Docentenhandleiding 3 havo - wereldwijs.dtdl.prd.vo...
Transcript of Docentenhandleiding 3 havo - wereldwijs.dtdl.prd.vo...
Aardrijkskunde voor de onderbouw
Docentenhandleiding 3 havo
Concept
Piet Blankers
Mari Janssen
Hans Palings
Eindredactie
Mari Janssen
Albert Lubberink
Auteurs
Piet Blankers
Mark van Heck (ICT)
Anton van Kan
Hans Palings
Vierde druk
Malmberg ’s-Hertogenbosch
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO COLOFON © MALMBERG 2/119
© Malmberg ’s-Hertogenbosch, 2010
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave (met uitzondering van de bijlagen) mag worden
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of
op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j°
het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471, en
artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de
Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave
in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de
uitgever te wenden.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO VOORWOORD © MALMBERG 3/119
Voorwoord
Wereldwijs is compleet vernieuwd! Zowel de inhoud als de didactische aanpak zijn grondig herzien. Dat geldt
niet alleen voor de delen 1 en 2, maar zeker ook voor deel 3. De inhoud van Wereldwijs voor 3 havo en 3 vwo
sluit volledig aan op de profielen in de tweede fase.
Deel 3 bestaat uit een handboek, een opdrachtenboek en een ePack. Het opdrachtenboek bevat veel open
vragen en daagt leerlingen uit om zorgvuldig te formuleren.
De nieuwe Wereldwijs biedt een mooie mix van boeken en digitaal lesmateriaal. Vooral de inzetbaarheid van
digitale leermiddelen heeft veel aandacht gekregen. Vanuit de leerroute in het ePack zijn de diverse
leereenheden beter in te plannen.
Ronduit vernieuwend is de ‘Presentator’ voor de docent. Met dit gereedschap heeft u de beschikking over
digitaal beeldmateriaal bij de methode dat u met een beamer of digibord in de les kunt gebruiken.
Natuurlijk hebben we de goede dingen uit de voorgaande edities behouden. Wereldwijs is en blijft een heldere,
gestructureerde methode die leerlingen helpt een goed resultaat te behalen en u in staat stelt om les te geven
zoals u dat wilt.
Wij wensen u veel lesplezier toe.
De samenstellers
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO INHOUD © MALMBERG 4/119
Inhoud
Voorwoord 3
Inhoud 4
Deel 1 – Algemeen 5
1 Methode in onderdelen 5
2 Leerroutes 10
3 Didactische uitgangspunten 11
4 Digitale leermiddelen bij Weredlwijs 16
5 Stofkeuze 18
Deel 2 – Toelichting per hoofdstuk 22
1 Aardrijkskunde, cultuur en maatschappij 22
2 Aardrijkskunde, natuur en techniek 36
3 Veldwerk & Practicum 58
4 Aardrijkskunde, economie en maatschappij 74
5 Aardrijkskunde, natuur en gezondheid 90
6 Landenonderzoek 112
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 5/119
Deel 1 – Algemeen
1 Methode in onderdelen
1.1 Samenstelling van het pakket
Wereldwijs is een bijzonder complete methode met vijf doelgroepedities. Het foliopakket bestaat uit
handboeken, werkboeken en antwoordenboeken. De digitale onderdelen van Wereldwijs zijn ondergebracht in
een ePack voor leerlingen en een ePack voor docenten. Van het docenten-ePack verschijnen een basiseditie
en een extra editie.
handboek werkboek/
opdrachtenboek antwoordenboek ePack docent
ePack
leerling
klas 1
1 hv 1 vwo 1 vwo 1 vwo 1 vwo
1 hv 1 hv 1 hv 1 hv
1 th 1 th 1 th 1 th 1 th
1 kgt 1 kgt 1 kgt 1 kgt 1 kgt
1 bk 1 bk 1 bk 1 bk 1 bk
klas 2
2 hv 2 vwo 2 vwo 2 vwo 2 vwo
2 hv 2 hv 2 hv 2 hv
2 th 2 th 2 th 2 th 2 th
2 kgt 2 kgt 2 kgt 2 kgt 2 kgt
2 bk 2 bk 2 bk 2 bk 2 bk
klas 3 3 v 3 v - 3 v 3 v
3 h 3 h - 3 h 3 h
N.B. De antwoorden bij de opdrachtenboeken van leerjaar 3 worden in het docenten-ePack aangeboden.
Wereldwijs biedt een compleet aanbod voor klas 1 t/m 6. Naast de onderbouwmethode zijn er voor het vmbo de
3+4-editie en voor havo en vwo de tweedefase-editie.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 6/119
Inhoudsoverzicht
vmbo-t/havo, havo/vwo en vwo vmbo-bk en vmbo-kgt
Deel 1
1 De wereld ontdekken met de atlas
2 Over bevolking en cultuur
3 Van de groene hel naar de eeuwige sneeuw
4 Project Kaartenmakers
5 Werelden van verschil
6 De hyperactieve aardkorst
7 Landenonderzoek 1
Deel 1
1 De wereld ontdekken met de atlas
2 Over bevolking en cultuur
3 Wat een klimaat!
4 Project Kaartenmakers
5 Werelden van verschil
6 De stille kracht!
Deel 2
8 Wat een landschap!
9 Eenwording in Europa
10 Project Op expeditie
11 Conflicten
12 Nederland verandert
13 Landenonderzoek 2
Deel 2
7 Wat een landschap!
8 Op weg naar één Europa
9 Project Op expeditie
10 Conflicten
11 Nederland verandert
12 Landenonderzoek
Deel 3 (alleen havo en vwo)
1 Aardrijkskunde, cultuur en maatschappij
2 Aardrijkskunde, natuur en techniek
3 Veldwerk & Practicum
4 Aardrijkskunde, economie en maatschappij
5 Aardrijkskunde, natuur en gezondheid
6 Landenonderzoek
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 7/119
1.2 Voordat u begint aan een hoofdstuk
Elk hoofdstuk betstaat uit een aantal vaste onderdelen.
Opening Dubbelpagina met de titel, een korte inleiding en de inhoud.
Oriëntatie Eén paragraaf algemene informatie over de regio.
Kern Paragrafen met leertekst en bronnen. In het groene infokader links op de
pagina staat stof uit voorgaande leerjaren, interessante feiten of een kort
historisch overzicht.
Onderzoek Eén paragraaf toepassing op een andere regio. Leerlingen doen zelfstandig
of in groepjes een onderzoek.
Afsluiting Bestaat uit de begrippenlijst in het handboek en de samenvattingsopdracht in
het opdrachtenboek.
1.3 Docentenmateriaal
Voor docenten biedt Wereldwijs de volgende ondersteuning:
• ePack basis met:
– toegang tot het digitale leerlingenmateriaal;
– docentenhandleiding;
– antwoorden bij het opdrachtenboek;
– toetsen, digitaal en Word (zie toetsmateriaal);
– PowerPoint-presentaties;
• ePack extra levert bovenop ePack basis:
– Presentator (inclusief pdf’s van het antwoordenboek);
• online service op internet via www.wereldwijs.nl;
• digitale nieuwsbrieven;
• nascholing in samenwerking met lerarenopleidingen, docentendagen en veldwerkdagen;
• telefonisch contact via onze klantenservice (voor vragen over uw bestelling) of onze afdeling voorlichting
(voor inhoudelijke vragen).
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 8/119
1.4 ePack voor de leerling
Met het uitgebreide leerlingen-ePack kunnen leerlingen docentonafhankelijk thuis of op school werken en
oefenen met:
• drie soorten computerlessen:
– oriëntatie: een introductie op het voorbeeldland met Google Earth (15-20 minuten);
– kern: aantrekkelijke computerlessen over de complexe onderdelen van het hoofdstuk (40 minuten);
– onderzoek: actuele, digitale onderzoeken volgens het stappenplan van onderzoek;
• digitale oefentoetsen met feedback en automatische score;
• digitale adviestoetsen;
• Studiehulp met Werkwijzer, Taalhulp en Rekenhulp.
1.5 Toetsmateriaal
Wereldwijs biedt een uitgebreid pakket aan toetsen waarin alle kernstof aan bod komt. We onderscheiden vier
soorten toetsen:
• oefentoetsen (digitaal);
• tussentoetsen (schriftelijk);
• adviestoetsen (digitaal);
• eindtoetsen (schriftelijk en digitaal).
Oefentoetsen
Per twee paragrafen (oriëntatie- en kernparagrafen) is er één oefentoets. Door de oefentoets te maken, kunnen
leerlingen controleren of ze de stof begrepen hebben.
Tussentoetsen
Per twee kernparagrafen is er één kleine toets. Een tussentoets bevat twaalf gesloten vragen. De tussentoets
kan worden ingezet als schriftelijke overhoring.
Adviestoetsen
Per hoofdstuk is er een adviestoets. Dit is een digitale toets zonder feedback die goed voorbereidt op de
eindtoets. Deze adviestoets wordt volledig digitaal nagekeken.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 9/119
Eindtoetsen
Het hoofdstuk wordt afgesloten met een eindtoets. Van de eindtoets is zowel een schriftelijke als digitale variant
beschikbaar. De eindtoetsen bevatten verschillende soorten vragen:
• gesloten vragen over het thema;
• open vragen over het thema (alleen in de schriftelijke variant);
• vragen met behulp van de atlas;
• gesloten vragen over de regio (of het land) dat centraal staat in het hoofdstuk;
• rekenvragen (alleen bij de natuurwetenschappelijke hoofdstukken).
De verdeling over de verschillende soorten vragen is als volgt:
Thema (gesloten) 18
Thema (open) 5-7
Atlas 2 (open)
Regio (gesloten) 3
Rekenen 0-2
Totaal aantal vragen 30
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 10/119
2 Leerroutes
Wereldwijs biedt verschillende leerroutes aan:
Basisroute
De basisroute bestaat uit de oriëntatieparagraaf en de kernparagrafen. De paragrafen van de basisroute
vormen de minimum leerroute en moeten door alle leerlingen worden doorgewerkt. De extra stof in de
basisparagrafen is bestemd voor de snellere en/of betere leerlingen (differentiatie-instrument). De topografie
van Nederland, Europa en de wereld beschouwen we als basisstof.
Na de basisroute kan de leerling de adviestoets maken. Op basis van de adviestoets kunt u een keuze maken
voor een vervolgroute: de remediërende route of de extra route. De plusroute is in Wereldwijs 3 havo en 3 vwo
gelijk aan de extra route.
Remediërende route
De remediërende route bestaat uit korte computerlessen waarin de belangrijkste onderdelen van het hoofdstuk
met behulp van animaties, video’s of ander beeldmateriaal worden uitgelegd en geoefend.
Extra route
De extra route bestaat uit de paragraaf ‘Onderzoek’ waarin de leerstof uit de kernparagrafen op een andere
regio wordt toegepast. U kunt kiezen uit de onderzoeksparagraaf in het boek of de digitale variant in het ePack.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 11/119
3 Didactische uitgangspunten
3.1 De belangrijkste veranderingen in de nieuwe Wereldwijs
Wereldwijs is volledig vernieuwd. De belangrijkste veranderingen in deel 3 zijn:
• compleet nieuwe inhoud, afgestemd op de vier profielen in de tweede fase;
• een speciaal hoofdstuk over veldwerk en practicum;
• meer aandacht voor regionale geografie door elk thema te koppelen aan een voorbeeldland of –regio;
• een opdrachtenboek met veel open vragen in plaats van een werkboek. Leerlingen schrijven hun
antwoorden in een schrift of multomap.
3.2 Actief leren en zelfstandig werken
Al jaren worden leerlingen actiever bij het onderwijs betrokken en leren ze meer zelfstandig werken. Onder
invloed van David Leat in Engeland en Leon Vankan en Joop van der Schee in Nederland zijn daar allerlei
activerende opdrachten bij gekomen onder de veelzeggende naam ‘Leren denken met aardrijkskunde’.
Wereldwijs heeft daarvan – met name in leerjaar 1 en 2 – gretig gebruikgemaakt. Maar ook in de nieuwe
Wereldwijs voor leerjaar 3 hebben we een aantal verbeteringen doorgevoerd.
• De leerteksten in het handboek worden door kopjes in twee à drie delen verdeeld. Deze kopjes vindt de
leerling terug in het opdrachtenboek. Zo kan de leerling sneller de juiste informatie vinden bij het maken van
de opdrachten..
• Elke paragraaf eindigt met een samenvattingsopdracht. Daarbij leert de leerling verschillende
samenvattingstechnieken te gebruiken.
• Leerlingen leren stap voor stap zelf onderzoek doen. Als hulpmiddel daarbij gebruiken ze het stappenplan
voor onderzoek.
• Elk hoofdstuk heeft een paragraaf ‘Onderzoek’ waarin leerlingen kennis, inzicht en vaardigheden leren
gebruiken in nieuwe situaties.
• Digitale onderdelen worden niet langer in kleine eenheden per paragraaf aangeboden, maar zijn
samengevoegd tot grotere leereenheden. De organisatie wordt daardoor een stuk eenvoudiger. Voor het
digitale lesmateriaal verwijzen we hier verder naar hoofdstuk 4 ‘Digitale leermiddelen bij Wereldwijs’ in
deel 1 van deze handleiding.
3.3 Vaardigheden
In het leerproces zijn vaardigheden belangrijk. Het spreekt vanzelf dat de belangrijkste geografische vragen bij
herhaling worden gesteld:
• Waar?
• Waarom daar?
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 12/119
• Wat zijn kenmerken van die omgeving?
• Op welke schaal?
• Ook elders?
In de nieuwe Wereldwijs besteden we zowel aandacht aan geografische als algemene vaardigheden.
Kaartvaardigheden beschouwen we als de belangrijkste geografische vaardigheid. In de kaartvaardigheden zit
een opklimmende moeilijkheidsgraad:
• niveau 1
Van de gegeven informatie hoeven leerlingen maar één element te bekijken; aflezen van informatie.
Bijvoorbeeld: Wat is volgens de grafiek de gemiddeld jaarlijkse temperatuur in Singapore?
• niveau 2
Leerlingen moeten met verschillende stukjes informatie werken; vergelijken van gegevens.
Bijvoorbeeld: Vergelijk Singapore en Urumqi. Hoe veel keer hoger is de gemiddelde jaarlijkse temperatuur in
Singapore dan in Urumqi?
• niveau 3
Op grond van de aangeboden en bewerkte informatie kunnen de leerlingen de samenhang in een algemene
regel formuleren.
Bijvoorbeeld: Wat is de relatie tussen breedteligging en gemiddelde jaarlijkse temperatuur?
• niveau 4
Op grond van de aangeboden informatie komen de leerlingen tot een samenhangend geheel van regels.
Bijvoorbeeld: Is de breedteligging de enige factor die verschillen in temperatuur verklaart? Licht je antwoord
toe.
Andere vaardigheden die in Wereldwijs voor de onderbouw worden geoefend, zijn:
• grafieken lezen en maken;
• werken met het stappenplan;
• veldwerkvaardigheden;
• PowerPoint-presentatie maken;
• een werkstuk schrijven;
• enquêteren;
• feiten en meningen van elkaar onderscheiden;
• hoofd- en bijzaken onderscheiden;
• interviewen;
• luisteren en aantekeningen maken;
• overzichten maken;
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 13/119
• samenvatten;
• uit het hoofd leren;
• zoeksystemen gebruiken;
• leren van topografie;
• oorzaak/gevolgrelaties leggen.
3.4 Afstemming tussen aardrijkskunde, economie en geschiedenis
Onze methoden voor aardrijkskunde, economie en geschiedenis zijn op elkaar afgestemd. Die afstemming vindt
u terug in de opzet van de hoofdstukken. Elke methode kent de vierslag van oriëntatie, kern, onderzoek en
afsluiting. Daarnaast hebben de auteurs de begrippenlijsten op elkaar afgestemd. Dat maakt het voor leerlingen
eenvoudiger om de samenhang tussen de vakken te ontdekken.
De methoden van Malmberg zijn zó opgezet dat keuze voor Wereldwijs op school volkomen los kan
plaatsvinden van de methodekeuze door de geschiedenissectie en de methodekeuze door de economiesectie.
Maar mocht bij die vakken daarnaast voor Memo of Praktische Economie worden gekozen, dan kunnen de
ingebouwde voordelen maximaal worden benut. De combinatie van deze methoden is dus geen voorwaarde,
maar biedt beslist meerwaarde!
3.5 Onderzoeksgericht leren
Bij Wereldwijs, Memo en Praktische Economie maken we gebruik van één stappenplan: het stappenplan voor
onderzoek. Bij de verschillende onderzoeken wordt één onderdeel van het stappenplan in de loop van de
hoofdstukken verder uitgewerkt. Voor de thv-versies ziet het stappenplan er als volgt uit:
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 14/119
Fasen Stappen Activiteiten Generieke onderwerpen
P = Product
G = Gereedschap
Oriëntatie
Oriëntatie op het
onderwerp
– Bepaal welk onderwerp je
gaat onderzoeken.
– Bepaal wat je al over dat
onderwerp weet.
– Onderzoek wat wel en wat
niet bij het onderwerp hoort.
Voorbereiding Vraag formuleren – Formuleer de
onderzoeksvraag.
– Formuleer de deelvragen.
– Formuleer de hypothese.
Plannen – Maak een
activiteitenoverzicht, of maak
een werkplan (inclusief
benodigdhedenoverzicht).
– Maak een taakverdeling.
– Maak een planning.
– Taakverdeling (P)
– Planning (P)
Uitvoering Informatie
verzamelen
– Inventariseer aan de hand
van deelvragen de
informatiebehoefte.
– Selecteer bronnen en
informatie.
– Bepaal de bruikbaarheid van
de bronnen.
– Voer het onderzoek uit en
verzamel gegevens.
– Brief of e-mail (P)
– Enquête (P)
– Interview (P)
– Internet (Google) (G)
– Encyclopedie (G)
– Checklist bruikbaarheid
en betrouwbaarheid bronnen
(P)
Informatie
verwerken
– Orden de informatie.
– Bewerk de informatie.
– Analyseer en interpreteer de
informatie.
– Grafiek (Excel) (G)
– Formule (Word) (G)
– Samenvatting (P)
– Tabellen (Word) (G)
– Diagrammen (Excel) (G)
– Kaarten (Google Earth) (G)
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 15/119
Vraag
beantwoorden
– Beantwoord de deelvragen.
– Beantwoord de
onderzoeksvraag.
– Controleer de hypothese.
Afsluiting Presenteren – Stel het doel en de doelgroep
vast.
– Bepaal de inhoud.
– Bepaal de vorm.
– Maak een planning.
– Voer de presentatie uit.
– Werkstuk (P)
– Verslag (P)
– Presentatie (P)
– PowerPoint-presentatie (G)
– Tentoonstelling (P)
– Posterpresentatie (P)
– Spelling checker (Word) (G)
– Symbolen (Word) (G)
– Basiscursus (Word) (G)
3.6 Differentiatie
Het differentiatiemodel in de nieuwe Wereldwijs sluit uitstekend aan bij de vele verschillen die nu eenmaal in het
onderwijs bestaan. Er is zowel differentiatie mogelijk naar niveau en tempo als naar belangstelling.
Het differentiatiemodel heeft de volgende karakteristieken:
• Wereldwijs bestaat uit vijf doelgroepedities (streams).
– vwo
– havo/vwo
– vmbo-t/havo
– vmbo-kgt
– vmbo-bk
• In leerjaar 1 en 2 is in het werkboek extra stof opgenomen ter verdieping van het onderwerp en als
tempodifferentiatie.
• Bij alle versies wordt extra keuze aangeboden in het ePack. Dankzij de grote keuzemogelijkheden kan
vooral ook differentiatie naar belangstelling tot zijn recht komen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 16/119
4 Digitale leermiddelen bij Wereldwijs
4.1 Voor de leerling
In het verleden bood Wereldwijs verspreid over de paragrafen een enorm aantal extra computeropdrachten aan.
Probleem daarbij was de organisatie van deze digitale opdrachten. Want hoe ga je daarmee om? Is het
huiswerk? Stuur je de snelle leerling voor vijf à tien minuten naar het computerlokaal? Spaar je de ICT-
opdrachten op en ga je vervolgens met de hele klas een uur naar het computerlokaal? In de nieuwe Wereldwijs
bieden we de ICT daarom op een aantal vaste momenten aan. Daarbij volgen we de opbouw van een hoofdstuk
in het boek. Ook in de leerling-ePacks vindt u de onderdelen oriëntatie, kern, onderzoek en afsluiting.
Oriëntatie
De digitale oriëntatie bestaat uit een verkenning van het voorbeeldland met Google Earth. Dit onderdeel kan de
oriëntatieparagraaf uit het boek vervangen. Om kostbare lestijd te besparen zou u de digitale oriëntatie als
huiswerk kunnen opgeven. Leerlingen zijn er gemiddeld vijftien tot twintig minuten mee bezig. Ook kunt u deze
les klassikaal inzetten als ‘opwarmertje’ bij het hoofdstuk.
Kern
Bij de kernparagrafen bieden we korte computerlessen aan waarin we alle complexe onderdelen van het
hoofdstuk op een aantrekkelijke manier uitleggen en oefenen. Daarbij wordt veelvuldig gebruikgemaakt van
animaties en simulaties. Per hoofdstuk nemen deze computerlessen ongeveer één lesuur in beslag en zijn
daarmee gemakkelijk in te plannen.
Onderzoek
Ook van het onderzoek zijn digitale versies beschikbaar. Daarbij wordt veelvuldig gebruikgemaakt van Google
Earth, bronnen op internet en Studiehulp. Studiehulp is een virtuele bibliotheek van Malmberg en bevat onder
andere de modules Werkwijzer (hulp bij vaardigheden) en Rekenhulp (hulp bij rekenen). Het digitale onderzoek
duurt ongeveer één lesuur.
Afsluiting
Met de oefentoetsen en de adviestoets kunnen leerlingen zich perfect voorbereiden op de eindtoets.
4.2 Voor de docent
Behalve de leerling heeft ook de docent beschikking over ICT. In uw ePack vindt u vier tabbladen:
Mijn bureau
Hier kunt u onder andere de resultaten van uw leerlingen inzien.
Hoofdstuk
Hier kunt u alle leereenheden per hoofdstuk bekijken.
Lesmateriaal
Onder deze tab zijn alle leereenheden per onderdeel gegroepeerd. Dus alle lessen, alle toetsen enz.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 17/119
Lesvoorbereiding
Hier kunt u onder andere klassen en groepen samenstellen, leerroutes klaarzetten en eigen lesmateriaal
toevoegen. Bovendien vindt u hier de Presentator. Met deze tool kunt u pdf’s van het handboek, werkboek en
antwoordenboek in de klas tonen. De pdf’s van het handboek zijn verrijkt met animaties en video’s. Het is ook
mogelijk om eigen materiaal aan de Presentator toe te voegen.
4.3 Leerlijn methodesite internetvaardigheden
Bij de digitale onderzoeksopdrachten gaan we uit van een leerlijn voor internetvaardigheden. Doel van de
leerlijn is dat leerlingen onderzoeksvaardigheden leren ten aanzien van het doen van onderzoek met internet
als bronnenbank. Verder leren ze werken met het stappenplan van onderzoek dat in de methode Wereldwijs
wordt gehanteerd
In elke opdracht wordt er een nieuwe vaardigheid aangeleerd, of worden de eerder aangeleerde vaardigheden
aangescherpt. In het begin worden de vaardigheden los van elkaar aangeleerd, maar naarmate het jaar vordert
worden de vaardigheden steeds meer geïntegreerd.
De volgende vaardigheden komen aan de orde:
• zoeken op internet met behulp van een zoekmachine:
– zoeken met behulp van een trefwoord;
– zoeken van afbeeldingen;
– geavanceerd zoeken;
– betrouwbaarheid bron beoordelen;
– veiligheid op internet.
• verwerken van informatie:
– opslaan van informatie;
– bronvermelding;
– verwerken van informatie;
– presenteren van informatie.
• onderzoeksvaardigheden:
– werken aan de hand van het stappenplan voor onderzoek uit de methode.
De onderzoeksopdrachten vindt u als extra stof in het ePack van Wereldwijs..
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 18/119
5 Stofkeuze
5.1 De nieuwe Wereldwijs geheel herzien
De eerste druk van Wereldwijs verscheen in 1990. Wereldwijs bleek bij uitstek geschikt te zijn voor de
basisvorming en groeide uit tot marktleider. In diverse onafhankelijke onderzoeken werd Wereldwijs uitgeroepen
tot de beste methode, zowel naar inhoud (kerndoelen) als didactiek. De methode bleek zeer geschikt om een
goed inhoudelijk niveau te combineren met aantrekkelijkheid voor de leerlingen. Doorslaggevend bleek de
betrouwbare kwaliteit en de praktische bruikbaarheid in de klas.
Ondertussen is de basisvorming afgeschaft en heeft men het over het zogenoemde ‘nieuwe leren’. Allerlei
nieuwe ideeën werden geopperd, wat uiteindelijk uitmondde in een opzet van verschillende scenario's. De
scholen kregen daarbij veel vrijheid. In het uiterste geval zou de ene school kunnen besluiten om alles bij het
oude te laten terwijl een andere school het hele onderwijs op zijn kop zou zetten. Van ‘conservatief leren’ tot
‘zoek het maar uit’. Zoals altijd ligt de waarheid ergens in het midden.
Een positief aspect van de basisvorming was dat duidelijk geformuleerd was wat leerlingen moeten kennen. Dat
vindt de redactie van Wereldwijs nog steeds, en dit uitgangspunt is dus in de nieuwe Wereldwijs gehandhaafd.
Andere fundamenten voor de nieuwe Wereldwijs zijn:
I kerndoelen van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming;
II kerndoelen aardrijkskunde in de basisvorming (KNAG, nooit geformaliseerd);
III drie geografische invalshoeken.
5.2 Kerndoelen Taakgroep Vernieuwing Basisvorming
Voor het leergebied Mens en Maatschappij zijn elf generieke kerndoelen geformuleerd. Wereldwijs levert een
bijdrage aan de realisering van de volgende kerndoelen1:
Aardrijkskundige kennis en inzicht
kerndoel 38: De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te
gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.
kerndoel 42: De leerling leert in eigen ervaringen en in de eigen omgeving effecten te herkennen van keuzes op
het gebied van werk en zorg, wonen en recreëren, consumeren en budgetteren, verkeer en milieu.
kerndoel 43: De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en
levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert
de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen.
kerndoel 45: De leerling leert de betekenis van Europese samenwerking en de Europese Unie te begrijpen voor
zichzelf, Nederland en de wereld.
1 Nummering conform de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 19/119
kerndoel 46: De leerling leert over de verdeling van welvaart en armoede over de wereld, hij leert de betekenis
daarvan te zien voor de bevolking en het milieu, en relaties te leggen met het (eigen) leven in Nederland.
kerndoel 47: De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond,
en leert daarbij de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis
van internationale samenwerking te zien.
Deze kerndoelen zijn dusdanig algemeen geformuleerd dat ze weinig sturend zijn geweest bij de opzet van de
nieuwe Wereldwijs. Natuurlijk is er wel voor gezorgd dat alle kerndoelen worden afgedekt. Voor de structuur en
opzet van Wereldwijs is het document van het KNAG (opgesteld door Joop van der Schee) beter te hanteren.
5.3 Kerndoelen aardrijkskunde in de basisvorming (KNAG)
De belangrijkste aspecten van dit document:
1 Aardrijkskunde is gericht op het door leerlingen verwerven van systematisch kennis, inzicht en vaardigheden
waarmee zij zich een mening kunnen vormen over de dynamische regionale verscheidenheid in de wereld,
Europa, Nederland en hun eigen omgeving.
2 Een keuze voor moderne regionale geografie; het gaat over verschillen, overeenkomsten en relaties tussen
gebieden.
3 Leerlingen moeten op een bepaalde manier leren kijken naar gebieden en ontwikkelingen in gebieden.
Noodzakelijk:
• basistopografie;
• de belangrijkste geledingen van de wereld, Europa en Nederland kunnen beschrijven en duiden.
4 Leerlingen moeten een aantal vaardigheden ontwikkelen om zelf geografische informatie te kunnen
verzamelen, ordenen en analyseren. Nodig:
• kaart- en atlasvaardigheden;
• een eenvoudig veldwerk kunnen uitvoeren;
• de geografische manier van kijken kunnen toepassen; leerlingen zijn in staat bij de bestudering van
gebieden en verschijnselen in gebieden zowel menselijke als natuurlijke factoren in de beschouwing te
betrekken als ook relaties binnen en tussen gebieden.
5.4 Drie geografische invalshoeken
Wereldwijs heeft een duidelijke geografische benadering doordat per hoofdstuk drie geografische invalshoeken
aan bod komen en worden uitgewerkt:
1 Mensen en gebieden: de regionale invalshoek
• Sluit aan bij de moderne regionale geografie.
• Regio’s geven een hanteerbaar kader om aardrijkskundige kennis en inzichten aan te reiken.
• De identiteit van individuen en groepen hangt samen met een gebied/regio die gekenmerkt wordt door
specifieke natuurlijke en menselijke kenmerken.
• Regio’s vormen de schakel tussen de eigen leefomgeving en het mondiale perspectief.
• In deze invalshoek gaat het om gebiedsspecifieke kennis die gerelateerd is aan patronen en processen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 20/119
2 Patronen en processen op een hoger schaalniveau ► mondiaal of continentaal
• Betreft algemene geografische kennis en wetmatigheden.
• Natuurlijke processen vormen de aardkorst en zijn gerelateerd aan, en bepalend voor de natuurlijke en
menselijke omgeving ► klimaat- en vegetatiezones, ecosystemen, aardbevingen, vulkanisme, erosie
enz.
• Menselijke processen. De aarde wordt vormgegeven door menselijke activiteiten. De ruimtelijke
organisatie van een samenleving is een mozaïek van patronen (► steden, economische activiteiten) en
bewegingen (► migratie, vervoer).
3 Relatie mensen en hun omgeving
• In vroeger tijden is de natuurlijke omgeving aangepast door de mens en is omgekeerd de keuze van
mensen om zich ergens te vestigen beïnvloed door de natuurlijke omgeving ► Nederlandse
landschappen. In de huidige tijd zijn milieuvervuiling en het omgaan van mensen met natuurrampen de
grote problemen ► Nederland en zijn strijd tegen het water.
• De natuurlijke omgeving beïnvloedt de menselijke samenleving ► landbouw, mogelijkheden voor
bewoning, bevolkingsspreiding, natuurrampen.
5.5 Aardrijkskunde en de vier profielen
Door de opbouw van dit boek te koppelen aan de vier profielen willen we leerlingen laten zien dat ons vak
uitstekend bij elk profiel past en op die manier een gemotiveerde keuze voor de tweede fase te kunnen maken.
Impliciet gebeurt dat door de opzet en de inhoud van de kernparagrafen, expliciet door de onderzoeksparagraaf
op het eind van ieder hoofdstuk: ‘Met aardrijkskunde de toekomst in’.
Het is uitdrukkelijk onze bedoeling om daarmee te laten zien hoe breed ons vak is, hoeveel het te bieden heeft
en hoeveel raakvlakken er zijn met alle vier de profielen. Wellicht zijn wij als geografen wat bescheiden als het
gaat over het belang van ons vak voor de toekomstige wereldburger, de maatschappelijke relevantie en het
ontwikkelen van het denkproces. Belangrijk daarbij is dat aardrijkskunde eigenlijk het enige vak is dat zich
afspeelt op het grensvlak van exacte en sociale wetenschappen, zodat leerlingen enerzijds een logische,
natuurwetenschappelijke denkwijze ontwikkelen die samenhangt met de fysisch-geografische thema’s, en
anderzijds een genuanceerde maar ook kritische houding ontwikkelen, die samenhangt met de sociaal-
geografische thema’s. Havo-leerlingen kunnen in de toekomst op allerlei leidinggevende posities terechtkomen,
zowel in het bedrijfsleven als bij de overheid. Daarbij is de combinatie van de hierboven beschreven
eigenschappen een uitstekende basis voor een goed carrièreperspectief. Zoals de titel van de laatste paragraaf
van ieder hoofdstuk al aangeeft: Met aardrijkskunde kun je met een gerust hart de toekomst in! Door deze
houding als aardrijkskundedocent uit te stralen kunnen we leerlingen van dat grote belang van ons vak
overtuigen en ze zo gemotiveerd voor aardrijkskunde laten kiezen.
In de derde klas kiezen leerlingen voor een van de vier profielen in de tweede fase. Daarom is het zaak om
leerlingen in klas 3 havo zowel fysisch- als sociaalgeografische onderwerpen aan te bieden. Dat was ook de
belangrijkste reden om bij de opzet van dit 3 havo-boek de vier profielen als uitgangspunt voor de opbouw van
het boek te nemen.
Naast bovengenoemde voordelen voor de koppeling van de stof aan de vier profielen is er mogelijk ook een
nadeel. Leerlingen die een M-profiel willen kiezen zouden wellicht kunnen worden afgeschrikt door de zwaarte
en het exacte niveau van de N-hoofdstukken; leerlingen met een N-profiel door de in hun ogen wellicht wat
softe aanpak van de M-hoofdstukken. Overigens illustreert dit ons inziens nu net waarom het zo belangrijk is om
beide kanten van de geografie aan de orde te stellen! Een (toekomstig) leidinggevende van een bedrijf of
instelling zal weinig succesvol zijn als hij alleen maar kan calculeren en geen oog heeft voor maatschappelijke
achtergronden (en omgekeerd!).
Toch hebben wij geprobeerd dit mogelijke nadeel op te heffen door enerzijds in de N-hoofdstukken de stof zo
op te bouwen dat die ook voor minder exacte leerlingen begrijpelijk en interessant blijft en anderzijds in de
M-hoofdstukken genoeg uitdaging in te bouwen voor de meer exact ingestelde leerling. U kunt zelf dit effect nog
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 1 ALGEMEEN © MALMBERG 21/119
versterken door een keuze te maken uit de in 3 havo te behandelen stof, hetgeen mogelijk is omdat het boek
waarschijnlijk meer stof- en onderzoeksinhoud biedt dan met twee uur per week kan worden behandeld. U kunt
daarom kiezen welke stof u behandelt (of de leerlingen wellicht zelf een keuze laten maken). Leerlingen in 3
havo kunt u uitstekend zelfstandig laten werken. U zou ze een jaartaak kunnen geven, bestaande uit het
bestuderen van bijvoorbeeld:
• één N- en één M-hoofdstuk, aangevuld met één N- en één M-onderzoek uit hoofdstuk 3 en een
landenonderzoek (hoofdstuk 6).
• twee hoofdstukken uit de stream/het profiel dat men gaat kiezen (M of N), aangevuld met één hoofdstuk uit
de andere stream en één (landen)onderzoek. Uiteraard zijn nog vele andere combinaties mogelijk.
Op het eind van het boek – bij het afsluitende hoofdstuk ‘Landenonderzoek’ – dienen leerlingen gewapend met
de kennis uit de twee fysisch-geografische en de twee sociaal-geografische hoofdstukken in staat te zijn om
zich een geografisch beeld te vormen van een of meerdere landen in de wereld. Hierbij zal het accent vooral
liggen op de verklaring van ruimtelijke verschijnselen en de problematiek die zich bij de inrichting van de ruimte
voordoet, en welke oplossingen hiervoor worden gekozen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 22/119
Deel 2 – Toelichting per hoofdstuk
Hoofdstuk 1 Aardrijkskunde, cultuur en maatschappij
1 Inleiding
Algemene verantwoording hoofdstuk
Cultuur en aardrijkskunde zijn sinds lange tijd met elkaar verbonden. Ging het in het verleden vooral om de
bestudering van de cultuurlandschappen en regio’s (en wat deze uniek maakte), nu gaat het om de invloed van
het proces van globalisering op de culturele diversiteit op de wereld. Het is vooral die culturele diversiteit die het
zo interessant maakt. Juist een totaal andere levenswijze, een totaal andere cultuur, een totaal ander
landschap, prikkelen de nieuwsgierigheid van mensen. Mensen worden niet alleen nieuwsgierig, maar
verwonderen zich ook over de culturele diversiteit op de wereld; het ‘andere’ is boeiend en mooi. Voor het vak
aardrijkskunde zijn verschillende culturele thema’s relevant:
1 globalisering en de gevolgen voor de culturele diversiteit;
2 cultuurlandschappen;
3 verwestersing of andere soortgelijke processen, zoals modernisering, amerikanisering of islamisering;
4 culturele diversiteit, verschillen in ideeën, opvattingen, talen en de manier van leven.
In dit hoofdstuk staan de volgende zaken centraal:
• cultuur en cultuurregio’s;
• de verspreiding van culturen;
• cultuurlandschappen;
• regionale identiteit;
• globalisering en culturele diversiteit.
We hebben ervoor gekozen de Verenigde Staten van Amerika als regio centraal te stellen omdat
de VS het op twee na grootste land ter wereld is wat betreft bevolkingsomvang;
het land de belangrijkste economische en politieke macht ter wereld is;
cultuuruitingen van de VS zoals film en muziek wereldwijd worden verspreid en een dominante positie hebben;
door de dominante positie van de VS op de wereld het land dagelijks in het nieuws is en hierdoor sterk bijdraagt
aan de beeldvorming van de VS.
In iedere paragraaf komen algemene aspecten van cultuur aan de orde die worden geconcretiseerd aan de
hand van voorbeelden in de VS. In de laatste paragraaf gaan de leerlingen op een meer onderzoeksmatige
manier aan de slag met de regionale identiteit van hun eigen regio.
Wat hebt u nodig bij het hoofdstuk?
De atlas is een noodzakelijk hulpmiddel bij alle paragrafen van dit hoofdstuk. De andere hulpmiddelen zijn niet
noodzakelijk, maar geven de leerlingen extra inzicht of zijn ondersteunend. Als het hulpmiddel niet gemist kan
worden dan is dit vetgedrukt aangegeven.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 23/119
Paragrafen Hulpmiddelen
1 De Verenigde Staten van Amerika, een
cultureel mozaïek
atlas, wandkaart VS, diverse foto’s die verschillende aspecten van
Amerika laten zien
2 Cultuur en culturele regio’s atlas
3 Cultuurlandschappen atlas, strookjes met informatie bij opdracht 6, foto’s Nederlandse
landschappen
4 De verspreiding van een cultuur atlas
5 Regionale identiteit atlas
6 Bedreiging culturele diversiteit atlas, kaart werelderfgoedlijst UNESCO, foto’s van cultuur- en
natuurmonumenten op de werelderfgoedlijst
7 Met aardrijkskunde de toekomst in Internet, PowerPoint
Overzicht ICT voor leerlingen (ePack)
In het ePack vinden uw leerlingen de volgende digitale onderdelen van dit hoofdstuk:
Oriëntatie
Met behulp van Google Earth kunnen uw leerlingen kennismaken met de regio uit het hoofdstuk.
Kern
In deze computerlessen worden de belangrijkste aspecten uit het hoofdstuk op een aantrekkelijke manier
uitgelegd en geoefend.
Onderzoek
Met behulp van bronnen op internet doen leerlingen een onderzoek.
Afsluiting
Ter voorbereiding op de ‘echte’ toetsen kunnen uw leerlingen gebruikmaken van oefentoetsen. Er zijn kleine
oefentoetsen over de stof van twee paragrafen en een adviestoets over het gehele hoofdstuk.
Overzicht ICT voor docenten (ePack)
In het ePack voor docenten vindt u naast het leerlingenmateriaal de volgende onderdelen:
• Presentator
In deze presentatietool bieden we het handboek, opdrachtenboek en antwoordenboek als pdf-bestand aan.
Met behulp van een beamer of digitaal schoolbord kunt u ze gebruiken bij uw klassikale uitleg.
• PowerPoints
Bij elk hoofdstuk bieden we een beeldrijke presentatie aan. U kunt de PowerPoints eenvoudig aan uw
wensen aanpassen.
• Docentenhandleiding
De docentenhandleiding is als download beschikbaar.
• Toetsen
In het ePack vindt u alle toetsen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 24/119
2 Tips per paragraaf
§1 De Verenigde Staten van Amerika, een cultureel mozaïek
Paragraaf 1 is in zijn geheel gewijd aan een eerste kennismaking met de VS. In de volgende paragrafen vormt
de VS de regionale context voor het aan de orde stellen van begrippen, regels, theorieën en processen met
betrekking tot cultuur. Daarbij zullen zowel de materiële als immateriële cultuuruitingen de revue passeren. Bij
het bestuderen van cultuur wordt de specifieke geografische zienswijze gehanteerd. Het gaat om de spreiding
van culturele verschijnselen, de samenhang tussen die verschijnselen en de hier onderliggende verklaringen.
