De symboliek van het kruis Lijden en hoop - kuleuven.be · Het kruis is echter ook vandaag nog...
Transcript of De symboliek van het kruis Lijden en hoop - kuleuven.be · Het kruis is echter ook vandaag nog...
De symboliek van het kruis
Lijden en hoop
Vanuit het boek: Bjørn Sortland, “Eén minuut eerlijkheid”, Rotterdam, Leminscaat, 2007
De dubbele dimensie van het kruis
Het kruisteken als kern en beeld van het christelijke geloof heeft van in het begin gemengde
gevoelens en reacties opgeroepen. Niet zonder reden noemde Paulus de kruisiging van
Christus “voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, maar voor hen die
geroepen zijn (…) Gods kracht en Gods wijsheid” (1 Kor 23-24). Het was zonder meer
aanstootgevend en voor velen gewoonweg onbegrijpelijk dat de christenen beweerden Gods
kracht en wijsheid te vinden in de meest schandelijke dood – want dat was de kruisiging in
die tijd – van hun leider (van wie ze dan ook nog eens beweerden dat hij de door God
gezonden Messias was) en het marteltuig tot zinnebeeld van hun godsdienst kozen.
Het kruis is echter ook vandaag nog steeds geen evidentie, ook niet voor christenen.
De dubbele dimensie blijft:
Er is enerzijds de negatieve dimensie, die van het lijden. Als marteltuig wijst het
kruisteken ons onvermijdelijk op het kwaad in de wereld en houdt het ons voortdurend een
spiegel voor: Is het passieverhaal niet ook ons verhaal? Is het ‘neen’ tegen Jezus (en dus
tegen Gods definitieve aanbod van bevrijding en vergeving) zoals dat bij de kruisiging luidde
bij farizeeën, hogepriester, Romeins landvoogd, gewone volk en leerlingen, niet ook ons
‘neen’. Vertelt het passieverhaal niet ook over onze onmacht en onze onwil, over het ‘neen’
van de mens in het algemeen?
Maar anderzijds is er ook de positieve dimensie, die van de verrijzenis en dus de
hoop. De hoop dat het kwade, en ook de dood zelf, niet het laatste woord zullen hebben, dat
er altijd mensen zullen zijn die, gedreven door Gods geest, tegen het kwade zullen optreden
en dat door weerloze overmacht het kwade uiteindelijk van binnenuit vernietigd kan en zal
worden.
Beide dimensies, met hun verankering in de historische figuur van Christus, maken
het christendom tot een bijzonder ‘menselijke’ godsdienst. In menselijk leed klinkt een
boodschap van opstand en bevrijding, met eeuwigheidskarakter. Niet toevallig verhaalt de
Bijbel voortdurend over mensen die ‘vallen’ en ‘weer opstaan’.
Wie in de godsdienstles wil werken rond de kruisiging of rond het omgaan met lijden,
zoals bijvoorbeeld in 5 tso (terrein: “Lijden en hoop”) of 5 bso (terrein: “Wat ervaar ik aan
grenzen in het samenleven?”), heeft naast het passieverhaal van Jezus inderdaad een
veelheid aan Bijbelse verhalen van waaruit hij/zij kan vertrekken: Abraham, Mozes, Jona,
David, Job, de overspelige vrouw, de Samaritaanse vrouw, Zacheüs, de verloren zoon,
Paulus, noem maar op.
In deze bijdrage wil ik graag een alternatief verhaal als uitgangspunt beschrijven: de
jeugdroman Eén minuut eerlijkheid van de Noorse auteur Bjørn Sortland.
