DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN...

150
DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN SCHEIKUNDE NATUUR- EN SCHEIKUNDE VOOR DE ONDERBOUW 1-2 VMBO-B(K)│LWOO AUTEURS: J. VAN GEMERT T. JACOBS M. HORDIJK DERDE DRUK MALMBERG 'S-HERTOGENBOSCH WWW.NOVA-MALMBERG.NL

Transcript of DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN...

Page 1: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN SCHEIKUNDE NATUUR- EN SCHEIKUNDE VOOR DE ONDERBOUW

1-2 VMBO-B(K)LWOO

AUTEURS: J. VAN GEMERT

T. JACOBS

M. HORDIJK

DERDE DRUK

MALMBERG 'S-HERTOGENBOSCH

WWW.NOVA-MALMBERG.NL

Page 2: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

INHOUDSOPGAVE

2

Inhoudsopgave

Inleiding

Deel 1 Over NOVA...........................................4

1 De methode in hoofdlijnen................................ 4

1.1 Opbouw ............................................................ 4

1.2 Leerstof............................................................. 4

1.3 Contexten ......................................................... 4

1.4 Vaardigheden ................................................... 5

1.5 Praktisch werk .................................................. 5

1.6 Demonstratieproeven ....................................... 5

1.7 Opgaven en opdrachten ................................... 5

1.8 Eindtoetsing en diagnostische toetsing

(Test Jezelf)...................................................... 6

2 Practicum.......................................................... 6

2.1 Doelen .............................................................. 6

2.2 Organisatie ....................................................... 6

2.3 Instructies en vragen ........................................ 7

2.4 Aanwijzingen en tips voor afbeeldingen en .......

proeven............................................................. 7

3 Werken met de computer ................................. 7

3.1 Nova en de computer ....................................... 8

3.2 De computer als meetinstrument...................... 8

4 ICT voor leerlingen ........................................... 8

5 ICT voor docenten ............................................ 9

6 Planning............................................................ 9

Deel 2 Hoofdstuk voor hoofdstuk................10

1 Hoofdstuk 1 Natuur- en scheikunde............... 10

2 Hoofdstuk 2 Stoffen en hun eigenschappen .. 26

3 Hoofdstuk 3 Water ........................................ 35

4 Hoofdstuk 4 Warmte ...................................... 55

5 Hoofdstuk 5 Materialen .................................. 80

6 Hoofdstuk 6 Elektriciteit.................................. 90

7 Hoofdstuk 7 Licht ......................................... 114

8 Hoofdstuk 8 Geluid....................................... 133

Deel 3 Informatie .........................................146

3.1 Materiaallijst ................................................. 146

Page 3: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

3

Inleiding

In deze docentenhandleiding geven wij u een aantal

aanwijzingen. De methode en de handleiding kunnen u

helpen om op een didactisch en pedagogisch

verantwoorde wijze les te geven. Samen met uw

vakmanschap moet dit tot prettige lessen en goede

resultaten kunnen leiden. U bepaalt uiteindelijk hoe u de

lessen verwezenlijkt, onze tips en de methode zijn daarbij

slechts een hulpmiddel.

Hoe goed een les ook is voorbereid, de situatie in de les is

nooit te voorspellen. Met Nova proberen wij u zo veel

mogelijk een helpende hand te reiken. Tijdens gebruikers-

bijeenkomsten kwam altijd het onderwerp ‘tijd’ ter sprake.

Diverse docenten hadden tijd te kort, andere dames en

heren hadden tijd over. De oorzaak is natuurlijk divers: de

groepsgrootte, de interesse, motivatie en intelligentie van

de groep, de mogelijkheden die u hebt aan materiaal en

gereedschap, wel of geen assistentie van een TOA,

enzovoort. Het is voor ons onmogelijk voor al die situaties

een oplossing te bieden. De factor tijd is, gezien de

omstandigheden in uw school, de lesuren die u hebt, iets

waar wij bij het maken van de methode weinig invloed op

hebben. Daarom een paar suggesties:

– Als u niet uitkomt met de tijd, bekijk dan in hoofdstuk

voor hoofdstuk (deel 2 van deze handleiding) wat u kunt

weglaten.

– Maak van proeven die veel tijd kosten als

leerlingenproef ook eens een demonstratieproef.

– Controleer niet alle antwoorden met de leerlingen

klassikaal, maar geef na een aantal lessen de goede

antwoorden. Dit kunt u doen via het bord, via de

computer op het tv-scherm of een activeboard, vooraf

geschreven of op sheet gekopieerde vellen op de

overheadprojector.

Enkele tips voor als u tijd over hebt:

– Laat de extra proeven uitvoeren.

– Ga dieper in op de resultaten van proeven en vul die zo

nodig aan.

– Gaat er iets fout bij een groep tijdens het maken van

een proef, bespreek de fout dan klassikaal. Ook

bijzondere resultaten van een proef kunnen aanleiding

zijn voor een extra bespreking.

– Maak tijdens de lessen gebruik van de afbeeldingen in

de leerwerkboeken. Daarvoor zijn tips bij bepaalde

afbeeldingen in deze handleiding gegeven. Ze kunnen

tijdens de les al voor een discussie zorgen. U kunt

hiervan gebruikmaken via groepsgesprekken of een

klassengesprek.

– Geef leerlingen via internet gerichte opdrachten (naar

aanleiding van een aantal afbeeldingen, een proef of

een stuk tekst uit het hoofdstuk). Het schrijven van een

verslag hiervan (thuis of in de klas) is belangrijk en

natuurlijk hoort hierbij een beoordeling die voor het

rapportcijfer meetelt. Bespreking in de les mag qua tijd

geen probleem vormen.

Wij hopen dat u uw lessen op deze manier goed en

gemakkelijk kunt laten verlopen.

J. van Gemert, T. Jacobs en M. Hordijk

Page 4: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 1 OVER NOVA

4

Deel 1 Over Nova

1 De methode in hoofdlijnen

1.1 Opbouw

Elk deel van Nova bestaat uit leerlingen- en

docentenmateriaal. In de onderbouw bestaat de methode

uit vier delen. Nova vmbo-b(k)/lwoo bestaat uit

leerwerkboeken, een website (www.nova-malmberg.nl)

met gratis ICT-materiaal en een afgeschermd deel met

materiaal waarvoor betaald moet worden (ePack).

In de leerwerkboeken staat theorie afgewisseld met

opgaven en proeven. De opgaven kunnen nagekeken

worden via het uitwerkingenboek. Op deze docentensite

staan nog extra practicumopdrachten.

De docent heeft bij elk hoofdstuk de beschikking over een

eindtoets, die in drie bestandsformaten wordt geleverd:

een elektronisch toetsprogramma, Word en pdf. Met het

elektronisch toetsprogramma kan de docent de leerlingen

zelf de eindtoets op de computer laten maken. Met het

Word- of pdf-bestand kan een schriftelijke eindtoets

worden afgenomen. Er is van de toetsen een A- en een

B-versie.

Regelmatig verschijnt er een elektronische nieuwsbrief

(e-zine; aanmelden via methodesite) met nieuws over

actuele vakontwikkelingen, lesideeën, extra opgaven en

achtergrondinformatie. In deel 1-2 vmbo-b(k)/lwoo van

Nova worden natuur- en scheikunde geïntegreerd

aangeboden.

1.2 Leerstof

Ieder hoofdstuk begint met een kennisinventarisatie: waar

denkt de leerling aan bij het horen van het thema van het

hoofdstuk? Op die manier wordt mogelijke voorkennis

geactiveerd.

De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor

het leerwegondersteunend onderwijs en de

basisberoepsgerichte leerweg. Op de methodesite is voor

elke paragraaf een extra stukje leerstof opgenomen. Deze

leerstof is bedoeld voor de ‘snellere’ leerlingen die

eventueel de kaderberoepsgerichte leerweg willen of

kunnen doen.

Bij het schrijven van de methode zijn de kerndoelen voor

de basisvorming (1998 – 2003) als uitgangspunt genomen,

aangezien die duidelijker specificeren wat daadwerkelijk

van de leerlingen wordt verwacht. De kerndoelen worden

door deel 1-2 vmbo-b(k)/lwoo en deels door deel 3 vmbo-b

volledig gedekt. In deel 2 van deze docentenhandleiding

wordt verantwoord waar elk kerndoel aan de orde komt.

Bij het schrijven van de delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo en 3

vmbo-b is rekening gehouden met het instroomniveau in

het vierde leerjaar. Behalve naar de kerndoelen is ook

steeds gekeken naar de herziene eindtermen in de

eindexamenprogramma’s (2007). De delen van Nova voor

de vierde klas sluiten naadloos aan op het

onderbouwprogramma en bereiden uw leerlingen optimaal

voor op hun examen.

Bij de ordening van de leerstof zijn we uitgegaan van een

deels concentrische opbouw. De meeste onderwerpen die

in deel 1-2 vmbo-b(k)/lwoo behandeld worden, komen later

weer terug, en worden dan verdiept en uitgebreid.

Voor alle delen hebben we leerstof gekozen die dicht bij

de leefwereld van de leerlingen staat. De meer abstracte

onderdelen van de leerstof komen voor elk hoofdstuk aan

de orde in de extra stukjes op de methodesite. Op die

manier sluit de methode aan bij de ontwikkeling van het

abstractievermogen van de leerlingen waarvoor we deze

methode hebben geschreven.

In deze opzet past niet dat er veel aandacht besteed wordt

aan het werken met formules. Rekenwerk hebben we tot

een minimum beperkt. De extra stof op de methodesite,

voor de kaderberoepsgerichte leerweg, bevat wat meer en

wat moeilijker rekenwerk.

1.3 Contexten

In Nova wordt elk onderdeel van de leerstof gekoppeld

aan een bepaalde context. Gezien de kerndoelen en de

examenprogramma’s ligt dat natuurlijk ook voor de hand.

De leerlingen moeten niet alleen theoretische kennis

verwerven, maar die ook kunnen toepassen. Het vak moet

bijdragen aan ‘het relateren van natuurwetenschappelijke

begrippen en methoden aan voor meisjes en jongens

herkenbare concrete verschijnselen’ (kerndoelen 1998 –

2003).

Bij de keuze van contexten hebben we ons als regel

aangesloten bij de kerndoelen; een enkele keer hebben

we een andere context gebruikt. De meeste hoofdstukken

hebben één hoofdcontext, zoals ‘water’. Die hoofdcontext

wordt geïntroduceerd op de titelpagina van elk hoofdstuk.

Door elk hoofdstuk wordt de context in verband gebracht

met een of meer beroepen.

In de tekst van de paragrafen wordt de context niet tot in

detail behandeld. De leerlingen moeten ook leren zelf

verbanden te leggen tussen de leerstof en de wereld om

hen heen. De tekst van de paragrafen zet de leerlingen

daarom wel op het goede spoor, maar kauwt niet alles

voor. Sommige verbanden moeten de leerlingen zelf

leggen door de opgaven, opdrachten en practica te

maken.

Page 5: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

5

1.4 Vaardigheden

De basisvorming wil vaardigheden een belangrijke plaats

in het onderwijs geven. Een grotere nadruk op

vaardigheden is een van de kernpunten van de

basisvorming.

In de kerndoelen van natuur- en scheikunde hebben

vaardigheden dan ook een prominente plaats gekregen.

Basisvaardigheden zijn onder andere het kunnen

gebruiken van verschillende apparaten en het werken met

meetapparatuur. Bijvoorbeeld het werken met een

brander, voltmeter, ampèremeter, voedingskastje en

decibelmeter. Ook instrumenten aflezen, grafieken

tekenen en aflezen, hanteren van grootheden zijn

belangrijk.

Veel opgaven, proeven en andere opdrachten in Nova zijn

gericht op het oefenen van vaardigheden. De

vaardigheden in de kerndoelen 1 en 2 komen vooral in de

opgaven aan bod.

Elk hoofdstuk sluit af met een pagina ‘achter je PC’. Hier

kan de leerling zijn vaardigheden op ICT-gebied

toepassen en uitbreiden. Zo zijn (op de docentensite) ook

enkele IPCoach-practica opgenomen, die u uw leerlingen

onder begeleiding kunt laten uitvoeren.

1.5 Praktisch werk

Vaardigheden leer je het beste in de praktijk. Vandaar dat

Nova veel aanknopingspunten biedt voor praktisch werk in

de vorm van leerlingproeven. De leerlingen worden op

allerlei manieren door de methode aan het werk gezet.

Het is de bedoeling dat de leerlingen zo veel mogelijk alle

praktische opdrachten uitvoeren. Het aanbod is in de

methode zeer groot. We gaan ervan uit dat u zelf een

keuze maakt uit dat aanbod, naar gelang de

mogelijkheden op uw school en uw eigen didactische

voorkeur. Waar het niet mogelijk is om de leerlingen de

proeven zelf te laten doen, gaan we ervan uit dat u die

proeven kunt demonstreren.

In de docentenhandleiding staan bij elk hoofdstuk een of

meer extra proeven. U kunt hier gebruik van maken als u

voldoende tijd hebt, of als extra opdrachten voor de snelle

zelfstandige leerlingen.

1.6 Demonstratieproeven

Demonstratieproeven zijn proeven die de docent uitvoert,

terwijl de klas toekijkt; hoogstens verlenen enkele

leerlingen assistentie.

In het leerwerkboek worden geen proeven als

demonstratieproeven beschreven. In het leerwerkboek zijn

alle proeven geschreven om door de leerling uitgevoerd te

worden.

Het kan in de praktijk mogelijk zijn dat u een proef om een

of andere reden niet door de leerlingen kunt laten

uitvoeren. U hebt bijvoorbeeld niet genoeg materiaal om

de hele klas aan de opdracht te laten werken of de

organisatie laat dat voor een bepaalde proef niet toe.

Het staat u natuurlijk vrij die proef als demonstratieproef uit

te voeren. Bijna elke proef leent zich ervoor om klassikaal

gemaakt te kunnen worden. Let er dan wel op dat tijdens

de proef de leerling de vragen en opdrachten die bij die

proef horen moet kunnen invullen. Het is daarom

raadzaam om ook bij een demonstratieproef de

stapsgewijze behandeling van de stof aan te houden.

Het kan voorkomen dat u niet in de gelegenheid bent om

proeven te laten uitvoeren of te demonstreren.

Bijvoorbeeld omdat de school niet over voldoende

practicumlokalen beschikt of omdat u zelf geen

gelegenheid hebt om proeven te demonstreren. Beschrijf

dan zo veel mogelijk wat er tijdens de proef gebeurt, zodat

de leerlingen weten waar het over gaat en wat ze van de

proef moeten leren.

1.7 Opgaven en opdrachten

Bij elke paragraaf horen verschillende soorten opdrachten:

leerstofvragen, toepassingsvragen en opdrachten. De

vragen en opgaven staan in het leerwerkboek, verweven

in de tekst, en regelmatig als laatste deel van het

behandelde onderwerp. In de proeven staan opdrachten,

opgaven en vragen die betrekking hebben op hetgeen

gebeurt tijdens de proef en wat de leerling

proefondervindelijk vast kan stellen.

De leerstofvragen doen een beroep op het geheugen van

de leerlingen; om zo’n vraag te beantwoorden, hoeven ze

alleen maar een stukje leerstof zonder fouten te

reproduceren. Leerlingen die het moeilijk vinden om een

paragraaf nauwkeurig te lezen, worden door deze vragen

nog eens met hun neus op de leerstof gedrukt.

WEL/NIET-vragen komen regelmatig voor. Dit soort

vraagstelling is vooral bedoeld om de leerling de stof regel

voor regel te laten lezen. Ze zijn voornamelijk gericht op

het betrekken van de leerling bij het lezen van tekst en

opdrachten.

Dit soort vragen kan door de leerling al snel worden

opgevat als zeer gemakkelijk. Attendeer de leerling erop

dat er veel fouten in deze vragen worden gemaakt omdat

hij/zij niet goed leest of te snel wil werken.

De toepassingsvragen zijn oefeningen in het toepassen

van de leerstof. In de methode staan veel (eenvoudige)

toepassingsvragen. Deze zijn vooral nuttig om

deelvaardigheden te oefenen zoals:

– een maatcilinder aflezen;

– een schema natekenen;

– een teruggekaatste lichtstraal tekenen.

Page 6: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 1 OVER NOVA

6

1.8 Eindtoetsing en diagnostische toetsing (Test Jezelf)

Aan het einde van elk hoofdstuk kunnen de leerlingen een

oefentoets maken, onder de naam ‘Test Jezelf’. Met deze

oefentoets kunnen de leerlingen zelf nagaan in hoeverre

ze de leerstof beheersen. Desgewenst kunt u de

oefentoets door alle leerlingen laten maken, als officiële

‘diagnostische toets’. In de opgaven van de oefentoets

wordt de leerstof getoetst. U kunt de diagnostische toets

ook via de pc laten maken. Daar heet de toets adviestoets,

omdat de leerling een advies krijgt aan de hand van zijn

score. Dat advies kan remediërend zijn, maar ook verder

oefenen op hetzelfde niveau of doorgaan op een iets

hoger niveau. Er is uitgegaan van een vast percentage

waarna naar een bepaalde route wordt verwezen. U kunt

dit percentage wijzigen naar eigen goeddunken.

De oefentoets heeft dezelfde stijl en moeilijkheidsgraad als

de eindtoetsen. De uitslag van de oefentoets geeft

daardoor een betrouwbaar beeld van wat de leerlingen

kennen en kunnen. De oefentoets dekt echter niet de

volledige leerstof. Het is goed de leerlingen daarop te

wijzen. Voor de eindtoets zullen ze altijd de volledige

theorie moeten bestuderen.

Een serieuze benadering door de leerling van de

oefentoets kan hem een goed inzicht geven in eventuele

tekortkomingen van zijn kennis van de stof. Voor elke

leerling, maar vooral voor de lwoo-leerling, die voor de

oefentoets ‘onvoldoende’ maakt, is het zinvol de

tekortkomingen van zijn kennis aan te vullen. Bijvoorbeeld

door herhaling van de leerstof, een persoonlijke

benadering of een klassengesprek waarbij leerlingen de

vragen uit de ‘Test Jezelf’ aan elkaar verklaren of

uitleggen. En natuurlijk kan het elektronisch advies

opgevolgd worden.

De diagnostische toets (eindtoets) van elk hoofdstuk

bestaat uit:

– 20 waar/niet waar-vragen;

– 10 meerkeuzevragen;

– 5 open vragen over de basisstof (niet in elektronische

variant).

Van alle eindtoetsen zijn twee versies beschikbaar.

2 Practicum

2.1 Doelen

Bij elk hoofdstuk van Nova hoort een aantal proeven. Alle

proeven zijn beschreven als leerlingproeven. Zoals in 1.6

opgemerkt staat het u vrij een andere vorm van practicum

te kiezen. Klassikaal practicum, dus iedereen met dezelfde

proeven en opdrachten bezig laten gaan, is hetgeen wij

vooral hebben beoogd.

Natuurlijk zijn sommige proeven (en groepen van

leerlingen) minder geschikt om al deze proeven zelf te

doen. Werken in groepen van twee is aan te bevelen.

Sommige leerlingen kunnen niet samen met anderen

werken. Sociaal of emotioneel zijn zij daar niet toe in staat.

Laat – indien mogelijk – deze leerlingen alleen werken,

maar zet ze – voor zover de situatie dat toelaat – dicht bij

elkaar. Zo ondervinden zij toch steun van elkaar en zullen

ze in de loop van de tijd tot een beter contact komen.

Soms kunnen proeven te moeilijk zijn qua stof of is er te

weinig materiaal voor iedereen. Doe zo’n proef dan eens

als demonstratieproef of laat die proef in grotere groepen

maken. Een klassengesprek na zo’n proef kan zeer

verhelderend zijn.

De proeven in Nova hebben twee functies:

– het leren werken met instrumenten en apparatuur;

– het ondersteunen van de begripsontwikkeling.

In Deel 3 van deze handleiding vindt u een overzicht van

de materiaallijst voor alle proeven. Bij elke proef wordt in

het leerwerkboek aangegeven welke instrumenten en

apparatuur de leerlingen kunnen gebruiken. In het

overzicht bij ieder hoofdstuk is dit eveneens opgenomen.

Ook staat in de tabel welke voorbereiding eventueel nodig

is of aan welke extra benodigdheden u moet denken.

Daarnaast geven we adviezen en tips die we zelf in de

praktijk hebben ondervonden en waar u uw voordeel mee

kunt doen.

Soms moeten de materialen of resultaten van een proef bij

een volgende proef of opdracht worden gebruikt. Wij

geven dit zo veel mogelijk aan, zodat u niet voor

verassingen komt te staan omdat de materialen zijn

opgeruimd (weggegooid).

We hebben geprobeerd om elke proef te richten op één

concrete doelstelling. De titel van elke proef geeft die

doelstelling meestal al aan. Dat maakt het gemakkelijker

om de koppeling met de leerstof te maken.

We adviseren om elke proef goed in te leiden en na te

bespreken. Dit voorkomt dat proeven los komen te staan

van het lesgebeuren en een te laag leerrendement

hebben.

De tijd die voor het uitvoeren van een proef nodig is,

varieert van proef tot proef. Voor de meeste proeven is 15

tot 25 minuten voldoende. Een les lang proeven doen is

voor leerlingen in klas 1 en 2 meestal wat te veel

gevraagd.

2.2 Organisatie

Voor het slagen van een proef is een goede organisatie

een eerste vereiste. Wij hebben goede ervaringen met de

volgende manier van werken:

Page 7: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

7

Inleiding

De docent vertelt kort:

a wat het doel is van de proef en welke relatie er met de

leerstof bestaat;

b eventueel: hoe de leerlingen bepaalde belangrijke

handelingen moeten uitvoeren (bijvoorbeeld hoe ze een

maatcilinder moeten aflezen). Een goede groep

leerlingen kan genoeg hebben aan de tekst uit het boek

of werkboek en dan is uitleg overbodig;

c waar de leerlingen het practicummateriaal kunnen

vinden en waar ze dat materiaal na afloop weer moeten

opbergen.

Uitvoering

De leerlingen voeren (bij voorkeur in groepen van twee) de

proeven uit, en beantwoorden de bijbehorende vragen. Ze

doen dat als regel zelfstandig, met weinig of geen

begeleiding.

Afsluiting

De docent bespreekt met de leerlingen wat de resultaten

zijn (voor zover ze die al uitgewerkt hebben) en laat ze

een relatie leggen met het doel van de proef. De leerlingen

bergen zelf het practicummateriaal op. Daarna lezen ze de

paragraaf waar de proef bij hoort (als die niet te moeilijk

is), en maken de vragen en opgaven. Snelle en goede

leerlingen kunnen de extra opdrachten maken (op de

methodesite) of helpen bij langzamere groepen

(opruimen). Deze wijze van werken maakt het mogelijk om

tempoverschillen tussen de leerlingen zonder veel

problemen op te vangen.

Extra proeven

Voor de meeste hoofdstukken zijn er een of meer extra

proeven. Deze extra proeven verrijken de leerstof. U vindt

de extra proeven in deze docentenhandleiding bij punt 2.4

– aanwijzingen en tips voor afbeeldingen en proeven – na

het overzicht van de proeven per hoofdstuk. De

aanwijzingen en tips voor deze extra proeven staan op de

plaats waar u ze in het hoofdstuk het beste zou kunnen

behandelen.

De extra proeven zijn geschreven op dezelfde wijze als de

proeven in het leerwerkboek. U kunt het aantal

exemplaren dat u nodig hebt van elke proef afdrukken en

aan de leerlingen uitdelen.

De extra proeven zijn zo opgemaakt dat u ze eenvoudig uit

kunt printen en direct kunt uitdelen aan uw leerlingen.

2.3 Instructies en vragen

De tekst van de proeven bestaat uit instructies, opdrachten

en vragen. Vragen en opdrachten zijn er om te kijken of de

leerlingen de leerstof begrijpen, maar ook om ze zelf

teksten goed te laten begrijpen (lezen). Het kan betekenen

dat de leerlingen zelf iets moeten doen. Dit kan betekenen

dat ze iets moeten uitvoeren, kleuren of knippen, en

dergelijke.

De instructies geven aan welke handelingen de leerlingen

tijdens de proef moeten uitvoeren. De instructies zijn zo

duidelijk geformuleerd dat de meeste leerlingen geen hulp

nodig hebben. Het is niet nodig de leerlingen voortdurend

te assisteren.

Bij veel proeven zult u min of meer de handen vrij hebben.

Hierdoor is soms tijd om met de leerlingen in gesprek te

gaan, en ze aan het denken (reflecteren) te zetten. We

adviseren om de leerlingen regelmatig te vragen ‘waar het

nu eigenlijk om gaat’. U zou daarvoor enkele gerichte

vragen achter de hand kunnen houden. Dat voorkomt dat

de leerlingen braaf doen wat er staat, zonder er veel van

op te steken.

De (genummerde) vragen en opdrachten geven aan, waar

de leerlingen tijdens de proef op moeten letten. In het

leerwerkboek is ruimte vrijgelaten om de antwoorden te

noteren. Het is zeer nuttig om in de nabespreking alle

antwoorden na te lopen.

2.4 Aanwijzingen en tips voor afbeeldingen en proeven

In deel 3 van de handleiding vindt u per hoofdstuk

informatie bij de afbeeldingen. Bij vragen over

afbeeldingen kunt u dieper op de stof ingaan. Vandaar dat

bij sommige afbeeldingen uit het leerwerkboek enkele tips

of ideeën zijn gegeven. Praten over een afbeelding kan

leiden tot een klassengesprek. Ook kan het leerlingen

aansporen om gegevens over dit onderwerp op internet op

te zoeken.

Ook vindt u in deel 3 informatie over de proeven, evenals

de extra practica.

3 Werken met de computer

De derde druk van Nova is een zogenaamde eMethode.

Dat wil zeggen dat u als docent uitgebreide mogelijkheden

krijgt om met behulp van ict uw leerlingen op strikt

individuele basis te sturen, als u dat wilt. Via de

adviestoets bij dit zogenaamde concept 2.0 geeft de

software de leerling advies over te volgen leerroute op

basis van diens individuele scores.

Met concept 2.0 is er voor gekozen bepaalde stof, die

zich beter leent om elektronisch aan te bieden, vooral te

benaderen via de pc. De DiAcs zijn daar bij Nova een

voorbeeld van (zie 4).

Het digitale lesmateriaal van Malmberg wordt aangeboden

via een ePack-licentie die vooralsnog als los product – dus

naast de boeken – wordt gepresenteerd. De licentie geeft

de leerlingen toegang tot diverse onlineapplicaties. Met dit

Page 8: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 1 OVER NOVA

8

lesmateriaal kunnen uw leerlingen op een andere manier

aan de leerdoelen werken dan met de Nova-boeken.

3.1 Nova en de computer

De computer kan op veel manieren worden ingezet bij het

vak natuur- en scheikunde. Voor de onderbouw zou u

bijvoorbeeld kunnen denken aan:

1 hulp bij het oplossen van vraagstukken;

2 het zoeken van informatie (via de methodesite of via

internet);

3 het simuleren van de stralengang bij lenzen;

4 het meten van de temperatuur van een gasvlam;

5 het verwerken van gegevens tot een grafiek;

6 het maken van verslagen met de tekstverwerker;

7 het meten van een spanning met de computer;

8 het bekijken van instructieve filmpjes op methodesite;

9 het behandelen van leerdoelen via een andere

didactiek;

10 het maken van podcast presentaties.

Er zijn dus allerlei mogelijkheden om leerlingen met de

computer te laten werken. Of u die mogelijkheden ook kunt

benutten, hangt sterk af van de situatie op uw school:

welke apparatuur is daar aanwezig, is die beschikbaar

tijdens uw lessen, en is er voldoende (geld voor) geschikte

software?

Nova biedt wel allerlei aanknopingspunten om de

computer zinvol in te zetten. U bent echter vrij in de manier

waarop. We laten het aan u over om een keuze te maken

uit de vele mogelijkheden, uitgaande van de situatie op uw

school en uw eigen mogelijkheden.

De uitgever biedt gebruikers van Nova ruime mogelijk-

heden om de computer in hun lessen te gebruiken. In de

eerste plaats kunt u gebruikmaken van de methodesite

(een leerlingen-ePack en een docenten-ePack); zie

daarover de paragrafen 4 en 5 verderop in deze

handleiding. Zie http://www.nova-malmberg.nl

3.2 De computer als meetinstrument

Als u beschikt over de benodigde hard- en software, kunt u

de computer gebruiken als meetinstrument. U kunt dat

doen bij demonstratieproeven. Deel 1-2 vmbo-b(k)/lwoo

biedt daarvoor ook aanknopingspunten.

In hoofdstuk 3 ‘Water’:

– een temperatuursensor ijken met smeltend ijs en

kokend water;

– de temperatuurtoename meten bij verwarming van

water.

In hoofdstuk 4 ‘Warmte’:

– de temperatuur van een vlam bepalen;

– temperaturen meten.

In hoofdstuk 6 ‘Elektriciteit’:

– spanning en stroom meten;

– schakelingen simuleren.

In hoofdstuk 7 ‘Licht’:

– schaduwbeelden;

– beelden omzetten in spiegelbeelden.

In hoofdstuk 8 ‘Geluid’:

– een geluidstrilling vastleggen;

– een klank vastleggen;

– de geluidssnelheid meten in lucht of een andere stof.

4 ICT voor leerlingen

De leerlingen-ePack biedt leerlingen de mogelijkheid de

leerdoelen op een alternatieve manier tot zich te nemen.

Vaak vinden kinderen het leuker om met de computer te

werken. Daarnaast kun je met behulp van de computer

bepaalde gecompliceerde processen makkelijker

toegankelijk maken.

Veel leerlingen beschikken thuis over een computer. Op

de ePack staat aanvullend en ondersteunend materiaal;

met het leerwerkboek kunnen ook alle leerdoelen gehaald

worden. De leerlingen zullen ervaren dat de leerlingen-

ePack het leren vergemakkelijkt en aantrekkelijker maakt.

Bovendien worden de leerdoelen op een moderne wijze

aangeboden.

Onderdelen van de leerlingen-ePack

Adviestoets Al het diagnostisch toetsmateriaal (Test Jezelf) is

beschikbaar op de leerlingen-ePack. De leerling krijgt

direct feedback en de toets wordt meteen nagekeken. Er

wordt een score bijgehouden van de resultaten van de

leerling. De elektronische toets wordt hier adviestoets

genoemd, omdat de leerling een advies krijgt aan de hand

van zijn score. Dat advies kan remediërend zijn (de theorie

via de computerlessen), maar ook verder oefenen op

hetzelfde niveau (keuzestof) of doorgaan op een iets

hoger niveau (extra’s). Er is uitgegaan van een vast

percentage waarna naar een bepaalde route wordt

verwezen. U kunt dit percentage wijzigen naar eigen

goeddunken.

Begrippenlijst Van de meeste begrippen uit het leerwerkboek worden de

definities gegeven. Die begrippen zijn ook gekoppeld aan

de hoofdstukken.

Page 9: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

9

Simulaties Bij ieder hoofdstuk is in de computerlessen een aantal

aantrekkelijke simulaties gegeven. Sommige simulaties

zijn interactief: leerlingen kunnen zelf variabelen instellen

en de gevolgen daarvan bekijken/leren. Deze interactieve

simulaties zijn ook los te benaderen als ‘Digitale

Activiteiten’ (DiAc).

Kennisspel In de leerwerkboeken (eerste oplage) wordt ten onrechte

verwezen naar het Kennisspel. De software waaronder dat

is geschreven, is helaas niet compatibel met die van de

Nova leeromgeving.

5 ICT voor docenten

Op de docenten-ePack zijn de docentenhandleiding en

alle eindtoetsen opgenomen.

De toetsen zijn als pdf en als Word-bestand opgenomen,

zodat u die kunt wijzigen om bijvoorbeeld paralleltoetsen

te maken of om aanvullingen naar wens toe te voegen.

Verder krijgt u de beschikking over een elektronisch

toetsprogramma. Met dit programma kunt u eenvoudig zelf

digitale toetsen maken. Niet alleen meerkeuzevragen,

maar ook open vragen en matchingvragen behoren tot de

mogelijkheden. Verder kunt u zelf bestanden (video’s,

applets, enzovoort) aan uw toetsvragen toevoegen. Een

duidelijk pluspunt is dat de gemaakte toets meteen door

de computer wordt nagekeken. Dit kan u veel

correctiewerk uit handen nemen.

De ePack voor docenten bevat tevens alle computerlessen

voor de leerlingen. Het materiaal is eenvoudig in uw eigen

elektronische leeromgeving te hangen (scorm-pakketten).

Daarnaast bevat de ePack IPCoachproeven (inclusief

werkbladen) en een zogenaamde Presentator waarmee u

via beamer en/of activeboard met behulp van

computerlessen bepaalde zaken klassikaal kunt

presenteren. Vanzelfsprekend kunt u uw eigen

aantekeningen aan dit materiaal toevoegen. Ook kunt u

via Presentator de pdf van het leerwerkboek klassikaal

tonen en bepaalde afbeeldingen uitlichten om bijvoorbeeld

extra uitleg te geven.

Met behulp van de ePack kunt u (zelfs per leerling)

leerroutes klaar zetten. U kunt bijhouden waar iedere

afzonderlijke leerling mee bezig is en wat hij heeft gedaan,

evenals de tijd die daarvoor gebruikt is. Verder kunt u de

resultaten van individuele leerlingen vergelijken met die

van het klassengemiddelde (of dat van andere klassen).

De resultaten zijn eenvoudig te exporteren naar het

leerlingvolgsysteem op uw school. In de leerroute(s) kunt u

eigen materiaal, zoals video’s, filmpjes of tekst eenvoudig

integreren.

Niet eerder was er een programma beschikbaar dat u zo

eenvoudig volledige controle geeft over uw klas, zelfs

wanneer uw leerlingen achter de pc – misschien wel thuis!

– aan het werk zijn of waren!

6 Planning

In deze paragraaf kunnen we niet gedetailleerd aangeven

hoeveel tijd u voor de behandeling van elk hoofdstuk en

elke paragraaf moet uittrekken. U kunt meer of minder aan

practicum doen, alle opgaven laten maken of een keuze

daaruit.

Ook zult u met de ene klas sneller kunnen werken dan met

de andere. Om al deze redenen vindt u hieronder niet

meer dan een globale tijdsplanning.

Lestijden 80 lesuren 120 lesuren

Hoofdstuk 1 8 lessen 12 lessen

Hoofdstuk 2 10 lessen 15 lessen

Hoofdstuk 3 13 lessen 19 lessen

Hoofdstuk 4 9 lessen 14 lessen

Hoofdstuk 5 8 lessen 12 lessen

Hoofdstuk 6 12 lessen 18 lessen

Hoofdstuk 7 10 lessen 15 lessen

Hoofdstuk 8 10 lessen 15 lessen

Opgegeven is het aantal lessen dat nodig is voor het

behandelen van de leerstof (dus inclusief toetsen). Op

sommige scholen wordt in klas 1 één lesuur Nask

gegeven. Als u dan voor beide leerjaren 80 lesuren hebt,

is het noodzakelijk leerwerkboek A volledig te behandelen.

