Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd...

20
De mens, de menigte Dichters over hun talloze identiteiten

Transcript of Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd...

Page 1: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

De mens, de menigteDichters over hun talloze identiteiten

Page 2: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

10_18_21_india.indd 20 05-03-18 14:1617_10_adv.indd 10 24-04-18 14:0732_59_60_adv.indd 60 06-08-18 15:2112_40_43_essay.indd 42 18-03-19 15:3819_048_051_westover.indd 50 06-05-19 16:2239_75_76_ads.indd 75 24-09-19 16:45

Page 3: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

3

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

Deze special is een samenwerking van De Groene Amsterdammer en het NOORDWOORD-poëziefestival Dichters in de Prinsentuin dat nu vanwege de coronacrisis niet kan plaatsvinden. Dit Festival op papier biedt achtergronden bij poëzie rond het thema ‘De mens, de menigte’

De Groene Amsterdammer groene.nl

Deze bijlage kwam tot stand in samenwerking met NOORDWOORDnoordwoord .nl

Hoofdredactie Xandra Schutte, Joost de Vries Redactie Marja Pruis, Evert de Vos Vormgeving Christine Rothuizen (ontwerp), Koen SlothouberBeeldredactie Simone Berghuys, Eindredactie Jetske Brouwer,

Nienke Gaastra, Hugo Jetten Medewerkers Graa Boomsma, Mark de Boorder, Maarten van der Graaff, Kees ’t Hart, Asha Karami, Iduna Paalman, Alfred Schaffer Acquisitie Hans Boot, Ivo Jansen op de Haar, Antoinette Vrisekoop

Redactie/programmering Dichters in de Prinsentuin Maarten Praamstra, Correen DekkerMedewerkers festival Annie Postma, Cora Ziengs, Kim JelsmaOmslagfoto Elspeth Diederix, Miracle #06

De mens, de menigteJanuari 2020. Op het kantoor van NOORDWOORD starten we met de programmering van ons poëziefestival Dichters in de Prinsentuin. Het festivalthema dat we kiezen biedt een knipoog naar het theeveld in die tuin: Just my cup of tea. Het gaat over voorkeuren, over het aanhaken bij groepen, over kuddegedrag, over identiteit. Offline, maar zeker ook online. We willen horen hoe persoonlijke voorkeuren, cultuurverschillen en groepseigen taalgebruik terug te vinden zijn in poëzie.

We stellen ons de Prinsentuin voor: de renaissancistische tuin in hartje Groningen is ommuurd, een oase waarin vaag het stadse geroezemoes doorklinkt. Op het gras tussen kruiden en bessenstruiken staan klapstoeltjes en zijn picknickkleden uitgespreid. We luisteren. Niets hoeft. Weggaan niet, blijven niet. Onder het gebladerte van de loofgangen proberen dichters hun gedichten uit op dit ontspannen publiek. We rekenen op ruim 2500 bezoekers.

Het wordt maart, april. Vanuit huis raken we eraan gewend te werken aan een festival dat mogelijk niet door zal gaan. Vage plannen voor verdiepingsprogramma’s krijgen vorm. Intussen speelt plan B op de achtergrond: kunnen we de doelen die we ons stelden ook op een andere manier bereiken?

Just my cup of tea past niet meer. Te frivool, te oppervlakkig, voelen we. Alsof er niets aan de hand is, terwijl de maatschappij waarin we dachten te leven even niet meer bestaat. De vraag naar de rol van de groep en onze online presentatie is sterker dan ooit in een tijd waarin ons contact met onze naasten en collega’s vrijwel uitsluitend via internet plaatsvindt.

Als het doek valt – evenementen kunnen niet plaatsvinden voor 1 september – besluiten we de titel van een avondprogramma te verheffen tot festivalthema: ‘De mens, de menigte’, naar een tekst van Karel Čapek. Volgens Čapek draagt één mens een menigte personen met zich mee. Soms neemt de een het voortouw, soms de ander. Het verwoordt het schakelen tussen identiteiten en groepen, het kuddegedrag dat we wilden onderzoeken.

De afgelopen weken is hevig geprotesteerd tegen ongelijkheid en tegen het definiëren van mensen op basis van een enkel kenmerk – de huidskleur. Socioloog Sinan Çankaya verzet zich tegen zo’n eenzijdige benadering: ‘Ik pleit voor een gelaagder beeld en wil ruimte maken voor pluriformiteit.’ Plak niet te snel een stempel op, zegt hij, een mens is meer dan zijn culturele achtergrond. Meer dan alleen dichter, Europeaan, sporter of wetenschapper, voegen wij daaraan toe. De mens is een menigte; de menigte vormt die mens.

Correen Dekker, programmacoördinator bij NOORDWOORD en festivalcoördinator van Dichters in de Prinsentuin

Inhoud

4 ‘Ik heb geen overzicht, geen metaforen’

Maarten van der Graaff en Alfred Schaffer schrijven elkaar brieven over mens zijn in de menigte

Maarten van der Graaff en Alfred Schaffer

8 Column Iduna Paalman

9 Gedichten van Lars Meijer, Sieger Baljon en Shari Van Goethem

10 ‘Ik wilde mensen een betovering meegeven’

Tomas Lieske over zijn nieuwste bundels

Kees ’t Hart

12 Een taalfeest Dylan Thomas’ vertaler

Erik Bindervoet verslaat zijn voorgangers

Graa Boomsma

14 ‘We moeten een gelijkwaardige toekomst visualiseren’

Munganyende Hélène Christelle over code switching

Mark de Boorder

16 Gedichten van Saskia de Jong, Hester Knibbe, Mandy Mariska Eggerding, Babeth Fonchie, Erik Jan Harmens en Mark Boog

18 Column Asha Karami

19 Op papier, op de fiets, in de stad & in een doos

Colofon

Page 4: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

Beste Alfred,Ik ben erg benieuwd wat je bezighoudt, zo net na het verschijnen van je bundel wie was ik. straf-regels, en hoe het daar is, op jouw plek, in jouw wijk, in jouw stad.

Toen ik een Word-document opende om je een brief te schrijven, zag ik verschillende men-sen een bericht delen van Louis van Hengel. Van Hengel kende ik nog niet, maar ik was onder de indruk van wat hij schreef. Hij publiceerde in 2009 het boek Imago. Romeinse keizer beelden en de belichaming van gender. In zijn Facebook-post pleitte hij voor een ‘dekoloniale damnatio memo-riae’. Bij de Romeinen was dat een meestal pos-tume sanctie, legt hij uit, waarbij de herinnering aan gehate machthebbers werd vervloekt en de beelden van die machthebbers werden verminkt, door riolen werden gesleurd, onthoofd, of in de rivier gesmeten. Hij ziet deze praktijk als inspi-ratie voor het heden (niet direct, maar met een omweg), voor een creatief omsmelten van de beelden van koloniale machthebbers, door Jan Pieterszoon Coen bijvoorbeeld te veranderen in een abstract kunstwerk ter nagedachtenis van zijn slachtoffers. Een lege sokkel is ook mogelijk, een onthoofd beeld of een beeld in brokstukken.

Ik werd heel gelukkig van dat idee, van een kunstzinnige vloek die de openbare ruimte en het openbare leven transformeert. Dat is wat er aan de hand is, dacht ik. Van Hengels opmerkin-gen laten ook zien dat de menigte die het stand-beeld omtrekt niet als destructief gelezen moet worden, maar als creatief. Ook uit Amerika zie ik foto’s langskomen waarop de steriele architec-tuur van de macht door demonstranten wordt gebruikt om iets anders te maken, toekomst te openen. Van Hengel noemt de damnatio memo-riae niet zozeer een kunst van het vergeten, maar de kunst van het niet vergeten te vergeten. Dat ‘iets anders maken’ van brokstukken raakt aan wat ik over poëzie denk, hoe ik poëzie heb leren

kennen. Veel begon voor mij bij de ‘fragments’ van T.S. Eliot uit The Waste Land:

‘These fragments I have shored against my ruins’.

Van Hengels denken over omvormen trekt me, dat verlangen om gaten zichtbaar te maken, de lege sokkels, het betekent ook dat je de taal niet met rust moet laten.

De omgehaalde beelden van Columbus en Leopold II doen me denken aan Rhodes Must Fall en het moment in 2015 waarop het beeld van Cecil Rhodes aan de universiteit van Kaapstad dan ook werkelijk viel. Eerder dit jaar interview-de New Frame Achille Mbembe en besprak hij dat voorval. Ik zag in de verantwoording van je bundel dat je gebruikmaakte van zijn boek Kri-tiek van de zwarte rede. Hoe komt dat soort tek-sten jouw poëzie binnen, hoe werkt dat bij jou?

In het interview met New Frame zegt Mbem-be: ‘Rhodes is the symbol of the double damage capitalism in its racial, colonial and imperial form inflicted upon humankind and upon the biosphere. Such should be the starting point of any critique of Rhodes which strives to avoid the pitfalls of national chauvinism.’

Wie dit soort beelden onaantastbaar acht, ontzegt mensen de kans op een ander curricu-lum – een term die Mbembe ook gebruikt – een gemeenschappelijk, niet-nationalistisch den-ken over publieke ruimte waarin destructie niet wordt weggemoffeld. Want in zulke beelden stolt een menigte aan mensen tot één mens en die ene mens brengt weer menigten voort. Dat is ook een probleem, dat de beelden die nu van hun sok-kels vallen niet serieus werden genomen in hun mogelijkheid menigten te bevatten: ze maakten een wereld en het is die wereld die wordt afge-wezen. Wat is omvormen? Wat is dat in poëzie?

Er gebeurde iets vreemds toen ik twee weken terug met een beschreven kartonnetje in mijn rugtas mijn voordeur uitstapte om naar de

demonstratie van Black Lives Matter in Utrecht te gaan. Er stond politie bij de voordeur van de overbuurman en verschillende andere buren hadden zich op de stoep verzameld. ‘Stop poli-tiegeweld’, had ik net op het bordje geschre-ven en daar waren ze. De overbuurman was al een tijd niet gesignaleerd, dacht ik op te maken uit de gesprekken. Vandaar de onrust, de zor-gen. Tegen de muur op het stoeltje zat de ande-re overbuurman, die mij regelmatig vraagt om een groot pakje Marlboro mee te nemen uit de supermarkt. Hij woont één hoog en laat als ik ja zeg het geld voorzichtig naar beneden dwar-relen. Althans, hij laat het voorzichtig los, over het dwarrelen heb je natuurlijk weinig controle. Steeds ben ik bang dat het geld in een put waait of dat ik het per ongeluk scheur bij het vangen. Ik trok mijn wenkbrauwen op en keek naar

Maarten van der Graaff en Alfred Schaffer schrijven elkaar brieven vanuit Utrecht en Zuid-Afrika

over hoe mens te zijn in een menigte.

