat de markt voor betaalbare
vrije huurwoningen zeer slecht is ontwikkeld. Een forse verlaging van de LTV zonder
aanvullend woningmarktbeleid zou grote aantallen woonstarters in problemen
kunnen brengen; tevens zou het de uitstroom uit de sociale woningbouw belem-
meren.
Meer kapitaal (eigen vermogen) onontkoombaar
De WRR pleit voor een verdere verzwaring van de kapitalisatie van banken. Dit punt
komt in haar aanbevelingen op meer plaatsen terug (zie box). Zij onderkent dat daarin na de
crisis al veel is gebeurd, vooral bij de banken, maar dat is naar haar mening nog niet genoeg.
Ook vindt de WRR de houding van banken in deze discussie te afwijzend. In concreto ziet de
WRR graag dat de zogeheten leverage ratio (de ratio tussen het eigen vermogen van een
bank en haar bruto (dat wil zeggen ongewogen) balanstotaal) verder omhoog gaat.
De Raad onderkent dat hiervoor tijd nodig is, omdat kapitaalversterking via inhouding
van winst traag gaat. Ook onderkent zij expliciet dat het voor niet-beursgenoteerde
of anderszins niet op aandeelhouderswaarde georganiseerde instellingen lastig is om
kapitaal aan te trekken. Zij kunnen naar mening van de Raad andere instrumenten,
zoals coco’s6, gebruiken. Wel ziet de WRR ook de nadelen hiervan, waaronder het feit dat
dergelijke instrumenten vrij duur zijn en leiden tot een hoge uitgaande cash flow, wat
de reserveringscapaciteit van de betreffende instellingen beperkt.
6 Contingent Convertible notes (coco’s) zijn een soort obligaties die de bank wanneer zij in zwaar weer dreigt te komen, kan omzetten
van vreemd vermogen naar eigen vermogen. De obligaties worden dan omgezet in aandelen. In plaats van omzetten naar aandelen kunnen coco’s ook
worden afgestempeld. In dat geval is de investeerder zijn inleg kwijt en voegt de bank de inleg toe aan haar reserves. De voorwaarden waaronder coco’s
worden omgezet of afgestempeld staan in de coco-overeenkomst. Zij worden getriggerd als de financiële buffer van de bank onder een bepaald niveau
komt. Ook kan de couponbetaling worden opgeschort. Kortom: er bestaan veel modellen voor coco’s (bron: https://www.nvb.nl/nieuws/396/vijf-vragen-
en-antwoorden-over-cocos.html).
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 4544
Denk na over brandgangen en ringfences in het financiële systeem
De WRR pleit voor het aanbrengen van wat zij noemt ‘brandgangen’ en ‘ringfences’ in
het financiële stelsel. Daarbij doelt zij op het afschermen van de nutsfuncties binnen
banken, zodat bijvoorbeeld de continuïteit van het betalingsverkeer en de kredietverle-
ning aan het MKB nooit wordt blootgesteld aan de dynamiek van de financiële markten.
Hoewel een nuttige aanbeveling, kunnen er toch enkele opmerkingen bij worden
geplaatst. Zelfs op het hoogtepunt van de crisis in 2008, toen diverse financiële instellingen
door de staat werden gered, of later toen enkele kleine banken in de problemen kwamen,
is het girale betalingsverkeer in ons land nooit in de problemen geweest. Dit illustreert
de robuustheid van ons betalingsverkeerstelsel. Wat betreft ringfences is het nu al zo dat
Nederlandse grootbanken weinig actief zijn in investment banking en dus verhoudingsge-
wijs weinig blootstaan aan de dynamiek van de financiële markten. Deze aanbeveling van
de WRR is vooral relevant voor banken die tegelijkertijd grootschalig actief zijn in het nuts-
bankieren en in investment banking. Daarvan is in ons land geen sprake.
Diversiteit stimuleren
De WRR constateert dat de diversiteit binnen de financiële sector tekort schiet. Ons land kent,
evenals de rest van Europa, een financieel bestel dat zwaar leunt op de intermediatierol van de
banken. Directe investering komt hier in vergelijking met bijvoorbeeld de VS minder voor. De
Raad pleit voor meer diversiteit, zowel binnen de bancaire sector als daarbuiten. Wat betreft dat
laatste zou de WRR graag zien dat er voor het MKB meer alternatieve aanbieders kwamen.
