De stad als theater - scriptiesonline.uba.uva.nl

117
1 Scriptie Onderzoeksmaster Geschiedenis De stad als theater Carnaval, mei-vieringen en ezelparades in zestiende- en vroeg zeventiende- eeuws Lyon: een machtsspel tussen boekdrukkers, stad en staat. Tekening van Pierre Revoil (1776-1842). Dit is een reproductie van de originele tekening die afgebeeld was op een verslaglegging van een ezelparade uit 1566 (Bibl. Mun. de Lyon, MsCoste 694 inv. 6025). Eva van Kemenade Studentnummer: 11153458 Begeleider: dr. Maartje van Gelder Tweede lezer: dr. Danielle van den Heuvel Universiteit van Amsterdam 17 juli 2018

Transcript of De stad als theater - scriptiesonline.uba.uva.nl

1

Scriptie

Onderzoeksmaster Geschiedenis

De stad als theater Carnaval, mei-vieringen en ezelparades in zestiende- en vroeg zeventiende-

eeuws Lyon: een machtsspel tussen boekdrukkers, stad en staat.

Tekening van Pierre Revoil (1776-1842). Dit is een reproductie van de originele tekening die afgebeeld

was op een verslaglegging van een ezelparade uit 1566 (Bibl. Mun. de Lyon, MsCoste 694 inv. 6025).

Eva van Kemenade

Studentnummer: 11153458

Begeleider: dr. Maartje van Gelder

Tweede lezer: dr. Danielle van den Heuvel

Universiteit van Amsterdam

17 juli 2018

2

Mon coeur fretille d’allegresse;

Ie veux rappeller le bon-temps.

Hélas! Où sont les passetemps

Des Supposts de l’Imprimerie?1

1 Les plaisants devis en forme de coq a l’asne, rcitez par les supposts du Seigneur de la Coquille, le huictiesme

mars 1593, in Jean-Baptiste Montfalcon, Recueil des plaisants devis récités par les supposts du seigneur de

la Coquille (Lyon: Perrin, 1857), 71.

3

ABSTRACT

In this thesis I study the dynamics between popular festivals, power and popular politics in

sixteenth and early seventeenth century Lyon. I approach the phenomenon of festivals as

being a powertool which had both material and immaterial ways of functioning, in regards

to space and language. I argue that the Lyonese festivals created a ‘social production’ of

space: the different festive groups who had control over these festivals, amongst whom the

festive group of the bookprinters played a dominant role, modelled the urban space to their

preferences, thereby actively making use of the powerenhancing functions that the festivals

entailed. However, by switching to the immaterial function of these powertools, I argue

that the powertool of popular festivals would come under the control of the state, which

had taken an absolutist turn with the rise to power of the monarch Henri IV after the

disruptive period of the Religious Wars. The state did so by taking over the festive discours

that was expressed in the carnavalesque theaterplays that the printers would perform during

May Day and Carnival celebrations, and use its discours for propagandistic purposes. The

taking over of the immaterial function of these festive powertools marked the beginning of

the end of the form of popular festivals as we knew them in the early modern period.

4

Inhoudsopgave

Inleiding p. 6

1. Lyon tijdens de renaissance p. 20

1.1. De spelers in het Lyonese machtsspel p. 20

1.1.1. Spel tussen stad en staat

1.1.2. De boekdrukkers

1.2. Machtsuitoefening in ruimtelijk perspectief p. 26

1.2.1. Theoretisch kader

1.2.2. De ruimtelijke stadsstructuur van vroegmodern Lyon

1.3. De ‘sociale productie’ van de Lyonese ruimtelijke structuren p. 33

1.3.1. Wie gaf de ruimte vorm?

1.3.2. Wie bewaakte de ruimte?

1.3.3. Publieke feesten

2. De sociétés joyeuses en hun ‘sociale productie’ van de stedelijke ruimte p. 41

2.1. De Lyonese sociétés joyeuses p. 43

2.2. De rol van de drukkersgezellen in de Lyonese volksfeesten p. 48

2.1.1. De Seigneur de la Coquille en zijn suppôts

2.1.2. De groeiende rol van de drukkersgezellen in de publieke

volksfeesten

2.3. De ‘sociale productie’ van de ruimte door Lyonese volksfeesten p. 52

2.3.1. Publiek

2.3.2. Acteurs

2.3.2.1. Martelaren en zondaars

2.3.2.2. Sociétés joyeuses

2.3.3. Decor

2.3.4. Geluid

2.4. Het vroegmoderne volksfeest als machtsinstrument: werkelijke of

imaginaire macht? p. 70

5

2.5. Volksfeesten als veranderlijk machtsinstrument in het Lyonese

politieke spel p. 73

3. De Lyonese volksfeesten in taal en theater p. 76

3.1. Carnavalesk theater p. 78

3.1.1. Carnaval en mei-vieringen in Lyon

3.1.2. Het Lyonese carnavaleske straattheater ingebed in bredere

(Europese) ontwikkelingen

3.1.3. Rituelen op papier: wisselwerking tussen gedrukte en gesproken

woord

3.2. Inhoudelijke politieke boodschap van de Plaisants devis p. 89

3.3. De verandering in discours: de Plaisants devis van 1601 en 1610 p. 97

Conclusie p. 103

Bibliografie p. 109

BIJLAGE 1: Munten van de sociétés joyeuses p. 116

BIJLAGE 2: Kaart van Lyon in 1550 p. 117

6

Inleiding

Stedelijke volksfeesten en macht gaan hand in hand. Publieke feesten kunnen de

machtsstructuren binnen een gemeenschap bevestigen, toetsen maar ook omver werpen.

Op het moment dat het feestelijke ritueel plaatsvindt trekt de gehele stad er op uit – het

volk, de militia, de officiële autoriteiten – om gezamenlijk het ritueel te vieren of te

aanschouwen. Het feest is dus een gemeenschappelijk samenkomen van de actoren die de

stad haar invulling geven en vormt op dat moment het dynamische middelpunt van de

verschillende wisselwerkingen die in de stad tussen haar actoren plaatsvinden. Door dieper

in te gaan op het fenomeen van publieke feesten kunnen er daarom inzichten over stedelijke

machtsstructuren worden verworven die normaliter misschien verborgen zouden blijven

onder de banaliteit van het alledaagse bestaan. Analoog hieraan kunnen de historische

actoren, die actief of passief het feest vormgeven, het feest als een ‘instrument’ gebruiken

om hun macht binnen het spel van de stedelijke machtsstructuren te vergroten.

De dynamische wisselwerking die ik hierboven heb geschetst is een uiting van

popular politics. Onder de noemer ‘popular politics’ vallen in de geschiedenis een

gevarieerd aantal gedragingen en gebeurtenissen – ik definieer dit concept als de tactiek

die gebruikt werd door ‘het volk’ om economische en sociale ongelijkheden in de

samenleving aan de kaak te stellen en hun politiekmaatschappelijke zienswijzen naar voren

te brengen.2 Onder ‘het volk’ versta ik de leden van een gemeenschap die geen formele

zeggenschap hadden over officiële machtsstructuren en -instituties.3 In zijn boek Urban

protest in Seventeenth-Century France (1997) schrijft historicus William Beik uitgebreid

over deze “popular politics in an urban setting under absolutism”.4 Hij stelt dat “Public

disturbances expressed relationships. They were dialogues about power: how it was held,

how it could be challenged, how it ought to be used.”5 Historici en historisch antropologen

2 Deze definitie is deels ontleend aan de definitie die Jeffrey S. Doty geeft aan het concept popular politics

in zijn artikel “Shakespeare and Popular Politics,” Literature Compass 10 (2013), 162–74. 3 Deze definitie baseer ik op de uitleg die Gary K. Waite geeft aan de term ‘popular culture’ in zijn boek

Reformers on stage: popular drama and religious propaganda in the Low Countries of Charles V, 1515-

1556 (Toronto: University Press, 2000), XV: “(...) the term ‘popular culture’ will (...) be used in general

terms to describe the culture and attitudes of those without formal education or excluded from the inner

corridors of power.” 4 William Beik, Urban protest in Seventeenth-Century France: the culture of retribution (Cambridge:

University Press, 1997), 1. 5 Ibidem.

7

die hebben geschreven over ‘crowd history’ en popular politics, zoals behalve Beik ook E.

P. Thompson, Charles Tilly, George Rudé en Jon Wolter, hebben zich in hun studies

voornamelijk gericht op oproer en opstand – of om Beiks woorden te gebruiken:

gebeurtenissen die gekenmerkt kunnen worden als ‘public disturbances’. In mijn optiek

geldt de karakterisering van machtsdialoog niet alleen voor (gewelddadige) volksprotesten,

maar ook voor andere gebeurtenissen waarbij een grote volksmassa bijeenkwam, zoals

feesten die vanuit het volk zelf geïnitieerd werden.

In mijn scriptie onderzoek ik de wisselwerking tussen popular politics en feest door

me te richten op zestiende- en vroeg zeventiende-eeuwse volksfeesten in Lyon. In deze tijd

speelde Lyon een belangrijke rol op niet alleen het Franse, maar ook het Europese toneel.

Met een inwoneraantal van 50.000 stadsbewoners aan het begin van de zestiende eeuw,

een aantal dat in de loop van twee eeuwen zou verdubbelen, was zij na Parijs de tweede

stad van Frankrijk en was ze relatief dichtbevolkt ten opzichte van andere Europese steden

met dezelfde of grotere omvang.6 Door haar zuidoostelijke ligging, net ten noorden van de

Alpen, vormde Lyon een belangrijk knooppunt op de as tussen het Italiaanse schiereiland

en Noord-Europa. Tijdens de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd vormde deze as één

van de Europese hoofdroutes met betrekking tot handel en de uitwisseling van ideeën en

culturele invloeden. Deze gunstige ligging maakte Lyon niet alleen aantrekkelijk op

militair gebied (zo gebruikte de Franse koning Lyon als uitvalbasis tijdens de Italiaanse

Oorlogen tussen 1494 en 1559), maar maakte haar ook een economisch sterk ontwikkelde

handels- en nijverheidsstad. Behalve haar prominente rol in de Europese geldhandel, die

gestimuleerd werd door de komst naar deze stad van een groot aantal Italiaanse

(geld)handelaren, ontwikkelde Lyon zich vanaf het einde van de vijftiende eeuw tot één

van de belangrijkste Europese spelers op het gebied van de boekdrukkunst – in de zestiende

eeuw plaatste in Frankrijk enkel Parijs zich qua productie en afzet van boeken boven Lyon.7

Waarom richt ik mij specifiek op deze stad in mijn onderzoek naar de

wisselwerking tussen volksfeesten en macht? Opvallend genoeg is er nog geen

6 Susanne Rau, Räume der Stadt: eine Geschichte Lyons 1300-1800 (Frankfurt am Main: Campus Verlag,

2014), 35-40. 7 Bruno Benoit, “L’imprimerie à Lyon au temps de la Renaissance,” M3: La prospéctive de la métropole de

Lyon (November 2007) https://www.millenaire3.com/ressources/l-imprimerie-a-lyon-au-temps-de-la-

renaissance

8

alomvattende en uitgebreide studie gedaan naar de Lyonese volksfeesten.8 Dit is echter niet

voldoende reden om deze thematiek in het Lyonese urbane toneel te bekijken. Wat Lyon

los van deze historiografische lacune een interessante casus maakt, is ten eerste het feit dat

zij op militair, economisch en cultureel gebied van groot belang was voor de Franse koning,

waardoor hij in toenemende mate een belangrijke speler werd in het stedelijke machtsspel

van Lyon. Hierdoor voegde hij een extra laag toe aan dynamische machtsstructuren die

deze stad kenmerkten. In een tijd dat de macht van de koning nog niet geconsolideerd was

en zijn positie bovendien ondermijnd werd door de godsdienstoorlogen, die van 1562 tot

1598 in Frankrijk woedden, was het voor de monarch van belang dat hij een voor hem op

militair en economisch gebied zeer gewichtige stad als Lyon strak in het gareel had. In mijn

onderzoek zal ik aantonen dat de Franse koning, net als andere spelers in het Lyonese

machtsspel die hem voorgingen, de Lyonese volksfeesten inzette om zijn grip op de stad

te verstrakken en de volksfeesten dus als machtsinstrument gebruikte. Ten tweede is Lyon

een goede casus omdat er van de vroegmoderne volksfeesten in deze stad bronnen aan ons

zijn overgeleverd die direct afkomstig zijn van de feestvierders zelf, wat een bijzonder en

zeer relevant perspectief biedt op de te onderzoeken thematiek.

De bronnen waar ik mijn onderzoek op baseer zijn afkomstig van de beroepsgroep

die Lyon in de zestiende eeuw haar naam en faam gaf, namelijk die van de boekdrukkers.

Ten tijde van feest kwamen de drukkers bijeen in een feestvereniging, ook wel société

joyeuse genoemd. Net zoals dat het geval was in andere gemeenschappen elders in Europa

verenigden gildes, studenten en buurtgenoten zich in deze carnavaleske groeperingen om

optochten, banketten en toneelstukken te organiseren. De sociétés joyeuses kenden een

hiërarchische structuur die vaak een weerspiegeling vormde van de werkelijke

machtsstructuren in hoven en abdijen en zij werden dan ook voorgezeten door scherts-

koningen en scherts-abten. Dankzij een combinatie van hun vooraanstaande economische

positie en hun rol in de urbane militie nam de société joyeuse van de Lyonese drukkers een

prominente houding in ten opzichte van de enkele andere tientallen sociétés joyeuses die

Lyon in deze periode rijk was. Hun prominente rol, in samenwerking met hun toegang tot

8 Enkel in de artikelen van Natalie Zemon Davis, Jean Tricou en Lucien Scheler wordt er gekeken naar de

Lyonese volksfeesten van de zestiende eeuw. Dit zijn echter geen alomvattende studies, aangezien zij

alleen één aspect belichten, in het geval van Tricou en Scheler, of er slechts ernaar refereren, in het geval

van Davis. Verderop zal ik dieper ingaan op de artikelen van deze drie auteurs.

9

drukpersen, leidde de drukkers ertoe om gedrukte teksten te produceren over drie

volksfeesten, namelijk carnaval, stadsbrede ezelparades en mei-vieringen.

In de wirwar aan verschillende volksfeesten die in vroegmodern Lyon gevierd

werden, concentreer ik mij in deze scriptie op de carnavalsvieringen, de stadsbrede

ezelparades en de mei-vieringen. Dit ligt niet alleen aan het feit dat er over deze drie feesten

bronnen van de feestvierders zelf bestaan. Een andere belangrijke reden is dat deze drie

vieringen de enige feesten in Lyon waren waar de sociétés joyeuses zich op autonome wijze

verenigden, zonder organisatorische inmenging van de officiële autoriteiten. Deze drie

vieringen acht ik daarom substantiële uitingen van de rol die de sociétés joyeuses speelden

in de machtsstructuren van vroegmodern Lyon: analoog aan de officiële publieke feesten

functioneerden deze onofficiële feesten als een belangrijk instrument waarmee macht

verkregen en uitgedragen kon worden.

Over de vroegmoderne volksfeesten in Lyon en de bronnen van de drukkers is

slechts een handjevol artikelen verschenen dat hiernaar refereert of zich gedeeltelijk met

dit onderwerp bezig houdt. Het eerste hiervan is het artikel “Les confréries joyeuses de

Lyon au XVIe s. et leur numismatique” (1937) van Lyonees en numismaat Jean Tricou.9

Hierin buigt Tricou zich over de enkele gelegenheidsmunten die de sociétés joyeuses ter

ere van hun verenigingen lieten slaan. Daarnaast geeft hij een kort overzicht van de

verschillende sociétés joyeuses die Lyon rijk was. Alhoewel hij zijn geponeerde feiten

weinig tot niet contextualiseert of beargumenteert, geeft zijn studie wel enkele belangrijke

premissen voor een meer diepgaand en argumentatief onderzoek naar de rol die

volksfeesten in de Lyonese machtsstructuren speelden. Zo concludeert hij bijvoorbeeld,

zonder hier over uit te wijden, dat de Lyonese sociétés joyeuses oorsprong gaven aan de

ontwikkelingen van het moderne theater in Lyon – in mijn scriptie borduur ik op deze

premisse voort door een groot deel van mijn onderzoek te richten op het snijvlak tussen

carnavalesk theater en popular politics.10

9 Jean Tricou, “Les confréries joyeuses de Lyon au XVIe s. et leur numismatique,” Revue numismatique, 5e

série, tome 1 (1937); Jean Lafaurie, “Jean Tricou: 1890-1977,” Revue numismatique, no. 18 (1976). 10 Jean Tricou, “Les confréries joyeuses,” 295.