Het boek Eén minuut eerlijkheid
In Eén minuut eerlijkheid (in 2005 verschenen bij Aschehoug onder de titel
Ærlighetsminuttet) vertelt Bjørn Sortland twee weken uit het leven van de zeventienjarige
Frida uit Oslo, die op een nacht wakker wordt met stekende pijn in de ogen. Al snel wordt
duidelijk dat Frida wel eens met een ernstige oogziekte te maken zou kunnen hebben. Frida
voelt zich als de Franse actrice Juliette Binoche in de liefdesfilm Les Amants du Pont Neuf
(1991, reg. Leos Carax,), waarin Binoche omwille van een ongeneeslijke oogaandoening
beslist om zo veel mogelijk van de wereld te zien vooraleer alles zwart wordt. Frida, die –
zoals elke tiener - op zoek is naar zichzelf, maar het bijzonder moeilijk heeft met de recente
scheiding van moeder en vader, heeft niet veel meer nodig dan deze aanzet om - Binoche
achterna – moeders spaarrekening te plunderen, een interrailticket te kopen en de volgende
dag naar Italië te reizen. Ze beslist om naar het kunstvolle Florence te reizen, waar mama en
papa zoveel jaren geleden, toen mama zwanger was van haar, een heerlijke reis beleefden.
In Florence ontmoet ze de Noorse jongen Jakob die werkt aan een serie artikels voor
jongeren over het beeld van Jezus in de westerse kunstgeschiedenis. Jakob zal zijn overzicht
laten beginnen bij de renaissance en de verschillende kunststromingen illustreren aan de
hand van (niet toevallig) 33 schilderijen van grote meester-schilders met stuk voor stuk
hetzelfde thema: de kruisiging van Christus. Met zijn map met kleurenreproducties bij de
hand reist hij door Europa om zo veel mogelijk originele werken te bekijken. Frida wordt op
slag verliefd en reist met Jakob mee door Florence, San Gimignano, Prato, Venetië, Colmar
en Parijs onder het mom dat hij al zijn kunstwetenschappelijke theorieën op haar mag
uitproberen.
Let wel: Dat Frida meegaat met Jakob is niet zomaar gegeven. Jakob vertelt aan Frida
dat hij in Noorwegen een vriendin heeft, op wie hij ontzettend verliefd is, en dus vreest Frida
voortdurend dat Jakob haar maar een saaie puber zal vinden en zal beslissen om zonder haar
verder te reizen. Bovendien heeft Ida Jakob laten weten dat ze hem op een van zijn
tussenstops tegemoet zal komen, en uiteraard kan ook Frida's oogaandoening roet in het
eten gooien. Ondanks antibioticakuur en zonnebril blijven Frida’s ogen prikken, maar ze
negeert steevast de ongeruste oproepen van de artsen en haar moeder en vader op haar
mobiele telefoon.
Frida klampt zich aan Jakob vast en geeft zich over aan een reis vol discussies over
geloof, verliefdheid en waarheid, en vol wetenswaardigheden over de westerse kunst.
In het boek worden dus 33 kruisigingstaferelen besproken. Allemaal staan ze in kleur en op
een volle pagina in het boek afgedrukt. Het zijn schilderen van (in deze volgorde): Giotto,
Brunelleschi, Masaccio, Vasari, Michelangelo, Barna da Siena, Rafaël, Titiaan, Tintoretto, El Greco,
Dürer, Cranach, Bosch, Brueghel, Grünewald, Velázquez, Poussin, Rubens, Rembrandt, David,
Friedrich, Goya, Gauguin, Munch, Nolde, Picasso, Chagall, Sutherland, Bacon, Dali, Rainer, Fields en
Luc Tuymans (°Mortsel 1958).Op het einde van het verhaal voegt Jakob er een
verrijzenistafereel aan toe. Dat moet ook, zo legt hij (uiteraard weer niet toevallig) op eerste
paasdag aan Frida uit. In zijn woorden klinkt de dubbele dimensie van het kruis:
“Zonder opstanding is het geloof in Jezus zinloos, pathetisch en dom, een
achterlijk idee zonder enige kracht, een slechte grap, de grootste leugen van de
wereld. Dan zouden alle schilderijen van de kruisiging, alleen maar het bewijs zijn
dat God letterlijk dood is. Wat er wordt gevierd met Pasen, is dat Jezus is
opgestaan nadat hij was gedood aan het kruis. Dat waarheid en liefde sterker zijn
dan leugens en dood.” (p.445)
Het moet gezegd dat Jakob in zijn uiteenzetting over ‘het christelijke geloof’ soms iets te kort
door de bocht gaat en daardoor een toch wel ongenuanceerd beeld geeft, en dat hij voor het
Leger des Heils schrijft, kleurt zijn uitleg eveneens. De discussies rond geloven en waarheid
zijn niettemin intrigerend en de basisopzet van het boek is opmerkelijk: een overzicht geven
over de westerse kunstgeschiedenis vanuit grondige, op jongeren gerichte besprekingen van
verschillende kruisigingstaferelen, ingebed in een ruimer kaderverhaal met spirituele,
psychologische, spirituele en amoureuze verwikkelingen.