De WRR constateert verder dat grote banken impliciet worden beschermd uit hoofde
van hun ‘too big to fail’ status. Dat zou hen financieringsvoordelen opleveren. De Raad
toont zich voorstander van een lichter regelgevings- en toezichtregime voor kleinere
instellingen en nieuwkomers. Tot slot wijst de Raad er op dat meer diversiteit ook kan
bijdragen aan een grotere veerkracht van het financiële systeem: als bepaalde delen
wegvallen, kunnen functies elders over worden genomen. In dit kader wijst de Raad op
de rol die zogeheten ‘Credit Unions’ in de VS tijdens de crisis hebben gespeeld nadat de
grote banken klem kwamen te zitten.
Rabobank is een coöperatieve bank en hecht groot belang aan diversiteit, ook in
governancemodellen. Tijdens de crisis is niet alleen in de VS, maar ook in Europa
gebleken dat niet-beursgenoteerde banken een stabiliserende rol hebben gespeeld
(Boonstra & Mooij, 2012). Daarom is het enigszins verbazingwekkend dat het rapport
weinig aandacht besteedt aan de reeds bestaande diversiteit binnen het Europese
bankwezen. Want zeker waar het gaat om retailbankieren (consumenten en MKB)
vormen spaarbanken en coöperatieve banken in vrijwel alle Europese landen een
groot zo niet het grootste deel van het bankwezen. Het VK is de uitzondering
op deze regel (Llewellyn, 2012). Het rapport had hier meer aandacht aan mogen
besteden, evenals aan de uitdagingen die dit deze instellingen brengt als zij hun
eigen vermogen verder moeten versterken.
De Rabobank is van oudsher een van de zwaarst gekapitaliseerde banken. Daarnaast
streeft de Rabobank van oudsher een voorzichtig risicoprofiel na, omdat de inhouding
van winst voor haar als coöperatieve bank de belangrijkste bron van vermogensvorming
is. De Rabobank streeft in haar eigen woorden ‘een ijzersterke balans’ na.
Helaas is de aanbeveling dat de leverage ratio van de banken nog substantieel verder
omhoog moet deels gebaseerd op verkeerde analyses. Zo kan op theoretische gronden
worden gesteld dat een scherpe verdere verhoging van de leverage ratio weinig zinvol
is en zelfs per saldo tot hogere risico’s kan leiden (Boonstra & De Cleen, 2014). Dit komt
doordat van de leverage ratio geen sturende werking uitgaat, anders dan van op risico-
weging gebaseerde BIS-ratio’s. En die BIS-ratio’s zijn na de crisis al fors opgehoogd. Ook
het vaak geschetste beeld dat de leverage ratio van de Nederlandse banken vroeger
veel hoger was behoeft bijstelling. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft deze ratio in
ons land voor de grote banken tussen de 3 en de 7 procent gelegen, zonder dat dit tot
problemen heeft geleid. Een verhoging van de leverage ratio van Nederlandse banken
in de richting van 5 procent lijkt ruimschoots voldoende (Boonstra et al., 2016).
Het is echter wel van groot belang dat de onzekerheid omtrent toekomstige kapitaalver-
eisten zo snel mogelijk verdwijnt. De onzekerheid dat de politiek de kapitaaleisen almaar
verder wil opvoeren, maakt banken kopschuw om hun balans verder te laten groeien. De
terugkeer naar ongewogen kapitaalratio’s die de WRR voorstelt, is naar onze mening dan
ook een stap achteruit. Het is niet zinvol om eigen vermogen aan te houden tegenover
risicoloze activa, zoals vorderingen op de centrale bank. Ook is het evident dat leningen
met een degelijk onderpand minder kredietrisico met zich meebrengen dan leningen
zonder onderpand. Het al te zwaar leunen op de leverage ratio ondermijnt het nuttige,
sturende effect van de risicogewogen BIS-ratio’s. Verder wijst de naoorlogse ervaring in
ons land erop dat het bankwezen behoorlijk robuust kan opereren met leverage ratio’s
in de orde van grootte van 5 procent (Boonstra et al., 2016).
