Doelgroepenbeleid Armoede en sociale uitsluiting. · PDF filewerkloosheid daalt. De nieuwe...

3
Doelgroepenbeleid Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2000 Vranken J., Geldof D., Van Menxel G., Van Ouytsel J. (2000), Armoede en Sociale uitsluiting. Jaarboek 2000, Acco, Leuven. Tegenstrijdige geluiden Bestaansminimum: het begin van een forse daling? Het aantal bestaansminimumtrekkers en het aantal Uitkeringsgerechtigde Volledig Werklozen (UVW’s) – twee goede indicatoren voor het risico op armoede – nemen (ver- der) af. Het aantal bestaansmini- mumtrekkers in België daalde met 3,4% tussen januari 1999 en janua- ri 2000. Na een stagnatie in 1998 lijkt dit de eerste betekenisvolle daling van het aantal bestaansmi- nimumtrekkers sinds het begin van de jaren negentig. Begin 2000 ontvingen 80 711 mensen een be- staansminimum. In deze huishou- dens die afhankelijk zijn van het bestaansminimum leven nog altijd minstens 140 000 personen. Hier- bij valt voornamelijk op dat er op- nieuw een lichte stijging is van het aantal vrouwen, jongeren, alleen- staanden en niet-Belgen. Van alle 65-plussers in ons land zijn er 106 827 afhankelijk van het ge- waarborgd inkomen voor bejaar- den. Zij ontvangen een inkomen dat wettelijk evenveel als het be- staansminimum is. Samen bete- kent dit dat bijna een kwart mil- joen Belgen moet rondkomen met een inkomen om en nabij het wettelijk vastgelegd bestaansminimum. We benadrukken dat dit cijfer slechts betrekking heeft op de twee voornaamste stelsels die voorzien in een minimuminkomen. OVER . WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 1-2/2001 213 Het gaat beter in Vlaanderen en in België. Op de drempel van de 21ste eeuw lijken de magere jaren voorbij. De economische groei- cijfers zijn opnieuw hoog en de inflatie blijft relatief laag. De staatsschuld krimpt. De vraag op de arbeidsmarkt stijgt en de werkloosheid daalt. De nieuwe paarsgroene regeringen surfen mee op deze gunstige golven. Alles lijkt erop te wijzen dat min- stens één periode van zeven vette jaren is aangebroken. Maar is dat voor iedereen het geval? Daaraan durven we vooralsnog twij- felen. Het grootste gevaar dat dreigt, is dat in de euforie van de hervonden economische groei en welvaartstoename ‘vervelende’ dissonanten als armoede en wanklanken als ‘sociale uitsluiting’ uit het publieke en politieke concert worden geweerd. Het Jaar- boek Armoede en Sociale Uitsluiting 2000, alweer aan zijn negen- de editie toe, wil de problematiek van armoede en sociale uitslui- ting op de maatschappelijke agenda houden en het debat terzake stimuleren. Het wil een samenhangend en actueel overzicht bie- den van de toestand en van het beleid ter bestrijding van armoe- de en sociale uitsluiting en dit aan de hand van recent onderzoek.

Transcript of Doelgroepenbeleid Armoede en sociale uitsluiting. · PDF filewerkloosheid daalt. De nieuwe...

Page 1: Doelgroepenbeleid Armoede en sociale uitsluiting. · PDF filewerkloosheid daalt. De nieuwe paarsgroene regeringen surfen mee op deze gunstige golven. ... Het wil een samenhangend en

Doelgroepenbeleid

Armoede en sociale uitsluiting.Jaarboek 2000

Vranken J., Geldof D., Van Menxel G., Van Ouytsel J. (2000), Armoede en Socialeuitsluiting. Jaarboek 2000, Acco, Leuven.

Tegenstrijdige geluiden

Bestaansminimum: het begin van een forsedaling?

