Door de tijd heen

127
Wim Goossens 20032210 2 e Licentie Geschiedenis Verhandeling tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis Door de tijd heen: Een kijk op de Claudii Marcelli Promotor : Prof. Dr. K. Verboven Commissarissen : Prof. Dr. D. Pikhaus Drs. W. Broekaert Academiejaar 2007-2008

Transcript of Door de tijd heen

Page 1: Door de tijd heen

Wim Goossens200322102e Licentie Geschiedenis

Verhandeling tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis

Door de tijd heen:Een kijk op de Claudii Marcelli

Promotor: Prof. Dr. K. Verboven

Commissarissen: Prof. Dr. D. Pikhaus Drs. W. Broekaert

Academiejaar 2007-2008

Page 2: Door de tijd heen

Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat.Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.Ghent University, Library, 2021.

Page 3: Door de tijd heen

“Geschiedenis gaat bijna altijd over slechte mensen, waarover men later niets dan

goed zegt.”

Friedrich Nietzsche, in: Morgenrood

3

Page 4: Door de tijd heen

Structuur van de verhandeling

- Voorwoord van de auteur p. 6- Dankwoord p. 9- Probleemstelling p. 10- Over de naam en de afkomst van de Claudii Marcelli p. 13

Deel I: de familie tot aan het einde van de Republiek

1. De eerste Marcelli (331-287 v.o.t.) p. 16

2. M. Claudius Marcellus: het Zwaard van Rome p. 21

2.1. Zijn vroege carrière p. 212.2. Zijn eerste consulaat: de strijd met de Insubres p. 232.3. De aanloop en het begin van de Tweede Punische Oorlog p. 282.4. Romeinse nederlaag na nederlaag: 218-216 v.o.t. p. 302.5. Het jaar 216 v.o.t. : Marcellus’ terugkeer naar de strijd p. 342.6. De oorlog in Sicilia: 214-211 v.o.t. p. 402.7. De laatste levensjaren: 210-208 v.o.t. p. 48

3. M. Claudius Marcellus: zoon van… p. 56 4. M. Claudius Marcellus: de meest succesvolle Marcellus? p. 655. De terugkeer van een roemrijke familie (91-70 v.o.t.) p. 70

5.1. De Marcelli tussen 91 en 70 v.o.t. p. 715.2. De aanloop van de drie Marcelli naar het consulaat p. 755.3. Een Staat in verval p. 775.4. De jaren 51, 50, 49 v.o.t.: drie consulaten in een kritieke periode p. 775.4.1. Het jaar 51 v.o.t. p.805.4.2. Het jaar 50 v.o.t. p. 825.4.3. Het jaar 49 v.o.t. p. 845.5. De afloop p. 84

6. Conclusie deel I p. 87

Deel II: de laatste Marcellus. Een sleutelfiguur?

1. Het leven van de jonge Marcellus p. 902. De Marcelli en de spolia opima p. 100

2.1. Wat zijn de spolia opima? p. 100

4

Page 5: Door de tijd heen

2.2. De spolia opima in de bronnen p. 101 2.2.1. Romulus p. 101 2.2.2. A. Cornelius Cossus p. 104 2.2.3. M. Claudius Marcellus p. 104 2.3. Augustus, Livius en de spolia opima p. 107

3. Conclusie deel II p. 111

- Addendum: Chronologisch overzicht van de Claudii Marcelli p. 115- Bibliografie p. 122

1. Bronnen p. 123

2. Secundaire literatuur p. 124

5

Page 6: Door de tijd heen

Voorwoord van de auteur

Na vier jaar plus een extra thesisjaar in de opleiding Geschiedenis aan de Ugent ligt

hier nu de tweede uitgave van mijn licentiaatsthesis voor u. Het was allesbehalve een

pretje om iets wat je als af beschouwde te moeten herbekijken en te herwerken. Toch

heb ik geprobeerd om er het beste van te maken en nieuwe inzichten te bekomen

tijdens het werken. De kritieken op de eerste uitgave waren geen aangename lectuur,

maar hebben wel geholpen om te begrijpen waar de fouten lagen. Nu hoop ik dat

mijn werk aanvaard wordt en voldoet aan de standaarden van het historisch

onderzoek.

Wat is er anders aan? Ik heb van dit jaar gebruik gemaakt om de bronteksten in

boekvorm te grondig te herlezen en bestuderen, heb gezocht naar nieuwe secundaire

literatuur om mijn inzicht bij te schaven. In samenspraak met Prof. Dr. Verboven

werd er een nieuwe invalshoek gezocht, om het onderzoek een nieuw leven te

gunnen. Met dit onderzoek was ik goed gevorderd, totdat ik in december getroffen

werd door een computercrash, waarbij ik door mijn eigen dwaasheid het resultaat

van enkele maanden werk verloren ben. Ik stond terug bij af. Een tussenweg werd

gezocht waarbij ik zoveel mogelijk kon recupereren van mijn vorg werk. Uiteindelijk

kwam het tot me dat de sleutel tot de Claudii Marcelli lag bij de spolia opima. Mijn

paper dat als aandikkend addendum had gediend werd herwerkt en als

uitgangspunt gebruikt. Het resultaat mag dan niet wereldschokkend zijn, het heeft

een richting gekregen en een zin tot bestaan.

Wat heb ik dan bijgeleerd? Ten eerste, ik heb me verzoend met de vereisten van het

correct weergeven van een wetenschappelijk onderzoek. Mijn kritisch apparaat was

lachwekkend in de eerste editie, maar is nu gekomen tot wat het hoort te zijn.

Ten tweede, het mag misschien niet positief genoemd worden, maar mijn kijk op de

geschiedbeoefening is er cynischer op geworden.

6

Page 7: Door de tijd heen

Deze familiegeschiedenis is opgesteld aan de hand van bronnen en secundaire

literatuur, zoals het een geschiedkundig onderzoek betaamt. Het verhaal dat hier

verteld wordt, is zoals gezegd niet wereldschokkend en zal geen grote

veranderingen teweeg brengen. Het is een stevige basis van waaruit er verder

onderzoek kan gedaan worden, of leesvoer voor zij met een interesse in Republikeins

Rome en de lange geschiedenis van één familietak.

Het beeld dat ik van de Claudii Marcelli heb geschetst, is gebaseerd op interpretatie.

Enerzijds een interpretatie van bronnen: door een tekstkritisch onderzoek te voeren,

aan de hand van een wetenschappelijke methode die ons tijdens onze opleiding tot

historicus is bijgebracht.

Anderzijds herinterpreteert de historicus het werk van zijn voorgangers. De

historicus zal een bepaald idee krijgen over een gebeurtenis of figuur naargelang zijn

voorgangers deze beschreven hebben. Het zijn immers zijn voorgangers die ervoor

gezorgd hebben dat er een bepaalde opvatting is gaan heersen in de academische

wereld.

Zo ziet men dus, een bepaalde visie op een gebeurtenis of persoon is nooit een eigen

creatie, maar een herinterpretatie van een reeds vooraf bepaald idee. We proberen

iets nieuws toe te voegen met ons onderzoek, maar het zal zelden à nooit een grote

ommekeer teweegbrengen. Een van de kritieken op de eerste uitgave was het

gebruik van verouderde werken. Het leeuwendeel van dit jaar heb ik dan ook

gespendeerd aan het extra lezen en zoeken naar recentere werken die interessant

zouden kunnen zijn voor mijn onderzoek. Het resultaat was veelal eender: telkens de

zelfde visies, herkauwd en in de voetnoten de verwijzingen naar de (verouderde)

secundaire literatuur van de voorgangers. Soms durfden de inzichten verschillen.

Maar hun meningen zijn echter allemaal gebaseerd op dezelfde basis, dezelfde

7

Page 8: Door de tijd heen

ideeën die er ontstaan zijn over de tijdsperiode die beschouwd wordt als de

Klassieke Oudheid. Die wordt zelden in twijfel getrokken.

Om deze redenen heb ik elke 'mijn inziens', 'in mijn ogen', 'naar mijn mening', en

dergelijke zinsneden weggehaald uit de tekst die ik herwerkt heb. Ik heb dit werk

wel geschreven, samengesteld en een richting gegeven, maar ik kan niet de eer

opeisen van het scheppen van een bepaald beeld. Dat is reeds lang voor mij gedaan.

De geschiedenis verloopt cyclisch in mijn ogen, en haar beoefening volgt haar daar

in. Ideeën komen en gaan, maar blijven in essentie steeds dezelfde.

8

Page 9: Door de tijd heen

Dankwoord

Dit herwerken van een onherwerkbaar werkstuk was niet mogelijk geweest zonder

de onvoorwaardelijke steun van mijn vriendin Eveline van Hooijdonk. Zij is een van

de weinige mensen die bij me blijft, 'to whatever end'. Als ik mijn diploma behaal, is

dit evenveel haar verdienste als die van mezelf.

Mijn promotor, Prof.Dr. Koen Verboven, verdient lof voor zijn geduld met een

moeilijke student en voor zijn niet aflatende inzet op het 'derde verdiep'. Hij is de

persoon die ons in ons eerste jaar, verdwaald als we waren in de

vakgroepsbibliotheek, kennis heeft doen maken met l'Année Philologique. Dat is het

beginpunt geweest van menig taak en paper over tal van onderwerpen in het domein

van de Klassieke Oudheid.

Prof. Dr. Dorothy Pikhaus heeft mij met haar scherpe commentaar op de eerste

uitgave van deze thesis een grote dienst bewezen. Haar opbouwende kritiek en tips

zijn een grote hulp geweest bij het herwerken.

Zonder mijn ouders was ik hier vandaag niet geweest, letterlijk en figuurlijk, want zij

hebben vanaf m'n kindertijd de interesse voor geschiedenis bij me aangewakkerd.

Mijn vrienden, de “D&D'ers”, dank ik voor hun kameraadschap en de ontspanning

tijdens dit pijnlijke jaar. De doctorandi (in spé) onder hen wens ik extra veel succes

met hun toekomstige academische carrière!

9

Page 10: Door de tijd heen

Probleemstelling

De Claudii Marcelli zijn een plebeïsche tak van de gens Claudia. In 331 v.o.t. duikt de

familie voor het eerst op in de bronnen, op het moment dat een Marcellus consul

wordt. De bekendste van de vroege Marcelli is ongetwijfeld Marcus Claudius

Marcellus. In zijn rijke carrière kon hij de spolia opima wijden, vijf maal consul

worden en met enig succes tegen Hannibal optreden in de Tweede Punische Oorlog.

Tijdens de oorlog met Hannibal veroverde Marcellus Syracuse, waardoor er een tot

dan toe ongekende hoeveelheid aan Griekse kunstschatten naar Rome werden

gebracht. Hierdoor werd Rome voor het eerst op grote schaal aan de producten van

de Griekse cultuur blootgesteld.

De familie bracht na de Tweede Punische Oorlog nog enkele voorname telgen voort,

die een succesvolle politieke carrière hebben kunnen uitbouwen. Zij komen echter

weinig voor in de bronnen.

Daarna komen de drie consulaire Marcelli van de eerste eeuw v.o.t. aan bod. Hun

carrières zullen worden onderzocht aan de hand van bronnen zoals de brieven van

Cicero, de verslagen over de burgeroorlog van Iulius Caesar en Appianus. Vooral

Cicero is hier een nuttige bron omdat we in zijn brieven verwijzingen vinden naar

het karakter van de Marcelli, waarmee hij op zijn minst een goede politieke 'amicitia'

onderhield. De consulaten zullen afzonderlijk onderzocht worden, om zo ook een

duidelijker beeld van de evolutie van de laatste jaren voor de burgeroorlog. Het doel

is om een soort chronologie van de laatste jaren van de Republiek te kunnen

weergeven, met als rode draad de rol van de Marcelli. We vragen ons af of zij een

hoofdrol hebben gespeeld, of eerder een 'passieve' rol? In hoeverre konden de

generaals Caesar en Pompeius nog tegengehouden worden door de consuls? Of was

het juist door hun politieke omgeving dat Caesar en Pompeius tegenover elkaar

kwamen te staan?

10

Page 11: Door de tijd heen

Dit deel wordt beëindigd met een stand van zaken na de burgeroorlog: hoe is het de

drie Marcelli vergaan? Wat was de toestand van de familie na de burgeroorlog en tot

aan de moord op Caesar?

Het eerste deel is bedoeld als een kennismaking met de familie. Er bestaat geen

recent werk waar de Claudii Marcelli aan bod komen als de hoofdpersonages, dus

hiermee wordt misschien een leegte opgevuld.

Het tweede deel zal ingaan op het (korte) leven van de zoon van de consul van 50

v.o.t.. Caius Marcellus was getrouwd geweest met Octavia, de zus van Octavianus

Augustus en dus zo aangetrouwde familie van Caesar. Hun zoon, Marcus Marcellus,

werd schijnbaar opgenomen in de Augusteïsche familie na de 'settlement' van

Octavianus.

We vangen aan met een levensschets van de jonggestorven Marcellus. Zijn carrière

wordt onder de loep genomen. Hierbij gaan we het beeld onderzoeken van

Marcellus als mogelijke 'troonopvolger' van Augustus. In zijn korte leven heeft

Marcus Marcellus immers vele eerbewijzen ontvangen en werd hij ongemeen snel

naar het hoogste firmament gekatapulteerd. Hierdoor is er bij de klassieke bronnen

en hun latere onderzoekers het idee ontstaan dat Octavianus Augustus de jonge

Marcellus uitverkozen had als zijn opvolger. Klopt dit echter wel? Zijn de

eerbewijzen die hij kreeg wel zo uitzonderlijk? Was de kwestie van opvolging ten

tijde van de dood van Marcellus in 23 v.o.t. al aan de orde? Zo niet, wat zou het

werkelijke belang van de jonge Marcellus in de nieuwbakken keizerlijke familie dan

geweest zijn?

Om deze vragen te kunnen oplossen, gaan we kijken naar de politiek die Augustus

heeft gevoerd op het vlak van onder andere familie, huwelijken en eerbewijzen om

zijn positie als de facto alleenheerser veilig te stellen. Welke invloed heeft dit gehad

11

Page 12: Door de tijd heen

op het beeld dat we van de Marcelli overgeleverd gekregen hebben? Een van de

belangrijkste redenen van de interesse van Augustus in de jonge Marcellus zouden

de zogenaamde spolia opima kunnen geweest zijn. Dit archaïsche gebruik zou door

maar drie Romeinen uitgevoerd geweest zijn: Romulus, Cossus en Marcus Claudius

Marcellus, veroveraar van Syracuse. Onderzoek van onder andere Harriet Flower

heeft uitgewezen dat de traditie van de spolia opima een 'invented tradition' zouden

kunnen zijn, nieuw leven ingeblazen door Augustus. Augustus moet op een bepaald

moment zeer gebrand geweest zijn op het recht om ze te mogen wijden, maar heeft

dit nooit kunnen doen. Het moet dus een schok geweest zijn wanneer Publius

Crassus, kleinzoon van de vroegere triumvir, na een succesvolle campagne het recht

tot het wijden van de spolia opima claimde. De weerslag hiervan vinden we vandaag

de dag terug in het werk van Livius. Augustus zou druk uitgeoefend hebben op

Livius om enkele passages aan te passen in verband met de positie van Cossus ten

tijde van zijn verovering van de spolia opima. In welk perspectief kunnen we dit alles

plaatsen?

Dit tweede deel bevat het 'echte' onderzoek, waarbij de hamvraag is: welke rol

hebben Augustus en de spolia opima gespeeld in de overlevering van het beeld van de

Claudii Marcelli?

In deze verhandeling gebruik ik voetnoten bij rechtstreekse verwijzingen naar

bronteksten en secundaire literatuur. Bij aanvang van elk onderdeel wordt er

verwezen naar alle werken die van nut zijn geweest voor het onderzoek en aan de

hand van welke ik een beeld van de geschiedenis heb kunnen schetsen.

12

Page 13: Door de tijd heen

Over de naam en de afkomst van de Claudii Marcelli1

De naam2 Marcellus verschijnt voor het eerst in de bronnen met het consulaat van

Marcus Claudius Marcellus in 331 v.o.t.. Plutarchus is dus fout wanneer hij de

stelling van Poseidonius overneemt dat het de veroveraar van Syracuse tijdens de

Tweede Punische Oorlog was die de naam voor het eerst droeg en dat deze een

verbastering zou zijn van Martius, ‘oorlogszuchtig’. Voor zover we weten hebben de

eerste Marcelli geen prominente rol gespeeld in de strijd voor de komst van de

Marcellus van de Tweede Punische Oorlog. Marcellus zal eerder een troetelnaam

geweest zijn voor Marcus, het praenomen dat het meest voorkomend was bij de

mannelijke leden van de familie. Naast Marcus werd ook Caius als voornaam

gebruikt. Het gebruik van alleen deze twee praenomen maakt het moeilijk om de

leden van deze familie onderling te onderscheiden. Soms zijn de carrières van twee

tijdsgenoten zo moeilijk te onderscheiden dat men ze voor de zekerheid samen

neemt in encyclopedische overzichten3. Zoals eerder vermeld, waren de Marcelli een

plebeïsche tak van de patricische gens Claudii, waarmee er een verwantschap zou

zijn geweest4. Volgens F. Münzer5 stonden ze in een cliënt-verhouding ten opzichte

van deze Claudii. Scullard6 poneert echter een andere theorie, namelijk dat de

Marcelli cliens waren van de Fabii. Hiervoor vindt hij bewijs tijdens de Tweede

Punische Oorlog, wanneer in 215 v.o.t., wanneer zijn verkiezing tot consul suffectus

ongeldig werd verklaard omdat er dan twee plebëische consuls zouden zijn, iets wat

geen precedent kende. Deze nietigverklaring was waarschijnlijk een machinatie van

1 In deze verhandeling zal veelvuldig verwezen worden naar Pauly – Wissowa, G. ; Kroll, W. (eds.).(1893 – 1983). Real-Encyclopädie der classischen Altertumswissenschaft. 84 vol. Stuttgart – München. De verwijzingen worden gedaan als RE naar de teksten uit Band of Vol. 3, waar de Claudii Marcelli in voorkomen. De auteur van deze teksten over de Claudii Marcelli is de bekende Friedrich Münzer, auteur van onder andere het klassieke standaardwerk Römische Adelsparteien und Adelsfamilien (1920). 2 Informatie over de naam en praenomen gehaald uit RE p. 2731 en Clark p. 39.3 Vb. RE n° 223 en 224 zijn niet van elkaar te onderscheiden.4 Cic.de.or. I 176: « Inter Marcellos et Claudios patricios centumviri iudicarunt, cum Marcelli ab liberti filio stirpe, Claudii patricii eiusdem hominis hereditatem gente ad se redisse dicerent ».5 RE p. 2731.6 Scullard (1951), p. 58.

13

Page 14: Door de tijd heen

Fabius Cunctator, aangezien deze zelf dan tot consul werd verkozen. Volgens

Scullard had Fabius dit op voorhand met Marcellus besproken, en zijn medewerking

werd dan beloond met het consulaat voor het volgende jaar. Dit lijkt me echter

redelijk ver gezocht7.

De Claudii Marcelli behoorden tot de tribus van de Arnensis.

7 Dit wordt verder uitgewerkt in het deel over Marcellus RE n°220.

14

Page 15: Door de tijd heen

Deel I: de familie tot aan het einde van de Republiek

15

Page 16: Door de tijd heen

1. De eerste Marcelli (331-287 v.o.t.)

We komen voor het eerst de naam ‘Marcellus’ tegen in de bronnen in het jaar 331 v.o.t..

Marcus Claudius (C.f.C.n.) Marcellus bekleedde in dit jaar het ambt van consul samen met

de patricische C. Valerius Potitus. Hij was hiermee de eerste van de plebeïsche tak van de

Claudii om dit ambt te bereiken.

Volgens Livius8 vielen in dit jaar, een onheilsjaar, diverse voorname mannen ten

prooi aan dezelfde ziekte, met dezelfde dodelijke afloop. Livius geeft naast de

waarschijnlijke verklaring van een epidemie ook een andere theorie, die hem door

sommige bronnen werd overgeleverd.

Het verhaal gaat dat op een dag een dienstmeid zich bij de aedilis curulis Q. Fabius

Maximus meldde, en in ruil voor de verzekering dat de staat haar zou beschermen

tegen de eventuele gevolgen, de oorzaak van de sterfgevallen zou openbaren. Fabius

bracht de zaak voor de consuls en deze legden dit voor aan de Senaat, die tegemoet

kwam aan de vraag tot bescherming. De jonge vrouw onthulde daarop dat de ziektes

en doden veroorzaakt werden door een gif gebrouwen door bepaalde Romeinse

matrones, en dat als ze haar nu onmiddellijk volgden, ze de gifmengsters op

heterdaad konden betrapten. Dit werd gedaan en ze vonden enkele vrouwen die

bezig waren met giftige middelen samen te voegen. Tevens werd er reeds bereid

vergif aangetroffen. Uiteindelijk werden er twintig vrouwen gearresteerd en naar het

forum gebracht. Twee van hen, Sergia en Cornelia, van patricische afkomst,

beweerden dat het geneesmiddelen waren met heilzame werking. De dienstmeid

daagde hen daarop uit om hun eigen ‘geneesmiddel’ te drinken. Ze kregen de tijd

om te beraadslagen en besloten om er allen van te drinken. Uiteraard stierven ze aan

hun eigen vergif, waarop hun bedienden/gevolg onmiddellijk aangehouden werden.

Nadien werden er nog meer personen aangewezen, waarvan er uiteindelijk zo’n 170

8 Liv.VIII.18.4-11.

16

Page 17: Door de tijd heen

veroordeeld werden. Dit was volgens Livius de eerste strafzaak met betrekking tot

vergiftiging in de geschiedenis van Rome. De daden van de vrouwen werden niet

gezien als daden uit kwaadaardigheid, maar als waanzin. Om deze waanzin te

bezweren, werd er teruggegrepen op een precedent van nog vroegere tijden, bij de

secessies van het plebs. Daarbij werd ergens een nagel ingeslagen, en door deze

boetedoening keerde de rust terug in de door publieke onrust geteisterde geest van

de Romeinen. Er werd voor dit ritueel een dictator benoemd, Cnaeus Quinctilius, die

L. Valerius als zijn magister equitum benoemde. Nadat de ceremonie uitgevoerd werd,

legden ze hun ambt neer.

Het is uiteraard twijfelachtig of dit werkelijk gebeurd is, maar het is een mooie micro-

story, een verwijzing naar hoe angstig de Romein stond ten opzichte van

epidemische ziektes, waarvan hij niet goed wist hoe deze ontstonden en nog minder

hoe ze te genezen waren.

Er zullen waarschijnlijk bij dit soort gevallen diverse onschuldige mensen

veroordeeld zijn geweest. Gevallen van massavergiftiging zijn echter relatief

zeldzaam in het Antieke Rome. Het bekendste geval is dat van de Bacchanalia in 186,

waarbij er sprake zou zijn geweest van een samenzwering. De meeste gevallen van

massavergiftiging, i.e een hele hoop sterfgevallen in een korte tijdspanne, vinden

plaats in stressvolle periodes zoals tijdens oorlogen en epidemies9. In feite iets wat

niet verwonderlijk is voor een bijgelovige samenleving, met een beperkte kennis van

geneeskunde.

Opmerkelijk is dat de Fabius die de zaak aan het licht zou gebracht hebben, de

grootvader is van de bekende Fabius Maximus Cunctator. De achterkleinzoon van de

eerste consulaire Marcellus is immers de Veroveraar van Syracuse, wiens

9 Retief, F.P; Cilliers, L . Poisions; Poisoning, and Poisoners in Rome, artikel voor de website Medicina Antiqua, adres: http://www.medicinaantiqua.org.uk/sa_poisons.html.

17

Page 18: Door de tijd heen

geschiedenis nauw verbonden is met die van Fabius Cunctator. Of dit een diepere

betekenis heeft is moeilijk te achterhalen, maar het is het opmerken waard.

Interessant zijn ook de gebeurtenissen in het jaar 327 v.o.t., het jaar waarin we deze

Marcellus voor de tweede (en laatste) keer tegenkomen in de bronnen10. Hij werd

benoemd tot dictator voor het organiseren van de verkiezingen, maar moest terug

aftreden. De auguren hadden immers een procedurefout ontdekt. De volkstribunen

merkten echter op dat het lag aan de plebeïsche afkomst van Marcellus. Want de

consul had de benoeming om middernacht gedaan, in zijn tent in het kamp waar hij

gelegerd was, buiten Rome. Er zullen dus weinig auguren aanwezig geweest zijn om

de procedure te controleren. Münzer11 merkt echter op dat het bericht van Livius

over het aftreden van de dictator geënt kan zijn op de gebeurtenissen in 215 v.o.t.,

waarbij Marcellus12 als consul suffectus moest aftreden wegens een ongunstig

voorteken. Marcellus’ collega was ook een plebeïer, en twee plebeïers als consul zou

de woede van de goden kunnen oproepen13. Het uitzonderlijke ambt van dictator

was een grote eer, één die de patriciërs liever binnen hun eigen rangen hielden. We

naderen in deze periode immers het einde van de standenstrijd tussen het plebs en

het patriciaat.

De zoon van de consul van 331 v.o.t. komen we slechts eenmaal tegen, en dat is in

het jaar 287 v.o.t. als consul. Het jaar 287 v.o.t. is het scharnierpunt in de zogenaamde

strijd tussen het plebs en het patriciaat. Wanneer men leest over deze standenstrijd in

de Republiek, krijgen we dikwijls een zwart-wit beeld geschetst. Het klassieke

verhaal van de standenstrijd die begon in de vijfde eeuw voor onze tijdrekening en

eindigde met de Lex Hortensia in 287 v.o.t. is een verhaal dat ons is overgeleverd door

Livius. Ondertussen is het klassieke beeld van de standenstrijd bijgeschaafd.14

10 Liv. VIII. 23.13-1711 RE p. 2737-2738.12 RE n° 220.13 Dit wordt verder besproken in het hoofdstuk over de betreffende Marcellus, n°22014 Zie kader 'Over de standenstrijd'

18

Page 19: Door de tijd heen

De nieuwelingen op het politieke schouwtoneel zullen het steeds moeilijker gehad

hebben. Hun tegenstanders, soms uit families die al sinds jaar en dag aan de top

stonden, zullen hun opgang tot de hoogste rangen niet gewaardeerd hebben en

proberen te obstrueren, maar hierin moet mijn inziens geen vast patroon gezien

worden. De eerste consulaire Marcellus zal niet per se zijn dictatorschap aan zijn

neus hebben zien voorbijgaan door zijn plebeïsche afstamming, maar door politiek

gelobby. Misschien zat hij in een foute factie, een factie die op dat moment niet sterk

genoeg stond in de Senaat. Hoe het ook zij, de oorzaak van obstructie van de carrière

van enkele Marcelli zoals de consul van 331 v.o.t. of de Veroveraar van Syracuse

moet gezocht worden in de factiepolitiek van de Senaat en niet in een soort

standenstrijd die grotendeels geconstrueerd is eeuwen na datum.

19

Page 20: Door de tijd heen

Over de standenstrijd

Het boek “Social Struggles in Archaic Rome: New Perspectives on the Conflict of the

Orders” onder redactie van Kurt Raaflaub15 biedt interessante bijdragen aan de studie

hieromtrent. Vooral het artikel “The Definition of patres and plebs: An End to the Struggle

of Orders”, geschreven door Richard E. Mitchell16 weergeeft een interessante visie.

Hij concludeert dat de strijd tussen patres en plebs zelf een constructie is, en dat wanneer

deze constructie weggenomen wordt de individuele bewijsstukken gezien kunnen worden in

hun originele religieuze en wettelijke context. Er was dus geen tweestrijd als dusdanig

tussen de groepen ‘patres’ en ‘plebs’ . Hiermee ontkent hij niet dat er sociale en economische

strubbelingen geweest zijn in de periode van de Vroege en Midden-Republiek. Mitchell legt

een verband tussen het priesterschap en de patres: de oorspronkelijke senatoren, de patres,

waren priesters. De seculiere magistraten die er later bijkwamen waren dan conscripti. De

wet tegen een gemengd huwelijk zoals die te vinden is bij de Twaalf-Tafelenwet, was niet

bedoeld om plebs en patres gescheiden te houden, maar om de priesterkaste als het ware van

bezoedeling te vrijwaren. Het hele gebeuren zou een religieuze in plaats van politieke reden

hebben.

15 Raaflaub, K. (ed.). (1986). Social Strugles in Archaic Rome: New Perspectives on the Conflict of the Orders. Berkeley.16 Het artikel is te vinden in Raaflaub, p. 128-155.

20

Page 21: Door de tijd heen

2. M. Claudius Marcellus: het Zwaard van Rome17

De meeste bekende telg uit het geslacht van de Claudii Marcelli is deze persoon, met bijnamen

als het Zwaard van Rome18. Marcus Claudius Marcellus maakte naam door zijn succes in de

strijd met de Keltische stammen in Noord-Italië en tegen Hannibal tijdens de Tweede

Punische Oorlog. Hij veroverde Syracuse, waardoor Rome een gigantische rijkdom aan

Griekse kuntschatten kreeg toebedeeld. De roem en positie van de Marcelli is waarschijnlijk te

danken aan zijn succesvolle carrière. Het meest intrigerende aan deze man is wel zijn

verovering van de zogenaamde spolia opima. Dat dit van immens belang was voor hemzelf en

de geschiedenis van zijn familie zal worden besproken in het tweede deel van dit werk. Het is

daardoor zeer moeilijk om een neutrale biografie te schrijven over deze persoon, daar de

bronnen die aan ons overgeleverd zijn, zelf alles behalve neutraal kunnen genoemd worden.

2.1. Zijn vroege carrière

De vroegste activiteit in de carrière van deze Marcellus zijn zijn vermoedelijke

deelname aan gevechten in de laatste jaren van de Eerste Punische Oorlog (264-241

v.o.t.). Hier zou hij tijdens een campagne in Sicilia het leven van Otacilius19 gered

hebben. T. Otacilius Crassus20, de zoon van de Crassus die consul was 261 v.o.t.21,

was de halfbroer van Marcellus. Marcellus’ vader zal waarschijnlijk reeds jong

gestorven zijn. Hij komt in geen enkele bron voor en heeft voor zover we weten geen

ambten bekleed, wat enigzins vreemd is voor een telg uit een familie waarvan zowel

de vader als grootvader het consulaat bekleed hebben. De moeder hertrouwde met

daarna met de consul van 261 v.o.t.. De (half)broers dienden samen op Sicilia aan het

17 RE n° 22018 Deze benaming kreeg hij van de antieke auteur Posidonius, die een vervolg schreef op de geschiedenis van Polybius.19 Plut. Marc. 2.2.: dit is waarschijnlijk T. Otacilius Crassus, pr. 217 en 214 v.o.t. 20 RE n° 12.21 RE n°11.

21

Page 22: Door de tijd heen

einde van de Eerste Punische Oorlog, waarschijnlijk onder de oom van Otacilius die op

dat moment (246 v.o.t.) zijn tweede consulaat bekleedde22. Marcellus beschermde

Otacilius met zijn schild en weerde zijn belagers af. Daarvoor werd hij beloond met

de civica corona, een kroon gemaakt uit eikenbladeren. De civica corona werd

toegekend aan Romeinen die het leven van een landgenoot redden in de strijd.

Volgens Plutarchus verhoogden zijn daden zijn populariteit en dankzij die

populariteit zou hij verkozen worden tot aedilis (curulis) door het volk en tot augur

door de priesters23, dit ten laatste in 226 v.o.t.24. De verhalen over zijn populariteit en

heldendaden moeten uiteraard met een korrel zout genomen worden. Gezien de

mans carrière zal hij wel een zeker aanzien gehad hebben bij 't volk, maar de vraag is

natuurlijk in hoeverre dit een latere constructie is.

