De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond...

137
Vakgroep Organische Chemie Onderzoeksgroep NMRSTR De structuur en stabiliteit van natuurlijke en gemodificeerde deoxyoligonucleotiden Proefschrift voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Chemie door Dieter BUYST Academiejaar 2010-2011 Promotor: Prof. Dr. Annemieke Madder Copromotor: Prof. Dr. José Martins Begeleiders: Bjorn Van Gasse – Vicky Gheerardijn

Transcript of De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond...

Page 1: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

Vakgroep Organische Chemie Onderzoeksgroep NMRSTR

De structuur en stabiliteit van natuurlijke en gemodificeerde deoxyoligonucleotiden

Proefschrift voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Chemie door

Dieter BUYST

Academiejaar 2010-2011

Promotor: Prof. Dr. Annemieke Madder Copromotor: Prof. Dr. José Martins

Begeleiders: Bjorn Van Gasse – Vicky Gheerardijn

Page 2: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 

Page 3: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

Vakgroep Organische Chemie Onderzoeksgroep NMRSTR

De structuur en stabiliteit van natuurlijke en gemodificeerde deoxyoligonucleotiden

Proefschrift voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Chemie door

Dieter BUYST

Academiejaar 2010-2011

Promotor: Prof. Dr. Annemieke Madder Copromotor: Prof. Dr. José Martins

Begeleiders: Bjorn Van Gasse – Vicky Gheerardijn

Page 4: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

Dankwoord 

1e jaar bachelor, op het einde van de 1e dag na de 1e les fysica maakte ik de bedenking of chemie wel 

de  juiste studiekeuze was. Nu, na het schrijven van deze thesis,  lijkt het alsof die 5  jaar voorbij zijn 

gevlogen en ben ik er blij om dat ik die dag heb besloten om toch verder te doen. Maar, zoals altijd, 

voltooi  je zoiets niet op  je eentje en er zijn genoeg mensen die me geholpen hebben over de  jaren 

heen. Ook bij het schrijven van dit werk zijn er mensen die me hebben geholpen en die ik hierbij wil 

bedanken. 

Eerst en vooral wil  ik Prof. José Martins en Prof. Annemieke Madder bedanken voor de kans die zij 

me gegeven hebben om binnen hun onderzoeksgroepen deze  thesis aan  te vatten. Beiden hebben 

mij geholpen om alle ‘buystismen’ te stroomlijnen en wanneer ik vragen of  moeilijkheden had, zoals 

o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen 

en alles duidelijk uit te leggen.  

Mijn twee begeleiders, Bjorn en Vicky, ben ik ook zeer dankbaar voor alle geduld en hulp die ze mij 

geboden hebben gedurende dit project. Zij stonden ook mee in voor de toffe sfeer die er heerste op 

de hipste bureau van de S4 of  in het  labo, zij het o.a. met de beruchte wekelijkse verkiezing of de 

leuke babbels over een gedeelde passie voor muziek (nu ja, eurosong uitgezonderd). 

Daarnaast  wil  ik  graag  nog  Tim  en  Katrien  bedanken  voor  het  aanleren  van  een  aantal  nieuwe 

praktische  vaardigheden  en  de  vrolijke  noten  tussendoor.  Ook wanneer  ik  dacht  dat  ik  iets  had 

mispeuterd aan de 700, stond Tim altijd paraat om mij gerust te stellen. 

De altijd goed gehumeurde Freya was ook altijd beschikbaar voor een snelle vraag, een toffe babbel 

of  een mopje  tussendoor,  net  als  Katelijne  en  als  ik  een  probleem  had waar  niemand mee  kon 

helpen, was er Davy die wel een passend antwoord wist. 

Een thesis schrijven onderga je nooit alleen, en op momenten dat het tegenzat, waren er altijd mijn 

klasgenoten Matthias, Gertjan, Evelien, Sven en Korneel waarbij ik even mijn zegje kon doen. 

Ten slotte wil  ik nog een aantal mensen bedanken die me nauw aan het hart  liggen, zoals Lise die 

steeds geduldig wachtte tot ik klaar was met werken aan ‘die thesis’, Greet en Bruno met hun opvang 

voor thesisstudenten en last but not least, mijn papa voor de kans die hij me heeft gegeven om die 5 

jaar aan de ‘unief’ te kunnen doorbrengen. 

Page 5: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

i  

Inleiding

 

In dit werk wordt dieper  ingegaan op de  studie van DNA duplexen aan de hand van NMR.  In het 

eerste  gedeelte  is  er  tijdens  de  temperatuurstudie  uitsluitend  gewerkt  met  natuurlijke 

oligonucleotiden  terwijl  in het  tweede deel een opstap wordt gemaakt naar de synthese en studie 

van gemodificeerde DNA duplexen. 

Dit  werk  kent  twee  overkoepelende  delen,  NMR  en  synthese,  en  heeft  de  volgende  indeling: 

In hoofdstuk 1 wordt de algemene context geschetst waarin dit werk kadert, het ontwikkelen van 

een serine protease mimic op basis van een DNA scaffold. 

Hoofdstuk 2 bevat de materialen en methoden die werden toegepast om de NMR temperatuurstudie 

en toekenning van de verschillende DNA sequenties uit te voeren. 

In hoofdstuk 3 wordt dieper ingegaan op de toekenning van de duplexen aan de hand van 2D NOESY 

spectra en de bijhordende T1‐metingen. 

Hoofdstuk 4 handelt over de eigenlijke temperatuurstudie waar de verschillende resultaten worden 

geïnterpreteerd aan de hand van vooraf besproken theoretische aspecten en modellen. 

Hoofdstuk  5  is  een  zijsprong  van  de  temperatuurstudie  in  hoofdstuk  4. Hierin wordt  een  poging 

ondernomen om via het fenomeen van cryorestrictie meer  informatie te verkrijgen die behulpzaam 

kan zijn bij de toekenningen van de bestudeerde oligonucleotiden. 

Ten slotte in hoofdstuk 6 wordt dieper ingegaan op de synthese van gemodificeerde DNA duplexen, 

die  reeds een eerste  stap  zijn  richting de eigenlijke  serine protease mimic. Hier wordt  tevens een 

studie  uitgevoerd  betreffende  de  smelttemperaturen  van  alle  bestudeerde  en  gesynthetiseerde 

duplexen die kunnen gecorreleerd worden met eerder gemaakte observaties. 

 

Page 6: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

ii  

Inhoudsopgave 

Hoofdstuk 1 Algemene Inleiding .............................................................................................................1 

1.1 Serine proteasen en α‐chymotrypsine ..........................................................................................1 

1.2 Nood aan ‘enzyme mimics’ ............................................................................................................2 

1.3 Bouwstenen van nucleotiden en nucleosiden ...............................................................................5 

1.3.1 Algemene opbouw DNA ......................................................................................................5 

1.3.2 Basenparing en duplexvorming ...........................................................................................7 

1.3.3 Base en basenpaar flexibiliteit ............................................................................................8 

1.3.4 Suiker pucker .......................................................................................................................9 

1.3.5 Algemene DNA‐structuur ................................................................................................. 10 

1.4 Doelstellingen .............................................................................................................................. 12 

1.4.1 DNA als scaffold .................................................................................................................... 12 

1.4.2 Screening van alternatieve sequenties en bijhorende temperatuurstudies ........................ 14 

1.4.3 Metingen op 1mm‐probe met behulp van het cryorestrictie fenomeen ............................. 15 

1.4.4 Nagaan van de invloed van introductie van modificaties in sequenties .............................. 15 

1.5 Referenties .................................................................................................................................. 17 

Hoofdstuk 2 Staalvoorbereiding en meetmethoden ........................................................................... 18 

2.1 Overzicht bestudeerde DNA sequenties ..................................................................................... 18 

2.2 Staalvoorbereiding ...................................................................................................................... 19 

2.3 Meetmethoden en pulssequenties ............................................................................................. 20 

2.3.1 Eendimensionale technieken  .............................................................................................. 20 

2.3.2 2D NOESY techniek ............................................................................................................... 24 

2.3.3 Meten van T1 via het inversion recovery experiment ......................................................... 26 

2.4 Referenties .................................................................................................................................. 27 

Hoofdstuk 3 Toekenning van de DNA sequenties via 2D NOESY ........................................................ 28 

3.1 Wild type ..................................................................................................................................... 28 

3.2 C9G20 .......................................................................................................................................... 31 

3.3 G5C24 .......................................................................................................................................... 32 

3.4 C2G27 .......................................................................................................................................... 34 

3.5 G2C27 .......................................................................................................................................... 35 

3.6 Conclusie...................................................................................................................................... 37 

3.7 Referenties .................................................................................................................................. 38 

Page 7: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

iii  

Hoofdstuk 4 Temperatuurstudie wild type en alternatieve sequenties ............................................. 39 

4.1 “Two‐state” model voor DNA ...................................................................................................... 39 

4.2 Aard van de iminoprotonen en de gevolgen op hun waarneembaarheid in de spectra  ........... 41 

4.3 Wild type (T‐Tmismatch)  ............................................................................................................ 44 

4.3.1 Chemische verschuiving in functie van temperatuur  .......................................................... 44 

4.3.2 Maximale waarneembare temperatuur TMax ....................................................................... 47 

4.3.3 Maximale T2*‐tijd ................................................................................................................. 47 

4.4 C9G20  ......................................................................................................................................... 51 

4.4.1 Chemische verschuiving in functie van temperatuur  .......................................................... 51 

4.4.2 Maximale waarneembare temperatuur TMax ....................................................................... 54 

4.4.3 Maximale T2*‐tijd ................................................................................................................. 55 

4.4.4 Thymine 5‐methyl signalen in functie van de temperatuur ................................................. 56 

4.5 G5C24  ......................................................................................................................................... 58 

4.5.1 Chemische verschuiving in functie van temperatuur  .......................................................... 58 

4.5.2 Maximale waarneembare temperatuur TMax ....................................................................... 60 

4.6 C2G27  ......................................................................................................................................... 61 

4.6.1 Chemische verschuiving in functie van temperatuur  .......................................................... 61 

4.6.2 Maximale waarneembare temperatuur TMax ....................................................................... 64 

4.6.3 Maximale T2*‐tijd ................................................................................................................. 64 

4.7 G2C27  ......................................................................................................................................... 65 

4.7.1 Chemische verschuiving in functie van temperatuur  .......................................................... 65 

4.7.2 Maximale waarneembare temperatuur TMax ....................................................................... 68 

4.7.3 Maximale T2*‐tijd ................................................................................................................. 69 

4.7.4 Vergelijking C2G27 met G2C27 ............................................................................................ 70 

4.8 Conclusie...................................................................................................................................... 71 

4.9 Referenties  ................................................................................................................................. 72 

Hoofdstuk 5 NMR onder het vriespunt met cryorestrictie ................................................................. 73 

5.1 Wat is cryorestrictie ?  ................................................................................................................. 73 

5.2 Metingen bij lage temperatuur (<0°C)  ....................................................................................... 73 

5.3 Vereisten cryorestrictie en staalvoorbereiding ........................................................................... 74 

5.4 Resultaten temperatuurstudies .................................................................................................. 76 

5.4.1 Sucrose ................................................................................................................................. 76 

5.4.2 Temperatuurstudies duplexen: wild type en G2C27  ........................................................... 80 

5.5 Conclusie...................................................................................................................................... 86 

Page 8: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

iv  

5.6 Referenties .................................................................................................................................. 86 

Hoofdstuk 6 Synthese en inbouwen van een gemodificeerde THis bouwsteen .................................. 87 

6.1 Gemodificeerde nucleotiden  ...................................................................................................... 87 

6.2 Heterocyclische base modificaties .............................................................................................. 87 

6.3 Doel .............................................................................................................................................. 89 

6.4 Algemeen overzicht van de synthese .......................................................................................... 89 

6.4.1 Voorbereiding gemodificeerde bouwsteen ......................................................................... 89 

6.4.2 Geautomatiseerde DNA synthese ........................................................................................ 90 

6.4.3 Algemene synthese van het histidine analoog..................................................................... 92 

6.5 Experimenteel gedeelte .............................................................................................................. 85 

6.6 Referenties ................................................................................................................................ 105 

Algemene conclusie ............................................................................................................................ 106 

Appendix ............................................................................................................................................. 108 

Engelstalige samenvatting .................................................................................................................. 124 

 

 

Page 9: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 1

Hoofdstuk1:Algemeneinleiding

1.1 Serineproteasenenα‐chymotrypsine

 

Peptidebindingen staan over het algemeen bekend als zeer stabiele bindingen, voornamelijk door de 

resonantiestructuur  van  dit  type  binding.  Mede  dankzij  deze  delokalisatie  van  het  vrije 

elektronenpaar  zal  enerzijds  de  carbonylfunctionaliteit  gekenmerkt worden  door  een  afgenomen 

elektrofiel karakter, anderzijds zal de binding tussen het carbonylkoolstofatoom en het stikstofatoom 

van  het  volgende  aminozuur  in  de  binding  versterkt  worden  door  een  partieel  dubbel 

bindingskarakter.  Een  willekeurige  peptidebinding  met  overeenkomstige  resonantiestructuur  kan 

worden voorgesteld zoals in figuur 1.1.  

 

Omwille van de stabiliteit van deze peptidebindingen  is er nood aan enzymen, die  instaan voor het 

afbreken van eiwitten   en die het breken   van deze bindingen vereenvoudigen.   Zo kunnen  serine 

proteasen  dit  gebrek  aan  reactiviteit  overwinnen  door  gebruik  te  maken  van  een  reactieve, 

nucleofiele hydroxylgroep, afkomstig van een serine residu aanwezig  in de actieve site. Deze klasse 

van enzymen  is bovendien  selectief voor peptidebindingen die gelegen  zijn naast aminozuren met 

grote hydrofobe zijgroepen, dit door de aanwezigheid van een hydrofobe binding ‘pocket’ die instaat 

voor het tot stand komen van hydrofobe contacten met deze hydrofobe zijketens [1].  

De  katalytische  site, waar deze  geactiveerde hydroxylgroep  kan worden  teruggevonden,  komt  tot 

stand door de samenwerking tussen drie verschillende aminozuren: Ser195, His57 en Asp102. Deze 

drie aminozuren vertonen een unieke samenwerking via een onderling waterstofbrugnetwerk, zoals 

schematisch geïllustreerd in figuur 1.2, ook wel de katalytische triade genoemd. 

 

Het carboxylaatanion van Asp102  (pKa 2,02)  is bij  fysiologische pH negatief geladen en kan, mede 

door de proximiteit in het enzyme, een waterstofbrug vormen met het imidazool amino proton van 

His57  .  Hierdoor  vindt  er  een  oriëntatie  plaats  van  het  vrije  elektronenpaar  van  het  andere 

stikstofatoom  van His57 naar het hydroxylproton  van  Ser195, hetgeen uiteindelijk  zorgt  voor  een 

activatie van deze hydroxylgroep.  In werkelijkheid blijkt het mechanisme  iets subtieler  te zijn:   het 

Figuur 1.1 Resonantiestructuur peptidebinding

Figuur 1.2 Katalystische triade uit α‐chymotrypsine met ladingsstabilisatie mechanisme 

Page 10: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 2

waterstofbrugnetwerk komt enkel tot stand bij de binding van een geschikt subtraat en bijgevolg ook 

de  activering  van  Ser195. Dit  is  in overeenstemming met het  ‘induced  fit’‐model waarbij  centraal 

staat dat de actieve site zich  lichtjes aanpast bij de binding van het substraat, hetgeen uiteindelijk 

zorgt voor een sterkere interactie tussen beide [2]. Verder komt de activatie van Ser195 zelf niet neer 

op een deprotonatie (pKa~15), maar omvat eerder een sterke polarisatie van de O‐H‐binding door de 

actie van His57, wat uiteindelijk  leidt  tot een  toename  in nucleofiel karakter van het beschouwde 

zuurstofatoom.  De  hydrolyse  van  peptidebindingen  wordt  dus  vergemakkelijkt  door  een 

ladingsstabilisatie mechanisme. De ruimtelijke situering van de triade in de volledige structuur van α‐

chymotrypsine  kan worden  voorgesteld  zoals  het  geval  is  in  figuur  1.3.  De  drie  residuen  van  de 

katalytische triade zijn  in de detailweergave aangeduid volgens de kleurcode rood (zuurstof), groen 

(koolstof)  , blauw  (stikstof) terwijl de molecule  in het donkerblauw overeenkomt met een  inhibitor 

gebonden  in  de  actieve  site.  Hiermee  kan  tevens  worden  aangetoond  dat  de  drie  essentiële 

functionaliteiten  van  de  katalytische  triade  zich  wel  degelijk  aan  het  oppervlak  bevinden  in  de 

“binding pocket” van het enzym. 

                                                                                          

1.2Noodaan‘enzymemimics’

Er  zijn  verschillende  redenen  waarom  men  zou  trachten  een  katalytisch  systeem,  zoals  het 

bovenstaand enzyme, na te bootsen. Een eerste reden bestaat erin dat het toelaat na te gaan wat de 

individuele bijdrage is van iedere functionaliteit aan het volledige biokatalytische proces: een inzicht 

in  de  effectieve  werking  van  biomoleculen  is  dan  ook  zeer  belangrijk  wanneer  men  artificiële 

katalysatoren wil ontwerpen die meer robuust zijn dan de oorspronkelijke enzymen [3]. Ook andere 

aspecten,  zoals  eventuele  preorganisatie  van  groepen  onderling,  voorafgaand  aan  het  eigenlijke 

katalyseproces,  kunnen  worden  opgehelderd  met  behulp  van  een  vereenvoudigd,  kunstmatig 

katalytisch systeem of katalyse ‘mimic’ . Het potentiele synthesegemak van dit systeem kan ook een 

van  de  grote  voordelen  zijn:  eventuele  vereenvoudigingen  in  het  syntheseproces  dienen  niet  ten 

Figuur 1.3 Positie (rood) en uitvergroting van de katalytische triade Asp102, His57 en Ser195 in α‐chymotrypsine

PDB identificatienummer 1AFQ. Deze figuur werd geproduceerd met PyMol 1.3 

Page 11: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 3

koste  te  gaan  van  de  activiteit  terwijl  dit  bij  enzymen wel  het  geval  is  daar  aanpassingen  in  de 

primaire  structuur  hun  weerslag  kunnen  hebben  op  de  latere  structuren  waardoor  de  activiteit 

mogelijk verloren gaat. Historische voorbeelden van ‘enzyme mimics’ terug te vinden in de literatuur 

zijn legio: 

De  eerste  systemen  geïntroduceerd  als  algemeen 

‘kunstmatig’ enzyme waren gebaseerd op een cyclodextrine 

structuur [4] en worden verder ook specifiek toegepast in de 

ontwikkeling van een mimic voor chymotrypsine (D’Souza et 

al.  [5]). Samen met deze  ‘mimic’ werd er ook een mogelijk 

mechanisme  voorgesteld  omtrent  de  katalytische  activiteit. 

Er  werd  echter  aangetoond  dat  dit  mechanisme  niet 

optreedt:  de  aanwezige  imidazool‐  en 

carboxylaatfunctionaliteit hebben geen katalytische activiteit 

maar  belemmeren  juist  de  reactie  door  het  optreden  van 

sterische  hinder.  Deze  uitleg  wordt  gesteund  door  de 

observatie dat β‐cyclodextrine alleen de hydrolyse vier maal 

sneller  katalyseert  dan  het  geval  is  bij  het  voorgestelde 

mimicsysteem  [6], [7]. 

 

Verder  stelden  Cram  et  al.    een  ‘spherand’  gebaseerd 

model  voor  als  mimic  van  chymotrypsine  met  de 

functionele groepen verantwoordelijk voor de biologische 

functie  verbonden  aan  de  algemene  structuur  van  de 

macrocylische  ring  [8]. De  ringstructuur  zelf, welke dienst 

doet  als  bindingssite,  is  in  staat  om  selectief 

alkylammonium  gebaseerde  ionen  te  complexeren.  De 

molecule  zelf  zoals  hier  voorgesteld  is  nooit  volledig 

gesynthetiseerd. Bijgevolg  is de  katalytische  activiteit  van 

dit  model  nooit  uitvoerig  getest.  Echter  het  feit  dat  de 

gedeeltelijke  synthese  alleen  al  minstens  30  stappen 

vereist  en  een magere opbrengst  kent  van  0,9%  zijn niet 

echt  hoopgevende  vooruitzichten  voor  de  verdere 

ontwikkeling van dit type mimic. 

 

Nog  een  andere  bekende methode  is    gebaseerd  op  het 

ontwerp van een (cyclisch) peptide dat de aminozuren, die 

de  actieve  site  van het  eiwit  vormen,  in  een  geschikte oriëntatie  en  gewenste onderlinge 

afstand draagt. Deze residuen zijn  in de structuur rechtsreeks met elkaar verbonden aan de 

hand  van  peptidebindingen.  Deze  aanpak  staat  ook  bekend  als  de  ‘surface  simulation’ 

synthesis  methode  en  het  peptide  dat  hiervan  het  resultaat  is,  wordt  een  ‘pepzyme’ 

genoemd.  Ondermeer  Atassi  en  Manshouri  publiceerden  een  voorbeeld  van  dergelijke 

aanpak met  een mimic  van  de  actieve  site  van  chymotrypsine  [9].  Figuur  1.6  toont  een 

voorbeeld van dergelijke pepzymes die de actieve site van α‐chymotrypsine nabootsen. De 

 

Figuur 1.4 Enzymemimic van de katalytische triade via cylcodextrinescaffold 

Figuur 1.5 Synthetische mimic voorgesteld door Cram. Molecule enkel gesynthetiseerd zonder carbonzuurfunctie in lichtgrijs 

Page 12: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 4

residuen  aangeduid  in  het  lichtgrijs 

vervullen  de  rol  van  actieve  site  terwijl 

de  andere  residuen overeenkomen met 

glycine  “spacers”  gebruikt  voor  het 

verkrijgen  van  de  geschikte  afstanden 

tussen  actieve  residuen.  Deze  mimic 

vertoont  volgens  de  gepubliceerde 

resultaten  goede  activiteit  ten  opzichte 

van  ester  substraten  als  ook  t.o.v. 

eiwitten.  Bovendien  zou  dit  mimic‐

systeem  nog  katalytische  activiteit 

vertonen  bij  temperaturen  waarbij 

chymotrypsine  zelf  over  geen  of  heel 

beperkte activiteit beschikt. Aan de hand 

van  inhibitie  en  kinetische  studies  zou  men  kunnen  aantonen  hebben  dat  het 

werkingmechanisme van dit model sterk analoog zou zijn aan dat van chymotrypsine. Latere 

papers,  zoals  onder  andere  [10]  hebben  nooit  de  eerder  geclaimde  resultaten  betreft  de 

katalytische  activiteit  van  deze mimic  kunnen  bevestigen.  Hieruit  wordt  besloten  dat  de 

aanwezigheid van de benodigde  functionaliteiten niet voldoende  is voor het verkrijgen van 

katalytische  activiteit,  maar  dat  hun  onderlinge  precieze  en  stabiele  oriëntatie  ook 

noodzakelijk zijn.

 

Een laatste voorbeeld, ontwikkeld in de groep van prof. Dr. Madder, maakt gebruik van een 

drietands  basisstructuur  als  startpunt  voor  serine  protease mimics. Deze  bestaan  uit  drie 

onafhankelijke peptide  ketens  gekoppeld  aan  een  centrale  core.  Elke peptide  keten bevat 

dan  één  van  de  drie  benodigde  residuen  uit  de  katalytische  triade, waarbij  de  specifieke 

ruimtelijke oriëntatie van de drie afzonderlijke ketens de nabijheid en  interacties tussen de 

verschillende katalytische residuen gaat bevorderen [11]. De synthese van bibliotheken met 

potentiële  serine  protease modellen  zoals  hier  kort  weergegeven  wordt momenteel  nog 

onderzocht. 

Figuur 1.7 Serine protease mimic op basis van 1ste generatie tripodale scaffold 

Figuur 1.6 Pepzyme als mimic van chymotrypsine ontwikkeld aan de hand van de “surface simulation” 

methode 

Page 13: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 5

Dit  huidig werk  kadert  in  een  groter  onderzoek  naar  een  nieuwe  variant  van  dergelijke  enzyme 

mimics waarbij analoog gebruik wordt gemaakt van de drie benodigde katalytische residuen uit de 

actieve site van α‐chymotrypsine nl. serine, histidine en aspartaat. Het grote verschil met voorgaand 

werk  is evenwel dat deze worden  ingebouwd  in een andere biologische basisstructuur: DNA. Deze 

structuur  heeft  als  grootste  voordeel  dat  de  manier  waarop  twee  strengen  met  elkaar  zullen 

koppelen,  gegeven  de  opeenvolging  van  de  verschillende  basen,  volledig  kan worden  voorspeld. 

Daarnaast  is  de  sterk  pregedefinieerde  structuur  ook  een  groot  pluspunt,  wat  van  DNA  een 

uitstekend  skelet  of  ‘scaffold’   maakt.  Het  grootste  nadeel  van  deze  scaffold  daarentegen  is  het 

gebrek  aan  een  grote  diversiteit  van  de  bouwstenen  en  daarmee  samenhangend  het  gebrek  aan 

diverse chemische  functionaliteiten, nodig voor de beoogde katalyseactiviteit. Dit  laatste nadeel  is 

duidelijk niet het geval bij eiwitten. Een van de mogelijke manieren om de chemische diversiteit van 

nucleïnezuren  te  vergroten,  en  zo  dus  ook  het  katalytische  potentieel,  is  het  inbouwen  van 

gemodificeerde DNA bouwstenen om op die manier de drie benodigde residuen te  introduceren  in 

de  DNA  structuur.  Afhankelijk  van  de wijze waarop  deze worden  ingebouwd,  kunnen  dankzij  de 

structuur van de scaffold, opnieuw de nodige  interacties en nabijheid tussen de residuen tot stand 

worden gebracht noodzakelijk voor het verkrijgen van de katalytische activiteit. Gezien het belang 

van de DNA  structuur  in het  tot  stand  komen  van deze  zogenaamde deoxyribozymen, wordt  kort 

ingegaan op de algemene structuur van DNA , waarna dieper wordt  ingegaan op de werkwijze voor 

de  introductie  van  gemodificeerde  bouwstenen  en  de  daarmee  samenhangende  praktische 

vereisten. 

1.3Bouwstenenvannucleotidenennucleosiden

1.3.1 AlgemeneopbouwDNA

DNA behoort tot de klasse van de nucleïnezuren. Een nucleïnezuur kan beschouwd worden als een 

macromolecule  opgebouwd  uit  een  aantal  verschillende  nucleotide‐bouwstenen,  net  zoals  een 

polymeer  kan  bestaan  uit  verschillende  monomeren.  Een  nucleotide  is  zelf  opgebouwd  uit  3 

verschillende  bouwstenen,  namelijk  een  fosfaatgroep,  een  suiker  en  één  van  de  vier mogelijke, 

stikstofbevattende  heterocyclische  basen:  adenine,  guanine,  cytosine  en  thymine.  Buiten  de 

verschillende  mogelijke  basen,  zijn  de  overige  bouwstenen  nl.  de  fosfaatgroep  en  het  suiker 

(deoxyribose of ribose)  identiek voor alle nucleotide‐eenheden  in een DNA of RNA‐sequentie, zoals 

kan gezien worden in figuur 1.8.  

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.8 Fosfaatgroep met ribose‐eenheid 

Figuur 1.9 Stereochemie van een natuurlijk β‐nucleoside 

O4'

C4'

C3' C2'

C1'Base

O3'

C5'

O5'

P

O3'

O O

O4'

C4'

C3' C2'

C1'

Base

HO

C5'HO

H

H

H

Page 14: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 6

 

De individuele nucleotiden zijn in een nucleïnezuur aan elkaar verbonden op een lineaire manier aan 

de hand van een eigen fosfaatgroep die gebonden is aan de 5’‐positie van het suiker, met de 3’ OH‐

functionaliteit van het voorafgaand nucleotide. In het geval van RNA wordt thymine vervangen door 

uracil en draagt de suiker nog een extra hydroxylgroep op het C2’‐koolstofatoom. 

De  ‘glycosidische  binding’  vormt  de  binding  tussen  het  suiker  en  de  base  van  éénzelfde 

oligonucleotide en kan zowel α of β ingeplant zijn. De stereochemie van deze binding is wel degelijk 

van belang. In natuurlijke nucleïnezuren  is de configuratie van deze binding altijd β, wat er op neer 

komt dat de glycosidische binding altijd boven het vlak van het suiker staat,  in dezelfde richting als 

het  C5’‐koolstofatoom.  In  de  volledige  oligonucleotidesequentie  zal  het  O3’‐atoom  zich  aan  de 

onderkant bevinden ten opzichte van het vlak van het suiker en dus tegengesteld aan de ruimtelijke 

situering van de base. De ruimtelijke configuratie van de substituenten op het suiker kan voor een β‐

nucleoside worden voorgesteld zoals in figuur 1.9. 

De  basen  zijn  heterocyclische  moleculen  met  aromatisch  karakter  en  zijn  bijgevolg  individueel 

volledig vlak qua structuur. Afzonderlijk worden ze verder ingedeeld in de pyrimidine basen thymine 

en  cytosine en de purine basen guanine en adenine. De  structuur van de verschillende basen kan 

worden teruggevonden in figuur 1.10. 

     

 

 

                                                            

Figuur 1.10 De vijf heterocyclische basen van DNA en RNA 

Nucleïnezuren    of    oligonucleotides maken  gebruik  van  éénlettercodes  voor  de  vijf  verschillende 

basen  en  verder  ook  voor  het  aanduiden  van  de  verschillende  nucleotiden  in  een  bepaalde 

Adenine  Guanine

Cytosine  Thymine Uracil 

Page 15: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 7

sequentie.  Een  groot  voordeel  van  deze  benadering  is  dat  de  vrij  uitgebreide  structuur  van DNA 

duplexen eenvoudig kan worden voorgesteld. 

Tenslotte  kan  nog  worden  opgemerkt  dat  volgens  conventie  oligonucleotidesequenties  worden 

voorgesteld vertrekkende van het 5’‐koolstof (links) naar het 3’‐koolstof (rechts), zoals ook het geval 

zal zijn in de verschillende sequenties die hier aan bod komen. Bij de synthese wordt er gewerkt in de 

omgekeerde  richting maar dit komt  later  in verder detail nog aan bod,  zie hoofdstuk 6, paragraaf 

6.4.2.1.  

1.3.2 Basenparingenduplexvorming

De  bepaling  van  de  karakteristieke DNA  structuur was  oorspronkelijk  gebaseerd  op  rudimentaire 

modellen  en  X‐straaldiffractiepatronen.  Bijkomende  informatie  afkomstig  uit  chemische  analyses, 

uitgevoerd door Chargaff  [12],    toonden bovendien aan dat het aantal adenine basen steeds gelijk 

was aan het aantal  thymine basen en dit analoog het geval was bij de basen cytosine en guanine. 

Beide aspecten werden gebruikt   door Watson en Crick als bewijs om te besluiten dat DNA bestaat 

uit twee volledig complementaire polynucleotideketens die rond elkaar wikkelen met de vorming van 

een dubbele helix [13]. Binnen de DNA‐structuur wordt telkens een purine met pyrimidine base bij 

elkaar gehouden door waterstofbruggen met de vorming van een basenparen. Zo komen de basen 

adenine‐thymine  samen  voor  in  een  complementair  basenpaar  via  vorming  van  twee 

waterstofbruggen en guanine‐cytosine, het andere mogelijke basenpaar,   met de vorming van drie 

waterstofbruggen, zoals voorgesteld wordt in figuur 1.11.  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze waterstofbrugvorming  kan  gezien worden  als de  voornaamste  interactie die de uiteindelijke 

duplexstructuur zal stabiliseren; het is echter niet de enige. Zo is er ook nog de π‐π stacking interactie 

tussen de verschillende basenparen onderling die zorgt voor extra stabiliteit. Verder zijn er ook nog 

externe  factoren  die  de  duplexstructuur  extra  kunnen  stabiliseren,  zoals  onder  andere  de 

aanwezigheid van zouten. Met name tweewaardige ionen, zoals bv Ca2+ of Mg2+ , zijn in staat om de 

fosfaatruggegraat  extra  te  stabiliseren,  daar  deze  negatief  geladen  is  (zie  figuur  1.8).  Via 

A:T 

G:C 

 

Figuur 1.11 Watson‐Crick waterstofbrugvorming

Page 16: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 8

elektrostatische  interacties  zorgen  deze  ionen  voor  een  gereduceerde  elektrostatische  repulsie 

tussen de verschillende strengen onderling,  wat resulteert in een stabielere structuur. 

1.3.3 Baseenbasenpaarflexibiliteit

De individuele basen in nucleïnezuren zijn vlak, gezien het aromatische karakter, maar hoeven in een 

basepaar niet noodzakelijkerwijs in eenzelfde vlak te liggen, zodat een zekere flexibiliteit kan worden 

verwacht. Deze wordt gedeeltelijk bepaald door de aard van de beschouwde basen en basenparen 

maar  is het meest afhankelijk van de directe omgeving. Zo kan er bij een  sequentie van bv.  twee 

opeenvolgende  basenparen,  verwacht  worden  dat  wanneer  één  basenpaar  een  lichte  ’twist’ 

vertoont naar  links of rechts het bovenstaande of onderliggende basepaar ook deels zo’n ‘twist’ zal 

vertonen  door  de  eerder  vernoemde  π‐π  stacking  interacties  die  optreden  tussen  deze 

opeenvolgende basen.  

Om  deze  geometrische  relaties  te  kunnen  beschrijven  tussen  individuele  en  opeenvolgende 

basenparen zijn er een aantal rotationele en translationele parameters beschreven die oorspronkelijk 

werden  gedefinieerd  in  1989    in  het  zgn.  ‘Cambridge  Accord’  en  in  zijn  opvolger  uit  1999:  het 

‘Tsukuba Accord’ [14]. 

Een  volledige  beschrijving  van  deze  verschillende  parameters  is  hier  niet  aan  de  orde, maar  er 

worden bij wijze van voorbeeld twee verschillende mogelijkheden voor  individuele basenparen kort 

besproken [15]: 

Propeller twist (ω): deze ‘afwijking’ kan het best beschreven worden door te vertrekken van 

de  situatie waar  er  geen  propeller  twist  optreedt;  in  deze  situatie  liggen  beide  basen  in 

hetzelfde horizontale vlak. Deze situatie staat ook wel bekend als de  ‘zero propeller  twist’. 

Wanneer echter één van de basen een zekere kanteling (rotatie rondom een as in het vlak en 

in het verlengde van de basepaar) vertoont uit het vlak, dan kan men wel degelijk spreken 

van een hoge of lage propeller twist naargelang van de grootte van de kanteling. 

 

Buckle  (κ): zoals de voorgaande vervorming kan deze beschreven worden als een afwijking 

van het basenpaar t.o.v. de situatie waarbij ze allebei in hetzelfde horizontale vlak liggen. De 

vervorming  is hier echter  concaaf  (hol) of  convex  (bol). Ook  is een verandering  in  ‘buckle’ 

mogelijk voor opeenvolgende basenparen, deze situatie wordt dan aangeduid als ‘cup’. Cup 

wordt gedefinieerd als het verschil in ’buckle’ tussen een bepaalde groep van basenparen en 

de daaropvolgende groep. 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.12 Schematische weergave buckle (afkomstig van image library of Biological Macromolecules) 

Figuur 1.13 Schematische weergave propellor twist (afkomstig van image library of Biological Macromolecules) 

Page 17: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 9

1.3.4 Suikerpucker

Naast het feit dat de basenparen een zekere flexibiliteit vertonen, heeft ook de deoxyribose suiker 

vijfring een niet‐vlakke structuur. Deze afwijking ten opzichte van een planaire vijfring staat bekend 

als  ‘puckering’.  Deze  ’puckering’  kan  volledig  beschreven  worden  aan  de  hand  van  de  vijf 

endocyclische torsiehoeken, zoals aangeduid in figuur 1.12. 

 

 

 

Figuur 1.14 De vijf interne torsiehoeken in ribose 

De  oorsprong  van  deze  ‘puckering’  kan  gevonden  worden  in  het  optreden  van  niet‐gebonden 

interacties tussen de substituenten op de vier koolstofatomen van de ring en er valt te verwachten 

dat de energetisch meest stabiele conformatie diegene zal zijn met alle substituenten zo ver mogelijk 

van  elkaar  verwijderd.  Verder  kan  er  ook  verwacht  worden  dat  verschillende  substituenten 

aanleiding zullen geven tot verschillende vormen van puckering. In principe is er een heel continuüm 

van  puckers  die  in  elkaar  kunnen  overgaan  en  die  van  elkaar  gescheiden  zijn  via  diverse 

energiebarrières, zoals bv. ook het geval is bij de diverse conformaties van butaan. 

Het  is dan ook geen  verrassing dat er  zowel  via X‐straal diffractie als NMR een hele  variëteit aan 

geometriën kan worden waargenomen. Het komt echter meer voor dat twee opeenvolgende atomen 

afwijken  uit  de  vlakke  ringstructuur,  waarbij  zij  zich  aan  weerszijden  bevinden  van  het  vlak 

gedefinieerd door de  resterende drie atomen. Gewoonlijk heeft ook één van de  twee atomen een 

grotere afwijking ten opzichte van dat vlak als het andere atoom, wat uiteindelijk resulteert  in een 

twist  conformatie.  Als  de  grootste  afwijking  gebeurt  in  dezelfde  richting  als  de  C4’‐  en  C5’‐ 

koolstofatomen,  dan  kan  er  gesproken  worden  van  een  ‘endo‐conformatie’,  gelijkaardig  als  de 

afwijking  in  tegengestelde  richting  gebeurt  van  de  C4’‐  en  C5’‐  koolstofatomen  is  het  een  ‘exo‐

conformatie’. De meest geobserveerde conformaties bij natuurlijke oligonucleotiden zijn ofwel sterk 

gelijkaardig aan een C2’‐endo of C3’‐endo type conformatie, zoals (enigszins overdreven) aangegeven 

in figuur 1.15 en 1.16. 

                                   

 

 

 

O4’

C1’

C2’C3’

C4’ 

τ0

τ1

τ2

τ3 

τ4 

Figuur 1.15 C2’ endo conformatie  Figuur 1.16 C3’ endo conformatie 

Page 18: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 10

Er  zijn  verschillende  aspecten die mee bepalen welke pucker het meest  zal  voorkomen,  zoals het 

type base gebonden  aan de riboses. Zo verkiezen de natuurlijke purine basen een C2’‐endo pucker, 

terwijl pyrimidines eerder een C3’ endo pucker vertonen. Ten slotte kan er nog opgemerkt worden 

dat veranderingen  in de  suiker‐pucker belangrijke determinanten  zijn van oligo‐ en polynucleotide 

structuren aangezien ze leiden tot wijzigingen in de oriëntatie van C1’, C3’ en C4’ substituenten, die 

op hun beurt weer  leiden tot significante veranderingen  in de backbone conformatie en ruimtelijke 

structuur van de nucleotidesequentie. Bovenstaande zaken zijn de voornaamste maar zeker niet alle 

mogelijke conformationele vrijheidsgraden, meer  informatie over deze basisstructuren kan worden 

teruggevonden in de literatuur [15], [16]. 

1.3.5 AlgemeneDNA‐structuur

Zoals  eerder  vermeld,  vormen  complementaire  poly‐  of 

oligonucleotiden  een  dubbele  helix.  Er  zijn  echter  binnen  deze 

helixstructuur  opnieuw  verschillende mogelijkheden wat  betreft 

de uiteindelijke conformatie. De meest voorkomende (natuurlijke) 

vorm van DNA  is het  zogenaamde B‐DNA  (een 3D weergave kan 

teruggevonden  worden  in  figuur  1.17).  Echter  er  bestaan  ook 

andere  secundaire  structuren,  afhankelijk  van  de  condities  zoals 

de aard van de positieve ionen die geassocieerd zijn met de DNA‐

structuur  en  de  specifieke  sequentie  van  basen. De  twee meest 

voorkomende conformaties naast B‐DNA zijn A‐DNA en Z‐DNA. A‐

DNA is een andere mogelijke structuur van DNA. Deze alternatieve 

conformatie heeft 11 in plaats van 10 basenparen in één volledige 

omwenteling en de basenparen liggen niet loodrecht ten opzichte 

van de helicale as maar in een hoek van 20°. Een gelijkenis tussen 

A‐DNA  en  B‐DNA  is  dat  beide  een  rechtsdraaiende  helicale 

structuur  bezitten.    De  A‐DNA  structuur  werd  oorspronkelijk 

teruggevonden  in  gedehydrateerde  DNA  stalen  waarbij  men 

aannam  dat  dit  louter  een  gevolg  was  de  DNA 

staalvoorbereidingsprocedure.  Naast  omstandigheden  met  een 

lage  vochtigheidsgraad,  wordt  dit  type  DNA  structuur  ook 

teruggevonden  in oplossingen waarbij de activiteit van het water 

wordt  verminderd  door  het  toevoegen  van  diverse  alcoholen. 

Deze  structuur  wordt  echter  ook  teruggevonden  tijdens  de 

belangrijke  biologische  processen  van  transcriptie  en  replicatie 

waarbij RNA‐DNA hybride structuren worden gevormd. 

Een derde en  laatste mogelijke DNA structuur  is het zogenaamde 

Z‐DNA.  In tegenstelling tot de twee voorgaande structuren vertoont deze een  linkshandige helicale 

structuur. De Z‐DNA structuur kan beschouwd worden als een derivaat van de B‐DNA structuur die 

wordt verkregen door een zijde van de  fosfaatruggegraat 180°  te draaien zonder de  ruggegraat of 

waterstofbruggen tussen de basen te breken. De ‘Z’ naamgeving is afkomstig van het zig‐zag motief 

dat  de  fosfaatdiester  backbone  vertoont  bekeken  van  de  zijkant  [16].  Z‐DNA  kan  dus  worden 

beschouwd als een polymorf van DNA maar dan met een beduidend hogere energie‐inhoud. Deze is 

in  zijn  lineaire vorm minder  stabiel dan  zowel een A‐ als B‐DNA duplex. Dit  type van duplex komt 

Figuur 1.17 B‐DNA duplexstructuur 

PDB identificatienummer 2JYK. Deze figuur werd geproduceerd met VMD 

1.8.7 

Page 19: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 11

enkel voor bij hoge concentraties van zouten of alcoholen, dewelke ook noodzakelijk zijn voor het in 

stand houden van deze  structuur. Deze verminderen de  repulsie  tussen de  fosfaatgroepen van de 

complementaire strengen die in Z‐DNA veel dichter bij elkaar zitten dan het geval is bij B‐DNA. In de 

natuur  is er ook een verhoogde kans op het voorkomen van een dergelijke DNA structuur wanneer 

de  sequentie wordt  gekenmerkt  door  een  continue  afwisseling  van  purine  en  pyrimidine  basen. 