Daarom valt er veel voor te zeggen om de norm voor de leverage ratio te leggen op 5
procent en de onzekerheid over verdere verhoging weg te nemen. Daarnaast zou het
een goede zaak zijn als banken hun balans kunnen verkorten door het grootschalig
verkopen van zeer langlopende activa, zoals woninghypotheken, aan institutionele
beleggers. Dat verkleint ook de looptijdtransformatie. Tot slot is het belangrijk dat de
minimum risicogewichten van bepaalde activa de onderliggende risico’s goed weer-
spiegelen en rekening houden met de kwaliteit van het onderpand. In dit kader is de
onzekerheid over de uitkomst van de discussie over de ‘capital floors’ fnuikend. In de
voorliggende voorstellen wordt onvoldoende rekening gehouden met de kwaliteit van
het onderpand. Die is in ons land in het algemeen goed in orde, waardoor hypothecaire
leningen en landbouwkredieten hier terecht een relatief lage risicoweging hebben. Als
de minimum risicogewichten van deze kredieten fors worden opgetrokken, kan dat
funest zijn voor deze vormen van kredietverlening in ons land.
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 4746
wereldwijd kunnen ondersteunen en financieel technologische innovaties kunnen door-
voeren. Dit vereist een zekere schaal. Als onze banken het Nederlandse bedrijfsleven niet
voldoende kunnen ondersteunen, zal het erg kwetsbaar worden voor ontwikkelingen in
het buitenland. Dit was ook een les van de crisis: buitenlandse partijen trekken zich als
eerste terug.
Verder is het een misverstand dat kleine banken veiliger zouden zijn dan grote banken.
Tijdens de GFC, maar ook eerder, zijn er ook veel meer kleine banken dan grote banken
in de problemen gekomen. De Britse bank Northern Rock, die als een van de eerste
spectaculair ten onder ging, was een relatief kleine instelling. In ons land begon de crisis
met de kleine IJslandse spaarbank Icesave en als laatste ging de kleine DSB Bank ten
onder. Eerder al, in 2005, failleerde de kleine Bank van der Hoop.
Het is dus nog maar de vraag of kleine banken intrinsiek stabieler zijn dan grote banken.
Wel heeft een grote bank in problemen uiteraard meer impact op de financiële stabi-
liteit dan de ondergang van een kleine bank. Daarom is het terecht dat grote banken
als systeemrelevant worden gezien en aan extra eisen zijn onderworpen. Dat betekent
ook dat een grootbank als onmisbaar onderdeel van de financiële infrastructuur met
haar beslissingen altijd rekening heeft te houden met alle relevante stakeholders, ook
als de bank in kwestie overwegend streeft naar het maximaliseren van aandeelhou-
derswaarde. Zij mag vanwege haar omvang niet failliet gaan, moet daarom onnodige
risico’s vermijden en is onderworpen aan een zwaarder risicoregime. Kleinere banken
zouden risicovoller mogen zijn, dus ook andere klanten mogen bedienen en puur door
winst mogen zijn gedreven. Want er is helemaal niets mis met commerciële banken.
Ook zij kunnen waarde toevoegen, voor hun aandeelhouders, klanten en de samenle-
ving als geheel. Wel is het van belang dat dergelijke banken nooit kunnen uitgroeien tot
systeemrelevante instellingen en dat er dus ook nooit sprake mag zijn van staatssteun.
Het is op zichzelf een goede zaak dat alternatieve aanbieders van MKB-krediet aan
belang winnen. Het geeft ondernemers meer opties en vermindert daarmee hun
afhankelijkheid van banken voor het verkrijgen van financiering. Dit proces is in
volle gang, maar het zal nog jaren duren voordat de nieuwe aanbieders zich kunnen
ontwikkelen tot een volwaardig alternatief voor banken. Wel is transparantie belang-
rijk, opdat de verschaffers van direct vermogen via bijvoorbeeld ‘crowd funding’-
platforms weten aan welke risico’s zij bloot staan.
Ook anderszins is het gunstig dat nieuwkomers de markt voor financiële diensten
van dynamiek en innovatie kunnen voorzien. Minder gunstig zou het zijn als nieuw-
komers onder een verlicht toezichtregime kwamen te vallen. Dit kan de concurren-
tieverhoudingen binnen de sector verstoren. Zo hoort een bank die onder een lichter
toezichtregime valt bijvoorbeeld geen toegang te krijgen tot het depositogarantie-
stelsel (DGS). De WRR gaat in haar analyse ook voorbij aan de egaliserende werking
die het DGS ook nu al heeft op de concurrentie tussen grote en kleine banken op de
spaarmarkt.
Tot slot is het een goede zaak als de financiële sector ook plaats blijft bieden aan
gespecialiseerde, winstgedreven instellingen, ook die met een hoog risicoprofiel.
