De symboliek van het kruis Lijden en hoop - kuleuven.be · Het kruis is echter ook vandaag nog...

10
De symboliek van het kruis Lijden en hoop Vanuit het boek: Bjørn Sortland, “Eén minuut eerlijkheid”, Rotterdam, Leminscaat, 2007 De dubbele dimensie van het kruis Het kruisteken als kern en beeld van het christelijke geloof heeft van in het begin gemengde gevoelens en reacties opgeroepen. Niet zonder reden noemde Paulus de kruisiging van Christus “voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, maar voor hen die geroepen zijn (…) Gods kracht en Gods wijsheid” (1 Kor 23-24). Het was zonder meer aanstootgevend en voor velen gewoonweg onbegrijpelijk dat de christenen beweerden Gods kracht en wijsheid te vinden in de meest schandelijke dood – want dat was de kruisiging in die tijd – van hun leider (van wie ze dan ook nog eens beweerden dat hij de door God gezonden Messias was) en het marteltuig tot zinnebeeld van hun godsdienst kozen. Het kruis is echter ook vandaag nog steeds geen evidentie, ook niet voor christenen. De dubbele dimensie blijft: Er is enerzijds de negatieve dimensie, die van het lijden. Als marteltuig wijst het kruisteken ons onvermijdelijk op het kwaad in de wereld en houdt het ons voortdurend een spiegel voor: Is het passieverhaal niet ook ons verhaal? Is het ‘neen’ tegen Jezus (en dus tegen Gods definitieve aanbod van bevrijding en vergeving) zoals dat bij de kruisiging luidde bij farizeeën, hogepriester, Romeins landvoogd, gewone volk en leerlingen, niet ook ons ‘neen’. Vertelt het passieverhaal niet ook over onze onmacht en onze onwil, over het ‘neen’ van de mens in het algemeen? Maar anderzijds is er ook de positieve dimensie, die van de verrijzenis en dus de hoop. De hoop dat het kwade, en ook de dood zelf, niet het laatste woord zullen hebben, dat er altijd mensen zullen zijn die, gedreven door Gods geest, tegen het kwade zullen optreden en dat door weerloze overmacht het kwade uiteindelijk van binnenuit vernietigd kan en zal worden. Beide dimensies, met hun verankering in de historische figuur van Christus, maken het christendom tot een bijzonder ‘menselijke’ godsdienst. In menselijk leed klinkt een boodschap van opstand en bevrijding, met eeuwigheidskarakter. Niet toevallig verhaalt de Bijbel voortdurend over mensen die ‘vallen’ en ‘weer opstaan’. Wie in de godsdienstles wil werken rond de kruisiging of rond het omgaan met lijden, zoals bijvoorbeeld in 5 tso (terrein: “Lijden en hoop”) of 5 bso (terrein: “Wat ervaar ik aan grenzen in het samenleven?”), heeft naast het passieverhaal van Jezus inderdaad een veelheid aan Bijbelse verhalen van waaruit hij/zij kan vertrekken: Abraham, Mozes, Jona, David, Job, de overspelige vrouw, de Samaritaanse vrouw, Zacheüs, de verloren zoon, Paulus, noem maar op. In deze bijdrage wil ik graag een alternatief verhaal als uitgangspunt beschrijven: de jeugdroman Eén minuut eerlijkheid van de Noorse auteur Bjørn Sortland. Het boek Eén minuut eerlijkheid In Eén minuut eerlijkheid (in 2005 verschenen bij Aschehoug onder de titel Ærlighetsminuttet) vertelt Bjørn Sortland twee weken uit het leven van de zeventienjarige Frida uit Oslo, die op een nacht wakker wordt met stekende pijn in de ogen. Al snel wordt duidelijk dat Frida wel eens met een ernstige oogziekte te maken zou kunnen hebben. Frida voelt zich als de Franse actrice Juliette Binoche in de liefdesfilm Les Amants du Pont Neuf

Transcript of De symboliek van het kruis Lijden en hoop - kuleuven.be · Het kruis is echter ook vandaag nog...