Waarom een jongeman zich in deze tijden van digitale fotografie in schilderijen
interesseert? Omdat grote schilderijen “de waarheid in zich (hebben)” (p.136), omdat grote
schilders een talent hebben “om veel beter te kunnen voelen en begrijpen dan de meeste
anderen” (p.314), omdat je “als je iets van de hemel en hel wilde weergeven, niets had aan
een fototoestel” (p.380).
Voor een lessenreeks rond de symboliek van het kruis kan je als godsdienstleerkracht
zeker met dit boek aan de slag.
Aan de slag!
Een mogelijke didactische verwerking bestaat erin om de leerlingen een welbepaalde keuze
aan kruisigingstaferelen te tonen, bijvoorbeeld als aparte dia’s in een powerpoint-
voorstelling (hiervoor kun je werken met de kleurenkopies die in het boek zelf zijn
opgenomen of je kunt op zoek gaan naar goede afdrukken in kunstboeken). Tijdens de
presentatie kun je dan nagaan of bespreken welke dimensie van de kruisiging de leerlingen
in de kunstwerken terugvinden:
- Spreekt uit een kunstwerk vooral de negatieve dimensie, dus bovenal lijden (“de hel”)?
Dit is de manier waarop Frida aanvankelijk tegen de kruisiging aankijkt: “Je hebt wel een
somber thema gekozen. Drieëndertig schilderijen van een moord, van een mens die
eenzaam sterft.”
- Of heeft de kunstenaar in kwestie vooral het protest tegen en de uiteindelijke
overwinning op het lijden (“de hemel”) verwerkt? Naar het einde toe van de reis,
bedenkt Frida: “Ik ben op vakantie en ik praat over al die vreselijke dingen. Ik heb een
heleboel schilderijen gezien die eigenlijk gaan over lijden, marteling en kruisiging, ik heb
naar alle schilderijen gekeken van die man die daar met uitgestrekte armen hangt (…).
Maar het is niet alleen een kunst-Jezus, het is een man die… nou, die me vraagt waarom
hij daar hangt, hij vraagt me of ik gewoon een van die zelfingenomen gezichten om hem
heen ben, die het allemaal niets kan schelen, die gewoon de andere kant op kijken,
gewoon toeschouwer zijn, die niet willen begrijpen dat kunst gaat over werkelijkheid en
het leven. Wat zegt hij eigenlijk als hij daar hangt? Dat ik niet alleen maar mag denken
aan mijn ogen en mijn vader en moeder, en dat ik vaak vind dat ik me een beetje on-sexy
kleed, dat ik geen vrienden heb, dat ik graag een zilverkleurige iPod wil en dat ik graag
een beetje in de zon had willen liggen zodat ik mooi bruin zou worden, maar dat ik
eigenlijk beter… om me heen kan kijken in de wereld, naar iedereen die het slecht heeft,
dat ik de armen kan helpen en aardig zijn, niet gek worden van mensen, kijken naar
geestelijk gehandicapten die eenzaam door de stad lopen en alle kinderen op de wereld
die het slecht hebben, oude mensen helpen die eenzaam zijn en als ik dat niet doe, dan
ben ik niet meer dan een toerist.” (p.404)
- Of – want ook deze derde mogelijkheid bestaat – komen beide dimensies in min of weer
evenwichtige verhouding aan bod?