Hebt u 120 lesuren, dus twee lesuren in het tweede

leerjaar, dan kunt u in klas 1 drie hoofdstukken

behandelen en in klas 2 de overige vijf. Houd er wel

rekening mee dat de leerling leerwerkboek A dan in beide

leerjaren moet gebruiken!

Op scholen waar in klas 2 wordt begonnen met Nask

moeten leerwerkboek A en B volledig worden

doorgewerkt. Dit vereist in geval van 80 uur een strikte

planning.

Page 10: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

10

Deel 2 Hoofdstuk voor hoofdstuk

1 Hoofdstuk 1 Natuur- en scheikunde

Hoofdstuk 1 heeft het karakter van een kennismaking. Het

belangrijkste doel van dit hoofdstuk is dat de leerlingen

een reële indruk krijgen van het schoolvak natuur- en

scheikunde.

Aan de hand van hoofdstuk 1 kunt u de leerlingen duidelijk

maken waar het vak natuur- en scheikunde over gaat. In

elke paragraaf komen onderwerpen aan de orde die in het

teken staan van de praktisch gerichte opzet van deze

methode. Theoretische kennis en praktische toepassing

zijn twee kanten van het vak die in elk hoofdstuk terug-

komen.

U kunt de leerlingen met dit hoofdstuk ook een indruk

geven van wat ze bij het vak natuur- en scheikunde

allemaal gaan doen. U kunt alle leerlingactiviteiten de

revue laten passeren: luisteren naar uitleg, kijken naar

demonstratieproeven, een leergesprek voeren, opgaven

maken, proeven uitvoeren, enzovoort.

In hoofdstuk 1 wordt bijvoorbeeld ook aan kerndoel 2

gewerkt. Daarnaast maken de leerlingen kennis met het

doen van practicum (vergelijk kerndoel 3).

Basisvaardigheden zoals meetinstrumenten gebruiken en

basisbegrippen als lengte, tijd, massa en volume komen

aan de orde.

Kerndoel 2

De leerlingen kunnen natuur- en scheikundige aspecten in

maatschappelijke situaties herkennen en de positieve en

negatieve elementen hierin onderscheiden.

Kerndoel 3

De leerlingen kunnen zo zelfstandig mogelijk een

eenvoudig natuurwetenschappelijk onderzoek van

beperkte omvang voorbereiden, uitvoeren en beschrijven

(...).

Tips bij afbeeldingen

Vragen over afbeeldingen geven aanleiding om dieper op

de stof in te gaan. Daarom volgen bij sommige

afbeeldingen enkele tips of ideeën. Soms kan dit leiden tot

een klassengesprek. Maar ook kunt u leerlingen

aansporen om gegevens van het onderwerp (op internet)

op te zoeken. Voor enkele afbeeldingen vindt u hieronder

extra informatie of tips.

Openingsafbeelding paragraaf 1 U kunt met de leerlingen bespreken wat er op deze

afbeelding staat en wat dit met natuur- en scheikunde te

maken heeft.

Afbeelding 1 t/m 3 allemaal natuur- en scheikunde Dit natuurgeweld is ook natuurkunde. Het kan aanleiding

zijn tot een gesprek waarin de leerlingen zelf aangeven

welke natuurverschijnselen zij (her)kennen.

Afbeelding 2 t/m 7 Scheikunde valt ook onder de natuurverschijnselen. Er zijn

scheikundige processen die op ‘natuurlijke’ wijze ontstaan

zoals bliksem en donder of het roesten van ijzer.

Veel scheikunde wordt door de mens gedaan, bijvoorbeeld

bij het maken van kunststof en het fabriceren van

materialen als tandpasta, benzine, enzovoort.

Afbeelding 8 Met je zintuigen kun je waarnemen. Dat je kunt waarnemen zullen de leerlingen wel beseffen.

Maar dat je zintuigen niet altijd hetzelfde waarnemen en

dat de waarneming niet voor iedereen hetzelfde is kunt u

bespreken aan de hand van deze afbeelding.

Afbeelding 13 Een liniaal en een oscilloscoop zijn allebei meetinstrumenten. Voordat u met de les in het boek verdergaat kunt u met de

leerlingen bespreken welke meetapparaten ze zelf al

kennen. Het blijken er een heleboel te zijn.

Afbeelding 20 Er zijn veel verschillende mogelijkheden om lengte te meten. Op deze afbeelding staan diverse meetgereedschappen

om lengte te meten.

Probeer samen met de leerlingen nog meer andere meters

op te noemen.

Afbeelding 21 Als je met een liniaal meet, moet je bij de nul beginnen. Dit lijkt logisch, maar er zijn meetgereedschappen waarbij

de 0 (nul) helemaal vooraan begint en andere weer niet.

Denk maar aan de maatlat die in de werkplaats wordt

gebruikt, het meetlint dat bij naaldvakken wordt gebruikt en

een gewone duimstok.

Afbeelding 26 500 mL is hetzelfde als 500 cm3. Deze afbeelding kunt u gebruiken om met de leerlingen te

praten over de aanduiding van de hoeveelheid die op

verpakkingen staat.

Het e-tje op een verpakking geeft aan dat het genoemde

getal (gewicht, volume) een gemiddelde is. De in de

industrie gebruikte machines zijn niet zo heel erg

nauwkeurig, er zit altijd een marge in. Bovendien zijn veel

producten niet homogeen van samenstelling (klontjes,

stukjes), waardoor het gewicht kan variëren bij hetzelfde

volume.

Om te kunnen garanderen dat er in een pak

sinaasappelsap inderdaad minimaal 1 liter zit, moet de

fabrikant de machine bijvoorbeeld afstellen op 1020 mL,

Page 11: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

11

dus een marge van 2% in acht nemen. Op tienduizenden

liters sap tellen die 20 mL per pak extra natuurlijk aardig

aan en de fabrikanten willen dus liever gemiddeld 1000 mL

toevoegen in plaats van 1020.

Zo'n gemiddelde wordt dan aangegeven met het e-teken.

Nu moet de fabrikant zich wel aan wettelijke marges

houden, die niet te groot mogen zijn. Deze marges zijn:

hoeveelheid (g of mL) tussen

toegestane afwijking

5 50 9%

50 100 4,5 g

100 200 4,5 %

200 300 9 g

300 500 3 %

500 1000 15 g

1000 10 000 1,5 %

Afbeelding 37 Als je de regels opvolgt, kun je ongelukken voorkomen. Bespreek deze veiligheidsregels uitgebreid met de

leerlingen. Vertel er desnoods bij dat er sancties staan op

slecht gedrag tijdens het practicum. Neem ook heel goed

met de leerlingen door waar de veiligheidsmiddelen in het

lokaal zijn en leg uit hoe ze worden gebruikt als het nodig

is.

Afbeelding 42 Een koortsthermometer en een oventhermometer. Dit zijn slechts twee van de vele verschillende

thermometers die er zijn.

In een gesprek met de klas kunt u er nog een flink aantal

meer bespreken.

Afbeelding 47 en 48 weegapparatuur Ook voor weegapparatuur kunt u met de leerlingen nog

een aantal andere apparaten vinden die bekend zijn.

Aanwijzingen en tips bij de proeven

Proef 1 Je voelt warm en koud.

Doel De leerling moet ervaren dat hij met zijn zintuigen kan waarnemen, maar dat deze niet goed

genoeg zijn voor een nauwkeurige meting.

Nodig 3 bekerglazen van 100 mL

3 ijsblokjes

koud water uit de kraan

warm water van ongeveer 40 tot 45 °C

1 roerstaaf

Voorbereiding Zorg voor voldoende ijsblokjes minstens drie stuks per groep (van twee leerlingen), en warm

water van ongeveer 45 °C, 75 mL per groep. Deel de leerlingen mee dat het water in

bekerglas 3 van afbeelding 9c al gevuld is met de juiste hoeveelheid water met de juiste

temperatuur.

Of zorg voor zeer warm, eventueel kokend water, ongeveer 25 mL per groep.

Tips Maak vooraf goede afspraken met ze, omdat dit de eerste proef is die de leerlingen doen.

Page 12: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

12

Proef 2 Gezichtsbedrog

Doel De leerling leert dat de zintuigen niet altijd betrouwbaar zijn.

Nodig Bij deze proef is alleen afbeelding 12 nodig.

Voorbereiding In verband met het leren meten van lengten met een geodriehoek adviseren wij u om uit te

leggen hoe kleine lengten met de geodriehoek gemeten moeten worden.

Werkwijze

Tips Zorg voor voldoende linialen als het niet gebruikelijk is dat de leerling zelf een geodriehoek

of liniaal bij zich moet hebben. In dat geval zijn stalen maatlatten van 30 cm lengte aan te

bevelen.

Proef 3 Meten in centimeters en millimeters

Doel De leerling leert meten met een maatlat.

Nodig 1 liniaal van 30 cm

Werkwijze Het is niet aan te bevelen deze lengten met een geodriehoek te laten meten. Lengten tot

7 cm gaat nog, maar dan komen er voor veel leerlingen grote problemen.

Tips

Extra proef 1 Meten in millimeters

Doel De leerling leert meten in millimeters.

Nodig 1 liniaal van 30 cm

Tips Het is niet aan te bevelen deze lengte met een geodriehoek te laten meten. Lengten tot

7 cm gaat nog, maar dan komen er voor veel leerlingen grote problemen.

Proef 4 Meten van lange voorwerpen

Doel De leerling leert dat je voor het meten van lange voorwerpen ander meetgereedschap

nodig hebt.

Nodig 1 duimstok van 1 of 2 meter

1 liniaal van 30 cm

Voorbereiding Per groep is een duimstok van 1 meter aan te bevelen.

De duimstok liefst van zwart gekleurd aluminium met witte letters. Dit is duidelijker dan de

stalen duimstokken, omdat die niet goed (onduidelijk) afleesbaar zijn.

Houten duimstokken kunnen natuurlijk ook, maar deze zijn sneller aan vervanging toe en

beslist niet zo stevig.

Page 13: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

13

Extra proef 2 Volume meten met een maatcilinder

Doel De leerling leert het volume van een vloeistof meten met een maatcilinder.

Nodig 1 maatcilinder van 100 mL

1 maatcilinder van 250 mL

1 trechter

1 reageerbuis

1 borrelglas

1 koffiekopje

1 plastic drinkbeker

1 limonadeflesje

1 limonadeglas

eventueel nog enkele andere voorwerpen

Voorbereiding Het gemakkelijkst is voor elke groep zes dezelfde voorwerpen te hebben waar de inhoud

van bepaald moet worden. Dit vergemakkelijkt het corrigeren, daar alle leerlingen dan

ongeveer dezelfde uitkomsten moeten hebben.

Voor een borrelglas kan natuurlijk een plastic maatbekertje genomen worden.

De andere voorwerpen zijn gemakkelijke voorwerpen.

Maakt u gebruik van andere voorwerpen, laat dan vooraf de leerlingen een verandering in

de tabel maken, dat voorkomt vragen tijdens het maken van de proef.

Werkwijze Natuurlijk is het ook mogelijk de verschillende voorwerpen te laten rouleren. Dit heeft als

nadeel een minder rustig geheel in de klas en wat meer organisatie tijdens de les.

Tips Het komt nogal eens voor dat de leerlingen het water na het meten van een voorwerp niet

uit de maatcilinder gooien, dus de ‘inhouden optellen’, dit is natuurlijk niet de bedoeling.

Proef 5 De brander

Doel

Nodig 1 brander met slang

1 reageerbuisje

1 stukje wit kladpapier

lucifers of een aansteker

Voorbereiding Indien u een andere brander dan de teclubrander gebruikt, is het beter vooraf te

bespreken wat de verschillen zijn, zodat de leerling niet voor verassingen komt te staan.

Werkwijze De eerste opdracht van deze proef: draai de buis los van de brander. Dit wil nog wel eens problemen geven. Het kan zijn dat u dit deel van de proef liever

demonstreert. Ook is het mogelijk om een leerling dit deel van de proef voor te laten doen.

Laat wel zien dat het gaatje waar het gas uit stroomt erg klein is.

Blaas eventueel door de ingang van de gasaansluiting om de leerlingen te laten zien dat

met de gasregelaar (knop B in afbeelding 39) de gastoevoer te regelen is.

Tips Het gebruik van kleurpotloden om een opdracht te maken komt veelvuldig voor.

Als de leerlingen zelf voor de kleurpotloden moeten zorgen is het aan te bevelen ze erop

te wijzen dat viltstiften ook de achterkant van het papier kleuren.

Misschien kunt u een aantal dozen met kleurpotloden als inventaris aanschaffen.

Page 14: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

14

Proef 6 De thermometer

Doel De leerling leert:

– meten met een vloeistofthermometer;

– dat tijdens het smelten van ijs de temperatuur constant 0 °C blijft;

– dat tijdens het koken van water de temperatuur constant 100 °C blijft.

Nodig 1 bekerglas 250 mL

1 brander met slang

1 driepoot met gaas

1 roerstaafje

1 horloge of klok

1 thermometer –10 °C tot 110 °C

5 ijsblokjes

Voorbereiding Per groep 5 ijsblokjes, of 5 ijsblokjes (demonstratieproef).

Als u de proef als demonstratieproef uitvoert is het gebruik van een

demonstratiethermometer aan te bevelen.

Werkwijze Als demonstratieproef voor wat betreft het smelten en koken.

Laat wel telkens verschillende leerlingen de thermometer af komen lezen zodat ze ervan

overtuigd zijn dat de temperatuur ook werkelijk constant blijft of gebruik een grote

demonstratiethermometer zodat ze hem allemaal redelijk goed kunnen zien.

Tips Vanaf vraag 11 is het aan te bevelen de leerlingen de proef zelf (of in groepjes van 2) uit

te laten voeren

Extra proef 3 De thermometer extra

Doel De leerling krijgt extra oefening in meten met een thermometer.

Nodig 1 thermometer

Proef 7 De digitale weegschaal

Doel De leerling leert wegen met een digitale weegschaal.

Nodig 1 digitale weegschaal

10 verschillende blokjes

Voorbereiding Zorg voor 10 verschillende blokjes per groep.

Nummer de blokjes willekeurig van 1 tot en met 10.

Het is ideaal als u voor elke groep dezelfde setjes van 10 blokjes hebt; dit is handig bij het

corrigeren.

Pas op dat het blokje met de grootste massa kleiner is dan het bereik van de balans.

Werkwijze Natuurlijk is het ook mogelijk de verschillende blokjes te laten rouleren. Dit heeft als

nadeel een minder rustig geheel in de klas en wat meer organisatie tijdens de les.

Page 15: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

15

Extra proef 4 De kracht van de lucht

Doel De leerling leert dat lucht grote kracht kan leveren.

Nodig 1 leeg drinkblikje

1 maatcilinder van 10 mL

1 bekerglas van een liter (1L)

1 horloge

1 kroezentang

1 brander met driepoot en gaasje.

lucifers

Voorbereiding Zorg per groep voor een leeg drinkblikje of doe de proef als demonstratieproef. Zorg dan

minimaal voor twee blikjes; de eerste keer schrikken de leerlingen en ze vragen zeker om

deze proef nog een keer te doen.

Tips Als u de proef door leerlingen laat doen, houd dan in de gaten dat ze niet te veel water in

het blikje doen voordat ze het verwarmen, in verband met uitstromend kokend water bij het

omkeren van het blikje.

Extra proef 5 Luchtdruk

Doel De leerling leert dat de luchtdruk om ons heen alle kanten uit werkt.

Nodig 1 reageerbuis

1 reageerbuizenrekje

1 fles

1 glazen buisje

1 stukje stevig papier

1 schaar

1 liniaal

1 potlood

1 watervaste viltstift

Voorbereiding Per groep een stukje stevig kladpapier dat zij kunnen verknippen, of nog beter is stukjes

voorgeknipt kladpapier van 3 x 3 cm klaar te hebben.

Natuurlijk kan van een cola- of limonadeflesje gebruikgemaakt worden, maar een

erlenmeyer of kookkolf zijn ook goed bruikbaar.

We adviseren een glazen staafje dat ongeveer 10 cm langer is dan het flesje.

Werkwijze Indien u snel door wilt werken, of om een andere reden, kan het wenselijk zijn de

leerlingen een reageerbuisje te geven waarop al een streep (met watervaste viltstift,

glaspotlood, of nog blijvender met verf) op 8 cm van de onderkant is gemaakt.

Tips Het voert te ver om hier ook in te gaan op de cohesie- en adhesiekrachten die ook een rol

spelen bij deze proef.

Page 16: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

16

Extra proef 6 Verbranden van magnesium

Doel De leerling leert dat magnesium een metaal is dat kan branden.

Nodig 1 veiligheidsbril

1 kroezentang

1 stukje magnesiumlint van 2 cm

1 stukje schuurpapier

1 waxinelichtje

lucifers

Voorbereiding Per leerling 1 stukje magnesium van 2 à 3 cm.

Werkwijze Na het verbranden van een stukje kan ook de andere leerling een stukje magnesium

verbranden. Dat voorkomt tevens de vraag of ze het nog een keer mogen doen. Ze vinden

dit vaak een leuke opdracht.

Tips Denk aan de veiligheidsbrillen en waarschuw ze de proef niet van te dichtbij te doen

wegens brandgevaar van hun kleding.

Extra proef 7 Magneten

Doel De leerling leert dat gelijknamige polen elkaar afstoten en ongelijknamige polen elkaar

aantrekken.

Nodig 2 staafmagneten

1 hoefmagneet

Werkwijze Gebruikt u magneten die een andere kleur dan rood/wit hebben, bijvoorbeeld rood/groen,

vertel de leerling dan vooraf dat ze wit lezen als groen, of laat ze in hun boek wit

doorstrepen en de andere kleur hiervoor in de plaats invullen.

Tips Hebt u magneten van één kleur, verf ze in rood/wit, dan bent u jaren van de narigheid af.

Pas alleen op dat de noordpolen rood en de zuidpolen wit gekleurd zijn.

Extra proef 8 Elektriciteit en magnetisme

Doel De leerling leert dat elektriciteit en magnetisme veel met elkaar te maken hebben.

Nodig 1 veiligheidsbril

2 tonvoeten

2 isolatoren

2 snoeren

1 regelbare voeding voor 0-30 volt wisselspanning

1 staafmagneet

1 niet-magnetisch stalen staafje

60 cm constantaandraad van 0,2 mm

Werkwijze Deze proef is een mooie proef om als demonstratie te doen, waarbij de leerlingen om de

beurt als assistent kunnen helpen.

Tips Als het lokaal tijdens de proef een beetje verduisterd wordt, is de proef nog aantrekkelijker.

Het gloeien van de draad komt veel beter uit en de trillingen en golven ook.

Page 17: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 1

17

Extra proef 1Extra proef 1Extra proef 1Extra proef 1

METEN IN MILLI-METERS

WAT JE NODIG HEBT 1 liniaal van 30 cm

UITVOERING • Meet de lijnen in afbeelding 1 op.

1 Vul de gevonden maten in.

afbeelding 1 Meet de lengte op en vul in hoe lang de lijnen zijn.

2 Teken hieronder nu zelf lijnen. Begin bij de stip.

een lijn van 24 mm •

een lijn van 61 mm •

een lijn van 100 mm •

een lijn van 19 mm •

een lijn van 8 mm •

Page 18: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 1

18

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 1 1

afbeelding 1 antwoord Meet de lengte op en vul in hoe lang de lijnen zijn.

2 een lijn van 24 mm •

een lijn van 61 mm •

een lijn van 100 mm •

een lijn van 19 mm •

een lijn van 8 mm •

Page 19: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 1

19

Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2

VOLUME METEN MET EEN MAAT-CILINDER

WAT JE NODIG HEBT 1 maat-cilinder van 100 mL

1 maat-cilinder van 250 mL

1 trechter

1 reageerbuis

1 borrel-glas

1 koffie-kopje

1 plastic drink-beker

1 limonade-flesje

1 limonade-glas

eventueel nog enkele andere voorwerpen

UITVOERING Je hebt nu zes voorwerpen gekregen waar je het volume van moet meten.

• Zet de maat-cilinder van 100 mL voor je op tafel.

• Vul de reageerbuis tot de rand met water.

• Giet dit water voorzichtig in de maat-cilinder.

• Lees op de maat-cilinder het volume van de reageerbuis af.

1 Vul in tabel 1 het volume van de reageerbuis in.

Zet ook de eenheid achter het volume dat je invult.

voorwerp inhoud

reageerbuis

borrel-glas

koffie-kopje

drink-beker

limonade-flesje

limonade-glas

tabel 1

Page 20: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 1

20

• Giet het water uit de maat-cilinder.

• Vul het borrel-glas tot de rand met water.

• Giet dit water voorzichtig in de maat-cilinder.

• Vul in de tabel het volume van het borrel-glas in.

• Giet het water uit de maat-cilinder.

• Neem nu de maat-cilinder van 250 mL.

• Zet de trechter in de maat-cilinder.

• Vul het koffie-kopje tot de rand met water.

• Giet het water voorzichtig in de maat-cilinder (afbeelding 2).

afbeelding 2 Zo vul je een maat-cilinder met behulp van een trechter.

• Lees het volume van het koffie-kopje af.

• Vul het volume van het koffie-kopje in de tabel in.

• Giet het water uit de maat-cilinder.

• Meet zo ook de inhoud van de andere voorwerpen.

• Vul de inhoud telkens in de tabel in.

• Zet de lege maat-cilinder van 250 mL voor je.

• Vul het koffie-kopje met water, maar niet tot de rand.

• Doe er zo veel water in als je normaal een kopje met koffie vult.

• Giet dit water door de trechter in de maat-cilinder.

2 Hoe groot is het volume van de koffie die je uit het kopje drinkt?

……… mL

3 Bereken nu het volume van het kopje waar geen koffie in zit.

Kijk in tabel x en vul in:

In een koffie-kopje kan …….. mL.

De koffie die je inschenkt: ……. mL.

Het volume waar geen koffie in komt: ……. mL.

4 In de tekeningen van afbeelding 3 zie je maat-cilinders waar water in zit.

Schrijf er onder hoeveel mL water er in zit.

Let goed op de schaalverdeling!

Page 21: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 1

21

a b

afbeelding 3 Vul de inhoud in.

• Ruim alles netjes op.

Page 22: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 1

22

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 2

1 t/m 3: Afhankelijk van de gebruikte materialen.

4 a 400 mL

b 415 mL

a b

afbeelding 3 antwoord

Page 23: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 1

23

Extra proef 3 Extra proef 3 Extra proef 3 Extra proef 3

DE THERMOMETER EXTRA

WAT JE NODIG HEBT 1 thermometer

UITVOERING

afbeelding 4 Zet de pijltjes op de juiste plaats.

1 Zet een pijltje in afbeelding 4 bij een temperatuur van:

– 8 °C.

0 °C.

20 °C.

47 °C.

93 °C.

109 °C.

Zet bij elk pijltje het juiste getal.

Zet achter elk getal de eenheid van temperatuur: °C.

• Pak de thermometer.

• De thermometer geeft de temperatuur van het lokaal aan.

• Kijk naar de stand van de thermometer.

2 Wat is de temperatuur in het lokaal?

afbeelding 5 Houd de thermometer zo in je hand.

• Neem de thermometer in je hand als in afbeelding 5.

• Kijk op de thermometer.

Page 24: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 1

24

3 De vloeistof in de thermometer gaat OMLAAG | OMHOOG.

4 Jouw temperatuur is LAGER | HOGER dan de temperatuur in het lokaal.

5 Welk deel van de thermometer heb je in je hand?

A de bovenkant

B het reservoir

C de hele thermometer

6 Hoeveel wijst de thermometer aan als je hem goed in je hand houdt?

ongeveer …… °C

• Leg de thermometer netjes terug op zijn plaats.

Page 25: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 1

25

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 3

1

afbeelding 4 antwoord Zet de pijltjes op de juiste plaats.

2 Wat is de temperatuur in het lokaal?

ongeveer 20 °C

3 De vloeistof in de thermometer gaat OMLAAG | OMHOOG.

4 Jouw temperatuur is LAGER | HOGER dan de temperatuur in het lokaal.

5 Welk deel van de thermometer heb je in je hand?

A de bovenkant

B het reservoir

C de hele thermometer

6 Hoeveel wijst de thermometer aan als je hem goed in je hand houdt?

ongeveer 37 °C

Page 26: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

26

2 Hoofdstuk 2 Stoffen en hun eigenschappen

Aan het begin van het hoofdstuk schrijven leerlingen

associaties op bij de titel van het hoofdstuk. Hier kan een

klassengesprek aan gekoppeld worden. In dit

klassengesprek kan een aantal punten centraal gesteld

worden:

– soorten stoffen

– gebruik van stoffen

– gevaarlijke stoffen

– stoffen in het dagelijks leven

Maak op het bord een schematisch overzicht van alle

verschillende associaties. Samen met de leerlingen een

mindmap maken is ook een goede mogelijkheid.

Dit hoofdstuk is er vooral op gericht, dat de leerlingen zich

een aantal basisbegrippen en vaardigheden eigen maken.

In dat kader wordt aandacht besteed aan:

– stoffen en voorwerpen die regelmatig in de lessen

gebruikt zullen worden;

– de basisbegrippen volume en massa;

– het meten van massa en volume;

– het nauwkeurig meten van een hoeveelheid vloeistof

met een maatcilinder.

Hoofdstuk 2 geeft u ook de mogelijkheid om in te gaan op

het veilig werken tijdens practica. Het zal dan vooral gaan

om het veilig werken met stoffen en voorwerpen van glas;

het werken met de brander is in hoofdstuk 1 al aan de

orde geweest.

In dit hoofdstuk wordt het werken tijdens de

natuurkundelessen regelmatig vergeleken met

werkzaamheden in de dagelijkse omgeving. Door de

overeenkomsten in uw lessen te accentueren, kunt u de

leerstof nauw laten aansluiten bij wat de leerlingen al

weten. Vooral abstracte begrippen als massa en volume

krijgen zo meer ‘werkelijkheidswaarde’; ten slotte is het

afmeten van volumes en massa’s in de keuken een

dagelijks terugkerende bezigheid. Zo werkt u ernaar toe

dat de leerlingen die abstracte begrippen kunnen hanteren

en met elkaar in verband brengen.

In hoofdstuk 2 staan de kerndoelen 1 en 3 centraal. Bij de

uitwerking van kerndoel 1 hebben we ons beperkt tot de

grootheden massa en volume

Kerndoel 1

De leerlingen kunnen in directe relatie met kerndoelen uit

de andere domeinen natuurkundige en scheikundige

grootheden, eenheden en relaties hanteren.

Kerndoel 3

De leerlingen kunnen zo zelfstandig mogelijk een

eenvoudig natuurwetenschappelijk onderzoek van

beperkte omvang voorbereiden, uitvoeren en beschrijven

(...).

Tips bij afbeeldingen

Afbeelding 4 Verschillende stoffen. In deze afbeelding zijn allerlei verschillende stoffen en

materialen te zien. De termen stoffen en materialen

worden vaak door elkaar gebruikt. Het is zinvol om met de

leerlingen stil te staan bij het gebruik van de woorden

stoffen en materialen. Een draagbalk is gemaakt van ijzer.

Het ijzer waarvan de balk gemaakt is, is een stof. Maar

ijzer in de vorm van een draagbalk wordt vaak gezien als

materiaal. Het is vooral belangrijk dat de leerling zich

ervan bewust is dat beide termen door elkaar gebruikt

worden.

Afbeelding 5 Deze vrachtwagen vervoert stoffen. In veel beroepen is het werken met stoffen belangrijk.

Vrachtwagenchauffeurs vervoeren vaak verschillende

stoffen. Sommige van die stoffen zijn gevaarlijk. In het

verkeer zijn voor deze vrachtwagens vaak andere routes

dan voor het overige verkeer. Bij deze afbeelding kan het

ook zinvol zijn om bij het beroep chauffeur stil te staan.

Afbeelding 6/7 Een schoonheidsspecialiste/een automonteur aan het werk. In veel beroepen wordt met stoffen gewerkt. In de tweede

klas oriënteren leerlingen zich via PSO op een sector in

het vmbo. Kijk eens met leerlingen naar beroepen die ze

later kunnen gaan uitoefenen en welke kennis van stoffen

daar belangrijk is. Geef ze bijvoorbeeld een

verwerkingsopdracht voor tijdens de PSO lessen mee.

Afbeelding 11 Een bouwplaats met verschillende materialen. Op een bouwplaats zijn allerhande materialen en stoffen te

vinden. Een gesprek over de dingen die je daar ziet kan

aansluiten bij een gesprek over afbeelding 4.

Afbeelding 38 Een plattegrond van het practicumlokaal. Veilig werken tijdens een practicum is erg belangrijk. Ook

als er iets misgaat moeten de leerlingen weten hoe ze

moeten reageren. De plattegrond die de leerlingen maken

wordt besproken en de meest duidelijke kan uitvergroot

opgehangen worden in het lokaal.

Page 27: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

27

Aanwijzingen en tips bij de proeven

Proef 1 Verschil in vloeistoffen

Doel Verschillende eigenschappen van vloeistoffen leren kennen.

Nodig 3 reageerbuizen

1 reageerbuizenrek

3 reageerbuisstoppen

water

wasbenzine

alcohol

Voorbereiding Nummer de buizen voor het begin van de proef. Vul ze met de vloeistoffen. Zet voor elke

tafel 1 set klaar.

Werkwijze De leerlingen krijgen de reageerbuizen met de stop erop. Ze moeten door middel van

kijken, voelen en ruiken eigenschappen van de stoffen opschrijven. Op deze manier

kunnen ze de juiste stof bij de juiste reageerbuis plaatsen.

Tips Demonstreer voor aanvang van de proef hoe de leerlingen aan een reageerbuis moeten

ruiken. Let tijdens de uitvoering goed op of de leerlingen deze methode ook gebruiken.

Proef 2 Faseovergangen

Doel Kennismaken met een stof in verschillende fasen.

Nodig 1 kaars (waxine-lichtje)

1 doosje lucifers

1 stukje papier of aluminiumfolie

Werkwijze De leerlingen houden het waxinelichtje voor zich op tafel terwijl ze de proef uitvoeren. Laat

de uitgedoofde luciferhoutjes op het aluminiumfolie leggen.

Tips Laat leerlingen goed naar de vlam kijken. Bij vraag 2 kan een extra uitdaging gegeven

worden. De leerlingen leren zo secuur te kijken.

Bij vraag 2: Wie kan de meeste verschillende dingen aan een kaarsvlam zien?

Inventariseer deze dingen op het bord.

Proef 3 Water koken

Doel Het kookpunt van een (zuivere) stof en een mengsel onderzoeken,

Nodig 1 bekerglas van 250 mL

1 brander met slang

1 driepoot met gaas

1 thermometer van –10 tot 110 °C

1 klok of horloge

1 potje zout

Voorbereiding Vul voor de proef kleine potjes met zout. Geef de leerlingen eventueel een theelepel om

een paar scheppen van het zout mee toe te voegen.

Voer de proef van tevoren uit om een goede inschatting te maken van de tijd die het water

nodig heeft om te gaan koken. Zo kan de proef goed in een lesuur ingepland worden.

Werkwijze De leerlingen brengen eerst het water aan de kook. Ze zien nu dat water bij ongeveer

100°C kookt. Daarna voegen de leerlingen zout toe aan het water. Ze gaan door met

verwarmen en zien dat het water bij een hogere temperatuur kookt.

Page 28: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

28

Proef 4 Een mengsel

Doel Verschillende mengsels scheiden.

Nodig 1 driepoot

1 brander

1 gaasje

1 indampschaaltje

1 tang

1 veiligheidsbril

1 reageerbuizenrek

1 theelepeltje

3 reageerbuisjes

1 spuitfles met water

1 beetje zout

1 beetje suiker

1 beetje ranja

1 droogdoek

Voorbereiding Zet van tevoren de reageerbuisjes met de stoffen klaar. Een reageerbuizenrek met drie

buisjes per leerling of per tafel.

Werkwijze De leerlingen verwarmen de mengsels afzonderlijk in een indampschaaltje. Al de vloeistof

verdampt en er wordt gekeken naar het residu.

Proef 5 Mengsels II

Doel Verschillende mengsels onderzoeken.

Nodig 2 reagerbuizenrekken

3 reageerbuizen met water

3 reageerbuizen met olie

3 lege reageerbuizen

1 potje met zout

1 potje met zand

2 trechters

4 filtreerpapiertjes

1 lepeltje

1 watervaste stift

1 spuitfles

Voorbereiding Maak kleine potjes zand en zout. Een setje per tafel. Vul alvast voldoende reageerbuisjes

met olie en zet deze in een rek klaar. De leerlingen kunnen deze dan pakken en

nummeren.

Werkwijze De leerlingen doen zout en zand in de reageerbuizen. Na het schudden wordt de inhoud

gefiltreerd. Er wordt gekeken naar wat er in het filter en de reageerbuis overblijft. De

leerlingen komen tot de conclusie dat niet elke stof in water oplost en ook niet elke stof in

olie oplost.

Tips Laat de inhoud van buis 6 filtreren. Hiervoor kan buis 7 gebruikt worden.

Page 29: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

29

Proef 6 Smelten van stoffen

Doel Onderzoeken bij welke temperatuur verschillende stoffen smelten.

Nodig 1 veiligheidsbril

1 reageerbuis met een stukje soldeertin

1 reageerbuis met kaarsvet en thermometer

1 bekerglas van 250 mL

1 brander

1 driepoot met gaas

1 reageerbuizenrek

1 reageerbuisknijper

1 paperclip

1 soldeerbout

1 houten plaat

1 doosje met lucifers

Voorbereiding Controleer voor de proef hoe lang het ongeveer duurt voor de soldeerbouten goed warm

zijn. Vertel de leerlingen hoe lang ze ongeveer moeten wachten voor ze de soldeerbout bij

het soldeertin houden.

Werkwijze De leerlingen verwarmen kaarsvet en soldeertin in een bekerglas met water. Het kaarsvet

wordt vloeibaar maar de soldeertin niet.

Nadat het water gekookt heeft laten ze de reageerbuizen afkoelen. Het soldeertin wordt

daarna verwarmd met een soldeerbout. Het soldeertin zal nu smelten. Daarna wordt een

paperclip met de soldeerbout verwarmd. Het ijzer wordt niet vloeibaar.

Tips Het gedeelte waarin het kaarsvet en de soldeertin verwarmd worden is ook met IPCoach

uit te voeren.

Proef 7 Even zwaar of niet?

Doel Massa meten met een digitale balans.

Nodig 6 even grote blokjes van verschillende stoffen

1 elektronische balans

Voorbereiding Doe de verschillende blokjes bij elkaar in een bakje. Elke leerling kan dan een bakje met

de materialen pakken.

Werkwijze De leerlingen leggen elk blokje afzonderlijk op de balans. De massa wordt in de tabel

opgeschreven.

Tips Deze proef kan samen met proef 8 gedaan worden. De klas wordt dan in tweeën gesplitst.

Page 30: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

30

Proef 8 Een balans

Doel Massa meten met een balans.

Nodig de 6 blokjes uit proef 7

1 kistje massastukjes

1 balans

Voorbereiding Doe de verschillende blokjes bij elkaar in een bakje. Elke leerling kan dan een bakje met

de materialen pakken.

Werkwijze De leerlingen leggen elk blokje afzonderlijk op de balans. De massa wordt in de tabel

opgeschreven.