10

De eerste auteur die zich na Tricou op dit onderwerp heeft gericht, is Lucien Scheler

met zijn artikel “La confession publique des imprimeurs Lyonnais en 1568” (1959).11 Op

argumentatief vlak draagt Scheler weinig bij aan het onderwerp doordat ten eerste de aard

van zijn beschouwing weinig historisch-analytisch is, ten tweede hij een foutieve

eindconclusie trekt en ten derde zijn overige conclusies beperkt blijven tot het herhalen van

de stellingen uit het artikel van zijn voorganger Tricou.12 Wat betreft primaire bronnen

vormt Schelers artikel daarentegen wel een belangrijke toevoeging, aangezien hij een

gedrukte bron van de carnavalsviering van de drukkers uit 1568 integraal in zijn tekst heeft

opgenomen, waarvan ik de originele versie niet in het archief heb kunnen vinden.13

Een invloedrijke bijdrage aan de historiografie over de vroegmoderne Franse

boekdrukkunst en vroegmoderne volksfeesten zijn tenslotte de studies van Natalie Zemon

Davis. In haar toonaangevende artikel “A trade union in sixteenth-century France” (1966)

richt zij zich specifiek op de Lyonese drukkersgezellen.14 Haar focus ligt hierbij op het

uiteenzetten van hun groepsvormingsproces en hun inwendige sociale cohesie. In dit artikel

maakt zij een voor mijn onderzoek relevante conclusie door te stellen dat één van de

manieren waarop de drukkersgezellen zich als groep naar de buitenwereld manifesteerden,

11 Lucien Scheler, “La confession publique des imprimeurs Lyonnais en 1568,” Bibliothèque d'Humanisme

et Renaissance, T. 21, No. 2 (1959). 12 In het enige argumentatieve stuk van zijn artikel gaat Scheler dieper in op de inhoud van de tekst uit

1568. Hij concludeert dat de gedweeë toon die de drukkers in hun tekst ten opzichte van de officiële

(katholieke) autoriteiten uitten, de vorm hadden van een publieke ‘boetedoening’ waarmee de

drukkersgemeenschap, die in de jaren daarvoor veel te maken had gehad met het protestantisme, afstand

deed van haar dissidente ideeën: “Inquiets et presque repentants, ils apparaissent comme les interpretes de

préoccupations générales et le cortège des compagnons imprimeurs si bruyant, si débridé en maintes

circonstances, n'évoque-t-il pas cette fois-ci quelque procession de pénitents?” p. 361. Deze conclusie

baseert hij niet alleen op de toon van de tekst, maar ook op het feit dat de drukkers, anders dan twee jaar

daarvoor in de bron van 1566, wél een optocht, maar géén olijke ezelparade hielden – een gegeven dat in

Schelers ogen de feestelijke uiting van de drukkers meer sober maakte en de sfeer van een boetedoening

gaf. Deze conclusie is echter incorrect. Zoals ik in deze scriptie uiteen zal zetten, bestonden er namelijk

wezenlijke verschillen tussen de verschillende volksfeesten waar de drukkers een rol in speelden en

dientengevolge in de verschillende primaire bronnen die hieruit voortkwamen. Het feit dat er in 1568 geen

ezelparade werd gehouden, lag niet aan het feit dat er dat jaar meer of minder repressie en dus noodzaak

voor boetedoening was, maar omdat de bron van dat jaar geproduceerd is naar aanleiding van een

carnavalsviering, en niet naar aanleiding van een ezelparade-viering. De twee vieringen verschilden van

elkaar in organisatie en doel, waarbij een ezelparade geen onderdeel was van het carnavalsfeest. 13 De volledige titel van deze tekst luidt Discours du temps passe & du present publié en la ville de Lyon,

par les trois suppostz, de l’Imprimerie: accompagnez du Seigneur de la Coquille, & de plusieurs

compagnons Imprimeur en bon equipage, avec tabourins, fifres, timbales, & autres instrumens, le iour des

Brandons 1568. Suivant leur ancienne coustume (Lyon: Pierre Brotot, 1568). Lucien Scheler, “La

confession publique,” 350-363. 14 Natalie Zemon Davis, “A trade union in Sixteenth-Century France,” The economic history review 19, no.

1 (1966).

11

hun société joyeuse was.15 Een tweede relevante conclusie maakt zij in de laatste voetnoot

van haar essay “Strikes and salvation at Lyon” (1975), wanneer zij schrijft dat de société

joyeuse van de drukkers zich aan het einde van de zestiende eeuw aansloot bij het kamp

van de politiques, een stroming van gematigde royalisten.16 In haar onderzoek naar de

Franse en Lyonese boekdrukkerswereld gaat zij echter niet in detail in op de société joyeuse

van de Lyonese drukkers en de politiek-maatschappelijke betekenis van deze vereniging.

Een reden hiervoor kan zijn dat een aanzienlijk deel van de Lyonese drukkersbronnen uit

de twee laatste decennia van de zestiende eeuw stammen, terwijl Davis zich in haar

onderzoek richt op de periode tot en met de Bartholomeusnacht in 1572 en de directe

nasleep daarvan.17

Alhoewel zij dus de société joyeuse van de Lyonese drukkers niet verder heeft

onderzocht gaat haar artikel “The reasons of misrule” (1975) wel in zijn geheel over het

fenomeen van carnavaleske feestgroeperingen in het Frankrijk van de zestiende eeuw.18

Net als in haar onderzoek naar de boekdrukkers legt zij in deze studie het

groepsvormingsproces van deze groeperingen bloot, waarbij zij ook aandacht besteedt aan

de functie die de sociétés joyeuses hadden binnen hun urbane of rurale gemeenschap.

Daarnaast wijdt zij enkele regels aan de relatie die deze sociétés joyeuses hadden met de

seculiere en religieuze autoriteiten, al blijft het hier bij enkele algemeenheden. Dat er op

dit punt nog ruimte is voor verder onderzoek, bevestigt Davis zelf ook: “The relationship

between popular festivals and politics clearly warrants further study, and so does their

relation to religious institutions and movements.”19

Davis, Scheler en Tricou geven in hun artikelen dus de premissen voor een

diepgaander onderzoek over de wisselwerking tussen feest, popular politics en macht in

Lyon. Hier komt bij dat de drie door mij geschetste auteurs geen tot minimale aandacht

15 Davis, “A trade union,” 56. 16 “The support given to the politiques is clear from the Plaisans devis recited by the journeymen’s

recreational leader (...) in the 1580’s and 1590’s.” Natalie Zemon Davis, “Strikes and salvation at Lyon” in

Natalie Zemon Davis, Society and culture in early modern France: eight essays by Natalie Zemon Davis

(Stanford: University Press, 1975), 16. 17 Davis benoemt haar afbakening qua tijd expliciet in haar artikel A trade union in Sixteenth-Century

France op pagina 49: “When I am describing the Company of the Griffarins itself, I will ordinarily be

talking about the period before 1573, because I want to hold certain factors constant.” 18 Natalie Zemon Davis, “The reasons of misrule” in Natalie Zemon Davis, Society and culture in early

modern France: eight essays by Natalie Zemon Davis (Stanford: University Press, 1975). 19 Davis, “The reasons of misrule,” 119.

12

besteden aan de primaire bronnen die na 1580 zijn verschenen, terwijl dit meer dan de helft

van mijn bronnencorpus vormt. Concluderend biedt de bestaande historiografie qua

perspectief, aandachtsgebieden, tijdsafbakening en bronnencorpus dus ruimte voor

origineel en vernieuwend onderzoek.

De hieruit voortvloeiende onderzoeksvraag luidt: Hoe werden volksfeesten, zoals

ezelparades, mei- en carnavalsvieringen ingezet als machtsinstrument in Lyon tijdens de

zestiende en vroeg zeventiende eeuw en wie had dit machtsinstrument in handen?

Over de relatie tussen carnavaleske rituelen en macht zijn meerdere invloedrijke

studies verschenen, zoals, naast “The reasons of misrule” (1975) van Natalie Zemon Davis,

onder andere Le carnaval de Romans (1979) van Emmanuel Le Roy Ladurie, Mad blood

stirring (1993) van Edward Muir en meerdere studies van Peter Burke, waaronder The

Italian renaissance (1988).20 Deze auteurs, die zich op het snijvlak bevinden tussen sociale,

culturele, politieke geschiedenis en historische antropologie, hebben belangrijke bijdrages

geleverd aan onze kennis over volksfeesten in vroegmodern Europa.21 Hun onderzoek richt

zich op het in kaart brengen en begrijpen van de ‘volkscultuur’ die aan deze feesten ten

grondslag lag. Gebruikmakend van het perspectief van ‘history from below’ besteden zij

aandacht aan de mentaliteit van ‘het volk’, hierbij hun normen en waarden achterhalend en

de symboliek in hun gedragingen blootleggend.22 Zo heeft Le Roy Ladurie bijvoorbeeld

uitgebreid geschreven over de symbolische betekenis van de muziekinstrumenten en

(dierlijke) representaties die door de carnavalsvierders in Romans werden gebruikt en

concludeert Muir dat vendetta (wraak) de drijvende kracht was achter de gewelddadige

gedragingen van de Friulaanse feestgangers tijdens de renaissance.

20 Natalie Zemon Davis “The reasons of misrule” in Natalie Zemon Davis, Society and culture in early

modern France: eight essays by Natalie Zemon Davis (Stanford: University Press, 1975); Emmanuel Le

Roy Ladurie, Le carnaval de Romans: de la chandeleur au mercredi des cendres 1579-1580 (Parijs:

Gallimard, 1979); Edward Muir, Mad blood stirring: vendetta & factions in Friuli during the renaissance

(London: The John Hopkins University Press, 1993). 21 Zie voor een heldere uiteenzetting over de perspectieven en doelen die gebruikt en gesteld worden in het

veld van cultuur-, sociale-, politieke-, intellectuele geschiedenis en historische antropologie de introductie

van de bundel van Melissa Calaresu, Filippo de Vivo en Joan-Pau Rubiés (eds.), Exploring cultural history:

essays in honour of Peter Burke (Burlington: Ashgate, 2010), 1-30. 22 Peter Burke definieert de discipline van cultuurgeschiedenis als volgt: “Cultural historians might usefully

define themselves not in terms of a particular area or field such as art, literature and music, but rather of a

distinctive concern for values and symbols, wherever these are to be found, in the everyday life of ordinary

people as well as in special performances for elites.” Peter Burke, Popular culture in early modern Europe

(Aldershot, Routlegde: 1994), 9-10. Geciteerd in: Calaresu, De Vivo en Rubiés (eds.), Exploring cultural

history, 2.

13

Alhoewel ik in mijn onderzoek wel aandacht besteed aan de mentaliteit die aan de

Lyonese volksfeesten ten grondslag lagen en de feestelijke symboliek, zal dit geenszins de

primaire focus van mijn scriptie zijn – hier is immers al uitgebreid over geschreven. Een

dimensie van de thematiek rondom volksfeesten en macht waar ik in mijn scriptie wel

uitgebreid op in zal gaan, is het ruimtelijke aspect van deze rituelen. Hiermee bedoel ik de

manier waarop rituelen de ruimte vormden en de ruimte betekenis gaf aan de rituelen die

er zich in afspeelden. Aan dit ruimtelijke aspect wordt in de studies van de bovengenoemde

auteurs en de conclusies die zij trekken niet tot nauwelijks aandacht geschonken. Ik ben

echter van mening dat de incorporatie van dit perspectief in het onderzoek naar

vroegmoderne Lyonese volksfeesten en hun organisatoren een nieuw licht kan werpen op

de politieke rol die zij speelden binnen de stedelijke machtsstructuren.

Ik sluit in mijn benadering aan bij de spatial turn in de geschiedschrijving. Hiermee

worden de vernieuwende perspectieven bedoeld waarmee men in de geschiedwetenschap

kijkt naar de relatie tussen de historische actoren en ruimte.23 Een belangrijke bijdrage aan

de spatial turn is geleverd door Henri Lefebvre en zijn werk La production de l’espace

(1974, vertaald naar het Engels in 1991).24 Hierin betoogt hij dat ruimte een sociale

constructie is, die dientengevolge voor politieke doeleinden gebruikt kan worden. Ook de

ruimte ziet hij hierbij als een actor. Volgens Lefebvre kan macht verkregen worden door

vormgeving, of ‘sociale productie’, van de ruimte. Dit theoretische kader heeft een

vernieuwende impuls gegeven aan de discipline van stadsgeschiedenis. Lefebvre’s werk

levert de premissen voor onderzoeken die onder andere een breed begrip van

stadsgeschiedenis hanteren, zoals in de bundel Renaissance Florence: a social history

(2006), samengesteld door Roger J. Crum en John T. Paoletti.25 Daarnaast vormt

Lefebvre’s werk ook het kader voor onderzoeken die binnen het veld van stadsgeschiedenis

op specifiekere thema’s gericht zijn, zoals bijvoorbeeld de bundel Shaping urban identity

and late medieval Europe (2000), samengesteld door Marc Boone en Peter Stabel, die zich

richt op stedelijke identiteit, of het artikel “‘The freedom of the streets’: women and social

23 Zie voor een uitgebreide analyse van de geschiedenis en historiografie van de spatial turn, Fiona

Williamson, Social relations and urban space: Norwich, 1600-1700 (Woodbridge: Boydell, 2014), 3-15. 24 Henri Lefebvre, La production de l’espace (Parijs: Anthropos, 1974). 25 Renaissance Florence: a social history, ed. Roger J. Crum en John T. Paoletti (Cambridge: University

Press, 2006).

14

space, 1560-1640” (2000) van Laura Gowing, dat zich richt op de wisselwerking tussen

gender en stedelijke ruimte.26 Mijn onderzoek geef ik vorm binnen het kader dat door

Lefebvre en deze stadshistorici is gecreëerd. Zo maak ik bijvoorbeeld gebruik van de

metafoor van de stad als theater, die Sharon Strocchia in haar artikel “Theaters of everyday

life” (2006) gebruikt om de stad Florence te omschrijven, om de abstractie van Lefebvre’s

theorie te vertalen naar de concreetheid van de wisselwerking tussen de Lyonese

volksfeesten en de stedelijke ruimte.27

De nieuwe perspectieven en concepten die zijn voortgekomen uit de spatial turn

wil ik aanscherpen en toepassen op mijn onderzoek naar Lyonese volksfeesten. Hiermee

denk ik een aantal inzichten te kunnen toevoegen aan de bestaande historiografie. Ten

eerste zien de hierboven genoemde auteurs die zich bezig hebben gehouden met

volksfeesten en macht, zoals Muir, Davis en Le Roy Laudurie, deze feestrituelen namelijk

niet als een werkelijke machtsuiting, maar slechts als een poging van de feestgangers om

een machtig imago te creëren.28 Door middel van mijn ruimtelijke benadering wil ik deze

premisse weerleggen. Ten tweede is in de historiografie over vroegmoderne volksfeesten

het ‘machtsspel’ dat in deze feestelijkheid plaatsvond meestal gepresenteerd als een

tweestrijd tussen ‘het volk’ en ‘de autoriteiten’.29 In mijn onderzoek wil ik van deze

beperkende dichotomie afstappen door een andere benadering ten opzichte van

volksfeesten te hanteren. Ik benader volksfeesten namelijk als ‘machtsinstrument’,

26 Shaping urban identity in late medieval Europe, ed. Marc Boone en Peter Stabel (Leuven-Apeldoorn:

Garant, 2000); Laura Gowing, “‘The freedom of the streets’: women and social space, 1560-1640” in: Paul

Griffiths and Mark S.R. Jenner (eds.), Londinopolis. Essays in the cultural and social history of early

modern London (Manchester, 2000). In de introductie van zijn bundel schrijft Marc Boone op pagina IX

bijvoorbeeld het volgende over stedelijke identiteit, waarin duidelijk de invloeden van Lefebvre merkbaar

zijn: “L’espace urbain n’était donc pas un élément neutre: il jouait pleinement son rôle en rendant visible et

en consolidant les relations entre pouvoirs, il offrait des moyens pour formuler les revendications dans le

contexte de la lutte pour le pouvoir politique aussi bien à l’intérieur des villes (...).” 27 Sharon Strocchia, “Theaters of everyday life,” in Renaissance Florence: A social history, ed. Roger J.