Suggesties voor didactische verwerking
Je kan ervoor kiezen om samen met de leerlingen de schilderijen meteen klassikaal te
bespreken, mondeling, en als leerkracht tegelijkertijd (een beknopte) kunsthistorische
duiding van periode en kunstenaar te geven, daarin geruggensteund door de uitvoerige
besprekingen in het boek van Sortland. Maar het kan ook interessant zijn om de leerlingen
eerst in stilte en individueel over de kunstwerken te laten nadenken, bv. door hen de
beelden eerst zonder enige uitleg te presenteren en hen op een overzichtsblad (powerpoint
voorziet handige hand-outs) te laten aanduiden welke dimensie(s) zij dominant vinden,
vooraleer je bij een tweede voorstelling van de beelden tot een klassikale bespreking en
kunsthistorische duiding overgaat.
Waardevol lijkt mij in elk geval om de leerlingen de kans te geven om hun voorkeur
voor een bepaald kunstwerk uit te spreken en te argumenteren waarom ze zich
aangesproken voelen, bijvoorbeeld in de vorm van een schriftelijke verwerking achteraf.
Leerlingen werken zo aan hun levensbeschouwelijke vaardigheden: ze leren zien dat een
kunstenaar, net als elke mens, vanuit een zekere visie leeft en creëert, ze leren deze visie
‘beluisteren’ (‘bekijken’) en zoeken naar een taal om de eigen gevoelens, bedenkingen,
vragen en meningen uit te spreken (zie leerplannen 5bso en 5tso). Leerlingen kunnen ook de
opdracht krijgen om nadien zelf op zoek te gaan naar een schilderij van de kruisiging hen
persoonlijk aanspreekt en hun keuze toe te lichten (mondeling of schriftelijk).
Bij het kiezen van de kruisigingstaferelen kan je de chronologische lijn van Sortlands
boek aanhouden en eveneens de periode van renaissance tot eind 20ste
eeuw bestrijken;
Sortland begint in de 13de
eeuw met Giotto, aankondiger van de renaissance, en eindigt met
de Vlaming Luc Tuymans. Maar uiteraard houdt niets je tegen om de periode en/of de
schilderijen die je aan de leerlingen wil presenteren naar je eigen hand te zetten. Je kan de
periode bijvoorbeeld uitbreiden en verwijzen naar de omgang met het kruisteken bij de
eerste christenen. Zoals Sabine Alexander in het onlangs verschenen artikel “Van sacraal
teken tot universeel symbool” (Tertio
455, 27-10-2008) schrijft, trad het
kruisteken in de eerste eeuwen van
het christendom nog niet manifest op
de voorgrond, omdat men eventuele
bekeerlingen niet wilde afschrikken en
omdat men vooral de goddelijke
natuur van Christus en zijn
overwinning op de dood wilde
benadrukken. Dat Sortland zijn keuze
aan kruisigingstaferelen laat beginnen
met Giotto is dus zeker niet toevallig:
“Giotto wilde dat de mensen Jezus
zouden zien als een levend, fysiek
mens.” schrijft Sortland. “Een mens
die pijn had toen ze grote spijkers
recht door zijn handen sloegen, een
mens die pijn in zijn armen kreeg en
langzaam werd doodgemarteld,
hangend aan een kruis.” (Sortland,
p.133) Uit Jezus’ handen, zij en voeten
stroomt voor het eerst ‘echt’ bloed
(zie foto 1). “De wereld had nog nooit
zoiets als dit gezien.” (ibid.) De banden
met de ‘klassieke’ iconografie zijn
weliswaar nog niet helemaal
doorgesneden.