De VS als wereldmacht en als multiculturele samenleving
In paragraaf 1 staat beeldvorming met betrekking tot de VS centraal. Hierbij worden voorbeelden aangehaald
van de VS als economische wereldmacht. Het accent in deze paragraaf ligt vooral op de beeldvorming met
betrekking tot de VS als migratieland en de bevolkingsgroepen binnen de Amerikaanse samenleving. Juist
vanuit de migratie en de aanwezigheid van verschillende bevolkingsgroepen is een brug te slaan naar cultuur
en cultuuruitingen. De migratiegeschiedenis van de VS heeft gezorgd voor verschillende materiele en
immateriële cultuuruitingen.
De belangrijkheid van de VS als machtige land c.q. wereldmacht kan met onderstaande gegevens worden
onderbouwd:
1 Na China en India is de VS het grootste land ter wereld wat betreft bevolkingsomvang (307 miljoen
inwoners).
2 De VS heeft het hoogste BBP ter wereld: 14.520.000.000.000 US$. Het BBP van de VS komt overeen met
dat van alle EU-landen samen.
3 Van alle landen ter wereld consumeert de VS dagelijks de grootste hoeveelheid olie: 19,5 miljoen vaten per
dag.
4 Op de ranglijst van grootste exporterende landen neemt de VS de derde plaats in na China en Duitsland
(Nederland staat op de zevende plaats).
5 In de VS zijn ca. 270 mobiele telefoons in gebruik.
6 Amerikanen beschikken over circa 2200 televisiezenders.
Voor de meest leerlingen zal het duidelijk zijn dat de VS, en dan in het bijzonder Hollywood, de belangrijkste
producent van films is. Het is een motiverende activiteit om samen met de leerlingen te kijken naar wat de best
bezochte films zijn. In één oogopslag wordt het duidelijk dat Amerikaanse films een belangrijk cultureel
exportproduct zijn van de VS. Voor leerlingen zullen de titels van de best bezochte films een feest van
herkenning zijn. Hieronder is een lijst opgenomen van de tien meest bezochte films (februari 2010). De actuele
lijst is te raadplegen op: http://www.boxofficemojo.com/alltime/world/
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 25/119
De 10 meest succesvolle films ter wereld. Opbrengst in US$ x 1 miljoen
Rank Title Studio Worldwide Domestic / % Overseas / % Year
1 Avatar Fox $2,727.2 $749.2 27.5% $1,978.0 72.5% 2009
2 Titanic Par. $1,843.2 $600.8 32.6% $1,242.4 67.4% 1997
3 The Lord of the Rings: The
Return of the King
NL $1,119.1 $377.0 33.7% $742.1 66.3% 2003
4 Pirates of the Caribbean:
Dead Man’s Chest
BV $1,066.2 $423.3 39.7% $642.9 60.3% 2006
5 Alice in Wonderland (2010) BV $1,013.9 $333.6 32.9% $680.3 67.1% 2010
6 The Dark Knight WB $1,001.9 $533.3 53.2% $468.6 46.8% 2008
7 Harry Potter and the
Sorcerer’s Stone
WB $974.7 $317.6 32.6% $657.2 67.4% 2001
8 Pirates of the Caribbean: At
World’s End
BV $961.0 $309.4 32.2% $651.6 67.8% 2007
9 Harry Potter and the Order of
the Phoenix
WB $938.2 $292.0 31.1% $646.2 68.9% 2007
10 Harry Potter and the Half-
Blood Prince
WB $934.0 $302.0 32.3% $632.0 67.7% 2009
De Intro-opdracht
De eerste opdracht van deze paragraaf is een intro-opdracht. Deze is bedoeld om de leerlingen op een actieve
manier bij de VS als regionale context voor dit hoofdstuk te betrekken. Tevens is de opdracht bedoeld om de
leerlingen een beeld te geven van het belang van de VS op het wereldtoneel.
De officiële naam van de VS is Verenigde Staten van Amerika. Toch wordt deze naam minder gebruikt dan de
afkorting VS. Ondanks het gebruik van de afkorting VS weet iedereen meteen om welk land het gaat.
a Be Bekijk met je buurleerling bovenstaande uitspraak over de VS. Geef een verklaring waarom bijna altijd
de afkorting VS wordt gebruikt.
b Be Bekijk op internet de actuele nieuwspagina van een landelijk dagblad. Kies twee berichten die
betrekking hebben op de VS. Beschrijf in het kort wat het thema is van ieder bericht. Geef aan of het bericht
betrekking heeft op een economisch, een politiek of een cultureel aspect.
c Be Bespreek de berichten klassikaal. Welk soort berichten komt het meest aan bod? Wat zeggen deze
berichten over de VS?
Vooraf is niet aan te geven welke berichten door de leerlingen geselecteerd zullen worden. Om tot een zinvolle
klassikale bespreking te komen verdient het aanbeveling om voor de klas de gekozen artikelen te groeperen op
de drie aspecten: economisch, politiek of cultureel. Dit kan door de gekozen artikelen te laten uitprinten en op
flap-overs te plakken.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 1 en 2
In deze vragen wordt gewisseld van analyseniveau. Vraag 1 heeft betrekking op de VS als geheel. In vraag 2
ligt de focus op de drie belangrijkste Amerikaanse steden: New York als economisch machtscentrum,
Washington D.C. als politiek machtscentrum, en Los Angeles als cultureel machtscentrum.
Vraag 5
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 26/119
Berekenen van het aantal migranten dat in een land of regio is geboren.
migranten1000
totale bevolking = ...
Aantal Mexicaanse migranten tussen 2001 en 2005: 18000000
× 8 = 8640001000
TIP: Een rekenvoorbeeld werkt verhelderend.
§2 Cultuur en culturele regio’s
Cultuurregio’s
Centraal in deze paragraaf staat het begrip cultuurregio. Cultuurregio’s zijn formele regio’s, dat wil zeggen dat
het gebied ten opzichte van andere gebieden wordt afgebakend op basis van hetzelfde verschijnsel dat overal
in het gebied voorkomt.
Cultuurregio’s hebben de volgende kenmerken:
1 een oppervlak met een bepaalde omvang;
2 grenzen op basis van een bepaald criterium die het gebied afbakenen. Cultuurregio’s worden afgebakend
op basis van één of meerdere immateriële en materiële culturele verschijnselen (zie bron 6 in handboek);
3 een locatie ergens in de wereld;
4 een ordening in een hiërarchie. Iedere cultuurregio is onderdeel van een grotere regio en kan zelf weer
onderverdeeld worden in deelregio’s.
Op mondiale schaal zijn religie en taal de belangrijkste immateriële cultuurverschijnselen op basis waarvan
cultuurregio’s worden afgebakend. Op mondiaal schaalniveau spreekt mijn overigens van cultuurgebieden
(cultural realms) in plaats van cultuurregio’s. Bron 7 in het handboek laat een van de gangbare indeling in
mondiale cultuurgebieden zien. In de Grote Bosatlas (53e druk) geven de kaarten 204 A en B eveneens een
beeld van de grote cultuurgebieden op de wereld.
In de Grote Bosatlas zijn ook een drietal kaarten opgenomen die betrekking hebben op waarden en normen:
• Kaart 204 C: wetgeving m.b.t. abortus;
• Kaart 204 D: wetgeving m.b.t. de doodstraf;
• Kaart 204 G: wettelijk status homoseksualiteit.
Cultuurregio’s van de VS
De VS als geheel is een onderdeel van het Noordamerikaanse cultuurgebied. Binnen de VS kunnen
verschillende cultuurregio’s worden onderscheiden. De onderverdeling van de VS in cultuurregio’s gebeurt op
basis van zowel immateriële als materiële kenmerken. De onderverdeling zoals die is te zien in bron 5 van het
handboek is vooral gebaseerd op verschillen in:
1 Cultuurlandschappen;
2 Nederzettingstypen;
3 gezamenlijke geschiedenis (bijvoorbeeld Amerikaanse burgeroorlog tussen het zuiden en het noorden).
Het is van belang te vermelden dat er méér verschillende indelingen in cultuurregio’s van de VS worden
gehanteerd. Daarbij komt dat in de VS een censusindeling wordt gebruikt (zie GB53 172A) die overeenkomsten
vertoont met de cultuurregio’s, maar niet als zodanig mag worden gezien.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 27/119
De VS is ook onder te verdelen in zogenaamde perceptuele regio’s. Een perceptuele regio is een gebied dat
volgens individuen en groepen één geheel is (zie in hoofdstuk 7 de beschrijving van The Nine Nations of North
America. Hoewel ieder individu een ander idee heeft van het oppervlak, de grenzen en de locatie van de regio,
is er sprake van een overeenkomst in alle individuele beelden. Er is sprake van een collectief regionaal beeld.
Als lesactiviteit kunnen leerlingen een eigen regionale indeling maken van Nederland. In ‘Geografie’, maart
2002, geeft Ben de Pater hiervan een beschrijving.
Assimilatie
Het begrip assimilatie staat centraal in de migratiegeschiedenis van de VS vanaf 1500 tot nu. Assimilatie is een
complex proces waarbij een immigrant volledig integreert in een nieuw land. In het algemeen worden vier
indicatoren gebruikt om de mate van assimilatie van immigranten te bepalen:
1 taal;
2 sociaal-economische status;
3 geografische spreiding;
4 gemengde huwelijken.
In de les kunt u ingaan op de wijze waarop in het verleden (tot 1954) immigranten via Ellis Island de VS
binnenkwamen. Meer dan twaalf miljoen migranten zijn op Ellis Island geïnspecteerd voordat ze zich in de VS
mochten vestigen. Voor meer informatie zie: http://www.ellisisland.org. Op de site van Ellis Island kunnen
leerlingen uitzoeken of er mensen met dezelfde achternaam als zijzelf via Ellis Island de VS zijn
binnengekomen
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 6
Binnen de Amerikaanse samenleving is veel discussie over de behandeling van de evolutietheorie in het
onderwijs. In nogal wat staten is men vanuit religieuze overwegingen tegen het onderwijzen van de
evolutietheorie. Vooral in de zogeheten Bible Belt, die zich vooral in de regio South East bevindt, ontbreekt de
evolutietheorie in het onderwijs.
Een tweede discussie die in de VS regelmatig terugkeert, is die over vuurwapens. Niet in alle staten is het vrij
dragen van vuurwapens toegestaan.
Vraag 7
Het is van belang dat de leerlingen inzien dat er geen scherpe grenzen te trekken zijn tussen godsdienstregio’s.
Juist waar verschillende godsdiensten aan elkaar grenzen is er sprake van een soort overgangszone waarin
verschillende godsdiensten naast elkaar voorkomen. In sommige gevallen komt het juist in deze gebieden tot
conflicten. Voorbeelden hiervan zijn:
1 Kashmir; het grensgebied tussen India (Hindoeïsme) en Pakistan (Islam). In dit geval spelen ook politieke en
militaire factoren een rol in het conflict;
2 Noord-Ierland; conflicten in het verleden tussen katholieken en protestanten.
Vraag 8
Dit is in principe een opdracht gericht op het onderscheiden van verschillende type regio’s:
• natuurlijke regio’s te onderscheiden op basis van puur fysische verschijnselen;
• cultuurregio’s te onderscheiden op basis van materiële en immateriële cultuurkenmerken.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 28/119
§3 Cultuurlandschappen
Een cultuurlandschap is het meest zichtbare cultuurkenmerk van een samenleving. Het is de afdruk van de
wisselwerking tussen natuurlijke omstandigheden, en de wijze waarop de menselijke groep vorm heeft gegeven
aan zijn leefomgeving.
Met leerlingen is het zinvol cultuurlandschappen vanuit een aantal invalshoeken te bekijken:
1 het cultuurlandschap als economische factor, in relatie met toerisme recreatie;
2 het cultuurlandschap als iets dat als mooi of lelijk kan worden ervaren.
Het cultuurlandschap in de omgeving van de school leent zich goed om de leerlingen, door middel van
veldwerk,kennis te laten maken met het nabije landschap.
Met behulp van een observatieformulier kan het cultuurlandschap in de omgeving van de school worden
getypeerd. Met mobiele telefoons kunnen de leerlingen op een eenvoudige manier foto’s van het landschap
maken die bij de presentatie van het veldwerk kunnen worden gebruikt.
Voorbeeld van een observatieformulier voor landschapstypering (eventueel aan te passen)
Landschapsbeeld O open
O half open/gesloten
O gesloten
Bodemgebruik O akkerland
O grasland
O tuinbouw
O bos (loof/naald/gemengd)
O overig, nl. …………….
Vorm van de percelen O regelmatige blokvorm
O onregelmatige blokvorm
O stroken
Perceelsscheiding O sloten
O heggen/houtwallen
O afrastering
Bebouwing O verspreid
O geconcentreerd
Unesco en cultuurlandschappen
Cultuurlandschappen zijn door het World Heritage Committee gedefinieerd als afzonderlijke geografische
gebieden met unieke kenmerken die een uitdrukking zijn van de relatie tussen de menselijke groep en de
natuurlijke omgeving. Er worden drie typen cultuurlandschappen onderscheiden:
1 landschappen die op een bewuste en beleidsmatige manier door de mens zijn vormgegeven, bijvoorbeeld
polders, maar ook landschapsparken en tuinen. In deze categorie is de Beemster te plaatsen;
2 Geëvolueerde landschappen. Dit zijn de cultuurlandschappen die in de wisselwerking tussen de menselijke
groep en de natuurlijke omgeving in de loop der tijd zijn ontstaan.
3 Landschappen met een grote culturele, religieuze of esthetische betekenis. Het kan hier gaan om zowel
cultuurlandschappen als natuurlijke landschappen. Ze worden door het World Heritage Committee als
cultuurlandschap aangeduid, vanwege hun grote betekenis voor individuen of groepen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 29/119
Op het schaalniveau van Nederland zijn eveneens waardevolle cultuurlandschappen aangewezen, de
zogeheten nationale landschappen.
Bron: Raad landelijk gebied.
Relatie met de Canon van Nederland
De Canon van Nederland geeft door middel van vijftig vensters aan wat belangrijk wordt geacht voor iedere
inwoner van Nederland om over de geschiedenis en cultuur van Nederland te weten. In de Canon heeft één
venster betrekking op cultuurlandschap, namelijk droogmakerij De Beemster. Het is interessant om met de
leerlingen te discussiëren waarom de Beemster nu zo’n uniek cultuurlandschap is. Op de site van de Canon van
Nederland vindt u met betrekking tot de Beemster diverse suggesties en verwijzingen die bruikbaar zijn voor
lesactiviteiten in de klas.
In navolging van de algemene Canon van Nederland is er ook een canon van het Nederlandse landschap
gemaakt zie: http://www.canonvanhetnederlandselandschap.nl/
Verdere bruikbare websites met betrekking tot cultuurlandschappen zijn:
• http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/
• http://www.nederlandscultuurlandschap.nl/
• http://www.nationalelandschappen.nl/
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 30/119
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 6
Deze opdracht is een activerende werkvorm; een enigszins ingekorte versie van een zogenaamd ‘mysterie’. De
leerlingen krijgen een situatie voorgelegd die op het eerste gezicht vreemd overkomt. In dit geval een stad met
een Europese uitstraling in India. De leerlingen werken in groepen. Ieder groepslid krijgt slechts een deel van de
informatie die nodig is om de vraag te beantwoorden. Door met elkaar te overleggen en te discussiëren kunnen
ze als groep het ‘mysterie’ oplossen.
Extra informatie bij de foto van figuur 7:
• De stad ligt op circa 2500 meter hoogte aan de voet het Himalayagebergte.
• De temperatuur in de zomer is aangenaam, zo rond de 27 graden. In de winter ligt er sneeuw.
• De stad is een populaire bestemming voor toeristen uit New Delhi en Lahore.
• De berghellingen rondom de stad zijn begroeid met altijdgroen dennenbos.
• De stad heet Shimla, het is de hoofdstad van de Indiase deelstaat Himachal Pradesh.
• De architectuur in de stad lijkt Europees.
• De stad is vanuit de Indiase hoofdstad New Delhi bereikbaar per trein.
• De pseudo-middeleeuwse kerk is door de Britten gebouwd.
§4 De verspreiding van een cultuur
Cultureel kerngebied en culturele diffusie
Het culturele kerngebied is dat deel van een cultuurregio waar de verschillende cultuurkenmerken het meest
aanwezig zijn en het sterkst tot uitdrukking komen. Het is meestal het dichtstbevolkte gebied.
Culturele diffusie heeft betrekking op de verspreiding van culturele ideeën van het culturele kerngebied naar
omliggende gebieden. Er zijn drie methoden van culturele diffusie.
1 De eerste is rechtstreekse diffusie en treedt op wanneer twee verschillende culturen dicht bij elkaar liggen.
Door directe contacten leidt dit na verloop van tijd tot een vermenging van de culturen.
2 Gedwongen diffusie vindt plaats wanneer de ene cultuur de andere ‘overwint’ en de eigen cultuur aan de
andere gedwongen oplegt. Een voorbeeld hiervan is de Spaanse overname van landen in Zuid-Amerika
waarbij de oorspronkelijke bewoners in de zestiende en zeventiende eeuw werden gedwongen zich te
bekeren tot het rooms-katholicisme. De term etnocentrisme wordt vaak gebruikt in het kader van
gedwongen culturele diffusie. Etnocentrisme verwijst naar het idee dat men naar andere samenlevingen kijkt
vanuit het eigen culturele gezichtspunt. Als gevolg daarvan is men van mening dat de eigen culturele
opvattingen superieur zijn aan die van andere groepen waar mee men in contact komt.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 31/119
3 Indirecte diffusie houdt in dat cultuurkenmerken worden verspreid via een tussenpersoon of zelfs via een
andere cultuur. Technologie, massamedia en het internet spelen een grote rol bij het bevorderen van dit
soort culturele diffusie. Dit is de belangrijkste vorm van diffusie van populaire kunstuitingen zoals tv-
programma’s en muziek. Programma’s als ‘Idols’ en ‘Big Brother’ zijn op deze manier over de gehele wereld
verspreid.
Over de wijze waarop culturen en cultuurkenmerken zich in het verleden hebben ontwikkeld en over de wereld
verspreid, geeft het boek Zwaarden paarden en ziektekiemen van Jared Diamond veel informatie.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2
De oude culturele kerngebieden in Latijns-Amerika zijn een uitzondering op de regel dat in hooggelegen en
reliëfrijke gebieden de bevolkingsdichtheid relatief groot is. Een dergelijke situatie doet zich ook voor in het
Hoogland van Ethiopië. Ook daar is de bevolking geconcentreerd in de hoger gelegen delen; deze delen zijn
namelijk neerslagrijker.
Vraag 7
Figuur 11, de diffusie van rapmuziek is een voorbeeld van indirecte diffusie (zie hierboven).
§5 Regionale identiteit
Regionale identiteit is een complex begrip dat in de literatuur op verschillende manier wordt gedefinieerd. In
deze paragraaf wordt onder regionale identiteit verstaan: het eigene van een regio op basis van materiële en
immateriële cultuurkenmerken en de mate waarin de bewoners zich verbonden voelen met de regio en met
elkaar.
Regionale identiteit speelt ook een rol bij de beeldvorming over gebieden. Steden, regio’s enz. profileren zich
naar buiten (zoals in films en literatuur) vaak met datgene wat ze uniek maakt, wat hun eigen identiteit is. In
sommige gevallen wordt de regionale identiteit van een gebied uitvergroot, zoals in veel toeristische publicaties.
Het is interessant om met de leerlingen te kijken hoe regionale identiteit in toeristische informatie wordt ingezet.
Meer over regionale identiteit is te vinden in het boek Denken over regio’s van Ben de Pater e.a.
Globalisering en glokalisering zijn aan sterk aan elkaar gerelateerd. Het aanpassen van mondiale
cultuuruitingen zoals muziek en film aan de eigen cultuur is een proces dat overal ter wereld voorkomt.
Glokalisering is de andere kant van de globaliseringsmedaille en zegt iets over de mate waarin lokale culturen
omgaan met het globaliseringsproces.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 6
De films die worden geproduceerd in Hollywood spelen een rol in de spanningen tussen de bevolkingsgroepen
in Nigeria. De moslims in het land verzetten zich steeds meer tegen de films.
Vraag 13
De regiosoaps zijn net zulke kijkcijferkanonnen als de soaps van de landelijke omroepen. ‘Naar Jonge Leu en
Oale Groond’ (TV Oost -Twente) scoorde een gemiddelde kijkdichtheid van 2,4%. De populaire landelijke soap
‘Onderweg naar Morgen’ had een gemiddelde van 3,1%. Door de hoge kijkcijfers zijn regiosoaps aantrekkelijk
voor (lokale) adverteerders. Regiosoaps worden in tweede termijn ook op landelijke zenders getoond.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 32/119
§6 Bedreiging culturele diversiteit
Ten aanzien van de gevolgen van globalisering worden verschillende standpunten ingenomen. Het meest
bekende standpunt is, dat door globalisering de culturele diversiteit afneemt en dat er vooral een culturele
dominantie is door de VS. McDonald’s en Coca Cola worden hierbij vaak als voorbeeld gebruikt.
In zijn boek De grote globaliseringsgids’ geeft journalist Evert Nieuwenhuis talloze voorbeelden van de afname
van de culturele diversiteit. Op de website van de Unesco is een aantal rapporten te downloaden die de
culturele diversiteit als thema hebben. Een goed, maar erg dik rapport (420 pag.) is het UNESCO World Report:
Investing in Cultural Diversityand Intercultural Dialogue’ (2009).
Men kan globalisering ook zien als een positief iets voor de culturele diversiteit. Dit standpunt wordt onder
andere ingenomen door Thomas Friedman, die in zijn boek De aarde is plat een aantal concrete voorbeelden
geeft van de positieve gevolgen van globalisering. Een citaat uit zijn boek (pagina 489):
‘Het feit dat mensen in opkomende landen als China en India in staat worden gesteld innovaties te plegen
zonder te emigreren, betekent tegelijkertijd een grotere kans dat lokale culturen behouden blijven. Een jonge
Indiase ingenieur hoeft niet meer buiten de Amerikaanse ambassade in New Dehli in de rij te gaan staan en te
bidden dat hij een prijs in de loterij wint, zodat hij een visum voor Amerika krijgt en naar het ijzige Minnesota kan
verhuizen en zijn inheemse kledij, inheemse keuken, inheemse muziek en heel uitgebreide familie – al die
dingen die samen een inheemse cultuur vormen – moet opgeven, alleen maar om een behoorlijke baan bij 3M
te krijgen. Dat is goed nieuws voor het behoud van de lokale Indiase cultuur.’
Meer informatie over de Indiaanse culturen in Noord-Amerika is te vinden op de Nederlandstalige website:
http://www.indianen.eu/. Op de website is een interactieve kaart van de VS te vinden die het mogelijk maakt per
gebied in de VS meer informatie te verzamelen over de Indianen die er leven.
Een zeer toegankelijk geschreven boek over de Indiaanse cultuur is: Theo Vijgen (1996) Tipi’s, totems en
Tomahawks – Het leven van de Noord-Amerikaanse Indianen, Nijmegen uitgeverij Sun.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 4
Deze vraag richt zich op de gevolgen van globalisering voor de culturele diversiteit. De vraag is uit te breiden
met behulp van de werkvorm ‘Het muurtje’ (zie: Hoogeveen & Winkels (2005) Het didactische
werkvormenboek). Met behulp van ‘Het muurtje’ kunnen leerlingen nadenken en discussiëren over de positieve
en negatieve gevolgen van globalisering voor de culturele diversiteit. Leerlingen kunnen op ‘geeltjes’ zelf
uitspraken opschrijven over globalisering en culturele diversiteit. Ieder ‘geeltje’ is een bouwsteen van een
‘muurtje’. De belangrijkste uitspraken worden onder aan de basis van het ‘muurtje’ gelegd. De minder
belangrijke worden hier bovenop gezet. De leerlingen kunnen elkaars muurtjes vergelijken en erover
discussiëren.
Vraag 10
Dit is een activerende werkvorm gericht op samenwerking. De opdracht is bedoeld om de leerlingen heel gericht
naar een beeld te laten kijken en vanuit hun eigen kennis, ervaring, interpretatie, enz. te komen tot
beantwoording van de vragen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 33/119
§7 Met aardrijkskunde de toekomst in
In dit hoofdstuk staat een onderzoek naar de identiteit van de eigen regio van de leerlingen centraal. Het gaat
daarbij vooral om het zelfstandig verzamelen van informatie en de verwerking ervan. De leerlingen voeren een
bestaand onderzoekje uit (vraag 5 in werkboek) en verwerken de antwoorden op de deelvragen in een
PowerPoint-presentatie.
Als mogelijke ‘eigen regio’s’ wordt de indeling van Keuning in historisch-geografische landschappen gebruikt.
Hiervoor is gekozen omdat de meeste van de regionamen nu nog worden gebruikt, vooral als het gaat om het
‘toeristisch product’.
Afsluiting
Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting waarin alle relevante begrippen in samenhang worden
gezet. In de samenvatting komen ook de gebruikte voorbeelsteden en -regio’s terug. Op deze manier is het voor
de leerlingen mogelijk een relatie te leggen tussen de abstracte begrippen en concrete voorbeelden.
Leerlingen maken de samenvatting aan de hand van de begrippen- en namenlijst die in het opdrachtenboek is
afgedrukt. Om de leerlingen enigszins te helpen bij het weergeven van de onderlinge samenhang tussen de
begrippen, maken ze gebruik van invulschema’s. In de schema’s (figuur 1 t/m 3) is al een aantal begrippen
ingevuld. Deze dienen als vertrekpunt voor de verdere invulling.
Figuur 1
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 34/119
Figuur 2
Figuur 3
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 1 © MALMBERG 35/119
3 Achtergrondinformatie
Kerndoelen in hoofdstuk 1
De leerstof in dit hoofdstuk draagt bij aan het realiseren van de volgende kerndoelen van de vernieuwde
basisvorming:
Kerndoel 38: De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te
gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.
kerndoel 43: De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en
levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert
de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen.
Het spreekt voor zich dat hoofdstuk 1, waarin cultuur, culturele diversiteit en identiteit, vooral gericht is op
kerndoel 43. In dit hoofdstuk doet de leerling in eerste instantie kennis op over een aantal begrippen die
samenhangen met cultuur. Kennis van en inzicht in cultuur en de daarmee samenhangende concepten is een
basisvoorwaarde om te komen tot respect voor andere opvattingen.
In 2003 heeft het KNAG conceptkerndoelen aardrijkskunde in de basisvorming opgesteld. In 2007 heeft het
SLO een explicitering van de kerndoelen uitgebracht
In hoofdstuk 1 ligt het accent op het volgende KNAG-kerndoel uit domein B, ‘Een eigentijds beeld van de
wereld’:
5 Leerlingen kunnen de ligging en enkele kenmerken zoals taal en godsdienst van de grote cultuurgebieden in
de wereld beschrijven.
Hoewel de regionale context van hoofdstuk 1 de VS is, krijgen leerlingen door het geregeld wisselen van
schaalniveau ook een beeld grote wereldculturen.
De VS als regionale context draagt bij aan de realisering van kerndoel zeven uit het KNAG-document:
Leerlingen kunnen aan de hand van de geografische manier van kijken via een eenvoudig onderzoek een
globale geografische beschrijving geven van de Verenigde Staten, China, Marokko of Turkije.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 36/119
Hoofdstuk 2 Aardrijkskunde, natuur en techniek
1 Inleiding
Algemene verantwoording hoofdstuk
Dit hoofdstuk is het eerste fysisch- geografische hoofdstuk van dit boek en sluit aan bij het profiel Natuur en
techniek. Hoofdstuk 5 (Aardrijkskunde, natuur en gezondheid) is het tweede fysisch-geografische hoofdstuk, dat
aanknoopt bij het profiel Natuur en gezondheid. Het lijkt logisch en verantwoord om die beide hoofdstukken bij
elkaar in het boek te plaatsen. Bewust is er echter voor gekozen om dat niet te doen. Enerzijds is dit gebeurd
omdat fysische hoofdstukken door leerlingen vaak als moeilijk worden ervaren, anderzijds ook om in de loop
van het jaar een goede mix van sociaal- en fysisch- geografische onderwerpen te krijgen. Overigens is er niets
op tegen om beide hoofdstukken in uw jaarschema na elkaar te behandelen. Wel is de stof zo opgebouwd dat
hoofdstuk 2 vóór hoofdstuk 5 aan de orde moet komen. Doet u dat niet, dan dient bij sommige opdrachten in
hoofdstuk 5 wél enige achtergrond uit hoofdstuk 2 aan de orde te worden gesteld (in het docentenboek is dat
waar nodig aangegeven).
Informatie over studierichtingen in het hbo kunt u verkrijgen via de decaan van uw school of via onderstaande
tabel. Daarin wordt al een globaal overzicht gegeven van de studierichtingen op het gebied ‘Exact en
informatica’ en ‘Techniek’ waarmee hoofdstuk 2 (en dus het NT-profiel) de belangrijkste raakvlakken heeft. In
hoofdstuk 5 vindt u een overzicht van de studierichtingen ‘Gezondheid’ en ‘Aarde en milieu’ waarmee dat
hoofdstuk (en dus het NG-profiel) meer raakvlakken heeft. Maar uiteraard zijn er ook veel overlappingen.
Onderstaande studierichtingen geven de situatie van het jaar 2010 aan. Voortdurend vinden er mutaties plaats.
Van de actuele situatie kunt op de hoogte blijven via http://www.studiekeuze123.nl/Alle+studies/default.aspx
Studierichtingen hbo Exact en Informatica Studierichtingen hbo Techiek
• Applied Science • Bedrijfskundige Informatica • Bedrijfskundige Informatica • Bio-informatica • Biotechnologie • Chemie • Chemische Technologie • Forensisch Onderzoek • Informatica • Informatica (Software Engineering) • Informatie en Communicatie Technologie • IT-Service Management • Netwerk Infrastructuur Design • System Engineer • Technische Informatica • Technische Natuurkunde
• Advanced Sensor Applications • AOT - Techniek • Automotive • Autotechniek • Aviation • Bouwkunde • Bouwkunde • Built Environment • Business Engineering • Civiele Techniek • Climate & Environment • Elektronica • Elektrotechniek • Embedded Systems Engineering • Engineering, Design and Innovation • Industrieel Produkt Ontwerpen • Industriële Automatisering • Logistiek en Economie • Logistiek en Economie • Logistiek en Technische Vervoerskunde • Luchtvaarttechnologie • Maritiem Officier • Ocean Technology • Scheepsbouwkunde • Stedenbouwkundig Ontwerpen • Verkeerskunde • Werktuigbouwkunde.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 37/119
Er is voor dit natuurwetenschappelijke hoofdstuk een schitterende dvd beschikbaar, waarbij door middel van
animaties 102 fundamentele fysisch-geografische processen worden verduidelijkt, variërend van onder andere
plaattektoniek en orogenese tot depressies en het Coriolos-effect. De titel van die dvd is Geoscience, animation
library 2006, uitgegeven door Pearson/Prentice Hall. Andere bruikbare achtergrondinformatie (literatuur, dvd’s
enz.) wordt aangegeven bij de afzonderlijke paragrafen.
Bij de grote lijn van dit hoofdstuk zijn wij, zoals bij een natuurwetenschappelijk hoofdstuk past, uitgegaan van
een logisch-consistente opbouw, die gebaseerd is op de sferenpiramide. Deze is opgebouwd uit een
samenhangend geheel van biotische en abiotische sferen, waarbij de abiotische sferen dominant zijn aan de
biotische sferen en de dominantie groter is naarmate een sfeer zich hoger in de piramide bevindt. Aangezien dit
hoofdstuk natuurwetenschappelijk van karakter is, wordt bij de paragraafindeling de piramide van boven naar
beneden gevolgd. Regelmatig wordt door middel van opdrachten deze grote lijn van het hoofdstuk aan de orde
gesteld. In hoofdstuk 5 (Aardrijkskunde, natuur en gezondheid) wordt de omgekeerde weg bewandeld en ligt de
nadruk meer op de rol van de mens in de piramide.
In leerjaar 1 en 2 stond bij vrijwel alle kernparagrafen de schaalsprong centraal, waarbij steeds voor een
bepaalde regio werd gekozen, en waarna óf vrijwel alleen werd ingezoomd óf vrijwel alleen uitgezoomd. In 3
havo vindt het wisselen van schaalniveau echter afwisselend plaats, ook binnen één paragraaf. En in
tegenstelling tot leerjaar 1 en 2 wordt het wisselen van schaalniveau vooral toegepast bij opdrachten in het
opdrachtenboek.
In dit hoofdstuk staat het werelddeel Afrika centraal.
Daar zijn vier redenen voor:
1 een goede geografische spreiding van de regio’s in de onderbouw van het vwo; Afrika is tot nu toe nog vrij
weinig aan bod gekomen;
2 de uitstekende mogelijkheden die dit continent biedt voor het behandelen van fysisch-geografische thema’s;
3 de in het algemeen grote onbekendheid van leerlingen met dit continent, dat toch (met bijna 1 miljard
inwoners) na Azië het meest bevolkingsrijke continent van de wereld is;
4 het stereotype beeld dat veel mensen van Afrika hebben; door objectieve informatie kan dit worden omgezet
in een geografisch beeld.
Intro-opdracht
Elk hoofdstuk begint met een Intro-opdracht die bedoeld is om de leerlingen nieuwsgierig te maken naar de stof
die behandeld gaat worden. Bij de tips per paragraaf vindt u (zo nodig) de antwoorden van de
oriëntatieopdracht.
Wat hebt u nodig bij het hoofdstuk?
Algemene opmerking: onderstaande hulpmiddelen zijn meestal niet noodzakelijk, maar geven de leerlingen
extra inzicht, zijn leuk of informatief, of u kunt er extra opdrachten bij bedenken. Als het hulpmiddel niet gemist
kan worden dan is dit vetgedrukt aangegeven.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 38/119
Paragrafen Hulpmiddelen
1 De grote rijkdommen van Afrika atlas, wandkaart wereld natuurkundig, foto’s, artikelen, boeken, cd’s
en filmmateriaal van Afrika
2 Binnendringen in aarde en kosmos atlas, rekenmachine, verhaal ‘Een reis door de ruimte’
(docentenboek), globe, planetarium, sterrenkaart, verrekijker,
telescoop, spectrum (natuurkundedocent)
3 De woelige atmosfeer atlas, rekenmachine, wandkaart wereld natuurkundig, brander en
pannetje water, weerkaart, Maagdenburger halve bollen
(natuurkundedocent)
4 Harde gesteenten en ongenaakbaar
reliëf?
atlas, rekenmachine, wandkaart wereld natuurkundig, stukken
gesteente (graniet, zand, zandsteen, kwartsiet), kristallen (kwarts en
andere), microscopen (scheikunde docent)
5 Grondsoort of bodem? atlas, rekenmachine, wandkaart wereld natuurkundig,
bodemprofiel, grondboor, capillaire vaten (natuurkunde docent)
6 Levende en dode natuur atlas, rekenmachine, wandkaart wereld natuurkundig, bosstrooisel
en microscopen (biologiedocent)
7 Met aardrijkskunde de toekomst in atlas, PPT (of ander presentatiemateriaal), tekenpapier, tekenstiften,
voorlichtingsbrochures universiteiten
Overzicht ICT voor leerlingen (ePack)
In het ePack vinden uw leerlingen de volgende digitale onderdelen van dit hoofdstuk:
Oriëntatie
Met behulp van Google Earth kunnen uw leerlingen kennismaken met de regio uit het hoofdstuk.
Kern
In deze computerlessen worden de belangrijkste aspecten uit het hoofdstuk op een aantrekkelijke manier
uitgelegd en geoefend.
Onderzoek
Met behulp van bronnen op internet doen leerlingen een onderzoek.
Afsluiting
Ter voorbereiding op de ‘echte’ toetsen kunnen uw leerlingen gebruikmaken van oefentoetsen. Er zijn kleine
oefentoetsen over de stof van twee paragrafen en een adviestoets over het gehele hoofdstuk.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 39/119
Overzicht ICT voor docenten (ePack)
In het ePack voor docenten vindt u naast het leerlingenmateriaal de volgende onderdelen:
• Presentator
In deze presentatietool bieden we het handboek, opdrachtenboek en antwoordenboek als pdf-bestand aan.
Met behulp van een beamer of digitaal schoolbord kunt u ze gebruiken bij uw klassikale uitleg.
• PowerPoints
Bij elk hoofdstuk bieden we een beeldrijke presentatie aan. U kunt de PowerPoints eenvoudig aan uw
wensen aanpassen.
• Docentenhandleiding
De docentenhandleiding is als download beschikbaar.
• Toetsen
In het ePack vindt u alle toetsen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 40/119
2 Tips per paragraaf
§1 De grote rijkdommen van Afrika
Algemeen
Zoals in alle kernhoofdstukken van dit boek , wordt ook hier gestart vanuit de regionale situatie. Paragraaf 1 is
daarom in zijn geheel gewijd aan Afrika. In de volgende paragrafen beginnen we steeds met een concreet,
aansprekend voorbeeld uit Afrika om de interesse voor het thema van die paragraaf op te wekken. Bij de
behandeling van de leerstof vindt vervolgens voortdurend wisseling van schaalniveau plaats, waarbij in- en
uitzoomen elkaar afwisselen.
Zoals eerder opgemerkt is er om vier redenen voor Afrika gekozen:
1 een goede geografische spreiding van de regio’s in de onderbouw van het vwo; Afrika is tot nu toe vrij
weinig aan bod gekomen;
2 de uitstekende mogelijkheden die dit continent biedt voor het behandelen van fysisch-geografische thema’s;
3 de in het algemeen grote onbekendheid van leerlingen met dit continent, dat (met bijna 1 miljard inwoners)
na Azië het meest bevolkingsrijke continent van de wereld is;
4 het stereotype beeld dat veel mensen van Afrika hebben; door objectieve informatie kan dit worden omgezet
in een geografisch beeld.
De Intro-opdracht, Afrika
Zoals in alle hoofdstukken begint de eerste paragraaf ook hier met een Intro- opdracht. Die is hieronder
aangegeven, gevolgd door de antwoorden op de mogelijke vragen.
Het woord ‘Afrika’ roept bij mensen zeer tegenstrijdige gevoelens op. Bij mensen die nooit in Afrika zijn
geweest, overheersen de minder positieve gevoelens. Maar als je eenmaal een bezoek aan het ‘zwarte
werelddeel’ hebt gebracht, ben je er voor eeuwig aan verkocht.
a Lees samen met je buurleerling bovenstaande uitspraak over Afrika.
b Noteer samen drie positieve en drie negatieve gevoelens over Afrika.
c Verzamel alle gevoelens van je klasgenoten en bespreek die klassikaal. Probeer een conclusie te
trekken en noteer die in je schrift.
Antwoorden bij de intro-opdracht:
De antwoorden op deze vragen verschillen natuurlijk per leerling. Maar in het algemeen zullen de volgende
beelden naar voren komen:
• negatieve beelden: honger, aids, armoede, corruptie, oorlogen, stammentwisten, dictaturen enz.;
• positieve beelden: mooie landschappen, aangenaam klimaat, vriendelijke mensen, prachtige natuur
(wildparken), relaxte manier van leven.
De bedoeling van paragraaf 1 en van deze intro-opdracht is de stereotype beelden om te vormen tot een
geografisch beeld. Daarom wordt in deze paragraaf een algemeen beeld gegeven van Afrika, waarin bevolking,
natuur en bestaansmiddelen globaal worden behandeld. Het is zinvol om na de behandeling van paragraaf 1
nog eens naar de intro-opdracht te kijken en te vragen of het beeld van Afrika door het maken van die paragraaf
veranderd is. Overigens kan in één paragraaf natuurlijk geen uitputtende behandeling van Afrika worden
gegeven. En ook bij de volgende paragrafen wordt dat beeld slechts fragmentarisch aangevuld. Als u een
uitgebreidere bespreking wilt, dan zou dat bijvoorbeeld kunnen door de leerlingen tijdens de behandeling van dit
hoofdstuk zo veel mogelijk aanvullend materiaal te laten verzamelen en dit na de voltooiing van het hele
hoofdstuk aan de orde te stellen. Bijvoorbeeld in een extra les of door (groepjes) leerlingen een presentatie van
(bepaalde aspecten van) Afrika te laten verzorgen. Desgewenst kunt u de opdracht ook toespitsen op een
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 41/119
bepaalde manier van informatie verzamelen. En nu eens een keer niet via internet. Een leuke mogelijkheid hier
is het houden van interviews met mensen die meer van Afrika weten: migranten, diplomaten,
ontwikkelingswerkers, zendelingen of missionarissen, mensen bij bedrijven die in Afrika werken, reizigers,
reisbureaumedewerkers, stewardessen enz.