De symboliek van het kruis

Lijden en hoop

Vanuit het boek: Bjørn Sortland, “Eén minuut eerlijkheid”, Rotterdam, Leminscaat, 2007

De dubbele dimensie van het kruis

Het kruisteken als kern en beeld van het christelijke geloof heeft van in het begin gemengde

gevoelens en reacties opgeroepen. Niet zonder reden noemde Paulus de kruisiging van

Christus “voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, maar voor hen die

geroepen zijn (…) Gods kracht en Gods wijsheid” (1 Kor 23-24). Het was zonder meer

aanstootgevend en voor velen gewoonweg onbegrijpelijk dat de christenen beweerden Gods

kracht en wijsheid te vinden in de meest schandelijke dood – want dat was de kruisiging in

die tijd – van hun leider (van wie ze dan ook nog eens beweerden dat hij de door God

gezonden Messias was) en het marteltuig tot zinnebeeld van hun godsdienst kozen.

Het kruis is echter ook vandaag nog steeds geen evidentie, ook niet voor christenen.

De dubbele dimensie blijft:

Er is enerzijds de negatieve dimensie, die van het lijden. Als marteltuig wijst het

kruisteken ons onvermijdelijk op het kwaad in de wereld en houdt het ons voortdurend een

spiegel voor: Is het passieverhaal niet ook ons verhaal? Is het ‘neen’ tegen Jezus (en dus

tegen Gods definitieve aanbod van bevrijding en vergeving) zoals dat bij de kruisiging luidde

bij farizeeën, hogepriester, Romeins landvoogd, gewone volk en leerlingen, niet ook ons

‘neen’. Vertelt het passieverhaal niet ook over onze onmacht en onze onwil, over het ‘neen’

van de mens in het algemeen?

Maar anderzijds is er ook de positieve dimensie, die van de verrijzenis en dus de

hoop. De hoop dat het kwade, en ook de dood zelf, niet het laatste woord zullen hebben, dat

er altijd mensen zullen zijn die, gedreven door Gods geest, tegen het kwade zullen optreden

en dat door weerloze overmacht het kwade uiteindelijk van binnenuit vernietigd kan en zal

worden.

Beide dimensies, met hun verankering in de historische figuur van Christus, maken

het christendom tot een bijzonder ‘menselijke’ godsdienst. In menselijk leed klinkt een

boodschap van opstand en bevrijding, met eeuwigheidskarakter. Niet toevallig verhaalt de

Bijbel voortdurend over mensen die ‘vallen’ en ‘weer opstaan’.

Wie in de godsdienstles wil werken rond de kruisiging of rond het omgaan met lijden,

zoals bijvoorbeeld in 5 tso (terrein: “Lijden en hoop”) of 5 bso (terrein: “Wat ervaar ik aan

grenzen in het samenleven?”), heeft naast het passieverhaal van Jezus inderdaad een

veelheid aan Bijbelse verhalen van waaruit hij/zij kan vertrekken: Abraham, Mozes, Jona,

David, Job, de overspelige vrouw, de Samaritaanse vrouw, Zacheüs, de verloren zoon,

Paulus, noem maar op.

In deze bijdrage wil ik graag een alternatief verhaal als uitgangspunt beschrijven: de

jeugdroman Eén minuut eerlijkheid van de Noorse auteur Bjørn Sortland.