Verder zou Z‐DNA een rol kunnen spelen in het mechanisme van genexpressie maar dit is nog altijd 

onderwerp van onderzoek onder biochemisten. 

Uit figuur 1.17 blijkt onmiddellijk dat, ongeacht de ruimtelijke vorm, de fosfaatruggengraat van beide 

strengen de ruimte niet volledig inneemt maar dat er uitsparingen aanwezig zijn in de denkbeeldige 

cilinder  rond de duplex. Deze uitsparingen zijn bekend onder de naam van groeven en er kan een 

onderscheid gemaakt worden tussen twee verschillende types: de grote groeve (‘major groove’) en 

de  kleine  groeve  (‘minor  groove’). Het  is  in  deze  groeves  dat  zowel medicijnen  als  polypeptiden 

(eiwitten)  kunnen  binden  aan  de  DNA‐structuur.  Nog  een  belangrijk  aspect  van  DNA‐structuur 

waarmee rekening moet worden gehouden,  is de  lading van de  fosfaatruggegraat: bij  fysiologische 

pH draagt elke  fosfaatgroep een negatieve  lading. Deze  lading, aanwezig op beide strengen,   zorgt 

voor een onderlinge  repulsie en heeft  tot gevolg dat wanneer peptiden of andere  residuen willen 

interageren met een duplex, positief geladen zijketens zullen moeten  instaan voor de neutralisatie 

hiervan. Zo  is binnen de celnucleus bij eukaryoten de DNA structuur gecomplexeerd met histonen, 

deze  zijn  positief  geladen  eiwitten,  en  ze  staan  in  voor  de  neutralisatie  van  de  negatief  geladen 

backbone. 

Verder heeft een DNA molecule op zich een lengte die beduidend groter is dan zijn diameter, d.w.z. 

dat de structuur zeer anisotroop is. Bovendien is de dubbele helixstructuur niet rigide en kan het op 

zichzelf  terugvouwen,  zoals ook het  geval  is bij eiwitten wanneer deze opvouwen  in hun  tertiaire 

structuren.  De  duplex,  zoals  hier  besproken,  is  een  gerelaxeerde  structuur  en  zal  geen  ‘twist’ 

vertonen met  uitzondering  van  de  helicale  twist. Dit  sluit  echter  niet  uit  dat  het  voorkomen  van 

‘nieuwe twists’, die gepaard gaan met het optreden van ‘supercoiling’, niet mogelijk zou zijn [16]. 

De  eerder  vermelde  conformationele  aspecten  spelen  allemaal  een  rol  in  de  uiteindelijk  helicale 

structuur  van  DNA,  die  sinds  zijn  ontdekking  wel  degelijk  bekend  is  bij  de meeste mensen.  De 

buitenste  diameter  van  de  (hier  ideale)  helix  bedraagt  in  totaal  20  Å  (2nm).  De  lengte  van  één 

volledige omwenteling  in de  structuur  is 34 Å  (3.4nm) en bevat 10 basenparen  (B‐DNA). De grote 

groeve  is  zo’n  22  Å  groot,  naast  de  kleine  groeve  die  iets  meer  dan  helft  bedraagt  van  deze 

voorgaande (12 Å). A‐DNA daarentegen heeft een iets kleinere kleine groeve van zo’n 11 Å, terwijl de 

grote groeve beduidend kleiner is en deze is bovendien ook onderhevig aan de temperatuur waarbij 

deze wordt gemeten, gaande van 5  tot  iets meer dan 12 Å. Bij metingen via vezel‐diffractie wordt 

zelfs nog een kleinere waarde gevonden van zo’n 2,2 Å.  

Z‐DNA  is  zoals  eerder  vermeld  een  linkshandige  helix,  ten  opzichte  van  de  andere  twee 

rechtshandige  helices.  Dit  is  echter  niet  het  enige  grote  verschil.  De  N7  en  C8  atomen  van  de 

imidazoolring van guanine (en in mindere mate) de C5 atomen van cytosine puilen een beetje uit in 

het oppervlak wat zou overeenkomen met de grote groeve, waardoor het oppervlak in het algemeen 

ook een  licht bol karakter verkrijgt. Met andere woorden, een Z‐DNA helix heeft  totaal geen grote 

groeve. Tegelijkertijd is de kleine groeve heel klein (zo’n 2 Å) maar tegelijkertijd heel diep (13,8 Å) en 

wordt deze langs weerszijden omringd met fosfaatgroepen [15]. 

Page 20: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 12

Een  visueel overzicht  van de drie  voornaamste DNA helices,  kan worden  teruggevonden  in  figuur 

1.18. De kleurencode is als volgt: stikstof (donkerblauw), koolstof (lichtblauw), zuurstof (rood), fosfor 

(bruin),  en waterstof  (wit,  de  groene  kleur  bij  Z‐DNA  zijn  nog  solventmoleculen  die  niet  konden 

verwijderd worden en dus hier niet van belang zijn). 

 

 

 

1.4Doelstellingen

1.4.1 DNA alsscaffold

Zoals  eerder  vermeld  is  het  uiteindelijke  doel  van  het  onderzoek  waarin  deze  thesis  kadert  de 

ontwikkeling van een α‐chymotrypsine mimic gebaseerd op een DNA‐scaffold via de introductie van 

de  drie  benodigde  katalytische  groepen:  een  imidazool,  alcohol  en  carboxylaat  functionaliteit. Op 

deze  manier  verkrijgt  men  een  aantrekkelijke  combinatie  van  pregedefinieerde  structurele 

organisatie (duplexvorming) enerzijds en de aanwezigheid van katalytische groepen die fungeren als 

Lewis basen of Lewis zuren  anderzijds. De actieve site wordt hier gecreëerd door de combinatie van 

twee  gemodificeerde  oligonucleotidesequenties  van  telkens  veertien  eenheden  lang waarbij  elke 

streng één of meerdere modificaties draagt  in het midden van de  sequenties. De  splitsing van de 

peptidebindingen  vindt  dan  plaats  via  deze  functionaliteiten  in  de  grote  groeve  van  de  DNA 

structuur. 

Preliminaire  modellingstudies  [17]  hebben  reeds  aangetoond  op  welke  posities  de  modificaties 

moeten worden aangebracht opdat de verschillende functionaliteiten zich in elkaars buurt bevinden. 

Er werd besloten om in de streng Ser‐modificaties te introduceren op T6 en T8, met daartussen een 

His‐modificatie op T7. In de 2de streng wordt nog een Asp‐modificatie ingevoerd op T21. 

 

Figuur 1.18 Overzicht van de verschillende DNA structuren. Deze figuur werd geproduceerd met VMD 1.8.7 (A‐DNA PDB identificatienummer 3QK4, B‐DNA PDB identificatienummer 3IXN, Z‐DNA PDB identificatienummer 3QBA) 

A‐DNA  B‐DNA Z‐DNA 

Page 21: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 13

 

 

Het centrale gedeelte  (groen)  is op een dergelijke manier 

samengesteld dat de drie residuen zich voldoende dicht bij 

elkaar bevinden opdat de vorming van een waterstofbrug 

netwerk, nodig voor de biologische  functie van de  triade, 

mogelijk  zou  zijn. Wat ook meteen opvalt  is dat er  twee 

serine  functionaltiteiten  aanwezig  zijn  alhoewel  er  in  de 

oorspronkelijke  actieve  site  slechts  één  aanwezig  is.  De 

reden  hiervoor  is  dat  op  deze manier  de  rotatie  van  de 

histidine  functionaliteit  sterisch  wordt  gehinderd  en, 

indien de  rotatie  toch  zou doorgaan,  er  een  alternatieve 

triade  kan  worden  gevormd.  Deze  duplex  bevat  met 

andere  woorden  een  semi‐dimeer  triade  systeem.  Wat 

meteen ook opvalt  is dat er een mismatch aanwezig  is  in 

deze duplex: twee thymine basen ter hoogte van posities 

8  en  21.  Het  voorkomen  van  de  T‐T  mismatch  is  een 

gevolg  van  het  feit  dat  initieel  enkel  met  thymine 

nucleosiden zal worden gewerkt voor het introduceren van de extra modificaties, dit om redenen van 

synthetische  toegankelijkheid. Deze  twee basen  zijn  identiek en bijgevolg niet  complementair met 

elkaar.  Ondanks  het  feit  dat  dit  basenpaar  geen  ‘ideaal’  paar  betreft  is  het  toch  mogelijk  dat 

waterstofbrugvorming tussen de twee residuen zal optreden: de lokale structuur en conformatie van 

de duplex kan zich zodanig aanpassen dat er toch een interactie mogelijk is en in de literatuur wordt 

dit ook bevestigd [18]. Zo is er via NMR en molecular modelling aangetoond dat deze centrale basen 

betrokken  zijn  in  “wobble”  basenparing,  die  aanleiding  geeft  tot  twee  imino‐carbonyl 

waterstofbruggen. Opmerkelijk genoeg zijn er voor dit type basenpaar twee mogelijke conformaties 

die naast elkaar kunnen voorkomen in een snel evenwicht, waarbij de ene vorm  (W↑) kan overgaan 

in  de  andere  (W↓)  door  een  transla onele  beweging  zonder  dat  daar  een  opening  van  de 

basenparen is vereist (zie figuur 1.21).   

 

 

Figuur 1.20 Resultaat modelling actieve site, zie [17] 

Figuur 1.19 Actieve site (groen) in DNA scaffold

5’-GACCATSerTHisTSerGCAGCG-3’3’-CTGGTA A TAspCGTCGC-5’

Figuur 1.21 W(↑) links, W(↓) rechts

Page 22: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 14

 

Door deze vervorming van de ideale duplexstructuur zal de sterkte van deze niet‐covalente interactie 

beduidend  zwakker  zijn  dan  een  normale  waterstofbrug.  De  samenstelling  en  plaatsing  van  de 

overige basenparen daarentegen staat niet echt vast en er zijn aanpassingen mogelijk. De originele 

DNA  sequentie  werd  geïnspireerd  op  basis  van  eerder  werk  uitgevoerd  in  het  kader  van  het 

doctoraatswerk van Kristof Stevens, waarbij de keuze van de lengte van het beschouwde systeem om 

deze  vast  te  leggen  op  veertien  eenheden  opnieuw  samenhangt met  het  voorkomen  van  de  T‐T 

mismatch: een kortere sequentie zou geplaagd worden door een  lage stabiliteit en op deze manier 

kan  de  duplexconformatie  niet  in  stand  worden  gehouden.  Dit  gegeven  geeft  dan  ook meteen 

aanleiding  tot  het  eerste  deel  van  dit  werk:  onderzoek  naar  mogelijke  optimalisatie  van  de 

resterende sequentie. 

1.4.2 Screeningvanalternatievesequentiesenbijhorendetemperatuurstudies

Zoals eerder reeds vermeld staat enkel het centrale gedeelte van de DNA scaffold vast en kunnen de 

overige basenparen  in principe worden aangepast. De eerste doelstelling  in deze  thesis  is dan ook 

nagaan  van  het  effect  van  de  introductie  van  alternatieve  basenparen  in  deze  sequentie.  De 

bedoeling is het vinden van een duplex die ‘verder geoptimaliseerd’ kan worden voor NMR studie en 

meer bepaald aanleiding geeft tot zogenaamde ‘kwaliteitsvolle’ spectra. Concreet zullen de signalen 

overeenkomstig  met  de  iminoprotonen  betrokken  in  de  waterstofbrugbindingen  tussen  de 

complementaire  basen  geanalyseerd  worden.  Signalen  die  overlappen  met  elkaar  en  dus  de 

karakterisatie  in  de  weg  staan  is  een  voorbeeld  van  één  van  de mogelijke  aspecten  die  zoveel 

mogelijk  moeten  worden  vermeden.  Daarnaast  wordt  van  elke  alternatieve  sequentie  een 

temperatuurstudie  uitgevoerd  om  een  indicatie  te  kunnen  krijgen  van  de  stabiliteit  van  de 

verschillende mogelijke  sequenties.  Inderdaad  valt niet uit  te  sluiten dat  kleine wijzingingen  in de 

DNA sequentie een  (on)gunstige  invloed kunnen hebben op de stabiliteit van de DNA scaffold. Het 

grote voordeel van het uitvoeren van dergelijke studie aan de hand van NMR, eerder dan met UV of 

CD  spectroscopie  is dat de verschillende waterstofbruggen  tussen de afzonderlijke basenparen elk 

individueel gevolgd kunnen worden en de signalen van het T‐T mismatch basenpaar, door hun unieke 

ligging, gemakkelijk gevolgd kunnen worden. Wanneer bij een bepaalde  temperatuur geen  signaal 

meer  wordt  waargenomen  van  een  zeker  iminoproton,  kan  worden  aangenomen  dat  deze 

waterstofbrug  een  te  korte  levensduur heeft om waargenomen  te worden  en  dus niet  langer  als 

stabiliserend beschouwd kan worden. Hier moet bovendien ook nog de bijdrage van de uitwisseling 

van  het  labiele  iminoproton  met  het  aanwezige  water  worden  bijgerekend.  De  lijnbreedte  zal 

toenemen  naarmate  de  temperatuur  stijgt  en  dus  ook  de  snelheid  van  deze  chemical  exchange 

groter wordt.  Uiteindelijk evolueert de duplex steeds meer naar een toestand van “single stranded” 

DNA naarmate het aantal waterstofbruggen afneemt. De temperatuurstudie zal worden uitgevoerd 

aan  de  hand  van  eenvoudige  1D  1H  spectra  bij  toenemende  temperaturen. De  lijnverbreding  ten 

gevolgde van de verkorte  levensduur van de waterstofbruggen werd ook kwantitatief bepaald door 

de  transversale  relaxatietijden  af  te  leiden  via de  lijnbreedte  van de  individuele  iminosignalen op 

halve hoogte. De evolutie van deze T2‐relaxatietijdsconstanten in functie van de temperatuur kan op 

deze wijze een duidelijker beeld geven  in welke temperatuursrichting het best kan gezocht worden 

voor  het  verkrijgen  van  de meest  duidelijke  spectra  (lees  dewelke  gekenmerkt worden  door  de  

meest intense en gespreide scherpe signalen) .  

Page 23: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 15

 

1.4.3 Metingenop1mm‐probemetbehulpvanhetcryorestrictiefenomeen

In voorgaande paragraaf werd er melding gemaakt van een temperatuursstudie. Aanvankelijk werd 

deze studie uitgevoerd bij hogere  temperaturen om de stabiliteit van de verschillende duplexen  te 

kunnen  inschatten.  Zo  kan  de  temperatuur waarbij  geen  enkel  iminoprotonsignaal meer waar  te 

nemen  is  principieel  in  overeenstemming  worden  gebracht  met  de  teloorgang  van  de  duplex 

structuur. Verder  is het reeds aangetoond  in de  literatuur dat het uitvoeren van metingen beneden 

0°C  ook  voordelen  kan  opleveren  betreffende  de  signaalintensiteit  van  de  met  het  solvent 

uitwisselbare protonen. Meer bepaald werd dit  in het beschouwde artikel  toegepast op de  labiele 

hydroxylprotonen  van  o.a.  methyl‐β‐D‐glucopyranoside  [19].  Dit  is  ook  het  geval  voor  de 

bestudeerde iminoprotonen: bij het dalen van de temperatuur zal de uitwisseling  met het aanwezige 

water  (solvent)  afnemen  en worden de  signalen  van deze  labiele protonen  in principe duidelijker 

waarneembaar. Het uitvoeren van dergelijke metingen kan niet worden uitgevoerd op een normale 

5mm  probe  en  daartoe  werd  overgeschakeld  op  de  1mm  probe  waar,  door  het  optreden  van  

cryorestrictie effecten, het mogelijk is om metingen uit te voeren bij een temperatuur lager dan 0°C,  

zonder dat het solvent (water) bevriest. Volgens de literatuur  is het mogelijk om hierdoor te zakken 

tot  een  temperatuur  van  ongeveer  ‐17°C.  Concreet  gezien  zijn  deze metingen  op  het  testmodel 

sucrose gereproduceerd en vervolgens toegepast op zowel de wild type als sequentie G2C27  om te 

zien  of  dergelijke  metingen  enige  meerwaarde  kunnen  betekenen  in  de  toekenning  en 

stabiliteitsanalyse van de sequenties. 

1.4.4 Nagaanvandeinvloedvanintroductievanmodificatiesinsequenties

In een  laatste fase wordt, na de studie van de verschillende alternatieve sequenties,   nagegaan wat 

de  invloed  is op de gemeten  spectra bij de  introductie van de eerder vooropgestelde katalytische 

residuen  in de duplex. Hiertoe wordt eerst en  vooral een His‐gemodificeerde  thymine bouwsteen 

gesynthetiseerd en geïntroduceerd op drie verschillende posities in de standaard sequentie: op base 

T6, T7 en T8, zoals aangegeven in figuur 1.22. Deze standaard sequentie word eveneens bestudeerd 

met  de reeds eerder vermelde meetmethoden: 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.22 Overzicht gemodificeerde duplexen

His‐modificatie op positie T6 (THis 6) 

His‐modificatie op positie T7 (THis 7) 

His‐modificatie op positie T8 (THis 8) 

5’-GACCATHisTTGCAGCG-3’3’-CTGGTA ATCGTCGC-5’

5’-GACCATTHisTGCAGCG-3’3’-CTGGTAA TCGTCGC-5’

5’-GACCATTTHisGCAGCG-3’3’-CTGGTAAT CGTCGC-5’

Page 24: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 16

De beoogde modificatie  is aangeduid  in het groen,  terwijl de T‐T mismatch aangeduid staat  in het 

oranje. Het voornaamste doel van deze modificatie op verschillende plaatsen  ten opzichte van de 

positie van de T‐T mismatch is na te gaan of de positie van de modificatie enige invloed heeft op de 

stabiliteit van de duplex en het gedrag van de overeenkomstige signalen in de NMR spectra. Concreet 

kan dit worden afgeleid door het uitvoeren van de reeds eerder vermelde temperatuurstudies om na 

te gaan of de imino signalen al dan niet vroeger verdwijnen in functie van de temperatuursverhoging. 

Verder kan ook een idee verkregen worden van de stabiliteit aan de hand van het opnemen van de 

smelttemperaturen  (Tm). De  stabiliteit  van de  verschillende  gemodificeerde duplexen  kunnen met 

elkaar  vergeleken worden  alsook met  de  stabiliteit  van  de  andere  niet  gemodificeerde  duplexen, 

waarmee een inschatting kan worden gemaakt van de impact van de modificatie op de stabiliteit van 

de uiteindelijke dupexstructuur. De praktische aspecten van de synthese van deze modificatie zullen 

aan bod komen wanneer dit onderdeel in detail zal worden besproken (zie hoofdstuk 6). 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Page 25: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 17

1.5Referenties

 

1.  Hedstrom, L., Serine protease mechanism and specificity. Chemical Reviews, 2002. 102(12): p. 4501‐4523. 

2.  Koshland, D.E., Application Of A Theory Of Enzyme Specificity To Protein Synthesis. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 1958. 44(2): p. 98‐104. 

3.  Benkovic, S.J. and A. Ballesteros, Biocatalysts  ‐  the next generation. Trends  in Biotechnology, 1997. 15(10): p. 385‐386. 

4.  Breslow,  R.  and  S.D.  Dong,  Biomimetic  reactions  catalyzed  by  cyclodextrins  and  their  derivatives. Chemical Reviews, 1998. 98(5): p. 1997‐2011. 

5.  Dsouza,  V.T.,  et  al.,  Synthesis  And  Evaluation  Of  A  Miniature  Organic‐Model  Of  Chymotrypsin. Biochemical and Biophysical Research Communications, 1985. 129(3): p. 727‐732. 

6.  Zimmerman, S.C., On The Evaluation Of A Small Molecule Mimic Of Chymotrypsin. Tetrahedron Letters, 1989. 30(33): p. 4357‐4358. 

7.  Breslow, R. and S. Chung, A Novel Synthesis Of Substituted  Imidazoles, And A Reeaxamination Of A Purported Chymotrypsin Model. Tetrahedron Letters, 1989. 30(33): p. 4353‐4356. 

8.  Cram, D.J., P.Y.S. Lam, and S.P. Ho, Synthesis Of A Partial Transacylase Mimic. Annals of the New York Academy of Sciences, 1986. 471: p. 22‐40. 

9.  Atassi, M.Z. and T. Manshouri, Design Of Peptide Enzymes  (Pepzymes)  ‐ Surface‐Simulation Synthetic Peptide That Mimic The Chymotrypsin And Trypsin Active‐Sites Exhibit The Activity And Specificity Of The  Respective  Ezyme.  Proceedings  of  the  National  Academy  of  Sciences  of  the  United  States  of America, 1993. 90(17): p. 8282‐8286. 

10.  Wells,  J.A.,  et  al.,  A  Reinvestigation  Of  A  Synthetic  Peptide  (TRPEPZ)  Designed  To Mimic  Trypsin. Proceedings of  the National Academy of Sciences of  the United States of America, 1994. 91(10): p. 4110‐4114. 

11.  Gea, A.,  et  al.,  Solid‐supported  synthesis  of  highly  functionalized  tripodal  peptides with  flexible  but preorganized  geometry:  Towards  potential  serine  protease  mimics.  European  Journal  of  Organic Chemistry, 2006(18): p. 4135‐4146. 

12.  E. Chargaff,  E.V.,  The  Seperation  and Quantitative  Estimation  of  Purines  and  Pyrimidines  in Minute Amounts. The Journal of Biological Chemistry, 1948. 176: p. 703‐714. 

13.  Watson  J.D., C.F.H.C., Molecular Structure of Nucleic Acids: A structure  for Deoxyribose Nucleic Acid. Nature, 1953. 171: p. 737‐740. 

14.  Olson, W.K., et al., A standard reference frame for the description of nucleic acid base‐pair geometry. Journal of Molecular Biology, 2001. 313(1): p. 229‐237. 

15.  Neidle, S., Principles of Nucleic Acid Structure. First Edition ed. 2008: Academic Press, Elsevier. 289. 16.  Mary K. Campbell, S.O.F., Biochemistry. sixth edition ed. 2009: Thomson Brooks/Cole. 751. 17.  In samenwerking met Prof. Dr. G. Bifulco, Universiteit van Salerno 18.  Gervais, V., et al., Solution Structure Of 2 Mismatches A‐Center‐Dot‐A And T‐Center‐Dot‐T In The K‐RAS 

Gene  Context  By  Nuclear‐Magnetic‐Resonance  And  Molecular‐Dynamics.  European  Journal  of Biochemistry, 1995. 228(2): p. 279‐290. 

19.  Poppe, L. and H. Vanhalbeek, NMR‐Spectroscpoy Of Hydroxyl Protons  In Supercooled Carbohydrates. Nature Structural Biology, 1994. 1(4): p. 215‐216. 

 

 

 

 

Page 26: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 18 

Hoofdstuk2:Staalvoorbereidingenmeetmethoden 

2.1OverzichtbestudeerdeDNAsequenties 

Tijdens de  studie  van de  alternatieve  sequenties worden  er  in  totaal  vijf  verschillende  sequenties 

bestudeerd die enkel van elkaar verschillen op het vlak van 1 basenpaar. De plaats en aard van het 

aangepaste basenpaar wordt gereflecteerd  in de naamgeving van deze verschillende duplexen: de 

letter duidt op het type base, gevolgd door het cijfer wat de plaats van diezelfde base aanduidt. 

 

 

Wild  type:  dit  is  de  referentieduplex  die  dienst  doet  als  scaffold  voor  de  beoogde  serine 

protease mimic. Alle andere bestudeerde sequenties worden met deze sequentie vergeleken 

wat betreft  temperatuurgedrag,  stabiliteit,  gevoeligheid  voor het optreden  van  chemische 

uitwisseling en kwaliteit van de 1D 1H spectra. 

 

 

 

 

C9G20: een eerste aanpassing van de standaardsequentie komt overeen met een “base‐flip” 

van een GC basenpaar direct na de T‐T mismatch. Het doel van deze variatie is na te gaan of 

er  al dan niet  een  effect  kan worden  teruggevonden op het  gedrag  van de  T‐T mismatch 

wanneer  het  bovenliggende  basenpaar,  en  dus  ook  de  π‐π  stacking  interactie  tussen  de 

naburige basenparen, wordt aangepast. 

 

 

 

 

G5C24: in de standaardsequentie wordt deze positie bezet door een AT basenpaar. Gezien de 

kern  van  iedere  sequentie,  bestaande  uit  basenparen  T6A23,  T7A22  en  T8T21,  steeds 

dezelfde moet  blijven,  is  dit  dichtst mogelijke  positie  ten  opzichte  van  de  T‐T mismatch 

waarbij de impact van veranderen van het type basenpaar kan worden onderzocht. 

 

 

 

 

5’-GACCATTTGCAGCG-3’3’-CTGGTAATCGTCGC-5’

5’-GACCATTTCCAGCG-3’3’-CTGGTAATGGTCGC-5’

5’-GACCGTTTGCAGCG-3’3’-CTGGCAATCGTCGC-5’

Page 27: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 19 

 

 

 

C2G27: opnieuw  is  in de standaardsequentie deze positie bezet door een AT basenpaar. De 

redenering achter deze aanpassing is analoog aan diegene bij de G5C24 duplex maar dan op 

een positie de duidelijk verderaf gelegen is ten opzichte van de mismatch. 

 

 

 

G2C27:  deze  laatste  alternatieve  duplex  komt  overeen  met  een  “base‐flip”  van  de 

voorgaande sequentie. Hiermee wordt de mogelijke  impact onderzocht van het   alterneren 

van  de  oorspronkelijke  CG‐basenpaar  aanpassing  bij  C2G27  op  ruime  afstand  van  de  TT 

mismatch. Naargelang de verschillen die optreden tussen deze en de voorgaande sequentie 

kan  een  schatting  worden  gemaakt  van  de  mogelijke  impact  van  de  verschillen  in  π‐π 

stacking  binnen  de  duplex.  De  vergelijking  die  hier  wordt  gemaakt  is  analoog  aan  de 

vergelijking bij de C9G20 en wild type sequentie. 

 

2.2Staalvoorbereiding 

Alle  bovenstaande  sequenties  werden  aangekocht  als  single  strands  bij  de  firma  IDT.  Om  de 

zuiverheid van de verschillende oligonucleotiden  te kunnen garanderen ondergaan alle  stalen een 

dialyseprocedure,  dit  om  eventuele,  nog  aanwezige  onzuiverheden  te  kunnen  verwijderen.  De 

dialyseprocedure werd ons ter beschikking gesteld door Dr. G. Bruylants en Prof. K. Bartik (Molecular 

and Biomolecular Engineering Group, ULB)  

Zo  is onder andere de aanwezigheid van TEA een mogelijk probleem aangezien de  signalen  in het 

NMR‐spectrum overlappen met de signalen van de methylprotonen van thymine en dient dit eerst 

verwijderd te worden [1].  

In  een  eerste    dialyseronde  worden  de  single  strands  eerst  voor  telkens  6  uur  behandeld met 

volgende oplossingen van telkens 1L: 

Na2CO3 (1M) 

NaCl (0,5M) 

NaCl (0,1M) 

3 maal milliq H20 

Om er voor  te zorgen dat de  relatief kleine verontreinigingen kunnen worden verwijderd maar de 

single  strands  wel  degelijk  in  de  staaloplossing  blijven,  word  er  gebruik  gemaakt  van  een 

dialysemembraan met een molecular weight cut‐off (MWCO) van 1 kDa. 

Na deze eerste dialyseronde worden equimolaire hoeveelheden van beide strands bij elkaar gevoegd 

en  vervolgens  opgewarmd  tot  rond  95°C  om  daarna  langzaam  te  worden  afgekoeld  tot 

kamertemperatuur. In dit proces wordt de meeste stabiele (en gewenste) duplexstructuur  gevormd. 

5’-GCCCATTTGCAGCG-3’3’-CGGGTAATCGTCGC-5’

5’-GGCCATTTGCAGCG-3’3’-CCGGTAATCGTCGC-5’

Page 28: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 20 

Eventueel  nog  aanwezige  enkelvoudige  strengen  die  niet  betrokken  zijn  in  de  vorming  van  een 

duplex  worden  verwijderd  door  een  tweede  dialyse.  Dit  bestaat  erin  de  oplossing  met  de 

duplexstructuur  te dialyseren  voor opnieuw  telkens 6 uur ditmaal  enkel driemaal  in milliq H2O  in 

combinatie met een dialysemembraan met een MWCO van 3,5 kDa, m.a.w. groot genoeg voor de 

enkelvoudige strengen maar te klein voor de volledige duplexstructuur. 

Na  deze  tweede  dialyse  gebruikt men  lyofilisatie  (vriesdroogstap)  ter  verwijdering  van  residuele 

solventen, waarna het product kan worden heropgelost  in de gewenste hoeveelheid staaloplossing 

bestaande uit 90% H2O en 10%D2O met daarin opgelost: 

NaCl (100 mM) 

EDTA (0,1 mM) (dit ter complexering van mogelijke aanwezige Ca2+ en Mg2+‐ionen die op zich 

kunnen complexeren met de duplex) 

DSS (0,05mM) (intern referentiesignaal) 

NaN3 (0,05mM) (antibacteriële werking) 

 

2.3Meetmethodenenpulssequenties 

In deze paragraaf worden de pulssequenties besproken die worden gebruikt in de studie van de DNA 

duplexen. Dit zijn louter de theoretische aspecten. De toepassing en verwerking van de verschillende 

metingen  is hier niet aan de orde en komt aan bod  in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4. Alle metingen 

werden uitgevoerd op de Bruker 700MHz Avance type II spectrometer van de Interuniversitaire NMR 

Faciliteit. De spectrometer is uitgerust met een triple resonantie inverse (TXI) probe uitgerust met Z‐

gradiënten    en    een  BTV3000  Eurotherm  eenheid  voor  temperatuurscontrole. De  parameters  die 

verder  van  belang  zijn    worden  hierna  vermeld  bij    de  bespreking  van  de  verschillende 

pulstechnieken. 

2.3.1 Een‐dimensioneletechnieken

2.3.1.1 1D 1H experiment 

Het grootste aantal metingen die werden verricht zijn standaard 1D 1H metingen, uitgevoerd tijdens 

de temperatuurstudies van de diverse oligonucleotiden. Het enkel‐puls experiment dat hiervoor 

gebruikt wordt kan schematisch als volgt worden voorgesteld: 

 

 

 

 

De belangrijkste parameter die in dit type meting moet worden geoptimaliseerd is de excitatiepuls θ. 

Deze komt doorgaans overeen met een 90°‐puls. Wanneer een dergelijke puls wordt gegeven aan 

een  spinsysteem bij  thermisch evenwicht zal de volledige  (bulk)magnetisatie worden overgebracht 

Figuur 2.1 1D enkele‐puls experiment

Relaxatie‐periode

θ

Puls

Acquisitie

n

Page 29: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 21 

naar het  transversaal vlak en bijgevolg verkrijgt men de grootst mogelijke signaalintensiteit.  In alle 

toepassingen  van  deze  pulssequentie  maakt  men  gebruik  van  “signal  averaging”,  waarbij  een 

toename in signaal‐ruisverhouding wordt verkregen door het accumuleren van meerdere spectra. Dit 

wil dus zeggen: het toepassen van meerder pulsen na elkaar met daarin een zekere relaxatieperiode. 

De optimale lengte van deze periode wordt bepaald door de T1‐relaxatietijdsconstante. Immers, het 

is noodzakelijk om tussen de opeenvolgende pulsen in dit 1D experiment een periode van een aantal 

keer T1 te wachten opdat het spinsysteem kan relaxeren zodat de magnetisatie zich kan herstellen, 

zodat  een  maximaal  signaal  gegarandeerd  wordt.  Zo  leidt  een  rustperiode  tr  =  5*T1  tot  een 

recuperatie van de  longitudinale magnetisatie met 99,3%. Het  toepassen van dit criterium kan vrij 

tijdsintensief zijn en  is doorgaans ook niet de meest efficiënte manier om “signal averaging” toe te 

passen, tenzij er kwantitatieve metingen zijn vereist. In de praktijk worden de pulscondities dan ook 

zodanig aangepast dat dit leidt tot een maximalisatie van de steady‐state longitudinale magnetisatie. 

In  1H NMR  zijn de T1‐tijden meestal vrij gelijkaardig en worden de  intensiteiten dan ook  vrij goed 

gereproduceerd zelfs wanneer tr < 5* de langste T1. 

Het grootste gevaar schuilt  in het te snel op elkaar volgen van de verschillende pulsen, zodanig dat 

de wachtperiode beduidend kleiner  is dan de gemiddelde T1‐tijd.  In deze omstandigheden  leidt dit 

tot een substantiële afname in signaal‐ruisverhouding en in het extreme geval heeft de magnetisatie 

geen  tijd  om  te  recupereren  tussen  de  pulsen  en  wordt  er  bijgevolg  ook  geen  signaal  meer 

waargenomen. Deze situatie staat ook bekend als saturatie. 

Afhankelijk  van de omstandigheden  kan de hierboven  vermelde  situatie  van  saturatie beschouwd 

worden als een voor‐ of nadeel. Wanneer een intens solventsignaal dient te worden verwijderd, zoals 

hier het geval zal zijn aangezien er wordt gewerkt met water als voornaamste solvent, biedt dit een 

mogelijkheid om deze  te onderdrukken. Dit principe wordt dan ook  toegepast  in de presaturatie‐

pulssequentie, de oudste en meest robuuste vorm van solventonderdrukking. Deze sequentie houdt 

in dat er een  continue,  zwakke  rf‐puls wordt  toegepast op de  frequentie van het  solvent voor de 

excitatie  en  acquisitie.  Hierdoor  worden  de  spins  van  het  solvent  gesatureerd  en  is  het 

overeenkomstige  signaal niet  langer  zichtbaar  in het  spectrum. De wateronderdrukking  zelf wordt 

uitgevoerd tijdens de relaxatieperiode van de 1D 1H pulssequentie. 

2.3.1.2 Wateronderdrukking via WATERGATE 

Het  grootste  nadeel  van  presaturatie  solventonderdrukkingsmethode  is  dat  ze  ook  leidt  tot  het 

onderdrukken  van  eventuele  uitwisselbare  protonen  door  het  proces  van  saturatietransfer.  In 

sommige (gunstige) gevallen is het mogelijk om de solventcondities (bv. temperatuur en pH) zodanig 

aan te passen dat de uitwisseling voldoende wordt vertraagd, zodat het verlies  in signaalintensiteit 

beperkt blijft. Deze aanpak  is echter beperkt qua mogelijkheden en vereist een extra  inspanning en 

tijd. Gezien de aard van de iminoprotonen die hier worden geobserveerd, is het toepassen van deze 

pulssequentie dan ook uit den boze. 

De  meest  effectieve  aanpak  om  het  solventsignaal  te  onderdrukken,  zonder  dat  daarbij  de 

uitwisselbare protonen worden onderdrukt, is de WATERGATE pulssequentie. Bij deze methode vindt 

er een vernietiging plaats van de netto solvent magnetisatie aan de hand van “pulsed field gradients” 

(PFG’s) wat er voor zorgt dat er geen solventsignaal meer zichtbaar  is voor de acquisitie, terwijl de 

signalen  van  alle  andere  spins  behouden  blijven  en  dus  gedetecteerd  kunnen  worden.  De 

pulssequentie kan worden voorgesteld zoals in figuur 2.2. 

Page 30: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 22 

 

 

 

 

 

Deze  sequentie  bestaat  uit  een  spin‐echo  sequentie,  samen met  twee  selectieve  90°‐x  pulsen  ‘on 

resonance’ voor water met daarnaast nog twee gelijke gradiënt pulsen die inwerken op alle spins. De 

spin  echo  sequentie  zorgt  ervoor  dat  alle  evolutie  ten  gevolge  van  chemical  shift  wordt 

gerefocuseerd na de 180° puls. De gradiëntpulsen zijn werkzaam op alle spins en zorgen in het eerste 

geval voor een uitwaaiering van alle spins met de vorming van een helixachtige structuur over het 

volledige  staal  en  alle  spins.  Door  de  tussenkomst  van  180°  puls  gevolgd  door  een  tweede 

gradiëntpuls  wordt  deze  uitwaaiering  volledig  tenietgedaan  en  worden  alle  vectoren  opnieuw 

gerefocuseerd over het volledige  staal  zodat uiteindelijk deze kunnen gemeten worden  tijdens de 

acquisitie. 

90°x 180°x

90°‐x 90°‐x

1H

Gz

Figuur 2.2 WATERGATE met pulsed field gradiënts

z

x

y

z

x

y

z

x

y

ω

z

x

y

x

y

90°x 180°x

90°‐x 90°‐x

1H

Gz

x

y

z

x

y

z

x

y

z

ω

z

Figuur 2.3 Overzicht evolutie magnetisatie (uitgezonderd solvent) 

Page 31: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 23 

Het solventsignaal, in dit geval water, ondergaat hetzelfde regime, maar hier zijn er twee extra 90 ‐x 

pulsen werkzaam. Netto  gezien  lijkt het of de  volledige  pulssequentie  geen  enkel  effect heeft  en 

bevindt de magnetisatie  zich ongewijzigd  in het  transversale vlak. Dit  is echter  zonder de PFG’s  in 

rekening  te brengen. Deze zorgen ervoor dat zowel voor als na de 180° puls, de magnetisatie van 

water  volledig  wordt  gedefaseerd  door  de  gradiëntpulsen  en  er  dus  geen  netto  magnetisatie 

aanwezig  is  in  het  transversale  vlak.  Hierdoor  wordt  er  dan  ook  geen  signaal  voor  het  solvent 

gedetecteerd en is het watersignaal effectief onderdrukt.                                      

Omdat de presaturatie onderdrukkingstechniek een  typische duur heeft van om en bij de seconde 

kan er ook saturatietransfer optreden van het solventsignaal naar uitwisselbare protonen. Dit  is bij 

de WATERGATE‐sequentie,  die  slechts  enkele milliseconden  duurt,  nauwelijks  het  geval  en  dus  is 

deze methode van solventonderdrukking veel selectiever. De gradiënten grijpen in op de transverse 

magnetisatie en zijn dus toepasbaar op zowel 1D als multidimensionale sequenties. Concreet gezien 

wordt  de WATERGATE  toegepast  op  zowel  de  1D  1H  metingen  als  bij  de  2D  NOESY  metingen, 

besproken in de volgende paragraaf.  

Praktisch werden de 1D WATERGATE  1H metingen uitgevoerd met het pulsprogramma zggpwg van 

de Bruker bibliotheek  [2]. De 90° puls  lengte was 8,5  tot 11,5 µs voor een vermogen van 1 dB. De 

spectrale  vensterbreedte was  30,0  ppm  (21008.40  Hz).  De  draagfrequentie  voor  de  pulsen werd 

ingesteld  op  de  frequentie  van water  en was  temperatuursafhankelijk.  Voor  de  5 mm metingen 

werden 128  tot 256  FIDs  geaccumuleerd. Elke  FID werd bemonsterd met 32768 punten  voor een 

totale acquisitie tijd van 0,780 s. De repetitietijd werd ingesteld op 2,0 s. Bij de verwerking werd het 

signaal  voorafgaandelijk  vermenigvuldigd  met  een  gekwadrateerd  cosinusvenster  venster  voor 

fourier transformatie tot een spectrum van 32768 datapunten. Voor het WATERGATE pulse element 

werd gekozen voor sinusoïdale gradiënten met een duur van 1 ms en een maximale amplitude van 

20 % van de maximale gradiëntsterkte die bereikbaar  is op de TXI probe. De duur van de selectieve 

90° puls werd ingesteld op 1 ms en bereikt voor een vermogen van 36,0 tot 38,0 dB in functie van het 

z

x

y

z

x

y

z

x

y

z

x

y

x

y

90°x 180°x

90°‐x 90°‐x

1H

Gz

z

Figuur 2.4 Overzicht evolutie magnetisatie solvent (water)

Page 32: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 24 

staal. Voor de metingen met de 1 mm probe waren alle parameters dezelfde behalve de 90 puls die 

typisch 3,0 µs bedroeg voor een vermogen van 1 dB. 

2.3.2 2DNOESYtechniek

Dit type metingen wordt toegepast om de verschillende iminoprotonen te kunnen toekennen aan de 

verschillende  basenparen  in  de  sequenties.  De  eigenlijke  toekenningen  kunnen  worden 

teruggevonden in hoofdstuk 3. 

2D  NOESY  experimenten  zorgen  voor  het  tot  stand  komen  van  correlaties  tussen 

resonantiefrequenties  van  nuclei  die  hun  magnetisatie  uitwisselen.  Het  uitwisselingsproces  kan 

enerzijds  tot  stand komen door chemische uitwisseling of anderzijds door het optreden van kruis‐

relaxatie geïnduceerd door de magnetische dipool‐dipool interactie. Dit laatste heeft als voorwaarde 

dat de beschouwde nuclei zich ruimtelijk gezien dicht genoeg bij elkaar bevinden, met als bovengrens 

een afstand van 4,5 a 5 Å. De NOESY correlaties die hier  tot stand   komen zijn  incoherent, omdat 

deze worden  bepaald  door  het  chemische  systeem,    de  uitwisselingsprocessen  of  de moleculaire 

structuur en onafhankelijk  van de NMR hardware. Bijgevolg moeten  sommige delays binnen deze 

pulssequentie overeenkomen met die moleculaire karkateristieken. 

De NOESY pulssequentie kan worden voorgesteld zoals het geval is in figuur 2.5. 