Wijs de leerlingen er op dat deze eerste paragraaf in tegenstelling tot leerjaar 1 en 2 wél tot de normale leerstof
behoort en dat er dus ook (digitale) tussentoetsen voor deze paragraaf zijn. Ook bij de eindtoets zijn vragen
over Afrika opgenomen; die vragen komen echter zowel uit de kernparagrafen als uit deze openingsparagraaf.
Wijs de leerlingen op de vaardigheid 'leren van topografie' uit leerjaar 1 en 2.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 1 t/m 4
Voor deze vragen hebben de leerlingen (vooral fysisch-geografische) achtergrondkennis nodig van stof uit
leerjaar 1 en 2. De meeste leerlingen zullen die nog wel beheersen. Maar als u herhaling nodig vindt, kunt u
(voor de behandeling van deze paragraaf) leerlingen de opdracht geven de kennis van de benodigde stof nog
even op te frissen. Het gaat om de volgende begrippen: gebergtevorming, platentektoniek, stroomgebied,
waterscheiding, soorten rivieren (regen, gletsjer, gemengde) en klimaatindeling.
Bij deze paragraaf worden deze begrippen bekend verondersteld en toegepast in de regionale context van
Afrika, om daarmee een fysisch-geografisch beeld van Afrika te verkrijgen. Wijs leerlingen erop dat deze
begrippen ook gebruikt kunnen worden bij het landenonderzoek van hoofdstuk 6 (als u dat hoofdstuk doet).
Bij vraag 3c wordt uitgegaan van een schematisch kaartje met de klimaten van Afrika. Werken met logische
schema’s wordt in dit boek herhaaldelijk toegepast. Leerlingen doen daarbij niet alleen aardrijkskundige kennis
op, maar deze vaardigheid is vakoverstijgend: ze leren ermee ordenen, logische verbanden leggen, hoofdzaken
van bijzaken onderscheiden. Kortom: studeren!
Vraag 4b is grotendeels een herhaling van ‘oude’ stof. Nieuw is alleen het indampingsproces bij de vorming van
zout. Daar wordt (ook met behulp van een figuur) wat verder op ingegaan in hoofdstuk 5, paragraaf 2, figuur 7.
Eventueel kunt u hier al verwijzen naar deze figuur. Wijs de leerlingen erop dat onder zout niet alleen natrium
(keukenzout) wordt verstaan, maar bijvoorbeeld ook fosfaat of (andere) kunstmestsoorten. Als u wat verder op
het indampingsproces wilt ingaan, dan kunt u uitleggen dat de verschillende zouten op verschillende tijdstippen
neerslaan en dat ze daarom soms in lagen boven elkaar voorkomen.
Vraag 5
Op de aids-problematiek in Afrika wordt slechts beknopt ingegaan. Het hoofdstuk ‘Aardrijkskunde, natuur en
gezondheid’ leent zich daar wat beter voor. Maar het is natuurlijk wél een onderwerp om wat langer bij stil te
staan. U kunt het daarbij onder andere hebben over de enorme aantallen mensen die in veel Afrikaanse landen
aan aids lijden, over het verschil tussen Arabisch en ‘zwart’ Afrika, over het overheidsbeleid met betrekking tot
aids (van ontkenning tot intensieve campagnes), over de prijs van aidsremmers enz.
Vraag 7
De bedoeling van deze vraag is niet alleen om wat cijfers te verzamelen, maar ook om leerlingen genuanceerd
te laten denken. Zoals eerder gezegd is dat voor havo-leerlingen uitermate belangrijk. Zaken zijn vaak niet zo
rechtlijnig als ze op het eerste oog lijken. Er wordt bij deze opdracht dan ook gevraagd naar cijfers die een
bepaalde stelling bevestigen, maar tegelijkertijd ook naar cijfers die de stelling ontkrachten. Er worden in dit
boek (voorsorterend op de Tweede Fase) vaak van dit soort vragen opgenomen. Bijvoorbeeld opdrachten als:
noem argumenten voor en argumenten tegen en bepaal vervolgens je eigen mening. Doel van dit soort
opdrachten is om leerlingen een kritische houding aan te leren, genuanceerd te leren denken, zaken tegen
elkaar af te wegen en weloverwogen beslissingen te nemen. Daarmee stijgt dit soort vragen uit boven een puur
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 42/119
vakinhoudelijke status, en vormen een bijdrage aan de persoonlijkheidsontwikkeling van de (prille) havo-
leerling.
Vraag 8
Het is natuurlijk onmogelijk om in enkele zinnen aan te geven waarom het in veel Afrikaanse landen ondanks de
grote natuurlijke rijkdommen niet goed gaat met de welvaart. Leerlingen moeten atlaskaarten zoeken bij de
verschillende oorzaken. Dit levert gegarandeerd een groot scala aan kaarten op, die u zou kunnen gebruiken
voor een meer uitgebreide klassikale bespreking van deze problematiek.
Vraag 9 en 10
Deze vragen zijn uitermate belangrijk, omdat daarin de sferenpiramide aan bod komt die de basis vormt voor de
grote lijn van deze paragraaf. Misschien is het zelfs zinnig om het nieuwe hoofdstuk met deze vragen (en bron
4) te beginnen. Wijs ook hier alvast op het verschil tussen de beide fysisch-geografische hoofdstukken (en
daarmee tussen het NT en NG) profiel: bij dit hoofdstuk 2 volgen we de piramide van boven naar beneden en
gaan we dus sterk uit van ‘onveranderlijke’ natuurwetten; bij hoofdstuk 5 van beneden naar boven, waarbij de
(invloed van de) mens centraal staat.
Vraag 11.
De leerlingen hebben in hoofdstuk 1, paragraaf 1 enige hulp gekregen bij het maken van een samenvatting per
paragraaf. In dit hoofdstuk moeten ze zonder verdere hulp van iedere paragraaf een samenvatting maken. Een
havoleerling moet daartoe zelfstandig in staat zijn; eventueel kunt u nog even terugverwijzen naar de
aanwijzingen bij hoofdstuk 1 (paragraaf 1, vraag 9).
§2 Binnendringen in aarde en kosmos
Algemeen
Deze paragraaf is bij uitstek een interessante paragraaf voor leerlingen die het NT-profiel willen kiezen, want
het gaat om natuur- en scheikundige processen zoals straling, dichtheid, kernreacties, zwaartekracht,
chemische samenstelling enz. U kunt leerlingen er alvast op wijzen dat ze bij paragraaf 7 onderzoek kunnen
gaan doen naar verwante studierichtingen aan technische studierichtingen in het hbo.
Het groene infoblokje op de linkerpagina van het handboek bevat in a nutshell belangrijke achtergrondkennis
die bij het bestuderen van die paragraaf vereist is. Als u eraan twijfelt of die kennis nog aanwezig is, bespreek
dan dit infoblokje kort voor de behandeling van de paragraaf of laat leerlingen (vóór het maken van de
paragraaf) deze stof nog even opdiepen en opfrissen.
Planetarium, rotatie en revolutie
Wellicht is het (in aanvulling op het voorgaande) nuttig om de bewegingen in ons zonnestelsel nog eens te
herhalen met behulp van een planetarium. Er zijn eenvoudige planetaria beschikbaar, bestaande uit zon, aarde
en maan, die met een slingertje zijn te bewegen. Misschien zit er daarvoor nog wat ruimte in uw aardrijkskunde-
budget! Als er in de zon bovendien nog een lamp zit, kunt u ook het ontstaan van dag en nacht en met name
het ontstaan van de jaargetijden herhalen. Dat kan ook met behulp van een animatie (zie het ePack van
Wereldwijs bij leerjaar 1, hoofdstuk 6, paragraaf 2); maar ook met een (beschrijfbare) globe en wat uitlegtalent
kunt u dit voor havo-leerlingen soms wat lastige onderwerp nog eens aan de orde stellen.
Sterrenkunde en sterrenkaart
De sterrenkunde vormt een belangrijk onderdeel van deze paragraaf. Daar kunt u ook wat praktischer mee aan
het werk gaan. Het meest eenvoudig is het om de leerlingen te vragen ’s avonds naar de sterren te kijken. Het
geeft al een enorme voldoening als ze de Grote Beer weten te vinden. Teken de vorm (steelpannetje) ervan op
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 43/119
het bord en zeg dat ze met gestrekte hand voor zich uit de noordelijke hemel moeten afzoeken naar die vorm.
De opengestrekte hand geeft (tussen duim en pink) ongeveer aan welk gebied de Grote Beer aan de hemel
beslaat. Als je de afstand tussen de twee voorste sterren van de Grote Beer (dus van het pannetje zelf) vijfmaal
verlengt, kom je uit bij de Poolster. Dat is de enige ster die ‘stilstaat’ aan de hemel, omdat hij precies in het
verlengde van de aardas staat. Alle andere sterren draaien daar dus omheen. De Poolster is ook goed te
gebruiken als oriënteringspunt omdat hij altijd precies in het noorden staat. De Poolster zelf hoort weer tot het
sterrenbeeld Kleine Beer. Andere duidelijk zichtbare en herkenbare sterrenbeelden zijn Pegasus (vooral goed
zichtbaar in de herfst), Cassiopeia (circumpolair, dus het hele jaar zichtbaar), Zwaan (vooral goed zichtbaar in
de (na)zomer) en Orion (wintersterrenbeeld).
Om deze en andere sterrenbeelden te zoeken heb je een draaibare sterrenkaart nodig. Die kun je instellen op
een bepaalde datum en hij geeft dan precies de zichtbare hemel van dat moment aan. Zo’n kaart kost maar een
paar euro. Als u er een koopt zijn er gemakkelijk meer te maken: onder- en bovenkant (in kleur) kopiëren en
met een splitpennetje aan elkaar maken.
Nog mooier is het natuurlijk om met een hulpmiddel naar de sterren te kijken. Een eenvoudige verrekijker is al
voldoende; als je daarmee naar de maan kijkt dan gaat er een wereld open: bergen, ‘zeeën’ en inslagkraters
worden zichtbaar. Een fascinerend gezicht! Maar je kunt er ook mee naar nevels kijken (bijvoorbeeld de
Orionnevel onder de drie gordelsterren van het wintersterrenbeeld Orion), die dan oplossen in ontelbare sterren.
Ook planeten zijn er goed mee te bekijken. Of en welke planeten er op dat moment aan de hemel staan, kunt u
achterhalen met een (abonnement op een) sterrengids of met Google Earth. Maar een eenvoudige handregel is
ook: Er is sprake van een planeet als een hemellichaam erg helder is, steeds een andere plaats inneemt ten
opzichte van de omringende sterren (‘planeet’ betekent ‘zwerver’), en zich op een plaats bevindt aan de
zuidelijke hemel ter hoogte van de ecliptica (baan van de zon), omdat de meeste planetenbanen met die van de
aarde ongeveer in hetzelfde vlak liggen.
Het wordt natuurlijk allemaal nog fraaier en interessanter als je een telescoop gebruikt of (met de hele klas) een
sterrenwacht gaat bezoeken.
Een dvd waarop u veel informatie over het heelal aantreft is: Redshift 3, Ontdek het heelal van Maris
Multimedia.
Didactische werkvorm ‘Verhalen vertellen’
Bij deze didactische werkvorm staat het leren structureren van informatie centraal. Er wordt eerst een
(spannend) verhaal voorgelezen door de docent, maar nog beter is het om één (of enkele) leerlingen het
verhaal te laten voorlezen. De leerlingen moeten goed naar het verhaal luisteren, maar dat luisteren is niet
vrijblijvend. Ze moeten straks over (een bepaald gedeelte van) het verhaal enkele vragen beantwoorden. Verder
is een belangrijk doel dat leerlingen van en met medeleerlingen leren. Daarom moeten ze eerst hun vragen
bespreken met leerlingen die dezelfde vragen hadden, en vervolgens in hun eigen groepje de antwoorden op
hun vragen inbrengen om tot een totale reconstructie van het verhaal te komen.
Naast deze vakoverstijgende doelen (leren luisteren, leren structureren, leren samenwerken) zijn er
vakspecifieke doelen. In dit geval om zich een voorstelling te kunnen maken van de immense grootte van het
heelal en van de verschillende hemellichamen en stelsels die zich daarin bevinden.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2
Deze is gebaseerd op de didactische werkvorm ‘verhalen vertellen’ die hierboven is besproken. Hierna treft u de
inhoud aan van het voor te lezen verhaal.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 44/119
Een reis door de ruimte
De nieuwste vorm van toerisme is een heel bijzondere: ruimtetoerisme. Je kunt tegenwoordig namelijk als
toerist met een raket een reis maken naar de ruimte. Je moet dan wel multimiljonair zijn: voor een weekje naar
het ruimtestation ISS betaal je zo’n twintig miljoen dollar!
Toch ga jij die reis ook maken, maar low budget: in gedachten!
Op een heldere zomerdag stijg je vol verwachting op. Je hebt een raket ter beschikking die met een snelheid
van 40.000 km/uur door de ruimte snelt. Dat moet toch wel genoeg zijn, want daarmee kun je in een goed uur
helemaal rond de aarde vliegen. Je vliegt natuurlijk niet in de richting van de zon en dus zul je de
binnenplaneten Mercurius en Venus niet te zien krijgen. Eigenlijk wel een beetje jammer, want misschien zou je
wat meer te weten kunnen komen van Mercurius waar alleen nog maar foto’s van zijn gemaakt en Venus, waar
zelfs heel sterke ruimtesondes (onbemande ruimtevaartuigen voor onderzoek in het heelal) het door de hoge
temperatuur maar kort uithielden.
Als je echt de ruimte in wilt, moet je van de zon weg reizen, dus in de richting van de buitenplaneten. En daarna
verder de wijde ruimte in. Enkele uren na je vertrek zie je achter je de aarde als een kolossale bol zweven. Een
schitterend gezicht, die blauwe planeet omringd door inktzwarte duisternis! Vóór je wordt de maan, het enige
hemellichaam buiten de aarde dat ooit door de mens is betreden, langzamerhand groter. Na een uur of tien
passeer je onze enige satelliet en zie je dat hij bezaaid is met talloze kraters, die ontstaan zijn door de inslag
van meteorieten: brokstukken steen uit de ruimte die in het verleden met een enorme klap op het
maanoppervlak zijn ingeslagen. Je beseft dat het goed is dat de aarde meestal tegen deze oerkrachten
beschermd wordt, omdat de brokstukken in de atmosfeer verbranden. De streepvormige lichtflits die daarbij
ontstaat wordt een vallende ster genoemd (vergeet niet snel een wens te doen!). Overigens gaat het ook op
aarde niet altijd goed: als de steenbrok te groot is verbrandt hij niet helemaal in de atmosfeer en slaat in op het
aardoppervlak. Dat gebeurde 26.000 jaar geleden in Afrika. Daar boorde een brokstuk met een diameter van
honderd meter zich met een gigantische klap in het aardoppervlak en vormde zo Lake Bosumtwi. Het meer is
negentig meter diep en heeft een oppervlakte van 25 km2. Het uitgeworpen materiaal ligt nu in de 250 meter
hoge bergen rondom het meer.
Na het passeren van de maan neem je er je gemak van, want het zal ongeveer tachtig miljoen kilometer en dus
ruim elf weken duren voor er weer een hemellichaam in zicht komt. Dat is Mars, de rode planeet. Van deze
buurplaneet weten we al het een en ander, zeker nadat het ruimtevoertuig de Phoenix daar vanaf 2008 rond
reed en allerlei onderzoek deed. Maar dat karretje kun je vanuit jouw raket natuurlijk niet zien.
Voorbij Mars begint er een nog veel langere tijd waarin vrijwel niets te beleven valt. Bijna twee jaar lang reis je
in het niets: miljoenen kilometers om je heen is de ruimte leeg. Het enige waaraan je ziet dat je verder reist, is
dat de zon steeds kleiner wordt. Als je na twee jaar Jupiter passeert, zie je dat die wel tien keer zo groot is als
de aarde en tientallen manen heeft. Nog eens twee jaar later bewonder je Saturnus, ook weer een
reuzenplaneet en vermaard om zijn ring van stof en gruis die eromheen zweeft. De volgende 13 jaar heb je
nodig om de rand van ons zonnestelsel te bereiken: eerst passeer je de buitenplaneten Uranus en Neptunus en
tenslotte de dwergplaneet Pluto. De kennis van al deze planeten komt alleen van foto’s die vanuit ruimtesondes
gemaakt zijn. Als je Pluto passeert is de zon inmiddels een heldere lichtpunt aan de hemel geworden.
Je gaat er eens voor zitten, want eigenlijk begint nu pas je echte reis naar de sterren. Maar je geduld zal
oneindig op de proef worden gesteld. Als de zon achter je is afgezwakt tot een gewone ster, lijkt het of de
sterren vóór je nog helemaal niets dichterbij zijn gekomen. Toch ben je dan al vijftig jaar op reis! De moed zakt
je in de schoenen, zeker als je berekent dat het met deze snelheid ruim 100.000 jaar zal duren voor je de
dichtstbijzijnde ster hebt bereikt!
Om echt de ruimte in te willen zul je dus uit een ander vaatje moeten tappen. Je kunt het beste de snelheid van
je ruimteschip maar meteen opvoeren tot de hoogste snelheid die technisch mogelijk is: de lichtsnelheid van
ongeveer 300.000 km/seconde. De hele reis die tot nu toe is afgelegd zou met die snelheid nog geen dag
geduurd hebben. Proxima Centauri, onze dichtstbijzijnde ster staat op 4,2 lichtjaren van de aarde. Dus begint
na een jaar of vier die ster heel helder te worden. Bij het passeren ervan zie je dat hij er net zo uitziet als de zon
op aarde. Vanaf dat moment kom je elke paar jaar wel een ster tegen. Sommige zijn voor enkele minuten heel
helder en groot, andere blijven slechts lichtpunten in de verte. Ze hebben een grote verscheidenheid aan kleur
en grootte. Afgezien van die enkele ster om de paar jaar reis je door een eindeloze leegte. Als je je vijftigste
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 45/119
verjaardag viert heb je nog steeds maar een klein stuk van ons Melkwegstelsel bereisd. Dat is het sterrenstelsel
waartoe de zon en nog een paar honderd miljard sterren horen, die samen één bij elkaar horende groep
vormen, onder andere omdat ze ontstaan zijn door verdichting in dezelfde wolk van stof en gas. Zo’n
sterrenstelsel wordt bijeengehouden door de onderlinge zwaartekracht. Als je de rand ervan vóór je honderdste
verjaardag wilt bereiken zul je je snelheid nog eens een keer duizend maal moeten vergroten! Achter je zou je
dan een kolossale schijf van sterren zien die de halve hemel vult en langzaam om zijn as draait. De kern van
die schijf is dikker en erg helder: het geheel lijkt wel een beetje op een sombrero. Recht voor je prijkt dan een
ander sterrenstelsel als een vlekje aan de hemel. Het is spiraalvormig, andere sterrenstelsels nog verder weg
zijn ovaal of onregelmatig van vorm. Om het spiraalvormige stelsel te bereiken zou je vijfduizend jaar door het
lege niets moeten reizen. Aan de patrijspoort van je ruimtevaartuig staat dan al heel lang niemand meer te
kijken!
Vraag 3
Misschien kent u niet alle sterrenbeelden. Daarom zetten we ze hieronder even voor u op een rijtje:
Sterrenbeelden
Waterman: 21 januari tot 19 februari
Vissen: 20 februari tot 20 maart
Ram: 21 maart tot 20 april
Stier: 21 april tot 20 mei
Tweelingen: 21 mei tot 21 juni
Kreeft: 22 juni tot 22 juli
Leeuw: 23 juli tot 23 augustus
Maagd: 24 augustus tot 23 september
Weegschaal: 24 september tot 23 oktober
Schorpioen: 24 oktober tot 22 november
Boogschutter: 23 november tot 21 december
Steenbok: 22 december tot 20 januari
Bij deze vraag kunt u ook ingaan op het verschil tussen de astronomie (een exacte wetenschap, gebaseerd op
natuurwetenschappelijke wetmatigheden) en de astrologie, die niet tot de wetenschappen gerekend kan worden
en meer gebaseerd is op psychologie en mythologie (al zullen astrologen dat ontkennen!). Veel mensen zweren
echter bij de voorspellende kwaliteiten van astrologie; als u uw leerlingen daarmee wilt laten werken dan is
daarvoor een goede site: http://www.goastro.nl/sterrenbeelden.
Vraag 3 en 4
Vooral deze vragen kunt u gebruiken als aanleiding om praktisch met sterrenkunde aan de slag te gaan (zie
hierboven).
Vraag 5
Ook Nederland kent tientallen sterrenwachten. De grootste was sterrenwacht Quasar (voorheen Simon Stevin)
in Hoeven (Brabant); deze is echter in 2009 (definitief) gesloten. Maar er zijn er nog enkele tientallen meer.
Welke (volks)sterrenwacht bij u in de omgeving aanwezig is kunt u opzoeken via
http://www.sterrenkunde.nl/index/sterrenwachten. Er zit er altijd wel een bij u in de buurt. Als (door deze
paragraaf) leerlingen speciaal geïnteresseerd zijn in sterrenkunde en er wat meer aan willen gaan doen, dan
kunnen ze zich via deze site aanmelden bij een sterrenwacht in de buurt. Maar er is ook een speciale
Jongerenwerkgroep voor Sterrenkunde (JWG); informatie daarover is te verkrijgen via
http://www.sterrenkunde.nl/jwg.
Vraag 9
Vraag leerlingen eens waarom we niets merken van de enorme snelheid waarmee we door de ruimte suizen.
Het antwoord is natuurlijk dat alles wat zich om ons heen bevindt, zich met diezelfde snelheid verplaatst.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 46/119
Vraag 10
Een ‘gewone’ rekenopgave. Om wiskundig ingestelde leerlingen nog wat meer te plezieren kunt u ook nog
vragen naar de formule waarmee je de omvang van de aarde berekent. De formule daarvoor is 2πr of πd.
Vervolgens zou u ook nog kunnen vragen naar de oppervlakte van een cirkel (bij de evenaar). De formule
daarvoor is πr2 of ¼πd2. Tenslotte kunt u nog vragen de inhoud van de aarde te berekenen; de formule
daarvoor is 4/3 πr3 (r = straal, d = diameter, π = pi = 3,14).
§3 De woelige atmosfeer
Algemeen
Ook deze paragraaf sluit naadloos aan bij het NT-profiel (vooral bij het vak natuurkunde; in mindere mate schei-
en wiskunde). Het gaat namelijk over natuurkundige processen als verdamping en condensatie, uitzetten en
inkrimpen, stroming enz. Door de verspreiding over de aarde, hun invloed op het landschap, en de activiteiten
van menselijke groepen, krijgen ze echter ook een duidelijke geografische component.
U kunt leerlingen hier er alvast op wijzen dat ze bij paragraaf 7 onderzoek kunnen doen naar de verwante
studierichtingen in het hbo.
Het groene infoblokje op de linkerpagina van het handboek bevat in een notendop belangrijke
achtergrondkennis die bij het bestuderen van die paragraaf is vereist. Als u eraan twijfelt of die kennis nog
aanwezig is, bespreek dan dit infoblokje kort vóór de behandeling van de paragraaf.
De grote windsystemen
De circulerende luchtstromingen, en dus de grote windsystemen op aarde, zijn te vergelijken en uit te leggen
met een eenvoudig proefje, waarbij u eventueel de hulp van uw natuurkundecollega kunt inroepen. Verwarm
een pannetje water door het midden op een brander te zetten. Voeg aan het water wat zaagmeel of kleurstof
toe en u krijgt een prachtige circulerende beweging te zien. De verklaring is dat op de plaats van de vlam (de
evenaar) het water (c.q. de lucht) warmer wordt, uitzet en gaat opstijgen. Midden in het pannetje (dus bij de
evenaar) ontstaat dan als het ware een water(c.q. lucht)’berg’, die zijwaarts gaat wegvloeien. Aan de zijkant (de
polen) koelt het water (c.q. de lucht) dan weer af en zakt naar beneden (het polaire maximum) waardoor er een
kringloop ontstaat. Laat het water natuurlijk niet koken! Een ander voorbeeld waar u op kunt wijzen is de
circulatie van lucht in een kamer waar de warmtebron bijvoorbeeld een kachel of een ventilator is. Die
luchtcirculatie kan zichtbaar zijn met behulp van wat rook of stoom.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2b
De afwijking van Buys-Ballot wordt in aardrijkskundelessen soms geïllustreerd door op een beschrijfbare globe
een lijn te tekenen van de Noordpool richting evenaar, terwijl die globe van west naar oost wordt gedraaid. Dij
lijn illustreert dan mooi een afwijking naar rechts. Op de havo volstaat dan de constatering dat de afwijking
veroorzaakt wordt door de rotatie. Dat is ook zo, maar de werkelijke verklaring is een stuk ingewikkelder. Een
slimme leerling zal wellicht ontdekken dat het bovenstaande niet opgaat: als je op deze wijze een lijn trekt van
evenaar naar Noordpool: is er dan sprake van een afwijking naar links. U zult uw uitleg dus moeten baseren op
de volledige verklaring van de afwijking, die gebaseerd is op de wet van de traagheid oftewel de eerste wet van
Newton: een voorwerp waarop geen resulterende kracht inwerkt beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid
voort. Een luchtdeeltje dat zich van de evenaar naar hogere breedte beweegt, heeft en houdt dus een hoge
(rotatie) snelheid en zal als het zich naar hogere breedte beweegt dus vóór raken op een luchtdeeltje met een
langzamere (rotatie) snelheid ter plaatse. Dat is op het noordelijk halfrond, met de wind mee gezien, een
afwijking naar rechts.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 47/119
Buys-Ballot (1817-1890) was, hoewel zijn naam anders doet vermoeden, een Nederlander (Zeeuw). Als
meteoroloog en natuurkundige werd hij in 1854 de medeoprichter en eerste directeur van het KNMI. De
afwijking die in zijn wet wordt genoemd heeft overigens de naam gekregen van een andere natuurkundige: het
Corioliseffect.
Vraag 2c
De steden bij deze vraag zijn natuurlijk vooral gekozen om hun exotische namen. Bepalend voor het antwoord
is uiteraard alleen hun breedteligging.
Vraag 3
We besparen hier de leerlingen de begrippen absolute en maximale vochtigheid. Mogelijk komen die in de
bovenbouw aan de orde. Maar voor goede leerlingen kunt u die wellicht aan de orde stellen. De absolute
vochtigheid (AV) is de hoeveelheid waterdamp (in gram/m3) die op een bepaald moment in werkelijkheid in de
lucht aanwezig is. De maximale vochtigheid (MV) is de hoeveelheid waterdamp (eveneens in gram/m3) die
maximaal bij een bepaalde temperatuur in de lucht aanwezig kan zijn. De grafiek bij figuur 10 geeft het verloop
van die MV weer. De formule voor het berekenen van de RV is: RV = (AV : MV) x 100 = … %.
Vraag 4 en 5
Uit ervaring blijkt dat ook voor veel havo-leerlingen depressies een lastig onderwerp zijn. Het betreft dan
meestal leerlingen die een minder goed ruimtelijk inzicht hebben. U kunt dat probleem oplossen door een
horizontale doorsnede van een depressie op een A4 te tekenen en een verticale doorsnede van een depressie
met overeenkomstige maten daar verticaal bovenop te plaatsen. Het beste kun je als breedte tussen koufront
en warmtefront (aan de grond) bij de verticale doorsnede een breedte aanhouden die gelijk is aan de breedte
van de horizontale doorsnede halverwege de punt.
Vraag 7
Ook bij deze vraag laten we de leerlingen weer denken in schema’s. Zoals eerder vermeld doen leerlingen
daarbij niet alleen aardrijkskundige kennis op, maar deze vaardigheid is vakoverstijgend: Ze leren ermee
ordenen, logische verbanden leggen, hoofdzaken van bijzaken onderscheiden. Kortom: studeren!
Vraag 8.
De heldere systematiek van Köppen bij het maken van zijn hoofdindeling (A, B, C, D en E-klimaten, gebaseerd
op isothermen) vertoonde één duidelijk manco. Köppen baseerde die hoofdindeling op temperatuurverschillen
en hoefde daarbij slechts 3 isothermen te gebruiken : 18° is k.m. , 10° is w.m. en –3° is k.m. Eigenlijk een
ongelooflijk knappe prestatie van Köppen! Maar de B-klimaten (droge klimaten) vielen buiten de boot: die kon hij
niet met temperatuurwaarden begrenzen. Daarom koos hij voor een andere systematiek. Die systematiek is bij
deze vraag op een eenvoudige wijze verwoord: Bij de B-klimaten is de verdamping groter dan de neerslag. Of
beter: de verdampingscapaciteit groter dan de neerslag. De werkelijke aanpak van Köppen is echter wel wat
ingewikkelder. De exacte wetenschapper die Köppen was, wilde natuurlijk ook uitgaan van meetbare en
berekenbare gegevens. Daarvoor bedacht hij de droogtegrensformule. Die zag er als volgt uit:
Droge
periode
Nat
(A, C, D)
Droog
(BS)
Zeer droog
(BW)
– geen (f)
– winter (w)
– zomer (s)
r > 2(t + 7)
r > 2(t + 14)
r > 2t
◄ DROOGTEGRENS ►
r < 2(t + 7)
r < 2(t + 14)
r < 2t
r < t + 7
r < t + 14)
r < t
r = jaarlijkse neerslag in cm. t = gemiddelde jaartemperatuur in °C.
Eventueel ook weer een gelegenheid voor extra stof voor goede en snelle leerlingen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 48/119
Vraag 10
Figuur 10 suggereert dat de maximale vochtigheid bij temperaturen in de buurt van het vriespunt nul is.
Uiteraard is die daar heel erg laag, maar zelfs bij temperaturen diep onder nul kan de lucht nog enige
(overigens zeer geringe hoeveelheden) waterdamp bevatten.
Als u leerlingen extra opdrachten wilt geven, dan kunt u deze figuur gebruiken voor het berekenen van de RV
(zie toelichting bij vraag 3).
Vraag 11
Een eenvoudig proefje om de luchtdruk aan te tonen is een glas water tot de rand toe te vullen en daar een
stukje dun, maar stevig karton op te leggen. Als je het glas omdraait stroomt het door de luchtdruk tegen het
karton niet leeg. Het geeft meteen ook een mooie illustratie van de wet van Pascal: een druk uitgeoefend op
een gas (of vloeistof) plant zich naar alle richtingen gelijkmatig voort.
§4 Harde gesteenten en ongenaakbaar reliëf?
Algemeen
Deze paragraaf is ook natuurwetenschappelijk van aard, maar we verlaten hier het absolute domein van de
natuurkunde, waarvan in beide vorige paragrafen sprake was. De achterliggende processen in deze paragraaf
zijn vaak nog wel fysisch of chemisch van aard, maar de optredende verschijnselen worden duidelijker zichtbaar
in het landschap, en zijn dus voor veel leerlingen wat meer geografisch.
U kunt leerlingen er alvast op wijzen dat ze bij paragraaf 7 onderzoek kunnen doen naar die verwante
studierichtingen in het hbo.
Het groene infoblokje op de linkerpagina van het handboek bevat in een notendop belangrijke
achtergrondkennis die bij het bestuderen van die paragraaf vereist is.
Orogenese
Orogenese betekent letterlijk 'gebergtevorming': Oros = berg; genese = ontstaan, vorming. Er worden in deze
paragraaf drie fasen van orogenese onderscheiden: de Caledonische, Hercynische en Alpiene orogenese. Er
zijn echter nog meer fasen geweest, onder andere samenhangend met de vorming van vroegere
supercontinenten. Zo was er het supercontinent Rodinia dat zich tijdens het Précambrium, zo’n 1100 miljoen
jaar geleden, zou hebben gevormd. Sommige wetenschappers denken zelfs dat de vorming en het uiteenvallen
van supercontinenten een cyclisch proces is geweest, dat telkens gepaard is gegaan met fasen van orogenese.
Gesteenten, kristallen en mineralen
Gesteenten zijn ook voor veel niet-geografen fascinerende objecten. Veel mensen hebben er hun hobby van
gemaakt om stenen te verzamelen en te determineren. Deze paragraaf kan de eerste stoot zijn tot een
levenslange fascinatie. Daarom is het zinvol om wat langer stil te staan bij de soorten gesteenten; gesteenten
mee te laten brengen en deze te determineren. Het meest voorkomende en dus gemakkelijk te vinden
gesteente in Nederland is grind; daarom is bij hoofdstuk drie een onderzoek opgenomen over het onderzoeken
en determineren van het Nederlandse grind.
Sommigen combineren hun stenenhobby met het maken van mooie sieraden door het slijpen van mineralen of
halfedelstenen. Eerst worden dan de ruwe materialen gezocht, uitgekapt of via explosies losgemaakt uit vast
gesteente. Afhankelijk van de grootte kunnen ze dan direct worden geslepen of de blokken ruw materiaal
kunnen eerst met een diamantzaag in meer handzame plakken worden gezaagd. Het slijpen gebeurt door de
brokjes mineraal samen met slijppoeder en water in trommels langdurig te laten ronddraaien net zo lang tot het
gewenste resultaat is bereikt. Dat kan wel weken tot maanden duren. Deze techniek wordt het ‘trommelen’ van
stenen genoemd.
Idar-Oberstein in de Duitse deelstaat Rijnland-Palts is het relatief dichtbijgelegen Mekka voor de edelstenen- en
halfedelstenenindustrie. Het zit daar vol met groothandelaren en detaillisten die hun geld verdienen met de
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 49/119
handel in ruwe en geslepen mineralen. Je vindt er overal slijperijen, en de groothandel heeft soms hele
terreinen vol liggen met ruw materiaal; de streek is vooral bekend om zijn agaat, amethist, calciet en bergkristal.
Vroeger waren er een aantal steengroeven waar je vrij naar mineralen kon en mocht zoeken. Tegenwoordig zijn
de mogelijkheden een stuk minder en kun je meestal alleen nog zoeken tegen betaling. Dat trekt enorme
aantallen verzamelaars: het is zelfs 'big business' geworden.
Zo’n steengroeve is de plaats waar steen wordt gewonnen voor de weg- en woningbouw en voor de steen- en
betonindustrie. Meestal wordt een berg systematisch door de eigenaar afgebroken. Met zware diamantboren
worden gaten in het gebergte gemaakt waarin springstof wordt aangebracht, die vervolgens tot ontploffing wordt
gebracht.
Mineralen zoeken in groeven is zeker niet gemakkelijk en ook niet altijd ongevaarlijk. Natuurlijk kun je je
beperken tot het door de groeven slenteren en het omdraaien van wat gevallen steen, maar dat is over het
algemeen niet de manier waarop mooie stukken worden gevonden. Als je echt mooie stukken wilt vinden, ben
je zelfs met het gebruik van een geologische hamer meestal maar matig succesvol. Om echt succes te hebben,
dien je te beschikken over professionele gereedschappen als zware mokers en lange breek- en stootijzers om
het vaak keiharde moedergesteente te kunnen splijten.
De beste manier om te beginnen is om lid te worden van een kring van de NGV (Nederlandse Geologische
Vereniging) die ook een speciale afdeling mineralen heeft. Informatie is te vinden via
www.geologischevereniging.nl . Een zustervereniging van de NGV is de Stichting Geologische Activiteiten
(GEA): http://www.gea-geologie.nl/.
Bijzonder handig is de site ‘Geologie in telegramstijl’ van de NGV, waar u door middel van een
trefwoordenregister alle geologische begrippen kunt nazoeken. Deze site is te vinden via
http://www.geologischevereniging.nl/git/git.htm#gesteenten2.
Een door het KNAG goedgekeurde dvd om gesteente te herkennen is Gesteenten, een digitale module
gesteenteherkenning, uitgegeven door Volterra Educatieve software. Deze is bedoeld voor de tweede fase,
maar zeker ook geschikt voor leerlingen van 3 vwo en 3 havo.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 3b
Het ontstaan van een arch is het gevolg van verschil in erosiesnelheid die samenhangt met de hardheid van het
gesteente. Geologen spreken in dit geval van differentiële erosie. Toch is over dit begrip veel discussie
mogelijk. Wellicht zou het beter zijn om van differentiële verwering te spreken, omdat vaak bij de verschillende
afbraaksnelheden geen of weinig erosie, maar slechts verwering plaatsvindt. In Nederland definiëren we het
begrip erosie immers als ‘uitschurende werking van water, ijs en wind’. Dit impliceert dat het tijdens transport
gebeurt, en differentiële erosie gebeurt meestal ter plekke. Het Engelstalige begrip ‘erosion’ is eigenlijk beter,
omdat het een bredere inhoud heeft. Wijs de leerlingen op dit manco. Als we een meer algemeen begrip
zouden gebruiken als ‘differentiële afbraak’ dan zou de vlag de lading iets beter dekken.
Vraag 6
Wijs leerlingen erop dat gesteenten niet altijd de hele kringloop hoeven te doorlopen, maar dat er ook
‘tussenwegen’ mogelijk zijn. Een voorbeeld van een snelle tussenweg is dat sedimenten (afzettingsgesteenten)
weer versmelten tot magma. Dat kan als bij subductie sedimenten op de oceaanbodem naar het binnenste van
de aarde schuiven en daar weer smelten.
Vraag 7
Dieptegesteenten en vulkanische gesteenten kun je ook met het blote oog duidelijk van elkaar onderscheiden.
Bij dieptegesteenten, zoals graniet en gabbro, kunnen doordat het magma zeer langzaam afkoelt, de mineralen
goed uitkristalliseren en krijgen ze een korrelgrootte die met het blote oog goed te zien is. Deze stenen hebben
verder geen holten en zijn zeer compact. Vulkanische gesteenten (of uitvloeiingsgesteenten), zoals basalt en
porfier, stollen veel sneller dan dieptegesteenten; daarom zijn de kristallen in het algemeen maar klein en niet of
nauwelijks zichtbaar. Bij zeer snelle stolling kan zelfs een glasachtig uiterlijk ontstaan. Kenmerkend van
uitvloeiingsgesteenten is dat ze vaak een vloeistructuur hebben, omdat ze tijdens het stromen stollen en omdat
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 50/119
ze (afhankelijk van het gasgehalte van het stollende magma) talrijke kleine holtes bezitten. Overigens is de
chemische samenstelling nagenoeg gelijk aan die van de dieptegesteenten, doordat beide gesteentegroepen uit
hetzelfde magma ontstaan.
Er bestaat ook nog een overgangsvorm tussen bovengenoemde gesteenten (die in deze paragraaf niet
genoemd wordt). Dat zijn de ganggesteenten (ontstaan in bijvoorbeeld de kraterpijp), die kenmerken van beide
gesteenten bezitten en daarom altijd aangegeven worden met een dubbele naam, bijvoorbeeld granietporfier.
Vraag 9
Er is nogal wat verwarring over de terminologie van de sedimentaire gesteenten. In sommige publicaties
verstaat men daaronder wat wij in dit boek sedimenten of afzettingsgesteenten noemen. De Nederlandse
Geologische Vereniging vermijdt de discussie door over losse en vaste sedimentgesteenten te spreken. In deze
paragraaf blijven wij bij de ‘oude’ terminologie en noemen dus de losse sedimentgesteenten (van de NGV)
sedimenten (of afzettingsgesteenten), en de vaste sedimentgesteenten (van de NGV) sedimentaire gesteenten.
Op de eerder genoemde site van de NGV http://www.geologischevereniging.nl/git/git.htm#gesteenten2 kunt u
verdere informatie vinden over (soorten) gesteenten.
Vraag 9b
Een leuke vraag voor de pientere havo-leerling. Kun je een gesteente noemen dat een soort combinatie is
tussen een breccie en een conglomeraat? Eventueel kun je als tip geven dat er sprake moet zijn van het
aaneenkitten van ongesorteerd, deels afgerond en deels hoekig, materiaal. Het antwoord is: aaneengekit
morenemateriaal. Dat gesteente heeft uiteraard ook een eigen naam: tilliet.
Vraag11
Zie hiervoor de opmerkingen die hierboven zijn gemaakt bij ‘Gesteenten, kristallen en mineralen’.
§5 Grondsoort of bodem?
Algemeen
Deze paragraaf is weer iets minder ‘hard’ natuurwetenschappelijk dan de vorige paragraaf. De achterliggende
processen in deze paragraaf zijn biologisch of chemisch van aard, maar de optredende verschijnselen zijn
duidelijk zichtbaar in het landschap en dus voor vele leerlingen wat meer geografisch..
U kunt leerlingen er alvast op wijzen dat ze bij paragraaf 7 onderzoek kunnen doen naar verwante
studierichtingen in het hbo.
Het groene infoblokje op de linkerpagina van het handboek bevat belangrijke achtergrondkennis die bij het
bestuderen van die paragraaf vereist is.