Het boek Eén minuut eerlijkheid

In Eén minuut eerlijkheid (in 2005 verschenen bij Aschehoug onder de titel

Ærlighetsminuttet) vertelt Bjørn Sortland twee weken uit het leven van de zeventienjarige

Frida uit Oslo, die op een nacht wakker wordt met stekende pijn in de ogen. Al snel wordt

duidelijk dat Frida wel eens met een ernstige oogziekte te maken zou kunnen hebben. Frida

voelt zich als de Franse actrice Juliette Binoche in de liefdesfilm Les Amants du Pont Neuf

(1991, reg. Leos Carax,), waarin Binoche omwille van een ongeneeslijke oogaandoening

beslist om zo veel mogelijk van de wereld te zien vooraleer alles zwart wordt. Frida, die –

zoals elke tiener - op zoek is naar zichzelf, maar het bijzonder moeilijk heeft met de recente

scheiding van moeder en vader, heeft niet veel meer nodig dan deze aanzet om - Binoche

achterna – moeders spaarrekening te plunderen, een interrailticket te kopen en de volgende

dag naar Italië te reizen. Ze beslist om naar het kunstvolle Florence te reizen, waar mama en

papa zoveel jaren geleden, toen mama zwanger was van haar, een heerlijke reis beleefden.

In Florence ontmoet ze de Noorse jongen Jakob die werkt aan een serie artikels voor

jongeren over het beeld van Jezus in de westerse kunstgeschiedenis. Jakob zal zijn overzicht

laten beginnen bij de renaissance en de verschillende kunststromingen illustreren aan de

hand van (niet toevallig) 33 schilderijen van grote meester-schilders met stuk voor stuk

hetzelfde thema: de kruisiging van Christus. Met zijn map met kleurenreproducties bij de

hand reist hij door Europa om zo veel mogelijk originele werken te bekijken. Frida wordt op

slag verliefd en reist met Jakob mee door Florence, San Gimignano, Prato, Venetië, Colmar

en Parijs onder het mom dat hij al zijn kunstwetenschappelijke theorieën op haar mag

uitproberen.

Let wel: Dat Frida meegaat met Jakob is niet zomaar gegeven. Jakob vertelt aan Frida

dat hij in Noorwegen een vriendin heeft, op wie hij ontzettend verliefd is, en dus vreest Frida

voortdurend dat Jakob haar maar een saaie puber zal vinden en zal beslissen om zonder haar

verder te reizen. Bovendien heeft Ida Jakob laten weten dat ze hem op een van zijn

tussenstops tegemoet zal komen, en uiteraard kan ook Frida's oogaandoening roet in het

eten gooien. Ondanks antibioticakuur en zonnebril blijven Frida’s ogen prikken, maar ze

negeert steevast de ongeruste oproepen van de artsen en haar moeder en vader op haar

mobiele telefoon.

Frida klampt zich aan Jakob vast en geeft zich over aan een reis vol discussies over

geloof, verliefdheid en waarheid, en vol wetenswaardigheden over de westerse kunst.

In het boek worden dus 33 kruisigingstaferelen besproken. Allemaal staan ze in kleur en op

een volle pagina in het boek afgedrukt. Het zijn schilderen van (in deze volgorde): Giotto,

Brunelleschi, Masaccio, Vasari, Michelangelo, Barna da Siena, Rafaël, Titiaan, Tintoretto, El Greco,

Dürer, Cranach, Bosch, Brueghel, Grünewald, Velázquez, Poussin, Rubens, Rembrandt, David,

Friedrich, Goya, Gauguin, Munch, Nolde, Picasso, Chagall, Sutherland, Bacon, Dali, Rainer, Fields en

Luc Tuymans (°Mortsel 1958).Op het einde van het verhaal voegt Jakob er een

verrijzenistafereel aan toe. Dat moet ook, zo legt hij (uiteraard weer niet toevallig) op eerste

paasdag aan Frida uit. In zijn woorden klinkt de dubbele dimensie van het kruis:

“Zonder opstanding is het geloof in Jezus zinloos, pathetisch en dom, een

achterlijk idee zonder enige kracht, een slechte grap, de grootste leugen van de

wereld. Dan zouden alle schilderijen van de kruisiging, alleen maar het bewijs zijn

dat God letterlijk dood is. Wat er wordt gevierd met Pasen, is dat Jezus is

opgestaan nadat hij was gedood aan het kruis. Dat waarheid en liefde sterker zijn

dan leugens en dood.” (p.445)