Tijdens zijn ambtstermijn als aedilis vervolgde hij de aedilis plebis25 C. Scantinius

Capitolinus. Deze had zijn zoon benaderd met oneerbare voorstellen.

Over deze persoon is er verder niets geweten. Hij wordt enkel nog bij Valerius

Maximus vermeld, tevens vanwege het schandaal. Plutarchus beschrijft hem als “a

dissolute man, whose passions were as shameless as they were uncontrolled.”26 De jonge

Marcellus27 werd met niks anders dan lof beschreven:”…in the flower of his youthful

beauty, and who was admired by his fellow-countrymen as much for his modesty and his

exemplary upbringing as for his good looks.”28

Marcellus was woedend en bracht de zaak voor de Senaat volgens Plutarchus, voor

het volk volgens Valerius Maximus. Capitolinus wrong zich in allerlei bochten om

22 Clark p. 45. Voor een verdere carrièrebeschrijving van Otacilius, zie tevens Clark p. 45-46.23 Plut. Marc. II.24 Broughton, T.R.S. (1951), The Magistrates of the Roman Republic, vol. I, New York. 226 v.o.t. zou het laatst mogelijke jaar geweest zijn, indien Marcellus in 224 v.o.t. Voor de eerste maal het ambt van praetor uitoefende om dan in 222 consul te worden. Broughton gelooft dat zijn coöptatie tot augur rond de tijd van zijn uitoefenen van het ambt van aedilis moet gelegen hebben.25 Zie Clark p. 49-52 voor een discussie over het exacte ambt van Scantinius.26 Plut. Marc II, 5.27 RE n° 225.28 Plut. Marc II, 5.

22

Page 23: Door de tijd heen

aan vervolging te ontkomen, deed een tevergeefs beroep op de volkstribunen en

ontkende uiteindelijk elke betrokkenheid. Omdat er geen getuigen waren behalve de

jongen en Capitolinus liet de Senaat of het volk de jonge Marcellus oproepen. Door

zijn uiterlijke schroom, blozend en huilend, veroorzaakt door de schaamte en

verontwaardiging, achtten de rechters dat er geen verder bewijs nodig was en

veroordeelden ze Capitolinus tot een boete.

Marcellus en zijn zoon wonnen dus het geding en de vader zou het boetegeld aan

een wijgeschenk besteed hebben29. Pedofiliezaken waren zeldzaam in Republikeins

Rome, en de eerste vermelding van een wet betreffende dit soort wandaden is te

vinden bij Cicero (Fam.8.12.3, rond 50 v.o.t.). Ironisch genoeg heet de wet ‘Lex

Scantinia’. Het is onduidelijk of de wet sloeg op de Scantinius uit ons verhaal, of op

de naam van de indiener van de wet, wat gebruikelijker was. De naam Scantin(i)us

was echter zeldzaam30.

2.2. Zijn eerste consulaat: de strijd met de Insubres31

Na de Punische Oorlog kende Rome weinig rust en vrede, want al gauw brak eens te

meer de strijd los met de Keltische stammen die de Po-vlakte en Noord-Italië

bevolkten. De jaren 30 en 20 van de derde eeuw v.o.t. zouden gekenmerkt worden

door elkaar afwisselende conflicten met deze stammen.

De eerste strubbelingen kwamen er rond 237 v.o.t. toen Galliërs uit het Transalpijns

gebied naar Ariminum optrokken, waar er een Romeinse kolonie gelegen was. De

Galliërs zouden opgeroepen geweest zijn door de leiders van de Boii. Deze opmars

29 Plut. Marc II, 5.30 Voor verdere discussie zie Clark p. 52-53.31 Gebruikte bronteksten: Plut. Marc. en Polyb. 2.23.1-31.6.

23

Page 24: Door de tijd heen

kwam tot een halt vanwege interne twisten. In 232 v.o.t. voerde de beruchte

volkstribuun C. Flaminius een wet door om de Ager Gallicus, grond die toebehoorde

aan de staat, te verdelen onder het volk. De Boii voelden zich steeds meer door de

Romeinen onder druk gezet. In 230 v.o.t. zou er zelfs een waar handelsembargo

afgekondigd worden tegen de Boii. Niemand mocht aankopen bij de Boii betalen met

goud of zilver. Uiteindelijk kwam het in 225 v.o.t. tot een oorlog. De Romeinen

vreesden steeds een Keltische inval, dit na de traumatische ervaring van 390 v.o.t..

Tegen 225 v.o.t. had Rome zijn positie in het noorden versterkt door een alliantie aan

te gaan met de Cenomani en de Veneti, twee van de vier machtige stammen uit het

gebied. Harris ziet het begin van de oorlog in 225 v.o.t. niet zomaar als hét begin,

maar eerder als een culminatie van een reeks vijandige daden, zowel van Romeinse

als Gallische kant32.

Polybius33 bericht dat de Insubres en de Boii, versterkt door de Gaesaten, met een

troepenmacht van 50000 infanterie en 20000 cavalerie en strijdwagens sterk, Etruria

binnentrokken. Als reactie stuurden Rome zijn consul L. Aemilius Papus naar

Ariminum om de aanval op te vangen en werd een praetor naar Etruria gestuurd ter

verdediging. De tweede consul, C. Atilius Regulus was reeds op campagne naar

Sardinië, een indicatie dat de Romeinen de Gallische dreiging niet zo zeer vreesden

als steeds werd aangenomen. De Gallische strijdmacht trof de praetor bij Faesulae en

in de daaropvolgende veldslag zouden er niet minder dan 6000 Romeinen sneuvelen.

De rest van het leger vluchtte en trok zich terug op een natuurlijk versterkte heuvel.

Nadat hij het nieuws had ontvangen van de gebeurtenissen in Etruria kwam de

consul tot de redding van de troepen die zich op de heuvel verschanst hadden. De

Galliërs trokken zich terug, via de kust van Etruria. De andere consul, Atilius, pas

terug van de veldtocht naar Sardinia , landde echter nabij Pisa met zijn leger. Nabij

Telamon werden de Galliërs in de tang genomen door de twee consulaire legers en

32 Harris, p. 197-199.33 Polyb. 2.23.1-31.6.

24

Page 25: Door de tijd heen

leden ze een vreselijke nederlaag. Niet minder dan 40000 Kelten werden gedood en

er werden 10.000 gevangenen genomen. De consul Atilius sneuvelde echter in de

strijd. Na de slag trok de overgebleven consul door Liguria naar het gebied van de

Boii en plunderde het vooraleer naar Rome terug te keren. De buit en

krijgsgevangenen werden opgevoerd in de triomftocht die hij kreeg toegewezen.

In het daaropvolgende jaar trokken de consuls, Q. Flavius Flaccus en T. Manlius

Torquatus, aan het hoofd van een omvangrijke troepenmacht naar de Boii om hen te

onderwerpen aan het gezag van Rome, maar deze campagne faalde door de hevige

regenval en een epidemie die was uitgebroken en de troepen trof. In 223 v.o.t. volgde

dan het bekende incident met de inmiddels consul geworden C. Flaminius. Een grote

groep in de Senaat wou de oorlog met de Galliërs stopzetten. De auguren hadden een

fout gemerkt in de verkiezing van de twee consuls van 223 v.o.t. en er werd een brief

gestuurd naar het kamp van de twee consuls die op het punt stonden de Insubres aan

te vallen. Flaminius voelde de bui hangen en opende de brief pas na de veldslag, die

de Romeinen wonnen. De Senaat moest onder druk van het volk Flaminius een

triomf toekennen.

In 222 v.o.t. was iedereen de oorlog moe, zowel van Romeinse als Gallische kant. De

naar vrede verlangende partijen hadden echter pech, want de consuls van 222 v.o.t.,

Marcellus en Cnaeus Cornelius Scipio Calvus behoorden tot de zogenaamde

haviksfactie in de Senaat die de oorlog wenste voort te zetten tot het bittere einde.

Toen de Kelten een gezantschap met een vredesvoorstel stuurden, zouden de consuls

er voor gezorgd hebben dat de Senaat het verzoek afwees. De Kelten gaven zich

nochtans onvoorwaardelijk over en zouden elke voorwaarde tot vrede aanvaard

hebben. De redenen voor de afwijzing zijn onbekend. Misschien wilden de

ambitieuze consuls een gelegenheid om zelf militaire roem te verwerven. Vreemd is

echter wel dat onmiddellijk na de afwijzing van het vredesverzoek de Insubres een

Germaanse stam van bij de Rhône inhuurden, de Gaesaten, om hen bij te staan.

Volgens Polybius ging het om 30.000 krijgers. Historici zien hierin een bewijs dat de

25

Page 26: Door de tijd heen

Insubres zelf niet uitwaren op het bekomen van vrede, want het zou onmogelijk zijn

om zo’n troepenmacht op zulks een korte tijd op de been te krijgen34.

De finale strijd begon met het beleg van de Insubrische stad Acerrae door de consuls

en hun legioenen. De Insubres konden hun omsingelde strijdgenoten niet ontzetten

en vielen toen het gebied van de Anares binnen om de versterkte stad Clastidium te

belegeren, waarschijnlijk in de hoop om de Romeinen de belegering van Acerrae te

doen opbreken. Hun opzet slaagde deels: Marcellus trok naar Clastidium met een

deel van het leger, terwijl zijn collega Scipio Calvus de omsingeling van Acerrae

verder aanhield. Marcellus had het 2/3 van de ruiterij met zich mee en een klein

detachement lichte infanterie. Eenmaal aangekomen nabij Clastidium zou hij de

vijand reeds opgesteld in slagorde aangetroffen hebben, zodat er geen tijd meer was

voor het leger om te bekomen van de overhaaste reis. De Gaesaten waren

overduidelijk in de meerderheid maar Marcellus was vaardig genoeg als aanvoerder

om zijn troepen zo wijd mogelijk te laten opstellen, zodanig dat de vijand hen niet

zou kunnen omsingelen en in de flank aanvallen. In tegendeel, hij slaagde er in om

de vijand via slim manoeuvreren zelf in de flank te kunnen raken en zo de slag te

winnen. Het was tijdens deze veldslag dat hij de aanvoerder van het vijandelijke

leger, Virdomarus, versloeg in een tweegevecht en zijn wapenuitrusting claimde als

spolia opima, zoals hij gezworen zou hebben aan Iuppiter Feretrius vlak voordat hij in

contact kwam met de vijand. Ook zou hij hier voor het eerst beloofd hebben een

tempel te wijden aan Honos en Virtus. Voor een uitgebreider verslag van de veldslag

nabij Clastidium en de spolia opima verwijs ik graag naar het het tweede deel van dit

werkstuk.

Scipio had ondertussen Acerrae veroverd en was doorgetrokken naar Mediolanum, de

hoofdplaats van de Insubres. De berichtgeving van zowel Polybius als Plutarchus zijn

over deze laatste slag in de oorlog onbetrouwbaar wegens de persoonlijke

34 Clark, p.107-108. Zie ook discussie over de rol van Marcellus als aanstoker van oorlog op p.106.

26

Page 27: Door de tijd heen

voorkeuren voor de importantie van rol van respectievelijk Scipio en Marcellus bij de

strijd om Mediolanum. Het zal waarschijnlijk zo geweest zijn dat Scipio het beleg en

de strijd had aangevat maar dat het de komst van Marcellus was die de weegschaal

in het voordeel van de Romeinen deed balanceren35. Marcellus zou na de verovering

van Mediolanum ook nog Comum veroverd hebben.

Nadat de oorlog tot een einde was gebracht, kreeg alleen Marcellus een triomftocht

toegekend door de Senaat. Het was volgens Plutarchus36 een prachtige optocht,

waarin een rijke buit en de struisgebouwde gevangenen een enorme indruk nalieten

op het Romeinse volk. De soldaten zongen speciaal gecomponeerde liederen om hun

aanvoerder te prijzen. Marcellus zelf trok het meeste van de aandacht: hij droeg de

wapenuitrusting van de verslagen koning Virdomarus met zich mee, opgetuigd op

een trofee gehouwen uit de stronk van een eik. Heel dit gebeuren moet een grote

indruk hebben nagelaten op het volk. De dichter Naevius schreef waarschijnlijk het

eerste Romeinse dramastuk over deze gebeurtenissen, toepasselijk getiteld

‘Clastidium’. Dit was alleszins dé gebeurtenis waaraan de Claudii Marcelli hun status

te danken hebben37.

Hier zou ik graag nog een opmerking maken over de rol van Marcellus in deze

oorlog. Er wordt door Polybius en Plutarchus gezegd dat Marcellus tot de factie

behoorde die de oorlog met de Kelten verder wou zetten. In dit punt van zijn carrière

lijkt het me dat Marcellus tot de agressievere factie behoorde waartoe ook de

Scipiones behoorden, maar dat hij door zijn succes de afgunst van deze factie zou

kunnen opgewekt hebben, zeker nadat hij alleen een triomf had gekregen. Dit zou

kunnen verklaren waarom hij tijdens de Tweede Punische oorlog zou kunnen behoord

hebben tot de factie van de Fabii.

35 RE, p. 2739.36 Plut. Marc. 8.37 Voor een nuancering van dit beeld zie deel 2 van dit werkstuk.

27

Page 28: Door de tijd heen

2.3. De aanloop en het begin van de Tweede Punische Oorlog38

Na 222 v.o.t. verdwijnt onze Marcellus uit het zicht, tot na de slag bij Cannae in 216

v.o.t.. Waarschijnlijk had hij zich wat teruggetrokken van het politieke voorplan na

zijn verwezenlijkingen tijdens zijn consulaat. Zijn grootvader en overgrootvader

waren allebei wel consul geweest, maar hadden voor de rest ook geen verdere

carrière gehad na hun consulaat. Misschien was dit voor de familie het eindpunt van

een succesvolle carrière? Alleszins zou het eventuele vroegtijdige pensioen van

Marcellus niet lang duren. De strijd met Rome’s grootste concurrent in de

Mediterrane wereld zou herbeginnen en zou Rome voor altijd veranderen: de Tweede

Punische Oorlog.

Over de aanleiding voor het uitbreken van de Tweede Punische Oorlog is er veel

gedebatteerd en het debat is nog steeds aan de gang. Het algemene beeld van

Harris39 over het Romeinse imperialisme en de daaruit voortkomende oorlogen lijkt

hier het meest toepasselijk. Hij stelt dat er geen eenzijdige verklaring is voor het

conflict. Sommigen zien in Hannibal de agressor en de oorlog voor Rome als een

defensieve oorlog. Rome was ongerust over de groeiende invloed van Carthago, in

casu de warlord Hamilcar Barca en zijn zoons, op het Iberische schiereiland. Er werd

in een verdrag rond 226/225 v.o.t. een grens vastgelegd, met de rivier de Ebro als

scheidingslijn. Het gebied ten zuiden viel onder de Carthaagse invloedssfeer, het

gebied ten noorden onder de Romeinse. Rome sloot echter ook een alliantie van

enige soort met de stad Saguntum, gelegen ten zuiden van de vastgelegde grens. Dit

verdrag kan geen ander praktisch nut gehad hebben dan (ooit) een confrontatie met

Carthago uit te lokken. De spanning steeg toen Saguntum rond 221-220 v.o.t. de

naburige steden begon te intimideren en aan te vallen, misschien onder invloed van

Rome. De bevolking van die andere steden waren immers Carthaagse onderdanen.

38 Informatie gecontroleerd en ontleend aan Harris, CAH VII, Lazenby, Feig-Vishnia en Scullard (1969).39 Harris, W.V (1979). War and Imperialism in Repub lican Rome 327-70BC , Oxford. pp. 200-205.

28

Page 29: Door de tijd heen

Dit lokte een reactie uit bij Hannibal, de zoon van de ondertussen vermoorde

Hamilcar Barca, die als resultaat Saguntum belegerde in 219 v.o.t., een belegering die

meer dan acht maanden aanhield. Ondertussen voerden de Romeinse consuls echter

oorlog in Illyria en trad de Senaat niet onmiddellijk op. Het debat duurde voort, maar

in 218 v.o.t. verklaarde Rome dan toch de oorlog aan Carthago. De oorlogsverklaring

werd gegeven direct nadat het nieuws over de val van Saguntum Rome had bereikt.

Na dit nieuws zal er geen debat meer geweest zijn over wel of niet ten strijde

trekken. Dat Rome al voor de val van Saguntum ‘iets’ van plan was, merken we aan

de provincia die de consuls voor 218 v.o.t. toegewezen kregen door loting, dit voor de

val van Saguntum. De provincia waren Africa met Sicilia en Hispania. De ter

beschikking gestelde troepenmacht voor de geplande aanval op Africa was ook niet

min: 8000 legionairs, 600 cavalerie, 16000 infanterie geleverd door de bondgenoten,

1800 cavalerie van de bondgenoten en 160 naves longae. Dit was geen

verdedigingsleger, ook al is er hier discussie over40. Het is veilig om te stellen dat er

van beide kanten een drang tot expansie was. Carthago was niet tevreden met de

regelingen na de Eerste Punische Oorlog die eindigde in 241 v.o.t.. Rome wou ook haar

eigen gebied en invloedssfeer uitbreiden. Een nieuw conflict was onvermijdbaar. Het

doet deels denken aan de gebeurtenissen die hebben geleid tot de Tweede

Wereldoorlog. Een oorlog kwam er dus, maar de invasie van Africa moest wachten,

want Hannibal bleek een niet te onderschatten veldheer, die sneller in Italia stond

dan de Senaat verwachtte41.

40 Vergelijk bv. Harris, p.200-205 met Scullard(1969) p. 181-185.41 Harris, W. V. (1979). War and Imperialism in Republican Rome, 327-70 BC. Oxford. Voor meer interessante theorieën rond de Tweede Punische Oorlog zie ook: Salmon E. T. (1960). “The strategy of the second Punic war.” Greece&Rome 7: 131-142 en de reactie op dat artikel : Donaldson G. H. (1962). “Modern idiom in an ancient context. Another look at the strategy of the Second Punic war”, Greece&Rome 9: 134-141. Aan het artikel van Salmon heb ik het idee van de vergelijking met de Tweede Wereldoorlog te danken.

29

Page 30: Door de tijd heen

2.4. Romeinse nederlaag na nederlaag: 218-216 v.o.t.42

Het werden donkere jaren voor Rome. We hebben geen idee van de activiteiten van

onze Marcellus tijdens de eerste jaren van de oorlog. Als privaat burger moest hij

lijdzaam hebben toegekeken hoe leger na leger verslagen werd door de briljante

strateeg die Hannibal was. De Carthager reisde in enkele maanden tijd naar Noord-

Italië, dat hij bereikte na zijn fameuze en onverwachte tocht over de Alpen. Hij had

onderweg tegenstand gekregen van lokale stammen, maar wist al deze problemen

het hoofd te bieden. Ondanks de tegenstand van de Keltische bergstammen had hij

bondgenoten gemaakt bij de Noord-Italiaanse stammen, die niet zo happig waren op

de Romeinse overheersing. Bewijs hiervan is de opstand van de Insubres en de Boii

nabij de Latijnse colonia te Cremona en Placentia. Rome dacht dat ze dankzij haar

superieure vloot de plaats van de strijd kon bepalen en wou deze liever in Hispania

voeren dan in Italia zelf. Dat idee moest aangepast worden om eerst deze opstanden

te onderdrukken. Hierdoor raakte de consul van 218 v.o.t. , Publius Cornelius Scipio,

niet tijdig bij Hannibal’s kamp langs de Rhône in Zuid-Frankrijk. Scipio kwam drie

dagen te laat aan en vond het kamp verlaten: Hannibal was reeds onderweg naar de

Alpen.

Met de aankomst van Hannibal te Italia volgden er een reeks veldslagen die Rome op

de rand van de ondergang zouden brengen. De oorzaak van deze nederlagen kan

men enerzijds zoeken in de vaardigheid van Hannibal als generaal en anderzijds in

de overmoed en gebrek aan strategie van de Romeinse aanvoerders. Dikwijls werd er

tegen beter weten in strijd geleverd, met de gekende pijnlijke gevolgen. Hier volgt

een kort overzicht geven van de verschillende veldslagen tot en met die van Cannae,

waarna Marcellus weer op het toneel verschijnt. In november 218 v.o.t. vond een

eerste schermutseling plaats op Italiaanse bodem. Scipio was teruggekeerd naar

42 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII, Clark, Feig-Vishnia, Harris, Lazenby en Scullard (1969). RE, p. 2738-2755; Bronteksten: Liv.XXI-XXX, Polyb.3.

30

Page 31: Door de tijd heen

Noord-Italië om daar Hannibal op te vangen nadat deze de Alpen had overgestoken.

De twee legers kwamen elkaar tegen nabij de rivier de Ticinus. Het kwam tot een

gevecht, waarbij Scipio het onderspit delfde. De verliezen voor beide legers waren

beperkt, maar door deze actie kon Hannibal wel de Keltische stammen uit de regio

overtuigen om zijn kant te kiezen. Hierdoor werd Hannibal’s leger dat door de tocht

over de Alpen hoogstwaarschijnlijk gedecimeerd was, terug op volle kracht gebracht.

De eerste echte slag kwam er in december 218 v.o.t. nabij de rivier de Trebia. Scipio

had zich over de rivier teruggetrokken na zijn nederlaag en bevond zich te Placentia

met zijn leger, dat versterkt werd door het andere consulaire leger onder bevel van

Tiberius Sempronius Longus. De overmoedige Sempronius Longus liet zich

uitlokken door een list van Hannibal. Deze had een hinderlaag voorbereid en de

Romeinse legers werden in de pan gehakt, met enorme verliezen als gevolg. Deze

nederlaag was te danken aan de eerzucht van Longus, die zich wou bewijzen in de

strijd vooraleer zijn consulaire termijn om was. In 217 v.o.t. volgde de volgende

ramp: de slag bij het meer van Trasimene. In dit jaar waren de consuls Gnaeus

Servilius Geminus en Caius Flaminius. Flaminius was een zeer omstreden persoon in

de Romeinse politiek van de late derde eeuw v.o.t.. Als tribunus plebis had hij een

plebisciet laten stemmen om de gronden nabij Ariminum te verdelen onder de arme

bevolking, dit zeer tegen de zin van de Senaat. In 223 v.o.t. had hij als consul tegen

het bevel van de Senaat en de augurs slag geleverd met de Insubres. Ondanks deze

zaken werd hij in 220 v.o.t. wel censor, zowat het meest prestigieuze ambt op dat

moment. In 218 v.o.t. had Flaminius de Lex Claudia gesteund die de scheepshandel

aan banden legde voor senatoren, iets wat nog minder in goede aard viel bij de

gevestigde orde. Er werd een negatieve overlevering over Flaminius overgedragen,

doch deze is hoogstwaarschijnlijk politiek geïnspireerd en zal deels ontstaan zijn

door zijn catastrofe bij Trasimene. De slag bij het meer van Trasimene was echter een

enorme nederlaag voor Rome, één die had kunnen voorkomen worden mits een

voorzichtigere strategie. Flaminius had het bevel gekregen over het leger van

Longus, dat aangevuld werd met de helft van de vier nieuwe legioenen die werden

31

Page 32: Door de tijd heen

gecreëerd. Het was Flaminius’ opdracht om Hannibal’s mars op Rome af te blokken.

Ook hij liet zich uitlokken door Hannibal, en ging tegen beter weten in en te

overmoedig de strijd aan. Eens te meer had Hannibal het landschap weten te

gebruiken om het Romeinse leger te omsingelen en uit te roeien. De slag zal een

tweetal uur geduurd hebben en de uitkomst was dat twee legioenen bijna volledig

uitgeroeid werden en de consul Flaminius dood was. De andere consul was nu

afgesneden van Rome met zijn leger, waarvan de hulptroepen onderweg naar

Trasimene door Maharbal, de aanvoerder van de ruiterij van het Carthaagse leger,

ook werden afgeslacht. Het nieuws werd in Rome meegedeeld met het

understatement: “We zijn verslagen in een grote veldslag.”43 Fabius Cunctator werd nu

tot dictator gekozen door de Comitia Centuriatae, maar bij uitzondering mocht hij niet

zelf zijn magister equitum aanstellen. Deze werd ook door de Comitia aangeduid. Er

werd gekozen voor de havik M. Minucius Rufus, wiens politiek recht tegenover de

voorzichtige strategie van Cunctator stond. Ondertussen plunderde Hannibal lustig

het Italiaanse platteland. Dat Minucius en Fabius andere visies hadden op de oorlog,

bewijzen de gebeurtenissen die de slag bij Gerunium voorafgingen. Er kwam steeds

meer oppositie tegen de voorzichtigheid van Fabius, die het Carthaagse leger volgde

doorheen Italia zonder slag te leveren, terwijl Hannibal het land brandschatte. Op

een bepaald moment werd Fabius teruggeroepen naar de Rome om met de Senaat te

overleggen, waarschijnlijk om zijn acties te verdedigen. Minucius had het bevel

gekregen een slag te vermijden, maar negeerde deze bevelen en ging

schermutselingen aan nabij Gerunium, met enig succes. Fabius poogde ondertussen te

Rome om mensen uit zijn factie verkozen te krijgen. Hij kreeg echter veel tegenstand.

Er gingen zelfs stemmen op om Minucius co-dictator te maken in dank voor zijn

‘overwinning’, iets wat compleet tegen de traditie en de bedoeling van het ambt van

dictator inging. Bij zijn terugkeer vond Fabius het leger in twee kampen verdeeld, één

deel onder Minucius’ bevel en het ander onder zijn eigen bevel. Hannibal buitte deze

tweedracht uit en wist Minucius over te halen tot een veldslag, de slag bij Gerunium.

43 Scullard (1969), p.192., naar Livius.

32

Page 33: Door de tijd heen

Het zou fataal afgelopen zijn voor Rome mocht Fabius niet ter hulp gesneld zijn en

zo de verliezen beperkt hebben. Na deze gebeurtenissen droeg Minucius het

opperbevel terug over aan Fabius. Volgens Scullard is deze overlevering echter

aristocratisch geïnspireerd en gekant tegen Minucius, die een favoriet van het volk

was. De rol van Fabius bij de slag zou overdreven zijn.

De zwaarste klap kwam echter in 216 v.o.t. met de slag bij Cannae. Hannibal had een

Romeinse voorraaddepot veroverd op de rechteroever van de rivier de Aufidus nabij

Cannae. De Carthaagse generaal had de plek bijzonder goed uitgekozen zodanig dat

zijn cavalerie, het sterktepunt van zijn leger, vrij spel had. De Romeinse consuls L.

Aemilius Paullus en C. Terentius Varro, zoals Flaminius en Minucius een hardliner

die populair was bij het volk, besloten toch slag te geven. 25.000 Romeinen

sneuvelden, waaronder Paullus en Minucius. De verliezen aan Carthaagse kant

bedroegen ongeveer een 5700 man. Dit was de finale slag voor de trouw van vele

geallieerde steden en bondgenoten: enkel de steden van Umbria, Latium en Etruria

bleven loyaal. In de andere gebieden gingen diverse steden overstag en openden de

poorten voor Carthago. Hannibal waagde geen aanval op Rome, maar trachtte haar

tot overgave te dwingen door haar bondgenootschap met de Italische volkeren te

kraken. Niet alleen in Italia, maar ook in Hispania, Sardinia, Macedonia en Sicilia

veranderde de houding ten op zichte van Rome en kwam er oorlog. Rome had geen

andere keuze meer dan de strategie van Fabius Cunctator te volgen, totdat ze weer

sterk genoeg was. De Senaat was gedecimeerd, Rome stond zwakker dan ooit. Er is

zelfs sprake van mensenoffers die in deze periode werden uitgevoerd in Rome, wat

toch moet duiden op de onzekere toestand en ook de primitieve gevoelens die

gepaard gingen met de angst voor Hannibal.

33

Page 34: Door de tijd heen

2.5. Het jaar 216 v.o.t. : Marcellus’ terugkeer naar de strijd44

Het is in deze omstandigheden na de slag bij Cannae dat Marcellus opnieuw in de

bronnen verschijnt. Misschien speelde hij reeds langer een actieve rol in de oorlog,

maar dan was zijn bijdrage alleszins niet van ‘historische’ proporties aangezien we

dit nergens terugvinden. Dit kan liggen aan het feit dat de meeste contemporaine

bron, Polybius, Marcellus vijandig gezind zou geweest zijn en hem buiten beeld liet

waar hij kon.

In 216 v.o.t. was Marcellus vermoedelijk voor de tweede maal praetor met als

provincia de strijd in Sicilia. Hij was bezig met de uitrusting voor de vloot voor te

bereiden te Ostia toen het nieuws hem bereikte over de desastreuze nederlaag van

Cannae. In Rome’s donkerste uur kreeg Marcellus de opdracht om het commando op

zich te nemen over de restanten van het verslagen leger dat zich te Canusium bevond.

Dit kan op twee zaken wijzen. Enerzijds kan men het zien als werd Marcellus

zodanig geroemd om zijn capaciteiten dat ze in hem de enige betrouwbare generaal

zagen om deze moeilijke taak op zich te nemen. Anderzijds kon dit ook een

vernederende opdracht geweest zijn, het commando over lafaards te moeten voeren.

Want dat waren de overlevenden van Cannae in de ogen van de Senaat en het volk

van Rome. Het is tijdens de Tweede Punische Oorlog gebeurd dat de Senaat weigerde

krijgsgevangenen los te kopen van Hannibal. Fabius Cunctator moest toen zijn

landerijen, die door Hannibal opzettelijk met rust waren gelaten om tweedracht te

zaaien, verkopen om de soldaten los te krijgen. Het is enigszins vreemd te noemen

dat Marcellus, na een paar jaar voor zover wij weten op non-actief, een dergelijke

opdracht toegewezen kreeg. Dit kan wijzen op allerlei politieke machinaties achter

de schermen van de Senaat.

44 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII, Clark, Feig-Vishnia, Harris, Lazenby en Scullard (1951) en(1969). RE, p. 2738-2755; Bronteksten: Liv.XXI-XXX, Plut. Marc. En Polyb.3.

34

Page 35: Door de tijd heen

Marcellus verdeelde het leger dat hem was toegekend voor zijn missie op Sicilia in

twee, waarvan hij één deel naar Rome stuurde ter bescherming van de stad en het

andere deel naar Teanum Sidicinum in Campania. Zelf reisde hij onmiddellijk af naar

Canusium, naar zijn nieuwe leger. Hannibal begaf zich ondertussen naar Campania.

Met de overlevenden van het leger van Cannae trok Marcellus naar Casilinum tot

onder de rivier de Volturnus, waar hij ook het andere deel van de aan hem

toegekende troepenmacht liet verzamelen. Eenmaal ginds aangekomen, werd hij

benaderd door boodschappers uit Nola. Hannibal was er in geslaagd om enkele

steden aan zijn kant te krijgen, waaronder Capua, en poogde dit ook bij Nola te doen.

De plaatselijke adel weigerde echter om haar alliantie met Rome te verbreken en riep

daarom Marcellus te hulp. De generaal reisde af naar de stad, terwijl hij daarvoor een

gebied moest mijden dat door de troepen van Hannibal bezet werd. Hij slaagde er in

om ongeschonden Nola te bereiken. Op dit moment worden de bronnen

onbetrouwbaar. Het verslag van Livius over Nola is uitvoerig, maar sterk gekleurd45.