Dat kunnen investment banks zijn, instellingen die zijn gespecialiseerd in geau-
tomatiseerde handel of alternatieve banken. Zij kunnen een belangrijke bron van
innovatie, liquiditeit, gespecialiseerde financiële dienstverlening en hoogwaardige
werkgelegenheid vormen. Uiteraard mogen deze instellingen niet onder gemeen-
schappelijke vangnetten vallen. Zij kunnen belangrijk zijn, maar mogen nimmer
systeemrelevant worden.
Over concentratie en bankenomvang
Bij de bespreking van de diversiteit meldt de WRR meermaals dat enkele grote spelers
het Nederlandse bankwezen domineren. Dat is een terechte constatering, maar op
zichzelf niet bijzonder. Dit is namelijk een verschijnsel dat in meer relatief kleine landen
voorkomt. Een hoge concentratiegraad hoeft daarbij een stevige concurrentie tussen
de betrokken instellingen niet in de weg te staan (Boonstra & Groeneveld (2006) en de
daarin aangehaalde literatuur). Sterker nog, verschillende landen met een relatief sterk
geconcentreerd bankwezen scoren juist goed waar het de prijs van de door hen aange-
boden dienstverlening betreft (Cap Gemini Ernst & Young, 2004). Zo behoren de kosten
van het betalingsverkeer in ons land al decennia tot de laagste ter wereld (DNB, 2012).
De WRR pleit niet voor het gedwongen verkleinen van de bestaande grootbanken en
dat is een goede zaak. Het mag niet zo zijn dat het hebben van grote banken een privi-
lege wordt van grote landen. Banken moeten hun internationaal opererende klanten
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 4948
Ter afsluiting: voorkom beleidsonzekerheid
In de nasleep van de GFC bestaat tot op de dag van vandaag onzekerheid over de
exacte inrichting van het toekomstige financiële toezichtkader. Dat was zeker in de
eerste jaren na de crisis gezien de context wellicht onvermijdelijk. Maar wil een bank
haar bijdrage aan de samenleving op een verantwoorde wijze kunnen leveren, dan is
stabiliteit in regelgeving en toezicht essentieel. Zo lang een bank kan worden gecon-
fronteerd met onverwacht hogere vermogenseisen, in de vorm van hogere kapitaal-
vereisten of een verplichte verhoging van de minimale risicoweging (capital floors) van
belangrijke activa, is het voor haar lastig om een koers uit te zetten. De bank zal dan in
veel gevallen een afwachtende houding aannemen, die bijvoorbeeld kan leiden tot een
lager dan gewenst groeitempo van haar kredietverlening. De WRR stelt in dit kader dat
de financiële sector doet voorkomen dat er een tegenstelling tussen financiële stabili-
teit en economische groei zou bestaan. Naar de mening van de WRR is dit niet terecht.
Het echte probleem is echter niet zozeer de absolute hoogte van de nieuwe kapitaal-
vereisten, maar wel een te korte duur van het traject er naartoe (Boonstra & De Cleen,
2014). Het opbouwen van extra kapitaalbuffers vergt nu eenmaal tijd.
Een instabiel toezichtkader, waarbij onverwachte en ingrijpende maatregelen als een
zwaard van Damocles boven de sector hangen, draagt niet bij aan een goed functione-
rende financiële sector. Banken kunnen hun maatschappelijke bijdrage alleen zo goed
mogelijk leveren als ook het toezicht stabiel en betrouwbaar is.
Verm
inde
r bl
oots
telli
ng a
an
�nan
ciël
e dy
nam
iek
Dit
is e
en z
invo
lle a
anbe
velin
g.
Zo k
an w
orde
n ge
wez
en o
p de
m
ogel
ijkhe
den
om d
e �s
cale
st
imul
erin
g va
n sc
huld
opbo
uw
tege
n te
gaa
n. K
orte
re
bala
nsen
mak
en h
uish
oude
ns
�nan
ciee
l rob
uust
er.
Wee
s vo
orzi
chtig
m
et h
et c
reër
en
van
�nan
ciël
e af
hank
elijk
hede
n
Met
dit
advi
es d
oelt
de W
RR
met
nam
e op
de
mog
elijk
e �n
anci
ële
gevo
lgen
van
het
re
gerin
gsbe
leid
in d
e ric
htin
g va
n de
zog
ehet
en ‘p
artic
ipat
ie-
sam
enle
ving
’. Voo
r ban
ken
is
derg
elijk
(of a
nder
) bel
eid
een
polit
iek
gege
ven.