Het moet gezegd dat Jakob in zijn uiteenzetting over ‘het christelijke geloof’ soms iets te kort

door de bocht gaat en daardoor een toch wel ongenuanceerd beeld geeft, en dat hij voor het

Leger des Heils schrijft, kleurt zijn uitleg eveneens. De discussies rond geloven en waarheid

zijn niettemin intrigerend en de basisopzet van het boek is opmerkelijk: een overzicht geven

over de westerse kunstgeschiedenis vanuit grondige, op jongeren gerichte besprekingen van

verschillende kruisigingstaferelen, ingebed in een ruimer kaderverhaal met spirituele,

psychologische, spirituele en amoureuze verwikkelingen.

Waarom een jongeman zich in deze tijden van digitale fotografie in schilderijen

interesseert? Omdat grote schilderijen “de waarheid in zich (hebben)” (p.136), omdat grote

schilders een talent hebben “om veel beter te kunnen voelen en begrijpen dan de meeste

anderen” (p.314), omdat je “als je iets van de hemel en hel wilde weergeven, niets had aan

een fototoestel” (p.380).

Voor een lessenreeks rond de symboliek van het kruis kan je als godsdienstleerkracht

zeker met dit boek aan de slag.

Aan de slag!

Een mogelijke didactische verwerking bestaat erin om de leerlingen een welbepaalde keuze

aan kruisigingstaferelen te tonen, bijvoorbeeld als aparte dia’s in een powerpoint-

voorstelling (hiervoor kun je werken met de kleurenkopies die in het boek zelf zijn

opgenomen of je kunt op zoek gaan naar goede afdrukken in kunstboeken). Tijdens de

presentatie kun je dan nagaan of bespreken welke dimensie van de kruisiging de leerlingen

in de kunstwerken terugvinden:

- Spreekt uit een kunstwerk vooral de negatieve dimensie, dus bovenal lijden (“de hel”)?

Dit is de manier waarop Frida aanvankelijk tegen de kruisiging aankijkt: “Je hebt wel een

somber thema gekozen. Drieëndertig schilderijen van een moord, van een mens die

eenzaam sterft.”

- Of heeft de kunstenaar in kwestie vooral het protest tegen en de uiteindelijke

overwinning op het lijden (“de hemel”) verwerkt? Naar het einde toe van de reis,

bedenkt Frida: “Ik ben op vakantie en ik praat over al die vreselijke dingen. Ik heb een

heleboel schilderijen gezien die eigenlijk gaan over lijden, marteling en kruisiging, ik heb

naar alle schilderijen gekeken van die man die daar met uitgestrekte armen hangt (…).

Maar het is niet alleen een kunst-Jezus, het is een man die… nou, die me vraagt waarom

hij daar hangt, hij vraagt me of ik gewoon een van die zelfingenomen gezichten om hem

heen ben, die het allemaal niets kan schelen, die gewoon de andere kant op kijken,

gewoon toeschouwer zijn, die niet willen begrijpen dat kunst gaat over werkelijkheid en

het leven. Wat zegt hij eigenlijk als hij daar hangt? Dat ik niet alleen maar mag denken

aan mijn ogen en mijn vader en moeder, en dat ik vaak vind dat ik me een beetje on-sexy

kleed, dat ik geen vrienden heb, dat ik graag een zilverkleurige iPod wil en dat ik graag

een beetje in de zon had willen liggen zodat ik mooi bruin zou worden, maar dat ik

eigenlijk beter… om me heen kan kijken in de wereld, naar iedereen die het slecht heeft,

dat ik de armen kan helpen en aardig zijn, niet gek worden van mensen, kijken naar

geestelijk gehandicapten die eenzaam door de stad lopen en alle kinderen op de wereld

die het slecht hebben, oude mensen helpen die eenzaam zijn en als ik dat niet doe, dan

ben ik niet meer dan een toerist.” (p.404)

- Of – want ook deze derde mogelijkheid bestaat – komen beide dimensies in min of weer

evenwichtige verhouding aan bod?