Hoe het ook zij, Marcellus zou door zijn grootmoedigheid en mildheid een zekere

Lucius Bantius, een jongeling van Nola en een vaardige ridder/ruiter, voor zich

hebben gewonnen op het moment dat de Nolaanse adel op het punt stond om het

pact met Rome te verbreken. Dit soort verhalen vinden we echter ook terug in de

bronnen over Fabius Cunctator46, wat natuurlijk verdacht is. Naast deze verhalen

vinden we bij Livius echter ook een ander verslag over hoe Marcellus zeventig

burgers van Nola liet terechtstellen voor verraad en hun goederen in beslag liet

nemen, iets wat we vandaag de dag niet zien als mildheid of grootmoedigheid. De

burgers van Nola komen bij Livius sowieso over als mogelijke verraders. Het waren

echter barre tijden – desperate times, desperate measures, zoals het gezegde luidt – en

harde maatregelen moesten worden genomen om de strijd tot een goed einde te

brengen, voor Rome althans. Dit gegeven gooit echter wel roet in het eten voor

historici zoals Plutarchus, die Marcellus eigenschappen zoals barmhartigheid

45 Erdkamp, P. (1992). “Polybius, Livy and the «Fabian strategy».” Ancient Society 23: 127-147.46 Zie bv. de Fabius biografie van Plutarchus.

35

Page 36: Door de tijd heen

toedichtte. In Romeinse geschiedwerken zijn de gebeurtenissen en de veldslagen

rond Nola echter het keerpunt in de oorlog met Carthago. Het was het eerste

lichtpuntje na twee jaar van militaire nederlagen en vernederingen. Het is deels door

zijn verdediging van Nola dat Marcellus zijn plaatsje in de geschiedenis als veldheer

veroverd heeft, in Romeinse ogen althans. Door de gekleurde verslaggeving is het

dus moeilijk om ons een realistisch beeld te kunnen vormen van wat er in 216 en 215

v.o.t. bij Nola gebeurd is. Zeker is dat Marcellus als eerste de stad Nola bereikte in de

zomer van 216 v.o.t., er orde op zaken stelde zodat de stad niet overliep naar

Hannibal en ze daarna succesvol verdedigde in meerdere veldslagen tegen de

Carthagers. Over een echte overwinning in een open veldslag op Hannibal is er hier

waarschijnlijk geen sprake, maar doordat Hannibal geen nieuwe overwinning kon

boeken, groeide het zelfvertrouwen van Rome opnieuw.

Nadat Marcellus de rest van het jaar 216 v.o.t. doorbracht met het verdedigen van

Nola, dat hij zelfs niet verliet om het belegerde Casilinum te ontzetten, werd hij

teruggeroepen naar Rome om verslag uit te brengen en de verdere strategie voor de

oorlog te bespreken. Door een bijzonder volksbesluit werd zijn imperium verlengd

voor 215 v.o.t.. Speciaal is echter dat zijn imperium verlengd werd als proconsul en niet

als propraetor, een promotie als het ware. Een van de consuls designati voor 215 v.o.t.,

L. Postumus, stierf echter vroegtijdig en Marcellus werd in eerste instantie gekozen

als consul suffectus. Er kwamen echter bezwaren tegen deze verkiezing uit religieuze

hoek. Enerzijds vinden we bij Plutarchus47 dat er bij de verkiezing een donderslag

gehoord werd en dat de augurs hierin een slecht voorteken zagen. Ze durfden dit

echter niet openlijk op te werpen uit vrees voor het volk dat Marcellus unaniem

verkozen had. Daarop nam Marcellus zijn verantwoordelijkheid en nam zelf ontslag,

maar behield wel zijn imperium. Livius48 geeft echter een andere versie: er werd

donder gehoord bij de verkiezingen, maar het waren volgens Livius patriciërs die

47 Plut. Marc. 12.48 Liv.XXVII.22.1.

36

Page 37: Door de tijd heen

een rapport hadden verspreid waarin ze stelden dat beide consuls van plebeïsche

afkomst waren, iets wat geen precedent kende en de goden zouden hierdoor

vertoornd zijn. Marcellus nam alleszins ontslag en Fabius Cunctator werd in zijn

plaats gekozen. Dit kan misschien een afspraak tussen Marcellus en Fabius geweest

zijn, een soort gentlemen’s agreement.49 Marcellus zou zelfs in een patronus-cliens

verhouding gestaan hebben met de Fabii. Het is moeilijk te achterhalen wat er juist

achter de schermen gebeurde. Men kan er alleszins zeker van zijn dat Marcellus

bewust is moeten aftreden, om politieke redenen, met als schaamlapje een religieus

bezwaar. Dat er hierin een machinatie van patriciërs tegen plebeïers gezien wordt,

lijkt me incorrect. Het was volle oorlogstijd, er was een strijd aan de gang binnen de

Senaat om de leiding in de oorlog tegen Hannibal. Er zullen dus wel andere zaken

geweest zijn die de aandacht opeisten. Fabius Cunctator, zoals meermaals gezegd,

was een aanhanger van een meer teruggehouden strategie, waarin men een open

veldslag met Hannibal moest vermijden. Dit had als resultaat dat het Carthaagse

leger het Italiaanse platteland lustig kon brandschatten en leegplunderen, tot groot

ongenoegen van de landbouwers, grootgrondbezitters en bondgenoten die hun leven

in rook zagen opgaan. De haviken in de Senaat, waaronder de Scipiones, waren een

agressievere strategie toegenegen: Hannibal confronteren en zelfs een aanval op

Carthago zelf, wat veel later in de oorlog gebeurde. Na de slag bij Cannae kreeg de

visie van Fabius Cunctator de voorkeur, omdat het haast niet anders kon. Maar toen

de situatie ietwat beterde voor Rome, onder meer door het optreden van Marcellus,

gingen er weer stemmen op voor een agressievere strategie. Fabius Cunctator

probeerde een aantal jaren zoveel mogelijk ambten en macht in de handen van zijn

factie en zichzelf te krijgen. Marcellus werd het jaar erna, 214 v.o.t. beloond met een

consulaat, iets waar Fabius voor gezorgd zou hebben. Het is zeer goed mogelijk dat

Marcellus tot de factie van Fabius Cunctator behoorde en dat deze twee in de eerste

jaren van de oorlog samenwerkten. Naarmate het succes van Marcellus steeg, zou hij

zelf misschien ook een meer directere strategie willen hebben toepassen. Deze

49 Scullard (1951), p. 56-61.

37

Page 38: Door de tijd heen

overmoedigheid zal hem waarschijnlijk ook het leven gekost hebben in 208 v.o.t.. We

mogen niet vergeten dat in 222 v.o.t. Marcellus zelf de voorkeur zou gehad hebben

om de oorlog met de Insubres voort te laten duren. Deze man zijn leven lag in de

strijd, en naar Romeinse traditie is hij dan ook gestorven in de strijd.

Na dit intermezzo keren we terug naar het levensverhaal van de generaal. Marcellus

keerde terug naar zijn troepen die bij Nola gestationeerd waren. De legioenen van

Cannae werden echter vanonder zijn commando weggenomen en naar Sicilia

gestuurd, deels als nieuwe vernedering omdat de actie zich in Italia afspeelde op dat

moment. Marcellus recupereerde ze later in zijn strijd om het eiland. In 215 v.o.t. zou

er een tweede slag om Nola gevochten zijn, waarover in Livius uitvoerig wordt

bericht, gespekt met de toespraken van de legeraanvoerders. Ook deze berichtgeving

is dubieus en patriottisch gekleurd. Een derde slag in 214 v.o.t. , het jaar waarin hij

voor de tweede maal consul was, is zo mogelijk nog slechter geattesteerd. Alleen bij

Livius vinden we hierover berichtgeving. De details die hij geeft komen overeen met

de details uit de verslaggeving van de vorige twee jaar in de strijd om Nola.

Voorbeelden daarvan zijn de neiging van het plebs van de stad tot verraad, de

notabelen die de Romeinse zaak trouw blijven en Marcellus die de kastanjes uit het

vuur komt halen. De strijd duurde telkens drie dagen en de ultieme zege voor Rome

werd steeds belemmerd door ongelukkige omstandigheden zoals noodweer of het

wegblijven van hulptroepen. Over de bezetting van Nola zelf is er dan weer weinig

weergeven. Het succes van Marcellus bij Nola lag hem in het feit dat hij de stad uit de

handen van Hannibal heeft weten te houden en hem enkele (kleine?) verliezen heeft

doen leiden, zonder zelf al te veel troepen te verliezen. Het was alleszins geen

nieuwe nederlaag voor Rome, vandaar waarschijnlijk de incorrecte positieve

overlevering. Romeinen hebben immers nooit goed kunnen omgaan met nederlagen.

Zo is bijvoorbeeld de nederlaag van 390 v.o.t. tegen de Gallische legers die Rome

plunderden ook eeuwenlang blijven hangen in het collectieve geheugen50.

50 Zie hiervoor het verslag van Livius. Liv.V.8 en verder.

38

Page 39: Door de tijd heen

Ook in 214 v.o.t. boekten Marcellus en zijn collega-consul Fabius Cunctator een

belangrijke overwinning door Casilinum in te nemen. Fabius was reeds begonnen met

de belegering toen Marcellus met zijn legioenen arriveerde, waarschijnlijk vanuit

Nola waar hij 2000 soldaten had achtergelaten ter bescherming. Fabius had al

verliezen geleden en wou het beleg afbreken, in de mening dat de verovering niet de

moeite waard was. Het was Marcellus die kost wat kost wou doorzetten. De

bezetting van de stad werd uitgevoerd door rebellerende Campaniërs en slechts 700

soldaten van Hannibal’s leger. Nadat Marcellus de belegering opgedreven had en de

strijd grimmiger werd, smeekten de Campaniërs om een vrije aftocht naar Capua, dat

onder Carthaags bewind stond. Fabius beloofde dat degenen die wilden vertrekken

een vrije uittocht zouden krijgen. Marcellus brak deze belofte en maakte van de

gelegenheid gebruik om via de open poort binnen te trekken en van hieruit de stad

in te nemen. Daarbij richtte hij een slachting aan onder de vluchtenden en de

bezetters. Een deel van de vluchtelingen zou zich tot Fabius gewend hebben, die hen

in veiligheid bracht naar Capua51. Hierin kunnen we wederom een bewijs zien van de

hardvochtige krijgsheer die Marcellus waarschijnlijk was. Dit soort toestanden

gebeurde wel vaker in oorlogen, maar het spreekt van wreedaardigheid. Men mag

echter niet vergeten dat de overleveringen Fabius gunstiger gezind waren en hem

afschilderden als een zachtaardige persoon, waardoor Marcellus er steeds slechter

uitkomt op dit vlak. Na deze gebeurtenissen werd Marcellus voor enige tijd ziek en

verbleef hij te Nola.

51 Liv. XXIV.19.3-11.

39

Page 40: Door de tijd heen

2.6. De oorlog in Sicilia: 214-211 v.o.t.52

Zoals eerder vermeld verspreidden de opstanden en de oorlog zich doorheen het

Middellandse Zeegebied. Voor de oorlog in Sicilia die in 214 v.o.t. uitbrak, zijn we

heel goed geïnformeerd dankzij Polybius en Livius, die zich vooral baseerde op de

eerste53.

Marcellus werd na zijn genezing aangesteld om ten strijde te trekken tegen Syracuse,

één van de laatste onafhankelijke staatjes op Sicilia. Dit gebeurde nog tijdens zijn

consulaat. Syracuse had in 215 v.o.t. zijn heerser, Hiero, verloren. Hiero was een

trouwe bondgenoot van Rome. Een deel van de bevolking waaronder ook Hiero’s

zoon spande echter samen met Carthago en de rebellerende steden in Italia. De troon

kwam bij Hiero’s dood toe aan diens kleinzoon Hieronymos, die op dat moment

slechts 15 jaar oud was en dus geen sterk figuur. Door de intriges van twee

Carthaagse agenten, de broers Hippokrates en Epikydes, werden er verdragen met

Carthago gesloten, waarbij heel Sicilia aan Hieronymos toekwam. De praetor voor

Sicilia van dat moment, Appius Claudius protesteerde hiertegen, zonder dat daar

echter gevolg aan werd gegeven. Er brak een opstand onder het volk uit, waarbij heel

de koninklijke familie vermoord werd. De macht werd helaas voor Rome

geconsolideerd door de twee agenten voor Carthago, die verkozen werden tot

generaal. In eerste instantie werd er nog een soort vredesverdrag gesloten, maar dat

werd gauw verbroken nadat Hippokrates met zijn leger, gezonden naar Leontini ter

bescherming van de stad, de gebieden van Romeinse bondgenoten aanviel en ook

Romeins veldposten. Marcellus liet daarop aan Syracuse weten dat de vrede voorbij

was, tenzij ze Hippokrates en Epikydes zouden verbannen. Epikydes voelde de bui

hangen en vluchtte naar zijn broer in Leontini. Daar zetten ze de bevolking op tegen

Syracuse en Rome. Syracuse liet weten dat ze Leontini niet meer onder hun controle

52 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII; Lazenby; RE, p.2738-2755; Rives; Rossi; Scullard (1969), p.202-205 en (1951); Bronteksten Livius XXIV-XXV, Plut. Marc. en Polyb.8.53 Erdkamp, P. (1992). “Polybius, Livy and the «Fabian strategy».” Ancient Society 23: 127-147.

40

Page 41: Door de tijd heen

hadden en boden hun hulp aan in de strijd tegen Leontini, dat ze terug onder hun

gezag wilden zien. Marcellus sloeg snel toe met zijn leger, gesteund door Appius

Claudius, die de stad van langs de andere kant belegerde. Leontini viel reeds bij de

eerste aanval, maar Hippokrates en Epikydes konden ontkomen. Er werd een slachting

aangericht in de stad, waarbij er 2000 Romeinse deserteurs gegeseld en terechtgesteld

werden. Door deze wreedheid konden Hippokrates en Epikydes de Syracusanen

overhalen de kant van Carthago te kiezen. Ze bespeelden het plebs waardoor er een

omwenteling in de machtspositie ontstond. Zodra Marcellus dit te weten kwam,

reisde hij met zijn troepen af naar Syracuse. De Romeinen eisten van Syracuse de

uitlevering van de aanstichters van de slachting aangericht in de Romeinse

buitenposten, zonder hiervoor gehoor te krijgen. De strijd om Syracuse kon beginnen.

Marcellus had een imperium gekregen voor 213 v.o.t. zodat hij zijn strijd verder kon

zetten. De belegering van Syracuse moet een van de grootste en indrukwekkendste

belegeringen van de Klassieke Oudheid geweest zijn. Marcellus was voorzien van

allerlei belegeringswapens en trachtte bij aanvang de stad door een bestorming in te

nemen, wat mede mislukte door de oorlogstuigen die de briljante wiskundige

Archimedes zou vervaardigd hebben ter verdediging van zijn stad. Scullard54 geeft een

mooie beschrijving van de geografie en locatie van de stad:

“Syracuse was situated partly on the ‘island’ of Ortygia,

partly on the mainland. This latter settlement was divided into

three separate regions: Neapolis (an extension of the old

Tementitis) in the west, Achradina on the east coast, and

Tyche to the north. The whole town nestled at the foot of the

cliffs of the large plateau of Epipolae, around which ran the

lmost impregnable walls built by Dionysius and guarded at

their western extremity by the fort Euralys.”

54 Scullard (1969), p. 203.

41

Page 42: Door de tijd heen

Het gevolg van de bestorming was een zwaar verlies van levens en oorlogstuig.

Marcellus besloot zijn strategie te veranderen en een blokkade op te werpen rond de

stad en Syracuse door belegering tot overgave te dwingen. Twee derden van het leger

werd ingezet voor deze taak onder leiding van Appius Claudius. Marcellus trok met

de overige troepen ten strijde tegen de steden op Sicilia die naar Carthago

overgelopen waren. Onder andere Heloros en Herbesos werden tot overgave

gedwongen en Megara werd ingenomen en verwoest. Carthago had ondertussen

versterkingen gezonden naar Sicilia en op die manier werd Agrigentum veroverd

door Himilco, de aanvoerder van de versterkingen, vooraleer Marcellus ter plaatse

kon komen. Op de terugweg verraste hij nabij Acrillai een troepenmacht van 10000

Syracusanen onder leiding van Hippokrates, die er in geslaagd waren om vanonder de

belegering uit komen en zich bij de Carthaagse versterkingen wilden voegen.

Marcellus boekte wederom een overwinning en enkel de bevelhebbers met hun

ruiterij konden ontkomen tot bij het Carthaagse leger. De Romeinen hadden

ondertussen versterkingen gekregen bij Syracuse vanuit Rome. Deze versterkingen

raakten succesvol voorbij de Carthaagse troepen onder Himilco. De successen van

Marcellus op Sicilia en de nieuwe versterkingen moeten een indruk hebben gemaakt

op Carthago, want het verhaal wil dat toen Bomilcar arriveerde met zijn vloot ter

versterking van Syracuse, zich spontaan omkeerde om terug te zeilen naar Carthago.

De historiciteit hiervan is onduidelijk. Livius stelt dat Bomilcar zag dat zijn vloot

zwaar in de minderheid was en daarom wegzeilde55. Ondertussen probeerde Himilco

een confrontatie uit te lokken met Marcellus voordat deze aankwam bij Syracuse en

met de nieuwe versterkingen. Hij slaagde hier niet in en besloot toen tot de

verovering van Murgantia, waar het Romeinse garnizoen door verraad van de

bevolking verslagen werd. Ook op Sicilia kreeg de reputatie van Marcellus een deuk

doordat in een centraal gelegen versterkte stad, Enna, er een slachting onder de

bevolking werd gehouden, zogezegd als voorbeeld opdat de andere steden niet

55 Vgl. Scullard (1969), p. 204 met de analyse van F. Münzer in RE, p. 2748.

42

Page 43: Door de tijd heen

zouden rebelleren en waarschijnlijk uitgelokt door het verraad van Murgantia. Het

bloedbad werd uitgevoerd onder commando van L. Pinarius, en het is onduidelijk of

deze op eigen initiatief handelde of met medeweten van Marcellus, maar uit niks is

op te maken dat Marcellus deze actie afkeurde. Deze actie had wel als gevolg dat de

tegenstand tegen de Romeinse bezetter sterker werd en de Syracusanen die onder

beleg lagen, zullen zich hierdoor ook niet aangemoedigd voelen om zich over te

geven aan de ‘barmhartigheid’ van Marcellus. Tijdens de winter van 213 op 212 v.o.t.

trok Marcellus zijn winterkamp op bij Leon, nabij Syracuse. Hij had Appius Claudius

de toestemming gegeven om naar Rome af te reizen om zich verkiesbaar te laten

stellen voor het ambt van consul. Claudius werd vervangen door T. Quinctius

Crispinus. In zijn winterkamp zou Marcellus een gezantschap van de overlevenden

van de legioenen van Cannae onder bevel van P. Lentulus ontvangen hebben die zich

in het westen van het eiland bevonden, met de een of andere nutteloze opdracht

belast als vernedering voor Cannae. Ze smeekten hem om onder zijn bevel te mogen

strijden en zich zo in ere te kunnen herstellen. Marcellus stuurde een verzoek

hiervoor naar de Senaat, die niet geneigd was de soldaten hun eerherstel te gunnen.

Livius56 rapporteert het volgende:

56 Livius XXV.7.

43

Page 44: Door de tijd heen

“The despatch was delivered into the hands of the new consuls

and read by them to the senate. After discussing its contents,

the senate decided that they saw no reason why the safety of

the republic should be entrusted to soldiers who had deserted

their comrades at Cannae. If M. Claudius, the propraetor,

thought otherwise, he was to act as he thought best in the

interests of the State, but only on this condition, that none of

them should get their discharge or receive any reward for

valour or be conveyed back to Italy as long as the enemy

remained on Italian soil”.

Uit dit stukje kunnen we ook opmaken dat Marcellus’ imperium dat van propraetor

was. Waarschijnlijk was dit zijn imperium voor 212 v.o.t.. Zijn provincia was Syracuse

en ‘het gebied waarover Hiero regeerde’, een vage en ruime omschrijving. Door

infiltratie werden er contacten gelegd met de groepen te Syracuse die Romeins

gezind waren. Dit werd echter vroegtijdig ontdekt door de bezetters. 212 v.o.t. zou

een omkeer betekenen in de strijd om Syracuse. Er was een zwakke plek in de

noordelijke muur nabij het strand ontdekt en dit zou uitgebuit worden. In het

voorjaar werd de strijd weer hervat. In de lente vond er een religieus feest voor

Artemis plaats in Syracuse. Dit feest duurde drie dagen en de bewaking van de muren

werd verwaarloosd. Hierdoor konden de Romeinen ’s nachts het zwakke punt in de

noordelijke muur beklimmen en zo kon uiteindelijk het plateau van Epipolae

veroverd worden. Toen Marcellus in de ochtend uitkeek over de stad zou hij tranen

gestort hebben uit vreugde over zijn overwinning en uit weemoed over datgene wat

zou gaan gebeuren. Dit is hoogstwaarschijnlijk niet historisch, maar een literair

verzinsel van Livius, gebaseerd op de huilbui van Scipio Africanus bij de

verwoesting van Carthago57.

57 Voor meer informatie hierover zie Rossi, A. F. (2000). "The tears of Marcellus : history of a literary motif in Livy." Greece&Rome Series 2, 47(1): 56-66.

44

Page 45: Door de tijd heen

Vanaf het plateau van Epipolae daalde Marcellus af naar het zuiden, sloeg kamp op

tussen Tyche en Neapolis en veroverde zo de buitenwijken. De veroverde stadsdelen

liet hij door zijn soldaten plunderen. De verovering was echter nog verre van

compleet. Het goede versterkte Achradina dat ten oosten lag en verbonden was met

het eiland Ortygia, was de plaats waar vele Romeinse overlopers naartoe waren

getrokken en deze waren allerminst van plan zich over te geven, goed wetend wat er

met hen zou gebeuren; ten westen was er het fort van Euryalos. De commandant van

het fort gaf zich in eerste instantie niet over, wou tijd rekken in de hoop dat er

Carthaagse versterkingen zouden komen opdagen, maar capituleerde toch toen dit

niet gebeurde. Nu dit achter de rug was, kon Marcellus zich volledig richten op de

versterking van Achradina. Er verschenen echter versterkingen vanuit Carthago

onder Bomilcar die verslag had uitgebracht. Een ontzettingsleger onder leiding van

Hippokrates, bestaande uit troepen uit de Rome vijandig gezinde steden, kwam ook

ter plaatse. Samen met het Carthaagse leger onder Himilco werd er een aanval ter

land en ter zee uitgevoerd, gesteund door een uitval uit Syracuse. Deze aanvallen

werden echter door de Romeinen afgeslagen. Uiteindelijk was het een epidemie die

Marcellus’ grootste bondgenoot was in de strijd om Syracuse. Malaria en

gelijkaardige ziekten zaaiden dood en verderf onder de vijandelijke troepen in de

moerasgebieden in de herfsttijd, terwijl het Romeinse leger dat zich hoog en droog

op het plateau bevond, relatief ongehinderd bleef. De plaag eiste ook de levens van

de aanvoerders van het ontzettingsleger: Hippokrates en Himilco. Er ontstond muiterij

en de strijd leek verloren voor de Carthagers en hun bondgenoten. Epikydes vluchtte

naar Agrigentum en het ontzettingsleger viel uit elkaar. De belegerde Syracusanen

zagen nu ook in dat er geen hulp meer kwam en de honger en ontbering begonnen

hun tol te eisen. De Romeinse deserteurs, die wisten wat er hun te wachten stond

indien ze in de handen kwamen van hun landgenoten, wilden zichzelf echter niet

overgeven en namen de macht over. Door verraad kon het laatste stadsdeel echter

wel ingenomen worden. Eerst werd Ortygia ingenomen, daarna volgde Achradina. De

Romeinse deserteurs zouden van Marcellus de gelegenheid hebben gekregen om te

45

Page 46: Door de tijd heen

vluchten, zodanig dat er geen strijd tot de laatste man uit zou voortkomen. Syracuse

capituleerde…en weer volgde er een plundering, ondanks de bevelen van Marcellus

om de bevolking ongemoeid te laten. De bekendste dode die volgde uit de

plundering was Archimedes. De overlevering wil dat Marcellus een grote

bewondering had voor de wiskundige en de soldaat die verantwoordelijk was voor

de moord zwaar bestrafte. Hij zou ook de familie van Archimedes vergoed hebben

voor het aangedane leed. Uit de oorlogsbuit zou Marcellus ook enkel een planetarium

van Archimedes gewild hebben. Het is met de plundering van Syracuse dat Rome’s

fascinatie voor de Griekse kunst begon. Syracuse was enorm rijk en al die rijkdom

vloeide nu door naar Rome. Hierdoor heeft Marcellus zich serieus onpopulair

gemaakt bij reactionaire zeurpieten zoals Cato, die tegen al deze Griekse invloeden

en luxe gekant waren. Diverse kunstschatten werden door Marcellus gebruikt om

Romeinse tempels mee te versieren, waaronder de tempel van Honos en Virtus die hij

beloofd had te bouwen. Er wordt beweerd dat er zodanig veel brons uit Syracuse

werd meegevoerd dat het zelfs gebruikt werd bij bouwwerken.

Volgens Livius58 viel Syracuse na het derde jaar van de belegering, in 211 v.o.t.. De

inname van Syracuse had als gevolg dat heel het oostelijke deel van Sicilia zich

overgaf. Er werden allianties aangeboden aan de steden naargelang hoe ze zich

hadden gedragen in de oorlog. De strijd was echter nog niet gestreden. Hannibal had

een van zijn eigen onderbevelhebbers, de Numidiër Muttines, naar Sicilia gestuurd

om het tij te keren. Dit slaagde in eerste instantie, waardoor ook Epikydes zich weer in

de strijd stortte vanuit Agrigentum. Er heerste echter veel na-ijver onder de Punische

aanvoerders, waardoor Marcellus zijn slag kon slaan en het leger van Epikydes en

Hanno kon verslaan. Marcellus was de overwinnaar en keerde volgens Livius in de

zomer terug naar Rome. Hij kreeg een audiëntie bij de Senaat voor de tempel van

Bellona. Hij bracht verslag uit van de campagne en protesteerde dat hij zijn soldaten

niet mee naar huis mocht brengen, ondanks het feit dat hij de regio gepacificeerd

58 Liv.XXV.31, 5 en XXXI.31.8.

46

Page 47: Door de tijd heen

had. De Senaat wou hem geen triomftocht toekennen, ondanks het feit dat er hem al

speciale eerbewijzen en publieke lofbetuigingen toegekend waren toen hij zich nog in

Sicilia bevond, omdat hij zijn leger had moeten overdragen aan zijn opvolger,

waaruit bleek dat zijn provincia nog steeds in een staat van oorlog was. Daaruit kon

opgemaakt worden dat hij de oorlog niet tot een eind had gebracht. Daarbovenop

was zijn leger niet aanwezig om te getuigen of hun aanvoerder al dan niet een triomf

verdiend had. Er werd dan maar geopteerd voor een ovatio, een meer bescheiden eer

die wel meer toegekend werd in moeilijke situaties als deze. De volkstribunen kregen

hierbij de opdracht om een volksbesluit uit te vaardigen dat op de dag van zijn ovatio

in de stad Marcellus zijn imperium kon behouden. Vreemd genoeg hield Marcellus de

dag voor zijn ovatio een triomftocht, niet te Rome, maar op de Mons Alba. Heel deze

affaire is voer voor de specialisten in het Romeinse staatsrecht. Clark59 geeft

allerhande mogelijke visies op dit gebeuren. Misschien is de afwijzing van een

triomftocht politieke tegenstand, misschien vanuit het kamp van de Scipiones, die in

dit jaar hun twee kopmannen hadden verloren in Hispania, of misschien vond de

Senaat het niet gepast omdat de oorlog nog steeds aan de gang was en Hannibal zich

nog steeds in Italia bevond60. Hoe het ook zij, Marcellus triomfeerde eerst op de

Mons Alba, al dan niet uit eigen initiatief, en trok de dag erna Rome binnen voor zijn

ovatio. Hij liet de rijke buit met zich meedragen. Livius61 zegt hierover:

59 Clark p. 291-294.60 Scullard (1951), p. 64-65 en ibidem.61 Livius XXVI.21.

47

Page 48: Door de tijd heen

“An enormous quantity of spoil was carried before him

together with a model of Syracuse at the time of its capture.

Catapults and ballistae and all the engines of war taken from

the city were exhibited in the procession, as were also the

works of art which had been accumulated in royal profusion

during the long years of peace. These included a number of

articles in silver and bronze, pieces of furniture, costly

garments and many famous statues with which Syracuse, like

all the principal cities of Greece, had been adorned. To

signalise his victories over the Carthaginians eight elephants

were led in the procession. Not the least conspicuous feature of

the spectacle was the sight of Sosis the Syracusan and

Moericus the Spaniard who marched in front wearing golden

crowns. The former had guided the nocturnal entry into

Syracuse, the latter had been the agent in the surrender of

Nasos and its garrison.”

Het moet echter wel gezegd worden dat Marcellus de eerste was die zo’n eerbewijs

toegekend kreeg in de Tweede Punische Oorlog. Hij was dan ook de eerste die een

succes van deze omvang bereikte.

2.7. De laatste levensjaren: 210-208 v.o.t.62

De verkiezingen voor 210 v.o.t. waren intrigerend. Scullard63 geeft in zijn verplicht

standaardwerk over de Romeinse politiek tussen 220 en 150 v.o.t. een boeiende kijk

62 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII; Clark; RE, p. 2738-2755; Scullard (1951), p.65-74 en (1969); Bronteksten: Livius XXVI-XXVII.; Plut. Marc.; Polyb.10.63 Scullard(1951), p.65-74.

48

Page 49: Door de tijd heen

op deze verkiezingen. Hij meent dat de facties van de Claudii en de Fabii, waar

Marcellus toe behoorde, een machtsevenwicht hadden bereikt. Uit de berichtgeving

van Livius weten we dat de centuriae van de Iuniores, die eerst stemden, hadden

gekozen voor T. Manlius Torquatus, die reeds twee consulaten had bekleed in 235 en

224 v.o.t. en in 231 v.o.t. censor was geweest, en T. Otacilius, waarschijnlijk de

stiefbroer van Marcellus. Manlius hield de boot af door te zeggen dat zijn zicht niet

goed genoeg meer was voor een consul die oorlog moest voeren en raadde aan om

iemand anders te kiezen. Na beraad met de oudere centuriae werd de keuze gesteld

tussen Q. Fabius en Marcellus, of, indien er iemand nieuw gewenst werd, M.

Valerius Laevinus. Marcellus en Laevinus raakten verkozen. Volgens Scullard was

Marcellus de kandidaat van de Fabii en Laevinus die van de Claudii. Fabius had

gepoogd om twee consuls uit de factie van de Fabii te krijgen, maar dit zou dan

mislukt zijn. Kort voor of na de verkiezingen kwam het bericht dat Otacilius

gestorven was op Sicilia. Dit zal misschien iets van emotie bij Marcellus uitgelokt

hebben, omdat het zijn stiefbroer was en ze samen hadden gevochten in de Eerste

Punische Oorlog. 210 v.o.t. was geen gemakkelijk jaar voor Marcellus op politiek vlak.