Tips Deze proef kan samen met proef 7 gedaan worden. De klas wordt dan in tweeën gesplitst.

Demonstratieproef 1 Toveren met een ei

Doel Vanuit zweven, zinken en drijven het verband leggen met het begrip dichtheid.

Nodig 1 ei

1 pot zout

1 glas met water

1 eetlepel

Voorbereiding Voer de proef vooraf zelf een keer uit. Hierdoor krijgt u een idee van de benodigde

hoeveelheid zout.

Extra proef 1 Zinken of drijven

Doel Onderzoeken welke stoffen zinken of drijven.

Nodig 1 bekerglas met water

verschillende voorwerpen

1 schepje

1 doek

Voorbereiding Zoek voorwerpen uit die duidelijk zinken en drijven. Kies de voorwerpen ook zodanig dat

de leerling kan zien dat massa en volume geen invloed hebben op zinken of drijven.

Tips Geef na de proef nog een of twee voorwerpen die in het water blijven zweven.

De proef kan herhaald worden, maar dan met olie als vloeistof. Laat de leerlingen

voorspellen of er verschil is met het water.

Page 31: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 2

31

Demonstratieproef 1Demonstratieproef 1Demonstratieproef 1Demonstratieproef 1

TOVEREN MET EEN EI

WAT JE NODIG HEBT 1 ei

1 pot zout

1 glas met water

1 eetlepel

UITVOERING Je leraar laat het ei in het glas water zakken.

Je leraar schept nu een lepel zout in het water.

Als het kan voorzichtig schudden.

Je leraar doet er nog een lepel zout bij.

Weer voorzichtig schudden.

Er moet zoveel mogelijk zout oplossen.

Er wordt elke keer een lepel zout bij gedaan.

1 Schrijf op wat je ziet gebeuren.

……………………………………………………………………………………………………………………

2 In gewoon water blijft het ei WEL / NIET drijven.

In zout water blijft het ei WEL / NIET drijven.

Het zout doet iets met het water.

Daardoor blijft het ei in zout water wel drijven.

Page 32: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 2

32

ANTWOORDEN DEMONSTRATIEPROEF 1

1 Schrijf op wat je ziet gebeuren.

Het e i gaa t i n he t wate r zweven .

2 In gewoon water blijft het ei WEL / NIET drijven.

In zout water blijft het ei WEL / NIET drijven.

Page 33: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 2

33

Extra proef 1Extra proef 1Extra proef 1Extra proef 1

ZINKEN OF DRIJVEN

WAT JE NODIG HEBT 1 bekerglas met water

verschillende voorwerpen

1 schepje

1 doek

UITVOERING • Leg de voorwerpen voor je op tafel.

• Gebruik de volgorde in tabel 1.

• Pak het eerste voorwerp en leg het voorzichtig in het water.

1 Gebruik tabel 1.

Vul voor elk voorwerp in of het zinkt of drijft.

voorwerp drijven zinken

stukje hout

stukje koperdraad

stukje pvc

kurk

kaarsvet

tabel 1 zinken of drijven

• Haal het voorwerp voorzichtig uit het water.

• Droog het voorwerp af en zet het weer op tafel.

• Probeer nu ook met de andere voorwerpen of ze drijven of zinken.

• Zet steeds een kruisje op de juiste plaats in de tabel.

• Probeer zelf nog vier andere stoffen.

Bijvoorbeeld uit je etui.

• Schrijf in de tabel welk voorwerp het is.

• Gooi het water in de gootsteen.

• Maak alles goed droog.

• Ruim alles netjes op.

Page 34: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 2

34

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 1

1

voorwerp drijven zinken

stukje hout x

stukje koperdraad x

stukje pvc x

kurk x

kaarsvet x

tabel 1 zinken of drijven

Page 35: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

35

3 Hoofdstuk 3 Water

Hoofdstuk 3 heeft water als hoofdthema. De bedoeling is

dat de leerlingen kennis en inzicht verwerven over enkele

onderdelen van de leerstof:

– fasen en faseovergangen (inclusief smeltpunt/stolpunt

en kookpunt);

– temperatuur, de temperatuurschaal van Celsius, de

thermometer;

– gebruik van water;

– drinkwaterbereiding.

– afvalwater en afvalwaterzuivering.

Wij zien deze leerstof als basiskennis die door alle

leerlingen beheerst moet worden. Daarom is de

behandeling van de begrippen smeltpunt/stolpunt en

kookpunt relatief eenvoudig gehouden. Een aantal

complicerende factoren worden niet genoemd.

Het tweede hoofddoel van dit hoofdstuk is dat de

leerlingen zich een aantal belangrijke

practicumvaardigheden eigen maken. De belangrijkste van

die vaardigheden is het veilig kunnen werken met de

brander. Daarnaast kunt u ook aandacht besteden aan het

aflezen van een thermometer en aan het verdelen van

taken tijdens een proef.

In hoofdstuk 3 worden enkele fundamentele begrippen

behandeld die in de kerndoelen voorkomen: fasen (in

kerndoel 19d) en temperatuur (in kerndoel 1).

Zoals eerder vermeld besteden we in hoofdstuk 3 veel

aandacht aan practicumvaardigheden: verwarmen met

een brander, veilig werken, de temperatuur meten.

Hiermee sluiten we aan bij de algemene onderwijsdoelen

van de basisvorming, en bij de kerndoelen 1 en 3.

Algemene onderwijsdoelen

Het vak natuur- en scheikunde draagt bij aan:

– het leren voldoen aan eisen van milieu, hygiëne,

gezondheid en ergonomie;

– het ontwikkelen van een methodische aanpak voor het

onderzoeken van een natuurwetenschappelijk

vraagstuk, ook via experimenten.

Kerndoel 1

De leerlingen kunnen in directe relatie met kerndoelen uit

de andere domeinen natuurkundige en scheikundige

grootheden, eenheden en relaties hanteren.

Kerndoel 3

De leerlingen kunnen zo zelfstandig mogelijk een

eenvoudig natuurwetenschappelijk

onderzoek van beperkte omvang voorbereiden, uitvoeren

en beschrijven (...).

Tips bij afbeeldingen

Vragen over afbeeldingen geven aanleiding om dieper op

de stof in te gaan. Daarom volgen bij sommige

afbeeldingen enkele tips of ideeën. Soms kan dit leiden tot

een klassengesprek. Maar ook kunt u leerlingen

aansporen om gegevens van het onderwerp (op internet)

op te zoeken. Voor enkele afbeeldingen vindt u hieronder

extra informatie of tips.

Afbeelding 1 Een gezonde drank met een theezakje en kokend water Thee wordt getrokken uit theebladeren. In het extra (op de

methodesite) van paragraaf 3 wordt uitgelegd waar thee

vandaan komt, hoe het verwerkt wordt en de juiste manier

om thee te zetten.

Afbeelding 3 Poets minstens twee keer per dag je tanden. Hoe je op een goede manier tanden moet poetsen vind je

op diverse sites op internet. Ook de tandarts kan je daarin

adviseren.

In deze context gaat het over het gebruik van water. Je

gebruikt gemakkelijk één liter water voor het

tandenpoetsen. Natuurlijk hangt het waterverbruik van

ieder persoonlijk af. Iemand die de kraan onnodig laat

lopen, gebruikt uiteraard meer dan degene die de kraan

dichtdraait. Het gebruik van ongeveer 1 liter is het

gemiddelde gebruik. Alleen leerlingen die de kraan sluiten

bij het poetsen gebruiken minder dan één liter water. Het

is een leuke opdracht om leerlingen thuis bij het

tandenpoetsen een maatbeker te laten gebruiken, om zo

eens te kijken naar het waterverbruik. Zo zou een tabel of

grafiek van het gebruik van elke leerling uit de klas

gemaakt kunnen worden.

Afbeelding 4 Aan afwaswater voeg je een afwasmiddel toe. In opgave 11 staan een paar verwijzingen van oplos- of

toevoegmiddelen in water. Een extra opdracht zou kunnen

zijn om de leerlingen een tabel te laten maken of een

aantal toevoegingen aan water te laten noteren. U zou aan

kunnen geven dat degene die de meeste antwoorden

heeft een extra punt krijgt en natuurlijk ook de leerlingen

die er bijna zo veel hebben, of een half punt. Natuurlijk

kunt u ook iets als stimulans afspreken.

Afbeelding 5 t/m 7 De drie aggregatietoestanden van water Deze drie afbeeldingen geven respectievelijk de vloeibare,

vaste en gasvormige toestand van water aan.

Afbeelding 8 en 9 Stollen van water en smelten van ijs Dit zijn cartoons die de snelheid van smelten en stollen op

de korrel nemen.

Page 36: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

36

Afbeelding 13 Onzichtbare stoom en gecondenseerde waterdamp Voldoende is het als de leerling stoom en waterdamp van

elkaar kan onderscheiden. Beide zijn gasvormige

toestanden van water. Waterdamp is een toestand die hij

met mist kan vergelijken. Stoom kan worden gebruikt om

turbines aan te drijven. Een hoge temperatuur en druk van

de stoom maken het mogelijk dat een grote kracht

ontwikkeld kan worden.

Afbeelding 15 Vier faseveranderingen van water De faseovergangen van water zijn hier gegeven. In de

pijlen is een kleur aangegeven, waarin te zien is dat er met

de temperatuur iets gebeurt. De naar bovengerichte pijl

geeft aan dat er voor smelten en verdampen warmte nodig

is, de pijl gaat van blauw naar rood. In de pijlen naar

beneden gericht geeft de kleur aan dat er warmte vrijkomt,

ze gaat van rood naar blauw.

Bij het afkoelen van waterdamp en stoom komt warmte vrij

en ontstaat water. Bij het afkoelen van water komt warmte

vrij en ontstaat er ijs.

Bij het verwarmen van water ontstaat waterdamp en

stoom. Ook bij het smelten van ijs is warmte nodig; het ijs

gaat hierdoor over in water.

De faseveranderingen staan als bijschrift in de figuur

aangegeven.

Afbeelding 17 Water met thee Zie ook afbeelding 1. Op beide foto’s is goed te zien dat er

bepaalde stoffen uit de thee in het water oplossen. Dat

een oplossing helder is, komt op een foto zelden tot

uitdrukking. Dat komt door de belichting van de foto. In

principe komt het op hetzelfde neer als een vloeistof die je

tegen het licht bekijkt, om te zien of de vloeistof helder is.

Een foto wordt zelden van de achterkant belicht.

Afbeelding 21 en 23 Deeltjes in een oplossing en een suspensie In deze tekeningen is goed aangegeven dat de vaste stof

zo klein is opgelost dat de deeltjes niet verder meer

kunnen worden verdeeld. Goed is ook te zien dat de

deeltjes in een oplossing ongeveer dezelfde afmeting

hebben als de deeltjes van het oplosmiddel. Het verschil

met de vaste deeltjes in een suspensie komt duidelijk naar

voren. Hier is goed weergegeven dat de deeltjes niet

helemaal uit elkaar zijn gevallen, maar nog als brokjes aan

elkaar zitten. Het is in dit stadium niet zinvol om dieper op

de corpusculaire grondslag van stoffen in te gaan.

Afbeelding 24 Thee is een oplossing en sinaasappelsap is een suspensie. Ondanks dat ook hier de fotograaf de vloeistoffen niet van

achter heeft belicht, is het toch duidelijk dat een oplossing

helder en gekleurd kan zijn. De suspensie is duidelijk

troebel en gekleurd.

Afbeelding 25 Een suspensie is altijd gekleurd en troebel. Door te roeren kan een slecht oplosbare stof toch nog iets

beter oplossen dan wanneer de vloeistof in rust is. Als niet

wordt geroerd of als het roeren stopt, zullen na verloop

van tijd de opgeloste deeltjes een neerslag op de bodem

vormen. Deze neerslag kan zelfs nog samenklonteren en

een vast geheel vormen. Zoals in de les beschreven,

moeten flessen en pakken met vruchtensap geschud

worden, om de neerslag goed in de vloeistof te

verspreiden.

Afbeelding 28 Bij het koffiezetten gebruik je een filter. Het gaat hier niet om de manier van koffiezetten, koffie zo

‘uit de hand gezet’ komt nog zelden voor. De foto laat het

principe van koffiezetten goed zien, ook heeft de leerling

direct een goed beeld van wat oplosmiddel, residu en

filtraat is.

Afbeelding 31 Zeewater Deze foto geeft een goed beeld van wolken boven zee. De

foto kan als inleiding gebruikt worden voor de

waterkringloop. De wolken ontstaan door de verdamping

van het zeewater. De wolken worden door

luchtverplaatsing (wind) naar land gevoerd. Door regen,

sneeuw of hagel komt het water weer naar beneden. Het

water trekt de grond in. Dit grondwater verplaatst zich

(zeer langzaam) weer in de richting van de zee, of het

komt in een rivier terecht, vanwaar het sneller naar zee

stoomt.

Afbeelding 33 Zo wordt regenwater grondwater. Hier is een beeld van het regenwater dat de grond in trekt.

Hoe dieper het water in de grond zakt, hoe schoner het

wordt. Zand, klei en grindlagen filtreren het water. Tot

ongeveer een jaar of tien na de tweede wereldoorlog werd

water uit putten gedronken. Die putten waren meestal niet

dieper dan tien meter. Ook kon men water drinken dat uit

die diepte werd opgepompt. Nu is dat beslist niet meer

mogelijk. Water dat uit een diepte van meer dan 250 meter

wordt opgepompt is vaak niet eens schoon genoeg om te

drinken.

Afbeelding 34 en 35 Oppervlaktewater en vervuiling Het oppervlaktewater wordt, zoals ook het grondwater,

vervuild door landbouw en veeteelt. Natuurlijke mest en

kunstmest dringen de grond in en verontreinigen het

grondwater. Door de natuurlijke verplaatsing van dit

grondwater komt het ook in het oppervlaktewater terecht.

Het oppervlaktewater wordt nog erger verontreinigd door

afvalstoffen uit riolen en door afvalstoffen van de industrie.

In verband met het strenge toezicht en de kosten die de

lozingen van afvalstoffen met zich meebrengen, worden

nogal eens giftige stoffen illegaal in het oppervlaktewater

gedumpt. Ook de scheepvaart is vervuilend voor het

oppervlaktewater. Fabrieken en schepen moeten goede

zuiveringsinstallaties (aan boord) hebben voordat het

afvalwater geloosd mag worden. Ondanks het strenge

Page 37: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

37

toezicht komen lozingen van gevaarlijke stoffen toch nog

regelmatig voor.

Afbeelding 36 Destilleren van zeewater De opstelling van een destilleerinstallatie. De opstelling,

zoals de tekening laat zien, is mogelijk. Wij adviseren om

ook de kookkolf met een klem aan een statief te

bevestigen. Hierdoor kan de driepoot met gaas

achterwege blijven. De kookkolf is bestand tegen de hitte

van de vlam. Natuurlijk mag de kolf niet droog koken. De

temperatuur van het glas kan zo hoog oplopen dat het

kapot springt. Overigens moet de vlam laag gezet worden

als het water in de kolf kookt. De aansluiting op de kolf die

het water opvangt moet open zijn. Wij gebruiken een

gewoon bekerglas om het gedestilleerde water op te

vangen. Het systeem mag niet gesloten zijn, hierdoor zou

de druk in het systeem te groot kunnen worden met alle

gevolgen van dien. Het koelwater moet, zoals de tekening

aangeeft, van onder naar boven stromen, zodat de

koelbuis altijd gevuld is met koelwater. Het water in de

koelbuis moet zachtjes door blijven stromen tijdens het

destilleren. Als u deze proef als demonstratieproef uitvoert,

is het niet nodig dat de leerlingen extra proef 1 doen (wat

natuurlijk wel mag). Wel is het aan te raden om het water

in de kookkolf met een kleurstof te kleuren, bijvoorbeeld

met kaliumpermanganaat. Hierdoor ziet de leerling direct

het verschil tussen de te destilleren vloeistof en het

destillaat.

Afbeelding 37 In dit gebied wordt grondwater opgepompt om er drinkwater van te maken. Waterwingebieden worden afgebakend met deze borden.

Binnen deze zones gelden veel strengere milieunormen

dan elders. Deze zijn vastgelegd in een grondwaterdecreet

en een mestdecreet.

Afbeelding 38 Zo wordt oppervlaktewater gezuiverd. Hier ziet u een schematische weergave van het

schoonmaken van oppervlaktewater. In de les komt de

beschreven volgorde in de afbeelding duidelijk naar voren.

Dit is een andere methode dan het zuiveren van

grondwater. De verontreinigingen van het opgepompte

grondwater bepalen of en hoe het grondwater gezuiverd

moet worden.

In de proeven 10 t/m 13 gaan de leerlingen stap voor stap

verontreinigingen uit vuil water halen. In extra proef 2

kunnen de leerlingen het resultaat van hun onderzoek

onder de microscoop bekijken.

Afbeelding 39 Drinkwater komt in Nederland uit de kraan. Het is zo normaal voor ons dat het water uit de kraan

drinkbaar is. Maar in veel landen is het kraanwater niet

drinkbaar. Men moet dan water in flessen kopen. Dat

drinkwater komt vaak uit bronnen, die zuiver water geven.

Het water dat in flessen verkocht wordt, kan ook water zijn

dat op ongeveer dezelfde manier drinkbaar wordt gemaakt

zoals in de les wordt geleerd. Als je, bijvoorbeeld in de

vakantie, water uit flessen moet drinken, denk er dan aan

dat de flessen bij aankoop altijd verzegeld moeten zijn.

Drink nooit uit een fles die geopend wordt aangeboden.

Hierin kan wel helder water zitten, maar dat is geen

garantie dat het water drinkbaar is. Kijk bij aankoop altijd

of het zegel van de fles niet kapot is. Een fles met

drinkwater wordt door een ober altijd aan tafel open

gemaakt, zo kun je zien dat de fles verzegeld is. Zo kun je

erop vertrouwen dat de fles drinkwater bevat. Wordt een

fles toch geopend aangeboden, dan hoef je deze fles niet

te accepteren.

Afbeelding 42 Fabrieken zorgen voor veel vervuiling. Bedrijven moeten het water dat zij lozen eerst zuiveren. Zij

kunnen dit in overleg ook door gespecialiseerde bedrijven

laten doen. Dat geldt overigens ook voor vaste

afvalstoffen. Die moeten uiteraard gescheiden worden.

Men kan via de gemeente of gespecialiseerde bedrijven

regelingen treffen omtrent de afvalverwerking. Ook uit de

uitgestoten lucht moeten zo veel mogelijk ongezonde

stoffen worden gefilterd.

Afbeelding 43 De situatie in veel ontwikkelingslanden Voor mensen die wel eens in een ontwikkelingsland op

vakantie zijn geweest zal deze afbeelding een normaal

beeld zijn. Deze schrijnende situatie vind je in veel steden

en dorpen. Hoewel in de meeste steden rioleringen liggen,

zijn deze stelsels niet te vergelijken met het rioleringnet in

Nederland. Vaak wordt gebruikgemaakt van open goten,

aan de bovenkant afgedekt met tegels, zodat het toch een

‘gesloten’ geheel moet vormen. Vaak is, door gebrek aan

onderhoud, dit gesloten systeem na verloop van tijd een

open riool. Het afval van de stad wordt vaak zonder meer

in rivieren en meren geloosd. De grote hoeveelheid vuil en

vervuild water, veroorzaken ziekten en hebben soms

epidemieën tot gevolg. Zij geven de noodzaak aan om het

vuil eindelijk goed te gaan verwerken. Weinig steden

hebben de mogelijkheid om het afvalwater te zuiveren,

alvorens het in rivieren wordt geloosd. Een trieste zaak is

dat miljoenen mensen het zo slecht hebben, dat ze van dit

afval moeten leven. Zij scheiden het afval. Vooral metalen

en kunststoffen leveren geld op. Helaas zijn veel mensen

in deze landen aangewezen om eten uit dit afval te halen

om zichzelf en hun kinderen te voeden.

Afbeelding 44 Een riool bestaat uit een buizenstelsel. Dit buizenstelsel ligt direct onder het wegdek in de grond.

Op de buizen kunnen aansluitingen komen van de

woonhuizen die aan de weg liggen of verzinkputten om het

regenwater dat van de weg af komt naar het riool te

vervoeren. Bladeren en vuil dat op de weg terechtkomt

komt, komen in de verzinkputten en niet in het riool

terecht. De kans op verstoppingen in de buizen van het

riool is daardoor veel kleiner. De putten moeten regelmatig

worden schoongemaakt. Het water loopt naar beneden en

komt zo op het laagste punt, waarna het naar de

rioolzuiveringsinstallatie wordt gepompt. Soms is deze

weg erg lang, dan komt het rioolwater in een put terecht

waar het naar boven wordt gepompt zodat het in een

leidingstelsel terechtkomt dat weer hoger ligt. Dan kan het

Page 38: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

38

water zijn weg weer vanaf dit hoger gelegen punt

vervolgen. Het komt er dus op neer dat voornamelijk de

zwaartekracht voor het aflopen van het rioolwater

zorgdraagt.

Afbeelding 45 Een zeer ernstige vorm van watervervuiling Hoewel deze foto vergelijkbaar is met afbeelding 43, komt

deze situatie bij ons steeds minder voor. Illegale lozingen

worden door de wet keihard aangepakt, waardoor deze

beelden in ons land gelukkig steeds zeldzamer worden.

Afbeelding 46 Een afvalwaterzuiveringsinstallatie Uit deze luchtfoto zijn de stappen die in de les beschreven

staan, over het schoonmaken van rioolwater goed te

volgen. Leerlingen die meer willen weten van een

afvalwaterzuiveringsinstallatie, kunnen hierover een grote

hoeveelheid informatie vinden op internet.

Aanwijzingen en tips bij de proeven

Proef 1 Smelten van ijs

Nodig 2 reageerbuizen

1 reageerbuizenrek

1 poetsdoek

1 vel kladpapier

1 vijzel met stamper

1 ijsklontje

1 meetlat of liniaal

Voorbereiding Zorg voor voldoende ijsklontjes.

Werkwijze De leerlingen moeten de ijsblokjes in de vijzel stampen zoals in de les staat. Bij proef 2

moeten ze ijsblokjes in grotere stukken slaan, daarvoor is één slag op een ijsblokje

voldoende. Bij deze proef moeten ze een paar keer slaan om wat kleinere stukjes te

krijgen. Voor het aanleren van dit soort techniek is het goed dit de leerlingen te laten

uitvoeren.

Tips Natuurlijk kunt u vooruit zelf ijs fijnstampen en de leerlingen het ijs in een bekerglas geven

waardoor u tijd spaart in werk en met opruimen. Als u een ijsmachine hebt die raspt of

schaaft is dat natuurlijk helemaal gemakkelijk.

Proef 2 Stollen van water

Doel Het maken van een koudmakend mengsel en het laten zien dat onderkoeld water direct

kan bevriezen.

Nodig 2 reageerbuizen

1 reageerbuizenrek

1 poetsdoek

1 vel kladpapier

1 vijzel met stamper

1 meetlat of liniaal

3 ijsklontjes

1 potje met keukenzout

1 theelepel

1 bekerglas van 250 mL

1 klok of horloge

Voorbereiding Geef per groep drie ijsblokjes of een hoeveelheid grof kapotgeslagen ijs.

Tips Vul ruim van tevoren een aantal reageerbuizen met ongeveer 1 cm water en eenzelfde

aantal reageerbuizen met ongeveer 2 cm water. Zet deze een paar uur voor de les in de

koelkast. Eventueel met een watervaste viltstift een 1 op de reageerbuizen waarin het

water 1 cm hoog staat en een 2 op de andere reageerbuizen.

Page 39: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

39

Proef 3 Verdampen en condenseren

Doel Ontdekken wat verdampen en condenseren is.

Nodig 1 brander

1 driepoot met gaas

2 bekerglazen van 400 mL

1 poetsdoek

Voorbereiding Zet voldoende bekerglazen klaar. Natuurlijk zijn bekerglazen van 250 mL ook geschikt.

Maar laat per groep altijd twee bekerglazen van dezelfde inhoud gebruiken.

Werkwijze Om de tijd van de proef in te korten kunt u per groep voor een bekerglas met warm of

kokend water zorgen. Bijvoorbeeld uit de geiser of verwarmd met een waterkoker. Laat de

leerlingen een leeg bekerglas op de driepoot met gaas zetten, vul dat met heet water

(200 mL) en laat ze dan pas de brander aansteken om met de proef te beginnen.

Tips Voor de duidelijkheid kunt u vooraf op de bekerglazen een 1 en een 2 met watervaste

viltstift schrijven. Bij het uitgeven van de bekerglazen even aangeven dat bekerglas 1 op

de driepoot met gaas moet en bekerglas 2 voor het koude water is.

Proef 4 Het ‘fijne’ werk met een reageerbuis

Doel Een reageerbuis goed leren vullen en het kwispelen met een reageerbuis.

Nodig 2 reageerbuizen

1 reageerbuisrek

1 watervaste viltstift

1 maatlat of geodriehoek

1 spuitfles met water

1 poetsdoek

Voorbereiding Het is nuttig de leerlingen te leren hoe ze een reageerbuis schoon moeten maken en

opbergen. Maak de afspraak dat ze na elke proef de reageerbuizen met schoon water

uitspoelen en zo nodig met een borsteltje schoonmaken. Tevens dat ze de reageerbuizen

op hun kop in een rek moeten zetten, zodat het overtollige water eruit kan lopen.

Werkwijze Demonstreer voor aanvang van de proef hoe met een reageerbuisje gekwispeld moet

worden. Laat, zoals bij afbeelding 20 aangegeven, het kwispelen klassikaal oefenen. Proef

5 volgt bijna direct op deze proef. Omdat bij deze proef dezelfde spullen gebruikt worden,

is het niet nodig aan het einde van de proef alles op te ruimen.

Tips Goedkope reageerbuizen zijn goed bruikbaar bij proeven waarbij de reageerbuizen niet

verwarmd hoeven te worden. Pas er wel voor op, deze buizen gaan gemakkelijk kapot als

ze verwarmd worden. Goedkoop is niet aan te raden als u de reageerbuizen die verwarmd

kunnen worden, niet goed gescheiden kunt houden van de goedkope reageerbuizen.

Gebruik dan alleen goede reageerbuizen, hiermee voorkomt u ongelukken.

Het is mogelijk de proef in te korten door reageerbuizen te geven waarop al strepen op

4 cm hoogte zijn aangebracht. Dit kan eventueel met een dun penseeltje en verf (vooraf

de reageerbuis met benzine ontvetten). Om onderscheid te maken tussen strepen op 4 cm

en strepen op andere afstanden, kunt u bijvoorbeeld met verschillende kleuren werken. Of

u zet onder, boven of op de streep de maat van de afstand (in dit geval dus 4). Zo kunt u

diverse setjes reageerbuizen op kleur (maat) vooraf klaarmaken. Met een goede

opbergruimte kunt u hier jarenlang plezier van hebben.

Page 40: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

40

Proef 5 Oplossen in koud en warm water

Doel Verschillen ervaren bij het oplossen in koude en warme vloeistoffen.

Maar ook hoe een reageerbuis met een kleine hoeveelheid vloeistof verwarmd moet

worden.

Nodig 4 reageerbuizen

1 reageerbuisrek

1 reageerbuisknijper

1 watervaste viltstift

1 maatlatje

1 potje met kaliumpermanganaat

1 spuitfles met water

1 spatel

1 brander met slang

Voorbereiding Doe voor elke groep in twee droge reageerbuizen een stukje kaliumpermanganaat. Het

voordeel is niet alleen dat de leerlingen direct aan de slag kunnen, maar het voorkomt ook

dat de leerlingen (te) veel in een reageerbuis doen.

Werkwijze Collega’s die de voorkeur geven om leerlingen de proef in zijn geheel uit te laten voeren,

kunnen volstaan met het klaarzetten van de benodigdheden.

Tips Geef per groep een rekje met twee reageerbuizen waarin een stukje kaliumpermanganaat

zit en twee andere reageerbuizen waar al een streep op 4 cm vanaf de onderkant op staat

(zie de tip bij proef 4).

Proef 6 Krijt in water oplossen

Doel Niet alle stoffen lossen in water op, sommige stoffen lossen enigszins in water op.

Nodig 1 potje met krijtpoeder

1 spuitfles met water

1 spatel

1 reageerbuishouder

1 droge reageerbuis

1 reageerbuis waar je een streep op 4 cm hoogte getekend hebt

1 reageerbuisrek

1 brander met slang

Voorbereiding Doe per groep een spatelpunt krijtpoeder in een droge reageerbuis. Zet de reageerbuis in

een reageerbuisrek, samen met een reageerbuis met een streep van 4 cm van de

onderkant.

Werkwijze Deze voorbereiding is niet nodig als u de leerlingen alles zelf wilt laten doen. Dan volstaat

alleen het klaarzetten van de benodigdheden.

Tips In plaats van krijtpoeder kan ook een ander slecht oplosbaar poeder worden gebruikt. Let

er wel op dat de oplossing niet giftig of op een andere manier gevaarlijk kan zijn.

Bijvoorbeeld meel of gips zijn goede alternatieven.

Page 41: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

41

Proef 7 Koffie zetten

Doel Dat geur, smaak- en kleurstoffen het beste uit gemalen koffie worden gehaald door

kokend water. Voor smaakvolle koffie is een watertemperatuur vanaf 97 °C ideaal.

Nodig 2 schone droge reageerbuizen

1 spatel

1 flesje gemalen koffie

1 reageerbuisknijper

1 brander met slang

1 watervaste viltstift

1 liniaal of geodriehoek

Voorbereiding Vul voor elke groep twee reageerbuizen met een flinke spatelpunt gemalen koffie. Dit

voorkomt geknoei en werkt een stuk sneller.

Werkwijze Zorg zo veel mogelijk dat ongeveer dezelfde hoeveelheid gemalen koffie in de

reageerbuizen zit.

Tips Misschien is het mogelijk dat er tijdens deze les voor elke leerling een kop koffie

geserveerd (verzorgd) kan worden. Misschien kan dit door tijdens de les te demonstreren

hoe koffie gezet kan worden zoals in afbeelding 28.

Laat, als het in dezelfde lestijd kan, meteen doorgaan met proef 8.

Proef 8 Koffie filtreren

Doel Hoe een filtreerpapiertje gevouwen moet worden en wat filtraat en residu is.

Nodig de reageerbuis met koffie uit proef 8

1 schone reageerbuis

1 trechter

1 filtreerpapiertje

Voorbereiding Zorg dat de leerlingen de reageerbuizen bij proef 8 niet weggooien

Werkwijze Laat elke leerling een filtreerpapiertje vouwen. Het niet gebruikte filtreerpapiertje kan

(eventueel weer recht gevouwen) in een doos worden bewaard voor een van de volgende

proeven.

Tips Doe een keer voor hoe een filtreerpapiertje gevouwen moet worden. Laat zien dat er ‘twee

filterzakjes’ zijn gevouwen. Demonstreer dat een droog filterzakje niet in een droge

trechter blijft zitten. Het bevochtigen van het filterzakje, moet met schone vloeistof

gebeuren. Het moet wel dezelfde vloeistof zijn als de vloeistof die gefiltreerd moet worden

(niet bevochtigen met water als bijvoorbeeld vuile olie gefiltreerd moet worden).

Page 42: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

42

Proef 9 Zeewater indampen

Doel Het leren indampen van een oplossing. Aantonen dat in zeewater een grote hoeveelheid

zout opgelost is.

Nodig 1 indampschaaltje

1 driepoot

1 porseleinen driehoek

1 brander met slang

1 flesje zeewater

1 roerstaafje

1 veiligheidsbril

1 reageerbuis

1 liniaal of geodriehoek

1 watervaste viltstift

Voorbereiding Neem een hoeveelheid kraanwater en los daar een behoorlijke hoeveelheid keukenzout in

op. Doe dit in een fles en plak er een etiket met ‘zeewater’ op. Beschikt u over zeewater

dan is dit natuurlijk te gebruiken, vooral als uw school dicht aan zee ligt en de leerlingen

zelf het water kunnen halen.

Werkwijze Gebruik goede indampschaaltjes. De goedkope dunne modellen springen spontaan stuk

als het water is verdampt. Dat is zeer vervelend, ook voor de leerlingen. Er zijn leerlingen

die denken dat zij schuld hieraan hebben omdat ze iets verkeerd hebben gedaan, terwijl

het aan de kwaliteit van het indampschaaltje ligt.

Tips Een goedkoop alternatief is om oude schoteltjes te gebruiken. Zet deze op een gaasje in

plaats van op een porseleinen driehoek. De schoteltjes vooraf even voorgloeien om te

testen of ze niet kapot springen tijdens het gebruik.

Page 43: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

43

Extra proef 1 Destilleren van zout water

Doel Ontdekken dat bij destilleren van vuil water, zuiver water wordt gewonnen.

Nodig 1 kookkolf van 250 mL

1 rubberstop voor de kookkolf met één gat

1 gebogen glazen buisje

1 bekerglas van 1000 mL

1 potje met kaliumpermanganaat

1 spatel

2 reageerbuizen

1 reageerbuisstop met één gat

2 glazen buisjes van 10 cm

1 glazen driewegstukje

1 statiefvoet met stang

1 dubbelklem

1 kookkolf klem

1 druppelflesje glycerine

stukjes doorzichtige gummislang

Voorbereiding Deze proef kan natuurlijk ook gedaan worden als demonstratieproef waarbij u de

beschrijving bij het destillatieapparaat en de tips bij afbeelding 36 kunt gebruiken.

Het is zinvol de leerlingen de proef uit te laten voeren. Een goede groep kan dit best en

vindt het een leuke proef om te doen.

Werkwijze Maak vooraf voldoende voorraad met kaliumpermanganaatoplossing, bijvoorbeeld een fles

of kan van twee liter, en vul eventueel voor elk groepje leerlingen een kookkolf tot de helft

met deze oplossing.

Tips In plaats van glycerine kan ook afwasmiddel gebruikt worden.

Page 44: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

44

Proef 10 Vuil uit water zeven

Doel In de proeven 10 t/m 13 gaan de leerlingen stap voor stap vervuild water schoonmaken.

Bij deze proef wordt het grove vuil uit het water gehaald met een zeef.

Nodig 2 reageerbuizen met vuil water

1 watervaste viltstift

1 reageerbuizenrek

1 schone reageerbuis

1 zeef

1 trechter

Voorbereiding Als zeef kunnen bijvoorbeeld theezeefjes gebruikt worden.

Als vuil water kan gebruik worden gemaakt van kraanwater waarin fijn grind en wat schoon

metselzand is gedaan. Natuurlijk is water uit een aquarium of uit een (biologisch zuivere)

sloot ook geschikt voor deze proef.

Werkwijze Zet per groep twee reageerbuizen klaar die voor ongeveer de helft gevuld zijn met vuil

water. Zet eventueel een 1 en een 2 op de reageerbuizen, met watervaste viltstift,

glaspotlood of verf en zet een 3 op de schone reageerbuis.

Tips De reageerbuizen moeten bij elke proef weer gebruikt worden. Laat als het tijd is niets

weggooien. U kunt bij het begin van deze proef meedelen dat ze dit materiaal t/m proef 13

nodig hebben. Noteer dat nog eens extra op het bord.