Briefwisseling

‘Ik heb geen verhaal met mijn

mondkapje op’

Zuid-Afrika, Kaapstad, 9 april 2015. Het standbeeld van Cecil Rhodes bij de universiteit is na maandenlange protesten neergehaald

Char

lie S

hoem

aker

/ Ge

tty I

mag

es

4

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

Page 5: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

de overbuurman. Hij is weer helemaal door- gebrand, zei hij. Doorgebrand? Ja, hij lag op z’n rug op straat almaar ‘corona, corona’ te roepen.

Een dag na de demonstratie zag ik dat de overbuurman in kwestie weer tevoorschijn was gekomen. Hij zat op zijn knieën bij een perkje en had een schrepel in zijn hand. Ik groette, maar hij reageerde niet echt. Normaal praat hij veel en maakt ironische opmerkingen tegen de kin-deren uit de straat, met wie hij tot laat vuurtjes stookt in een korf op de stoep of gitaar speelt. Op weg naar het Jaarbeursplein, naar de demon-stratie, dacht ik na over hoe moeilijk het eigen-lijk is om te begrijpen wat een menigte is. Veel mensen om mij heen waren op weg om daar die menigte te vormen, maar wat waren ze ervoor en erna, als we weer gingen, wat was ik dan?

Iemand die in de straat op allerlei dingen stuit die ik niet begrijp.

Tijdens het lezen van je nieuwe bundel stuit ik op de droom, iets wat ook al zo belangrijk was in Mens dier ding. Je poëzie lijkt vaak voort te komen uit omwegen, uit afdwalen, grasdui-nend lezen en dromen. Is dat zo, of onzin? Vaak als ik je gedichten lees, is het alsof ik ze droom, alsof ik de logica tijdens het lezen voel, alsof ik de stemmen herken die ik hoor, en dan is alles opeens weg, vreemd of versplinterd en dan begin ik opnieuw. Die titels ook, ze zijn zo lang dat ze trippy worden: ‘ZO’N DROOM DIE ZICH VOL-TREKT TERWIJL IK BIJ BEWUSTZIJN BEN EN AAN MIJN HELE HEBBEN EN HOUWEN GEEN ENKELE BOODSCHAP HEEFT’. Dat gedicht begint met de regel ‘middenin een lied wakker worden als een steen’. Dat is voor mij ook

Zuid-Afrika, Kaapstad, 9 april 2015. Het standbeeld van Cecil Rhodes bij de universiteit is na maandenlange protesten neergehaald

Vaak als ik je gedichten lees, is

het alsof ik ze droom, alsof ik de stemmen herken

die ik hoor

5

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

Page 6: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

wat poëzie is, denk ik. Midden in het lied wak-ker worden als een steen, midden in dat bedwel-mende lied, midden in de geluiden van de wereld verdikt zich opeens iets, waardoor het allemaal onhandig wordt, onbruikbaar voor gewone doel-einden, voor iets dat voortkabbelt, ‘stenig’, zoals je in diezelfde strofe zegt.

Familiegeschiedenis en autobiografie ver-tonen ook hiaten en talloze onzekerheden in je bundel, geloof ik, en toch is er niet alleen versplintering. Ik ben als lezer ook in het lied, er zijn ook sporen, hallucinante verbindingen. Ik las achterin dat je materiaal uit privédocumen-ten haalde, zijn dat dingen die je vader bewaar-de, zoals je in Trouw zei? Ik ben enorm geïnteres-seerd in hoe dat soort materiaal op je werktafel samenkomt met wat je bijvoorbeeld vond in de exemplaren van Amigoe di Curaçao of in die soci-ologische en geschiedkundige werken over het eiland. Gebeurt dat eigenlijk in een Word-docu-ment of ben je aan het krabbelen, of misschien echt aan het knippen en plakken? Hoe is het om jezelf strafregels op te geven?

Hartelijke groet,Maarten

Dag Maarten, Momenteel heb ik geen contact. Niet met stand-beelden of lege sokkels, niet met het poëtische. Ik heb geen overzicht, geen verwijzingen, geen metaforen, er is nog niets achter de rug. Dat wil waarschijnlijk zeggen dat de leegte en de stil-te mij bezighouden. En het schuldgevoel. Want elke ochtend zie ik het eekhoorntje in de tuin, en de prachtige yellow bishop die in de winterse struik op en neer hopt.

Als experiment besloot ik de afgelopen paar dagen tijdens het werk (mailen, werkstuk-ken nakijken) alleen maar te luisteren naar de Nederlandse radio, via de app. De verschrikking van de pandemie gaf me even de naïeve hoop dat landen en wereldburgers íets nader tot elkaar zouden komen – allemaal in hetzelfde schuitje midden in het beklemmende, angstwekkende noodweer, allemaal dezelfde drang tot creatieve destructie, tot werkelijk bezinnen en herbegin-nen. Maar in Nederland en in andere delen van Europa wordt alweer gesproken over wel of niet op vakantie gaan, onder het motto ‘De wereld is van mij, uiteraard!’ Het recht op vakantie staat in hoge stapels opgetast in het gangpad naast de wc-rollen.

Wie is momenteel ‘wij’ en wie zijn ‘de Ande-ren’ in Nederland? Wie bepaalt wat het geza-menlijke verhaal is, compleet met nationale vereringen? Geweldig om te zien dat na de gru-welijke moord op George Floyd eindelijk een krachtig en landelijk protest klinkt – maar voor hoelang? Vreemd dat de massale woede niet van de grond kwam na Mitch Henriquez, na Rishi Chandrikasing, na Ahmad Mendes Moriera. Op de radio hoorde ik een voorzichtig gemopper omdat men nu op eieren moet lopen, omdat men het gevoel heeft dat je niets meer mag zeggen of

je bent gelijk een racist. Natuurlijk ben ik tegen racisme, zei Jan Slagter bij Spraakmakers, maar het verwijderen van die standbeelden en straat-namen is pure symboolpolitiek!

‘Ik ben ook tegen racisme, maar...’ Gaat het alweer die kant op?

Ondanks die paar dagen Nederlandse radio blijft de wereld waarin jij leeft voor mij abstract. De wereld hier is op een andere manier even abstract. Het is stil in deze wijk. Mensen rijden in auto’s, lopen een rondje, kinderen gaan mond-jesmaat weer naar school. Maar alles is bevro-ren, ik heb geen verhaal met mijn mondkapje op. Tien minuten met de auto en je bent in een compleet andere wereld. Een arme, stampvol-le wereld, waarin alweer een andere taal wordt gesproken, met erbarmelijke levensomstandig-heden die ik ken maar me niet kan voorstellen.

Het aantal besmettingen neemt snel toe, op dit moment zijn er een kleine tweeduizend doden te betreuren. ‘No recreational travel to meet friends or family.’ ‘Public parks are closed.’ ‘All public gatherings are prohibited with some exceptions.’ Sigaretten zijn nog steeds illegaal – jouw overbuurman zou er een zware dobber aan

hebben. Er zijn vrijwilligers die doen wat ze kun-nen maar er is geen gezamenlijk verhaal, in een toch al gefragmenteerd land. Maar we mogen weer naar de kapper!

In de townships worden burgers vaak hard aangepakt door leger en politie. Deze maat-schappij is murw gebeukt door de gewelds-cultuur; misschien roept de dood door politie-geweld van mannen als Collins Khosa, Petrus ‘Pietman’ Miggels of Sibusiso Amos niet op tot massaal protest omdat armoede anonimiseert. Ik weet nog dat ik in 1996, toen ik ging stude-ren aan de universiteit van Kaapstad, verbaasd was over dat enorme beeld van Rhodes dat daar over het schiereiland zat uit te kijken. Wat zou het mooi zijn om voor al die gewone, gevallen burgers van nu kleine, vervangende standbeel-den op te richten, als een lint door het land, als een nieuw curriculum.

Ik weet niet of het bovenstaande een ant-woord is op je vraag wat mij bezighoudt. Dit is een tijdperk van dood werk, met collega’s op het scherm, vrienden op het scherm, studenten op het scherm. Verder zitten we in een grot, sinds in maart de lockdown begon. Gezond maar zonder vrienden, zonder anekdotes.

Ook mijn nieuwe bundel wie was ik. straf-regels is een soort dood werk. Als de postkan-toren weer aan de slag gaan en er internatio-naal gevlogen mag worden, komt het pakketje met boeken vast nog eens aan. Nu is het alsof het nooit geschreven is. Hoe een tekst als Achille Mbembe’s Kritiek van de zwarte rede mijn bun-del is binnengedrongen, vind ik geen eenvou-dige vraag. Ik lees bij Mbembe: ‘Wie in een ras wordt ondergebracht, is niet passief. Gevangen als hij zit in een silhouet, is hij gescheiden van zijn essentie.’ Ik begin te krabbelen, bij al die zin-nen en gedachten van een denker die mij al jaren inspireert, en uiteindelijk levert dat dan de regels op als: ‘waar ik als meisje om het hoekje keek/ stap ik plechtig uit mijn schaduw om naar u te zwaaien/ opdat u mij in mijn natuurlijke omge-ving kunt vereeuwigen’. Maar hoe ik precies van het een tot het ander ben gekomen, wil ik niet weten. Ik gooi mijn handgeschreven aanteke-ningen en gedichten altijd weg. Bewaar jij veel materiaal, of ben jij net zo bijgelovig als ik?

Veel privédocumenten bezit ik ook niet, een paar sinterklaasbrieven van mijn moeder aan mijn vader, wat liefdesbrieven en wat los spul. Ik herinner mij de schok bij het lezen van mijn moeders naam (Christina Labega) in Amigoe di Curacao van 24 augustus 1957, gevonden op delpher.nl, waarin verslag wordt gedaan van Arubaanse jonge vrouwen die afscheid nemen op het vliegveld om in Nederland als verpleeg-ster te werken.

Ik denk dat mijn zwarte moeder en mijn witte vader, als ze nog hadden geleefd en jong waren geweest, op de Dam hadden gestaan, of elders in Nederland. Uit een enkele bewaarde brief spreekt woede en betrokkenheid, midden jaren zestig. Bijvoorbeeld als ze samen een brief schrij-ven aan de vara, waarin ze de blijkbaar scherp geuite kritiek op het apartheidssysteem in een

Alfred Schaffer: ‘Dit is een tijdperk van dood werk’

Luke

Kui

sis

Momenteel heb ik geen contact. Ik

heb geen overzicht, geen metaforen,

er is nog niets achter de rug

6

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

Page 7: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

aflevering van Achter het Nieuws prijzen: ‘Ook de gerelayeerde uitzending van het interview met een Ku-Klux-Klanschoft loog er bepaald niet om en liet eens even heel duidelijk horen wie er met de slaventransporten naar Amerika begonnen is, niemand anders dan de Hollandse slavenhalers!’ Bij die twee mensen heb ik gehoord, denk ik dan.