Bodems in Nederland
Op aarde zijn een aantal zonale bodems te onderscheiden die samenhangen met de grote klimaat- en
vegetatiezones, zoals de latosolen, podsolen, bruine bosbodems enz. Die laten we hier echter grotendeels
achterwege: we bespreken alleen de woestijnbodem en de latosolen, aansluitend bij de introtekst. Het accent bij
de behandeling van de verschillende soorten bodems ligt in deze paragraaf op de (azonale) bodems van
Nederland. Nederland hoort zonaal eigenlijk tot één bodemtype, de bruine bosbodems. Maar de Nederlandse
bodems zijn natuurlijk nauwelijks in te delen op grond van klimaat- en vegetatiezones. Omdat er in Nederland,
met name door de invloed van de mens en de aanwezigheid van zeer jonge afzettingen, sterk verschillende
bodems en soms heel eigen bodems aanwezig zijn is er in de tweede helft van de twintigste eeuw door de
Stiboka (Stichting voor bodemkartering in Wageningen, momenteel Alterra) door middel van duizenden
grondboringen een inventarisatie gemaakt van de Nederlandse bodems. Daarop gebaseerd verscheen een
landsdekkende bodemkartering op een schaal van 1 : 50 000. Stiboka baseerde zich bij de indeling van de
bodems op de eigenschappen van het bodemprofiel. De Nederlandse bodems werden verdeeld in 5 orden (die
in deze paragraaf beschreven worden), 13 suborden, 25 groepen en 60 subgroepen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 51/119
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 3
Het bodemprofiel bij deze vraag is enigszins vereenvoudigd aangegeven: Alleen de meest typerende horizonten
zijn vermeld. Sommige horizonten ontbreken. Dat geldt onder andere voor de A0 (A nul)- horizont of
strooisellaag, die bestaat uit onverteerbare en weinig verteerde plantenresten opgehoopt op het onderlinge
materiaal (dus op de A1-horizont) en de R-horizont die bestaat uit onverweerd hard gesteente (r van rots).
Vraag 4
Wijs leerlingen op het feit dat de grondwaterspiegel niet waterpas loopt, maar dat die min of meer het maaiveld
volgt. Dat geldt overigens vooral in een humiede klimaat, waar het grondwater langzaam ondergronds
wegstroomt naar een rivier of andere waterloop en daarbij als het ware ‘eeuwig’ bezig is om de waterpassituatie
te bereiken. In ariede klimaten, waar soms jarenlang geen neerslag valt, is (in een goed doorlatende bodem)
een waterpaslopende grondwaterspiegel (plaatselijk) wel mogelijk.
Vraag 5 en 6
Bij deze vragen wordt het proces van bodemvorming besproken dat de oorzaak is van de zonale bodems op
aarde. We beperken ons daarbij, zoals eerder al aangegeven, tot de woestijnbodems en de latosolen
(samenhangend met de introtekst). Bij de behandeling van deze twee zonale bodems is gekozen voor een
logisch-consistente benadering die geschikt is voor leerlingen van 3 havo. Daarbij is vrij sterk gegeneraliseerd
door bij de behandeling uit te gaan van de twee belangrijkste bodemvormende factoren (klimaat en vegetatie)
en de twee direct daarmee samenhangende belangrijkste bodemvormende processen (humusvorming en
uitspoeling). Andere bodemvormende factoren (als moedermateriaal, topografie, fauna, tijd en de mens) zijn
bewust achterwege gelaten of slechts marginaal aan de orde gesteld.
Vraag 7 en 8
Zie voor deze vraag allereerst de opmerkingen hierboven onder ‘Bodems in Nederland’.
In klas 2 havo is bij hoofdstuk 8 Wat een landschap! (§9) een onderzoek opgenomen over de techniek van het
maken van een grondboring. Desgewenst kunt u – als u praktisch met de bodem bezig wilt zijn – naar deze
paragraaf teruggrijpen.
Vraag 11
Zo’n proef kunt u ook gemakkelijk zelf doen. U dient dan wel via de natuurkundedocent te beschikken over
proefmateriaal bestaande uit een geheel van communicerende vaten, waarbij sprake is van ongelijke diameter.
Eén van die vaten moet uiterst nauw zijn. Als je de vaten vult met (gekleurd) water dan zie je duidelijk dat in het
nauwe (capillaire) vat het water hoger staat dan in het andere bredere vat. De oorzaak is dat hier de adhesie
(aantrekkingskracht tussen water- en glasmoleculen) overheerst.
De capillaire opstijging bedraagt bij grof zand enkele centimeters. Hij neemt toe naarmate het materiaal kleiner
wordt. Bij klei kan de capillaire opstijging verscheidene meters zijn.
§6 Levende en dode natuur
Algemeen
Deze paragraaf is bij uitstek een interessante paragraaf voor leerlingen die het NG-profiel willen gaan doen,
maar (in iets mindere mate) ook voor leerlingen die het het NT-profiel kiezen, aangevuld met het vak biologie en
uiteraard aardrijkskunde. U kunt leerlingen er alvast op wijzen dat ze bij paragraaf 7 onderzoek kunnen doen
naar verwante studierichtingen aan het hbo.
Het groene infoblokje op de linkerpagina van het handboek bevat belangrijke achtergrondkennis die bij het
bestuderen van die paragraaf vereist is.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 52/119
Schepping, evolutie of een tussenweg?
Bijna alle volken op aarde hebben wel een (religieuze) verklaring voor het ontstaan van het heelal en het leven
op aarde. U kunt leerlingen de opdracht geven een aantal van deze (religieuze) opvattingen te verzamelen.
Afhankelijk van uw eigen levensbeschouwelijke achtergrond en/of die van uw leerlingen kunt u ook uw of hun
eigen visie (laten) geven. Misschien is het verstandig om daarbij samen te werken met het vak
levensbeschouwing. Het is natuurlijk wel een thema waarbij u uiterst voorzichtig te werk moet gaan. De
levensbeschouwing is voor veel mensen van cruciaal belang en iets zeer persoonlijks. Het gevaar om mensen
te kwetsen ligt al snel op de loer. Dit geldt des te meer als wetenschappelijke opvattingen (in dit geval evolutie)
worden vergeleken met religieuze opvattingen (de schepping door God) of een combinatie daarvan (Intelligent
design). Toch maar overlaten aan levensbeschouwing? Wellicht, maar het is ook de taak van het vak
aardrijkskunde de leerlingen te confronteren met de verschillen in cultuur die er op aarde (en wellicht in uw klas)
bestaan. Als u leerlingen kunt meegeven respect op te brengen voor andere opvattingen en culturen dan is uw
onderwijs meer dan louter kennisoverdracht.
Het is overigens goed er op te wijzen dat er ook voor de wetenschappelijke opvatting geen absoluut bewijs is.
Dat geldt niet alleen voor de evolutieleer, maar ook voor de daaraan ten grondslag liggende theorie over de Big
Bang. Er bestaan zelfs grote wetenschappelijke twijfels; sommige (Indiase) natuurkundigen zijn van mening dat
de waargenomen verdeling (en concentratie) van materie in de ruimte natuurkundig onmogelijk het gevolg
geweest kan zijn van uitdijing na een oerknal.
Ook de evolutietheorie is, hoewel zeer algemeen geaccepteerd door wetenschappers, niet helemaal zonder
controverse. Er zijn nog een aantal wetenschappelijke onzekerheden en twijfels, en de evolutie is nooit echt
helemaal fundamenteel bewezen.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 3
Er zijn natuurlijk talrijke vragen te bedenken over evolutionaire ontwikkelingen. ‘Waarom kunnen mollen
nauwelijks zien’, ‘Waarom zijn mensen hun overtollige lichaamsbeharing kwijtgeraakt (en zal in de toekomst
iedereen kaal zijn?)’ zijn zo maar een paar van een vrijwel oneindig aantal te stellen interessante
discussievragen. Interessant is ook de vraag wat er met de mensheid gaat gebeuren nu natuurlijke selectie door
de moderne medische technieken wordt voorkomen? Gaan we wellicht degenereren, zoals een enkele
wetenschapper beweert?
Vraag 5
Evenals vraag 3 een vraag die u wellicht op het eerste oog als ‘hoort bij biologie’ zou kunnen bestempelen.
Maar toch is deze vraag ook geografisch uiterst interessant omdat geografische onderwerpen als
continentendrift en klimaatverandering (mede) de oorzaak zijn van de verspreiding van flora en fauna over de
aarde. Bovendien geeft dit soort vragen duidelijk de verwantschap aan van de vakken biologie en
aardrijkskunde.
Vraag 6
Vraag leerlingen eens andere voorbeelden van voedselpiramiden te noemen dan in bron 19 is aangegeven.
Vraag 10
Er lijkt hier een belangrijke vraag te ontbreken, namelijk ‘Welke lessen zijn hieruit te trekken voor het
wereldvoedselvraagstuk?’. Zo’n vraag hoort echter typisch thuis bij hoofdstuk 5, waarbij de sferenpiramide van
onderuit, dus meer vanuit het gezichtspunt van de mens, bekeken wordt. In dit hoofdstuk hanteren we slechts
de strikt natuurwetenschappelijke methode, die bestudeert hoe dit proces in elkaar zit. Maar uiteraard kunt u
ook hier alvast op de problematiek van de huidige voedselcrisis ingaan. Daarbij kunt u gebruik maken van
hoofdstuk 5, paragraaf 4, vraag 10 waar dezelfde grafiek nogmaals wordt gebruikt.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 53/119
§7 Met aardrijkskunde de toekomst in
Onderzoeksvaardigheden
Bij de door het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap geformuleerde kerndoelen voor de
basisvorming wordt bijzondere aandacht gevraagd voor onderzoeksvaardigheden. Door deze hele nieuwe
Wereldwijsmethode loopt een leerlijn onderzoeksvaardigheden waarbij (meestal) het Stappenplan als
uitgangspunt wordt gehanteerd. In elk hoofdstuk worden meestal niet alle zeven stappen daarvan gebruikt,
maar krijgen één of enkele stappen bijzondere aandacht. In het eerste onderzoek van deze paragraaf gaat het
in principe om alle stappen uit dit stappenplan. Maar u kunt er ook voor kiezen om bepaalde stappen over te
slaan. Doordat leerlingen stelselmatig wordt aangeleerd om bij onderzoek gebruik te maken van een logische
onderzoekssystematiek worden ze niet alleen voorbereid op de eisen van de tweede fase in de bovenbouw,
maar ook al enigszins op een vervolgstudie in het hbo. Daarmee hoopt Wereldwijs een bijdrage te leveren aan
het realiseren van de noodzakelijke kwaliteitsimpuls voor onze kenniseconomie, een van de weinige
locatiefactoren waarmee Nederland nog internationaal concurrerend kan zijn!
ICT- en andere vaardigheden
Zoals in het handboek wordt vermeld gaat het bij technische werkzaamheden in het algemeen, en met
werkzaamheden die met bouwactiviteiten te maken hebben in het bijzonder, vaak om drie activiteiten: tekenen,
meten en rekenen. Daarbij wordt tegenwoordig vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt van ICT-vaardigheden. Bij
het tekenen van bouwprojecten (zoals de golfbreker in deze paragraaf) gebeurt dat meestal met het programma
autocad. Om leerlingen daarmee, zelfs in zijn eenvoudigste vorm, te laten werken is te veel gevraagd. Daarom
kiezen we in deze paragraaf voor het ‘simpele’ handtekenwerk voor het situeren van een golfbreker. Bij het
maken van deze opdracht zijn we ondersteund door het Amersfoortse ingenieursbedrijf DHV dat ons een
eenvoudig praktijkvoorbeeld ter beschikking heeft gesteld. Het artikel over het aanleggen van vissershavens
komt ook rechtstreeks uit de praktijk van dit bureau. Een prima technisch verhaal, maar ook een goed verhaal
om (al te) exact ingestelde leerlingen aan te tonen hoe belangrijk het is dat ze naast exacte vakken ook een vak
als aardrijkskunde in hun pakket kiezen. Dat wordt overigens letterlijk bevestigd in het interview in het artikel ‘
Aardrijkskunde, natuur en techniek’ waarin geciteerd wordt uit een interview met een HTS-er civiele techniek die
projectleider was bij het ontwerpen van de vissershavens in Ghana.
Ghana
Het project over het aanleggen van een aantal vissershavens komt, zoals eerder gezegd, rechtstreeks uit de
praktijk. De vrouwelijke minister Gladys Asma was daarvan de enthousiaste en onvermoeibare voortrekker.
Jammer genoeg verloor haar partij, direct na het vaststellen van het ontwerp door DHV de verkiezingen. En
vervolgens liet de nieuwe regering het ontwerp (dat vele tonnen gekost had) in de la liggen. Voorlopig althans...
DHV-ers reageren daar schijnbaar laconiek onder: ’This is Ghana ...’. Toch is Ghana een van de meest stabiele
en democratische landen van Afrika; de verkiezingen en de regeringswisseling verliepen bijvoorbeeld zonder
problemen. De net gekozen president Obama honoreerde dat door Ghana kort na zijn verkiezing als eerste
Afrikaanse land te bezoeken en niet het land van zijn Vader: Nigeria. Als u meer wilt weten van (de huidige
stand van) het vissershavenproject in Ghana dan kunt u informatie vinden bij www.dhv.com. Klik op search
(linksboven) en typ in het zoekvenster: Ghana.
Onderzoek naar een bepaalde studierichting
Dit onderzoek is bedoeld om de leerlingen te helpen bij hun pakketkeuze voor 4 havo en de eventuele
vervolgstudie in het hbo. Maar uiteraard ook om te laten zien dat aardrijkskunde uitstekend past bij een groot
aantal vervolgstudies in het hbo. Dat kunt u aardig aantonen door te laten onderzoeken hoe het curriculum van
een bepaalde studie eruitziet en vervolgens te vragen welke raakvlakken er zijn met het vak aardrijkskunde. Wij
durven de uitspraak aan dat (vrijwel) iedere studierichting (in de natuurwetenschappelijke hoek) meer of minder
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 54/119
raakvlakken heeft met aardrijkskunde. Als wij uitdragen dat we trots zijn op ons vak en overtuigd van de
relevantie ervan en dat met gepast zelfvertrouwen uitstralen, dan zullen veel leerlingen aardrijkskunde als
keuzevak opnemen!
Dit onderzoek wordt vanwege het specifieke karakter niet verricht op basis van het Stappenplan (al is dat wel
mogelijk). In het handboek worden enkele randvoorwaarden gesteld aan het onderzoek, voor de rest zijn de
leerlingen vrij in de wijze waarop ze het onderzoek opzetten. Wel is het verstandig afspraken te maken over de
omvang van het onderzoek, de samenwerking in de groep, de wijze van presenteren, de beoordeling enz.
Leerlingen kunnen hun informatie natuurlijk vinden via internet of uit voorlichtingsbrochures van hbo-instellingen
halen, maar het is ook mogelijk om informatie te vragen bij de eigen decaan (of om deze activiteit op te nemen
in de reguliere studie- en beroepenvoorlichting op school). Eventueel kunt u zelf (met behulp van de decaan)
een lijst aanleggen met studierichtingen waaruit leerlingen kunnen kiezen. U kunt dan wat meer sturen in de
richting van de studierichtingen die het meeste raakvlak vertonen met de geografie.
Afsluiting
Ook dit hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting waarin de kern van de stof wordt opgenomen. Voor
de afwisseling is een andere vorm gekozen dan die waarin iedere paragraaf werd samengevat. De leerlingen
werken met een knipblad waarin de grote lijn van het hoofdstuk staat vermeld. Iedere zin wordt aangevuld met
begrippen, trefwoorden en de belangrijkste bron en figuur. Wijs leerlingen erop dat deze samenvatting zeer
globaal is, maar dat ze die met behulp van de samenvattingen per paragraaf desgewenst kunnen aanvullen tot
een ‘volledige’ samenvatting.
De inhoud van het knipblad treft u hieronder aan.
In de sferenpiramide zijn de
abiotische sferen dominant.
Sterren horen tot sterrenstelsels
en maken een levensloop door.
De voedselpiramide bestaat uit
producenten, consumenten en
reducenten.
De biogeografie verklaart de
verspreiding van organismen met
platentektoniek en evolutie.
Intelligent design is een
tussenweg tussen schepping en
evolutie/Big bang.
De RV is de verhouding tussen
AV en MV en bepaalt de kans op
neerslag.
Temperatuurverschillen
veroorzaken luchtdrukverschillen
en dus de grote windstelsels op
aarde.
Door invloed van klimaat en
vegetatie veranderen
grondsoorten in (zonale) bodems.
De aarde bestaat uit aardkorst,
mantel en kern.
Köppen baseert de indeling van
klimaten op isothermen en de
droogtegrensformule.
Afrika heeft veel mensen en
natuurlijke rijkdommen, maar toch
is de welvaart niet zo groot.
Gesteenten bestaan uit mineralen
en maken een kringloop door.
Depressies ontwikkelen zich bij
het poolfront en gaan gepaard
met veel bewolking en neerslag.
Grondwater bevindt zich onder de
grondwaterspiegel; bodemwater
erboven.
In de loop van de geologische
geschiedenis waren er drie fasen
van orogenese.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 55/119
3 Achtergrondinformatie
Kerndoelen in hoofdstuk 2
De kerndoelen van de taakgroep vernieuwing basisvorming zijn zo algemeen geformuleerd dat verscheidene
ervan in dit hoofdstuk aan bod komen. Het meest duidelijk geldt dat voor kerndoel 38.
Kerndoel 38: De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te
gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.
Als we in bovenstaand kerndoel het bijvoeglijk naamwoord fysieke of fysisch- geografische voor het woord
‘omgeving’ plaatsen is dit een zeer algemene omschrijving voor de inhoud van dit hoofdstuk. De leerling bouwt
via de sferenpiramide een duidelijk beeld op niet alleen van de eigen omgeving, Europa en de wereld, maar
zelfs van de kosmos. Dat beeld wordt aangeboden via een duidelijke, logische en consistente methodiek,
namelijk door de opbouw van de sferenpiramide van boven naar beneden te behandelen en dus van meer naar
steeds minder dominantie. De leerlingen gaan door deze aanpak de logische verbanden zien tussen de
verschillende sferen en die op een natuurwetenschappelijke manier beschrijven en verklaren. Ons hele heelal,
vanaf de kosmos tot de laagste trede, de biosfeer. Het woord ‘eigentijds’ in het kerndoel kan dus gezien worden
als ‘actueel’ of als ‘kennis hebbend van de actuele ontwikkelingen die zich in de wereld (en de kosmos!)
afspelen‘. In het hoofdstuk komen door het steeds wisselend schaalniveau zowel processen op kosmische, en
mondiale schaal als op een lager schaalniveau uitgebreid aan de orde.
De kerndoelen van de taakgroep zijn op een dusdanig generiek niveau geformuleerd dat ze weinig sturend
kunnen zijn voor de opzet van de nieuwe Wereldwijs. Daarom is voor de structuur en opzet van Wereldwijs het
document van het KNAG (opgesteld door Joop van der Schee) beter te hanteren.
In dit hoofdstuk komen de volgende KNAG-kerndoelen uitgebreid aan de orde:
1 ‘Aardrijkskunde is gericht op het verwerven door leerlingen van systematisch kennis, inzicht en
vaardigheden waarmee zij zich een mening kunnen vormen over de dynamische regionale
verscheidenheid in de wereld, Europa, Nederland en hun eigen omgeving.’
In dit hoofdstuk geldt dit met name voor fysisch-geografische kennis, inzichten en vaardigheden die op een
logische exacte natuurwetenschappelijke studiemethode wordt ‘geconsumeerd’. Het specifieke daaraan is dat
leerlingen met dit hoofdstuk via de sferenpiramide een soort totaalbeeld krijgen van onze planeet, terwijl
anderzijds via de in alle kernparagrafen gehanteerde schaalsprong aan leerlingen de methodiek wordt
meegegeven om deze algemene kennis op een ander schaalniveau (en dus ook in de eigen omgeving) toe te
passen.
2 ‘Een keuze voor moderne regionale geografie; het gaat over verschillen, overeenkomsten en relaties
tussen gebieden.’
In de ‘oude’ regionale geografie werden regio’s voor een belangrijk deel beschreven als unieke entiteiten,
volgens Vidal de la Blache ‘als een medaille geslagen naar een beeld van het volk‘. In de moderne regionale
geografie worden regio’s meer gezien als deel van een groter geheel met overigens wel een (duidelijk) eigen
gezicht. De regionale verscheidenheid is (deels) te verklaren uit de specifieke manier waarop in een bepaalde
regionale context algemene (fysisch) geografische wetmatigheden op een eigen manier vorm krijgen. Op deze
wijze is het ook mogelijk de specifieke kenmerken van een bepaalde regio met behulp van deze algemenere
wetmatigheden, door middel van het wisselen van schaalniveau en aangevuld met kennis over de lokale
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 56/119
situatie, te beschrijven en hun bijzondere kenmerken te verklaren. Bij een fysisch-geografisch hoofdstuk als het
onderhavige is bovenstaande vaksystematiek in optima forma toe te passen. Maar daarnaast vormt de fysieke
leefomgeving een belangrijke sturende factor bij het ontstaan van de regionale eigenheid van de verschillende
gebieden op aarde.
Centraal in dit hoofdstuk staat het werelddeel Afrika. Dit is, zoals reeds eerder vermeld, gekozen om een viertal
redenen:
1 een goede geografische spreiding van de regio’s in de onderbouw van het vwo; Afrika is tot nu toe nog vrij
weinig aan bod gekomen;
2 de uitstekende mogelijkheden die dit continent biedt voor het behandelen van fysisch-geografische thema’s;
3 de in het algemeen grote onbekendheid van leerlingen met dit continent, dat toch (met bijna 1 miljard
inwoners) na Azië het dichtstbevolkte continent van de wereld is.
4 het stereotype beeld dat veel mensen van Afrika hebben; door objectieve informatie kan dit worden omgezet
in een geografisch beeld.
Bij de keuze voor het bij dit hoofdstuk horende onderzoek is enerzijds aangesloten bij het werelddeel Afrika
(met name het land Ghana), en anderzijds bij het NT-profiel (doordat leerlingen een technisch getint onderzoek
moeten doen).
3 ‘Leerlingen moeten op een bepaalde manier leren kijken naar gebieden en ontwikkelingen in gebieden.
Noodzakelijk:
• basistopografie;
• de belangrijkste geledingen van de wereld, Europa en Nederland kunnen beschrijven en duiden.’
Lange tijd is in het Nederlandse aardrijkskundeonderwijs de topografie wat stiefmoederlijk bedeeld. De nadruk
lag meer op de vaardigheid om te kunnen opzoeken dan op de kennis over de ligging. In het verleden is lange
tijd het omgekeerde het geval geweest, waardoor het aardrijkskundeonderwijs het wat negatieve imago kreeg
van rijtjes namen opdreunen: Veendam – Wildervank – Sappemeer – Stadskanaal... Zoals meestal ligt de
waarheid in het midden. Daarom is de topografie in de Nieuwe Wereldwijs gestoeld op:
• enerzijds concrete kennis van de belangrijkste basistopografie van de wereld(delen) en de belangrijkste
landen. In dit hoofdstuk wordt dit geconcretiseerd in de topografische kennis van Afrika. In de nieuwe
Wereldwijs wordt overigens de inhoud van een deel van dit hoofdstuk - met name fysisch-geografische
kenmerken als reliëf en de (daarmee samenhangende) hydrografie – aangewend als de belangrijkste
sturende topografische component (op de achtergrond) van een groot deel van het (andere) kaartmateriaal
dat bij de diverse hoofdstukken gebruikt wordt;
• anderzijds de vaardigheid van een snel en accuraat kunnen gebruiken van de atlas. In feite wordt daarbij de
vaardigheid geleerd om met iedere willekeurige atlas om te gaan. Met name geldt dat natuurlijk voor de
Grote Bosatlas en de Basis Bosatlas, maar ook voor de onlangs nieuw op de markt verschenen HEBRI-
wereldatlas. Omdat op havo-scholen in de bovenbouw bij het eindexamen de Grote Bosatlas wordt gebruikt,
wordt deze ook in dit 3 havo-boek als algemeen uitgangspunt genomen. Havo-leerlingen kunnen door het
gebruiken van de Grote Bosatlas in de onderbouw al worden voorbereid op de specifieke, meer complexe
vraagstelling van het uiteindelijke eindexamen.
4 ‘Leerlingen moeten een aantal vaardigheden ontwikkelen om zelf geografische informatie te kunnen
verzamelen, ordenen en analyseren. Nodig zijn:
• kaart- en atlasvaardigheden;
• een eenvoudig veldwerk kunnen uitvoeren;
• de geografische manier van kijken kunnen toepassen; leerlingen zijn in staat bij de bestudering van
gebieden en verschijnselen in gebieden zowel menselijke als natuurlijke factoren in de beschouwing te
betrekken als ook relaties binnen en tussen gebieden.’
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 2 © MALMBERG 57/119
Dit kerndoel is standaard ingebouwd in ieder hoofdstuk van dit boek. In dit boek is er zelfs een heel hoofdstuk
aan gewijd: hoofdstuk 3 ‘Veldwerk en practicum’, dat bestaat uit twee fysisch-geografische en twee sociaal-
geografische onderzoeken.
In dit hoofdstuk richt het onderzoek zich op het zoeken van een locatie voor een golfbreker bij een visserijhaven
in een ontwikkelingsland. Bedoeling daarvan is enerzijds om leerlingen te interesseren voor een technische
vervolgstudie. Technologische innovatie is voor ons land cruciaal om in de wereld een rol mee te blijven spelen.
Daarom is er dringend behoefte aan goede leerlingen met een exact vakkenpakket. Uit het bedrijfsleven komen
soms klachten dat de keuze daarvoor te beperkt is; veel technische bedrijfstakken zitten dringend verlegen om
goede technici. Er zijn dus goede en interessante carrièrekansen in die sector. Door leerlingen te laten zien dat
veel van die technische vervolgstudies raakvlakken hebben met de geografie kunnen wij enerzijds een bijdrage
leveren aan de broodnodige popularisering van de techniek, en anderzijds het belang van ons eigen vak
promoten.
Nog specifieker gebeurt dat in het tweede onderzoek waar leerlingen onderzoek doen naar verwante
vervolgstudies en de betekenis van het vak aardrijkskunde daarbij.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 58/119
Hoofdstuk 3 Veldwerk & Practicum
1 Inleiding
Algemene verantwoording hoofdstuk
De titel van dit hoofdstuk is: ‘Veldwerk en practicum’. Voor die titel is bewust gekozen en niet voor de titel
‘onderzoek’. Als geografen hebben wij allemaal goede herinneringen aan de periodes dat we eropuit gingen in
binnen- en buitenland voor sociaal- of fysisch-geografische practica. Aardrijkskunde speelt zich nu eenmaal
’buiten’ af, of dat nou het veld of de wijk is. De termen ‘veldwerk’ en ‘practicum’ refereren meer aan dat
‘buitengevoel’. Dat wil overigens niet zeggen dat daarbij geen moderne technieken te pas kunnen komen zoals
computer, laptop, GPS, remote sensing, GIS enz. Het veldwerk mag een combinatie van beide zijn, zoals ook
de openingspagina in het handboek suggereert.
Dit hoofdstuk is midden in het boek gezet. Het zou ook achteraan kunnen staan. Maar wij hebben ervoor
gekozen om daar het landenonderzoek te plaatsen. Dat is een mooie afsluiting en synthese van alles wat ze in
dit leerjaar (en de vorige leerjaren) over aardrijkskunde geleerd hebben. En het is algemeen bekend dat
leerlingen het op prijs stellen om regionaal te werken. Met een landenonderzoek komen ze daarbij helemaal
aan hun trekken. Verder biedt een landenonderzoek de mogelijkheid om een breed scala aan eerder geleerde
kennis toe te passen. Het veldwerk in dit hoofdstuk is daarentegen beperkter, meestal gefocust op één bepaald
(relatief klein) onderdeel van het brede vak geografie.
Dat we dit hoofdstuk midden in het boek geplaatst hebben, betekent niet dat het daar in zijn geheel behandeld
dient te worden. Bij voorkeur niet zelfs. Als u de hoofdstukken in volgorde behandelt, dan hebben leerlingen nu
een sociaal- en cultuurwetenschappelijk en een sterk natuurwetenschappelijk hoofdstuk achter de rug,
respectievelijk gekoppeld aan het profiel Cultuur en maatschappij en Natuur en techniek. Er volgen nog een
duidelijk economisch-geografisch hoofdstuk en een minder exact natuurwetenschappelijk hoofdstuk (waarin de
mens centraal staat). De vier onderzoeken uit dit hoofdstuk zijn ook weer eerlijk verdeeld over de sociale en
fysische geografie. Maar daarin zitten onderdelen die ze nog niet altijd hebben gehad. In grote lijnen is de
aansluiting bij de hoofdstukken als volgt:
• Onderzoek 1 ► ‘Zoektocht naar de identiteit van een wijk’ sluit vrij naadloos aan bij hoofdstuk 1
‘Aardrijkskunde, cultuur en maatschappij’.
• Onderzoek 2 ► ‘Gesteenten in Nederland determineren’ sluit het beste aan bij hoofdstuk 2 ‘Aardrijkskunde,
natuur en techniek’ (met name de petrologie) en in mindere mate bij hoofdstuk 5 ‘Aardrijkskunde, natuur en
gezondheid’ (het geologische deel).
• Onderzoek 3 ► ‘De aantrekkelijkheid van steden meten’ sluit vooral aan bij hoofdstuk 4 ‘Aardrijkskunde,
economie en maatschappij’, en in mindere mate bij hoofdstuk 1 ‘Aardrijkskunde, cultuur en maatschappij’.
• Onderzoek 4 ► ‘Bouw je eigen weerstation past het beste bij de stof van hoofdstuk 2 ‘Aardrijkskunde,
natuur en techniek’, maar is ook als praktische afwisseling na ieder hoofdstuk te doen.
Een mogelijkheid is ook om leerlingen zelf een keuze te laten maken, welk(e) onderzoek(en) ze gaan doen.
Daarbij kunt u wel of niet de eis stellen dat er − als u meer dan één onderzoek laat doen − zowel een fysisch-
als sociaalgeografisch veldwerk moet worden gedaan. U kunt er wel of geen lestijd voor beschikbaar stellen,
wel of geen waardering voor geven. Een (in de praktijk gebleken) interessante optie is om er een buitenles-
jaartaak van te maken. (Groepjes van) leerlingen leveren hun onderzoek voor het eind van het jaar in en krijgen
daar een punt voor dat meetelt voor c.q. geldt als afronding voor het eindcijfer. Leerlingen kunnen dan zelf
bepalen of ze een practicum doen nadat het best daarbij passende hoofdstuk is behandeld, of op een ander
moment, waarbij ze dan wel de bijbehorende nog niet behandelde stof zelfstandig moeten doorwerken. Ook
havo-leerlingen moeten daartoe in staat zijn.
Verstandig is het daarbij wel om ze eerst een ‘werkplanning’ te laten inleveren waarin staat wat ze allemaal van
plan zijn. Net als met de ‘gewone’ onderzoeken uit ieder hoofdstuk en het landenonderzoek op het eind van het
boek, hebben wij bij deze vier practica uitdrukkelijk de bedoeling om daarmee te laten zien hoe breed ons vak
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 59/119
is, hoe interessant, hoeveel het te bieden heeft en hoeveel raakvlakken er zijn met alle vier de profielen.
Wellicht zijn wij als geograaf wat bescheiden als het gaat om het belang van ons vak voor de toekomstige
wereldburger, de maatschappelijke relevantie en het ontwikkelen van het denkproces. Belangrijk daarbij is dat
aardrijkskunde eigenlijk het enige vak is dat zich afspeelt op het grensvlak van exacte en sociale
wetenschappen, zodat leerlingen enerzijds een logische, natuurwetenschappelijke denkwijze ontwikkelen
samenhangend met de fysisch-geografische thema’s, en anderzijds een genuanceerde maar ook kritische
houding, samenhangend met de sociaal-geografische thema’s. Havo-leerlingen zullen in de toekomst op allerlei
leidinggevende, opiniërende en bestuurlijke maatschappelijke posities terechtkomen, zowel in het bedrijfsleven
als bij de overheid. Daarbij is de combinatie van de hierboven beschreven eigenschappen een uitstekende
basis voor een goed carrièreperspectief.
Wat hebt u nodig bij het hoofdstuk?
Algemene opmerking: Onderstaande hulpmiddelen zijn meestal niet noodzakelijk, maar geven de leerlingen
extra inzicht, zijn leuk of informatief, of u kunt er extra opdrachten bij bedenken. Als het hulpmiddel niet kan
worden gemist dan is dit vetgedrukt aangegeven.
Paragrafen Hulpmiddelen
1 Zoektocht naar de identiteit van een
wijk
stadsplattegrond en een digitale camera, posterpapier
2 Gesteenten in Nederland determineren verschillende soorten grind (uit Nederland), werkblad ‘Analyseren
van het Nederlandse grind’, stenenzoekplaat, zandliniaal (of
figuur 3), geologische hamer, loep, microscoop, stenen uit het
buitenland, fossielen
3 De aantrekkelijkheid van steden meten atlas of Google maps, Excel en PowerPoint
4 Bouw je eigen weerstation diverse bouwmaterialen voor weerinstrumenten, kompas,
weerstation, maximum-minimum thermometer, barometer, hygrometer,
bouwinstructie voor een weerhut, weerkaartjes
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 60/119
2 Tips per paragraaf
§1 Zoektocht naar de identiteit van een wijk
Algemeen
De betekenis die een woonwijk voor bewoners heeft, is verschillend. De bewoners beleven en ervaren de
woonwijk op hun eigen specifieke manier. Daarbij komt dat de eigen woonwijk niet losstaat van wat er verder in
de wereld gebeurt. Door het proces van globalisering (zie hoofdstuk 1 en 4) zijn steeds meer gebieden en
mensen op de wereld met elkaar verbonden. Mensen reizen steeds vaker naar andere landen, en via de media
komt de wereld ieder huis binnen. Globalisering lijkt de eigen identiteit van plaatsen kapot te maken. Alles wordt
eenvormiger, en plaatsen beginnen steeds meer op elkaar te lijken. Het mondiale en het lokale lijken niet
samen te kunnen gaan…
Maar is dat wel zo?
Doreen Massey, hoogleraar geografie van de Open University in Groot-Brittannië, heeft zich met deze vraag
beziggehouden. Zij vroeg zich af of er nog wel een eigen identiteit bestaat, nu de stedelijke bevolking
tegenwoordig zo heterogeen is. Volgens haar is er nog steeds sprake van een eigen identiteit van wijken en
steden. Alleen is die identiteit niet alleen meer gebaseerd op homogene gemeenschappen met een eigen lokale
geschiedenis die losstaat van de rest van de wereld. Volgens Massey moeten we steden en wijken zien als
plaatsen waar het lokale en het mondiale bij elkaar komen. Als voorbeeld beschrijft Doreen Massey de straat in
Londen waar zij zelf woont als volgt:
‘Een lokale winkelstraat. Een nogal gewone plek in het Noordwesten van Londen. Onder de spoorbrug de
kiosk die allerlei kranten van over de hele wereld verkoopt. Hier en daar zijn leuzen van de IRA op de muur
geschilderd. Op andere plaatsen hangen posters voor een speciale bijeenkomst ter herdenking van de
hongerstaking voor Noord-Ierland van tien jaar eerder. In het lokale theater is een one man-show; in de
nationale club spelen de Wolfe Tones Ierse volksmuziek, en in de Black Lion wordt een theaterstuk van
James Joyce opgevoerd. In twee winkels zie ik wie er de loterij van die week gewonnen heeft, nl. Teresa
Gleeson en Chouman Hassan. Aan de andere kant van de drukke verkeersstraat is een winkel die Indische
sari’s verkoopt. Op de winkeldeur hangt ook nog een aankondiging van een concert in het Wembley Stadion
met Indiase muziek. Bij een andere kiosk praat ik met een moslim die zich nogal negatief uitlaat over de
gebeurtenissen in de eerste Golfoorlog en die moppert over het feit dat hij de behoorlijk vrijpostige krant The
Sun moet verkopen. Intussen vliegen er voortdurend vliegtuigen af en aan naar Heathrow. De
verkeersdrukte op straat is te danken aan het feit dat deze straat een van de belangrijke toegangsroutes
naar het centrum van Londen is en vlak bij het begin van de snelweg naar het Noorden ligt. Kortom een plek
die wel degelijk een eigen identiteit heeft, maar die op allerlei manieren ook met de buitenwereld verbonden
is, en waarvan het typische lokale karakter en de typisch lokale combinatie van eigenschappen zonder die
verbindingen al helemaal niet denkbaar zou zijn.’
Ook in Nederland zijn er wijken waar we een dergelijke sfeerbeschrijving kunnen maken. Wie bijvoorbeeld op
een doordeweekse dag door de Utrechtse Kanaalstraat loopt, zou een soortgelijke beschrijving kunnen geven.
Een dergelijke interpretatieve schets, een sfeerbeeld van een wijk maken die iets zegt over de identiteit, is het
hoofddoel van dit veldwerk. Het is een veldwerk waarbij het waarnemen door leerlingen centraal staat. Deze
waarnemingen moeten resulteren in wat zij het eigene, het karakteristieke van een wijk vinden. De uitkomsten
van al die waarnemingen zullen verschillend zijn en dat is op zichzelf interessant omdat zij ook iets zeggen over
de accenten die de leerlingen hebben gelegd en met welke ogen zij naar de wijk hebben gekeken.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 61/119
De ‘genius loci’ van een wijk
Het karakteristieke, het eigene van een woonwijk is niet scherp af te bakenen of te benoemen. De identiteit van
een wijk wordt vaak gezien als het samenspel van verschillende factoren:
1 de fysiek-ruimtelijke structuur van een wijk. Het gaat hier om de ligging van de wijk, de stedenbouwkundige
structuur en de architectuur van de bebouwing;
2 de sociaal-culturele kenmerken van de bewoners;
3 de historische factor. De identiteit van een wijk wordt medebepaald door de geschiedenis van de wijk.
Volgens de Britse stadsgeograaf Whitehand draagt vooral de fysiek-ruimtelijke structuur in grote mate bij aan de
identiteit van een wijk. Volgens hem zijn de verschillen in het fysieke karakter van de verschillende delen
fundamenteel voor de manier waarop mensen zich identificeren met wijken. Voorkeuren van mensen voor
bepaalde delen van een stad hangen samen met het specifieke uiterlijk van de wijken. De gebouwen, straten,
plantsoenen, enz. in een wijk dragen bij aan wat Whitehand de ‘genius loci’ van een plek noemt. In de
Romeinse tijd was de genius loci de beschermgeest van een bepaald gebied. Whitehand gebruikt het begrip om
de ‘eigenheid’ van een gebied te benadrukken. De genius loci van een stad of van een wijk zegt iets over de
unieke, plaatsgebonden atmosfeer.
De hierboven genoemde fysiek-ruimtelijke, sociaal-culturele en historische kenmerken zijn min of meer objectief
vast te stellen. Er is echter ook een subjectief aspect aan de identiteit van een wijk. Dat heeft betrekking op de
al eerder genoemde beleving van de wijk door bewoners; de betekenis die mensen aan de wijk geven. In welke
mate voelen zij zich verbonden met de wijk (en met de andere bewoners)? In hoeverre voelen zij zich thuis in
de wijk? Het gaat hier om de mate van verbondenheid die bewoners met hun wijk voelen. De humanistische
geograaf Yi-Fu Tuan zegt dat een wijk, naast een objectief waarneembaar gebied, ook een gebied is dat door
mensen is gemaakt, een door de mens zingegeven ruimte, een opslagplaats vol objecten waaraan emoties,
herinneringen en bekentenissen verbonden zijn. Dit betekent echter niet dat alle bewoners dezelfde betekenis
geven aan hun wijk. Het betekent ook niet dat in alle gevallen de eigen identiteit van een wijk als positief wordt
ervaren.
Wat is het belang van een wijkidentiteit?
Kennis over de identiteit van een wijk kan beleidsmakers helpen een meer afgewogen stedelijke vernieuwing te
ontwikkelen of probleemwijken aan te pakken. Fysieke ingrepen en het differentiëren van de bevolking zijn vaak
niet voldoende om verbetering in de wijk te realiseren. Een goede of slechte reputatie van een wijk hangt nauw
samen met zijn identiteit. Door deze identiteit in de wijkverbetering te betrekken kan de aanpak effectiever zijn.
Identiteit is verder een goed middel om de participatie van bewoners bij stedelijke vernieuwing te versterken. De
huidige en de gewenste identiteit van buurt en wijk vormen een aantrekkelijk gespreksonderwerp waarover
iedereen kan meepraten.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 3
De vragenkaartjes zijn bedoeld om de leerlingen te helpen bij het waarnemen in de wijk. De vragen laten de
leerlingen gericht kijken, waarbij ze ook worden gedwongen om eens van perspectief te veranderen.