Hij ging zijn vierde consulaat in op de Iden van maart. Laevinus was tijdens zijn

campagne in Griekenland ziek gevallen en bereikte zo Rome niet tijdig. Marcellus

kondigde aan hij geen (wets)voorstellen ging indienen, uit respect voor het

staatsbeleid of omdat de provincia nog niet verdeeld waren. Hij liet ook weten dat hij

op de hoogte was van het feit dat er diverse groepen Sicilianen in en buiten Rome

waren, in de huizen van zijn tegenstanders, om hem aan te klagen, maar dat hij dit

pas ging laten gebeuren wanneer zijn collega er was, zodat dit in alle eerlijkheid zou

kunnen verlopen. Hij noemde M. Cornelius Cethegus als de aanzetter van deze

aanklachten. Cethegus zou een lid van de Scipionische factie geweest zijn en

Marcellus vijandig gezind. Deze toespraak van Marcellus zorgde er echter wel voor

dat hij het respect won van de senatoren door zijn beheerste en correcte gedrag

omtrent deze zaak. Rome werd nog voor de terugkeer van Laevinus opgeschrikt

door enkele brandstichtingen rond het forum, die door jonge edellieden uit Capua

49

Page 50: Door de tijd heen

bleken aangestoken. Na de terugkeer van Laevinus werden de provincia verdeeld,

waarbij Marcellus wederom Sicilia kreeg. De Sicilianen zouden volgens Livius

aanwezig geweest zijn bij de Senaatszitting waarop de provincia werden geloot en

zouden in luid weeklagen uitgebarsten zijn toen Marcellus Sicilia en de vloot

toegewezen kreeg. Marcellus bood aan om te ruilen van provincia, maar dit was nog

niet genoeg om de aanklagers te bedaren. Na de omruiling werden de Sicilianen in

de Senaat gehoord. Deze klaagden Marcellus' wreedheid en hardvochtigheid aan en

zagen in hem de reden van het verzet van Syracuse, door zijn slachting in Leontini.

Marcellus wist zich echter succesvol te verdedigen, voor de Senaat en de Sicilianen,

met een toespraak waarin hij stelde dat hij op verschillende manieren had

geprobeerd om op een vreedzame manier het dispuut met Syracuse te beslechten,

maar dat zijn vreedzame onderhandelingen werden afgewezen. Pas na de afwijzing

was hij overgegaan tot de belegering. Hij beriep zich op de oorlogswet om zijn

plundering goed te praten: hij deed enkel maar zijn plicht, en hield de plundering

niet verborgen, maar tooide Rome met de buit. De Senaat keurde de daden van

Marcellus na een lange discussie goed, want er was ook een minderheid, onder meer

T. Manlius Torquatus die de daden van Marcellus afkeurde als hardvochtig. Nadat

Marcellus en de Sicilianen terug binnen waren geroepen in de Senaat om het besluit

te aanhoren, en dit in Marcellus voordeel bleek te zijn, wierpen de Sicilianen zich aan

zijn voeten en vroegen hem om vergiffenis. Ze smeekten hem om hun stad in

bescherming te nemen en hun als zijn clientes te beschouwen. Hij beloofde dit te

zullen doen en dit was de start van een patronus-cliens verhouding tussen de Marcelli

en Sicilia. Zelfs Cicero64 bericht nog van een feest, de Marcellia, dat werd gehouden in

Syracuse ter ere van haar veroveraar en zijn familie.

Marcellus kon na al deze aanklachten de strijd met Hannibal hervatten en trok met

zijn legioenen naar Apulia om te onderhandelen met overgelopen steden en ze terug

te winnen voor Rome. Zo won hij Salapia terug. Vanuit Apulia ging hij verder naar

Samnium waar hij twee voorraadposten van Hannibal veroverde. Ondertussen had

64 Cicero.Verr. IV.151.

50

Page 51: Door de tijd heen

Rome echter een nederlaag geleden: de proconsul Cn. Fulvius was nabij Herdonea

verslagen door Hannibal. Hannibal had de bevolking die naar Rome wou overlopen

verhuisd naar Metapontum en Thurii en brandde de stad plat. De Romeinse

overlevenden kwamen toe bij Marcellus in Samnium. Marcellus besloot actie te

ondernemen, informeerde de Senaat over de nederlaag en de dood van de generaal

en verzekerde hen dat hij de Marcellus was die Hannibal een nederlaag wist toe te

brengen na diens succes bij Cannae. Dit was uiteraard grootspraak, mocht Marcellus

dit effectief beweerd hebben. Uiteindelijk kwam het tot een strijd met de Carthagers

nabij Numistro in Lucanië. De slag duurde tot ’s nachts, toen de troepen de strijd

moesten staken door de duisternis. Hannibal trok zich terug ’s nachts terug en

vertrok richting Apulia en Marcellus zette de achtervolging in en kwam Hannibal

tegen bij Venusia. Hier volgden ook enkele schermutselingen, maar geen veldslag. De

Romeinen hadden hier volgens Livius het voordeel en er volgde een kat-en-muisspel

doorheen Apulia tussen Marcellus en de Carthaagse generaal. Hannibal reisde steeds

’s nachts om zo een hinderlaag te kunnen leggen, Marcellus reisde enkel overdag en

dit pas na zorgvuldige verkenningen. De Senaat wou hem naar Rome roepen om een

dictator te benoemen nadat Laevinus dit weigerde, maar Marcellus wou de

achtervolging van Hannibal niet staken en deed de benoeming in zijn legerkamp. In

209 v.o.t. werd het imperium van Marcellus verlengd. Fabius, wederom consul in 209

v.o.t. zou Marcellus gevraagd hebben om Hannibal uit de buurt van Tarentum te

houden, dat de consul probeerde te veroveren. Marcellus deed dit door in het

voorjaar op te trekken tegen Hannibal. Bij Canusium kwam het tot een grote veldslag

die meerdere dagen duurde. Langs beide kanten zouden er zware verliezen zijn. In

eerste instantie zag het er somber uit voor de Romeinen, want de eerste twee dagen

leden de Romeinen een nederlaag. Marcellus wist echter als een goede generaal zijn

troepen aan te sporen met een vurige toespraak, waarbij hij inspeelde op de moed en

vaardigheid van de soldaten. Een tactiek die onder andere Caesar later ook toepaste

op zijn troepen.

51

Page 52: Door de tijd heen

De volgende dag verschenen de Romeinen weer op het slagveld, dit tegen de

verwachting van Hannibal65. Volgens de bronnen zou Marcellus een grote

overwinning geboekt hebben. Hannibal moest vluchten naar Bruttium, met 8000

doden aan zijn kant. Slechts de vele gewonden bij zijn eigen leger weerhielden

Marcellus ervan de achtervolging in te zetten. F. Münzer66 argumenteert hier dat het

om een bedrieglijke overlevering gaat, want de verdere gebeurtenissen na de slag

wijzen juist op een nederlaag voor de Romeinen. Nadat Hannibal naar Bruttium was

getrokken, bevrijdde hij er ginds Caulonia en kon toen ongestoord doortrekken naar

Tarentum. Fabius had ondertussen Tarentum veroverd dankzij verraad van binnen de

stad. Marcellus kreeg het ook dit jaar moeilijk op politiek vlak. Tegen het einde van

het jaar kwamen er steeds meer klachten vanuit Rome over zijn beleid en capaciteiten

als bevelhebber. De volkstribuun C. Publicius Bibulus klaagde Marcellus in het

openbaar aan en er werd een soort proces gehouden in het Circus Flaminius.

Marcellus zou tweemaal zijn leger hebben laten afslachten en zou zich heel de zomer

lang onledig hebben gehouden in zijn zomerkwartier, terwijl Hannibal vrijelijk

rondzwierf en het land teisterde. Volgens Livius zou samen met Marcellus heel de

adel aangeklaagd zijn door de volkstribunen, die ontevreden waren over het verloop

van de oorlog67. Marcellus wist zich echter net zoals tegen de Sicilianen bijzonder

goed te verdedigen en de aanklacht zou afgewezen zijn. Zijn commando werd niet

afgenomen, in tegendeel zelfs, de volgende dag zou hij tot consul verkozen zijn. Wat

te denken van de aanklachten tegen Marcellus en zijn herverkiezing? Als deze aanval

historisch is, dan geeft Scullard68 geeft twee mogelijkheden: enerzijds kon de aanval

inderdaad geïnspireerd zijn door een algemene ontevredenheid over de manier

waarop de oorlog gevoerd werd. Anderzijds zou het een politieke aanval op

Marcellus kunnen geweest zijn, aangezet door zijn politieke concurrenten. De aanval

mislukte door Marcellus’ sterke verdediging. Zijn succes zou gebaseerd zijn op het

65 Livius XXVII.14.66 RE, p. 2752.67 Liv. XXVII.21.4.68 Scullard (1951) p. 70-71.

52

Page 53: Door de tijd heen

feit dat het volk de oorlog zou snel mogelijk succesvol wou beëindigen en Marcellus

op dat moment de enige man leek die Hannibal aankon.

De collega voor Marcellus in 208 v.o.t. was T. Quinctius Crispinus, die in 209 v.o.t.

praetor was geweest en met Marcellus op Sicilia had gevochten. De politieke

tegenstanders69 van dat moment, de Fulvii, waren buiten spel gezet, maar de

Scipiones kwamen in opmars door de successen van de jonge Publius Scipio in

Hispania. Nog tijdens de verkiezingen zou er oproer in Etruria ontstaan zijn en de

propraetor, Calpurnius, zou om hulp gevraagd hebben. De situatie werd zo ernstig

geschat dat Marcellus, als consul designatus voor het volgende jaar, met zijn troepen

uit Apulia naar de regio gestuurd werd om de orde te herstellen. Het verschijnen van

zijn troepen alleen al zou de gemoederen hebben doen bedaren.

Voor het jaar 208 v.o.t. hadden de beide consuls Italia als provincia gekregen.

Marcellus wou in dit jaar zijn beloofde tempel aan Honos en Virtus inwijden, maar

werd hierin gehinderd door religieuze bezwaren van de pontifices. Er was reeds een

tempel voor Honos nabij de Porta Colena, door Fabius gebouwd. Marcellus had deze

laten restaureren en wou er een beeld van Virtus aan toevoegen. Dit kon niet volgens

de priesters, want twee goden konden niet dezelfde cella delen. Marcellus moest dus

een extra deel laten aanbouwen. De tempel zou hierdoor ook met die van Mars

verbonden zijn. De tempel werd met geroofde kunstwerken uit Syracuse versierd,

maar Marcellus zou zijn tempel nooit kunnen inwijden, of afgewerkt zien.

Na het regelen van deze aangelegenheden trok hij naar zijn legers nabij Venusia. Zijn

collega Crispinus voegde zich bij hem met zijn leger. Samen zochten ze de

confrontatie met Hannibal. Ze sloegen kamp op tussen Venusia en Bantia om

Hannibal te provoceren. Over wat er nu juist gebeurde, zijn de meningen in de

bronnen verdeeld. Iedereen heeft een andere visie, soms maar met kleine verschillen.

69 Scullard (1951) p. 70-71.

53

Page 54: Door de tijd heen

De consuls wilden de zijde van de heuvel verkennen die uitgaf op het vijandelijk

kamp. Ze lieten zich vergezellen door hun lictoren, twee troepen cavalerie en dertig

lichte infanteristen. De rest van het leger werd bevolen in het kamp te blijven. De

vijand lag echter op de uitkijk en een troep Numidiërs kon de consuls en hun gevolg

de weg afsnijden en er vond een schermutseling plaats, waarbij Marcellus omkwam

en Crispinus dodelijk verwond werd. Marcellus’ zoon, die diende als militair

tribuun, werd gewond maar kon ternauwernood ontsnappen. Polybius is zoals

gezegd Marcellus vijandig gezind en verweet hem van idiotie, deze actie een

generaal onwaardig. Bij Livius vinden we bijvoorbeeld dat de consuls door hun

gevolg, dat bestond uit Etrusken en Fregellanen, hun in de steek liet en op de vlucht

ging. De hinderlaag zou ook bewust gelegd zijn volgens deze traditie. Het lijkt me

echter niet meer dan normaal dat beide kanten in een strijd het terrein laten bewaken

om eventuele verkenners te verrassen. Marcellus zal hier waarschijnlijk inderdaad te

overmoedig geweest zijn. Zijn dood blijft een merkwaardige zaak. Men zou

inderdaad meer kunnen verwachten van een ervaren bevelhebber. Door deze

noodlottige gebeurtenissen werd Rome wederom in een crisis gestort. Marcellus

stierf ter plaatse, zijn zegelring werd hem ontnomen en door Hannibal gebruikt om

vervalste documenten te vervaardigen, om Salapia een bericht te sturen dat Marcellus

naar hen zou komen in de volgende nacht. Crispinus, ondanks zijn dodelijke

verwondingen, had echter boodschappers gezonden om de bondgenoten te

waarschuwen voor enige listen. Korte tijd later stierf Crispinus aan zijn

verwondingen, waardoor Rome zonder consuls zat.

Volgens alle bronnen behandelde Hannibal het lichaam van zijn gevallen

tegenstander met het grootste respect, liet het cremeren en zond het naar Marcellus’

zoon voor een begrafenis. De berichtgeving over die begrafenis zijn verdeeld:

sommigen menen dat Marcellus geen degelijke begrafenis heeft gekregen, anderen

zeggen dan weer dat er een grootse begrafenis was, waarop de zoon een bijzondere

grafrede gaf, die eeuwen later nog gelezen zou worden. Hiermee eindigt het leven

54

Page 55: Door de tijd heen

van de misschien wel belangrijkste Marcellus. Hij stierf in de strijd, maar wel op een

bedenkelijke manier, die een schaduw over zijn carrière wierp.

55

Page 56: Door de tijd heen

3. M. Claudius Marcellus: zoon van…70

Met zijn onfortuinlijke dood in 208 v.o.t. eindigt het leven van de misschien wel kleurrijkste

figuur uit de familie van de Claudii Marcelli abrupt. Deze dood, een vijandelijke hinderlaag

bij een verkenningsmissie, besmeurde enigszins zijn prestige. De oude generaal kwam om,

maar zijn zoon kon, weliswaar gewond, ontsnappen. We komen deze Marcellus voor het eerst

tegen in de periode toen zijn vader aedilis was en hij met oneerbare voorstellen benaderd was

door een zekere Scantinius Capitolinus. Dit verhaal is echter al aan bod gekomen in het vorige

hoofdstuk. We vatten dit deel aan met de gebeurtenissen na de hinderlaag en de dood van zijn

vader.

In 208 v.o.t. was Marcellus tribunus militum onder het bevel van zijn vader. Zoals

gezegd ontsnapte hij aan de hinderlaag, gewond en met grote moeite. In Livius71

lezen we dat de zwaargewonde Crispinus Marcellus de opdracht gaf het leger dat

onder het commando van zijn vader had gestaan, naar Venusia te leiden, dit nadat

Hannibal met zijn troepen naar Bruttium was vertrokken. In Venusia werd het bevel

overgedragen aan Q. Fabius, de zoon van Fabius Cunctator.

Het lichaam van de veroveraar van Syracuse was zoals in het vorige hoofdstuk

vermeld, in de handen van Hannibal gevallen. Hannibal behandelde het lijk van de

generaal met respect volgens de bronnen, liet het cremeren en zou het as in een urne

naar de zoon gezonden hebben. Marcellus zorgde voor een waardige begrafenis en

hield zelf de grafrede. De grafrede is ons niet overgeleverd maar werd volgens

Livius72 nog tot in de tijd van de Gracchen gelezen. Augustus zou zich er op hebben

gebaseerd voor de grafrede die hij hield voor zijn overleden neef, wat interessant is

om in gedachte te houden.

70 RE n° 222.. Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII, RE, p. 2755-2757, Scullard(1951) en (1969) Bronteksten: Livius XXVII tot XLI. 71 Livius XXVII.29.72 Livius XXVII.27.13. De grafrede werd gebruikt door Coelius Antipater voor zijn werk over de Romeinse geschiedenis.

56

Page 57: Door de tijd heen

In 205 v.o.t. voltrok hij een deel van zijn vaders erfenis: Marcellus wijdde de tempel

voor Honos en Virtus in die zijn vader beloofd had te bouwen, maar zelf niet heeft

kon inwijden door religieus-technische fouten en zijn onfortuinelijke dood(zie vorige

hoofdstuk).

De zoon van de grote held zou zelf ook een mooie carrière uitbouwen. In 204 v.o.t.

werd hij verkozen tot volkstribuun. In de Senaat kregen de Scipiones de overhand

dankzij de rijzende ster van de jonge Publius Scipio, die zich opmaakte voor de finale

strijd met Hannibal. Scipio had sinds 210 v.o.t. de rol van zijn vader en oom in

Hispania overgenomen en daar successen geboekt tegen de Carthagen onder

Hasdrubal. In 205 v.o.t. werd hij op 31-jarige leeftijd tot consul verkozen. De

Scipiones wilden al vanaf het begin van de oorlog met Hannibal een aanval op Africa

zelf inzetten. Dit werd tegengewerkt, enerzijds door de dreiging van Hannibal in de

eerste tien jaar van de Tweede Punische Oorlog en anderzijds door (de factie van)

Fabius Cunctator, die zo’n missie te riskant vond. In 204 v.o.t. kon Scipio, weliswaar

zonder steun van Rome, vanuit Sicilia waar zijn provincia lag, de overtocht maken en

zo het einde van de oorlog inluiden. Marcellus behoorde waarschijnlijk zoals zijn

vader niet tot het kamp van de Scipiones en werd misschien zelf ingezet door Fabius

Cunctator in zijn machtsstrijd met Scipio. Fabius deed in de Senaat een vurige aanval

tegen Scipio, die ondertussen zonder toestemming bezig was met een invasie van

Africa vanuit Sicilia te plannen. Er was namelijk een delegatie uit Locri gekomen om

de wandaden aan te klagen van Q. Pleminius, een propraetor die onder het bevel van

Scipio stond en toezicht over Locri moest houden in 205 v.o.t. na de herovering door

Scipio. Pleminius had zich te buiten gegaan aan plundering, waaronder het onteren

van een tempel, en had een slachting aangericht onder de bevolking. Scipio werd

verantwoordelijk gehouden omdat hij op de hoogte zou gebracht zijn van deze

daden maar niets had ondernomen, zich bezighoudend met zijn plannen voor Africa.

Fabius buitte dit uit om Scipio terug te laten roepen. Bondgenoten van de Scipiones,

waaronder Q. Metellus, verdedigden echter de afwezige Scipio en konden er voor

57

Page 58: Door de tijd heen

zorgen dat er een commissie zou samengesteld worden om Scipio te gaan

ondervragen over deze zaak. Ironisch genoeg was de voorzitter van deze commissie

Scipio’s neef M. Pomponius, die op dat moment praetor was met als provincia Sicilia.

Er werden naast enkele senatoren ook een aedilis meegezonden en twee

volkstribunen, waaronder dus Marcellus. Pomponius bestrafte alleen Pleminius en

Scipio werd ongemoeid gelaten. Een nederlaag voor de Fabische factie, die toezag hoe

Scipio zijn Afrikaanse plannen kon uitvoeren, weliswaar met groot succes73. Want

tegen 203 v.o.t. had Scipio een machtsbasis kunnen uitbouwen in Africa en begon

Carthago te bedreigen op dezelfde manier als Hannibal Rome had bedreigd: door de

omliggende bondgenoten te verslaan of naar zijn kant over te halen. Er werden

onderhandelingen aangeknoopt door Scipio met Carthago. Op dit moment had

Rome nog niet de verwoesting van Carthago voor ogen en de eisen waren niets mals,

maar begrijpelijk: Carthago moest Italia, Gallia en Hispania opgeven, een dwangsom

van 5000 talenten betalen, haar vloot vernielen op 20 schepen na en het gezag en

autonomie van enkele naburige stammen en steden erkennen. Er werd een

wapenstilstand afgekondigd en in de winter van 203-202 v.o.t. ratificeerde de Senaat

het verdrag. Juist op dat moment keerde Hannibal echter terug om zijn thuisstad te

verdedigen. De havikspartij in Carthago nam de touwtjes weer in handen en de

vrede was eens te meer voorbij. Het kwam in oktober 202 v.o.t. tot een treffen tussen

Scipio en Hannibal: de veldslag bij Zama. Hannibal werd voor het eerst echt

verslagen, zijn leger afgeslacht. Nu kwam er een duurzamere vrede tot stand, maar

wel een vrede met voorwaarden die Carthago reduceerden tot een vazalstaatje van

Rome, zonder enige macht. Hannibal kon vluchten en bleef voor de rest van zijn

leven van land tot land reizen op zoek naar een schuiloord74.

Zo eindigde een van de zwaarste oorlogen uit de Romeinse geschiedenis. Voor

Marcellus, het Zwaard van Rome was deze enorm belangrijk geweest voor zijn leven.

73 Livius XXIX.16-22 en Scullard (1951), p. 77.74 Scullard (1969), p. 220-227.

58

Page 59: Door de tijd heen

De invloed voor zijn zoon bleef schijnbaar beperkt, aangezien hij zelf niet echt schijnt

deelgenomen te hebben aan de strijd als bevelhebber. Dit kan gelegen hebben aan

een machtswisseling in de hoogste kringen van de Romeinse politiek.

In 200 v.o.t. was Marcellus aedilis curulis samen met Sex. Aelius Paetus. Livius75 merkt

op dat dit jaar de graanprijzen enorm laag waren, waarschijnlijk omdat er een

enorme hoeveelheid was aangekocht uit Africa. De aediles verkochten het graan aan

het volk aan 2 asses per modius, een zeer lage prijs. Ze organiseerden ook de Ludi

Romani en lieten deze twee dagen duren, tot groot genoegen van het volk. Uit de

inkomsten van boetes lieten de aediles vijf bronzen beelden plaatsen in het aerarium.

Deze daden zullen hun populariteit geen kwaad gedaan hebben. Marcellus zal het

waarschijnlijk niet al te moeilijk hebben gehad met de kosten voor het organiseren

van de spelen, dankzij de aanzienlijke oorlogsbuit van zijn vader uit Syracuse.

In 198 v.o.t. was Marcellus praetor en kreeg hij de provincia Sicilia toegewezen. Hij

richtte een leger op bestaande uit 4000 Latijnse en geallieerde infanteristen en 300

ruiters. Sinds 200 v.o.t. had Rome zich in een nieuwe oorlog gestort, die de

geschiedenis in zou gaan als de Tweede Macedonische Oorlog. De aanleiding voor deze

strijd is onduidelijk. Scullard76 stelt dat de oorlog op het idee van ‘defensive

imperialism’ geschoeid was. Philippus V van Macedonia was tevens een vijand

geweest tijdens de Tweede Punische Oorlog, en met hem werd ook de Eerste

Macedonische Oorlog uitgevochten (214-205 v.o.t.). Het klassieke verhaal is dat

Philippus V en de Seleucidische vorst Antiochus III een verbond zouden gesloten

hebben en dat Pergamon en Rhodos hier een bedreiging in zagen en Rome ter hulp

riepen. Hier is waarschijnlijk niet veel van aan. Welke rol Marcellus op Sicilia

gespeeld heeft is onduidelijk, maar hij zou volgens Livius77 een grote hoeveelheid

voedsel en kledij naar het leger in Griekenland gezonden hebben. Dat hij zich net als

75 Livius XXXI.50. 76 Scullard (1969), p. 236.77 Livius XXI.27.

59

Page 60: Door de tijd heen

zijn vader wilde bewijzen in de strijd bewijzen de gebeurtenissen tijdens zijn

consulaat in 196 v.o.t., dat hij bekleedde met L. Furius Pupurio. Beide consuls waren

uit op Macedonia als provincia. De oorlog was er echter in een vrede overgegaan na de

slag bij Cynoscephalae, waarbij T. Quinctius Flamininus een grote overwinning boekte

op het leger van Philippus V. Het Verdrag van Tempea zorgde daarna voor het einde

van de oorlog. Marcellus meende in de Senaat dat de oorlog moest voortgezet

worden, want zodra het Romeinse leger zich zou terugtrekken, zou Philippus V de

vijandelijkheden weer hervatten. De volkstribunen Q. Marcius Ralla en C. Atinius

Labeo staken hier echter een stokje voor, door met een veto te dreigen indien het

volk niet eerst werd geraadpleegd over de vraag over vrede of oorlog. Het volk

stemde unaniem voor de vrede en Marcellus en zijn collega kregen Italia als provincia

toegewezen. Gelukkig voor Marcellus waren er in het voorgaande jaar wederom

problemen met de Noord-Italische stammen. Marcellus trok ten strijde tegen de Boii.

De Romeinse troepen werden echter aangevallen door de Boii terwijl ze na een lange

mars bezig waren met hun legerkamp op te richten. Hierdoor zouden er 3000

Romeinen gesneuveld zijn, waaronder enkele vooraanstaande figuren. Ze slaagden

er echter in om de aanval af te slaan en het kamp te bouwen. Marcellus hield zich

hier een poosje op zodat de vele gewonden zouden kunnen herstellen. Nadien stak

Marcellus de Po over en viel het gebied van Comum binnen, waar de Insubres hun

kamp hadden opgeslagen. De Kelten hadden de plaatselijke bevolking aangezet tot

opstand. De Boii verenigden zich met Insubres en vielen de consul met zijn legioenen

aan toen deze aan het marcheren waren. Het zag er in eerste instantie slecht uit voor

het Romeinse leger maar door goede manoeuvres boekte Marcellus een grote

overwinning die hem een triomf bezorgde. Hij keerde terug naar Rome, terwijl zijn

collega de Liguriae en de resterende Boii een definitieve nederlaag bezorgde78. De

Senaat kende Marcellus unaniem een triomf toe voor zijn overwinning op de Insubres

78 Voor een kritische noot aangaande de 'definitieve' nederlaag zie RE, p. 2756.. Münzer stelt dat deze overlevering van Livius die zich gebaseerd had op Valerius Antias weinig betrouwbaar is. De Boii zouden alles behalve definitief verslagen zijn geweest en de volgende jaren nog dikwijls voor problemen zorgen.

60

Page 61: Door de tijd heen

en de Boii, maar Marcellus stond de triomf over de Boii af aan Pupurio, daar het zijn

collega was die de Boii had verslagen79. Over de buit zegt Livius80 het volgende:

“A large amount of spoil was carried in the wagons taken from

the enemy, including numerous standards. The specie

amounted to 320,000 ases and 234,000 silver denarii. Each

legionary received a gratuity of 80 ases; the cavalry and

centurions each three times as much.”

In het jaar van zijn consulaat werd Marcellus ook onder de pontifices opgenomen en

organiseerde hij de verkiezingen voor het volgende jaar. Er is een hele discussie over

het feit of hij deelneemt in 196 of 195 v.o.t. aan een gezantschap dat Hannibal gaat

beschuldigen voor de Senaat van Carthago vanwege diens zogenaamde alliantie met

Antiochus III. Het is moeilijk uit te maken hoe het zat aangezien de chronologie in de

bronnen (Livius en Nepos) zelf ambigu is. Het lijkt me echter niet onmogelijk

aangezien Marcellus al eerder betrokken is geweest bij zo’n missie, namelijk zijn

deelname aan een onderzoekscommissie tijdens zijn jaar als volkstribuun81. Hannibal

was in196 v.o.t. benoemd tot sufeet van Carthago en dit zorgde voor opschudding in

Rome. De tegenstanders van Scipio, waartoe ook Marcellus zou behoord kunnen

hebben, zagen hierin een kans om Scipio aan te vallen, daar diens maatregelen voor

vrede na de slag bij Zama veel te mild zouden geweest zijn en dat dit zich nu tegen

Rome zou keren. De anti-Scipionische factie won het pleit en er werd een

gezantschap gestuurd naar Carthago. Dit zorgde er voor dat Hannibal op de vlucht

moest slaan en toevlucht zocht buiten het bereik van Rome, en, ironisch genoeg aan

het hof van Antiochus III werd opgenomen.

79 Liv.XXXIII.36-37.80 Liv.XXXIII.37.81 Zie RE, p. 2756 voor verdere discussie.

61

Page 62: Door de tijd heen

Na zijn consulaat en eventuele deelname aan de missie naar Carthago duikt

Marcellus weer op in 193 v.o.t., als legatus onder L. Cornelius Merula. Dat Marcellus

een venijnig politicus was, bewijst zijn gedrag ten opzichte van Merula. Deze had in

de campagne van 193 v.o.t. de Boii verslagen na een strijd waar ook Marcellus als

aanvoerder van consulaire rang aan deelgenomen had. Na de overwinning werd

Merula teruggeroepen naar Rome voor het houden van de verkiezingen, daar zijn

collega Q. Minucius nog zijn handen vol had met de Liguriae. Marcellus was

ondertussen via brieven aan verschillende senatoren begonnen met een

lastercampagne tegen Merula: deze zou zijn succes alleen maar te danken hebben

aan geluk en de moed van zijn soldaten. De consul zelf zou er alleen maar voor

gezorgd hebben dat er teveel gewonden gevallen waren aan hun zijde en dat de

vijand is kunnen ontsnappen. Hierdoor kwam er een discussie op gang in de Senaat

over het al dan niet toekennen van een triomf. Toen Merula naar Rome trok om de

verkiezingen te organiseren stelde hij Marcellus aan als bevelhebber over het leger.

Te Rome werd Merula geconfronteerd met de beweringen van Marcellus en werd

gevraagd waarom hij Marcellus niet had meegenomen en het bevel aan Tiberius

Sempronius had overgedragen, aangezien Sempronius zelf imperium had. Merula

probeerde nog een publieke dankbetuiging en triomf los te krijgen, maar twee

volkstribunen dreigden met een veto hiertegen. Scullard analyseert de

gebeurtenissen als volgt: Marcellus heeft door deze actie een lid van een vijandige

factie in diskrediet kunnen brengen, vlak voor deze de verkiezingen moest

organiseren. Door zijn daden vervreemde Merula zich van zijn groep. Sempronius

behoorde tot die groep en had het commando wel willen overnemen. Scullard vindt

het ook verdacht dat Merula juist zijn tegenstander Marcellus het commando gaf.

Hierin ziet hij een teken dat Merula toch nattigheid voelde en Marcellus uit de weg

wou82. Anderen83 daarentegen ziet hierin jaloezie van Marcellus’ kant omdat Merula

succesvoller was in de strijd tegen de Boii dan hijzelf.

82 Scullard (1951), p.122.83 RE, p.2756.

62

Page 63: Door de tijd heen

De politieke carrière van Marcellus kwam tot een hoogtepunt in 189 v.o.t. toen hij tot

censor verkozen werd. De strijd voor het censorschap werd hevig gevoerd. Er waren

verschillende kandidaten: Scipio Nasica, Acilius Glabrio, T. Flamininus, Marcellus,

Valerius Flaccus en M. Porcius Cato. Volgens Scullard84 behoorden de eerste twee tot

de factie van de Scipiones, Flamininus en Marcellus tot de Fabii en waren de laatste

twee reactionairen. Glabrio, die Antiochus en de Aetoliërs had verslagen bij

Thermopylae en gezorgd had voor een grote invoer van wijn en olie, was de meest

populaire kandidaat. Hij was echter ook een ‘novus homus’ wat voor afgunst zorgde

bij de gevestigde orde. Twee volkstribunen dienden een klacht tegen hem in: hij zou

zijn buit uit het kamp van Antiochus niet hebben overgedragen aan de schatkist of

meegedragen in zijn triomftocht. Cato, die een legatus was geweest van Glabrio in de

oorlog met Antiochus, getuigde tegen Glabrio, waardoor deze zijn kandidatuur

moest opzeggen. Marcellus en Flamininus werden verkozen tot censor. De censoren

herbekeken de lijst van senatoren en stelden P. Scipio Africanus voor de derde maal

aan als princeps senatus. Vier leden werden uit de Senaat gezet, waarvan geen enkele

een curule-ambt had bekleed. Ook de lijst der equites werd grondig herbekeken. Er

werd opdracht gegeven tot bouwwerken aan de Capitool over de Aequimelium en het

aanleggen van een weg tussen de Porta Colena en de tempel van Mars. Dit zou op

initiatief van Marcellus geweest kunnen zijn, aangezien de tempel van Honos en

Virtus die zijn vader had laten bouwen en hijzelf had ingewijd naast de tempel van

Mars lag. De Campaniërs die de Senaat gevraagd hadden waar hun census ging

doorgaan, kregen als antwoord dat die te Rome zou worden opgenomen85. Het was

Marcellus die het lustrum mocht afsluiten, nog in 189 v.o.t.86. In 186 v.o.t. staat hij als

getuige vermeld in het bekende senatus consultum betreffende de beruchte

Bacchanalia.