Hoe van al dat materiaal, deze versnipper-de politieke werelden poëzie te maken. Door heel precies te zagen, te timmeren, te lassen, bij te schaven – het werk voltrekt zich niet in een droom, maar in een drukke werkplaats, met por-tretjes van Anne Carson, Nachoem Wijnberg en John Ashbery in de kantine. Het toe-eigenen van stemmen is een voorwaarde. Omdat ik dichterbij wil komen, bij de ander die de ander niet is maar die ikzelf zou moeten zijn.

Dat móet toch ook voor jou gelden, als ik denk aan Vluchtautogedichten, Dood werk, en vooral Nederland in stukken, waarin ik onder andere bleef haken aan de regel: ‘Er is een pessimisme dat witte dichters zich niet langer/ kunnen ver-oorloven.’ Spreek je hier namens jezelf, namens je eigen veelheid, of is het een negativiteit die je daadwerkelijk terugziet bij veel witte collega’s?

Hartelijks,Alfred

Beste Alfred,Het begin van je brief ontroert me: ‘Er is nog niets achter de rug.’ Ik duw iets weg, begreep ik, toen ik dat las. Ook ik heb geen overzicht, ook mijn wereld voelt abstract – al verschillen onze werelden behoorlijk van elkaar en werkt die abstractie anders, zoals je al schrijft – en mis-schien heb ik die leegte niet genoeg in mijn brief toegelaten.

Op een bepaalde manier komen alle gedich-ten in Nederland in stukken voort uit een vorm van desoriëntatie: uit het treinraam een bedrijven terrein langs een kanaal zien en niet weten waar je bent. Hoe werkt dat? Misschien wil ik dat ook niet helemaal weten. Het werken aan die bundel bestond vooral uit lassen en de naden niet netjes wegwerken. Die naden zijn uit-eindelijk vooral punten en het valt me op dat dit ook gebeurt in jouw gedicht ‘Tur piská tin wesu ma ta makambí ta karga fama.’

Vreemd moet dat trouwens zijn, dat je bundel nu een soort dood werk is en ongeschreven lijkt. Hier in Utrecht zijn je gedichten in ieder geval aan een leven begonnen. Ik weet dat je niet uit bent op zulke woorden, maar de regel ‘ik was de kleine stilte van mijn pasfoto’, is daar een voor-beeld van. Net googelde ik de yellow bishop en zag dat hij in het Nederlands fluweelwidavink heet. Ik heb altijd het idee dat ik een beter mens zou zijn als ik meer van vogels zou weten.

Het toe-eigenen van stemmen als voorwaar-de voor poëzie is een erg interessant onderwerp. Het geldt in mijn ogen ook voor je eerdere werk. Wat je schrijft over je ouders vond ik zo mooi. Is er iets veranderd in de manier waarop je materi-aal toe-eigent en misschien ook in de keuze van

dat materiaal? Ik bedoel te zeggen dat ik denk dat er een verschil is tussen het toe-eigenen van de stem van je moeder en opnemen van een flard uit het journaal of een popliedje, of toch niet?

In de reeks genummerde regels van ‘wie was ik’ bleef ik haken aan ‘23. Ik was de duik in het zonovergoten zwembad. / 24. fout! ik kon hele-maal niet zwemmen’. Er komt zoveel samen in zo’n grap en in al die andere bijstellingen in dit gedicht. Het eindigt als een seance waaraan de opgeroepene zich wil onttrekken. Het valt me op dat je zo’n zin van Mbembe vrij precies weet te volgen tot aan de drempel van je eigen gedicht. Het beeld van de schaduw drijft de alchemie, lijkt het, en maakt het geweld van het vereeuwi-gen, van de blik die fixeert, zichtbaar. Maar bij herlezing valt op dat dit ook voor het woordje ‘plechtig’ geldt, voor de ceremoniële respons van wie bekeken wordt, wie verandert in ‘opzet ten-toongesteld spektakel’, om met regel 89 uit ‘wie was ik’ te spreken.

Wat je schrijft over een nieuw curriculum van kleine, vervangende standbeelden vind ik heel

krachtig: armoede maakt onzichtbaar en geweld maakt murw, maar dan zou je opeens gezichten zien, geen menigte die je af kunt schrijven. Tege-lijkertijd is het belangrijk dat de beelden een lint vormen, een spoor, zodat niemand individuele gevallen uit een collectief verband kan verwij-deren, om ze vervolgens als losse incidenten op te voeren.

Over die regel die je aanhaalt: ik spreek hier allereerst mijzelf aan, denk ik, maar ‘namens je eigen veelheid spreken’ vind ik mooier. Ik begin die regel met ‘er is’ vanwege ‘er is een lyriek die wij afschaffen’, met dat categorische, het machis-mo van de avant-garde, maar wil juist uitkomen bij het idee dat poëzie geen luxe is, zoals Audre Lorde schrijft: ‘For women, then, poetry is not a luxury. It is a vital necessity for our existen-ce (…) Poetry is the way we help give name to the nameless so it can be thought.’ En verderop: ‘Poe-try is not only dream and vision; it is the skeleton architecture of our lives.’ Die woorden verdragen geen gemakzuchtig pessimisme of zelfbeklag. Het zou een grote fout zijn om te denken dat ik poëzie niet nodig heb.

Hartelijke groet,Maarten

Hallo Maarten,Lassen en de naden niet netjes wegwerken – dat is een regelrechte poëtica, en broodnodige arbeid. Want op cruciale tijden wordt, ondanks voortschrijdend inzicht, altijd weer teruggegre-pen op geijkte mythes, nationale clichés, terwijl een gemeenschappelijk narratief niet bestaat. Nu doet het vergrootglas van de pandemie voor even zijn ontmaskerende werk. Jij doet dat ook. Die hele afdeling ‘Index’ in Nederland in stukken barst van de ironische regels die op een onvoor-ziene manier veelzeggend zijn in deze tijd: ‘De dichter-kunstenaar is een vitaal figuur/ op het snijvlak van politiek, affect en digitaliteit.’ Of: ‘Dit is een stad die door droefheid gepland is./ Beweeg ik nog?’ En deze!: ‘Ik vind ze wel sym-pathiek, de revolutionairen,/ maar ik heb zoals iedere goede Nederlandse man/ de burgerlijke dromerigheid altijd geëerd.’ Wat is een gemeen-schap en waar sta ik met mijn verantwoordelijk-heden: het is een thema in je werk en waar ik veel affiniteit mee heb.

Over dat woord ‘toe-eigenen’ aarzelde ik even. Ik vind het zeker geen voorwaarde voor poëzie in het algemeen, maar voor mij doet het ertoe, ook omdat het een minder vrijblijvende term is dan ‘verbeelden’. Toe-eigenen niet als een vorm van macht opeisen, de ander monddood maken en uitsluiten van zijn of haar eigen verhaal. Niet voor het verhaal van de ander gaan staan door het zelf te vertellen, maar wel rekenschap geven van het feit dat je niet alleen leeft.

Er is niets frivools aan jezelf en de ander echt verkennen, vandaar dat ook niet zomaar alles ‘kan’, denk ik. Ik bedoel ook iets anders dan culturele toe-eigening, waarover Karin Amat-moekrim in de NRC van 22 oktober 2016 terecht Maarten van der Graaff: ‘Ook mijn wereld voelt abstract’

Bian

ca S

iste

rman

s

Het zou een grote fout zijn om te denken

dat ik poëzie niet nodig heb

7

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

Page 8: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

Iduna PaalmanDe vrouw een menigteVerliefd zijn heb ik altijd een hachelijke en wanhopige onderneming gevonden. Iemand grenzeloos fantastisch vinden enkel omdat diegene diegene is (want meer hoeft zo iemand in feite niet te doen) – alles eraan is onbeholpen.

Ik kan me uit mijn tienerjaren vooral eenzijdige verliefdheden herinneren. Object of affection was vaak een docent, een staflid van een zomerkamp of een schaatstrainer. Mijn moeder noemde dat ‘valse liefdes’ omdat ik me, zo zei ze, enkel liet leiden door een verlangen naar het onbekende, door het ongekend mysterieuze, door de verboden vrucht als ultieme oorsprong van oprechte gevoelens, et cetera, et cetera. Ik moet haar ergens gelijk geven – in latere (wel wederkerige) relaties vroeg ik me soms af waarom ik niet bevend van gemis en hunkering in bed lag te woelen. Was deze verliefdheid soms minder echt? Ja, dat moest dan wel.

Eén keer kwamen de dingen samen. Iemand die ik al een tijdlang vanaf een afstand aan het begeren was kwam opeens dichtbij. Ik kreeg een bericht, nog één, we gingen wandelen, we deelden een paar keer een bed en een ontbijt. Ik was eerst dolgelukkig en daarna ontgoocheld. Want hoewel het pijnlijker was om in mijn eentje te zwelgen, was het ook comfortabeler. Omdat

ik het daadwerkelijk dóen van waar ik naar verlangde steeds op moest schorten, voelde ik me juist ook meer mezelf.

Ik sprak erover met vrienden, die het herkenden. ‘Ik geloof dat ik liever over hem praat dan met hem wil zijn’, zei een vriendin die zich in een onmogelijke liefde had vastgebeten. ‘Natuurlijk wil ik met hem zijn’, zei ze. ‘Begrijp me niet verkeerd. Maar misschien is het beter om hier te zijn, bij jou. Hier bij jou kan ik zijn naam uitspreken. Jij kunt dat horen. Zo is hij haast echter dan als hij voor me staat.’

Ik vergeet weleens welke liefde er ontstaat in praten over liefde. Eileen Myles schreef een prachtig gedicht, ‘Sleepless’, over gemis en eenzaamheid. Ze haalt telkens vrouwen aan: het gebouw waarin ze woont is een vrouw, de maandagochtend is ‘another sleepless woman’s body’. De vrouwen die ze aanroept fluisteren gewelddadige dingen in haar oor, dansen door haar hoofd, hangen vormeloos over haar schouder, verstoppen zich in bomen. Zijn het lot-genoten? Rivalen? Verlangt ze naar ze, zoekt ze troost? Wil ze de vrouw vinden van wie ze houdt, of wil ze juist van haar weg? Eenzaamheid is een menigte vol vrouwen, lees ik in haar ge dicht. In eenzaamheid liefhebben doe je niet alleen.

Sleepless (fragment)

[…]I want you home withme. I want you alone with me. I wish youwould get lostso I could walk the worldwith my women.I would call your nameeverywhere. Wouldn’tthat be enough, evenbetter. There is a womanin the flower. Millionsof women hiding in the trees.You will never miss me.There is a universe of color for you tofeed from. BeforeI leave you I willopen its legs with my sword.