Figuur 1: Giotto Santa Maria novella - Crucifix ca 1290
Frida: “Het is heel erg, maar eigenlijk heeft
het kruis een mooie vorm, het is een
martelwerktuig dat … mooi is in al zijn
gruwelijkheid.”
Jakob: “Er bestaan echt mooie schilderijen
van Jezus aan het kruis, terwijl het toch
een afbeelding van een marteling is. (…)
Rafaël heeft bijvoorbeeld een mooi
kruisigingstafereel geschilderd.” (p.213)
Frida: “Het is echt een ongelooflijk… mooi schilderij.”
Jakob: “Er is bijna geen schilderij van Jezus aan het kruis dat een droeviger maar toch
machtige menselijke waardigheid in zich heeft dan dit. (p.312)
Je kan je uiteraard ook tot modernere schilders beperken en bijvoorbeeld enkel de
19de
en 20ste
eeuw behandelen. Sortland verwerkt voor die periode 13 schilders (van
Friedrich tot en met Tuymans). Meer dan materiaal genoeg. Uiteraard zullen leerlingen dan
minder ‘zien’ hoe de kruisiging door de eeuwen heen is behandeld, maar ze zullen
ongetwijfeld ervaren hoe sterk de zeggingskracht van beelden kan zijn en hoe elke
kunstenaar (zoals elke mens) zijn eigen manier heeft van verwerken.
Sortland heeft in zijn bespreking trouwens heel wat interessante weetjes en
anekdotes opgenomen. Citaten uit het boek kunnen de presentatie zeker extra ‘kleuren’.
Een uitgewerkt voorbeeld
Een keuze maken uit de vele verschillende
periodes, stijlen en kunstenaars is niet
eenvoudig. Hieronder volgt toch een poging.
In Sortlands spoor wandelen we in vogelvlucht
van de renaissance tot het einde van de 20ste
eeuw, langs tien centrale stopplaatsen.
Giotto, ons vertrekpunt, is hierboven al
geschetst.
De tweede stap is Rafaël, exponent
van de hoge renaissance. Jezus is dood,
engelen vangen bloed uit zijn wonden. Maar
ondanks het vreselijke dat is gebeurd, heerst
er rust op het schilderij. De maan en de zon
“zijn symbolen voor de twee kanten van
Jezus. Hij is God en mens tegelijk” (p.214)
Symmetrie. Evenwicht. Het zijn kernwoorden
voor de renaissance.
Vélazquez brengt ons bij de barok. Vaak staat barok voor kunst met veel versiering,
maar bij deze kruisiging valt vooral het werken met de spanning tussen licht en donker op
(“of chiaroscuro zoals je kunt zeggen als je wilt opscheppen en kunstjargon gebruiken”,
p.312). Duisternis op de achtergrond, maar een lichtkroon om het hoofd van Jezus. Zijn
beide dimensies van het kruis ook hier in evenwicht?
Figuur 2: Rafaël Kruisiging 1502-1503
Jakob: “Liefde en dood. Op het
schilderij valt de schemering in, de tijd
van de dood. “ (p.355)
De Duitse romantische schilder
Friedrich stuitte op veel vijandigheid met
zijn Kruis in het gebergte (Het altaarstuk
van Tetschen) op grote vijandigheid. Hij
stelde Christus niet meer centraal, maar
wel het landschap. Hij misbruikte het
kruis, zo beweerde men, om het
landschap een dramatische inslag te
geven. Friedrich zette zo “de deur open
naar de secularisering van de religieuze
symboliek.”, zegt S. Alexander in Tertio.
Het schilderij laat niet zozeer het lijden
van Christus zien, dan wel het innerlijke
zoeken van de moderne mens zien. De
natuur als spiegel van de gevoelens van
de mens. Domineert het lijden of de hoop
op het vinden van rust?