84 Scullard (1951), p. 137.85 Livius XXXVIII.28.86 Livius XXXVIII.36.

63

Page 64: Door de tijd heen

De Bacchanalia waren een feest ter ere van Bacchus of Dionysos. Scullard87 stelt dat de

vervolging van 186 v.o.t. meerdere redenen heeft. Enerzijds is het een poging om

invloed uit te oefenen op het bestuur van de steden van de bondgenoten. Anderzijds

was het een aanval op de invloed van de Griekse cultuur en degenen die deze

binnengebracht hebben in Italia: de Scipiones. Cato en de Scipiones behoorden

immers tot rivaliserende facties. Volgens Harriet Flower88 wordt ook de veroveraar

van Syracuse aanzien als een van de schuldigen voor het binnenbrengen van Griekse

invloeden.

Het is wederom moeilijk te achterhalen welke rol Marcellus gespeeld heeft bij deze

vervolgingen. Het zou wel kunnen dat hij gekant was tegen deze Oosterse feesten,

zeker in zijn functie als pontifex, een beschermer van de traditionele Romeinse

religie.

Livius89 vermeldt dat Marcellus stierf in 177 v.o.t. en dat hij door zijn zoon, die in het

volgende deel van dit hoofdstuk aan bod komt, werd opgevolgd als pontifex.

87 Scullard (1951), p. 147-148.88 Flower (2003), p. 46-47.89 Livius XLI.13.

64

Page 65: Door de tijd heen

4. M. Claudius Marcellus: de meest succesvolle Marcellus?90

Deze Marcellus duikt voor het eerst in onze bronnen op in 177 v.o.t., wanneer hij bij

het overlijden van zijn vader zijn plaats als pontifex inneemt. Zijn politieke carrière

begint in 171 v.o.t. als tribunus plebis. Het jaar daarvoor was er weer een oorlog

uitgebroken met Macedonia, dat nu geregeerd werd door de zoon van Philippus V,

Perseus. De consuls van 171 v.o.t. moesten legers oprichten, maar er kwamen

klachten van 23 geselecteerde centuriones, veteranen uit vroegere oorlogen die geen

bezwaar hadden tegen hun dienstplicht, maar wel tegen het feit dat ze nu een lagere

rang dan daarvoor toebedeeld kregen. De oud-strijders riepen de hulp in van de

volkstribunen, Marcellus en M. Fulvius. De volkstribunen wilden dat hun klachten

voorgelegd werden aan de consuls. Zij waren immers belast met de voorbereidingen

van de oorlog. Hun collega tribuni wilden echter zelf de zaak bekijken, om die voor

het volk te brengen wanneer ze onrechtvaardigheid vermoedden. Het incident werd

uiteindelijk voor de volksvergadering en de Senaat gebracht. Er werd gewezen op

het belang van de oorlog en er werd beroep gedaan op het staatsbelang, waardoor de

oud-strijders dan toch in dienst gingen91.

Over zijn daden het volgende jaar is niets geweten, behalve dat hij als getuige bij een

senatus consultum omtrent Thisba heeft opgetreden.

Marcellus werd als praetor voor 169 v.o.t. verkozen en kreeg als provincia de beide

delen van Hispania. Zijn eerste opdracht was echter wederom een bemiddeling. De

consuls, Q. Marcius Philippus en Cn. Servius Caepio, klaagden in de Senaat over de

moeilijkheden met het samenstellen van de legers. De jonge mannen van het plebs

zouden zich niet willen opgeven. Samen met zijn collega C. Sulpicius Gallus bracht

90 RE n°225. Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH VII, RE p. 2758-2760 en Scullard (1951). Bronteksten: Liv.XLII-XLV en Appianus.Ib.91 Liv.XLII.32-35.

65

Page 66: Door de tijd heen

Marcellus de zaak voor het volk. Volgens Livius92 lag het probleem bij de consuls die

in hun jacht naar populariteit niemand wilden dwingen dienst te nemen. De praetors

wilden de onwil van de consuls aantonen door zelf voor de legers te zorgen, ondanks

hun lagere rang. Dit werd door de consuls op hoongelach onthaald. De praetors

werden echter geholpen door de censors, C. Claudius en T. Sempronius. Deze stelden

bij de census de volgende vraag, bovenop de gebruikelijke eed:

"Are you under 46 years of age? Have you come forward to be

enrolled as required by the edict of the censors, C. Claudius

and Tiberius Sempronius? As long as these censors are in

office, will you, whenever troops are being raised, come

forward to be enrolled if you have not already been made a

soldier?"93

De praetors slaagden er zo in om genoeg legioenen op de been te brengen voor de

oorlog in Macedonia en om als hulptroepen in te zetten. Na de loting van de provincia

vroeg de consul Caepio aan de Senaat welke van de nieuw opgerichte legioenen hij

mocht gebruiken voor zijn provincia te Gallia. De Senaat antwoordde dat dat aan de

praetoren was om te beslissen. Dit was duidelijk een pesterij van de Senaat uit,

aangezien het een oneer was voor een consul om zich te moeten schikken naar

iemand met een lager imperium. De praetors lieten de consul echter zelf kiezen.

Na zijn praetuur kreeg Marcellus een propraetuur aangewezen voor Hispania. Hierover

bericht Livius94 dat Marcellus op de terugweg naar Rome de belangrijke Spaanse stad

Maricola heeft veroverd. Met zijn verovering had hij als buit tien pond goud en een

hoeveelheid zilver die een miljoen sestertiën waard was.

92 Liv.XLIII.11.793 Liv. XLIII.14.3.-15.4.94 Liv. XLIII.15.3-XLV.4.1.

66

Page 67: Door de tijd heen

Uiteindelijk werd hij verkozen tot consul voor 166 v.o.t. met C. Sulpicius Gallus,

waarschijnlijk zijn collega-praetor uit 169 v.o.t.. Spijtig genoeg verliezen we hier

Livius, onze enige bron. Alleen een samenvatting van Boek 46 is ons overgeleverd.

Hieruit kunnen we opmaken dat de beide consuls in Noord-Italië actief waren in de

strijd met bergstammen uit de Alpen en de Liguriae. Beide consuls hebben ook een

triomftocht toegestemd gekregen95. Meer weten we hierover helaas niet.

Het gebrek aan bronnen voor deze periode geeft enige problemen in de reconstructie

van Marcellus’ levensverhaal. Dankzij de Fasti en een vermelding in Liber II van

Cicero’s Academica96 weten we dat hij een tweede maal het consulaat bekleedde in 155

v.o.t. met P. Scipio Nasica als collega. Hij onderscheidde zich ook tijdens zijn tweede

consulaat dankzij zijn onderdrukking van een opstand van de Apuani. Deze waren in

opstand gekomen nadat ze verplaatst werden van woongebied. Hij onderdrukte

deze en kreeg een triomf de Liguribus et Apuanis97. Door deze actie zou hij de colonia

Luna gered hebben van vernietiging en de inwoners richtten uit dank een standbeeld

van hem op, op een zuil van marmer en plaatsten het op hun forum98.

Dit tweede consulaat op zich was al een buitengewone eer, zeker met een tweede

triomf erbovenop. Deze eer werd zelfs vergroot doordat hij in 152 v.o.t. een derde

consulaat verkreeg. Speciaal hieraan is dat er slechts drie jaar tussen de twee

consulaten inzat, in plaats van de gebruikelijke tien jaar. Dit kan verklaard worden

door de nood aan capabele bevelhebbers met de nodige ervaring. Sinds 154 v.o.t.

waren er weer opstanden uitgebroken in Hispania. Het begon met plundertochten in

Romeins gebied door de Lusitaniërs en verspreidde dan naar de gebieden van de

Kelt-Iberiërs. Verschillende Romeinse leger werden verslagen en uiteindelijk werd

Marcellus, die reeds ervaring had opgedaan in Hispania tijdens zijn praetuur en

95 Liv. Ep. XLVI en de Act. Tr. Uit RE, p. 2759.96 Cic.Acad.II.45.97 Scullard (1951), p. 228 en RE, p. 2759.98 RE, p. 2759 en CIL. I.539.

67

Page 68: Door de tijd heen

kennis had van oorlog voeren in bergachtig gebied door zijn strijd met de Liguriae,

als consul voor 152 v.o.t. naar Hispania gestuurd. Voor deze gebeurtenissen hebben

we Polybius als bron, maar deze zijn verslag is eens te meer gekleurd, deze keer in

het voordeel van Scipio Aemilianus. De Romeinse verslaggeving, die ons niet

volledig is overgedragen, zal waarschijnlijk een positievere, grotere rol aan Marcellus

hebben toebedeeld99.

Volgens Appianus100 kwam Marcellus in Hispania aan met 8000 infanteristen en 500

ruiters als versterking. De vijand had een hinderlaag gelegd, maar Marcellus wist

deze te ontwijken en trok met zijn leger op naar Ocilis, dat hij door onderhandelingen

pacificeerde. Er werden gijzelaars genomen en de stad kreeg een boete van dertig

talenten in zilver. De nabijgelegen stam de Nerobriges zagen de gematigdheid van de

generaal en wilden onderhandelen voor vrede. Marcellus eiste 100 cavaleristen van

de stam als hulptroepen en de Nerobriges stemden in. De achterhoede van het leger

van Marcellus werd ondertussen echter aangevallen door de cavalerie van de stam,

die daarmee een deel van de bagage van het leger veroverden. Marcellus riep de

leider van de gevraagde 100 ruiters op het matje en deze beweerde dat het een

vergissing was, dat de daders nog niet op de hoogte waren van het akkoord. Daarop

liet Marcellus de ruiters gevangen nemen, verkocht hun paarden, plunderde het

omliggende land en belegerde de stad. De Nerobriges smeekten om vergiffenis en

Marcellus wou die enkel toekennen als ook de stammen der Arevaci, de Belli en de

Titthi zich onderwierpen. Deze zonden allen afgezanten om te onderhandelen en

Marcellus liet ze ambassadeurs naar Rome zenden, om met de Senaat te

onderhandelen over vrede. Tevens zond hij brieven naar de Senaat, waarin hij vroeg

om vrede. De Senaat keurde deze vrede echter af, en beval dat de oorlog voortgezet

moest worden. Een reden hiervoor zou de wil van de elite van de Senaat om verder

99 Scullard (1951), p. 233 en RE, p. 2759.100 Appianus.Ib.48-50.

68

Page 69: Door de tijd heen

militaire successen te blijven behalen101. Een van de consuls voor 151 v.o.t., L.

Licinius Lucullus werd met Scipio Aemilianus als legatus naar Hispania gezonden om

Marcellus op te volgen. Marcellus, die dit conflict wilde beëindigen alvorens de

nieuwe bevelhebbers toekwamen, onderhandelde met de Kelt-Iberïers. Misschien om

zelf de eer van het beëindigen van een oorlog te verkrijgen. De situatie leek even te

ontsporen, maar uiteindelijk werd er een verdrag gesloten met de Belli, de Titthi en

Arevaci vooraleer Lucullus arriveerde. De vrede was helaas voor Hispania niet voor

lange duur, vanwege de imperialistische neiging van de Senaat. Marcellus’ reputatie

en prestige was groot genoeg om hem te beschermen tegen eventuele aanvallen in de

Senaat vanwege het handelen tegen de wil van de Senaat in102. De buit die hij met

zich meebracht was aanzienlijk en hij liet voor de tempel van Honos en Virtus drie

standbeelden oprichten: één van zijn grootvader, zijn vader en zichzelf met het

opschrift “Tres Marcelli novies coss”103.

Tijdens de laatste levensjaren van Marcellus was de Derde Punische Oorlog

uitgebroken. Deze oorlog was het resultaat van een voortdurende haatcampagne van

onder andere Cato de Oudere, die in het vernederde Carthago nog steeds een

dreiging zag voor de macht van Rome. Met een drogreden werd de strijd hervat en

Scipio Aemilianus, hoogstwaarschijnlijk een politieke tegenstander van Marcellus,

zorgde voor de vernietiging van de stad in 146 v.o.t..

Marcellus stierf tijdens een diplomatieke missie naar Massinisa, de vorst van

Numidië, die door rooftochten op Carthaags gebied er voor gezorgd heeft dat

Carthago een van de bepalingen van het verdrag met Rome geschonden heeft.

Carthago mocht geen oorlogen meer voeren binnen Africa zonder de toestemming

van Rome. Deze missie vond waarschijnlijk plaats in 148 v.o.t.. De drie gezanten

101 Scullard (1951), p. 233. Dit was niet echt ongewoon, zie de acties van Marcellus en Scipio Calvus in 222 v.o.t.. 102 Scullard (1951), p.233-234.103Ascon. Pis. p. 11.

69

Page 70: Door de tijd heen

waren in een storm beland op zee en Marcellus verdronk. Hiermee kwam een eind

aan het leven van de Marcellus met de misschien wel meest succesvolle carrière. Hij

zou de vernietiging van Carthago niet meer meemaken.

5. De terugkeer van een roemrijke familie (91-70 v.o.t.)

Na een halve eeuw van schijnbare stilte op politiek vlak, en dus ook in de bronnen, komen de

Marcelli terug op de voorgrond getreden. Twee Marcelli wisten zich tot de subtop van de

Romeinse politiek op te werken. Deze terugkeer lijkt onvermijdelijk, gezien de

voorgeschiedenis van de familie. In de Romeinse wereld konden er bij oude adellijke families

soms eens zwakkere generaties zijn, maar zodra er weer sterke persoonlijkheden waren, keerde

zo’n familie terug naar de hoogste regionen van de politiek. Dit is te zien bij diverse families

zoals de Claudii, de Cornelii (Scipiones), etc…

Het waren twee broers, Marcus en Caius Claudius Marcellus, die in de eerste decennia van

de eerste eeuw v.o.t. politieke ambten bekleedden. Marcus, vermoedelijk de oudste, bekleedde

het ambt van aedilis curulis in 91 v.o.t.. Zijn broer Caius vinden we terug als praetor in 80

v.o.t. en als proconsul van Sicilia in 79 v.o.t.. Dit zijn wederom interessante jaren in de

geschiedenis van de Romeinse Republiek. Zo wordt het eens te meer duidelijk dat de Marcelli

een neus hadden om op te duiken op ‘historische’ momenten.

In dit partim gaat de meeste aandacht uit naar de zoons van Marcus en Caius, die drie

opeenvolgende jaren, 51 tot en met 49 v.o.t., het consulaat bekleed hebben. Dit is een zeer

eigenaardige gebeurtenis, die we nader gaan bestuderen. Het leven van deze drie consuls

loopt zo in elkaar over dat zij niet afzonderlijk maar gezamelijk zullen besproken worden.

70

Page 71: Door de tijd heen

5.1. De Marcelli tussen 91 en 70 v.o.t.104

Sinds 107 v.o.t. werd de Romeinse politiek gedomineerd door de ‘novus homo’ Caius

Marius, een bijzonder getalenteerd veldheer. Met zijn komst begon de Republiek

voorgoed te veranderen. Hij hervormde het leger en er werden oorlogen

uitgevochten in Numidia met Iugurtha en Rome werd bedreigd op haar eigen

grondgebied door de volksverhuizing der Cimbren en Teutonen. Het is in deze

bijzondere omstandigheden dat hij in deze periode niet minder dan zes maal tot

consul werd verkozen, iets wat zonder precedent was. Zijn consulaten had hij echter

te danken aan zijn militaire verwezenlijkingen, want op politiek vlak maakte hij

foute beslissingen. Zijn ongelukkige alliantie met de demagoog L. Appuleius

Saturninus zorgde er voor dat hij zijn vooraanstaande positie in de Senaat en bij het

volk verloor. In 100 v.o.t. werden zijn soldaten ingezet om een wetsvoorstel af te

dwingen, onder impuls van Saturninus, een daad waarvan hij de fout nadien zelf

inzag. Na zijn zesde consulaat zou hij, tijdelijk, van het politieke toneel verdwijnen.

Zijn plaats zou echter gauw ingenomen worden door een van zijn onderbevelhebbers

uit de Numidische campagnes, Lucius Cornelius Sulla.

Het is in 91 v.o.t. dat we Marcus Claudius Marcellus, waarschijnlijk de kleinzoon van

de driemalige consul die overleed in 148 v.o.t., als aedilis curulis tegenkomen. De

enige vermelding hiervan is door Cicero105. Hierdoor weten we dat Marcus bevriend

was met L. Licinius Crassus, de bekende redenaar. 91 v.o.t. is tevens het jaar waarin

de oorlog met de Bondgenoten uitbrak. M. Livius Drusus, een tribuun, had campagne

gevoerd in de Senaat en bij het volk om de legale positie van de Italische

bondgenoten te verbeteren door verdelingen van grond en het toekennen van

rechten van het Romeinse burgerschap. Dit werd afgeblokt en uiteindelijk werd hij

door een anonieme moordenaar gedood. Hierdoor kwam er oproer doorheen heel

104RE n° 214 en 227. Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), Gruen, RE, p. 2733 en p. 2760, Scullard (1970). 105 Cic.de.or.I.57.

71

Page 72: Door de tijd heen

Italia, waar de bondgenoten zich tekort gedaan voelden. Dit kan gezien worden als

de laatste grote strijd voor onafhankelijkheid van het Romeinse gezag. Interessant is

de opmerking van Scullard106 dat Drusus een vriend was van Crassus de Redenaar.

Misschien was er zo ook een link met Marcus Marcellus, maar dit is slechts pure

speculatie.

In deze oorlog konden Marius en Sulla zich onderscheiden. Een Marcellus, waarvan

de afkomst onduidelijk is, diende als legatus onder de consul Sex. Iulius Caesar en

deed mee met de hopeloze verdediging van de stad Aesernia in Samnium. Dit zou

zijn nakomelingen de geuzennaam ‘Aeserninus’ opleveren. Deze tak van de familie

zou in de vroege Augusteïsche periode nog voorname ambten bekleeden107.

Rond 88 v.o.t. was de strijd geëindigd en de opstand onderdrukt en Italia was

geünificeerd, doch met een groot aantal mensenlevens en een ontwrichte economie

als gevolg. Van rust kon er echter geen sprake zijn. In het Oosten was Mithridates VI,

vorst van Pontus, begonnen met een oorlog tegen de naburige staten en de Senaat

kende Sulla, consul in 88 v.o.t., een commando toe om in te grijpen. Dat was echter

gerekend buiten Marius die zich had verbonden met de volkstribuun P. Sulpicius

Rufus. Marius verlangde zelf naar een nieuw militair commando, ook al was hij al

een zeventiger tegen deze periode. Het kwam niet alleen tot een politieke strijd, maar

ook op het Forum kwam het op een bepaald moment tot een clash tussen de

aanhangers van Sulpicius en Sulla. Sulla vertrok naar Campania waar zijn legioenen

voor de oorlog met Mithridates verzameld waren, terwijl Sulpicius er voor zorgde

dat het commando van Sulla naar Marius overgeheveld werd. Sulla kon de legioenen

echter aan zijn kant houden en trok op naar Rome, om orde op zaken te stellen. Met

zes legioenen ‘veroverde’ hij de stad, verjoeg Sulpicius en Marius en zorgde er voor

dat de twee vogelvrij verklaard werden. Sulpicius werd korte tijd daarna gevonden

106 Scullard (1970), p. 65.107 Voor verdere uitleg zie RE, n° 226, 231, 232, 233 en 234.

72

Page 73: Door de tijd heen

en vermoord. Marius kon echter naar Africa vluchten, waar vele van zijn veteranen

gevestigd waren. Sulla vertrok na de rust te hebben hersteld naar het Oosten voor de

oorlog met Mithridates, maar niet voordat hij de positie van de Senaat had versterkt

door de Comitia Centuriata meer gezag te geven. Veel tegenstand zal er niet geweest

zijn, aangezien Sulla zes legioenen had om zijn woorden kracht bij te zetten. Zodra

Sulla echter vertrokken was, nam Cinna, consul voor 87 v.o.t. de touwtjes in handen

nadat hij zelf vogelvrij was verklaard door zijn collega Octavius na rellen op het

Forum. Marius was ondertussen ook teruggekeerd naar Italia en wist een leger te

verzamelen in Etruria. Samen trokken ze op tegen Rome, veroverden de stad en

werden de consuls voor 86 v.o.t.. Sulla’s bondgenoten werden uitgeschakeld en hij

werd verbannen, ook al was hij afwezig. Marius stierf echter een korte tijd later en

Rome bleef tot 84 v.o.t. onder het bewind van Cinna, die zichzelf steeds liet

herverkiezen tot consul. In 84 v.o.t. werd hij vermoord en Cinna’s collega-consul

Carbo nam de leiding over. De aanhangers van Cinna en Marius maakten zich op

voor de terugkeer van Sulla, die in 83 v.o.t. landde in Brundisium. Hij had Mithridates

tot een vrede weten te dwingen en had zware boetes opgelegd. Sulla werd bij zijn

terugkeer gesteund door onder andere de jonge Pompeus en M. Licinius Crassus, de

latere Triumvir. Na een reeks gevechten en een succesvolle mars op Rome kwam

Sulla omstreeks 82 v.o.t. aan de macht. Hij werd benoemd tot Dictator rei publicæ

constituendæ causa en zorgde voor een hervorming van de Staat. Na 2 jaar van

proscripties en alleenheerschappij legde Sulla zijn dictatuur neer in 80 v.o.t..

In dit jaar vinden we Caius Marcellus, broer van Marcus, terug als praetor. In 79 v.o.t.

kreeg hij als proconsul108 Sicilia toegewezen, waar hij de bevolking hielp nadat ze door

de vorige gouverneur, M. Aemilius Lepidus geteisterd werden met zware

belastingen om diens schulden te kunnen betalen. Zijn administratie werd zo goed

bevonden dat er verschillende standbeelden voor hem werden opgericht109. Later zou

108 Cic.Verr.III.212.109 Cic.Verr.IV.86-90.

73

Page 74: Door de tijd heen

hij ook nog optreden als rechter en raadgever voor de praetor bij het proces tegen de

beruchte Verres, die Sicilia tijdens zijn gouverneurschap leeggeplunderd had. Het

hoeft niet te verwonderen dat deze Marcellus een vriendschapsband had met Cicero.

Dit vinden we terug in brieven van Cicero en in de bewaarde redevoering tegen

Verres110 op diens proces, waar Cicero de aanklager was. Uit de brieven weten we dat

Caius gehuwd was met een Iunia, augur was en dat hij de vader was van de consul

van 50 v.o.t.111.

Niet alleen Caius heeft zich betrokken betoond bij de zaken op Sicilia en het proces

tegen Verres, ook zijn (oudere) broer Marcus zou in 74 v.o.t. geprobeerd hebben om

de bevolking te helpen tegen de wanpraktijken van Verres en was ook betrokken bij

het proces in 70 v.o.t..

Deze Marcelli waren de eersten die zich na een periode van stilte op het politieke

toneel vertoonden. We kunnen opmaken uit hun vriendschapsbanden en de jaren

van hun politieke ambten, dat ze tot de conservatievere Optimates moeten behoord

hebben in de Senaat. Als populares-aanhanger zal men hoogstwaarschijnlijk onder

Sulla niet tot praetor verkozen geweest zijn. De betrokkenheid van de Marcelli met

Sicilia blijkt hier weer door hun aanwezigheid op het proces tegen Verres. De band

met Cicero zou door hun zoons verder gezet worden tijdens hun carrières.

110 Cic.div. In Caec. 13; Cic. Verr. II.8.51.10; III.42.212;IV.37.111 Cic.ad fam.XV.7. en Cic.ad fam.XV.8.

74

Page 75: Door de tijd heen

5.2. De aanloop van de drie Marcelli naar het consulaat112

Het is in de jaren 60 v.o.t. dat we de drie toekomstige consuls in de bronnen opmerken. Als

eerste komt de carrière van de consul van 51 v.o.t. tot aan zijn consulaat, daarna die van de

consul van 50 v.o.t. en die van 49 v.o.t..

Marcus Claudius Marcellus werd in 65 v.o.t. quaestor, samen met de bevriende Cato

de Jongere. Door het uitoefenen van het ambt van quaestor werd hij lid van de Senaat.

De volgende stap in zijn carrière was het waarschuwen van Cicero voor een aanslag

tegen zijn leven, beraamd door Catilina in 63 v.o.t., het jaar dat Cicero consul was en

de omstreden samenzwering van Catilina onderdrukte. Op deze missie was hij in het

gezelschap van Metellus Scipio en Crassus, de latere triumvir. Deze laatste had

immers een brief ontvangen die waarschuwde voor bloedvergieten. Crassus, een

vriend van Catilina, wou hierdoor de verdenking die op hem rustte van een

betrokkenheid bij het complot van Catilina misschien van zich afschudden. Het was

door deze brieven en waarschuwingen dat de Senaatszitting bijeen werd geroepen

waarop er een senatus consultum ultimum werd afgekondigd, waardoor Cicero zijn

aanval op Catilina kon inzetten, met het bekende gevolg. Het zou mogelijk zijn dat

Marcellus een (politieke) vriend een dienst bewees, door hem een aanleiding tot actie

tegen een politieke vijand te geven. F. Münzer113 meent dat Marcellus aedilis werd in

62 v.o.t. en dat hij de Marcellus was die in februari 56 v.o.t. Milo op verzoek van

Cicero verdedigde in een aanklacht de vi. Hij zou nog enkele malen in rechtszaken

optreden. In 54 v.o.t., het laatst mogelijke jaar waarin hij praetor zou kunnen geweest

zijn, trad hij op als verdediger in het proces tegen Marcus Aemilius Scaurus. In 52

v.o.t. verdedigde hij Milo opnieuw in een proces de ambitu met A. Manlius Torquatus

als voorzitter. Hij eiste een uitstel voor dit proces. Bij het beruchte proces rond de

moord op de volksmenner Clodius, waarbij Cicero Milo verdedigde, deed Marcellus

112 RE n°229, RE n°216 en RE n°217. Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994),RE, p.2734-2737 en 2760-2764 en Gruen.113 RE, p.2761.

75

Page 76: Door de tijd heen

mee aan het verhoor van de getuigen, voor de verdediging. Door het rumoer en de

dreiging van de aanhangers van de overleden Clodius moest Marcellus bescherming

gaan zoeken bij de voorzitter van het proces op de eerste dag. De volgende dagen

zorgden de soldaten van Pompeius, die bij uitzondering tot enige consul gekozen

was, dat het proces verder gezet kon worden en Cicero en Marcellus konden het

verhoor van de getuigen verder zetten. Zelfs de ervaren Cicero moet het moeilijk

gehad hebben om voor het oog van de woedende menigte zijn redevoering ter

verdediging te houden, met als gevolg dat Milo veroordeeld en verbannen werd naar

Massilia.

Caius Marcellus (minor), een neef van Marcus en de consul van 50 v.o.t., wordt voor

het eerst vermeld in de redevoering pro Sulla van Cicero uit 62 v.o.t.. In een van de

brieven aan Atticus vermeldt Cicero een Marcellus die kandidaat was voor het

aedilschap van 56 v.o.t. en waarmee waarschijnlijk Caius bedoeld wordt. Grappig is

dat Cicero in deze brief een opmerking maakt over het luide gesnurk van Marcellus.

We kunnen slechts aannemen dat hij in 56 v.o.t. aedilis was en in 53 v.o.t. praetor,

aangezien hij in 50 v.ot. consul werd, rekening houdend met het verplichte interval

van drie jaar tussen het bekleden van ambten. In 54 v.o.t. zou hij volgens Suetonius114

getrouwd zijn met Octavia, de zus van de latere Augustus en een achternicht van

Iulius Caesar. Dit huwelijk is enigszins vreemd te noemen vanwege de verschillende

facties waartoe de families van de huwelijkspartners moeten behoord hebben.

Anderzijds, de ster van de Marcelli schitterde hoogstwaarschijnlijk niet meer zo fel,

gezien de lange stilte van de familie op politiek vlak en de Octavii waren ook geen

familie van de eerste rang.

Caius Claudius Marcells (maior), de broer van Marcus en de consul van 49 v.o.t.,

komt pas naar voor in de bronnen in het jaar dat hij meedoet aan de verkiezingen tot

consul. In 50 v.o.t., na zijn verkiezing, gaat hij samen met de andere consul designatus

114 Suetonius. Caes. 27.

76

Page 77: Door de tijd heen

L. Lentulus Crus en zijn neef Caius Marcellus die dan consul is naar Pompeius om

hem het opperbevel te geven over de troepen. Want een nieuwe burgeroorlog was

rond die tijd praktisch onvermijdbaar. Caesar en Pompeius, de twee belangrijkste

generaals aan het einde van de Republiek, kozen voor de gewapende uitweg uit een

conflict dat al enkele jaren in voorbereiding was. Om dit nader toe te lichten volgt er

een kort overzicht en chronologie van de zaken die hebben geleid naar de situatie in

de jaren 50 v.o.t..

5.3. Een Staat in verval

Sinds de dictatuur van Sulla werd de Romeinse politiek meer dan ooit gekenmerkt door

interne twisten. Optimates en Populares bekampten elkaar niet alleen in de Senaat, maar ook

op de straat waar er ware bendeoorlogen werden uitgevochten, onder andere door Milo en

Clodius. De Romeinse gebruiken met betrekking op imperium en provincia ondergingen

vanaf de jaren 70 v.o.t. een drastische verandering. Warlords, zoals Caesar en Pompeius

genoemd kunnen worden, lieten zich bijzondere imperii toestemmen, meestal met behulp van

volkstribunen en zetten zo de Senaat buiten spel wanneer het aankwam op het benoemen van

militaire bevelhebbers. Dit deel mag een duidelijke erfenis zijn van mijn opleiding aan de

Ugent. Ik heb me gebaseerd op de syllabus die Dr. F.J. Vervaet ter beschikking stelde voor het

vak Instellingen van de Klassieke Oudheid: Rome. Hierin wordt zeer treffend geschetst hoe de

Romeinse instellingen in de laatste 50 jaar van de Republiek steeds meer onderhevig werden

aan de invloed van ambitieuze warlords. Vooraleer we aanvangen, wil ik het woord 'warlord'

zoals ik het gebruik definiëren:

77

Page 78: Door de tijd heen

Definitie van een 'warlord'

Een warlord in de context van de Klassieke Oudheid duidt voor mij op een persoon die

probeert naar macht, invloed en populariteit te streven via militaire daden. Het militaire

overtreft het belang van het politieke in hun carrière, i.e. zonder het militaire aspect zouden

ze nooit dezelfde positie bekomen hebben. Deze personen zijn sterk verbonden met en

gebonden aan hun troepen, met wie ze een hechte band hebben. In een tribale samenleving

zouden zij de aanvoerder van hun stam zijn. Het archetype van warlords zijn Iulius Caesar

en Pompeius Magnus. Zij hebben de politiek naar hun hand gezet door hun militair vertoon.

Of om Pompeius te parafraseren: “Spreek ons niet van wetten, want wij dragen wapens!”