Fin
anci
ële
dien
stve
rlene
rs m
oete
n er
voor
zo
rgen
dat
hun
die
nstv
er-
leni
ng g
oed
aans
luit
bij d
e ni
euw
e be
hoef
ten
die
kunn
en
onts
taan
als
gev
olg
van
bijv
oorb
eeld
de
grot
ere
�exi
bilit
eit o
p de
arb
eids
mar
kt.
Daa
rbij
is h
et v
anze
lfspr
eken
d da
t �na
ncië
le in
stel
linge
n, a
ls
deze
moe
ten
insp
elen
op
het
hier
uit v
oort
vloe
iend
e be
roep
op
hun
die
nste
n, h
et k
lant
-be
lang
voo
rop
stel
len.
Vers
terk
de
onde
rhan
delin
gs-
posi
tie v
an k
lant
en
Dit
is e
en v
erst
andi
g ad
vies
. Be
tere
�na
ncië
le e
duca
tie k
an
hier
in e
en b
elan
grijk
e ro
l sp
elen
.
Vers
terk
wee
rbaa
rhei
d va
n se
mip
ublie
kein
stel
linge
n
Het
is in
derd
aad
een
goed
e za
ak d
at s
emip
ublie
ke
inst
ellin
gen
vold
oend
e ke
nnis
in
hui
s he
bben
of d
aar e
en-
voud
ig to
egan
g to
e m
oete
n he
bben
om
com
plex
e �n
anci
ële
besl
issi
ngen
te
nem
en.
Ond
erke
n de
co
mpl
exite
it va
n de
�n
anci
ële
sect
or
Uite
raar
d is
dit
van
bela
ng.
Maa
r dit
is g
een
vrijb
rief o
m
die
com
plex
iteit
verv
olge
ns
met
een
ruw
en
onge
di�e
r-en
tieer
d to
ezic
htka
der t
e w
illen
bes
trijd
en. Z
ie o
ok d
e op
mer
king
en v
erde
rop
over
de le
vera
ge ra
tio. B
ij ee
n aa
ntal
ad
viez
en a
dvis
eert
de
WRR
im
plic
iet t
ot h
et fo
rs v
erde
r ve
rhog
en v
an d
e le
vera
ge
ratio
. Dit
is o
m d
iver
se re
dene
n ge
en g
oed
advi
es, z
oals
in d
e te
kst v
erde
r is
uitg
eleg
d.
And
ere
attit
ude
binn
en d
e �n
anci
ële
sect
or
Met
dit
advi
es d
oelt
de W
RR o
p de
hou
ding
van
de
bank
en te
n op
zich
te v
an h
oger
e bu
�ers
en
het ‘
ringf
ence
n’ v
an b
epaa
lde
esse
ntië
le fu
nctie
s. H
ier s
peel
t he
t pro
blee
m d
at s
omm
ige
voor
stel
len
naar
men
ing
van
de b
anke
n vo
orbi
jgaa
n aa
n de
bi
jkom
ende
sch
ade
van
een
gefo
rcee
rde
verh
ogin
g va
n ka
pita
alve
reis
ten
in d
e vo
rm
van
kred
iets
chaa
rste
. Ook
w
ordt
wei
nig
reke
ning
ge
houd
en m
et h
et fe
it da
t nie
t al
le b
anke
n op
aan
dele
n zi
jn
geor
gani
seer
d. D
e W
RR li
jkt
deze
pro
blem
atie
k on
vol-
doen
de te
ond
erke
nnen
.
Stre
ef n
aar e
en
inte
gral
e be
nade
ring
van
bele
id
Dit
is e
en g
oed
idee
.H
et b
etek
ent b
ijvoo
rbee
ld d
at
een
verla
ging
van
de
max
imal
e LT
V bi
j de
hypo
thee
kver
stre
k-ki
ng a
lleen
kan
pla
atsv
inde
n al
s er
e�e
ctie
f �an
kere
nd
won
ingm
arkt
bele
id is
inge
zet.
Org
anis
eer
perio
diek
e po
litie
ke
betr
okke
nhei
d
Dit
advi
es k
an v
an h
arte
w
orde
n on
ders
chre
ven.
Re
gelm
atig
deb
at o
ver d
e ro
l en
pos
itie
van
de �
nanc
iële
se
ctor
in d
e sa
men
levi
ng is
in
derd
aad
een
goed
idee
.
Syst
eem
risic
o’s
tege
ngaa
n
De
WRR
wijs
t hie
r ond
er m
eer
expl
icie
t op
de re
latie
f hog
e hy
poth
eeks
chul
d va
n N
eder
land
se g
ezin
s-hu
isho
udin
gen.