Eileen Myles, Maxfield Parrish, 1995.Opgenomen in: I Must Be Living Twice, Serpent’s Tail, 2018.Eigen vertaling

Slapeloos (fragment)

[…]Ik wil je thuis bijmij. Ik wil je alleenbij mij. Ik wensdat je verdwaaldezodat ik door de wereld kon lopenmet mijn vrouwen.Ik zou overalje naam noemen. Zou datniet genoeg zijn, beterzelfs. Er is een vrouwin de bloem. Miljoenenvrouwen die zich verstoppen in bomen.Je zult me nooit missen.Er is een universumvol kleuren waar je vankunt eten. Voordatik je verlaat zal ikzijn benen openenmet mijn zwaard.

opmerkte: ‘Culturele toe-eigening gaat over de verantwoordelijkheid van de schrijver om te kunnen gaan met het gewicht van de cultuur die hij/zij beschrijft. Belangrijker nog gaat het over de blinde vlek voor die gevoeligheden, voor de geschiedenis, voor de verschillen in machtsposi-tie tussen een kleurling en een blanke.’

Nee, ik denk aan het aangrijpende Life & Times of Michael K van J.M. Coetzee, of aan de reeks ‘bediendepraatjies’ uit Mede-wete van Antjie Krog. Aan de poëzie van de door jou en mij zo geliefde Harry ter Balkt, die zelfs wind-molens aan het spreken krijgt. Of aan dat bril-jante en gruwelijke verhaal ‘Going to Meet the Man’ uit 1965, waarin James Baldwin het woord geeft aan de superracistische witte deputy sheriff Jesse.

In Country of My Skull heeft Antjie Krog bekentenissen opgetekend van slachtoffers die vertellen over hun verschrikkingen tijdens de apartheid. In haar dichtbundel Kleur kom nooit alleen nie heeft ze een paar van die bekente-nissen haast letterlijk overgenomen. Ze wilde

er geen poëzie van maken, maar toch: ‘Je bent en blijft overgevoelig voor taal en taalgebruik. Die hele vier jaar door waren er voortdurend momenten waarop je besefte: deze zin en die formulering móeten vastgelegd worden, ze zijn onvervangbaar. Maar het blijft moeilijk: je weet dat die mensen een heel mensenleven hebben betaald voor die paar zinnetjes.’ Het is lastig en niet onproblematisch. Ik vond in elk geval dat ik de stem van mijn moeder niet ongestraft kon onderzoeken. Intussen denk ik dat ik daarom waarschijnlijk vond dat ‘strafregels’ deel van de titel moest zijn.

Krog zei ook: ‘Ik leef en heb lief ín en dóór poëzie. Het volledige leven moet dus in poëzie gevangen worden.’ Het is, in andere bewoordin-gen, precies wat Lorde zegt. En het is wat jij ook uitdraagt met je werk, alleen al in het schokken-de, onmogelijke openingsgedicht van Nederland in stukken, ‘Contract tussen man en jongen’. Als ik zo’n tekst lees, denk ik: het is verschrikkelijk, maar het is ook goed. En belangrijk.

Aanhou geraas maak, dat staat ons te doen. En ons hart vasthouden.

Een heel hartelijke groet,Alfred

Ik vond dat ik de stem van mijn

moeder niet ongestraft kon onderzoeken

8

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

Page 9: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

dochter. het is nu jaren later. nog stroom je uit me weg. toch blijft het vaag vermoeden dat je kind en kudde bent. een hart dat klopt is overbodig voor leven

onder de huid. verdwijnen is een vorm van blijven. verlies dat geen datum kent vooruitzicht zonder verwachting. waarheiddie niet went. ondertussen blijf je

stromen ga je niet weg

je laat je niet herleiden. tot een plek. een mensdochter. kudde. kind. een vreemde. voor altijdje bent Shari Van Goethem

(lokatie 1)

met kleefkruid heb ikhet silhouet van de mensvan de donkere aarde geschrobt

waargebeurddagen achtereen, achter de dijk rook je de kwelder

het silhouet was van oliebollenmixde bosgrond was hard & kleiig &werd steeds verder opengehaaldgeen mos meer over

waargebeurd, twee, driemaaldaagsde mensheid was een kind een man in een blauw pak een vrouw in vrijetijdskledingik heb een vreemd beroep

van de donkere kleischrob ik met kleefkruideen mens van meel zingend

Vreemd beroep (fragment)Sieger Baljon

Lars Meijer Een opstaand raam tegen het alleen zijn. Ik heb je niet horen binnenkomen. Sliep ik al? Zag je de muren, de spinnenwebben? Er bleven stemmen achter hangen. Ik ving het zware ademen op van een droom.

Mijn broertje kan niet zonder mij in slaap vallen, we spelen met onze vingers in elkaars mond. Onze tong is een glijbaan, onze tanden de vangrails. We fluisteren, hier liggen de grote jongens.

Waarom slaap ik niet op de bank? Op straat wordt ons bestaanonderschreven in iedere stap. Naast jou loop ik onrustig.Je aanwezigheid is kauwgum onder mijn schoenzool.

Niemand staat op ons te wachten. De staat leeft op bij onze mislukking. Hoeveel gezichten mag een straatbeeld ontsieren tot het ordeverstoring is? Had ik je weggedrukt door bijbaantjes?

Misschien genoot ik ervan, terwijl je de handen van onze vader groeide. Ik heb eruit gegeten. Over delen heeft hij mij niets geleerd,plaatst naast ieder succesverhaal een crematorium.

9

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

Page 10: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

10

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

In Een hoofd in de toendra, een verzamelbun-del poëziebesprekingen uit 1989, schrijft Tomas Lieske hoe het bij hem soms werkt met poëzie. Hij at ooit in een Chinees eethuis achter de Bij-enkorf in Den Haag en keek uit op een klein, leeg parkeerterrein met daarachter de grijze

achtergevel van het warenhuis. Het was mistig, hij zag alleen wat contouren van dat terrein plus de grijze achtergevel. Ineens zag hij in de grij-ze mist een landschap: ‘Wollegras, een kudde toendrakariboes, een jonge slechtvalk: alles laat zich vermoeden.’ Alles was ineens mogelijk. Het

beeld veranderde in een absurditeit, en hoe gro-ter het contrast was ‘tussen de werkelijke gevel en de vermeende of gedroomde toendra, des te scherper dringt de dubbelzinnigheid zich op, des te meer werkt het als beeld voor poëzie.’

Poëzie als de creatie van nieuwe mogelijk-heden. Ik ben benieuwd of dit nog steeds zo bij Lieske werkt. Ik las zijn twee nieuwste dicht-bundels met verwondering en bewondering. Op het eerste gezicht lijken ze een breuk ten opzich-te van zijn eerdere poëzie. In Daedalea uit 2016 laat hij een nieuwe Mozes optreden die met de verschoppelingen, de verdrukten, de zwarte armoezaaiers, de hoeren van Parijs, een soort stemmenspel opvoert. In Keto Stiefcommando uit 2019 onderneemt dezelfde groep een optocht naar de kathedraal van Saint-Denis om daar de begraafplaats van beroemde Franse historische figuren opnieuw in te richten met gedichten over de kindertijd van Europese historische figuren. De jeugd van Julius Caesar, Marlene Dietrich, Giovanni Falcone, Francis Bacon.

Ook zal de wereldberoemde Keto Stiefcom-mando eigenhandig met ‘taai rooi verfstof ’ de naam van Kame, de oudste Afrikaan, op het praalgraaf van François le Premier spuiten. ‘Wij zijn de mooie, Afrikaanse jongens van de Parijse rue du Faubourg-Saint-Denis. We heb-ben besloten onder leiding van de onvolprezen Keto Stiefcommando bekendheid te geven aan

Epische fragmenten, lyrische uitbarstingen, bijbelverwijzingen – Tomas Lieske’s nieuwste bundels vormen een caleidoscoop van stemmen en verhalen. ‘Ik wil niet in het vage blijven, zomaar iets beweren’.

Kees ’t Hart

Interview Tomas Lieske

‘Het hoefde niet te kloppen, als het maar

poëzie werd’

Parijs, Passage Brady, tussen Rue du Faubourg- Saint-Denis en Boulevard de Strasbourg, 15 mei

Ludo

vic M

arin

/ AF

P / A

NP

Page 11: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

11

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

ons bijzondere troepie in de straat.’ Wat bezielde Lieske om twee bundels poëzie te schrijven met zulke vurige en mythische evocaties over en van Parijse verschoppelingen? Ze bevatten epische fragmenten, lyrische uitbarstingen, bijbelver-wijzingen, prozagedichten, informatieve toelich-tingen, toespelingen op ‘echte’ gebeurtenissen, uitstapjes naar Den Haag. Alles gezet in verschil-lende bijpassende lettertypen. Een caleidoscoop van stemmen en verhalen. Compleet anders dan zijn eerdere werk. Of toch niet?

Ik lees Lieske aan het begin van ons gesprek het fragment voor over het Chinese restaurant in Den Haag. Allemaal lang geleden, maar hij herinnert zich dat verhaal over het restaurant nog wel.

‘Ja, het bestaat echt, het is achter bij Fat Kee, je kijkt daar op zo’n parkeerplaatsje uit, het ziet er niet uit, maar wat wil je. Als je maar goed oplet, dan gaat er toch iets gebeuren. Ik dacht vroeger altijd dat iedereen dat wel had: de wer-kelijkheid veranderen in een fantasiebeeld, maar dat blijkt toch niet zo te zijn. Blijkbaar moet je er een gevoel voor hebben. Grijze muur verandert in iets anders, dat kan een uitgangspunt zijn voor alles wat je schrijft. Veel gebeurtenissen of din-gen zijn in de werkelijkheid helemaal niet moge-lijk. Die bedenk ik, of ik zie ze voor me. Ik maak ze dan in mijn proza en poëzie mogelijk. In mijn proza maak ik het geloofwaardig, in poëzie werkt het anders. In het kort bestek van een gedicht gaat het om de kracht van de beelden, niet om de geloofwaardigheid. Ik werkte in eerdere bun-dels wel vaker met samenhangende beelden, of vertellingen, of dingen die ik zag en dan op een andere manier zie. Ik gebruikte dan vaker een kader, een raam waarbinnen de beelden waren onder te brengen. Zo’n werkelijkheidskader heb ik nodig. Zo’n “muur van de Bijenkorf ” zal ik maar zeggen.