Het aantal bestaansminimumtrekkers en het aantalUitkeringsgerechtigde Volledig Werklozen (UVW’s)

– twee goede indicatoren voor hetrisico op armoede – nemen (ver-der) af. Het aantal bestaansmini-mumtrekkers in België daalde met3,4% tussen januari 1999 en janua-ri 2000. Na een stagnatie in 1998lijkt dit de eerste betekenisvolledaling van het aantal bestaansmi-nimumtrekkers sinds het beginvan de jaren negentig. Begin 2000ontvingen 80 711 mensen een be-staansminimum. In deze huishou-dens die afhankelijk zijn van hetbestaansminimum leven nog altijdminstens 140 000 personen. Hier-bij valt voornamelijk op dat er op-nieuw een lichte stijging is van hetaantal vrouwen, jongeren, alleen-staanden en niet-Belgen. Van alle65-plussers in ons land zijn er106 827 afhankelijk van het ge-waarborgd inkomen voor bejaar-den. Zij ontvangen een inkomendat wettelijk evenveel als het be-staansminimum is. Samen bete-kent dit dat bijna een kwart mil-

joen Belgen moet rondkomen met een inkomen omen nabij het wettelijk vastgelegd bestaansminimum.We benadrukken dat dit cijfer slechts betrekkingheeft op de twee voornaamste stelsels die voorzienin een minimuminkomen.

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 1-2/2001 213

Het gaat beter in Vlaanderen en in België. Op de drempel van de

21ste eeuw lijken de magere jaren voorbij. De economische groei-

cijfers zijn opnieuw hoog en de inflatie blijft relatief laag. De

staatsschuld krimpt. De vraag op de arbeidsmarkt stijgt en de

werkloosheid daalt. De nieuwe paarsgroene regeringen surfen

mee op deze gunstige golven. Alles lijkt erop te wijzen dat min-

stens één periode van zeven vette jaren is aangebroken. Maar is

dat voor iedereen het geval? Daaraan durven we vooralsnog twij-

felen. Het grootste gevaar dat dreigt, is dat in de euforie van de

hervonden economische groei en welvaartstoename ‘vervelende’

dissonanten als armoede en wanklanken als ‘sociale uitsluiting’

uit het publieke en politieke concert worden geweerd. Het Jaar-

boek Armoede en Sociale Uitsluiting 2000, alweer aan zijn negen-

de editie toe, wil de problematiek van armoede en sociale uitslui-

ting op de maatschappelijke agenda houden en het debat terzake

stimuleren. Het wil een samenhangend en actueel overzicht bie-

den van de toestand en van het beleid ter bestrijding van armoe-

de en sociale uitsluiting en dit aan de hand van recent onderzoek.

Page 2: Doelgroepenbeleid Armoede en sociale uitsluiting. · PDF filewerkloosheid daalt. De nieuwe paarsgroene regeringen surfen mee op deze gunstige golven. ... Het wil een samenhangend en

De werkloosheid neemt af, maar...

Ook de werkloosheid daalde in België beduidend:van 12,6% in 1998 tot 11,7% in 1999. De daling vande werkloosheid mag ons nochtans niet doen ver-geten dat de basis waarvan we vertrokken uiterma-te omvangrijk was en niet te verwaarlozen hoogblijft. In absolute cijfers treft uitsluiting op de ar-beidsmarkt nog altijd 402 484 mensen volgens deofficiële werkloosheidsstatistieken en 230 983 on-der hen zijn langdurig (of meer dan één jaar) werk-loos.

Het aandeel van de langdurig werklozen in het to-tale aantal UVW’s neemt slechts geleidelijk af(65,4% in 1998, 63,8% in 2000 – het niveau van1995); het aandeel werklozen dat vijf jaar of langerwerkloos is, neemt al enkele jaren toe (van 17,4%van de UVW’s in 1995 tot 24% in 2000). Zelfs hunabsolute aantal stijgt licht van 85 451 in 1995 tot86 743 in 2000. Ook allochtonen blijven een duide-lijk hoger werkloosheidsrisico lopen. Het aandeelvan de niet-Belgische UVW’s is opnieuw aan hetstijgen sinds 1995. Na een hoopgevend dieptepuntvan 15,6% in 1994 staat dit aandeel vandaag weerop 17,1%. In sommige stedelijke wijken is meerdan 50% van de jonge migranten werkloos. Dit zijngegevens waar niet licht overheen kan worden ge-gaan.