Bijvoorbeeld: ‘Stel dat je dakloos bent. Zoek in deze wijk een plek waar je kunt overnachten.’
Het is wel van belang dat de leerlingen de antwoorden goed noteren. De verzamelde gegevens hebben ze
nodig bij de presentatie van het veldwerk.
Vraag 4
Bij deze opdracht moeten de leerlingen zelf vragen bedenken die zij aan de bewoners van de wijk kunnen
stellen. Omdat het van belang is dat de vragen betrekking moeten hebben op de betekenis die de bewoners
aan hun wijk geven, is hier wellicht enige sturing nodig, bijvoorbeeld door een klasssikale uitwisseling van de
opgestelde vragen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 62/119
Het is goed om de leerlingen vooraf nog eens extra te wijzen op de zeven vuistregels bij interviewen en
enquêteren. Veel leerlingen zullen er moeite mee hebben om zomaar op iemand af te stappen en aan te
spreken. Laat daarom de interviews altijd door twee leerlingen afnemen.
Vraag 5
Deze vraag is bedoeld om de leerlingen te laten ervaren dat mensen één en dezelfde wijk positief of negatief
kunnen ervaren. Leerlingen die dezelfde ruimtelijke structuur van de wijk zien, kunnen daar verschillend over
denken in termen van mooi/lelijk, veilig/onveilig, enz.
§2 Gesteenten in Nederland determineren
Algemeen
Toen een van de auteurs van dit boek een fanatieke Limburgse stenenverzamelaar met een onvoorstelbare
hoeveelheid autodidactisch verworven kennis vroeg hoe zijn hobby was ontstaan, was zijn antwoord: 'Toen ik
een jaar of tien was vond ik eens een heel mooie steen en nam die mee naar huis. Thuis heb ik hem netjes
opgepoetst waardoor zijn kleuren en kristallen mooier zichtbaar werden. En toen is het begonnen ...'.
In het kader van het vak aardrijkskunde is er niet veel gelegenheid om aandacht aan petrologie te besteden.
Het is dan ook zeker niet de bedoeling om daar uitgebreid en min of meer wetenschappelijk op in te gaan. Dit
veldwerk c.q. practicum is slechts een eerste begin. Het is zo laagdrempelig mogelijk gehouden door
gesteenten te gaan determineren die vrijwel overal in Nederland te vinden zijn. Het interessante is daarbij dat
het Nederlandse grind zeer gevarieerd is omdat het uit vrijwel alle windstreken is aangevoerd. Zoals uit bron 4
blijkt, werd het aangevoerd door de Maas uit het zuiden, door de Rijn uit het zuidoosten, door de Noordduitse
rivieren uit het (noord)oosten en door het ijs uit het noorden. Interessant daarbij is dat het aangevoerde grind
zeer gevarieerd is: door het verschil in herkomstgebied en door het feit dat Nederland het ‘afvalputje' is van de
grote Westeuropese rivieren zijn alle hoofdgroepen van gesteenten vertegenwoordigd: stollings-, afzettings-,
sedimentaire-, en metamorfe gesteenten.
Bijzondere gesteenten liggen dus eigenlijk in Nederland voor het oprapen. Is het niet in de vrije natuur, dan wel
bij een bouwput, een groeve of een bouwmaterialenhandel. Als grind ter plekke gevonden wordt, dan is
(ervanuit gaande dat het daar ook is afgezet) de herkomst meestal wel te achterhalen. Toch is dat niet altijd zo
gemakkelijk, omdat in met name het (Vroeg) Pleistoceen de rivieren regelmatig hun bedding verlegden en over
ons land waaierden. Rijn- en Maasafzettingen kunnen dan ook in grote delen van ons land door elkaar heen
worden aangetroffen. Als grind (vooral in Laag-Nederland) van elders is aangevoerd, wordt het lastiger. Het
beste is het om het even aan de eigenaar te vragen.
Gesteenten, kristallen en mineralen
Deze zijn al aan de orde gekomen in hoofdstuk 2. Daarbij is ook naar dit hoofdstuk verwezen. Gesteenten zijn
ook voor veel niet-geografen fascinerende objecten. Veel mensen hebben er hun hobby van gemaakt om
stenen te verzamelen en te determineren. Deze paragraaf kan de eerste stoot zijn tot een levenslange
fascinatie. Daarom is het zinvol om wat langer stil te staan bij de soorten gesteenten, gesteenten mee te laten
brengen en deze te determineren. In dit hoofdstuk doen we dat met Nederlands grind, maar niets hoeft u er
natuurlijk van te weerhouden om ook (na de vakantie) gesteenten van elders in de wereld te laten meebrengen.
Sommigen combineren hun stenenhobby met het maken van mooie sieraden door het slijpen van mineralen of
halfedelstenen. Eerst worden dan de ruwe materialen gezocht, uitgekapt of via explosies losgemaakt uit vast
gesteente. Afhankelijk van de grootte kunnen ze dan direct worden geslepen of de blokken ruw materiaal
worden eerst met een diamantzaag in meer handzame plakken gezaagd. Het slijpen gebeurt door de brokjes
mineraal samen met slijppoeder en water in trommels langdurig te laten ronddraaien net zo lang tot het
gewenste resultaat is bereikt. Dat kan wel weken tot maanden duren. Deze techniek wordt het ‘trommelen’ van
stenen genoemd.
Idar-Oberstein in de Duitse deelstaat Rijnland-Palts is het relatief dichtbijgelegen Mekka voor de edelstenen- en
halfedelstenenindustrie. Het zit daar vol met groothandelaren en detaillisten die hun geld verdienen met de
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 63/119
handel in ruwe en geslepen mineralen. Je vindt er overal slijperijen, en de groothandel heeft soms hele
terreinen vol liggen met ruw materiaal; de streek is vooral bekend om zijn agaat, amethist, calciet en bergkristal.
Vroeger waren er een aantal steengroeven waar je vrij naar mineralen kon en mocht zoeken. Tegenwoordig zijn
de mogelijkheden een stuk minder en kun je meestal alleen nog zoeken tegen betaling. Dat trekt enorme
aantallen verzamelaars: het is zelfs 'big business' geworden.
Zo’n steengroeve is de plaats waar steen wordt gewonnen voor de weg- en woningbouw en voor de steen- en
betonindustrie. Meestal wordt een berg systematisch door de eigenaar afgebroken. Met zware diamantboren
worden gaten in het gebergte gemaakt waar in springstof wordt aangebracht die vervolgens tot ontploffing wordt
gebracht.
Mineralen zoeken is niet gemakkelijk en ook niet altijd ongevaarlijk. Natuurlijk kun je je beperken tot het door de
groeven slenteren en het omdraaien van wat gevallen steen, maar dat is over het algemeen niet de manier
waarop mooie stukken worden gevonden. Als je echt mooie stukken wilt vinden, ben je zelfs met het gebruik
van een geologische hamer maar matig succesvol. Om echt succes te hebben, dien je te beschikken over
professionele gereedschappen als zware mokers en lange breek- en stootijzers om het vaak keiharde
moedergesteente te kunnen splijten.
De beste manier om te beginnen is om lid te worden van een kring van de NGV (Nederlandse Geologische
Vereniging) die ook een speciale afdeling mineralen heeft. Informatie is te vinden via
www.geologischevereniging.nl. Een zustervereniging van de NGV is de Stichting Geologische Activiteiten
(GEA): http://www.gea-geologie.nl/.
Bijzonder handig is de site ‘Geologie in telegramstijl’ van de NGV, waar u door middel van een
trefwoordenregister alle geologische begrippen kunt nazoeken. Deze site is te vinden via
http://www.geologischevereniging.nl/git/git.htm#gesteenten2.
Een door het KNAG goedgekeurde dvd om gesteente te herkennen is: ‘Gesteenten, een digitale module
gesteenteherkenning’, uitgegeven door Volterra Educatieve software. Deze is bedoeld voor de Tweede Fase,
maar zeker ook geschikt voor leerlingen van 3 havo.
En ook op de al in hoofdstuk 2 genoemde cd, waarbij door middel van animaties 102 fundamentele fysisch-
geografische processen worden verduidelijkt, staan een aantal animaties die goed bij dit practicum passen.
Fossielen
Het voert wellicht te ver, maar onderzoek naar gesteenten wordt nog interessanter als het gecombineerd wordt
met het zoeken naar fossielen. Ook hier is het vaak verrassend wat leerlingen meenemen als je hen vraagt om
fossielen van thuis mee te brengen. Wellicht bent u bang dat u de fossielen (en gesteenten) zelf niet zult
herkennen, maar dat hoeft geen probleem te zijn. De algemene verwondering van de leerlingen is genoeg;
meestal kun je wel zien of het fossiele planten of dieren zijn, en de meest bekende fossielen zijn afgebeeld in
hoofdstuk 5 (figuur 5, blz. 84 opdrachtenboek).
Het belangrijkste is dat u de leerlingen de algemene achtergrond geeft: hoe ontstaan fossielen, waarom zijn ze
belangrijk, hoe ontwikkelden ze zich evolutionair, wat zijn gidsfossielen enz.? Verder kunt u natuurlijk
achtergrondinformatie geven over de kringloop van gesteente, verwering erosie, sedimentatie, cementering,
vervorming en de relatie daarmee over het ontstaan van fossielen. Een vermaard aardrijkskundedocent deed
eens de volgende uitspraak: 'Geef me een willekeurige steen in de hand, dan zal ik minstens een kwartier over
die steen vertellen, zonder dat ik het specifiek over de steen zelf heb'. Voor fossielen geldt natuurlijk hetzelfde.
Als u wat meer tijd wilt besteden aan gesteenten en fossielen, dan kunt u musea bezoeken of leerlingen
stimuleren dat zelf te doen. Enkele belangrijke Nederlandse musea op dit gebied zijn: Naturalis in Leiden, het
Natuurhistorisch Museum in Maastricht, het Natuurhistorisch Museum in Groningen, Natura Docet in Denekamp
en Oertijdmuseum de Groene Poort te Boxtel.
Als leerlingen zo enthousiast zijn geworden dat ze meer willen gaan doen met fossielen of mineralen, kan dat
weer via bovengenoemde contacten.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 64/119
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2.
Houd bij deze vraag rekening met wat hierboven is gezegd over de herkomst van de stenen. Laat de leerlingen
daarnaar vragen of laat ze de plaats waar ze de stenen in de vrije natuur gevonden hebben (op een
topografische kaart of met een GPS) vastleggen. Stimuleer de leerlingen om er een sport van te maken om zo
mooi mogelijke stenen mee te brengen.
Vraag 3.
Voor deze vraag hebben de leerlingen het werkblad ‘Analyseren van het Nederlandse grind’ nodig. Dit werkblad
vindt u op de volgende pagina. U kunt dit werkblad kopiëren en aan de leerlingen geven. Maar misschien gaat u
ook met de klas naar buiten. Dan is het verstandig om dit werkblad te plastificeren. U kunt dat mooi
(dubbelzijdig) combineren met de stenenzoekplaat uit het handboek. Om kleur, structuur . goed te kunnen zien
is het vaak beter om de stenen te breken. Daarvoor zijn speciale geologische hamers in de handel. Verder is
het nuttig om een loep te hebben (of een microscoop), waarmee kleinere kristalvormen zichtbaar worden.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 65/119
Hoofdstuk 3 §2 vraag 3 ‘Analalyseren van het Nederlandse grind’
Analyseren van het Nederlandse grind
Nummer van de steen 1 2 3 4 5
1 Vorm 1 Ruw en hoekig
2 Zwak afgerond
3 Helemaal afgerond
4 Glad en plat
2 Grootte 1 Zand of fijner
2 Grind
3 Steen
4 (Rots) blok
3 Opbouw 1 Kristallen zichtbaar
2 Geen kristallen zichtbaar
4 Kleur 1 Overwegend wit
2 Overwegend rood
3 Overwegend groen
4 Overwegend grijs
5 Overwegend zwart
6 Verscheidene kleuren
5 Structuur Homogeen 1 Bont
2 Eén kleur
Heterogeen 3 Lineair
4 Parallel
5 Gelaagd
6 Ontstaan Stolling 1 Uitvloeiingsgesteente
2 Ganggesteente
3 Dieptegesteente
Afzetting 4 Mineraal (gesteenteresten)
5 Organisch
6 Overige
Metamorfose 7 Metamorfe gesteenten
7 Hardheid
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 66/119
Vraag 4
De kroon op het werk, maar tegelijk ook lastig. Soms is het heel moeilijk te kiezen. Ervaring wijst echter uit dat
leerlingen daar vaak minder moeite mee hebben dan wij zelf. Een goed advies is ook: 'Ga uit van je eerste
constatering, dat is meestal de beste'.
En ook al is het soms lastig en zal er niet altijd een volkomen wetenschappelijk verantwoorde uitslag uitkomen;
als leerlingen enthousiast bezig zijn en interesse hebben voor de materie, dan is het eigenlijk al geslaagd.
§3 De aantrekkelijkheid van steden meten
Algemeen
In 2008 werd Almere door lezers van de Volkskrant gekozen tot lelijkste stad van Nederland. In de categorie
buitenland won de Belgische stad Charleroi. Met een dergelijke eerste plaats zal geen van beide steden erg
gelukkig zijn geweest. Van beide steden bestaat kennelijk bij lezers van de Volkskrant een uitgesproken beeld
in de vorm van een negatief waardeoordeel. Een dergelijk negatief imago is niet bevorderlijk om bedrijven,
toeristen en jonge gezinnen aan te trekken. Meer bedrijven betekent meer werkgelegenheid, meer toeristen
meer inkomsten en met meer jonge gezinnen kan de vergrijzing van de gemeente worden tegengegaan. Door
een negatief imago zal een stad al deze positieve ontwikkelingen mislopen.
In dit veldwerk onderzoeken leerlingen waarom sommige steden aantrekkelijker zijn dan andere. Het onderzoek
is opgebouwd uit twee delen. In het eerste deel (vraag 1 t/m 3) wordt eerst vanuit een theorie, het
graviteitsmodel van Reilly, de aantrekkingskracht van steden onderzocht. In het tweede deel (vraag 4 t/m 6)
toetsen de leerlingen of de theorie ook in de werkelijkheid opgaat. Hun bevindingen presenteren de leerlingen
bij opdracht 7.
Het Graviteitsmodel
Het graviteitsmodel van Reilly kan worden gebruikt om een inschatting te maken van:
1 de omvang van verkeersstromen;
2 de omvang van de migratie tussen twee gebieden;
3 het aantal personen dat gebruik zal maken van voorzieningen in een bepaalde plaats.
Het graviteitsmodel kan ook worden gebruikt om de invloedssfeer van een stad te bepalen door berekening van
het breekpunt tussen twee steden. Dat is een denkbeeldige grens tussen twee steden die bepaalt of het voor
personen aantrekkelijker is om op basis van afstand, uitgedrukt in moeite, kosten en tijd, een grotere voorkeur
te hebben voor de ene stad in vergelijking met de andere. Met behulp van het breekpunt in het graviteitsmodel
is mogelijk een grens te trekken die de verzorgingsgebieden van twee in elkaars nabijheid gelegen steden
weergeeft. Men kan ook zeggen dat met behulp van het graviteitsmodel de functionele regio kan worden
berekend. Dit betreft het gebied dat wordt afgebakend op basis van een samenhang van relaties en interacties,
bijvoorbeeld:
1 handelsrelaties en goederenstromen;
2 toerisme;
3 migratie en forensisme.
Wat maakt een stad aantrekkelijk voor mensen?
Het graviteitsmodel gaat ervan uit dat de aantrekkingskracht van een stad wordt bepaald door de omvang van
de bevolking (en daarmee samenhangend het voorzieningenniveau). Hoe groter de stad, hoe groter de
aantrekkingskracht. In het graviteitsmodel wordt geen rekening gehouden met percepties en voorkeuren van
mensen. Deze laatste zijn ook van invloed op de aantrekkingskracht van een stad.
Het beeld dat mensen van een stad hebben komt tot stand op basis van eigen waarnemingen en ervaringen én
op basis van informatie die zij via de media ontvangen. Het kan daarbij gaan om objectieve en subjectieve
informatie. Er is tamelijk veel onderzoek gedaan naar beelden die mensen hebben van steden. Het
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 67/119
onderstaande schema toont een overzicht van de kenmerken van een stad die door mensen als aantrekkelijk
worden gezien.
Wat maakt de stad aantrekkelijk om te wonen en te leven?
Kenmerk Percentage ondervraagden dat dit een
aantrekkelijk kenmerk van de stad vindt
Historische binnenstad 71%
Parken in de binnenstad 71%
Recreatiemogelijkheden 69%
Goede bereikbaarheid 69%
Schone omgeving 68%
Gevarieerd cultuuraanbod 67%
Gevarieerd woningaanbod 64%
Gevoel van veiligheid 62%
Overdekte winkelcentra 56%
Autovrije binnenstad 51%
Bron: B.A.T Freizeit-Forschungsinstitut, 2005
City marketing
Het beeld van een stad kan in positieve zin worden beïnvloed door city marketing. Met city marketing worden
alle activiteiten bedoeld die tot doel hebben het imago van een stad te verbeteren. De stad wordt gepresenteerd
als een aantrekkelijk gebied voor voor zowel bewoners en bedrijven als voor bezoekers. City marketing kan op
verschillende manieren vorm krijgen, bijvoorbeeld door het benadrukken van cultuur en kunst. De onderstaande
tabel geeft een overzicht van de onderwerpen die Europese steden gebruiken op hun websites om zichzelf te
presenteren.
Onderwerp Percentage van de onderzochte websites
dat genoemd onderwerp gebruikt
Kwaliteit van het leven in de stad 79%
Eigenschappen van de stedelijke bevolking 57%
Moderne Dynamische samenleving 57%
Ondernemersklimaat 79%
Geografische ligging 44%
Onderwijs en educatie 50%
Klimaat 30%
Historie en traditie 79%
Culturele voorzieningen 85%
Multiculturele samenleving 41%
Voor promotie van de stad en het construeren van een positief imago maken steeds meer steden gebruik van
een slagzin. Slagzinnen verbinden de stad met een bepaalde positieve karakteristiek. Er is hier een relatie te
leggen met (regionale) identiteit zoals die in hoofdstuk 1 aan de orde is gesteld.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 68/119
Enkele voorbeelden van slagzinnen:
1 Gemeente Almere: Het kán in Almere
2 Gemeente Brielle: Stad van nu, sfeer van toen
2 Gemeente Rotterdam: Rotterdam durft
Een uitgebreide lijst met slagzinnen is te vinden op: www.citymarketingonline.nl. In dit verband wordt ook
gesproken van city branding: de stad promoten als een A-merk.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2
Deze opdracht bestaat uit een aantal stappen die de leerlingen systematisch met het graviteitsmodel van Reilly
laten werken. Aan het einde van de opdracht hebben ze vier breekpunten berekend, en met behulp daarvan
kunnen ze contouren aangeven van het verzorgingsgebied (of van de functionele regio) van de eigen
woonplaats of stad waar de school staat.
De afstand tussen de verschillende steden kan het best worden bepaald door de afstand tussen de stadscentra
te nemen.
Een klassikale uitleg over het gebruik van Google Maps is wellicht een mogelijkheid om de opdracht zo efficiënt
mogelijk te laten verlopen.
Vraag 4
Omdat het hier om een groepsopdracht gaat, is het niet onwaarschijnlijk dat verschillende groepen met
verschillende vragenformulieren komen. Indien het gewenst is om de resultaten van de groepen te kunnen
vergelijken, dan is het raadzaam om op basis van de groepsformulieren te komen tot één gezamenlijk
vragenformulier.
§4 Bouw je eigen weerstation
Algemeen
De oom van een van de auteurs van dit boek was gedurende ruim zestig jaar een amateur-weerkundige die
geregeld door de plaatselijke bevolking (en pers) werd geraadpleegd om zijn weersvoorspellingen, zowel voor
de korte als de langere termijn (wel of geen strenge winter). Hij gebruikte daarbij al zijn zintuigen: hij proefde de
lucht, luisterde naar het geluid van ‘de natuur’, voelde aan takken, water en sneeuw en bekeek talloze malen
per dag de lucht, de wolken en alles ‘wat leeft en bloeit’. Hij stond zelfs iedere nacht op om de stand van maan
en sterren te gaan bekijken omdat die volgens hem wel degelijk invloed hadden op het weer. Onze auteur heeft
het dus niet van een vreemde!
Weer heeft iets fascinerends, het is grillig, onvoorspelbaar, soms angstaanjagend, soms vertederend. Je kunt er
chagrijnig of euforisch van worden. Kortom: het doet wat met je. Weerkunde is iets wat enerzijds
natuurwetenschappelijk − je kunt eraan meten en rekenen en werken met modellen − maar anderzijds is het
ook iets van gevoel (Fingerspitzengefühl?), van ervaring, van interesse. Veel fietsers zie je onmiddellijk stoppen
bij het vallen van de eerste regendruppels en hun regenpak aantrekken. Maar je kunt eerst ook eens kijken of er
duidelijke donkere regenwolken hangen, uit welke richting de wind komt (met een natgemaakte vinger) en of die
wolken dus wel of niet (volledig) naar jou toe komen.
De opzet van dit onderzoek is meer gestoeld op dit laatstgenoemde dan op het natuurwetenschappelijke meten
en rekenen, alhoewel we natuurlijk ook de weerselementen als temperatuur, neerslag, luchtdruk, windrichting
en -snelheid gaan meten en we ook het weer gaan voorspellen. Maar dat gebeurt met simpele, knusse
zelfgemaakte instrumenten. Toch is ook dit hobbyen bedoeld om leerlingen interesse en kennis bij te brengen
voor het ingewikkelde fenomeen dat het weer is, ze logisch natuurwetenschappelijk te leren denken, ze niet te
laten vervreemden van de natuur en last but not least om ze daarmee interesse voor ons vak bij te brengen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 69/119
Weersvoorspelling
Het eerste en nog steeds belangrijkste instituut dat zich in Nederland bezighoudt met weersvoorspelling is het
Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). Het KNMI werd in 1854 officieel opgericht; dat was
vooral te danken aan de tomeloze inzet van Buys Ballot, die ook de eerste directeur ervan was. Buys Ballot
slaagde in zijn poging door te wijzen op het maatschappelijk nut van weersvoorspellingen voor de scheepvaart.
De veiligheid op zee was gediend met stormwaarschuwing, en bovendien kon weerinformatie leiden tot
adviezen voor snelle vaarroutes.
Het voorspellen van het weer is per definitie een internationale aangelegenheid. Om bepaalde weerssituaties
tijdig aan te zien komen, zijn gegevens nodig afkomstig uit een groot gebied. Het weer in Nederland op zeker
tijdstip wordt niet alleen bepaald door de omstandigheden in Nederland zelf, maar kan al dagen eerder op
duizenden kilometers afstand in de maak zijn. De gegevens van bijvoorbeeld Amerika, Rusland of China zijn
ook nodig om een goede uitspraak te doen over de weersontwikkeling in Nederland.
Alle weerwaarnemingen worden dan ook wereldwijd uitgewisseld. Om deze internationale uitwisseling van
berichten goed te laten verlopen, is de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) opgericht. De WMO is een
onderdeel van de Verenigde Naties en is gevestigd in Genève; de meeste landen in de wereld zijn erbij
aangesloten.
De weerwaarnemingen worden wereldwijd verzonden via een speciaal telecommunicatienetwerk dat ook door
de WMO beheerd wordt. Alle landen zijn daarop aangesloten. Via dit netwerk verspreidt het KNMI Nederlandse
weerwaarnemingen wereldwijd, en ontvangt het ook weer alle berichten uit andere landen. Uiteindelijk heeft het
KNMI op deze wijze ongeveer een kwartier na waarnemingstijd de beschikking over de weerrapporten uit
Europ, en na ongeveer een uur over de waarnemingen van het noordelijk halfrond.
Zijn de weergegevens eenmaal beschikbaar, dan is de volgende stap om de gegevens te analyseren, zodat een
beeld van de heersende toestand wordt verkregen. Daartoe worden de gegevens gepresenteerd op een kaart,
zodat de meteoroloog direct kan zien welk weer zich op welke plaats voordoet. Zo'n weerkaart verschaft inzicht
in de ligging van de hoge- en lagedrukgebieden, de verschillende luchtsoorten en de fronten.
Door patronen op geanalyseerde weerkaarten te extrapoleren, kan de meteoroloog zich ook een beeld vormen
over de weersontwikkeling tot ongeveer een dag vooruit. Dat weerbeeld is niet erg gedetailleerd. Om op die
termijn meer detail te krijgen en ook voor de beeldvorming van de weersontwikkelingen verder vooruit, voldoet
de extrapolatiemethode niet meer; daarvoor zijn gecompliceerde modellen van de atmosfeer nodig die met
behulp van supercomputers doorgerekend worden.
In deze computermodellen wordt de atmosfeer gezien als een dunne gasvormige schil rond een bol waarop
wetten uit de stromingsleer en uit andere delen van de natuurkunde van toepassing verklaard kunnen worden.
Relevante wetten zijn bijvoorbeeld de bewegingswetten van Newton, de algemene gaswet en behoudswetten
voor massa en energie. De natuurkundige kennis wordt omgezet in wiskundige formules waarmee een
computerprogramma berekeningen kan uitvoeren. Uitgaande van een begintoestand, bepaald uit
weerwaarnemingen, berekent de computer de waarde van allerlei meteorologische variabelen voor enkele uren
tot enkele dagen vooruit. Voorbeelden van variabelen waarmee gerekend wordt zijn: de luchtdruk aan de grond
en de wind, de temperatuur en de vochtigheid op verscheidene niveaus in de atmosfeer.
Zelf kunt u ook iets doen aan de ‘oude’ manier van weersvoorspelling, namelijk door de analyse van
weerkaartjes. Zorg er dan voor dat u over weerkaartjes beschikt waarop een of meer duidelijke depressies
aanwezig zijn. Omdat de leerlingen in hoofdstuk 2 ‘Aardrijkskunde, natuur en techniek’ geleerd hebben hoe een
depressie in elkaar zit en wat het verschil is tussen een warmte- en koufront, kunnen ze proberen het weer
enkele uren tot een dag vooruit te voorspellen. Op zo’n weerkaartje staat namelijk altijd een
verplaatsingsrichting, en door te extrapoleren kun je zien wanneer een bepaald front (waarschijnlijk) op een
bepaalde plek zal aankomen.
Vroeger was de weersvoorspelling in Nederland het exclusieve domein van de overheidsinstelling KNMI. Maar
met de privatisering van overheidstaken in de jaren tachtig van de vorige eeuw is weersvoorspelling een
complete bedrijfstak geworden. Enkele commerciële instellingen die zich professioneel met het weer
bezighouden zijn Meteo Consult, WeerOnline en Buienradar. Het aardige is dat zij ook gratis sites beheren waar
u voor weersverwachtingen terecht kunt. Dat zijn onder andere:
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 70/119
• http://www.weeronline.nl/
• http://www.weer.nl/
• http://www.meteoconsult.nl
• http://www.buienradar.nl/
• http://weathernews.nl/wpfglobal.xbap
Met deze sites kunt u uw leerlingen laten werken, al of niet als ‘professionele’ aanvulling op de waarnemingen
met de zelfgemaakte weerinstrumenten die in deze paragraaf worden besproken. Vooral de site buienradar.nl is
in dit verband interessant, omdat daar bewegende buiencomplexen te zien zijn die door extrapoleren
voorspelling voor de komende uren mogelijk maakt.
Het GLOBE-project
GLOBE betekent Global Learning and Observations to Benefit the Environment. Het is een wereldwijd educatief
natuurwetenschappelijk programma voor scholen in het basis- en voortgezet onderwijs. In dit project werken
leerlingen, studenten, docenten en wetenschappers samen aan het onderzoek van het milieu en de natuurlijke
leefomgeving. Er wordt onder andere samengewerkt met de NASA en NSF Earth System Science Projects
(ESSPs). Het GLOBE-project is in 1995 gestart in de VS op initiatief van de toenmalige presidentskandidaat Al
Gore die milieukundige van origine is. Momenteel heeft het project deelnemers in 111 verschillende landen en
meer dan 2200 scholen over de hele wereld, waaronder ongeveer 100 in Nederland. Door GLOBE zijn
lesmodules ontwikkeld waarbij leerlingen onderzoek doen naar natuur en milieu in de eigen schoolomgeving.
De miljoenen gegevens die over de hele wereld verzameld worden, worden vervolgens door wetenschappers
voor hun onderzoek gebruikt, maar zijn ook beschikbaar voor de deelnemende leerlingen en scholen. Dat
betekent dat u uw leerlingen kunt laten zoeken naar onder andere gedetailleerde weerskenmerken over de hele
wereld vanaf 1995.
Binnen GLOBE zijn verschillende lesmodules ontwikkeld. Er zijn voor de leerlingen zowel theoretische
lesmaterialen (binnen) als praktische onderzoeksopdrachten (buiten). Een lesmodule bestaat uit: een
docentenhandleiding, een leerlingendeel met lesmateriaal en opdrachten, protocollen en dataformulieren
waarop precies is aangegeven hoe GLOBE-onderzoek uitgevoerd dient te worden en achtergrondinformatie. Er
zijn GLOBE-modules voor zowel basisonderwijs (bovenbouw) als voortgezet onderwijs:
Voortgezet onderwijs
Basisvorming Tweede fase
• Duurzame Ontwikkeling
• Weer en Klimaat
• Water
• Natuurkalender
• Aerosolen
• Bodem
De module Weer en Klimaat is de eerste module waarmee in 1995 werd gestart, waar de meeste scholen aan
deelnemen, en waar dus ook de meest uitgebreide gegevens van aanwezig zijn. De module bestaat uit de
volgende lessen rondom verschillende weermetingen:
GLOBE: module weer en klimaat
Temperatuur: hoe warm of koud is het? Luchtvochtigheid: hoe vochtig is de lucht?
Neerslag: hagel, sneeuw en regen Luchtdruk: een leeg glas is niet leeg ...
Bewolking pH: hoe zuur is ...?
Condensstrepen Windrichting
Weerbericht in de krant De waterkringloop
Lekker in de zon is niet ongevaarlijk! Meten bij de weerhut
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 71/119
Iedere module bestaat uit een leerlingen- en een docentendeel en is flexibel uit te voeren en af te stemmen op
uw leerlingen. De door leerlingen gemeten gegevens worden ingevuld in een database, zodat andere leerlingen
en wetenschappers er wereldwijd gebruik van kunnen maken.
Regelmatig worden speciale meetcampagnes georganiseerd. Dat zijn afgebakende periodes waarin de
leerlingen data verzamelen en doorgeven aan de betrokken wetenschappers. Meetcampagnes beginnen vaak
met een startdag op een wetenschappelijk instituut. Hier wordt de docent (met een aantal leerlingen) volledig
voorbereid, en daarna kunt u dus direct aan de slag. Aan het eind van de meetcampagne geven de
wetenschappers feedback over de resultaten van de meetcampagne.
Als u overweegt om met GLOBE aan de slag te gaan, dan kunt zich uitstekend oriënteren door deel te nemen
aan een oriëntatiedag. Oriëntatiedagen worden georganiseerd op een wetenschappelijke instelling waar
GLOBE-wetenschappers vertellen over de relevantie van de leerling-gegevens voor hun onderzoek. U voert
samen met andere docenten de verschillende metingen uit en oefent met het invoeren/bekijken van de
meetgegevens via internet.
Verdere informatie kunt u vinden op http://www.globenederland.nl/ waar u uw school ook kunt aanmelden.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2
Wij hebben ervoor gekozen om de technieken voor het maken van eigen weerinstrumenten zo eenvoudig
mogelijk te houden. Deze laagdrempelige aanpak verhoogt ons inziens de kans dat leerlingen het ook
daadwerkelijk willen gaan doen. Een idee is om een (buitenschools) project op te zetten samen met
handvaardigheid, waarbij bij dit vak de instrumenten worden gemaakt, terwijl ze bij aardrijkskunde (en/of thuis)
gebruikt zullen worden. Bij dat gebruik kunt u ervoor kiezen er een project van te maken (al dan niet met een
cijfer gewaardeerd) waarbij groepjes leerlingen een week lang de weersontwikkeling meten met hun eigen
instrumenten, eventueel aangevuld via het volgen van de weerssituatie op televisie of via internet.
Voor het gemak zetten wij hier nog even de benodigde materialen en gereedschappen voor het bouwen van
één set weerinstrumenten op een rij:
Materialen
– 4 plastic bekertjes
– 5 smalle stroken karton of kunststof
– schroef of punaise
– plastic fles
– 2 driehoeken van karton of kunststof
– 3 rietjes
– satéstokjes
– bloempot
– rond stuk karton
– ballon
– conservenpot
– 2 cocktailprikkers
– 2 vierkante houten plankjes
– stuk vloeipapier
– speld
Gereedschappen en hulpmiddelen
– priem of boormachine
– schroevendraaier
– schaar
– liniaal
– maatbeker
– watervaste stift
– lijm (of boetseerklei)
– kompas
– barometer
– hygrometer
– thermometer (minimum-maximum)
In plaats van het kopen van verschillende weerinstrumenten (hygro-, thermo- en barometer) kunt u ook een
weerstation aanschaffen zoals afgebeeld bij bron 11 van hoofdstuk 3. Het weerstation zelf wordt binnen (in de
klas) geplaatst, de weerinstrumenten buiten. Zo’n weerstation is te koop voor een bedrag tussen de 50 en 150
euro. Het heeft als voordelen dat zowel binnen als buiten gemeten wordt, dat ieder moment van de dag de
gegevens in één oogopslag af te lezen zijn en dat het systeem draadloos (op batterijen) werkt, zodat geen
aanleg van allerlei kabeltjes is vereist. Vooral Mediamarkt heeft een groot assortiment tegen concurrerende
prijzen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 72/119
Vraag 3
Voor het bouwen van een weerhut is nogal wat handigheid vereist. Voor de meeste (groepjes van) leerlingen is
dat mogelijk wat te veel gevraagd. Ze kunnen het beste wat deskundige hulp inschakelen van ouders of van de
conciërge of de toa op school. Er bestaan verschillende bouwinstructies voor een weerhut. Te downloaden is
o.a. een instructie via http://www.meteodelfzijl.nl/download/Eenvoudige_weerhut.pdf.
Andere bouwtekeningen kunt u vinden door het zoeken via Google naar ‘bouwinstructie weerhut’.
Vraag 5 en 6
De bedoeling is de vier weerselementen (windrichting, luchtdruk, luchtvochtigheid en windsnelheid) te meten en
het aantal daarbij behorende plusjes en minnetjes te tellen. Daarna worden die tegen elkaar afgewogen om op
grond daarvan de weersvoorspelling (in dit geval kans op neerslag) te maken. Het afwegen van plusjes en
minnetjes is natuurlijk lastig en arbitrair; daarom kan men er eventueel voor kiezen om de minnetjes gewoon
van de plusjes af te trekken. Hoe meer minnetjes, hoe groter de kans op neerslag. Uitgangspunt is dat de kans
op neerslag groter is naarmate:
• de wind meer uit zuidwestelijke richting waait;
• de luchtdruk lager is;
• de luchtvochtigheid hoger is;
• de windsnelheid hoger is.
Uiteraard is dit slechts een zeer globale benadering, en daarom wordt die bij vraag 6 aangevuld met andere
waarnemingen zoals weerberichten in de media, weerkaartjes, weersites enzovoort.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 3 © MALMBERG 73/119
3 Achtergrondinformatie
Kerndoelen in hoofdstuk 3
In de kerndoelen van de taakgroep vernieuwing basisvorming is vrijwel niets opgenomen over veldwerk en
practicum. Een gemiste kans? Als geografen zijn wij allemaal opgegroeid met intensief onderzoek en veldwerk,
enerzijds, zoals prof. Piket (Nijmegen) het uitdrukte ‘met de laarzen in de modder’ anderzijds ‘met het nette
(mantel)pak in de wijk’. Bij een groot deel van ons was dat nog het ‘echte handwerk’: computers en andere
hulpmiddelen bestonden nog nauwelijks. Maar dat is natuurlijk ingrijpend veranderd, zoals de openingspagina in
het handboek suggereert.
De generieke kerndoelen van de taakgroep zijn gelukkig door een geograaf geëxpliceerd c.q. toegeschreven
naar de geografie. Dat is gebeurd door Joop van der Schee in opdracht van het KNAG. En zoals een goed
geograaf betaamt, is daarbij wel expliciet aandacht besteed aan veldwerk en practicum door het formuleren van
het volgende kerndoel.
‘Leerlingen moeten een aantal vaardigheden ontwikkelen om zelf geografische informatie te kunnen
verzamelen, ordenen en analyseren. Nodig zijn:
• kaart- en atlasvaardigheden;
• een eenvoudig veldwerk kunnen uitvoeren;
• de geografische manier van kijken kunnen toepassen; leerlingen zijn in staat bij de bestudering van
gebieden en verschijnselen in gebieden zowel menselijke als natuurlijke factoren in de beschouwing te
betrekken als ook relaties binnen en tussen gebieden.’
Dit kerndoel is standaard ingebouwd in ieder hoofdstuk van dit boek, bij de laatste paragraaf ‘Onderzoek’. Dit
hoofdstuk is er zelfs in zijn geheel aan gewijd, waarbij geheel volgens het kerndoel zowel menselijke als
natuurlijke factoren in de beschouwing worden betrokken omdat het hoofdstuk bestaat uit twee fysisch-
geografische en twee sociaalgeografische onderzoeken. Op de betreffende plaatsen is nader op dit onderzoek
ingegaan.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 74/119
Hoofdstuk 4 Aardrijkskunde, economie en maatschappij
1 Inleiding
Algemene verantwoording hoofdstuk
Globalisering is momenteel het belangrijkste mondiale proces. De meeste aandacht krijgt globalisering vanuit
economisch perspectief. De gevolgen, de voor- en nadelen van de ‘krimpende wereld’ zijn dagelijks via de
media te vernemen. Hoe de gevolgen specifiek voor een land uitwerken maakt het interessant voor
aardrijkskunde.
Als voorbeeldregio is gekozen voor China omdat dit land model kan staan voor de effecten van de economische
globalisering. Daarbij komt dat China een van de hoofdrolspelers is in het globaliseringproces en die hoofdrol
ook steeds meer opeist.
In dit hoofdstuk staan de volgende zaken centraal:
• globalisering, de toenemende wereldhandel en positie van China hierin;
• de economische ontwikkeling van China en de toenemende welvaart;
• de gevolgen van globalisering voor China op twee ruimtelijke schaalniveau’s:
– nationaal: economische kerngebieden in China
– regionaal en lokaal: Shanghai als opkomende wereldstad;
• de gevolgen van de toenemende welvaart voor het milieu en de volksgezond
In iedere paragraaf komen ruimtelijke aspecten van economische factoren, economische processen en
globalisering aan de orde die worden geconcretiseerd aan de hand van voorbeelden in China. In paragraaf 7
doen de leerlingen een onderzoek naar de mogelijkheden voor bedrijfsvestiging in het buitenland.
Wat hebt u nodig bij het hoofdstuk?
De atlas is een noodzakelijk hulpmiddel bij alle paragrafen van dit hoofdstuk. De andere hulpmiddelen zijn niet
noodzakelijk, maar geven de leerlingen extra inzicht, zijn leuk of informatief of u kunt er extra opdrachten bij
bedenken. Als het hulpmiddel niet gemist kan worden, dan is dit vetgedrukt aangegeven.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 75/119
Paragrafen Hulpmiddelen
1 China, een nieuwe hoofdrolspeler op het
wereldtoneel
atlas, wandkaart Azië, diverse foto’s die verschillende
aspecten van China laten zien
2 Made in China atlas
3 Globalisering atlas
4 Economische kerngebieden atlas, rekenmachine
5 Wereldsteden atlas
6 Gevolgen van globalisering en economische groei atlas
7 Met aardrijkskunde de toekomst in PowerPoint
Overzicht ICT voor leerlingen (ePack)
In het ePack vinden uw leerlingen de volgende digitale onderdelen van dit hoofdstuk:
Oriëntatie
Met behulp van Google Earth kunnen uw leerlingen kennismaken met de regio uit het hoofdstuk.
Kern
In deze computerlessen worden de belangrijkste aspecten uit het hoofdstuk op een aantrekkelijke manier
uitgelegd en geoefend.
Onderzoek
Met behulp van bronnen op internet doen leerlingen een onderzoek.
Afsluiting
Ter voorbereiding op de ‘echte’ toetsen kunnen uw leerlingen gebruikmaken van oefentoetsen. Er zijn kleine
oefentoetsen over de stof van twee paragrafen en een adviestoets over het gehele hoofdstuk.