Hoe
wel
een
te
rech
te c
onst
ater
ing
zegt
een
ve
rgel
ijkin
g m
et a
nder
e la
nden
ni
et v
eel a
ls n
iet o
ok w
ordt
ge
keke
n na
ar d
e st
ruct
uur v
an
de w
onin
gmar
kt. N
eder
land
be
hoor
t tot
de
sele
cte
groe
p va
n la
nden
die
ten
aanz
ien
van
zow
el d
e LT
I als
de
LTV
bind
ende
nor
men
ken
nen.
Het
ve
rstr
ekki
ngen
bele
id is
pr
uden
t. M
ede
hier
door
hee
ft
de G
FC in
ons
land
nie
t gel
eid
tot g
rote
pro
blem
en o
p de
hy
poth
eekm
arkt
in d
e vo
rm
van
beta
lings
acht
erst
ande
n,
kred
ietv
erlie
zen
en g
edw
on-
gen
uitz
ettin
gen.
Op
zich
zelf
zijn
lage
re LT
V’s
geen
sle
chte
za
ak, m
its g
e�an
keer
d m
et
e�ec
tief w
onin
gmar
ktbe
leid
.
Mee
r kap
itaal
(e
igen
ver
mog
en)
onon
tkoo
mba
ar
Rabo
bank
ond
ersc
hrijf
t het
be
lang
van
goe
d ge
kapi
tali-
seer
de b
anke
n, m
aar
waa
rsch
uwt e
rvoo
r dat
een
te
dras
tisch
e to
enam
e va
n de
ka
pita
alve
reis
ten
tot p
robl
e-m
en in
de
kred
ietv
erle
ning
kan
leid
en. Z
ij is
gee
n vo
orst
ande
r va
n ee
n al
te v
erre
ver
hogi
ng
van
de v
erpl
icht
e le
vera
ge
ratio
.
Den
k na
ove
r br
andg
ange
n en
rin
gfen
ces
in h
et
�nan
ciël
e sy
stee
m
Het
is o
p zi
chze
lf ge
en
onlo
gisc
h id
ee, m
aar h
et is
wel
de
vra
ag o
f �na
ncië
le
inst
ellin
gen
hier
voor
nie
t te
com
plex
zijn
gew
orde
n en
of
dit a
nder
s ka
n. Z
o ka
n de
op
kom
st v
an �
nanc
ial
aggr
egat
ors d
e co
mpl
exite
it ve
rder
ver
grot
en. O
verig
ens
heef
t de
cont
inuï
teit
van
de
esse
ntië
le b
anca
ire fu
nctie
s in
on
s la
nd z
elfs
tijd
ens
het
hoog
tepu
nt v
an d
e G
FC
nim
mer
ter d
iscu
ssie
ges
taan
.
Div
ersi
teit
stim
uler
en
Rabo
bank
is e
en c
oöpe
ratie
ve
bank
en
onde
rsch
rijft
het
be
lang
van
div
ersi
teit,
in
omva
ng, g
over
nanc
e en
or
iënt
atie
in h
et �
nanc
iële
st
else
l. Ee
n ve
rlich
t toe
zich
tre-
gim
e vo
or n
ieuw
kom
ers
is
echt
er g
een
goed
idee
, om
dat
daar
dan
bui
ten
het z
icht
van
de
toez
icht
houd
er n
ieuw
e ris
ico’
s ku
nnen
ont
staa
n.
Benu
t rui
mte
voo
r ee
n na
tiona
le k
oers
Op
zich
zelf
is d
at e
en g
oed
idee
, met
nam
e op
het
geb
ied
van
mac
ropr
uden
tieel
toez
icht
. M
aar w
e m
oete
n be
duch
t zijn
vo
or e
en b
anca
ir to
ezic
ht-
regi
me
dat v
er a
fwijk
t van
bu
itenl
ands
e re
gim
es.
VIS
IE O
P H
ET B
AN
KWEZ
END
e aa
nbev
elin
gen
van
de W
RR o
p ee
n rij
tje
zoal
s ge
wog
en d
oor R
aboR
esea
rch
Rabo
Rese
arch
Hoo
fdth
ema:
De
econ
omie
en
sam
enle
ving
:m
inde
r afh
anke
lijkh
eid,
mee
r wee
rbaa
rhei
dH
oofd
them
a: S
ugge
stie
s vo
or e
en
robu
uste
re �
nanc
iële
sec
tor
Hoo
fdth
ema:
De
orga
nisa
tie
van
polit
iek
en b
elei
d
Rabobank Financiële sector en samenleving in debat - Een bijdrage aan het debat van de Rabobank – maart 2017 5150
Literatuur
• Baarsma, B.E., H. Vollaard & J. Baars (2016), Fintechbankieren, Economisch Statistische Berichten,
9 augustus 2016, pp. 564 – 567.