 

 

 

Periode  t1  komt overeen met de evolutieperiode: de magnetisatie  van een  kern A wordt door de 

eerste 90°‐puls in het transverse vlak gebracht en zal precesseren met angulaire frequentie  ωA. De 

tweede 90°‐puls  zorgt  ervoor dat de magnetisatie  van A nu  terecht  komt op de  –z‐as. Tijdens de 

mengperiode  tm  kan  de  longitudinale magnetisatie  van  spin A  gedeeltelijk  getransfereerd worden 

naar spin B, hetzij door dipolaire kruisrelaxatie, hetzij omdat de kern uitwisselt tussen 2 verschillende 

chemische  omgevingen.  Na  een  voldoende  lange  mengtijd,  worden  de  nieuwe  populaties 

bemonsterd door een derde 90°‐puls waarna het FID kan worden gemeten. Deze sequentie wordt 

een aantal keer herhaald om voldoende  transiënten  te kunnen  registreren om zo een acceptabele 

signaal  tot  ruis  verhouding  te  verkrijgen.  De  relaxatieperiode  ingebouwd  aan  het  begin  van  de 

sequentie  zorgt  ervoor  dat  de  populaties  voldoende  tijd  krijgen  om  zich  terug  in  hun 

evenwichtstoestand te herstellen. 

 

Figuur 2.6 Overzicht gedrag magnetisatievectors tijdens de 2D NOESY pulssequentie 

 

z

x

y

z

x

y

z

x

y

z

x

y

z

x

90°x90°x 90°xt1 z

x

tm

M0AMtA MtA(t1)

MzAMx’AMzB

‐My’B

90°x

1H

90°x 90°xRelaxatie delay

t1 tmAcquisitie

Figuur 2.5 Overzicht 2D NOESY pulssequentie

Page 33: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 25 

De coherente transverse component Mx’A die wordt bekomen na de tweede 90°‐puls bij het begin 

van de mengperiode geeft aanleiding tot het voorkomen van ongewenste COSY correlaties en niet de 

gewenste NOESY  correlaties. Deze  component moet dus verwijderd worden aan het begin van de 

mengperiode.  Deze  ongewenste  component  kan  worden  verwijderd  door  gebruik  te maken  van 

enerzijds ‘phase cycling’ waarbij de beschouwde component afwisselend gericht is langs de positieve 

en negatieve kant van de x‐as. Door vervolgens de successieve scans op te tellen, wordt deze herleidt 

tot nul. 

Een tweede mogelijkheid berust weer op het gebruik maken van een pulsed field gradiënt Gz. Deze 

zorgt ervoor dat de  transverse magnetisatievectoren worden gedefaseerd over de volledige  lengte 

van  het  staal. De  vectorsom  van  alle  gedefaseerde magnetisatievectoren  leidt  uiteindelijk  tot  het 

verdwijnen van de ongewenste component zodat deze niet langer wordt gedecteerd. 

Binnen  het  NOESY  experiment  kan  de mengtijd  tm  worden  aangepast  om  te  trachten  intensere 

kruispieken te verkrijgen tussen de beschouwde protonen. Doorgaans kan men verwachten dat een 

langere  tm  leidt  tot  intensere  kruispieken  omdat  de  transfer  d.m.v.  het  NOE  effect  langer  heeft 

kunnen  inwerken.  Echter  dient  hier  een  belangrijke  kanttekening  bij  te worden  gemaakt:  na  een 

zekere duur van tm zal de intensiteit van de kruispieken alleen nog maar afnemen ten gevolge van het 

verdwijnen van de longitudinale magnetisatie als gevolg van relaxatie. Dit staat ook bekend als de T1‐

leaching.  In  functie  van  de  kruis‐relaxatiesnelheid  die  de  kruispiek  opbouwt,  en  de  longitudinale 

relaxatiesnelheid die de kruispiek reduceert, bestaat er een optimale mengtijd tm die aanleiding zal 

geven tot een maximale kruispiekintensiteit. Daarom kan het nuttig zijn om een idee te hebben van 

de  T1‐relaxatietijdsconstante  van  de  geobserveerde  signalen.  Zo  kan  het  immers  zijn  dat  bij  een 

bepaalde mengtijd de T1‐relaxatie al voldoende is opgetreden om aanleiding te geven tot kruispieken 

die minder intens zijn dan wanneer men de tm zou verkleinen. Het is dus goed mogelijk dat door tm te 

verkleinen er  toch een  intensere kruispiek kan worden verkregen  in de NOESY‐spectra. De manier 

waarop men  een  idee  kan  krijgen  van  de  lengte  van  deze  T1‐tijden  is  via  het  inversion‐recovery 

experiment (zie verder). 

Een  ander  fenomeen  dat  kan  optreden  bij  langere  tm‐waarden  voor  grotere moleculen  zoals  de 

oligonucleotiden in dit werk is spin diffusie. Hierbij lijkt magnetisatie getransfereerd te worden naar 

kernen die in principe te ver van elkaar gelegen zijn om aanleiding te geven tot directe kruispieken. 

De magnetisatie wordt evenwel doorgegeven via een derde tussenliggende site die ruimtelijk dicht 

genoeg  is  gelegen  bij  de  eerste  twee  om  als  tussenstation  te  dienen  en  de  magnetisatie  te 

transferen. 

De 2D NOESY experimenten die worden gebruikt zijn uitgerust met een extra WATERGATE sequentie 

na  de  3e  puls  om  het  intense  solventsignaal  te  onderdrukken  en  de  toekenning  te  bevorderen. 

Eenmaal  de  parameters  voor  deze  onderdrukking  zijn  geoptimaliseerd  in  de  1D  experimenten, 

kunnen deze moeiteloos overgedragen worden op de NOESY‐metingen. 

Praktisch  werden  2D  NOESY  spectra  opgemeten met  het  noesyfpgpphwg  pulsprogramma  uit  de 

Bruker bibliotheek [3]. Er werdend doorgaans 512 t1 waarden opgemeten, telkens bestaande uit 64 

of  96  FIDs  bemonsterd  met  4096  punten.  De  mengtijd  varieerde  van  80  tot  150  ms.  De 

relaxatieperiode was 2,0 s. De WATERGATE parameters waren deze die eerder gespecifieerd werden 

(zie 2.3.1.2). De verwerking bestond in vermenigvuldiging met een gekwardateerd sinusvenster langs 

Page 34: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 26 

t2  en  t1,  gevolgd  door  fourier  transformatie  naar  een  2D  data matrix  van  2048  bij  2048  punten. 

Basislijncorrecties werden waar nodig uitgevoerd met een polynoom functie. 

2.3.3 MetenvanT1viahetinversionrecoveryexperiment

De algemene pulssequentie en de evolutie van de bulkmagnetisatie kan worden  teruggevonden  in 

figuur 2.7.  In het  volledige  experiment worden  in  totaal n  individuele  spectra opgemeten waarbij 

telkens  het  delay  τ wordt  aangepast.  In  totaal worden  er  n  1D  1H  spectra  verkregen waarbij  de 

intensiteit van de signalen evolueert van volledige negatief naar volledig positieve waarden. 

 

Omwille  van  radiation  damping  van  de  zeer  intense waterresonantie  en  om  saturatie  transfer  te 

vermijden, werd de niet‐selectieve 180° puls in de inversion revovery sequentie vervangen door een 

selectieve 180° DANTE puls [1]. 

Hoe  is men nu  in staat om uit deze meting een waarde te verkrijgen voor de karakteristieke T1‐tijd 

van  een  spin  in  een  willekeurige molecule  ?  Voor  een  spinsysteem  met  één  enkele  chemische 

omgeving en geen scalaire koppeling geldt: 

 

Met  T1  de  spin‐rooster  of  longitudinale  relaxatietijdsconstante,  Mz  de  bulkmagnetisatie  bij  een 

willekeurige tijd t (Mzt) en M0 de bulkmagnetisatie bij evenwicht (t = ∞, Mz

ev). Deze uitdrukking kan 

worden herschreven tot een eerste orde differentiaalvergelijking. 

90°x Acquisitie180°x

Inversie puls Uitlees‐puls

τ

90°x180°x

τ1

z

x

y

z

x

y

z

x

y

z

x

y

Inversie relaxatie uitlezen

τ2 > τ1

90°xz

x

y

z

x

y

FT

Figuur 2.7 Overzicht pulssequentie en evolutie bulkmagnetisatie 

Page 35: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 27 

 

 

Hierbij is k1 de longitudinale relaxatiesnelheidsconstante gedefinieerd volgens 

 

Na het uitwerken van de differentiaalvergelijking wordt er een algemene oplossing bekomen van de 

vorm 

 

De exacte  vorm  van de oplossing  is dus  afhankelijk  van  , met  andere woorden de 

grootte  van de perturbatie  van de evenwichtspopulatie. Gezien   een  vaste waarde heeft,  zal 

, de bulkmagnetisatie na de aangebrachte perturbatie, de uitkomst gaan bepalen. Juist na het 

toepassen van de 180°‐puls verkrijgen we de volgende situatie: 

 

2  

1 2  

Deze laatste vergelijking geeft ons de mogelijkheid om k1 en dus ook T1 te weten te komen. Door het 

uitzetten van de signaalintensiteit in functie van de gebruikte delay τ en vervolgens deze te fitten aan 

de  afgeleide  functie  kan  k1 worden  bepaald, wat  gewoon  de  inverse  is  van  T1  voor  dat  specifiek 

signaal. Eens de waarde van T1 voor een specifieke set van signalen is geweten, kan een intelligente 

keuze gemaakt worden voor de duur van de mengtijd tm in het 2D NOESY experiment. 

2.4Referenties 

1.  Bruylants, G., et al., Comparison of the Thermodynamics and Base‐Pair Dynamics of a Full 

LNA:DNA Duplex and of the Isosequential DNA:DNA Duplex. Biochemistry, 2009. 48(35): p. 8473‐8482. 

2.  M. Piotto, V.S.V.S., Water Supression using watergate sequence. Journal of Magnetic Resonance, 1993. Series A 102: p. 241‐245. 

3.  V. Sklenar, M.P., R. Leppik & V. Saudek, 2D Homonuclear correlation via dipolar coupling. Journal of Magnetic Resonance, 1993. A102: p. 241‐245. 

 

 

Page 36: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 28 

Hoofdstuk3:ToekenningvandeDNAsequentiesvia2DNOESY 

Voor alle hier bestudeerde duplexen kan men drie sets van  iminoprotonen onderscheiden: thymine 

protonen in de regio van 14,3 – 13,5 ppm, guanine protonen meestal in de regio gaande van 13,3 – 

12,4 ppm en ten slotte een set van iminoprotonen overeenkomstig met die van de T‐T mismatch in 

de regio rond 11,2 – 10,8 ppm. 

De  iminoprotonen voldoen aan de voorwaarden die aanleiding kunnen geven  tot het ontstaan van 

onderlinge  nOe‐kruispieken:  de  B‐DNA  duplexstructuur  plaatst  de  iminoprotonen  binnen  een 

maximale afstand van 3,4 Å boven of onder elkaar en kunnen dan ook via dit  type meting worden 

toegekend. De  twee voornaamste zaken waarmee  rekening moeten worden gehouden  is enerzijds 

het  feit dat enkel de  thymines  (N3H) en guanines  (N1H een  iminoproton dragen en dus enkel deze 

twee basen zichtbaar zullen zijn  in het spectrum. Anderzijds kunnen kruispieken zowel afkomstig  is 

van een direct naburige base in dezelfde streng dan wel van een boven‐ of onderliggende base in de 

complementaire  streng. Dit  laat  in principe  toe om  van het  éne naar het  andere uiteinde  van de 

duplex  te  ‘stappen’  via  een  sequentie  van  imino–imino  nOe  contacten  tussen  opeenvolgende 

baseparen.   

In wat  volgt  zal,  voor  elk bestudeerd duplex de  toekenning beschreven worden  aan de hand  van 

dergelijke  sequentiële wandeling  (‘sequential walk’,  [1]). Belangrijke parameter hierbij  is de  keuze 

van de mengtijd  in het NOESY experiment. Een  te  lange mengtijd kan  immers een nefaste  invloed 

hebben op de  intensiteit van de kruispieken of spin diffusie doen optreden, met het risico van een 

bemoeilijkte  toekenning  als  gevolg.  Daarom  wordt  er  voor  iedere  sequentie  een  T1‐bepaling 

uitgevoerd aan de hand van het  inversion‐recovery experiment bij een temperatuur van 5°C. De 2D 

NOESY‐metingen worden meestal opgemeten bij een  temperatuur waarbij de  signalen  individueel 

het beste te onderscheiden zijn, waardoor er een verschil zit in de temperatuur waarbij de T1‐meting 

is uitgevoerd en de 2D NOESY. 

3.1Wildtype

De T1 relaxatietijdsconstanten voor het wild type duplex zijn verzameld  in Tabel 3.1. De volgorde  in 

de  tabel  stemt  overeen met  het  voorkomen  van  de  signalen  in  het  spectrum,  gerangschikt  van 

hoogste naar  laagste chemische verschuiving. De waarden spreiden zich uit van zo’n 40 tot 120 ms, 

waarbij de T‐T mismatch wordt gekenmerkt door de kleinste T1‐waarden  (44,6 en 47,9 ms), en dit 

geeft  meteen  aan  dat  het  toepassen  van  de  gebruikelijke  meettijd  van  150  ms  hier  tot  sterke 

vermindering van de intensiteiten van sommige kruispieken kan leiden.  

 

 

5’-GACCATTTGCAGCG-3’3’-CTGGTAATCGTCGC-5’

Figuur 3.1 Sequentie wild type

Page 37: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 29 

Base     T1 (ms) 

T18  117,6 

T7, T27  a 

T6  97,8 

T24  59,6 

G16  66,7 

G9  91,2 

G12  87,1 

G26  91,5 

G19  116,9 

G25  72,7 

TT(1)  44,6 

TT(2)     47,9 a kan niet bepaald worden door signaaloverlap 

Tabel 3.1 T1‐tijdsconstante van de iminoprotonen van het wild type duplex bij 5°C 

Daarom werd het 2D NOESY spectrum opgenomen met een mengtijd van 80ms, in totaal 96 scans en 

bij  een  temperatuur  van  25°C. De  toekenning  van  het wild  type  duplex m.b.v.  het  onderstaande 

NOESY spectrum is een voorbeeld van het voordeel dat een kortere mengtijd tm kan opleveren in het 

kunnen waarnemen van signalen met een kortere T1‐tijd.  

T18

T27

T7T6 T24

G16G9

G12 G26

G19

G25 TT(1)TT(2)

Figuur 3.2 Toekenning iminoprotonen wild type via 2D NOESY

Page 38: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 30 

Hier  is het  signaal overeenkomstig met de kruispiek  tussen basen T24 en G25 een dergelijk  ‘type’ 

signaal:  de  T1‐waarden  van  beide  signalen  zijn  beduidend  lager  en  dit  heeft  tot  gevolg  dat  de 

kruispiek  tussen beide een  lagere  intensiteit heeft dan het geval  is bij basen gekenmerkt door een 

langere  T1‐tijd  zoals  bijvoorbeeld  de  kruispiek  tussen  T18  en  G19.  Wanneer  de  tabel  met  de 

verschillende T1‐waarden wordt overlopen, dan valt het op dat er nog een aantal signalen zijn met 

een  nog  kortere  T1;  een  aantal  van  die  signalen  kunnen  dus  ook  voordeel  ondervinden  bij  deze 

kortere mengtijd van 80ms. 

 Zoals blijkt uit het spectrum is de toekenning dan ook vrij vlot door te voeren op basis van het 80ms 

NOESY  spectrum,  dat  opgenomen  werd  bij  een  temperatuur  waar  er  bijna  geen  last  is  van 

signaaloverlap,  wat  een  ondubbelzinnige  toekenning  vergemakkelijkt.  In  principe  worden  er  15 

verschillende  signalen  verwacht.  Dit  komt  overeen  met  het  totaal  aantal  basenparen  in  de 

bestudeerde  veertienmeren,  plus  één  extra  signaal  afkomstig  van  de  tweede  thymine  van  de  T‐T 

mismatch.  In  het  spectrum  kunnen  er  totaal  12  verschillende  basenparen  worden  toegekend, 

inclusief  de  T‐T mismatch.  De  twee  terminale  GC‐basenparen  aan  elk  uiteinde  van  de  sequentie 

ontbreken. 

De toekenning vertrekt van het iminosignaal van TT(1) en TT(2) die makkelijk worden teruggevonden 

door hun duidelijk lagere chemische verschuiving tussen 10 en 11ppm die het gevolg is van “wobble” 

basenparing  [2]. Deze vertonen  sterke contacten  tussen elkaar en komen overeen met T8 en T21. 

Een onderscheid  tussen deze  is echter niet mogelijk, aangezien beide eenzelfde patroon vertonen 

van  nOe‐contacten  naar  de  omliggende  basen.  Beide  signalen  van  de  mismatch  vertonen  dus 

kruispieken naar twee andere protonen, één  in de regio van de guanines en één  in de regio van de 

reguliere  thymines.  De  guanine  moet  overeenkomen  met  G9,  die  een  direct  nabuur  is  van  de 

mismatch.  Hetzelfde  geldt  voor  de  thymine,  dat  moet  overeenkomen  met  T7.  Eens  deze  twee 

signalen  zijn  toegekend,  kunnen  deze  gebruikt worden  als  ankerpunt  voor  de  toekenning  van  de 

andere  signalen, waarbij  de  toekenning  van  de  sequentie  respectievelijk  naar  de  rechterzijde  en 

linkerzijde uitgebreid wordt. 

T7  toont een kruispiek naar het eerste signaal aan zijn  rechterkant, wat dan overeenkomt met T6. 

Deze  T6  toont  dan  weer,  zij  het  iets minder  duidelijk,  een  contact  naar  zijn  rechterbuur  in  de 

sequentie, die overeenkomt met T24 in de complementaire streng. Deze beschikt over een kruispiek 

naar het  signaal met de  laagste ppm waarde  in de  regio  van de  guanines.  Logischerwijs moet dit 

iminosignaal overeenkomen met die van G25. 

G25  toont een contact naar een diagonaalpiek waartoe bijgedragen wordt door  twee  signalen die 

dicht  bij  elkaar  zijn  gelegen.  Er  is  echter  nog  een  thymine  signaal, met  de  op  één  na  hoogste 

chemische verschuiving, dat ook een kruispiek vertoont  in deze  regio. Aan de hand van deze  twee 

kruispieken  kan  een  onderscheid  gemaakt worden  tussen  de  bijdrage  van  de  twee  overlappende 

signalen. Het betreffende signaal  is een directe nabuur van G25 en heeft ook nog een  thymine als 

nabuur zodat deze guanine komt overeen met G26, terwijl de thymine dan moet overeenkomen met 

T27. Op deze manier is de volledige linkertak van de sequentie dus toegekend. 

De  rechtertak  is  iets  moeilijker,  dit  door  het  gebrek  aan  diversiteit  tussen  de  basenparen. 

Vertrekkende van G9, kan er een kruispiek worden teruggevonden naar de voorlaatste guanine. Dit 

signaal komt overeen met G19, directe nabuur van G9. G19 vertoont dan weer een kruispiek naar 

een  thymine met  de  hoogste  chemische  verschuiving,  deze  komt  overeen met  de  enige  thymine 

Page 39: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 31 

aanwezig  in de sequentie na de mismatch, T18. Deze thymine vertoont nog een kruispiek naar een 

guanine die gelegen is net voor G26 en komt overeen met G12. Deze laatste heeft ten slotte nog een 

duidelijk contact naar de laatste niet‐geïdentificeerde guanine, G16. 

G1 en G14  kunnen niet worden  teruggevonden  in de  spectra en  zijn dus bij  alle  temperaturen  in 

snelle uitwisseling op de NMR‐tijdschaal met het aanwezige solvent. 

De toekenning van de alternatieve sequenties verloopt sterk analoog aan deze toekenning, met als 

enige verschillen dat er enerzijds een nieuw  iminosignaal kan worden  toegekend dat overeenkomt 

met het aangepaste basenpaar. Anderzijds kan het zijn dat door de wijziging van één basenpaar een 

aantal iminosignalen verschuiven in het spectrum of overlappen met andere signalen. 

3.2C9G20

     

Figuur 3.3 Sequentie C9G20 

De  2D  NOESY  werd  bij  deze  duplex  opgemeten  bij  een  temperatuur  van  10°C..  Wanneer  de 

verschillende  T1‐tijden  in  beschouwing worden  genomen  is  het  duidelijk  dat  vooral  de  thymines 

worden gekenmerkt door een beduidend minder efficiënte longitudinale relaxatie. Er werden zowel 

NOESY experimenten met een mengtijd van 80 als 150 ms opgenomen, elk met  in totaal 64 scans, 

met alle  kruispieken  zichtbaar  in beide  spectra. De T1‐tijden  van de mismatchprotonen ontbreken 

aangezien deze aanleiding geven tot onrealistische waarden. Niettemin zijn er duidelijke kruispieken 

zichtbaar in het 2D‐spectrum. De reden voor het sterke afwijken van de berekende waarden in de T1‐

meting is het gevolg van afwijkingen in het verloop van de inversiekromme, waardoor de fitting niet 

goed kan worden uitgevoerd. De oorsprong van deze afwijking is voorlopig nog onduidelijk. 

Base     T1 (ms) 

T18  186,1 

T7  185,2 

T6  148,3 

T24  156,2 

G16  74,0 

G20  63,6 

G19  84,3 

G12, G26  a 

G25     71,0 a kan niet bepaald worden door signaaloverlap 

Tabel 3.2 T1‐tijdsconstante van de iminoprotonen van C9G20 bij 5°C 

 

5’-GACCATTTCCAGCG-3’3’-CTGGTAATGGTCGC-5’

Page 40: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 32 

In  totaal  kunnen  er  opnieuw  12  basenparen worden  toegekend, met  in  totaal  13  iminosignalen 

zichtbaar  in  het  spectrum.  Het  aangepaste  basenbaar  C9G20  kan  op  dezelfde  manier  worden 

geïdentificeerd  als het  geval was bij G9C20  in het wild  type duplex  via de nOe‐contacten met de 

mismatchprotonen.  

Deze sequentie heeft duidelijk iets meer last van signaaloverlap, vooral in de regio van de guanines, 

maar een volledige toekenning  is mogelijk. Het aangepaste basenpaar C9G20  is ook duidelijk toe te 

kennen en situeert zich rond dezelfde chemische verschuiving als oorspronkelijk het geval was met 

G9  (12,96 ppm t.o.v. 12,92 ppm). Verder heeft G19 een  iets hogere chemische verschuiving  (12,88 

ppm versus 12,72 ppm bij de wild type) en vallen de signalen van G12 en G26 nagenoeg samen. 

3.3G5C24

                       

 

De  inversion‐recovery experimenten uitgevoerd om de T1‐tijd te meten hebben aanleiding gegeven 

tot onbruikbare resultaten als gevolg van problemen met de wateronderdrukking en werden omwille 

van tijdsgebrek niet meer opnieuw uitgevoerd. De reden voor dit mislukken is onduidelijk, aangezien 

hetzelfde protocol als voor de andere duplexen werd aangewend om deze metingen uit te voeren.  

5’-GACCGTTTGCAGCG-3’3’-CTGGCAATCGTCGC-5’

T18

T27

T7

T6 T24G16

G20G12

G19

G25TT(1) TT(2)

G26

Figuur 3.4 Toekenning iminoprotonen C9G20 via 2D NOESY

Figuur 3.5 Sequentie G5C24

Page 41: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 33 

De 2D NOESY metingen daarentegen hebben wel bruikbare resultaten opgeleverd en de toekenning 

van deze sequentie kan worden  teruggevonden  in  figuur 3.3. De meting werd uitgevoerd bij 25°C, 

met  een  tm  van  150ms  en  96  scans.  Het  feit  dat  alle  signalen  aanleiding  geven  tot  duidelijke 

onderlinge nOe‐contacten is een indicatie dat de T1‐tijden voor deze sequentie ongeveer in dezelfde 

grootteorde liggen als de voorgaande twee sequenties. 

           

In  totaal  zijn  er  10  signalen  onderscheidbaar,  wat  een  kleiner  aantal  is  in  vergelijking  met  de 

voorgaande sequenties. De reden is eenvoudig: deze sequentie heeft te kampen met een aanzienlijke 

signaaloverlap. Dit is waarschijnlijk ook te wijten aan de aard van het aangepaste basenpaar: een AT‐

eenheid wordt  vervangen  door  GC‐basenpaar.  Deze  laatste  zijn  al  sterk  vertegenwoordigd  in  de 

sequentie en het  is dan ook niet echt een verassing dat er een aantal  signalen  samenvallen  in de 

spectra. Een welbepaald signaal, gelegen tussen G16 en G9 vertoont geen diagonaal‐ of kruispieken 

in het spectrum. Dit doet vermoeden dat het signaal verloren gaat onder dat van G9 en dat de T1 te 

kort is om bij de gekozen mengtijd nog nOe‐contacten te kunnen ontwikkelen. Ondanks het feit dat 

een  toekenning van dit signaal niet mogelijk  is, kan het worden aangenomen dat dit overeenkomt 

met het iminosignaal van het aangepaste basenpaar G5C24.  Aanwijzingen hiervoor zijn dat enerzijds 

alle andere signalen wel kunnen worden teruggevonden en anderzijds de twee uiterste basenparen, 

G1  en  G14,  ook  niet  voorkomen  in  alle  andere  sequenties,  waardoor  dit  de  enig  overgebleven 

mogelijkheid is. 

T18

T27 + T7

T6

G5

G16

G9G12, G26 + G25

G19

TT(1)TT(2)

Figuur 3.6 Toekenning iminoprotonen G5C24 via 2D NOESY

Page 42: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 34 

De  thymine  iminosignalen  vertonen  een  vrij  grote  overlap,  met  uitzondering  van  deze  van  de 

mismatch. Daarnaast  is het duidelijk dat ook de guanines enige hinder ondervinden, zo overlappen 

G12, G26 en G25. Ondanks deze complicaties is het toch mogelijk om alle basenparen toe te kennen 

via een sequentiële wandeling, opnieuw met uitzondering van de terminale GC‐eenheden. 

Het mag duidelijk zijn dat deze sequentie wat betreft  toekenning duidelijk minder  ideaal  is dan de 

wild type. Ook andere bemerkingen in de verdere analyse sluiten aan  bij deze conclusie (zie verder). 

3.4C2G27

     

 

De T1‐waarden bekomen voor deze sequentie  liggen  in dezelfde grootteorde als diegene bij de wild 

type. G16  is de enige waarde die opvallend klein  is  (11,9ms), maar dit  levert zoals blijkt uit het 2D 

NOESY  spectrum,  geen  probleem  op  betreffende  de  toekenning.  De  enige  T1‐waarde  die  hier 

ontbreekt  is G12,  de  fitting  van  deze waarde  leverde  een  niet  bruikbaar  resultaat  op. Gezien  de 

gelijkenissen met de voorgaande sequentie kan verwacht worden dat deze een waarde heeft van zo 

rond de 80ms. 

Base     T1 (ms) 

T18  139,1 

T7  79,3 

T6  130,4 

T24  22,9 

G27  90,9 

G26  74,4 

G16  11,9 

G9  30,5 

G25  30,5 

G19  110,8 

TT(1)  71,4 

TT(2)     82,7  

Tabel 3.3 T1‐tijdsconstante van de iminoprotonen van C2G27 bij 5°C 

De  volledige  toekenning  van  deze  sequentie  kan worden  teruggevonden  in  figuur  3.4. De meting 

werd uitgevoerd bij een temperatuur van 5°C, met een tm van 150ms en 96 scans. Het aangepaste 

basenpaar kan worden geïdentificeerd door een kruispiek met zijn directe en enige zichtbare nabuur, 

G26.  De  sequentie  in  het  algemeen  wordt  gekenmerkt  door  een  degelijke  resolutie  van  de 

iminosignalen.  Zo  zijn  de  verschillende  thymines  duidelijk  te  onderscheiden  en  ook  de  guanines 

lijken,  althans  bij  de  gekozen  temperatuur,  geen  hinder  te  ondervinden  van  signaaloverlap.  De 

grootste  wijziging  in  de  volgorde  van  de  signalen  is  terug  te  vinden  bij  G27,  het  aangepaste 

basenpaar, en het naburige G26. Deze komen nu voor het signaal overeenkomstig met G16 te liggen 

in het spectrum, bij 13,18 en 13,12 ppm respectievelijk. Dit heeft als voordeel dat G12 nu vrij is van 

5’-GCCCATTTGCAGCG-3’3’-CGGGTAATCGTCGC-5’

Figuur 3.7 Sequentie C2G27

Page 43: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 35 

signaaloverlap ten opzichte van de wild type; langs de keerzijde zijn G16, G26 en G27 zelf iets minder 

duidelijk geresolveerd.  

Een laatste kleine wijziging in het spectrum is het wisselen van de signalen van G25 met G19. Voor de 

resterende signalen is de volgorde en toekenning analoog aan de wild type. 

 

3.5G2C27

             

 

Bij deze laatste sequentie valt het vooral op dat de thymines gekenmerkt worden door vrij hoge T1‐

tijdsconstanten in vergelijking met deze van de wild type. De guanines daarentegen beschikken dan 

weer over  iets  lagere waarden. Dit gedrag  lijkt ook min of meer te worden weerspiegeld  in het 2D 

spectrum: de guanines vertonen onderling iets minder intense nOe‐contacten dan de thymines. Een 

toekenning blijft mogelijk maar wordt hier  iets moeilijker om uit te voeren door de hoge mate van 

signaaloverlap in het guaninegebied. Dit kan wederom verklaard worden door het introduceren van 

een GC‐basenpaar, analoog aan de voorgaande sequentie. 

 

5’-GGCCATTTGCAGCG-3’3’-CCGGTAATCGTCGC-5’

Figuur 3.5  Toekenning iminoprotonen C2G27 via 2D NOESY 

T18

T7

T6

G16

G9G12

G19TT(1) TT(2)T24

G26

G25

G27

Figuur 3.8 Sequentie G2C27

Page 44: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 36 

Base     T1 (ms) 

T18  203,3 

T7  159,0 

T6  163,9 

T24  173,2 

G16  79,7 

G26, G9  a 

G12  89,1 

G25, G19  a 

TT(1)  19,3 

TT(2)     53,5 akan niet bepaald worden door signaaloverlap 

Tabel 3.4 T1‐tijdsconstante van de iminoprotonen van G2C27 bij 5°C 

 

Het spectrum werd opgenomen bij een temperatuur van 15°C, met een tm van 150ms en 64 scans. 

Zoals verder ook  in de analyse van de  temperatuurstudies zal blijken,  is het aangepaste basenpaar 

niet zichtbaar  in het spectrum. Een meting met een mengtijd van 80ms zou dus hier ook geen   nut 

hebben. 

De  thymines kunnen duidelijk van elkaar worden onderscheiden,  terwijl de guanines bijna volledig 

samenvallen onder 4 gezamenlijke signalen. G16 en G12 zijn de enige guanine basenparen die vrij 

zijn  van overlap  terwijl G26, G9  en G25, G19 paarsgewijs met  elkaar overlappen. Het  aangepaste 

T18 T7

T6

G16G9G12

G19TT(1)

TT(2)

T24

G26G25

Figuur 3.9 Toekenning iminoprotonen G2C27 via 2D NOESY 

Page 45: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 37 

basenpaar  lijkt  dus  een  extra  vorm  van  symmetrie  te  introduceren  in  de  sequentie waardoor  er 

zoveel  signalen  samenvallen. Vanuit  het  oogpunt  van  toekenbaarheid  van  het  iminogebied, moet 

deze sequentie het dus duidelijk ook afleggen ten opzichte van de wild type. 

3.6Conclusie 

De toekenning van de verschillende sequenties aan de hand van de 2D NOESY spectra is vrij makkelijk 

door te voeren al blijkt sequentie G2C27 toch wel duidelijk enige hinder te ondervinden van de hoge 

mate van signaaloverlap.  

Aangezien  alle  bestudeerde  sequenties  veertien  basenparen  bevatten  en  de mismatch  aanleiding 

geeft tot twee individuele signalen, zijn er maximum 15 signalen die men kan verwachten om toe te 

kennen. Zoals  reeds aangegeven,  zijn bij alle  sequenties echter de  twee  terminale GC‐basenparen 

niet terug te vinden in de spectra. Dit brengt het maximum aantal toekenbare signalen terug op 13. 

Hoewel  bij  alle  sequenties,  met  uitzondering  van  G2C27,  deze  13  basenparen  kunnen  worden 

toegekend,  zijn  niet  alle  iminoprotonen  vrij  van  enige  overlap.  Wanneer  enkel  de  signalen  in 

beschouwing worden genomen die relatief vrij zijn van overlap, komt dit niet noodzakelijk overeen  

met het aantal toekenbare basenparen. Zo zijn enkel bij de wild type als bij C2G27 alle signalen vrij 

duidelijk geresolveerd. Bij C9G20 wordt dit aantal al teruggebracht tot 11 stuks, terwijl bij G5C24 en 

G2C27 nog 10 vrij duidelijke signalen  kunnen worden teruggevonden. Het is dus duidelijk dat op het 

vlak  van  toekenning  of  de wild  type  of  C2G27  te  verkiezen  zijn. Wanneer  dan  ten  slotte  nog  de 

toekenbaarheid  over  het  volledige  temperatuurbereik  in  beschouwing  wordt  genomen  (zie  ook 

hoofdstuk 4), is het duidelijk dat ook hier de wild type in eerste instantie naar voor komt als de beste 

kandidaat, daar waar C2G27 bij bepaalde temperaturen toch geplaagd wordt door beduidend meer 

signaaloverlap. 

Wanneer  de  T1‐waarden  worden  vergeleken  tussen  de  verschillende  duplexen,  zijn  er  duidelijke 

trends vast te stellen. Bij 2 sequenties, C9G20 en G2C27, worden de thymines gekenmerkt door een 

beduidend grotere waarde voor de T1 dan het geval is bij de guanines. Bij de wild type en C2G27 is dit 

niet  het  geval,    hoewel  basen  T18  en  T6  steeds  over  hoge  T1‐waarden  beschikken.  Ook  is  het 

opmerkelijk dat bij deze twee laatstgenoemde sequenties beide iminoprotonen van de T‐T mismatch 

overeenkomen met de minima  in T1‐tijden. Daar waar ze bij C2G27 beter aansluiten bij de andere 

waarden. 

Buiten T18 en T6, blijkt er dus geen echte trend te ontdekken in de T1‐waarden voor de verschillende 

signalen en zijn deze eerder afhankelijk van duplex  tot duplex. Het  is ook opmerkelijk dat ondanks 

minimale wijzigingen G2C27  en  C2G27  duidelijke  verschillen  vertonen. De  oorzaak  hiervan  is  niet 

duidelijk. 

 

 

 

Page 46: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 38 

3.7Referenties 

1.  Wuthrich,  K.,  et  al.,  Sequential  Resonance  Assignments  As  A  Basis  For  Determination  Of Spatial Protein Structures By High‐Resolution Proton Nuclear Magnetic‐Resonance. Journal of Molecular Biology, 1982. 155(3): p. 311‐319. 

2.  Gervais, V., et al., Solution Structure Of 2 Mmismatches A‐Center‐DOT‐A And T‐Center‐DOT‐T In  The  K‐RAS  Gene  Context  By  Nuclear‐Magnetic‐Resonance  And  Molecular‐Dynamics. European Journal of Biochemistry, 1995. 228(2): p. 279‐290. 

 

Page 47: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 39 

Hoofdstuk4:Temperatuurstudiewildtypeenalternatievesequenties 

In  dit  hoofdstuk  wordt  de  temperatuurstudie  van  de  referentiesequentie  (wild  type)  en  de  4 

alternatieve  sequenties  besproken.  Meer  specifiek  wordt  er  van  elk  zichtbaar  basenpaar,  waar 

mogelijk, een  temperatuurscoëfficiënt bepaald wat ons  toelaat om op een kwantitatieve wijze het 

gedrag van de basenparen te vergelijken. Naast het gedrag  in functie van de temperatuur wordt er 

ook gekeken naar de maximale  temperatuur waarbij de  individuele basenparen nog zichtbaar zijn, 

wat ons een idee kan geven van de stabiliteit van de sequentie in haar duplex vorm. Verder wordt er 

een analyse doorgevoerd van de overkoepelende  transversale  relaxatieconstante T2* aan de hand 

van  de  lijnbreedtes  op  halve  hoogte  over  de  verschillende  temperaturen  voor  een  aantal  op 

voorhand  gekozen, wel  gedefinieerde  en  geresolveerde  signalen.  Vooral  dit  laatste  is  van  belang 

aangezien het optreden van spectrale overlap aanleiding kan geven tot fouten in de bepaling van de 

lijnbreedte, wat op zijn beurt dan weer aanleiding kan geven tot verkeerde interpretaties. 

Het feitelijk doel van de studie is om na te gaan of er vertrekkende van het wild type duplex bepaalde 

wijzigingen doorgevoerd  kunnen worden aan de  sequentie  zodat een grotere  stabiliteit  verkregen 

wordt  en even goede of betere spectra verkregen kunnen worden. Bij dit laatstgenoemde wordt er 

vooral gelet op de individuele onderscheidbaarheid van de geobserveerde iminoprotonen. Zekerheid 

omtrent  bovenvermelde  eigenschappen  is  een  noodzaak  aangezien  de  optimale  duplex  dienst  zal 

doen  als  scaffold  voor  de  verdere  ontwikkeling  van  een  serine  protease  mimic.  Wanneer  de 

gemodificeerde  bouwstenen worden  ingebracht  in  de  voor NMR meest  geschikte  scaffold,  zal  de 

toekenning eenvoudiger  verlopen en  zal de  stabiliteit  van de duplex eenvoudiger  kunnen worden 

geanalyseerd. 

4.1Het“two‐state”modelvoordeuitwisselingvaniminoprotonenbetrokkeninwaterstofbruggenbinneneenDNAduplexinoplossing 

Vooraleer  de  resultaten  per  sequentie worden  besproken  is  het  belangrijk  om  de  observaties  te 

kunnen kaderen binnen een theoretisch model. Door ons te voorzien van de nodige achtergrond kan 

tot  een  duidelijkere  interpretatie  overgegaan worden. Het model  dat  hier wordt  aangereikt  staat 

bekend als het zogenaamde “two‐state model” en beschrijft hoe een DNA duplex zich gedragen  in 

een protisch solvent en hoe dit gedrag zich manifesteert in het gedrag van de iminosignalen in het 1H 

NMR spectrum [2], [3]. 

Een  iminoproton  betrokken  in  een waterstofbrugbinding  binnen  een DNA  basenpaar  is,  in  eerste 

instantie,  beschermd  tegen  het  aanwezige  solvent  en  zal  dus  ook  niet  uitwisselen met  de  labiele 

waterprotonen. De  typische weergave van de dubbele helix suggereert een starre structuur. Het  is 

echter  een  feit  dat  een  DNA  duplex  behoorlijk  wat  flexibiliteit  vertoont  waarbij  deze 

waterstofbruggen niet continu  intact worden gehouden maar op gezette  tijden worden verbroken. 

Ieder basenpaar wordt dus onderworpen aan een evenwicht tussen een open en gesloten toestand. 

Dit fenomeen staat ook bekend als “basepair breathing”. Wanneer het basenpaar zich bevindt in de 

open toestand, zijn de  iminoprotonen wel toegankelijk voor de aanwezige solventmoleculen en kan 

dus het iminoproton uitwisselen met één van de in nabijheid aanwezige solventprotonen.  

Page 48: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 40 

Dit uitwisselingsproces kan onderverdeeld worden in drie verschillende stappen of fasen [4], [5]. 

1. Opening van het beschouwde basenpaar 

2. Uitwisseling  van  het  nu  toegankelijke  iminoproton  met  een  proton  van  het  aanwezige 

solvent (de eigenlijke chemische uitwisseling) 

3. Sluiting van het basenpaar 

De verschillende stappen, schematisch uitgewerkt, kunnen worden teruggevonden in figuur 4.1 

Binnen deze figuur stel Kd de dissociatieconstante voor van het basenpaar dat bepaald wordt door de 

verhouding van de snelheidsconstante voor de opening en sluiting van het basenpaar, respectievelijk 

kop en kcl.Ten  slotte  is ktr de  snelheidsconstante voor de uitwisseling van het  iminoproton met het 

solvent.  De  levensduur  van  het  basenpaar  in  gesloten  toestand,  τcl  en  de  levensduur  van  het 

basenpaar  in  open  toestand  τop,  samen met  de  dissociatieconstante  Kd  kunnen  aan  de  hand  van 

bovenstaande snelheidsconstanten worden gedefinieerd als volgt: 

1

1

 

De uitwisselingstijd (exchange time, figuur 4.1), τex, komt overeen met de tijdsduur van het volledige 

uitwisselingsproces  samen met  het  openen  en  sluiten  van  het  basenpaar.  In  de  literatuur wordt 

hiervoor typisch een waarde gevonden dat zich situeert op de tientallen ms tijdschaal of groter. 

De snelheidsbepalende stap binnen dit meerstapsproces is de uitwisseling van het iminoproton naar 

het  solvent wanneer  het  basenpaar  zich  in  de  open  toestand  bevindt  [6]. Deze  stap  kan worden 

versneld  door  de  aanwezigheid  van  een  protonacceptor  zoals  ammoniak,  NH3,  die  deze  stap 

katalyseert en dus de duur van het totale uitwisselingsproces zal verkorten. Dit type van katalysator 

wordt  ondermeer  gebruikt  in  metingen  voor  het  bepalen  van  τcl,  d.i.  de  levensduur  van  een 

basenpaar in de gesloten toestand [7]. 

Verder  is het nog belangrijk om op  te merken dat de  snelheidsconstanten  kop  en  kcl niet worden 

beïnvloed  door  de  aanwezigheid  van  een  protonacceptor, maar  karakteristiek  zijn  voor  het  type 

τcl τop

Kd ktr Kd

τ ex , exchange time

Figuur 4.1 Schema met verschillende stappen betrokken in de chemische uitwisseling van een iminoproton met een proton van het aanwezige solvent. Rode bolletjes stellen protonen van water voor, zwarte de iminoprotonen. 