Figuur 3: Vélazquez Kruisiging 1632
Figuur 4: Friedrich Kruis in het gebergte 1808
Jakob: “Het is misschien ook moeilijk te zeggen in hoeverre Goya Jezus in gedachten heeft
gehad. Maar het schilderij laat zien dat Christus een groot deel van onze wereld is. (…) Het
wordt door veel mensen gezien als een samenvatting van alle oorlogen en ellende in de
wereld.” (p.358)
Een categorie apart vormt Goya. In zijn schilderij zie je geen kruis en geen Christus,
maar toch laten de opgeheven armen van de Spaanse guerillastrijder, die door de soldaten
van Napoleon onder vuur wordt genomen, er geen twijfel over bestaan dat Goya dezelfde
symboliek laat spreken als die van de kruisiging van Christus: “het symbool van de waarheid
die wordt vermoord. Hij wil waarschijnlijk zeggen dat dit iets is wat altijd kan gebeuren.”
(p.358) Volgens Frida spreekt er uit dit schilderij “helemaal geen hoop”, “Het is gewoon een
slachting.” (ibid.). Vinden de leerlingen dit ook? Wat met het licht dat op de terechtgestelde
schijnt?
Als zesde kunstenaar nemen we de Noor Munch, die door Sortland als symbolist of
expressionist bestempeld wordt. Munch schildert niet de werkelijkheid zoals die is, maar
zoals hij die ziet en begrijpt. “Hij heeft eens gezegd dat hij schilderde omdat hij zichzelf en
anderen wilde helpen het leven te begrijpen”, zegt Jakob over Munch (p.378). Gaat Munchs
schilderij Golgotha ook over ‘het leven’? Het laat mensen zien die wegkijken van het kruis,
een enkeling treurt, velen lachen. Clowneske gezichten. Het is naar aanleiding van dit
schilderij dat Frida zich afvraagt of zijzelf een van de “zelfingenomen gezichten om hem
heen” is (p.404), een toerist die enkel toekijkt. De figuur van Jezus is erg vaag. Het zou net zo
Figuur 5: Goya Terechtstelling tijdens de opstand
in Madrid 3 mei 1808 1814
Frida: “Het is een beetje
kleuterschoolachtig: schilder maar
raak, vergeet niet om je hele vel
te gebruiken, en geen liniaal! (…)
‘Ja,’ zegt Jakob, ‘ze schilderen als
het ware van binnen naar
buiten.’” (p.382-383)
Jakob: “Hij zette zijn schilderijen vaak buiten in weer en wind, zodat ze zouden harden. Hij
zei dat hij de mens wilde schilderen zoals… ademen en voelen, lijden en liefhebben… (p.380)
goed iemand anders, ook een vrouw, kunnen zijn, en er is geen sprake van verlatenheid: de
lijdende mens staat tussen ons in.
Nolde was als Duitse
expressionist lid van de groep “Die
Brücke” en maakte volgens Hitler
‘entartete Kunst’. Sterker nog dan
Munch halen de gevoelens de
absolute bovenhand in zijn
schilderijen. Grove vlakken, harde
kleuren, “een heel angstaanjagende
schilder” volgens Jakob (p.382). “Heel
erg direct”, “wreed geschilderd” en
“zo ernstig” (p.382-383). Een schilderij
dat, als je het Jakob en Frida vraagt,
niet veel hoop uitstraalt.
Figuur 6: Munch Golgotha 1900
Figuur 7: Nolde Kruisiging 1911-1912
Jakob: “Maar ik denk (…) dat hij dit keer gewoon
dacht dat het thema van een man die zei dat hij
God was en zich dood liet martelen voor de
gehele mensheid, al surrealistisch en absurd
genoeg was, en dat het geen zin had om iets
anders te doen dan het gewoon afbeelden.”
(p.406)
Jakob: “En op het kruis is een wild, niet te hanteren duister geschilderd, een duister dat zo
groot en zwart is dat het uit zijn vorm barst, genadeloos als de dood zelf.” (p.413)
Van expressionisme naar surrealisme bij Dalí.