In de jaren 70 en 60 v.o.t. was het Pompeius Magnus, opgekomen onder Sulla, die

carrière maakte door het verzamelen van militaire commando’s. Sulla had getracht

om komaf te maken met de opkomende veranderingen in de Romeinse politiek en

wou de macht weer in de handen van de Senaat. Maar zijn plannen waren echter

gedoemd om te mislukken, misschien deels door uitzonderlijke machten die hij had

verkregen. Kort na diens dood in 78 v.o.t. moest de Senaat via volksbesluit Pompeius

een speciaal imperium proconsulare toekennen om de oorlog met Sertorius in Hispania

te beslechten. Hij kreeg dit niet alleen extra ordinem maar ook nog eens voor drie jaar,

wat nog nooit gebeurd was. Nu had de imperator immers zijn imperium voor drie jaar,

in plaats van een jaar. Zo werd de grens steeds een beetje verder opgeschoven:

meerdere legati mogen benoemen, uitzonderlijke grote provincia met uitgebreide

ornatio provinciae,…Vanaf het begin van de jaren 50 v.o.t. deed ook Caius Iulius

Caesar mee met dit spel. Hij kreeg het na zijn consulaat in 59 v.o.t. gedaan om een

commando voor vijf jaar te krijgen in Gallia Cisalpina en Illyricum, dit met behulp van

de Comitia en de lex Vatinia. Om zelf niet compleet buitenspel gezet te worden, kende

de Senaat zelf dan nog eens Gallia Transalpina toe. Daarnaast kreeg Caesar de

toestemming om zoveel legioenen op te richten als hij wilde, zolang hij die zelf

financierde.

78

Page 79: Door de tijd heen

Interessant en bekend is de samenwerking tussen Caesar, Crassus en Pompeius in 56

v.o.t. , die de geschiedenis in zou gaan als het Eerste Triumviraat. Deze samenwerking

zorgde er voor dat Crassus en Pompeius het consulaat verkregen, er via

volksbesluiten allerlei volmachten aan de consuls werden toegekend en de consuls

via een speciale wet Caesar zijn commando in Gallia voor vijf jaar zouden verlengen.

Crassus en Pompeius bekwamen de provinciae Hispania en Syria en dit ook voor vijf

jaar. Pompeius kreeg door het plebiscitum Trebonium ook nog het recht om zijn

provincia in absentia te besturen via zijn legati pro praetore, dit zogezegd omdat hij te

Rome moest blijven voor zijn functie als curator annonae. De Senaat werd bij al dit

compleet buitenspel gezet en zo werd het einde van de Republiek ingeluid. In 53

v.o.t. stierf Crassus te Carrhae tijdens zijn desastreuze campagne tegen de Parthen.

Hevige onlusten tussen straatbendes zoals die van Milo en Clodius zorgden voor

onrust in Rome zelf. In 52 v.o.t. werd Pompeius tot enige consul verkozen om het

gezag te herstellen. In dit jaar werd het proces gevoerd tegen Milo voor de moord op

Clodius tijdens een schermutseling buiten Rome. In 51 v.o.t. zouden de vijfjarige

commando’s van Pompeius en Caesar bijna vervallen, en een van de consuls van 51

v.o.t. was Marcus Claudius Marcellus.

5.4. De jaren 51, 50, 49 v.o.t.: drie consulaten in een kritieke periode115

Met de consuls van 51 v.o.t. begint het laatste verzet tegen de nieuwe verdeling van

de macht. Het afbrokkelen van het gezag van de Senaat was reeds begonnen met de

dictatuur van Sulla, of zelfs met de komst van Marius, en ondanks het verzet van

mensen zoals Cato kon er weinig gedaan worden. Gruen116 geeft een andere visie in

zijn standaardwerk over de laatste generatie van de Republiek. Volgens hem bleven

de oligarchen de macht behouden en voorname functies bekleeden. In de consulaten

115 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), RE, p.2734-2737 en 2760-2764, Gruen en Scullard (1970).116 Gruen, E.S. (1974). The Last Generation of the Roman Republic. Berkeley.

79

Page 80: Door de tijd heen

van 51 tot 49 v.o.t. ziet hij een voorbeeld van familiepolitiek: een politiek toneel

gedomineerd door enkele vooraanstaande families met een lange stamboom en

geërfde clientes, die een band hadden door huwelijken of adoptie. De Claudii

Marcelli en de Cornelii Lentuli zouden zo’n families zijn, daar er een Marcellus

geadopteerd was door de Lentuli. De samenwerking tussen de families kwam tot een

hoogtepunt in het kritieke jaar 49 v.o.t. wanneer er een Marcellus en een Lentulus

consul zijn. De Marcelli waren volgens Gruen ook niet van bij het begin Pompeianen

en zouden dit slechts voor een korte tijd in de burgeroorlog geweest zijn117. Deze

visie lijkt inderdaad correct: de Marcelli waren ondanks banden met Caesar door

huwelijk en de keuze voor Pompeius bij het uitbreken van de burgeroorlog redelijk

onafhankelijk te noemen. Ze waren leden van een oude, ooit roemrijke familie en

hadden hoogstwaarschijnlijk weinig op met deze warlords die de constitutie

grotendeels naast zich neerlegden voor hun eigen ambities.

5.4.1. Het jaar 51 v.o.t.118

Marcus Marcellus mag de hevigste tegenstander van de warlord-politiek genoemd

worden. In eerste instantie zou hij verkozen zijn als anti-caesariaan, maar dat

betekende echter niet dat hij pro-Pompeius was. Gruen ziet in zijn aanwezigheid aan

de zijde van Milo in diens proces in 52 v.o.t. een teken van uitdaging ten opzichte

van Pompeius, die Milo had laten vallen. Ook zijn vriendschap met Cato is een

bewijs van zijn politieke overtuigingen: een ware Republikein. Zijn consulaat, met

Ser. Sulpicius Rufus als collega, laat zich kenmerken door een hevige, politieke strijd

met Caesar. Als eerste wou hij een zaak van het hoogste belang voor de staat aan de

orde stellen, zoals Suetonius119 het verwoordde, en er voor zorgen dat Caesar voor

117 Gruen, p. 102-103.118 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), RE, p.2734-2737 en 2760-2764, Gruen en Scullard (1970). Bronteksten: Suet. Vit.Caes.;Cic.ad Fam.XII; Appian.Bell.Civ.; Caes. Bell.Civ.119 Suetonius, Caes.29.

80

Page 81: Door de tijd heen

het verstrijken van zijn commando in Gallia terug geroepen zou worden, daar de

oorlog er voorbij was en de vrede getekend. Daarbij kwam nog dat hij stelde dat

Caesar zich niet in absentia mocht kandidaat stellen voor het consulaat. Pompeius

had in 52 v.o.t. een wet uitgevaardigd die het verbood aan personen om zich in

absentia kandidaat te stellen voor ambten. Hierbij had hij nadat de wet opgetekend

was een uitzonderingsclausule toegevoegd voor Caesar, maar dit had door een

volksbesluit moeten bekrachtigd worden om te gelden, aldus Marcellus120.

Om te tonen dat hij Caesar’s acties als ongeldig beschouwde, liet hij een senator uit

de nieuwe colonia Novum Comum geselen omdat hij deze niet als Romeins burger

aanvaardde. Het was Caesar die de colonia gesticht had en de inwoners het Romeinse

burgerrecht had toegekend. Marcellus wou de inwoners van de colonia het

burgerrecht opnieuw ontnemen en zond de ongelukkige senator naar Caesar, om

hem diens wonden te laten zien. Deze daad kan volgens Gruen ook gezien worden

als een kaakslag aan Pompeius, die dit niet kon tegenhouden.

De pogingen van Marcellus om Caesar vroegtijdig terug te roepen waren tevergeefs.

Het onderwerp werd steeds opgeschoven naar later op het jaar, omdat er te weinig

steun was om het voorstel er door te krijgen. Marcellus veranderde dan zijn eis door

de einddatum van Caesar’s commando naar 1 maart 50 v.o.t. te willen stellen, maar

ook dit werd onthaald op tegenstand, van volkstribunen in dienst van Caesar maar

ook door zijn collega Ser. Sulpicius Rufus. De redenen waarom er ook van

conservatieve kant tegenstand was tegen het terugroepen van Caesar waren

waarschijnlijk dat Caesar een vijfjarig commando had gekregen, in 55 v.o.t. en dat het

dus onwettig zou zijn om hem vroeger terug te roepen, en anderzijds dat de situatie

in Gallia niet stabiel genoeg was om hem terug te halen121. Marcellus zou de strijd

echter niet opgeven en zette deze ook verder na zijn consulaat. Hij hield de

120 Den Hengst, D. ; Suetonius. (2000). Keizers van Rome. Amsterdam. P. 341, n.19.121 Gruen, p. 461-463.

81

Page 82: Door de tijd heen

verkiezingen voor 50 v.o.t. en steunde openlijk de kandidatuur van zijn neef Caius

Claudius Marcellus, die uiteraard verkozen werd.

5.4.2. Het jaar 50 v.o.t.122

Caius Marcellus zette de politiek van zijn broer voort, ondanks zijn familieband met

Caesar. Hij was verkozen met L. Aemilius Paullus, die zelf een vete had met

Pompeius. Paullus was een zoon van de consul van 78 v.o.t. die na een zijn opstand

in 77 v.o.t. door Pompeius verslagen werd. Beide consuls waren echter verkozen met

de bedoeling verder te strijden tegen Caesar. Het consulaat van Marcellus kwam

even in gevaar doordat een misnoegde tegenkandidaat, M. Calidius, Marcellus had

aangeklaagd de ambitu, maar zonder gevolg. Marcellus probeerde net zoals zijn neef

Caesar uit Gallia terug te krijgen. Hij werd daarin gehinderd door de tribuun C.

Curio en zijn collega-consul. Caesar had hun steun verkregen door omkoping en wist

zo de dans te ontspringen. Verschillende pogingen van Marcellus onder het jaar

mochten niet baten. Curio bleef ijveren voor Caesar’s verdere verblijf in Gallia en de

mogelijkheid om in absentia mee te doen aan de verkiezingen voor 49 v.o.t..

Pompeius had zich echter uitgesproken tegen de mogelijkheid tot deelname in

absentia na het debacle in 51 v.o.t.. Curio had zijn veto handig uitgespeeld om de

voorstellen rond het terughalen van Caesar af te blokken. De consul Caius en zijn

neef Marcus, die na zijn consulaat in het vorige jaar bedreven verder bleef

meestrijden, waren er niet in geslaagd om steun te vinden in de Senaat om Curio te

passeren. Pompeius en Caesar stonden tot nu toe nog aan dezelfde kant, maar zowel

de Marcelli als Curio wilden de twee uit elkaar halen, stelt Gruen. De Senaat sprak

zich uiteindelijk uit tegen de voorstellen van de Marcelli en dus eigenlijk voor een

toegeving aan de wensen van Caesar. Marcellus zou na deze stemming gezegd

122 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), RE, p.2734-2737 en 2760-2764, Gruen en Scullard (1970). Bronteksten: Appian.Bell.Civ.; Caes. Bell.Civ.

82

Page 83: Door de tijd heen

hebben dat ze hierdoor Caesar hun heer en meester hadden gemaakt, gevleugelde

woorden met enige profetische eigenschappen. Door de voorkeur van de Senaat

kwam Pompeius in een lastig parket, want hij had zich uitgesproken tegen de

wensen van Caesar om deel te nemen aan de verkiezingen vanuit Gallia. De band

begon af te brokkelen en er dreigde een confrontatie, doordat de twee warlords nu

tegenover elkaar kwamen te staan in deze discussie.

De situatie escaleerde naarmate het jaar 50 v.o.t. vorderde. In december kwam de

doodsteek: Curio dwong de Senaat een standpunt in te nemen door ze te laten

stemmen over zijn voorstel om zowel Caesar als Pompeius van hun provincia en

imperium te ontheffen en te ontwapenen, zodanig dat de situatie minder gespannen

zou worden. Curio had dit voorstel reeds tijdens de zomer ingediend, waarschijnlijk

onder invloed van Caesar. De Senaat stemde overtuigend voor, om een gewapend

conflict te voorkomen, maar het besluit werd ontvangen op een veto. Deze veto werd

verwacht door het kamp van Caesar, want Pompeius zijn imperium was voor vijf jaar

verlengd in 52 v.o.t. en dat van Caesar liep bijna af. Het zou dus Pompeius zijn die de

dupe zou worden van dit voorstel en hij was niet geneigd hieraan toe te geven. De

conservatieve Optimates weigerden aanpassingen te maken aan de door hen

toegekende commando’s en dit leidde dan uiteindelijk tot de burgeroorlog. Caius

Marcellus zou de volgende dag, samen met de twee consul designati voor 49 v.o.t.

waaronder zijn neef Caius, zich buiten het pomerium begeven naar het kamp van

Pompeius om hem het opperbevel over de twee legioenen in Italia te geven en hem te

vragen de Staat te redden. De consul deed dit door hem symbolisch een zwaard te

overhandigen. Pompeius mocht zelf naargelang de noodzaak troepen lichten ter

verdediging van de stad. Hij aanvaardde de opdracht.

Caesar probeerde echter nog een oorlog te voorkomen door voor te stellen enkele

legioenen en provincia op te geven, als de andere aanvoerders dit ook zouden doen.

Het jaar verstreek en een oorlog was in aantocht.

83

Page 84: Door de tijd heen

5.4.3. Het jaar 49 v.o.t.123

De toestand was ernstig toen Caius Claudius Marcellus zijn consulaat betrad met L.

Lentulus Crus. Bij de aanvang in januari van hun consulaat waren er nog pogingen

van onder andere Marcus Antonius, die Curio als tribuun was opgevolgd, om een

vrede te bekomen. De conservatieve zijde, met Pompeius nu aan hun kant, eisten

echter dat Caesar zijn legioenen en provincia zou opgeven of dat hij anders als een

staatsvijand zou beschouwd worden. Daarnaast werd zijn ratio absentis afgenomen en

zou hij moeten terug komen naar Rome als privatus om zich verkiesbaar te stellen.

Dit werd door de tribunen Antonius en Cassius op een veto onthaald, maar de

situatie was al te ver ontspoord. Er werd een senatus consultum ultimum

uitgevaardigd, waarbij de consuls en de andere magistraten alles mochten doen om

de veiligheid van de Staat te waarborgen. Als reactie trok Caesar de Rubicon over en

geschiedenis werd geschreven: de Republiek begon aan haar doodstrijd.

5.5. De afloop124

De drie Marcelli vertoonden allemaal een andere reactie op de uitgebroken

burgeroorlog, waar zij in een zekere zin toe bijgedragen hadden. Marcus, consul van

51 v.o.t., was tegen het geven van het opperbevel aan Pompeius, met wie hij even

weinig ophad als Caesar, maar trok in eerste instantie toch mee met Pompeius. Hij

heeft niet echt een grote rol gespeeld in de burgeroorlog en vertrok na de nederlaag

van Pompeius bij Pharsalus in 48 v.o.t. in een vrijwillige ballingschap naar Mytilene

op Lesbos. Hij moet de nieuwe situatie echt niet hebben willen aanvaarden en wilde

niet terugkeren naar Rome, ondanks de pleidooien van Cicero125 die clementie voor

123 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), Gruen, RE, p.2734-2737 en 2760-2764, en Scullard (1970). Bronteksten: Caes.;Cic.ad Fam.XII; Appian.Bell.Civ.; Caes. Bell.Civ.124 Informatie gecontroleerd en ontleend aan CAH IX (1962 en 1994), Gruen, RE, p.2734-2737 en 2760-2764, Severy en Scullard (1970). Bronteksten: Caes. Bell.Civ.;Cic.Pro Marcello; Cic.ad Fam.125 De bekende redevoering Pro Marcello.

84

Page 85: Door de tijd heen

hem had verkregen van Caesar en zijn neef Caius Marcellus, die Caesar voor de

voeten was gevallen om Marcus genade te schenken. Caesar was niet snel geneigd

om Marcus terug te laten keren, aangezien deze een van zijn felste tegenstanders was

geweest, onder andere met het laten geselen van de senator van Novum Comum. Na

de moeite van Cicero en op het verzoek van de Senaat schonk hij Marcus wel

clementie en in het voorjaar van 45 v.o.t. zou Marcellus, al dan niet welwillend126,

uiteindelijk de terugreis naar Italia vanuit Griekenland aangevat hebben. Zijn

vroegere collega-consul Ser. Sulpicius Rufus was op dat moment proconsul van

Achaia en had hem in Piraeus ontmoet op 23 mei. Op 26 mei echter ontving deze het

bericht dat Marcellus was aangevallen door iemand uit zijn gevolg, een zekere

Publius of Cnaeus Magius Cilo. Cilo pleegde zelfmoord na zijn aanval en Marcellus

overleed nog voor het aanbreken van de dageraad aan zijn verwondingen. Daarop

heeft Rufus gezorgd voor een waardige begrafenis. Marcellus zou een graf gekregen

hebben in de Akademia te Athene en de Atheners zouden een marmeren

grafmonument voor hem hebben opgericht. Cicero was aangedaan door de dood van

Marcellus en verdacht in eerste instantie Caesar ervan de moord beraamd te hebben,

ware het niet dat Brutus Cicero van het tegendeel wist te overtuigen.

Caius Marcellus, de consul van 50 v.o.t., verging het anders. Ook hij trok mee met

Pompeius de stad uit in 49 v.o.t. maar kreeg echter twijfels over de hele

onderneming. Uiteindelijk besloot hij achter te blijven wanneer Pompeius en zijn

aanhangers Italia verlieten. Hij verbleef op zijn landgoed bij Liternum en had verder

niks meer te doen met de oorlog. Voor deze daad werd hij onder vuur genomen door

Cicero, nochtans zelf een enorme twijfelaar, en waarschijnlijk ook door zijn neven.

Hierdoor werd hij niet vervolgd door Caesar, maar verdween wel van het politieke

toneel. In 45 v.o.t. heeft hij Caesar gesmeekt om zijn neef Marcus clementie te

schenken. Door zijn familieband met Caesar en vooral Octavianus kwam hij na de

moord op Caesar weer even op de voorgrond, waarover er meer verteld wordt in

126 Zie de niet al te hartelijke dankbrief van Marcellus aan Cic.ad.fam.IV.11.

85

Page 86: Door de tijd heen

deel II. Caius Marcellus stierf in 40 v.ot. en liet zijn zwangere vrouw Octavia achter

met een jonge zoon en dochter.

Caius Marcellus, de consul van 49 v.o.t., trok met Pompeius ten strijde en zou een

grotere rol dan zijn broer en neef spelen in de strijd. Cicero is in zijn brieven127

ronduit negatief over deze Marcellus en verwijt hem en zijn collega slechte

aanvoerders te zijn. Begin februari kregen de consuls de opdracht van Pompeius om

het geld uit het aerarium uit Rome te gaan halen en naar hem te brengen, iets wat ze

niet gedaan hebben. Vanuit Capua waar ze gelegerd waren, zetten ze de vlucht

verder. Pompeius had hen ook bevolen om alle beschikbare troepen te verzamelen en

mee te brengen naar Brundisium, vanwaar ze naar Hispania zouden vertrekken. Begin

maart zouden de consuls aan het hoofd van het leger naar Epirius trekken. De laatste

keer dat we deze Marcellus tegenkomen is in het verslag van Caesar128 over de

burgeroorlog. Marcellus zou in 48 v.o.t. Pompeius’ vloot uit Rhodos aangevoerd

hebben, samen met Caius Coponius. F. Münzer129 merkt op dat bij latere

verwijzingen alleen Coponius nog genoemd wordt als aanvoerder. Marcellus zal

waarschijnlijk in de strijd omgekomen zijn, want Cicero noemt de beide consuls van

49 v.o.t. als zij die ten onder gegaan zijn in de burgeroorlog.

127 Cic.ad. Att. VIII.15.3128 Caes. Bell. Civ. III.5.3.129 RE p. 2737.

86

Page 87: Door de tijd heen

6. Conclusie deel I

De Marcelli hebben tot hier reeds een lange weg afgelegd, gekenmerkt door

successen en tegenslagen. Ze zijn niet altijd gemakkelijk te plaatsen in de

verschillende facties van de Romeinse politiek, maar hier en daar komen hun

voorkeuren wel naar voor.

De drie consulaire Marcelli van de eerste eeuw v.o.t. kunnen we plaatsen in het

conservatieve kamp. De familie heeft duidelijk een band met conservatieve

(extreem-)Republikeinen zoals Cato en Cicero. Vooral de consul van 51 v.o.t. moet

een goede vriendschap gehad hebben met Cicero, getuige diens moeite om Marcus

Marcellus terug naar Rome te krijgen na de burgeroorlog en de lovende woorden

voor zijn sterke karakter en zijn vaardigheid als redenaar. De consuls van 50 en 49

v.o.t. staan schijnbaar in minder hoog aanzien. Het is uiteindelijk de consul van 50

v.o.t., Caius Marcellus, die de burgeroorlog overleefde en nog een kleine rol speelde

na de moord op Caesar. Het is ook zijn zoon die in het huishouden van Augustus

opgenomen werd.

De drie Marcelli kunnen in bepaalde opzichten gezien worden als 'medeplichtigen'

aan de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius. De harde politiek van de consul

van 51 v.o.t. zal niet ten goede hebben bijgedragen tot het behouden van de vrede,

maar stevende de Republiek als sinds Marius niet af op een groot conflict tussen de

opkomende warlords? De politiek zoals die bedreven werd in de derde en tweede

eeuw voor onze tijdrekening heeft moeten plaatsmaken voor een heel andere soort

politiek, één waar de Senaat haar gezag toch voor een groot deel had verloren. Door

de allianties tussen figuren als Pompeius en Caesar met (volks)tribunen kon de

Senaat op sommige momenten buitenspel gezet worden. Op het einde van de jaren

50 v.o.t. zien we de laatste poging van enkele verstokte conservatieve edelen om de

zaak te redden. Deze oligarchen, zoals Gruen ze noemt, hadden inderdaad nog de

87

Page 88: Door de tijd heen

hoogste ambten in handen, maar het gezag van deze ambten was toch al serieus

uitgehold door het toekennen van speciale commando’s en het inzetten van

(volks)tribunen. De Republiek was dus al verloren tegen 51 v.o.t.. De Marcelli hebben

een hevige strijd gevoerd in de Senaat, maar konden niet opboksen tegen de

stromannen van de warlords en het onbesliste gedrag van hun collega-senatoren. Ze

waren aanwezig en actief betrokken bij de ondergang van de Republiek, maar ze

waren geenszins de oorzaak van die ondergang.

Het valt op dat de latere Marcelli geen noemenswaardige militaire commando’s

hebben gevoerd in vergelijking met bijvoorbeeld de veroveraar van Syracuse en zijn

kleinzoon. Hierin kan men eens te meer een teken zien van de monopolisering van

de militaire posten door figuren als Pompeius en Caesar.

De familie heeft zijn sporen nagelaten in de geschiedenis, maar toch zijn het geen

'grootse' figuren. Ze zullen in hun periode wel beschouwd geweest zijn als een

'degelijke', 'Romeinse' familie, conform aan het beeld van de goede Romein. Naar

onze maatstaven zullen sommige leden overkomen als politici verantwoordelijk voor

vele oorlogen en de daaruit volgende doden. Voor de Romeinse geschiedschrijving

waren ze waarschijnlijk echter 'doorsnee': niet slecht, niet bijzonder.

Na deze familiegeschiedenis van de Claudii Marcelli van de 4e eeuw tot de

consulares van de jaren 50 v.o.t. gaan we het leven van de laatste rechtstreekse

afstammeling van de veroveraar van Syracuse belichten. Hij werd de schoonzoon

van Octavianus Augustus en is onze sleutel tot het begrijpen van het belang van de

Marcelli. Het is in dit deel dat we, zoals onderweg meermaals aangekondigd, het een

en ander in perspectief zullen plaatsen met de spolia opima als rode draad.

88

Page 89: Door de tijd heen

Deel II: de laatste Marcellus. Een sleutelfiguur?

89

Page 90: Door de tijd heen

1. Het leven van de jonge Marcellus130

Het leven van de laatste mannelijke nakomeling in rechte lijn van de veroveraar van

Syracuse begint omstreeks de eerste helft van het jaar 42 v.o.t. Dit geboortejaar

verkrijgen we door de vermelding bij Propertius dat Marcellus in zijn twintigste

levensjaar gestorven is131. Zijn vader was Caius Claudius Marcellus, consul in 50

v.o.t. en omstreeks 54 v.o.t. getrouwd met Octavia, de zus van Octavianus, de latere

Augustus.

In het vorige deel hebben we gezien dat ondanks de familiebanden met Caesar door

het huwelijk met zijn nicht Octavia, Caius geen Caesariaan was. Hij was zoals

beargumenteerd geen hardliner zoals zijn neven, maar heeft toch een aanzienlijke rol

gespeeld als consul in de machtsstrijd tussen Caesar en Pompeius. Na de ondergang

van Pompeius verdween Caius Marcellus van het politieke schouwtoneel. Zijn

halfslachtige optreden had hem vervreemd van zijn neven en had hem ook niet het

respect van Caesar gewonnen. Wanneer deze laatste op de Iden van maart in 44 v.o.t.

vermoord wordt, komt Caius opnieuw tijdelijk op de voorgrond dankzij zijn

verwantschap en goede verstandhouding met Octavianus, de erfgenaam van Caesar

door adoptie in diens testament. Octavianus betrok Caius bij de staatszaken,

waarschijnlijk zijn ervaring en connecties gebruikend. Volgens Münzer132 zou

Octavianus Caius gebruikt hebben om invloed uit te oefenen op Cicero, die ook weer

aan belang had gewonnen als oude staatsman. In 43 v.o.t. kwam het Tweede

Triumviraat tot stand tussen Octavianus, Marcus Antonius en Marcus Lepidus.

Hiermee werden de nieuwe machthebbers officieel bevestigd. Antonius en Lepidus

waren oude medestanders van Caesar. Octavianus, toen slechts twintig jaar, was de

nieuweling, de coming man in de Romeinse politiek, om een understatement te

130 RE n°230. Informatie gecontroleerd en ontleend aan Brandt, CAH X, Horsfall, RE p. 2764-2770, Severy, Syme (1987) en (2002) en Shackleton Bailey. Brontekst: Dio.XLVIII-LIII.; Suet.Vit.Aug.131 Propertius IV, 18, 15 en RE p. 2765. Marcellus stierf in 23 v.o.t. 132 RE, p. 2736.

90

Page 91: Door de tijd heen

gebruiken. Caius behoorde opnieuw (of misschien zelfs voor het eerst?) tot het

winnende team. Hij was de schoonbroer van een triumvir, had het consulaat bekleed

en stamde uit een oud roemrijk geslacht.

In 42 v.o.t. wordt Marcus Claudius Marcellus geboren, het jaar van de veldslagen bij

Philippi, waarbij Brutus en Cassius verslagen werden en zelfmoord pleegden. Hij is

het tweede kind van het koppel Caius en Octavia. Rond 44 v.o.t. hadden ze al een

dochter, Octavia Maior, gekregen. De jongeling zal zijn vader nooit echt hebben

gekend, want in 40 v.o.t. overleed deze. Octavia was op dat moment nog in

verwachting van hun derde kind. Ze werd echter gauw uitgehuwelijkt aan Marcus

Antonius, in het kader van de politieke band tussen Octavianus en Antonius. De

balans van de macht was met de dood van Caesar weer verstoord en er moest

opnieuw een evenwicht gezocht worden tussen oude (Antonius) en nieuwe

(Octavianus) machten, ook binnen het Tweede Triumviraat. Vrouwelijke verwanten

waren dikwijls niet meer dan potentiële huwelijkspartners, te gebruiken naar gelang

de situatie het vereiste en een handig bindmiddel voor allianties. Ook kinderen

werden gebruikt bij deze huwelijkspolitiek. Marcus Marcellus werd in 39 v.o.t., hij was

drie jaar, verloofd met de dochter van Sextus Pompeius. Dit gebeurde waarschijnlijk

om het Verdrag van Misenum133 te versterken dat het triumviraat noodgedwongen

moest sluiten met Sextus omdat deze vanuit Sicilïe de graantoevoer naar Rome

bedreigde. Pogingen om Sicilië terug te winnen faalden en draaiden uit op het pact.

Dit pact bleef niet lang gehandhaafd, want Sextus hervatte zijn acties tegen Rome.

Het was Octavianus rechterhand Marcus Agrippa die de zoon van Pompeius en zijn

vloot kon verslaan in 36 v.o.t. Sextus vluchtte naar het Oosten maar werd vermoord

door een agent van Marcus Antonius. Het huwelijk tussen Marcellus en Sextus’

dochter werd nooit voltrokken, want de situatie vereiste het niet: Sextus Pompeius

was dood en verslagen vooraleer beide kinderen de huwbare leeftijd bereikt hadden.

133 Dio.XLVIII.38.3

91

Page 92: Door de tijd heen

De volgende keer dat de jonge Marcellus terug opduikt in de bronnen is in het jaar 29

v.o.t. Hij reed samen met die andere jongeling, Tiberius, mee in de triomftocht van

Octavianus ter ere van zijn overwinning tegen Marcus Antonius in de slag bij Actium

van 31 v.o.t. Tiberius reed te paard aan de linkerzijde van strijdwagen van

Octavianus, Marcellus aan de rechterzijde. Octavianus deelde bij de

overwinningsviering de hem door het volk toegekende geldsom uit aan de

jongelingen onder de elf jaar, in naam van Marcellus.

In de tien jaar tussen de twee vermeldingen was er uiteraard heel wat gebeurd.

Marcellus zal waarschijnlijk tot 36 v.o.t. met zijn moeder en stiefvader in Athena

gewoond hebben. Octavia voedde niet alleen de drie kinderen die ze had met

Marcellus, maar ook de twee zoons van Antonius en de twee dochters die ze samen

hadden. Marcellus’ moeder toonde zich als een voortreffelijke echtgenote die haar

man bijstond en steunde. Zelfs nadat Antonius haar terug naar Rome stuurde rond

37 v.o.t. bleef ze zijn zaken behartigen te Rome. In 35 v.o.t. zorgde ze zelfs voor

bevoorrading van zijn troepen die met hem streden tegen de Parthen en de

uithongering en uitputting nabij waren. Hij aanvaardde haar bevoorrading en steun

echter niet. Wel die van een andere vrouw, Cleopatra VII van Egypte. Sinds

Antonius Octavia terug naar Rome had gestuurd, onderhield hij zijn bekende affaire

met Cleopatra die hem drie kinderen baarde. Rond 32 v.o.t. zond Antonius Octavia

een scheidingsbrief. Octavia bleek echt de lijm tussen Antonius en Octavianus te zijn,

want na de scheiding was het hek helemaal van de dam. Octavianus zou het

testament van Antonius hebben weggehaald bij de Vestaalse Maagden en het samen

met de scheidingsbrief hebben voorgelezen in de Senaat. In het testament zou

Antonius Caesarion erkennen als een zoon van Iulius Caesar, voorzag hij een erfenis

voor zijn kinderen met Cleopatra en liet te weten dat hij naast Cleopatra begraven

wou worden. Octavianus gebruikte de scheiding en de relatie met de Egyptische

koningin als basis voor het verhaal dat Antonius de hoofdstad zou willen verhuizen

naar het Oosten, dat hij koning wou worden. Het feit dat Cleopatra zichzelf als

92

Page 93: Door de tijd heen

Koningin der Koningen en Caesarion als Koning der Koningen liet kronen en dat de

kinderen van Antonius met Cleopatra als heersers over delen van hun rijk werden

benoemd, zal alleen maar bijgedragen hebben aan het idee dat Antonius van plan

was een Oosterse despoot te worden. De gevolgen zijn bekend: Octavianus laat de

Senaat de oorlog verklaren, en in 31 v.o.t. wordt Antonius definitief verslagen door

Agrippa in de zeeslag bij Actium. In de zomer van 30 v.o.t. viel het doek over het

levensverhaal van Antonius en Cleopatra:beiden pleegden zelfmoord. Octavianus

liet een van de jonge Marcellus’ stiefbroers vermoorden: Antyllus, de oudste zoon

die Antonius had met Fulvia. In hoeverre Marcellus een band zou gehad hebben met

de zoon is niet te achterhalen. Ze hebben een tijd samen gewoond in Griekenland,

maar Antyllus vergezelde zijn vader toen deze in 36 v.o.t. vanuit Griekenland

vertrok. Antyllus leefde vanaf dan aan het Egyptische hof te Alexandria.