Page 49: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 41 

basenpaar. Daarentegen gaat een verandering  in  temperatuur wel degelijk een  invloed hebben op 

alle snelheidsconstanten in dit proces. 

Met deze theoretische achtergrond moet het nu mogelijk zijn om de verschillende observaties 

gedurende de metingen beter te kunnen interpreteren. 

4.2Aardvandeiminoprotonenendegevolgenophunwaarneembaarheidindespectra 

Naast bovenstaand model dat het mogelijk maakt om de latere observaties te helpen interpreteren is 

er nog een ander aspect waarmee rekening moet worden gehouden, meer bepaald de aard van de 

geobserveerde  iminoproton.  Deze  zijn  uitwisselbaar  met  het  solvent  water.  Bovendien  zijn  de 

protonen   van het solvent water nog eens  in sterke overmaat aanwezig, wat de uitwisseling alleen 

nog maar bevoordeelt. 

Door het proces van chemische uitwisseling, wisselen de betrokken protonen continu van chemische 

omgeving. Dit kan als volgt schematisch worden voorgesteld: 

 

waarbij: 

A  en  B  twee  verschillende  chemische  omgevingen  voorstellen  voor  een  proton  (bvb:  een 

hydroxylgroep van  sucrose en een watermolecule), elk gekenmerkt door een verschillende 

chemische verschuiving ωA en ωB. 

 k1 en k‐1 de snelheidsconstanten zijn voor de uitwisselingsreactie van het proton van A naar B 

en omgekeerd 

Verder wordt gewerkt met een totale uitwisselingssnelheidsconstante kex dat gedefinieerd  wordt als: 

 

waarbij: 

 

En      overeenkomt  met  de  gemiddelde  levensduur  van  het  proton  in  de  onderscheidbare 

chemische omgevingen A en B. 

Het feit dat zo’n chemisch uitwisselingsproces aan de gang is tijdens de meting heeft zijn gevolgen in 

het  al  dan  niet  waarnemen  van  (één,  twee  of  geen)  signalen.  Schematisch  gezien  kunnen  de 

verschillende situaties worden weergegeven zoals voorgesteld in figuur 4.2.  

Hierbij zijn twee grootheden van belang. Enerzijds  is er het frequentieverschil  = |ωA – ωB| van een  proton  tussen  beide  chemische  omgevingen.  Deze  bepaalt  de  zogenaamde  NMR  tijdschaal. 

Anderzijds  is er de uitwisselingssnelheidsconstante kex die de  tijdschaal van het uitwisselingsproces 

Page 50: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 42 

kenmerkt.  In  functie  van  hun  onderlinge  relatie  kunnen  3  verschillende  regimes  onderscheiden 

worden: 

 

Trage uitwisseling: 

 

Bij  een  voldoende  lage 

temperatuur  verloopt  de 

uitwisseling  van  de  labiele 

iminoprotonen zoals alle andere 

kinetische  processen  doorgaans 

trager  dan  bij  hogere 

temperaturen.  In  deze  situatie 

zal  de  uitwisselingsnelheids‐

constante    kleiner  zijn  dan 

het  frequentieverschil  van  de 

twee  signalen  van  de 

beschouwde  protonen  die 

overeenkomen  met  twee 

(verschillende)  chemische 

omgevingen A en B. We  zeggen 

dat de uitwisseling traag is op de 

NMR  tijdschaal.  Bijgevolg  zijn 

deze twee signalen ook elk apart 

zichtbaar in het 1H 1D‐spectrum.  

 

 

Snelle uitwisseling:  

Bij een voldoende hoge temperatuur verloopt de uitwisseling van de  labiele  iminoprotonen 

naar water en terug zodanig snel dat de uitwisselingsnelheidsconstante   groter is dan het 

frequentieverschil ∆   tussen  de  twee  chemische  omgevingen A  en  B.  In  deze  situatie  zal 

slechts één enkel uitgemiddeld signaal zichtbaar zijn, we zeggen dat de uitwisseling snel is op 

de NMR tijdschaal. 

Middelmatige uitwisseling: 

 

Wanneer de temperatuur niet hoog genoeg is voor een snelle uitwisseling maar ook niet laag 

genoeg  is  voor  een  trage uitwisseling  op de NMR  tijdschaal, wordt  er  gesproken  van  een 

situatie van middelmatige of intermediaire uitwisseling op de NMR tijdschaal. In deze situatie 

is  de  uitwisselingsnelheidsconstante    ongeveer  gelijk  aan  het  frequentieverschil ∆   en 

kan  er  gesproken worden  van  een  regime  dat  tussen  de  twee  extremen  (snelle  en  trage 

(a) (b)

kex = 0 s-1

kex/ = 0

kex = 300 s-1

kex/ = 0.12

kex = 1500 s-1

kex/ = 0.60

kex = kex/ = 1

kex = 7000 s-1

kex/ = 2.79

kex = 30000 s-1

kex/ = 11.94

Figuur 4.2 [1] Drie mogelijke situaties van uitwisseling van een proton tussen twee onderscheidbare chemische omgevingen. (a) gelijke populaties beide omgevingen (b)  één omgeving in overmaat 

aanwezig 

Page 51: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 43 

uitwisseling)  inzit.  Dit  resulteert  in  een  spectrum  waar  de  beschouwde  signalen  breed 

worden uitgesmeerd over het  frequentie  interval dat  zich  tussen de  twee oorspronkelijke 

afzonderlijke signalen bevond. We spreken van coalescentie. 

De  lijnverbreding waarneembaar bij  intermediaire uitwisseling op de NMR tijdschaal verschijnt niet 

plotseling, maar groeit gestaag naarmate van trage tot intermediaire uitwisseling overgegaan wordt, 

b.v.  omdat  bij  vast  frequentieverschil  ∆ ,    vergroot  naarmate  de  temperatuur  stijgt.  Na 

coalescentie,  neemt  de  lijnverbreding  vervolgens  weer  af,  naarmate  overgegaan  wordt  van 

intermediaire naar snelle uitwisseling.  

Zoals  reeds  duidelijk  blijkt  uit  de  bovenstaande  figuur  kan  binnen  deze  regimes  nog  eens  een 

onderscheid  worden  gemaakt  in  functie  van  de  relatieve  populatie  van  de  twee  chemische 

omgevingen. In werklijkheid is het solvent (water) in zeer sterke overmaat aanwezig. Voor dergelijke 

situatie  kan  aangetoond  worden  dat  het  intense  signaal  geen  verbreding  noch  verschuiving  zal 

ondervinden  in  het  spectrum.  Voor  het  minderheidssignaal  (hier  de  iminoprotonen)  zullen  de 

signalen sterk verbreden en verschuiven lang voordat het intermediair uitwisselingsregime bereikt is 

[1]. Als  gevolg  hiervan  kunnen  deze  signalen  reeds  verdwijnen  terwijl  er  nog  sprake  is  van  trage 

uitwisseling op de NMR tijdschaal, deze situatie kan worden teruggevonden in figuur 4.2 situatie (b).  

Wanneer beide omgevingen  in gelijke mate zijn vertegenwoordigd,  is situatie (a) van toepassing en 

zijn beide signalen langer zichtbaar dan het geval is in situatie (b). 

Teruggrijpend naar het  two‐state model, moeten  twee verschillende uitwisselingsprocessen  tussen 

drie verschillende omgevingen beschouwd worden. Enerzijds  is er de  conformationele uitwisseling 

tussen een  gesloten en open  vorm  van het basenpaar, waardoor het  iminosignaal  afwisselend de 

chemische verschuiving van de open of gesloten vormt aanneemt. Daar waar de iminosignalen in de 

gesloten vorm typisch boven de 12 ppm gelegen zijn, is dit in de open vorm eerder onder de 11 ppm 

[8]. Daarnaast kan het  imino waterstof  in de open  vorm uitwisseling met een watermolecule, dat 

typisch rond 4.8 ppm aangetroffen wordt. Bij neutrale pH, zoals hier gebruikt werd, gebeurt het 2e 

uitwisselingsproces  nog  voldoende  traag  op  de NMR  tijdschaal  opdat  de  imino  signalen  zichtbaar 

zouden zijn; we zitten  in een situatie analoog aan Figuur 4.2[b] bovenaan.   De “basepair breathing” 

gebeurt dan weer  snel op de NMR  tijdschaal, en aangezien de gesloten  toestand veruit de meest 

voorkomende  is, wordt  de  uitgemiddelde  chemische  verschuiving  gedomineerd  door  deze  vorm. 

Naarmate de  temperatuur  verhoogt, nemen de  snelheidsconstanten  in waarde  toe  terwijl ook de 

fractie  aan  open  vorm  toeneemt,  waardoor  de  chemische  verschuiving  in  toenemende  mate 

verschuift naar deze van de open vorm en het solvent. Dit wordt evenwel nooit bereikt omdat de 

steeds  snellere  uitwisseling  met  het  solvent  leidt  tot  het  verdwijnen  van  het  signaal,  zoals 

aangegeven  in  figuur 4.4(b),  zelfs  indien de voorwaarde   ~∆  nog niet bereikt  is. Naarmate de 

temperatuur  verder  verhoogt wordt,  gaat  uiteindelijk  ook  de  duplexstructuur  verloren  omdat  de 

opeenvolgende basenparen nauwelijks tot niet meer in de gesloten vorm voorkomen.   

De  verandering  in  chemische  verschuiving  en  de  lijnbreedte  van  de  iminosignalen  kan  ons  dus 

kwalitatieve informatie verschaffen over het gedrag van elk individueel basenpaar in de DNA duplex. 

Op dit vlak, biedt dit een andere blik dan deze verkregen uit de smelttemperaturen Tm, opgemeten 

met UV‐spectroscopie.  

 

Page 52: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 44 

4.3Wildtype(T‐Tmismatch)4.3.1 Chemischeverschuivinginfunctievantemperatuur

De sequentie van de wild type wordt hieronder weergegeven in figuur 4.3. Deze werd onderworpen 

aan  een  temperatuurstudie  waarbij  de  temperatuur  vertrekkende  van  5°C  systematisch  werd 

verhoogd tot een temperatuur waarbij er geen signalen van de iminoprotonen zichtbaar zijn. 

 

 

 

De toekenning werd reeds toegelicht in het voorgaande hoofdstuk en is ter verduidelijking nog eens 

aangebracht op het overzicht van de temperatuurstudie (Figuur 4.4). Niet alle temperaturen worden 

weergegeven omdat de meerwaarde hiervan eerder beperkt is. De resultaten van deze metingen zijn 

wel volledig meegenomen in de verdere dataverwerking. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uit figuur 4.4 blijkt duidelijk dat bij 25°C het spectrum 13 toekenbare iminoprotonen vertoont. Deze 

zijn dus in trage uitwisseling met het solvent op  de NMR tijdschaal. Het opvallende aan de spectra is 

het  ontbreken  van  de  terminale  GC‐basenparen  die  over  het  volledige  temperatuursbereik  nooit 

terug  te  vinden  zijn.  Dit  is  een  gevolg  van  het  feit  dat  de  beschouwde  basenparen  meer  tijd 

doorbrengen  in  de  open  toestand  en  bovendien  gemakkelijker  toegankelijk  zijn  voor  het  solvent, 

zodat hun  iminoprotonen vertoeven  in een regime van snelle uitwisseling op de NMR‐tijdschaal en 

dus  niet  zichtbaar  zijn  de  spectra.  Deze  observatie  kan,  zoals  verder  ook  blijkt,  worden 

doorgetrokken  worden  naar  alle  sequenties:  steeds  zijn  de  buitenste  basenparen  afwezig  in  de 

spectra. 

5°C

15°C

25°C

35°C

45°C

55°C

60°C

G26

T18 

T27 

T7T6 T24 

G16 G9 G12 

G19G25 TT(1) TT(2) 

Figuur 4.3 Sequentie wild type

Figuur 4.4 Overzicht temperatuurstudie iminoprotonen wild type

5’-GACCATTTGCAGCG-3’3’-CTGGTAATCGTCGC-5’

Page 53: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 45 

Verder  verschuiven  sommige  signalen  duidelijk  meer  dan  andere  en  ontstaan  of  verdwijnen  er 

overlappingen  (bv.  T27  en  T7  bij  5°C),  naarmate  de  temperatuur  daalt  of  stijgt.  Bij  60°C  zijn  alle 

iminoprotonen  verdwenen.  Een  meer  kwantitatief  beeld  van  het  temperatuursgedrag  van  de 

iminoprotonen wordt gegeven  in figuur 4.5, waar de chemische verschuiving van de  iminoprotonen 

wordt uitgezet in functie van de temperatuur. 

 

Figuur 4.5 Chemische verschuiving in functie van de temperatuur voor wild type 

Bij deze  figuur wordt voor alle  imino signalen de chemische verschuiving gevolgd  in  functie van de 

temperatuur.  Vervolgens wordt    aan  elke  dataset  een  trendlijn  gefit met  een  richtingscoëfficiënt 

waaruit dan de zgn. temperatuurscoëfficiënt, afgekort als TC, kan worden bepaald. De waarden voor 

TC voor elke base kan worden  teruggevonden  in  tabel 4.1. T7 

en T27 worden hier samen vermeld aangezien ze bij de meeste 

temperaturen gezamenlijk verschuiven. Aan de hand van deze 

coëfficiënten  kan  een  inschatting  worden  gemaakt  van  het 

gedrag  van  de  chemische  verschuiving  van  elk  individueel 

iminoproton  in  functie  van  de  temperatuur  en  kan  later  een 

vergelijking worden gemaakt met de andere sequenties om de 

mogelijke impact van de modificaties in beeld te brengen.  

Een eerste duidelijke  trend  in deze  temperatuurscoëfficiënten 

is het feit dat ze allemaal een negatief teken hebben. Dit komt 

erop  neer  dat  naarmate  de  temperatuur  toeneemt  de 

chemische  verschuiving  van  de  iminoprotonen  daalt.  Zoals 

eerder  aangegeven  zorgt  een  hogere  temperatuur  voor  een 

toename  in  snelheid  van  uitwisseling,  waardoor  de 

9,750

10,250

10,750

11,250

11,750

12,250

12,750

13,250

13,750

14,250

0 10 20 30 40 50 60

Chemische verschuiving δ(ppm)

Temperatuur (°C)

T18T7 & T27T6T24G16G9G12G26G19G25TT(1)TT(2)

Base  TC (ppb/K) 

T6  ‐6,40  ±  0,06 

T24  ‐6,20  ±  0,13 

T18  ‐5,30  ±  0,05 

T7 &T27  ‐4,60  ±  0,58 

TT(1)  ‐4,00  ±  0,16 

G9  ‐3,10  ±  0,10 

G16  ‐2,60  ±  0,16 

G25  ‐2,60  ±  0,06 

G19  ‐2,20  ±  0,04 

G26  ‐2,20  ±  0,16 

G12  ‐1,90  ±  0,08 

TT(2)  ‐0,70  ±  0,08 

Tabel 4.1: Temperatuurscoëfficiënten wild type 

Page 54: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 46 

iminoprotonen verschuiven in de richting van het watersignaal. Er is dus sprake van een evolutie van 

een regime van trage uitwisseling naar een regime van snelle uitwisseling op de NMR‐tijdschaal voor 

het  2e  uitwisselingsproces.      Ten  tweede  is  het  duidelijk  uit  het  verschil  in  grootte  van  de 

temperatuurscoëfficiënten dat de  thymines een grotere  temperatuursafhankelijkheid vertonen dan 

het  geval  is  bij  de  guanines.  Dit  kan  worden  verklaard  door  het  verschil  in  het  aantal 

waterstofbruggen  tussen beide  typen basenparen. Dit wordt ook ondersteund door de observatie 

dat de levensduur van een GC basenpaar in de gesloten vorm tot ~10 maal groter is dan dat van een 

AT‐basenpaar [6]. Hieruit kan dus besloten worden dat een GC‐basenpaar aanzienlijk stabieler is. 

Een derde en belangrijke observatie  is het gedrag van de  iminoprotonen van de thymines  in de T‐T 

mismatch. Zoals eerder gezegd zijn deze betrokken  in een “wobble” type basenpaar vorming, zoals 

reeds  aangegeven  in  hoofdstuk  1.  Het  eerste  iminoproton  TT(1)  sluit  qua  grootte  van  de 

temperatuurscoëfficiënt min of meer aan bij de andere thymines maar het tweede, TT(2), vertoont 

een afwijkend gedrag. De positie verandert nauwelijks naarmate de  temperatuur  stijgt. Dit  lijkt  te 

suggereren dat dit  iminoproton niet of nauwelijks beïnvloedt wordt door het proces van chemische 

uitwisseling ter hoogte van dit basenpaar.  

4.3.2 MaximalewaarneembaretemperatuurTmax

De maximale temperatuur Tmax waarbij er nog signalen van de iminoprotonen zichtbaar zijn geeft een 

indicatie van de stabiliteit van de verschillende duplexen. Er moet echter een waarschuwing gegeven 

worden voor een al te letterlijke interpretatie: wanneer de signalen niet langer zichtbaar zijn wil dit 

niet  zeggen  dat  de  duplexstructuur  reeds  volledig  verloren  gegaan  is.  Er moet  namelijk  rekening 

worden  gehouden met  de  chemische  uitwisseling  ter  hoogte  van  de  iminoprotonen.  Zoals  reeds 

eerder  in paragraaf 4.1 werd  aangetoond, moet  er  in de  regimes  van  trage en  snelle uitwisseling 

verder nog extra rekening worden gehouden met het populatieverschil tussen de iminoprotonen en 

het  solvent.  Juist  door  dit  populatieverschil  kunnen  de  signalen  sneller  verdwijnen  dan men  zou 

verwachten louter op basis van de overgangen tussen de verschillende uitwisselingsregimes bepaalt 

door de relatie tussen   en . 

Ondanks  dit  voorbehoud  stellen  we  vast  dat  de  Tmax  vrij  goed 

overeenkomt  met  de  smelttemperatuur  Tm  bepaald  door  UV‐

spectroscopie(zie  hoofdstuk  6)  Gezien  de  definitie  van  de 

smelttemperatuur  (=  temperatuur waarbij  er  50%  duplex  en  50% 

simplex aanwezig is) en het feit dat dit een parameter is die typisch 

wordt gebruikt voor het aangeven van de stabiliteit van de duplex, 

kan  de  interpretatie  van  de  maximale  temperatuur  hier  ook  bij 

aansluiten. 

Bij het aanduiden van de maximale  temperatuur wordt er gebruik 

gemaakt van de rechts afgebeelde (universele) kleurencode. 

 

 

 

  niet zichtbaar

  5°C

  7,5°C

  10°C

  12,5°C

  15°C

  20°C

  25°C

  30°C

  35°C

  40°C

  45°C

  50°C

  55°C

Page 55: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 47 

Toegepast op de individuele basenparen, geeft dit volgend resultaat: 

 

Figuur 4.6 Grafische weergave van de maximale waarneembare temperatuur voor wild type  

Een  opmerkelijk  feit  is  dat  de  T‐T‐mismatch  protonen  zelf  zichtbaar  blijven  tot  de  maximale 

temperatuur bereikt  is. Men zou verwachten dat deze mismatch door de niet  ideale Watson‐Crick 

basenparing  een  verminderde  stabiliteit  zou  vertonen  en  sneller  beïnvloedt  worden  door 

uitwisseling. Wel kan er verwacht worden dat door de aanwezigheid van de mismatch de stabiliteit in 

het algemeen lager ligt dan bij een duplex zonder mismatch [6]. 

Wanneer de sequentie wordt opgedeeld in twee verschillende takken voor en na de mismatch, dan is 

de  rechtertak  (na de mismatch)  iets  stabieler  te noemen dan de  linkertak. Dit  is waarschijnlijk het 

gevolg van een extra GC‐basenpaar in de rechtertak ten opzichte van de linker.  

De  smelttemperatuur  (Tm)  van  deze  duplex  bedraagt  ongeveer  48,6°C.  Gezien  het  vrij  uniforme 

gedrag  van  alle  basenparen  die  zichtbaar  blijven  tot  die  temperatuur  of  hoger,  zijn  deze  twee 

gegevens in vrij goede overeenstemming met elkaar. 

4.3.3 MaximaleT2*‐tijd

Analoog aan de maximale  temperatuur wordt een analyse uitgevoerd op vlak van de T2‐tijd. Deze 

wordt  bepaald  uit  de  lijnbreedtes  op  halve  hoogte  (FWHM)  van  de  individuele  signalen  door  in 

Topspin (Bruker) het deconvolutiealgoritme toe te passen en met behulp van onderstaand verband. 

1 ∗ 

∗ 1

 

De reden waarom deze analyse wordt uitgevoerd  is enerzijds om na te gaan wat de  impact van de 

temperatuur  is op de  lijnbreedte. Anderzijds  kan op deze manier ook worden nagegaan  in welke 

mate de aangebrachte basenpaaraanpassingen een invloed zullen hebben op de relatieve stabiliteit, 

immers het  verdwijnen  van de  imino  signalen met  toenemende  temperatuur wordt  voorafgegaan 

door lijnverbreding. Het feit dat hiervoor geen extra metingen nodig zijn is ook mooi meegenomen.  

 In het eerste gedeelte van figuur 4.7 is duidelijk te zien dat de T2* voor de meeste signalen toeneemt 

in  functie  van  de  temperatuur, met  andere woorden  de  lijnen  scherpen  op.  Dit  kan  beschouwd 

5’

3’

3’

5’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15

Page 56: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 48 

worden  als  normaal  gedrag.  Immers,  voor  T2*,  de  overkoepelende  transversale 

relaxatietijdsconstante, geldt algemeen volgende uitdrukking: 

1∗

1

,

1

met   

- , de natuurlijke transversale relaxatietijdsconstante 

- ,   =  de  transversale  relaxatie  veroorzaakt  door  de  aanwezigheid  van inhomogeneïteiten in het magneetveld B0 

Theoretisch  gezien  zou  een  toename  in  de  temperatuur  een  daling  veroorzaken  in  de  rotatie 

correlatietijd    ,i.e. de gemiddelde tijd tussen twee willekeurige magnetische perturbaties die een 

relaxatie‐overgang induceren. Deze daling in   leidt op zijn beurt dan weer tot een toename van de 

transversale relaxatietijdsconstante T2*  , waarbij de relaxatie wordt geïnduceerd door magnetische 

dipool‐dipool  interacties die willekeurig variëren  in  tijd bij moleculaire reoriëntatie. Er zijn ook nog 

andere mogelijke mechanismen die  relaxatie kunnen  induceren, echter  rond kamertemperatuur  is 

het dipool‐dipool mechanisme het meest efficiënte en dus meest relevante mechanisme. 

Zolang de T2*  lineair  toeneemt  in  functie van de  temperatuur,  is het mechanisme van de dipolaire 

relaxatie overheersend. Echter bij een bepaalde temperatuur vertonen de curven een maximum om 

daarna plots weer  te dalen  tot de signalen uiteindelijk  te sterk verbreed zijn om ze nog  te kunnen 

volgen.  Deze  ogenschijnlijke  tegenstelling met  de  bovenstaande  theoretische  verwachtingen  kan 

worden verklaard, zoals reeds eerder is aangehaald, door de bijdrage van een ander mechanisme nl. 

chemische uitwisseling van de beschouwde iminoprotonen met het aanwezige solvent, water. 

Als er rekening wordt gehouden met de bovenstaande verklaring, dan kan de uitdrukking voor T2*  

als volgt worden uitgebreid: 

1∗

1

,

1

,

1

Veronderstellend dat de bijdrage  in T2* ten gevolge van veldinhomogeneïteiten constant blijft over 

het  volledige  temperatuursbereik,  dan  kan  de  plotse  daling  in  T2*  worden  verklaard  door  het 

dominant  worden  van  de  bijdrage  afkomstig  van  de  chemische  uitwisseling  bij  de  hogere 

temperaturen. 

Vooraleer  de  chemische  uitwisseling  een  “bijdrage”  kan  leveren  tot  de  lijnbreedte  moet  het 

iminoproton wel beschikbaar zijn voor uitwisseling, dus moet het basenpaar voldoende  in de open 

vorm beschikbaar zijn. Hoe minder tijd het basenpaar doorbrengt in de open vorm, hoe minder snel 

lijnverbreding zal optreden  ten gevolgde van de exchange. Verder geldt dat de grootteorde van  τc 

voor alle duplexen gelijk  is (het zijn allemaal 14‐meren), dus enige verschillen  in dit gedrag moeten 

wel  afkomstig  zijn  van  de  uitwisselingsbijdrage  in  T2*.  Bijgevolg  kan  de  evolutie  van  T2*  en  het 

karakteristieke maximum gebruikt worden als een maat voor de stabiliteit van de duplex. 

Page 57: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 49 

Zoals vrij duidelijk blijkt uit figuur 4.7 zijn er een aantal signalen die duidelijk te volgen zijn over het 

volledige temperatuursbereik. Echter zijn er ook een groot deel die slechts beperkt te volgen zijn of 

die  overlap  vertonen  met  andere  signalen  waardoor  de  lijnbreedtes  niet  betrouwbaar  bepaald 

kunnen worden  en  hierdoor  geen  echt  duidelijk  verloop  vertonen.  Daarom wordt  analyse  enkel 

uitgevoerd op signalen die volledig te volgen zijn over het volledige temperatuursbereik en geen last 

ondervinden van signaaloverlap. De signalen die hiervoor worden gevolgd zijn T18, T6, T24 en beide 

iminoprotonen overeenkomstig met de TT‐mismatch. 

0,002

0,007

0,012

0,017

0,022

0,027

0 10 20 30 40 50 60

T 2*‐tijd (s)

Temperatuur (°C)

T18

T7 & T27

T7 & T27

T6

T24

G16

G9

G12

G26

G19

G25

TT(1)

TT(2)

Figuur 4.7 Overzicht T2* in functie van temperatuur van de wild type 

Page 58: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 50 

 

Een vergelijking van T24 met T6 maakt dit duidelijk: de maximale T2*‐tijd van T24 bevindt  zich bij 

45°C, terwijl die van T6 zich al bij 40°C bevindt. Dit wil dus zeggen dat de chemische uitwisseling bij 

T6 sneller zal  ingrijpen dan het geval  is bij T24. Bijgevolg kan het A5T24 basenpaar als  iets stabieler 

worden beschouwd dan T6A23. 

Specifiek  in  de wild  type,  vertonen  T18  en  T24  een  iets  hoger maximum  dan  het  geval  is  bij  T6. 

Daarnaast is één van de mismatch thymines ongeveer gelijkwaardig aan T6 terwijl de andere nog een 

iets lager maximum vertoont. 

Volledig gelijkaardige analyses werden uitgevoerd voor de 4 voorgestelde alternatieve sequenties en 

worden hierna één voor één besproken.   

0,002

0,007

0,012

0,017

0,022

0,027

0 10 20 30 40 50 60

T 2*‐tijd (s)

Temperatuur (°C)

T18

T6

T24

TT(1)

TT(2)

Figuur 4.8 T2* in functie van de temperatuur voor een selectie van signalen van de wild type 

5’

3’

3’

5’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15

Figuur 4.9 Grafische weergave maximale T2* wild type

Page 59: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 51 

4.4C9G204.4.1 Chemischeverschuivinginfunctievantemperatuur

De aanpassing  in de sequentie, C9G20, komt overeen met een base‐flip  juist na de mismatch: een 

GC‐basenpaar wordt vervangen door een CG‐basenpaar. 

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zoals figuur 4.11 lijkt te suggereren is deze duplex iets minder stabiel dan de wild type. De signalen 

zijn al volledig verdwenen bij 55°C terwijl dit bij de wild type pas bij 60°C waargenomen werd. Ook 

het  verschil  in  smelttemperatuur  lijkt  dit  te  bevestigen:  een  gemiddelde  smelttemperatuur  van 

45,2°C.  Ten  opzichte  van  de wildtype  (48,6°C)  is  dit  toch  een  significant  verschil.  Dit  lijkt  eerder 

onverwacht aangezien de basen hetzelfde zijn gebleven, enkel de inplanting is anders. Dit kan duiden 

op  een  algemene  verstoring  van  de  duplexstructuur  door  een minder  efficiënte  stacking  van  de 

opeenvolgende basen.  In dit opzicht  is het ook opmerkelijk dat de modificatie  zelf  (G20) maar  te 

volgen is over een beperkt temperatuursbereik (5‐15°C) en daarna plots verdwijnt, zoals later ook te 

zien  zal  zijn  in de maximale waarneembare  temperatuur. Bij 5°C  lijkt deze  sequentie  zich beter  te 

gedragen dan de wild type in termen van signaaloverlap, maar dit gaat verloren eens de temperatuur 

toeneemt. 

5°C 

15°C 

25°C 

35°C 

45°C 

50°C 

55°C 

G20 

                  Figuur 4.10 Sequentie C9G20

Figuur 4.11 Overzicht temperatuurstudie iminoprotonen C9G20

T18 T27 

T7 

T6  T24 

G16 

G19G26

G25

TT(1) TT(2) 

5’-GACCATTTCCAGCG-3’3’-CTGGTAATGGTCGC-5’

Page 60: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 52 

 

De  temperatuurscoëfficiënten zijn opgenomen  in Tabel 4.2 

terwijl  de  vergelijking  met  de  wild  type  wat  betreft 

temperatuursgedrag teruggevonden wordt in figuur 4.13 en 

4.14.  Wat  wel  rechtstreeks  uit  bovenstaande  grafiek  en 

tabel  kan  worden  afgeleid  is  het  plotse  verschil  in  het 

gedrag  van  de  thymines  in  de  mismatch:  deze  zijn 

omgewisseld  in  temperatuursgedrag.  In  dit  geval  gedraagt 

TT(2) zich als een vrij normale thymine daar waar de  imino 

op  deze  positie  in  de  wild  type  en  tevens  alle  andere 

sequenties  (zie  verder)  juist  diegene  was  die  nauwelijks 

variatie  in  chemische  verschuiving  vertoont  in  functie  van 

de  temperatuur. Hetzelfde met TT(1), deze heeft een bijna 

constante  chemische  verschuiving  met  stijgende 

temperatuur  daar  waar  deze  oorspronkelijk  zich  juist 

gedroeg als een vrij normale thymine. 

Er zijn twee mogelijke verklaringen voor dit gedrag: 

De  thymines  blijven  hetzelfde  gedrag  vertonen  als  voorheen maar wisselen  gewoon  van 

plaats  in het  spectrum  (chemische verschuiving) door een verandering  in de onmiddellijke 

chemische omgeving veroorzaakt door de base‐flip.  

Tabel 4.2: Temperatuurscoëfficiënten C9G20

Base  TC (ppb/K) 

T7, T27  ‐8,80  ±  0,29 

T6  ‐6,60  ±  0,05 

T18  ‐6,50  ±  0,16 

T24  ‐6,00  ±  0,09 

TT(2)  ‐4,70  ±  0,29 

G19  ‐3,80  ±  0,03 

G26  ‐3,50  ±  0,40 

G16  ‐3,30  ±  0,14 

G25  ‐3,10  ±  0,21 

G12  ‐2,20  ±  0,10 

G20  ‐2,00  ±  0,12 

TT(1)  ‐1,20  ±  0,29 

Figuur 4.12 Chemische verschuiving in functie van de temperatuur voor C9G20 

9,500

10,000

10,500

11,000

11,500

12,000

12,500

13,000

13,500

14,000

14,500

0 10 20 30 40 50 60

Chemische verschuiving δ(ppm)

Temperatuur (°C)

T18T27 T7T6T24G16G20G19G12G26TT(1)TT(2)G25

Page 61: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 53 

T6

G12

G16

G19

G25

G26 G20

T18

T24

T27T7

TT(1)

TT(2)

TC(C9G20) = 0,81TC(wt) + 1,76R² = 0,3265

0,0

1,0

2,0

3,0

4,0

5,0

6,0

7,0

8,0

9,0

10,0

0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0Temperatuurscoëfficiën

t C9G20 (ppb/K) 

Temperatuurscoëfficiënt wild type (ppb/K)

Beide thymines blijven hun oorspronkelijke positie behouden in het spectrum maar wisselen 

in gedrag door een gewijzigd waterstofbrugpatroon dat geïnduceerd wordt door een verschil 

in interactie met het bovenliggende gewisselde basenpaar. 

Deze laatste mogelijkheid impliceert dus een verandering in conformatie van de mismatch zelf onder 

invloed van de omgekeerde π‐π stacking van bovenliggend basenpaar. Zoals reeds eerder vermeld in 

hoofdstuk 3  is het heden onmogelijk om beide TT signalen  toe  te kennen naar het respectievelijke 

thymine in de mismatch.  

Om een onderscheid  te kunnen maken  tussen beide mogelijkheden  is het noodzakelijk om over  te 

gaan  tot  een  poging  beide mismatchen  te  identificeren.  Een mogelijkheid  zou  zijn  om  in  het  T‐T 

basenpaaréén thymine bouwsteen in te bouwen, zowel in de wild type als C9G20 sequentie, voorzien 

van een  stabiel  isotoop, zoals een  15N  in de plaats van het  stikstofatoom waarop het beschouwde 

iminoproton  gebonden  is.  Door  de  scalaire  1J1H‐15N  koppeling  zal  het  signaal  van  één  van  beide 

iminoprotonen van de T‐T mismatch worden opgesplitst en dus kunnen worden geïdentificeerd.  

T27G26

G25T24 T6

T7

TT(1)

TT(2)

G20

G19T18 G12 G16

0,0

0,5

1,0

1,5

2,0

2,5

3,0

3,5

4,0

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

Verhouding TC

Sequentievolgorde basenparen

Figuur 4.13 Vergelijking temperatuurscoëfficiënten C9G20 met wild type 

Figuur 4.14 Verhouding temperatuurscoëfficiënten wild type/ C9G20 

Page 62: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 54 

Bovenstaande  figuren  dienen  hetzelfde  doel,  namelijk  een  vergelijking  maken  tussen  het 

temperatuursgedrag van de wild type en de C9G20 sequentie.  

In figuur 4.12 worden de temperatuurscoëfficiënten t.o.v. elkaar uitgezet waarbij een best passende 

rechte door de datapunten wordt gefit.  In het  ideale geval  is de  richtingscoëfficiënt van de  rechte 

gelijk aan 1 en vertonen beide sequenties hetzelfde gedrag. Zoals blijkt uit de  figuur  is dit duidelijk 

niet het geval. De voornaamste afwijking  is uiteraard te vinden bij de modificatie zelf (G20).  Indien 

we ervan uitgaan dat het TT1 signaal behoort  tot hetzelfde  thymine  in de sequentie dan  is er ook 

speake van een belangrijke afwijking voor de iminoprotonen van de mismatch. Bij omwisseling zou er 

sprake  zijn  van  een  goede  overeenkomst.  In  dit  geval  zijn  de  richtings‐  en  correlatiecoëfficient 

respectievelijk 1,12 ppb/K en 0,62. Worden beide TT en de omwisseling uit de fit verwijderd dan zijn 

deze waarden 1,09 ppb/K en 0,55.  

Een  iets meer  intuïtieve  interpretatie  is mogelijk  bij  figuur  4.13.  Hier  wordt  de  verhouding  van 

temperatuurscoëfficiëten  uitgezet  in  volgorde  van  de  sequentie.  Wanneer  het  beschouwde 

basenpaar  hetzelfde  gedrag  vertoont,  ligt  de  verhouding  op  een  y‐waarde  van  1.  De  grootste 

verstoring bevindt zich duidelijk op en rond de mismatch samen met het gewijzigde basenpaar.  

Daarnaast  lijken de basenparen  in de onmiddellijke omgeving  (T7 en G19) ook  iets  te ondervinden 

van  de  gewijzigde  situatie.  Naarmate men  zich  verwijdert  van  de mismatch  lijkt  het  effect  af  te 

zwakken.  Echter  ook  de  uiteinden  lijken  enigszins  een  ander  gedrag  te  vertonen,  een  directe 

verklaring  hiervoor  is  moeilijk.  De  gegevens  lijken  aan  te  geven  dat  de  omwisseling  van  één 

basenpaar naast de  T‐T mismatch  toch  een  globaal  effect heeft op de  stabiliteit  van de  volledige 

duplex waardoor het gedrag in functie van de temperatuur wijzigt. 

4.4.2 MaximalewaarneembaretemperatuurTMax

G26  en G19  zijn omgrind  aangeduid  aangezien deze  signalen niet  volledig  te  volgen  zijn over het 

volledige  temperatuursbereik  zodat  zij  niet  vergeleken  kunnen worden met  de  gegevens  van  de 

andere sequenties. Beiden signalen ondervinden overlap met het signaal van G12. Globaal gezien  is 

er een verschuiving naar lagere temperaturen met zo’n 5 à 10°C, afhankelijk van het type basenpaar 

dat wordt bekeken. Dit  is dus ook  in overeenstemming met de  lagere smelttemperatuur voor deze 

sequentie ten opzichte van de wild type.  

Figuur 4.15 Grafische weergave van de maximale waarneembare temperatuur voor C9G20  (basenparen omringd in het zwart zijn niet te volgen over het volledige temperatuursbereik)

5’

3’

3’

5’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15

Page 63: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 55 

Meer specifiek  lijkt het basenpaar van G20 duidelijk veel vroeger  te verdwijnen, zoals ook al werd 

opgemerkt de temperatuurstudie. Dit  lijkt te suggereren dat het betreffende basenpaar  in mindere 

mate een stabilisatie ondervindt door de π‐π stacking  interactie met zijn T‐T nabuur dan het geval 

was met het oorspronkelijke basenpaar G9C20. 

4.4.3 MaximaleT2*‐tijd

Wanneer er een vergelijking wordt gemaakt tussen de temperatuur waarbij de maximale T2* wordt 

bereikt,  kan  er  weer  een  daling  gezien  worden  van  5  à  10°C  al  naargelang  het  beschouwde 

basenpaar.  Dit  is  opnieuw  een  bevestiging  van  de  verminderde  stabiliteit.  Er  kan  worden 

aangenomen dat de rotatie correlatietijd voor beide duplexen gelijk is, gezien hun gelijke moleculaire 

dimensies, en dus zijn de verschillen in T2* enkel te wijten aan de invloed van chemische uitwisseling. 

Aangezien T2* voor C9G20  in het algemeen bij een  lagere  temperatuur een maximum bereikt, kan 

worden gesteld dat deze duplex in zijn geheel minder stabiel is.          

5’

3’

3’

5’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15

0

0,005

0,01

0,015

0,02

0,025

0,03

0 10 20 30 40 50

T 2*‐

tijd (s)

Temperatuur (°C)

T18

T6

T24

TT(1)

TT(2)

Figuur 4.16 T2* in functie van de temperatuur voor een selectie van signalen van C9G20 

Figuur 4.17 Grafische weergave maximale T2* C9G20

Page 64: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 56 

Een  laatste  opmerking  is  het  feit  dat  het  profiel  van  de  T2*  in  functie  van  temperatuur  voor 

iminoprotonen  T18,  T24  en  T6  niet  echt  goed  zijn  gedefinieerd.  Een mogelijke  verklaring  is  het 

optreden van signaaloverlap waardoor de breedtes op halve hoogtes niet altijd even goed zijn af te 

leiden. Het algemene profiel wordt wel min of meer bewaard. 

4.4.4 Chemischeverschuivingvandethymine5‐methylsignaleninfunctievandetemperatuur

Bij het opmeten van de smelttemperaturen via UV‐VIS  (zie hoofdstuk 6), waarbij de absorbantie  in 

functie van de  temperatuur wordt gemeten,  is er een duidelijke evolutie van dubbelstrengs‐   naar 

enkelstrengs‐DNA en wordt een  typische “S”‐vormige curve verkregen die deze evolutie aantoont. 

Indien men een vergelijkbare  studie wenst uit  te voeren met NMR, ontstaat het probleem dat de 

enkelstreng  vorm  niet  gemeten  kan worden.  Immers,  de  uitwisselbare  iminosignalen  verdwijnen 

door uitwisseling met water. Indien men de temperatuurafhankelijke denaturatie van DNA met NMR 

wenst te volgen, dienen dus andere resonanties gevolgd te worden.  

Daarom werden hier de chemische verschuivingen van de individuele thymine methylsignalen van de 

duplex gevolgd in functie van de temperatuur. Deze methylsignalen zijn niet‐uitwisselbare protonen 

die bijgevolg zichtbaar zouden moeten blijven naarmate de temperatuur wordt verhoogd aangezien 

deze  niet  worden  blootgesteld  aan  chemische  uitwisseling  met  water.  Deze  signalen  genieten 

bovendien  een  gelijkaardig  voordeel  als  de  iminoprotonen:  ze  liggen  afgezonderd  van  de  andere 

signalen binnen een vrij beperkte spectrale regio tussen 1 en 2 ppm. Nadeel is dat deze signalen niet 

zo eenvoudig toe te kennen zijn als de imino signalen.  In afwezigheid van toekenningen worden de 

thymine  signalen daarom benoemd  in  functie van het voorkomen  in het spectrum  (van hoge naar 

lage ppmwaarde). 

1,250

1,350

1,450

1,550

1,650

1,750

1,850

0 20 40 60 80

Chemische verschuiving δ(ppm)

Temperatuur (°C)

Me1

Me2

Me3

Me4

Me5

Me6

Me7

Me1(HT)

Me2(HT)

Me3(HT)

Me4(HT)

Me5(HT)

Me6(HT)

Me7(HT)

Figuur 4.18 Chemische verschuiving in functie van temperatuur methylsignalen C9G20 

Page 65: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 57 

Zoals blijkt uit figuur 4.18, kan een soortgelijke “S”‐vormige curve min of meer worden waargenomen 

[9].  De  chemische  verschuiving  neemt  in  eerste  instantie  beperkt  toe  naarmate  de  temperatuur 

toeneemt.  Vanaf  45°C  beginnen  de  methyl‐signalen  sterke  verbreding  te  vertonen  om  daarna 

volledig  te  verdwijnen  tussen  50  en  55°C.  Vanaf  60°C  wordt  een  nieuwe  set methylresonanties 

waargenomen,  die  vervolgens  verder  opscherpen,  en  neemt  de  neiging  om  op  te  schuiven  naar 

hogere ppm‐waarden af te zwakken. Omdat de signalen in het interval  50‐60°C niet gevolgd kunnen 

worden  is het ook niet mogelijk de data beneden en boven dit temperatuursinterval met elkaar te 

verbinden, zodat de “S”‐vormige  curven zelf niet kunnen worden geconstrueerd. 