Overzicht ICT voor docenten (ePack)
In het ePack voor docenten vindt u naast het leerlingenmateriaal de volgende onderdelen:
• Presentator
In deze presentatietool bieden we het handboek, opdrachtenboek en antwoordenboek als pdf-bestand aan.
Met behulp van een beamer of digitaal schoolbord kunt u ze gebruiken bij uw klassikale uitleg.
• PowerPoints
Bij elk hoofdstuk bieden we een beeldrijke presentatie aan. U kunt de PowerPoints eenvoudig aan uw
wensen aanpassen.
• Docentenhandleiding
De docentenhandleiding is als download beschikbaar.
• Toetsen
In het ePack vindt u alle toetsen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 76/119
3 Tips per paragraaf
§1 China, een nieuwe hoofdrolspeler op het wereldtoneel
Paragraaf 1 is in zijn geheel gewijd aan een eerste kennismaking met China.
Voor een lesstart over China zijn verschillende weetjes en feitjes te gebruiken die de aandacht van de leerlingen
kunnen trekken. Enkele voorbeelden:
• Vierduizend jaar geleden werden in China al ijsjes gemaakt. Een mengsel van melk en rijst werd in sneeuw
verpakt.
• De Chinese jaartelling is gebaseerd op de maancyclus. De Chinese kalender werd 4600 jaar geleden al
gebruikt. Het is de oudste kalender ter wereld.
• Volgens de Chinezen brengt het geluk als de deur van je huis op het zuiden is gericht.
• Rood is de kleur van het geluk in China.
• Van een middelbare scholier wordt verwacht dat hij bij het eindexamen vijfduizend van de veertigduizend
Chinese karakters kent.
• De fabricage van zijde in China was lange tijd een groot geheim. Op het doorvertellen van de fabricagewijze
stond de doodstraf.
China is te verdelen in twee natuurlijke zones: het droge westen en het neerslagrijke oosten van China. De
grens tussen deze twee gebieden wordt ruwweg gevormd door de 500 mm neerslaglijn die loopt van het
noordoosten van China, evenwijdig aan de zuidgrens van Binnen Mongolië (zie bron 1 in handboek) naar de
zuidgrens met Myanmar (Birma).
In het westen woont slechts 6% van de Chinese bevolking. Kenmerkend voor dit deel van China zijn de
hooggelegen plateaus, zoals het Hoogland van Tibet met daartussen laaggelegen gebieden. De
Turpandepressie, ten zuidoosten van de stad Urumqi, ligt 154 m onder het zeeniveau en is na de Dode Zee het
laagstgelegen gebied op het aardoppervlak. Woestijngebieden zoals de Takla Makan (deze naam betekent
letterlijk: plaats waar je niet van terugkomt) nemen grote delen van het westen in. Verwoestijning is een groot
probleem in China en dan vooral de zand- en stofstormen die er het gevolg van zijn. Ieder jaar wordt het gehele
land, ook de steden in het oosten van China, geteisterd door deze stormen. Om dit probleem tegen te gaan
heeft de Chinese overheid sinds 1982 veertig miljard bomen geplant.
Het oosten van China heeft in vergelijking met het westelijk deel gunstigere natuurlijke omstandigheden voor
bewoning en landbouw. Een groot probleem in het oosten zijn de overstromingen door de grote rivieren. Door
de voortdurende sedimentatie is bijvoorbeeld de rivier de Huang He boven het omliggende land komen te
stromen met alle gevaren van dien.
Bij het aan de orde stellen van China is het onvermijdelijk het politieke bestel van het land erbij te betrekken.
Het voert echter te ver om dit tijdens de les te behandelen. Binnen de context van globalisering, economische
processen en de ruimtelijke gevolgen daarvan is het van belang dat de leerlingen enige notie hebben van de
centralistische Chinese overheid. In het handboek wordt reeds de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ als een voorbeeld
van de sterke sturing door de Chinese overheid genoemd. Andere voorbeelden die dit voor de leerlingen
verduidelijken zijn:
• de éénkindpolitiek;
• de aanleg van de Driekloven-dam;
• het weg-bulldozeren van woonwijken voor de aanleg van stadions voor de Olympische Spelen in 2008.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 77/119
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 11
Bij deze vraag kan worden verwezen naar het conflict in 2010 tussen de Chinese overheid en Google. De
Chinese autoriteiten willen censuur toepassen op de zoekmachine zodat bepaalde informatie, bijvoorbeeld over
het streven naar onafhankelijkheid door de Tibetanen, niet toegankelijk is. Google streeft juist naar een zo open
mogelijk internet. Het conflict heeft ertoe geleid dat Google zich terugtrok uit China.
§2 Made in China
China en de wereldhandel
De verbondenheid van China met de wereld is voor de leerlingen in een historisch perspectief te plaatsen met
behulp van de Zijderoute. Meer dan 2200 jaar geleden begonnen de Chinezen handel te drijven via de
Zijderoute die liep van de stad Xi’an in het oosten van China naar havens aan de Middellandse Zee. Het verhaal
over de Zijderoute kan, in de persoon van Marco Polo, voor de leerlingen geconcretiseerd. Marco Polo was de
eerste die, in de dertiende eeuw, de gehele zijderoute aflegde. Als zeventienjarige vertrok hij uit zijn
geboortestad Venetië om een brief van de Paus te overhandigen aan de heerser van het Mongoolse rijk.
Vervolgens trok hij verder naar China waar hij 25 jaar rondtrok. Zijn belevenissen en observaties zijn
opgeschreven, en waren voor de Europeanen de eerste kennismaking met de gewoonten, gebruiken en rijkdom
van het verre oosten.
Eeuwenlang is China een geïsoleerd land gebleven, vrijwel zonder handelsrelaties met de rest van de wereld.
Vanaf ongeveer 1550 waren de Portugezen de enigen die handel konden drijven met China. Zij deden dit vanaf
Macao. Pas in de negentiende eeuw werd China door Europese mogendheden en de VS gedwongen meerdere
havens open te stellen voor de handel. Dit was van grote invloed op de ontwikkeling van de huidige
economische kerngebieden in China zoals Shanghai (zie par. 4)
China als grote speler in de wereldhandel begon na 1980 toen het economische beleid van de communistische
partij veranderde. China is nu een land binnen de wereldhandelstriade. De meeste wereldhandel vindt plaats
tussen Azië, Europa en Noord-Amerika (zie GB53 kaart 214)
De honger naar grondstoffen en energie
De groeiende vraag van China naar grondstoffen en energiebronnen is te concretiseren aan de hand van het
voorbeeld van de grootste kolenhaven ter wereld, Nobbys Head in Australië. In deze haven is er een
permanente file van schepen die liggen te wachten voordat ze kunnen aanleggen aan de haven om te worden
geladen met kolen bestemd voor de kolencentrales in China. De langste file bestond tot nu toe uit 56 schepen,
de gemiddelde wachttijd is twee weken. Het is een toeristische attracties geworden voor Australiërs: een dagje
uit om de schepen bij Nobbys Head te tellen.
De oorzaak voor het probleem is het vervoer van kolen per trein naar de haven. Het spoorwegennet kan de
enorme toevloed van steenkool niet aan.
De honger van China naar grondstoffen en energie heeft tot gevolg dat 20% van alle grote vrachtschepen op de
wereld iedere dag ligt te wachten op lading voor China of om gelost te worden in China.
Stijging van de welvaart
De economische ontwikkeling van China leidt niet alleen tot een stijging van de welvaart van de Chinese
huishoudens, maar geeft ook de Chinese overheid veel financiële armslag om allerlei projecten uit te voeren
zoals de Drie Kloven Dam. De Chinese overheid gebruikt het overschot op de handelsbalans om de
welvaartskloof tussen de regio’s in China (zie paragraaf 6) te verkleinen. Er wordt meer geïnvesteerd in
onderwijs en gezondheidszorg op het verarmde platteland van China.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 78/119
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 4
Bij deze opdracht wordt gevraagd naar de handelstriade.
Vraag 7
In deze vraag gaat het om een belangrijk aardrijkskundig principe:naarmate de afstand kleiner is, is er meer
interactie (in dit geval meer handel tussen Nederland en de buurlanden Duitsland en België).
Vraag 10 en 11
In deze vragen worden de begrippen BBP, BNI en BNP gebruikt. Dit kan aanleiding zijn voor verwarring bij de
leerlingen en het verkeerd gebruiken van deze begrippen.
Vraag 14
Afrika heeft het imago van het ‘vergeten continent’. China is een van de weinige landen die investeren in
Afrikaanse landen. Door de investeringen vergroot China zijn politieke invloed in deze landen. Belangrijkste
motief voor China is om in de toekomst verzekerd te zijn van de aanvoer van grondstoffen.
§3 Globalisering
China als aantrekkelijk vestigingsgebied voor bedrijven
Bron 9 en 11 in het handboek geven een min of meer abstract beeld van de buitenlandse bedrijfsvestigingen in
China. Hieronder staan een aantal concrete voorbeelden met betrekking tot buitenlandse bedrijven in China:
• In 2007 werkten 25 miljoen Chinezen bij buitenlandse bedrijven.
• Er zijn in China geen vakbonden waar de ondernemingen rekening mee moeten houden.
• Namen van buitenlandse bedrijven moeten niet alleen in letters worden vermeld, maar ook in Chinese
karakters.
• Westerse producten worden door de meeste Chinezen als superieur en van betere kwaliteit gezien, ook als
dat in werkelijkheid niet zo is. Hierdoor worden er veel Westerse producten verkocht. Vooral Amerikaanse
producten zijn in trek. Daarom werd op de verpakking van deze producten zoals Head and Shoulders
shampoo en Milky Way Candy het Vrijheidsbeeld afgebeeld. Op die manier zagen de Chinese consumenten
meteen dat het om Amerikaanse producten ging.
Het is van belang de leerlingen kritisch te laten nadenken over de rol van de Chinese overheid en die van
buitenlandse ondernemingen als het gaat om het naleven van de mensenrechten in China.
In het verleden heeft spijkerbroekenfabrikant Levi Strauss zich uit China teruggetrokken vanwege het schenden
van de mensenrechten aldaar. Later heeft het bedrijf toch weer vestigingen in China geopend met als argument
dat ze ter plaatse meer voor de naleving van de mensenrechten in China konden doen.
Globalisering
In deze paragraaf ligt de nadruk op de economische globalisering. Het is van belang dat leerlingen de relatie
leggen met hoofdstuk 1, waar globalisering in relatie met cultuur aan de orde is gekomen. Net als bij de
culturele globalisering zijn er bij de economische globalisering voor- en nadelen te noemen (afhankelijk van
welk standpunt men inneemt).
Voor de les ligt de uitdaging erin om het abstracte begrip globalisering voor de leerlingen zo concreet mogelijk
te maken en hen tevens te laten ervaren hoe zij er zelf bij betrokken zijn.
Er is veel voor in de klas bruikbare informatie over globalisering te vinden. Goede aanvullende bronnen zijn:
• De grote globaliseringsgids van Evert Nieuwenhuis.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 79/119
• Een toegankelijke informatie tekst met betrekking tot globalisering is ‘Dragen we straks alleen nog Made in
China?’ van Peter Conradi, dat in 2004 verscheen in het tijdschrift Onze Wereld. In het artikel wordt voor de
kledingindustrie nagegaan wat de effecten zijn van globalisering. Het artikel is te vinden op:
http://www.globalisering.com/index.php?page=3&articleId=283.
• De Nederlandstalig website www.globalisering.com geeft veel nuttige en informatieve links.
• Op www.vpro.nl/programma/dnw/dossiers/3900552/ zijn enkele (oude) documentaires te vinden over
globalisering.
Multinationals
MNO’s hebben een sterke invloed op globalisering en omgekeerd:
• Tweederde van de wereldhandel wordt bedreven door slechts vijfhonderd ondernemingen.
• Van de honderd grootste economieën op de wereld zijn er vijftig een land en vijftig een MNO.
• De tien grootste MNO’s ter wereld hebben een groter inkomen dan de honderd armste landen ter wereld.
Net als bij globalisering zijn er met betrekking tot MNO’s voor- en nadelen te noemen. Het is van belang om met
leerlingen te komen tot een zorgvuldig beeld met betrekking tot de MNO’s, temeer omdat deze regelmatig
negatief in het nieuws komen. Enkele voorbeelden van negatieve en positieve aspecten van MNO’s staan
hieronder.
Negatieve aspecten van MNO’s:
• In ontwikkelingslanden is er weinig controle door de overheid op de MNO’s.
• MNO’s kiezen vestigingsplaatsen waar de kosten het laagst zijn. In ontwikkelingslanden betekent dit dat
allerlei voordelen aan de MNO’s worden gegeven en dat deze minder belastingen moeten betalen.
• MNO’s vestigen zich in landen waar de milieueisen minder streng zijn.
• MNO’s voelen zich niet verbonden met een land. Van de ene op de andere dag kunnen ze besluiten hun
bedrijven naar een ander land te verplaatsen omdat het daar goedkoper produceren is.
Positieve aspecten van MNO’s
• MNO’s investeren in ontwikkelingslanden en zorgen voor banen.
• Omdat MNO’s wereldwijd werken blijft kennis niet meer in een land, maar wordt deze verspreid over
meerdere landen op de wereld.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 7
Globalisering wordt vaak getypeerd als ‘een krimpende wereld’. Het tempo waarin de wereld ‘krimpt’ is echter
niet voor alle gebieden op de wereld hetzelfde. Deze vraag leent zich goed om de leerlingen te laten nadenken
over verschillen tussen ontwikkelde en ontwikkelingslanden.
Vraag 15
Bij deze vraag kunnen de politieke stelsels van India en China als een locatiefactor met elkaar worden
vergeleken. India is een democratie met een meerpartijenstelsel (qua bevolkingsomvang is India de grootste
democratie ter wereld) in tegenstelling tot China, waar de communistische partij aan de macht is.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 80/119
§4 Economische kerngebieden
Economische gebieden in China
Bron 12, 13 en 14 in het handboek geven een beeld van de economische kerngebieden in China. De
beeldvorming van de leerlingen met betrekking tot deze kerngebieden kan worden uitgebreid door een tijdlijn te
schetsen met daarin de industriële ontwikkeling die het land heeft doorgemaakt. Hierdoor krijgen de leerlingen
een genuanceerder beeld. Het is namelijk niet zo dat de industriële en economische ontwikkeling van China pas
na 1980 op gang is gekomen.
De industrialisatie van India is, in vergelijking met andere landen, laat op gang gekomen. Pas sinds het begin
van de twintigste eeuw is er sprake van een opkomende industrie. Tot die tijd waren het vooral de
ambachtslieden die zorgden voor de productie van allerhande goederen met een hoge kwaliteit. Tot op de dag
van vandaag voorzien veel kleinschalige productiebedrijven in een behoefte.
De eerste fabrieken in China, die vanaf 1900 ontstonden, waren buitenlandse ondernemingen die door China
werden aangetrokken, vanwege de grote afzetmarkt en de goedkope arbeidskrachten. Die locatiefactoren (zie
handboek paragraaf 3) waren, net als in de huidige tijd, belangrijke redenen voor bedrijfsvestiging in China. In
de eerste helft van de twintigste eeuw vestigden zich nogal wat Japanse bedrijven in China. Zij vestigden zich
vooral aan de kust in steden zoals Shanghai en Tianjin. Tegelijkertijd werden in het noordoosten van China
ertsen gedolven en ontwikkelde zich daar zware industrie. De kustzone en het noordoosten zijn dus van
oudsher economische kerngebieden in China.
Na 1949 werd de industriële productie onder de centrale leiding van de communistische partij gebracht. De
nadruk kwam te liggen op de zware industrie zoals hoogovens, metaalverwerkende industrie, olieraffinaderijen,
machinefabrieken, enz.. Wat betreft de locatie van de industrie werden strategische keuzes gemaakt. De
economische kerngebieden aan de kust waren kwetsbaar voor eventuele vijandelijke aanvallen ten tijde van de
Koude Oorlog. Daarom besloot de Chinese overheid om in het binnenland industrie te vestigen.
Na 1960 raakt China steeds meer geïsoleerd in de wereld. Dit kwam onder andere door de zogenaamde
Culturele Revolutie van 1966 tot begin jaren zeventig. Modernisering van de industrie bleef achterwege.
Na 1976 opende China de deur naar de VS en Europa. Er vond een verschuiving plaats van zware industrie
naar de productie van consumptiegoederen. Tegelijkertijd werden de staatsfabrieken omgevormd naar
ondernemingen die gericht zijn op het maken van winst. China stelde zich open voor investeringskapitaal en
nieuwe technologieën. uit het buitenland (bron 14 handboek)
Ontwikkeling van Speciale Economische Zones en open steden
Het succes van de SEZ’s in China kan het best worden geïllustreerd aan de hand van Shenzen in de provincie
Gunagdong. Deze stad is de meest succesvolle SEZ in China. In twintig jaar heeft deze plaats zich ontwikkeld
van een dorp tot een stad met meer dan tien miljoen inwoners. Enkele concrete voorbeelden:
1 Shenzen is de vestigingsplaats voor de belangrijkste Chinese Hightechbedrijven.
2 Per dag worden in Shenzen 600.000 handelstransacties afgesloten met een waarde van 800 miljoen Euro.
3 In Shenzen worden de meeste iPods, iPhones en Apple laptops ter wereld gemaakt.
De SEZ’s in China hebben over de hele wereld navolging gekregen. Een bekend voorbeeld in Europa is
Kostrzyn-Slubice in Polen bij de grens met Duitsland.
In India zijn sinds 2000 ongeveer 220 SEZ’s opgericht.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 81/119
Economische kerngebieden in de wereld
Het idee van de ‘blauwe banaan’ komt van de Franse geograaf Roger Brunet. De regio van de ‘Blauwe Banaan’
is een van de dichtstbevolkte, rijkste en meest geïndustrialiseerde gebieden ter wereld. De naam ‘Blauwe
Banaan’ is gebaseerd op de vorm van de corridor die loopt van het zuiden van Groot-Brittannië naar het
noorden van Italië. De kleur blauw is willekeurig. De eerste keer dat er een kaartje van de corridor werd
afgedrukt in de Nouvel Observateur was het gebied blauw ingekleurd, en die kleur is blijven hangen.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 9, 10 en 11
Bij deze vragen vindt wisseling van schaalniveau plaats. Op mondiaal schaalniveau behoort Europa tot de
economische kerngebieden. Op Europees schaalniveau (continentaal schaalniveau) is de ‘Blauwe Banaan’ het
kerngebied.
Wijs de leerlingen op het feit dat belangrijke steden zoals Parijs en Berlijn buiten het Europese kerngebied
liggen.
§5 Wereldsteden
Shanghai
Shanghai is het internationale handelscentrum van China en is in een concurrentiestrijd verwikkeld met
Hongkong om de financiële hoofdstad van China te worden. Tot halverwege de negentiende eeuw was
Shanghai een vissersdorp. Dat veranderde toen in 1842 Shanghai een van de vijf Chinese havens werd
vanwaaruit Groot-Brittannië handel ging drijven met andere delen van de wereld. Hiermee werd de basis gelegd
voor de internationale verbindingen, en Shanghai groeide uit tot grootste stad van China en de grootste haven
ter wereld.
De 10 grootste havens ter wereld (in goederenoverslag)
Haven Land Goederenoverslag in
miljoenen ton per jaar
Shanghai China 537
Singapore Singapore 448
Rotterdam Nederland 378
Ningbo China 300
Kanton China 300
Tianjin China 255
Hongkong China 238
Nagoya Japan 206
Quindao China 200
Dalian China 200
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 82/119
Shanghai is op weg een wereldstad te worden. Eén van de aanwijzingen is de veranderende economische
structuur van Shanghai. Na 1990 zijn de activiteiten in de kwartaire sector steeds belangrijker geworden.
De veranderende economische structuur van Shanghai, 1990-2010, percentage BNI
1990 2000 2010
Primaire sector 4 2 0
Secundaire sector 64 48 42
Tertiare sector 20 32 28
Kwartaire sector 12 18 30
Bron: Edward Leman, Can Shanghai compete as a global city?
De stadsdelen van Shanghai
Het meest kenmerkende stadsdeel van Shanghai is Pudong. Ongeveer een 25% van het totale BNI van
Shanghai komt voor rekening van Pudong.
TIP: laat leerlingen op internet informatie zoeken over:
1 de magneetzweefbaan in Pudong (de enige commerciële magneetzweefbaan ter wereld). Zoekterm:
maglevlijn of in het Engels: maglevline;
2 de wereldtentoonstelling die in 2010 in Shanghai, in het stadsdeel Pudong plaatsvond.
Zowel de magneetzweefbaan als de wereldtentoonstelling zijn voorbeelden van de economische macht en
uitstraling van Pudong.
Kenmerken van wereldsteden
Bij de kenmerken van een wereldstad wordt meestal gekeken naar economische kenmerken. De kaart van bron
17 laat de hiërarchie van wereldsteden zien zoals die op basis van economische kenmerken tot stand is
gekomen. De meest gebruikte indeling van wereldsteden is die van het Globalization and World Cities Research
Network (GaWC) Website: http://www.lboro.ac.uk/gawc/
Omdat de meeste indelingen van Wereldsteden gebaseerd zijn op economische kenmerken, is het voor de
beeldvorming bij leerlingen relevant om te wijzen op steden die op cultureel en politiek terrein de boventoon
voeren:
1 voorbeelden van politieke wereldsteden: Brussel, Washingston D.C, Beijing;
2 voorbeelden van culturele wereldsteden: Los Angeles, Berlijn, Moskou.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 5, 6 en 7
De rank size rule is een model dat een indicatie is voor de ongelijkheid in een land. Wijs leerlingen erop dat
model en werkelijkheid niet altijd overeenkomen. In ontwikkelingslanden is er sprake van een
centrum-periferieverhouding tussen stad en platteland, waardoor steeds meer migranten van het platteland naar
de stad trekken. In sommige landen is er sprake van een hoofdstad met een sterke centrale overheid, zoals in
Parijs, waardoor die stad sterk is gegroeid. In Duitsland is het omgekeerde het geval. De bondstaten hebben
ieder een eigen regering waardoor de centrale overheid in Berlijn relatief minder invloed heeft.
Vraag 13
Op www.mercer.com is de meest actuele lijst met de hoogte van kosten voor levensonderhoud in
steden te raadplegen. Het is interessant om samen met leerlingen indicatoren te bedenken waarmee
de kosten van levensonderhoud gemeten kunnen worden.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 83/119
§6 Gevolgen van globalisering en economische groei
Ongelijkheid in China
De ongelijkheid heeft geleid tot migratie van het platteland naar de stedelijke centra, in het bijzonder naar de
SEZ’s. Miljoenen migranten hebben de dorpen verlaten, waardoor de bevolkingsopbouw ervan is veranderd. In
veel dorpen wonen nu in hoofdzaak kinderen en ouderen, omdat de ouders zijn gaan werken in de steden. Daar
worden ze vaak gediscrimineerd en als ‘illegale’ vreemdelingen behandeld. In veel gevallen is dat overigens
terecht omdat een groot aantal plattelanders naar de stad trekt zonder dat ze beschikken over een
vestigingspas. Dit document bepaalt waar je mag wonen. De bewegingsvrijheid van de Chinezen wordt door dit
passensysteem erg ingeperkt.
De arbeidsomstandigheden voor illegale migranten is over het algemeen slecht. Daarbij komt dat corrupte
agenten zich door migranten laten betalen om ze met rust te laten.
TIP: Om de leerstof met betrekking tot de arbeidsomstandigheden te concretiseren zijn de persoonlijke verhalen
op http://www.klap.net/boeken/documentatie/854china.html bruikbaar. Het is van belang om de leerlingen zich
te laten realiseren dat de arbeidsomstandigheden in China gerelateerd zijn aan het proces van globalisering, en
dat zij er persoonlijk ook mee te maken hebben. Dat kan het best worden verduidelijkt met de documentaire:
‘China Blue’ (87 minuten, alle leeftijden) van regisseur Micha X. Peled. Deze geeft een indringend portret van
de zestienjarige Jasmine die haar geboortedorp verlaat om geld te gaan verdienen in een spijkerbroekenfabriek
in de stad Shaxi.
Milieuproblemen
De milieuproblemen in China zijn nog steeds groot, maar de Chinese overheid neemt steeds meer maatregelen
om de aantasting van het milieu tegen te gaan. Enkele voorbeelden die het beeld van China nuanceren:
1 Steeds meer Chinezen, vooral de hoger opgeleiden, worden zich bewust van de milieuproblemen in het
land. Dat is een belangrijke stap om milieumaatregelen te nemen.
2 In de Chinese media komt steeds meer aandacht voor milieuschandalen. Het lukt de Chinese autoriteiten
niet meer om milieuschandalen in de doofpot te stoppen. Burgers komen steeds meer in opstand tegen de
vernietiging van hun leefomgeving.
3 China is na de VS en Duitsland de grootste producent van windenergie. In de woestijnprovincies worden
enorme parken met windmolens en zonnepanelen aangelegd.
4 Steeds meer sterk vervuilende fabrieken worden gesloten.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 7
In 2004 is naast de Bic Mac-index de Tall latte-index geïntroduceerd. Bij deze laatste wordt de prijs van
hetzelfde kopje koffie van Starbucks wereldwijd vergeleken.
Vraag 10
Voor deze vraag hebben de leerlingen het werkblad ‘Onderzoek gemiddelde levensverwachting’ nodig. Dit
werkblad vindt u op de volgende bladzijde.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 84/119
Werkblad ‘Onderzoek gemiddelde levensverwachting’
Onderzoek gemiddelde levensverwachting
Bekijk de figuur hiernaast.
In Nederland is de gemiddelde
levensverwachting 79,4 jaar. De kaart laat
zien dat in Zuid-Limburg, Twente, Groningen
en de vier grote steden de levensverwachting
onder het landelijk gemiddelde ligt. In Zeeland
ligt de levensverwachting boven het
gemiddelde. De vraag is of overgewicht,
leefstijl en verkeersslachtoffers van invloed
zijn op de gemiddelde levensverwachting. Je
gaat dat onderzoeken voor de regio’s
Groningen, Twente, Zuid-Limburg en
Zeeland.
Levensverwachting 2003-2006 per GGD-regio.
a Ga naar de website van de Nationale Atlas Volksgezondheid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieu (RIVM): www.rivm.nl/vtv/home/Atlas/. Klik op Onderwerpen. Je krijgt nu een overzicht te zien van
alle thema’s die opgenomen zijn in de atlas.
b In onderstaande tabel zie je de kaarten die je moet gebruiken. Je vindt deze kaarten bij de thema’s:
Lichamelijke eigenschappen en Leefstijl.
Zet een kruisje als volgens jullie een samenhang is tussen de lagere levensverwachting en één van de
factoren.
Regio Ernstig
overgewicht
2004-2007
Overmatige en
zware drinkers
Zware rokers
2004-2007
Norm gezond
bewegen
2004-2007
Groningen
Twente
Zuid-Limburg
Zeeland
c Welke conclusies kun je trekken?
...........................................................................................................................................................................
...........................................................................................................................................................................
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 85/119
Vraag 11
De maatregel van de Chinese overheid om, in de strijd tegen overgewicht, kinderen per dag één kilometer te
laten rennen, is een voorbeeld van de invloed die de centrale Chinese overheid kan uitoefenen.
Met de leerlingen is een discussie op gang te brengen over de vraag of de school of overheid zich met het
leefpatroon van individuen mag of moet bemoeien.
U kunt als voorbeeld gebruikmaken van de volgende websites:
• ‘Gezonde Schoolkantine’ van het Voedingscentrum http://tinyurl.com/knoptp,
• RIVM: http://tinyurl.com/37shxlx
Vraag 15
Voor deze vraag hebben de leerlingen het werkblad ‘Ecologische voetafdruk’ nodig. Dit werkblad vindt u op de
volgende bladzijde.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 86/119
Werkblad ‘Ecologische voetafdruk’
Ecologische voetafdruk
Het groter worden van de ecologische voetafdruk (zie infokader) van veel landen is een voorbeeld van de
gevolgen van globalisering en economische groei. In het algemeen kun je zeggen dat rijke landen een grotere
ecologische voetafdruk hebben dan arme landen. De VS heeft een voetafdruk van 9,5. Dit betekent dat een
Amerikaan gemiddeld 9,5 keer meer oppervlakte gebruikt dan gemiddeld.
a Ga naar www.wnf.nl/voetafdruk/ en doe de test om je ecologische voetafdruk te berekenen.
b Noteer van alle medeleerlingen in je groep de ecologische voetafdruk. Is deze groter of kleiner dan de
gemiddelde voetafdruk van een Nederlander?
c Als de ecologische voetafdruk is berekend, dan beginnen jullie aan een carrouseldiscussie. Dat gaat als
volgt:
• Ieder groepslid schrijft op een vel papier een stelling met betrekking tot de ecologische voetafdruk.
Onderstreep de stelling.
• Geef het papier door aan de rechterbuurman of -buurvrouw. Deze schrijft zijn/haar commentaar bij de
stelling (+ naam) en geeft het papier weer door aan een rechterbuurman of -buurvrouw.
• Het papier gaat de gehele groep rond en komt weer terug bij de eerste leerling. Deze leest de
commentaren.
• Daarna volgt een groepsdiscussie. Op het einde doet iedere groep kort verslag van de belangrijkste
zaken die aan de orde zijn geweest.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 87/119
§7 Met aardrijkskunde de toekomst in
Het praktijkonderzoek van hoofdstuk 4 is een activiteit waarbij de leerlingen de rol van een consultant, een
economische adviseur aannemen. Nogal wat leerlingen die kiezen voor het profiel Economie en maatschappij
gaan een studie volgen met als beroepsperspectief een dergelijke adviserende functie. Om de leerlingen een
context te geven voor dit beroepenveld wordt in paragraaf 7 iets verteld over het gerenommeerde Amerikaanse
adviesbureau Booz Allen Hamilton dat tot de wereldtop behoort. Booz Allen Hamilton is een van de
belangrijkste adviseurs van de Amerikaanse overheid.
In deze praktische opdracht krijgen de leerlingen een concrete situatie voorgelegd waarover een besluit moet
worden genomen. In dit geval gaat het om een advies dat zij moeten uitbrengen aan het management van een
bedrijf in consumentenelektronica over het al dan niet verplaatsen van een deel van het bedrijf.
In het onderzoek moeten de leerling verschillende landen op verschillende aspecten vergelijken. Op deze
manier ervaren zij dat verplaatsing van een bedrijf niet louter gebeurt op basis van economische argumenten
(bijvoorbeeld lage loonkosten), maar dat ook politieke en sociaal-culturele factoren een rol spelen in de
besluitvorming.
Leerlingen moeten de verschillende factoren ‘wegen’ en vervolgens tot een beargumenteerd advies komen. Het
advies presenteren de leerlingen met behulp van een PowerPointpresentatie. Suggestie: laat de leerlingen de
PowerPointpresentatie presenteren alsof zij dat aan het management van het bedrijf doen. Dat geeft een extra
dimensie aan hun presentatie; ze blijven in de rol van ‘duurbetaalde consultant’.
Afsluiting
Ook dit hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting waarin alle relevante begrippen in samenhang
worden gezet. De samenvatting geeft inzicht in de twee belangrijkste factoren voor de economische
ontwikkeling van China, namelijk: het proces van globalisering en het ruimtelijke en economische beleid van de
Chinese overheid.
Leerlingen maken de samenvatting aan de hand van de begrippenlijst die in het opdrachtenboek is afgedrukt.
Om te waarborgen dat de begrippen in een dusdanige volgorde komen te staan dat de leerling de rode draad
van de ontwikkelingen in China na 1979 kan volgen, wordt gebruikt gemaakt van een voorgestructureerd
invulschema.
Het gedeeltelijk ingevulde schema staat op de volgende bladzijde.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 88/119
China:
Een economische grootmacht
Vrije wereldhandel door:
Drie belangrijke
oorzaken voor
economische groei
Globalisering Politieke veranderingen:
Aantrekkelijk voor MNO’s - 5 gunstige locatiefactoren:
Buitenlandse bedrijven vestigen
zich vooral in:
Economische kerngebieden in
China:Achterblijvende gebieden in China
zijn de provincies met als
belangrijkste economische
activiteiten:
Sjanghai, Voorbeeld van een wereldstad.
Kenmerken:Regionale ongelijkheid is te zien aan:
Levensstijl
Chinezen
Gevolgen economische groei China:
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 4 © MALMBERG 89/119
3 Achtergrondinformatie
Kerndoelen in hoofdstuk 4
Net als de voorgaande hoofdstukken draagt hoofdstuk 4 vooral bij aan het realiseren van kerndoel 38 van de
vernieuwde basisvorming: de leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en
de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.
In dit hoofdstuk is Globalisering een van de centrale concepten. De ‘krimpende wereld’ heeft tot gevolg dat
landen en regio’s meer en meer met elkaar verbonden raken. Deze invalshoek sluit aan bij kerndoel 47: de
leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond, en leert daarbij
de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van
internationale samenwerking te zien.
Van de door het KNAG in 2002 geformuleerde kerndoelen zijn de volgende kerndoelen uit domein B, ‘Een
eigentijds beeld van de wereld’ expliciet van toepassing op dit hoofdstuk:
7 Leerlingen kunnen de ligging en kenmerken van gebieden met een verschillende economische ontwikkeling
en de handelsrelaties tussen die gebieden op mondiaal niveau beschrijven en verklaren.
8 Leerlingen kunnen aan de hand van de geografische manier van kijken via een eenvoudig onderzoek een
globale geografische beschrijving geven van de Verenigde Staten, China, Marokko of Turkije.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 90/119
Hoofdstuk 5 Aardrijkskunde, natuur en gezondheid
1 Inleiding
Algemene verantwoording hoofdstuk
Dit hoofdstuk is het tweede fysisch-geografische hoofdstuk van dit boek en sluit aan bij het profiel Natuur en
gezondheid. Hoofdstuk 2 (Aardrijkskunde, natuur en techniek) was het eerste fysisch-geografische hoofdstuk.
Er is niets op tegen om beide hoofdstukken na elkaar te behandelen. Wél is de stof zo opgebouwd dat
hoofdstuk 2 het beste vóór hoofdstuk 5 aan de orde kan komen.
Om niet in herhaling te vallen verwijzen we voor de algemene verantwoording van dit hoofdstuk naar het
algemene deel van deze docentenhandleiding.
Informatie over studierichtingen in het hbo kunt u verkrijgen via de decaan van uw school of via onderstaande
tabellen. Daarin wordt een globaal overzicht gegeven van de studierichtingen op het gebied ‘Aarde en milieu’ en
‘Gezondheid’ waarmee hoofdstuk 5 (en dus het NG-profiel) de belangrijkste raakvlakken heeft. In hoofdstuk 2
vindt u een overzicht van de studierichtingen ‘Exact en informatica’ en ‘Techniek’ waarmee dat hoofdstuk (en
dus het NT-profiel) meer raakvlakken heeft. Uiteraard zijn er ook veel overlappingen. Zo bevat met name het
gebied ‘Aarde en milieu’ verschillende studierichtingen die uitstekend bij het NT-profiel passen.
Onderstaande studierichtingen geven de situatie van het jaar 2010 aan. Voortdurend vinden er mutaties plaats.
Van de actuele situatie kunt op de hoogte blijven via http://www.studiekeuze123.nl/Alle+studies/default.aspx
Studierichtingen hbo Aarde en milieu Studierichtingen hbo Gezondheid
• Aquatische Ecotechnologie • Bedrijfskunde en Agribusiness • Biologie en Medisch Laboratoriumonderzoek • Bos- en Natuurbeheer • Dier- en Veehouderij • Diermanagement • Educatie en Kennismanagement Groene Sector • Food and Business • Food Design and Innovation • Geodesie • Kust en Zee Management • Land- en Watermanagement • Milieukunde • Plattelandsvernieuwing • Ruimtelijke Ordening en Planologie • Toegepaste Biologie • Tropische Landbouw • Tuin- en Landschapsinrichting • Tuinbouw en Akkerbouw • Voedingsmiddelentechnologie • Watermanagement
• Bewegingstechnologie • Biometrie • Complementary Alternative Medicine • Farmaceutisch Consulent • Farmakunde • Gezondheidszorg Technologie • Hartfunctielaborant • Huidtherapie • Laborant Klinische Neurofysiologie • Longfunctieanalist • Management in de Zorg • Medisch Beeldvormende en
Radiotherapeutische Technieken • Mondzorgkunde • Oefentherapie Cesar • Opleiding Podotherapie • Opleiding tot Fysiotherapeut • Opleiding tot Oefentherapeut-Mensendieck • Opleiding tot Verpleegkundige • Opleiding voor Ergotherapie • Opleiding voor Logopedie • Optometrie • Orthopedische Technologie • Orthoptie • Psychomotorische Therapie en
Bewegingsagogie • hbo Verloskunde • Voeding en Diëtetiek
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 91/119
Op de in hoofdstuk 2 genoemde cd, waarbij door middel van animaties 102 fundamentele fysisch-geografische
processen worden verduidelijkt, staan ook een aantal animaties die goed bij dit hoofdstuk passen. Dat geldt
onder andere voor de klimaatverandering, die in paragraaf 6 aan de orde wordt gesteld. De titel van die dvd is
Geoscience, animation library 2006, uitgegeven door Pearson/Prentice Hall. Andere bruikbare
achtergrondinformatie (literatuur, dvd’s enzovoort) wordt aangegeven bij de afzonderlijke paragrafen.
Bij de grote lijn van dit hoofdstuk zijn wij, zoals bij een natuurwetenschappelijk hoofdstuk past, uitgegaan van
een logisch-consistente opbouw die gebaseerd is op de sferenpiramide. Deze is opgebouwd uit een
samenhangend geheel van biotische en abiotische sferen, waarbij de abiotische sferen dominant zijn aan de
biotische sferen en de dominantie groter is naarmate een sfeer zich hoger in de piramide bevindt. In
tegenstelling tot hoofdstuk 2 wordt in dit hoofdstuk bij de paragraafindeling de piramide van beneden naar
boven gevolgd en staat de invloed van de mens, die zich ‘van nature’ in de onderste sfeer (de biosfeer) bevindt,
op de hogere sferen centraal. Regelmatig wordt door middel van opdrachten deze grote lijn van het hoofdstuk
aan de orde gesteld.
In leerjaar 1 en 2 stond bij vrijwel alle kernparagrafen de schaalsprong centraal, waarbij steeds voor een
bepaalde regio werd gekozen, waarna óf vrijwel alleen werd ingezoomd óf vrijwel alleen werd uitgezoomd. In 3
havo vindt het wisselen van schaalniveau echter afwisselend plaats, ook binnen één paragraaf. En in
tegenstelling tot leerjaar 1 en 2 wordt het wisselen van schaalniveau vooral toegepast bij opdrachten in het
opdrachtenboek.
De regio die in dit hoofdstuk centraal staat is ‘Rusland en zijn buren’. Daar zijn vier redenen voor:
1 een goede geografische spreiding van de regio’s in de onderbouw; Rusland is tot nu toe nog vrij weinig aan
bod gekomen;
2 de uitstekende mogelijkheden die dit land (onder andere door zijn grootte) biedt voor het behandelen van
fysisch-geografische thema’s en de wijze waarop de mens daarmee omgaat;
3 de bijzondere positie van dit land in de wereld vanwege zijn vroegere rol als supermacht, zijn ‘ondergang’ in
1991 en ‘wederopstanding’ daarna;
4 het stereotype beeld dat veel mensen van Rusland hebben (‘groot en koud’); dit beeld kan door objectieve
informatie worden omgezet in een geografisch beeld.
Intro-opdracht
Elk hoofdstuk begint met een Intro- opdracht die bedoeld is om de leerlingen nieuwsgierig te maken naar de stof
die behandeld gaat worden. Bij de tips per paragraaf vindt u (zo nodig) de antwoorden van de
oriëntatieopdracht.
Wat hebt u nodig bij het hoofdstuk?
Algemene opmerking: Onderstaande hulpmiddelen zijn meestal niet noodzakelijk, maar geven de leerlingen
extra inzicht, zijn leuk of informatief of u kunt er extra opdrachten bij bedenken. Als het hulpmiddel niet gemist
kan worden dan is dit vetgedrukt aangegeven.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 92/119
Paragrafen Hulpmiddelen
1 Rusland en zijn buren atlas, wandkaart wereld natuurkundig, foto’s, artikelen, boeken, cd’s
en filmmateriaal van Rusland
2 Hoe ontstond het leven? atlas, rekenmachine, gradenboog/driehoek, knipblad ‘Oude tijd
van het leven’, knipblad ‘Middentijd van het leven’, knipblad
‘Nieuwe tijd van het leven’, wandkaart wereld natuurkundig, fossielen
uit verschillende geologische tijdvakken (leerlingen?)