Het is ideaal als de leerlingen een eigen plek of plaats per groep (klas) in het lokaal

hebben om hun spullen op te bergen. Verzamel anders, aan het einde van de les, de

reageerbuizen in een of meer reageerbuisrekken. Eventueel met een papiertje of

plaksticker met de namen van de leerlingen waarvan de spullen zijn, of laat het op een

‘eigen plek’ opbergen.

Proef 11 Filtreren van vuil water

Doel De tweede stap in het proces is het fijne vuil uit het water verwijderen.

Nodig de gevulde reageerbuizen van proef 10

1 reageerbuizenrek

1 filtreerpapier

1 trechter

Voorbereiding De leerlingen die bij proef 8 niet aanwezig waren, een filtreerpapiertje leren vouwen. Geef

deze leerlingen en elke groep een niet gevouwen filtreerpapiertje.

Werkwijze De reageerbuizen en het materiaal in die buizen moeten weer voor de volgende proef

bewaard blijven.

Tips Zie tip bij proef 10.

Page 45: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

45

Proef 12 Bacteriën gaan dood door chloor.

Doel Bacteriën doden door het bijvoegen van water waarin chloor is opgelost.

Nodig de gevulde reageerbuizen van proef 11

1 reageerbuizenrek

1 druppelflesje met bleekwater

1 veiligheidsbril

Voorbereiding Gebruik flesjes met ‘vers’ bleekwater. Wanneer het bleekwater lang in de flesjes heeft

gestaan, is het chloor geheel uit het bleekwater verdwenen. Het opgeloste chloor

verdampt uit het water en verdwijnt via de poriën van de druppelaar uit het flesje.

Werkwijze Gewoon bleekwater kan een beetje verdund, maar ook onverdund worden gebruikt.

Waarschuw voor de gevaren van de chlooroplossing, onder andere de blekende werking

bij het morsen van chloor op kleding.

De reageerbuizen en het materiaal in die buizen moeten weer voor de volgende proef

bewaard blijven.

Tips Koop niet te veel flessen bleekwater in. Lang bewaarde flessen bleekwater bevatten

steeds minder chloor. Ons advies is een of twee flessen bleekwater als reserve bij de

hand te hebben tenzij het zo vaak gebruikt wordt dat de flessen niet langer dan een jaar

blijven staan. In dikbleek blijft, door de samenstelling van de vloeistof, het chloor langer

opgelost.

Proef 13 Adsorptie van vuil aan koolstof

Doel Adsorptie van microscopisch vuil aan koolstof aantonen.

Nodig de gevulde reageerbuizen van proef 12

1 reageerbuizenrek

1 potje met koolstof

1 spatel

1 trechter

1 zeef

1 filtreerpapiertje

Voorbereiding In plaats van de leerlingen zelf koolstof te laten nemen, kunt u vooraf per groep wat

koolstof in een droge reageerbuis laten doen, of in een droog plastic maatbekertje van

10 mL.

Werkwijze Wilt u de leerlingen het eindresultaat onder de microscoop laten bekijken (extra proef 2),

vertel uw leerlingen dan aan het begin van de proef dat ze de materialen niet op moeten

ruimen aan het einde van deze proef. Voor het maken van extra proef 2 hebben ze die

materialen nog nodig.

De reageerbuizen en het materiaal kunnen aan het eind van de proef schoongemaakt en

opgeruimd worden als u extra proef 2 niet laat maken.

Tips Opgemerkt kan worden dat koolstof ook wordt gebruikt in gasmaskers. Door de adsorptie

van giftige gassen, die als het ware uitgefilterd worden (grotere moleculen ten opzichte

van stikstof en zuurstof en adsorptie) kan iemand met een gasmasker nog geruime tijd

blijven ademhalen. Gasmaskers worden in oorlogstijd gebruikt bij chemische en

biologische aanvallen. In vredestijd zien we het gasmasker onder andere in gebruik bij de

brandweer en bij bedrijven die besmette gebieden of bedrijven schoon moeten maken.

Page 46: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

46

Extra proef 2 Water bekijken onder een microscoop.

Doel Eenvoudig gebruik leren maken van de microscoop. Het verschil bekijken tussen het vuile

en het schoongemaakte water uit de vorige proeven.

Afbeelding 2, de onderdelen van een microscoop.

De onderdelen van de microscoop zijn niet benoemd met de, voor onze leerlingen,

moeilijke benamingen. Een oculair is gewoon ooglens, objectieven zijn tafellens. Dit geeft

meer duidelijkheid aan de onderdelen qua plaats en functie.

Nodig de gevulde reageerbuizen van proef 13

1 reageerbuizenrek

1 microscoop met toebehoren

1 glazen roerstaaf

1 objectglaasje

Voorbereiding Zorg voor voldoende microscopen of verwerk deze les in samenwerking met de collega’s

van biologie.

Werkwijze Na deze proef kan het materiaal worden opgeruimd.

Tips Het is natuurlijk ook mogelijk om met behulp van een microscoop die aangesloten kan

worden op een camera, van deze proef een demonstratieproef te maken. De camera kan

aangesloten worden op een tv of een computer. Het beeld kan dan op tv of met een

beamer worden bekeken. Beschikt u over een elektronisch demonstratiebord dan is ook

hiermee het beeld weer te geven.

Page 47: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 3

47

Extra proef 1Extra proef 1Extra proef 1Extra proef 1

DESTILLEREN VAN ZOUT WATER

WAT JE NODIG HEBT 1 kookkolf van 250 mL

1 rubber-stop voor de kookkolf met één gat

1 gebogen glazen buisje

1 bekerglas van 1000 mL

1 potje met kalium-per-manganaat

1 spatel

2 reageerbuizen

1 reageerbuis-stop met één gat

2 glazen buisjes van 10 cm

1 glazen drieweg stukje

1 statiefvoet met stang

1 dubbelklem

1 klem voor een kookkolf

1 druppel-flesje glycerine

stukjes doorzichtige gummi-slang

UITVOERING • Doe een heel klein beetje kalium-per-manganaat op je spatel.

Een paar korreltjes zijn al voldoende.

• Doe ze in de kookkolf.

• Vul de kookkolf tot de helft met water.

• Roer even in de kookkolf.

1 Kalium-per-manganaat kleurt het water: ……………………………………………………….

• Steek het gebogen glazen buisje in de rubber-stop van de kookkolf.

Tip: Gaat de glasbuis niet gemakkelijk in de rubber-stop?

Doe een druppel glycerine aan de glasbuis.

Glycerine zorgt ervoor dat glas en rubber gemakkelijk over elkaar glijden.

• Doe de stop op de kookkolf.

• Zet het statief in elkaar zoals afbeelding 1 laat zien.

• Zet de kookkolf vast op ongeveer 4 cm boven de brander.

• Steek één glazen buisje door de rubber stop van de reageerbuis.

Page 48: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 3

48

afbeelding 1 de opstelling van Extra proef 1

2 Kijk naar afbeelding 1.

In welke reageerbuis zit het glazen staafje zonder stop?

A In alle twee de reageerbuizen zit geen stop.

B In reageerbuis 1 zit geen stop.

C In reageerbuis 2 zit geen stop.

D Op alle twee de reageerbuizen zit een stop.

• Vul het bekerglas van 1000 mL tot de helft met water.

• Zet de twee reageerbuizen in het bekerglas.

• Maak de slangetjes vast zoals afbeelding 1 laat zien.

3 Waarom gebruik je een druppel glycerine als de slangetjes moeilijk over de staafjes schuiven?

Door de glycerine glijden ze WEL / NIET beter over elkaar.

• Maak de brander op de juiste manier aan.

• Zorg voor een blauwe, hete vlam.

• Zet de brander onder de kookkolf.

• Wacht tot het water kookt.

• Draai de luchtregelaar van de brander lager.

De vlam moet blauw blijven, maar mag nu niet meer ruisen.

Page 49: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 3

49

4 Je kunt zien dat het water kookt, omdat het:

A erg borrelt en er veel damp vanaf komt.

B erg borrelt en er geen damp vanaf komt.

C niet borrelt en er geen damp vanaf komt.

D af en toe borrelt.

• Bekijk één minuut wat er gebeurt.

5 Je ziet WEL / GEEN kleine waterdruppeltjes in de slangen komen.

Zet nu de brander uit.

6 In de slang zag je kleine druppeltjes water komen.

Dat was waterdamp uit de kolf, die op de koude slang condenseerde.

Dus er is WEL / GEEN water uit de kookkolf verdampt.

7 De waterdamp condenseerde nog beter in de twee reageerbuizen.

Dat komt doordat het water in het bekerglas de damp GOED / SLECHT afkoelde.

• Haal de reageerbuizen voorzichtig uit het water.

Pas op, de slangen kunnen nog warm zijn.

• Kijk goed naar de kleuren.

8 De kleur van het water in de kookkolf is KLEURLOOS / PAARS.

Dit komt doordat er WEL / GEEN kalium-per-manganaat in het water is opgelost.

9 De kleur van het water in reageerbuis 1 is KLEURLOOS / PAARS.

10 De kleur van het water in reageerbuis 2 is KLEURLOOS / PAARS.

11 Bij deze proef verdampt:

A alleen het water.

B alleen het kalium-per-manganaat.

C het water en het kalium-per-manganaat.

12 Bij destilleren van zoutoplossingen in water, krijg je WEL / GEEN zuiver water.

• Ruim alles netjes op.

Page 50: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 3

50

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 1

1 Kalium-per-manganaat kleurt het water paars .

2 Kijk naar afbeelding 1.

In welke reageerbuis zit het glazen staafje zonder stop?

A In alle twee de reageerbuizen zit geen stop.

B In reageerbuis 1 zit geen stop.

C In reageerbuis 2 zit geen stop.

D Op alle twee de reageerbuizen zit een stop.

3 Waarom gebruik je een druppel glycerine als de slangetjes moeilijk over de staafjes schuiven?

Door de glycerine glijden ze WEL / NIET beter over elkaar.

4 Je kunt zien dat het water kookt, omdat het:

A erg borrelt en er veel damp vanaf komt.

B erg borrelt en er geen damp vanaf komt.

C niet borrelt en er geen damp vanaf komt.

D af en toe borrelt.

5 Je ziet WEL / GEEN kleine waterdruppeltjes in de slangen komen.

6 In de slang zag je kleine druppeltjes water komen.

Dat was waterdamp uit de kolf, die op de koude slang condenseerde.

Dus er is WEL / GEEN water uit de kookkolf verdampt.

7 De waterdamp condenseerde nog beter in de twee reageerbuizen.

Dat komt doordat het water in het bekerglas de damp GOED / SLECHT afkoelde.

8 De kleur van het water in de kookkolf is KLEURLOOS / PAARS.

Dit komt doordat er WEL / GEEN kalium-per-manganaat in het water is opgelost.

9 De kleur van het water in reageerbuis 1 is KLEURLOOS / PAARS.

10 De kleur van het water in reageerbuis 2 is KLEURLOOS / PAARS.

11 Bij deze proef verdampt:

A alleen het water.

B alleen het kalium-per-manganaat.

C het water en het kalium-per-manganaat.

12 Bij destilleren van zoutoplossingen in water, krijg je WEL / GEEN zuiver water.

Page 51: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 3

51

Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2

WATER BEKIJKEN ONDER EEN MICROSCOOP

WAT JE NODIG HEBT reageerbuis 1 van proef 13, met nog vuil water en bezinksel uit proef 11

reageerbuis 2 van proef, met het schoon gemaakte water

1 reageerbuizen-rek

1 microscoop met toebehoren

1 glazen roerstaaf

1 object-glas

Bekijk de foto van de microscoop (afbeelding 2).

afbeelding 2 de onderdelen van een microscoop

1 Door welke lens moet je kijken?

Je moet kijken door de OOGLENS / TAFELLENS.

• Zet de ooglens waarop ‘10 x’ staat in de microscoop.

• Draai de tafel met de stelknop ‘grof’ omlaag.

• Draai de tafellenzen zo, dat de tafellens van ‘10 x’ op de tafel zit.

• Kijk door de ooglens.

• Schakel de lamp aan of richt de spiegel zo, dat je goed licht krijgt.

Page 52: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 3

52

2 Nu ‘kijkt’ de OOGLENS / TAFELLENS op de microscooptafel.

• Pak voorzichtig reageerbuis 1 op.

3 Op de bodem van reageerbuis 1 ligt:

A het filtraat.

B het residu.

C het bezinksel.

D het oplosmiddel.

• Kijk door het water van de reageerbuis.

4 Het water in reageerbuis 1 lijkt WEL / NIET schoon.

• Roer met de roerstaaf in het water van reageerbuis 1.

• Haal je roerstaaf uit het water.

Hierdoor blijft een druppel met vuil water aan de roerstaaf hangen.

• Neem een schoon object-glas.

• Veeg met de roerstaaf over het midden van het objectglas.

• Klem het object-glas in de tafelklemmen op de microscoop-tafel.

• Zorg dat de tafellens op de waterdruppel ‘kijkt’.

• Kijk door de ooglens van je microscoop.

• Stel het beeld goed in met de stelknop.

• Gebruik de stelknop ‘fijn’ om het beeld helemaal zuiver in te stellen.

5 Je ziet nu WEL / GEEN kleine deeltjes in het water.

• Als je weinig of niets ziet, moet je het objectglas iets bewegen.

• Schuif het objectglas zó, dat je het vuil in het water goed ziet.

Let op! Je ziet af en toe bewegende zwarte puntjes.

• Volg die bewegende puntjes met de stelknop ‘fijn’.

6 Beschrijf in het kort wat je ziet.

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

Page 53: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 3

53

• Haal het object-glas van de tafel.

• Spoel het object-glas schoon onder de kraan en maak het goed droog.

• Maak ook je roerstaaf schoon en droog.

• Roer met de roerstaaf in het water van reageerbuis 2.

• Haal je roerstaaf uit het water.

Hierdoor blijft een druppel met schoon water aan de roerstaaf hangen.

• Veeg de roerstaaf weer over het midden van je schoon gemaakte objectglas.

• Bekijk ook dit water onder de microscoop.

7 Je ziet nu WEL / GEEN kleine deeltjes in het water.

8 Beschrijf ook nu in het kort wat je ziet.

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………………

Als je alle proeven om het water te zuiveren goed hebt gedaan, dan moet je het volgende kunnen zien:

er zit veel minder vuil in het water van reageerbuis 2 dan in het water van reageerbuis 1.

In reageerbuis 2 zie je geen levende bacteriën meer zitten.

• Ruim alles netjes op.

Page 54: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 3

54

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 2

1 Door welke lens moet je kijken?

Je moet kijken door de OOGLENS / TAFELLENS.

2 Nu ‘kijkt’ de OOGLENS / TAFELLENS op de microscooptafel.

3 Op de bodem van reageerbuis 1 ligt:

A het filtraat.

B het residu.

C het bezinksel.

D het oplosmiddel.

4 Het water in reageerbuis 1 lijkt WEL / NIET schoon.

5 Je ziet nu WEL / GEEN kleine deeltjes in het water.

6 Beschrijf in het kort wat je ziet.

Er zi t t en vu i ldee l t j es i n he t wa te r . Ook zie j e bewegende dee l t j es i n he t wa te r . D i t z i j n bac te r i ën .

7 Je ziet nu WEL / GEEN kleine deeltjes in het water.

8 Beschrijf ook nu in het kort wat je ziet.

Ook nu zie i k k l e ine dee l t j es i n he t wate r , maar geen bewegende dee l t j es meer . Da t be teken t da t de bac te r i ën dood zi j n .

Page 55: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

55

4 Hoofdstuk 4 Warmte

Dit hoofdstuk is bedoeld als een eerste introductie in de

warmteleer. Een belangrijk doel ervan is dat de leerlingen

een goed inzicht krijgen in de verschillende vormen van

warmtetransport. Verder wordt er aandacht besteed aan

het proces van verbranding in een gaskachel of cv-ketel.

Het onderwerp warmtetransport is moeilijker dan wel eens

gedacht wordt. Leerlingen hebben er vaak moeite mee te

onderscheiden welke vorm van warmtetransport in een

bepaalde situatie (vooral) een rol speelt. Vandaar dat er in

dit hoofdstuk veel uiteenlopende voorbeelden van

warmtetransport gegeven worden.

Het past in de concentrische opzet van Nova om moeilijke

begrippen stap voor stap in te voeren. Van een begrip als

warmte wordt in hoofdstuk 4 dan ook niet een formele

definitie gegeven. In plaats daarvan proberen we de

leerlingen een indruk te geven van waar het begrip warmte

in de praktijk voor kan staan. Ook al zal die indruk beslist

niet volledig zijn, toch krijgen de leerlingen inzicht in

enkele essentiële aspecten van het warmtebegrip (zoals

het onderscheid tussen warmte en temperatuur).

Door veel aandacht te geven aan de hoofdcontext van dit

hoofdstuk (verbranden en verwarmen) kunt u de leerstof

een stuk dichter bij de leerlingen brengen. Daarbij kunt u

ingaan op warmtebronnen in de keuken, manieren om

huizen te verwarmen, goede en slechte warmtegeleiders

in huis, zonneverwarming, enzovoort. Vaak is het mogelijk

om de leerlingen hiervan concrete voorbeelden te laten

zien.

In hoofdstuk 4 vindt u een uitwerking van de kerndoelen

9a en 9b. Verder wordt er ingegaan op de gevaren van

koolstofmono-oxide, een van de aspecten van kerndoel

10c.

Uiteraard levert hoofdstuk 4 weer een bijdrage aan het

realiseren van de algemene onderwijsdoelen en van de

kerndoelen 1, 2 en 3. Dit zal vanaf dit hoofdstuk niet meer

apart verantwoord worden, omdat deze bijdrage nu wel

voor zich spreekt.

Kerndoel 9a

De leerlingen kunnen het proces van verbranding van

brandstof in verwarmingstoestellen beschrijven en het

belang van voldoende luchttoevoer aangeven.

Kerndoel 9b

De leerlingen kunnen de verspreiding van de warmte van

verwarmingstoestellen door het huis beschrijven.

Kerndoel 10b

De leerlingen kunnen het belang uitleggen van

energiebesparing en voorbeelden noemen van

energiebesparende maatregelen in verband met de

verwarming van huizen.

Kerndoel 10c

De leerlingen kunnen uitleggen welke milieu- en

gezondheidseffecten verbranding van brandstoffen heeft

en beargumenteren dat deze effecten ook elders en in de

toekomst merkbaar zijn.

Tips bij afbeeldingen

Openingsafbeelding hoofdstuk 4 U kunt met de leerlingen bespreken wat er op deze

afbeelding staat en wat dit met warmte te maken heeft.

Bijvoorbeeld waarom het jammer is dat het gas wordt

afgefakkeld. U kunt er eventueel de milieueffecten bij

bespreken.

Openingsafbeelding paragraaf 1 Zelf ben je ook een warmtebron. Deze warmte komt

doordat je eten in je lichaam wordt verbrand. Er komen

natuurlijk geen vlammen aan te pas.

Afbeelding 1 De kachel geeft je in de winter warmte. Er zijn meer warmtebronnen waarmee een huis wordt

verwarmd. U kunt een lijstje maken met gebruikte

warmtebronnen.

Afbeelding 2 en 3 Het huis wordt geïsoleerd om de warmte binnen te houden. Behalve spouwisolatie zijn er nog andere manieren om

warmte binnen te houden (dak, vloer en ramen isoleren).

Ook je kleding is een vorm van isolatie.

Afbeelding 4 Er zijn nog meer warmtebronnen. Warmtebronnen worden voor meer doeleinden gebruikt

dan voor het verwarmen van je huis.

Afbeelding 7 Verschillende brandstoffen Sommige leerlingen herkennen niet alle brandstoffen. Het

is heel illustratief als u deze brandstoffen aan de leerlingen

laat zien.

Afbeelding 9 Langzaam maar zeker wordt onze brandstofvoorraad kleiner. Bij deze afbeelding past het bekende milieupraatje over de

beperkte voorraad brandstof op aarde. Wat we eraan

kunnen doen en wat we moeten doen, omdat de

generaties na ons ook nog warmte en energie nodig

hebben.

Afbeelding 11 Dit is het reactieschema van de verbranding van hout. Vertel de leerlingen dat een echt reactieschema er heel

anders uitziet en dat deze afbeelding een begin is naar het

schema dat in de scheikunde wordt gebruikt.

Page 56: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

56

Afbeelding 16 Het verwarmingselement van een wasmachine Aan de hand van deze afbeelding kunt u bespreken dat in

veel elektrische apparaten een verwarmingselement zit.

Maak samen met de leerlingen een lijstje van apparaten

die ze kennen met een verwarmingselement.

Afbeelding 19 Dit zijn de belangrijkste onderdelen van een centrale verwarming. Er zijn leerlingen die moeite hebben met het ‘lezen’ van

een schema als dit. Als u er extra aandacht aan besteedt,

zal het een stuk duidelijker worden.

Het figuurtje rechts naast de pomp is het expansievat. Dat

dient om te voorkomen dat de druk in de cv te hoog

oploopt als de verwarming wordt opgestookt. Dit heeft te

maken met de grotere uitzetting van water ten opzichte

van het metaal van de verwarming. Het gas in het

expansievat wordt in elkaar gedrukt, zodat de

drukverhoging beperkt blijft. Was dat niet zo, dan zou door

de hogere druk een lek kunnen ontstaan of een radiator uit

elkaar worden gedrukt.

Afbeelding 25 en 29 Ongelukken met koolstofmono-oxide kunnen dodelijk zijn. Elk jaar komen er enkele ongelukken in het nieuws waarbij

koolstofmono-oxide de oorzaak is. Dit komt voornamelijk

voor in caravans en vakantiehuisjes met gaskachels.

Openingsafbeelding paragraaf 3 Deze afbeelding laat zien dat er warmtetransport is van de

hete pan naar de handvatten. De linkerhandvatten worden

niet erg warm omdat ze van kunststof zijn.

De metalen, midden en rechts, worden wel flink warm. De

rechterkok voelt de warmte van de metalen handvatten

niet omdat hij isolerende panlappen of zogenaamde

ovenwanten gebruikt.

Afbeelding 37 De warme lucht stroomt door de hele kamer. Een andere manier om de stroming te laten zien is een

brandende kaars op een warme radiator te zetten. De

vlam van de kaars beweegt dan veel meer dan wanneer

de kaars gewoon op een tafel staat.

Dit kunt u natuurlijk alleen in de wintermaanden laten zien.

Afbeelding 42 Vlak voor een straalkachel voel je de stralingswarmte heel goed. U kunt de leerlingen ook de stralingswarmte laten voelen

van bijvoorbeeld een blik dat gevuld is met heet water. Op

een paar centimeter van dat blik kun je de straling goed

voelen.

Ook kun je stralingswarmte voelen als je de palm van je

ene hand vlak boven de bovenkant van de andere hand

houdt. Omdat de palm iets warmer is dan de bovenkant,

voel je de straling. Wel goed concentreren en de ene hand

mag de andere net niet raken.

Aanwijzingen en tips bij de proeven

Proef 1 Een lucifer verbranden

Doel De leerling leert dat bij het verbranden van een brandstof (in dit geval een lucifer) warmte

ontstaat.

Nodig 1 doosje lucifers

1 schoteltje

Voorbereiding Geef de leerlingen een beperkt aantal lucifers.

Tips Om te voorkomen dat de leerlingen gaan ‘spelen’ met de lucifers, is het raadzaam het

aantal lucifers te beperken.

Proef 2 Verbranden van spiritus

Doel De leerling leert dat ook met vloeibare brandstoffen warmte kan worden opgewekt. Spiritus

brandt met een kleurloze vlam.

Nodig 1 druppelflesje met spiritus

1 indampschaaltje

1 poetsdoek

1 doosje lucifers

Voorbereiding Het schaaltje moet echt goed schoon zijn.

Werkwijze Wijs de leerling op de veiligheidsmaatregelen in verband met brandgevaar.

Tips Advies: deze proef kan ook als demonstratieproef, vanwege de veiligheid. Geef de

leerlingen niet te veel lucifers (zie proef 1).

Page 57: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

57

Extra proef 1 Verbranden van benzine.

Doel De leerling leert dat benzine brandt met een gekleurde vlam en dat er ook rook (en roet)

ontstaat.

Nodig 1 druppelflesje met wasbenzine

1 indampschaaltje

1 poetsdoek

afwasmiddel

lucifers

Voorbereiding Zorg ervoor dat de leerling begint met een schoon schoteltje.

Werkwijze Wijs de leerling op de veiligheidsmaatregelen in verband met brandgevaar.

Tips Laat de leerling bij het opruimen alles netjes schoonmaken. Daar is de poetsdoek en het

afwasmiddel voor.

Eventueel kunt u de proef ook als demonstratieproef doen vanwege de veiligheid.

Proef 3 Het ontstaan van warmte in elektrische apparaten.

Doel De leerling leert dat je met elektrische stroom warmte kunt opwekken.

Nodig 1 veiligheidsbril

2 tonvoeten

2 isolatoren

2 snoeren

1 regelbare voeding met voltmeter

2 stukjes papier van ongeveer 2 bij 5 cm

1 stukje constantaandraad van 0,2 mm dik

Voorbereiding Belangrijk is dat de leerling een veiligheidsbril draagt bij deze proef.

Werkwijze Vertel de leerling dat hij de draad niet met zijn handen moet aanraken als de voeding is

ingeschakeld.

Tips Leg in het kort de werking van de voeding nog eens uit.

Proef 4 Voor verbranden is zuurstof nodig.

Doel De leerling leert dat een verbrandingsproces stopt als er geen zuurstof meer is.

Nodig 1 waxinelichtje

1 bekerglas van 400 mL

lucifers

Tips Om morsen van kaarsvet te voorkomen, kan de leerling een papiertje onder het

waxinelichtje leggen.

Page 58: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

58

Proef 5 De onvolledige verbranding

Doel De leerling leert dat bij een onvolledige verbranding roet en koolstofmono-oxide ontstaat.

Nodig 1 brander

1 reageerbuis

1 reageerbuizenrek

1 doekje

lucifers

Voorbereiding Wijs de leerling op de hoge temperatuur.

Tips Bij gebruik van een butaanbrander is het resultaat veel duidelijker dan bij een

aardgasbrander. Butaan (campinggas) geeft bij onvolledige verbranding veel meer roet.

Proef 6 De volledige verbranding

Doel De leerling leert dat je bij een volledige verbranding een schone vlam hebt. De vlam heeft

een andere kleur en is heter.

Nodig 1 brander

1 reageerbuis

1 reageerbuizenrek

1 doekje

lucifers

Tips Wijs de leerling erop dat de reageerbuis erg heet kan worden.

Extra proef 2 Bij een volledige verbranding ontstaat water.

Doel De leerling leert dat bij een volledige verbranding water(damp) ontstaat.

Nodig 1 brander

1 bekerglas van 250 mL

1 doek

lucifers

Tips Wijs de leerling erop dat de reageerbuis erg heet kan worden.

Extra proef 3 Water aantonen met wit kopersulfaat.

Doel De leerling leert dat wit kopersulfaat een reagens is voor water (wit kopersulfaat toont

water aan).

Nodig 1 reageerbuizenrek

1 reageerbuis gevuld met 2 mL wasbenzine

1 reageerbuis gevuld met 2 mL alcohol

1 reageerbuis gevuld met 2 mL water

1 reageerbuis met een klein beetje wit kopersulfaat

1 bekerglas van 250 mL

1 poetsdoek

4 stukjes kladpapier

Voorbereiding Let erop dat de reageerbuis voor het wit kopersulfaat helemaal droog is.

Tips Je kunt van blauw kopersulfaat wit kopersulfaat maken door het op een schaaltje te doen

en te verwarmen. Het water verdampt en het kopersulfaat wordt wit. Het gaat het beste als

u het blauwe kopersulfaat eerst fijn maalt.

Page 59: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

59

Extra proef 4 Bij een verbranding ontstaat koolstofdioxide.

Doel De leerling leert dat kalkwater een reagens is voor koolstofdioxide, en dat bij verbranding

koolstofdioxide vrij komt.

Nodig 1 erlenmeyer van 250 mL met een passende stop

1 brander

1 reageerbuis, half gevuld met helder kalkwater

lucifers

Voorbereiding U kunt kalkwater zelf aanmaken door calciumhydroxide op te lossen in gedemineraliseerd

of gedestilleerd water. Na een dag het heldere kalkwater afschenken of filtreren om

restanten uit het kalkwater te halen.

Tips Laat de leerling de proef eerst helemaal doorlezen. Het is namelijk belangrijk dat hij de

stop direct op de erlenmeyer doet.

Proef 7 Warmtegeleiding in metaal

Doel De leerling leert dat metalen goede warmtegeleiders zijn.

Nodig 1 bekerglas met 200 mL warm water van ongeveer 50 °C

1 thermometer

1 leeg conservenblik

Proef 8 Metaal geleidt beter dan plastic.

Doel De leerling leert dat metalen betere warmtegeleiders zijn dan kunststoffen.

Nodig het bekerglas van proef 7 met het warme water er nog in

1 thermometer

1 driepoot met gaas

1 brander

1 plastic eierlepeltje

1 metalen lepeltje

1 horloge of klok

Voorbereiding Afbeelding 32 is als tekening beter in te kleuren. Laat de leerling de tekening eventueel

onder de foto maken in verband met het kleuren van de lepeltjes.

Werkwijze Wijs de leerling erop dat hij heel overzichtelijk moet werken in verband met de veiligheid.

Tips Schenk aandacht aan de veiligheid.

Proef 9 Water is een slechte warmtegeleider.

Doel De leerling leert dat water een slechte warmtegeleider is.

Nodig 1 brander

1 reageerbuis

lucifers

Werkwijze Wijs de leerling erop dat hij bij het verwarmen de buis heen en weer moet blijven

bewegen.

Tips De reageerbuis mag op niemand gericht zijn in verband met de veiligheid. Als het water

kookt, kan er kokend water uit de buis borrelen en een eindje wegvliegen.

Page 60: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

60

Proef 10 Water gaat stromen door warmte.

Doel De leerling leert dat warmte zich in vloeistoffen door stroming verplaatst.

Nodig 1 stromingsbuis

1 statief

1 statiefklem

1 apparatenklem

1 brander

1 spatel

kaliumpermanganaat

lucifers

Werkwijze Het glas moet met een stille blauwe vlam worden verwarmd.

Tips Vertel de leerling dat de vlam echt niet te fel mag zijn om glasbreuk te voorkomen.

Na de proef de handen goed wassen.

Proef 11 Stroming van warmte in lucht

Doel De leerling leert dat warmte zich in lucht door middel van stroming verplaatst.

Nodig 1 waxinelichtje

naald en draad

1 schaar

lucifers

het knipblad achter in het boek

Werkwijze Het maken van het ‘molentje’ vergt wat handigheid. Toch is het aan te bevelen de leerling

dat zelf te laten doen.

Proef 12 Warmtestraling opnemen

Doel De leerling leert dat warmtestraling door zwarte oppervlakken beter wordt geabsorbeerd

dan door witte.

Nodig 2 thermometers van – 10°C tot 110 °C

1 warmtelamp op statief, compleet met stekker en snoer

1 statiefstang

2 statiefklemmen

2 apparaatklemmen

1 tonvoet

1 flesje correctielak

1 zwarte viltstift

1 stopklok of horloge

Voorbereiding Een geschikte warmtelamp is bijvoorbeeld een kooldraadlamp van 90 watt. Deze zijn

gewoon in de handel te koop. Ze zijn wel kostbaar.

Werkwijze De thermometers moeten zo dicht mogelijk bij elkaar worden geplaatst om een zo correct

mogelijke meting te krijgen.

Tips Als u een kooldraadlamp gebruikt, wijs de leerling er dan op dat deze erg kwetsbaar en

kostbaar is.

Page 61: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

61

Extra proef 5 Warmte uitstralen

Doel De leerling leert dat zwarte voorwerpen ook de meeste warmte uitstralen.

Nodig 1 zwarte buis

1 witte buis

1 glimmende buis

1 rek waarin de buizen kunnen staan

3 thermometers waarvan de schaal in het midden begint

3 doorboorde stoppen

1 horloge

warm water van ongeveer 60 °C

Voorbereiding Als u het water laat verwarmen tot ongeveer 60°C en het dan in de buizen giet, daalt de

temperatuur tot ongeveer 52 °C (zie het antwoordenboek).

Page 62: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

62

Extra proef 1Extra proef 1Extra proef 1Extra proef 1

VERBRANDEN VAN BENZINE

WAT JE NODIG HEBT 1 druppel-flesje met was-benzine

1 indamp-schaaltje

1 poetsdoek

afwasmiddel

lucifers

UITVOERING Pas op! Was-benzine gaat veel sneller en feller branden dan spiritus.

• Houd kleding en haren weg bij het vuur.

• Let goed op dat je je niet verbrandt.

Verbrand je je toch, houd dan snel de verbrande plek onder water.

• Waarschuw direct je leraar, als er iets mis gaat.

• Maak het indamp-schaaltje goed schoon met de poetsdoek.

• Zet het indamp-schaaltje voor je op tafel.

• Druppel tien druppels was-benzine in het indamp-schaaltje.

Pas op! Doe het druppel-flesje met was-benzine nu direct dicht en zet het weg.

1 Welke kleur heeft was-benzine?

A wit

B kleurloos

C blauw

D rood

• Steek een lucifer aan.

• Houd de brandende lucifer bij de benzine in het indamp-schaaltje.

Pas op! Benzine gaat veel sneller en feller branden dan spiritus.

• Kom niet te dicht bij de vlam.

• Voel even met je hand boven de vlam of er warmte vanaf komt.

• Kijk goed tot de benzine is opgebrand.

• Let goed op warmte, licht en rook.

Page 63: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

63

2 Wat gebeurt er bij het verbranden van benzine?

Kruis in de tabel aan of de uitspraak goed of fout is.

uitspraak goed fout

Bij het verbranden geeft benzine warmte.

Bij het verbranden geeft benzine licht.

De benzine is helemaal opgebrand.

Als benzine verbrandt, krijg je rook.

Als spiritus verbrandt, is de vlam blauw.

Als benzine verbrandt, is de vlam oranje.

3 Bij het verbanden van benzine zie je rook.

De rook is WEL / NIET zwart van kleur.

4 Maak de tekening van de verbranding van benzine af (afbeelding 1).

Kleur de benzine vóór de pijl rood.

Kleur de vlammen in de pijl oranje.

Achter de pijl moeten de stoffen staan die na de verbranding ontstaan.

De eerste letter daarvan is gegeven.

Maak zelf de woorden af.

afbeelding 1 Dit is een reactie-schema voor de verbranding van benzine.

5 Kijk naar het indamp-schaaltje.

Het indamp-schaaltje is WEL / NIET een beetje zwart geworden.

• Wacht als het nodig is tot het schaaltje is afgekoeld.

• Wrijf met je vinger over de bodem van het schaaltje.

• Bekijk je vinger.

Page 64: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

64

6 De zwarte stof kun je WEL / NIET gemakkelijk met je vinger van het schaaltje afhalen.

• Maak de punt van de poetsdoek met een beetje water nat.

• Doe een druppel afwasmiddel op de natte plaats van de doek.

• Veeg het schaaltje nu schoon met de natte punt van de poetsdoek.