Hoewel, erg surrealistisch doet zijn kruisiging niet
aan. Het is helemaal anders dan de andere
schilderijen van Dalí, waar lang uitgerekte,
“nachtmerrieachtige” figuren (p.406) in vreemde,
gedetailleerde, vaak angstaanjagende landschappen
de revue passeren. Dalì, die “altijd de wereld wilde
shockeren”, is hier “gewoon heel erg normaal”. Het
schilderij ademt een pure, nuchtere sfeer uit. Rust.
Beheersing. Of is dit enkel schijn?
De Oostenrijker Rainer komt
in 1957 met zijn schilderij Geel kruis.
Het canvas heeft ook effectief de
vorm van een kruis (net zoals bij
Giotto). Een veelzeggende vorm, met
een even veelzeggende verftechniek:
het tachisme, naar het woord tache,
vlek. Rainer behoorde, net zoals
bijvoorbeeld Jackson Pollock met zijn
action-painting, tot het abstract
expressionisme: deze kunstenaars
wilden hun gevoelens uiten op doek,
maar op een abstracte manier.
Vlekken maken, je vol actie op het
doek ‘smijten’. In het werk van Rainer
is Jezus letterlijk doorstreept, op een
agressieve manier. “God is dead”,
klonk het in de jaren’60. Weg ermee.
Of niet?
Figuur 8: Dalí Kruisiging (Christus van Johannes
van het Kruis) 1951
Figuur 9: Rainer Geel kruis 1957
“’Dat is triest,’ zeg ik. ‘Het is waarschijnlijk
gemakkelijker om te twijfelen dan om te geloven?’
‘Ik twijfel. De Bijbel is vol twijfelaars.’ (p.418)
De laatste kruisiging die Sortland behandelt , is
die van Luc Tuymans. Een schilderij dat op het eerste
zicht, misschien nog meer dan Dalí, rust uitstraalt,
sereniteit, en door het zachte wit misschien vooral de
hoopvolle dimensie van het kruis laat spreken. Jezus
lost als het ware op in de achtergrond; het kwaad en
het lijden lijken ver weg. Het lijkt zelfs “(a)lsof het niet
betekent voor degene die het heeft geschilderd.”
(p.417) Geen lijden. Geen medelijden. En toch. De
titel van het schilderij is Gaskamer en Tuymans staat
bekend om zijn fascinatie voor “de details van het
kwaad” (ibid.). Spreekt er uit het schilderij dan eerder
een onmacht? Of respect voor het onmenselijk leed
dat zo velen hebben moeten dragen? Jakob vraagt
zich af of de kruisiging van Jezus hier niet is
“teruggebracht tot een soort referentie aan een
folder, een mythe die nog maar heel weinig mensen
echt kennen, een beetje een stijf toneelstuk voor
speciaal geïnteresseerden.” (ibid.)
Afsluitende didactische wenk
Het schilderij van Tuymans vormt een mooie opstap om de vraag te stellen naar wat het
geloof vandaag nog voor mensen betekent in hun omgang met lijden. Hoe gaan mensen
vandaag om met grenservaringen (leerplan 5bso, G1)? Hoe kunnen we sterven en rouwen
bespreekbaar maken (leerplan 5tso, LH6)?
Het kruisteken is ondertussen een profaan symbool van lijden, dood en troost geworden.
“Nu, duizenden jaren later, maken ze er zelfs wel eens een versiering van, of een decor, een
sieraad, een oorbel.”, zegt Jakob (p.288). En zoals alles is ook het geloof aan de platte
commercie onderworpen. “Ze verkopen tegenwoordig ook T-shirts, jacks, rugzakken en
actiepoppen van Jezus. Jezus is een massaproduct geworden, een coole, commerciële
knuffelbeer met een buddysmile die zijn duim opsteekt.” (p.371)
Waar plaatsen leerlingen zich in deze ‘traditie’? Stof tot discussie verzekerd!
Figuur 10: Tuymans Gaskamer 1999