Suggesties voor didactische verwerking

Je kan ervoor kiezen om samen met de leerlingen de schilderijen meteen klassikaal te

bespreken, mondeling, en als leerkracht tegelijkertijd (een beknopte) kunsthistorische

duiding van periode en kunstenaar te geven, daarin geruggensteund door de uitvoerige

besprekingen in het boek van Sortland. Maar het kan ook interessant zijn om de leerlingen

eerst in stilte en individueel over de kunstwerken te laten nadenken, bv. door hen de

beelden eerst zonder enige uitleg te presenteren en hen op een overzichtsblad (powerpoint

voorziet handige hand-outs) te laten aanduiden welke dimensie(s) zij dominant vinden,

vooraleer je bij een tweede voorstelling van de beelden tot een klassikale bespreking en

kunsthistorische duiding overgaat.

Waardevol lijkt mij in elk geval om de leerlingen de kans te geven om hun voorkeur

voor een bepaald kunstwerk uit te spreken en te argumenteren waarom ze zich

aangesproken voelen, bijvoorbeeld in de vorm van een schriftelijke verwerking achteraf.

Leerlingen werken zo aan hun levensbeschouwelijke vaardigheden: ze leren zien dat een

kunstenaar, net als elke mens, vanuit een zekere visie leeft en creëert, ze leren deze visie

‘beluisteren’ (‘bekijken’) en zoeken naar een taal om de eigen gevoelens, bedenkingen,

vragen en meningen uit te spreken (zie leerplannen 5bso en 5tso). Leerlingen kunnen ook de

opdracht krijgen om nadien zelf op zoek te gaan naar een schilderij van de kruisiging hen

persoonlijk aanspreekt en hun keuze toe te lichten (mondeling of schriftelijk).

Bij het kiezen van de kruisigingstaferelen kan je de chronologische lijn van Sortlands

boek aanhouden en eveneens de periode van renaissance tot eind 20ste

eeuw bestrijken;

Sortland begint in de 13de

eeuw met Giotto, aankondiger van de renaissance, en eindigt met

de Vlaming Luc Tuymans. Maar uiteraard houdt niets je tegen om de periode en/of de

schilderijen die je aan de leerlingen wil presenteren naar je eigen hand te zetten. Je kan de

periode bijvoorbeeld uitbreiden en verwijzen naar de omgang met het kruisteken bij de

eerste christenen. Zoals Sabine Alexander in het onlangs verschenen artikel “Van sacraal

teken tot universeel symbool” (Tertio

455, 27-10-2008) schrijft, trad het

kruisteken in de eerste eeuwen van

het christendom nog niet manifest op

de voorgrond, omdat men eventuele

bekeerlingen niet wilde afschrikken en

omdat men vooral de goddelijke

natuur van Christus en zijn

overwinning op de dood wilde

benadrukken. Dat Sortland zijn keuze

aan kruisigingstaferelen laat beginnen

met Giotto is dus zeker niet toevallig:

“Giotto wilde dat de mensen Jezus

zouden zien als een levend, fysiek

mens.” schrijft Sortland. “Een mens

die pijn had toen ze grote spijkers

recht door zijn handen sloegen, een

mens die pijn in zijn armen kreeg en

langzaam werd doodgemarteld,

hangend aan een kruis.” (Sortland,

p.133) Uit Jezus’ handen, zij en voeten

stroomt voor het eerst ‘echt’ bloed

(zie foto 1). “De wereld had nog nooit

zoiets als dit gezien.” (ibid.) De banden

met de ‘klassieke’ iconografie zijn

weliswaar nog niet helemaal

doorgesneden.