In Daedalea en Keto Stiefcommando bestaat het grotere kader uit het leven in Parijs dat voor veel mensen een verschrikking is. Dat kun je gewoon zien, ik heb lang in Parijs gewoond. Dat hele arsenaal aan bedelaars, scharrelaars, hoe-ren, zuiplappen, kleine hande-laren, die rond moeten komen. Dat zie je daar prominent. Het startpunt voor Daedelea was een zwarte man die ik zag op de Boulevard de Sébastopol, vlak voor het appartement waar ik woonde. Hij verplaatste de hele dag drie grote in zwart plastic gewikkelde balen van de hoek van de straat naar de bushalte. Zeker een kubieke meter groot. Hij was gekleed in wat ik in het gedicht een “jas-jurk” noem. Ik stelde me voor wat er allemaal in die pakken zat, ik benoemde het in het gedicht. Je kunt natuurlijk denken dat die man de kluts kwijt is, daarmee uit. Maar ik zag in hem ineens iets anders. Het beeld van Mozes ontstond – dit

is de Mozes, dacht ik, die zijn volk uit de ellen-de van Egypte leidt. Parijs is Egypte. Wij stellen ons Mozes voor als zo’n reusachtige kerel met een staf en vlammen die uit zijn harses komen, met van die plechtig geheven armen. Een grootheid. Maar waarom is het niet een gewone figuur, een rare pakjesverplaatser? Zo kan het ook begon-nen zijn.

Dit idee, dit beeld, leidde tot allerlei associ-aties. Wie is het? Waarom moet precies hij zijn volk leiden? Zit ik niet op een raar spoor van de mensheid redden, een volk naar betere oor-den brengen? Wil ik dat wel? Mogelijkhe-den te over in ieder geval, net als bij die Bijenkorf-muur. Pas later ging ik dat alle-maal uitwerken, note-ren, namen beden-ken – de naam voor die man werd Mosje, in de tora is dat de naam voor Mozes. Ik ging situaties voor me zien, me ook verdiepen in wat er precies met bedelaars en zieken op straat gebeurt in Parijs. Waar kun-nen ze heen in noodgevallen? Daarna ging een soort verhaal ontstaan, geen roman, een verhaal, met de Mozes-geschiedenis in Parijs. Parijs als Egypte, Macron als de Farao en Mosje als de ver-losser. Plus het volk, dat in allerlei figuren een stem krijgt.

Ik dacht al een tijdje om weer een dicht-bundel te maken. Ik had al een stel gedichten geschreven, ook nog wat andere liggen. Nog een paar erbij, dertig pagina’s en dan hup een niet-je erdoorheen. Weer een bundel.’ Lieske lacht spottend. ‘Maar ineens dacht ik: dat ga ik dus niet doen. Ik had geen zin in zo’n serie gedich-ten. Geen zin in een bundel waarin de dich-ter ouder wordt, weet je wel, andere inzichten heeft, mijmert over ziektes en de naderende

dood. Daar had ik absoluut geen zin in. Een dichter mag niet zeu-ren, poëzie moet krachtig zijn. Dit moest het dus worden. Dit rare Mozes-verhaal. Een serie, een reeks, met allerlei vormen, zowel dichtbij als mythisch, het moest een stemmenspel worden, een soort opera. Het hoefde niet te kloppen, als het maar poëzie werd.’

Ging je ook op onderzoek uit in de buurt?

‘Dat hoefde niet, ik ken die buurt goed, woonde er lang, deed er boodschappen, schreef er verschillende romans. Ken

je die buurt tussen Gare de l’Est en Faubourg- Saint-Denis? ’s Avonds is het er helemaal zwart, stampvol zwarte mensen, uitpuilende trottoirs met keihard pratende, lachende mensen, gewel-dig allemaal. En dan die kleine handelaren, die viltstiftjes verkopen, horloges, sandalen, oude

weekbladen, zakkammen, tassen, of iemand die diploma’s kan plastificeren. Je moet je er echt een weg door de menigte banen. Niemand valt je lastig, ook al vinden Parijzenaars dat er veel problemen zijn – die zijn er vast wel, maar ik heb er weinig van gemerkt. Mensen nemen de tijd voor je. En al die talen die daar door elkaar heen rondzoemen. Op vrijdag zijn alle kapperszaken gevuld met de meiden die zich laten knippen. De jongens staan op de stoepen te wachten tot het klaar is. Er zijn in die buurt

honderden kapperszaken. En het haar vegen ze op straat en dat vormt dan een soort haarballen die overal rond-zweven. Ach, dat alles levert allemaal beelden en stem-men op. Zo kwam ik op de figuur Keto Stiefcommando, dat is de baas van Mosje. Hij is ooit overleden en nu uit de doden opgestaan, dus godde-

lijk, maar in mijn gedicht is hij ook souteneur. Hij heet Stiefcommando omdat hij geen echt commando heeft, hij is dus Stiefcommando. Zo werkt het allemaal bij mij.’

Beschouw je deze twee bundels als je meest geën-gageerde werk?

Ik weet niet precies wat je daarmee bedoelt. Ik ben niet zo’n schrijver die mensen wil redden of onderdrukking wil aankaarten. Ik reageer als een dichter, ik zou niet weten hoe ik anders zou moeten reageren. Ik weet zeker dat Macron iets aan de situatie rond armoe in deze wijken moet doen. Ik vind de bundels geëngageerd omdat ze gaan over mensen die in de maatschappij laag staan, vaak in de ellende zitten, miskend wor-den. Ik haal ze tevoorschijn. Niet geëngageerd is dat ik ze een soort toneelstuk laat opvoeren, en ik laat ze in Keto Stiefcommando ook nog in een vrolijke begrafenisoptocht meelopen. Dat is allemaal onbestaanbaar. Het ging me om het gevoel dat ik erbij had, om de mythische moge-lijkheden, niet om een realistisch beeld of een aanklacht.

Ik heb altijd zo gewerkt: ik creëer een gevoel, een mogelijkheid binnen een concreet kader; dit kan een gebeurtenis zijn, een herinnering, in dit geval is het dus een samenleving in Parijs. Ik wil niet in het vage blijven, zomaar iets bewe-ren, het moet in een kader passen. Ik denk dat juist de beschrijving van een precieze context de sterkste beelden en mythes mogelijk maken. Ik geef deze groepen een stem, dat sprak van-zelf. Ik bedacht een taal voor ze, ik wilde niet hun echte talen laten horen, daar is voor mij geen beginnen aan. Ik gaf ze een aparte aan het Afrikaans ontleende taal mee. Surinaams- Nederlands had gekund, maar die taal wordt al vaak genoeg door witte mensen nagebootst, dat wilde ik niet. De mensen in de bundel moesten een eigen taal krijgen, hoe dan ook een stem, al is het dan een in Parijs niet be - staande stem. Ik wilde ze een betovering mee-geven.’

‘De mensen in de bundel moesten een eigen taal

krijgen, hoe dan ook een stem. Ik wilde ze een

betovering meegeven’

Tomas Lieske: ‘Ik creëer een gevoel’

Alla

rd D

e W

itte

Page 12: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

12

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

In ‘Just Like Little Dogs’, het kortste verhaal van Dylan Thomas’ autobiografisch getinte bun-del Portrait of the Artist as a Young Dog (1940), dwaalt een jonge ik-verteller ’s nachts door zijn stad. Laten we die Swansea noemen, de geboor-teplaats in Zuid-Wales van Thomas (1914-1953). In een donkere en kille spoorwegtunnel vlak bij het strand aan Swansea Bay staan twee broers, Tom en Walter. De drie jongemannen raken met elkaar in gesprek. Tom en Walter vertellen aan de nachtelijke zwerver dat ze vroeger in de dui-nen gedonderjaagd hebben met twee zussen en daarbij stuivertje gewisseld. Beide meisjes raak-ten zwanger, maar wie waren de verwekkers? De oude en dove rechter oordeelde: ‘Net als kleine honden.’

De titel A Portrait of the Artist as a Young Dog is niet alleen een scabreuze knipoog naar A Por-trait of the Artist as a Young Man van de Ierse meester James Joyce, in navolging van Joyce schetst Thomas ook een opgroeiende jongen die aan poëzie en drank verslaafd raakt en naar Lon-den vertrekt om daar als journalist te gaan wer-ken (Joyce liet Stephen Dedalus ook in balling-schap gaan).

Als schooljongen in Swansea, de zeestad die hij later in een brief ‘little Dublin’ noemde, liep Dylan Thomas met het idee rond een variant op Ulysses te schrijven: een Swansea-vertelling bin-nen één etmaal. Daar kwam niets van terecht, wel van radioprobeersels als The Town That Was Mad (1943) en Quite Early One Morning (1944). Al die schrijfoefeningen zijn te lezen als voorwerk van zijn ‘stuk voor stemmen’ Under Milk Wood, een titel die even seksueel geladen is als Portrait as the Artist as a Young Dog. Pas in zijn sterfjaar 1953 was dat radiospel bijna klaar, maar hij maakte het niet af. Tijdens zijn vierde Amerikaanse lezingentour (Thomas leed aan chronisch geldgebrek en drankzucht) stierf hij in New York, de stad waar op 14 mei van dat jaar de eerste opvoering van Under Milk Wood plaatsvond.

‘Om bij het begin te beginnen.’ Zo luidt de openingszin van het radiohoorspel. Dat spel begint ’s nachts als iedereen in het Welshe zee-stadje Llareggub nog slaapt en de blinde kapitein

Kat in zijn dromen bezoek krijgt van verdron-ken zeelui. Llaraggub is een palingram, omge-keerd gelezen staat er ‘bugger all’, wat zoveel betekent als ‘luieren’ of ‘geen donder te beleven’. Dat blijkt niet waar, want achter de gordijnen gonst het van leven, lust, verlangen, roddel en onverwachte menselijke activiteiten. De bak-ker, de slager, de melkboer, postbode, de buur-vrouwen, de kwajongens en de meisjes in het melkbos, de vrouw met twee mannen, de ver-leidster, de doden en de levenden laten van zich horen. Uit het stadje stijgen straffe en strenge en

stamelende stemmen op om bij het vallen van de volgende nacht te verstillen. In het plaatse-lijke paradijs paraderen personages die pardoes door roddel en achterklap de achterkant van dat zogenaamde paradijs leren kennen.

Maar het stemmenspel is in de allereerste plaats een taalspel, waarbij Thomas geïnspi-reerd was door de Circe-episode in Ulysses: het absurde nachtstad-toneelstuk dat Joyce voor ‘stadszwerver’ en buitenstaander Leopold Bloom inbouwde. In een briljante bedelbrief, in een nawoord geciteerd door – zeg ik alvast – verreweg de voortreffelijkste Thomas-vertaler Erik Bindervoet, zei Thomas de lyrische woord-alchemist: ‘de taal was het onderwerp totaal aan het overstemmen: de komedie, want dat moest het oorspronkelijk worden, ging verloren in het gecompliceerde geweld van de woorden (…)’. Dat ‘geweld’ vertalen bleek een opgave.