• Maak het schaaltje droog met het droge deel van de doek.

• Ruim alles netjes op.

Page 65: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

65

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 1

1 Welke kleur heeft was-benzine?

A wit

B kleurloos

C blauw

D rood

2 Wat gebeurt er bij het verbranden van benzine?

Kruis in de tabel aan of de uitspraak goed of fout is.

uitspraak goed fout

Bij het verbranden geeft benzine warmte. X

Bij het verbranden geeft benzine licht. X

De benzine is helemaal opgebrand. X

Als benzine verbrandt, krijg je rook. X

Als spiritus verbrandt, is de vlam blauw. X

Als benzine verbrandt, is de vlam oranje. X

3 Bij het verbanden van benzine zie je rook.

De rook is WEL / NIET zwart van kleur.

4

afbeelding 1 antwoord Dit is een reactie-schema voor de verbranding van benzine.

5 Kijk naar het indamp-schaaltje.

Het indamp-schaaltje is WEL / NIET een beetje zwart geworden.

6 De zwarte stof kun je WEL / NIET gemakkelijk met je vinger van het schaaltje afhalen.

Page 66: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

66

Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2

BIJ EEN VOLLEDIGE VERBRANDING ONTSTAAT WATER

Water en koolstof-di-oxide opsporen.

Met wit koper-sulfaat kun je water aantonen.

Wit koper-sulfaat wordt blauw als het in aanraking komt met water.

Als je aardgas verbrandt ontstaat waterdamp.

Door die waterdamp wordt wit koper-sulfaat blauw.

Bij een goede verbranding van aardgas ontstaat koolstof-di-oxide.

Koolstof-di-oxide maakt helder kalk-water troebel.

Helder kalk-water wordt alleen troebel door koolstof-di-oxide.

Water en koolstof-di-oxide kun je opsporen.

Hoe je dat doet, leer je met de volgende proeven.

WAT JE NODIG HEBT 1 brander

1 bekerglas van 250 mL

1 doek

lucifers

UITVOERING • Vul het bekerglas tot de streep van 150 mL met water.

• Veeg de onderkant van het bekerglas goed schoon en droog.

• Steek de brander aan.

• Zorg voor een blauwe vlam.

• Houd het bekerglas met water vijf tellen in de vlam als in afbeelding 2

afbeelding 2 Zo houd je het bekerglas boven de vlam.

Page 67: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

67

1 Het bekerglas wordt WEL / NIET vuil.

2 Wat valt je op als je het bekerglas even in de vlam houdt?

A Het bekerglas beslaat.

B Het water gaat verdampen.

C Het water kookt meteen.

D Het bekerglas wordt gloeiend heet.

• Voel met je hand even aan de onderkant van het bekerglas.

3 Je voelt dat het bekerglas WEL / NIET een beetje nat is.

• Maak de brander uit.

4 Hoe kun je zien dat bij een blauwe vlam waterdamp ontstaat?

A aan het dampende water

B aan het glas dat beslaat

C Er ontstaat geen waterdamp.

D Je kunt de waterdamp gewoon zien.

5 Wat weet je van koolstof-di-oxide?

A Het is brandbaar.

B Het is vloeibaar.

C Het is ongevaarlijk.

D Het is zeer gevaarlijk.

6 Hoe krijg je een blauwe vlam?

A door voldoende gas

B door voldoende zuurstof

C Door de gaskraan helemaal open te zetten.

D Door de gaskraan een beetje open te zetten.

Page 68: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

68

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 2

1 Het bekerglas wordt WEL / NIET vuil.

2 Wat valt je op als je het bekerglas even in de vlam houdt?

A Het bekerglas beslaat.

B Het water gaat verdampen.

C Het water kookt meteen.

D Het bekerglas wordt gloeiend heet.

3 Je voelt dat het bekerglas WEL / NIET een beetje nat is.

4 Hoe kun je zien dat bij een blauwe vlam waterdamp ontstaat?

A aan het dampende water

B aan het glas dat beslaat

C Er ontstaat geen waterdamp.

D Je kunt de waterdamp gewoon zien.

5 Wat weet je van koolstof-di-oxide?

A Het is brandbaar.

B Het is vloeibaar.

C Het is ongevaarlijk.

D Het is zeer gevaarlijk.

6 Hoe krijg je een blauwe vlam?

A door voldoende gas

B door voldoende zuurstof

C Door de gaskraan helemaal open te zetten.

D Door de gaskraan een beetje open te zetten.

Page 69: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

69

Extra proef 3Extra proef 3Extra proef 3Extra proef 3

WATER AANTONEN MET WIT KOPER-SULFAAT

WAT JE NODIG HEBT 1 reageerbuizen-rek

1 reageerbuis gevuld met 2 mL wasbenzine

1 reageerbuis gevuld met 2 mL alcohol

1 reageerbuis gevuld met 2 mL water

1 reageerbuis met een klein beetje wit koper-sulfaat

1 bekerglas van 250 mL

1 poetsdoek

4 stukjes kladpapier

UITVOERING • Leg de vier stukjes kladpapier voor je.

• Verdeel op elk stukje papier ongeveer evenveel wit koper-sulfaat.

• Zet de drie reageerbuizen naast elkaar in het reageerbuizen-rek.

• Kijk naar de kleur van de drie vloeistoffen.

1 De drie vloeistoffen hebben alle drie WEL / GEEN kleur.

2 Hoe noem je deze vloeistoffen?

De vloeistoffen zijn KLEURLOOS / GEKLEURD.

3 Je mag niet aan de vloeistoffen ruiken, alleen maar ernaar kijken.

Kun je nu zeggen in welke reageerbuis het water zit?

JA / NEE

• Pak één papiertje met wit koper-sulfaat.

• Doe het wit koper-sulfaat in een van de reageerbuizen.

• Doe het wit koper-sulfaat van het tweede papiertje in de tweede reageerbuis.

• Doe het koper-sulfaat van het derde papiertje in de laatste reageerbuis.

• Kwispel elke reageerbuis eventjes.

4 In hoeveel reageerbuizen is het koper-sulfaat blauw geworden?

A in één reageerbuis

B in twee reageerbuizen

C in alle drie de reageerbuizen

D in geen enkele reageerbuis

Je weet nu zeker in welke reageerbuis het water zit.

Want: alleen water kleurt wit koper-sulfaat blauw.

• Pak het bekerglas van 250 mL.

• Maak het bekerglas van binnen goed schoon met de poetsdoek.

Page 70: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

70

• Houd het bekerglas voor je mond.

• Adem een paar keer langzaam uit in het bekerglas.

• Doe dit net zo lang tot de binnenkant van het bekerglas beslagen is.

• Doe het wit koper-sulfaat van het laatste papiertje in het bekerglas.

• Beweeg het koper-sulfaat over het vocht dat je hebt uitgeademd.

5 Het koper-sulfaat kleurt WEL / NIET blauw.

Je hebt hiermee laten zien dat de damp die je uitademde WEL / GEEN waterdamp is.

Page 71: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

71

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 3

1 De drie vloeistoffen hebben alle drie WEL / GEEN kleur.

2 Hoe noem je deze vloeistoffen?

De vloeistoffen zijn KLEURLOOS / GEKLEURD.

3 Je mag niet aan de vloeistoffen ruiken, alleen maar ernaar kijken.

Kun je nu zeggen in welke reageerbuis het water zit?

JA / NEE

4 In hoeveel reageerbuizen is het koper-sulfaat blauw geworden?

A in één reageerbuis

B in twee reageerbuizen

C in alle drie de reageerbuizen

D in geen enkele reageerbuis

5 Het koper-sulfaat kleurt WEL / NIET blauw.

Je hebt hiermee laten zien dat de damp die je uitademde WEL / GEEN waterdamp is.

Page 72: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

72

Extra proef 4Extra proef 4Extra proef 4Extra proef 4

BIJ EEN VERBRANDING ONTSTAAT KOOLSTOF-DI-OXIDE

WAT JE NODIG HEBT 1 erlenmeyer van 250 mL met een passende stop

1 brander

1 reageerbuis, half gevuld met helder kalkwater

lucifers

UITVOERING • Steek de brander aan.

• Maak een kleine, blauwe vlam.

• Houd de erlenmeyer vlak boven de brander als in afbeelding 3.

• Kijk goed naar de binnenkant van de erlenmeyer.

afbeelding 3 Zo doe je Extra proef 4.

1 Je ziet WEL / GEEN vloeistof aan de binnenkant van de erlenmeyer komen.

Dat is WEL / GEEN water.

• Wacht tot de brander uitgaat.

• Draai dan de gaskraan van de brander dicht.

• Giet het heldere kalkwater uit de reageerbuis in de erlenmeyer.

• Sluit de erlenmeyer direct daarna af met de stop.

• Schud het kalkwater in de erlenmeyer.

2 Wat zie je gebeuren?

A Het heldere kalkwater blijft helder.

B Het heldere kalkwater wordt troebel (wit).

C Het heldere kalkwater wordt blauw.

Page 73: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

73

3 Welk gas maakt helder kalkwater troebel?

…………………………………………………………………………………………………………………

4 Waarom ging de vlam in de erlenmeyer uit?

…………………………………………………………………………………………………………………

5 Afbeelding 4 is een voorstelling van de volledige verbranding van aardgas.

Schrijf in de tekening op de juiste plaats op:

• aardgas, en kleur het wolkje dat erbij hoort geel.

• water, en kleur het wolkje dat erbij hoort blauw.

• zuurstof, en kleur het wolkje dat erbij hoort groen.

• koolstof-di-oxide, en kleur het wolkje dat erbij hoort grijs.

Kleur de vlam in de pijl ook blauw.

afbeelding 4 de verbranding van aardgas

Page 74: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

74

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 4

1 Je ziet WEL / GEEN vloeistof aan de binnenkant van de erlenmeyer komen.

Dat is WEL / GEEN water.

2 Wat zie je gebeuren?

A Het heldere kalkwater blijft helder.

B Het heldere kalkwater wordt troebel (wit).

C Het heldere kalkwater wordt blauw.

3 Welk gas maakt helder kalkwater troebel?

koo l s to f -d i -ox ide

4 Waarom ging de vlam in de erlenmeyer uit?

De zuurs to f was op .

5

afbeelding 4 antwoord de verbranding van aardgas

Page 75: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

75

Extra proefExtra proefExtra proefExtra proef 5 5 5 5

WARMTE UITSTRALEN

Warmte uitstralen Alle voorwerpen die warm zijn, geven warmte af aan de omgeving.

Je noemt dit warmte uitstralen.

Donkere voorwerpen stralen de meeste warmte uit.

Lichte en glimmende voorwerpen stralen de minste warmte uit.

WAT JE NODIG HEBT 1 zwarte buis

1 witte buis

1 glimmende buis

1 reageerbuizen-rek

3 thermometers waarvan de schaal in het midden begint

3 doorboorde stoppen

1 horloge

warm water van ongeveer 60 °C

UITVOERING • Vul de buizen met warm water tot ongeveer 3 cm onder de rand.

• Zet de buizen voor je op tafel in het reageerbuizen-rek.

• Steek de thermometers door de stoppen.

• Laat elke thermometer ongeveer 8 cm onder de stop uit komen.

• Zorg dat de schaal van de thermometer in elk geval goed af te lezen is.

• Plaats de stoppen met de thermometers in de buizen (afbeelding 5).

afbeelding 5 de opstelling voor Extra proef 5

Page 76: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

76

1 Vul de begin-temperatuur in tabel 1 in.

Lees elke 2 minuten de temperatuur af.

Schrijf de temperaturen op de juiste plaats in tabel 1.

tijd zwarte buis witte buis glimmende buis

begin °C °C °C

2 minuten °C °C °C

4 minuten °C °C °C

6 minuten °C °C °C

8 minuten °C °C °C

10 minuten °C °C °C

12 minuten °C °C °C

tabel 1 mijn metingen van Extra proef 5

2 Kijk naar de temperaturen die je bij 12 minuten hebt ingevuld.

Schrijf die temperaturen op in tabel 2 bij eind-temperatuur.

Kijk naar de temperaturen die je bij begin hebt ingevuld.

Schrijf die in tabel 2 op bij begin-temperatuur.

Trek voor de zwarte buis de begin-temperatuur en eind-temperatuur van elkaar af.

Schrijf de uitkomst bij temperatuur-verschil in tabel 2 op.

Doe dat ook voor de witte en de glimmende buis.

temperatuur zwarte buis witte buis glimmende buis

begin-temperatuur °C °C °C

eind-temperatuur °C °C °C

temperatuur-verschil °C °C °C

tabel 2 De verwerking van mijn meet-resultaten

3 Was de eind-temperatuur in elke buis gelijk?

De eind-temperatuur was WEL / NIET gelijk.

Page 77: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

77

4 In welke buis is de temperatuur het meest gedaald?

A in de zwarte buis

B in de witte buis

C in de glimmende buis

D In alle drie de buizen is de temperatuur evenveel gedaald.

5 Welke buis geeft de minste warmte af?

A de zwarte buis

B de witte buis

C de glimmende buis

D Alle drie de buizen geven evenveel warmte af.

6 Hoe kan warmte zich verplaatsen?

…………………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………………

Page 78: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

78

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 5

1

tijd zwarte buis witte buis glimmende buis

begin 52 °C 52 °C 52 °C

2 minuten 50 °C 51 °C 51 °C

4 minuten 48 °C 49 °C 49 °C

6 minuten 46 °C 47 ,5 °C 48 °C

8 minuten 44 ,5 °C 46 °C 47 °C

10 minuten 43 ,5 °C 44 ,5 °C 46 °C

12 minuten 43 °C 43 ,5 °C 45 °C

tabel 1 mijn metingen van Extra proef 5

2

temperatuur zwarte buis witte buis glimmende buis

begintemperatuur 52 °C 52 °C 52 °C

eind-temperatuur 42 °C 43 ,5 °C 45 °C

temperatuur-verschil 10 °C 8 ,5 °C 7 °C

tabel 2 de verwerking van mijn meet-resultaten

3 Was de eind-temperatuur in elke buis gelijk?

De eind-temperatuur was WEL / NIET gelijk.

4 In welke buis is de temperatuur het meest gedaald?

A in de zwarte buis

B in de witte buis

C in de glimmende buis

D In alle drie de buizen is de temperatuur evenveel gedaald.

Page 79: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 4

79

5 Welke buis geeft de minste warmte af?

A de zwarte buis

B de witte buis

C de glimmende buis

D Alle drie de buizen geven evenveel warmte af.

6 Hoe kan warmte zich verplaatsen?

Door ge le id ing , s t roming en s t ra l i ng .

Page 80: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

80

5 Hoofdstuk 5 Materialen

Het woord ‘stof’ wordt in dit hoofdstuk niet in een strikt

scheikundige betekenis gebruikt. Het gaat in dit hoofdstuk

met name om stoffen zoals de leerlingen die thuis en op

school tegenkomen. Spiritus bijvoorbeeld wordt ‘een stof’

genoemd, ook al is spiritus geen scheikundige verbinding.

‘Stofeigenschappen’ zijn eigenschappen die de leerlingen

in de praktijk kunnen gebruiken om stoffen te herkennen

en van elkaar te onderscheiden.

Paragraaf 1: We gebruiken zo veel verschillende

voorwerpen en materialen dat het bijna onvoorstelbaar

wordt dat we zo veel ‘(grond)stoffen’ in de aarde hebben.

In deze paragraaf kijkt de leerling vooral naar de

materialen om zich heen en waar deze van gemaakt zijn.

Paragraaf 2: Paragraaf 2 behandelt de eigenschappen

van metalen.

Alle metalen geleiden warmte goed. Toch geleiden niet

alle metalen warmte even goed. Hierna staat een

demonstratieproef om de leerlingen meer over

warmtegeleiding te laten zien.

Demonstratieproef Warmtegeleiding in metalen

Doel Aantonen dat metalen niet allemaal even goed warmte geleiden.

Nodig 1 statief

1 statiefklem

1 koperen staaf (10 cm)

1 brander

1 doosje lucifers

Voorbereiding Boor in de staaf 4 gaatjes op ongeveer 1 cm van elkaar. Begin 0,5 cm van het uiteinde en

werk naar binnen toe. De rest van de staaf wordt in het statief geklemd.

De gaatjes moeten zo groot zijn dat er een lucifer doorheen past.

Een andere mogelijkheid is kleine kuiltjes in de staaf boren en de luciferkopjes erin leggen.

Werkwijze Bouw de opstelling en plaats de brander onder de staaf. Verwarm de staaf met een

blauwe ruisende vlam. Na enige tijd zullen de lucifers een voor een gaan branden.

Tips Er kunnen meerdere opstellingen naast elkaar gezet worden. Neem dan staafjes van

verschillende metalen. De leerlingen kunnen dan zien dat de lucifers bij de verschillende

metalen niet tegelijkertijd gaan branden.

Paragraaf 3: Deze paragraaf gaat over het gebruik van

glas. Het is leuk om bij deze paragraaf ook wat aandacht

te besteden aan de geschiedenis van het gebruik van glas.

Het gebruik van glas is al erg oud. Misschien is er een

glasblazer bij u in de buurt die iets wil vertellen en laten

zien over het maken en gebruiken van glas.

Paragraaf 4: Kunststoffen zijn niet meer weg te denken uit

ons dagelijks leven. Kunststof voorwerpen zijn relatief

eenvoudig te maken en erg duurzaam. Het nadeel van

veel kunststof voorwerpen is dat ze moeilijk weer uit het

milieu te halen zijn als het voorwerp niet meer bruikbaar is.

Tegenwoordig komen er steeds meer biologisch

afbreekbare kunststoffen.

Paragraaf 5: Dit onderwerp heeft een raakvlak met

bijvoorbeeld het vak handvaardigheid. Hier werken de

leerlingen met klei. De relatie laten zien tussen klei

enerzijds en keramiek anderzijds zal de leerlingen bewust

maken van materialen in hun omgeving. Misschien heeft

uw collega handvaardigheid een stukje klei over om mee

te experimenteren.

Tip: geld onderzoeken. Waar is ons geld van gemaakt? Het muntgeld dat we gebruiken is gemaakt van metaal.

Uitzoeken welke metalen in het muntgeld verwerkt zijn is

een mooie context voor leerlingen om meer over metalen

te weten te komen.

Leerlingen kunnen aan de hand van Extra proef 2 meer te

weten komen over de materialen die in de euro verwerkt

zijn. Als verwerking van deze proef kunnen de leerlingen

meer uitzoeken over hoe ons geld gemaakt wordt. Ze

kunnen hier een podcast van maken.

Om leerlingen ook weer van elkaar te laten leren is het

leuk om verschillende groepjes te maken die elk ander

geld onderzoeken. Misschien heeft u nog wat muntjes uit

de guldentijd? Anders is het een optie om voor een klein

bedrag buitenlandse munten te verzamelen. Elke groep

kan dan een ander land nemen.

Page 81: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

81

De podcast kan elke groep aan elkaar presenteren. Voor

het opzetten van het onderzoek kunt u de informatie

hieronder gebruiken.

Kerndoel 6a

De leerlingen kunnen stoffen en materialen onderscheiden

en verband leggen tussen soorten materialen, hun

eigenschappen en het gebruik in producten en

constructies.

Tips bij afbeeldingen

Afbeelding 1 Een brug van metaal Deze afbeelding laat een brug zien van metaal. Bij deze

afbeelding kunt u aandacht besteden aan de vorm van de

constructie. Waar komt de stevigheid van de brug

vandaan? Dit komt niet alleen door het materiaal maar ook

door de constructie.

Afbeelding 7 Aangetaste metalen Er wordt veel weggegooid. Bij het afval komt ook veel

metaal terecht. Door invloeden van het weer gaan die

metalen roesten. Op deze manier wordt het metaal

afgebroken. Tegenwoordig wordt ook wel zuurstof via

bijvoorbeeld de grond toegevoegd om dit proces te

versnellen.

Naar aanleiding van deze afbeelding kan ook gepraat

worden over milieubewustzijn.

Afbeelding 10 Een glasblazer aan het werk Glas is een alledaags gebruiksvoorwerp. Door de

breekbaarheid kan het niet zomaar bewerkt worden. Glas

wordt bewerkt als het erg heet is. Dan wordt het stroperig.

In deze toestand kan glas geblazen en verder bewerkt

worden. De technieken voor glasblazen zijn erg oud.

Afbeelding 16 Verschillende toepassingen van kunststof Laat leerlingen eens nadenken over producten die ze

gebruiken. Veel van deze producten zijn van kunststof.

Laat de leerlingen producten noemen en inventariseer

deze. Laat ze van een aantal producten een alternatief

noemen dat niet van kunststof is gemaakt.

Laat iedereen daarna nadenken over de nadelen van elk

alternatief.

Aanwijzingen en tips bij de proeven

Proef 1 Metalen en magneten

Doel Aantonen dat ijzer en nikkel door een magneet aangetrokken worden.

Nodig 1 staafmagneet

1 bakje met ijzeren en messing schroeven

1 stukje koper

1 stukje aluminium

1 stukje zink

1 stukje nikkel

Tips Probeer als uitdaging een bakje met bijvoorbeeld kleine spijkers van ijzer en een ander

metaal te laten scheiden met een magneet.

Proef 2 Magnetisme gaat door stoffen heen.

Doel Laten zien dat magnetisme door stoffen heen gaat.

Nodig 1 staafmagneet

1 doosje met kleine spijkers

1 vel papier

Tips Als uitdaging samen met de leerlingen kijken hoe dik de tussenstof moet zijn om niets

meer van het magnetisme te merken.

Page 82: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

82

Extra proef 1 Magnetisme en de euro

Doel Onderzoeken van welk materiaal ons geld gemaakt is.

Nodig 1 staafmagneet

1 muntstuk van 1 eurocent

1 muntstuk van 10 eurocent

1 muntstuk van 1 euro

Voorbereiding geen

Werkwijze volgens instructie

Tips Deze proef is een mooie aanleiding voor een onderzoekje door de leerlingen.

De beschrijving van het onderzoek staat hieronder.

Proef 3 Warmte geleiden

Doel Warmtegeleiding in metalen laten merken.

Nodig 1 munt van 1 of 2 euro

1 doosje lucifers

Tips Houd het muntje echt aan het uiteinde vast. Aan de andere kant moet het muntje net in de

vlam zijn.

Benadruk dat de leerlingen op tijd loslaten!

Proef 4 Wie is het snelst warm?

Doel Aantonen dat metalen niet allemaal even goed warmte geleiden.

Nodig 1 statief

1 statiefklem

1 koperen staaf (10 cm)

1 aluminium staaf (10 cm)

1 messing staaf (10 cm)

1 ijzeren staaf (10 cm)

1 houder voor de staafjes

4 paraffineringen.

1 brander

1 doosje lucifers

Voorbereiding De staafjes kunnen in een kleine cilinder geplaatst worden. Neem een stuk staaf met een

diameter van ongeveer 2 cm. Zaag hier een cilinder van ongeveer 2 cm hoog van af.

Daarin vier gaatjes van 1 cm diep boren. Boor de gaatjes zodanig dat de achterkant van

de cilinder in een klem gezet kan worden en de staafjes aan de voorkant zitten.

Werkwijze De cilinder wordt verwarmd. Gebruik een niet te grote vlam. De warmte wordt via de

cilinder door de staafjes getransporteerd. De paraffineringen zullen een voor een van de

staafjes smelten.

Page 83: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

83

Proef 5 Roesten en oxideren

Doel Verschillen laten zien tussen geoxideerde en niet-geoxideerde stoffen.

Nodig 1 geroeste spijker

1 nieuwe spijker

1 stukje waterleidingbuis (oud)

1 lepeltje (roestvrij staal)

1 stukje zink

1 stukje lood

1 stukje fijn schuurpapier

1 poetsdoek

Voorbereiding Leg de spullen die moeten roesten eerst een tijd buiten.

Proef 6 Glas buigen

Doel De leerlingen krijgen een idee van de manier waarop glas bewerkt kan worden.

Nodig 1 veiligheidsbril

1 brander

1 glasbuis

1 reageerbuis van hittebestendig glas

1 reageerbuisknijper

1 triplex plaat van ongeveer 20 x 30 cm

Tips Voer de proef eerst zelf een keer uit. Leg bij het uitvoeren van de proef een link naar de

glasindustrie.

Deze proef kan aanleiding zijn voor een werkstuk over glasrecycling en glas maken. Een

uitstapje naar een glasblazer past hier goed bij.

Laat leerlingen bijvoorbeeld een korte podcast maken over het gebruik van glas.

Proef 7 Een kunststof buis

Doel Eigenschappen van pvc leren kennen.

Nodig 1 brander

1 stukje pvc-buis

lucifers

Tips Het tweede gedeelte van deze proef kunt u ook zelf uitvoeren en opnemen. Hierbij kunt u

leerlingen de opdracht geven om het filmpje van de proef te bekijken en de opdrachten uit

het werkboek te maken.

Proef 8 Bakstenen zijn poreus.

Doel De leerling leert dat poreuze keramiek water opneemt.

Nodig 1 droge baksteen

1 bekerglas van 1000 mL

1 geodriehoek

1 watervaste viltstift

1 spuitfles met water

Voorbereiding Zorg voor voldoende spuitflessen. Kan dit niet, laat de leerlingen dan eerst bij de kraan het

bekerglas met water vullen voor de baksteen erin gaat.

Probeer van tevoren uit hoeveel water er dan in het bekerglas moet.

Page 84: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

84

Proef 9 Keramiek kan goed tegen hitte.

Doel Leerlingen leren dat keramiek goed tegen hitte kan.

Nodig 1 veiligheidsbril

1 scherf van porselein

1 bekerglas van 1000 mL

1 brander

1 kroezentang

Page 85: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 5

85

Extra proef 1Extra proef 1Extra proef 1Extra proef 1

MAGNETISME EN DE EURO

WAT JE NODIG HEBT 1 staaf-magneet

1 muntstuk van 1 eurocent

1 muntstuk van 10 eurocent

1 muntstuk van 1 euro

1 De eurocent lijkt WEL / NIET van koper gemaakt.

• Pak de magneet.

• Probeer of de eurocent door de magneet aangetrokken wordt.

2 De eurocent wordt WEL / NIET door een magneet aangetrokken.

3 Waarom weet je dat de eurocent niet helemaal van koper is?

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

4 De eurocent bestaat dus uit koper en …………. of …………..

De eurocent is een goedkope munt.

Nikkel is een duur metaal.

5 Je kunt dus zeggen: de eurocent bestaat uit koper en ………….

• Probeer of de munt van 10 eurocent aangetrokken wordt door de magneet.

6 De munt van 10 eurocent is WEL / NIET een legering van messing en ijzer.

• Bekijk het euromuntstuk.

Het gele metaal is messing.

Het zilverkleurige metaal kan nikkel, roestvast staal of zilver zijn.

Page 86: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 5

86

7 Hoe onderzoek je met de magneet wat het zilverkleurige metaal is?

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

8 Het zilverkleurige metaal is ……………

Page 87: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 5

87

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 1

1 De eurocent lijkt WEL / NIET van koper gemaakt.

2 De eurocent wordt WEL / NIET door een magneet aangetrokken.

3 Waarom weet je dat de eurocent niet helemaal van koper is?

Koper word t n ie t doo r een magnee t aange t rokken , de eu rocent we l .

4 De eurocent bestaat dus uit koper en i j ze r of n ikke l .

5 De eurocent bestaat uit koper en i j ze r .

6 De munt van 10 eurocent is WEL / NIET een legering van messing en ijzer.

7 Hoe onderzoek je met de magneet wat het zilverkleurige metaal is?

Roes tvas t s taa l en n ikke l worden door een magnee t aange t rokken , zi l ve r n ie t .

8 Het zilverkleurige metaal is zi l ve r .

Page 88: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 5

88

Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2

WAAR IS GELD VAN GEMAAKT?

WAT HEB JE NODIG? de materialen van Extra proef 1.

1 webcam of filmcamera (als je met de telefoon filmpjes kan maken is dit natuurlijk ook goed).

1 liniaal

UITVOERING • Bekijk de muntstukken die je gekregen hebt.

1 Schrijf op uit werk land jouw munten komen.

Mijn munten komen uit…………………………………………………………………………………

2 Hoe worden de muntstukken in dat land genoemd?

……………………………………………………………………………………………………….……

• Leg de munten naast elkaar op tafel.

• Zorg ervoor dat de munten ongeveer 1,5 cm uit elkaar liggen.

• Maak een foto van de munten.

• Print de foto van de munten uit.

• Knip elke munt uit.

3 Plak de foto van de munten in de juiste cel van tabel 1.

muntstuk

waarde

tabel 1 de munten die wij onderzoeken

4 Schrijf in tabel 1 van elk muntstuk de waarde op.

• Doe Extra proef 1 met de munten die je gekregen hebt.

Page 89: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 5

89

Nu ga je meer informatie zoeken over muntgeld. Hierna staan vragen. Die vragen moet je kunnen be-

antwoorden. Er staan een paar websites waar je informatie kunt zoeken.

Websites: • www.munten.com

• www.knm.nl

• http://nl.wikipedia.org/wiki/Munt_(betaalmiddel)

Vragen en opdrachten: • Hoe ging betalen in de prehistorie?

• Wat is ruilhandel?

• Van welke metalen werden de munten in de middeleeuwen gemaakt?

• Van welke metalen worden de munten nu gemaakt?

• Leg uit wat elektrum is.

• Vertel hoe munten worden gemaakt.

• Vertel iets over wat een munt waard is.

Presentatievorm Maak van je onderzoek een leuke podcast. Deel jouw podcast met de hele klas.

Page 90: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

90

6 Hoofdstuk 6 Elektriciteit

In hoofdstuk 6 komt voor het eerst in Nova het onderwerp

elektriciteit aan bod. Het gaat om een eerste

kennismaking. Geen enkel onderdeel van de leerstof wordt

nu al volledig behandeld.

We willen met dit hoofdstuk vooral bereiken dat de

leerlingen zich achtergrondkennis eigen maken over de

alledaagse aspecten van elektriciteit: snoeren,

schakelaars, lampjes, elektrische apparaten, de

kilowattuurmeter, de energierekening, smeltveiligheden en

thermische veiligheden, de meterkast, enzovoort. Dat

verkleint de kans dat elektriciteit in de derde klas een

struikelblok wordt. Dat risico is er zeker wanneer de

leerlingen zich nooit met de alledaagse kanten van

elektriciteit beziggehouden hebben.

Ondanks het feit dat hoofdstuk 6 nauwelijks voorkennis

veronderstelt, zal de leerstof beter aansluiten bij de

interesses van jongens dan bij die van meisjes. Jongens

worden over het algemeen meer dan meisjes van huis uit

gestimuleerd om zich voor elektriciteit te interesseren. Het

is goed om hier in uw lessen rekening mee te houden.

Leerlingen die iets van de praktische kant van elektriciteit

afweten, krijgen in dit hoofdstuk de kans hun kennis op

verschillende punten te verdiepen. Er komt bijvoorbeeld

een aantal belangrijke theoretische begrippen aan de

orde: spanning, vermogen en energie(verbruik).

Afhankelijk van de voorkennis die al bij de leerlingen

aanwezig is, kunt u bij het behandelen en toetsen van de

leerstof meer of minder aandacht aan de theorie besteden.

De beheersing van de theorie hoeft nog niet optimaal te

zijn. Alle begrippen komen uitgebreid terug in deel 3.

De hoofdcontext van hoofdstuk 6 is ‘Elektriciteit thuis’. We

gaan vooral in op aspecten van elektriciteit die de

leerlingen thuis kunnen tegenkomen.

Wij adviseren om in de tweede klas tijdens practica zo veel

mogelijk te werken met batterijen. Dat heeft verschillende

redenen:

– Leerlingen zijn vertrouwd met batterijen.

– De leerlingen zullen in het begin nog wel eens

kortsluiting maken. Als u batterijen gebruikt, kan er niet

veel misgaan.

Er zijn proeven waarbij ze een voeding moeten gebruiken.

Leer ze een goed gebruik van de voeding aan. Hebt u een

centrale voeding, dan is het voldoende de juiste spanning

in te stellen.

In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan bijna alle

kerndoelen in domein C: elektriciteit in en om het huis.

Zoals gezegd gaat het om een eerste kennismaking

met de leerstof. In deel 3 wordt de leerstof verder

uitgewerkt en verdiept.

Kerndoel 7a

De leerlingen kunnen de onderdelen van een elektrische

schakeling aanwijzen die energie leveren, gebruiken en

transporteren.

Kerndoel 7b

De leerlingen kunnen uitleggen dat een elektrische

schakeling alleen functioneert als deze gesloten is.

Kerndoel 7d

De leerlingen kunnen een eenvoudig schema lezen en

gebruiken bij het bouwen van een elektrische en/of

elektronische schakeling in een practicumopstelling.

Kerndoel 8a

De leerlingen kunnen het energiegebruik van apparaten in

een parallelschakeling berekenen en uitleggen waar de

hoeveelheid gebruikte energie van afhangt.

Kerndoel 8b

De leerlingen kunnen het vermogen van apparaten in een

parallelschakeling berekenen en een kostenberekening

maken van het energiegebruik.

Kerndoel 8c

De leerlingen kunnen een keus maken tussen gelijksoor-

tige apparaten op grond van argumenten ten aanzien van

energiegebruik en veiligheid.

Tips bij afbeeldingen

Afbeelding 1 Batterijen zijn er in vele soorten. Op de foto staat een aantal batterijen. Batterijen kunnen

worden aangegeven met namen of met codes als de

ANSI- en IEC-code; ook worden vaak fabriekscodes

gebruikt. De ‘gewone’ batterij is meestal een

zinkkoolstofbatterij. De alkalinebatterij heeft meer

capaciteit en is dus duurzamer, maar duurder dan de

zinkkoolstofbatterijen. De spanning is 1,5 volt per cel. De

lithiumbatterij heeft ongeveer zeven keer de capaciteit van

een alkalinebatterij en is daarom een van de duurdere

‘wegwerpbatterijen’; ze komen ook vaak voor als

‘knoopcel’. De meest gebruikte oplaadbare batterijen zijn

de nikkelcadmiumbatterij (NiCd) en de nikkel-

metaalhydridebatterij (NiMH), elk met hun specifieke

eigenschappen. Hiervan is de spanning 1,2 volt per cel;

ook de polimeer-ionen- en lithium-ionen-batterijen zijn

oplaadbare batterijen.

Op de foto staan onder andere de AAA-batterij (ook

potloodbatterij of mini-penlite-batterij genoemd) met

spanning van 1,5 V. De AA-batterij (penlite-batterij), de

staafbatterij, vaak ook Engelse staaf genoemd, de ronde

batterij; ook 1,5 volt. Lithiumbatterijen (kleine ronde) van

Page 91: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

91

3,6 en 6 volt en enkele lithiumknoopcellen van 1,5 en

3 volt en een blokbatterij van 9 volt.

Afbeelding 4 Een achterlicht dat op batterijen werkt. De fietsen die tegenwoordig verkocht worden hebben bijna

allemaal led-verlichting als achterlicht. De spanningsbron

is niet een dynamo maar batterijen. Door het kleine

energieverbruik van de leds gaan de batterijen lang mee.