De verklaring van het temperatuursafhankelijke gedrag van de thymine methylsignalen kan als volgt 

worden  gerationaliseerd.  Initieel  bevinden  alle methylgroepen  zich  in  een  dubbele  DNA  helix  en 

worden  ze  dus,  per methylsignaal,  gekenmerkt  door  1  type  chemische  omgeving.  Naarmate  de 

temperatuur toeneemt is er een langzame evolutie naar meer en meer “single stranded” DNA. tot op 

een bepaald punt dat de signalen sterke verbreding ondervinden. Dit is het gevolg van het feit dat de 

methylgroepen op dat moment in een evenwicht zitten tussen verschillende “vormen” van DNA. Met 

andere  woorden,  er  zullen  DNA  strengen  aanwezig  zijn  die  volledige  gesloten  zijn,  een  aantal 

waarvan een willekeurige reeks van basenparen zich al voldoende  lang  in open toestand bevinden, 

en dan nog een zekere populatie van DNA strengen die volledig in de “single strand” vorm vertoeven. 

Dit veelvoud aan verschillende chemische omgevingen zorgt ervoor dat de methylsignalen verbreden 

en uiteindelijke ook verdwijnen. 

Bij  hogere  temperaturen  komen  de  signalen  terug  duidelijk  te  voorschijn  omdat  eens  voorbij  de 

smelttemperatuur van de duplex, het DNA bijna uitsluitend aanwezig is als single strand. Dit wil dus 

zeggen  dat  er  opnieuw  een  uniforme  chemische  omgeving  is  die  alle  methylgroepen  ervaren, 

overeenkomstig met  een  uniforme  (hogere)  chemische  verschuiving  dan  het  geval  is  in  de  DNA 

duplex.  

Het midden van deze curven wordt dus ook verwacht zich rond de smelttemperatuur (Tm), bepaald 

via  UV‐VIS,  te  situeren.  Op  het  eerste  zicht  is  dit  rond  de  50°C,  de  temperatuur  waarbij  de 

iminoprotonen van deze duplex ook verdwijnen. Dit is dus een vrij goede overeenkomst met de UV‐

VIS bepaalde Tm (45,2°C). Er kan dus wel een zekere analogie worden gemaakt tussen de observaties 

verkregen via NMR en die van de met UV‐VIS bepaalde smeltpunten. 

Dit  bewijst  ook  dat  er  naast  het  belang  van  chemische  uitwisseling  bij  het  verdwijnen  van  de 

iminoprotonen ook een zekere bijdrage afkomstig is door de overgang van duplex naar simplex DNA. 

Deze metingen werden, in de context van deze thesis, niet uitgevoerd op alle duplexen maar het zou 

interessant  zijn  om  dit  in  een  later  stadium wel  door  te  voeren  om  vervolgens  te  controleren  in 

hoeverre er overeenkomsten zijn tussen de via UV‐VIS bepaalde Tm en de “via NMR bepaalde” Tm. 

 

Page 66: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 58 

4.5G5C244.5.1 Chemischeverschuivinginfunctievantemperatuur

In deze sequentie wordt er een extra GC‐basenpaar geïntroduceerd, ter vervanging van een AT 

basenpaar, op een zo dicht mogelijke positie bij de T‐T mismatch. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze  sequentie wordt  gekenmerkt  door  een  behoorlijke  resolutie  bij  lagere  temperaturen  , maar 

deze gaat vrij snel verloren naarmate de temperatuur toeneemt. Ook valt het op dat het gebied van 

de  thymines  wordt  gekenmerkt  door  een  sterke  overlap,  daar  waar  bij  andere  sequenties  deze 

doorgaans toch duidelijk te volgen zijn over het volledige temperatuursgebied. Ook valt het op dat de 

signalen  van G5  en G9  vrij  snel  verdwijnen  onder  een  gezamelijk  breed  signaal. De  verminderde 

resolutie op zichzelf is eigenlijk al voldoende om deze sequentie te beschouwen als minder ideaal op 

het vlak van NMR.  

De smelttemperatuur van deze duplex  ligt  iets hoger dan het geval  is bij de wiltype: 52,1°C versus 

48,6°C. Dit valt te verwachten aangezien een AT‐basenpaar hier is vervangen door een GC, die door 

een extra waterstofbrug ook extra stabilisatie met zich meebrengt.   

5°C 

15°C

25°C

35°C

45°C

55°C

60°C

T7 T6 G5 T18 

T27 

G16  G19G9 

G12+G26 G25

TT(1) TT(2) 

               Figuur 4.19 Sequentie G5C24

Figuur 4.20 Overzicht temperatuurstudie iminoprotonen G5C24 

5’-GACCGTTTGCAGCG-3’3’-CTGGCAATCGTCGC-5’

Page 67: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 59 

 

De  temperatuurscoëfficiënten zijn opgenomen  in Tabel 4.3  terwijl de vergelijking met de wild  type 

wat  betreft  temperatuursgedrag  teruggevonden 

wordt in figuur 4.22 en 4.23.  

In  tegenstelling  tot  C9G20  is  hier  wel  een  vrij 

goede  overeenkomst  wat  betreft  gedrag met  de 

wild  type. Bij  figuur 4.20  is de  richtingscoëfficiënt 

van de  trendlijn afgerond gelijk aan 1, al  toont de 

correlatiecoëfficient dat er een aantal afwijkingen 

zijn.  Zo  verschillen  vooral  T7,  T27    duidelijk  van 

mekaar.  Anderzijds  vertoont  het  aangepaste 

basenpaar  (G5C24)  ook  een  duidelijke  afwijking. 

Dit laatste is verwacht gezien het een totaal ander 

basenpaar  betreft  ten  opzichte  van  de wild  type. 

De  mismatchprotonen  gedragen  zich  hier  vrijwel 

identiek als in de wild type: TT(1) sluit min of meer 

aan bij de andere thymines terwijl TT(2) weer duidelijk de laagste temperatuurscoëfficiënt heeft van 

alle beschouwde iminoprotonen. 

Figuur  4.22  toont  een  analoog  beeld:  er  is  een  vrij  goede  overeenkomst  tussen  de  meeste 

basenparen. De  twee  zaken die het meest  in het oog  springen  zijn,  ten eerste, het gedrag van de 

temperatuurscoëfficiënten van de basen rond het aangepaste basenpaar. Het is duidelijk dat er hier 

een afwijking is die ook iets verder draagt dan op de plaats van de modificatie alleen (zie T6 en T7). 

10,000

10,500

11,000

11,500

12,000

12,500

13,000

13,500

14,000

0 10 20 30 40 50 60

Chemische verschuiving δ(ppm)

Temperatuur (°C)

T18T7 & T27T18 T7 & T27T6G16G5G9G12 G26 G25G19TT(1)TT(2)

Base  TC (ppb/K) 

T6  ‐8,00  ±  0,10 

T7, T27  ‐7,40  ±  0,12 

T18  ‐5,60  ±  0,07 

TT(1)  ‐4,60  ±  0,17 

G16  ‐3,40  ±  0,09 

G5  ‐3,30  ±  0,29 

G9  ‐2,90  ±  0,08 G26, G12, 

G25  ‐2,70  ±  0,11 

G19  ‐2,40  ±  0,05 

TT(2)  ‐1,10  ±  0,09 

Tabel 4.3 Temperatuurscoëfficiënten G5C24

Figuur 4.21 Chemische verschuiving in functie van de temperatuur voor G5C24 

Page 68: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 60 

Ten tweede zit er ook een kleine afwijking ter hoogte van de T‐T mismatch en aan de uiteinden van 

de sequentie (T27, G12 en G16) . 

4.5.2 MaximalewaarneembaretemperatuurTMax

Op het  vlak  van de maximale waarneembare  temperatuur  zijn  er  geen  al  te  grote  verassingen  te 

bespeuren. Over het algemeen  is het gedrag hetzelfde als het geval was bij de wild type. Twee zaken 

die  toch min of meer  in het oog  springen  zijn enerzijds het  feit dat de modificatie  zelf geen extra 

stabilisatie  ondervindt  ondanks  de  extra  waterstofbrug.  Anderzijds  lijkt  de  rechtertak  van  de 

T6

G12

G16

G19

G25

G26

G9

T18

G5 

T27 T7

TT(1)

TT(2) TC(G5C24) = 1,00TC(wt) + 0,66R² = 0,5769

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

0 1 2 3 4 5 6 7

Temperatuurscoëfficiën

t G5C24 (ppb/K) 

Temperatuurscoëfficiënt wild type (ppb/K) 

T27 G26 G25

G5

T6T7

TT(1)TT(2)

G9G19 T18

G12 G16

0,0

0,5

1,0

1,5

2,0

2,5

3,0

3,5

4,0

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

Verhouding TC

Sequentievolgorde basenparen

Figuur 4.22 Vergelijking temperatuurscoëfficiënten G5C24 met wild type 

Figuur 4.23 Verhouding temperatuurscoëfficiënten wild type/ G5C24 

Page 69: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 61 

sequentie iets minder stabiel te zijn dan het geval is bij de wild type maar echt veel verschil is er niet 

te zien. 

 

Figuur 4.24 Grafische weergave van de maximale waarneembare temperatuur voor G5C24 

Een  analyse  van  T2*  is niet uitgevoerd  gezien de  resolutie  van de  verschillende  signalen over het 

volledige  temperatuursbereik  te  laag  is  om  een  bruikbare  analyse  door  te  voeren.  Bij  de 

temperatuurstudie zelf is er echter geen bijzonder gedrag op te merken dus kan er verwacht worden 

dat er weinig extra info zou kunnen toegevoegd worden. 

4.6C2G274.6.1 Chemischeverschuivinginfunctievantemperatuur

In  deze  set  van  aanpassingen  in  de  sequentie wordt  een  AT‐basenpaar  vervangen  voor  een  CG‐

basenpaar.  In essentie  is het “type” modificatie dus dezelfde als de voorgaande sequentie, enkel  is 

dit op een grotere afstand van de mismatch. Er kan dus verwacht worden dat de  impact van deze 

aanpassing eerder beperkt zal zijn aangezien ze zich meer aan de uiteinden van de sequentie bevindt. 

             

 

 

  

 

 

 

 

 

 

5’

3’

3’

5’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15

5°C

15°C

25°C

35°C

45°C

55°C

60°C

G9  G12

T18G27 

T7 

T6T24 

G16 

G26 G25

TT(1) TT(2) G19

                  Figuur 4.25 Sequentie C2G27

Figuur 4.26 Overzicht temperatuurstudie iminoprotonen C2G27 

5’-GCCCATTTGCAGCG-3’3’-CGGGTAATCGTCGC-5’

Page 70: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 62 

Uit  het  overzicht  blijkt  dat  deze  sequentie  ook  bij  25°C  gekenmerkt  wordt  door  een  vrij  goede 

resolutie,  er  zijn  namelijk  dertien  signalen  zichtbaar.  Enkel  G19  en  G25  hebben  last  van  enige 

overlap. De introductie van een extra GC‐basenpaar zorgt er wel voor dat de resolutie in de regio van 

de  guanines  iets minder  ideaal  is  ten  opzichte  van  de  wildtype.  De  thymines  kennen  een  bijna 

identiek verloop in functie van de temperatuur als bij de wild type. 

De smelttemperatuur van deze sequentie ligt ook iets hoger, en bedraagt 53,2°C. Dit valt opnieuw te 

verwachten door de introductie van een nieuwe GC‐eenheid in plaats van de AT. 

 

Figuur 4.27 Chemische verschuiving in functie van de temperatuur voor C2G27 

De  temperatuurscoëfficiënten  zijn  opgenomen  in  Tabel  4.4 

terwijl  de  vergelijking  met  de  wild  type  wat  betreft 

temperatuursgedrag  teruggevonden wordt  in  figuur 4.28 en 

4.29. Volgens  figuur 4.28 zijn er geen al te grote afwijkingen 

terug te vinden, buiten T7 en het aangepaste basenpaar zelf 

(G27). Wanneer  er  echter  wordt  gekeken  naar  figuur  4.29 

kunnen  er  twee  grote  afwijkingen  worden  teruggevonden. 

Een eerste afwijking, die ook binnen de verwachtingen valt, is 

te  situeren  op  en  rond  het  aangepaste  basenpaar. Het GC‐

basenpaar verschuift duidelijk minder  snel  in  functie van de 

temperatuur  in  vergelijking  met  de  oorspronkelijke  AT‐

eenheid.  

9,5

10,5

11,5

12,5

13,5

14,5

0 10 20 30 40 50 60

Chemische verschuiving δ(ppm) 

Temperatuur (°C)

T18T7T6T24G27G26G16G9G12G25G19TTTT

Base  TC (ppb/K) 

T7   ‐7,40  ±  0,17 

T24  ‐6,40  ±  0,06 

T6  ‐6,10  ±  0,08 

T18  ‐5,50  ±  0,06 

TT(1)  ‐4,50  ±  0,18 

G27  ‐3,50  ±  0,15 

G26  ‐3,20  ±  0,08 

G9  ‐3,10  ±  0,10 

G25  ‐3,10  ±  0,04 

G16  ‐3,20  ±  0,06 

G19  ‐2,30  ±  0,08 

G12  ‐2,3  ±  0,05 

TT(2)  ‐0,2  ±  0,04 

Tabel 4.4 Temperatuurscoëfficiënten C2G27

Page 71: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 63 

De aangebrachte aanpassing heeft duidelijk ook zijn gevolgen op het gedrag van de directe naburen. 

Voorts neemt het effect af naarmate men zich verder  in de sequentie begeeft, en dit  is ook wat er 

verwacht wordt. Een tweede afwijking die duidelijk zichtbaar is in de figuur is de afwijking van TT(2). 

Deze lijkt plots veel minder op te schuiven naar lagere ppm‐waarden dan het geval is bij de wild type 

naarmate  de  temperatuur  toeneemt.  Bij  nadere  inspectie  blijkt  dit  verschil  in 

temperatuurscoëfficiënt  in absolute waarde niet al te groot te zijn:  ‐0,7 ppb/K voor de wild type  in 

vergelijking met ‐0,2 ppb/K voor C2G27. Het feit dat dit al kleinere waarden zijn, zorgt ervoor dat de 

verhouding van beide waarden een grotere verandering inhoudt dan dat deze eigenlijk is.  

 

T6

G12 G16

G19

G25G26

G9

T18T24

G27

T7

TT(1)

TT(2)

TC(C2G27) = 1,2TC(wt) + 0,24R² = 0,7942

0

1

2

3

4

5

6

7

8

0 1 2 3 4 5 6 7

Temperatuurscoëfficiën

t C2G27 (ppb/K) 

Temperatuurscoëfficiënt wild type (ppb/K) 

G27

G26 G25T24 T6

T7 TT(1)

TT(2)

G9 G19 T18G12

G16

0,0

0,5

1,0

1,5

2,0

2,5

3,0

3,5

4,0

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

Verhouding TC

Sequentievolgorde basenparen

Figuur 4.28 Vergelijking temperatuurscoëfficiënten C2G27 met wild type 

Figuur 4.29 Verhouding temperatuurscoëfficiënten wild type/ C2G27 

Page 72: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 64 

4.6.2 MaximalewaarneembaretemperatuurTMax

 Gezien  de  directe  omgeving  rond  het  aangepast  basenpaar  niet  te  volgen  is  over  het  volledige 

bereik, is het aan te raden enkel een vergelijking te maken met de regio’s de wel goed te volgen zijn. 

In die context valt het op dat er weinig verschil is met de wild type. G9 lijkt iets vroeger te verdwijnen 

dan oorspronkelijk het geval  is, maar andere verschillen nauwelijks. Dit  is ook vrij  logisch gezien de 

aanpassing  zich  bijna  uiterst  links  bevindt  in  de  sequentie  en  dus  de meer  centrale  basenparen, 

samen met  die  in  de  rechtertak,  hiervan  geen  invloed  ondervinden.  Zoals  ook  te  zien  is  in  de 

vergelijking van de  temperatuurscoëfficiënten, gedraagt deze sequentie zich dus sterk analoog aan 

de wild type maar zijn de basenparen uiterst links (G27 en G26) minder ver te volgen. 

4.6.3 MaximaleT2*‐tijd

0,003

0,008

0,013

0,018

0,023

0,028

0 10 20 30 40 50 60

T 2*tijd (s)

Temperatuur (°C)

T18

T6

T24

TT(1)

TT(2)

Figuur 4.31 T2* in functie van de temperatuur voor een selectie van signalen 

5’

3’

3’

5’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15

Figuur 4.30 Grafische weergave van de maximale waarneembare temperatuur voor C2G27  (basenparen omlijnd in het zwart zijn niet te volgen over het volledige temperatuursbereik)

Page 73: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 65 

Ook hier wordt weer bevestigd wat reeds kan worden geobserveerd in de voorgaande figuren: deze 

sequentie gedraagt zich voor de selectie van gevolgde signalen nagenoeg identiek aan de wild type. 

De mate waarin  chemische uitwisseling met het  solvent gaat  ingrijpen op de verschillende,  zij het 

centraal gelegen, signalen wordt dus niet beïnvloed door de aanpassing van het basenpaar. Het zou 

interessant geweest zijn om te kunnen zien hoe het aangepaste basenpaar zelf verschilt in dit gedrag 

maar  door  het  feit  dat  ze  niet  te  volgen  is  over  het  volledige  temperatuursgebied  (het  signaal  is 

slechts te volgen van 5 tot 30°C), kan er geen betrouwbare conclusie worden getrokken. 

4.7G2C274.7.1 Chemischeverschuivinginfunctievantemperatuur

Deze laatste alternatieve sequentie die onderzocht werd is van hetzelfde genre als de voorgaande: 

het AT basenpaar is vervangen door een GC, m.a.w. het betreft hier een “base‐flip” van het CG‐

basenpaar in de voorgaande sequentie.  

De  smelttemperatuur  ligt  ook  iets  hoger  dan  die  van  de  wild  type,  zo’n  51°C.  Dit  is  dezelfde 

observatie als het geval  is bij de voorgaande sequentie. Dit  is dus opnieuw een bevestiging van de 

extra stabilisatie door de introductie van een extra waterstofbrug. 

Wat opvalt wanneer er wordt gekeken naar het algemene uitzicht van de spectra is dat, ondanks het 

feit dat er gewoon een basenpaar wordt omgedraaid, er een vrij groot verschil  is waar  te nemen. 

Deze sequentie blijkt veel hinder te ondervinden van signaaloverlap in de regio van de guanines. De 

thymines zijn, zoals in de meeste gevallen, goed te volgen over het volledige temperatuursbereik. 

De  signalen blijven duidelijk  zichtbaar over nagenoeg het  volledige  temperatuursbereik, maar  zijn 

door de overlap van de guanines niet goed te onderscheiden. Dit laatste maakt een volledige analyse 

van de duplex moeilijk. In dit opzicht is deze sequentie dus ook minder ideaal voor NMR onderzoek 

dan de wild type. 

 

 

               Figuur 4.33 Sequentie G2C27

5’

3’

3’

5’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15

Figuur 4.32 Grafische weergave maximale T2* C2G27

5’-GGCCATTTGCAGCG-3’3’-CCGGTAATCGTCGC-5’

Page 74: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 66 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 4.35 Chemische verschuiving in functie van de temperatuur voor G2C27 

   

 

 

9

10

11

12

13

14

0 10 20 30 40 50 60

Chemische verschuiving δ(ppm)

Temperatuur (°C)

T18T7T6T24G16G26 G9G12G25TT(1)TT(2)G19

5°C

15°C

25°C

35°C

45°C

55°C

60°C

Figuur 4.34 Overzicht temperatuurstudie iminoprotonen G2C27

G19

T18

G9 

T7 

T6 T24 

G16 

G26 

G25

TT(1) TT(2) 

G12 

Page 75: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 67 

De  temperatuurscoëfficiënten  zijn  opgenomen  in  Tabel 

4.5  terwijl  de  vergelijking met  de wild  type wat  betreft 

temperatuursgedrag  teruggevonden wordt  in  figuur 4.36 

en 4.37. Opnieuw wordt er weinig verschil waargenomen, 

gezien  de  richtingscoëfficiënt  van  de  trendlijn  nagenoeg 

gelijk is aan 1. Enkel T7, G9 en TT(2) lijken enige afwijking 

te  vertonen.  Uit  voorgaande  analyses  blijkt  echter  dat 

deze  basenparen  wel  altijd  in  een  kleine  hoeveelheid 

afwijken in de vergelijkingen. Wat echter wel opmerkelijk 

is,  is dat het aangepast basenpaar zelf niet zichtbaar  is  in 

de spectra en dus ook niet opgenomen is in deze analyse. 

Het  iminosignaal  van  dit  basenpaar  wordt  dus  ook 

verondersteld  continu  in  het  regime  van  snelle 

uitwisseling  op  de NMR  tijdschaal  te  vertoeven,  net  als 

het geval is met de twee uiteinden van alle sequenties.  

In figuur 4.37 is het duidelijk dat de aanpassing van het basenpaar een invloed heeft op zijn directe 

naburen en dat deze afneemt naarmate men verder kijkt in de sequentie. Zoals ook eerder vermeld, 

vertoont TT(2) ook enige wijziging in gedrag. Dit hangt samen met het bovenliggende basenpaar, zij 

het dat dit  in  iets mindere mate afwijkt dan TT(2). De  schijnbare wijziging  in het gedrag van TT(2) 

heeft  hoogstwaarschijnlijk  dezelfde  reden  als  bij  de  voorgaande  sequentie.  Door  de  kleine 

temperatuurscoëfficiënt  in TT(2) worden verschillen uitvergroot. Bij G9 heeft het afwijkende gedrag 

waarschijnlijk meer te maken met het feit dat deze overlapt met G26, waardoor de analyse zelf niet 

altijd even nauwkeurig kan verlopen.            

Tabel 4.5 Temperatuurscoëfficiënten G2C27

Base  TC (ppb/K) 

T7  ‐7,76  ±  0,15 

T24  ‐6,54  ±  0,10 

T6  ‐6,36  ±  0,05 

T18  ‐5,74  ±  0,08 

TT(1)  ‐4,35  ±  0,24 

G16  ‐4,01  ±  0,23 

G25  ‐3,30  ±  0,15 

G12  ‐2,73  ±  0,10 

G26, G9  2,49  ±  0,13 

G19  ‐2,39  ±  0,09 

TT(2)  ‐0,47  ±  0,06 

T6

G12

G16

G19G25

G26

G9

T18

T24T7

TT(1)

TT(2)

TC(G2C27) = 1,06TC(wt) + 0,35R² = 0,8136

0,0

1,0

2,0

3,0

4,0

5,0

6,0

7,0

8,0

0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0

Temperatuurscoëfficiën

t G2C27 (ppb/K) 

Temperatuurscoëfficiënt wild type (ppb/K) 

Figuur 4.36 Vergelijking temperatuurscoëfficiënten G2C27 met wild type 

Page 76: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 68 

4.7.2 MaximalewaarneembaretemperatuurTMax

Figuur 4.38 Grafische weergave van de maximale waarneembare temperatuur voor G2C27  (basenparen omlijnd in het zwart zijn niet te volgen over het volledige temperatuursbereik)

De  basenparen  die  in  deze  figuur  staan  aangeduid,  zijn  te  volgen  over  het  volledige 

temperatuursbereik, maar vallen wel altijd deels samen met een ander signaal. Zo overlappen G9 en 

G26  bij  nagenoeg  alle  temperaturen,  terwijl G19  en G25  ook  een  overlap  ondervinden.  Hiermee 

rekening houdend lijkt de rechtertak van deze sequentie niet erg veel te verschillen met de wild type. 

De  linkertak  daarentegen  lijkt  iets  stabieler  te  zijn:  zelfs wanneer  de  overlappende  signalen  niet 

worden meegerekend, vertoont T7 nog altijd een iets stabieler gedrag (45°C in wild type versus 50°C 

hier).  Verder  zijn  er  echter  geen  grote  veranderingen  te  bemerken, wat  ook weer  als  verwacht 

gedrag kan worden beschouwd gezien de aard en plaats van de aanpassing. 

 

G26 G25 T24 T6

T7

TT(1)

TT(2)G9

G19 T18G12 G16

0,0

0,5

1,0

1,5

2,0

2,5

3,0

3,5

4,0

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13

Verhouding TC

Sequentievolgorde basenparen

Figuur 4.37 Verhouding temperatuurscoëfficiënten wild type/ G2C27 

5’

3’

3’

5’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15

Page 77: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 69 

4.7.3 MaximaleT2*‐tijd

 

Figuur 4.39 T2* in functie van de temperatuur voor een selectie van signalen 

             Figuur 4.40 Grafische weergave maximale T2* G2C27 

Voor de selectie van signalen die worden gevolgd voor het bepalen van de temperatuur waarbij hun 

T2*  maximaal  wordt,  is  er  geen  verschil  met  de  overeenkomstige  signalen  van  de  wild  type. 

Aangezien het hier opnieuw vrij centrale basenparen betreft die op voldoende afstand liggen van de 

aanpassing in de sequentie is dit ook vrij normaal gedrag dat in de lijn der verwachtingen ligt. 

Als algemene conclusie voor het maximum in T2*worden per gevolgd signaal voor alle sequenties de 

verlopen van de T2* in functie van de temperatuur nog eens uitgezet om na te gaan of het algemeen 

profiel  van  de  curven  overeenkomt  (niet  getoond).  Dit  blijkt  inderdaad  het  geval  en  het  is  ook 

duidelijk  dat  alle  signalen  van  de  C9G20  sequentie  wel  degelijk  een  verschuiving  naar  lagere 

temperaturen vertonen. Dit bevestigd dus nog eens de conclusie dat er bij  lagere temperaturen de 

basenparen al voldoende  in de open toestand vertoeven om snelle uitwisseling mogelijk te maken. 

0,000

0,005

0,010

0,015

0,020

0,025

0,030

0 10 20 30 40 50 60

T 2*‐tijd (s)

Temperatuur (°C)

T18

T6

T24

TT(1)

TT(2)

5’

3’

3’

5’

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

28 27 26 25 24 23 22 21 20 19 18 17 16 15

Page 78: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 70 

De andere sequenties worden gekenmerkt door een bijna volledig uniform verloop  in T2*. Dit  leidt 

dan tot de conclusie dat de chemische uitwisseling bijna altijd bij dezelfde temperatuur ingrijpt. 

4.7.4 VergelijkingC2G27metG2C27

Net zoals het interessant is om alle alternatieve sequenties te vergelijken met de wild type is  het  in 

dit  geval  ook  nuttig  om  een  vergelijking  te  maken  tussen  de  twee  laatst  besproken  duplexen. 

Aangezien deze twee enkel verschillen op het vlak van de positionering van het 2e basenpaar, zullen 

enige wijzigingen in het gedrag gevolg zijn van de manier waarop de verschillende basen met elkaar 

interageren. 

Aangezien bij G2C27 het aangepaste basenpaar zelf niet te volgen is, wordt deze weggelaten uit de 

vergelijking. 

Zoals duidelijk blijkt uit zowel figuur 4.41 en 4.42 zijn de verschillen tussen beide sequenties miniem. 

Zoals al meermaals  is gebleken, blijkt TT(2) weer een afwijking  te vertonen die groter  lijkt dan  ze 

eigenlijk is: ‐0,2 ppb/K voor C2G27 en ‐0,47 voor G2C27. Daarnaast lijkt er ook enig verschil te zijn in 

gedrag aan de rechteruiteinden van de sequenties, een verklaring daarvoor is niet direct duidelijk.  

Wat wel binnen de verwachtingen valt is het afwijkend gedrag van G26 aangezien deze zich net naast 

de site van modificatie bevindt en dus een andere π‐π stacking interactie ondervindt al naargelang de 

oriëntatie van zijn directe nabuur. Eens voorbij G26 lijkt de impact van het gewisselde GC‐basenpaar 

miniem. 

T24

T6

T18

TT(1)

G16

G25

G12

G26G9

G19

TT(2) TC(G2C27) = 0,96TC(C2G27) + 0,03R² = 0,9427

0

1

2

3

4

5

6

7

8

0,0 1,0 2,0 3,0 4,0 5,0 6,0 7,0Temperatuurscoëfficiën

t G2C27 (ppb/K) 

Temperatuurscoëfficiënt C2G27 (ppb/K) 

Figuur 4.41 Vergelijking temperatuurscoëfficiënten G2C27 met C2G27 

Page 79: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 71 

 

4.8Conclusie 

Het mag duidelijk zijn dat aan de hand van de  temperatuurstudies er wel degelijk een aanzienlijke 

hoeveelheid van informatie over het gedrag en stabiliteit van de verschillende sequenties naar voor 

is gekomen.  

Zo  kan  aan de hand  van de  temperatuurscoëfficiënten  voor  elke basenpaar  individueel  een mooi 

beeld geschetst worden van zijn afhankelijkheid van de temperatuur.  Bij elke sequentie vertonen de 

temperatuurscoëfficiënten  een  negatief  teken  wat  er  op  duidt  dat  de  chemische  uitwisseling  in 

functie  van  de  temperatuur  toeneemt  naarmate  de  temperatuur  stijgt.  Er  is  dus  sprake  van  een 

evolutie van trage uitwisseling naar een regime van steeds snellere uitwisseling op de NMR tijdschaal 

met  een  stijgende  temperatuur.  Evenwel  verdwijnen  de  signalen  overeenkomstig  met  de 

iminoprotonen  vooraleer  de  situatie  van  coalescentie  bereikt  wordt,  gezien  het  relatieve 

populatieverschil voor protonen op een iminosite versus het solvent.  

Verder  kan  bij  alle  sequenties  een  duidelijk  onderscheid  gemaakt worden  tussen  de  thymines  en 

guanines: het verschil in stabiliteit ten gevolgen van het verschillend aantal waterstofbruggen wordt 

ook gereflecteerd in grootte van de temperatuurscoëfficiënten. De iminoprotonen van de mismatch 

vertonen meer  een  eigen  karakter  dat  bovendien,  zoals  blijkt  uit  de  observaties  bij  C9G20  ten 

opzichte  van  de  andere  sequenties,  afhankelijk  kan  zijn  van  de  π‐π  stacking  interactie  met  de 

naburige  basenparen.  Verder  onderzoek  naar  de  oorsprong  van  dit  opvallend  gedrag  is  dan  ook 

aangeraden. 

Ten  slotte  leveren  de  temperatuurscoëfficiënten  ook  een  handig manier  om  het  gedrag  van  de 

basenparen  in  functie van de  temperatuur  te vergelijken  tussen de verschillende sequenties. Zoals 

G26

G25T24 T6 T7 TT(1)

TT(2)

G9G19 T18

G12

G16

0,000

0,500

1,000

1,500

2,000

2,500

3,000

3,500

4,000

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13

Verhouding TC

Sequentievolgorde basenparen

Figuur 4.42 Verhouding temperatuurscoëfficiënten G2C27/C2G27

Page 80: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 72 

blijkt uit de resultaten, kan de grootste verandering  in gedrag worden teruggevonden op de plaats 

van het aangepaste basenpaar en zijn onmiddellijke omgeving. 

Parallel  met  deze  evolutie  van  trage  uitwisseling  naar  snellere  uitwisseling,  zal  ook  de 

duplexstructuur meer en meer verloren gaan omdat de opeenvolgende basenparen steeds meer tijd 

doorbrengen in open vorm en dus ook steeds meer beschikbaar zijn voor chemische uitwisseling. Het 

punt waarop deze chemische uitwisseling overheersend wordt op de andere processen, kan in beeld 

gebracht worden door het volgen van de T2*  in functie van de temperatuur voor een bepaalde set 

van goed geresolveerde  signalen over het  volledige  temperatuursbereik. Deze observaties kunnen 

bovendien in overeenstemming worden gebracht met de opgenomen smelttemperaturen. Zo kan in 

het geval van C9G20 een duidelijke parallel worden getrokken tussen de lagere smelttemperatuur en 

de  duidelijke  shift  van  het  maximum  in  T2*  naar  een  lagere  temperatuur.  Dit  impliceert  dat 

uitwisseling  hier  ook  vroeger  zal  optreden wat  leidt  tot  de  conclusie  dat  dit  een minder  stabiele 

sequentie is. 

Ten  slotte, wanneer  alle  factoren  in  rekening worden  gebracht, blijkt de wild  type over de  ideale 

balans  tussen  zowel  stabiliteit  als  toekenbaarheid  over  het  volledige  temperatuursinterval  te 

beschikken. Dit is dan ook de aan te raden sequentie bij het verder ontwikkelen van de voorgestelde 

serine protease mimic. 

4.9Referenties 

1.  Doctoraatsthesis Dr. Davy Sinnaeve, NMRSTR 2.  Nonin, S., J.L. Leroy, and M. Gueron, Terminal Base‐Pairs Of Oligonucleotides ‐ Imino Proton‐

Exchange And Fraying. Biochemistry, 1995. 34(33): p. 10652‐10659. 3.  Englander, S.W. and N.R. Kallenbach, Hydrogen‐Exchange And Structural Dynamics Of 

Proteins And Nucleic Acids. Quarterly Reviews of Biophysics, 1983. 16(4): p. 521‐655. 4.  Doctoraatsthesis van M. Boccongelli, ULB 5.  Gueron, M. and J.L. Leroy, Studies of base pair kinetics by NMR measurement of proton 

exchange, in Nuclear Magnetic Resonance and Nucleic Acids. 1995, Academic Press Inc: San Diego. p. 383‐413. 

6.  Bhattacharya, P.K., J. Cha, and J.K. Barton, H‐1 NMR determination of base‐pair lifetimes in oligonucleotides containing single base mismatches. Nucleic Acids Research, 2002. 30(21): p. 4740‐4750. 

7.  Kochoyan, M., J.L. Leroy, and M. Gueron, Proton‐Exchange And Base‐Pair Lifetimes In A Deoxy‐Duplex Containing A Purine‐Pyrimidine Step And In The Duplex Of Inverse Sequence. Journal of Molecular Biology, 1987. 196(3): p. 599‐609. 

8.  Gervais, V., et al., Solution Structure Of 2 Mismatches A‐Center‐DOT‐A AND T‐Center‐DOT‐T In The K‐RAS Gene Context By Nuclear‐Magnetic‐Resonance And Molecular‐Dynamics. European Journal of Biochemistry, 1995. 228(2): p. 279‐290. 

9.  Kemmink, J., et al., H‐1‐NMR Study Of The Exchangeable Protons Of  The Duplex D(GCGTTGCG).D(CGCAACGC) Containing A Thymine Photodimer. Nucleic Acids Research, 1987. 15(11): p. 4645‐4653. 

 

 

Page 81: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  73 

Hoofdstuk5:NMRonderhetvriespuntmetcryorestrictie

5.1Watiscryorestrictie? 

Cryorestrictie is een fenomeen waarbij een vloeistof niet bevriest bij temperaturen (en druk) waarbij 

dit normaal gezien wel het geval zou zijn ( voor water bij 0°C en lager) door een fysieke inperking van 

de afmetingen van het staal. Anders uitgedrukt: het vriespunt van een vloeistof daalt proportioneel 

met  het  beschikbare  volume  [1].  In  dit  hoofdstuk  wordt  de  mogelijkheid  nagegaan  om  via 

cryorestrictie in 1mm capillairen metingen bij T<0°C uit te voeren en het gedrag van de uitwisselbare 

protonen ook bij deze lage temperaturen te bestuderen. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van een 

1mm TXI probe.  In eerste  instantie worden deze metingen uitgevoerd op sucrose, analoog aan een 

reeds eerder beschreven studie [1]. Vervolgens wordt de techniek van deze metingen ook toegepast 

op enkele van de beschikbare DNA duplexen.  

Het  vertrekpunt  van  dit  hoofdstuk  is  de  vraag:  “wat  valt  er  te  winnen met  het  toepassen  van 

cryorestrictie op de duplexstalen?” In hoofdstuk 4 is reeds gebleken dat de evolutie van T2* in functie 

van de  temperatuur voor de gevolgde  signalen  recht evenredig  is, met andere woorden, er  is een 

toename in T2* naarmate de temperatuur toeneemt. Dit verwacht verloop blijft gehandhaafd totdat 

de exchange bijdrage de bovenhand krijgt en er een plotse daling is in T2*. In eerste instantie lijkt het 

meten bij lagere temperaturen voor bovenvermelde signalen weinig nut te hebben, immers T2* daalt 

naarmate de  temperatuur afneemt  (zie ook 5.2). Wat echter niet geweten  is,  is of dat er mogelijk 

meer signalen zichtbaar zouden zijn wanneer er wordt gemeten bij lagere temperaturen. 

 

5.2Metingenbijlagetemperatuur(<0°C) 

De magnetisatie, die mede bepalend  is voor de  intensiteit van het gemeten signaal, wordt gegeven 

door  de  wet  van  Langevin‐Curie  (1).  Deze  formule  geeft  aan  dat  de  bulkmagnetisatie    op 

verschillende manieren kan worden beïnvloed. Een triviale manier is om het totaal aantal nuclei   , 

en  dus  de  concentratie  van  een  staal  te  verhogen.  De  mate  waarin  men  de  concentratie  kan 

verhogen  is  echter  afhankelijk  van  de  beschikbare  hoeveelheid  product,  en  is  dus  vaak  ook  vrij 

beperkt. Bovendien dient men  rekening  te houden met het optreden  van mogelijke  concentratie‐

afhankelijke  fenomenen,  die  de mate  waarin  de  concentratie  kan  worden  verhoogd mee  zullen 

bepalen. 

(1) 

Met N, het aantal nuclei, γ de gyromagnetische constante,  verhouding constante van Planck en 2π, kB constante van Boltzmann, T de  temperatuur en B0 de uitwendige magneetveldsterkte. De  reden 

om te meten bij lage temperaturen heeft, naast het omgekeerd evenredige verband met T in (1), ook 

te maken met  de  aard  van  de  iminoprotonen  die  geobserveerd worden  in  de  1D‐spectra:  ze  zijn 

Page 82: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  74 

uitwisselbaar  met  het  solvent  water.  Zoals  ook  reeds  eerder  werd  uiteengezet  in  hoofdstuk  4, 

kunnen  er drie  verschillende  regimes worden onderscheiden  al naargelang  de  verhouding  van de 

uitwisselingsnelheidsconstante  kex  en  het  frequentieverschil ∆   van de  iminoprotonen  tussen hun 

twee chemische omgevingen. Dit maakt meteen ook duidelijk waarom het  interessant kan zijn om 

naar  een  situatie  van  trage  uitwisseling  te  streven,  bv.  door  de  temperatuur  te  verlagen. Omdat 

beide  omgevingen  apart  waarneembaar  zijn,  kunnen  ze  ook  bestudeerd  worden  en 

structuurinformatie  leveren.  Daarnaast  is  het  in  principe  ook mogelijk  om  uit  de  studie  van  de 

invloed van de uitwisseling op de  lijnbreedte ook kinetische  informatie over het uitwisselingsproces 

te verkrijgen. 

Een  laatste factor waarmee rekening moet worden gehouden,  is de  impact van de verandering van 

de rotatiecorrelatietijd τC in functie van de temperatuur. Dit is vervat in formule van Debye (2). 

 (2) 

Kleine moleculen worden gekenmerkt door een beduidend kleinere τC dan grote (bio)moleculen (a = 

radius van de molecule, verondersteld sferische vorm). Dit heeft zijn gevolgen voor de transversale 

relaxatietijdsconstante  T2*:  hoe  groter  de  rotatiecorrelatietijd,  hoe  efficiënter  de  transversale 

relaxatie  en  dus  bijgevolg  ook  hoe  groter  de  lijnbreedte  op  halve  hoogte  (FWHM)  van  de 

waargenomen  signalen  [2].  De  vergelijking  toont  dat  naarmate  de  temperatuur  daalt,  de 

rotatiecorrelatietijd en dus de  transversale  relaxatiesnelheid  toeneemt. Dit wordt verder versterkt 

doordat de    viscositeit  van de oplossing  (η)  toeneemt met dalende  temperatuur. We  kunnen dus 

besluiten dat het effect van de temperatuur op de lijnbreedte van de signalen van labiele resonanties 

complex kan zijn. De dalende temperatuur leidt tot lijnverbreding, wat de resolutie en de signaal‐ruis 

verhouding  negatief  beïnvloedt.  Anderzijds  zal  bij  een  lagere  temperatuur  ook  de 

uitwisselingssnelheid  van  de  labiele  protonen  met  het  solvent  vertragen,  waardoor  de  signalen 

kunnen opscherpen en signalen die bij hogere temperatuur niet zichtbaar waren ook kunnen worden 

teruggevonden, naarmate van intermediair naar trage uitiwsseling overgegaan wordt. Dit beïnvloedt 

de resolutie en signaal‐ruis verhouding in positieve zin. Het uiteindelijk resultaat zal afhangen van de 

balans tussen beide tegengesteld werkende mechanismen. Door cryorestrictie toe te passen willen 

we nagaan  in welke mate de  lijnbreedte van de  imino signalen geoptimaliseerd kan worden  in een 

temperatuursgebied onder het vriespunt van water.  

 

5.3Vereistencryorestrictieenstaalvoorbereiding 

Cryorestrictie  treedt, zoals eerder vermeld, enkel op wanneer het 

volume  van  een  staal  wordt  beperkt.  De  1mm  TXI  probe,  die 

beschikbaar  is  op  de  700MHz  spectrometer,  leent  zich  hier 

uitstekend  toe,  aangezien  de  stalen  die met  deze  probe  kunnen 

worden  gemeten  bestaan  uit  een  capillair met  een  diameter  van 

slechts  1mm, met een staalinhoud van  10 µl. 

Figuur 5.1 TXI 1mm probe (Afbeelding van website Bruker) 

Page 83: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  75 

Wanneer  er wordt  gewerkt met  de  1mm  TXI  probe,  in plaats  van de  5mm  TXI probe, dient men 

rekening  te  houden met  de  verschillende  concentratie‐  en massagevoeligheid  van  beide  probes. 