Blijvende problemen op andere terreinen

Ook op andere maatschappelijke terreinen merkenwe blijvende problemen. Er blijft een aanzienlijkeen niet afnemende inkomensongelijkheid bestaan.De verdere stijging van de schuldproblematiek envan het aantal mensen met (af)betalingsproblemenis opmerkelijk. In Vlaanderen worden 4 tot 6% vande huishoudens door schuldoverlast getroffen.Scholen en ouders oriënteren kinderen uit kansar-me middens nog altijd naar minder gunstige onder-wijsvormen. Concentratie van kansarmen – zowelautochtonen als allochtonen – in bepaalde scholenblijft een groot probleem voor de ontplooiing vanjongeren en om de school echt tot hefboom te ma-ken voor opwaartse sociale mobiliteit. In plaatsdaarvan nagelt hun ‘onderwijsloopbaan’ hen vastop de weinig benijdenswaardige positie van hunouderlijk milieu. Ook de ziekte- en sterfterisico’sliggen beduidend hoger bij de lage inkomens- en

beroepsgroepen; hun toegang tot de gezondheids-zorg ligt daarom niet hoger, integendeel. Dehuisvesting van grote bevolkingsgroepen blijftachter bij de hedendaagse kwaliteitsnormen: erzijn 300 000 slechte woningen, een aanzienlijkaantal huishoudens wordt met hoge woonkosten(23,4% in 1997) en/of woononzekerheid gecon-fronteerd, en marginale woonvormen komen vakervoor.

Toenemende concentratie van deproblemen

We krijgen dus een genuanceerd beeld. Indica-toren als het aantal werklozen of het aantal be-staansminimumtrekkers verbeteren maar achter-stelling en uitsluiting op cruciale maatschappelijkedomeinen blijven en nemen zelfs toe. Daarenbo-ven blijft een onaanvaardbaar omvangrijke groeparmen en andere uitgeslotenen over. Zij profiterenniet of onvoldoende van de economische her-opleving.

Diegenen die uit de boot vallen hebben een her-kenbaar profiel en wonen vaak ook ruimtelijk ge-concentreerd. Vooral laaggeschoolden en alleen-staanden worden getroffen. Opvallend is wel datde laagstgeschoolden het er beter vanaf brengendan de lagergeschoolden, althans in de werkloos-heidsstatistieken. Terwijl het aandeel werklozenmet lager onderwijs in de UVW’s licht daalt, stijgthet aandeel van het LSO en het HSO. Een gevolgvan het doelgroepenbeleid?

Armoede, werkloosheid en uitsluiting blijven in be-langrijke mate geconcentreerd in de steden en ditin alle gewesten, zowel in absolute als in relatievetermen. Op elke duizend inwoners van Gent, Oos-tende en Antwerpen zijn er ongeveer vijftien be-staansminimumtrekkers (respectievelijk 15,4‰,15,0‰ en 13,8‰). Ook de werkloosheid ligt in desteden een pak hoger dan gemiddeld. Zo bedroegde werkloosheidsgraad eind oktober 2000 in Gent11,1% en in Antwerpen 12,3%. In dezelfde periodebedroeg dit cijfer voor heel Vlaanderen slechts6,4%. Zoals we hierboven reeds aantoonden, blij-ven ook allochtonen een duidelijk hoger armoede-en werkloosheidsrisico lopen. Ook deze mensenwonen meestal ruimtelijk geconcentreerd, in de-zelfde stadsbuurten.

214 OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 1-2/2001

Page 3: Doelgroepenbeleid Armoede en sociale uitsluiting. · PDF filewerkloosheid daalt. De nieuwe paarsgroene regeringen surfen mee op deze gunstige golven. ... Het wil een samenhangend en

De actieve welvaartstaat:arbeid als antwoord op armoede?