Crum en John T. Paoletti (Cambridge: University Press, 2006), 56: “The Renaissance city functioned as a

set of connected stages, backdrops, and viewing frames that permitted many different venues for social

actors, which in turn afforded various angles of vision for their audiences (…). Florentines experienced the

urban environment as an adaptable stage setting, whose visuality and meanings could be transformed and

put to various uses.” 28 Zie bijvoorbeeld Muir’s definitie van rituelen als spiegels en modellen en het gedachtengoed van Clifford

Geertz waarop Muir voortborduurt in zijn boek Ritual in early modern Europe (Cambridge: University

Press, 2005),4. 29 Zie bijvoorbeeld de tweestrijd die Le Roy Ladurie in zijn studie naar het carnaval in Romans beschrijft

en waarin hij een duidelijk afgebakende dichotomie schept tussen de feestgangers en de officiële

autoriteiten van de stad.

15

waarvan de machtsvergrotende functie niet automatisch ten goede kwam aan de actor die

het volksfeest uitvoerde: in tegendeel, volksfeesten waren dynamische en veranderlijke

middelen die gebruikt konden worden door allerlei actoren, niet alleen maar door ‘het

volk’.

Zoals hierboven aangegeven richt ik mij in mijn scriptie niet alleen maar op de

wisselwerking tussen feest en ruimte. Ik benader de definitie van volksfeest als

machtsinstrument namelijk op twee manieren: als materiële machtswerking, die

bewerkstelligd wordt door middel van het creëren van een ‘sociale productie’ van de

ruimte, en als immateriële machtswerking, die bewerkstelligd wordt door (politieke)

uitingen in taal en discours. Deze tweedeling in benadering stoelt op een tweedeling in de

aard van het primaire bronnencorpus waar ik mijn onderzoek op baseer. Zoals hierboven

aangegeven hebben de Lyonese boekdrukkers primaire bronnen achtergelaten van drie

soorten feesten: ezelparades, mei-vieringen en carnavalsfeesten. Over dit eerste type feest

zijn twee verslagleggingen aan ons overgeleverd, namelijk die van de ezelparades die

gehouden werden op 5 november 1566 en 17 november 1578. De teksten, die van de hand

van drukker Guillaume Testefort zijn, dragen de titels Recueil faict au vray de la

chevauchee de l'asne, faicte en la ville de Lyon: et commencée le premier jour du moys de

septembre, mil cinq cens soixante six : avec tout l'ordre tenu en icelle (1566) en Recueil de

la chevauchee, faicte en la ville de Lyon: Le dixseptiesme de Novembre 1578, avec tout

l’ordre tenu en icelle (1578) en bestaan respectievelijk uit 29 en 15 pagina’s. De originele

exemplaren van deze bronnen liggen in de Bibliothèque Nationale de France te Parijs. In

1829 is een integrale versie – de enige tot nu toe – uitgebracht door Antoine Péricaud,

Claude Breghot Du Lut en G. Duplessis onder de titel Chevauchée de l’asne.30 Aangezien

deze twee teksten een beschrijving zijn van het verloop van de parades en de uiterlijkheden

30 Antoine Péricaud, Claude Breghot Du Lut en G. Duplessis (eds.), Chevauchée de l’asne (Lyon: J. M.

Barret, 1829); Antoine Péricaud (1782-1867) was stadsbibliothecaris van Lyon tussen 1827 en 1847. Hij

was tevens oprichter van de Société historique, archéologique en littéraire de Lyon in 1807, die bij zijn

dood ophield met bestaan. Daarnaast was hij lid van de Académie de Lyon. Claude Bréghot du Lut (1784-

1849) was de mede-oprichter van de Société historique, archéologique en littéraire de Lyon en president

van de Académie de Lyon. Zijn belangrijkste verdienste is dat hij de oprichter was van de Archives

historiques et statistiques du Rhône, waar veel van de primaire bronnen van mijn scriptie zijn

ondergebracht. Pierre-Alexandre Gratet-Duplessis (1792-1853) was ook rector van de Académie de Lyon,

in 1847.

16

van haar deelnemers, verlenen zij zich uitstekend voor het deel van mijn onderzoek dat

zich bezighoudt met het materiële en ruimtelijke aspect van de Lyonese volksfeesten.

Over de mei-vieringen en carnavalsfeesten hebben de drukkers daarentegen andere

soorten bronnen geproduceerd, namelijk toneelteksten. Het theater dat zij tijdens deze

vieringen opvoerden hebben zij vereeuwigd in negen teksten van variërende lente, die de

terugkerende titel Plaisants devis recitez par les supposts de la Coquille dragen. Deze

negen teksten kennen de volgende publicatiedata en paginalengtes: De ‘iour des Brandons’

(eerste zondag van de veertigdagentijd) in 1568 (7 pagina’s), 21 februari 1580 (6 pagina’s),

2 mei 1581 (8 pagina’s), 19 februari 1584 (8 pagina’s), 1589 (16 pagina’s), 8 maart 1593

(8 pagina’s), 6 maart 1594 (24 pagina’s), 1 mei 1601 (24 pagina’s) en mei 1610 (43

pagina’s). Van de Plaisants devis van 1580 tot en met 1594 is de auteur niet bekend; in het

impressum staat telkens de Seigneur de la Coquille, de leider van de société joyeuse van

de drukkers, aangegeven als drukker en auteur. De drukker en auteur van de Plaisants devis

van 1601 en 1610 is Louis Garon. Ook deze bronnen liggen in de Bibliothèque Nationale

de France. Ze zijn echter ook integraal uitgebracht in twee publicaties. De Plaisant devis

uit 1568 is opgenomen in het hierboven besproken artikel “La confession publique des

imprimeurs Lyonnais en 1568” (1959) van Lucien Scheler. De teksten van 1580 tot en met

1610 zijn opgenomen in de publicatie Recueil des plaisants devis récités par les supposts

du seigneur de la Coquille (1857) van Jean-Baptiste Montfalcon.31 Doordat deze bronnen

hoofdzakelijk uit alleen rijmverzen bestaan en bijna geen beschrijvende (proza-)elementen

bevatten, verlenen zij zich niet voor een (materiële) beschrijving van het verloop van de

feesten en haar deelnemers. Het theater van de drukkers vormt echter een nadrukkelijk

commentaar op de bestaande maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. De Plaisants

devis verlenen zich daarom goed voor een diepgaand onderzoek naar de immateriële

machtswerking van de volksfeesten die plaatsvond door middel van politieke uitingen in

taal en veranderingen in discours.

De primaire bronnen die geproduceerd zijn door de feestgangers plaats ik in de

context van andere zestiende- en vroeg zeventiende-eeuwse bronnen. De belangrijkste

31 Lucien Scheler, “La confession publique des imprimeurs Lyonnais en 1568,” Bibliothèque d'Humanisme

et Renaissance, T. 21, No. 2 (1959); Jean-Baptiste Montfalcon, Recueil des plaisants devis récités par les

supposts du seigneur de la Coquille (Lyon: Perrin, 1857).

17

hiervan zijn twee kronieken en een administratieve bron. De eerste kroniek is de Histoire

veritable de la ville de Lyon (1604) van Lyonees Claude de Rubys (1533-1613), die vanaf

1565 procureur-generaal van de stad Lyon was waarna hij toetrad tot het stadsconsulaat.32

Zijn meer dan vijfhonderd pagina’s tellende relaas, dat geconsulteerd kan worden in de

Archives Départementales et Métropolitaines du Rhône te Lyon, verhaalt de geschiedenis

van Lyon van de Romeinse tijd tot en met het Heilige Jaar 1600, alhoewel de nadruk op de

laatste honderd jaar ligt. Zijn kroniek is zeer relevant aangezien hij enkele pagina’s besteedt

aan de beschrijving van ‘plusieurs rejiouïssances publicques qui se font tous les ans en la

ville de Lyon’, oftewel de Lyonese publieke (volks)feesten.33 De tweede kroniek is van de

hand van Jean Guéraud, een meester in het stoffenkoopmansberoep die regelmatig in

opdracht van het stadsbestuur belangrijke taken uitvoerde, zoals deelnemen aan officiële

diplomatieke handelsreizen. Tussen 1536 en 1562 legde Guéraud met wisselende

frequentie en in korte paragrafen de gebeurtenissen in Lyon vast. Anders dan Rubys’ boek

betreft het hier niet een kroniek, maar een persoonlijk verslag die weg heeft van een memoir

dat niet hoofdzakelijk bedoeld was om te publiceren. De waarde van het werk van Guéraud

ligt in het feit dat hij zich niet primair op grote politieke gebeurtenissen richt, maar

voornamelijk aandacht besteedt aan het dagelijkse stadsleven. Publieke feesten komen

hierbij meermaals aan bod. In La Chronique lyonnaise de Jean Guéraud (1536-1562)

(1929) heeft Jean Tricou het ongepubliceerde handgeschreven manuscript van Guéraud

integraal uitgebracht.34 Een laatste belangrijke contextuele bron zijn tenslotte de consulaire

beraadslagingen van het Consulaat van Lyon op 26 en 28 mei 1517, waarin een opstootje

tussen het stadsbestuur en enkele Lyonezen die een ezelparade organiseerden staat

beschreven.35

Mijn betoog bestaat uit drie delen. Het eerste hoofdstuk vormt het contextuele kader

voor de overige twee hoofdstukken. In dit eerste deel zet ik de politieke structuren van

vroegmodern Lyon uiteen en bespreek ik de verschillende spelers – stad, staat en

32 Claude de Rubys, Histoire veritable de la ville de Lyon (Lyon: Bonaventure Nugo, 1604). Deze bron ligt

in de Archives Départementales et Métropolitaines du Rhône onder het inventarisnummer FG B 23. 33 Rubys, Histoire veritable, 500. 34 Jean Tricou, La Chronique lyonnaise de Jean Guéraud (1536-1562) (Lyon: Imprimerie Audinienne,

1929). 35 Archives Municipales de Lyon, BB37 fol. 79 v. en BB37 fol. 80. Deze interessante bron is ook online in

te zien op de site van het archief: http://www.fondsenligne.archives-

lyon.fr/ac69v2/visu_affiche.php?PHPSID=a6f84d2b497d02fef08b064fed1ebc9f&param=visu&page=0#

18

boekdrukkers – die een rol speelden binnen het Lyonese machtsspel. Vervolgens bespreek

het landschap waartegen dit machtsspel zich afspeelde door een beschrijving te geven van

de ruimtelijke fysionomie van de stad. Tenslotte analyseer ik drie verschillende spatial

tactics die door de spelers werden gebruikt om hun positie in de stedelijke machtsstructuren

te consolideren of te versterken en die antwoord geven op de vragen: Wie gaf de ruimte

vorm? Wie bewaakte de ruimte? Welke handelingen vonden in de ruimte plaats?

In het tweede hoofdstuk richt ik mij op de eerste wijze waarop het machtsinstrument

van Lyonese volksfeesten functioneerde, namelijk haar materiële machtswerking. De focus

ligt in dit hoofdstuk op de zestiende-eeuwse ezelparades. Ik argumenteer dat volksfeesten

een ‘sociale productie’ van de ruimte bewerkstelligden, in Lefebvre’s begrip van de term,

waardoor zij zich die ruimte toe-eigenden. Hierbij ga ik eerst dieper in op het fenomeen

van Lyonese sociétés joyeuses en in het bijzonder de société joyeuse van de boekdrukkers.

Vervolgens analyseer ik de wijze waarop de feestgangers de stad Lyon naar een figuurlijk

‘theater’ modelleerden, zo een ‘sociale productie’ van de ruimte teweegbrengend, aan de

hand van vier elementen die een wezenlijk onderdeel van elk toneelstuk vormen, namelijk

‘publiek’, ‘acteurs’, ‘decor’ en ‘geluid’. Ik sluit dit hoofdstuk af met een discussie waarin

ik antwoord geef op de vraag of volksfeesten werkelijke of imaginaire macht produceerden.

Het derde hoofdstuk bespreekt tenslotte de tweede wijze waarop het

machtsinstrument van volksfeesten functioneerde, namelijk haar immateriële machtsuiting

in taal. De focus ligt in dit laatste hoofdstuk op de zestiende- en vroeg zeventiende-eeuwse

mei-vieringen en carnavalsfeesten. Dezelfde historische actoren die de verhaallijn in het

tweede hoofdstuk vormgeven, spelen hier opnieuw een hoofdrol. Ik begin dit hoofdstuk

met een analyse van het carnavaleske ‘straattheater’ dat tijdens de mei- en

carnavalsvieringen werd opgevoerd, waarbij ik de Lyonese casus inbed in bredere

Europese ontwikkelingen met betrekking tot de overgang van het middeleeuwse theater

naar het humanistische renaissance theater. Dit eerste deel wordt afgesloten met een

discussie over de wisselwerking tussen gesproken en geschreven woord en macht.

Vervolgens richt ik mij op de politieke uitingen waar de drukkers blijk van gaven in hun

theaterteksten en analyseer ik hun politiekmaatschappelijke visie aan de hand van de

positie die de drukkers innamen in de in het eerste hoofdstuk besproken stedelijke

machtsstructuren. Tenslotte argumenteer ik dat er in het begin van de zeventiende eeuw

19

veranderingen in het carnavaleske theaterdiscours plaatsvonden die gevolgen hadden voor

het machtsspel tussen de verschillende spelers over wie het machtsinstrument van de

Lyonese volksfeesten in handen had.

20

Hoofdstuk 1: Lyon tijdens de renaissance

1.1. De spelers in het Lyonese machtsspel

Het Lyon van de zestiende eeuw kende een complexe maatschappelijk-politieke structuur.

Deze structuur was dynamisch en veranderlijk. Enerzijds kwam dit door de

godsdienstoorlogen die de stad vanaf 1562 gedurende vier decennia teisterden, anderzijds

door de bredere West-Europese ontwikkeling waarbij vorsten, de Franse koningen voorop,

poogden hun positie op absolutistische wijze te consolideren. Om iets te kunnen zeggen

over de rol die (volkse) feesten in dit ‘machtsspel’ op het Lyonese toneel innamen, is het

belangrijk om eerst in kaart te brengen wie de belangrijkste protagonisten in dit spel waren:

de Franse koning, het Consulaat van Lyon en de Lyonese drukkers.

1.1.1. Spel tussen stad en staat

Het traktaat van Wenen in 1312 markeerde de overdracht van Lyon aan koning Filips IV

en haar definitieve annexatie door het Franse koninkrijk. In 1320 werd dankzij de Charte

Sapaudine het bestuur van de stad door aartsbisschop Pierre de Savoie overgedragen aan

het nieuw gevormde Lyonese stadsconsulaat, dat gedurende de daaropvolgende eeuwen

grote communale vrijheden binnen de monarchie genoot.36 De koning plaatste weliswaar

vanaf de vijftiende eeuw Lyon en het omringende gebied onder de militaire heerschappij

van een gouverneur, maar in de stad zelf wist het Consulaat door de zwakke positie van de

Lyonese adel en de afwezigheid van een parlement het dagelijks uitvoerende bestuur van

de stad lange tijd in eigen hand te houden.3738 Het Consulaat bestond uit twaalf mannen die

échevins werden genoemd. In de zestiende eeuw vormden zij een oligarchische coalitie

36 Jean Tricou, Lyon conté par les médailles (Lyon: Audin, 1957), 21. 37 Yann Lignereux, “Le lion et la couronne: une histoire politique des relations de Lyon et de la monarchie

française durant le premier XVII e siècle,” Histoire, économie et société 21, no. 4 (oktober-december

2002): 505. 38 In zijn kroniek Histoire veritable de la ville de Lyon (1604) zegt Claude de Rubys (1533-1613),

voormalig procureur-generaal van Lyon, het volgende over het Lyonese Consulaat; ‘bref, ce [het consulaat]

sont les vrays peres du peuple.” Vertaling: “Concluderend zijn zij [het Consulaat] de ware volksvaders

(...)”, Claude de Rubys, Histore veritable de la ville de Lyon (Lyon: Bonaventure Nugo, 1604), 475.