Wanneer er wordt gewerkt bij een gelijke concentratie, zal men op de 1mm probe door het kleiner 

staalvolume, ook beschikken over een kleiner aantal nuclei (aantal mol). De reductie van de diameter 

van 5 mm naar 1 mm bij eenzelfde hoogte van het meetvolume, veroorzaakt daarom een reductie in 

nuclei met  een  factor  25. Wanneer men  echter  de  performantie  van  een  5mm  en  1mm  probe 

vergelijkt voor eenzelfde hoeveelheid staal (aantal mol), beschikt de 1mm probeintrensiek over een 

vijfvoudig hogere gevoeligheid omdat de gevoeligheid evenredig  is met de  inverse van de diameter 

van de detectiespoel. Wanneer deze twee effecten worden samengeteld, zal men op de 1mm, voor 

een staal met een gelijke concentratie, een vermindering in signaal‐ruisverhouding hebben met een 

factor 5/25 of ‘slechts’ 5 ten opzichte van de 5mm probe. Dit kan uiteraard opgevangen worden door 

een hogere concentratie te gebruiken bij de 1mm probe tov de 5mm probe. 

Voor de metingen op sucrose werden drie verschillende stalen voorbereid en onderworpen aan een 

temperatuurstudie: 

1. 10mM Sucrose in 100mM NaCl en 0,05mM EDTA [S1] 

2. 10mM Sucrose in H2O/D2O (90/10) [S2] 

3. 10mM Sucrose in H2O/D2O (90/10) + 500mM NaCl [S3] 

Elke oplossing werd voorzien van 0,05 mM DSS en 0,01mM NaN3. De staaloplossing die hier wordt 

gebruikt voor het eerste staal  is dezelfde als eerder vermeld  in hoofdstuk 2. Voor de bereiding van 

elk van de sucrosestalen werd telkens 6,85 mg sucrose opgelost  in 2ml van het vereiste solvent om 

vervolgens daaruit een volume van 10µl te gebruiken voor het vullen van een 1mm capillair. 

De reeds eerder gebruikte 5mm duplexstalen moeten voor een omschakeling naar de 1mm probe in 

een eerste stap worden gevriesdroogd om daarna te worden heropgelost in een kleiner volume van 

doorgaans   50µl  van de  staaloplossing. Dit heeft  tot  gevolg dat  er een hogere  concentratie  van 

zowel  duplex  als  zouten  zal  aanwezig  zijn  in  deze  kleinere  volumes.  Deze  verandering  aan 

zoutconcentratie kan leiden tot zoutconcentratieafhankelijke veranderingen in de spectra. De meest 

logische oplossing van dit probleem  is een nieuwe dialysestap, vooraleer de stalen  te vriesdrogen, 

bestaande uit drie opeenvolgende dialyses, elk over een periode van 4 uur in milliQ H2O, waarbij alle 

aanwezige  zouten worden  verwijderd. Hierbij wordt opnieuw  gebruik  gemaakt  van  een  filter met 

MWCO  van  1kDa  om  zeker  te  zijn  dat  er  geen  staalmateriaal  verloren  zou  gaan.  Van  de  nieuwe 

oplossing wordt uiteindelijk 10µl gebruikt voor het vullen van een 1mm NMR buis. Hierdoor werd er 

een concentratie bereikt gelegen tussen de 5 en 10mM. 

Voor de metingen zelf werd vertrokken van 4°C om vervolgens stapsgewijs de temperatuur te laten 

dalen. Hierbij wordt  er  gelet  op  de  kwaliteit  van  het  lock‐signaal waarbij  een  plotse  afname  zou 

kunnen  wijzen  op  het  bevriezen  van  het  staal,  waardoor  het  uitvoeren  van  metingen  bij  deze 

temperatuur onmogelijk wordt. Bij de overschakeling naar de verschillende  temperaturen werd er 

gebruik  gemaakt  van  een N2‐luchtstroom met  een debiet  van  1335l/h om het  staal  voldoende  te 

kunnen afkoelen. Verder werd er tussen het instellen van de temperaturen een wachtperiode van 15 

à  20 minuten  gerespecteerd  om  de  temperatuur  van  het  staal  voldoende  tot  evenwicht  te  laten 

komen  en  om  zeker  te  zijn  dat  de  ingestelde  temperatuur  ook  daadwerkelijk  de  gewenste 

temperatuur is. 

Page 84: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  76 

5.4Resultatentemperatuurstudies5.4.1 Sucrose

5.4.1.110mMSucroseinduplexstaaloplossing[S1]

Zoals reeds werd vermeld in de inleiding van dit hoofdstuk, zijn deze metingen eerst uitgevoerd op 

het testsysteem sucrose. 

Algemeen ziet het 1D 1H spectrum van sucrose er als volgt uit, met de verschillende regio’s van 

interesse aangeduid op de figuur. 

Figuur 5.2 1D 1H spectrum sucrose 10mM in staaloplossing (4°C) 

De hydroxylprotonen zijn al zichtbaar bij 4°C. 

Deze  signalen  zullen  echter  verder 

opscherpen naarmate de  temperatuur wordt 

verlaagd. Een  volledige  toekenning  van deze 

signalen  is  mogelijk  door  het  opmeten  van 

een COSY‐spectrum bij ‐10°C. De globale toe‐

kenning  van  de  signalen  uit  het  1D  proton 

spectrum  kan  worden  teruggevonden  in 

figuur 5.4. De volledige  structuuranalyse van 

de  verschillende  protonen  en  bijhorende 

spectra kunnen terug worden gevonden in de 

appendix (hoofdstuk 7).  

 

 

Niet‐uitwisselbare protonen 

Hydroxylprotonen 

Anomeer proton  DSS 

O

HO

OH

OHHO

O

O

OH

HO

OH

OH

1

2

3

45

6

1'

2'

3'4'

5'6'

Figuur 5.3 Overzicht toekenning sucrose 

Page 85: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  77 

 

Eenmaal duidelijk is welke signalen overeenkomen met welke protonen, kan de temperatuurstudie in 

de  staaloplossing  [S1]  worden  overlopen.  Aangezien  de  nadruk  in  deze  metingen  ligt  op  het 

observeren van de uitwisselbare hydroxylprotonen wordt  in de overzichten alleen nog de spectrale 

regio van deze signalen getoond. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De  laagst mogelijke temperatuur bij deze metingen was  ‐13°C, hierna   werd er een sterke daling  in 

het lock‐signaal waargenomen wat een indicatie kan zijn van het bevriezen van het staal. 

Figuur 5.5: 1D 1H spectra gaande van 4°C t.e.m. ‐13°C (staaloplossing, 10mM) 

6OH 1’OH 2OH 

4, 3, 6’OH 

3’OH 4’OH 

‐10°C 

‐8°C 

‐4°C 

0°C 

4°C 

‐13°C 

‐12°C 

‐11°C 

Figuur 5.4 Toekenning uitwisselbare en niet‐uitwisselbare protonen(staaloplossing, ‐10°C ) 

1’ 

2  43 

5, 6, 6’

5’4’

3’

Page 86: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  78 

Zoals eerder reeds vermeld neemt de intensiteit van de verschillende signalen duidelijk toe naarmate 

de temperatuur verder daalt, samen met de het vertonen van kleinere lijnbreedtes wat verklaard kan 

worden door een vertraging in de uitwisselingsnelheid met het solvent water. Bovendien kunnen de 

signalen  van  hydroxylgroep  3’OH  en  4,  3  en  6’OH  die  oorspronkelijk  samenvallen  steeds  beter 

onderscheiden worden van elkaar, m.a.w. ook de resolutie van de spectra gaat er op vooruit. Er blijkt 

echter wel min of meer een bovengrens te zijn betreft de toename in signaalintensiteit: gaande van ‐

10°C tot ‐13°C zijn de veranderingen in intensiteit miniem en is het twijfelachtig of het nuttig is om te 

proberen om de temperatuur nog verder te laten dalen.  

Het is echter wel opmerkelijk dat de hydroxylsignalen reeds vrij duidelijk te voorschijn komen bij een 

temperatuur  van  4°C,  terwijl  in  de  literatuur  vermeld  wordt  dat  brede  hydroxylsignalen  in 

geconcentreerde suikeroplossingen pas te zien zijn bij een temperatuur van ‐6°C [3]. Om na te gaan 

of het aanwezige NaCl  in de  standaardoplossing  (100mM) hier enige  invloed  zou  kunnen hebben, 

werden er nog twee nieuwe stalen met eenzelfde sucroseconcentratie voorbereid en gemeten  (zie 

ook paragraaf 5.3): 

10 mM Sucrose  in H2O/D2O (90/10) [S2] 

10 mM Sucrose  in H2O/D2O (90/10) + 500mM NaCl [S3] 

5.4.1.2 10 mM Sucrose  in H2O/D2O (90/10) [S2] 

Dit staal werd op een identieke manier opgemeten aan het voorgaande staal en de resultaten van de 

temperatuurstudie kunnen worden teruggevonden in figuur 5.6 waarbij opnieuw enkel de regio van 

de hyroxylprotonen wordt getoond aangezien de overige signalen  in het spectrum  identiek zijn aan 

het voorgaande staal.  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  Figuur 5.6  1D 1H spectra gaande van 4°C t.e.m. ‐16°C (H2O/D2O 90/10, 10mM) 

‐12°C 

‐8°C 

‐4°C 

0°C 

4°C 

‐14°C 

‐16°C 

Page 87: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  79 

Het is duidelijk dat hier weer dezelfde trend naar voor komt als het geval was bij de metingen in de 

staaloplossingen: de hydroxylprotonen worden vrij snel en duidelijk zichtbaar, Bij overeenkomstige 

temperaturen zijn de hydroxylresonanties er echter breder en minder intens dan het geval is bij S1. 

Dit is bv. heel duidelijk het geval bij een temperatuur van 4°C. Dit impliceert dat de uitwisseling van 

deze labiele protonen wordt beïnvloed door de aanwezigheid van NaCl.  

In een poging na te gaan of het effect van het aanwezige NaCl concentratieafhankelijk  is werd nog 

een  derde  staal  S3,  met  een  hoge  NaCl  concentratie  onderworpen  aan  een  dergelijke 

temperatuurstudie. 

5.4.1.3 10 mM Sucrose in H2O/D2O (90/10) + 500mM NaCl [S3] 

Dit staal werd opnieuw op een volledige analoge manier verwerkt aan de twee voorgaande stalen en 

de resultaten van deze temperatuurstudie kunnen op hun beurt worden teruggevonden in figuur 5.7. 

Er  kan worden  opgemerkt  dat  de  resultaten  gelijklopend  zijn  aan  het  eerste  staal:  reeds  bij  een 

temperatuur  van  4°C  zijn  de  hydroxylprotonen  vrij  duidelijk  zichtbaar  en  het  verloop  van  de 

signaalintensiteit en lijnbreedte in functie van de temperatuur is consistent met de andere stalen.  

 

 

Er zijn hier echter twee verschillen die naar voor komen. Bij een temperatuur van  ‐12°C wordt het 

duidelijk  dat  het  signaal  overeenkomstig  met  hydroxylprotonen  4,  3  en  6’OH  wel  degelijk  een 

bijdrage kent van meerdere protonen: een tweede signaal wordt duidelijk zichtbaar. Dit lijkt ook het 

geval  te zijn bij het signaal van proton 6OH, echter komt dit niet overeen met de gegevens uit de 

structuuranalyse:  in  het  COSY‐spectrum  is  er  slechts  één  enkele  kruispiek  bij  dit  signaal  wat 

suggereert dat er wel degelijk maar een bijdrage  is van één enkel proton. Ook na controle aan de 

hand  van  integratie  (zie  Hoofdstuk  7  Appendix)  blijft  de  conclusie  dezelfde.  Deze  schijnbare 

opsplitsing wordt geïnterpreteerd als een gevolg van de scalaire koppeling van dit labiele proton die 

er lichtjes doorkomt. Normaal hebben deze protonen geen scalaire koppeling omdat ze juist continu 

worden  uitgewisseld.  In  dit  geval  wordt  de  uitwisseling  met  het  aanwezige  water  voldoende 

vertraagd zodat de koppeling een kans krijgt om tot uiting te komen. 

Figuur 5.7 1D 1H spectra bij 4, 0 en ‐12°C  (H2O/D2O 90/10 + 500mM NaCl, 10mM) 

‐12°C 

0°C 

4°C 

Page 88: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  80 

Een tweede verschil met staal S2 en tegelijkertijd een overeenkomst met staal S1  is het feit dat de 

signalen bij bv.  4°C bij staal 1 en staal 3 er duidelijker scherper doorkomen dan het geval is bij staal 2 

waar sucrose zich gewoon een  in waterige oplossing zonder zout bevindt. Het al dan niet aanwezig 

zijn van het zout heeft dus wel degelijk een invloed op de intensiteit van deze signalen. Om dit effect 

te verduidelijken worden de spectra van de drie stalen bij ‐12°C nog eens over elkaar gelegd, zodat 

het verschil in intensiteit meteen duidelijk wordt. 

Het  sucrosestaal  in  water  (rood)  heeft  duidelijk  de  laagste  intensiteit  terwijl  sucrose  in  de 

staaloplossing  (groen)  een  zo  goed  als  gelijke  intensiteit  heeft  als  het  sucrosestaal  in  water  en 

500mM  NaCl.  De  ogenschijnlijke  lagere  intensiteit  van  staal  3  bij  het  derde  en  laatste  signaal  is 

gewoon te wijten aan de extra signaalopsplitsing. Het is duidelijk dat de aanwezigheid van NaCl in de 

meetoplossing dus wel degelijk een gunstige  invloed heeft op de  signaalintensiteit bij deze  labiele 

protonen. Er blijkt geen  significant verschil  te  zijn  in  lijnbreedte  tussen 100 en 500 mM NaCl, wat 

aantoont dat het effect  in dit bereik niet concentratieafhankelijk  is en  reeds bereikt  is bij 100 mM 

NaCl. Bovendien  is het duidelijk dat metingen bij  lage temperatuur een meerwaarde betekenen bij 

het  bestuderen  van  uitwisselbare  protonen,  aangezien  ze  betrokken  kunnen  worden  bij  de 

structuuranalyse van het product. 

5.4.2 Temperatuurstudiesduplexen:wildtype(TTmismatch)enG2C27

Bovenstaande paragrafen hebben aangetoond dat het aanwenden van cryorestrictie wel degelijk een 

meerwaarde  kan  betekenen  voor  het  toekennen  van  de  labiele  hyrdoxylprotonen  in  kleine 

moleculen. Het  is nu echter de vraag of het ook nuttig  is dit  type metingen  te gebruiken voor een 

gemakkelijkere  toekenning  bij  DNA  duplexen,  ook  gekenmerkt  door  de  aanwezigheid  van  labiele 

protonen:  de  iminoprotonen.  De  logica  achter  deze  toepassing  is  opnieuw  dezelfde:  door  het 

voldoende  vertragen  van  de  chemische  uitwisseling  tussen  de  iminoprotonen  en  het  aanwezige 

solvent water, kunnen de iminosignalen mogelijks opscherpen [1]. 

 

Figuur 5.8 Weergave van het hydroxylgebied van  1D 1H spectra bij ‐12°C voor staal 1 (rood), staal 2( groen) en staal 3 (blauw)  

Page 89: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  81 

5.4.2.1 Wild Type (TT mismatch) 

De resultaten van de temperatuurstudie uitgevoerd op deze duplex kunnen worden teruggevonden 

in figuur 5.9.  

 

Zoals blijkt uit bovenstaande figuur blijft de volgorde van de verschillende  iminoprotonen gelijk ten 

opzichte  van  de  spectra  bekomen  op  de  5mm  probe,  enkel  de  relatieve  posities  zijn  een  beetje 

verschoven. Dit wordt duidelijk gemaakt aan de hand van de toekenning aanwezig in de figuur van de 

temperatuurstudie (figuur 5.9). 

Er zijn echter geen nieuwe signalen terug te vinden en is er ook geen sprake van opscherpening van 

de  signalen. Dit  leert ons dat de naarmate de  temperatuur daalt, de  transversale  relaxatie  steeds 

efficiënter wordt  en hier het overheersende  effect  is,  gezien  alle  signalen duidelijk  verbreden.  Zo 

beschikt bv. TT(2) bij 25°C nog over een lijnbreedte van 20,6Hz terwijl dit bij ‐5°C al 62,1Hz bedraagt. 

Een  analyse  voor  andere  signalen  zal  geen nieuwe  informatie met  zich meebrengen  aangezien  ze 

allemaal duidelijk verbreden. Het verlagen van de temperatuur heeft duidelijk geen meerwaarde  in 

de toekenning en studie van de iminoprotonen bij deze sequentie. 

Wanneer de resultaten van deze metingen worden vergeleken met de metingen op de 5mm probe is 

het uitzicht van de spectra op de 1mm toch enigszins verschillend en is het interessant om na te gaan 

of  hier  een  gelijkaardig  gedrag  in  functie  van  de  temperatuur  kan worden  vastgesteld.  Een meer 

bruikbare weergave  van  de  gegevens  kan worden  verkregen  door  voor  elk  signaal  de  chemische 

verschuiving in functie van de temperatuur te gaan volgen (figuur 5.10).  

5°C 

10°C 

15°C 

25°C 

0°C 

‐5°C 

‐10°C 

T24 

T18 

T7 &T27 T6  G16

G9

G12 G26 & G19

G25

TT(1) TT(2) 

Figuur 5.9 Overzicht 1D 1H spectra Wildtype (H20/D20 90/10, 5‐10mM) 

Page 90: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  82 

Deze methode werd reeds eerder gebruikt in hoofdstuk 4 bij de analyse van de temperatuurstudies 

van de alternatieve sequenties.  

 

Figuur 5.10 Chemische verschuiving van de imino protonen in WT TT in functie van temperatuur (1mm) 

Op  het  eerste  zicht  geeft  deze  figuur  een  vrij  analoog  beeld  als  deze  verkregen  bij  de 

temperatuurstudie met de 5mm probe. Om een betere vergelijking te kunnen maken  tussen beide 

worden  de  richtingscoëfficiënten  van  de  trendlijnen  en  de  daaruit  berekende 

temperatuurscoëfficiënten hieronder weergegeven.  

Base  TC (ppb/K) 1mm  TC (ppb/K) 5mm 

T6  ‐6,00  ± 0,26  ‐6,40  ± 0,06 

T24  ‐4,90  ± 0,25  ‐6,20  ± 0,13 

T7 & T27  ‐4,40  ± 0,65  ‐4,60  ± 0,58 

T18  ‐3,80  ± 0,60  ‐5,30  ± 0,05 

G9  ‐2,50  ± 0,03  ‐3,10  ± 0,10 G26 & G19  ‐2,20  ± 0,15  ‐2,20  ± 0,16 

TT(1)  ‐1,90  ± 0,20  ‐4,00  ± 0,16 

G12  ‐1,40  ± 0,17  ‐1,90  ± 0,08 

G16  ‐1,40  ± 0,24  ‐2,60  ± 0,16 

TT(2)  ‐1,40  ± 0,20  ‐0,70  ± 0,08 

G25  ‐1,10  ± 0,15  ‐2,60  ± 0,06                 

                 Tabel 5.1 Overzicht TC op 1mm en 5mm wild type 

9,500

10,000

10,500

11,000

11,500

12,000

12,500

13,000

13,500

14,000

14,500

‐10 ‐5 0 5 10 15 20 25 30

Chemische verschuiiving δ(ppm)

Temperatuur (°C)

T18T7 & T27T6T24G16G9G12G26 &G19G25TT(1)TT(2)

Page 91: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  83 

Enigszins verrassend kan worden vastgesteld dat de temperatuurscoëfficiënten bijna allemaal kleiner 

zijn bij de metingen op de 1mm probe dan het geval  is bij metingen op de 5mm probe. Weliswaar 

blijft  de  numerieke  volgorde  van  de  temperatuurscoëfficiënten  gehandhaafd:  de  thymines 

verschuiven  duidelijker  sneller  in  functie  van  de  temperatuur  dan  het  geval  is  bij  de  guanines. 

Wederom kan het verschil  in het aantal waterstofbruggen tussen beide typen basenparen hiervoor 

een verklaring bieden. De thymines van de mismatch vertonen in de 1mm metingen een beduidend 

sterker afwijkend gedrag: bij de 5mm metingen gedraagt TT(1) zich als een vrij normaal thymine ( TC 

=  ‐4ppb/K) en TT(2)  (TC =  ‐0,7ppb/K) wijkt duidelijk  af. Echter bij de metingen op de 1mm probe 

bevindt de  temperatuurscoëfficiënt van TT(1)  (TC =  ‐1,9ppb/K), samen met TT(2)  (TC =  ‐1,4ppb/K), 

zich eerder in de grootteorde van de guanines. 

Verder blijkt het  verschil  in  temperatuurscoëfficiënt  tussen beide protonen  van de mismatch niet 

meer zo groot te zijn bij metingen op de 1mm probe (0,5) als bij metingen op de 5 mm probe (3,3).  

De vergelijking van temperatuurscoefficient valt aldus  in twee groepen uiteen. Enerzijds komen T6, 

T7, T27, G26 en G19 goed overeen tussen beide sets metingen. Anderzijds is er ook een groep waar 

de  overeenkomst  veel  minder  goed  is,  met  als  uitschieters  G25,  T18,  G16,  T24  en  beide 

mismatchprotonen TT(1) en TT(2). G9 en G12 ten slotte, vallen tussen beide groepen in.  Aangezien 

de temperatuurstudies op beide meetprobes 4 meetpunten gemeenschappelijk hebben, zo  is er bij 

de 1mm metingen vertrokken vanaf 25°C,  is het weinig waarschijnlijk dat het  temperatuursgedrag 

verschillend  zou  zijn  in  de  respectieve  temperatuursintervallen  die  bestudeerd werden met  elke 

probe. Aangezien er geen  systematische  trend  is  in de afwijkingen  lijkt het waarschijnlijker dat de 

oorzaak  van deze  verschillen gezocht moet worden  in de  verschillen  in duplexconcentratie  tussen 

beide  stalen,  een  andere  verhouding  van  het  aanwezige  zout  ten  opzichte  van  de  duplexen  in 

oplossing, een combinatie van de twee of een andere nog onbekende oorzaak. Het  is  in  ieder geval 

moeilijk om hier een eenduidig antwoord op te formuleren en verder onderzoek kan hier misschien 

een ander licht op werpen. 

Om er zeker van te zijn dat het gedrag van deze duplex bij de 1mm metingen representatief is voor 

andere duplexen,  zowel wat betreft de evolutie van de  lijnbreedte als het opvallende verschillend 

temperatuursgedrag, werden deze metingen nog eens herhaald op een andere duplex: G2C27. 

5.4.2.2 G2C27 14meer 

Deze metingen werden,  om  praktische  redenen,  uitgevoerd  op  een  andere  staal  dan  ditgene  dat 

bestudeerd  wordt  in  hoofdstuk  4.  Alhoewel  dit  enige  directe  vergelijkingen  in  de  weg  staat, 

verandert dit niets  in de uiteindelijke  conclusie  van dit hoofdstuk en blijven deze  resultaten even 

goed van toepassing. Het globale uitzicht van de spectra ziet er nagenoeg gelijk uit en de toekenning 

uitgevoerd op het 5mm staal kan dan ook zonder problemen worden overgedragen.   De resultaten 

van de temperatuurstudie op de 1mm probe worden teruggevonden in figuur 5.11.  

Na  een  analyse  van  de  lijnbreedtes  op  halve  hoogte  (FWHM)  bij  G2C27  blijkt  dat  deze  bij  de 

‘normale’  iminoprotonen  alleen  toeneemt  naarmate  de  temperatuur  verder  daalt.  Daarentegen 

scherpen de protonen van de TT mismatch eerst op, wanneer er wordt overgegaan van 10° naar 5°C 

(30 Hz naar 27 Hz), om na 0°C opnieuw een grotere   breedte op halve hoogte te vertonen dan het 

geval is bij 10°C (32 Hz en groter).  

Page 92: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  84 

Dit  is opnieuw  tegengesteld aan de observaties bij de  sucrosestalen, waarbij het meten bij  lagere 

temperaturen  wel  degelijk  zijn  voordelen  heeft  betreffende  de  signaalintensiteit  van  de  labiele 

hydroxylprotonen. 

 

Figuur 5.11: Overzicht 1D 1H spectra G2C27 (H20/D20 90/10, 5‐10mM) 

De situaties zijn, achteraf bekeken, dan ook niet volledig vergelijkbaar. Er  is het verschil  in grootte 

van  de  moleculen  (en  dus  de  verschillen  in  initiële  lijnbreedte)  alsook  het  feit  dat  bij  de  DNA 

duplexen,  de  iminoprotonen  reeds  waarneembaar  zijn  reeds  bij  kamertemperatuur,  terwijl  de 

hydroxylsignalen van suikers, pas duidelijk waarneembaar worden rond 0°C.  

In  het  geval  van  suikers,  blijkt  verdere  verlaging  van  de  temperatuur  een  spectaculair  effect  te 

hebben, omdat hier de bijdrage van de chemische uitwisseling  tot de  lijnbreedte groot  is, t.o.v. de 

bijdrage van de transversale relaxatie, die eerder klein is. 

Voor beide DNA duplexen, blijkt de verlaging van de temperatuur geen verder effect te hebben op de 

meeste  iminoprotonen,  d.w.z.  dat  er  hier  nauwelijks  nog  een  verbetering  is  van  de  lijnbreedte, 

omdat  men  reeds  verder  verwijderd  is  van  de  intermediaire  uitwisselingsomstandigheden,  die 

aanleiding  geven  tot  sterke  lijnverbreding. Hier domineert de  transversale  relaxatie en wordt een 

toenemende verbreding vastgesteld bij een verdere daling van de temperatuur onder 0°C.  

Het uiterlijk verschil met de spectra bij de 5mm metingen lijkt hier zeer klein of onbestaande te zijn. 

Doch het temperatuurafhankelijk gedrag kan hier ook worden geanalyseerd en het is interessant om 

na te gaan of een soortgelijke afwijking wordt gevonden zoals het geval  is bij de wild type wanneer 

de metingen op de 5mm en 1mm probe met elkaar worden vergeleken. 

T18TT(1) TT(2)

T7 

T6 T24 

G16 

G26, G9

G12

G25, G19

5°C 

10°C 

0°C 

‐5°C 

Page 93: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  85 

 

Figuur 5.12 Chemische verschuiving in functie van temperatuur G2C27 (1mm) 

Met  behulp  van  de  eerder  doorgevoerde  toekenning,  is  het mogelijk  om  de  verandering  van  de 

chemische verschuiving in functie van de temperatuur op een meer bruikbare manier te volgen, zoals 

wordt  aangetoond  in  bovenstaande  figuur  5.12.  De  overeenkomstige  temperatuurscoëfficiënten 

kunnen worden teruggevonden in tabel 5.2. 

Base  TC (ppb/K) 1mm  TC (ppb/K) 5mm 

T7  ‐7,60  ±    ‐7,76  ± 0,15 

T24  ‐5,60  ± 0,10  ‐6,54  ± 0,10 

T6  ‐5,47  ± 0,64  ‐6,36  ± 0,05 

TT(1)  ‐3,16  ± 0,18  ‐4,35  ± 0,24 

T18  ‐2,88  ± 0,43  ‐5,74  ± 0,08 

G26, G9  ‐2,80  ±    2,49  ± 0,13 

G25, G19  ‐2,58  ± 0,26  ‐3,3/‐2,39 ± 0,15/0,09 

G12  ‐1,71  ± 0,16  ‐2,73  ± 0,10 

TT(2)  ‐0,62  ± 0,22  ‐0,47  ± 0,06 

G16  ‐0,33  ± 0,01  ‐4,01  ± 0,23  

Tabel 5.2 Overzicht TC op 1mm en 5mm wild type (gearceerde gebieden hebben slechts twee bruikbare meetpunten en bijgevolg is het niet mogelijk hier een fout op te berekenen) 

De  iminoprotonen van de mismatch gedragen zich hier weer zoals het geval  is bij de meeste 5mm 

stalen:  TT(2)  heeft  de  op  één  na  laagste  temperatuurscoëfficiënt,  daar waar  deze  bij  de meeste 

andere 5mm  stalen de  laagste waarde heeft. Het  feit dat deze nu hier net niet de  laagste waarde 

heeft kan eerder worden toegeschreven aan het ‘abnormaal’ gedrag van G16. TT(1) heeft deze keer 

opnieuw een duidelijkere grotere waarde (TC =‐3,16 ppb/K) en vertoont dus een aanzienlijk grotere 

afhankelijkheid van de temperatuur dan zijn partner.  

9,500

10,000

10,500

11,000

11,500

12,000

12,500

13,000

13,500

14,000

14,500

‐8 ‐3 2 7 12

Chemische verschuiving δ(ppm) 

Temperatuur (°C)

T18T7T6T24G16G26, G9G12G25, G19TT(1)TT(2)

Page 94: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  86 

De observaties van toepassing bij de wild type (zie pg 10) zijn hier ook weer relevant: de trendlijnen 

zijn lineair van aard, alle temperatuurscoëfficiënten zijn negatief en er kan weer een duidelijk verschil 

in grootte van de temperatuurscoëfficiënt worden onderscheiden al naargelang het type basenpaar. 

Wanneer de  temperatuursfoëfficiënten van de 1mm metingen globaal worden vergeleken met de 

metingen  bij  5mm,  valt  het  ook weer  op  dat  de meeste  overeenkomstige  signalen  een  kleinere 

waarde hebben. Sommige verminderingen zijn al wat drastischer dan andere, en voor een  tweetal 

iminoprotonen wordt  bij  1mm  juist  een  iets  grotere  temperatuurscoefficient  vastgesteld  dan  bij 

5mm. Ook bij de eerste metingen op de wild type is dit het geval, en er is dus wel een zekere trend te 

herkennen.  

 

5.5Conclusie 

Het uitvoeren  van de  voorgestelde  1mm metingen bij  lage  temperaturen blijk  zijn nut  te hebben 

vooral blij kleinere moleculen, zoals sucrose, gekenmerkt door de aanwezigheid van labiele protonen 

die reeds sterk verbreed of onzichtbaar geworden zijn door chemische uitwisseling met het solvent. 

Bij  voldoende  daling  in  temperatuur  kunnen  deze  protonen,  dankzij  voldoende  vertraging  van  de 

chemische uitwisseling met water,  zichtbaar gemaakt en gebruikt worden als extra informatie bij de 

structuuranalyse. 

Het uitvoeren van dit type metingen bij de beduidend grotere oligonucleotiden, heeft voornamelijk 

extra lijnverbreding tot gevolg voor de uitwisselbare imino protonen en heeft dus geen meerwaarde 

in de toekenning en studie van de geobserveerde iminoprotonen. Wat wel werd geobserveerd maar 

hier  niet  verder  is  op  ingegaan  is  een  toename  in  T1  voor  alle  iminosignalen  naarmate  de 

temperatuur daalt. Hoewel cryorestrictie op zich geen meerwaarde betekent in het zichtbaar maken 

van nieuwe signalen, kan het uitvoeren van bv. 2D NOESY metingen bij lagere temperaturen voor een 

toekenning hier duidelijk wel voordeel bij ondervinden. 

5.6Referenties 

1.  Schroeder, K.T., J.J. Skalicky, and N.L. Greenbaum, NMR spectroscopy of RNA duplexes containing pseudouridine in supercooled water. Rna‐a Publication of the Rna Society, 2005. 11(7): p. 1012‐1016. 

2.  Claridge, T.D.W., High‐Resolution NMR Techniques in Organic Chemistry. Second Edition ed. Tetrahedron Organic Chemistry Series, ed. J.E.B.a.R.M.W. J.E. Bäckvall. Vol. Volume 27. 2009: Elsevier. 383. 

3.  John M. Harvey, M.C.R.S., Proton magnetic resonance study of the hydration of glucose. Nature, 1976. 261(3): p. 435‐436. 

 

 

Page 95: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 87 

Hoofdstuk6:SyntheseeninbouwenvaneengemodificeerdeTHisbouwsteenineenDNAduplex

6.1Gemodificeerdenucleotiden 

Het eerste wat opvalt aan de vergelijking tussen enzymen en (oligo)nucleotiden zijn de verschillen in 

bouwstenen.  Enzymen  bestaan  uit  aminozuren,  met  een  variatie  aan  zijketens,  daar  waar 

nucleotiden  opgebouwd  zijn  uit  vier  verschillende  heterocyclische  basen  met  een  suiker 

(deoxyribose)  en  een  fosfaatbackbone. Dit  verschil  in  structuur  heeft  duidelijk  zijn  invloed  op  de 

katalytische activiteit van deze  totaal verschillende  structuren. Enzymen kennen een  rijke variëteit 

aan verschillende  functionaliteiten  in de  zijgroepen van hun bouwstenen,  terwijl DNA en ook RNA 

worden gekenmerkt door de afwezigheid hiervan. Kijkend naar de  functie van DNA en RNA  in een 

organisme, het dragen  van de erfelijke  informatie,  is deze  structurele eenvoud  juist een  voordeel 

aangezien dit de processen van transcriptie en replicatie gaat vereenvoudigen. Wil men echter DNA 

gaan gebruiken als de basis van een nieuw type katalysatoren, dan werkt deze structurele eenvoud 

dat doel juist tegen [1]. 

Het mag dan ook geen verrassing zijn dat de katalytische snelheidsconstante (kcat) van katalysatoren 

gebaseerd  op DNA  beduidend  lager  zullen  zijn  dan  de  klassieke  enzymen,  zelfs  de  gevallen waar 

aptameer  en  antilichaam  katalysatoren  werden  geselecteerd  voor  het  katalyseren  van  dezelfde 

reactie [2]. 

Naast het algemeen ontbreken van chemische diversiteit  in DNA  ten opzichte van eiwitten, zijn de 

twee meest opvallende verschillen, bij fysiologische pH, het ontbreken van een positieve lading voor 

het  stabiliseren  van  anionische  transitietoestanden  en  het  ontbreken  van  functionaliteiten  die  in 

staat zijn algemene zuur‐base katalyse uit te voeren [3]. Dergelijke functionaliteiten, onteleend aan 

lysines en histidines  respectievelijk,  zijn  zo goed als altijd vertegenwoordigd  in de actieve  site van 

enzymen [4]. 

Door    gebruik  te maken  van  gemodificeerde  nucleotiden waarmee  extra  functionaliteiten  kunnen 

worden geïntroduceren in de DNA duplexstructuur, kunnen we bovenstaande beperkingen omzeilen. 

6.2Heterocyclischebasemodificaties 

In  het  algemeen  zijn  er  drie  mogelijke  plaatsen  voor  het 

introduceren  van  een  modificatie  in  de  DNA  structuur,  de 

heterocyclische  base,  het  (deoxy)ribose  suiker  en  de 

fosfaatbackbone. Zo werd  reeds,  in het  labo van Prof. Madder, 

een  poging  ondernomen  een  serine  protease  mimic  te 

synthetiseren  door  het  introduceren  van  de  noodzakelijke 

functionaliteiten op de C2’ van ribose. Deze modificaties worden 

ingevoerd  via  een  amide  functie  waaraan  de  katalytische Figuur 6.1 2’‐Amido gemodificeerde 

bouwsteen voor serine protease mimic

Page 96: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 88 

groepen kunnen worden vastgehecht door gebruik te maken van verschillende linkers [5], zoals ook 

geïllustreerd in  figuur 6.1.  

Dit type modificaties sluit nauw aan bij het huidige onderzoek waarin dit werk kadert. Zoals verder in 

dit hoofdstuk zal blijken  is  in dit geval de plaats van de  ingevoerde modificaties verschillend. Naast 

bovenstaand  voorbeeld  van modificaties  op  het  suiker,  zijn  er  nog  andere mogelijke modificaties 

waarbij men uitgaat van de regel dat elke modificatie, die niet interfereert met het vormen van ten 

minste  één  fosfodiesterbinding  en  het  binden  van  de  complementaire  heterocyclische  base  in 

principe mogelijk is. 

Vele  nucleoside  analogen  gemodificeerd 

op  de  5‐positie  van  de  heterocyclische 

base,  beschikken  over  biologisch  actieve 

eigenschappen en zijn reeds onderzocht als 

mogelijke antivirale en kankerbestrijdende 

middelen.  Een  aantal  voorbeelden  van 

dergelijke  modificaties  worden 

weergegeven in figuur 6.2 

De gemodificeerde bouwstenen die instaan 

voor  de  introductie  van  de  drie  verschillende  essentiële  functionaliteiten  in  de  DNA  scaffold, 

benodigd voor het vormen van de katalytische triade, zijn ook voorbeelden van modificaties aan de 

heterocyclische  basen.    Naast  de  imidazool  functionaliteit  van  histidine,  wordt  de  benodigde 

alifatische hydroxylgroep van serine  in een gemodificeerde bouwsteen  ingebouwd en ten slotte de 

carboxylgroep via een vereenvoudigd aspartaatanaloog. Een overzicht van deze drie bouwstenen kan 

worden  teruggevonden  in  figuur 6.3.  In dit hoofdstuk wordt enkel de  synthese besproken  van de 

histidine gemodificeerde bouwsteen. Deze zal worden geïntroduceerd in drie DNA duplexen telkens 

op een verschillende plaats.  

Zoals ook reeds vermeld in de inleiding, werd aan de hand van modelling studies de optimale lengte 

van  de  linker,  samen  met  de  ruimtelijke  oriëntatie  nodig  voor  het  kunnen  vormen  van  een 

katalytische triade, bepaald [6]. 

 

Figuur 6.2: Voorbeelden van modificaties aan de heterocyclische base, gebruikt als antivirale of antibacteriële middelen 

Figuur 6.3: Overzicht van de drie gemodificeerde bouwstenen ter nabootsing van de serine protease actieve site

Page 97: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 89 

6.3Doel 

Zoals vermeld in voorgaande paragraaf zal in dit hoofdstuk enkel de synthese en incorporatie van de 

histidine gemodificeerde bouwsteen worden besproken. Deze bouwsteen zal worden geïntroduceerd 

in  de  reeds  bekende  structuur  van  de  wild  type  DNA  duplex  op  telkens  verschillende  posities: 

namelijk positie T6, T7 en T8 (zie ook hoofdstuk 1, figuur 1.21). 

 

 

Samen met deze synthese zal ook een schatting worden gemaakt van de stabiliteit door het opmeten 

van de smeltpunten van deze gemodificeerde en  reeds eerder bestudeerde commerciële duplexen 

via  UV‐VIS  spectrometrie.  Hierbij wordt  de wild  type  duplex  gebruikt  als  referentie  en  kan  deze 

vergelijking ons al een idee geven of het introduceren van een niet‐natuurlijke functionaliteit impact 

heeft op de stabiliteit van deze DNA structuren. Dit geeft ons  indirect een  idee of deze modificatie, 

die  tegelijkertijd  ook  de  grootste  functionaliteit  omvat,  de  vooropgestelde  duplexstuctuur  niet 

verstoort  of  in  het  optimale  geval  juist  een  extra  stabilisatie  kan  betekenen  ten  gevolge  van 

verbeterde  π‐π  stacking.   Het uiteindelijke doel  is  een  vergelijkende  studie  te maken  van de drie 

gemodificeerde DNA duplexen via NMR om na te gaan wat de impact is van deze modificatie op het 

gedrag  van  de  iminoprotonen  en  de  duplex  in  het  algemeen.  De  uiteindelijke  studie  via NMR  is 

jammer genoeg niet kunnen uitgevoerd worden  in het beschikbare tijdsbestek, maar de studie van 

de smelttemperaturen kan ons zoals eerder vermeld al een  indicatie geven van de duplexstabiliteit, 

en een  idee geven of het uitvoeren van deze NMR metingen  in de toekomst al dan niet nuttig kan  

zijn. Zo heeft het geen nut om deze op te starten  indien men zeker  is dat er geen duplexstructuur 

gevormd kan worden. 

 

6.4Algemeenoverzichtvandesynthese 

De synthese van de histidine gemodificeerde bouwsteen is gebaseerd op methoden uit de literatuur 

[7]  en  standaardprocedures werden  gebruikt  voor de opzuivering  van de drie  verschillende  single 

strands. Waar nodig werd de syntheseroute aangepast of geoptimaliseerd. 

6.4.1 Voorbereidinggemodificeerdebouwsteen

Om de mogelijkheid tot nevenreacties, die optreden aan de niet beschermde (exocyclische) amino‐ 

en  imidazoolfunctionaliteiten  van  de  bouwstenen,  te  vermijden  worden  er  verschillende  types 

beschermgroepen gebruikt om de gemodificeerde bouwstenen te incorporeren in de single strands. 

Dit garandeert dat de vrije aminogroepen van de basen niet interfereren in de koppelingsreactie en 

zorgt  ervoor  dat  de  optimale DNA  structuur  bekomen wordt.  Specifiek  toegepast  op  de  histidine 

bouwsteen  wordt  de  imidazoolfunctionaliteit  beschermd  door  gebruik  te  maken  van  een  t‐

butoxycarbonyl (tBoc)‐groep, vaak gebruikt voor de bescherming van primaire en secundaire amines. 

6 7 8

Page 98: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 90 

Deze  is  stabiel  ten  opzichte  van  basen  en  nucleofielen  en  kan  afgesplitst worden,  samen met  de 

andere  aanwezige  beschermgroepen,  door  gebruik  te maken  van  een  geconcentreerde  basische 

oplossing  (bv.  28%  NH4OH)  en  te  verwarmen  bij  55°C.  Deze  beschermgroep  is  stabiel  tijdens  de 

aangewende omstandigheden in de DNA synthesecyclus. 

Verder zijn er bij de gemodificeerde bouwsteen nog twee vrije hydroxylgroepen aanwezig, namelijk 

de 5’‐ en 3’‐OH groep. In de natuur worden oligonucleotiden gesynthetiseerd vertrekkende van de 5’ 

naar de  3’‐hydroxylgroep,  in de  toegepaste  vaste  fase  synthesestrategie  echter wordt  er  gewerkt 

vertrekkende van 3’ naar 5’. De sleutelstap  in de synthese  is de specifieke en sequentiële vorming 

van de  internucleoside 3’‐5’  fosfodiesterverbinding waarbij de  specificiteit  van deze  reactie wordt 

gewaarborgd  door  de  eerder  vermelde  gebruikte 

beschermgroepen. 