Welk impact zouden al deze gebeurtenissen gehad hebben op de jongen? Het waren

harde tijden. De familie moet in die jaren echt verscheurd geweest zijn. Ook al was

het huwelijk tussen Antonius en Octavia Minor een politiek huwelijk, Octavia blijkt

toch een serieuze poging gedaan te hebben om haar man bij te staan. Octavia Minor

wordt afgeschilderd in de bronnen als het toonbeeld van een deugdzame Romeinse

matrone, maar in hoeverre is dit geen propaganda van het Augusteïsche hof?

Volgens Strabo (XIV 675) koos Octavia een Griekse filosoof van de Akademia

genaamd Nestor uit voor de opvoeding van haar kinderen134.

Het ‘echte’ leven begon voor Marcellus rond zijn 15-16 jaar (in 27 of 26 v.o.t.)

wanneer hij Octavianus,die pas de eretitel Augustus van de Senaat ontvangen had en

zijn alleenheerschappij op slinkse wijze bekomen had, vergezelt op de veldtocht

tegen de Cantabrii, een stam uit het noordwesten van Hispania. Deze oorlog, die

grofweg tien jaar duurde, vond plaats tussen 29 en 19 v.o.t. Het was Agrippa die met

134 Voor verdere informatie over de opvoeding van Marcellus, zie: Horsfall, N. (1989). "Virgil and Marcellus' education." Classical Quarterly 39: 266-267.

93

Page 94: Door de tijd heen

grove middelen de regio pacificeerde, met de uitroeiing van de Cantabrii en de hun

geallieerde Astures, pacificeerde en dit na zoveel eeuwen strijd om de regio.

Marcellus zal waarschijnlijk net als Tiberius de rang van tribunus militum bekleed

hebben. Tot 25 v.o.t. verbleef de jongeling in Hispania, waar hij zijn eerste militaire

ervaringen opdeed. Hij zal hoogstwaarschijnlijk een groot deel van zijn tijd in Spanje

doorgebracht hebben in het (winter)hoofdkwartier in hoofdplaats Tarraco. Augustus

werd immers ziek, door oververmoeidheid en stress door de omstandigheden van de

oorlog. De Cantabrii en hun bondgenoten waren een harde noot om te kraken. Ze

gebruikten hun kennis van het bergachtige gebied om een hit-and-run strijd te voeren

tegen de overmacht van Rome, met enig succes voor een tijd. Dio135 geeft aan dat

Augustus Tiberius en Marcellus spelen liet organiseren voor de troepen in Tarraco.

Ze zouden dit gedaan hebben in het ambt van aedilis, wat echter incorrect is.

Misschien waren ze benoemd tot aediles van het zopas gestichte Augusta Emerita, een

woonplaats voor de oudere soldaten die van hun dienst werden ontslagen in een

rustiger stadium in de campagne, en niet aan het einde zoals Dio aangeeft136.

Marcellus keerde in 25 v.o.t. terug naar Rome, om te huwen met Iulia, de dochter van

Augustus met Scribonia. Augustus reisde niet mee, hoogstwaarschijnlijk door zijn

ziekte. In het huwelijk met Iulia zagen vele auteurs, zowel Antieke als moderne, een

teken dat Augustus Marcellus als zijn opvolger wou positioneren137. Dit is

waarschijnlijk echter meer een constructie met gegevens van gebeurtenissen na de

dood van Marcellus in 23 v.o.t. Marcus Agrippa kwam ook in aanmerking als

opvolger, een meer waarschijnlijke kandidaat door zijn ervaring en kunnen. Deze

huwde na de dood van Marcellus met Iulia, dit om de familiebanden nog hechter aan

te halen. Agrippa was sinds 28 v.o.t. getrouwd met een van Marcellus’ zussen,

Claudia Marcella Major, en scheidde van haar in 21 v.o.t. om met Iulia te huwen. Dit

135 Dio, LIII.26.136 RE, p. 2765 & Scott-Kilvert, p. 280.137 Zie de verschillende meningen van Severy en Syme(2002). Syme ziet Octavia als degene die haar zoon naar voor schoof op het politieke toneel.

94

Page 95: Door de tijd heen

zou volgens Plutarchus zelf op aanzet van Octavia geweest zijn. Claudia Marcella

was ook familie van Augustus, maar er kwam natuurlijk niks dichter in de buurt qua

familieband dan de dochter van de Princeps. Men kan zeggen dat met dit huwelijk

Agrippa in rang gestegen is en nu inderdaad de eerstvolgende in lijn was. Na de

dood van Agrippa in 12 v.o.t. werd Iulia gekoppeld aan Tiberius in 11 v.o.t. Ondanks

het feit dat het een ongelukkig huwelijk was en Iulia uiteindelijk wegens seksueel

wangedrag verbannen werd, en door de vroegtijdige dood van Iulia’s zonen met

Agrippa, Lucius en Gaius, werd Tiberius de uiteindelijke opvolger van Augustus.

Een huwelijk met Iulia werd later schijnbaar bekeken als een van de vereisten om als

opvolger in aanmerking te kunnen komen. Terwijl dit niet zo per se hoefde te zijn:

zoals eerder gezegd was huwelijkspolitiek erg belangrijk in de Romeinse adellijke

wereld, een gewoonte die binnen de Augusteïsche familie ook een voorname plaats

innam.

De voorbereidingen voor het huwelijksfeest werden door de zieke Augustus

overgelaten aan Agrippa.

In 24 v.o.t. is Augustus dan eindelijk terug te Rome. De terugkeer van de Princeps

ging gepaard met een prachtig staaltje gevlei van de Senaat in de vorm van

uitzonderlijke eerbewijzen. Augustus had laten weten dat hij het volk een gift van

400 sestertieën per man wou geven, doch vooraleer hij dit besluit openbaar maakte,

wachtte hij de goedkeuring van de Senaat af. Op zich een goed machtsspel, want hoe

kon de Senaat anders zonder zich immens onpopulair te maken bij het volk en de

Princeps voor het hoofd te stoten? Terstond liet de Senaat uitvaardigen dat Augustus

niet meer gebonden was door de wet en dus kon doen en laten wat hij wou. Dit was

nog maar het begin: eenmaal Augustus effectief terug was te Rome, kreeg hij nog

meer eerbewijzen aangereikt. Niet alleen hijzelf maar ook zijn schoonzoon Marcellus

en stiefzoon Tiberius vielen in de prijzen. In dit jaar zou Marcellus het pontificaat

hebben gekregen en als quaestorius in de Senaat opgenomen zijn met het voorrecht

om bij de praetorii te mogen zitten en met hen meestemmen. Hij zou ter plaatse tot

aedilis curulis voor 23 v.o.t. gekozen worden met het recht om tien jaar voor de

95

Page 96: Door de tijd heen

wettelijke leeftijd voor het ambt van consul te mogen opkomen. Tiberius werd tot

quaestor verkozen en mocht vijf jaar vroeger zich kandidaat stellen voor alle ambten.

Dit was zonder precedent, misschien alleen overtroffen door het eerste consulaat van

Augustus zelf.

23 v.o.t. is een bijzonder jaar voor de geschiedenis van de jonge Marcellus. De

chronologie van de gebeurtenissen van dit jaar is onduidelijk, maar is niet zozeer van

belang. Dit jaar, met het elfde consulaat van Augustus, werd gekenmerkt door

volgende evenementen: er wordt een samenzwering tegen Augustus ontdekt,

Marcellus houdt met behulp van zijn schoonvader memorabele spelen, Augustus

wordt ernstig ziek maar geneest; M. Primus, de gouverneur van Macedonia moet

zich verantwoorden voor een illegale oorlog tegen de stam van de Odrysae, Augustus

legt het consulaat vroegtijdig neer maar krijgt nieuwe vormen van macht en laatst

maar voor dit verhaal het belangrijkst: de jonge Marcus Marcellus komt te overlijden

na een korte ziekte in het najaar.

In dit jaar was Marcellus aedilis curulis en dus onder andere belast met het houden

van spelen. Het moeten zeer memorabele spelen geweest zijn, met het optreden van

iemand uit de ridderstand als danser en vrouw van goede geboorte in een of ander

schouwspel. De hele zomer lang was het Forum en het theater waar de spelen

gehouden werden overdekt met een zeil om de toeschouwers te beschermen tegen de

hitte. Het is zeker dat de spelen indruk gemaakt hebben en tot de grootste

verwezenlijking van Marcellus kunnen gerekend worden, aangezien ze in de elegie

over de dood van Marcellus door Propertius enkele malen vermeld worden.

Na of tijdens de spelen werd Augustus geveld door een ernstige ziekte, die hem op

de rand van het graf bracht. De situatie was zo ernstig dat hij op een bepaald

moment zijn zegelring aan Agrippa gaf, het symbool van het gezag binnen zijn

familia als het ware en de breviarium emperii, documenten met een overzicht van de

96

Page 97: Door de tijd heen

legers en de staatsfinanciën aan zijn collega-consul Piso gaf, het gezag over de staat

als het ware. Volgens Dio was men verbaasd dat Marcellus op dat moment niet werd

aangesteld als opvolger. Dio zag hierin het teken dat Augustus de jongeman nog niet

als ervaren genoeg beschouwde138. Door een kuur van koude (stort)baden,

voorgeschreven door de geneesheer Antonius Musa herstelde Augustus

wonderbaarlijk.

Ondertussen was er wrevel in zijn huishouden geslopen. Marcellus zou zich

benadeeld voelen omdat niet hij maar Agrippa als erfgenaam zou zijn aangeduid op

dat bijna fatale moment tijdens de ziekte van Augustus. Ook met Tiberius zou er een

rivaliteit heersen. Deze wrevel was eigenlijk een logisch gevolg van Augustus’

politiek ten opzichte van zijn ‘favorieten’. Hij had als het ware een soort van

verzameling om uit te kiezen. De ene keer bevoordeelde hij de ene, dan eens de

andere, zodanig dat er geen duidelijkheid was wie nu juist de tweede man in het rijk

was. De interne strubbelingen zouden er voor gezorgd hebben dat Augustus

Agrippa naar het Oosten stuurde om ginds orde op zaken te gaan stellen. Sommigen

zien hierin een schandelijke nederlaag voor Agrippa. Syme139 stelt echter correct dat

Augustus nooit het bevel over een belangrijke provincie aan iemand zou gegeven

hebben die politiek onbetrouwbaar was. Misschien was Agrippa al het gedoe aan het

hof moe en wou hij zijn vaardigheden nuttig gebruiken in dienst van Augustus, of

was er meer aan de missie in het Oosten dan op het eerste zicht blijkt.

Na de spelen en zijn ziekte, misschien in de late zomer legde Augustus zoals eerder

gezegd zijn consulaat neer, dit onder protest van het volk. Dit had de iure gevolgen

voor Augustus’ macht: tot ongeveer 18 v.o.t. had hij nog zijn buitengewone imperium,

in se het bevel over de legers in de provinciae. Met het neerleggen van het consulaat

verloor hij prerogatieven zoals het ius agendi cum senatu, het ius agendi cum populo en

138 Dio.LIII.30.139 Syme (1987)

97

Page 98: Door de tijd heen

het ius intercessionis. Dit verlies werd gecompenseerd doordat de Senaat hem de

tribunicia potestas voor het leven toekende. Het ambtsgezag van een tribuun, een

ambt dat Augustus onmogelijk zou kunnen uitoefenen omdat hij zelf een patriciër

was, omvatte alle bovenvermelde prerogatieven. Dit was de werkelijke basis van de

macht van het Principaat. In de Engelse vakliteratuur worden deze gebeurtenissen in

23 v.o.t. ook wel “the second settlement” genoemd. “The first settlement” vond plaats in

27 v.o.t. met het neerleggen van het Triumviraat en het in ruil krijgen van allerlei

andere voorrechten en eerbewijzen. Sinds 31 v.o.t. had Augustus elk jaar het

consulaat bekleed. In dit jaar zou er ook een proces gevoerd zijn tegen M. Primus, de

gouverneur van Macedonia. Deze zou zijn gezag overstegen hebben en op eigen

initiatief een oorlog begonnen zijn met de Thracische stam van de Odrysae. Tijdens het

proces beweerde Primus eerst dat hij de opdracht had gekregen van Augustus zelf,

daarna dat het in opdracht van de jonge Marcellus was. Augustus verscheen als

getuige op dit proces en ontkende elke betrokkenheid, waardoor Primus sowieso

veroordeeld was. De advocaat van Primus zou een zekere Licinius Varro Murena zijn

geweest. Deze zou zich zodanig hebben opgewonden tijdens het proces met de

getuigenis van Augustus dat hij de Princeps haast beledigde. Later zou op het jaar (of

het daaropvolgende) zou hij deelgenomen hebben an de samenzwering van enkele

misnoegde Republikeinen onder leiding van Fannius Caepio.

Vroeg in het najaar werd Marcellus ernstig ziek. Hij zou naar Baiae gereisd zijn om te

herstellen en kreeg dezelfde koudwaterkuur van Antonius Musa die Augustus

enkele maanden daarvoor had gekregen. Het deed waarschijnlijk meer slecht dan

goed en Marcellus stierf in zijn twintigste levensjaar. Dit was een zware slag voor

Augustus, die een neef, schoonzoon en mogelijke opvolger verloor. Hij zorgde voor

een grootste publieke begrafenis, waarop hij zelf de traditionele grafrede bracht. 600

paarden zouden de kar met het lichaam en de beelden van de voorvaderen van

Marcellus hebben getrokken. Niet alleen Augustus was in rouw, ook moeder Octavia

werd diep getroffen door de dood van haar zoon. Ze zou zich teruggetrokken

98

Page 99: Door de tijd heen

hebben uit het openbare leven, in rouw, en zou niets in haar nabijheid geduld hebben

dat haar aan haar dierbare zoon herinnerde. Wanneer Vergilius het aan de dood van

Marcellus gewijde stuk uit zijn Aeneis voordroeg voor Augustus en Octavia, zou deze

laatste ingestort zijn bij de woorden “tu Marcellus eris” en slechts met de grootste

moeite weer bij bewustzijn gebracht worden. Verschillende gebouwen, beelden en

spelen werden ter nagedachtenis aan Marcellus opgedragen: Augustus liet het

theater dat in opbouw was - misschien onder toezicht van Marcellus als aedilis curulis

in dat jaar? – en waarvan de fundamenten reeds door Caesar gelegd waren het

Theater van Marcellus dopen. Bij de Ludi Romani, het tijdstip van deze spelen is

onduidelijk, liet Augustus een ambtstoel, een gouden beeld van de overleden

jongeling met een kroon plaatsen tussen de magistraten. Dit zou nog in 23 v.o.t.

kunnen hebben plaatsgevonden, aangezien Marcellus aedilis curulis was en dus

verantwoordelijk voor de spelen. Het kan ook later plaatsgevonden hebben, met de

opening van het Theater van Marcellus rond 11 v.o.t. Octavia wijdde een bibliotheek

aan haar overleden zoon. Zo stierf de laatste rechtstreekse afstammeling van het

Zwaard van Rome.

99

Page 100: Door de tijd heen

2. De Marcelli en de spolia opima

Het verhaal van de Marcelli is steeds onderbelicht gebleven, zowel bij de Klassieke

auteurs als bij de hedendaagse historici. Enerzijds kan men dit wijten aan het gebrek

aan bronnen, wat eigenlijk geldt voor zowat de hele Klassieke Oudheid. We weten

bijvoorbeeld dat Atticus, de bekende vriend van Cicero een familiegeschiedenis zou

geschreven hebben over de Marcelli. Deze is ons echter niet overgeleverd geworden.

Sommige bronnen, zoals Polybius, waren de Marcelli dan weer vijandig gezind.

Anderzijds kan men denken dat de Claudii Marcelli een degelijke Romeinse familie

waren, maar ook niet meer dan dat, zoals te lezen valt in de conclusie van deel I.

Mijn onderzoek kreeg een bepaalde richting na het maken van een paper voor het

vak Historische Kritiek van de Klassieke Oudheid. In dat werkstuk onderzocht ik de

traditie van de spolia opima en deze is hier een basis voor hetgeen wat zal volgen. De

spolia opima zijn van een uitzonderlijk belang geweest voor de Marcelli en hun

overlevering. Dit kwam werd duidelijk na het herlezen van de bronnen. Om dit aan

te tonen gaan we eerst het gegeven spolia opima en de geschiedenis ervan wat

toelichten.

2.1. Wat zijn de spolia opima?

In het Encyclopedisch Woordenboek Der Klassieke Oudheid vinden we bij het

lemma 'spolia' het volgende:"noemde men de van een gedode vijand afgenomen

wapens. Indien een Romeinse legeraanvoerder zijn tegenstander in een tweegevecht

doodde, dan noemde men de buitgemaakte wapens <spolia opima>; men wijdde

deze in de tempel van Iuppiter Feretrius. De door een onderbevelhebber of soldaat

100

Page 101: Door de tijd heen

veroverde wapens heetten spolia secunda en tertia en werden aan Mars resp. Ianus

of Quirinus gewijd."140

Volgens de geschiedschrijving hebben slechts drie personen in de Romeinse

geschiedenis de spolia opima kunnen veroveren: Romulus, mythisch stichter van

Rome; Cossus, een militair tribuun en, misschien wel de enige historische figuur:

Marcus Claudius Marcellus. In diverse werken, in heel uiteenlopende genres, wordt

er soms kort verwezen naar de exploten van één van de drie helden. De Senaat bood

Iulius Caesar het recht aan om de spolia opima te wijden alsof hij ze zelf veroverd

had141. Een eerbetoon aan zijn militaire prestaties, maar wel met een gebruik dat voor

het laatst toegepast werd door Marcellus in 222 BC en niet meer dan een vervlogen

verhaal was, gebruikt bij begrafenisredes bij de Claudii Marcelli, die hun grootste

voorvader hiermee eerden, en zo zichzelf een plaats binnen de toplaag van de nobiles

verzekerden.

2.2. De spolia opima in de bronnen

2.2.1. Romulus

Bij Livius142 vinden we het verslag van de gebeurtenissen na de roof van de Sabijnse

maagden. De omliggende stadsstaten worden opgehitst door de roof en er komt een

strijd. De Caeninenses slaan het eerst toe, want hun woede is het grootste van allemaal

en ze vallen het Romeinse grondgebied binnen. Romulus trekt met zijn leger ten

strijde, doet de vijand op de vlucht slaan, achtervolgt hen, dood hun koning in de

strijd en ontneemt hem zijn wapenuitrusting, en neemt bij de eerste aanval hun stad

in. Daarna keert Romulus zegevierend terug naar Rome, waar hij zich onmiddellijk

140 Lamer, H. ( 1976)., Encyclopedisch Woordenboek der Klassieke Oudheid, vertaald en bewerkt door Dr. J. Fuchs, Alphen aan de Rijn.141 Dio. XLIV.4.3142 Liv.I.10.

101

Page 102: Door de tijd heen

naar het Capitool begeeft. Hij laat de wapenuitrusting van de verslagen generaal voor

zich uitdragen, gespannen op een houten kader, speciaal voor de uitrusting gemaakt.

De wapenuitrusting legde Romulus neer aan de voet van een eik, die door de

herders als heilig werd beschouwd. Tegelijkertijd legde hij de omtrek van een tempel

voor Iuppiter vast. Hierdoor stichtte hij de traditie van de spolia opima.

Livius vermeldt er bij dat dit ook het ontstaan van de tempel van Iuppiter Feretrius

markeert, de eerste gewijd te Rome. Hij duidt tevens aan dat de eer van de spolia

opima te kunnen wijden nog steeds intact is, vanwege de zeldzaamheid van het

gebeuren.

Bij Plutarchus143 vinden we iets meer uitleg. De koning van de Caeninenses wordt hier

bij naam genoemd: Acron. Interessant is hier dat volgens Plutarchus de twee

generaals elkaar in het oog kregen op het slagveld en een duel aangingen. Romulus

deed een belofte aan Iuppiter, dat wanneer hij zou overwinnen, hij de

wapenuitrusting van zijn tegenstander aan hem zou wijden. Romulus overwon hier

uiteraard ook, en kapte nadat de strijd ten einde was een grote eik om die in het

kamp groeide. Hij maakte van de stam een trofee en bevestigde er de

wapenuitrusting van Acron aan. Romulus kroonde zichzelf met een laurierkrans en

droeg de stam met de uitrusting op zijn rechterschouder de stad in, triomfliederen

zingend, met zijn leger achter zich aan marcherend. Dit zou volgens Plutarchus het

voorbeeld vormen van een Romeinse triomftocht. Ook hier wordt de wijding gedaan

aan de Iuppiter met het epitheton Feretrius. De naam Feretrius zou komen van het

Latijnse 'ferire', 'neerslaan', omdat Romulus gebeden had tot Iuppiter om zijn vijand

te kunnen neerslaan. In de biografie van Marcellus geeft Plutarchus hier nog meer

uitleg over.

Tevens vinden we hier de uitleg voor de term 'opima'. Deze uitleg zou van Varro

komen. Opima zou verwijzen naar de kostbaarheid van de uitrusting. Plutarchus

143 Plut. Rom. 16.7-8

102

Page 103: Door de tijd heen

verbindt echter het woord aan 'opus', arbeid, werk, want men moet de vijand immers

met eigen hand neerslaan. Enkel aan een aanvoerder van een leger die de aanvoerder

van het vijandelijke leger met zijn eigen handen doodt, kan de eer gegeven worden

om de opima spolia te offeren. Hij verwijst ook naar de zeldzaamheid van het

gebeuren en meldt dat Cossus en Marcellus hun spolia opima met zich meedroegen in

triomf op een strijdwagen, maar dat Romulus dit te voet deed, wat ook zou blijken

uit alle afbeeldingen van Romulus in triomf.

Wat leren we hier nu uit over het ontstaan van de spolia opima? Romulus was de

stichter van de tempel van Iuppiter Feretrius en de eerste die als Romeins

koning/aanvoerder een vijandelijke generaal doodde in een tweegevecht en zijn

wapenuitrusting roofde. Met de spolia opima wordt er dus duidelijk de

wapenuitrusting bedoeld. Als koning had Romulus zelf het ‘imperium auspiciumque’,

hoewel dit natuurlijk een anachronisme is voor de regale periode. De rol van de eik

komt ook in beide bronnen naar voor. De eik is in vele (klassieke) culturen een

heilige boom, en hier is dat niet anders.

Enkele bemerkingen hierbij zijn echter nodig. Beide auteurs schrijven minstens 700

jaar na de gebeurtenis, en dat over een hoogstwaarschijnlijk mythisch figuur. Er zijn

ook heel wat overeenkomsten in de manier waarop Plutarchus het bekomen van de

spolia en de daaropvolgende triomf beschrijft bij Romulus en Marcellus. Vooral het

gebed en de belofte aan Iuppiter voor de strijd zijn markant. Wie wordt naar wie

gemodelleerd, is de vraag die men zich hierbij moet stellen.

103

Page 104: Door de tijd heen

2.2.2. A. Cornelius Cossus

De voornaamste bron voor de exploten van Cossus is Livius144. Hij begint met de

vermelding dat Cossus, een militair tribuun, een knap persoon was, moedig en sterk.

Een typische held dus, de 'all-Roman hero'. In de strijd tegen koning Tolumnius van

Veii, die tegen een verdrag in met Rome in oorlog lag, zag Cossus dat overal waar

Tolumnius met zijn cavalerie chargeerde de Romeinse troepen moesten wijken. Hij,

zelf ook een cavalerist, merkte de vijandige aanvoerder op en chargeerde naar de

koning, stootte hem met zijn lans van zijn paard. Cossus sprong van zijn eigen paard

en sloeg de koning, die poogde recht te komen, neer met de knop van zijn schild. Met

enkele welgemikte houwen, sloeg hij de koning tegen de aarde. Hij beroofde het

lichaam van zijn wapenuitrusting en hakte het hoofd van de koning af, waarna hij

die op zijn lans spietste en zo de vijand op de vlucht sloeg, vervuld met afschuw

door de dood van hun leider. Rome overwint ook in deze strijd en de dictator, Mam.

Aemilius Mamercinus wordt door de Senaat en het volk een triomftocht aangeboden.

Niet de dictator, maar Cossus kreeg alle aandacht bij de triomf, want hij droeg zijn

spolia opima met zich mee. De soldaten bezongen hem in hun liederen, waarin ze hem

spiegelden aan Romulus. Met de gepaste eerbied offerde Cossus de spolia in de

tempel van Iuppiter Feretrius, naast de spolia van Romulus.

2.2.3. M. Claudius Marcellus

Plutarchus145 beschrijft de gebeurtenissen die tijdens het eerste consulaat van

Marcellus in 222 BC plaatsvonden, in het bijzonder de oorlog met enkele Gallische

stammen. Samen met zijn collega-consul Gnaeus Cornelius Scipio had hij het beleg

opgeworpen nabij Accerae, een stad ten noorden van de Po. Op een bepaald moment

144 Liv.IV.19-20.145 Plut. Marc.6-7-8.

104

Page 105: Door de tijd heen

legde een troep van tienduizend Gaesaten op bevel van hun koning het beleg voor

Clastidium. Marcellus trok er naartoe met twee derden van de cavalerie en

zeshonderd lichte infanterie. Hij marcheerde dag en nacht door, zonder te rusten, tot

hij nabij Clastidium kwam. Tijd om te rusten of om versterkingen te vragen was er

niet, want de vijand had de Romeinse troepenmacht opgemerkt en het zou

uitdraaien op een veldslag. Het Romeinse leger was zwaar in de minderheid, en de

Galliërs hadden niets dan minachting voor de Romeinse cavalerie, die in hun ogen

minderwaardig was aan hun eigen ruiterij. De Galliërs werden aangevoerd door hun

koning, en zetten onmiddellijk bij het begin van de slag een furieuze charge in, in de

hoop van het Romeinse leger in een keer weg te vegen. Dat was uiteraard gerekend

buiten Marcellus. Deze liet zijn cavalerie in een lange lijn chargeren, zodanig dat ze

niet onmiddellijk omsingeld zouden worden door de in de meerderheid zijnde

Gallische troepenmacht. Bij de charge dreigde het echter fout te lopen, want

Marcellus' paard panikeerde door de bloedstollende kreten van de vijand en droeg

hem naar de achterste rangen. Marcellus wist echter zijn paard te wenden en deed

het lijken alsof hij een gebed deed in de richting vanwaar de zon kwam, een oud

gebruik. Vlak voor hij bij de vijand kwam, zou hij een eed afgelegd hebben dat hij de

mooiste wapenuitrusting aan Iuppiter Feretrius zou offeren.

Tijdens de slag kreeg de Gallische koning Marcellus in het oog en kon uit zijn

insignes opmaken dat hij de aanvoerder was van het Romeinse leger. Hij stortte zich

onmiddellijk op Marcellus met zijn lans, hem uitdagend tot een tweegevecht. De

koning van de Galliërs viel niet alleen op door zijn grootte, maar ook door zijn

volledige wapenuitrusting, die bewerkt was met goud en zilver, versierd met de

prachtigste kleuren en uitgewerkte details, zodat het glansde als bliksem. Toen

Marcellus de vijandelijke rangen bekeek, zag hij dat die wapenuitrusting de mooiste

was en dat dit het beloofde offer moest zijn. Dus chargeerde hij op de Galliër af en

doorboorde diens borstharnas met zijn lans. De ruiter werd door zijn paard

afgeworpen, nog steeds levend. Een tweede en derde slag doodden de koning.

105

Page 106: Door de tijd heen

Marcellus sprong daarop van zijn paard, legde zijn hand op de wapenuitrusting en

sprak tot Iuppiter Feretrius dat hij deze wapenuitrusting aan hem zou wijden als spolia

opima.

De veldslag werd uiteraard gewonnen, en kort daarop werd er ook een vrede

bekomen. De Senaat kende alleen Marcellus een triomf toe. Plutarchus schrijft dat

zijn stoet een zelden gezien spektakel was, zowel door de pracht en waarde van de

oorlogsbuit als door de grootte van de gevangenen. Maar het meest uitzonderlijke en

indrukwekkende zicht was dat van de generaal, Marcellus, die de wapenuitrusting

van de gedode koning meedroeg. Hij had een jonge eikenboom omgehakt en in de

vorm van een troffee gesneden om daar de uitrusting aan op te hangen, elk stuk op

de juiste plaats. Wanneer de processie in beweging kwam, nam hij de trofee op, en

droeg deze mee op zijn vierspan. Zijn troepen volgden hem, gekleed in de mooiste

uitrustingen, speciaal voor de gelegenheid gecomponeerde liederen zingend, die de

grootsheid van hun generaal bezongen en die van Iuppiter Feretrius. Eenmaal bij de

tempel stapte hij af en offerde de spolia aan Iuppiter Feretrius.

Ook hier wordt er gewag gemaakt van de zeldzaamheid van de spolia opima. Hier

geeft Plutarchus ook nog enkele andere verklaringen voor de bijnaam 'Feretrius'. Een

mogelijkheid is 'pheretron', de kar waarin de troffee meegedragen wordt. Het is een

Grieks woord dat in het Latijn zou opgenomen zijn. De tweede verklaring was de

verwijzing naar 'ferire', welke ik reeds bij de bespreking van Romulus gegeven heb.

Nog een verklaring is het woord 'feri', of 'sla toe!' een aanmoedigingskreet bij

soldaten.

Ook legt Plutarchus uit dat er verschillende spolia zijn die opima genoemd kunnen

worden. Er zijn drie categorieën die door Numa Pompilius, één van de mythische

koningen van Rome worden beschreven. De spolia opima van de eerste graad worden

gewijd aan Iuppiter Feretrius, die van de tweede graad aan Mars en die van de derde

106

Page 107: Door de tijd heen

aan Quirinus. De beloning voor de eerste is 300 asses, voor de tweede 200 en de

derde 100. Doch stelt Plutarchus dat algemeen aanvaard wordt dat enkel die 'spolia'

'opima' zijn die veroverd worden in een veldslag, wanneer de generaal de generaal

van de tegenpartij met zijn eigen handen doodt.

Het verslag van de slag bij Clastidium een schitterend verhaal. Zo schitterend zelfs

dat de dichter Naevius er een toneelstuk over schreef, toepasselijk 'Clastidium'

getiteld. De gelijkenis tussen de exploten van Romulus bij het verkrijgen van de

spolia opima en die van Marcellus is treffend.