Hugo Claus was in 1957 de eerste vertaler van Thomas’ stemmenspel. In Het Parool prees de overschatte criticus H.A. Gomperts Onder het melkwoud als een prestatie die ‘vrijwel op dezelfde hoogte als het origineel’ zou staan. Dat zei hij niet omdat hij die vertaling had gecontroleerd maar louter op basis van de schrijversreputatie van Claus. In 1960 toonde de latere Gerard (níet Gerald) Manley Hopkins- vertaler Rudy Bremer in Tirade aan dat Claus zo’n honderd vertaalblunders had begaan, waarmee hij het origineel dertien drukken

Erik Bindervoets nieuwe vertaling van Dylan Thomas’ Under Milk Wood is een Nederlands taalfeest. Dat is bepaald een prestatie, zo toont het werk

van Bindervoets voorgangers. Graa Boomsma

De taal van Dylan Thomas

Stemmenfeest in vissersstad

Hul

ton-

Deut

sch

Colle

ctio

n / C

ORB

IS /C

orbi

s via

Get

ty Im

ages

Page 13: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

13

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

lang geweld aandeed. Ik beperk me tot een bloemlezing.

Zo maakte Claus van herring gulls haring-meeuwen. Cornelis W. Schoneveld – die zich in 2015 helaas aan een tweede vertaling waagde – nam die vertaling klakkeloos over. Het intik-ken van ‘herring gull’ op Google had hem met-een de juiste vertaling, inclusief plaatje, opge-leverd: zilvermeeuw. Van de voorbeelden die Bremer aanstipte, noem ik slechts een paar. Van een ‘holy dresser’ maakte Claus een ‘heilig aanrecht’ in plaats van een ‘heilig dres-soir’ (Schoneveld meende met een ‘duur dressoir’ te maken te hebben). En dan het ritmische, allitereren-de ‘tomtit twitter from the bird-ounced boughs’! Bremer vertaalde de woor-den als ‘mezengesjirp van de vogelzware takken’. Claus: ‘het gesjirp van pimpelmezen in de tak-ken, boordevol met vogels’. Schoneveld dacht dat de mezen al op Twitter zaten: ‘pimpelmees getwitter (helaas niet aan elkaar geschreven) vanaf de vogel-ver-zwaarde takken’. Bindervoet volgde Bremer: ‘mezengetjilp vanaf de vogel-zware takken’. Als laatste voorbeeld: ‘It is night, neddying among the snuggeries of babies’. Bre-mer stelde voor: ‘Het is nacht, koesterend tus-sen lekker-warme babybedjes.’ Claus toverde

deze raadselzin tevoorschijn: ‘Het is nacht, dui-vels in de snuisterkamertjes der babies.’ En Erik Bindervoet (Schoneveld sla ik maar over) besloot tot: ‘Het is nacht, in grauwtjestred tussen de knusse kinderkamertjes.’

Grauwtjestred? Bindervoet legt dat hel-der uit in meer dan 25 bladzijden ‘toelichtin-gen’, na het informatieve nawoord bij zijn ver-taling, die Onder het melkbos luidt. Zijn uitleg

van vertaalbesluiten steunt deels op de defi-nitieve editie van Under Milk Wood, die de acade-mische Thomas-kenners Walford Davies en Ralph Maud in 1995 verzorgden. Bindervoets vertaling is onbetwistbaar de meest accurate vertaling. Rudy

Bremer noemde Claus als vertaler een beun-haas. Diens vertaling van Portrait of the Artist As a Young Dog is ook beroerd. In 2000 kwam er een betere van Bert Meelker in Alle verhalen, maar Bindervoet zou ook wat die verhalenbun-del betreft veel beter werk kunnen verrichten.

Claus is de kop van Jut in Bindervoets uit-leg van zijn eigen vertaalkeuzes. Die keuzes maakt hij steevast vanuit zijn eerbied voor wat Thomas wilde of voor ogen stond. Corne-lis W. Schoneveld noemde Bindervoet slechts twee keer in zijn commentaar, waarschijnlijk

omdat die vertaling veel minder bekend en berucht is. Eerlijk gezegd is Schonevelds verta-ling nog erger dan die van Hugo Claus. Waar-om? Het ontbreekt Schoneveld al in de houte-rige, lamlendige inleiding aan taalgevoel. Hij schrijft als een ambtenaar zonder temperament. Als vertaler begaat hij een reeks doodzonden. De eerste zonde: hij gaat op de stoel van de schrijver zitten en rotzooit met het begin én met het einde van het radiostemmenspel. Doodleuk verschuift hij ‘de stem van de reisgids’ helemaal naar voren met het argument dat de oorspronkelijke plaats ‘een zeer hinderlijke onderbreking vormt’. Door die ingreep slaat het vervolgens nergens meer op als we ná die naar het begin verplaatste reisgids-stem lezen: ‘Om te beginnen bij het begin.’

Nog bonter maakt Schoneveld het aan het slot, dat Thomas in de ‘dunne nacht’ laat ein-digen met de ‘eerste stem’, een gewetensvol-le stadschroniqueur getuige van ‘the suddenly wind-shaken wood springs away for the second dark time this one Spring day’. Bindervoets ver-taling luidt: ‘dat plotseling door de wind opge-schudde bos wordt voor de tweede donkere keer op deze ene lentedag tot nieuw leven tot nieuw geluid gewekt’. Al te vrij want opeens spreekt Herman Gorter een woordje mee. Maar Schone-veld meent zélf een alternatief – en zeer oubol-lig – einde te mogen schrijven, dat naar de eerste zin verwijst: ‘Waarmee het tijd geworden is om te eindigen bij het EINDE.’ En alsof dat nog niet genoeg is, voegt hij er een aanmatigende voet-noot aan toe, want Thomas zou Schonevelds zinnetje zelf ook hebben toegevoegd als hij had geweten hoe beroemd zijn openingszin zou worden. Een vertaler die knoeit met het begin én met het eind van een tekst: ongehoord. En dan de namen: Llareggub werd niet Bergen aan Zee maar Baaidorp-onder-het melkwoud (Teer-neeg bij Bindervoet) en alle plekken en eigenna-men verhollandste en vertrutte hij (Rosa Stulp, Nico Wilniet, Roosje Proper), zogenaamd om het stemmenspel universeler te maken. In wer-kelijkheid maakte het kleiner en kleinzieliger.

Een radiostemmenspel moet in de eerste plaats békken. Dat had de blunderende verta-ler Claus wel door, Schoneveld helemaal niet. Erik Bindervoet, met zijn kompaan Robbert-Jan Henkes hét Joyce-vertaalduo, heeft van Under Milk Wood een Nederlands taalfeest gemaakt. Bovendien laat hij de lezer in zijn vertaalkeuken kijken en geeft hij toe zelf soms tekort te schie-ten en de oplossing dan maar te zoeken in alli-teratie (en assonantie) om het tekstritme niet te verstoren. Dylan Thomas hechtte namelijk zeer aan zijn zalig zonderling zinderende zinnen.

Dylan Thomas, Onder het melkwoud. Verta-ling Hugo Claus, De Bezige Bij, Amsterdam 1958 (1ste druk); Dylan Thomas, Onder het melk-woud. Een stemmenspel. Vertaling Cornelis W. Schoneveld, Uitgeverij Prominent, Baarn 2015; Dylan Thomas, Onder het melkbos. Een stuk voor stemmen. Vertaling, nawoord en toelichting Erik Bindervoet, Uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam 2020

Een vertaler die knoeit met het begin én

met het eind van een tekst: ongehoord

Links: Dylan Thomas; rechts: Laugharne, Carmarthenshire, Wales, waar Dylan Thomas woondeM

ary E

vans

Pic

ture

Lib

rary

Ltd.

/ AN

P

Page 14: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

14

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

‘De mens is een menigte van werkelijke en moge-lijke personen’, aldus de Tsjechische schrijver en Nobelprijswinnaar Karel Čapek. De uitspraak vormt het fundament waarop de programme-ring van Dichters in de Prinsentuin dit jaar rust. Volgens Čapek is de mens ‘een bonte schaar, die (...) een gezamenlijke weg gaat’. Iemand kan ‘tegelijkertijd hypochonder, held en degene met de ellebogen zijn’. Maar, stelt Čapek, ‘altijd [heeft] een van hen de leiding en die gaat dan een eind voorop. (...) zolang hij die Ik is, heeft hij de heerschappij over de menigte’.

Geïnspireerd op deze uitspraak onderzoekt Dichters in de Prinsentuin waarom mensen nei-gen naar het bekende, en of het mogelijk is om hiervan af te wijken. De vraag die je hierbij kunt stellen is: welk ‘Ik’ floreert tijdens deze voort-durende wisseling van kortdurende dictaturen? En is de langstzittende machthebber degene die met de stroom meezwemt?

Dichters in de Prinsentuin zou plaatsvinden in aanwezigheid van schrijver en politicoloog Munganyende Hélène Christelle. Zij zou reflec-teren op het thema vanuit het perspectief van code switching. Deze theorie vertoont parallellen met Čapeks mensopvatting, maar richt de blik hoofd-zakelijk op sociale proces-sen in relatie tot identiteit. Het richt zich op het ‘Ik’, maar laat – in tegenstelling tot Čapek hierboven – persoonlijke neurosen, moed of ledematen, achterwege. Code switching is een complex sociolinguïstisch fenomeen en heeft vooral te maken met de keuze om afhan-kelijk van de situatie te schakelen tussen taal-gebruik of gedrag; op de aspecten van je sociale identiteit die je naar voren laat treden.

Munganyende legt het uit met een persoon-lijk voorbeeld: ‘Acht jaar van mijn leven ben ik opgegroeid in Eindhoven en daar heb ik mijn zachte “g” aan overgehouden, maar wanneer ik

ergens anders ben, dan treedt dat zachte accent onopgemerkt naar de achtergrond. Dat is code switching: je past jezelf, bewust of onbewust, aan anderen aan. Je gewoonten, je taal, je gebruiken. Je kiest die zorgvuldig om ervoor te zorgen dat de omgeving waarin je je bevindt je accepteert. Het is een soort kameleongedrag, en vooral een overlevingsstrategie.’

Code switchen is dus functioneel, maar het heeft ook duistere kanten. ‘Als je veel moet code switchen, draaien je hersenen overuren: je past je continu aan aan de wisselende sociaal-maat-schappelijke normen.’ Munganyende heeft het hierbij niet zozeer over het relatief eenvoudi-ge schakelen tussen formeel en informeel taal-gebruik, maar over het tijdelijk afwijken van je van jongs af aan gevormde karakter. Deze han-deling is volgens haar met name intensief wan-neer je behoort tot een gemarginaliseerde groep met andere taal- en gedragsnormen. ‘Als een bepaalde manier van spreken en handelen in het grootste gedeelte van de samenleving gang-baar is, kom je vaak in een positie waar van je wordt verlangd om je aan te passen. Als je bij-voorbeeld bent opgegroeid in een van oorsprong

niet- westers huishouden en je omgeving vraagt je om je continu te conformeren aan westerse ideeën over wat beschaafd spreken, denken en doen is, dan kan dat een bijkomende emotione-le last met zich meebrengen.’