21

waarbij afwisselend juristen en handelaren de meerderheid vormden. De échevins

benoemden de meesters van alle beroepsgroepen die de stad rijk was, controleerden hun

reglementen en behielden het recht om meesters en gezellen tot de orde te roepen indien

zij zich niet aan de richtlijnen van het Consulaat hielden.39 Daarnaast hieven de échevins

belastingen en hadden zij het monopolie op de stedelijke financiën, verkozen zij de

Lyonese afvaardiging in de Staten Generaal en stelden ze de stedelijke magistraten aan.40

Recht spreken behoorde niet tot de taken van het Consulaat, aangezien de koning had

bepaald dat de rechtsmacht voorbehouden bleef aan de aartsbisschop. De Lyonezen konden

zich op juridisch gebied echter ook beroepen op koninklijke functionarissen. In 1531

bepaalde Frans I zelfs dat dit de enige legitieme vorm van rechtspraak was, alvorens zijn

opvolger Henri II de rechterlijke macht terug gaf aan de aartsbisschop bij zijn aantreden in

1547.41

De godsdienstoorlogen die van 1562 tot 1598 in Frankrijk woedden hadden een

ontwrichtende invloed op de bestaande gezagsstructuren in Lyon, de tweede belangrijkste

stad van het koninkrijk. In 1562 grepen de protestanten in deze stad de macht. Zij poogden

de coup te legitimeren door naast de twaalf bestaande (katholieke) consuls, twaalf

protestantse consuls te benoemen, waardoor het consulaat tijdelijk vierentwintig leden

telde. De koning maakte van het tumult gebruik door definitief het juridische domein

binnen zijn machtssfeer te plaatsen.42 Het Edict van Amboise van maart 1563 betekende

het einde van de protestantse overheersing. Alhoewel het Edict voorschreef dat het

Consulaat voor de helft uit protestanten moest blijven bestaan, mengde de monarchie zich

in toenemende mate in het lokale bestuur van de stad en bevorderde de katholieke koning

Karel IX de aanstelling van consuls die hem trouw waren.43 In augustus 1572 kwam deze

precaire balans tenslotte tot een bloedige slotsom in de vorm van de Vêpres Lyonnaises,

waarbij vele Lyonese protestanten de dood vonden.44

39 Rubys, Histoire veritable, 473-474. 40 André Pelletier, Jacques Rossiaud, Françoise Bayard en Pierre Cayez, Histoire de Lyon: des origines à

nos jours (Lyon, Éditions lyonnaises d'art et d'histoire, 2007), 433-434; Rubys, Histoire veritable, 474. 41 Rubys, Histoire veritable, 472. 42 Philippe Paillard, Histoire des institutions lyonnaises (Lyon: EMCE, 2010), 51-54. 43 Yves Krumenacker (ed.), Lyon 1562, capitale protestante: une histoire religieuse de Lyon à la

renaissance (Lyon: Olivétan, 2009), 190. 44 De Vêpres Lyonnaises is de naam voor de Lyonese variant van de St. Bartholomeusnacht.

22

In de twee decennia van wanorde die op deze gebeurtenis volgden lukte het de

Lyonezen om zich tijdelijk te ontdoen van de steeds strakker wordende grip die de koning

op hun stad uitoefende. Een eerste uiting van hun herwonnen quasi-zelfstandige politieke

autonomie vond plaats in 1585, toen zij met geweld de sloop van de citadel Saint-Sébastien

bij hun monarch afdwongen. Deze citadel was de belichaming van zowel de symbolische

als reële militaire macht van de koning over de stad en was de Lyonezen sinds de bouw in

1563 een doorn in het oog geweest. Een tweede uiting van autonoom handelen vond plaats

in 1589 toen de consuls trouw zweerden aan de Heilige Liga. Hiermee rebelleerden zij

openlijk tegen hun legitieme soeverein Henri III. Deze kortstondige periode van polarisatie

tussen stad en staat kwam tot een einde in 1594, vlak na het aantreden van Henri IV, een

voormalig protestant. Enkele échevins, die achter de nieuwe monarch stonden, kwamen in

opstand tegen het deel van het Consulaat dat nog trouw was aan de Heilige Liga. Lyon

opende vervolgens haar stadspoorten voor Henri IV. Samen met de in 1595 door Henri IV

opgelegde reorganisatie van het stadsbestuur, waarbij de twaalf consuls volgens Parijs

model werden teruggebracht naar vier, leidde deze gebeurtenis een lange periode van

verzoening in tussen stad en staat die Lyon definitief smeedde tot trouwe vazal van het

absolutistische staatsapparaat.45

1.1.2. De boekdrukkers

Naast officiële autoriteiten zoals het Consulaat, koningen, gouverneurs en

aartsbisschoppen waren er nog andere actoren die hun machtspositie trachtten te

verdedigen en te verstevigen. In het zestiende-eeuwse Lyonese machtsspel was namelijk

een belangrijke rol weggelegd voor de drukkers. Sinds de eerste Lyonese incunabel in 1473

gedrukt werd had de boekdrukkunst in hoog tempo een prominente positie in de

economische bedrijvigheid van de stad verworven. In de daaropvolgende honderd jaar

plaatste enkel Parijs zich in Frankrijk qua productie en afzet boven Lyon.46 In tegenstelling

45 Lignereux, “Le lion et la couronne,” 501-502; Rubys, Histoire veritable, 468. 46 Bruno Benoit, “L’imprimerie à Lyon.”

23

tot de hoofdstad, die zich in een eerste fase sterk richtte op de productie van humanistische

werken voor een geleerde clientèle, was er in Lyon geen universiteit. Dankzij haar centrale

West-Europese ligging en haar vierjaarlijkse jaarmarkten had zij zich ontwikkeld tot

financieel en diplomatiek centrum op internationale schaal. Ondanks de afwezigheid van

een universiteit bleken de grote concentratie van kapitaal en het kosmopolitische karakter

van de stad een zeer vruchtbare basis voor een bloeiende boekdruknijverheid. De aard van

de Lyonese clientèle, die voor een groot deel uit handelaren en notarissen bestond, vroeg

om de productie van andersoortige boeken dan die in de hoofdstad werden gedrukt. De

Parijse drukkers gaven met name in de eerste decennia van de boekdrukkunst overwegend

boeken in het Latijn en in een Romeinse letter uit. In Lyon ontstond daarentegen een traditie

van het drukken van boeken (vaak religieuze of juist populaire werken) in de Franse

volkstaal en met gotische letters.47

Door hun economische overwicht konden de drukkers ook op andere gebieden,

zoals de politiek, een prominente positie verwerven. Meesterdrukkers, zoals Hugues de la

Porte en de pionier van de Lyonese boekdrukkunst Barthélemy Buyer, zetelden in het

stadsconsulaat. Meesters en gezellen hadden een sterke positie ten opzichte van andere

nijverheden door zich in de begindagen van de boekdrukkunst gezamenlijk te groeperen in

een religieus genootschap.48 De differentiatie van de beroepsgroep tussen meesters,

gezellen en boekhandelaren zorgde echter voor onderlinge spanningen. Deze spanningen

uitten zich in veranderlijke coalities waarbij de samenwerking tussen meesters en

boekhandelaren werd afgewisseld door het samenspannen van gezellen en meesters tegen

het monopolie van de boekhandelaren.49

In haar artikel “A trade union in sixteenth-century France” (1966) heeft Natalie

Zemon Davis aangetoond dat er onder de drukkersgezellen een voortdurende

ontevredenheid bestond over de sociaaleconomische ongelijkheid die zij ten opzichte van

hun meesters ervaarden. Hiermee sluit zij aan bij het concept ‘moral economy’ dat E. P.

Thompson heeft uitgewerkt in zijn invloedrijke artikel “The moral economy of the English

47 Bruno Benoit, “L’imprimerie à Lyon.” 48 Davis, “A trade union,” 54. 49 Natalie Zemon Davis, “Printing and the people” in Natalie Zemon Davis, Society and culture in early

modern France: eight essays by Natalie Zemon Davis, (Stanford: University Press, 1975), 218.

24

crowd in the eighteenth century” (1971).50 In deze studie beargumenteert Thompson dat

aan de (voedsel)rellen in vroegmodern Engeland complexere oorzaken ten grondslag

hadden dan slechts een simplistische oorzaak-gevolg redenering waarbij honger rechtlijnig

zou leiden tot (gewelddadig) protest. In zijn optiek werden deze rellen namelijk

veroorzaakt doordat de rebellerende ‘massa’ enkele belangrijke normen en waarden op

economisch vlak had, door hem aangeduid als hun ‘moral economy’. Acties van protest op

economisch-sociaal gebied, zoals rellen en stakingen, vonden hun grondslag in de wil van

de opstandelingen om een situatie te creëren die zou stroken met de normen en waarden

van hun ‘moral economy’.51

Het conceptuele kader van Thompson is niet alleen maar relevant voor

vroegmodern Engeland, maar kan ook worden toegepast op de rest van vroegmodern

Europa en op de drukkersgezellen in zestiende-eeuws Lyon. Hun sterke onderlinge sociale

cohesie en hun sociaaleconomische ontevredenheid, waardoor zij als groep een

uitgesproken gedeelde ‘moral economy’ ontwikkelden, zette de drukkersgezellen er

namelijk toe om zich aan het begin van de zestiende eeuw af te scheiden van het eerder

gevormde religieuze genootschap van meesters en drukkers en om hun eigen groepering

op te richten, de zogenaamde Compagnie des Griffarins.52 Het doel van deze groepering

was het nastreven van de normen en waarden van de gedeelde ‘moral economy’ van haar

leden. De Compagnie was een seculiere en geheime organisatie. Om toe te treden moesten

aspirant-leden een initiatieritueel ondergaan en een eed van trouw zweren aan de strikte

regels en doelstellingen van het genootschap.53 De Griffarins waren relatief succesvol in

het verdedigen van hun positie ten opzichte van meesterdrukkers en forfants.54 Dit deden

zij onder andere door middel van stakingen: in 1539 initieerden zij één van de eerste Franse

50 E. P. Thompson, “The moral economy of the English crowd in the eighteenth century,” Past & Present,

no. 50 (februari 1971). 51 Thompson, “The moral economy,” 78-79. 52 Davis, “A trade union,” 55. 53 Voor meer informatie over deze initiatierituelen en de Compagnie des Griffarins in het algemeen zie

Davis’ artikel “A trade union in Sixteenth-Century France” (1966). 54 ‘Forfant’ was de naam die werd gebruikt voor gezellen die niet tot de Compagnie des Griffarins

behoorden. Zij kozen hier zelf voor, aangezien de Compagnie zowel katholieke als protestantse leden

accepteerde. Doordat forfants zich niet aan de regels van de Compagnie hoefden te houden en bijvoorbeeld

lonen accepteerden die lager waren dan de door de Compagnie des Griffarins voorgeschreven minima

vormden zij een bedreiging voor het economische monopolie van de Griffarins en hun positie tegenover de

meesters. Als gevolg hiervan traden de Griffarins hard op tegen de forfants, zowel door middel van sociale

uitsluiting als geweldpleging. Davis, “A trade union,” 61-62.

25

massastakingen, waarbij in Lyon alleen al drie- tot vijfhonderd Griffarins in opstand

kwamen tegen hun meesters. Bij de staking maakten zij gebruik van de ‘tric’-methode, die

inhield dat de Griffarins allen tegelijkertijd hun werk in de drukkerijen stillegden. Deze

staking sloeg over naar Parijs, waarna de koning de meesters in het gelijk stelde en de

Compagnie definitief verbood.55 Alhoewel dit de relatie tussen meesters en gezellen nog

verder onder druk zette, weerhield het koninklijke verbod de Griffarins er niet van hun

activiteiten voort te zetten. Zij opereerden voortaan in het geheim en verscholen zich achter

een religieus schijngenootschap. Twee concrete manieren waarop de Griffarins zich in de

openbaarheid manifesteerden waren de militie en hun reeds in de inleiding genoemde

société joyeuse, de carnavaleske groepering die onder leiding van de Seigneur de la

Coquille stond en waarin zij zich verzamelden tijdens de festiviteiten van het carnaval, de

mei-vieringen en de ezelparades.56

De ontevredenheid over de hiërarchische structuur binnen de druknijverheid

maakte de gezellen daarnaast ontvankelijk voor ideeën over de hiërarchische ongelijkheid

binnen de katholieke kerk.57 Mede als gevolg hiervan sloten zij zich net als velen van hun

collega’s binnen de boekdrukkunst aan bij het protestantisme, dat door hen actief

ondersteund werd door het drukken van (illegale) politiek-religieuze teksten.58 De

omarming van het nieuwe geloof had echter tot gevolg dat de positie van de drukkers

(gezellen én meesters) binnen de stad Lyon verzwakte. Werden zij voorheen nog door het

stadsbestuur beschouwd als de belangrijkste factor in de (economische) welvarendheid van

de stad en naargelang die positie behandeld, met de opkomst van het protestantisme begon

het katholieke consulaat de drukkers en hun nijverheid te zien als bedreiging voor de

traditionele sociale orde.59 Analoog aan een steeds strengere staatscensuur werden

dissidente drukkers in toenemende mate gearresteerd en veroordeeld. Van de in 1560

opgerichte protestantse kerk konden de Griffarins ook geen steun verwachten.60 De

55 Corinne Poirieux en Sheza Moledina, Guide de Lyon capitale de l’imprimerie: Dans la Presqu’île des

XVIe-XVIIIe siècles (Lyon: Éditions Lyonnaises d’Art et d’Histoire, 2015), 30. 56 Davis, “A trade union,” 56. 57 Natalie Zemon Davis, “Strikes and salvation,” 6-7. 58 Voor een uitgebreide beschouwing van de oorzaken en het verloop van de religieuze hervorming van de

Griffarins, zie Davis’ essay “Strikes and salvation”. 59 Om de groei van de Lyonese boeknijverheid te stimuleren, had het Consulaat bepaald dat drukkers en

boekverkopers de eerste tien jaar van hun werkactiviteiten geen belasting hoefden te betalen. Poirieux en

Moledina, Guide de Lyon, 21. 60 Davis, “Strikes and salvation,” 10-16.

26

vijandige houding van de wereldlijke en religieuze autoriteiten, de toenemende censuur,

het voortrekken van de Parijse drukkers door de koning en het gespannen oorlogsklimaat

brachten veel Lyonese protestantse drukkers ertoe om te vluchten naar Genève, dat zich

vervolgens tot één van de nieuwe centra van boekdrukkunst ontwikkelde.61 De jaren ’60

en ’70 van de zestiende eeuw worden in de secundaire literatuur bestempeld als de jaren

van definitieve achteruitgang van de Lyonese boekdrukkunst.62 Alhoewel de economische

positie van de (grotendeels ex-protestantse) drukkers inderdaad sterk was verzwakt,

getuigen juist de Plaisants devis uit de periode na 1580 van een grotere rol in het publieke

politieke debat dan de bronnen van voorgaande decennia ons laten zien.

1.2 Machtsuitoefening in ruimtelijk perspectief

1.2.1. Theoretisch kader

De hierboven genoemde actoren verkeerden binnen de geografische context van Lyon in

een permanente machtsstrijd. Cruciaal in deze strijd was het ruimtelijke aspect. Ruimte

was bepalend in de creatie van de veranderlijke machtsrelaties tussen de verschillende

actoren en in de actieve en passieve vorming van hun (stedelijke) identiteit. Zoals Ellen

Wurtzel heeft aangetoond in haar essay over territoriale jurisdictie in Lille, was er in de

vroegmoderne West-Europese stad geen vaststaande of accuraat afgebakende verdeling

van de ruimte in juridische zin.63 Aangezien dus niet exact vaststond wie over welk gebied

(wettelijke) macht had, konden (politieke) entiteiten actief de urbane context om hen heen

manipuleren en een er een bepaalde invulling aan geven. Daarmee konden zij de ruimte in

bezit nemen en er zo macht over uitoefenen. Deze spatial tactics hadden directe invloed

op hun machtspositie in de stad. De vernieuwende perspectieven waarmee in de

geschiedschrijving wordt gekeken naar de relatie tussen mens en ruimte, samengevat onder

61 Benoit, “L’imprimerie à Lyon.” 62 Zie Benoit, “L’imprimerie à Lyon” en Davis, “Strikes and salvation”. 63 Ellen Wurtzel, “City limits and state formation: territorial jurisdiction in late medieval and early modern

Lille,” in The power of space in late medieval and early modern Europe: the cities of Italy, Northern

France and the Low Countries, ed. Marc Boone en Martha C. Howell (Turnhout: Brepols, 2013), 33.