• Baarsma, B.E. & W.W. Boonstra (2016), Lacunes in degelijk WRR rapport over financiële sector,
Economisch Statistische Berichten, 14 oktober 2016.
• Bagehot, W. (1873), Lombard Street. A description of the money market, 3rd edition, Henry S.
King & Co., London.
• Betaalvereniging Nederland, diverse jaarverslagen.
• Beunderman, M. (2016), Centrale bankiers geven toe: de lage rente treft de banken, NRC, 5
oktober 2016.
• BKR (2016), Maatschappelijk jaarverslag 2015, https://www.bkr.nl/globalassets/documenten/
jaarverslagen/15122834-1_bkr_maatschappelijk_jaarverslag_2015_50jaar_i-reduced.pdf.
• Boonstra, W.W. (2013), Gevarieerde bedrijfsmodellen, sterkere balansen en beter toezicht maakt
banken crisisbestendig, Volkskrant, 3 juni 2013.
• Boonstra, W.W. (2014), Splits hypotheek voor starters in tweeën, Het Financieele Dagblad, 30
oktober 2014.
• Boonstra, W.W. (2015), De geldfabriek nader bekeken, Economisch Statistische Berichten, 5
november 2015.
• Boonstra, W.W. (2016), Bankieren met 100% reserve heeft meer na- dan voordelen, MeJudice, 25
januari 2016.
• Boonstra, W.W, & N. Smolders (2011), Strengere eisen aan banken vergen economische offers,
Mejudice, 26 april 2011.
• Boonstra, W.W. & W.A. Bruinshoofd (2013), The Cost of State Intervention in the Financial Sector,
Chapter 6 in A. Alemanna, F. den Butter, A. Nijsen & J. Toritti (eds.), Better Business Regulation in
a Risk Society, Springer, New York, 2013.
• Boonstra, W.W. & L. Treur (2013), Impliciete staatsgaranties voor systeembanken, Economisch
Statistische Berichten, 14 juni.
• Boonstra, W.W. & J.M. Groeneveld (2006), Concentratie en concurrentie in het Nederlandse
bankwezen, Financiële en Monetaire Studies, Vol 24 (2), 2006.
• Boonstra, W.W. & P. van Dalen (2013), Een verdere verlaging van de LTV vergt verregaande her-
vorming van de woningmarkt, Het Financieele Dagblad, 9 november 2013.
• W.W. Boonstra & B. de Cleen (2014), Verhogen van eigen vermogen bij banken, Economisch
Statistische Berichten, 7 februari 2014, pp. 74 – 75.
• Boonstra, W.W., Giesbergen en J. Mooij (2016), De daling van de leverage ratio sinds 1900 nader
verklaard, Economisch Statistische Berichten, 2 maart 2016.
• Boonstra, W.W. & Y.B. de Vries (2014), Gaan betere regulering en toezicht bijdragen aan een sta-
bieler bankwezen?, Rabobank Special, maart 2014.
• Bruinshoofd, W.W. & K. van Nimwegen (2016), Aanpassing banken aan BIS 3 en impact op de
kredietverlening, Rabobank Special, april 2016.
• Bijlsma, M. & S. van Veldhuizen (2016), Verandert fintech de financiële sector?, Economisch Sta-
tistische Berichten, 2 september 2016.
• Cap Gemini Ernst & Young (2004), World retail banking report, 2004.
• Compendium voor de Leefomgeving, Woningvoorraad naar eigendom, 2006-2014, 23 december 2015,
http://www.clo.nl/indicatoren/nl2164-woningvoorraad-naar-eigendom.
• Dalen, P. van & P. de Vries (2015a), De ene LTV is de andere niet, Rabobank Special, februari 2015.
• Dalen, P. van & P. de Vries (2015b), Internationale vergelijking van LTV: vertel het hele verhaal, Rabobank
Special, maart 2015.
• De Nederlandsche bank (DNB, 2016), Technologische innovatie en de Nederlandse financiële sector,
december 2016.