Het is natuurlijk een nadeel dat de batterijen op tijd

vervangen moeten worden anders rijd je op een gegeven

moment zonder licht. Een goed waarnemer ziet op tijd dat

de ledjes minder gaan branden. Vanaf dat moment is

het verstandig nieuwe batterijen te plaatsen of

reservebatterijen mee te nemen.

Een groot voordeel van deze verlichting is dat je van

achter ook gezien wordt als je stilstaat. De levensduur van

leds is vele malen hoger dan de levensduur van een

gloeilampje. Nog een voordeel is dat je de verlichting

automatisch in kunt laten schakelen als het donker wordt;

in een slecht verlichte tunnel bijvoorbeeld brandt je

achterlicht zonder dat je er zelf iets voor hoeft te doen.

Afbeelding 7 Een platte batterij bestaat uit drie staafbatterijen. Als u een of meer van dergelijke modellen hebt, laat ze

dan eens rondgaan door de klas. Schenk speciale

aandacht aan de doorverbinding van de plus naar de min,

het serieschakelen dus. Hoe de doorverbinding is

aangebracht, is per fabrikant verschillend. Platte batterijen

zijn in dumpwinkels vaak erg goedkoop en goed voor de

lessen bruikbaar. Koop er echter niet te veel want ze zijn

uit oude voorraden. Afgewerkte batterijen kunnen naar de

milieubak. Voordat ze daar naartoe gaan kunt u een

afspraak maken met de collega’s van techniek. Het is voor

de leerlingen een mooie opdracht om de afgewerkte

batterijen in de werkplaats open te laten werken zoals in

de afbeelding. Goede opengewerkte batterijen kunt u weer

gebruiken als demonstratiemodel.

Blokbatterijtjes van 9 volt zijn ook leuk om te laten

demonteren en als demonstratiemodel te gebruiken. Er

zijn diverse soorten: zes kleine ronde batterijtjes, maar ook

een opstapeling van zes cellen. Weer een leuk voorbeeld

van serieschakelen. De kop van deze batterijen, waarop

het kroontje en het dopje zit (bij sommige modellen

weliswaar op een kartonnen plaatje), zijn te gebruiken als

batterijclip. Twee draadjes eraan solderen en ze kunnen

dienst doen als batterijclip. Leerlingen die graag knutselen,

kunnen zo de kop van de batterij gebruiken, voordat de

batterij in de milieubak verdwijnt.

Afbeelding 13 Batterijhouders met twee batterijen Als u het werk klassikaal corrigeert, is het goed te

demonstreren hoe de batterijen moeten liggen als u zulke

batterijhouders hebt. Sluit op de batterijhouder een lampje

van 3 volt aan. Doe de batterijen er op vier manieren in; bij

de twee foute mogelijkheden brandt het lampje niet, alleen

bij de twee goede manieren brandt het lampje. Natuurlijk

kunt u ook een demonstratie van één keer goed en fout

geven.

Het gebruik van een demonstratievoltmeter, of een

voltmeter via het computerscherm (activeboard) in plaats

van een lampje is hier natuurlijk nog beter omdat de

leerlingen dan direct de spanningen kunnen zien die de

schakeling oplevert.

Afbeelding 14 Een dynamo op een fiets. Dit type dynamo zie je steeds minder. De dynamo zit in

nieuwe modellen fietsen vaak in de naaf van het voorwiel

gebouwd. Hierdoor heb je niet meer de wrijving die dit

oude type dynamo wel heeft. In combinatie met een

voorlicht dat automatisch inschakelt als het donker wordt is

dit een enorme verbetering. Het achterlicht op dit type fiets

is vaak een led-achterlicht dat op batterijen werkt en

automatisch kan inschakelen als het donker wordt.

Afbeelding 15 Een generator in een elektriciteits-centrale. Een generator is te vergelijken met een dynamo. Aan de

man op de voorgrond kun je zien dat de generator erg

groot is. Ondanks dat het principe hetzelfde is als dat van

een dynamo werkt hij volledig anders. De generator wordt

aangedreven door een turbine. De turbine wordt

aangedreven door stoom. Door de hoge temperatuur en

druk van de stoom wordt de draaiende beweging

opgewekt. De spanning en het vermogen dat de generator

levert hangt af van de bouw van de generator.

Afbeelding 19 Enkele symbolen Als oefening kunt u de leerlingen de symbolen na laten

tekenen. Beschikt u over voldoende BINAS-boekjes, dan

kunt u de leerlingen een aantal symbolen erbij laten

tekenen, eventueel als extra opdracht voor de ‘snelle’

leerling.

Afbeelding 24 Alle toestellen in serie De setting zoals in de tekening, is technisch onmogelijk.

Maar de tekening geeft goed weer hoe een

serieschakeling van toestellen eruitziet. In de tekening

komt goed naar voren dat als een toestel uit staat, door de

andere toestellen ook geen stroom meer kan lopen.

Afbeeldingen 28 en 29 Een gesloten en een open schakelaar De tekeningen geven duidelijk aan hoe de werking van

een schakelaar is. Ook de relatie van de gesloten en open

schakelaar en de vorm van de symbolen komen in deze

tekeningen goed tot uiting.

Afbeelding 32 Het verwarmingselement van een wasmachine In een wasautomaat zit onder in de kuip het

verwarmingselement. Elementen die eruitzien zoals op de

foto hebben een vermogen van 800 tot 1000 W. Er zitten

drie van die elementen naast elkaar in de machine,

parallel uiteraard. Hierdoor komt het vermogen tijdens het

verwarmen tussen de 2,5 en 3 kW. Eerst komt water door

het ventiel de machine binnen. Het water stroomt door het

zeepbakje zodat het zeeppoeder meegenomen wordt. Als

Page 92: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

92

er voldoende water in de machine zit, zorgt de

niveauregelaar dat de watertoevoer stopt en dat de

verwarmingselementen spanning krijgen. De thermostaat

schakelt die spanning weer uit als het water de ingestelde

temperatuur bereikt heeft.

Het verwarmingselement bestaat uit een koperen

verchroomde buis. In de buis zit de weerstandsdraad.

Deze draad is door elektrisch isolatiemateriaal gescheiden

van de koperen buis.

Afbeelding 33 De verwarmingsspiraal van een föhn De verwarmingsspiraal is op de foto goed te zien. Het

motortje dat voor de aanvoer van de lucht zorgt, koelt

tevens de spiraal, die zonder deze koeling zou

verbranden. Het motortje werkt op een spanning van

ongeveer 6 volt. Die spanning wordt eenvoudig

afgenomen door een deel van de verwarmingsdraad als

spanningsbron te gebruiken (spanningsdeler). Een diode

zorgt ervoor dat de spanning op het motortje gelijkgericht

wordt.

Afbeelding 36 Het principe van een elektromotor De spanning komt op de wikkeling van het motortje te

staan via de collector. De collector bestaat uit twee

gescheiden koperen plaatjes. De stroom door de spoel

zorgt voor een magnetisch veld (hierover meer in de delen

3 en 4 voor de leerlingen). De afstotende en aantrekkende

magnetische krachten zorgen dat de rotor gaat bewegen.

Het contact met de collector zorgt ervoor dat de afstotende

en aantrekkende krachten veranderen, waardoor de rotor

een stapje door wordt gedraaid. Omdat dit bij elke halve

slag opnieuw gebeurt blijft de motor in beweging.

Bij dit type motor kan het dan ook zijn dat de collector in

een ongunstige stand staat. Tevens is de weerstand van

de lagertjes erg groot. Daarom loopt het motortje niet altijd

vanzelf aan. Het motortje heeft een verlengde as. De as

kan op dit verlengde deel tussen duim en wijsvinger

worden vastgepakt en rondgedraaid. Het motortje gaat bij

voldoende spanning zelf draaien, ook al wordt het tegen

de draairichting in bewogen.

Afbeelding 41 en 42 Gloeilampen en spaarlampen Natuurlijk is er een hele technische uitleg mogelijk over

deze lampen en het verschil. Het grote prijsverschil van

vroeger, dat direct na het ontstaan van de spaarlamp erg

groot was, is er nu niet meer. De prijs van de spaarlamp is

al lang niet zo hoog meer. De verschillen die er nu nog

zijn, zijn vooral de verschillen in het vermogen, het

rendement en de kleur, en de ‘warmte’ van het licht.

Vooral dit laatste is het grootste bezwaar tegen het licht

van een spaarlamp. Een niet te verwaarlozen verschil is

ook nog dat niet alle spaarlampen waterdicht zijn en

daarom niet geschikt voor het gebruik in vochtige ruimten

en voor buitenverlichting. De lampen die de vorm van een

gloeilamp hebben zijn meestal waterdicht, net zoals de

gloeilamp. De lampen met de dunne buisjes hebben kleine

openingen waar de buisjes de lampvoet uit komen.

Hierdoor kan er vochtige lucht in de lampvoet komen, die

voor kortsluiting kan zorgen tussen de

elektronicacomponenten die voor het ontsteken van de

gasontlading van de lamp moeten zorgen.

Afbeelding 46 Een kilowattuurmeter in de meterkast De kilowattuurmeter wordt voor de leerlingen in de delen 3

en 4 verder uitgelegd.

De kWh-meter op de foto heeft twee telwerken. Eén teller

voor dagtarief; tijdens het gebruik overdag geldt een hoger

tarief. Het tweede telwerk is voor het nachttarief. Tijdens

de nacht, meestal beginnend om 23.00 uur tot ’s morgens

06.00 uur, wordt minder energie gebruikt. Daarom is het

gebruik van elektriciteit tijdens die uren goedkoper. De

klant kan dan gebruikmaken van goedkope ‘stroom’. U

kunt hier uw leerlingen vertellen dat ze per jaar heel wat

kunnen besparen. Als thuis de apparaten die veel

elektrische energie gebruiken tijdens de nacht aangezet

worden, kan men nogal wat besparen. Dat geldt vooral

voor de wasautomaat (3 kW), de afwasautomaat (2,5 kW)

en de wasdroger (3 kW). Deze apparaten kunnen

gemakkelijk in de nacht hun werk verrichten. Vaak zijn zij

ook nog voorzien van een tijdschakelaar waardoor zij

zichzelf kunnen inschakelen. Ook een oven of

broodbakmachine kan in die uren gebruikt worden (oven 3

kW, broodbakmachine 500 W), waardoor er ’s morgens

vers brood is.

Afbeelding 48 De draden van de meterkast lopen naar je slaapkamer. In de draden naar de meterkast loopt een totaalstroom van

de aangesloten apparaten.

De totaalstroom moet onder de waarde van de

smeltveiligheid blijven. Bij een overbelasting van 20% van

de maximale stroom van de smeltveiligheid zal het nog

enige tijd duren voordat de smeltveiligheid doorbrandt. De

smeltveiligheid en de smeltveiligheidhouder kunnen

daarbij gloeiend heet worden. Het is aan te bevelen een

doek te gebruiken bij het vervangen van een

smeltveiligheid die door overbelasting is doorgebrand. Het

is duidelijk dat je met overbelasting te maken hebt bij een

warme smeltveiligheid. Bij kortsluiting is de kapotte

smeltpatroon koud (natuurlijk is een smeltveiligheid die

direct bij inschakeling van te veel apparatuur stukgaat ook

koud).

Als u tijd genoeg hebt, kunt u uw leerlingen laten

uitrekenen hoeveel toestellen van een bepaald vermogen

ze in één groep kunnen zetten zodat de smeltveiligheid (6,

10 of 16 A) nog juist heel blijft. Als daarna het vermogen

groter wordt en de smeltveiligheid gaat stuk, waar moet je

dan voor opletten als je de houder van de smeltveiligheid

vastpakt? enzovoort.

Afbeelding 50 Een kortsluiting van twee draden Leerlingen zien in proef 7 het verbranden van een dun

koperdraadje. Dat ziet er even spectaculair uit als deze

foto laat zien. Vragen ze erom of u dit kunt laten zien, dan

kunt u verwijzen naar de proef die direct op dit stukje tekst

volgt.

Page 93: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

93

Afbeelding 51 Door een grote stroom bij een kortsluiting kan brand ontstaan. Brand door ‘een kortsluiting’ is vaak verwarrend: bij een

goed beveiligde stroomkring, zal de beveiliging direct

uitschakelen. De beveiliging schakelt echter niet uit als er

een beetje weerstand in de stroomkring aanwezig is. Toch

is dit ook kortsluiting. De stroom gaat niet, of maar

gedeeltelijk, door het aangesloten toestel. Hierdoor

schakelt de beveiliging niet uit en is de stroom toch erg

groot, waardoor brand kan ontstaan. Vooral bij auto’s is dit

vaak een oorzaak van brand. Vocht, vuil en olie tasten

onder andere de bedrading aan, maar zorgen er ook voor

dat er een verbinding met massa kan ontstaan met alle

gevolgen van dien.

Afbeelding 53 Zo ziet een smeltveiligheid er van binnen uit. Niet alle leerlingen hebben ooit een smeltveiligheid gezien.

Het is daarom aan te bevelen om verschillende

smeltveiligheden te laten zien: 6 A, 10 A en 16 A. De

verklikkers hebben respectievelijk de kleuren groen, rood

en grijs en de koppen van de veiligheid lopen van klein

naar groot. Hierdoor past een 10 A veiligheid niet in een

passchroef van 6 A en een 16 A niet in de 6 en 10 A

passchroef. Het laten zien hoe dit werkt met de

passchroeven is zeer zinvol.

Afbeelding 59 Automatische veiligheden in de meterkast Leerlingen verwarren een automatische veiligheid vaak

met een aardlekschakelaar. Het is erg zinvol een

groepenkast met automatische veiligheden en een of meer

aardlekschakelaars (erin) te kunnen laten zien. Deze

groepenkasten zijn nogal duur. Heeft uw school een

elektroafdeling, dan is het niet moeilijk om zo’n

groepenkast te demonstreren. Het kan zijn dat er een

groepenkast in het technieklokaal als demonstratiemodel

is opgehangen. In overleg met uw collega techniek kunt u

de leerlingen dan nog meer over de groepenkast laten

zien.

De voorschakelweerstand voor een led berekenen (Extra

proef 3)

Hierbij hangt veel af van de soort led die gebruikt gaat

worden. Uitgaande van een gewone bolvormige led van 5

mm: De maximale stroom door deze led is 50 mA; de led

brandt zeer goed bij een stroom van 10 à 20 mA. Het licht

van deze led is bij 5 mA nog heel goed te zien en de

levensduur van de led is daarbij hoog.

We gaan uit van een stroom van 20 mA (10 mA kan ook,

maar als er veel licht is, is het licht van een led die op

20 mA brandt beter te zien). Voor lage spanningen is de

weerstand te berekenen met de formule:

R = (Ubron - Uled) / I, voor hogere spanningen (boven

20 volt): R = U / I.

De led-spanning is gewoonlijk tussen de 1,4 en 2,2 V.

Weet u de spanning van de led niet (zie fabrieksgegevens)

neem dan een spanning van 1,7 V.

Het vermogen dat de weerstand moet hebben is te

berekenen met P = U • I

Bijvoorbeeld een voorschakelweerstand voor een

spanning van 15 volt:

R = (Ubron - Uled) / I = (15 – 1,7) V / 20 mA = 665 Ω

P = U • I = 13,3 V • 20 mA = 266 mW

Uit de E12-reeks is dat een weerstand van 680 Ω;

250 mW, wordt warm, daarom kunt u beter kiezen voor

een weerstand met een vermogen van 0,5 W.

Een voorbeeld voor een spanning van 60 V:

R = U / I = 60 V / 20 mA = 3 kΩ. P = U • I = 60 V • 20 mA

= 1,2 W

De weerstand uit de E12-reeks is dan 2,7 of 3,3 kΩ van

2 W.

Of neem een weerstand van 3,9 kΩ; 1 W (de stroom wordt

dan 15,4 mA).

Twee leds aansluiten (Extra proef 3; afbeelding 5)

Ledjes aangesloten op wisselspanning tot ongeveer drie

volt zullen gewoon licht geven. Als je goed in de led kijkt

kun je het ‘knipperen’ van de wisselspanning waarnemen.

Wordt de (wissel)spanning groter dan gaat de led stuk. De

diodewerking van de led zorgt ervoor dat in

doorlaatrichting de gelijkspanning, de werkspanning van

de led (ongeveer 1,4 – 2,2 V, afhankelijk van de led) over

de led staat. De sperspanning, die elke halve periode op

de led staat is meer dan de helft van de effectieve

aangesloten spanning op de led (ongeveer ½ • Ueff•√2). In

het kort komt het erop neer dat een wisselspanning op een

led, groter dan twee keer zijn werkspanning, gevaarlijk

wordtvoor de levensduur van de led.

Leds antiparallel aangesloten, heffen van elkaar de

negatieve flank van de spanning op (hierboven genoemd

de sperspanning bij elke halve periode). Het gevolg

hiervan is dat op deze manier twee leds gewoon op

wisselspanning kunnen worden aangesloten, natuurlijk

met een voorschakelweerstand voor de leds. In praktijk:

leds antiparallel schakelen met één voorschakelweerstand

in serie kunnen zonder probleem op wisselspanning

aangesloten worden.

Page 94: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

94

Aanwijzingen en tips bij de proeven

Proef 1 Schakelen van batterijen.

Doel Spanning verhogen door batterijen in serie te schakelen.

Nodig 1 lampje van 4,5 of 6 volt

1 lamphouder E10

2 snoertjes

3 staafbatterijen van 1,5 volt

1 platte batterij van 4,5 volt

Voorbereiding Zorg ervoor dat de batterijen niet te veel ten opzichte van elkaar verschillen: de drie

batterijen in serie moeten ongeveer hetzelfde vermogen kunnen leveren als de platte

batterij.

Als de capaciteit van de batterijen te veel verschilt, door te weinig lading, de leeftijd of het

op een andere manier leeg raken, dan is het verschil duidelijk te merken. Het lampje zal in

die situatie minder fel branden. Hierdoor lijkt het dat de spanningen van de drie batterijen

in serie en de platte batterij verschillend zijn. Het is juist de bedoeling van de proef dat de

leerling constateert dat die spanningen gelijk zijn.

Tips In plaats van staafbatterijen zijn natuurlijk ook ronde of penlite-batterijen te gebruiken.

Om de batterijen niet weg te laten rollen, kunnen ze in de vouw (in het midden) van het

boek worden gelegd. Ook een lat met een gleuf in de vorm van een V erin is een

gemakkelijk hulpmiddel om batterijen achter elkaar te leggen (voor handige leerlingen een

praktijkwerkstukje voor in de werkplaats).

Gebruik voor deze proef geen oplaadbare batterijen in verband met de spanning. Om de

leerlingen te leren spanning op batterijen te meten, kunt u de leerlingen Extra proef 1 laten

doen.

Extra proef 1 Meten van de spanning op een batterij.

Doel het aansluiten van een voltmeter

Nodig 1 analoge voltmeter voor gelijkspanning met meetbereik 10 volt

1 staafbatterij

1 platte batterij

1 blokbatterij

2 snoeren

2 krokodillenbekjes

Voorbereiding Eventueel de leerlingen instrueren hoe de voltmeter aangesloten moet worden.

Tips Als u de leerlingen wilt voorbereiden op het aflezen van een voeding waarop een voltmeter

zit, kun u ze eerst deze proef laten doen.

Als u een regelbare voeding hebt waarop geen voltmeter zit, is dit ook een goede proef om

de leerling te leren hoe de voltmeter aangesloten en afgelezen moet worden, zodat hij zelf

de voltmeter kan aansluiten op de voeding.

Page 95: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

95

Proef 2 De stroomkring

Doel Een lampje aansluiten op een voeding met gebruik van een schakelaar.

Nodig 1 lampje

1 lamphouder

1 schakelaar

3 snoertjes

1 voeding

Voorbereiding U kunt eventueel een aantal verschillende voedingen gebruiken, de werking daarvan

uitleggen en indien gewenst ze tijdens de proef laten rouleren.

Werkwijze De proef kan gebruikt worden om de werking van een (geavanceerde) voeding uit te

leggen. Bijvoorbeeld het instellen van de soort en de grootte van de spanning.

Om de leerlingen te leren werken met een voltmeter kunt u ze Extra proef 1 laten doen.

Tips Natuurlijk kan een centrale voeding ook dienst doen en is het misschien zinvol om de

leerlingen de mogelijkheden in het kort uit te leggen.

Proef 3 Lampen in serie schakelen.

Doel De leerling leert dat toestellen die in serie geschakeld staan, alleen werken als elk toestel

ingeschakeld is en geen van de toestellen defect is. Tevens leert hij een schema tekenen

van twee lampen die in serie zijn geschakeld.

Nodig 2 lampjes van 4,5 of 6 volt

2 lamphouders E10

3 snoertjes

1 platte batterij (4,5 volt)

Voorbereiding Gebruik bij het in serie schakelen dezelfde typen lampjes. Als het vermogen van de

lampjes verschilt (verschillende weerstanden, dus verschillende spanningen over de

lampjes) dan zal één lampje niet of weinig branden terwijl het andere lampje fel brandt.

Hierdoor gaat het effect van het serieschakelen volledig verloren.

Werkwijze Natuurlijk is in plaats van een batterij ook een ander type voeding te gebruiken.

Tips Beschikt u over te weinig voorgemonteerde lamphouders? Koop dan losse E10-

lamphouders; los zijn ze erg goedkoop. Zet op de aansluitschroeven twee krokodillen-

bekjes en u bent klaar.

Natuurlijk zijn de lamphouders ook gemakkelijk op stukjes hout te monteren.

In overleg met de docent techniek is dit een leuke techniekopdracht.

In dit kader kan de opdracht uitgebreid worden door gebruik te maken van plaatjes

kunststof. Met een warmtebuigbank of föhn kan het kunststofplaatje worden omgezet tot

een u-profiel. Twee gaatjes erin boren (3,5 mm) om de lamphouder vast te zetten. In het

midden een gat (5 mm) om de aansluitsnoertjes door te laten gaan. Twee stekkerbusjes

monteren via twee gaten (6,5 mm) in het profiel. De aansluitdraden monteren aan de

schroefjes en op de stekkerbusjes vast solderen.

Page 96: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

96

Proef 4 Lampen parallel schakelen.

Doel De leerling leert dat bij een parallelschakeling de toestellen onderling onafhankelijk van

elkaar werken. Tevens leren zij een schema tekenen van een parallelschakeling met twee

lampjes.

Nodig 2 lampjes van 4,5 of 6 volt

2 lamphouders E10 (voor kleine fitting)

4 snoertjes

1 platte batterij (4,5 volt)

Werkwijze Natuurlijk is in plaats van een batterij ook een ander type voeding te gebruiken.

Tips Voor te weinig lamphouders, zie de tip bij proef 3.

Proef 5 Een gloeispiraal maken.

Doel Warmte en stralingseffect van een gloeidraad bekijken.

Nodig 1 veiligheidsbril

2 tonvoeten

2 isolatoren

2 snoertjes

1 regelbare voeding

1 stuk constantaandraad, 40 cm lang en 0,2 mm dik

Voorbereiding Vertel de leerlingen dat ze de draad niet mogen aanraken als de voeding is ingeschakeld.

Werkwijze Pas op bij het gebruik van een centrale voeding. Het kan zijn dat de voeding de totale

stroom niet kan leveren. Indien de maximale stroomsterkte snel bereikt wordt, kan de

lengte van de draad iets langer genomen worden. Hierdoor wordt op de warmte van de

draden ingeboet. De groepjes groter maken, dus minder opstellingen gebruiken, is ook

een oplossing.

Tips Leg indien nodig uit hoe de leerlingen met het voedingsapparaat moeten omgaan.

Bij een centrale voeding met een te klein vermogen kunt u de proef ook demonstreren, of

door een paar leerlingen de proef voor laten doen.

Page 97: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

97

Proef 6 Een elektromotor

Doel De leerling leert de basiselementen van een elektromotortje kennen.

Nodig 1 compleet model van een elektromotortje

1 regelbare voeding met voltmeter

1 rood snoertje

1 zwart snoertje

Voorbereiding Plak een stickertje op het motortje met de spanning waarop het motortje werkt. Vertel

eventueel hoe de leerling de voltmeter op de voeding af moet lezen. Geef zo nodig aan

dat de voeding op gelijkspanning moet worden ingesteld.

Werkwijze Omdat de collector van het motortje vaak in een ongunstige stand staat en de weerstand

van de lagertjes vrij groot is, kan het zijn dat het motortje niet vanzelf aanloopt. Het

motortje heeft een verlengde as; de as kan tussen duim en wijsvinger worden vastgepakt

en rondgedraaid. Het motortje gaat bij voldoende spanning zelf draaien, ook al wordt het

tegen de draairichting in bewogen.

Tips Hebt u geen voedingen met een voltmeter, dan zijn er andere mogelijkheden om de proef

toch goed te doen. Bijvoorbeeld door bij elke leerling een voltmeter parallel op de voeding

aan te sluiten, of het gebruik van een centrale voeding die u dan zelf kunt regelen. Het

voordeel hiervan is dat de leerlingen nooit een te hoge spanning op het motortje kunnen

instellen.

Proef 7 Kortsluiting

Doel De leerling ‘ziet’ dat bij kortsluiting de stroom heel hoog wordt.

Nodig 1 veiligheidsbril

3 snoertjes

2 elektrodehouders

2 zeer dunne koperdraadjes

Voorbereiding Denk aan het gebruik van de veiligheidsbril!

Werkwijze Voor deze proef hebt u dunne koperdraadjes nodig. Die kunt u gemakkelijk zelf maken:

verwijder ongeveer 1 cm isolatie van een snoertje met een striptang. Knip dan ongeveer

10 cm van het snoer af. Met een platbektang of combinatietang zijn nu heel gemakkelijk

de draadjes uit het snoer te trekken.

Trek niet meer draadjes uit het snoer dan u nu nodig hebt. De draadjes die in het snoer

blijven zitten zijn goed opgeborgen tot de volgende keer dat u weer draadjes nodig heeft.

Tips Siliconensnoeren hebben heel erg dunne koperdraadjes in de kern; daardoor zijn deze

snoeren ook zo flexibel. Deze dunne draadjes zijn bij deze proef ook te gebruiken, maar

zeker aan te bevelen bij de extra proef voor overbelasting (Extra proef 2).

Page 98: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

98

Extra proef 2 Overbelasting

Doel De leerling ziet dat een smeltveiligheid ook doorbrandt door overbelasting.

Nodig 1 veiligheidsbril

1 regelbare voeding

11 snoertjes

2 elektrodehouders

3 zeer dunne koperdraadjes

5 lampjes 6V; 0,5A (3W)

5 lamphouders

Voorbereiding Denk aan het gebruik van de veiligheidsbril.

Tips Zie de tips bij proef 7. De draadjes uit de siliconensnoertjes zijn voor deze proef aan te

bevelen.

Extra proef 3 De led

Doel De leerling leert dat de led een halfgeleider is met de eigenschap dat hij licht geeft. Als de

led geleidt geeft hij licht; spert de led dan geeft hij geen licht.

Nodig 2 leds gemonteerd met weerstand

4 snoertjes

1 platte batterij (4,5 volt)

Tips Het is handig om de led met een voorschakelweerstand vooraf op een plaatje te monteren.

Zie bij proef 3 de opmerking over de techniekopdracht. Zo kan ook een led op een plaatje

worden gemonteerd; eventueel een 5 mm gaatje in het plaatje om een ronde led hierin te

steken, een gaatje van 4,9 mm en hij zit stevig vast.

Gebruik een 220 Ω-weerstand, dan kunt u een 4,5 V-batterij of een 9 V-batterij gebruiken.

Advies voor specifiek gebruik is 220 Ω voor 4,5 V en 470 Ω voor 9 V.

Page 99: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 6

99

Extra proef 1 Extra proef 1 Extra proef 1 Extra proef 1

METEN VAN DE SPANNING VAN EEN BATTERIJ

WAT JE NODIG HEBT 1 analoge voltmeter voor gelijk-spanning met meetbereik 10 volt

1 staaf-batterij

1 platte batterij

1 blok-batterij

2 snoeren

2 krokodillen-bekjes

UITVOERING • Kijk naar afbeelding 1.

• Pak de platte batterij.

• Sluit de plus van de batterij aan op de bus van 10 volt van de voltmeter.

• Sluit de min van de batterij aan op de min of nul van de voltmeter.

• Lees zo nauwkeurig mogelijk de stand van de wijzer af.

1 De voltmeter geeft aan dat de spanning van de batterij ………………. volt is.

• Haal de krokodillen-bekjes los van de batterij.

• Pak de blok-batterij voor je.

De aansluit-punten op de blok-batterij zijn een gladde ring en een kroontje.

Bij de gladde ring staat de +

2 Het kroontje is dus de PLUS / MIN van de batterij.

• Pak de draad die op de plus van de meter is aangesloten.

• Klem het krokodillen-bekje van deze draad op de gladde ring van de batterij.

• Sluit het kroontje aan op de andere draad.

3 De meter geeft een spanning aan van ……….. volt.

• Maak de blok-batterij los.

• Maak de krokodillen-bekjes los.

• Leg de staaf-batterij voor je.

• Heeft je voltmeter een 3 volt aansluiting?

– Zo ja: steek dan het snoertje dat in de 10 volt bus zit, in de 3 volt bus.

Houd er rekening mee dat je nu de 3 volt schaal-verdeling af moet lezen.

– Zo nee: ga dan gewoon verder.

• Houd de draad die op de plus van de meter zit tegen de plus van de batterij.

• Houd de andere draad tegen de min van de batterij.

• Bekijk de uitslag van de voltmeter.

Page 100: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 6

100

4 Hoeveel spanning geeft de voltmeter aan? ………… volt.

• Houd nu de draad die op de plus van de meter zit, tegen de min van de batterij.

• Houd de andere draad heel even tegen de plus van de batterij.

5 De wijzer van de voltmeter:

A wijst ongeveer 1,5 volt aan.

B blijft op nul staan.

C slaat de verkeerde kant uit.

D wijst ongeveer 0,7 volt aan.

6 Sluit je een voltmeter verkeerd om aan dan:

A wijst de meter de juiste spanning aan.

B blijft de meter op nul staan.

C wijst de meter de helft van de juiste spanning aan.

D slaat de meter de verkeerde kant uit.

• Ruim alles netjes op.

Page 101: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 6

101

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 1

1 De voltmeter geeft aan dat de spanning van de batterij ongeveer 4 ,5 volt is.

2 Het kroontje is dus de PLUS / MIN van de batterij.

3 De meter geeft een spanning aan van ongeveer 9 volt.

4 Hoeveel spanning geeft de voltmeter aan? ongeveer 1 ,5 volt.

5 De wijzer van de voltmeter:

A wijst ongeveer 1,5 volt aan.

B blijft op nul staan.

C slaat de verkeerde kant uit.

D wijst ongeveer 0,7 volt aan.

6 Sluit je een voltmeter verkeerd om aan dan:

A wijst de meter de juiste spanning aan.

B blijft de meter op nul staan.

C wijst de meter de helft van de juiste spanning aan.

D slaat de meter de verkeerde kant uit.

Page 102: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 6

102

Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2

OVERBELASTING

WAT JE NODIG HEBT 1 veiligheids-bril

1 regelbare voeding

11 snoertjes

2 elektrode-houders

3 zeer dunne koperdraadjes

5 lampjes 6V; 0,5A (3W)

5 lamp-houders

UUITVOERING • Zet je veiligheids-bril op.

• Zet de schakelaar of voeding in de stand UIT.

• Bouw de schakeling van afbeelding 1.

afbeelding 1 de opstelling van de proef

1 Op welke spanning moet je de spanningsbron instellen?

Kijk op de fitting van de lampjes.

Je moet de spanningsbron instellen op ……… volt.

• Laat de schakeling door je leraar controleren.

• Als alles klopt schakel je de spanning in.

2 Brandt de lamp? JA / NEE

3 Blijft het koperdraadje heel? JA / NEE

• Schakel de spanning uit.

• Sluit nu een extra lampje aan als in afbeelding 2.

Page 103: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 6

103

afbeelding 2 Zo sluit je twee lampjes aan.

4 De schakeling die je gemaakt heb noem je een:

A parallelschakeling.

B serieschakeling.

• Schakel de spanning weer in.

5 Lampje 1 brandt nu:

A niet.

B zwakker dan voorheen.

C even fel als voorheen.

6 Blijft het dunne draadje heel? JA / NEE

• Sluit nu telkens één lampje extra parallel aan.

Pas op! Schakel de spanning telkens uit, voordat je een nieuw lampje aansluit.

• Ga door totdat bij het inschakelen het dunne draadje kapot gaat.

Page 104: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 6

104

7 Hoeveel lampjes waren er aangesloten, toen het draadje kapot ging?

Het draadje ging kapot bij …….. lampjes.

• Schakel de spanning uit.

• Zet nu twee draadjes naast elkaar tussen de klemmen van de elektrodehouder, zoals in

afbeelding 3.

afbeelding 3 Twee draadjes aansluiten.

• Schakel de spanning weer in.

8 Hoeveel lampjes denk je nu te kunnen aansluiten, voordat de draadjes kapot gaan?

Ik denk ongeveer ………………..… lampjes.

• Schakel de spanning uit.

• Ruim alles netjes op.

Page 105: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 6

105

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 2

1 Je moet de spanningsbron instellen op 6 volt.

2 Brandt de lamp? JA / NEE

3 Blijft het koperdraadje heel? JA / NEE

4 De schakeling die je gemaakt heb noem je een:

A parallelschakeling.

B serieschakeling.

5 Lampje 1 brandt nu:

A niet.

B zwakker dan voorheen.

C even fel als voorheen.

6 Blijft het dunne draadje heel? JA / NEE

7 Het aantal lampjes is afhankelijk van de dikte van het draadje.

8 Twee keer zo veel als het antwoord bij vraag 7.

Page 106: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 6

106

Extra proef 3Extra proef 3Extra proef 3Extra proef 3

DE LED

WAT JE NODIG HEBT 2 leds gemonteerd met weerstand

4 snoertjes

1 platte batterij (4,5 volt)

UITVOERING • Bekijk afbeelding 4 en beantwoord vraag 1.

afbeelding 4 De led geleidt.

1 De plus van de batterij is verbonden met:

A de weerstand.

B de led.

C geen van beide.

• Maak de schakeling van afbeelding 1.

• Als de led geen licht geeft, waarschuw dan je leraar.

2 De led geeft nu WEL / GEEN licht.

3 Welke vorm heeft de led van afbeelding 1?

A een bolletje

B een streepje

C een driehoekje

D een vierkantje

• Het schema van je schakeling zie je in afbeelding 5.

Page 107: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 6

107

afbeelding 5 het schema van een led die geleidt

• Ga nu met je potloodpunt in het schema van de plus van de batterij naar de min.

• Je komt eerst bij de weerstand, daarna bij de led.

• In het symbool van de led staat een pijl.

4 Je potlood beweegt WEL / NIET in de richting van die pijl.

5 In afbeelding 5 gaat de stroom door de led, in de richting van de pijl.

Dan geeft de led WEL / GEEN licht.

Als de led licht geeft, dan zeg je: ‘De led geleidt.’

‘Geleiden’ betekent ‘doorlaten’; de led laat de stroom door.

• Bekijk nu afbeelding 6.

afbeelding 6 De led spert.

6 De plus van de batterij is nu verbonden met:

A de weerstand.

B de led.