3 De talrijkste diersoort? atlas, rekenmachine, wandkaart wereld natuurkundig, afbeeldingen
menssoorten (biologiedocent), boek ‘Zwaarden, paarden en
ziektekiemen’ (J. Diamond)
4 Te weinig of te veel voedsel? atlas, rekenmachine, wandkaart wereld natuurkundig, informatie over
klonen en genetische modificatie (biologiedocent), boek ‘Zwaarden,
paarden en ziektekiemen’ (J. Diamond)
5 Gezondheid voor iedereen? atlas, rekenmachine, wandkaart wereld natuurkundig, lijst met EU-
gezondheidsindicatoren
6 Hype of wereldramp? atlas, rekenmachine, wandkaart wereld natuurkundig, boek en dvd Al
Gore ‘An Inconvenient Truth’; boek Kroonenberg ‘De menselijke maat’
7 Met aardrijkskunde de toekomst in atlas, rekenmachine, PPT (of ander presentatiemateriaal),
voorlichtingsbrochures universiteiten
Overzicht ICT voor leerlingen (ePack)
In het ePack vinden uw leerlingen de volgende digitale onderdelen van dit hoofdstuk:
Oriëntatie
Met behulp van Google Earth kunnen uw leerlingen kennismaken met de regio uit het hoofdstuk.
Kern
In deze computerlessen worden de belangrijkste aspecten uit het hoofdstuk op een aantrekkelijke manier
uitgelegd en geoefend.
Onderzoek
Met behulp van bronnen op internet doen leerlingen een onderzoek.
Afsluiting
Ter voorbereiding op de ‘echte’ toetsen kunnen uw leerlingen gebruikmaken van oefentoetsen. Er zijn kleine
oefentoetsen over de stof van twee paragrafen en een adviestoets over het gehele hoofdstuk.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 93/119
Overzicht ICT voor docenten (ePack)
In het ePack voor docenten vindt u naast het leerlingenmateriaal de volgende onderdelen:
• Presentator
In deze presentatietool bieden we het handboek, opdrachtenboek en antwoordenboek als pdf-bestand aan.
Met behulp van een beamer of digitaal schoolbord kunt u ze gebruiken bij uw klassikale uitleg.
• PowerPoints
Bij elk hoofdstuk bieden we een beeldrijke presentatie aan. U kunt de PowerPoints eenvoudig aan uw
wensen aanpassen.
• Docentenhandleiding
De docentenhandleiding is als download beschikbaar.
• Toetsen
In het ePack vindt u alle toetsen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 94/119
2 Tips per paragraaf
§1 Rusland en zijn buren
Algemeen
Zoals in alle kernhoofdstukken van dit boek wordt ook hier gestart vanuit de regionale situatie. Paragraaf 1 is
daarom in zijn geheel gewijd aan Rusland en zijn (voormalige USSR) buren. In de volgende paragrafen wordt
steeds gestart met een concreet, aansprekend voorbeeld vanuit Rusland om de interesse voor het thema van
die paragraaf op te wekken. Bij de behandeling van de leerstof vindt vervolgens voortdurend wisseling van
schaalniveau plaats, waarbij in- en uitzoomen elkaar afwisselen.
Zoals eerder opgemerkt is er om vier redenen voor Rusland (en zijn buren) gekozen:
1 een goede geografische spreiding van de regio’s in de onderbouw; Rusland is tot nu toe nog vrij weinig aan
bod gekomen;
2 de uitstekende mogelijkheden die dit land (onder andere door zijn grootte) biedt voor het behandelen van
fysisch-geografische thema’s en de wijze waarop de mens daarmee omgaat;
3 de bijzondere positie van dit land in de wereld, vanwege zijn vroegere rol als supermacht, zijn ‘ondergang’ in
1991 en ‘wederopstanding’ daarna;
4 het stereotype beeld dat veel mensen van Rusland hebben (‘groot en koud’); dit beeld kan door objectieve
informatie worden omgezet in een geografisch beeld.
De Intro-opdracht, Rusland
Zoals bij alle hoofdstukken begint de eerste paragraaf met een intro-opdracht. Die is hieronder aangegeven,
gevolgd door antwoorden op de mogelijke vragen.
Voor fanatieke treinreizigers is een reis met de Transsib een must. Deze beroemde spoorlijn is met zijn
9287 kilometer lengte de langste spoorlijn ter wereld. De reis voert je in enkele weken via elf tijdzones dwars
door Siberië¨naar Vladivostok. Het is een avontuurlijke reis langs eeuwenoude bezienswaardigheden, ruige
bergketens, uitgestrekte toendra’s, gigantische wouden en interessante culturen.
a Lees samen met je buurleerling bovenstaande uitspraak over de Transsib.
b Noteer samen drie vragen voor je docent over bovenstaande tekst.
c Verzamel alle vragen van je klasgenoten en bespreek die klassikaal met je docent. Noteer de
belangrijkste conclusies in je schrift.
Antwoorden bij de intro-opdracht
De vragen die gesteld worden, verschillen natuurlijk per leerling. Maar in het algemeen zullen die wel gekoppeld
worden aan de natuur en de bevolking van dit enorme land. De meeste van die vragen worden in het vervolg
van deze paragraaf behandeld. Waarschijnlijk zullen er ook specifieke vragen over de Transsib zelf worden
gesteld. Daarom wat achtergrondinformatie.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 95/119
De Transsib
De Trans Siberië Express is de trein van Moskou, dwars door Siberië, naar Vladivostok aan de Japanse Zee.
De trein in kwestie is trein nr. 2, ook wel de ‘Rossiya’ genoemd. Officieel is het de langste treinreis door één
en hetzelfde land ter wereld. Het laatste kilometerpaaltje van de Transsib staat op het station in Vladivostok:
9287 kilometer. De reis over de Transsiberische spoorlijn van Europa’s grootste stad naar de havenstad aan
de Japanse Zee duurt precies zeven dagen en zeven nachten en voert in Rusland door zeven tijdzones.
Vanuit Nederland passeert men zelfs elf tijdzones. Het is bijna ondenkbaar dat men een hele week non-stop
kan reizen om vervolgens uit de trein te stappen in een stad met precies dezelfde mensen met dezelfde taal
en dezelfde cultuur en dezelfde gebouwen als aan het begin van de reis in Moskou. Zelfs het accentverschil
tussen Moskovieten en de inwoners van Vladivostok is verwaarloosbaar. Daarentegen passeer je onderweg
een bont scala aan multi-etnische volken met eigen talen en culturen, onder andere Tataren, Jakuten en
Evenken.
Deze treinreis illustreert dan ook vooral de grootsheid van Rusland. De Transsiberië Express doorkruist alle
vier de hoofdregio’s van Rusland, te weten: Europees-Rusland, de Oeral, Siberië en het Verre Oosten. De
route voert via een groot aantal steden (waar desgewenst langere stops mogelijk zijn) onder andere Nizjni
Novgorod, Perm, Jekaterinburg, Omsk, Novosibirsk, Krasnojarsk, Irkutsk, (zuidkant van) het Bajkalmeer,
Ulan-Ude en Chabarovsk. Hoewel de steden in Europa weinig bekendheid genieten, zijn het stuk voor stuk
miljoenensteden.
Er is na Krasnojarsk ook een noordelijker variant mogelijk, de Bajkal Amur Magistral (BAM), die langs de
noordkant van het Bajkalmeer loopt. Het spoor leidt dwars door het zeer afgelegen en onherbergzame
Noord-Siberië. Het bergachtige gebied wordt gekenmerkt door talloze rivieren (onder andere de Lena en de
Amur), bruggen en tunnels. De BAM is dan ook een traject met veel bochten, wat uitzicht biedt op de
schitterende ongerepte natuur van het Russische Verre Oosten.
Tenslotte is er ook nog een zuidelijke aftakking, de Trans Mongolië Express, die (vanaf Ulan-Ude) via
Ulaanbaatar (Mongolië) naar Beijing voert.
De bedoeling van paragraaf 1 en van deze intro-opdracht is om de stereotype beelden van Rusland (‘groot en
koud’) om te vormen tot een geografisch beeld. Daarom wordt in deze paragraaf een algemeen beeld gegeven
van Rusland en zijn (voormalige USSR) buren, waarin bevolking, natuur en bestaansmiddelen globaal worden
behandeld. De bedoeling is dat de leerlingen daarna een meer objectief, geografisch beeld van Rusland
hebben. Daarom is het zinnig om na de behandeling van paragraaf 1 nog eens naar de intro-opdracht te kijken
en te vragen of het beeld van Rusland door het maken van die paragraaf veranderd is. Overigens kan in één
paragraaf natuurlijk geen uitputtende behandeling van Rusland worden gegeven. En ook bij de volgende
paragrafen wordt dat beeld slechts fragmentarisch aangevuld. Als u een uitgebreidere bespreking wilt, dan zou
dat bijvoorbeeld kunnen door de leerlingen tijdens de behandeling van dit hoofdstuk zoveel mogelijk aanvullend
materiaal over Rusland te laten verzamelen en dit na de voltooiing van het hele hoofdstuk aan de orde te
stellen. Bijvoorbeeld door in een extra les of door (groepjes) leerlingen een presentatie van (bepaalde aspecten
van) Rusland te laten verzorgen. Desgewenst kunt u de opdracht ook toespitsen op een bepaalde manier van
informatie verzamelen. En nu eens een keer niet via internet. Een leuke mogelijkheid hier is het houden van
interviews met mensen die meer van Rusland weten: migranten, diplomaten, sportlui, mensen die bij bedrijven
in Rusland werken, reizigers, reisbureaumedewerkers, stewardessen enz..
Wijs de leerlingen erop dat deze eerste paragraaf in tegenstelling tot leerjaar 1 en 2 wel tot de normale leerstof
behoort en dat er dus ook (digitale) tussentoetsen voor deze paragraaf zijn. Ook bij de eindtoets zijn vragen
over Rusland opgenomen; die vragen komen echter zowel uit de kernparagrafen als uit deze
openingsparagraaf.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 96/119
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 1
In het opdrachtenboek staat geen expliciete opdracht over het leren van de topografie van deze paragraaf.
Maak met uw leerlingen afspraken over de topografie die ze moeten kennen. Alleen die van Rusland of ook de
veertien andere voormalige Sovjetrepublieken? Bij de (digitale) toetsen wordt er overigens wel van uitgegaan
dat de leerlingen zowel de topografie van Rusland, als de topografie van de veertien voormalige
Sovjetrepublieken kennen.
Wijs de leerlingen zonodig op de vaardigheid voor het leren van topografie uit leerjaar 1 en 2.
Vraag 2 t/m 6
Bij deze vragen hebben leerlingen achtergrondkennis nodig van eerder geleerde stof (ook uit hoofdstuk 2). De
meeste havo-leerlingen zullen die nog wel beheersen. Maar als u herhaling nodig vindt kunt u leerlingen de
opdracht geven de benodigde stof nog even op te frissen. Het gaat om de begrippen: verval, isothermen,
klimaatindeling, indamping, ontstaan steenkool en aardgas, fasen van orogenese. Bij deze paragraaf worden
deze begrippen bekend verondersteld en toegepast in de regionale context van Rusland, om daarmee een
fysisch-geografisch beeld van Rusland te verkrijgen. Wijs leerlingen erop dat deze begrippen ook gebruikt
kunnen worden bij het landenonderzoek van hoofdstuk 6.
Bij vraag 3c wordt uitgegaan van een schematisch kaartje met de klimaten van Rusland. Werken met logische
schema’s wordt in dit boek herhaaldelijk toegepast. Leerlingen doen daarbij niet alleen aardrijkskundige kennis
op, maar deze vaardigheid is vakoverstijgend: Ze leren ermee ordenen, logische verbanden leggen, hoofdzaken
van bijzaken onderscheiden. Kortom: studeren!
Vraag 4
Deze vraag is grotendeels een herhaling van ‘oude’ stof. Omdat het een combineervraag is mag deze vraag
geen problemen opleveren.
Vraag 5
Een interessante aanvulling op deze vraag is dat onlangs een stof is gevonden die harder is dan diamant; die
bevond zich in de resten van een op aarde ingeslagen meteoriet.
Vraag 6
Voor het herhalen van de fasen van orogenese kunt u verwijzen naar hoofdstuk 2, paragraaf 4, bron 11.
Vraag 8
Deze vraag is, hoewel zeer ruim gesteld, uitermate belangrijk, omdat daarin de sferenpiramide aan bod komt
die de basis vormt voor de grote lijn van deze paragraaf. Wijs hier nogmaals op het verschil tussen de beide
fysisch-geografische hoofdstukken: bij hoofdstuk 2 volgen we de piramide van boven naar beneden en gaan we
dus uit van ‘onveranderlijke’ natuurwetten; hier gaan we van beneden naar boven en focussen ons op de rol
van de mens in de sferenpiramide.
Vraag 10
Deze vraag kunt u desgewenst uitbreiden door de variabelen te veranderen. Dat past typisch bij een exacte
natuurwetenschappelijke aanpak. Leerlingen leren dan te spelen met een soort model; door het veranderen van
de variabelen kan men processen beïnvloeden of sturen. Het werken met modellen zullen veel leerlingen in hun
toekomst praktiseren, overigens zowel bij meer exacte als bij meer sociaal gerichte wetenschappen.
Vraag 12b
De leerlingen hebben in hoofdstuk 1, paragraaf 1 enige hulp gekregen bij het maken van een samenvatting per
paragraaf. In dit hoofdstuk moeten ze zonder verdere hulp van iedere paragraaf een samenvatting maken. Ook
een havo-leerling moet daartoe zelfstandig in staat zijn; eventueel kunt u nog even terugverwijzen naar de
aanwijzingen bij hoofdstuk 1 (paragraaf 1, vraag 9).
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 97/119
§2 Hoe ontstond het leven?
Algemeen
Deze paragraaf is interessant voor zowel leerlingen die het NG- als leerlingen die het NT-profiel willen doen.
Voor de NG-leerlingen gaat het over de ontwikkeling van het leven en vormt daarmee een basis voor medische
studierichtingen en studierichtingen op het gebied van gezondheid, voeding enz.. Voor de NT-leerlingen ligt er
een duidelijke relatie met paragraaf 6 van hoofdstuk 2, waarin Big Bang en evolutietheorie aan de orde
kwamen. U kunt leerlingen hier er alvast op wijzen dat ze bij paragraaf 7 onderzoek kunnen doen naar verwante
studierichtingen aan hbo-instellingen op bovengenoemde gebieden.
Geologie
In alle aardrijkskundemethodes (ook Wereldwijs) heeft men zich tot nu toe bij de bespreking van de geologische
tijdschaal beperkt tot de Kwartairgeologie. Bij deze nieuwe editie van Wereldwijs hebben wij zeer bewust met
deze traditie gebroken. Dat betekent niet dat de Kwartairgeologie niet meer aan bod komt. Integendeel: in
leerjaar 2 is daar zelfs een heel hoofdstuk aan gewijd. Maar in aanvulling daarop worden in deze paragraaf ook
het Paleozoïcum, Mesozoïcum en Tertiair besproken. Enerzijds doen wij dit omdat dit (voor havo-leerlingen)
interessante en begrijpbare stof is, anderzijds omdat de stof uitstekend past in het profiel Natuur en gezondheid,
waarin het leven en de gezondheid centraal staan. Natuurlijk is het niet nodig om alle prékwartaire geologische
tijdvakken uitputtend te behandelen. Daarom hebben wij gekozen voor de volgende ingangen: de belangrijkste
overgangen, gidsfossielen, orogenese en de vorming van delfstoffen.
In navolging van hoofdstuk 2 willen wij ook hier wijzen op de beste ingang om meer achtergrondinformatie bij dit
hoofdstuk te verkrijgen. Dat is via de NGV (Nederlandse Geologische Vereniging) via
www.geologischevereniging.nl of via haar zustervereniging, de Stichting Geologische Activiteiten (GEA):
http://www.gea-geologie.nl/. Bijzonder handig is de site ‘Geologie in telegramstijl’ van de NGV, waar u door
middel van een trefwoordenregister alle geologische begrippen kunt nazoeken. Deze site is te vinden via
http://www.geologischevereniging.nl/git/git.htm#gesteenten2.
Didactische werkvorm ‘Structureren’
Deze didactische werkvorm wordt toegepast bij het beschrijven van de verschillende geologische tijdvakken,
waarbij sterk wordt gefocust op de ontwikkeling van het leven. Centraal staat het leren structureren van
informatie door het onderscheiden van hoofd- en bijzaken. Eerst moet met behulp van de geologische tijdschaal
de juiste beschrijving worden gezocht bij een bepaald geologisch tijdvak. Vervolgens worden in die beschrijving
de hoofdzaken met een markeerstift gemarkeerd. Dit is eigenlijk een andere methode om een samenvatting te
maken. Naast de vakinhoudelijke doelen is hier sprake van een vakoverstijgend doel, namelijk het leren
herkennen van de structuur in een document en het onderscheiden daarin van hoofd- en bijzaken. Zonder deze
vaardigheid is een (vervolg)studie vrijwel onmogelijk!
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2
Bij de bespreking van de ontwikkeling van het leven op aarde beperken wij ons tot de belangrijkste
gidsfossielen. Wellicht zult u zich afvragen of het nodig is dat leerlingen die fossielen (her)kennen. Uiteraard is
dat uw eigen afweging en kunt u hierover afspraken maken met uw leerlingen. Maar van ons mag het best,
omdat het enerzijds slechts om een beperkt aantal zeer bekende fossielen gaat, en anderzijds omdat het
herkennen van fossielen voor veel ook niet-geografen een interessante hobby is. Mogelijk legt u hier voor
sommige leerlingen de basis voor een levenslange fascinatie.
Interessant maakt u deze les vooral door zelf wat fossielen mee te brengen of die door leerlingen te laten
meebrengen. Ook kunt u musea bezoeken die een fossielenverzameling bezitten. Enkele belangrijke
Nederlandse musea op dit gebied zijn: Naturalis in Leiden, het Natuurhistorisch Museum in Maastricht, het
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 98/119
Natuurhistorisch Museum in Groningen, Natura Docet in Denekamp en Oertijdmuseum de Groene Poort te
Boxtel.
Als leerlingen zó enthousiast zijn geworden dat ze meer willen gaan doen met fossielen, dan kunnen ze dat het
beste doen door lid te worden van een kring van de NGV (Nederlandse Geologische Vereniging) die ook een
speciale afdeling fossielen heeft. Informatie is te vinden via www.geologischevereniging.nl. Een
zustervereniging van de NGV is de Stichting Geologische Activiteiten (GEA): http://www.gea-geologie.nl/.
Ook voor het zoeken naar fossielen is de reeds eerder genoemde site ‘Geologie in telegramstijl’ van de NGV,
waar u door middel van een trefwoordenregister de namen van fossielen kunt nazoeken zeer bruikbaar. Deze
site is te vinden via http://www.geologischevereniging.nl/git/git.htm#gesteenten2.
Vraag 4a
U kunt hier wat achtergrondinformatie geven over het ontstaan van het Siberische schild. Dat is voor leerlingen
uitermate lastig te begrijpen, omdat ze daarvoor de ligging van de continenten in de vroegere geologische fasen
moeten weten. U kunt beginnen om leerlingen op basis van bekende processen logisch te laten nadenken over
het ontstaan van deze gebergten. Waarschijnlijk komen ze niet op het juiste antwoord: dat is (als we wat
generaliseren) dat het Siberisch schild voornamelijk ontstaan is tijdens de vorming van het supercontinent
Rodinia tijdens het Précambrium.
Vraag 4c
Het zout dat we in de Nederlandse bodem aantreffen is soms keihard en wordt daarom steenzout genoemd.
Steenzout ontstond toen de oorspronkelijke zoutlaag werd bedekt door dikke lagen andere sedimenten, met
name zand en klei. Hierdoor werd de zoutlaag ineengedrukt en werd de laag steeds harder. Eigenlijk zo hard
als steen. Dat is het steenzout dat we nu in sommige gebieden van Nederland nog onder de grond aantreffen
en voor eigen gebruik eruit halen. In Nederland gebeurt de winning van bodemzout via het spuiten van water in
de bodem. Het zout uit de bodem lost in het water op. Het water met het opgeloste zout (pekel) wordt
vervolgens weer naar boven gepompt, waarna men het water in stoomketels laat verdampen. Er zijn in de
wereld nog twee andere manieren van zoutwinning. Bij het winnen van zeezout wordtbij de tweede
maniergebruik gemaakt van grote zoutpannen (bekkens) die gevuld worden met zeewater. Het water wordt
verdampt door de zonnewarmte, waarna het zout achterblijft. Dit wordt natuurlijk vooral toegepast in
(sub)tropische streken. Een derde manier is de winning van bodemzout via mijnbouw, waarbij het zout uit de
bodem wordt gehakt. Dit wordt onder andere toegepast in Midden- en Oost Europa.
Zout wordt onder andere gebruikt voor de voedselbereiding, maar belangrijker is het gebruik als grondstof voor
de zoutchemie (Akzo!) en het gebruik als strooizout in de winter ( er ontstond daaraan zelfs een nijpend tekort
tijdens de ‘sneeuwwinter’ van 2010!).
Vraag 5
Hiervoor is het knipblad ‘Oude tijd van het leven’ nodig. Dit knipblad vindt u op de volgende pagina.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 99/119
Voorlopig speelde het leven zich helemaal af in zee.
Dat was eerst alleen plantaardig leven en pas later
dierlijk leven. Dit hangt samen met de productie van
zuurstof waarvan het dierlijk leven afhankelijk is. In het
begin van dit tijdvak kwamen er plotseling veel nieuwe
soorten bij. Dat wordt de Cambrische explosie
genoemd. De bekendste gidsfossielen uit dit tijdvak
zijn de trilobieten of drielobbigen. De naam van dit
tijdvak komt van de Latijnse naam voor Wales
‘Cambria’.
Het ontstaan van dikke lagen steenkool, die na een
inkolingsproces van veenlagen gevormd werden, gaf
zijn naam aan dit tijdvak. Planten vormen dan ook de
belangrijkste gidsfossielen. In een tropisch klimaat
ontwikkelde zich in moerassige kustvlakten een zeer
weelderige vegetatie bestaande uit tientallen meters
hoge varens, paardenstaarten, boomvarens, schub-
en zegelbomen.
Daartussen vlogen reusachtige libellen, sommige met
een spanwijdte van 70 cm.
Een Russische stad in Ural gaf zijn naam aan dit
tijdvak. Omdat alle landmassa geconcentreerd was in
het supercontinent Pangaea werd het klimaat
wereldwijd droger en woestijnachtiger. Daarom
hebben we nu nog veel rode zandsteen uit dit tijdvak.
Ammonieten vormen de belangrijkste gidsfossielen.
Deze zeedieren hadden een vlakke, spiraalvormige
schelp, die opgebouwd was uit verschillende kamers.
Op het land verschijnen de eerste schildpadden.
Een onderzoeker uit Wales noemde dit tijdvak naar de
Silures, een historische Keltische stam. In dit tijdvak
ontwikkelt het leven in zee zich verder. Daar ontstaan
o.a. de eerste vissen. Het plantaardig leven gaat zich
vanuit zee nu ook op het land vestigen en begint dus
de ‘vergroening’ van het land. Dankzij deze
zuurstofproducenten wordt vervolgens ook op het land
leven voor dieren mogelijk. De bekendste fossielen
zijn de graptolieten (‘beschreven stenen’: ze zien er uit
als een geheimzinnig schrift.
In het Engelse graafschap Devon zijn veel gesteenten
uit dit tijdvak aanwezig. Er ontstaat nu naast een
mariene fauna ook een zoetwaterfauna. Daarom
spreekt men van ‘het tijdperk van de vissen’. De
belangrijkste gidsfossielen zijn de armpotigen of
brachiopoden. Hun naam danken ze aan het feit dat
zich naast de mond een soort armen bevinden. Het
zijn tweekleppige schelpdieren. Er verschijnen ook de
eerste amfibieën: dieren die zowel in het water als op
het land kunnen leven.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 100/119
Vraag 8
Hiervoor is het knipblad ‘Middentijd van het leven’ nodig. Hieronder treft u de inhoud van dit knipblad aan.
Een Frans gebergte gaf zijn
naam aan dit tijdvak. Het is de
bloeiperiode van de
dinosaurussen. Die leefden
allemaal op het land en de
meeste waren planteneters. Met
hun lange nek konden ze hoog in
de bomen komen. Sommige
dino’s aten wel een ton bladeren
per dag! De kleinste
(Compsagnatus) was maar 70
cm groot; de grootste
(Seismosaurus) is met zijn 35
meter lengte en gewicht van 50
ton het grootste dier dat ooit op
aarde geleefd heeft.
Dit is het enige tijdvak dat
genoemd is naar een gesteente.
Dit werd gevormd uit de
kalkskeletten van miljoenen
afgestorven zeedieren. In
Limburg wordt die kalksteen
(mergel) o.a. gebruikt voor
bouwwerken. In die kalksteen
wemelt het van de fossiele
schelpen en haaientanden.
Daarnaast zijn de
foraminiferen (‘gaatjesdragers’)
een belangrijk gidsfossiel. Dat
zijn eencelligen met een
kalkskelet, dat meestal is
opgebouwd uit kamers.
Na het eerste grote uitsterven
herstelde het leven zich. De
eerste vondst van een
dinosaurus (‘gevreesde hagedis’)
vond in het begin van dit tijdperk
plaats. Die zouden daarna 160
miljoen jaar lang het leven op
aarde beheersen. Maar er vlogen
ook reptielen door de lucht: de
oervogel Archeopteryx is de
oudst bekende vogel, die nog
veel op een reptiel leek.
Zoals de naam al zegt kan dit
tijdvak nog weer in drieën
onderverdeeld worden.
Vraag 8 d en e
Dinosaurussen spreken bij veel leerlingen zeer tot de verbeelding. In het kader van deze paragraaf is het niet
mogelijk om daar diep op in te gaan, maar als u leerlingen hierover een opdracht geeft, dan is het resultaat
meestal verbluffend. Als u tijd daarvoor hebt, dan zal die beloond worden met toenemende interesse voor
aardrijkskunde, temeer nog als u dat koppelt aan het bezoek van een museum waar veel dinosaurusskeletten
aanwezig zijn. Enkele parels zijn in dit kader het Oertijdmuseum de Groene Poort in Boxtel en het DinoBos in
Dierenpark Amersfoort (met ruim zeventig levensgrote dinosaurussen).
Vraag 10
Hiervoor is het knipblad ‘Nieuwe tijd van het leven’ nodig. Hieronder treft u de inhoud van dit knipblad aan.
Tijdens de ijstijden in dit tijdvak leven o.a. wolharige
mammoeten. Ze hadden enorme slagtanden en een
dikke vacht, waarvan de haren soms tot aan de grond
reikten. Ze konden 2.70 m hoog worden en 5000 kg
wegen. Ze aten mos en gras op de ijzige toendra’s.
Daar hadden ze gezelschap van o.a. de wolharige
neushoorn, die ongeveer een meter kleiner was en
twee hoorns had, waarvan de langste 1,30 meter lang
kon worden. Mammoet en neushoorn waren als de
dood voor de maar 1,20 m hoge sabeltandtijger, die
hen kon doden door met zijn 20 cm grote hoektanden
in de nek te bijten. Ook de moderne mens verschijnt in
dit tijdvak op aarde.
Deze periode werd vooral gekenmerkt door een sterke
ontwikkeling van vogels en zoogdieren (o.a. walvis en
dolfijn). Het tijdvak wordt daarom wel ‘de zegepraal
van de zoogdieren’ genoemd. Ook verschijnen de
eerste mensapen, die later de voorlopers van de mens
zullen zijn. Er ontstaan voor het eerst grote
grasvlakten, die woonplaats bieden aan grote kudden
grazers zoals herten, het oerrund en de voorlopers
van de huidige paarden. De eerste paarden waren niet
groter dan een hond, maar in de loop van de evolutie
ontwikkelden ze zich tot de grote grazers, die ervoor
zorgden dat er uitgestrekte open vlaktes ontstonden.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 101/119
§3 De talrijkste diersoort?
Algemeen
Ook deze paragraaf sluit aan bij het NG-profiel (vooral bij het vak biologie). Het gaat namelijk over onderwerpen
als ontstaan en verspreiding van de mensheid, gezondheid, geboorte, sterfte enz.. De link met aardrijkskunde is
hier onmiskenbaar. Waar biologie meer de achterliggende oorzaken behandelt, gaat het bij aardrijkskunde om
de (beschrijving en verklaring van) de verspreiding van diverse verschijnselen over de aarde. U kunt leerlingen
hier er alvast op wijzen dat ze bij paragraaf 7 onderzoek kunnen doen naar de verwante studierichtingen aan
het hbo. Die liggen op het terrein van medische studies, gezondheid, voeding en hygiëne.
Het groene infoblokje op de linkerpagina van het handboek bevat belangrijke achtergrondkennis die bij het
bestuderen van die paragraaf vereist is. Eventueel kunnen de leerlingen deze stof nog even opdiepen en
opfrissen.
Migratie van de mens over de aarde
De inhoud van dit eerste tekstfragment van deze paragraaf is grotendeels ontleend aan het boek Zwaarden,
paarden en ziektekiemen met als ondertitel ‘De ongelijkheid in de wereld verklaard’ van evolutiebioloog Jared
Diamond, hoogleraar fysiologie aan de University of California in Los Angeles. Zijn theorie is dat verschillen in
het natuurlijk milieu de verschillen in ontwikkeling tussen menselijke populaties hebben bepaald. Het gaat dan
om factoren als de aanwezigheid van domesticeerbare planten en dieren, epidemische ziekten, natuurlijke
barrières als gebergten en woestijnen en de omvang van continenten. De relatie met de geografie is
onmiskenbaar en dus is het boek een echte aanrader!
Het boek is (zowel in hardcover als paperback) uitgegeven bij Het Spectrum in 2008.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2b
Bron 7 is rechtstreeks afkomstig uit het hierboven beschreven boek van Diamond. De jaartallen in de kaart zijn
(ook volgens de auteur zelf) onderwerp van heftige wetenschappelijke discussie. Ook zijn er verscheidene
migratiegolven van diverse mensensoorten over de aarde geweest. Het zou te ver voeren die in deze paragraaf
aan de orde te stellen. Dit is meer het terrein van de biologie. U kunt uw leerlingen stimuleren om de
biologiedocent te vragen naar verschillende menssoorten als onder andere Australopithecus, Neanderthaler,
homo erectus en homo sapiens.
Vraag 2c
De migratie van de mensheid (vanuit Afrika) over de aarde begon pas ongeveer één miljoen jaar geleden en
vond dus vrijwel geheel plaats in het Pleistoceen, dat 2,5 miljoen jaar geleden begon. De afwisseling van koude
glacialen en warmere interglacialen heeft bij die migratie natuurlijk een grote rol gespeeld. Vandaar de
bespreking van deze begrippen bij deze vraag. Tijdens glacialen lag het zeeniveau maximaal zo’n 140 meter
lager dan tegenwoordig. Dat betekent dat een groot deel van de vlakzeeën droog lag. Het is bijzonder illustratief
om op een natuurkundige kaart van de wereld te bekijken welke landbruggen er ontstaan als deze zeeën (met
een zeer lichtblauwe, zelfs bijna witte kleur) droogvallen en dus de mogelijkheid bieden voor migratie zonder
gebruik te hoeven maken van boten.
Vraag 5
Als aanvulling of extra stof kunt u de leerlingen desgewenst wijzen op een ander cijfer dat (naast het
vruchtbaarheidscijfer) een juister beeld van het aantal geboorten geeft. Dat is de vervangingsfactor die wij hier
niet hebben besproken. Maar voor goede leerlingen is het misschien een aardige extra kluif. Bij de
vervangingsfactor gaat het om het aantal dochters dat een vrouw gedurende haar leven voortbrengt. Als elke
vrouw in haar leven één dochter heeft, vervangt ze zichzelf en zal de bevolking constant blijven, omdat ze naast
die dochter gemiddeld ook ongeveer één zoon ter wereld zal brengen. Overigens is de verhouding van het
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 102/119
aantal meisjes en het aantal jongens dat geboren wordt niet helemaal 1 : 1, maar 100 (meisjes) : 105 (jongens);
het grotere aantal jongens wordt mogelijk verklaard doordat ‘de natuur’ hiermee de eerdere sterfte onder
mannen corrigeert. Omdat echter niet alle vrouwen kinderen krijgen, en omdat een aantal vrouwen sterft
voordat ze de vruchtbare periode bereiken, wordt nog een onderscheid gemaakt in bruto en netto
vervangingsfactor. In deze paragraaf wordt dat onderscheid echter niet gemaakt.
In Nederland is de (netto) vervangingsfactor sinds 1971 onder de 1 gezakt. De (voorlopig) laagste stand was in
1982: 0,75. Daarna is de factor weer wat gestegen: in 2008 bedroeg die 0,86.
Als de vervangingsfactor onder de 1 zakt is het gevolg dat de (natuurlijke) bevolkingsgroei in een land op den
duur zal gaan dalen. Als bijvoorbeeld de (netto) vervangingsfactor van Nederland in 2000 0,75 zou bedragen,
en deze zou een volledige generatie (bijvoorbeeld 80 jaar) hetzelfde blijven, dan zou dat betekenen dat in 2080
de bevolking met een kwart zou zijn afgenomen (zonder rekening te houden met migratie vanuit en naar het
buitenland).
Vraag 6
Ook hier weer een idee voor een extra aanvulling: de theorie van Malthus. Thomas Robert Malthus (1766-1834)
was een Brits demograaf, econoom en predikant. In 1805 werd hij benoemd tot hoogleraar economie in
Cambridge. Malthus werd beroemd doordat hij wees op de potentiële gevaren van bevolkingsgroei: 'Het
vermogen van de mens tot bevolkingsgroei is onbegrensd veel groter dan het vermogen van de aarde om voor
de mens een bestaan te produceren'. Als anglicaanse predikant zag Malthus deze situatie als de manier
waarop God de mens deugdzaam gedrag oplegde. In 1798 publiceerde hij zijn later beroemd geworden: ‘An
Essay on the principle of population’. Daarin voorspelde hij dat de bevolkingstoename uiteindelijk de
voedselproductie zou overtreffen. Deze voorspelling werd gebaseerd op het idee dat de bevolking,
ongecontroleerd, meetkundig (exponentieel) stijgt (bijvoorbeeld 2, 4, 8, 16, 32), terwijl de voedselproductie
slechts rekenkundig (lineair) kon groeien (bijvoorbeeld 1, 2, 3, 4, 5). De resulterende daling van voedsel per
persoon zal uiteindelijk leiden tot een catastrofe (de Malthusiaanse catastrofe). Volgens Malthus kan de
catastrofe slechts door morele terughoudendheid ('moral restraint'), of door 'ondeugden' ('vice') worden
verhinderd. Dat laatste begrip omvatte volgens hem contraceptie en abortus. De effectiviteit van het een en het
ander schatte hij overigens laag in. Malthus gaf geen tijdkader voor zijn catastrofe. Tot nu toe is de
bevolkingstoename hoofdzakelijk meetkundig geweest, zoals Malthus voorspelde. De Malthusiaanse catastrofe
echter is niet voorgekomen, hoofdzakelijk omdat de groei van de voedselproductie ook meer meetkundig dan
rekenkundig is geweest. Voorts hebben het algemene gebruik van contraceptie en abortus (de Malthusiaanse
ondeugden) de bevolkingstoename beperkt.
Vraag 7
Het meest opvallend in de grafiek bij figuur 11A zijn de grote pandemieën uit het verleden. U zou daar in de klas
wat uitgebreider bij kunnen stilstaan. Daarom hier wat achtergrondinformatie.
Tweede helft negentiende eeuw: cholera en pokken
Armoede, eenzijdige voeding, ongezonde lucht, slechte hygiëne en lichamelijke verwaarlozing plus een
schrijnend gebrek aan kennis van de geneeskunde en de effecten van geneesmiddelen hadden tot gevolg dat
in de negentiende eeuw cholera, pokken, difterie, influenza, tuberculose, kinkhoest, stuipen, mazelen en tyfus
elk jaar slachtoffers eisten, vooral in de dichtbevolkte steden. Het sterftecijfer lag dan ook zeer hoog: rond de
25‰, ongeveer driemaal zo hoog als tegenwoordig. Regelmatig traden er ook grotere epidemieën op, die een
piek tot maximaal 31‰ in het sterftecijfer veroorzaakten. Het meest schrijnend was de situatie in 1848-1849
toen in ons land ongeveer 22.000 inwoners stierven ten gevolge van een cholera-epidemie. Cholera is een
infectieziekte veroorzaakt door een bacterie. Het belangrijkste kenmerk van de ziekte is ernstige diarree en
uitdroging. De meeste (dodelijke) slachtoffers vallen onder zuigelingen en bejaarden. Deze twee groepen zijn
het kwetsbaarst omdat hun immuunsysteem nog niet voldoende is ontwikkeld c.q. in mindere mate functioneert.
De epidemie van 1848-1849 is de enige keer geweest in de (geregistreerde) bevolkingsverslaglegging van ons
land dat een sterfteoverschot is opgetreden. De verspreiding van de cholera werd vooral veroorzaakt door
besmet drinkwater dat uit de sloten en grachten werd gehaald, waarin ook de riolen werden geloosd. Daarom
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 103/119
vielen de meeste slachtoffers in de grote steden. Van een pandemie kun je echter niet spreken omdat de ziekte
zich niet wereldwijd voordeed.
Spaanse griep
De Spaanse griep was een beruchte grieppandemie in de jaren 1918-1919. Deze wereldwijde epidemie eiste
naar schatting 20 tot 100 miljoen levens, een aantal dat het totale dodental van de Eerste Wereldoorlog
ruimschoots overtreft. Hoewel het de Spaanse griep genoemd wordt, ligt de oorsprong van deze ziekte in de
Verenigde Staten en verspreidde zich met Amerikaanse troepenzendingen naar Europa. Een nieuw virus, van
het subtype H1N1, heeft uiteindelijk geleid tot de pandemie. Het werd Spaanse griep genoemd, omdat kranten
in Spanje, een neutraal land zonder oorlogscensuur in de Eerste Wereldoorlog, er het eerst over berichtten.
De Spaanse griep begon met hoge koorts, hoesten, spierpijn en keelpijn, gevolgd door extreme moeheid en
flauwtes. Men verloor zoveel energie dat men niet meer kon eten en drinken. De ademhaling werd steeds
moeilijker en binnen enkele dagen trad de dood in. Opvallend was dat de hoogste sterfte plaatsvond in de
leeftijdsgroep 14 tot 40-jarigen. Dat zijn mensen met het sterkste immuunsysteem. Het kan daarom zijn, dat de
sterfte veroorzaakt wordt door een te sterke reactie van het immuunsysteem.
In augustus 1918 had de helft van de Amerikaanse soldaten in Europa de ziekte: 43.000 man overleefden het
niet (bijna evenveel als er aan het front sneuvelden). De ziekte sloeg snel over naar andere legerkorpsen, ook
de Duitse.
Toen de oorlog in november 1918 eindigde en soldaten terugkeerden naar hun landen, werden ze overal ter
wereld feestelijk onthaald. Door deze wereldwijde massabijeenkomsten verspreidde het virus zich als een
schokgolf. In de VS stierven 675.000 mensen, in Frankrijk 200.000, in Engeland 400.000, in Nederland 27.000.
In India en Rusland, stierven zelfs miljoenen mensen. Geschat wordt dat ongeveer 20% van de toenmalige
wereldbevolking besmet raakte, in totaal een half miljard mensen, waarvan 20 tot 100 miljoen mensen de ziekte
niet overleefden.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 8
De Duitse bevolkingspiramide is natuurlijk een prachtig voorbeeld van inkepingen en uitstulpingen. Bewust
hebben wij de piramide van het jaar 1965 gekozen, omdat daar die afwijkingen nog duidelijk zichtbaar zijn. Op
dit moment zijn een aantal ervan al aan de bovenkant van de piramide verdwenen. Wijs leerlingen uitdrukkelijk
op dat jaartal 1965.Zonder dit jaartal is geen enkele afwijking te herleiden!
Vraag 9
Wijs leerlingen er alvast op dat demografisch onderzoek in de eigen woonplaats in paragraaf 7 uitgebreid aan
de orde komt.
§4 Te weinig of te veel voedsel?
Algemeen
Deze paragraaf sluit nauw aan bij de vorige, omdat ook hierin gezondheid en voedsel centraal staan. Dat lijkt op
het eerste oog een wat zwaar accent op dit deel van de sferenpiramide. Daar hebben we echter bewust voor
gekozen, enerzijds om duidelijk de relatie te leggen met het profiel Natuur en gezondheid, anderzijds omdat bij
de voedselproductie verscheidene (hogere) sferen betrokken zijn, zoals bodem, water en klimaat. Verder is er
een zwaarder accent gelegd op de regionale vertaling van deze stof door de uitgebreide behandeling van de
gezondheid en voedselproductie in Rusland.