2.3. Augustus, Livius en de spolia opima146

Na dit partim over de spolia opima in de bronnen volgen dan enkele belangrijke

bedenkingen. De bron in kwestie die hier het meest van belang is, is Livius. Wanneer

we kijken naar zijn verslag over de spolia opima bij Romulus en Cossus dan merken

we iets heel vreemd op: Livius147 zegt bij de beschrijving van de exploten van Cossus

op een bepaald moment dat hij tot nu toe de traditie van de Romeinse schrijvers

volgde, wanneer hij Cossus als militair tribuun beschrijft ten tijde dat hij de tweede

spolia opima aan Iuppiter Feretrius offerde. Hij zegt dat er enkel sprake kan zijn van

spolia opima wanneer een generaal die van een vijandige generaal afneemt, en dat de

Romeinen alleen maar de persoon onder wiens auspica de oorlog gevoerd worden als

generaal (er)kennen. Er zou op de wapenuitrusting die Cossus offerde een inscriptie

staan die bewijst dat Cossus consul was toen hij de spolia veroverde. Het bewijs werd

aan Livius geleverd door niemand minder dan Augustus Caesar. Deze had dit

immers gelezen op de linnen borstplaat die Cossus had geofferd, toen hij de

vervallen tempel had bezocht. Livius vindt het haast heiligschennis dat hij Cossus

146 De informatie uit dit deel is ontleend aan en schatplichtig aan de werken van Flower (alle), Harrison, Mori, Petersen, Rich, Sailor en Syme (alle)147 Liv.IV.20.5–11

107

Page 108: Door de tijd heen

van zijn rechtmatige titel zou beroven en Augustus niet zou geloven. Augustus was

immers de persoon die de vervallen tempel van Iuppiter Feretrius restaureerde. Livius

gaat nog even verder met te zeggen waar deze fout in de overlevering zou kunnen

zitten. Het zou kunnen liggen aan de oeroude annalen, of aan de linnen boeken van

de magistraten. Ook zat er veel verschil op de wijze hoe de verschillende annalen

opgetekend werden. Sommige zeer uitgebreid, andere met enkel de namen van de

consuls. Hij besluit de zaak met het volgende stukje:

"One may have any opinion on the matter one likes, though the author of the battle, as he

put in their sacred home the spoils he had just taken, practically looking into the faces of

Jupiter himself, to whom they had been vowed, and of Romulus—witnesses to a false

inscription by no means to be taken lightly—wrote that he was A. Cornelius Cossus,

consul."

Hier krijgt men in eerste instantie een ander beeld van de winnaar van de spolia

opima. Dit keer zou het niet gaan om een generaal of koning, maar om een gewone

militaire tribuun. Het is immers duidelijk geworden dat het laatste stuk van Livius

4.20 een toevoeging is, waarschijnlijk onder dwang van Augustus148. Interessante

bedenkingen hierbij zij te vinden in het artikel 'Augustus, the poets and the spolia

opima' van S.J. Harrison. Deze stelt dat Livius niet alleen een versie van het verhaal

van Cossus probeert te geven die acceptabel is voor Augustus, want de spolia opima

waren een gevoelig onderwerp in die periode, met de hele affaire rond Crassus in 29

v.o.t., die het recht claimde de spolia opima te mogen wijden nadat hij tijdens een

veldslag als proconsul de vijandelijke aanvoerder gedood had. Wanneer men de

laatste paragraaf van Liv.IV.20 juist interpreteert, zou men merken dat Livius stelt

dat als er effectief 'consul' op het linnen borstharnas staat, en waarom zou men

twijfelen aan de woorden van Augustus, de restaurateur van de tempel, dat dat geen

vervalsing zou zijn. Want wie zou er immers durven liegen tegenover een god, in een

oeroude tempel, ingesteld door de stichter van Rome zelf?149

148 Vergelijk Harrison, Mori en Sailor.149 Harrison, p.410-411.

108

Page 109: Door de tijd heen

Zelfs wanneer we Livius het voordeel van de twijfel gunnen en het hem geven dat hij

ter goeder trouw handelde, dan nog lijkt het duidelijk dat Augustus hier misbruik

maakte van zijn politiek en religieus gezag, om te voorkomen dat iemand die niet uit

de keizerlijke familie stamde, met een oeroude eer zou gaan lopen. Een gebruik dat

Augustus zelf waarschijnlijk ten zeerste zal aangesproken hebben. Men mag bij al dit

niet uit het feit uit het oog verliezen dat er zich een Marcellus bevond in Augustus'

familie, nl. de jonge zoon van Caius Claudius Marcellus. De keuze van een Marcellus

als latere schoonzoon moet kan gezien worden in het kader van Augustus' wens om

zich op te werpen als de nieuwe stichter van Rome, degene die de vrede en het rijk

herstelt na de jaren van onrust en oorlog, de nieuwe Romulus. Hij herstelde immers

verschillende oude gebruiken en erediensten, restaureerde vergeten en vervallen

monumenten. Als er iemand was met een kennis van archaïsche gebruiken dan was

het Augustus wel. Zelf slaagde hij er niet in om de spolia opima te veroveren. Zijn

adoptievader Iulius Caesar heeft wel het recht tot wijden van de spolia opima

gekregen als eerbewijs, doch werd vermoord vooraleer hij er iets mee kon doen.

Naast zelf de spolia te veroveren was iemand in de familie te hebben wiens voorvader

deze uiterst zeldzame en haast vergeten eer behaald heeft een goed alternatief.

Enkele te overwegen theses worden gegeven in het artikel 'Drusus and the Spolia

opima' door J.W. Rich. Hij verwerpt het klassieke idee dat Augustus Crassus' claim

op de spolia opima verworpen zou hebben. Crassus' recht om de spolia opima te

wijden, zou nooit in twijfel getrokken geweest zijn, en Crassus zou er zelf niet op

hebben aangedrongen om zijn recht uit te oefenen, uit vrije wil of onder lichte dwang

van Augustus. Het zou immers niet in goede aard bij Augustus gevallen zijn, dat een

proconsul zo een zeldzame eer zou toekomen, een eer die daarbij nog eens gekoppeld

was aan Romulus. De interesse die Augustus betoonde in de rang van Cossus zou

puur een geschiedkundige interesse zijn geweest.

Sterker nog zelfs, in 20 BC zou de Senaat Augustus zelfs hebben geëerd bij het

terugkrijgen van de verloren standaarden van de Parthen met een 'heruitvinding'

109

Page 110: Door de tijd heen

van de traditie. Er zou een tempel ter ere van Mars Ultor moeten gebouwd worden

op het Capitool om de standaarden te ontvangen en te herbergen. Dit decreet

plaatste Augustus op dezelfde lijn als Romulus, die ook een tempel voor een

verkregen 'spolia' oprichtte, en verkondigde dat toekomstige gelijkaardige 'spolia' in

deze tempel moesten gewijd worden. Volgens het decreet zou de tempel in de buurt

moeten komen van de tempel van Iuppiter Feretrius. Augustus' weigerde deze eer,

maar zou de tempel voor Mars Ultor laten bouwen op zijn nieuw forum. Prominent

aanwezig tussen de beelden in de nieuwe tempel was het beeld van Romulus die zijn

spolia opima droeg. Rich stelt dat het een verleidelijk idee is om te denken dat de

standaarden in afwachting van de voltooiing van de nieuwe tempel ondergebracht

zijn in de tempel van Iuppiter Feretrius. 150

Het artikel neemt nog andere boeiende stellingen in omtrent de ambities van Drusus,

Augustus' stiefzoon en broer van Tiberius, tot het veroveren van de spolia opima. Hier

zal er niet verder op ingegaan worden, maar het mag duidelijk wezen, dat er heel

wat te doen was rond het behalen van uitzonderlijke eerbewijzen en oude tradities

tijdens de regering van Augustus, en dat deze niet terugschrok voor manipulatie van

een (heruitgevonden) traditie.

150 Rich, J. W. (1999). "Drusus and the Spolia Opima." Classical Quarterly 49(2): 544-555.

110

Page 111: Door de tijd heen

3. Conclusie deel II

Er zijn genoeg aanwijzingen dat de spolia opima een historische basis hebben. Marcus

Marcellus zal hoogstwaarschijnlijk wel een vijandige aanvoerder in de strijd geveld

hebben in een man-tegen-man gevecht. Polybius is de enige vooraanstaande bron die

geen melding maakt van Marcellus' spolia opima. Dit kan liggen aan de eerder

vermelde bevooroordeeldheid van Polybius door zijn verbinding met de Scipiones.

Wat ook een mogelijkheid is, is dat de spolia opima reeds in Marcellus' tijd een oeroud

en vergeten gebruik waren. Een actie waarbij twee leiders elkaar bekampen tot de

dood en de overwinnaar de uitrusting van de verslagene opeist en offert aan de

goden lijkt te stammen uit een tribale samenleving. Het lijkt passend voor een

Romulus-achtig figuur om dit te doen, als bewijs van zijn leiderschap. Zulke figuren

werden dan later een semi-goddelijke status toegekend en er ontstond een

mythologie rond. Zoals Romulus, zoals Cossus...en zoals Marcellus?

Het is logisch dat auteurs als Livius gewag maken van de zeldzaamheid van de

spolia opima: vanaf het moment dat de oorlogvoering grootschaliger werd; i.e. niet

meer enkele honderden stamleden die ten strijde trokken met hun aanvoerder tegen

de andere stam, maar een bijna professioneel leger van duizenden soldaten.; was er

veel minder mogelijkheid om zo'n exploten tot een goed einde te brengen. De

aanvoerders bleven meestal veilig achter de slaglinies, zelfs al in Marcellus' tijd.

Interessant is dat er van een figuur zoals Iulius Caesar gezegd wordt in de bronnen,

al dan niet door zichzelf geschreven, dat hij met zijn troepen meestreed in de eerste

rangen. Het idee van de dappere generaal/krijgsheer leek aan het einde van de eerste

eeuw v.o.t. weer ingang te vinden, met de opkomst van de warlords zoals Caesar en

Pompeius. Die andere triumvir, Crassus, is niks voor niks gestorven in Parthia in de

hoop om roem en glorie te rapen bij een hopeloze militaire expeditie, die de regio

voor jaren zou ontwrichten en tot het verlies van Romeinse legioenstandaarden leed.

111

Page 112: Door de tijd heen

De spolia opima zullen actief geen rol meer gespeeld hebben voor een zeer lange tijd.

Bij een familie zoals de Marcelli zal het idee van de spolia opima overgeleverd zijn met

de familiegeschiedenis, als iets waar de familie eer en roem kon uithalen. Zij zijn

degenen die de traditie, of het idee van een traditie doorheen de tijd met zich mee

hebben gedragen, waardoor het op een bepaald moment weer kon 'heruitgevonden'

of 'herontdekt' worden.

Zo een moment was de periode waarop de Senaat aankwam met het voorstel om

Iulius Caesar de eer te geven tot het wijden van de spolia opima, alsof hij ze effectief

bekomen had. Publius Crassus ging hiermee verder in 29 v.o.t., dit tegen de zin in

van Augustus, die daardoor Livius beïnvloedde in zijn geschiedschrijving. Augustus

probeerde zichzelf te installeren als de nieuwe Romulus en als er iemand deze

archaïsche eer toegekend zou krijgen, zou hij het wel zijn. Augustus mocht dan wel

een slinks politicus zijn, een groots militair genie was hij niet. Via zijn familie poogde

hij een surrogaat te bekomen voor de spolia opima151.

De hernieuwde interesse in de spolia opima kwam misschien door de burgeroorlogen,

het geweld dat terugkeerde naar Italia en Rome zelf in de eerste eeuw v.o.t..

Redenaar-politici als Cicero moesten baanruimen voor warlord-politici als Caesar en

Pompeius. Het militaire, dat steeds belangrijk is geweest in de Romeinse politiek,

kreeg nu hetzelfde aanzien als in de tribale tijd: de sterkste overwint en wordt de

leider. Na de binnenlandse strijd kwam uiteindelijk Octavianus Augustus als

winnaar tevoorschijn. Hij had dit niet louter aan zijn eigen kunnen te danken, maar

onder andere aan de hulp van betere generaals zoals Marcus Agrippa. In dit opzicht

kan het van het grootste belang geweest zijn van Augustus dat hij dat oude, tribale

eerbewijs toegewezen kreeg.

151 Zie de ideeën van Harrison, Rich en Flower.

112

Page 113: Door de tijd heen

In 25 v.o.t. werd de band tussen Augustus en de spolia opima nog sterker, door het

huwelijk van de jonge Marcellus, zijn neef, met zijn dochter Iulia. De jongeman was

al een 'favoriet' aan het hof, mede dankzij zijn moeder Octavia, en zijn rol als

afstammeling van het Zwaard van Rome werd nu van heel groot belang, naast het feit

dat er de familieband was met Octavia en dat de Claudii Marcelli een oude,

respectabele Republikeinse familie waren.

Onder Augustus stierven de Marcelli dan misschien wel uit, maar hun erfenis werd

voor eens en altijd vastgelegd. Door de belangstelling van Augustus in de spolia

opima kwam deze bijna vergeten claim to fame van de Claudii Marcelli weer in de

aandacht. Livius schreef er over en zorgde er voor, misschien onbewust en ongewild

dat het extra in de aandacht kwam van latere lezers en onderzoekers door de

vreemde affaire van de rang van Cossus ten tijde van zijn spolia opima-avontuur.

Augustus bracht met zijn restauratie van de tempel van Iuppiter Feretrius en het

integreren van standbeelden met weergave van het bekomen van de spolia opima de

traditie weer op gang en vond ze misschien zelfs opnieuw uit152. Het is ook met de

vroegtijdige dood van de jonge Marcellus dat diens familieverleden aandacht krijgt

in het werk van Vergilius en Propertius, dat hij getypecast wordt als opvolger van

Augustus. Augustus zal dat beeld misschien wel gunstig gezind geweest zijn.

Marcellus vormde geen mogelijk gevaar meer in de intriges omtrent de opvolging

aan het hof, maar kon wel afgebeeld worden als zijn schoonzoon, zijn opvolger en de

laatste afstammeling van Marcus Claudius Marcellus, veroveraar van Syracuse en de

spolia opima.

Zou Plutarchus zonder al deze gebeurtenissen ooit een biografie aan Marcellus

gewijd hebben? Toegegeven, hij was een capabel Romeinse legeraanvoerder met de

verovering van Syracuse op zijn naam, maar zijn meest buitengewone daad bleef

toch wel het bekomen van de spolia opima. Zelfs als koos Plutarchus Marcellus' uit om

152 Zie de eerder vermelde theorie van Rich en Sailor.

113

Page 114: Door de tijd heen

andere redenen, de herinnering aan Marcellus is nieuw leven ingeblazen en versterkt

dankzij het toeval dat de laatste rechtstreekse afstammeling de neef en schoonzoon

was van de eerste zogenaamde keizer van Rome.

Harriet Flower153 heeft het in haar studies over het beeld dat er gevormd werd in de

overleveringen van Marcus Marcellus, het Zwaard van Rome. Volgens haar heeft de

nagedachtenis door de tijd heen verschillende vormen gekend, van negatief tot

positief. Enerzijds zijn er de tegenstanders van Marcellus, vertegenwoordigd in de

bronnen door Polybius, die hem te kort doen en hem allerlei verwijten maken. Ook

figuren als Cato de Oudere hebben hiertoe bijgedragen; in de ogen van de

reactionaire conservatieven was het Marcellus die de verderfelijke Griekse invloed

Rome heeft binnengebracht na zijn verovering en plundering van Syracuse, rijk aan

Griekse kunst en schatten.

Onder Augustus kwam er echter een kentering in dit beeld. Door zijn familieband en

interesse in de spolia opima.

De andere telgen uit het geslacht hebben zelf geen onbelangrijke carrières gehad,

maar op de consulares van jaren 50 v.o.t. na, die toevallig leefden op een

scharniermoment in de Romeinse geschiedenis en dan nog bevriend waren met de

ijverig schrijvende Cicero, heeft de familie geen figuren van hetzelfde gewicht als een

Augustus, een Caesar of een Pompeius opgeleverd. Ze waren niet belangrijk genoeg

voor een prominente rol in de geschiedschrijving, het waren fatsoenlijke Romeinen:

geen grote schandalen, geen spectaculaire hoogtepunten, maar daardoor wel 'saai'.

Behalve dan die ene generaal, die een vijandelijke aanvoerder doodde in een

tweegevecht, die zoveel eeuwen na zijn onfortuinelijke dood, waarvoor hij beschimpt

werd in de geschiedschrijving, toch nog tot nut kon zijn voor die persoon die het

Romeinse staatsbestel finaal omvormde van een Republiek naar een Principaat.

153 Flower (2003).

114

Page 115: Door de tijd heen

Addendum: Chronologisch overzicht van de Claudii Marcelli

115

Page 116: Door de tijd heen

Dit is een kort overzicht van de Claudii Marcelli met hun rangnummer in RE met een vermelding van de door hun uitgeoefende ambten, op basis van de informatie uit MRR.

1. M. Claudius C.f.C.n. Marcellus (218)

* Consul in 331 v.o.t. met C. Valerius Potitus pat.

* Dictator in 327 v.o.t.: verkiezing ongeldig verklaard.

2. M. Claudius (M.f.C.n) Marcellus (219)

* zoon van (218)

* Consul in 287 v.o.t. met C. Nautius Rutilus pat.

3. M. Claudius M.f.M.n Marcellus (220)

* Aedilis in 226 v.o.t.: datum is speculatief.

* Augur: 226-208 v.o.t., opgevolgd in 208 v.o.t. door P. Aelius Paetus. Datum van aanvang is speculatief.

* Praetor in 224 v.o.t.: datum is speculatief.

* Consul in 222 v.o.t. met Cn. Cornelius Scipio Calvus pat.

* Praetor in 216 v.o.t. (Sicilia)

* Consul suffectus in 215 v.o.t.: verkiezing ongeldig verklaard.

* Promagistratuur in 215 v.o.t.

* Consul in 214 v.o.t. met Q. Fabius Maximus Verrucosus pat.

* Promagistratuur in 213 v.o.t.

* Promagistratuur in 212 v.o.t.

* Promagistratuur in 211 v.o.t.

116

Page 117: Door de tijd heen

* Consul in 210 v.o.t. met M. Valerius Laevinus pat.

* Promagistratuur in 209 v.o.t.

* Consul in 208 v.o.t. met T. Quinctius Crispinus pat. Beide consuls sterven na hinderlaag.

4. M. Claudius Marcellus (221)

* Aedilis Plebis in 216 v.o.t. (met M. Aurelius Cotta).

5. M. Claudius Marcellus (222)

* zoon van 220.

* Tribunus Militum in 208 v.o.t.

* Tribunus Plebis in 204 v.o.t. (met M. Cincius Alimentus)

* Aedilis Curulis in 200 v.o.t. (met Sextus Aelius Paetus Catus)

* Praetor in 198 v.o.t. (Sicilia)

* Consul in 196 v.o.t. met L. Furius Purpurio.

* 195 v.o.t.: Legatus (Ambassadeur met Cn. Servilius <Caepio> pat. en Q. Terentius Culleo), naar Carthago gezonden om Hannibal aan te klagen.

* 193 v.o.t. : Legatus onder Cornelius Merula in Gallia (met Ti. Sempronius Longus)

* Censor in 189 v.o.t. met T. Quinctius Flamininus pat.

* Pontifex 196-177 v.o.t.

* Overleden in 177 v.o.t.: opgevolgd als pontifex door zoon (225)

117

Page 118: Door de tijd heen

6. M. Claudius Marcellus (223 of 224)

Dit zijn twee Marcelli die gelijktijdig leefden en politieke functies bekleedden, maar niet van elkaar te onderscheiden zijn. Ik heb ze niet in mijn verhaal opgenomen door de onduidelijkheid die er heerst over deze figuren.

* Praetor Urbanus in 188 v.o.t

* Praetor in 185 v.o.t.

* Consul in 183 v.o.t. met Q. Fabius Labeo pat.

* Promagistratuur in 182 v.o.t.

* Proconsul in 181 v.o.t.

* 173 v.o.t. : gezonden naar de Aetolische Liga te Delfi. Spoorde de oorlogvoerende facties aan om gijzelaars naar Korinthe te sturen. Woonde de Achaeïsche Liga bij te Aegium.

* 169 v.o.t. : dient onder Philippus in Macedonia.

7. M. Claudius Marcellus (225)

* Zoon van (222) en kleinzoon van (220)

* Pontifex: 177-148 v.o.t.

* Tribunus Plebis in 171 v.o.t. met M. Fulvius Nobilior

* Praetor (Hispania) in 169 v.o.t.

* Promagistratuur in 168 v.o.t. (Hispania)

* Consul in 166 v.o.t. met C. Sulpicius Gabus pat.

* Consul in 155 v.o.t. met P. Cornelius Scipio Nasica (Corculum) pat. * Consul in 152 v.o.t. met M. Valerius Flaccus pat.

* Promagistratuur in 151 v.o.t.

118

Page 119: Door de tijd heen

* 148 v.o.t.: onderweg naar Massinissa op missie verdronken tijdens een storm.

8. M. Claudius Marcellus (226)

* 102 v.o.t.: diende onder Marius te Aquae Sextiae

* 90 v.o.t.: Legatus onder L. Iulius Caesar. Belegerde en veroverde Aesernia.

9. M. Claudius Marcellus (227)

* Aedilis Curulis in 92 v.o.t.

* Vermoedelijk Praetor in 74 v.o.t.

10 . C. Claudius Marcellus (214)

* Quaestor in 87 v.o.t.

* Proquaestor in 86 v.o.t.

* Praetor in 80 v.o.t.

* Proconsul (Sicilia) in 79 v.o.t.

11 . M. Claudius Marcellus (229)

* Quaestor in 64 v.o.t. * Praetor in 54 v.ot. : datum is speculatief.

* Consul in 51 v.o.t. met Ser. Sulpicius Rufus pat.

12 . C. Claudius Marcellus (216)

* Praetor in 53 v.o.t. : datum is speculatief.

* Consul in 50 v.o.t. met L. Aemilius Lepidus Paullus pat.

119

Page 120: Door de tijd heen

* Vader van (230), neef van (229) en (217). Zoon van (214)

13. C. Claudius Marcellus (217)

* Praetor in 52 v.o.t. : datum is speculatief.

* Consul in 49 v.o.t. met L. Cornelius Lentulus Crus pat.

* Promagistratuur in 48 v.o.t.

14. M. Claudius Marcellus Aeserninus (232 of 233)

* Quaestor in 48 v.o.t. * Consul in 20 B.C.

15. M. Claudius Marcellus (230)

* Tribunus Militum tussen 27 en 25 v.o.t.

* Pontifex vanaf 24 v.o.t.

* Aedilis Curulis in 23 v.o.t. * Sterft in het najaar van 23 v.o.t.

120

Page 121: Door de tijd heen

De stamboom zoals gevolgd in dit onderzoek:

Bron: RE p. 2731-2732

121

Page 122: Door de tijd heen

Bibliografie

122

Page 123: Door de tijd heen

1. Bronnen

Voor deze herwerking heb ik me vooral gebaseerd op tekstedities van de Loeb-series, Penguin of Athenaeum.

Den Hengst, D. ; Suetonius. (2000). Keizers van Rome. Amsterdam.

Foster, B.O. ;Moore, F.G.; Sage, E.T.; Schlesinger, A.C.; Livius; (1919-1959). History of Rome (book I-XLV). (Vol. 1-14). Cambridge (Mass.).

Kassies, W. ; Polybius. (2007). Wereldgeschiedenis 264 - 145 v. Chr. (vol. 1-2). Amsterdam.

Peskett, A.G.; Caesar. (1914). The Civil Wars. Cambridge (Mass.).

Shackleton Bailey, D.R. ; Cicero. (2001). Letters to friends. (vol.1-3). Cambridge (Mass.).

Shackleton Bailey, D.R. ; Cicero. (2002). Letters to Quintus and Brutus; Letter fragments; Letter to Octavian; Invectives; Handbook of electioneering. Cambridge (Mass.).

Scott-Kilvert, I. ; Cassius Dio. (1987). The Roman History : the Reign of Augustus. London.

Scott-Kilvert, I. ; Plutarchus. (1965). Makers of Rome. Nine Lives by Plutarch. London.

Van Katwijk-Knapp, F.H. ; Caesar. (1987). De Gallische Oorlog. Houten.

Warner, R. ; Plutarchus. (1958). Fall of the Roman Republic. Six Lives by Plutarch. London.

White, H. ; Appianus. (1913). Roman History. The civil wars (books 1-3.26). Vol III. Cambridge (Mass.).

White, H. ; Appianus. (1979). Roman History. The civil wars (books 3.27-5). Vol IV. Cambridge (Mass.).

123

Page 124: Door de tijd heen

2. Secundaire literatuur

Astin, A.E. ; Walbank, F.W. ; Frederiksen, M.W. (eds.) (1989). The Cambridge Ancient History. VII . Rome and the Mediterranean to 133 BC . Cambridge. (Alle verwijzingen naar de werken uit de Cambridge Ancient History-serie worden gedaan met de afkorting 'CAH' + hun Latijns cijfer.)

Boardman, J. ; Griffin, J. ; Murray, O. (eds.) (1991). The Oxford History of the Roman World. Oxford.

Bowman, A. K; Champlin, E. (eds.) (1996). The Cambridge Ancient History. X. The Augustan empire, 43 B.C. - A.D.69 . Cambridge.

Brandt, H. (1995). “Marcellus <successioni praeparatus> ?: Augustus, Marcellus und die Jahre 29-23 v. Chr.” Chiron 25: 1-17 .

Broughton, T. R. S. (1951-1960). The Magistrates of the Roman Republic. New York.

Brunt, P. A. (1971). Social Conflicts in the Roman Republic. New York.

Calvert, R. L. (1961). "M. Claudius Marcellus cos. II 155 B.C." Athenaeum 39: 11-23.

Carawan, E. (1985). "The tragic history of Marcellus and Livy's characterization." The Classical Journal 80: 131-141.

Clark, E. D. (1991). A historical commentary on Plutarch's Marcellus. Vancouver, University of British Columbia: 407.

Cook, S.A. (e.a) (eds) (1962). The Cambridge ancient history. IX: The Roman republic 133-44 B.C. Cambridge.

Crook, J.A. ; Lintott, A. ; Rawson, E. (eds.). (1994). The Cambridge Ancient History. IX. The Last Age of the Roman Republic. 146–43 BC. Cambridge.

Donaldson G. H. (1962). “Modern idiom in an ancient context. Another look at the strategy of the Second Punic war”, Greece&Rome 9: 134-141.

Dorey, T.A. (1955). “The Dictatorship of Minucius.” Journal of Roman Studies 45: 92-96.

Erdkamp, P. (1992). “Polybius, Livy and the «Fabian strategy».” Ancient Society 23: 127-147.

124

Page 125: Door de tijd heen

Fantham, E. (1977). "Cicero, Varro, and M. Claudius Marcellus." Phoenix 31: 208-213.

Feig-Vishnia, R. (1996). State, Society and Popular Leaders in Mid-Republican Rome, 241-167 BC. London.

Flower, H. I. (2000). "The tradition of the <Spolia Opima>: M. Claudius Marcellus and Augustus." Classical Antiquity 19(1): 34-64.

Flower, H. I. (2003). Memories of Marcellus. Formen römischer Geschichtsschreibung von den Anfängen bis Livius : Gattungen, Autoren, Kontexte. U. Eigler. Darmstadt: 39-52.

Georgiadou, A. Bias and character-portrayal in Plutarch's Lives of Pelopidas and Marcellus. Aufstieg und Niedergang der römischen Welt. II, 33, 6: 4222-4257.

Gruen, E.S. (1974). The Last Generation of the Roman Republic. Berkeley.

Gruen E. S. (1978). “The consular elections for 216 B.C. and the veracity of Livy.” California Studies in Classical Antiquity 11: 61-74.

Hafner, G. (1968). "Cn. Naevius und M. Claudius Marcellus." MDAI(R) 75: 64-73.

Harris, W. V. (1979). War and Imperialism in Republican Rome, 327-70 BC. Oxford.

Harrison, S. J. (1989). "Augustus, the Poets, and the Spolia Opima." Classical Quarterly 39(2): 408-414.

Horsfall, N. (1989). "Virgil and Marcellus' education." Classical Quarterly 39: 266-267.

Kaufman, D.B. (1932). “Poisons and Poisoning among Romans.” Classical Philology 27 (2): 156-167.

Lamer, H. ( 1976)., Encyclopedisch Woordenboek der Klassieke Oudheid, vertaald en bewerkt door Dr. J. Fuchs, Alphen aan de Rijn.

Lazenby, J.F. ( 1978). Hannibal’s War: a Military History of the Second Punic War. Warminster.

Lewis, N. ; Reinhold, M. (1990). Roman Civilization: selected readings. Derde editie. Vol. I en II. New York.

Lintott, A. (1999). The Roman Constitution. Oxford.

125

Page 126: Door de tijd heen

Luce, T. J. (1977), Livy: The Composition of his History. Princeton.

Luce, T.J. (1990). “ Livy, Augustus, and the Forum Augustum.” Between republic and empire : interpretations of Augustus and his principate Raaflaub K. A. ;Toher, M. (eds.) Berkeley :123-138.

Millar,F. (1984). “The Political Character of the Classical Roman Republic, 200-151 BC.” Journal of Roman Studies 74: 1-19.

Mori, A. (1984). “Livy on Cornelius Cossus and the spolia opima.” Journal of Classical Studies 32: 91-101

Pauly – Wissowa, G. ; Kroll, W. (eds.).(1893 – 1983). Real-Encyclopädie der classischen Altertumswissenschaft. 84 vol. Stuttgart – München. (afgekort als RE in verwijzingen. In dez verhandeling is Band 3 gebruikt. Dit is de band waar de Claudii Marcelli in beschreven staan, gerangschikt in alfabetische volgorde. De auteur van deze stukken is Friedrich Münzer).

Petersen, H.(1961). ”Livy and Augustus.” Transactions and proceedings of the American Philological Association 92 : 440-452

Raaflaub, K. (ed.). (1986). Social Strugles in Archaic Rome: New Perspectives on the Conflict of the Orders. Berkeley.

Retief, F.P; Cilliers, L . “Poisions; Poisoning, and Poisoners in Rome”, artikel voor de website Medicina Antiqua, adres: http://www.medicinaantiqua.org.uk/sa_poisons.html

Rich, J. W. (1999). "Drusus and the Spolia Opima." Classical Quarterly 49(2): 544-555.

Rives, J. B. (1993). "Marcellus and the Syracusans." Classical Philology 88: 32-35.

Rossi, A. F. (2000). "The tears of Marcellus : history of a literary motif in Livy." Greece&Rome Series 2, 47(1): 56-66.

Salmon E. T. (1960). “The strategy of the second Punic war.” Greece&Rome 7: 131-142

Scullard, H.H. (1951). Roman Politics, 220-150 BC. Oxford.

Scullard, H. H. (1969). A History of the Roman World, 753-146 BC. London.

Scullard, H. H. (1970). From the Gracchi to Nero: a History of Rome fom 133 BC to AD 68. London.

126

Page 127: Door de tijd heen

Sailor, D. (2006). “Dirty linen, fabrication, and the authoritiesof Livy and Augustus.” Transactions of the American Philological Association 136 (2): 329-388.

Seager, R. (2002). Pompey the Great: a Political Biography. Oxford.

Severy, B. (2003). Augustus and the Family at the Birth of the Roman Empire. New York.

Shackleton Bailey, D.R. (1986). “Tu Marcellus eris.” Harvard Studies in Classical Philology 90: 199-205.

Shackleton Bailey, D.R. (1960). “The Roman Nobility in the Second Civil War.” Classical Quarterly 54: 253-267.

Syme, R. (1959). “Livy and Augustus.” Harvard Studies in Classical Philology 64 : 27-87

Syme, R. (1987). The Augustan Aristocracy. Oxford.

Syme, R. (2002). The Roman Revolution. Oxford.

Twyman, B.L. (1984). “The Consular Elections for 216 B.C. and the Lex Maenia de Patrum Auctoritate.” Classical Philology79 (4): 285-294

Walbank, F. W. ;Astin, A.E. ; Frederiksen, M.W. (eds.) (1990). The Cambridge Ancient History. VII, Part 2. The Rise of Rome to 220 BC. Cambridge.

127