 In  het  algemeen  syntheseprotocol  van DNA wordt  de  5’‐OH 

functionaliteit beschermd door een 4,4’‐dimethoxytritylgroep 

(DMTr),  stabiel  onder milde  basische  condities  en  tijdens  de 

effectieve  koppeling.  Deze  DMTr‐groep  wordt  selectief  

afgesplitst  tijdens  de  synthesecyclus,  aan  de  hand  van 

trichloroazijnzuur  (TCA)  ,waarbij  een  sterk  oranje  gekleurd 

dimethoxytritylkation ontstaat. Deze verkleuring geeft aan of 

de  koppeling  tussen  de  3’‐  en  5’‐OH  groep  al  dan  niet  is 

doorgegaan.  De  regioselectiviteit  van  deze  beschermgroep 

voor  de  5’‐OH  functionaliteit  wordt  verklaard  door  het 

optreden  van  sterische  hinder  bij  de  secundaire  3’‐OH 

functionaliteit. Deze  laatste OH‐groep, ten slotte, wordt  in dit 

syntheseprotocol  omgevormd  tot    het  overeenkomstige 

fosforamidiet,  wat  ook  de  basis  vormt  voor  de 

fosfaatbackbone van het verkregen single strand DNA. 

Een illustratie van de beschermde bouwsteen die kan worden 

ingebouwd in DNA is terug te vinden in figuur 6.4 

6.4.2 GeautomatiseerdeDNA synthese

Omwille  van  de  repetitieve  aard  van  het  DNA 

syntheseproces, kan dit op een automatische synthesizer 

uitgevoerd  worden.  Doorgaans  wordt  de  synthese  van 

enkel  strengs  DNA  uitgevoerd  via  vaste  fase  synthese. 

Hierbij wordt er  vertrokken  van een  vaste drager  (silica) 

gemodificeerd met de eerste gewenste bouwsteen  in de 

sequentie. Deze  vaste drager bevindt  zich doorgaans op 

een  kleine  kolom  waarover  solventen  en  reagentia 

worden gestuurd  in een welbepaalde volgorde. Na afloop van de synthese kan de gewenste keten 

worden afgesplitst met behulp van ammoniak of een waterige oplossing van ammoniak, waarbij de 

esterbinding  tussen  de  vaste  drager  en  keten  verbroken wordt.  In  tegenstelling  tot  het  volledige 

syntheseproces verloopt deze laatste stap manueel. 

Figuur 6.4 Fosforamidiet Histidine gemodificeerde bouwsteen 

Figuur 6.5 Vaste fase met eerste deoxynucleoside bouwsteen

Page 99: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 91 

6.4.2.1 De oligonucleotide synthesecyclus 

Nadat het eerste nucleotide is bevestigd aan de vaste fase, verloopt de synthese volgens een cyclisch 

proces. Nadat deze  cyclus eenmaal doorlopen  is, groeit de  keten  telkens met één bouwsteen. De 

eerste stap bestaat uit een detritylatie, of met andere woorden, de ontscherming van de 5’‐OH groep 

van het nucleotide met een zuur, bv. trichloroazijnzuur. Op deze manier wordt deze 5’‐functionaliteit 

beschikbaar voor de volgende stap, namelijk de reactie met het 3’‐ fosforamidiet van het volgende 

nucleoside  in  de  sequentie.  Voorafgaand  aan  de  koppeling  moet  het  fosforamidiet  worden 

geactiveerd. Hiervoor wordt er doorgaans gebruik gemaakt van een zuur, zoals bv.  tetrazool  (pKa= 

4.9),  dat  in  staat  is  om  een  stiktofatoom  van  de  diisopropylgroep  te  protoneren.  Deze  activator 

vervangt  vervolgens  de  geprotoneerde  diisopropylgroep  met  de  vorming  van  een  reactief 

intermediair dat in staat is om op zijn beurt verder te reageren met de ontschermde 5’‐OH groep van 

het voorgaande nucleoside met de vorming van de gewenste 3’‐5’ fosfodiesterverbinding.  

 

Ondanks de genomen voorzorgsmaatregelen  zijn niet alle koppelingsreacties kwantitatief en zal er 

dus  nog  altijd  een  fractie  van  niet  gereageerde  terminale  5’‐OH  functionaliteiten  aanwezig  zijn. 

Indien  de  volgende  stap  hier  gewoon  zou  op  volgen,  verkrijgt  men  een  complex  mengsel  van 

sequenties  met  een  verschillende  lengte  waarbij  een  of  meerder  basen  ontbreken.  Om  dit  te 

voorkomen wordt er een extra stap geïntroduceerd die alle niet gereageerde strengen gaat ‘cappen’ 

1. Ontscherming 

2. Koppeling 3. Capping 

4. Oxidatie en start 

nieuwe cyclus 

5. Ontscherming en 

afsplitsing 

Figuur 6.6 Cyclus bij oligonucleotidesynthese, waarbij B overeenkomt met een willekeurige base 

Page 100: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 92 

na de koppelingstap. Deze stap wordt uitgevoerd door gebruik te maken van een acetyleringsreactie. 

In de daaropvolgende stap wordt het  fosfiet geoxideerd  tot een  fosfotriester met behulp van  I2 en 

water.  Bij  deze  stap  wordt  er  ook  nog  gebruik  gemaakt  van  pyridine  om  het  gevormde  HI  te 

neutraliseren. Na deze stap vindt er nog een  laatste wasstap plaats om alle resterende reagentia te 

verwijderen en hierna kan de cyclus van vooraf aan weer opnieuw beginnen tot de gewenste lengte 

van de DNA single strand is bereikt.  

Om de sequentie af te splitsen van vaste fase wordt er gebruik gemaakt van ammoniak of een andere 

milde base bij verhoogde temperatuur. Hiermee worden tegelijkertijd ook de beschermende groepen 

op de heterocyclische basen en de 2‐cyanoethyl groep nog aanwezig op de fosfaten afgesplitst.  

Eens  de  synthese  compleet  is,  kunnen  gecapte  sequenties  en  andere  onzuiverheden  worden 

verwijderd door gebruik te maken een standaardprocedure aan de hand van een C18 Seppak kolom, 

zie ook 6.5.5. 

Na de  afsplitsing  en opzuivering worden de  verschillende  strands  gecontroleerd  aan de hand  van 

HPLC om na te gaan of de ontscherming wel degelijk volledig  is doorgegaan en alle onzuiverheden 

ook voldoende verwijderd zijn. Indien dit niet het geval is, wordt de ontscherming gewoon herhaald, 

maar  dan  bij  kamertemperatuur  gedurende  een  langere  periode.  Hierna  kan  er  opnieuw  een 

controle worden doorgevoerd. Indien alle beschermgroepen zijn afgesplitst kan men controleren via 

massaspectrometrie  of  de  producten  de  gewenste massa  hebben  en  dus  indirect  een  aanduiding 

geven of de synthese al dan is geslaagd. 

Voor het bepalen van de concentratie van de gesynthetiseerde strengen wordt er gebruik gemaakt 

van UV‐VIS spectroscopie, op basis  van de wet van Lambert‐Beer en het feit dat DNA absorbeert bij 

een  golflente  van  260nm.  Eens  de  concentratie  gekend  is,  kan  deze  streng  samengebracht  en 

gehybridiseerd  worden met  zijn  complementaire  streng  in  de  juiste  verhouding  waarna  ook  de 

smelttemperaturen  kunnen worden bepaald, opnieuw via de UV‐VIS methode. Deze  laatste geeft, 

zoals ook reeds eerder vermeld, een indicatie van de duplexstabiliteit. 

 

6.4.3 Algemenesynthesevanhethistidineanaloog

Een analyse van de synthese van deze gemodificeerde bouwsteen verloopt het makkelijkst aan de 

hand  van  een  retrosynthese,  zoals  aangegeven  in  figuur  6.7.  Er wordt  een  onderscheid  gemaakt 

tussen  twee grotere onderdelen:  in eerste  instantie wordt de histidine gemodificeerde bouwsteen 

gesynthetiseerd, om deze daarna om te vormen tot de overeenkomstige fosforamidiet. Deze laatste 

kan vervolgens worden ingebouwd in de gewenste sequentie. 

 

Page 101: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 93 

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  

De  eerste  stap  komt  overeen met  een  “one‐pot” 

carboxamidatiereactie  die  gebruik maakt  van  een 

Pd(0)‐complex, Pd(PPh3)4, als katalysator. Direct na 

deze  reactie  wordt  de  Boc‐bescherming 

doorgevoerd  dit  om  de  zuivering  via 

kolomchromatografie  te vereenvoudigen  [7]. Deze 

reactie  komt  overeen  met  Pd  gekatalyseerde 

reactie, waarbij er  in de eerste fase een oxidatieve 

additie plaatsvindt van het een Pd‐complex in de C‐

I  binding  van  het  5‐iodo‐2’‐deoxyuridine.  In  de 

tweede  stap  vindt  er  een  CO‐insertie  plaats,  bij 

verhoogde  druk  in  een  daartoe  ontworpen  Parr 

hoge druk  reactievat, onder CO‐atmosfeer. Hierbij 

wordt  er  een  zgn. metaal‐acyl  complex  gevormd. 

Vervolgens wordt een van de  liganden van het Pd‐

complex  uitgewisseld  door  het  aanwezige 

histamine. In de daaropvolgende stap migreert het 

gecomplexeerde  histamine  naar  het  carbonyl 

residu  en  hierbij  wordt  een  16‐elektronen  Pd 

complex  gevormd  als  intermediair.                         

Figuur 6.7 Retrosynthese van de histamine gemodificeerde bouwsteen 

Figuur 6.8 Palladium gekatalyseerde carboxamidatie reactiecyclus

Oxidatieve 

additie 

CO insertie 

Migratie

Reductieve 

eliminatie 

Ligand 

uitwisseling 

Page 102: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 94 

Het uiteindelijke  reactieproduct wordt gevormd door een base‐geassisteerde deprotonatie waarbij 

ook de dissociatie van het Pd‐complex plaatsvindt en de cyclus weer opnieuw kan beginnen met een 

volgende  startmolecule.  De  Pd‐katalysator  wordt  geregenereerd  na  een  hercoördinatie  van  het 

ligand dat eerder werd uitgewisseld met histamine. De algemene reactiecyclus wordt weergegeven 

in figuur 6.8. 

De  reden waarom  de  Boc‐bescherming  van  de  imidazoolring  van  histamine  zonder  voorafgaande 

zuivering wordt doorgevoerd, heeft te maken met de sterke polariteit van het reactieproduct. Dit zou 

te sterk interageren met de eveneens polaire silica op de kolom waardoor een vlotte scheiding wordt 

belemmerd. Door het direct doorvoeren van de bescherming wordt het product zelf minder polair en 

kan het  zuiveren vlotter verlopen. Bovendien  is deze  tert‐butoxycarbonyl groep ook nodig om het 

product  compatibel  te  maken  met  de  oligonucleotidesynthese  en  het  voorkomen  van  de  bis‐

dimethoxytritylatie  van  zowel  de  5’‐hydroxyl  functionaliteit  als  de  imidazoolgroep  in  de  volgende 

stap [7]. 

De daaropvolgende DMTr‐bescherming  van de  5’‐OH  functionaliteit wordt uitgevoerd met behulp 

van  een  base,  pyridine,  in  dichloormethaan  bij  kamertemperatuur  gedurende  18  uur.  Na  deze 

reactieperiode wordt de reactie gequenched door het toevoegen van droge methanol. Het bekomen 

product  wordt  opnieuw  gezuiverd  door  gebruik  te  maken  van  kolomchromatografie  waarbij  de 

silicagel  eerst  wordt  geneutraliseerd  met  triethylamine  om  te  voorkomen  dat  de 

dimethoxytritylgroep voortijd wordt afgesplitst door de lichtzure condities van de silicagel. 

In de  laatste  stap  tenslotte wordt de gemodificeerde bouwsteen omgezet  in het overeenkomstige 

fosforamidiet.  Bij  deze  reactie  is  het  zeer  belangrijk  om  te  werken  in  zo  droog  mogelijke 

omstandigheden  gezien  het  fosforamidiet  zelf  en  het  2‐cyanoethyl  N,N‐

diisopropylchlorofosforamidiet reagens zeer hydrolysegevoelig zijn. Verder wordt er gebruik gemaakt 

van een niet‐nucleofiele base zoals diisopropylethylamine (DIPEA) om mogelijke nevenreacties uit te 

sluiten. Om alle kans op overreactie  te vermijden worden de  reagentia bij elkaar gevoegd bij een 

temperatuur van 0°C, om daarna de reactie gedurende 1u bij kamertemperatuur te laten doorgaan. 

Uiteindelijk  wordt  ook  hier  de  reactie  gequenched  bij  0°C  met  behulp  van  een  5% 

natriumwaterstofcarbonaat‐oplossing en niet met methanol aangezien dit aanleiding kan geven tot 

de  vorming  van  extra  nevenproducten  [8].  Vooraleer  de  koppeling wordt  doorgevoerd, word  het 

fosforamidiet zelf nog gedroogd aan de oliepomp en worden voldoende voorzorgen genomen om dit 

niet bloot te stellen aan licht, gezien de hoge gevoeligheid van deze molecule. 

Eens  het  fosforamidiet  beschikbaar  is,  kan  de  koppeling  in  de  gewenste  sequentie  worden 

doorgevoerd. Hierna  vinden  er  nog  een  aantal  zuiveringsprotocollen  plaats,  zie  ook  6.5.5,  en  ten 

slotte ook controle via MALDI‐TOF MS. 

 

 

 

 

Page 103: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 95 

6.5Experimenteelgedeelte6.5.1 Materialenenmethoden

Alle  manipulaties  bij  lucht‐  en  vochtgevoelige  bestanddelen  worden  uitgevoerd  onder  argon 

atmosfeer  in  vooraf  gedroogde  reactiekolven.  De  benodigde  solventen  zoals  triethylamine  en 

dichloromethaan worden  vooraf gedroogd  via een droogopstelling met CaH2. Wanneer er gebruik 

wordt  gemaakt  van  commerciële  droge  solventen,  worden  deze  gedroogd  door  middel  van 

moleculaire  zeven.  De  reactie  onder  verhoogde  druk  bij  CO‐atmosfeer  wordt  uitgevoerd  in  een 

daartoe bestemd Parr hoge druk reactor. De 31P, 1H en 13C NMR spectra die werden opgenomen ter 

controle  van  de  bekomen  producten  werden  uitgevoerd  aan  de  hand  van  een  Bruker  300MHz 

Avance spectrometer. Hierbij werd er gebruik gemaakt van gedeutereerde solventen afkomstig van 

Sigma‐Aldrich. De massaspectra opgenomen na zuivering worden uitgevoerd aan de hand van een 

Agilent 1100 serie instrument na een chromatografische scheiding op een Phenomex C18 kolom (250 

x 4.6 mm, 5µm bij 35°C) met als eluens 5mM NH4OAC  in H2O en MeCN. De TLC’s opgenomen  ter 

controle tijdens de reacties werden uitgevoerd op glazen plaatjes vooraf behandeld met silicagel met 

als  eluens  dichloormethaan:methanol  9:1. De  automatische  synthese  van  de DNA  strengen werd 

uitgevoerd op een Applied Biosystems 3400 DNA synthesizer. De concentraties van de single strands 

en double strands DNA werden bepaald aan de hand van een UV‐VIS  trinean dropwise 96  toestel. 

Daarnaast werden  de  smeltpunten  van  de  verschillende  duplexen  bepaald  aan  de  hand  van  een 

Varian  UV‐VIS  spectrofotometer.  Alle  reagentia  werden  aangekocht  bij  Sigma  Aldrich,  ACROS 

Organics of Fluka en werden gebruikt zonder verdere zuivering. 

6.5.2 Synthesevan5‐{2‐[1‐(tert‐butoxycarbonyl)imidazole‐4‐yl]ethylaminocarbonyl}‐2’‐deoxyuridine

 

 

 

 

 

 

 

 

Aan een oplossing van 5‐iodo‐2’‐deoxyuridine (1,05 g; 2,9 mmol) in 20 ml DMF in een Parr hoge druk 

reactievat worden  achtereenvolgens  histamine  (930 mg;  8,4 mmol;  2,8  eq.),  droge  triethylamine 

(2,5ml;  17,9mmol;  6eq.)  en  (PPh3)4Pd  (167  mg;  0,145  mmol;  0,05  eq.)  toegevoegd  bij 

kamertemperatuur  onder  een  stroom  van  argon.  Vervolgens  wordt  dit  reactievat  onder  CO‐

atmosfeer geplaatst tot een druk van ongeveer 7 bar is bereikt. Het reactievat zelf wordt al roerend 

verwarmd  bij  een  temperatuur  van  70°C  gedurende  24uur.  Na  deze  periode  wordt  het 

reactiemengsel afgekoeld tot kamertemperatuur. Het reactiemengsel wordt vervolgens overgebracht 

Figuur 6.9: Overzicht carboxamidatiereactie

O

OH

HO

N

NH

O

O

O

NH

N

N

O

O

O

OH

HO

N

NH

O

O

I

Et3N (droog)HistaminePd(PPh3)4CO 7 bar

DMF (droog)70°C24u

Et3N (droog)Boc2O

DMF (droog)KT

15min

C9H11IN2O5354,10 g/mol

C20H27N5O8465,46 g/mol

Page 104: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 96 

op een glasfilter waarop een laagje celiet is aangebracht, dit ter verwijdering van restanten Pd in de 

oplossing. De reactor zelf en ook de filter, na filtratie, worden voldoende afgespoeld met behulp van 

tolueen  tot  deze  een  heldere  kleur  heeft. Vervolgens wordt  zoveel mogelijk DMF  verwijdert met 

behulp van  co‐evaporatie door het  toevoegen van een kleine hoeveelheid  tolueen. De  resterende 

olie wordt hierna opgelost  in een kleine hoeveelheid DMF  (  5ml) waarna triethylamine  (droog)en  

di‐tert‐butylcarbonaat  (1,2g;  4,6mmol;  1,6  eq.) worden  toegevoegd. De  reactie wordt  opgezet  bij 

kamertemperatuur gedurende 15 minuten, onder argon atmosfeer. Na deze  reactieperiode wordt 

1ml  droge MeOH  toegevoegd  voor  het  quenchen  van  de  reactie  en wordt  het  solvent  opnieuw 

verwijderd onder verminderde druk. 

Vervolgens wordt het product gezuiverd via kolomchromatografie via een gradiëntelutie van 5‐8% 

methanol  in  dichloormethaan.  Deze  wordt  gevolgd  aan  de  hand  van  TLC’s  van  de  verschillende 

opgevangen  fracties  en  diegene  die  het  gewenste  product  bevatten  worden  vervolgens  samen 

ingedampt. Het uiteindelijke product (882 mg) word verkregen met een opbrengst van 64%.   

1H NMR  (300MHz, DMSO‐d6): δ 1,6  (9H, s, 3x C‐CH3); 2,2 (2H, m, H2’/2”); 2,7 (2H, t, 3J= 7.0Hz, NH‐

CH2‐CH2); 3,2 (2H, t, 3J=2,4Hz, NH‐CH2); 3,6 (2H, m, H5’/5”); 3,9 (1H,m, H4’); 4,2 (1H, m, H3’); 5,0 (1H, 

t, 3J= 4,4 Hz, CH2OH); 6,1 (1H, t, 3J= 6,4Hz, H1’); 7,3 (1H,s, N‐CH‐C); 8,1 (1H, s, N‐CH‐N); 8,7 (1H, s, H6); 

8,8 (1H, m, CH2‐NH‐C); 11,8 (1H, s, C‐NH‐C); 1C NMR (APT, 75MHz, DMSO‐d6): δ 27,4 (3x C‐CH3); 22,8 

(NH‐CH2‐CH2);  37,9(NH‐CH2);  40,3  (C2’);  61,2  (C5’);  70,4  (C3’);  85,1  (C‐CH3);  85,5  (C1’);  87,9  (C4’); 

105,3  (C5’); 113,6  (N‐CH‐C); 140,8  (CH‐C‐N); 145,8  (C6); 149,5  (N‐CO‐NH); 161,4  (CO‐NH‐CO); 163,1 

(CH2‐NH‐CO);  MS  ESI  m/z  negatieve  modus  [C20H27N5O8]‐:  465,1  Da  (moleculair  gewicht  464,46 

g/mol). TLC : (9:1 DCM:MeOH, Rf: 0,28) 

6.5.3 Synthesevan5’‐O‐(4,4’‐Dimethoxytrityl)‐5‐{2‐[1‐(tert‐butoxycarbonyl)imidazole‐4‐yl]ethylaminocarbonyl}‐2’‐deoxyuridine

 

 

 

 

 

 

 

Product 1  (406mg; 0,871mmol) wordt driemaal geco‐evaporeerd met droge pyridine en overnacht 

gedroogd  alvorens  het wordt  opgelost  in  droge  pyridine  (15 ml)  onder  argon  atmosfeer.  Hierna 

wordt een oplossing van dimethoxytritylchloride (338 mg; 0,999 mmol; 1,2 eq.) opgelost  in een 1:1 

mengsel van pyridine/dichloromethaan (6 ml) en toegevoegd aan de oplossing. Vervolgens wordt de 

reactie gedurende 20u geroerd bij kamertemperatuur. Na deze periode wordt 1 ml droge methanol 

toegevoegd om de reactie te quenchen en  wordt het reactiemengsel gedroogd aan de oliepomp. De 

resterende olie wordt vervolgens opgelost  in dichloormethaan en achtereenvolgens gewassen met 

een  verzadigde  oplossing  van  NaHCO3  en  NaCl.  Daarna  wordt  de  afgescheiden  organische  fase 

O

OH

DMTrO

N

NH

O

O

O

NH

N

N

O

O

O

OH

HO

N

NH

O

O

O

NH

N

N

O

O

DMTr-Cl

Pyridine (droog)KT 20u

C20H27N5O8465,46 g/mol

C41H45N5O10767,82 g/mol

Figuur 6.10 Overzicht DMTr‐bescherming 5’‐OH functionaliteit

1  2 

Page 105: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 97 

gedroogd op Na2SO4. Ter controle wordt opnieuw een TLC genomen van het bekomen product en 

worden de waterige fasen ook gespot om te controleren of er nog product nog aanwezig  is. Hierna 

wordt het eindproduct opnieuw geconcentreerd en gedroogd aan de oliepomp.  

Om het bekomen product te zuiveren wordt er opnieuw gebruik gemaakt van kolomchromatografie, 

met als eluens 0‐5% MeOH  in DCM. Om  te voorkomen dat de 5’‐OH  functionaliteit voortijdig  zou 

worden  ontschermd, wordt  de  kolom  eerst  doorlopen met  1%  Et3N  bevattend  eluens.  Ook  hier 

worden de verschillende  fracties onderzocht aan de hand van TLC en de relevante  fracties worden 

verzameld, ingedampt en gedroogd aan de oliepomp. Dit levert het gewenste product 2 (512mg) met 

een opbrengst van 77%. 

1H NMR (300MHz, CDCl3): δ 1,6 (9H, s, 3x C‐CH3); 2,2‐2,3 (2H, m, H2’/2”); 2,8‐2,9 (2H, t, 3J= 7.0Hz, NH‐

CH2‐CH2); 3,3‐3,5 (2H, t, 3J=2,4Hz, NH‐CH2); 3,6‐3,7 (2H, m, H5’/5”); 3,8 (6H, s, O‐CH3, DMT); 3,9‐4,0 

(1H,m, H4’); 4,3‐4,4 (1H, m, H3’); 6,2‐6,3 (1H, t, 3J= 6,4Hz, H1’); 6,8‐6,9 (4H, m, CH DMT); 7,2 (1H, s, N‐

CH‐C); 7,3‐7,5 (9H, m, CH, DMT), 8,1 (1H, s, N‐CH‐N); 8,6 (1H, s, H6);  8,7 (1H, s, H6); 9,2 (1H, m, CH2‐

NH‐C), 11,8 (1H, s, C‐NH‐C); 1C NMR (APT, 75MHz, CDCl3): δ 28,0 (3x C‐CH3); 28,4 (NH‐CH2‐CH2); 39,5 

(NH‐CH2); 40,4 (C2’); 55,3 (2x ‐0CH3);   63,9 (C5’); 72,4 (C3’); 85,8 (C‐CH3); 85,6 (C1’); 85,9 (C4’); 86,9 

(Cq‐allyl, DMT); 106,8 (C5’); 113,4 (4x CH, DMT); 114,0 (N‐CH‐C); 127,0, 2x 128,1 (CH, DMT); 128,1 (N‐

CH‐N);  3x  128,2;  3x  130,2  (CH, DMT);  2x  135,8  (Ar‐Cq, DMT);  140,7  (N‐CO‐O);  144,7  (CH2‐CH2‐C); 

145,7  (C6);  150,1  (C2);  2x  158,7  (Cq‐O‐CH3);  161,9  (C4);  163,4  (NH‐CO‐C); MS  ESI m/z  negatieve 

modus [C41H45N5O10]‐  767,32 Da (moleculair gewicht 767,82 g/mol). TLC : (9:1 DCM:MeOH, Rf: 0,52) 

6.5.3 Synthesevandeovereenkomstige3’‐O‐β‐Cyanoethyl‐N,N‐diisopropylfosforamidietvanC41H45N5O10

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Product 3  (419,5 mg, 0,546 mmol) wordt opgelost  in droge dichloormethaan  (10ml)  in een vooraf 

gedroogde tweenekkolf, al roerend onder argon bij 0°C. Aan deze oplossing wordt vervolgens DIPEA 

(4 eq., 2,18mmol, 380 µl) druppelsgewijs toegevoegd. Hierna wordt ten slotte nog 2‐cyanoethyl‐N,N‐

diisopropylchlorofosforamidiet (1,5 eq., 1,092 mmol, 243,60 µl) bijgevoegd. Na 1u wordt de reactie 

gequenched door het toevoegen van 3ml 5% NaHCO3 opnieuw bij 0°C. Ter controle wordt er opnieuw 

Figuur 6.11 Overzicht fosforamidietreactie

Page 106: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 98 

een  TLC  genomen  van  zowel  begin‐  als  eindproduct  (9:1  DCM:MeOH,  Rf:  0,87  eind,  0,76 

beginproduct).  

Vervolgens wordt het reactiemengsel gewassen met een 5% NaHCO3 (30ml) oplossing, gevolgd door 

een verzadigde NaCl oplossing (3 x 30ml). Hierna wordt de organische fase gedroogd met behulp van 

Na2SO4. En  ten  slotte wordt deze gedroogd aan de oliepomp  totdat een wit  schuimachtig product 

wordt bekomen, met een rendement van 100%.  

In plaats van een standaard 1D 1H spectrum wordt hier een 31P opgenomen. Hierbij zijn er 2 signalen 

terug te vinden: bij 148,645ppm en 149,032 ppm. Beiden afkomstige van het gewenste fosforamidiet 

dat een  stereogeen center bevat en aanleiding geeft  tot deze  twee verschillende  signalen  [8]. Een 

derde intens signaal bevindt zicht bij 14,094 ppm en is afkomstig van gehydrolyseerd startproduct (2‐

cyanoethyl‐N,N‐diisopropylfosforamidiet). 

6.5.4 PraktischeuitvoeringvandeautomatischeDNA synthese

Eens het gewenste  fosforamidiet bekomen  is, wordt dit eerst opnieuw opgelost  in acetonitrile en 

gemengd  samen  met  0,5ml  dicyano  imidazool  activator  (1M,  59mg  per  sequentie)[9].  De 

bouwsteen wordt op manuele wijze gekoppeld in de gewenste sequentie en op de gewenste plaats. 

Juist voor de koppeling worden er nog moleculaire zeven toegevoegd voor de verwijdering van nog 

mogelijk aanwezig water.  

Elke gewenste streng wordt tweemaal gesynthetiseerd. Hierbij wordt telkens de  juiste hoeveelheid 

startbase  op  vaste  fase  afgewogen:  voor  thymines  en  guanines  bedraagt  dit  ongeveer  25mg, 

afhankelijk  van  de  loading  van  de  vaste  fase,  terwijl  voor  cytosines  dit  ongeveer  met  30mg 

overeenkomt. Vervolgens wordt de synthese per twee strengen tegelijkertijd opgestart. De koppeling 

van alle niet‐gemodificeerde nucleosides wordt volledig automatisch doorlopen en wordt gestopt op 

de positie waar de histamine gemodificeerde bouwsteen moet ingebouwd worden. De koppeling van 

deze  bouwsteen  gebeurt  manueel  door  gedurende  een  periode  van  ongeveer  20  minuten  de 

gewenste  hoeveelheid  fosforamidiet  geleidelijk  door  de  bewuste  reactorvaatjes  door  te  duwen. 

Daarna wordt de synthese opnieuw volledig automatisch doorgevoerd. 

De DNA  strengen aanwezig op de vaste  fase worden vervolgens overgebracht  in epjes  samen met 

1ml  28%  NH4OH  voor  de  volledige  ontscherming  van  de  aanwezige  beschermende  groepen  en 

afsplitsing  van  de  vaste  fase.  Hiertoe  worden  deze  overnacht  in  een  zandbad  geplaatst  bij  een 

temperatuur  van  55°C.  Vervolgens  wordt  van  elke  streng  een  HPLC‐meting  uitgevoerd  om  te 

controleren  of  de  ontscherming  volledig  is  verlopen.  Indien  dit  niet  het  geval  is,  wordt  de 

ontscherming gewoon herhaald. 

Page 107: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 99 

6.5.5 Zuiveringenkarakterisatie(HPLCenMS)

De  ammoniumoplossingen met de  afgesplitste oligonucleotiden  kunnen  gezuiverd worden  aan de 

hand  van  verschillende methoden  zoals  HPLC,  gel‐electroforese  en  vaste  fase  extractie.  De  hier 

aangewende methode maakt gebruik van een vaste  fase extractie kolom, met   een C18 “reversed 

phase” silica fase. Achtereenvolgens worde de volgende oplossingen over het kolommetje gebracht: 

1. 10ml acetonitrile (HPLC‐grade) 

2. 10ml 5mM triethylammonium acetaat (TEAA) buffer 

3. De oplossing met oligonucleotide samen met zoveel mogelijk vaste fase wordt op de kolom 

gebracht en opgevangen (3x) 

4. 15ml 2,5% waterige ammonium oplossing 

5. 10ml milliQ water 

6. 10ml 1,5% trifluorazijnzuur in water 

7. 10ml milliQ water 

8. 5 x 1ml 20% acetonitrile (HPLC‐grade) 

De  toevoeging van acetonitrile  zorgt voor een activatie van de C18  fase. Vervolgens verwijdert de 

TEAA  buffer  alle  acetonitrile  en  bereidt  de  vaste  fase  voor  op  absorptie  van  het  nog  DMTr‐

beschermde oligonucleotide. Omwille van de apolaire karakter van de DMTr‐groep zullen enkel de 

oligonucleotidesequenties die nog zo’n beschermgroep hebben worden vastgehouden op de vaste 

fase.  De  andere  niet‐voltooide  sequenties,  die  gecapped  zijn  gedurende  de  synthese,  worden 

weggespoeld.  De  waterige  ammoniumoplossing  in  de  vierde  stap  verwijdert  de  nog  aanwezige 

beschermgroepen en gecapte sequenties van de vaste fase. Dit wordt gevolgd door een spoeling met 

milliQ  vooraleer  de  DMTr‐beschermende  groep,  nog  aanwezig  op  de  laatste  vrije  5’‐OH 

functionaliteit, wordt afgesplitst met een 1,5% TFA oplossing in water. Deze wordt opnieuw gevolgd 

door een wasstap om de vaste fase te neutraliseren en de DMTr‐kationen te verwijderen. Ten slotte 

kan  de  oligonucleotidesequentie  worden  opgevangen  in  nieuwe  epjes met  een  20%  acetonitrile 

oplossing. 

Om  de  zuiverheid  van  de  DNA‐streng  te  controleren,  kan  opnieuw  een  HPLC  spectrum  worden 

opgenomen  van de  verschillende  fracties  en deze  kunnen dan worden  vergeleken met  de  eerder 

bekomen spectra. Een voorbeeld van een opgenomen HPLC spectrum wordt getoond in figuur 6.12  

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

200

400

600

800

1000

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000008.D)

3.7

87

3.9

81

4.1

04

8.0

70

8.4

30

13.0

72

13.2

54

13.7

46

13.9

86

14.1

58

14.3

66

14.5

42

14.

757

14.

841

15.

024

15.5

69

15.9

73

16.

142

16.

417

17.

001

17.2

49

17.6

30

19.3

89

23.8

92

24.1

05

24.

402

24.5

63

24.7

57

25.1

15

25.2

78

25.4

42

25.6

91

26.1

00

26.3

82

26.5

33

26.8

58

26.

977

27.3

15

27.8

28

28.

302

Figuur 6.12 Voorbeeld HPLC spectrum THis 6 single strand voor zuivering 

DMTr‐beschermde single strand 

Onzuiverheden en gecapte sequenties Restanten 

TEAA‐buffer 

Page 108: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 100 

Het  signaal bij 23,892 min  komt overeen met het nog DMTr‐beschermde oligonucleotide. Andere 

kleinere  signalen  komen  overeen  met  onzuiverheden  of  eventueel  nog  aanwezige  gecapte 

sequenties. Na  zuivering  en  ontscherming,  in  figuur  6.13,  is  het  duidelijk  dat  het  intense  signaal 

verschoven is naar 14,955min. Ook de kleinere signalen overeenkomstige met de onzuiverheden zijn 

duidelijk afgenomen of zo goed als verdwenen. 

Ten  slotte  kan  gecontroleerd  worden  of  de 

sequenties  over  de  juiste  massa  beschikken  door 

ook  nog  een  MS‐spectrum  op  te  meten.  Een 

voorbeeld  dergelijk  massaspectrum  kan  worden 

teruggevonden in figuur 6.14 

Het  moleculair  gewicht  van  de  drie 

gesynthetiseerde strengen  is gelijk aangezien enkel 

de  plaats  van  de modificatie  verschilt  per  streng. 

Het moleculair  gewicht  bedraagt  4386,9  g/mol  en 

zoals  te  zien  is  in  de  spectra  komt  deze  massa 

overeen  met  het  meest  intense  signalen 

vermenigvuldigt  met  de  lading  (4385,29m/z,  dit 

spectrum  werd  opgenomen  in  negatieve  modus 

waardoor  er  één  enkel  proton  per  lading  in  het 

moleculair ion ontbreekt). 

6.5.6 Bepalingvanconcentratie

Na  de  zuivering  worden  de  verschillende  fracties 

gevriesdroogd,  bij  elkaar  gevoegd  en  daarna 

opnieuw  opgelost  in milliQ H2O. Vervolgens wordt 

telkens  een  aantal  µl  oplossing  gebruikt  om  de 

concentratie van elke streng te bepalen via UV‐VIS, 

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

200

400

600

800

1000

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000024.D) 3

.330

3.7

86 3

.962

4.0

82

4.6

70 4

.99

5

7.2

26

12

.32

0

13

.224

13

.47

3 1

3.6

24 1

3.7

84

13

.93

4 1

4.0

86 1

4.3

05 1

4.4

76 1

4.7

92

14

.94

1

15.

481

15

.67

1

24

.085

24

.28

0 2

4.4

74

25

.073

25

.690

26

.093

26

.270

26

.374

26

.527

26

.970

28.

301

29

.35

6

Figuur 6.13 Voorbeeld HPLC spectrum THis 6 single strand na zuivering 

DMTr‐ontschermde single 

strand 

Figuur 6.14 Voorbeeld MS spectrum  THis 6, identificatie mogelijk adhv deconvolutie 

[M]8‐ 

[M]9‐ 

[M]7‐ 

[M]6

[M]6‐ 

[M]5‐ 

[M]5‐ 

Page 109: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 101 

aangezien DNA absorbeert bij een  frequentie van 260nm.    In principe kan de concentratie worden 

bepaald door gebruik  te maken van de wet van Lambert‐Beer:   waarbij de absorbantie A 

opgemeten wordt,   overeenkomt met de extinctiecoëfficiënt, die afhankelijk  is van de molecule, b 

overeenkomt met de weglengte die doorgaans gelijk is aan 1 (cm). c is de enige onbekende factor en 

kan dus worden berekend aan de hand van de bovenstaande  formule. Natuurlijk moet er ook nog 

worden rekening worden gehouden met de verdunningsfactor. De concentratie kan gemeten worden 

aan de hand van een klassieke UV‐VIS spectrofotometer maar hier wordt er gebruik gemaakt van een 

Trinean  Dropwise  96  toestel  dat  in  de  basis  analoog  werkt  maar  zelf  ook  concentraties  kan 

berekenen  principe  van  de 

ingegeven sequentie. 

Het toestel is gebaseerd op de 

nanodroptechnologie 

waardoor  slechts  3µl  van  het 

staal  wordt  gebruikt  en 

waarbij  verder  ook  geen 

verdunning  dient  te  worden 

gemaakt. Verder beschikt het 

toestel  over  een  interne 

blanco,  waardoor  er  in 

principe geen blanco dient  te 

worden opgemeten. 

Ten  opzichte  van  een 

klassieke UV‐meting met 1ml‐

cuvetten,  waarbij  minimaal 

10µl oplossing wordt gebruikt 

dat  vervolgens  sterk  verdund 

dient  te worden om de  cuvet 

op  te  vullen, heeft dit  toestel 

als voornaamste voordelen dat men minder product verliest voor een meting en verdamping wordt 

tegengegaan  door  het  systeem  met  microkanaaltjes.  Dit  laatste  geniet  het  voordeel  van  de 

nanodroptechnologie, gezien het  risico van verdamping van het  staal  in een korte  tijdspanne. Het 

enige nadeel  is het  feit dat het staal zich bevindt  in een zeer klein volume waardoor er  interacties 

tussen de verschillende duplexen kunnen ontstaan wat kan leiden tot een gemeten concentratie die 

lager ligt dan ze feitelijk is. In principe kan de verkregen concentratie worden geïnterpreteerd als een 

ondergrens. 

De resultaten worden weergegeven  in ng/µl en kunnen eenvoudig worden omgerekend naar nmol 

door te vermenigvuldigen met het totale volume en te delen door molaire massa. 

Het uiteindelijke resultaat van zo’n meting ziet er zoals weergegeven in figuur 6.15. De curves stellen 

de  gemeten  absorbantie  voor  in  functie  van  de  gemeten  golflengte  en  de  curve  vertoont  een 

duidelijk maximum bij een golflengte van 260nm. 

De  metingen  zelf  werden  driemaal  uitgevoerd  en  het  gemiddelde  van  de  drie  metingen  werd 

gebruikt als de concentratie. De uiteindelijke concentraties worden weergegeven in tabel 6.1 

Figuur 6.15 Absorbantie gemeten in functie van de golflengte 

Page 110: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 102 

Staal  Concentratie 1 Concentratie 2 Concentratie 3 gemiddelde 

(nmol/ml) 

THis 6 (1)  347,5  351,6  351,8  350,3 

THis 6 (2)  338,5  336,6  338,8  338 

THis 7 (1)  375,4  378,9  375,4  376,6 

THis 7 (2)  432,8  431,5  431,8  432 

THis 8 (1)  389,5  387,7  386,9  388 

THis 8 (2)  293,9  293,6  291,7  293,1 

                         

          Tabel 6.1: Overzicht verschillende concentraties 

Het  aantal  mol  waarmee  elke  synthese  werd  gestart  kwam  ongeveer  neer  op    300nmol.  De 

bekomen concentraties beschouwend,  mag dus besloten worden dat de synthese wel degelijk vlot is 

verlopen aangezien het gemiddelde van drie metingen  rond deze 300nmol  ligt en  in alle gevallen, 

met uitzondering van één, zelfs een hogere concentratie hebben. Er  is met andere woorden meer 

dan genoeg materiaal om  in een  later  stadium NMR metingen  te verrichten op deze verschillende 

strengen. 

6.5.7 Bepalingsmeltpunten(Tm)vanDNA duplexen

Zoals reeds eerder aangehaald, kan het bepalen van een smeltpunt bij DNA duplexen een idee geven 

van de stabiliteit van de betreffende structuur. Hierbij maakt men gebruik van de  redenering: hoe 

hoger  het  smeltpunt,  hoe  stabieler  de  duplex.  De  interpretatie  van  de  betekenis  van  deze 

smelttemperatuur  is  niet  eenduidig,  er  is  namelijk  nogal  wat  speculatie  over  de  moleculaire 

achtergrond. Het is echter aannemelijk dat bij deze temperatuur men er kan vanuit gaan dat van alle 

aanwezige duplexen  in oplossing er zich, ruw gezien,   50% zal bevinden  in de  ‘simplex’ toestand en 

50% in de ‘duplex’ toestand. Naarmate de temperatuur verder wordt verhoogd, zullen alle duplexen 

evolueren  naar  een  simplex  toestand. Met  andere  woorden,  in  de  oplossing  bevinden  zich  dan 

uitsluitend nog enkelvoudige strengen. 

Van de gesynthetiseerde enkelvoudige  strengen  in duplexvorm,  samen met alle NMR bestudeerde 

duplexen  ter  referentie,  worden  de  smelttemperaturen  opgenomen  om  na  te  gaan  of  deze 

gemodificeerde  strengen  daadwerkelijk  in  staat  zijn  om  een  duplexstructuur  aan  te  nemen  en  in 

hoeverre de stabiliteit wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de niet‐natuurlijke modificatie. 

Gezien de gemodificeerde enkelvoudige benodigd zijn in de duplexstructuur, moeten deze eerst nog 

een  “annealing‐stap” ondergaan. Hiervoor wordt er een equimolaire hoeveelheid  complementaire 

strand  aan de benodigde hoeveelheid  single  strand  toegevoegd. Vervolgens wordt deze oplossing 

opgewarmd  tot 95°C om daarna heel  langzaam  te worden afgekoeld  tot kamertemperatuur. Door 

deze  afkoeling  heel  geleidelijk  aan  door  te  voeren,  wordt  de meest  stabiele,  en  dus  gewenste, 

duplexstructuur bekomen. De andere stalen hebben reeds een dergelijke stap ondergaan en moeten 

bij niet worden meegenomen in deze procedure. 