Figuur 1: Giotto Santa Maria novella - Crucifix ca 1290

Frida: “Het is heel erg, maar eigenlijk heeft

het kruis een mooie vorm, het is een

martelwerktuig dat … mooi is in al zijn

gruwelijkheid.”

Jakob: “Er bestaan echt mooie schilderijen

van Jezus aan het kruis, terwijl het toch

een afbeelding van een marteling is. (…)

Rafaël heeft bijvoorbeeld een mooi

kruisigingstafereel geschilderd.” (p.213)

Frida: “Het is echt een ongelooflijk… mooi schilderij.”

Jakob: “Er is bijna geen schilderij van Jezus aan het kruis dat een droeviger maar toch

machtige menselijke waardigheid in zich heeft dan dit. (p.312)

Je kan je uiteraard ook tot modernere schilders beperken en bijvoorbeeld enkel de

19de

en 20ste

eeuw behandelen. Sortland verwerkt voor die periode 13 schilders (van

Friedrich tot en met Tuymans). Meer dan materiaal genoeg. Uiteraard zullen leerlingen dan

minder ‘zien’ hoe de kruisiging door de eeuwen heen is behandeld, maar ze zullen

ongetwijfeld ervaren hoe sterk de zeggingskracht van beelden kan zijn en hoe elke

kunstenaar (zoals elke mens) zijn eigen manier heeft van verwerken.

Sortland heeft in zijn bespreking trouwens heel wat interessante weetjes en

anekdotes opgenomen. Citaten uit het boek kunnen de presentatie zeker extra ‘kleuren’.

Een uitgewerkt voorbeeld

Een keuze maken uit de vele verschillende

periodes, stijlen en kunstenaars is niet

eenvoudig. Hieronder volgt toch een poging.

In Sortlands spoor wandelen we in vogelvlucht

van de renaissance tot het einde van de 20ste

eeuw, langs tien centrale stopplaatsen.

Giotto, ons vertrekpunt, is hierboven al

geschetst.

De tweede stap is Rafaël, exponent

van de hoge renaissance. Jezus is dood,

engelen vangen bloed uit zijn wonden. Maar

ondanks het vreselijke dat is gebeurd, heerst

er rust op het schilderij. De maan en de zon

“zijn symbolen voor de twee kanten van

Jezus. Hij is God en mens tegelijk” (p.214)

Symmetrie. Evenwicht. Het zijn kernwoorden

voor de renaissance.

Vélazquez brengt ons bij de barok. Vaak staat barok voor kunst met veel versiering,

maar bij deze kruisiging valt vooral het werken met de spanning tussen licht en donker op

(“of chiaroscuro zoals je kunt zeggen als je wilt opscheppen en kunstjargon gebruiken”,

p.312). Duisternis op de achtergrond, maar een lichtkroon om het hoofd van Jezus. Zijn

beide dimensies van het kruis ook hier in evenwicht?

Figuur 2: Rafaël Kruisiging 1502-1503

Jakob: “Liefde en dood. Op het

schilderij valt de schemering in, de tijd

van de dood. “ (p.355)

De Duitse romantische schilder

Friedrich stuitte op veel vijandigheid met

zijn Kruis in het gebergte (Het altaarstuk

van Tetschen) op grote vijandigheid. Hij

stelde Christus niet meer centraal, maar

wel het landschap. Hij misbruikte het

kruis, zo beweerde men, om het

landschap een dramatische inslag te

geven. Friedrich zette zo “de deur open

naar de secularisering van de religieuze

symboliek.”, zegt S. Alexander in Tertio.

Het schilderij laat niet zozeer het lijden

van Christus zien, dan wel het innerlijke

zoeken van de moderne mens zien. De

natuur als spiegel van de gevoelens van

de mens. Domineert het lijden of de hoop

op het vinden van rust?