Munganyende vervolgt: ‘Dat code switching wordt gebruikt als overlevingsstrategie laat zien dat er een verschil wordt gemaakt tussen men-sen; dat de culturele bagage gerangschikt wordt. Dat een bepaald accent of de gebruiken die horen bij een bepaalde culturele achtergrond,

regio of sociaal-economische klasse als minder waardevol gekenmerkt kunnen worden. En dat weer ander jargon of gedrag leidt tot de percep-tie dat je meer capabel bent, terwijl dat lang niet altijd zo hoeft te zijn.’

Een belangrijke nuance is dat van mensen die tot de dominante groep behoren niet wordt ver-wacht om te code switchen zodra zij een groep betreden waarin andere mores gangbaar zijn. Als minister-president Rutte zijn wekelijkse les geeft op een vmbo-school in de Schilderswijk van Den Haag, wordt van hem niet verlangd te zeggen dat een goede grap fatoe is. Hij zal er misschien res-pect van zijn leerlingen mee oogsten óf lache-rig worden aangekeken, maar het zal zijn positie als minister-president niet ondermijnen als hij verder vasthoudt aan zijn degelijk-bestuurlijke spreektrant met bijbehorende tongval.

Mensen die niet op code switchen hoeven te vertrouwen om geaccepteerd te worden, hebben vaak ook niet door dat het iets is waar mensen uit gemarginaliseerde groepen continu rekening mee moeten houden. Deze focus leidt voor deze mensen tot een ‘dubbel bewustzijn’, zegt Munga-nyende, waarmee ze de woorden aanhaalt van de

Amerikaanse socioloog, schrij-ver en burgerrechten activist W.E.B. Du Bois, geschreven in zijn auto-etnografische werk The Souls of Black Folk uit 1897. Dit dubbele bewustzijn

beschrijft Du Bois als het ‘merkwaardige gevoel’ dat ‘je jezelf altijd bekijkt door de ogen van ande-ren’ en jezelf waardeert op basis van hoe ande-ren je definiëren. Hoewel hij doelde op de zwar-te bevolking in de Verenigde Staten aan het eind van de negentiende eeuw, gaat Du Bois’ theo-rie volgens Munganyende vandaag de dag nog steeds op voor mensen die tot gemarginaliseer-de groepen in een samenleving behoren.

‘Ik wil dat mensen leren kijken naar de wereld in gelaagde realiteiten’, zegt Munganyende, ‘op

Wie behoort tot een gemarginaliseerde groep, moet zich vaak aanpassen aan de dominante groep. De schrijver en

politicoloog Munganyende Hélène Christelle wil dat mensen leren kijken naar de wereld in gelaagde realiteiten.

Mark de Boorder

Interview Munganyende Hélène Christelle

‘Neem je eigen realiteit niet voor norm aan’

‘Je kiest je taal en gebruiken zorgvuldig om ervoor te zorgen dat je omgeving je accepteert’

Nix

on M

ukiz

a

Page 15: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

15

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

een manier waarbij jij jouw eigen vertrekpunt en realiteit niet voor norm aanneemt.’ En in het verlengde daarvan: dat de maatschappij niet alleen voorziet in de behoeften van degenen die zich voegen naar de dominante ideeën over hoe je moet leven, of je gedragen. ‘Waar dit toe moet leiden is een maatschappij waarin mensen die op verschillende kruispunten van identiteiten en realiteiten leven, een gelijkwaardige kans krijgen om hun leven op een zelfgekozen en waarde volle manier in te vullen. Ik weet dat dat heel abstract en breed is omschreven, maar dat doe ik omdat dit voor iedereen anders is. Het kan voor de een betekenen: gelijkwaardige kansen op de arbeids-markt. Voor weer een ander: gelijkwaardige representatie in de media. Maar ook: dat jouw kleur foundation te koop is bij Kruidvat.’

In De Groene Amsterdammer van 11 juni publiceerde Warda El-Kaddouri een profiel van de Amerikaanse dichter en essayist Audre Lorde. Zij beschrijft dat Lorde zich als ‘intersectio-neel feminist avant la lettre’ altijd introduceer-de als ‘zwart, lesbisch, moeder, strijder en dich-ter’. Zij weigerde om gereduceerd te worden tot één label, maar ook Lorde was een doorgewin-terd code switcher. Gedurende haar hele leven

ervoer ze dat ze binnen de intieme groepen waar ze deel van uitmaakte aspecten van haar identi-teit moest verbloemen om op erkenning te reke-nen. Haar hele leven streefde ze naar een wer-kelijkheid waarin al haar identiteiten voor vol werden gezien. Munganyende: ‘Lorde wilde zich in haar volledige mens-zijn presenteren om aan te geven dat dit haar volledige realiteit was; niet zozeer om zichzelf te definiëren als een opsom-ming van labels. Ze wilde dat al die aspecten van haar identiteit samen konden bestaan en pro-beerde dat op deze manier te normaliseren; zo bood ze tegengas aan het fenomeen dat zwarte mensen – professionals, kunstenaars en schrij-vers – vaker eendimensionaal worden bekeken, namelijk in de eerste plaats als zwart.’

Vanuit het perspectief van code switching beschouwd klinkt het logisch dat mensen nei-gen naar dat wat bekend voor ze is; dat het ‘Ik’ dat het voortouw neemt bij mensen vaak in over-eenstemming is met de dominante norm, omdat dit een grotere kans op succes in de samenleving geeft. Maar Munganyende benadrukt dat deze ‘weg van de minste weerstand’ juist extra veel energie kost voor mensen die van huis uit ande-re taal- en gedragscodes hebben meegekregen.

Is het dan mogelijk om van die dominante norm af te wijken en toch geaccepteerd te worden? Het voorbeeld van Audre Lorde laat zien dat dit moeilijk is, maar Munganyende denkt dat bij-voorbeeld het werk van Lorde hier een belang-rijke aanzet toe heeft gegeven, ook omdat ze zich altijd introduceerde vanuit de volledigheid van haar menselijkheid. Maar ook het werk van groepen zoals Black Lives Matter is onmisbaar. Munganyende: ‘Door het visualiseren van een gelijkwaardige toekomst helpen zij de norm te verschuiven.’

De ultieme oplossing is volgens Munga-nyende niet zozeer dat een nieuwe norm ont-staat door het veranderen of samensmelten van culturen, maar door het veranderen van de norm van wat geldt als waardevol. ‘Ik denk dat we ons er vooral bewust van moeten worden dat perso-nen en samenlevingen complex en gelaagd zijn. Mensen trekken met elkaar op en delen ervarin-gen, en zo ontstaan subculturen. Mensen bele-ven daar plezier aan en dat is ook goed. Het gaat er niet om dat die realiteiten niet naast elkaar kunnen bestaan, het gaat er vooral om dat we af moeten van het idee dat de ene realiteit superi-eur is aan een andere.’

‘Groepen als Black Lives Matter helpen de norm te verschuiven’

Page 16: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

16

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

Een kleine nomade schuilt in mijdwaalt door velden en stegen, ik

kom mij tegen herken behaaglijk een deel verwerp een ander niet te verteren spiegelbeeld dat rimpelt in water of als een bedenkelijk fata morgana

mij verontrust. Lief, naarstig spitten wijgrond om leggen de worm bloot, doen

ramen en deuren op slot of gooien die open om welkom te heten, wij: x en y

met witregels. Weet je nog die keer dat er een storm opstak en we

beschutting zochten in een stal en de dieren ons zwijgend aankeken

herkauwden: ik ken jou ik ken jou –

Wie gij worm Hester Knibbe

de autoriteit die naar eenheid hengelt mist volledig de smaak van het metrum

de meesten hier dansen hun dansje en weinigen wensen een hoed, verheft zich de zon dan?

mijn toost huldigt vandaag en wat aan zolenvastplakt ook een synthese

ik kan nu wel sussen ik kan nu wel u-enmaar jezus

Saskia de Jong

Hij is de man in het portiek die zwijgt als je hem groet.Hij is de hond, de tanden en de tong, de buurmanzonder reserve, het hekje rond de tuin.

Hij is in mij als fietser, de vloek, de afgesneden hoekde achterlijke idioot en iedere malloot die de weg berijdtals een te temmen paard.

Hij is in jou de onopgeloste ruzie, de haat die tiertop woordeloze grond. Hij is de landmijn in mijn illusiedat goed het kwaad uiteindelijk overwint.

Hij is wat je ontgaat tijdens het sluiten van je ogenhet wachten op betere woorden, de niet uitgestoken hand.Het blinde paard, het beloofde land, de heilige boekenen de wet waarachter je je verstoppen kan.

Hij is de ander maar nooit alleen, de vaderlanderde medestander, soms ook is hij de buitenlander.Hij is – waar je van buiten naar binnen loopt, de ramenen de deuren sluit – het biertje dat je haalt voor jou alleen

– het stapje waarmee je naar voren dringt – de stemwaarmee je luider zingt – het gefluisterde geheimin het andere oor. Hij is mijn huis en niet het jouwe.Hij is – hier mag jij geen beter leven bouwen.

Hij is – van mijn moeder mogen er maar twee blijven slapende snoepjes zijn op, het lachen achter de handen. Hij isaltijd de tegenstander.

Het is hier vol. Geen plaats. De grens. De haat. De volle trein.Hij is de overlever. De man die nergens meer van schrikten nergens meer voor wakker blijft.

Hij is de man in het portiek die zwijgt als je wil pratende schaduw in donkere straten, de hond, de tanden en de tongdie likt. Maar bovenal, in nachten waarin ik slecht kan slapenis hij toch steeds weer de schapen.

De schapen Mandy Mariska Eggerding

Page 17: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

17

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

tussen ons zit geen licht meer

wij bestaan uit elkaar

alsof onder ijsverstijven

in de diepte onder je zie je m’n afdruk nog in het hoeslaken nahijgen

niet doderdan andere doden

toch word jebovengemiddeld vaak aan meaangeboden

je zegtik weet niet zekerof er iemand achter me loopt

maar je weet het wel:versnel

MenigtenErik Jan Harmens

We staan voor de waterput inDouala, waar ik woon met mijn nicht.Ze ruikt naar een meerkleurige kabba dieze ontgroeid is, maar waarvoor ik nog teklein ben.

Terwijl leeuwenkinderen om ons huisdolen, de geluiden van de marktnagalmen in de tranenput, nestel ik dieperin de omhelzing van mijn nicht. Het is hieronbestemd ouder worden.

Achtenveertig graden noordwaartsis mijn huid als leer uitgerekt ende borst van mijn nicht vervangendoor die van een volwassen vrouw,

lieverhad ik alles gehad.