Het bepalen van deze smeltpunten vereist een aangepaste staalvoorbereiding: de oligonucleotiden 

worden opgelost in een 1M NaCl oplossing, samen met 0,1M natriumfosfaatbuffer en milliQ H2O. De 

natriumfosfaatbuffer bestaat uit 0,0999M NaCl, 0,0710M NaH2PO4.H20  en 0,0288M Na3PO4.12H2O 

Page 111: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 103 

opgelost in milliQ H2O. De pH van deze bufferoplossing wordt gecontroleerd via een pH meter en is in 

het ideale geval gelijk aan 7. 

Voor  één  staal wordt op  het  totale  volume  10%  van de  1M NaCl oplossing  en  10%  van  de  0,1M 

natriumfosfaatbuffer toegevoegd, terwijl de resterende hoeveelheid van het totale gewenste volume 

wordt aangelengd met milliQ H2O. De concentratie aan duplex  in het  totale meetvolume bedraagt 

steeds 1µM.  

De smelttemperaturen worden bepaald aan de hand van een Varian UV‐VIS spectrofotometer en 900 

µl  cuvetten. Bij  elke meting wordt  er  gebruik  gemaakt  van  een basislijncorrectie. Hiertoe worden 

blanco’s bereid die identiek zijn aan de stalen, met uitzondering van de duplex zelf. Tijdens de meting 

zelf worden de cuvetten opgewarmd van 18°C tot 95°C aan een snelheid van 0,3°C/min en wordt de 

absorbantie  op  gezette  tijdstippen  gemeten.  Hierna  wordt  de  meting  herhaald  maar  in  de 

omgekeerde volgorde. Per duplex worden zo een drietal metingen achtereenvolgens uitgevoerd. Aan 

de hand van de beschikbare data kunnen de  figuren worden gereconstrueerd, zoals een voorbeeld 

weergegeven in figuur 6.16 

 

In bovenstaande figuur komt één “ramp” overeen met een meting vertrekkende van 5°C t.e.m. 95°C, 

waarna in de volgende “ramp” er wordt teruggekeerd van hoge naar lage temperatuur. Wat duidelijk 

opvalt  is het  feit dat de eerste meting vrij duidelijk afwijkt van de daaropvolgende  twee. De reden 

hiervoor  is  het  feit  dat  in  de  eerste  meting  de  temperatuur  nog  niet  volledig  stabiel  is.  De 

smelttemperatuur zelf kan makkelijker worden teruggevonden aan de hand van de eerste afgeleide 

van de verschillende curven. Waar deze een maximum bereikt, bevindt zich bij de overeenkomstige 

temperatuur de gezochte Tm. Zoals het geval is bij deze figuur overlappen beide 1ste afgeleiden bijna 

volledig, wat er voor zorgt dat de Tm met vrij grote nauwkeurigheid worden bepaald. Deze procedure 

‐5,00E‐04

0,00E+00

5,00E‐04

1,00E‐03

1,50E‐03

2,00E‐03

2,50E‐03

3,00E‐03

3,50E‐03

4,00E‐03

0,245

0,255

0,265

0,275

0,285

0,295

0,305

0,315

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Absorban

tie

Temperatuur (°C)

Wild Type

Wild type Ramp 1

Wild type Ramp 2

Wild type Ramp 3

1e afgeleide Ramp 2

1e afgeleide Ramp 3

Figuur 6.16 Smelttemperatuurcurve opgenomen voor de referentieduplex 

Page 112: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 104 

werd herhaald  voor  alle  vermelde duplexen  en werden  vervolgens nog  eens op  identiek dezelfde 

manier  herhaald  om  te  zien  of  de  gevonden waarden  consistent  zijn. De  figuren  voor  de  andere 

duplexen kan worden teruggevonden in de appendix. Een kort overzicht kan worden teruggevonden 

in tabel 6.2. 

Staal  Smelttemperatuur (°C) Tm

   meting 1  meting 2 

THis 6  50,3  50,7 

THis 7  49,9  50,3 

THis 8  54,7  54,5 

Wild type  48,4  48,8 

C9G20  44,6  45,9 

G5C24  52,1  54,0  

C2G27  53,2  52,9  

G2C27  50,9  50,5      

 Tabel 6.2: Overzicht smelttemperaturen verschillende stalen 

Kijkend naar de verschillende waarden van de sequenties, met de wild  type als  referentie voor de 

verschillende basenpaar‐ en histidinemodificaties, kunnen er een aantal besluiten worden getrokken: 

Wanneer in de sequentie een AT basenpaar wordt vervangen voor een GC, stijgt de stabiliteit 

van de betreffende sequentie met een 3 à 4‐tal graden Celsius. Dit is ook logisch gezien het 

GC basenpaar één extra H‐brug telt ten opzichte van een AT basenpaar, wat dus een extra 

stabilisatie teweegbrengt. 

Opvallend  is  het  feit  dat  een  “base‐flip”  van  een  GC  naar  CG  basenpaar  juist  naast  de 

mismatch  (C9G20)  een  daling  veroorzaakt  in  de  algemene  stabiliteit  van  de  duplex.  Een 

mogelijke verklaring kan gezocht worden in een verstoring teweeggebracht in de duplex door 

een  aangepaste  π‐π  stacking  ter  hoogte  van  de  mismatch.  Enige  omzichtigheid  is  wel 

geboden, gezien het afwijkende karakter van de T‐T mismatch die geen standaard Watson‐

Crick basenpaar is. 

Misschien wel het meest opvallende  is dat de  Tm’s  van de  gemodificeerde duplexen  geen 

lagere maar juist hogere smelttemperatuur hebben dan de referentie ! Bij de duplex waarbij 

de  modificatie  is  aangebracht  ter  hoogte  van  de  T‐T  mismatch  (THis  8)  is  er  zelfs  een 

significante  verhoging  te  zien  in  temperatuur  (48,6  t.o.v.  54,6  °C  gemiddeld  gezien). Met 

andere  woorden,  de  introductie  van  de modificatie  heeft  juist  een  extra  stabilisatie  tot 

gevolg in tegenstelling tot wat zou verwacht kunnen worden. Deze toename in Tm is minder 

aanwezig bij de andere twee modificaties maar getuigt ook van een stabiliserend effect. 

Rekening houdend met deze laatste belangrijke observatie kan er worden besloten dat het zeker en 

vast  de moeite  loont  om  deze  gemodificeerde  duplexen  ook  aan  een NMR  temperatuurstudie  te 

onderwerpen. Via NMR kan men ook het gedrag van de T‐T mismatch bestuderen, wat  zeker van 

belang is bij THis 8 en mogelijk een beter inzicht verwerven in de processen die aan de basis liggen van 

de geobserveerde stabilisatie. 

Page 113: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 105 

6.6Referenties 

1.  Joyce, G.F., Nucleic acid enzymes: Playing with a fuller deck. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 1998. 95(11): p. 5845‐5847. 

2.  Fan, E., et al., Antibodies with thiol‐S‐transferase activity. Journal of the American Chemical Society, 1996. 118(23): p. 5474‐5475. 

3.  Vineetha K. Jayasena, L.G., In vitro selection of self‐cleaving RNAs wih a low pH optimum. Proc. Natl. Acad. Sci. USA, 1997. 94: p. 10612‐10617. 

4.  Perrin, D.M., T. Garestier, and C. Helene, Expanding the catalytic repertoire of nucleic acid catalysts: Simultaneous incorporation of two modified deoxyribonucleoside triphosphates bearing ammonium and imidazolyl functionalities. Nucleosides Nucleotides & Nucleic Acids, 1999. 18(3): p. 377‐391. 

5.  Catry, M.A. and A. Madder, Synthesis of functionalised nucleosides for incorporation into nucleic acid‐based serine protease mimics. Molecules, 2007. 12(1): p. 114‐129. 

6.  In samenwerking met Prof. Bifulco, Universiteit van Salerno 7.  Holmes, S.C. and M.J. Gait, Syntheses and oligonucleotide incorporation of nucleoside 

analogues containing pendant imidazolyl or amino functionalities ‐ The search for sequence‐specific artificial ribonucleases. European Journal of Organic Chemistry, 2005(24): p. 5171‐5183. 

8.  Hirschbein, B.L. and K.L. Fearon, P‐31 NMR spectroscopy in oligonucleotide research and development ‐ Commentary. Antisense & Nucleic Acid Drug Development, 1997. 7(1): p. 55‐61. 

9.  Vargeese, C., et al., Efficient activation of nucleoside phosphoramidites with 4,5‐dicyanoimidazole during oligonucleotide synthesis. Nucleic Acids Research, 1998. 26(4): p. 1046‐1050. 

 

 

Page 114: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 106 

Algemeneconclusie 

Vanuit het oogpunt van het ontwikkelen van een nieuw type serine protease mimic op basis van een 

DNA  scaffold, werd  er  in  het NMR  gedeelte  gezocht naar  een  optimale oligonucleotidesequentie. 

Hoewel het centrale gedeelte (T6 tot T8) van de sequenties onveranderd moet blijven, is het mogelijk 

om basenparen dichtbij of veraf van de T‐T mismatch aan  te passen.  In dit opzicht werd zowel de 

referentie sequentie (wild type) als 4 mogelijke alternatieve sequenties onderzocht aan de hand van 

NMR‐spectroscopie,  dit met  het  oog  op  het  bepalen  van  een  voldoende  stabiele  sequentie  die 

tegelijkertijd ook gekenmerkt wordt door kwaliteitsvolle  spectra die  zowel een  toekenning van de 

basenparen  als  een  verdere  analyse  bevorderen.  In  dit  opzicht  is  het  mogelijk  om  via  een 

temperatuurstudie  het  gedrag  van  elk  basenpaar  in  functie  van  de  temperatuur  te  gaan 

karakteriseren  aan  de  hand  van  temperatuurscoëfficiënten  en  deze  ook  te  gebruiken  als  een 

hulpmiddel  om  de  verschillende  sequenties  ten  opzichte  van  elkaar  te  vergelijken.  Zo  kan  een 

duidelijk beeld worden gevormd van de  impact van een aangepast basenpaar op het gedrag van de 

sequentie. Over het algemeen kan bij G5C24, G2C27 en C2G27 enkel op de plaats van het aangepaste 

basenpaar  en  in  de  onmiddellijke  omgeving  ervan  enige  verandering  in  het  gedrag  worden 

waargenomen. Dit is ook logisch gezien het telkens een ander type basenpaar betreft. In dit opzicht 

kan een verandering in gedrag van de iminoprotonen van de T‐T mismatch, in het geval van C9G20, 

als een opmerkelijke observatie worden beschouwd. Dit kan immers duiden op een conformationele 

afhankelijkheid van de mismatch bepaald door de π‐π stacking interactie met zijn directe nabuur. Het 

zou dan ook nuttig zijn om duidelijkheid te scheppen in dit gedrag door bv. gebruik te maken van een 15N gelabelde bouwsteen die een onderscheid tussen de iminoprotonen van de mismatch toelaat. 

Daarnaast kan verdere analyse aan de hand van de lijnbreedtes op halve hoogte een duidelijk beeld 

worden  gevormd  van  de  bijdrage  van  de  chemische  uitwisseling  waaraan  de  bestudeerde 

iminoprotonen onderhevig zijn. Het maximum van de T2*  in  functie van de  temperatuur duidt het 

punt aan waar het proces van chemische uitwisseling de bovenhand krijgt en bij welke temperatuur 

de  iminoprotonen zullen vervallen  in een regime van snelle uitwisseling op de NMR‐tijdschaal. Ook 

deze parameter  is een  aanwinst  in een onderlinge  vergelijking  van de  alternatieve  sequenties, en 

duidt onder meer aan bij welke sequentie chemische uitwisseling vroeger of later optreedt. Zo is het 

duidelijk dat het omwisselen van één enkel basenpaar wel degelijk een  impact kan hebben op de 

stabiliteit en  resistentie  ten opzichte van de  chemische uitwisseling van de volledige duplex,  zoals 

opnieuw wordt waargenomen bij sequentie C9G20. Zowel de smelttemperatuur als de profielen van 

T2* in functie van de temperatuur duiden een uniforme daling aan in stabiliteit. In deze context is het 

bepalen  van  de  duplex  smelttemperaturen  aan  de  hand  van  UV‐VIS  spectrometrie  dan  ook  een 

waardevolle aanvulling, die bovendien correleert met de observaties op het vlak van NMR. Na een 

analyse van alle beschikbare gegevens bleek de wild type de optimale sequentie te zijn in termen van 

stabiliteit en toekenbaarheid in de spectra. 

Als  afsluiter  van  het  NMR  deel  werd  cryorestrictie  aangewend  in  een  poging  om  de  chemische 

uitwisseling  voldoende  te  vertragen  om  zo  de  signalen  te  laten  opscherpen  of  nieuwe  signalen 

zichtbaar te maken. In eerste  instantie werd dit toegepast op een kleine molecule, sucrose, waarbij 

de uitwisseling van de hydroxylprotonen met het solvent voldoende werd vertraagd waardoor deze 

Page 115: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 107 

uitwisselbare protonen  zelf ook konden worden gebruikt  in de  structuuranalyse. Bij de  toepassing 

van cryorestrictie op DNA duplexen bleek de efficiëntie van de transversale relaxatie echter te groot 

bij deze verlaagde temperaturen om aanleiding te geven tot bruikbare resultaten. Een toename in T1‐

tijden echter, maakt meten bij verlaagde  temperaturen wel aantrekkelijk wanneer een  toekenning 

aan de hand van een 2D NOESY problematisch zou blijken. 

In het tweede  luik van deze thesis werd een poging ondernomen om een serie van gemodificeerde 

duplexen te synthetiseren via de introductie van een gemodificeerde THis bouwsteen in de sequentie. 

Om de impact van de modificatie en zijn relatieve positie in de sequentie na te gaan, werden de THis 

bouwsteen  geïntroduceerd  op  drie  verschillende  plaatsen:  T6,  T7  en  T8. Hoewel  een  analyse  van 

deze sequenties via NMR niet meer tot de mogelijkheden behoorde, kon reeds een vroege indicatie 

van de impact op de algemene stabiliteit van de sequenties worden bekomen door het opmeten van 

de smelttemperaturen.  In vergelijking met de wild type bleek de modificatie  in twee gevallen geen 

destabilisatie te veroorzaken en in één geval was er zelfs sprake van een extra stabilisatie. De meest 

stabiele duplex bleek de THis 8 sequentie te zijn, met de modificatie aangebracht op één van beide 

thymines uit de T‐T mismatch. 

Latere studies aan de hand van NMR zullen nuttig zijn om enerzijds te zien of vergelijkbare resultaten 

kunnen worden teruggevonden, anderzijds de impact van de modificaties op de iminoprotonen na te 

gaan en ten slotte de waargenomen stabilisatie te helpen ophelderen. 

Page 116: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 108 

Hoofdstuk7:Appendix 

Dit deel bevat de volgende onderdelen: 

7.1 NMR‐gedeelte: 

Structuuranalyse sucrose ( Hoofdstuk 5) 

7.2 Synthese‐gedeelte: 

7.2.1 31P spectrum fosforamidiet THis bouwsteen 

7.2.2 HPLC spectra van alle gesynthetiseerde strengen, zowel voor en na 

ontscherming als na extra ontscherming (indien nodig) 

7.2.3 MS spectra van gesynthetiseerde strengen 

7.2.4 Smeltcurven van sequenties bestudeerd via NMR als van THis gemodificeerde 

spectra 

7.1AanvullingbijdeNMRhoofdstukken 

In deze paragraaf wordt de structuuranalyse van sucrose weergegeven aan de hand van een DQFCOSY 

(cosydfesgpph pulsprogramma uit de Bruker bibliotheek) uitgevoerd op een  surcrosestaal opgelost  in 

42

1’

5,6, 6’

5’4’3’

16OH1’OH2OH

4, 3, 6’OH

3’OH4’OH

Page 117: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 109 

staaloplossing  opgemeten  bij  ‐10°C  op  de  1mm  probe.  De  overige  parameters  zijn  dezelfde  als  de 

klassieke 1D 1H metingen. 

 

7.2Synthese 

7.2.1 31P Spectrumfosforamidiet bouwsteen

In dit 121 MHz spectrum zijn twee duidelijke signalen te onderscheiden: 14,12 ppm komt overeen met 

het  gehydrolyseerd  startproduct  (2‐cyanoethyl‐N,N‐diisopropylchlorofosforamidiet)  terwijl  de  twee 

signalen bij 149,03 ppm en 148,64 ppm overeenkomen met de stereo‐isomeren van de  fosforamidiet 

bouwsteen. 

  

 

 

Page 118: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 110 

 

7.2.2 HPLCspectragesynthetiseerdeDNAstrengen

Voor de toekenning van de verschillende signalen in het spectrum wordt er verwezen naar hoofdstuk 6. 

Van  elke  streng  werden  meerder  fracties  gecontroleerd  zowel  voor  als  na  zuivering  (Sep‐pak  C18 

kolom). Indien nodig werd een extra ontscherming uitgevoerd en vervolgens gecontroleerd. 

THis 8 fractie 1 voor zuivering 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

200

400

600

800

1000

1200

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000004.D)

3.7

85

3.9

67

4.0

83 4

.499

6.5

86

8.0

83

8.4

32

11.2

98

12.4

04

13.1

08

13.

293

13.5

47 1

3.7

58

13.9

45

14.

253

14.4

26

14.

688

14.8

54

15.0

54

15.

224

15.4

82

15.8

07

15.9

17

16.

434

16.9

55 1

7.3

00

18.0

97

20.4

93

23.

404

23.8

98

24.1

04

24.

273 2

4.4

44 2

4.568

24.

778

24.9

82

25.1

44

25.3

02

25.

462

25.6

98

26.0

97

26.

387

26.

540

26.

862

26.

999

27.8

32

28.3

07

Page 119: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 111 

THis 8 fractie 2 voor zuivering 

 

THis 7 fractie 1 voor zuivering 

 

 

 

 

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

200

400

600

800

1000

1200

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000005.D)

3.3

06

3.4

48

3.7

85

3.9

63

4.0

84 4

.502

6.3

76

8.0

69 8

.420

11.

280

11.6

70

12.3

75

12.5

35

12.

816

13.0

72

13.2

61

13.

362

13.

511

13.

724

13.

909

14.2

15

14.3

92

14.

658

14.

814

15.0

18 1

5.1

83 1

5.4

48 1

5.768

15.

875

16.

411

16.

910

17.

258

18.5

07

23.1

92

23.9

00

24.1

10 2

4.4

03 2

4.566

24.7

64

24.9

78

25.1

29

25.

293

25.4

40

25.6

93

26.1

01

26.

385

26.

537

26.

860

26.

988

27.3

22

27.8

30

28.

305

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

200

400

600

800

1000

1200

1400

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000006.D)

3.7

85

3.9

69 4

.086

4.5

08

8.0

78

12.

365

13.0

65

13.2

41

13.5

12

13.

811

13.

984 14.1

47 1

4.380

14.5

04 1

4.66

3 1

4.9

92

15.

174

15.3

36

15.4

13

15.6

36 1

5.806

15.

971

16.4

09

16.

960

17.

301

23.

009

23.8

94

24.0

99

24.4

00

24.

566

24.

754

24.

977

25.

288

25.4

43

25.

694

26.

101

26.

385

26.

535

26.8

60 2

6.9

80

27.

319

27.

829

28.3

04

Page 120: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 112 

THis 7 fractie 2 voor zuivering 

 

THis 6 fractie 1 voor zuivering 

 

 

 

 

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

200

400

600

800

1000

1200

1400

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000007.D)

3.2

99

3.4

32

3.7

85 3

.975

4.0

99

8.0

69

11.

283

12.3

70

13.0

65

13.2

41

13.

808

13.

984

14.

140

14.

368

14.5

04

14.

667

14.

814

14.9

15

14.

997

15.

180

15.3

43

15.4

26

15.6

48

15.8

27

15.9

89

16.4

14

16.

968

17.

244

17.4

58

19.

230

23.8

92

24.

108

24.

403

24.

566

24.

758

24.

976

25.

282

25.

447

25.

691

26.

099

26.3

82

26.5

33

26.8

58

26.9

77

27.3

16

27.

827

28.

301

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

200

400

600

800

1000

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000008.D)

3.7

87 3

.981

4.1

04

8.0

70 8

.430

13.0

72

13.

254

13.7

46

13.9

86

14.1

58 1

4.36

6 1

4.542

14.7

57

14.8

41

15.0

24

15.

569

15.9

73

16.1

42

16.

417

17.0

01

17.

249

17.6

30

19.

389

23.8

92

24.

105

24.4

02 2

4.5

63

24.7

57 2

5.1

15 2

5.2

78

25.

442

25.6

91

26.1

00

26.

382

26.

533

26.

858

26.9

77 2

7.31

5

27.8

28

28.

302

Page 121: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 113 

THis 6 fractie 2 voor zuivering 

 

THis 8 na zuivering 

 

 

 

 

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

100

200

300

400

500

600

700

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000009.D)

3.7

86

3.9

79

4.0

87

8.0

76 8

.428

13.

067

13.

245

13.

739

13.

978 1

4.1

46 1

4.3

52

14.5

34

14.7

65

15.0

01

15.5

48

16.4

09

17.

238

23.

127

23.8

91

24.0

51

24.4

77 2

4.5

64

25.

111

25.

275

25.6

91 2

6.1

01

26.3

83

26.

534

26.

860

26.9

77

27.3

19

27.8

29

28.3

03

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

100

200

300

400

500

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000010.D)

3.7

83

3.9

70

4.1

23

13.5

17

13.7

18 1

3.9

10 1

4.2

12 1

4.3

74

14.8

15

14.9

50

15.7

31

15.

844

16.

186

16.4

49 1

6.890

17.

090

23.8

89

24.

486

25.

110

25.6

89 2

6.0

99

26.

381

26.

532

26.8

57 2

6.9

73

27.3

16

27.8

26

28.

301

Page 122: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 114 

THis 7 na zuivering 

 

THis 6 na zuivering 

 

 

 

 

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

50

100

150

200

250

300

350

400

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000014.D)

3.7

89 3

.969

4.1

27

5.0

00

13.

912

14.

011

14.

203

14.3

75

14.5

28

14.

690

14.8

48

15.

864

16.0

68

16.8

62

17.0

17

23.9

52

24.

477

25.1

02

25.

690

26.0

98

26.

378

26.5

29 2

6.973

28.3

01

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

100

200

300

400

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000020.D)

3.7

84 3

.972

4.1

23

5.0

04

14.8

08

14.9

54

15.4

81

16.

117

17.

089

24.4

87

25.0

97

25.

697

26.1

01

26.2

76 2

6.381

26.5

32 2

6.977

28.3

05

29.

357

Page 123: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 115 

THis 8 na extra ontscherming 

 

THis 6 na extra ontscherming 

 

 

 

 

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

50

100

150

200

250

300

350

400

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000023.D)

3.7

85 3

.966

4.0

85

5.0

02

13.

201

13.4

45

13.

556

13.

654

13.

845

13.

957

14.1

52 1

4.3

20

14.

787

14.9

33

23.4

09

24.

474

25.0

77

25.

689

26.0

94 2

6.271

26.

375

26.

528

26.

971

28.

302

29.

355

min5 10 15 20 25 30

Norm.

0

200

400

600

800

1000

DAD1 A, Sig=260,16 Ref=off (D:\DATA\11-05-08\VG000024.D)

3.3

30

3.7

86

3.9

62

4.0

82

4.6

70

4.9

95

7.2

26

12.

320

13.

224

13.4

73

13.6

24

13.

784

13.9

34 1

4.0

86

14.

305

14.4

76

14.

792

14.9

41

15.4

81

15.6

71

24.

085

24.2

80 2

4.4

74

25.0

73

25.6

90

26.

093

26.2

70 2

6.374

26.

527

26.9

70

28.

301

29.3

56

Page 124: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 116 

7.2.3 MSspectragesynthetiseerde strengen

Alle spectra werden opgenomen in negatieve modus, hierdoor ontbreekt telkens 1 proton per extra 

lading in het moleculaire ion. De verschillende ionen werden geïdentificeerd a.d.h.v. deconvolutie. 

THis 8 fractie 1 voor zuivering (Mw: 4385,92 Da) 

 

THis 8 fractie 2 voor zuivering (Mw: 4385,96 Da) 

 

 

m/z200 400 600 800 1000 1200 1400

0

20

40

60

80

100

*MSD1 SPC, time=0.484 of G:\072-0201.D API-ES, Neg, Scan, Frag: 70

Max: 25864 625

.5

547

.2

486

.2

730

.0

876

.2

614

.9

460

.9

109

5.5

526

.9

738

.1

437

.6

922

.9

530

.0

606

.3

146

1.1

471

.0

378

.3

707

.6

849

.2

113

.0

409

.6

567

.0

 

m/z200 400 600 800 1000 1200 1400

0

20

40

60

80

100

*MSD1 SPC, time=0.265 of G:\073-0301.D API-ES, Neg, Scan, Frag: 70

Max: 16768 547

.3

625

.5

486

.2

876

.2

730

.1

109

5.5

526

.8

614

.9

437

.4

737

.9

584

.2

511

.1

112

.9

923

.1

675

.0 7

07.8

548

.8

320

.5

146

1.2

619

.3

110

1.3

378

.2

471

.3

[M]4‐ 

[M]5‐ [M]6‐ 

[M]7‐ 

[M]8‐ 

[M]9‐ 

[M]10‐ 

[M]4‐ 

[M]5‐ [M]6‐ 

[M]7‐ 

[M]8‐ 

[M]9‐ 

Page 125: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 117 

THis 7 fractie 1 voor zuivering (Mw: 4385,78 Da) 

 

 

THis 7 fractie 2 voor zuivering (Mw: 4385,90 Da) 

 

 

 

m/z200 400 600 800 1000 1200 1400

0

20

40

60

80

100

*MSD1 SPC, time=0.320 of G:\074-0401.D API-ES, Neg, Scan, Frag: 70

Max: 24368 625

.6

547

.1

729

.9

876

.2

486

.2

439

.2

109

5.5

537

.1

613

.9

716

.4

477

.2

112

.9

516

.0

860

.0

437

.4

635

.5

549

.0

707

.1

606

.0

741

.7

146

1.2

378

.2

m/z200 400 600 800 1000 1200 1400

0

20

40

60

80

100

*MSD1 SPC, time=0.319 of G:\075-0501.D API-ES, Neg, Scan, Frag: 70

Max: 30520 547

.2

625

.6

730

.0

486

.3

876

.1

109

5.5

530

.4

439

.1

613

.6

477

.2

716

.3

146

1.2

544

.8

[M]4‐ 

[M]5‐ 

[M]6‐ 

[M]7‐ [M]8‐ 

[M]9‐ 

[M]4‐ 

[M]5‐ 

[M]6‐ 

[M]7‐ 

[M]8‐ 

[M]9‐ 

Page 126: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 118 

 

m/z200 400 600 800 1000 1200 1400

0

20

40

60

80

100

*MSD1 SPC, time=0.356 of G:\077-0701.D API-ES, Neg, Scan, Frag: 70

Max: 20896 625

.5

547

.2

486

.3

730

.0

876

.2

109

5.7

113

.0

530

.2

589

.9

437

.5

146

1.0

490

.2

880

.7

549

.0

628

.8

700

.8

320

.7

248

.0

733

.2

110

1.0

134

.0

THis 6 fractie 1 voor zuivering (Mw: 4385,76 Da) 

 

 

THis 6 fractie 2 voor zuivering (Mw: 4385,96 Da) 

 

 

m/z200 400 600 800 1000 1200 1400

0

20

40

60

80

100

*MSD1 SPC, time=0.393 of G:\076-0601.D API-ES, Neg, Scan, Frag: 70

Max: 20520 547

.2

486

.3

625

.5

730

.0

876

.3

109

5.6

530

.3

612

.9

437

.4

700

.8

490

.4

549

.1

817

.6

146

1.1

628

.6

981

.5

880

.6

578

.9

320

.7

439

.1

134

.0

[M]4‐ 

[M]5‐ 

[M]6‐ [M]7‐ 

[M]8‐ 

[M]9‐ 

[M]4‐ 

[M]5‐ 

[M]6‐ 

[M]7‐ [M]8‐ 

[M]9‐ 

Page 127: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 119 

7.2.4 SmelttemperaturenalternatieveenTHisgemodificeerdesequenties.

In  deze  paragraaf  worden  de  gereconstrueerde  figuren  getoond,  gebruikt  voor  het  aflezen  van  de 

verschillende Tm‐waarden gebruikt tijdens de NMR temperatuurstudie en synthese van de alternatieve 

sequenties.  Voor  elke  sequentie  wordt  slechts  een  figuur  getoond,  gezien  de  herhaalde  metingen 

aanleiding  geven  tot  dezelfde  resultaten.  De  waarden  van  beide  sets  metingen  kunnen  worden 

teruggevonden  in hoofdstuk 6  (Synthese). Voor elke duplex werden telkens drie metingen uitgevoerd, 

ook  eerder  vermeld  als  “ramps”. De  eerste  ramp  toont doorgaans  een  licht  afwijking  van de  andere 

twee en deze wordt niet meegenomen in het berekenen van de smelttemperaturen. Naast de eigenlijke 

smeltcurven wordt ook telkens de eerste afgeleide getoond, deze stelt ons makkelijker  in staat om de 

Tm, die overeenkomt met het maximum, af te lezen. 

THis 6 

 

 

 

 

 

 

 

‐0,0005

0

0,0005

0,001

0,0015

0,002

0,0025

0,003

0,22

0,23

0,24

0,25

0,26

0,27

0,28

0,29

0,3

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Absorban

tie

Temperatuur (°C)

Page 128: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 120 

THis 7 

 

THis 8 

 

‐0,0005

0

0,0005

0,001

0,0015

0,002

0,0025

0,003

0,2

0,22

0,24

0,26

0,28

0,3

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Absorban

tie

Temperatuur (°C)

‐0,0005

0

0,0005

0,001

0,0015

0,002

0,0025

0,003

0,23

0,24

0,25

0,26

0,27

0,28

0,29

0,3

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Absorban

tie

Temperatuur (°C)

Page 129: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 121 

Wild type 

 

C9G20 

 

‐5,00E‐04

0,00E+00

5,00E‐04

1,00E‐03

1,50E‐03

2,00E‐03

2,50E‐03

3,00E‐03

3,50E‐03

4,00E‐03

0,245

0,255

0,265

0,275

0,285

0,295

0,305

0,315

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Absorban

tie

Temperatuur (°C)

0

0,0005

0,001

0,0015

0,002

0,0025

0,003

0,0035

0,004

0,225

0,235

0,245

0,255

0,265

0,275

0,285

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Absorban

tie

Temperatuur (°C)

Page 130: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 122 

G5C24 

 

 

C2G27 

 

 

‐5,00E‐04

0,00E+00

5,00E‐04

1,00E‐03

1,50E‐03

2,00E‐03

2,50E‐03

3,00E‐03

3,50E‐03

0,225

0,235

0,245

0,255

0,265

0,275

0,285

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Absorban

tie

Temperatuur (°C)

‐0,001

0

0,001

0,002

0,003

0,004

0,005

0,006

0,425

0,445

0,465

0,485

0,505

0,525

0,545

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Absorban

tie

Temperatuur (°C)

Page 131: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

  

 123 

G2C27 

 

 

‐5,00E‐04

0,00E+00

5,00E‐04

1,00E‐03

1,50E‐03

2,00E‐03

2,50E‐03

0,14

0,145

0,15

0,155

0,16

0,165

0,17

0,175

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Absorban

tie

Temperatuur (°C)

Page 132: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

 124 

Engelstaligesamenvatting 

 

Page 133: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

1

Structure and stability of native and modified deoxyoligonucleotides

D. Buysta, B. Van Gassec, V. Gheerardijnb, Prof. Dr. A. Madderb and Prof. Dr. J.C. Martinsc

a Department of Organic Chemistry, Ghent University, 9000 Ghent , Belgium

bLaboratory for Organic and Biomimetic Chemistry, Department of Organic Chemistry, Ghent University, , Krijgslaan 281 (S4) 9000 Ghent, Belgium

cNMR Structure Analysis Unit, Department of Organic Chemistry, Ghent University, , Krijgslaan 281 (S4) 9000 Ghent, Belgium

In the development of a new class of serine protease mimics, DNA has been considered as a suitable scaffold. Through the introduction of modified building blocks, the necessary chemical functionalities will be introduced. This work aims to validate the stability and integrity of the scaffold, starting from the main question: which sequence should one choose for the design of a suitable mimetic of the serine protease catalytic site? To be able to achieve this, five alternative DNA sequences, including the reference design, will be investigated and characterized by NMR.

Keywords: Serine protease mimic, NMR temperature study, DNA sequence stability and behavior in solution, DNA melting temperatures

Introduction

The development of artificial catalysts which mimic enzymatic activity has always been a very challenging area of research. For example, proteases have been intensively studied because of their unequalled capacity for the hydrolysis of amide and peptide bonds under mild conditions. One such enzyme is α-chymotrypsine [1]. The active site of this type of enzyme is realized through the cooperation between three different amino acids: Ser195, His57 and Asp102. These three residues show a unique collaboration through a mutual hydrogen bonding network. This network is also referred to as the so called “catalytic triad” and is depicted in figure 1 [2].

Figure 1. Catalytic triad, from α-chymotrypsine with a charge stabilization mechanism

DNA used as a new type of scaffold This work is part of a broader project, which aims to develop a new type of enzyme mimic based on a DNA scaffold equipped with the functionalities of peptide chains by insertion of suitable modified building blocks. This approach combines both the predefined structural organization of the DNA duplex and the presence of the functionalities which form the catalytic site. In this case, the active site is constructed

Page 134: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

2

through two single strands of DNA, each 14 nucleotides long and carrying the necessary modified building blocks in the middle of each sequence. The exact orientation and mutual incorporation of each functionality were investigated through preliminary modeling studies, made available by Prof. Dr. Bifulco at the University of Salerno. The envisaged mimic system can be seen in figure 3. The need for a T-T mismatch is a consequence of the fact that in the first stages of this research only thymines can be used in the synthesis for reasons of synthetic accessibility.

Screening of alternative sequences by NMR temperature studies The central “core” of the DNA sequence used in the mimic system, containing the T-T mismatch, is fixed, this in order not to compromise the necessary proximity between the active site functionalities. The other base pairs however can be replaced. The main objective of this research is to find a sequence which is optimal in terms of NMR. Through this technique, the DNA imino protons of the different sequences will be observed over a wide range of temperatures. The two main principles which are of importance in this study are the stability of the sequence and the signal resolution with a minimal amount of signal overlap in order to facilitate the interpretation of the NMR data. Complementary to these NMR studies, melting points of every sequence will be recorded by UV-VIS spectroscopy and will be correlated to the observations in the temperature study.

Experimental Part

All studied DNA duplexes were purchased as single strands (IDT DNA Technologies, Leuven, Belgium). All measurements were performed on a Bruker Avance type II 700MHz spectrometer, equipped with a triple resonance inverse (TXI) probe together with Z-gradients and a BTV3000 Eurotherm unit for temperature control. The pulse sequences and parameters used can be found in chapter 2. The melting temperatures of the sequences were measured on a UV-VIS Varian spectrophotometer with 900µl measuring cells. The different utilized sample treatment protocols and used reagents and synthesis protocols can be found in chapter 2.

Results and Discussion

As a starting point, the different sequences are subjected to a temperature study. Here a 1D 1H spectrum is measured starting at 5°C and gradually higher temperatures until the imino-protons are no longer visible. The next step consist of a 2D NOESY measurement at the temperature which is the most beneficial in terms of signal intensity and resolution. This spectrum is then used to identify the different imino-protons and correlate them to the base pairs in the sequence. Using this data, temperature coefficients are calculated for each imino signal. Next, the maximum temperature at which each imino signal remains visible is recorded and a profile of the evolution of the T2*-time is constructed by using the full width at half maximum (FWHM) of each signal. The theory accompanying these

Figure 2. Default DNA sequence with the active site depicted in bold

5’-GACCATSerTHisTSerGCAGCG-3’3’-CTGGTA A TAspCGTCGC-5’

Page 135: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

3

measurements can be found in chapter 5. The typical analysis will be illustrated for the wild type sequences with results for all duplexes being summarized at the end of this paragraph. The complete more detailed description of the analysis can also be found in chapter 5. Temperature study wild type In figure 4 an overview can be found of the actual temperature study. The assignment is also depicted in the spectrum recorded at 25°C that has the best signal resolution. At this temperature, 13 imino protons are visible, corresponding to 12 basepairs since the mismatch gives rise to two distinct separate signals around 10 and 11 ppm. Comparing this to the other sequences measured, there is no sequence which gives rise to better spectra in terms of resolution. In some cases, the number of imino protons is equal but when this is the case, the signals tend to overlap more in the overall temperature range studied. The signals of the wild type all uniformly disappear at 60°C; at this temperature the base pairs spend sufficiently enough time in an open state for the imino protons to be in a regime of fast exchange with the solvent. Since the melting temperature of this sequence is about 48,6°C, one could expect that the disappearance of the different imino signals is most likely due to the fact that the duplex itself is no longer sustained and the main part of the sample will be present in the form of single strands. This melting temperature corresponds quite well with 45 to 55°C interval where the imino region collapses, the maximum temperature at which the different signals are still marginally visible being 55°C. Overall, there is a good agreement between the melting temperatures measured for each duplex by UV and the temperature at which the imino protons are no longer visible. When an extra GC base pair is introduced in the sequence, (G2C27, C2G27 & G5C24 duplexes) a significant rise of ~5 °C is observed in the melting temperature but the effect is not sufficient for this alternative sequence to be preferred over the wild type. Temperature coefficients can be calculated base on the chemical shift of the imino protons in function of temperature. These values allow us to be able to determine in a

5°C

15°C

25°C

35°C

45°C

55°C

60°C

T6G16

G12

T18

T27T7 T24

G9G19

G25 TT(1) TT(2)

G26

Figure 4. Overview temperature study wild type

Figure 3. Sequence of wild type duplex

5’-GACCATTTGCAGCG-3’3’-CTGGTAATCGTCGC-5’

Page 136: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

4

qualitative way, to which degree the exchange with the solvent increases as the temperature rises.

TABLE I. Temperature coefficients of the imino protons in the wild type duplex. Base TC (ppb/K) Deviation T 6 T 24 T18 T 7 & T 27 TT(1) mismatch G 9 G16 G 25 G 19 G 26

-6,40 -6,20 -5,30 -4,60 -4,00 -3,10 -2,60 -2,60 -2,20 -2,20

0,06 0,13 0,05 0,58 0,16 0,10 0,16 0,06 0,04 0,16

G 12 -1,90 0,08 TT(2) mismatch -0,70 0,08

As can be seen from Table 1, all coefficients have a negative sign, which implies that the degree of exchange, i.e. the fraction of base pairs that are in the open state increases as the temperature rises. Thus there is an evolution of a regime of slow exchange to a regime of fast exchange on the NMR timescale for the imino signals. One last aspect which is not accounted for is the difference in population between the solvent and exchangeable imino-protons: due to the large excess of waterprotons, the linewidth of the imino-protons is more sensitive to the exchange process such that their signals disappear sooner than can be expected in the case of equal populations. These temperature coefficients are also a valuable tool for comparing the behavior of the different sequences in function of the temperature. A nice example of the value of this analysis is the observation of the inverted behavior of the imino-protons, corresponding with the T-T mismatch, when the adjacent GC base pair is flipped. This observation suggests that general behavior of the T-T mismatch is, to a big extent, determined by the π-π interaction with its neighbor. The last analysis that can be made, is the evolution of T2* as a function of temperature. In normal behavior there would be an increase in the T2* in general as the temperature rises, considering that the mechanism of dipolar relaxation is the dominant one. As can be seen in figure 5, which depicts a selection of followed signals, this is the case for a long temperature range until a certain temperature at which a maximum is achieved. After this the T2* values suddenly decrease until the signals broaden beyond detection. This sudden change is the consequence of an

0,002

0,007

0,012

0,017

0,022

0,027

0 20 40 60

T 2*‐time (s)

Temperature (°C)

T18

T6

T24

TT(1)

TT(2)

Figure 5. Overview T2* evolution in function of temperature

Page 137: De structuur en stabiliteit van natuurlijke en …...o.a. met de fameuze ‘contaminatie’, stond hun deur altijd open en namen ze de tijd om mij te helpen en alles duidelijk uit

5

increasing line broadening effect contributed by the chemical exchange of the imino protons with the solvent. This gives us an additional tool to investigate the impact on the general base pair behavior when a changes are introduced in the sequence. This analysis is carried out on all the alternative sequences and as such they are also compared to each other in order to see if an optimal sequence can be defined. It shows that there is no evidence that the default wild type sequence should be discarded in favor of an alternative sequence. The temperature at which the maximum in T2* is reached, is one of the highest values. This indicates that the contribution of exchange only becomes predominant in the temperature range (>45°C) where the duplex is no longer completely sustained and there is already a considerable fraction of single strands present.

Summary

During this research project, an investigation was performed to define the best DNA sequence in terms of stability and resolution,in terms of NMR-spectroscopy, that could be used to develop a serine protease mimic. As the different sequences were analyzed and compared to one another, the most ideal duplex remained the default sequence used in the proposed mimic system. It is also demonstrated that NMR is a convenient technique to study the behavior of each sequence in solution at the level of the individual base pair as well as to get an idea of the stability of the duplex itself since there are good resemblances between the melting temperature and maximum observable temperatures in NMR. The results of additional investigations, which included the use of cryorestriction to explore the subzero temperature regime in NMR as well as the synthesis and incorporation of a histidine mimicking nucleotide were also performed and a reported in chapters 5 and 6 respectively.

Acknowledgments First of all, I would like to thank Bjorn Van Gasse and Vicky Gheerardijn, my courageous and fearless mentors during this research. I would also like to thank Prof. Madder en Prof. Martins for giving me the possibility to perform this research and their availability when I had any problems or questions. Last but not least, I would like to thank Katrien and Tim for helping me with the practical side of everyday work and teaching me some new and handy practical skills. The 700MHz is part of the interuniversitary NMR faculty jointly operated by UGent, UA en VUB.

References

1. Catry, M.A. and A. Madder, Synthesis of functionalised nucleosides for incorporation into nucleic acid-based serine protease mimics. Molecules, 2007. 12(1): p. 114-129.

2. Hedstrom, L., Serine protease mechanism and specificity. Chemical Reviews, 2002. 102(12): p. 4501-4523.