27

de noemer spatial turn, zijn sterk beïnvloed door Henri Lefebvre en zijn werk La

production de l’espace (1974, vertaald naar het Engels in 1991). Lefebvre

beargumenteerde dat ruimte schaars was geworden. Waar schaarste is, is (economische)

strijd. Door nadruk te leggen op de machtsstrijd over en in de (stedelijke) omgeving voegde

Lefebvre een subjectief element toe aan de aard van ruimte. In zijn optiek is ruimte een

sociale constructie, die dientengevolge voor politieke doeleinden gebruikt kan worden.

Ook de ruimte zelf is hierbij een actor. Macht kan dus verkregen worden door vormgeving,

of ‘sociale productie’, van de ruimte. De machtsstrijd in Lyon tussen de verschillende

spelers over wie de ‘productie’ van de ruimte in handen had, uitte zich in het uitvoeren van

verschillende spatial tactics. Onder andere publieke feesten speelden hierbij een grote rol.

Voordat ik zal uitwijden over de manieren waarop de verschillende (politieke) entiteiten

de ruimte probeerden te beïnvloeden en tegelijkertijd door diezelfde ruimte beïnvloed

werden, zal ik eerst uiteenzetten wat die ‘ruimte’ precies inhield in de context van

vroegmodern Lyon.

1.2.2. De ruimtelijke structuur van vroegmodern Lyon

De vroegmoderne Europese stad kende geen uniforme collectieve identiteit. ‘De stad’

was een verzameling van veranderlijke en contrasterende identiteiten.64 Zoals Laura

Gowing heeft aangetoond voor vroegmodern Londen, maar zoals voor elke urbane

conglomeratie geldt, had ieder individu hierbij zijn of haar eigen subjectieve en

geestelijke mental map, oftewel een denkbeeldige kaart van de stad wiens vorm door de

bedenker ervan werd ingevuld – Gowing sluit met deze term aan bij Lefebvre’s theorie

over de subjectieve ervaring van de ruimte.65 Aansluitend hieraan heeft Marta Howell in

64 Zie voor een verdere uitweiding over de veranderlijke identiteiten van de vroegmoderne en

laamiddeleeuwse Europese stad de bundels The power of space in late medieval and early modern Europe:

the cities of Italy, Northern France and the Low Countries, Marc Boone en Martha C. Howell (eds.)

(Turnhout: Brepols, 2013) en Shaping urban identity in late medieval Europe, Marc Boone en Peter Stabel

(eds.) (Leuven-Apeldoorn: Garant, 2000). 65 Zie Laura Gowing, “‘The freedom of the streets’: women and social space, 1560-1640” in: Paul Griffiths

and Mark S.R. Jenner (eds.), Londinopolis. Essays in the cultural and social history of early modern

London (Manchester, 2000); Peter Gould en Rodney White (eds.), Mental maps (Londen, Routledge:

1986).

28

haar artikel “The spaces of late medieval urbanity” (2000) aangetoond dat de visuele

representaties die de historische actoren van hun stad gaven, in de vorm van kaarten en

illustraties, eveneens een product waren van de verschillende identiteiten die de makers

ervan aan hun stad toeschreven.66 De subjectiviteit en veranderlijkheid van de stedelijke

(ruimtelijke) identiteit in het achterhoofd houdend is het voor een grondig begrip van het

onderwerp van deze scriptie noodzakelijk om een overzicht te geven van de ruimtelijke

structuren van Lyon en daarin verweven plaatsen van (popular) politics, aangezien zij het

decor vormen van de bronnen die in hoofdstuk 2 en 3 behandeld zullen worden. Bij de

bespreking van de bronnen zal ik verder ingaan op de wisselwerking tussen de in dit

hoofdstuk geschetste stadsidentiteit(en) en de mental maps van de historische actoren.

Lyon in 1550. (Le plan scénographique de Lyon, 1550, Archives municipales de Lyon.67

66 Martha Howell, “The spaces of late medieval urbanity,” Shaping urban identity in late medieval Europe,

Marc Boone en Peter Stabel (eds.) (Leuven-Apeldoorn: Garant, 2000), 3-23. 67 “Le plan scénographique de Lyon, 1550” http://www.renlyon.org/?x=6050&y=12611&z=28

(geraadpleegd op: 3 mei 2018). De werkelijke afmetingen van deze kaart zijn 170x220 centimeter. Dat is

erg groot; de kaart bestaat dan ook uit vijfentwintig kleinere vellen die ieder ongeveer 34x44 centimeter

aan omvang hebben. Het Plan scénographique is vermoedelijk de eerste gedetailleerde visualisatie van de

stad Lyon en werd gedrukt tussen 1544 en 1553. Het strekt tot aanbeveling om de kaart op de site van

29

Zestiende-eeuws Lyon strekte zich uit over beide oevers van de rivier de Saône.

Deze rivier fungeerde als een scheidingslijn tussen Vieux Lyon en de Presqu’île, twee

gebieden die van elkaar verschilden in bestuurlijk en functioneel opzicht. In zijn kroniek

stipt Rubys de bestuurlijke tweedeling aan wanneer hij schrijft dat de échevins twee

meesters van elke beroepsgroep benoemden: één aan ‘de kant van Fourvière’ (de

belangrijkste kerk op de westelijke oever, oftewel Vieux Lyon) en één aan ‘de kant van St.

Nizier’ (de belangrijkste kerk op de oostelijke oever, oftewel de Presqu’île).68 De

westelijke oever stond bekend als de koninklijke kant. Hier concentreerde zich de

financiële bedrijvigheid en vonden de vierjaarlijkse jaarmarkten plaats. Het middelpunt

werd gevormd door de Place du Change, waar handelsovereenkomsten gesloten werden.

In de Middeleeuwen was dit gedeelte van de stad een mengeling van rijk en arm en van

verschillende (economische) activiteiten geweest. In de vijftiende en zestiende eeuw vond

er echter een herstructurering van de urbane inrichting plaats, deels organisch gegroeid,

deels door het stadsbestuur opgelegd, waarbij buurten zich gingen onderscheiden in termen

van specifieke functie en aard.69 Met de komst naar Lyon van een groot aantal Italiaanse

(geld)handelaren, die zich vestigden op en rond de Place du Change, werden de minder

rijke handwerklieden én hun nijverheden verdrongen naar andere delen van de stad.

De oostelijke oever stond bekend als de keizerlijke kant. Anders dan het bedrijvige

Vieux Lyon was de Presqu’île tijdens de Middeleeuwen dunbevolkt. Kloosters,

werkplaatsen en voorraadschuren werden afgewisseld door grote stukken onbebouwde

grond. Door de groei van de stad tijdens de renaissance veranderde het karakter van de

Presqu’île. Nieuwe huizen en straten werden gebouwd en meerdere begraafplaatsen van

kerken en kloosters werden omgebouwd tot centrale pleinen, zoals de Place des Jacobins

in 1562, de Place des Cordeliers in 1567 en de Place Saint Nizier in 1593. Dit steeds dichter

bevolkte gebied van de stad nam gaandeweg een groot deel van de bedrijvigheid van Vieux

Lyon over. De functionele tweedeling van de stad die hierdoor ontstond uitte zich in de

verplaatsing van het centrum van de nijverheid naar de Presqu’île, terwijl Vieux Lyon zich

Renlyon te bekijken, waar tot in het kleinste detail kan worden ingezoomd op de online gigapixel

afbeelding van de kaart. Zie bijlage 2 voor een grotere (gedrukte) versie van de Plan Scénographique. 68 Rubys, Histoire veritable, 468. 69 Gilbert Gardes, Lyon, l'art et la ville: urbanisme architecture (Paris: Centre national de la recherche

scientifique, 1988), 39.

30

verder toespitste op financiële activiteiten. De concentratie van nijverheid in de Presqu’île

is vandaag de dag nog terug te zien in enkele straatnamen van die tijd, zoals de Rue de la

Fromagerie (straat van de kaasmakerij), de Rue de la Pêcherie (straat van de visserij) en

Rue de la Poullailerie (straat van het pluimvee).

Een detail van de kaart uit 1550; de presqu’île. De bovenste quasi-horizontale as is de Rue Mercière.

Oost en west waren sinds de elfde eeuw met elkaar verbonden via de Pont de Saône.

De drukkers vestigden zich op de Presqu’île vlak naast deze belangrijke, want enige, brug

over deze rivier. Zij profiteerden van de nabijheid van andere nijverheden zoals

bijvoorbeeld de metaalbewerking, een ambacht dat belangrijk was voor de productie van

loden letters waarmee de boekdrukkers hun teksten drukten. Aangezien Lyon vóór de

opkomst van de boekdrukkunst een belangrijk centrum was geweest voor de productie van

kaartspellen waren producenten van primaire materialen zoals inkt en papier reeds

aanwezig. Halverwege de zestiende eeuw waren er in Lyon zo’n honderd

boekdrukwerkplaatsen gevestigd. Zij concentreerden zich op en rondom de Rue Mercière,

wat ‘koopmansstraat’ betekent. In de begindagen van deze nieuwe nijverheid was de

concentratie van drukkers, boekhandelaren, graveurs, correctors en auteurs in hetzelfde

gebied expliciet gewenst door het stadsbestuur en haar politiemacht. Op deze manier

31

konden zij hen beter in de gaten houden. In hun visie was de boekdrukkunst een gevaarlijk

ambt aangezien er een groot risico bestond voor het verspreiden van ongewenste informatie

en door het stadsbestuur als verkeerd beoordeelde ideeën.70

Zoals de kaart uit 1550 toont was de Rue Mercière de verbindende weg tussen de

Pont du Saône en de Pont du Rhône. Richting de Pont du Rhône ging de Rue Mercière over

in de Rue Confort alvorens de brug te bereiken via de Rue du Bourgchanin. De Rue du

Puits-Pelu, vernoemd naar een oude put die begroeid was met mos (‘puits-pelu’ is een

verbastering van puits peloux, wat ‘behaarde put’ betekent) vormde een secundaire as

tussen de twee bruggen en bereikte de Pont du Rhône ook via de Rue du Bourgchanin.71

De Rue Mercière was dus de primaire doorgang in de stad, niet alleen voor de Lyonezen

zelf, maar ook voor de vele reizigers en handelaren die via Lyon Italië of Noord-Europa

wilden bereiken. Deze straat was derhalve één van de meest begaande en bedrijvige straten

van Lyon en omstreken.72 Het feit dat lieden werkzaam in het boekdrukambt zich hier in

grote getale vestigden en daarmee hun identiteit verbonden aan de Rue Mercière, het

nieuwe middelpunt van de stad, is sprekend zowel voor het symbolische als reële belang

van hun positie in Lyon. Dit werd versterkt door het wederkerige mechanisme waarbij zij

niet alleen aan belang wonnen door zich in de Rue Mercière te vestigen, maar op hun beurt

de Rue Mercière ook belangrijker maakten door er een succesvolle nieuwe nijverheid te

laten floreren. Hierdoor waren zij niet alleen maar passieve ontvangers van de betekenis

die deze ruimte al van oudsher kende, maar beïnvloedden zij de actuele betekenis van deze

ruimte ook actief.

De Presqu’île huisvestte niet alleen de drukkers, maar ook het municipale gezag.

Een centrale rol in het ruimtelijke aspect van dit gezag was weggelegd voor de St. Nizier,

de oudste kerk van Lyon. Gezien vanaf de Place du Change was deze kerk op een rechte

zichtlijn vanaf de Pont du Saône gesitueerd, op een steenworp afstand verwijderd van het

begin van de Rue Mercière. De St. Nizier bevond zich op deze manier in een ruimtelijke

‘as van macht’. Aan de andere kant van de rivier, in de St. Jean kathedraal in Vieux Lyon,

had zich van oudsher het religieuze gezag gevestigd. Toen de koning in 1562 de rechterlijke

70 Poirieux en Moledina, Guide de Lyon, 24. 71 Claude Bréghot Du Lut, Dictionnaire des rues, places, passages, quais, ponts et ports de la ville de Lyon

: avec l'origine de leurs noms (Lyon: Pélagaud, Lesne et Crozet, 1838), 35. 72 Adolphe Vachet, A travers les rues de Vieux Lyon (Marseille: Lafitte, 1982), 313.

32

macht definitief uit handen van de aartsbisschop nam, was de St. Jean de enige plek intra

muros waar de rechterlijke macht nog in handen was van de geestelijkheid. Analoog aan

de St. Jean symboliseerde de St. Nizier de tweestrijd met de koning over de controle over

de stad. In het geval van de St. Nizier waren het echter niet de geestelijken, maar de burgers

die deze strijd aangingen. Het stadsbestuur vergaderde tot 1512 in deze kerk. Op deze plek

streefden de consuls ernaar, zich beroepend op de Charte Sapaudine, om autonome

beslissingen over het dagelijks bestuur van de stad te nemen. Zij hielden hun vergaderingen

in de Saint-Jacques kapel of in het schip van de kerk als er veel mensen aanwezig waren.

Na 1512 verplaatsten de échevins hun bijeenkomsten naar privéhuizen in de Presqu’île

alvorens zij zich halverwege de zeventiende eeuw in een eigen Hôtel de Ville gingen

vestigen, vlak ten noorden van de St. Nizier.73 De betekenis van macht die aan de St. Nizier

was gaan kleven doordat deze kerk gedurende twee eeuwen de hoofdlocatie was van het

municipale gezag was vervaagde gedurende de zestiende eeuw door de verhuizing van het

stadsbestuur, maar verdween niet geheel.

Opvallend is daarom dat de drukkers de St. Nizier tot de parochie van hun ambt

maakten. De drukkers verkeerden met hun vlakbij gelegen ateliers dus niet alleen maar in

de bredere symbolische invloedssfeer van het municipale gezag die uitging van deze kerk,

maar plaatsten het ‘ruimtelijke centrum’ van hun beroepsgroep ook middenin de materiële

verwezenlijking van dat gezag. De meesterdrukkers, die verenigd waren in een religieus

genootschap, maakten het onderhoud van hun kapel tot één van de doelen van hun

genootschap.74 Zij versterkten op materiële wijze hun symbolische macht over en in de

kerk door er de lichamen van belangrijke (meester)drukkers zoals Bartélemy Buyer (1433-

1485) en Sébastien Gryphe (1492-1556) te begraven. De gezellen, die zich hadden

afgescheiden van de meesterdrukkers, kwamen daarentegen bijeen in een kapel in de St.

Bonaventure.75 Deze kerk bevond zich enkele straten verderop richting het westen ten

opzichte van de St. Nizier en keek uit over de Place des Cordeliers. Anders dan de

meesterdrukkers was het religieuze aspect voor het seculiere genootschap van de Griffarins

slechts schijn en was het bedoeld om hun beweging geheim te houden.

73 Judi Loach, “The Hôtel de Ville at Lyons: civic improvement and its meanings in seventeenth-century

France,” Transactions of the Royal Historical Society 13 (2003): 259. 74 Poirieux en Moledina, Guide de Lyon, 88. 75 Idem, 30.

33

1.3. De ‘sociale productie’ van de Lyonese ruimtelijke structuren

Zoals eerder in dit hoofdstuk vermeld, maakten de verschillende politieke actoren bewust

en onbewust gebruik van spatial tactics om hun posities te beïnvloeden. Welke tactieken

hanteerden het stadsconsulaat, de koning en de drukkers om een specifieke ‘sociale

productie’ van de hierboven geschetste ruimtelijke structuren te bewerkstelligen? Wie

beheerste de ruimte? In zestiende-eeuws Lyon onderscheid ik drie soorten spatial tactics,

die alle drie als bewust doel of als onbedoeld gevolg de beheersing van de openbare ruimte

hadden. De eerste gaat over de vraag wie bepaalde hoe de ruimte eruitzag. De tweede over

wie de openbare ruimte bewaakte en daar orde in bracht. Het derde type spatial tactics

behelst tenslotte de (populaire) politieke handelingen die in die ruimte plaatsvonden.