U kunt leerlingen er hier alvast op wijzen dat ze bij paragraaf 7 onderzoek kunnen doen naar die verwante
studierichtingen aan hbo-instellingen. Die liggen in deze paragraaf op hetzelfde terrein als de vorige paragraaf:
medische studies, gezondheid, voeding en hygiëne. Daarnaast is er een relatie met studies op het gebied van
landbouw en natuur.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 104/119
Het groene infoblokje op de linkerpagina van het handboek bevat belangrijke achtergrondkennis die bij het
bestuderen van de paragraaf vereist is.
Domesticatie van planten en dieren
Het eerste tekstfragment is grotendeels ontleend aan het eerder bij paragraaf 3 genoemde boek Zwaarden,
paarden en ziektekiemen met als ondertitel ‘De ongelijkheid in de wereld verklaard’ van evolutiebioloog Jared
Diamond.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2
Deze vraag bespreekt volstrekt neutraal de situatie van de Nederlandse landbouw in de mondiale context. Voor
havo-leerlingen kunt u hier een stap verder gaan door hen een genuanceerd waardeoordeel over dit gegeven te
laten uitspreken. Dat kan door de opdracht te geven : ’Weeg voor- en nadelen van de bijzondere situatie van de
Nederlandse landbouw genuanceerd tegen elkaar af’. De voordelen zitten natuurlijk vooral op het economische
vlak, de werkgelegenheid, innovatie enz.; de nadelen op het gebied van milieu en landschap, maar ook door de
schaalvergroting in het verlies van werkgelegenheid en ondernemerschap (verdwijnen van veel kleine
ondernemers). Vooral in scholen in landelijke gebieden kan dit een gevoelig thema zijn en verhitte discussies
uitlokken!
Vraag 3 en 4
Zoals hierboven vermeld is deze vraag gebaseerd op het boek van Diamond. Eigenlijk wordt hier de grote lijn
van het boek aan de orde gesteld.
Vraag 5a
Bij deze vraag zou u als extra stof de begrippen kwantitatieve en kwalitatieve honger aan de orde kunnen
stellen. Van kwalitatieve honger is sprake als iemand wel genoeg (kilojoules) te eten heeft, maar als dit voedsel
te eenzijdig is. Met name betekent dat meestal dat het voedsel te weinig vitamines, mineralen en eiwitten bevat.
We spreken in dit geval ook wel van verborgen honger. Van kwantitatieve honger is sprake als iemand een
absoluut tekort aan eten heeft. Dit wordt uitgedrukt in het aantal kilojoules (kJ) per dag. De hoeveelheid
kilojoules die een mens per dag minimaal nodig heeft hangt af van leeftijd, geslacht, lichaamsbouw en de
activiteiten die je per dag onderneemt. Voor een volwassen man van 20-30 jaar bedraagt die minimale
hoeveelheid 12.900kJ; voor een vrouw van dezelfde leeftijd 10.200 kJ.
Vraag 7 t/m 9
Zoals gezegd wordt in deze paragraaf het grootste deel van de leerstof gekoppeld aan Rusland. Dat gebeurt in
de vorm van de bespreking van de landbouwdriehoek in de voormalige USSR, waarbij ook andere sferen als
bodem, water en klimaat aan de orde worden gesteld. U kunt hier een koppeling leggen met (de topografie van)
paragraaf 1 door de vraag te stellen wat de gevolgen op het gebied van de voedselvoorziening geweest zijn
vanaf de afscheiding van de voormalige Sovjetrepublieken. In figuur 14 en 15 is dat goed te zien omdat
(bewust) de grens van het huidige Rusland zeer prominent is aangegeven.
Vraag 10
Een leuke discussievraag! ‘Moeten we met zijn allen vegetariër worden?’ Het antwoord is niet zo gemakkelijk te
geven als op het eerste oog lijkt. Zo zijn grote delen van de wereld niet geschikt voor akkerbouw, maar wel voor
veehouderij. Dat geldt voor gebieden die te steil of te rotsachtig zijn (berggebieden), te koud (toendra’s), te
droog (woestijnen) of te nat (moerassige gebieden). Stimuleer de leerlingen tot genuanceerd denken,
bijvoorbeeld door argumenten voor en tegen te laten noemen en ze daarna een genuanceerde afweging te
laten maken. Gooi ook eens de begrippen ‘vleesloze dag’ en ‘vasten’ (ramadan?) in de discussie!
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 105/119
§5 Gezondheid voor iedereen?
Algemeen
Voor deze paragraaf geldt hetzelfde als wat in de inleiding bij de vorige paragraaf is gezegd. Gezondheid staat
ook hier centraal. En de argumenten zijn hetzelfde. We hebben er bewust voor gekozen, enerzijds om duidelijk
de relatie te leggen met het profiel Natuur en gezondheid, anderzijds omdat bij de voedselproductie
verscheidene (hogere) sferen betrokken zijn zoals bodem, water en klimaat. Verder is hier nog meer dan in de
vorige paragraaf het accent gelegd op de regionale vertaling, omdat een volledig tekstfragment betrekking heeft
op Rusland.
Ook de verwante studierichtingen in het hbo zijn bij deze paragraaf hetzelfde als bij de vorige: medische
studies, gezondheid, voeding en hygiëne. Die kunnen echter nog worden aangevuld met studies op het gebied
van gezondheidsbeleid.
Het groene infoblokje op de linkerpagina van het handboek bevat belangrijke achtergrondkennis.
Gezondheidsindicatoren in de EU
Een belangrijke doelstelling van de EU is het produceren van vergelijkbare gegevens over gezondheid en
gezondheidsstelsels in de EU. Door het instellen van een systeem van gezondheidsmonitoring wil de EU de
voorlichting en kennis over volksgezondheid verbeteren. Hiervoor was het nodig een lijst te maken van
gezondheidsindicatoren die in alle landen van de EU wordt gebruikt. Na jarenlang overleg is uiteindelijk een lijst
van 88 gezondheidsindicatoren vastgesteld, die in alle landen gebruikt wordt.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2
Die doelen zouden al in 2015 moeten worden gerealiseerd. Dat is op wel erg korte termijn. U kunt er hier op
wijzen dat internationale afspraken vaak boterzacht zijn en dat er in de praktijk vaak niet veel van terecht komt.
Vraag 3
Op het eerste oog lijkt het wat vreemd dat de EU zich met gezondheid bemoeit. De EU zelf motiveert die
bemoeienis als volgt: ‘Gezondheid is voor ons Europeanen erg belangrijk. We verwachten dat wij tegen
gezondheidsproblemen en ziekten worden beschermd. We willen dat onze kinderen in een gezonde omgeving
opgroeien en dat onze werkplek veilig en schoon is. En als we binnen de Europese Unie reizen, rekenen we op
betrouwbaar gezondheidsadvies en medische zorg van hoge kwaliteit. Het is in de eerste plaats de taak van de
overheden in de lidstaten om hiervoor te zorgen. Maar volgens de Europese verdragen is daarbij ook een
belangrijke rol weggelegd voor de Europese Unie. Die moet het nationale gezondheidsbeleid van de lidstaten
aanvullen en ook voor een Europese meerwaarde zorgen: kwesties als grensoverschrijdende
gezondheidsrisico's (bijvoorbeeld griep) of het vrij verkeer van patiënten en medisch personeel moeten in
Europees verband worden aangepakt’.
Vraag 5
Bewust is hier gekozen om de gezondheidstoestand van jongeren voor het voetlicht te brengen. Door te kijken
naar de gezondheidstoestand van leeftijdgenoten ontstaat er een beter invoelingsvermogen en daarmee een
bereidheid om ook over het gezondheidsbeleid in eigen land (kritisch) na te denken. Mogelijk kan deze tabel de
basis vormen voor een discussie (samen met het vak biologie?) over de relatie tussen leefstijl en gezondheid.
Over roken, alcohol, drugs en genoeg bewegen. Hoort dit niet thuis bij aardrijkskunde? Worden we niet te veel
moraalridder? Door de situaties in verschillende landen te vergelijken en de achterliggende oorzaken te zoeken,
wordt er ons inziens op zijn minst een geografisch tintje aan gegeven. Als dit dan positief kan werken op
gezondheidsbevorderend gedrag, dan is dat mooi meegenomen. Maar uiteraard bepaalt u zelf hoe u hiermee
omgaat.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 106/119
Vraag 8
Wijs de leerlingen duidelijk op het verschil tussen de begrippen ‘gemiddelde levensverwachting’ en ‘gemiddelde
leeftijd’. De gemiddelde leeftijd is de leeftijden van alle inwoners bij elkaar geteld en die gedeeld door het aantal
inwoners. Die zal ergens in de dertig liggen. Wijs er ook op dat onder gemiddelde levensverwachting wordt
verstaan de levensverwachting bij de geboorte. Meteen ook de gelegenheid om een groot misverstand uit de
weg te helpen, namelijk dat we ‘zoveel ouder worden’. De gemiddelde levensverwachting is vooral gestegen
door een sterke daling van de zuigelingensterfte en veel minder omdat ouderen een veel hogere leeftijd
bereiken. De sterke invloed van de levensverwachting (bij de geboorte) is uit te leggen met een eenvoudig
rekensommetje. De gemiddelde levensverwachting van vrouwen in Nederland is (ruim) 80 jaar. Als een meisje
in haar eerste levensjaar (dus als zuigeling) sterft dan moeten vier vrouwen allemaal honderd jaar worden om
een gemiddelde van 80 jaar te halen. De zuigelingensterfte drukt dus zwaar op de levensverwachting, en vooral
doordat die zuigelingensterfte in ons land teruggebracht is tot bij de laagste ter wereld is onze
levensverwachting sterk toegenomen.
Vraag 10
Als aanvulling op deze vraag zou u leerlingen er op kunnen wijzen dat demografische gegevens belangrijk
kunnen zijn bij het beleid op allerlei soorten terreinen, niet alleen op het gebied van de gezondheid maar ook op
economisch en commercieel terrein, zoals bij het afsluiten van verzekeringen. Andere toepassingen zijn het
(vooruit) berekenen van de beroepsbevolking, de behoefte aan kinderdagverblijven, scholen, verpleegtehuizen,
(soorten) woningen enz. Maar natuurlijk ook om het koopgedrag te voorspellen: bedrijven zullen daarbij
bijvoorbeeld rekening moeten houden met actieve en koopkrachtige ouderen met veel vrije tijd.
§6 Hype of wereldramp?
Algemeen
Deze paragraaf sluit naast het NG-profiel ook weer wat meer aan bij het NT-profiel, onder andere omdat de
theorie van Milankovic gebaseerd is op kosmische en dus natuurwetenschappelijke processen. U kunt
leerlingen hier er alvast op wijzen dat ze bij paragraaf 7 onderzoek kunnen gaan doen naar verwante
studierichtingen aan hbo-instellingen, die onder andere op het gebied van natuur en milieu liggen.
Het groene infoblokje op de linkerpagina van het handboek bevat belangrijke achtergrondkennis die bij het
bestuderen van die paragraaf vereist is.
IPCC en klimaatsceptici
Heel bewust hebben we er bij deze paragraaf voor gekozen om enerzijds de brede consensus die er onder
wetenschappers over de (oorzaken van de) opwarming van de aarde bestaat, maar tegelijk ook de opvattingen
van degenen die daar sceptisch tegenover staan aan de orde te stellen. De opvatting van de eersten komt het
meest duidelijk naar voren in het boek en de dvd van Al Gore An Inconvenient Truth (Een ongemakkelijke
waarheid). De dvd is uitgebracht in 2008 bij Paramount. Een andere goede bron is Earth Report, de aarde wordt
bedreigd van National Geographic. De bekendste klimaatscepticus is prof. Salomon Kroonenberg, emeritus
hoogleraar in de toegepaste geologie aan de TU in Delft. Zijn boek De menselijke maat, de aarde over 10.000
jaar’ (Uitgeverij Atlas, 2006, herziene uitgave in 2008) is voor iedere geograaf aan te bevelen.
Begin 2010 ontstond beroering over fouten die in de rapporten van het IPCC stonden vermeld. Hoewel de
foutjes slechts marginaal waren, was de verontwaardiging daarover gigantisch. Een van de fouten was dat
zeespiegelrijzing 57% van het Nederlandse grondgebied bedreigt, terwijl dit had moeten zijn dat 28% door de
zee en 29% door de rivieren bedreigd wordt. Een andere fout was dat in 2035 alle Himalaya-gletsjers zouden
zijn afgesmolten; dat jaartal was ontleend aan een scriptie van een student aardrijkskunde! Meer fundamentele
kritiek was dat het IPCC doof was voor mensen met een andere mening (klimaatsceptici) en dus geen zuiver
wetenschappelijke attitude aan de dag legde. In dit verband dient opgemerkt te worden dat het IPCC zelf geen
onderzoek verricht, maar gebruik maakt van onderzoek door anderen.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 107/119
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 2
Vraag leerlingen wat ze nog weten van leerjaar 1, hoofdstuk 3, paragraaf 6 ‘Veranderen wijzelf ons klimaat?’.
Wijs nog eens op de begrippen ‘geluksvogelplaneet’, CO2-balans en zaagtandgrafiek. Nuttig is het ook om de
leerlingen nog eens figuur 17 ‘Gore versus Kroonenberg’ voor te leggen, evenals de vraag om uit te leggen dat
het meningsverschil vooral op een kwestie van tijdschaal berust.
Vraag de leerlingen ook te discussiëren over de mening van Kroonenberg: 'We moeten onderscheid maken
tussen energie- en klimaatbeleid. Wat betreft het energiebeleid dienen we zo snel mogelijk over te schakelen op
alternatieve energiebronnen. Als dat positief is voor het klimaatbeleid, dan is dat mooi meegenomen.’
Dergelijke vragen zijn typerend voor kritisch denken, waarbij voortdurend kritisch gekeken moet worden naar
bewijzen en twijfel een soort natuurlijke attitude wordt.
Vraag 3 en 4
Methaan(CH4) is een belangrijk broeikasgas, omdat het als broeikasgas ongeveer twintigmaal zo krachtig is als
kooldioxide (CO2). Er zit echter ongeveer tweehonderd maal meer CO2 dan methaan in de lucht; namelijk 360
ppm (parts per million). Wetlands (veen- en moerasgebieden), waaronder de smeltende permafrost zijn een
belangrijke bron van methaan. Lucht bestaat momenteel voor ongeveer 1750 ppb (parts per billion, per miljard)
uit methaan. Hiervan is ongeveer tweederde afkomstig van de mens, onder andere van de rijstverbouw en
veehouderij. Natuurlijke bronnen vormen ongeveer éénderde van de totale hoeveelheid methaan die jaarlijks in
de atmosfeer wordt uitgestoten. Wetlands, waaronder de permafrost, hebben hier een belangrijke bijdrage (ca.
een kwart) die sterk afhankelijk is van de temperatuur, en van jaar tot jaar sterk kan variëren. Over het
vrijkomen van methaan als gevolg van opwarming van de aarde wordt echter nog pas sinds 2004 onderzoek
gedaan. Er is dus weinig zekerheid over het effect ervan. Onderzoekers van de universiteit van Oxford meldden
in het gerenommeerde blad New Scientist van 11 augustus 2005 dat de permafrost in Siberië over een
oppervlak zo groot als Frankrijk en Duitsland aan het smelten is als gevolg van de opwarming van de aarde.
Daardoor dreigen volgens de onderzoekers miljarden tonnen van het broeikasgas methaan in de atmosfeer te
komen. Het KNMI is echter sceptisch, want hun eigen satellietmetingen laten vooralsnog geen sterke toename
van methaan zien.
Vraag 6 t/m 8
De theorie van Milankovic is wetenschappelijk vrijwel onomstreden. Hij berust dan ook op meetbare
grootheden. Interessant is dat zijn theorie ook impliceert dat vóór het Pleistoceen ijstijden (glacialen) en
tussenijstijden (interglacialen) elkaar moeten hebben afgewisseld. Wetenschappers gingen dan ook naarstig op
zoek naar sporen van ijstijden in prékwartaire geologische tijdvakken. Die zijn natuurlijk niet zo gemakkelijk
meer te vinden, omdat glaciale afzettingen en landschapsvormen zich vrijwel alleen aan de oppervlakte
bevinden en dus gemakkelijk door latere geologische processen weer worden opgeruimd. Toch menen
wetenschappers sporen van oudere ijstijden te hebben aangetroffen, zelfs tot in het Précambrium.
De hierboven bij vraag 2 gestelde vraag over het verschil in tijdschaal heeft natuurlijk duidelijk verband met de
wijze waarop een geoloog, die tijdspannen van vele (honderd) duizenden jaren overziet, naar deze
problematiek kijkt versus een klimatoloog, die tientallen tot honderden jaren overziet.
§7 Met aardrijkskunde de toekomst in
ICT- en andere vaardigheden, demografisch onderzoek
Het eerste onderzoek richt zich op een studie van de bevolkingsgroei (of krimp!) in de eigen woonplaats of de
plaats waar de school staat. Uit ervaring weten we dat leerlingen zo’n onderzoek bijzonder interessant vinden,
vooral omdat ze het direct kunnen koppelen aan verschijningsvormen in hun directe leefomgeving. ICT kan
daarbij op minstens twee manieren een belangrijk hulpmiddel zijn. Enerzijds bij het zoeken naar voldoende
statistische gegevens, anderzijds bij het verwerken van die gegevens met behulp van GIS.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 108/119
De beste aanpak van het onderzoek is om eerst algemene demografische kerngetallen te verzamelen (met
name de bevolkingstoename per jaar), daarna op basis van die getallen een verdeling te maken in een aantal
specifieke tijdvakken met snellere of langzamere bevolkingsgroei (of krimp) en tenslotte de ontwikkelingen in die
verschillende periodes te verklaren met behulp van achterliggende demografische kerncijfers (bijvoorbeeld
geboorte- en/of vestigingsoverschot). Tenslotte wordt de kroon op het werk gezet door de achterliggende
oorzaken te achterhalen (bijvoorbeeld bouw van nieuwe woonwijken, vestiging of sluiting van bedrijven,
instellingen of scholen, vergrijzing door wegtrekken jongeren enz.).
Onderzoek naar een bepaalde studierichting
Dit onderzoek is bedoeld om de leerlingen te helpen bij hun pakketkeuze en de eventuele vervolgstudie in het
hbo. Maar ook om te laten zien dat aardrijkskunde uitstekend bij een groot aantal vervolgstudies in het hbo past.
Dat kunt u aantonen door te laten onderzoeken hoe het curriculum van een bepaalde studie (in de
bachelorfase) eruitziet, en vervolgens te vragen welke raakvlakken er zijn met het vak aardrijkskunde. Wij
durven de uitspraak aan dat (vrijwel) iedere studierichting (in de natuurwetenschappelijke hoek) meer of minder
raakvlakken heeft met aardrijkskunde. Als wij uitdragen dat we trots zijn op ons vak, overtuigd van de relevantie
ervan en dat met gepast zelfvertrouwen uitstralen, dan zullen veel leerlingen aardrijkskunde als keuzevak
opnemen!
Dit onderzoek wordt vanwege het specifieke karakter niet verricht op basis van het Stappenplan (al is dat wel
mogelijk). In het handboek worden enkele randvoorwaarden gesteld aan het onderzoek, voor de rest zijn de
leerlingen vrij in de wijze waarop ze het onderzoek opzetten. Wel is het verstandig afspraken te maken over de
omvang van het onderzoek, de samenwerking in de groep, de wijze van presenteren, de beoordeling enz..
Leerlingen kunnen hun informatie natuurlijk vinden via internet of uit voorlichtingsbrochures van hbo-opleidingen
of hbo-studierichtingen, maar het is ook mogelijk om informatie te vragen bij de eigen decaan (of om deze
activiteit op te nemen in de reguliere studie- en beroepenvoorlichting op school). Eventueel kunt u zelf een lijst
aanleggen met studierichtingen waaruit leerlingen kunnen kiezen. U kunt dan wat meer sturen in de richting van
de studierichtingen die het meeste raakvlak vertonen met de geografie.
Afsluiting
Ook dit hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting waarin de kern van de stof wordt opgenomen. De
vorm van deze samenvatting komt in grote lijnen overeen met die van hoofdstuk 2. Iedere paragraaf wordt
samengevat in maximaal zes zinnen (dus gemiddeld twee per tekstfragment). Het verschil met hoofdstuk 2 is
dat die zinnen (in willekeurige volgorde) daar waren verzameld in een knipblad. Bij dit hoofdstuk moeten de
leerlingen de zinnen helemaal zelf bedenken. Vervolgens wordt iedere zin aangevuld met begrippen,
trefwoorden en de belangrijkste bron en figuur. Om de leerlingen een beetje op weg te helpen is paragraaf 1 al
voorgedaan.
Wijs leerlingen erop dat deze samenvatting zeer globaal is, maar dat ze die met behulp van de samenvattingen
per paragraaf kunnen aanvullen tot een ‘volledige’ samenvatting.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 109/119
3 Achtergrondinformatie
Kerndoelen in hoofdstuk 5
De kerndoelen van de taakgroep vernieuwing basisvorming zijn zo algemeen geformuleerd dat verscheidene
ervan in dit hoofdstuk aan bod komen. Het meest duidelijk geldt dat voor kerndoel 38.
kerndoel 38: De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te
gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.
Als we in bovenstaand kerndoel het bijvoeglijk naamwoord fysieke of fysisch- geografische voor het woord
‘omgeving’ plaatsen is dit een zeer algemene omschrijving voor de inhoud van dit hoofdstuk. De leerling bouwt
via de sferenpiramide een duidelijk beeld op niet alleen van de eigen omgeving, Europa en de wereld, maar
zelfs van de kosmos. Dat beeld wordt aangeboden via een duidelijke, logische en consistente methodiek,
namelijk door de opbouw van de sferenpiramide te behandelen van beneden naar boven, waarbij de invloed
van de mens op de andere sferen de leidende gedachte is. De leerlingen gaan door deze aanpak de logische
verbanden zien tussen de verschillende sferen en die op een verantwoorde manier beschrijven en verklaren.
Het woord ‘eigentijds’ in het kerndoel kan dus gezien worden als ‘actueel’ of als ‘kennis hebbend van de actuele
ontwikkelingen die zich in de wereld (en de kosmos!) afspelen'. In het hoofdstuk komen door het steeds
wisselend schaalniveau zowel processen op kosmische, en mondiale schaal als op een lager schaalniveau
uitgebreid aan de orde.
De kerndoelen van de taakgroep zijn op een dusdanig generiek niveau geformuleerd dat ze weinig sturend
kunnen zijn voor de opzet van de nieuwe Wereldwijs. Daarom is voor de structuur en opzet van Wereldwijs het
document van het KNAG (opgesteld door Joop van der Schee) beter te hanteren.
In dit hoofdstuk komen de volgende KNAG-kerndoelen uitgebreid aan de orde:
1 ‘Aardrijkskunde is gericht op het verwerven door leerlingen van systematisch kennis, inzicht en
vaardigheden waarmee zij zich een mening kunnen vormen over de dynamische regionale
verscheidenheid in de wereld, Europa, Nederland en hun eigen omgeving.’
In dit hoofdstuk geldt dit met name voor fysisch-geografische kennis, inzichten en vaardigheden die via een
logische, exacte, natuurwetenschappelijke studiemethode wordt ‘geconsumeerd’, waarbij echter in dit
hoofdstuk, in tegenstelling tot hoofdstuk 2, de nadruk ligt op de wijze waarop de mens de hogere sferen
beïnvloedt. Leerlingen krijgen met dit hoofdstuk via de sferenpiramide een soort totaalbeeld van (de invloed van
de mens op) onze planeet, waarbij via de in alle kernparagrafen gehanteerde schaalsprong aan leerlingen de
methodiek wordt meegegeven om algemene kennis op een ander schaalniveau (en dus ook in de eigen
omgeving|) toe te passen.
2 ‘Een keuze voor moderne regionale geografie; het gaat over verschillen, overeenkomsten en relaties
tussen gebieden.’
In de ‘oude’ regionale geografie werden regio’s voor een belangrijk deel beschreven als unieke entiteiten,
volgens Vidal de la Blache ‘als een medaille geslagen naar een beeld van het volk'. In de moderne regionale
geografie worden regio’s meer gezien als deel van een groter geheel met overigens wel een (duidelijk) eigen
gezicht. De regionale verscheidenheid is (deels) te verklaren uit de specifieke manier waarop in een bepaalde
regionale context algemene (fysisch) geografische wetmatigheden op een eigen manier vorm krijgen. Op deze
wijze is het ook mogelijk de specifieke kenmerken van een bepaalde regio met behulp van deze algemenere
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 110/119
wetmatigheden, door middel van het wisselen van schaalniveau en aangevuld met kennis over de lokale
situatie, te beschrijven en hun bijzondere kenmerken te verklaren. Bij een fysisch-geografisch hoofdstuk als het
onderhavige is bovenstaande vaksystematiek in optima forma toe te passen. Maar daarnaast vormt de fysieke
leefomgeving een belangrijke sturende factor bij het ontstaan van de regionale eigenheid van de verschillende
gebieden op aarde.
Centraal in dit hoofdstuk staat het land Rusland. Dit is, zoals reeds eerder vermeld, gekozen om een viertal
redenen:
• een goede geografische spreiding van de regio’s in de onderbouw; Rusland is tot nu toe nog vrij weinig aan
bod gekomen;
• de uitstekende mogelijkheden die dit land (onder andere door zijn grootte) biedt voor het behandelen van
fysisch-geografische thema’s;
• de bijzondere positie van dit land in de wereld, vanwege zijn vroegere rol als supermacht, zijn ‘ondergang’ in
1991 en ‘wederopstanding’ daarna.
• het stereotype beeld dat veel mensen van Rusland hebben (‘groot en koud’); door objectieve informatie kan
dit worden omgezet in een geografisch beeld.
Bij de keuze voor de bij dit hoofdstuk horende onderzoeken is enerzijds aangesloten bij de demografie (die in dit
hoofdstuk een belangrijke rol speelt) en anderzijds bij het NG-profiel (doordat leerlingen daarmee verwante
studierichtingen gaan onderzoeken).
3 ‘Leerlingen moeten op een bepaalde manier leren kijken naar gebieden en ontwikkelingen in gebieden.
Noodzakelijk:
• basistopografie;
• de belangrijkste geledingen van de wereld, Europa en Nederland kunnen beschrijven en duiden.’
Lange tijd is in het Nederlandse aardrijkskundeonderwijs de topografie wat stiefmoederlijk bedeeld. De nadruk
lag meer op de vaardigheid om te kunnen opzoeken dan op kennis over de ligging. In het verleden is lange tijd
het omgekeerde het geval geweest, waardoor het aardrijkskundeonderwijs het wat negatieve imago kreeg van
rijtjes namen opdreunen: Veendam- Wildervank- Sappemeer- Stadskanaal... Zoals meestal ligt de waarheid in
het midden. Daarom is de topografie in het Nieuwe Wereldwijs gestoeld op:
• enerzijds concrete kennis van de belangrijkste basistopografie van de wereld(delen) en de belangrijkste
landen. In dit hoofdstuk wordt dit geconcretiseerd in de topografische kennis van Rusland (en zijn buren);
• anderzijds de vaardigheid van een snel en accuraat kunnen gebruiken van de atlas. In feite wordt daarbij de
vaardigheid geleerd om met iedere willekeurige atlas om te gaan. Met name geldt dat natuurlijk voor de
Grote Bosatlas en de Basis Bosatlas, maar ook voor de onlangs nieuw op de markt verschenen HEBRI-
wereldatlas. Omdat op havo-scholen in de bovenbouw bij het eindexamen de Grote Bosatlas wordt gebruikt,
wordt deze ook in dit 3havo-boek als algemeen uitgangspunt genomen. Havo-leerlingen kunnen door het
gebruiken van de Grote Bosatlas in de onderbouw al worden voorbereid op de specifieke, meer complexe
vraagstelling van het uiteindelijke eindexamen.
4 ‘Leerlingen moeten een aantal vaardigheden ontwikkelen om zelf geografische informatie te kunnen
verzamelen, ordenen en analyseren. Nodig zijn:
• kaart- en atlasvaardigheden;
• een eenvoudig veldwerk kunnen uitvoeren;
• de geografische manier van kijken kunnen toepassen; leerlingen zijn in staat bij de bestudering van
gebieden en verschijnselen in gebieden zowel menselijke als natuurlijke factoren in de beschouwing te
betrekken als ook relaties binnen en tussen gebieden.’
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 5 © MALMBERG 111/119
Dit kerndoel is standaard ingebouwd in ieder hoofdstuk van dit boek. In dit boek is er zelfs een heel hoofdstuk
aan gewijd: hoofdstuk 3 ‘Veldwerk en practicum’, dat bestaat uit twee fysisch-geografische en twee
sociaalgeografische onderzoeken.
In dit hoofdstuk richt het eerste onderzoek zich op demografisch-statistisch onderzoek in de eigen
leefomgeving. Daarmee sluit dit onderzoek aan bij het onder punt 1 genoemd domein ‘eigen leefomgeving’.
Verantwoord omgaan met statistisch materiaal is een vaardigheid die de leerlingen in de toekomst nog vaak
zullen moeten hanteren. Het vormt dus een goede voorbereiding op hun toekomstige studie en loopbaan.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 6 © MALMBERG 112/119
Hoofdstuk 6 Landenonderzoek
1 Inleiding
Algemene verantwoording hoofdstuk
Ter afsluiting van het derde leerjaar van het vak aardrijkskunde is gekozen voor een landenonderzoek door de
leerlingen. Het onderzoek wordt uitgevoerd in de geest van de stof, zoals die in deel 3 gepresenteerd is,
namelijk aan de hand van de vier profielen waaruit de leerlingen er een moet kiezen. We maken gebruik van
(een deel van) de begrippen en vaardigheden die de leerlingen dit jaar hebben geleerd. Er komen ook nieuwe
zaken aan de orde, zoals het tien-punten-plan (voor een geografisch beeld van een land). Zie daarvoor het
werkblad ‘Landenonderzoek’.
Het hoofdstuk bestaat uit twee paragrafen:
• de eerste gaat over beelden die er over gebieden bestaan;
• de tweede over het door de leerlingen samenstellen van een reis.
We hebben er bewust voor gekozen geen ‘knip-en-plakopdracht’ te maken. We kiezen voor het samenstellen
van een reis in een land, met als uitgangspunt één van de profielen. Dat dwingt de leerlingen ertoe om zelf
informatie te verzamelen en die ook zelf te verwerken.
Voor het zover is, komen allerlei aspecten die bij landenonderzoek en -beschrijving een rol spelen uitvoerig aan
de orde: zoals (toeristische) beelden van een land verzamelen en een geografisch beeld schetsen.
Wat hebt u nodig bij het hoofdstuk?
Algemene opmerking: onderstaande hulpmiddelen zijn soms niet strikt noodzakelijk, maar geven de leerlingen
extra inzicht, zijn leuk of informatief of u kunt er extra opdrachten bij bedenken. Als het hulpmiddel beslist
noodzakelijk is, dan is dit vetgedrukt aangegeven.
Paragrafen Hulpmiddelen
1 Beelden van een gebied atlas,internet
2 Een reis samenstellen atlas, computer (Word, PowerPoint) en internet, werkblad
‘Landenonderzoek’
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 6 © MALMBERG 113/119
2 Tips per paragraaf
§1 Beelden van een gebied
In deze paragraaf krijgen leerlingen diverse beelden (in tekst en foto) van een gebied te zien, waarbij de inhoud
van het beeld sterk samenhangt met wie de zender en wie de ontvanger is. Leerlingen moeten deze beelden
kritisch bekijken. Ten slotte zien de leerlingen hoe zij een geografische beeld kunnen krijgen van een land of
gebied. Als voorbeeldland is Mexico genomen.
Diverse vaardigheden komen aan bod:
het gebruik van de atlas;
het uitgebreid beschrijven van de ligging van een gebied;
geografisch kijken, beschrijven en verklaren.
Leerlingen leren de begrippen kern en periferie.
Intro-opdracht
De bij de leerlingen al aanwezige kennis over Mexico (hun ‘mentale beeld’) wordt in deze vraag geactiveerd, net
als het kaartbeeld dat zij van dit land hebben. Ze delen en wisselen uit met de buurleerling.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 3
Hoewel het een oude tekst is (Landendocumentatie 1980, nr. 1), is hij goed bruikbaar, omdat de inhoud ervan
goed te vergelijken is met de tekst van een reisbureau, en de verschillen voor de leerlingen duidelijk zullen zijn.
Het gaat dus niet om de actualiteitswaarde, maar om het beeld dat dit boekje schetst van (het toenmalige)
Mexico.
Vraag 4 en 5
Foto’s vormen een waardevolle bron voor visueel ingestelde leerlingen. Leerlingen moeten hierbij beredeneren
wat de foto’s voorstellen, waar ze genomen zijn en waarom juist dáár. Meer theoretische achtergrond (en
andere voorbeelden) bij het gebruik van foto’s, is te vinden in L. Vankan en J. van der Schee, Leren denken met
aardrijkskunde (hoofdstuk 2 ‘Wat zie je?’ en hoofdstuk 10 ‘Geografisch kijken’) en van dezelfde schrijvers Meer
leren denken met aardrijkskunde (hoofdstuk 2 ‘Wat zie je?’).
Vraag 7
Deze opdracht herhaalt de termen centrum-periferie (semi-periferie) en laat leerlingen kritisch kijken naar
uitspraken of stellingen over een land.
§2 Een reis samenstellen
In deze paragraaf worden de leerlingen vertrouwd gemaakt met het tien-punten-plan, voor een goed
geografisch beeld. We kijken naar wat een goede landbeschrijving is.
Is de landbeschrijving van internet (bijv. CIA World factbook, Wikipedia) voldoende?
We kijken bij de aardrijkskunde naar de gevolgen van de verschillende invalshoeken (politiek, economisch,
cultureel, enz.) voor de inrichting van het landschap en krijgen zo een geografisch beeld. De centrale vragen
zijn altijd: Waar? En: Waarom daar? Dit wordt uitgewerkt in het tien-punten-plan. Daarin komen voor:
de eigenheid van het land in natuurlijke en maatschappelijke zin (punt 1 t/m 8);
de positie van het land in de wereld, het zgn. ‘eigen’ gezicht (deels punt 9);
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 6 © MALMBERG 114/119
een aantal actuele (aardrijkskundige) vraagstukken (lopen door de diverse punten van het tien-punten-plan
heen; voor Mexico bijvoorbeld grensproblemen met de VS, maquiladoras, Mexico-stad (vervuiling), NAFTA);
samenhang tussen verschijnselen binnen een land (punt 10).
Hierbinnen staan de beschrijvingen (met diversiteit) centraal:
ontwikkeling/verandering (in tijd en ruimte);
interactie en verklaring (en indien mogelijk: voorspelling) van de onderzochte verschijnselen.
De opdrachten in het werkboek worden zo veel mogelijk afgehandeld aan de hand van één voorbeeld: Mexico.
Natuurlijk komt ook het gebruik van diverse bronnen (atlas, boeken, internet, enz.) hierbij aan de orde.
Toelichting bij vragen uit het werkboek
Vraag 1
Leerlingen moeten in deze vraag het geografisch karakter van het CIA World Factbook vergelijken met dat van
het tien-punten-plan. Zij dienen daarvoor hun kennis van ‘wat nu precies geografisch genoemd kan worden’,
aan te spreken. Na drie jaar aardrijkskunde mag dat geen probleem zijn.
Vraag 2
De leerlingen moeten bij deze vraag teruggaan naar wat ze in klas 1 en 2 hebben geleerd. Dat kan lastig zijn.
Wellicht kan de docent een kopie van de inhoudsopgave van deel 1 en 2 of van de begrippenlijsten van de
fysische hoofdstukken (H. 3, 6 en 8) gebruiken om de leerlingen meer op het spoor van een goed antwoord te
krijgen.
Vraag 3
Op de volgende bladzijden staat het werkblad 'Landenonderzoek'.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 6 © MALMBERG 115/119
Werkblad ‘Landenonderzoek’
Aspect Beschrijving
1 Ligging van een land • op welk halfrond en continent
• grootte van het gebied
2 Natuurlijke elementen
3 Menselijke elementen
4 Bevolkingskenmerken
5 Culturele kenmerken
6 Economische kenmerken • land in een groter geheel (samenwerking met andere
landen)
• economische positie: centrum of (semi-)periferie
• specifieke economische kenmerken (BNP/hoofd, HDI,
opbouw beroepsbevolking, werkloosheid)
(vervolg )
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 6 © MALMBERG 116/119
Werkblad ‘Landenonderzoek’ (vervolg)
Aspect Beschrijving
7 Politieke kenmerken • land in een groter geheel (politieke unies met andere landen;
militaire bondgenootschappen)
• specifieke politieke kenmerken (vrijheid van meningsuiting,
vrije verkiezingen, mensenrechten)
8 Ecologische kenmerken
9 Relaties met andere landen • handelsrelaties en goederenstromen
• toerisme
• migratie en forensisme
• grensoverschrijdende milieuvervuiling
10 Samenhang verschijnselen binnen een land • relatie landbouw – natuurlijke kenmerken
• relatie bevolkingsspreiding/-dichtheid –
verkeersverbindingen
• relatie demografische kenmerken – economische
kenmerken
• relatie spreiding verontreiniging – industrie
• relatie spreiding toerisme – landschap en klimaat
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 6 © MALMBERG 117/119
Vraag 4 en 5
In deze opdracht gaan de leerlingen, bij wijze van oefening, een reisroute door Mexico bedenken. Eerst stellen
ze zelf een route samen, daarna kunnen ze hun route vergelijken met de route in het boek. Dit is gedaan vanuit
het profiel Natuur en techniek. Bij de laatste opdracht in deze paragraaf kunnen de leerlingen het zelf gaan
doen voor een cijfer, ofwel hetzelfde profiel voor een ander land, ofwel één van de andere profielen voor een
land naar hun keuze.
Nu is de beurt aan jou!
Hierbij werken de leerlingen dus, als eindopdracht, een reisroute uit. Bij de beoordeling hiervan kunt u letten op:
relevantie van de gekozen routepunten (bijvoorbeeld 25 punten);
geografisch relevante uitleg bij de punten (bijvoorbeeld 35 punten);
informatieverwerking uit een verscheidenheid aan gebruikte bronnen (bijvoorbeeld 20 punten);
lay-out/opmaak (bijvoorbeeld 10 punten).
Natuurlijk kunt u de puntenverdeling naar eigen voorkeur aanpassen.
U, als docent, kunt de opdracht zo open maken als u zelf wilt:
• Zijn alle landen op de wereld toegestaan of slechts een geselecteerd aantal?
• Mag een leerling helemaal vrij zijn in de keuze van het profiel, of moet hij/zij het profiel nemen dat hij/zij in
klas 4 gaat volgen?
• Enzovoort.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 6 © MALMBERG 118/119
3 Achtergrondinformatie
Kerndoelen in hoofdstuk 6
Kerndoel 38: De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld
te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen.
Weliswaar betreft het hier slechts kennis uit een ander land op de wereld, maar de leerling krijgt daar een goed
beeld van en kan dat vergelijken met het beeld van zijn eigen omgeving of Nederland als geheel.
Kerndoel 41: De leerling leert de atlas als informatiebron te gebruiken en kaarten te lezen en te analyseren
om zich te oriënteren, zich een beeld van een gebied te vormen of antwoorden op vragen te vinden.
WERELDWIJS DOCENTENHANDLEIDING 3 HAVO DEEL 2 HOOFDSTUK 6 © MALMBERG 119/119
4 Andere zaken
Bronnen landenonderzoek
• Landenreeks KIT
• Bosatlas, 53ste druk
Internet
• http://bubl.ac.uk/link/world/index.html
• https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/index.html
• http://landeninformatie.verzamelgids.nl/
• http://lcweb2.loc.gov/frd/cs/cshome.html
• http://unstats.un.org/unsd/default.htm
• http://www.economist.com/countries/
• http://www.evd.nl/home/index.asp
• http://www.landenweb.net/
• http://www.maps.ethz.ch/ (online kaarten/atlassen)
• http://www.mediatheek.fcj.hu.nl/naslagwerken/encyclopedie-atlas.html
• http://www.minbuza.nl/
• http://www.minlnv.nl/portal/page?_pageid=116,1641020&_dad=portal&_schema=PORTAL
• http://www.oecd.org/statsportal/0,3352,en_2825_293564_1_1_1_1_1,00.html
• www.amnesty.nl/landeninformatie
• www.atlas.pagina.nl
• www.digischool.nl/ak
• www.wikipedia.nl
Mexico
• http://www.lonelyplanet.com/mexico (inhoudsopgave gids Mexico)
• http://travel.nationalgeographic.com/places/countries/country_mexico_cntry.html