4° N / 52° N Babeth Fonchie

Mark Boog

Niet de stad stinkt, maar de mensen stinken.Ze ademen en zweten, vlezen fabriek;ze maken mij, elkaar en alles ziek,

en in de grachten gist het. Ze verminkenalle leven met hun sloddermotoriek,en niet de stad stinkt, maar de mensen stinken.

Wat kan ik anders dan me steeds bedrinken?De nuchterheid, de roes en de paniek:ze maken mij, elkaar en alles ziek.

De dampen stijgen op en ze bezinken,er tolt een eeuwigdraaiend mechaniek.Ach, niet de stad stinkt, maar de mensen stinken.

Zie hoe ze rotten, rochelen en hinken;mismaakte, onverkwikkelijke kliek.Ze maken mij, elkaar en alles ziek.

Hoor toe hoe donderend de klokken klinken,hun zegen spreidend, zwaar en tiranniek.En niet de stad stinkt, maar de mensen stinken,maken mij, elkaar en alles ziek.

Page 18: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

18

DE G

ROEN

E AM

STER

DAM

MER

2.7

.202

0

Asha KaramiYahya Hassan (1995-2020)Geklop op de deur van een hotelkamer. Nogmaals, harder. ‘Is hij echt in zijn kamer?’ vraagt ze aan een van de vier beveiligers die op stoelen in de gang zitten.

‘Jawel, hij heeft wat gerookt, misschien een dutje…’ zegt hij, terwijl hij naar zijn telefoon blijft kijken. Twee andere beveiligers lachen naar elkaar.

‘Hij zou met ons mee-eten…’ Ze klopt nogmaals. ‘Yahya? Mister Hassan? Will you still eat with us?’

‘Hij mag nog gewoon aanschuiven, we zitten in het restaurant… Of roomservice bestellen als hij dat prettiger vindt, het is allemaal oké. Ik kom over een uur terug, dan lopen we samen naar de zaal.’

De beveiliger knikt, de vrouw loopt gehaast weg. Via de spiegel zie ik een zaal vol mensen achter me, ik schrijf een woord op de spiegel. Klaar voor de stormrace. Hier valt niets te halen. ‘Can you please open the door so we know you are okay? The people are waiting.’

Geschuifel hoorbaar in de kamer. Gekreun. Iets onverstaanbaars, onduidelijk welke taal.

‘Please… Yahya… can you…’De deurhendel beweegt omlaag maar de

deur gaat niet open. Het slot draait, dan gaat de hendel weer naar beneden. Een walm van rook uit de donkere kamer, een handpalm waarop ‘ord’ getatoeëerd, een lang figuur in een Adidas-trainingsbroek beweegt naar het bed. Daarop ligt een doorzichtige plastic zak met een stuk of dertig rode pakjes Prince-sigaretten en een paar boeken. In de volle zaal wordt gefluisterd. Ik weet niet wat er met 2013 gebeurd is. Iets in mij. Iets in de wereld. Er werd wijn op het tapijt gemorst en de vergaderingen kwamen tot een einde. Ik maakte me zorgen over de manier waarop zijn lichaam langs de muur bewoog. Ik kocht planten en gaf ze geen water.

‘Ik wil mensen waarschuwen dat ze Yahya Hassan niet in hun privéwoning moeten laten. Hij heeft onze auto gestolen, maar het ergste is de angst die hij ons heeft aangejaagd. Hij was niet gewelddadig, maar was verbaal agressief, gebruikte primitieve taal.’ Hieronder staan foto’s van het huis van het echtpaar na het bezoek van Yahya Hassan.

‘We behandelen Yahya als een vrij man. Wij zijn een uitgeverij, geen psychiaters of politie. En hij is een volwassen man die weet wat hij wil.’

‘Hij wil niet terug naar die Hassan-show, hij is heel blij met jullie allemaal.’

‘Ik ben de plaatsvervanger van Yahya Hassan. Ik ben zijn kleine broertje. Geen verrader. Mijn broer is vrijwillig opgenomen. Hij zit niet te huilen. Hij komt er binnenkort weer uit.’ Na deze korte boodschap verliet de jonge man de persconferentie voordat er

vragen konden worden gesteld.

Hij begraaft zijn gedichtenZodat ze niet in verkeerde handen komen Hij ademde helemaal uit en nam de rook langzaam en diep inHij voelde zijn armen worden opgetildEen glasfractuurHet woord ‘godslasteraar’ dat hem had gewektZweeg en voelde zijn lichaam grommen toen het weer geen lucht kreeg, gaf hij zichzelf over, ontspande spiraalsgewijs

De lampen zijn op mij gericht. ‘Je bent altijd een buitenstaander geweest’ vraagt de presentatrice. Ik vertel haar dat ik weigerde een bril te dragen en niemand herkende. Hoe maak je het onderscheid tussen een mens en een nepmens?

Anoniem, 5 november 23:59 schrijft: ‘Jongens, het boek van Yahya Hassan is verdomd saai. Nix poëtisch. “Sterk lyrisch vormwerk” mijn reet.

Hebben ze het wel gelezen? Een plas pis (of beter: PLAS PIS), belettering, hoe poëtisch. Hoera! En dan met hoofdletters: HOERA! De onderklasse is overschat.’

C. Eriksen (verbannen), 3 mei 13:07 schrijft: ‘YH is een eerlijke jongeman die door de hypocriete rechtervleugel is uitgebuit, zodra hij kritiek had op het beleid van de regering stond de media niet meer aan zijn kant. Let in dit interview (link) op de interviewer die opzettelijk YH in een kwaad daglicht probeert te zetten en hem meerdere keren onderbreekt om een boze reactie uit te lokken.’ Een vrouw loopt het podium op. Een aankondiging. De zaal loopt leeg. De mensen praten geanimeerd met elkaar. Wie maakt de vraag. Wie vraagt het. Hij houdt ervan ’s nachts alleen langs de rivier te lopen en te roken. Hij houdt van stromend water. Toch? In de rookwalm verschuift iets. De hotelkamer vult zich met oorverdovend harde Franse hiphop.

STAATSBEZOEK IK FLANEER DOOR EUROPAMET EEN DICHTBUNDEL IN MIJN BINNENZAKLIJFWACHTEN CORRIGEREN MIJ EN LAVEREN MIJDIE ARME MANNEN HEBBEN HET BETER IN MIJN LEVENDAN IK HET ZELF HEBZE WEKKEN MIJ MET EEN POLITIEPENNINGALS IK TE LANG SLAAPEN BEGELEIDEN MIJ ALS DE KONINGINZE MOPPEREN ALS IK STICKIES ROOKEN ALS IK SNELLER TERUGSLA DAN ZIJHUN TRAAGHEID EN HUN SLAAFSHEIDHADDEN GEEN VAT OP MIJIK DROOMDE VAN HET UITVOEREN VAN HELDENDADENMAAR IK WAS VOORBEHOUDEN VOOR HET SMERIGE WERKIK WAS EEN ONBEDUIDEND DEEL VAN HUN WELSTANDTERWIJL ZIJ EEN BEDUIDEND DEEL WAREN VAN MIJN VERVALIK VERDOOF EEN ZENUW IN MIJN BEWUSTZIJNTERWIJL ZIJ NIETS GOED IN DE GATEN HOUDENEN SNUFFELEND INLICHTINGEN VINDENMIJN TIJDSBESEF IS ALS EEN LEGE ZANDLOPERMIJN ORIËNTATIEVERMOGEN IS ALS EEN AFWIJKEND KOMPASMIJN GEVOEL VOOR ORDE BEPERKTE ZICH TOT MIJN BROEKZAKKENDE CONSEQUENTIE WAS HET MACHTIGSTEDAT IK ME KON BEMACHTIGENEN IK LAPTE DE LICHTGATEN IN MIJN GEMOED

(uit: Gedichten 2 van Yahya Hassan, verschijnt in september 2020 bij De Bezige Bij, vertaling: Lammie Post-Oostenbrink)

Page 19: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

Het NOORDWOORD-poëziefestival Dichters in de Prinsentuin zou plaats-vinden van 10 tot 12 juli. Het is gewoonlijk met zo’n zeventig dichters en circa 2500 bezoekers een van de grootste poëziefestivals in West-Europa. Bijzonder zijn de setting in de buitenlucht in de Groningse Prinsentuin, de combinatie van talenten en bekende dichters, en de afstand tussen dichter en publiek – vaak niet meer dan een armlengte.

Het programma gaat dit jaar helaas niet door zoals was gepland. Toch kun je nog steeds volop genieten van poëzie, van voordrachten, je verdiepen in achtergronden en bekend raken met prachtige gedichten van dichters die je nog niet kende. Hoe?

Dit Festival op papier biedt je allerlei achtergronden bij poëzie rond het fes-tivalthema ‘De mens, de menigte’. Interviews en paneldiscussies die anders op het podium plaats zouden vinden, zijn nu te lezen in deze special bij De Groene Amsterdammer.

Met Festival in een doos kun je je eigen Dichters in de Prinsentuin-festival organiseren, mochten we nog eens in een volledige lockdown terechtkomen. Ook op andere momenten is-ie fijn, deze verrassingsdoos vol prachtige poëzie en poëziegoodies. De doos bevat een bundel van een festivaldichter, een handgeschreven gedicht van een andere festivaldichter, een poëziemok, deze special en meer. Om te hebben, te krijgen of cadeau te geven. Je kunt Festival in een doos bestellen via noordwoord.nl/winkel.

Tijdens Festival in de stad raakt de stad Groningen gevuld met poëzieposters en kun je de hele zomer op het theeveld en in de loofgangen van de Prinsentuin nog steeds luisteren naar de mooiste poëzie. De bijna zeventig professionele dichters en dichttalenten zijn te horen via de app VERS*.

Voor Festival op de fiets werden fietsknooppunten rondom Groningen poëzieknooppunten, waar gedichten de hele zomer te beluisteren zijn met de app VERS*. Zo stippel je je eigen poëzieroutes uit in de wijde omgeving van de stad Groningen, tot diep in de provincie. Laat je verrassen of ga op zoek naar een speciaal gedicht.

Kijk voor meer informatie op www.noordwoord.nl/dichtersindeprinsentuin. Heb je gebruik gemaakt van een van de alternatieven? Deel je ervaringen via #DidP2020.

* De app VERS is gratis te downloaden in de App Store en bij Google Play

Een festival op papier, op de fiets, in de stad & in een doos

DICHTERS IN DE PRINSENTUIN wordt mogelijk gemaakt door:

NOORDWOORD werkte voor dit alternatieve

DICHTERS IN DE PRINSENTUIN samen met:

Page 20: Dichters over hun talloze identiteiten...Dichters over hun talloze identiteiten 10_18_21_india.indd 2017_10_adv.indd 1032_59_60_adv.indd 6012_40_43_essay.indd 42 05-03-18 14:1624-04-18

21_67_68_adv.indd 68 18-05-20 13:56