Figuur 3: Vélazquez Kruisiging 1632

Figuur 4: Friedrich Kruis in het gebergte 1808

Jakob: “Het is misschien ook moeilijk te zeggen in hoeverre Goya Jezus in gedachten heeft

gehad. Maar het schilderij laat zien dat Christus een groot deel van onze wereld is. (…) Het

wordt door veel mensen gezien als een samenvatting van alle oorlogen en ellende in de

wereld.” (p.358)

Een categorie apart vormt Goya. In zijn schilderij zie je geen kruis en geen Christus,

maar toch laten de opgeheven armen van de Spaanse guerillastrijder, die door de soldaten

van Napoleon onder vuur wordt genomen, er geen twijfel over bestaan dat Goya dezelfde

symboliek laat spreken als die van de kruisiging van Christus: “het symbool van de waarheid

die wordt vermoord. Hij wil waarschijnlijk zeggen dat dit iets is wat altijd kan gebeuren.”

(p.358) Volgens Frida spreekt er uit dit schilderij “helemaal geen hoop”, “Het is gewoon een

slachting.” (ibid.). Vinden de leerlingen dit ook? Wat met het licht dat op de terechtgestelde

schijnt?

Als zesde kunstenaar nemen we de Noor Munch, die door Sortland als symbolist of

expressionist bestempeld wordt. Munch schildert niet de werkelijkheid zoals die is, maar

zoals hij die ziet en begrijpt. “Hij heeft eens gezegd dat hij schilderde omdat hij zichzelf en

anderen wilde helpen het leven te begrijpen”, zegt Jakob over Munch (p.378). Gaat Munchs

schilderij Golgotha ook over ‘het leven’? Het laat mensen zien die wegkijken van het kruis,

een enkeling treurt, velen lachen. Clowneske gezichten. Het is naar aanleiding van dit

schilderij dat Frida zich afvraagt of zijzelf een van de “zelfingenomen gezichten om hem

heen” is (p.404), een toerist die enkel toekijkt. De figuur van Jezus is erg vaag. Het zou net zo

Figuur 5: Goya Terechtstelling tijdens de opstand

in Madrid 3 mei 1808 1814

Frida: “Het is een beetje

kleuterschoolachtig: schilder maar

raak, vergeet niet om je hele vel

te gebruiken, en geen liniaal! (…)

‘Ja,’ zegt Jakob, ‘ze schilderen als

het ware van binnen naar

buiten.’” (p.382-383)

Jakob: “Hij zette zijn schilderijen vaak buiten in weer en wind, zodat ze zouden harden. Hij

zei dat hij de mens wilde schilderen zoals… ademen en voelen, lijden en liefhebben… (p.380)

goed iemand anders, ook een vrouw, kunnen zijn, en er is geen sprake van verlatenheid: de

lijdende mens staat tussen ons in.

Nolde was als Duitse

expressionist lid van de groep “Die

Brücke” en maakte volgens Hitler

‘entartete Kunst’. Sterker nog dan

Munch halen de gevoelens de

absolute bovenhand in zijn

schilderijen. Grove vlakken, harde

kleuren, “een heel angstaanjagende

schilder” volgens Jakob (p.382). “Heel

erg direct”, “wreed geschilderd” en

“zo ernstig” (p.382-383). Een schilderij

dat, als je het Jakob en Frida vraagt,

niet veel hoop uitstraalt.

Figuur 6: Munch Golgotha 1900

Figuur 7: Nolde Kruisiging 1911-1912

Jakob: “Maar ik denk (…) dat hij dit keer gewoon

dacht dat het thema van een man die zei dat hij

God was en zich dood liet martelen voor de

gehele mensheid, al surrealistisch en absurd

genoeg was, en dat het geen zin had om iets

anders te doen dan het gewoon afbeelden.”

(p.406)

Jakob: “En op het kruis is een wild, niet te hanteren duister geschilderd, een duister dat zo

groot en zwart is dat het uit zijn vorm barst, genadeloos als de dood zelf.” (p.413)

Van expressionisme naar surrealisme bij Dalí.