1.3.1. Wie gaf de ruimte vorm?

Door middel van de symbolische macht die architectuur kan uitdragen speelde het

stedelijke decor een belangrijke rol in de identiteit van een stad. Bezoekers van vijftiende-

eeuws Siena lieten bijvoorbeeld hun oordeel over het succes van de stad en haar autoriteiten

sterk beïnvloeden door de gebouwen die zij daar aantroffen en de manier waarop deze

gebouwen in het stedelijke kader waren geordend.76 (Semi-)onafhankelijke stadsbesturen,

zoals die van de Italiaanse stadsstaten en in zekere mate ook die van Lyon, besteedden

daarom veel aandacht aan hoe hun stad eruitzag. Zij, maar ook andere (politieke) entiteiten,

probeerden om zich de openbare ruimte toe te eigenen door middel van ‘institutional

urbanism’. Hierbij trachtten zij het stedelijke decor tot fysieke verschijnselen van hun

identiteit te maken.77

Deze vorm van spatial tactics kwam overal in Europa voor: zo argumenteert Laurie

Nussdorfer in haar artikel “The politics of space in early modern Rome” (1997) dat de

stedelijke ruimte in Rome “a vehicle for political expression” was, waar de paus,

76 Fabrizio J. P. Nevola, “Revival or renewal: defining civic identity in fifteenth-century Siena,” in Shaping

urban identity in late medieval Europe, Marc Boone en Peter Stabel (eds.) (Leuven-Apeldoorn: Garant,

2000), 109-110. 77 Laurie Nussdorfer, “The politics of space in early modern Rome,” in Memoirs of the American Academy

in Rome 42 (1997): 165.

34

patricische families en religieuze ordes een onderlinge machtsstrijd uitvochten in de stenen

fysionomie van de stad.78 In Lyon waren dezelfde mechanismes werkzaam: zo trokken

bepaalde gebouwen in de stad, zoals bijvoorbeeld de St. Nizier en de St. Jean, op

symbolische wijze hun directe stedelijke omgeving in hun specifieke ‘machtssfeer’. Niet

alleen gebouwen met een duidelijke politiek-maatschappelijke betekenis konden invloed

hebben op de gebouwen en gebeurtenissen binnen hun machtssfeer, maar ook gewone

woonhuizen.In Lyon had het Consulaat officieel gezien de eindautoriteit over de

fysionomie van de stad. De échevins bepaalden de richtlijnen en bouwmaten waar inwoners

die iets bouwden zich aan moesten houden. Zij konden, zonder proces, verordenen dat een

gebouw op kosten van de eigenaar moest worden gesloopt. Daarnaast benoemden de

échevins de hoofdmeestertimmerman en de hoofdmeestermetselaar van zowel de

Presqu’île als Vieux Lyon. Via verplichte rapportages aan het Consulaat, konden de

échevins ontwikkelingen in het stedelijk aanzicht verder in de gaten houden en

beïnvloeden. Ook verplichtten zij de inwoners om op eigen kosten de straten te plaveien

en te onderhouden. In Rubys’ woorden had het Consulaat op deze manier “het eindtoezicht

over alles dat te maken heeft met de gezondheid en inrichting van de stad.”79

Dat het Consulaat volgens de wet dit toezicht over de straten en openbare pleinen

had betekende echter niet dat andere personen en instellingen niet óók de (openbare) ruimte

konden beïnvloeden en er op die manier macht over konden uitoefenen. Alhoewel de stad

een oligarchische structuur kende, hadden de beslissingen van het Consulaat wel enige

vorm van draagvlak nodig en konden zij dus niet op goed geluk gebouwen slopen of alle

details van de bouwkundige structuur bepalen. Welgestelde Lyonezen konden daarnaast

door middel van liefdadigheidswerken ook hun eigen stempel op de stad drukken. Horace

Cardon (1566-1641), een rijke boekverkoper die op latere leeftijd tot de adel werd

verheven, is hiervan een voorbeeld. Zijn grootse herenhuis stond in de Rue Mercière.

78 Idem, 161; “Great families and religious orders bought property and put buildings on it, and in the

process often left a lasting mark on the urban landscape. (...) In the early modern period, elite families and

religious orders took literal possession of discrete pieces of the urban environment, reshaped them, and

made them into physical signs of their identity. They expressed their family and institutional aspirations in

architectural terms that reconfigured the space around them. They made it theirs, or tried to.” Nussdorfer,

“The politics of space,” 164-165.

79 “(...) la super intendence sur tout ce qui appartient à la salubrité & decoration de la ville.” Rubys,

Histoire veritable, 473.

35

Enkele stappen hiervan verwijderd bevond zich de Place des Jacobins, die vroeger bekend

stond als de Place Confort. Cardon liet op dit plein een waterput herbouwen, die hij uit

eigen zak financierde.80 Het feit dat hij een aandeel had in de vormgeving en functie van

één van de belangrijkste pleinen van de stad, gaf hem aanzien en vergrootten zijn macht.

Met deze daad van liefdadigheid voegde hij namelijk een nieuwe betekenis toe aan de

voorgaande betekenissen van deze ruimte. Het materiële centrum van de Place des Jacobins

symboliseerde nu ook de liefdadigheid en rijkdom van Horace Cardon.

1.3.2. Wie bewaakte de ruimte?

Bij de vraag over wie macht heeft over de ruimte is het niet alleen belangrijk om te kijken

naar de symbolische macht die uitgaat van de stedelijke omgeving, maar ook naar de

concretisering van die macht in de vorm van geweld. Wie handhaafde de orde in de straten

en pleinen, wie had er ‘eigendom’ over de openbare ruimte?

Bij de bestuursoverdracht van Lyon aan het Consulaat in 1312 had de koning het

geweldsmonopolie toegekend aan de échevins. De échevins hadden de leiding over de

strijdkrachten van de stad en bepaalden wie wapens mocht dragen. Deze strijdkrachten

bestonden uit een dertigtal pennons en tweehonderd arquebuziers. Elke buurt moest

verplicht een aantal mannen leveren, die gegroepeerd waren onder leiding van dizeniers.

Een bepaald aantal dizaines vormden samen een pennon. Hun taak was het bewaken van

de straten en toegangspoorten, met name ’s nachts. Zij fungeerden daarnaast als

brandweermannen en speelden een rol bij intochten van belangrijke figuren en nationale

feesten die gehouden werden ter ere van koninklijke geboortes of huwelijken. De

arquebuziers waren een meer professioneel georganiseerde elitetroep, wiens kapitein

benoemd werd door het Consulaat. Bij de verkiezingen van de échevins bewaarden zij de

publieke orde.81 Aangezien de échevins het recht op het geweldsmonopolie hadden

ontvangen van de koning, kon deze laatste dit recht ook weer afnemen. Dit gebeurde

tijdelijk in 1562, naar aanleiding van de kortstondige protestantse machtsovername.

Koning Karel IX ontnam het de macht over de stadspoorten van het Consulaat en stelde

80 Poirieux en Moledina, Guide de Lyon, 84. 81 Rubys, Histoire veritable, 470.

36

voor enkele jaren een eigen ‘Capitaine des Portes’ aan. Daarnaast had de koning

halverwege de vijftiende eeuw ook grote militaire bevoegdheden toebedeeld aan de

koninklijke gouverneur van het gebied. Ondanks het feit dat het stadsconsulaat de

dagelijkse leiding had over pennons en arquebuziers, kon de gouverneur de

stadsstrijdkrachten mobiliseren wanneer hij dat maar wenste.

Naast deze militaire troepen had het stadsconsulaat in 1572 van Karel IX het recht

gekregen om in hun hôtel de ville een politiebureau op te zetten. Het administratieve

politiecorps bestond uit een procureur, een advocaat en twee rechters die op woensdag en

zaterdag audiëntie hielden over de verschillende misstanden in de stad die aan hen waren

gerapporteerd. Deze rapportages werden uitgevoerd door veertien agenten die ieder een

eigen gebied onder hun toezicht hadden. Deze agenten fungeerden als alziend oog van het

consulaat en waren de (mobiele) materiële verwezenlijking van de macht die het Consulaat

over de stad uitoefende. Deze macht werd met name geuit door het simpelweg aanwezig

zijn van de agenten in de straten en op de pleinen. Op hun rondes wogen de agenten het

brood van de bakkers om te zien of zij niemand afzetten met verkeerde prijzen, bezochten

zij tavernes om te controleren of daar de rust bewaard werd en inspecteerden zij

drukateliers en boekwinkels op zoek naar verboden boeken.82

Ook de drukkers hadden een aandeel in de aanwezigheid van geweld (en de

onderdrukking daarvan) in de openbare ruimte. Het ging hierbij met name om de jonge,

strijdlustige gezellen. Velen van hen deden dienst in de pennons: meerdere dizaines werden

geleid door leden van de Compagnie des Griffarins. Hierdoor kon een deel van de

Griffarins legaal wapens dragen. Hier maakten zij gebruik van door de forfants op een

gewelddadige manier te onderdrukken. De gezellen droegen echter ook wapens wanneer

dit niet toegestaan was. De strijdkrachten van de autoriteiten konden hen in zulke gevallen

vaak niet in bedwang houden – er is zelfs een voorbeeld bekend waarbij de officiële

ordebewaarders zelf door de drukkers in elkaar werden geslagen.83 De macht van de

drukkers inzake geweld sprak ook uit hun rol bij de Grande Rebeyne, een grote graanoproer

in 1529. De drukkers hadden niet meegedaan met de oproerkraaiers maar hadden hun hulp

aan het Consulaat aangeboden bij het herstellen van de orde. In ruil hiervoor eisten zij dat

82 Rubys, Histoire veritable, 473. 83 Davis, “A trade union,” 57.

37

de wensen van het volk ingewilligd zouden worden. De échevins hielden zich echter niet

aan hun beloftes. Dit had als gevolg dat de drukkers zich tegen hen keerden en gewapende

protestmarsen door de straten leidden die gericht waren tegen het Consulaat. Deze publieke

gewelddadige opstandigheid hield pas op toen het Consulaat haar beloftes inwilligde.84 De

drukkers vormden dus tot op zekere hoogte een autonoom geweldscorpus in de Lyonese

straten, dat moeilijk in het gareel te houden was door de officiële autoriteiten en wiens

macht die autoriteiten zelfs erkenden door bij gelegenheid op hen te steunen om de orde in

de stad te herstellen. Deze machtspositie van de drukkers had gevolgen voor het antwoord

op de vraag wie het ‘eigendom’ over de openbare ruimte had. Hun geweldspositie gaf de

drukkers meer macht om in de straten te handelen naar eigen welbehagen – of dat nou het

grimmig in elkaar slaan van forfants was, of het organiseren van vrolijke ezelparades.

1.3.3. Publieke feesten

De ‘sociale productie’ van de ruimte werd voor een belangrijk deel bepaald door

handelingen en gebeurtenissen die in de straten en pleinen plaatsvonden. Van al deze

gebeurtenissen vormen publieke feesten een goed voorbeeld waarmee de wisselwerking

tussen handeling, ruimte en macht kan worden aangetoond. Feesten waren een uiting van

macht en van een bepaalde identiteit van de feestvierders. Daarnaast ontvingen zij

betekenis van het stedelijke decor, maar gaven zij er op hun beurt ook betekenis aan. In

zestiende-eeuws Lyon organiseerden het stadsbestuur, de kerk en het volk jaarlijks vele

feesten die gebonden waren aan vaste jaarlijkse cycli of incidenteel bij bijzondere

gelegenheden gehouden werden.

Een belangrijke rol in het politieke leven van de stad was weggelegd voor de

entrées, oftewel de intochten van belangrijke politieke figuren zoals de koning(in).

Dergelijke intochten waren een oud gebruik dat vermoedelijk zijn oorsprong vindt in de

Laat-Romeinse tijd. In de vroegmoderne tijd kunnen we parallellen zien tussen de Franse

entrées en bijvoorbeeld de Blijde Inkomsten van de vorsten en hertogen in de Zuidelijke

84 Davis, “A trade union,” 66.

38

Nederlanden en de possessio van de Paus in Rome, een tocht door de stad die onderdeel

was van zijn inauguratieritueel.85

De entrée van Henri IV in Lyon.86

In Lyon vonden er tussen 1500 en 1600 negen koninklijke entrées plaats. Deze

intochten hadden een grote politieke betekenis, aangezien de fysieke aanwezigheid van de

koning in de stad en de manier waarop hij onthaald werd symbool stonden voor de actuele

band tussen stad en staat. In 1564 hield Charles IX bijvoorbeeld een entrée in Lyon om aan

te tonen dat de band met de stad na de herovering op de protestanten hersteld was. De

entrée van 1595 van Henri IV, waarbij hij met een vredespalm door de stad paradeerde,

symboliseerde de overwinning van de nieuwe koning op de Heilige Liga en de terugkeer

85 Zie bijvoorbeeld de tekst van de Leuvense Blijde Inkomst op 3 januari 1356 door de hertogin Johanna

van Brabant en haar gemaal Wenceslaus I van Luxemburg: Digitale bibliotheek voor de Nederlandse

Letteren (dbnl), “Tekst van de Leuvense ‘Blijde Inkomst’ en lijst der originelen, afschriften, drukken en

vertalingen” https://www.dbnl.org/tekst/_bli002blij01_01/_bli002blij01_01_0007.php#7 (geraadpleegd op

15 juni 2017); Peter Burke, Stadscultuur in Italië tussen renaissance en barok (Amsterdam: Contact, 1988),

211. 86 “Entrée de Henri IV à Lyon”, Bibliothèque Nationale de France

https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b8401120g.item (geraadpleegd op 17 juli)

39

van Lyon in de koninklijke machtssfeer. Deze entrée luidde dan ook een nieuw tijdperk in

waarin Lyon een groot aandeel van haar stedelijke autonomie verloor: in de

daaropvolgende jaren vond de herorganisatie van het stadsbestuur naar Parijs model plaats,

werden de verkiezingen van de échevins afgeschaft, plaatste de koning zijn troepen in de

stad en kreeg de gouverneur het nachtelijke bevel over de toegangspoorten.87 Deze

machtsverschuiving vindt zijn weerklank in de manier waarop de Lyonese volksfeesten

gevierd werden en de bronnen die de drukkersgezellen ons hebben achtergelaten – maar

hier zal ik in het derde hoofdstuk over uitwijden.

Entrées waren ook zeer belangrijk voor de creatie van een bepaalde stadsidentiteit.

De parade, waar stedelijke magistraten, notabelen, pennons, beroepsgroepen en

buitenlandse handelsnaties aan deelnamen, stond als geheel symbool voor ‘de stad’. Een

belangrijke rol was ook weggelegd voor de zogenaamde ‘Enfants de la Ville’, een

feestvereniging waarin de elitejeugd van de stad verzameld was onder leiding van een

zelfverkozen Prince de la Jeunesse.88 De grootsheid van deze parade en de omringende

decoraties aan de huizen en in de pleinen waren een uitdrukking van de prestige van de

stedelijke politieke entiteiten. Deze allegorische machtsvertoning was niet alleen gericht

aan de koning, maar ook aan elkaar. Het mogen meedoen of niet in de optocht vertelde iets

over de positie van iemand in de machtsstructuren van de stad. Ook waren deze intochten

belangrijke momenten om, door middel van pompeuze kostuums, een bepaald beeld van

zichzelf te bewerkstelligen bij zowel de toeschouwers als de andere deelnemers.

Het ruimtelijke aspect speelde in deze intochten een grote rol. De plaatsen waar de

optocht langs liep en waar bepaalde rituelen werden uitgevoerd waren nauwlettend

uitgekozen door het stadsbestuur, die de leiding over de entrées had. De koning werd

onthaald door de notabelen, consuls en geestelijkheid bij de stadspoorten. Hier vond er een

ceremonie plaats waarbij de stad zich figuurlijk aan haar monarch onderwierp door middel

van het overhandigen van de sleutels van de stadspoort(en). Op zijn beurt beloofde de

koning in deze ceremonie om de toegekende privileges in te willigen of voort te zetten.89

87 D. Kahane, “Les entrées d’Henri IV et Marie de Médicis,” in Entrées royales et fêtes populaires à Lyon

du XVe au XVIIIe siècles (Lyon: Bibliothèque de la ville de Lyon, 12 juin-12 juillet 1970), 82. 88 Voor meer informatie over deze vereniging, zie Jean Tricou, Les Enfants de la Ville (Lyon: Audin,

1938). 89 Monique Decitre, Fêtes et chansons historiques et politiques (Veauche: Loire Graphite, 1995), 15.