In de beleidsnota van Vande Lanotte heet het datde tijd voorbij is dat armoede en bestaansonzeker-heid enkel werden bestreden via werkloosheids-en OCMW-uitkeringen. De actieve welvaartsstaatmoet “voorkomen dat mensen uit de boot vallen” en“zorgen dat iedereen (...) een creatieve bijdragekan leveren aan de samenleving en hij of zij dit kanverzoenen met de kwaliteit van zijn of haar per-soonlijk leven” (Vande Lanotte, 1999). Voorkomendat mensen uit de boot vallen en hen stimulereneen creatieve bijdrage te leveren kan volgens debeleidsmakers blijkbaar het best gebeuren door zoveel mogelijk mensen aan het arbeidsproces te la-ten participeren (Federale Regering, 1999). Betaal-de arbeid wordt met andere woorden (terug) devoorwaarde bij uitstek voor de integratie van indi-viduen in de samenleving.

De vraag blijft natuurlijk of betaalde arbeid inder-daad de beste garantie vormt tegen armoede en be-staansonzekerheid? Op basis van het betoog vanKarel Van den Bosch in het Jaarboek kunnen weop het eerste zicht beweren van wel. De relatievestijging van de armoede tot 1997 zou zich praktischuitsluitend bij één bevolkingsgroep hebben voor-gedaan: de huishoudens die van één uitkeringmoeten leven. Binnen deze groep lijken vooral degezinnen die van één werkloosheidsuitkering moe-ten rondkomen zeer hard door armoede getroffen(47% in 1997).

Dat werkloosheid de kans op armoede vergroot,betekent nog niet dat betaalde arbeid meteen hetarmoederisico doet verdwijnen. Kritische reflectiesbij het Nederlands Poldermodel doet De Lathou-wer (2000) besluiten dat méér werk geen garantievormt voor minder armoede en minder ongelijk-heid. Eerder integendeel: de tewerkstellingsgroeiin dit Nederlandse model heeft een grotere in-komensongelijkheid tot gevolg gehad. Een goeduitgebouwd sociaal vangnet blijft met anderewoorden een noodzakelijke voorwaarde voor lagearmoedecijfers.

Hoewel het ‘integrerend vermogen’ van betaaldearbeid groot is, mag de participatiegedachte in deactieve welvaartstaat dan ook niet worden beperkttot participatie aan betaalde arbeid. De (positieve)effecten van vormen van sociale economie (tegen-woordig: meerwaarde-economie) zijn ondertussengenoegzaam bekend (zie o.a. Lauwereys e.a.,2000).

Besluit

Vanuit het standpunt van armoede en sociale ong-elijkheid, impliceert het vertoog rond de actievewelvaartstaat een belangrijke ommezwaai in hetbeleid. Tot voor kort stond de strijd tegen de hogewerkloosheid centraal, nu ligt het accent op hetverhogen van de activiteitsgraad. Iedereen moet instaat worden gesteld een bijdrage te leveren aan desamenleving door betaalde arbeid. De vraag blijftalleen in hoeverre de huidige eisen van de arbeids-markt dit toelaat voor de allerzwaksten.

Jeff Van OuytselMieke FransCASUM

BibliografieDe Lathouwer, L. (2000), Meer werk is geen garantie voor

minder armoede en minder ongelijkheid. Kritische re-flecties bij het Nederlandse poldermodel vanuit België(CSB-Bericht). Antwerpen: UFSIA – Centrum voor So-ciaal Beleid.

Federale Regering (1999), De brug naar de eenentwintig-ste eeuw – regeerakkoord – 7 juli 1999. Persbericht –Regeringsverklaring en Regeerakkoord – 28 juli 1999(http://belgium.fgov.be/abtb/gov/regeerakkoord.htm).

Lauwereys, L., Matheus, N. & Nicaise, I. (2000), Sociale te-werkstelling in Vlaanderen: doelgroepbereik, kwali-teit en doelmatigheid. Leuven: KULeuven – HogerInstituut voor de Arbeid.

Vande Lanotte, J. (1999), Beleidsnota Armoede. Brussel:Kabinet van de Minister van Begroting, Maatschappe-lijke Integratie en Sociale Economie.

OVER.WERK Tijdschrift van het Steunpunt WAV 1-2/2001 215