Hoewel, erg surrealistisch doet zijn kruisiging niet

aan. Het is helemaal anders dan de andere

schilderijen van Dalí, waar lang uitgerekte,

“nachtmerrieachtige” figuren (p.406) in vreemde,

gedetailleerde, vaak angstaanjagende landschappen

de revue passeren. Dalì, die “altijd de wereld wilde

shockeren”, is hier “gewoon heel erg normaal”. Het

schilderij ademt een pure, nuchtere sfeer uit. Rust.

Beheersing. Of is dit enkel schijn?

De Oostenrijker Rainer komt

in 1957 met zijn schilderij Geel kruis.

Het canvas heeft ook effectief de

vorm van een kruis (net zoals bij

Giotto). Een veelzeggende vorm, met

een even veelzeggende verftechniek:

het tachisme, naar het woord tache,

vlek. Rainer behoorde, net zoals

bijvoorbeeld Jackson Pollock met zijn

action-painting, tot het abstract

expressionisme: deze kunstenaars

wilden hun gevoelens uiten op doek,

maar op een abstracte manier.

Vlekken maken, je vol actie op het

doek ‘smijten’. In het werk van Rainer

is Jezus letterlijk doorstreept, op een

agressieve manier. “God is dead”,

klonk het in de jaren’60. Weg ermee.

Of niet?

Figuur 8: Dalí Kruisiging (Christus van Johannes

van het Kruis) 1951

Figuur 9: Rainer Geel kruis 1957

“’Dat is triest,’ zeg ik. ‘Het is waarschijnlijk

gemakkelijker om te twijfelen dan om te geloven?’

‘Ik twijfel. De Bijbel is vol twijfelaars.’ (p.418)

De laatste kruisiging die Sortland behandelt , is

die van Luc Tuymans. Een schilderij dat op het eerste

zicht, misschien nog meer dan Dalí, rust uitstraalt,

sereniteit, en door het zachte wit misschien vooral de

hoopvolle dimensie van het kruis laat spreken. Jezus

lost als het ware op in de achtergrond; het kwaad en

het lijden lijken ver weg. Het lijkt zelfs “(a)lsof het niet

betekent voor degene die het heeft geschilderd.”

(p.417) Geen lijden. Geen medelijden. En toch. De

titel van het schilderij is Gaskamer en Tuymans staat

bekend om zijn fascinatie voor “de details van het

kwaad” (ibid.). Spreekt er uit het schilderij dan eerder

een onmacht? Of respect voor het onmenselijk leed

dat zo velen hebben moeten dragen? Jakob vraagt

zich af of de kruisiging van Jezus hier niet is

“teruggebracht tot een soort referentie aan een

folder, een mythe die nog maar heel weinig mensen

echt kennen, een beetje een stijf toneelstuk voor

speciaal geïnteresseerden.” (ibid.)

Afsluitende didactische wenk

Het schilderij van Tuymans vormt een mooie opstap om de vraag te stellen naar wat het

geloof vandaag nog voor mensen betekent in hun omgang met lijden. Hoe gaan mensen

vandaag om met grenservaringen (leerplan 5bso, G1)? Hoe kunnen we sterven en rouwen

bespreekbaar maken (leerplan 5tso, LH6)?

Het kruisteken is ondertussen een profaan symbool van lijden, dood en troost geworden.

“Nu, duizenden jaren later, maken ze er zelfs wel eens een versiering van, of een decor, een

sieraad, een oorbel.”, zegt Jakob (p.288). En zoals alles is ook het geloof aan de platte

commercie onderworpen. “Ze verkopen tegenwoordig ook T-shirts, jacks, rugzakken en

actiepoppen van Jezus. Jezus is een massaproduct geworden, een coole, commerciële

knuffelbeer met een buddysmile die zijn duim opsteekt.” (p.371)

Waar plaatsen leerlingen zich in deze ‘traditie’? Stof tot discussie verzekerd!

Figuur 10: Tuymans Gaskamer 1999