40

Door middel van de parade die vervolgens door de straten trok, nam de koning op

symbolische wijze bezit van de stad. Hierin vertonen de Lyonese entrées sterke

overeenkomsten met de possessio-intocht van de paus – niet alleen betekent ‘possessio’

‘bezit’ in het Latijn, waardoor het (symbolische) doel van dit type tocht vrij letterlijk bij

naam werd genoemd, maar ook kreeg de paus, analoog aan zijn Franse mede-soeverein, de

sleutels van de stad, in zijn geval op het Romeinse Capitool.90 Dergelijke spatial tactics

waren in het Lyonese machtsspel echter niet alleen maar voorbehouden aan de officiële

autoriteiten; in het komende hoofdstuk zal ik dieper ingaan op de wisselwerking tussen

ruimte, feest en macht in het Lyonese stedelijke kader van de zestiende eeuw.

90 Burke, Stadscultuur in Italië, 211.

41

Hoofdstuk 2: De sociétés joyeuses en hun ‘sociale productie’ van de stedelijke ruimte

Het onderzoek naar de machtsfunctie van publieke feesten en de vraag over wie de controle

over dit machtsinstrument had, leiden in de eerste plaats naar de organisatoren van de

desbetreffende feesten en in een tweede plaats naar de deelnemers. Bij de officiële entrées

die ik hierboven beschreef gaven zowel de officiële autoriteiten als het volk, bijvoorbeeld

in hun hoedanigheid als toeschouwer of doordat zij in de optocht meeliepen onder het

vaandel van hun beroepsgroep, invulling aan de vorm en inhoud van het feest. Het

Consulaat van Lyon en haar magistraten vervulden hierbij de rol van initiators en

organisatoren en de overige Lyonezen vervulden de rol van deelnemer of toeschouwer.

Entrées en andere officiële publieke feesten die door het Consulaat georganiseerd werden

hadden als doel het creëren van een bepaalde identiteit van zowel het officiële gezag, als

van de stad als geheel. De betekenis van publieke feesten werd weliswaar niet beperkt tot,

maar tot op zekere hoogte wel bepaald door het betekeniskader dat door initiators en

organisatoren bewust aan het feest was gegeven. In het geval van deze van bovenaf

georganiseerde feesten waren het dus de officiële autoriteiten, en niet het volk, die

zeggenschap hadden over de betekenis ervan. Zodoende kon het Consulaat de controle

uitoefenen over de functie van deze publieke feesten als machtsinstrument. In de komende

hoofdstukken richt ik mij op publieke feesten die aan deze invloed van bovenaf ontsnapten

doordat zij van oorsprong niet door het Consulaat, maar door non-officiële entiteiten

georganiseerd werden. Het aantal van deze non-officiële publieke feesten in Lyon tijdens

de renaissance was groot. Ik beperk mij daarom tot drie soorten festiviteiten die een

duidelijke (impliciete) politieke betekenis hadden, namelijk ezelparades, carnaval en mei-

vieringen. In dit hoofdstuk ligt de focus op de ezelparades. De laatste twee typen feesten

zullen uitgebreider aan bod komen in het derde hoofdstuk.

Canonieke studies als “The reasons of misrule” (1975) van Natalie Zemon Davis

en Le carnaval de Romans: de la Chandeleur au Mercredi des cendres 1579-1580 (1579)

van Emmanuel Le Roy Ladurie, maar ook het niet op Frankrijk gerichte boek Mad blood

stirring: Vendetta & Factions in Friuli during the Renaissance (1993) van Edward Muir

hebben reeds diepgaande uiteenzettingen naar voren gebracht over de betekenis(sen) en

42

symboliek van vroegmoderne volksfeesten en feestelijk verzet.91 Alhoewel er in de

historiografie een inhoudelijke analyse van de volksfeesten in vijftiende- en zestiende-

eeuws Lyon ontbreekt, ligt de focus van mijn bespreking van de Lyonese volksfeesten niet

op de inhoudelijke (en symbolische) betekenis hiervan – aangezien de Lyonese

volksfeesten qua invulling en structuur sterke gelijkenissen vertonen met andere Zuidwest-

Europese volksfeesten, verwijs ik voor meer informatie hierover door naar de hierboven

genoemde auteurs. Mijn focus ligt daarentegen enerzijds op hoe deze feestelijke rituelen

door de organisatoren en deelnemers als machtsinstrument gebruikt werden, anderzijds op

de ontwikkelingen in wie dit machtsinstrument in handen had binnen de Lyonese

machtsstructuren die ik in het voorgaande hoofdstuk heb geschetst. Belangrijk om te

noteren is dat ik hierbij kijk naar het ruimtelijke aspect van deze rituelen en naar de ‘sociale

productie’ van de ruimte zoals Lefebvre die in zijn boek La production de l’espace (1974)

heeft uitgewerkt. Dit is een aspect dat in de hiervoor geschetste historiografie over (de

betekenis van) vroegmoderne volksfeesten niet tot nauwelijks de aandacht krijgt.

Ik betoog dat in Lyon, waar het carnaval anders dan in Le Roy Ladurie’s Romans

en Muir’s Friuli niet uitmondde in bloedige opstanden die een duidelijke politieke

betekenis hadden, de politieke boodschap van de feestvierders en hun (pogingen tot)

machtsuiting juist besloten lagen in het feit dat zij ten tijde van het uitvoeren van hun

feestrituelen de controle hadden over de ‘sociale productie’ van de ruimte. In dit hoofdstuk

ga ik daarom dieper in op de werking van deze carnavaleske ‘machtsinstrumenten’ door te

kijken naar de wijze waarop zij zich de ruimte toe-eigenden. Ik concludeer het hoofdstuk

tenslotte met een eerste geworpen blik op hoe dit machtsinstrument in handen van

wisselende spelers viel, een ontwikkeling waar ik tenslotte in het derde en laatste hoofdstuk

over zal uitwijden door mij niet meer op het ruimtelijke, maar op het talige aspect van deze

volksfeesten te richten.

91 Natalie Zemon Davis “The reasons of misrule” in Natalie Zemon Davis, Society and culture in early

modern France: eight essays by Natalie Zemon Davis (Stanford: University Press, 1975); Emmanuel Le

Roy Ladurie, Le carnaval de Romans: de la chandeleur au mercredi des cendres 1579-1580 (Parijs:

Gallimard, 1979); Edward Muir, Mad blood stirring: vendetta & factions in Friuli during the Renaissance

(London: John Hopkins University Press, 1993).

43

2.1. De Lyonese sociétés joyeuses

Het machtsinstrument van niet-officiële publieke feesten lag in Lyon van oudsher in handen

van hun organisatoren, de zogenaamde sociétés joyeuses. Deze speelse verenigingen boden

Lyonezen een kader waarin zij uiting konden geven aan behoeftes van kluchtige

feestelijkheid, zoals overdadige banketten en uitbundige parades.92 Gelijk aan de

‘carnavalskoninkrijken’ die Le Roy Ladurie heeft ontrafelt in zestiende-eeuws Romans en

Muir in zestiende-eeuws Udine, vormden de hiërarchische structuren die aan deze Lyonese

sociétés joyeuses ten grondslag lagen een weerspiegeling van de werkelijke

machtsstructuren in hoven en abdijen. Jaarlijks verkoos elke société haar eigen Seigneur,

Roy of Prince(sse). Geholpen door enkele trouwe vazallen had hij (of zij, in het geval van

de Princesse de la Lanterne, op wie ik later terugkom) de leiding over de ‘onderdanen’, de

overige leden van de vereniging. In het Lyon van de renaissance zijn deze scherts-

koninkrijken terug te vinden in uiteenlopende sociale milieus.93 Eén daarvan zijn we al

tegengekomen, namelijk de Prince de la Jeunesse en zijn Enfants de la Ville. Nog vóór het

ontstaan van specifiek dit elitaire gezelschap treffen we soortgelijke verenigingsvormen

aan bij de geestelijkheid en in het militaire milieu. In de veertiende en vijftiende eeuw

verenigden de klerken van de St. Jean-kathedraal, de oudste en belangrijkste kerk in Vieux

Lyon, zich onder de leiding van een speciaal voor de gelegenheid verkozen ‘abt’ om de

Fête des Innocents en de Fête des Sots te vieren.94 In het militaire milieu vinden we

dergelijke structuren terug bij de Compagnie des Arquebuziers. De soldaten hielden elk

jaar tijdens Pinksteren een onderlinge wedstrijd. Degene die met zijn haakbus het beste

schot loste op de ‘papegay’ (een kartonnen of houten vogel die als doelwit voor

92 De Franse sociétés joyeuses vertonen overeenkomsten met de rederijkerskamers die we kennen uit de

Lage Landen. Beide typen verenigingen hadden een theatraal en kluchtig karakter en kenden een

hiërarchische structuur. Een belangrijk verschil is echter dat bij de Nederlandse en Vlaamse

rederijkerskamers het geschreven woord een belangrijke rol speelde; deze verenigingen waren dan ook van

groot belang in het vroegmoderne literaire leven. De Lyonese sociétés joyeuses waren meer dan woorden

gericht op daden: zij organiseerden geen dichtwedstrijden, maar wel parades. Behalve van de société

joyeuse van de drukkers, waar ik in het derde hoofdstuk over zal uitwijden, zijn er geen andere Lyonese

sociétés joyeuses bekend die geschreven bronnen hebben achtergelaten. 93 In mijn onderzoek richt ik mij specifiek op de sociétés joyeuses in zestiende-eeuws Lyon. Voor een

uiteenzetting van de vorm en werking van deze verenigingen in het algemeen en op Frankrijk-brede schaal,

zie het artikel “The reasons of misrule” van Davis. 94 Jean Tricou, “Les confréries joyeuses de Lyon au XVIe s. et leur numismatique,” Revue numismatique,

5e série, tome 1 (1937): 293.

44

schietoefeningen diende) werd feestelijk gehuldigd als ‘koning’ van de Arquebuziers.95

Deze scherts-hiërarchie bestond parallel aan de werkelijke machtsstructuur; los van de

‘feest-koning’ bleef het reële leiderschap van de Arquebuziers uitgeoefend door de kapitein

die benoemd was door de échevins.

De eerste vermelding van het bestaan van een scherts-koninkrijk in Lyon buiten de

geestelijke en militaire kringen is in 1421, toen enkele inwoners bij het Consulaat hun

beklag deden over het buitensporige gedrag van ene Prince d’Amour. De betrokkenheid

van dit personage bij populaire feesten is meermaals terug te vinden in vijftiende- en

zestiende-eeuwse bronnen.96 Uit een opstootje rond deze prins dat plaatsvond in 1422 blijkt

dat ook in Lyon, net als in Le Roy Ladurie’s Romans en Muir’s Friuli, de invloed van

dergelijke scherts-koninkrijken en -vorsten verder reikte dan speelse ondeugendheid en een

ontwrichtende werking kon hebben op de bestaande machtsstructuren. Uit een bron waarin

het Consulaat haar beklag deed aan de afgevaardigde van de koning weten we dat de Prince

d’Amour in dat jaar één van de consuls verwondde, waarschijnlijk in de chaos van het

feestgedruis. Vervolgens zweepte hij de feestgangers op – betreft het hier zijn ‘onderdanen’

die samen met hem in de société zaten? – om in opstand te komen tegen het Consulaat.97

In de daaropvolgende eeuw was het aantal sociétés joyeuses gegroeid tot enkele tientallen.

Geografisch gezien bestreken zij grote delen van de stad. De leden organiseerden zich

volgens beroep of buurt; aangezien destijds een sterke correlatie bestond tussen woonplaats

en ambacht, vielen deze twee scheidslijnen vaak samen. Het onderscheid tussen gildes en

sociétés joyeuses van dezelfde beroepsgroepen was soms onscherp, aangezien gildes

tijdens bepaalde feestelijke aangelegenheden de vorm van société joyeuse konden

aannemen. Hetzelfde gold voor buurt-sociétés en de pennonages, die eveneens parallellen

in hun geografische en organisatorische structuur toonden.

Het bestaan van sociétés joyeuses buiten het religieuze en militaire milieu

manifesteerde zich in de zestiende eeuw op verschillende manieren. Ik heb reeds

aangegeven welke rol de Enfants de la Ville speelden in de entrées. Daarnaast paradeerden

95 Rubys, Histoire veritable, 500; Gustave Véricel, Vieux usages lyonnais: fêtes, jeux et cérémonies aux

XVIe et XVIIe siècles (Lyon: A. Waltener, 1893), 40. 96 Antoine Péricaud, Notes et documents pour servir à l'histoire de Lyon: 1350-1610 (Lyon: Pélagaud et

Lesne, 1839), 21. 97 Tricou, “Les confréries joyeuses,” 294.

45

ook belangrijke beroepsgroepen in deze optochten mee, die voor de gelegenheid de vorm

aannamen van een société joyeuse. De voornaamste bezigheid van de sociétés joyeuses was

echter niet hun incidentele deelname aan deze door het Consulaat georganiseerde

festiviteiten, maar het zelf organiseren van vaak jaarlijks terugkerende feesten. Iedere

société joyeuse had zijn eigen specifieke tradities en rituelen; zo hielden de Enfants de la

Ville weelderige jaarlijkse banketten en kwam er tijdens elk Pinksteren een grote menigte

af op de Fête du Cheval Fol van de société joyeuse van Saint-Esprit.98 De feestdagen van

de beschermheiligen die aan sommige sociétés joyeuses verbonden waren (dit gold met

name voor de sociétés die voortkwamen uit de gildes) vormden ook aanleiding tot het

maken van plezier.99 De verenigingsleden paradeerden op hun bewuste dag door de straten

en deelden onder begeleiding van muziek en getooid in speciale kostuums ‘pains benits’

(gezegende broden) uit aan de toeschouwers.100

Een belangrijke rol in de feestelijke uitingen van de sociétés joyeuses was

weggelegd voor (ezel)parades, waarmee bepaalde morele misstanden in een gemeenschap

werden aangekaart. Het bestaan van dit fenomeen was niet beperkt tot Lyon; in zijn artikel

“‘Rough music’: le charivari anglais” (1972) bespreekt E. P. Thompson de verschillende

vormen en namen die deze parades konden aannemen in verschillende gebieden verspreid

over geheel Europa – ‘scampanate’ in Italië, ‘Katzenmuzik’ in Duitsland, ‘skimmington’

of ‘riding the stang’ in Engeland en ‘charivari’ in Frankrijk.101 In de Lyonese bronnen

worden de parades door de historische actoren ‘chevauchée’ genoemd.102 In deze

chevauchées werden mannen, die door hun echtgenotes waren geslagen, belachelijk

gemaakt door hen rond te laten paraderen op ezels.

98 Véricel, Vieux usages lyonnais, 35-40. 99 Rubys, Histoire veritable, 500. 100 Een gedetailleerder verslag van een dergelijk feest in ere van een patroonheilige is aan ons overgedragen

door Jean Guéraud, een stoffenkoopman uit Lyon die tussen 1536 en 1562 opvallende gebeurtenissen in

zijn stad vastlegde. In zijn manuscript schrijft hij over het feest van de speldenmakers op 6 juni 1559, de

feestdag van hun patroonheilige St. Claude. In een groep van tussen de vijftig en zestig gewapende (!)

gildeleden paradeerden zij door de straten en deelden zij ‘pains benist’ uit, een traditie die volgens Guéraud

gestoeld was op het bijbelverhaal van Melchizedek. Jean Tricou, La chronique lyonnaise de Jean Guéraud

(1536-1562) (Lyon: Imprimerie Audinienne, 1920), 115. 101 E. P. Thompson, ‘“Rough music’: le charivari anglais,” Annales, xxvii (1972): 285. 102 ‘Delibérations consulaires 26-28 mai 1517’ Archives Municipales de Lyon, BB37 fol. 80; Guillaume

Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne, faicte en la ville de Lyon: et commencée le

premier jour du moys de septembre, mil cinq cens soixante six: avec tout l'ordre tenu en icelle (1566);

Guillaume Testefort, Recueil de la chevauchee, faicte en la ville de Lyon: Le dixseptiesme de Novembre

1578, avec tout l’ordre tenu en icelle (1578).