C de min van de batterij.

• Maak de schakeling van afbeelding 6.

• De led is goed aangesloten, maar geeft geen licht.

Page 108: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 6

108

Als een led zo is aangesloten, zeg je: ‘De led spert.’

‘Sperren’ betekent ‘tegenhouden’: de led houdt de stroom tegen.

In afbeelding 7 zie je het schema van deze aansluiting.

afbeelding 7 Zo ziet het schema van een led die spert er uit.

• Ga in het schema met je potlood van de plus naar de min van de batterij.

Je komt bij het rechte streepje van de led, dus niet in de richting van de pijl.

Er loopt dus geen stroom als de min is aangesloten in de richting van de pijl.

7 Je hebt een led aangesloten zoals in het schema van afbeelding 7.

De led geeft dan WEL / GEEN licht.

8 We zeggen dan dat de led:

A geleidt.

B spert.

C niets doet.

9 Teken in de rechthoek het schema van een led die geleidt.

Teken een weerstand voor de led en een batterij als spanningsbron.

Als je het niet meer weet, kijk dan naar afbeelding 5.

• Sluit de led volgens je schema aan.

• Laat je opstelling door je leraar controleren.

Page 109: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 6

109

10 De led in je schakeling geeft WEL / GEEN licht.

11 De led in je schakeling:

A geleidt.

B spert.

C doet niets.

• Bouw de schakeling volgens het schema van afbeelding 8.

afbeelding 8 Zo sluit je twee leds aan.

De leds in afbeelding 8 staan in tegengestelde richting geschakeld.

Ze staan wel parallel, maar op een bijzondere manier.

De leds staan anti-parallel geschakeld.

Staan beide leds in dezelfde richting, dan staan ze wel gewoon parallel geschakeld.

12 Kleur in afbeelding 8 de led die geleidt, rood.

Kleur de led die spert, groen.

13 Kleur in afbeelding 8 de leidingen waarin stroom loopt, rood.

Geef met pijlpunten de stroomrichting in die leidingen aan.

• Draai de batterij om.

14 In afbeelding 9 zie je een gedeelte van het schema van de aansluiting die je gemaakt hebt.

Teken in het schema, met potlood en liniaal, hoe je de batterij hebt aangesloten.

afbeelding 9 Maak het schema af.

Page 110: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 6

110

15 Hoe staan de leds in je schema geschakeld?

A in serie

B parallel

C anti-parallel

16 Kleur in afbeelding 9 de led die geleidt, rood.

Kleur de led die spert, groen.

17 Kleur in afbeelding 9 de leidingen die geleiden rood.

Geef met pijlpunten de stroomrichting in die leidingen aan.

18 Teken in afbeelding 10 het schema zo dat beide leds geleiden.

afbeelding 10 het schema van twee geleidende leds

• Maak de aansluiting van het schema dat je getekend hebt.

19 Welke led geeft nu licht?

A alleen de bovenste

B alleen de onderste

C geen van beide

D allebei

20 Hoeveel stroomkringen zijn er in je aansluiting?

21 Hoe staan de leds in je aansluiting geschakeld?

A in serie

B parallel

C antiparallel

• Ruim alles netjes op.

Page 111: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 6

111

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 3

1 De plus van de batterij is verbonden met:

A de weerstand.

B de led.

C geen van beide.

2 De led geeft nu WEL / GEEN licht.

3 Welke vorm heeft de led van afbeelding 1?

A een bolletje

B een streepje

C een driehoekje

D een vierkantje

4 Je potlood beweegt WEL / NIET in de richting van die pijl.

5 Dan geeft de led WEL / GEEN licht.

6 De plus van de batterij is nu verbonden met:

A de weerstand.

B de led.

C de min van de batterij.

7 De led geeft dan WEL / GEEN licht.

8 We zeggen dan dat de led:

A geleidt.

B spert.

C niets doet.

9

Page 112: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 6

112

10 De led in je schakeling geeft WEL / GEEN licht.

11 De led in je schakeling:

A geleidt.

B spert.

C doet niets.

12/13

afbeelding 8 antwoord Twee leds aansluiten.

14

afbeelding 9 antwoord Maak het schema af.

15 Hoe staan de leds in je schema geschakeld?

A in serie

B parallel

C anti-parallel

16 Zie 14.

Page 113: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 6

113

17 Zie 14.

18

afbeelding 10 antwoord het schema van twee geleidende leds

19 Welke led geeft nu licht?

A alleen de bovenste

B alleen de onderste

C geen van beide

D allebei

20 2

21 Hoe staan de leds in je aansluiting geschakeld?

A in serie

B parallel

C antiparallel

Page 114: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

114

7 Hoofdstuk 7 Licht

Net als bij elektriciteit is ook bij licht gekozen voor een

concentrische aanpak. In klas 1-2 maken de leerlingen

kennis met het onderwerp en verwerven ze een zekere

basiskennis; in leerjaar 3 wordt daarop voortgebouwd. We

beginnen in klas 2 met een grondbeginsel van de optica:

de rechtlijnige voortplanting van licht.

In hoofdstuk 7 komen de kerndoelen 12a t/m 12d uitvoerig

aan de orde. We beperken ons in dit hoofdstuk echter niet

tot de leerstof in de kerndoelen.

Kerndoel 12a

De leerlingen kunnen beschrijven hoe bij het zien licht van

een lichtbron in het oog komt.

Kerndoel 12b

De leerlingen kunnen opschrijven dat licht een vorm van

straling is die door het oog wordt waargenomen. Ze

kunnen ook vormen van straling noemen waarvoor het oog

niet gevoelig is: infrarood en ultraviolet.

Kerndoel 12c

De leerlingen kunnen met een prisma wit licht uiteen laten

vallen in de kleuren van het spectrum.

Kerndoel 12d

De leerlingen kunnen het zien van gekleurde voorwerpen

verklaren.

Tips bij afbeeldingen

Afbeelding 1 De zon is een natuurlijke lichtbron. We zien omdat het licht van de zon wordt gereflecteerd

tegen alle voorwerpen om ons heen. In de les wordt dit

uitgebreid besproken. De foto geeft aan dat de zon ons de

warmte en het licht geeft die nodig is voor het leven op

aarde. U kunt eventueel ingaan op het feit dat het leven op

aarde alleen mogelijk is door het licht en de warmte van

deze dichtstbijzijnde ster. Zo kunnen we de sterren zien

omdat zij licht uitstralen. Daarentegen geeft de maan geen

licht, maar omdat de maan het licht van de zon reflecteert,

lijkt het alsof de maan zelf licht uitstraalt.

Afbeelding 2 Een lamp is een kunstmatige lichtbron. Deze foto is een illustratie van een kunstmatige lichtbron.

Het onderscheid tussen kunstmatige en natuurlijke

lichtbronnen is niet zo moeilijk. In deze paragraaf besteden

we aandacht aan het verschil.

Afbeelding 3 Het licht valt in je ogen en je ziet de lichtbron. De tekening laat zien dat lichtstralen in rechte lijnen uit een

lichtbron komen.

Afbeelding 4 Je ziet de bal door weerkaatsing van het licht. Dat je voorwerpen die licht geven kunt zien, zal niet zo

moeilijk te begrijpen zijn. Voorwerpen die geen licht geven

kun je alleen zien als ze op een of andere manier verlicht

worden. Ze weerkaatsen dat licht en daardoor zie je die

voorwerpen ook. Het is een goed aanknopingspunt om te

praten over de zichtbaarheid van jezelf, bijvoorbeeld in het

verkeer:

Waarom is goede fietsverlichting nodig?

Hoe kun je ervoor zorgen dat je goed zichtbaar bent in het

verkeer?

Bijvoorbeeld het verschil tussen zwarte of lichte kleding,

lichtgevende kleding, reflectoren op kleding van joggers,

enzovoort.

Afbeelding 12 Een duidelijke schaduw Een schaduw is de plaats waar het licht niet kan komen,

omdat het door een ondoorzichtig voorwerp wordt

tegengehouden. Op de plaats waar de schaduw ontstaat,

is het nooit helemaal donker omdat er licht op valt dat

gereflecteerd wordt of van een andere lichtbron kan

komen. Dit is in de volgende afbeelding heel goed te zien.

Afbeelding 13 Deze voetballer heeft drie schaduwen. Op sportvelden, waar gebruik wordt gemaakt van

lichtmasten die op de hoek van het veld zijn geplaatst,

ontstaan meerdere schaduwen van de spelers op het veld.

Het aantal schaduwen hangt onder andere af van de

plaats waar de spelers zich op het veld bevinden. Veel

amateurvelden hebben een dergelijke lichtinstallatie om te

trainen. Omdat er vaak meerdere lichtmasten langs het

veld staan, zijn er dan altijd meerdere schaduwen te zien.

Afbeelding 16 Een rij bomen in het zonlicht Net als elke lamp straalt de zon zijn lichtstralen alle

richtingen uit. Sterker nog: doordat de zon een bol is,

straalt hij ook werkelijk in alle richtingen uit. Maar een klein

gedeelte daarvan komt op aarde terecht. Omdat de

afstand van de aarde tot de zon zo groot is, lopen de

lichtstralen evenwijdig. Dat geldt zeker voor het stuk dat

wij kunnen bekijken, zoals de laan op de foto. Het is niet

zinvol om hier dieper op in te gaan. Voor de

geïnteresseerde leerlingen kunt u verwijzen naar de

extra’s (de zon en de zonsverduistering). Ook is er veel

informatie te vinden op internet.

Afbeelding 17 De schaduw van een auto Hier is meteen het verschil duidelijk tussen de evenwijdige

lichtstralen van de zon en de lichtstralen van een

(gloei)lamp, die uiteen lopen. Hierdoor is het

schaduwbeeld groter dan het voorwerp. Het kleiner en

groter worden van het schaduwbeeld wordt in proef 3 door

de leerlingen zelf bekeken.

Wel is het verstandig om wat over de randstralen te

vertellen. Eventueel door voorbeelden te tekenen op het

bord of op het scherm. Zinvol is het dan het volgende

aan te geven: de randstralen, de schaduw en de

lichtvermindering vanaf het voorwerp tot aan de schaduw.

Page 115: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

115

Afbeelding 21 Wit licht bestaat uit veel kleuren. Wit licht wordt gebroken door een prisma. De leerlingen

doen dit zelf in proef 4. Het voordoen van de proef als

demonstratieproef is natuurlijk prima.

Een groot gedeelte van het spectrum bestaat uit de kleur

violet. In het violet zitten nogal wat kleurnuances. Veel

leerlingen noemen deze kleur paars. Het paars kan ook

gezien worden als de kleur die tussen blauw en violet ligt.

Tussen het blauw en het violet ligt ook de kleur indigo, een

term die door schilders veel wordt gebruikt.

Zij gebruiken het ezelsbruggetje ROGBIV om de volgorde

van kleuren te onthouden.

ROGBIV is niet moeilijk uit te spreken en gemakkelijk door

de leerlingen te onthouden.

Afbeelding 22 Zonlicht en regendruppels zorgen voor een regenboog. In de lucht breken regendruppels het licht waardoor de

regenboog ontstaat. Het komt regelmatig voor dat na

breking het licht nog een keer gebroken wordt; dan staat

achter de eerste regenboog een tweede regenboog die

minder goed zichtbaar is. Ook op deze foto is een stukje

van de tweede regenboog te zien, iets boven en achter de

eerste regenboog.

Afbeelding 25 Het kleurenspectrum van een gloeilamp De 5e druk van BINAS is gelukkig in kleurendruk. In de

havo/vwo-druk, ISBN 90-01-893800-5 zijn in tabel 20

diverse spectra opgenomen. Het is interessant om met uw

leerlingen eens te kijken in het BINAS-boek voor vmbo-

basis-niveau (ISBN 90-01-89379-1); tabel 17 geeft een

indeling in golven die zich met de lichtsnelheid

voortplanten. Hierbij is een spectraalplaat van wit licht

opgenomen. Ditzelfde staat ook in het BINAS voor vmbo-

kgt, tabel 22, ISBN 90-01-89378-3, hoewel hier het woord

infrarood op de verkeerde plaats staat aangegeven.

Afbeelding 26 Het spectrum van natrium Hier zien we alleen maar de twee streepjes die in het

oranje/gele gebied van het witte licht vallen. Meer

gegevens zoals de golflengte, et cetera zijn voor de

leerlingen nog niet relevant.

Afbeelding 28 In het spectrum komt het infrarood voor het rood. Het infrarood, evenals het ultraviolet, wordt vaak

aangeduid als onzichtbaar licht. Licht is per definitie

zichtbaar, dus? Toch wordt vaak gezegd dat infrarood voor

het ‘zichtbare’ licht komt en ultraviolet erna. Als je het zo

bekijkt moet er dus ook onzichtbaar licht bestaan. In elk

geval is in de figuur duidelijk aangegeven dat infrarood

voor de rode kleur in het spectrum komt en uit een

behoorlijk frequentiegebied bestaat. Het is voor de

leerlingen belangrijk dat zij weten dat infrarode stralen

warmtestralen zijn en dat die straling gebruikt wordt in

bijvoorbeeld infraroodsauna’s, afstandsbedieningen,

alarminstallaties, enzovoort.

Afbeelding 30 Spieren herstellen sneller door infrarood. De rode stralen komen van het zichtbare licht en zijn dus

geen infraroodstralen. De leerling kan door het rode licht

van deze foto in de war raken. Het is niet zinvol om

hiervoor veel tekst in het boek op te nemen. Maar het is

aan te raden bij het bespreken van dit plaatje, de leerling

hierop te wijzen.

Dezelfde verschillen komen voor bij infraroodcabines. Er

zijn fabrikanten die stralers gebruiken met ongeveer

dezelfde eigenschappen als de lamp op de foto. De cabine

is dan ook rood verlicht. Cabines waarin buizen gebruikt

worden die alleen infrarood uitstralen, worden niet door

deze buizen verlicht en zijn dus donker. Uiteraard zal in de

cabine kunstlicht worden toegepast. Wat ook veel

voorkomt is plafondverlichting met lampen die een

heilzame werking hebben.

Afbeelding 34 en 35 De zonnebank en de gezichtsbruiner Beide zijn hulpmiddelen om in tijden waarin de zon niet zo

fel schijnt, of er helemaal niet is, toch de huid bruin te laten

worden. Om goed gebruik te maken van zonnebank of

gezichtsbruiner moet op de handleiding worden gelet: een

teveel aan UV-straling kan gevaarlijk zijn. Maak uw

leerlingen duidelijk dat er nooit te lang gebruikgemaakt

mag worden van zonnebank of gezichtsbruiner. Ook het

kijken in de lampen is niet goed. Hiervoor zijn speciale

oogbeschermers; ogen dichthouden kan natuurlijk ook.

Lang kijken in UV-licht is schadelijk voor de ogen. Ze gaan

tranen, worden rood, kunnen dikker worden (opzetten);

erger nog: de ogen kunnen onherstelbare

beschadigdingen oplopen.

Afbeelding 38 Met drie kleuren kun je een heel spectrum maken. De drie hoofdkleuren voor het maken van de kleuren bij

een kleuren-tv, zijn meestal rood, blauw en groen. Voor

kleuren in een kleurenprinter worden meestal rood

(magenta), blauw en geel gebruikt.

Afbeelding 41 Een kleurenstaal uit de verfwinkel In de tekst wordt aangegeven dat de kleuren correspon-

deren met nummers van de verf. Met een aantal

basiskleuren kan de verf ook worden gemengd. Dit

gebeurt dan met behulp van het ingeven van de soort en

hoeveelheid van die kleurstoffen in een computer. Deze

stoffen worden gemengd in een verfblik, waarin al

oplosmiddel en bindmiddel zitten. Het blik wordt goed

afgesloten met een passend deksel waarna het blik een

aantal minuten goed wordt geschud. Op deze manier kun

je zelf de juiste kleur en hoeveelheid bepalen die je wilt

hebben.

Afbeelding 42 Een pot met gele verf Deze pot verf is gebruikt als inleiding van absorberen en

terugkaatsen van kleuren. Het woord absorberen komt in

het volgende deel van deze paragraaf, bij kleurenfilters,

pas aan de orde. Om uw leerlingen aan deze term te laten

Page 116: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

116

wennen, kunt u aangeven dat het opnemen van kleur

‘absorberen’ wordt genoemd.

Absorberen is een moeilijk begrip voor de leerling.

Opnemen is een goed Nederlands synoniem. In de tekst,

bij de vragen en onthouden, is zes keer het woord

‘opgenomen’ gebruikt. Om te leren dat we in de

natuurkunde absorberen gebruiken kunt u achter of boven

het woord ‘opgenomen’ de leerling het woord

geabsorbeerd laten schrijven.

Afbeelding 43 Het spiegelbeeld in de zijspiegel van een auto In de buitenspiegels wordt het gezichtsveld van de auto

naar links en naar rechts vergroot. De binnenspiegel

vergroot het gezichtsveld naar achter. U kunt de leerling

opmerkzaam maken op de dode hoeken die hierbij toch

ontstaan. Het verkeer dat in de dode hoek van een spiegel

zit, is voor de bestuurder niet zichtbaar. Bij het inhalen zal

een chauffeur daarom over zijn schouder naar achteren

moeten kijken. Hierdoor kan hij het verkeer in de dode

hoek zien aankomen.

Bij een vrachtauto is de cabine, waarin de chauffeur zit,

hoog en breed. Hierdoor heeft een vrachtwagen een nog

grotere dode hoek dan een personenauto. Om toch in

deze hoeken te kunnen kijken, moeten vrachtauto’s, voor

de hoeken die de chauffeur niet kan overzien, een

dodehoekspiegel hebben. In een stukje extra van dit

hoofdstuk (digitaal) is wat over de dodehoekspiegel voor

de leerlingen opgenomen. Een tekening verduidelijkt de

dode hoek van een vrachtauto.

Afbeelding 44 Spiegelschrift op een ambulance In verband met de voorrang die ambulance en politieauto’s

hebben als ze met sirene of zwaailichten rijden, hebben ze

vaak het woord ambulance en politie in spiegelschrift op

de voorkant van de auto staan. Ook zijn de opvallende

gele kleur en voor politie het wit met blauw, gekozen om in

het verkeer goed op te vallen.

Afbeelding 46 Zo teken je een spiegelbeeld. Het in vijf stappen tekenen van een spiegelbeeld komt in

leerjaar 3 weer terug. Dan wordt ook uitgelegd hoe een

spiegelbeeld vanuit een bepaald punt wordt gezien en

getekend. Deze tekenwijze moeten de leerlingen kennen.

In examenopgaven komt het regelmatig voor dat ze een

dergelijke tekening moeten maken. Daarom is het goed de

basisprincipes nu al onder controle te krijgen. Het kan zijn

dat u nog enkele opgaven extra moet geven om tot een

goed resultaat te komen. Gebruik eenvoudige figuren en

laat uw leerlingen nauwkeurig werken.

Aanwijzingen en tips bij de proeven

Proef 1 Lichtstralen zien

Doel De leerling leert dat je een lichtbron kunt zien als de lichtstralen rechtstreeks in je ogen

komen.

Nodig 1 kaars of waxinelichtje

lucifers of een aansteker

Tips Bij afbeelding 6 kan het zijn dat u sommige leerlingen uit moet leggen dat achter hand 1

de vlam niet te zien is, maar de lichtstralen wel en achter hand 2 zijn de lichtstralen en de

vlam niet te zien.

Proef 2 Je gezichtsveld

Doel De leerling leert dat je alleen voorwerpen ziet die zich in je gezichtsveld bevinden. Andere

voorwerpen kunnen je gezichtsveld beperken.

Nodig 2 reageerbuizen

1 reageerbuizenrek

1 trechter

1 potje met fijn droog zand

1 kaars of waxinelichtje

lucifers of een aansteker

Voorbereiding Om geknoei met zand te voorkomen, kunt u vooraf de reageerbuisjes met zand vullen.

Page 117: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

117

Proef 3 Een voorwerp en zijn schaduw

Doel De leerling leert dat van een ondoorzichtig voorwerp dat in een lichtbundel wordt

geplaatst, een schaduw wordt gevormd.

De grootte van de schaduw is afhankelijk van de grootte van het voorwerp, de afstand van

de lichtbron tot het scherm en de afstand van het voorwerp tot het scherm.

Nodig 1 wit scherm

1 meetlat of liniaal

1 waxinelichtje

1 glazen potje met zand

lucifers of een aansteker

Tips In plaats van een potje is een bekerglas van 100 mL of 250 mL uitermate geschikt. Ook

kunt u in plaats van een potje andere voorwerpen gebruiken. Aan te bevelen zijn

voorwerpen met een eenvoudige vorm in verband met het tekenwerk.

Proef 4 Het spectrum zichtbaar maken.

Doel wit licht breken in zijn spectraalkleuren

Nodig 1 lichtkastje

1 prisma

1 scherm

1 voeding

Voorbereiding Zorg dat de lampen in de lichtkastjes van dezelfde soort zijn (ze worden geleverd met

12 volt- en 24 volt-lampen), zodat de voedingen de juiste spanning leveren.

Werkwijze Als u lampen gebruikt van hetzelfde voltage, kunt u gemakkelijk een centrale voeding

gebruiken.

De leerling zal u de vraag stellen op welke spanning de voeding moet worden geschakeld.

Let dus op de spanning van de lampen, of nog beter: werk zoals aangegeven met

dezelfde lampen en een centrale voeding.

Tips U kunt met dit soort lichtkastjes (leerlingen-lichtkastjes) toch de proef demonstreren. Laat

in het praktijklokaal een stalen of nog beter een aluminiumplaat zo ombuigen, dat de plaat

aan het bord gehangen kan worden. Boor twee gaten aan de onderkant, zodat het

lichtkastje erop gemonteerd kan worden. Hang de plaat met het lichtkastje aan een

whitebord. Hierop is de lichtstraal direct te zien. Natuurlijk kan hij ook gewoon aan een

schoolbord worden gehangen, met het gebruik van een A3-vel, ook hangend aan het bord

(bovenkant omgebogen, of geklemd onder het lichtkastje). Maak een verlengsnoer van

tweelingsnoer of maak een langer snoer aan het lichtkastje.

Het prisma kunt u natuurlijk vasthouden, maar met cellotape is het te plakken. Gebruikt u

een stalen bord (whitebord) dan is het nog eenvoudiger door een magneetstripje onder het

prisma te plakken.

Extra proef 1 De spectroscoop

Doel De leerlingen leren de spectroscoop te gebruiken als middel om het spectrum te kunnen

bekijken

Nodig 1 zakspectroscoop

wit licht, van een lamp, de zon of tl-verlichting in het lokaal

1 laserpen

1 vel wit papier

Tips Eventueel is een natriumlamp een goede uitbreiding. Het spectrum daarvan is op deze

manier snel en goed te zien.

Page 118: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

118

Extra proef 2 Het spectrum zien in een cd.

Doel De breking van het licht dat op de zeer dunne groeven van de cd valt wordt gereflecteerd

en maakt de kleuren van het opvallende licht zichtbaar.

Nodig 1 cd of dvd

wit licht, van een lamp, de zon of tl-verlichting in het lokaal

1 laserpen

Voorbereiding De kleur die zichtbaar wordt, hangt af van de invallende hoek. Het is daarom even zoeken

om de kleuren in een bepaalde volgorde te zien.

Tips Bij het gebruik van een natriumlamp in een verduisterd lokaal is op een cd goed te zien dat

het licht alleen maar uit de kleur geel bestaat. In dit geval is het ook leuk om een of meer

gekleurde lampen te gebruiken. Op een cd is dan duidelijk te zien dat dit licht uit meer

kleuren bestaat. Per slot is het licht van een gekleurde lamp gewoon wit licht dat door een

kleurenfilter valt.

Proef 5 De warmtestraling van je handen

Doel Energie-uitstraling van het menselijk lichaam ontdekken.

Nodig je eigen handen

Voorbereiding Laat de leerlingen de proef niet doen als ze uit een koude omgeving komen.

Tips Als een leerling koude handen heeft, kan het zijn dat de proef niet lukt. Laat hem een tijdje

de handen in elkaar wrijven tot ze warm zijn.

Deze proef is heel goed geschikt om hem ‘mee te geven als huiswerk’. Er is geen extra

materiaal nodig. Laat u de leerlingen de boeken nooit mee naar huis nemen, dan is het af

te raden dat nu wel te doen. Een groot gedeelte van de klas zal vergeten het boek weer

mee naar school te nemen.

Proef 6 De tv en de afstandsbediening

Doel De leerling leert dat infraroodstraling onzichtbaar is en af te buigen (spiegelen).

Nodig 1 tv

1 afstandsbediening

Voorbereiding Het is nodig een tv met een goed werkende afstandsbediening te hebben. De batterijen

moeten niet te veel ontladen zijn.

Werkwijze De proef kan ook goed als demonstratieproef gedaan worden. Ook als ‘huiswerkproef’ is

deze proef geschikt.

Tips Geef de leerlingen de tip mee dat als ze (thuis) ‘harder’ op de toetsen van de

afstandsbediening moeten drukken, de batterijen vervangen moeten worden. Vaak wordt

de afstandsbediening hierdoor mechanisch overbelast waardoor de contacten slecht

worden en diverse drukknoppen gaan haperen. Ook de levensduur van de

afstandsbediening wordt hierdoor een stuk kleiner.

Page 119: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

119

Proef 7 De kleurenschijf

Doel Leerlingen ontdekken dat wit licht bestaat uit een spectrum van kleuren.

Nodig het knipblad achter in het boek van de leerlingen

1 schaar

1 knopspeld

kleurpotloden (of viltstiften)

Werkwijze Het molentje kan als huiswerkopdracht of praktijkopdracht gemaakt worden.

Tips Geef een cijfer voor een goed draaiend molentje. Netjes gekleurd en snel draaiend, zodat

een wit vlak te zien is, een 10!

Extra proef 3 De kleuren van een tv-scherm

Doel Ontdekken van de opbouw van de kleuren op een tv scherm.

Nodig 1 vergrootglas dat ongeveer 10x vergroot

1 kleuren-tv met glazen beeldscherm

Voorbereiding Voor deze proef moet een tv met beeldscherm aanwezig zijn.

Werkwijze Als de tv niet op een antenne is aangesloten, kan ook via een video of dvd-speler een film

met ondertiteling worden gedraaid.

Tips U kunt ook een computermonitor met een beeldbuis voor deze proef gebruiken. Het

verschil is dat bij de beeldbuis van de tv het beeld opgebouwd is uit afgeronde

rechthoekjes en bij de monitor uit cirkeltjes. Geef dat duidelijk aan uw leerling aan in

verband met de afbeeldingen en tekst in het boek.

Proef 8 Je spiegelbeeld

Doel Bewust naar je spiegelbeeld leren kijken.

Nodig 1 spiegel van ongeveer 30 cm x 30 cm of:

1 raam of ander glas dat goed spiegelt

Tips De proef kan eventueel ook als ’huiswerkproef’ worden meegegeven.

Proef 9 Letters spiegelen

Doel De leerling leert dat er letters zijn die een of zelfs twee keer in een as kunnen spiegelen.

Nodig 1 klein spiegeltje

Tips Om breuk van glazen spiegeltjes te voorkomen, kan het zinvol zijn kunststof spiegels te

gebruiken.

Page 120: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

120

Extra proef 4 Diepte zien

Doel Leerlingen leren driedimensionale plaatjes en voorstellingen bekijken.

Nodig computer met internetaansluiting

1 3-D-brilletje met een rood en een cyaankleurig glas

Voorbereiding Computerlokaal reserveren?

3-D-brilletjes zijn vrij goedkoop aan te schaffen (internet) maar het is ook een heel leuke

praktijkopdracht de brilletjes door de leerlingen te laten maken. Dit kunt u eventueel in

samenwerking met de collega’s van techniek afspreken. Er zijn genoeg sites te vinden op

internet die bouwpakketten, tekeningen en materialen tonen.

Werkwijze Waarschijnlijk laat u deze proef in het computerlokaal doen, waaraan u meestal een lesuur

vastzit. Geef de leerlingen daarom gerichte opdrachten.

Tips Een van de opdrachten kan bijvoorbeeld zijn elke leerling een aantal foto’s in een

(gezamenlijke) map of op een stick op te laten slaan. Aan het einde van de les kunnen ze

elkaars foto’s bekijken en eventueel de mooiste uitkiezen.

Page 121: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 7

121

ExtExtExtExtra proef 1 ra proef 1 ra proef 1 ra proef 1

DE SPECTROSCOOP

WAT JE NODIG HEBT 1 zak-spectroscoop

1 laserpen

1 vel wit papier

wit licht, van een lamp, de zon of tl-verlichting in het lokaal

UITVOERING Kijk met de spectroscoop naar wit licht van de zon, een tl-buis of een lamp (afbeelding 1).

afbeelding 1 Zo gebruik je een spectroscoop.

1 Welke kleuren zie je?

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

• Lees eerst wat je moet doen:

– Verduister het lokaal of maak dit deel van de proef op een donkere plaats.

– Schijn met de laserpen op een vel wit papier (of op deze badzijde).

– Kijk door de zak-spectroscoop naar het rode licht op het papier.

• Pas op! Kijk niet recht in het laserlicht, want dat kan je ogen beschadigen.

2 Welke kleur zie je? ………………………………………………………………..

Page 122: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 7

122

3 Wit licht is een:

A zuivere kleur.

B mengkleur.

4 Laserlicht is een:

A zuivere kleur.

B mengkleur.

• Ruim alles netjes op.

Page 123: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 7

123

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 1

1 Welke kleuren zie je?

rood , o ran je , gee l , g roen , b lauw en v io le t

2 Welke kleur zie je?

rood

3 Wit licht is een:

A zuivere kleur.

B mengkleur.

4 Laserlicht is een:

A zuivere kleur.

B mengkleur.

Page 124: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 7

124

Extra proef 2 Extra proef 2 Extra proef 2 Extra proef 2

HET SPECTRUM ZIEN IN EEN CD

Je hebt in proef 4 gebruik gemaakt van een prisma om kleuren te zien.

Als je Extra proef 1 hebt gedaan, dan gebruikte je de spectroscoop.

Hiermee worden de kleuren in hun juiste volgorde afgebeeld.

Om kleuren te scheiden kun je ook een cd of een dvd gebruiken.

WAT JE NODIG HEBT 1 cd

1 laserpen

wit licht, van een lamp, de zon of tl-verlichting in het lokaal.

UITVOERING Gebruik een licht-bron die wit licht geeft. Dat kan de zon, een tl-buis of een lamp zijn.

• Houd de cd zo, dat het licht erop valt.

• Draai een beetje met de cd.

1 In de cd kun je de licht-bron WEL / NIET zien.

2 Kun je in een cd de verschillende kleuren van wit licht zien?

A ja

B nee

• Draai de cd zo dat je alleen kleuren ziet en niet de licht-bron.

3 Welke kleuren zie je op de cd?

…………………………………………………………………………………………………………

…………………………………………………………………………………………………………

• Beweeg de cd zo dat je de kleuren op de cd ziet veranderen.

4 Zie je, als je de cd beweegt, telkens dezelfde volgorde van de kleuren?

A Ja, de volgorde blijft hetzelfde.

B Nee, de volgorde van de kleuren verandert.

Page 125: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 7

125

• Lees eerst wat je moet doen:

– Verduister het lokaal of maak dit deel van de proef op een donkere plaats.

– Schijn met de laserpen op de cd.

• Pas op! Spiegel het laserlicht niet, want dit felle licht kan je ogen beschadigen.

5 Welke kleur zie je op de cd? …………………………………………………………..

• Ruim alles weer netjes op.

Page 126: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 7

126

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 2

1 In de cd kun je de licht-bron WEL / NIET zien.

2 Kun je in een cd de verschillende kleuren van wit licht zien?

A ja

B nee

3 Welke kleuren zie je op de cd?

rood , o ran je , gee l , g roen , b lauw en v io le t

4 Zie je, als je de cd beweegt, telkens dezelfde volgorde van de kleuren?

A Ja, de volgorde blijft hetzelfde.

B Nee, de volgorde van de kleuren verandert.

5 Welke kleur zie je op de cd?

rood

Page 127: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 7

127

Extra proef 3 Extra proef 3 Extra proef 3 Extra proef 3

DE KLEUREN VAN EEN TV-SCHERM

WAT JE NODIG HEBT 1 vergrootglas dat ongeveer 10x vergroot

1 kleuren-tv met glazen beeldscherm

UITVOERING • Zet de tv aan.

• Zoek een film op met ondertiteling.

• Houd je vergrootglas op ongeveer 3 cm voor het beeldscherm.

• Kijk door het vergrootglas naar de witte letters van de ondertiteling.

• Beweeg het vergrootglas langzaam naar het scherm toe.

1 De letters worden WEL / NIET kleiner.

• Haal het vergrootglas langzaam naar je toe, dus van het scherm af.

2 De letters gaan WEL / NIET op hun kop staan.

• Stel de afstand vergrootglas - beeldscherm goed in.

• De witte letters moeten leesbaar en goed te zien zijn.

3 Je ziet de letters door het vergrootglas:

A even groot als op het scherm.

B kleiner dan op het scherm.

C groter dan op het scherm.

4 Uit welke kleuren bestaat het wit dat je ziet op het scherm van een kleuren-tv?

…………………………………………………………………………………………………………

• Kijk op je scherm naar een geel vlak (bijvoorbeeld van een testbeeld).

5 Uit welke kleuren bestaat de gele kleur voornamelijk?

A uit de kleuren rood en groen

B alleen uit de kleur geel

C uit de kleuren wit en rood

D uit de kleuren wit en groen

Page 128: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 7

128

• Kijk nu naar een zwart vlak op het scherm.

6 In het zwarte vlak zijn de hoofdkleuren heel LICHT / DONKER.

• Ruim alles weer netjes op.

Page 129: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 7

129

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 3

1 De letters worden WEL / NIET kleiner.

2 De letters gaan WEL / NIET op hun kop staan.

3 Je ziet de letters door het vergrootglas:

A even groot als op het scherm.

B kleiner dan op het scherm.

C groter dan op het scherm.

4 Uit welke kleuren bestaat het wit dat je ziet op het scherm van een kleuren-tv?

rood , g roen en b lauw

5 Uit welke kleuren bestaat de gele kleur voornamelijk?

A uit de kleuren rood en groen

B alleen uit de kleur geel

C uit de kleuren wit en rood

D uit de kleuren wit en groen

6 In het zwarte vlak zijn de hoofdkleuren heel LICHT / DONKER.

Page 130: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 7

130

Extra proef 4 Extra proef 4 Extra proef 4 Extra proef 4

DIEPTE ZIEN (PROEF IN HET COMPUTERLOKAAL)

Voor deze proef moet je de tekst lezen over diepte zien in de (digitale) extra.

WAT JE NODIG HEBT 1 3D-brilletje met een rood en een cyaan-kleurig glas

computer met internet

UITVOERING • Je moet op internet foto’s zoeken waarin je diepte kunt zien.

• Zoek een site op met 3D-foto’s, bijvoorbeeld met zoekwoorden ‘3D-pictures’ of ‘anaglyph’.

• Zet je 3D-bril op.

• Bekijk een aantal afbeeldingen.

1 Met de 3D-bril op zie je WEL / NIET diepte in de plaatjes.

• Zet je 3D-bril af en bekijk weer een paar afbeeldingen.