• De Nederlandsche bank (DNB, 2012), https://www.dnb.nl/nieuws/nieuwsoverzicht-en-archief/dnbul-
letin-2012/dnb283010.jsp.
• Enigma Consulting (2016), Herziening payment service directive: de wijzigingen, http://www.enigma-
consulting.nl/riskandcompliance/artikelen/psd2-de-wijzigingen.
• FD (2016), Steeds minder wanbetalers bij aflossen hypotheek, 31 oktober 2016, https://fd.nl/econo-
mie-politiek/1173747/steeds-minder-wanbetalers-bij-aflossen-hypotheek.
• Giesbergen, B.C.J & L. Treur (2015), MREL en TLAC: aanvullende schokdempers voor het bankwezen,
Rabobank Special, Juli 2015.
• Giesbergen, B.C.J & L. Treur (2014), Een traject van hervormingen voor het Nederlandse bankwezen,
Rabobank Special, September 2014.
• Hei, L. van de & L. Treur (2016), Diversiteit financieringslandschap neemt toe, Rabobank Special, 25 mei
2016.
• Horde, C. de, Lage rente tast winstgevendheid banken aan (interview met Danièle Nouy), Het Financi-
eele Dagblad, 30 april 2016.
• Ioannidou, V. en J. de Dreu (2006), The impact of explicit deposit Insurance on market discipline, DNB
Working Paper No 89, Amsterdam, juli.
• Kelly, G. (2014), The Digital revolution in Banking, Group of Thirty Occasional paper 89, December 2014.
• Kerste, M, J. Weda, W. Rougoor, N. Roosenboom & C. Biesenbeek, Evaluatie Microfinanciering, SEO Eco-
nomisch Onderzoek, Amsterdam, april 2016.
• Kool, C. en D. Gerritsen (2010), Drama Icesave was te voorzien, Economisch Statistische Berichten, no
4580, maart.
• Llewellyn, D.T. (2012), UK building societies: the strengths of mutuality, in: Mooij, J. en W.W. Boonstra
(2012), pp. 231 - 246.
• Mishkin, F.S., The Economics of Money, Banking and Financial Markets, Ninth Global edition, Pearson.
• Monitoring Commissie Code Banken (2016), De kloof overbruggen, Asterdam, 2016.
• Mooij, J. & W.W. Boonstra (eds.), Raiffeisen’s Footprint. The Cooperative Way of Banking, VU University
Press, September 2012.
• NVB (2016a), Feiten en cijfers Woning- en hypotheekmarkt, 2016, https://www.nvb.nl/feiten-cij-
fers/998/woning-en-hypotheekmarkt.html.
• NVB (2016b), Feiten en cijfers Zakelijke dienstverlening, 2016, https://www.nvb.nl/feiten-cijfers/1000/
zakelijke-dienstverlening.html.
52
• OTB (2017), Monitor koopwoningmarkt, 4e kwartaal 2016 (hoofdrapport), februari 2017,
http://www.bk.tudelft.nl/fileadmin/Faculteit/BK/Over_de_faculteit/Afdelingen/OTB/
kwartaalrapportage_monitor_koopwoningmarkt/2016_4_Kwartaalrapportage_Monitor_
Koopwoningmarkt/Kwartaalrapportage_Monitor_Koopwoningmarkt_2016-4.pdf.
• Petram, L. (2016), De vergeten bankencrisis, Uitgeverij Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen.
• Sandel, M. (2012), What Money Can´t Buy. The Moral Limits of markets, Allen Lane, London,
2012.
• SER (2015), Toekomst pensioenstelsel, Advies 15/01, Den Haag.
• Smolders, N.M.P. (2011), Basel III: stevig, maar realistisch, Rabobank Themabericht, 1 januari.
• Visser, H. (2008), Waarom eenvoudig als het ook ingewikkeld kan: interestvrij bankieren,
afscheidsrede, Vrije Universiteit, Amsterdam, maart 2008.
• Visser, H. (1980), Monetaire theorie, Stenfert Kroese, Leiden, 1980.
• Visser, H. & L.H.M.M. Van Goor (1997), Inleiding tot het geld- en bankwezen, vierde editie, Aca-
demic Service, Schoonhoven.
• WRR (2016), Samenleving en financiële sector in evenwicht, Rapport No. 96, oktober 2016.
• Wijffels, H.H.F. (vz., 2013), Naar een dienstbaar en stabiel bankwezen. Rapport van de Commis-
sie structuur Nederlandse banken (Commissie Wijffels), juni 2013.
www.rabobank.com/economie