2 Bekijk je een 3D-plaatje zonder bril, dan zie je WEL / GEEN diepte.

• Zoek een plaatje waar je veel rood en cyaan in de afbeelding ziet.

• Kijk nu alleen door het rode glas van je 3D-bril.

3 Het rode glas laat de rode kleur WEL / NIET goed door.

4 Door het rode glaasje van je 3D-bril zie je de:

A rode afbeelding.

B cyaan-kleurige afbeelding.

5 Door het rode glaasje wordt de cyaan-kleurige afbeelding:

A doorgelaten.

B geabsorbeerd.

• Kijk nu alleen door het cyaan-kleurige glas.

6 Het cyaan-kleurige glas laat de cyaan-kleur WEL / NIET goed door.

7 Door het cyaan-kleurige glaasje van je 3D-bril zie je de:

A rode afbeelding.

B cyaan-kleurige afbeelding.

Page 131: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)KLWOO Hoofdstuk 7

131

8 Door het cyaan-kleurige glaasje wordt de rode afbeelding:

A doorgelaten.

B geabsorbeerd.

Er zijn op internet ook sites waarop bewegende 3D-afbeeldingen te zien zijn.

• Zoek een bewegende 3D-afbeelding op.

• Je kunt bijvoorbeeld zoeken naar ‘anaglyph animations’.

9 Met je 3D-bril kun je in deze films WEL / NIET diepte zien.

10 Beide ogen zien dan WEL / NIET dezelfde afbeeldingen.

11 Het oog achter het rode glaasje ziet de:

A rode afbeeldingen.

B cyaan-kleurige afbeeldingen.

12 Het oog achter het cyaan-kleurige glaasje ziet de:

A rode afbeeldingen.

B cyaan-kleurige afbeeldingen.

Heb je het leuk gevonden om met 3D te werken?

Op Wikipedia kun je veel over 3D vinden.

Je kunt ook zelf 3D-foto’s maken.

Dat is best makkelijk.

Hiervoor kun je gratis het programma Anamaker downloaden.

Veel succes met je experimenten.

• Log uit en lever je 3D-bril in bij je leraar.

Page 132: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 7

132

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 4

1 Met de 3D-bril op zie je WEL / NIET diepte in de plaatjes.

2 Bekijk je een 3D-plaatje zonder bril, dan zie je WEL / GEEN diepte.

3 Het rode glas laat de rode kleur WEL / NIET goed door.

4 Door het rode glaasje van je 3D-bril zie je de:

A rode afbeelding.

B cyaan-kleurige afbeelding.

5 Door het rode glaasje wordt de cyaan-kleurige afbeelding:

A doorgelaten.

B geabsorbeerd.

6 Het cyaan-kleurige glas laat de cyaan kleur WEL / NIET goed door.

7 Door het cyaan-kleurige glaasje van je 3D-bril zie je de:

A rode afbeelding.

B cyaan-kleurige afbeelding.

8 Door het cyaan-kleurige glaasje wordt de rode afbeelding:

A doorgelaten.

B geabsorbeerd.

9 Met je 3D-brilletje kun je in deze films WEL / NIET diepte zien.

10 Beide ogen zien dan WEL / NIET dezelfde afbeeldingen.

11 Het oog achter het rode glaasje ziet de:

A rode afbeeldingen.

B cyaan-kleurige afbeeldingen.

12 Het oog achter het cyaan-kleurige glaasje ziet de:

A rode afbeeldingen.

B cyaan-kleurige afbeeldingen.

Page 133: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

133

8 Hoofdstuk 8 Geluid

De leerlingen maken in dit hoofdstuk kennis met de

natuurkundige achtergrond van enkele belangrijke

eigenschappen van geluid. In dat kader worden

basisbegrippen behandeld zoals ‘frequentie’ en

‘geluidssterkte’.

De hoofdcontext van dit hoofdstuk is ‘leven met geluid’.

Daarbij worden vooral twee aspecten belicht: het maken

van geluid en het bestrijden van geluidshinder. Deze twee

aspecten kunnen overigens heel dicht bij elkaar liggen:

wat voor de een mooie muziek is, is voor de ander irritante

herrie. Veel leerlingen zullen dit probleem uit eigen

ervaring kennen. Dit hoofdstuk biedt dan ook allerlei

mogelijkheden om bij hun leefwereld aan te sluiten.

Sommige onderwerpen die in dit hoofdstuk behandeld

worden, kunt u uitstekend toelichten door muziek-

instrumenten te laten zien en te laten horen. We raden aan

om dat (indien enigszins mogelijk) ook te doen. Veel

leerlingen vinden het bijvoorbeeld fascinerend om te zien

hoe een oscilloscoop de tonen van verschillende

muziekinstrumenten weergeeft. Wanneer u zelf geen

instrument bespeelt, kunt u de hulp inroepen van de

docent muziek of een beroep doen op leerlingen die zelf

muziek maken.

In hoofdstuk 8 wordt de leerstof in de kerndoelen 14a, 14b,

14d, 14e, 14f, 15a en 15b behandeld. De kerndoelen 14e

en 16 komen aan de orde in leerjaar 3.

Kerndoel 14a

De leerlingen kunnen het produceren van geluid uitleggen

in termen van trillingen.

Kerndoel 14b

De leerlingen kunnen trillingen zichtbaar maken met

computer of oscilloscoop.

Kerndoel 14d

De leerlingen kunnen kwalitatief het verband leggen

tussen de lengte en de spanning van een snaar en de

toonhoogte.

Kerndoel 14e

De leerlingen kunnen uitleggen dat geluid zich uitbreidt

door de lucht van de bron naar de ontvanger.

Kerndoel 14f

De leerlingen kunnen globaal het frequentiebereik van het

menselijk gehoor noemen.

Kerndoel 15a

De leerlingen kunnen bronnen van geluidshinder

vaststellen op grond van metingen.

Tips bij afbeeldingen

Openingsafbeelding hoofdstuk 8. Deze foto is een voorbeeld dat de leerlingen wel

aanspreekt: een muzikant tijdens een optreden. Sommige

leerlingen zullen wel eens een optreden hebben

meegemaakt. U kunt aan de hand hiervan de

belangstelling van de leerlingen wekken voor het

onderwerp geluid.

Openingsafbeelding paragraaf 1. Deze rekening geeft weer hoe vroeger als speelgoed een

‘telefoon’ werd gemaakt: twee conservenblikken met in het

midden van de bodem een klein gaatje, gemaakt met

een spijkertje van ca 1,5 mm dik. Een lang stuk dun

(vlieger)touw door de gaatjes en aan de binnenkant van de

pot een knoop, zodat je het touw strak kunt trekken.

Als aan de ene kant wordt gesproken in het blik (je mond

in het blik houden), kun je aan de andere kant met het oor

in het blik verstaan wat er wordt gezegd.

Let op dat het touw strak moet staan. Probeer eens uit hoe

lang het touw kan zijn.

Afbeelding 1 Een natuurlijke geluidsbron. Als je een fluitende vogel bekijkt, kun je zien aan de

bewegingen van de bek en aan de ‘keel’ van de vogel dat

er steeds bewegingen zijn. Geluid moet dus met beweging

(trillingen) te maken hebben.

Afbeelding 2 Kunstmatige geluidsbronnen. Er zijn ontelbaar veel kunstmatige geluidsbronnen. Van

muziekinstrumenten, muziekapparatuur en vuurwerk tot

fabrieken, machines en verkeer. Sommige hiervan zijn wel

bedoeld om geluid te maken en andere hebben geluid als

(ongewenst) neveneffect.

Afbeelding 3 Je stembanden zitten boven in de luchtpijp. Het trillen van de stembanden kun je vergelijken met het

laten trillen van de bovenkant van een ballon die je hebt

opgeblazen.

Pak de bovenkant aan twee kanten tussen duim en

wijsvinger en laat de lucht uit de ballon ontsnappen.

Doordat het rubber van de ballon gaat trillen, ontstaat

geluid. Je kunt het geluid veranderen door de spanning op

het rubber te veranderen (harder of minder hard aan het

rubber trekken). Zie ook Extra proef 1.

Afbeelding 4 Bij een gitaar trillen de snaren. Afbeelding 5 Bij een blokfluit trilt de ingeblazen lucht. Afbeelding 7 Allemaal geluidsbronnen. Het ontstaan van geluid is het gevolg van trillingen. Die

trillingen worden op een of andere manier gemaakt door

Page 134: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

134

bijvoorbeeld muziekinstrumenten. In deze afbeeldingen

gaat het om de wijze waarop de trillingen ontstaan.

Probeer samen met de klas van andere instrumenten na te

gaan wat er trilt.

Afbeelding 13 Zo ziet je oor er van binnen uit. Het belangrijkste van deze afbeelding is eigenlijk het

trommelvlies. Door de trillende lucht gaat het trommelvlies

trillen. Deze trillingen worden door het trommelvlies

precies doorgegeven aan het inwendig oor. Hier worden

deze trillingen door de gehoorzenuw doorgegeven aan je

hersenen, zodat je het geluid waarneemt.

Openingsafbeelding paragraaf 2. Op deze foto staan allemaal snaarinstrumenten. Het geluid

van deze instrumenten is verschillend. De klank is anders,

maar ook de toon is anders (hoog of laag).

Het is een aardige oefening om met de leerlingen te

bespreken welke instrumenten de hoogste of welke de

laagste toon kunnen maken. Misschien zijn er wel

leerlingen bij die zelf een instrument hebben en kunnen

uitleggen waarom een toon hoog of laag kan zijn.

Afbeelding 18 Een piano stemmen is vakwerk. Als een piano een tijdje is gebruikt, kan de spanning van

de snaren veranderen. De toon van de snaar verandert als

de spanning verandert. De pianostemmer kan de spanning

van de snaar verstellen met een speciale sleutel (op de

foto in zijn rechterhand). Hij heeft een stemvork nodig om

de klank van één snaar precies af te stellen. De andere

snaren worden dan ‘op het gehoor’ hierop aangepast. Een

pianostemmer moet dus een goed muzikaal gehoor

hebben.

In plaats van een stemvork kan de pianostemmer een

elektronisch stemapparaat gebruiken. Met een

elektronisch stemapparaat kan elke snaar apart worden

geanalyseerd, dus ook apart worden gestemd,

onafhankelijk van de andere snaren.

Afbeelding 21 Een trillende liniaal. Het is leerzaam om een aantal lengtes uit te proberen en

de leerlingen te laten ervaren wat de verschillen zijn. Ook

andere materialen en grotere voorwerpen (bordliniaal) of

kleinere (bijvoorbeeld kopspeldje) kunnen verhelderend

werken. Een mooie toepassing hiervan zijn de kleine

muziekdoosjes (speelgoed).

Afbeelding 23 De opstelling voor proef 8. Deze is ook goed als demonstratie waarbij de hele klas

moet meedoen. Er kan dan duidelijk worden dat het bereik

niet voor elke leerling hetzelfde is. Ook speelt de leeftijd

een rol. Ouderen horen duidelijk veel slechter de hogere

frequenties.

Afbeelding 26 Ieder dier hoort andere frequenties. Deze afbeelding kunt u ook nog gebruiken voor het

oefenen in het aflezen van grafieken. Vooral het schatten

van de frequenties die niet precies op een getallenlijn

staan. Een grafiek geeft dus globaal de waarden aan.

Afbeelding 27 Met een hondenfluitje kun je een hond terugfluiten. Dit is een mooie toepassing van frequentiebereik. De

frequentie van het fluitje is zo hoog dat de mannen in de

afbeelding het geluid niet horen (de toon is te hoog), maar

de hond hoort het geluid heel goed. De hond is erop

getraind naar zijn baasje te komen als hij het geluid van

het fluitje hoort.

Openingsafbeelding paragraaf 3. De bedoeling van deze cartoon is aan te geven dat het

geluid vlak bij een grote box enorm hard kan zijn. Als je er

vlak bij staat voel je de beweging van de lucht (in de

maagstreek).

Afbeelding 26 De geluidssterkte wordt op verschillende plaatsen gemeten. Deze afbeelding wordt ook gebruikt in een opgave waarbij

de geluidssterkte wordt afgelezen. Als de geluidssterkte te

hoog is, moeten er maatregelen worden genomen.

Mensen die in een lawaaierige omgeving werken moeten

gehoorbescherming hebben (boven 80 dB).

Ook wordt het geluid van bijvoorbeeld scooters gemeten.

Deze gaan nog wel eens over de toegestane geluidsnorm

heen. Daarnaast wordt geluid gemeten langs drukke

verkeerswegen, bij vliegvelden, bedrijven en discotheken.

Als de geluidsnorm wordt overschreden, moeten er

maatregelen worden genomen of er wordt geen

toestemming verleend om bepaalde plannen te realiseren.

Afbeelding 32 Geluidssterkte in verschillende situaties. Afbeelding 33 Geluidssterkte en de maximale duur dat je die mag horen. Afbeelding 38 Voorkomen is beter dan genezen. Deze afbeelding spreekt voor zich. Het is zinvol om hier

wat langer bij stil te staan en de leerlingen erop te wijzen

hoeveel ze aan geluid blootstaan. Ook geluid dat eigenlijk

te hard is.

De grafiek van afbeelding 33 geeft het verband goed aan.

Met elke 3 dB meer geluid wordt de toegestane tijd

gehalveerd. Wil je langer dat geluid horen, dan is

gehoorbescherming nodig (verplicht in bedrijven). Wat je

privé daarmee doet dat is aan je zelf, maar het is

verstandig om hier rekening mee te houden. Hierover gaat

het artikel van afbeelding 38.

Openingsafbeelding paragraaf 4. Geluidsoverlast is een van de meest vervelende dingen

die een mens kan meemaken.

Echter: wat voor de een overlast is, is voor de ander

genot. Vooral muziek kan een groot punt van ergernis zijn.

Te laat in de avond of nacht, te hard en niet de smaak van

iedereen.

Je kunt veel problemen voorkomen door hier goed mee

om te gaan. Wil je zelf van muziek genieten zonder dat

een ander daar last van heeft, gebruik dan een goede

koptelefoon. Je kunt dan zelf genieten en een ander heeft

Page 135: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

135

geen last. Neem geen gettoblaster mee naar het strand,

maar je iPod of mp3-speler.

Er zijn meer voorbeelden van geluidsoverlast te noemen.

Denk maar aan verkeerslawaai, bedrijven, machines,

bouwwerkzaamheden, enzovoort.

Afbeelding 34 Geluidsoverlast kan heel hinderlijk zijn. Wat is mooier dan een scooter die indrukwekkend geluid

maakt. Dit is echter niet alleen vervelend voor veel

mensen, maar ook nog verboden. Als je wordt betrapt met

een scooter die te veel lawaai maakt, loop je kans op een

flinke boete. De politie controleert regelmatig op dit soort

overtredingen.

Afbeelding 35 Wat voor de een geweldig is, vindt de ander maar niets. Als je in de buurt bent van een popfestival kun je

kilometers ver de bands horen spelen. Mensen die in de

buurt wonen, worden flink op de proef gesteld. Normaal

mag zo veel geluid niet. Om een festival te kunnen houden

moet de organisatie een vergunning hebben. Dat betekent

dat ze voor de duur van het festival een zogenaamde

ontheffing hebben voor de geluidsnormen die normaal

gelden.

Afbeelding 36 t/m 39 Dit zijn verschillende maatregelen tegen geluidsoverlast.

Veel leerlingen zullen dit wel herkennen of wel eens

hebben opgemerkt.

Fluisterasfalt kun je goed waarnemen als je van een ‘oude’

asfaltlaag op een laag met fluisterasfalt komt. In de auto

merk je dan een groot verschil in geluid.

Als mensen dicht bij een snelweg wonen, is fluisterasfalt

een verbetering.

Afbeelding 45 en 47 Machines die veel geluid maken kun je afschermen. Vooral afbeelding 45 is een maatregel tegen bescherming

van werknemers tegen geluidsoverlast die gehoorschade

kan opleveren.

Als je de machine niet goed kunt afschermen zijn

gehoorbeschermers in de vorm van kappen of oordoppen

een oplossing.

Waarschijnlijk weten de leerlingen zelf ook voorbeelden te

noemen.

Afbeelding 51 Een diskjockey aan het werk Er zijn misschien leerlingen die zelf diskjockey zijn. Laat

deze leerlingen eens uitgebreid vertellen wat er allemaal

bij komt kijken als zij een avond moeten ‘draaien’.

Ook de andere beroepen met geluid kunnen uitgebreider

worden besproken.

Aanwijzingen en tips bij de proeven

Proef 1 Geluid maken met een stemvork.

Doel De leerling leert dat geluid ontstaat door een trilling.

Nodig 1 stemvork op een klankkast

1 hamer voor de stemvork

Voorbereiding Het verdient aanbeveling het slaan tegen de stemvork een keer voor te doen. Veel

leerlingen slaan boven op het been van een stemvork en niet tegen de zijkant aan.

Werkwijze De proef kunt u ook als demonstratieproef doen.

Tips Doet u de proef als demonstratieproef, loop dan rond door de klas en laat elke leerling een

keer de trilling van de stemvork voelen. Laat ze ‘zachtjes’ voelen. Dit heeft het meeste

effect.

Extra proef 1 Geluid maken met een ballon.

Doel De leerling leert dat je met een ballon geluid kunt maken. De hoogte van het geluid hangt

af van de spanning op het rubber van de ballon (vergelijkbaar met je stembanden).

Nodig 1 ballon per leerling

Voorbereiding Zorg voor voldoende ballonnen.

Werkwijze Dit is typisch een proef die de leerlingen zelf willen doen.

Tips Doe deze proef aan het einde van de les, want tijdens en na zo’n proef is er onrust in de

klas.

Page 136: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

136

Extra proef 2 Geluid maken met een limonaderietje.

Doel De leerling leert dat je met een rietje geluid kunt maken. De hoogte van het geluid hangt af

van de lengte van het rietje. Een korter rietje heeft een hogere toon.

Nodig 1 limonaderietje per leerling

Voorbereiding Zorg voor een flink aantal rietjes extra.

Werkwijze Deze proef willen de leerlingen liefst zelfstandig doen.

Tips U kunt er een wedstrijd aan verbinden welke leerling de hoogste toon kan maken. Ook is

het mogelijk de toon te verlagen door het rietje te verlengen. Dit kan door twee rietjes in

elkaar te steken.

Proef 2 De luidspreker

Doel De leerling leert dat hard geluid wordt veroorzaakt door een hevige trilling en dat zacht

geluid wordt veroorzaakt door een kleine trilling.

Nodig 1 luidspreker

1 potje met rijstkorrels

1 toongenerator

2 snoertjes

Voorbereiding Leg de leerlingen vooraf uit wat een toongenerator is, en hoe ze ermee moeten omgaan.

Werkwijze Deze proef kan ook als demonstratieproef worden gedaan.

Tips Het gebruik van een luidsprekerbox geeft dan het beste resultaat.

Proef 3 De stem als geluidsbron

Doel De leerling leert zijn eigen stem kennen als geluidsbron.

Nodig 1 spiegeltje

je eigen stem

Voorbereiding Vanwege de veiligheid is het aan te bevelen een kunststof spiegeltje te gebruiken.

Page 137: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

137

Proef 4 De stemvork als trillingsbron

Doel De leerling leert dat trillingen van een stemvork zichtbaar gemaakt kunnen worden.

Nodig 1 bakje met water

2 verschillende stemvorken

1 hamertje voor stemvorken

Voorbereiding Het bakje water kan een petrischaaltje zijn of gewoon een schoteltje. Doe even voor hoe

de leerlingen de proef het beste kunnen doen.

Werkwijze Als demonstratieproef is dit een zeer geschikte proef. Zet hiervoor een petrischaaltje op de

overheadprojector.

Tips U kunt zelf een stemvork maken waarmee je een sinus kunt tekenen. Daarvoor hebt u een

stuk stalen strip nodig van ongeveer 1 m lang, 3 mm dik en 25 mm breed.

Buig van deze strip een stemvork en bevestig er vooraan een potlood aan. Bovenaan kunt

u nog een handvat van bijvoorbeeld een vijl vastmaken. De stemvork is dan goed vast te

pakken en de trillingen worden nauwelijks beïnvloed. Als u deze stemvork aanslaat, kunt u

met het trillende potlood een sinus op een stuk papier tekenen.

Met een krijtje in plaats van potlood kunt u ook een sinus op het bord tekenen. Wel even

oefenen.

Proef 5 Een gespannen snaar

Doel De leerling leert dat de toonhoogte van een gespannen snaar afhankelijk is van de

spanning van de snaar en van de lengte van de snaar.

Nodig 1 veiligheidsbril

2 tafelklemmen

2 steunen

2 staafjes

1 dunne snaar

1 dikke snaar

Voorbereiding Wijs de leerling op de veiligheidsbril. De snaar mag niet zo strak worden gespannen dat hij

kan springen.

Tips Snaren kunnen via blokjes op een plank worden gemonteerd. Een aantal van die plankjes

is heel handig en je hebt er jarenlang plezier van. Ook oude snaren van bijvoorbeeld een

gitaar zijn bruikbaar, waarbij ook nog het voordeel van verschillende dikten en tonen naar

voren komt.

Proef 6 De trillende liniaal

Doel De leerling leert dat kleine voorwerpen sneller trillen dan grote, en dat een snelle trilling

een hoger geluid geeft dan een langzame.

Nodig 1 platte liniaal (of stalen maatlat)

Tips In plaats van linialen zijn ook strippen van verenstaal goed bruikbaar.

Page 138: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 2 HOOFDSTUK VOOR HOOFDSTUK

138

Proef 7 Twee verschillende stemvorken

Doel De leerling leert het begrip frequentie te gebruiken in relatie tot de toonhoogte van een

geluid.

Nodig 2 verschillende stemvorken

Werkwijze Deze proef is goed als demonstratieproef uit te voeren.

Proef 8 Het frequentiebereik van je gehoor

Doel De leerling leert dat niet alle trillingen als geluid worden gehoord, en dat je gehoor een

‘ondergrens’ en een ‘bovengrens’ heeft.

Nodig 1 toongenerator

1 luidspreker

2 snoertjes

Werkwijze Het moet in de klas volledig stil zijn voor deze proef. Het is misschien in sommige gevallen

beter deze proef als demonstratieproef te doen.

Tips Zo een overzicht maken levert vaak slechte resultaten op. Om betere resultaten te krijgen,

zou u bijvoorbeeld een hoofdtelefoon kunnen gebruiken in een rustige ruimte. Misschien is

het mogelijk om één leerling een aantal andere te laten testen, zodat een beter resultaat

ontstaat en de tabel een goed overzicht van de klas kan geven.

Proef 9 Het maken van geluid met een reageerbuis

Doel De leerling leert dat het in trilling brengen van een luchtkolom geluid veroorzaakt. Het

volume is regelbaar door hard of zacht te blazen.

Nodig 1 reageerbuis

Werkwijze Voor deze proef zijn ook flesjes goed bruikbaar.

Tips Probeer flesjes van verschillende afmetingen. Ook enkele flesjes die hetzelfde zijn, maar

elk met een verschillende hoeveelheid water gevuld levert leuke resultaten op.

Proef 10 De gehoordrempel

Doel De leerling leert het begrip gehoordrempel, en dat de gehoordrempel voor elke frequentie

anders kan zijn.

Nodig 1 toongenerator

1 luidspreker

1 decibelmeter

2 snoeren

Voorbereiding Voor deze proef moet het stil zijn in het lokaal.

Werkwijze De proef is heel goed als demonstratieproef te doen.

Tips Ook hier zijn betere resultaten te krijgen. U moet dan een hoofdtelefoon gebruiken in een

rustige ruimte. Misschien is het mogelijk om één leerling alle anderen te laten testen, zodat

een beter resultaat ontstaat en iedereen een beter beeld van zijn gehoor krijgt.

Page 139: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

139

Proef 11 Geluid isoleren

Doel De leerling leert dat het mogelijk is om hinderlijk of schadelijk geluid te verminderen door

te isoleren of gehoorbeschermers te gebruiken.

Nodig 1 decibelmeter

1 deurbel

1 voeding voor de deurbel

2 snoeren

1 doos van piepschuim

1 duimstok of maatlat

gehoorbeschermers

Werkwijze De proef is goed te doen als demonstratieproef; laat verschillende leerlingen, eventueel

vooraf, de afstanden afmeten en de decibelmeter aflezen.

Tips Het isoleren werkt het beste als de bel op een bodem van (piep)schuim staat als de doos

erover wordt geplaatst.

Proef 12 De mp3-speler

Doel De leerling leert dat een mp3-speler vaak een gevaarlijke geluidssterkte produceert.

Nodig 1 mp3-speler

1 decibelmeter

1 maatlat

Werkwijze Er zijn momenteel nog andere apparaten, zoals iPod, enzovoorts.

Deze zijn ook te gebruiken voor deze proef.

Tips Een mp3-speler zonder ‘begrenzer’ kan meer dan 100 dB geluidssterkte leveren.

Natuurlijk geldt hetzelfde voor andere soorten apparatuur.

Page 140: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 8

140

Extra proeExtra proeExtra proeExtra proef 1f 1f 1f 1

GELUID MAKEN MET EEN BALLON

Met een opgeblazen ballon kun je geluid maken.

Dat ga je doen in de volgende proef.

Je laat de opening van de ballon trillen.

Dit kun je vergelijken met het trillen van je stembanden.

WAT JE NODIG HEBT 1 ballon

UITVOERING • Blaas de ballon op.

• Pak de ballon vast zoals je in afbeelding 1 ziet.

• Trek zo hard aan de ballon, totdat je geluid hoort.

• Luister goed naar het geluid.

• Kijk ook naar de opening van de ballon.

• Trek nu iets harder en luister weer goed.

afbeelding 1 Zo kun je geluid maken met een ballon.

1 Hoor je verschil in het geluid?

Ik hoor WEL / GEEN verschil in het geluid.

Het geluid had nu een HOGERE / LAGERE toon.

2 Was bij het tweede geluid het rubber van de ballon strakker gespannen?

Het rubber was WEL / NIET strakker gespannen.

Page 141: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 8

141

3 Wat zag je aan het rubber, toen je geluid hoorde?

Het rubber was aan het ………………………………………………………………………

4 Bij welk geluid was de trilling het snelste?

Bij het geluid met de HOGE / LAGE toon.

Page 142: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 8

142

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 1

1 Ik hoor WEL / GEEN verschil in het geluid.

Het geluid had nu een HOGERE / lAGERE toon.

2 Het rubber was WEL / NIET strakker gespannen.

3 Het rubber was aan het t r i l l en .

4 Bij het geluid met de HOGE / LAGE toon.

Page 143: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 8

143

Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2Extra proef 2

GELUID MAKEN MET EEN LIMONADERIETJE

Ook met een rietje kun je geluid maken.

De lengte van het rietje heeft invloed op het geluid.

Wat het verschil is, onderzoek je in deze proef.

WAT JE NODIG HEBT 2 rietjes

1 schaar

UITVOERING • Druk de eerste 3 cm van een van de uiteinden van het rietje plat.

Gebruik hiervoor bijvoorbeeld een liniaal.

Het platgedrukte stuk wordt het ‘mondstuk’ waar je op moet blazen.

• Knip met de schaar het mondstuk taps (afbeelding 2).

Taps wil zeggen dat het aan twee kanten schuin loopt.

afbeelding 2 Knip het mondstuk van het rietje taps.

• Stop het rietje met het mondstuk in je mond.

• Blaas op het rietje en probeer geluid te maken.

• Verschuif het rietje in je mond als het niet lukt geluid te maken.

Uiteindelijk zal het je lukken geluid te maken.

1 Wat gaat er het eerst trillen als het rietje geluid maakt?

A de lucht die je in het rietje blaast

B het mondstuk van het rietje

C je stembanden

D je trommelvlies

• Knip met de schaar 2 cm aan de achterkant van het rietje af.

• Blaas weer op het rietje en luister goed naar het geluid.

• Knip weer 2 cm aan de achterkant van het rietje af.

• Blaas weer op het rietje en luister goed naar het geluid.

• Knip weer 2 cm aan de achterkant van het rietje af.

• Blaas weer op het rietje en luister goed naar het geluid.

Page 144: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 8

144

2 Als het rietje korter is, dan is de toon LAGER / HOGER.

3 Een hoge toon heeft een LANGZAMERE / SNELLERE trilling dan een lage toon.

4 De toonhoogte van een muziek-instrument hangt WEL / NIET af van de lengte van het instrument.

• Ruim alles netjes op.

Page 145: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

EXTRA STOF VMBO(B)K-LWOO Hoofdstuk 8

145

ANTWOORDEN EXTRA PROEF 2

1 Wat gaat er het eerst trillen als het rietje geluid maakt?

A de lucht die je in het rietje blaast

B het mondstuk van het rietje

C je stembanden

D je trommelvlies

2 Als het rietje korter is, dan is de toon LAGER / HOGER.

3 Een hoge toon heeft een LANGZAMERE / SNELLERE trilling dan een lage toon.

4 De toonhoogte van een muziek-instrument hangt WEL / NIET af van de lengte van het instrument.

Page 146: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 3 INFORMATIE

146

Deel 3 Informatie

3.1 Materiaallijst

Artikelnr. Omschrijving Werkboek A Werkboek B

117821 Bekerglas, Duran, laag model, 100 ml 3

117135 Roerstaven van glas, 200x6 mm, per 25 stuks 1

118836 Liniaal RVS 300 mm 1 1

111134 Rolcentimeter, 2 meter 1

117595 Reageerbuizen, 150x16 mm, per 250 stuks 9 1

118126 Teclubrander met luchtregeling 1 1

118256 Reageerbuishouder hout 1 1

117823 Bekerglas, laag model, Duran 250 ml 1

118612 Beschermbril Panorama 1 1

118145 Branderdriepoot 21 cm 1

118155 Brandernichroomgaasje, 15x15 cm 1

111600 Chemische thermometer –10/+110°C 2

111154 Stopwatch Stratos 1

130290 Elektronische balans CS200 1

111105 SM-blokken, set van 5 stuks 1

111111 Materiaalsoorten, set van 8 blokjes 1

118231 Reageerbuisrek 24x tot 18mm wit 2 1

118264 Rubberstop 18 x 14mm 10st 3

Wasbenzine 1

Alcohol 1

Waxinelichtje 1 1

117209 Indampschaaltje 50 ml 1

118331 Kroezentang, 22 cm 1 1

117316 Spuitfles PL 500 ml 1 1

Page 147: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

147

Artikelnr. Omschrijving Werkboek A Werkboek B

118241 Papierdispenser 120 meter, 21 cm br 1 1

118317 Spatellepel RVS 150 mm 1 1

117434 Trechter PL 75 mm 2 1

118355 Filter rond middelsnel 110 mm 100st 4

Zout 1

Zand 1 1

118827 Soldeertin 60/40 250 gram 1

118825 Soldeerbout 40 watt 1

Houten plaat 1

Paperclip 1

118647 Onderlegplaat vuurvast 40x25 cm 1 1

111044 Massadoos 50 mg/100 gram 1

111019 Balans eenvoudig kunststof 1

117205 Mortier 46x91 mm ruw met stamper 1

117824 Bekerglas, Duran, Laag model, 400 ml 2

S76050969 Kaliumpermanganaat CZ. 500 gr 1

118321 Microdubbelspatel, 185 mm 1

S76020375U Calcium carbonaat (geprecipit) 500g 1

koffiepoeder 1

118141 Pijpensteeldriekhoek 50 mm 1

Zeewater 1

Zeef 1

Vuil water 1

Bleekwater 1

S76022024 Actief kool, 500 gram 1

117312 Druppeltuitflesje PL 100 ml 2

Spiritus

131150 Practicumvoeding 0-24 V, 5A AC/DC 1 1

Page 148: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

DEEL 3 INFORMATIE

148

Artikelnr. Omschrijving Werkboek A Werkboek B

118426 Tonvoet 2 2

114218 Staafje met pen en bus 4 mm 2 2

114232 Constantaandraad 0,2 mm, 25 meter 1 1

114840 Experimenteersnoer, 50 cm, zwart 1 2

114841 Experimenteersnoer, 50 cm, rood 1 2

Conservenblik 1

Plastic lepel 1

111661 Circulatiebuis 20x20 cm 1

118421 Statief platzool + 75 cm staaf 2 1

118470 Dubbelklem 2 1

118476 Statiefklem 2

118171 Huishoudschaar, 180 mm 1 1

111643 Warmtelamp infrarood 1

114500 Magneten, Ticonal-900, 75 x 15 x 10 mm, per 2 stuks 1

114550 Set 12 verschillende metalen 1

IJzeren en messing schroeven 1

Doosje met kleine spijkertjes 1

Munt 1 of 2 euro 1

111633 Hopkins toestel 1

191149 Paraffine vast, 200 gram 1

Geroeste spijker en nieuwe spijker 1

Stukje waterleidingbuis (oud) 1

Schuurpapier 1

117070 Glasbuis, recht, 250 x 6/7 mm, per 25 stuks 1

Pvc buis 1

117827 Bekerglas, Duran, laag model, 1000 ml 1

Droge baksteen 1

Scherf porselein 1

Page 149: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

149

Artikelnr. Omschrijving Werkboek A Werkboek B

114302 Fitting E-10 op voet 2

114325 Lampje E10 6,0V 0,1A 10 st 2

114745 Batterijhouder voor 3 x mono 1

114757 Batterij 1,5 V 2 st type R20 2

114758 Batterij 4,5 V 1 st type 3R12C 1

114310 Krokodillenklem 2

114301 Schakelaar tuimel, enkel 1

114204 Motordynamo op voet 1

114287 Componentenhouder op voet 1

114230 Spoeltje koperdraad 0,2 mm, 25 meter 1

122155 Projectiescherm 17x17 cm wit 1

112152 Ruiter met sleuf voor projectiescherm 1

112120 Optiekset met schijflenzen 1

Spiegel 1

Kleine spiegel 1

119201 Stemvork op klankkast, 2 stuks 1

114058 Functiegenerator en versterker 1

Potje met rijstkorrels 1

119200 Stemvork A in etui 1

119202 Stemvork met schrijfstift 1

117300 Aquarium plastic 2,9 liter 1

119204 Monochord met 3 snaren 1

114059 Klankstraler 8 Watt 1

116712 Decibelmeter 1

114295 Elektrische bel op voet 1

Gehoorbescherming 1

Doos van piepschuim 1

Page 150: DOCENTENHANDLEIDING NIEUWE NATUUR- EN …nova.dtdl.prd.vo.malmberg.nl/.../docentenhandleiding_1_2_vmbo_b_k… · De delen 1-2 vmbo-b(k)/lwoo zijn in principe bestemd voor het leerwegondersteunend

COLOFON

150

Colofon

Auteurs: J. van Gemert

T. Jacobs

M. Hordijk

Ontwerp: Uitgeverij Malmberg

Opmaak: Redactiebureau Ron Heijer, Markelo

ISBN 978 90 345 5766 7

Derde druk, eerste oplage, 2009

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden

verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd

gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige

wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of

enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming

van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is

toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j° het Besluit

van 20 juni 1974, St.b. 351,

zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471, en

artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk

verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht

(Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van

gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere

compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de

uitgever te wenden.

© Malmberg ’s-Hertogenbosch