46

In Lyon werden deze parades van oudsher op kleine schaal door iedere vereniging

afzonderlijk georganiseerd. In haar essay “The Reasons of Misrule” bespreekt Davis een

vergadering van 1517 van de société joyeuse van de Rue Mercière, waarin de leden

beraamden om een chevauchée te organiseren voor een rijke leerlooier uit hun straat.103 De

société joyeuse van de Rue Mercière, die voornamelijk bestond uit koopmannen, moet

hierbij niet verward worden met de société joyeuse van de drukkers. Koopmannen,

‘merciers’ in oud Frans, hadden de Rue Mercière vóór de komst van de drukkers

gedomineerd en de straat haar naam gegeven. Na de opkomst van de Lyonese

boekdrukkunst werd hun invloed in de Rue Mercière minder, al bleef de aanwezigheid van

deze beroepsgroep wel een constante factor. Het ‘slachtoffer’ van hun geplande charivari

betrof hier ene Girardin Cathelan, die niet alleen drie huizen bezat in de Rue Mercière,

maar ook geslagen werd door zijn vrouw Antoinette – een kwalijk misstand die zijn

buurtbewoners maar al te graag wilden rechtzetten.104

Davis richt zich in de bespreking van deze voorbereidende fase op de (sociaal-

maatschappelijke) redenen die deze verenigingen ertoe brachten om dergelijke ‘orde

scheppende’ festiviteiten te houden.105 Belangrijker echter voor mijn onderzoeksvraag is

niet de aanloop, maar de nasleep van deze gebeurtenis; het bewijs daarvoor is niet te vinden

in de bron van de voorbereidende vergadering die Davis heeft gebruikt, maar in een bron

van twee weken later, namelijk de consulaire beraadslagingen van 26 en 28 mei 1517,

waaruit de reactie van de officiële autoriteiten op deze vergadering blijkt.106 Deze bron

verschaft inzicht in de manier waarop deze volkse feesten als machtsinstrument binnen de

Lyonese machtsstructuren functioneerden – het toont de strijd aan die er binnen het

Lyonese machtsspel heerste tussen de verschillende actoren van hoofdstuk 1 over de

invulling (de ‘sociale productie’) van de ruimte. In de consulaire beraadslagingen staat dat

naar aanleiding van de vergadering, waarbij op een publiekelijke manier de nieuwe leiders

van de société waren verkozen en regels en straffen waren vastgesteld, enkele belangrijke

103 Davis, “The reasons of misrule,” 115-116. 104 Tricou, “Les confréries joyeuses,” 299-300. 105 Davis, “The reasons of misrule,” 115-116. 106 Archives Municipales de Lyon, BB37 fol. 79 v. en BB37 fol. 80. Deze interessante bron is ook online in

te zien op de site van het archief: http://www.fondsenligne.archives-

lyon.fr/ac69v2/visu_affiche.php?PHPSID=a6f84d2b497d02fef08b064fed1ebc9f&param=visu&page=0#

(geraadpleegd op 6 juni 2018).

47

verenigingsleden waren gearresteerd door de procureur van de stad. Hun acties vormden

een dreiging voor de machtspositie van de officiële autoriteiten, aangezien het uitoefenen

van straffen een privilege was dat aan het Consulaat was voorbehouden. Een tweede reden,

die niet in de bron wordt genoemd, is waarschijnlijk het feit dat de desbetreffende leerlooier

op 8 december van dat jaar door de échevins zou worden verkozen tot officiële, aan het

stadsbestuur gelieerde maître du métier107 – een aanval op hem was indirect ook een aanval

op het stadsbestuur zelf. Een tweede aannemelijke achterliggende reden voor de arrestaties

is dat het Consulaat het als een aanval op hun autoriteit in hun ‘grondgebied’ moet hebben

gezien wanneer inwoners zonder officiële toestemming voor eigen rechter gingen spelen

middels deze chevauchées en daarmee een zelfgekozen invulling aan dat ‘grondgebied’

gaven. De gearresteerden werden dan ook vrijgelaten toen zij beloofden om de geplande

chevauchée af te lasten. Het stadsbestuur had er dus op gedoeld om de feestvierders hun

middel tot ‘productie’ en daarmee tot toe-eigening van de ruimte te ontnemen – namelijk,

het feest zelf.

Werden deze ezelparades in de eerste decennia van de zestiende eeuw nog

traditiegetrouw door één vereniging in de eigen buurt gehouden, zo ontstond er in Lyon in

de tweede helft van de zestiende eeuw een nieuw fenomeen waarbij een groot aantal

sociétés joyeuses zich gezamenlijk verenigden in één grote chevauchée. Uit de bronnen

kan met zekerheid worden vastgesteld dat deze gezamenlijke chevauchée ten minste twee

keer heeft plaatsgevonden, namelijk in 1566 en in 1578, aangezien de enige twee bronnen

waarvan bekend is dat ze dit fenomeen bespreken, uit deze twee jaren komen .108 Er waren

daarnaast nog twee andere volksfeesten die door de sociétés joyeuses gezamenlijk werden

gevierd, namelijk de plantations de mai en het carnaval. Tijdens de ‘mei-aanplantingen’

plantten de sociétés joyeuses op de eerste dag van die maand onder begeleiding van dans

en muziek een meiboom voor de huizen van de meest prominente magistraten van Lyon.109

Tijdens het jaarlijkse carnaval verenigden de sociétés joyeuses zich net als bij de

107 D. Muzerelle, “Carnaval et défilés burlesques” in Entrées royles et fêtes populaires à Lyon du XVe au

XVIIIe siècles (Lyon: Bibliothèque de la ville de Lyon, 1970), 49. 108 Zie het Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne, faicte en la ville de Lyon: et commencée le

premier jour du moys de septembre, mil cinq cens soixante six: avec tout l'ordre tenu en icelle (1566) en

het Recueil de la chevauchee, faicte en la ville de Lyon: Le dixseptiesme de Novembre 1578, avec tout

l’ordre tenu en icelle (1578) van Guillaume Testefort, waarover ik verderop in dit hoofdstuk in paragraaf

2.2.2. zal uitwijden. 109 Véricel, Vieux usages Lyonnais, 55; Rubys, Histoire véritable, 500.

48

chevauchées in een uitbundige parade.110 Uit het Lyon van de zestiende eeuw zijn enkel de

carnavalsbronnen van de vereniging van de drukkers aan ons overgeleverd, waarover ik in

het volgende hoofdstuk uit zal wijden. Op organisatorisch gebied vertoonde het Lyonese

carnaval waarschijnlijk gelijkenissen met het carnaval dat Le Roy Ladurie in zijn boek

heeft beschreven – Romans lag immers slechts honderd kilometer van Lyon verwijderd.

Het carnaval, de plantations de mai en de gezamenlijke chevauchées zijn de enige

drie feesten in Lyon waar de sociétés joyeuses zich op autonome wijze verenigden, zonder

organisatorische inmenging van de officiële autoriteiten. Deze drie feesten acht ik daarom

substantiële uitingen van de rol die de sociétés joyeuses speelden in de machtsstructuren

van vroegmodern Lyon: analoog aan de officiële publieke feesten functioneerden deze

onofficiële feesten als een belangrijk instrument waarmee macht verkregen en uitgedragen

kon worden. Voor de beantwoording van mijn onderzoeksvraag zal ik dan ook dieper

ingaan op specifiek deze drie volksfeesten. De manieren waarop deze machtsinstrumenten

zich manifesteerden in de Lyonese stedelijke ruimte zouden echter in het verleden

verborgen zijn gebleven ware het niet dat de drukkersgezellen in de loop van de zestiende

eeuw de leiding namen over de gezamenlijk georganiseerde chevauchées en besloten het

verloop ervan op papier te zetten.

2.2. De rol van de société joyeuse van de drukkersgezellen in de Lyonese

volksfeesten

2.2.1. De Seigneur de la Coquille en zijn suppôts

De société joyeuse van de drukkers bestond uit gezellen die zich apart van hun meesters

hadden verenigd in de Compagnie des Griffarins.111 Hun vereniging stond onder leiding

110 Muzerelle, “Carnaval et défilés burlesques,” 54. 111 Davis, “A trade union,” 56. In haar artikel over de Griffarins gaat Davis uitgebreid in op de ‘vakbond’

van de Griffarins. Zij concludeert dat één van de manieren waarop de Griffarins zich naar de buitenwereld

manifesteerden middels hun hoedanigheid als société joyeuse was. Zij bespreekt echter niet hun

organisatorische structuur, zoals ik in deze paragraaf wel heb gedaan.

49

van de Seigneur de la Coquille en zijn drie suppôts.112 Uit de bronnen komt een tweede

prominent figuur naar voren, de Dame of Mère d’Imprimerie, die aan de zijde van de

Seigneur de la Coquille de ezelparade aanvoer. Haar leidersrol lijkt echter slechts

symbolisch van aard geweest te zijn, terwijl haar mannelijke tegenhanger het

daadwerkelijke bestuur van de vereniging uitvoerde. De Mère d’Imprimerie luisterde naar

de naam Minerva, ‘moeder van de wetenschap’.113 Dat de drukkers Minerva kozen als

symbolische patroonheilige van hun société joyeuse is sprekend voor de rol die zij zichzelf

toeschreven binnen de Lyonese maatschappij, namelijk het genereren en verspreiden van

(ware!) kennis. Daarnaast waren er binnen deze vereniging, net zoals dat in andere sociétés

het geval was, ook rollen weggelegd voor scherts-rechters en -advocaten.114 De leden van

de Coquille beschikten over een eigen ‘bancq de Malconseil’, oftewel een ‘(recht)bank van

de slechte raad’. Tijdens een gewelddadig conflict op 10 mei 1552 tussen drukkersgezellen

en textielarbeiders, waarbij er van beide kanten doden vielen, verzamelden de drukkers

zich in deze ‘bancq’ die door kroniekschrijver Jean Guéraud wordt aangeduid als ‘hun fort’.

Opvallend is dat de plaatsaanduiding van deze rechtbank niet overeenkomt met de plek

waar de Griffarins gewoonlijk samenkwamen, namelijk de St. Bonaventure-kerk. Volgens

Guéraud bevond de rechtbank zich ‘tussen het Hôtel-Dieu nabij de Pont du Rhône en de

Puits-Pelu’.115 De St. Bonaventure was op een relatief flinke afstand ten noorden daarvan

gesitueerd. De reden voor deze geografische tweedeling is waarschijnlijk dat het zich

verenigen in een beroeps-société joyeuse een door de officiële autoriteiten geaccepteerde

vorm van samenscholing was, terwijl het zich verenigen voor het uitvoeren van

vakbondsactiviteiten dit niet was. Zodoende kozen de Griffarins ervoor om alleen hun

expliciete ‘sociaal-politieke’ activiteiten achter een religieuze façade in de vorm van de St.

Bonaventure-kerk te verhullen – al zal blijken dat ook hun feestelijke uitingen een politieke

boodschap met zich meedroegen.

112 De term “Coquille” komt uit het drukkersjargon. In een vroeg negentiende-eeuws drukkershandboek

staat dat het woord destijds gebruikt werd om aan te duiden dat er een fout was gemaakt bij het zetten van

letters. Dit gold met name voor letters die grote gelijkenissen vertonen, zoals de ‘d’ en de ‘b’. De term

“suppôt” werd daarentegen gebruikt voor leiders binnen een gilde. Antoine Péricaud, Claude Breghot Du

Lut en G. Duplessis (eds.), Chevauchée de l’asne (Lyon: J. M. Barret, 1829), 47, 52. 113 Guillaume Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 42. 114 Guillaume Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 42. 115 Tricou, La chronique lyonnaise de Jean Guéraud, 61.

50

2.2.2. De groeiende rol van de drukkersgezellen in de publieke volksfeesten

Ten opzichte van de sociétés joyeuses van andere beroepsgroepen en buurten in Lyon

namen de drukkers, net als op economisch gebied, een dominante positie in. In 1518

verkregen zij bijvoorbeeld van het Consulaat het recht om op de Place des Cordeliers het

Mirakelspel van de ‘Onbevlekte Ontvangenis’ ten tonele te brengen. Dit recht verkregen

zij als eerste, nog vóór het in tweede instantie aan de prins van de société van de Basoche

werd verleend, een machtige vereniging van juristenklerken die dankzij hun voorliefde

voor wereldlijk toneelspel één van de pioniers van het Lyonese klassieke theater werden.116

De dominante positie van de Seigneur de la Coquille en de zijnen in het

carnavaleske aspect van de Lyonese samenleving kwam pas echt tot uiting in de tweede

helft van de zestiende eeuw. Twee Lyonese bronnen, getiteld Recueil faict au vray de la

chevauchee de l'asne, faicte en la ville de Lyon: et commencée le premier jour du moys de

septembre, mil cinq cens soixante six: avec tout l'ordre tenu en icelle (1566) en Recueil de

la chevauchee, faicte en la ville de Lyon: Le dixseptiesme de Novembre 1578, avec tout

l’ordre tenu en icelle (1578) tonen aan dat de individuele ezelparades van de verschillende

sociétés joyeuses gecentraliseerd werden in één gezamenlijke chevauchée en dat de

drukkersgezellen hier uiteindelijk de organisatorische leiding over namen. Beide recueils

zijn een gedetailleerde beschrijving van de ezelparades die hebben plaatsgevonden op 5

november 1566 en 17 november 1578. De auteur is Guillaume Testefort, een Lyonese

drukker die in 1566 misschien, en 1578 zeker, bij de organisatie van deze parades betrokken

was. De tekst uit 1566 in het bijzonder biedt inzicht in de organisatie van deze parades,

aangezien het niet alleen maar de optocht zelf, maar ook de voorbereiding die er aan

voorafging beschrijft.

Tijdens de eerste drie zondagen van september deden drie suppôts drie cryées door

de straten van Lyon: dit waren luid geschreeuwde oproepen in versvorm die onder

begeleiding van muziek te berde werden gebracht. In deze cryées kondigden de suppôts de

op handen zijnde chevauchée aan en spoorden zij de sociétés joyeuses aan om nieuwe

116 De voorliefde voor wereldlijk theater zou de leden van de Basoche echter de kop kosten: in 1540 werd

hun vereniging verboden naar aanleiding van herhaaldelijke uitingen van de acteurs tegen de officiële

autoriteiten. Tricou, “Les confréries joyeuses,” 294; C. Brouchoud, Les origines du théâtre de Lyon:

mysteres, farces et tragédies, troupes ambulantes – Molìere (Lyon: Scheuring, 1865), 17.

51

scherts-abten, -graven en -prinsessen te verkiezen opdat zij klaar zouden zijn voor de

ezelparade die gewoonlijk op de vierde zondag zou plaatsvinden. Het is niet met zekerheid

vast te stellen tot welke vereniging deze suppôts behoorden. Ook al schrijft

kroniekschrijver Rubys dat ‘de organisator’ van de chevauchée van 1566 Jean Perron was,

drukker en lijfwachter van de Lyonese havenmeester, is het te ongefundeerd om te

concluderen dat deze drie suppôts ook daadwerkelijk overeenkomen met de drie suppôts

van de Seigneur de la Coquille.117 De bron uit 1578 laat daarentegen geen twijfel mogelijk

over het feit dat de société joyeuse van de Coquille inmiddels de leiding van de ezelparade

in handen had genomen. Waar in het impressum van het recueil uit 1566 nog ‘Par

Guillaume Testefort’ staat, is dat in het recueil uit 1578 vervangen door ‘Par les Trois

Supposts’. Het privilege wat betreft de rechten tot publicatie werden in 1566 enkel verleend

aan Testefort, terwijl in het privilege van 1578 staat geschreven dat deze rechten werden

verleend aan de drukkers Testefort, Pierre Ferdelat en Claude Bouilland – de drie suppôts

de la Coquille. In het recueil uit 1578 worden de drie suppôts-personages expliciet

aangeduid als ‘les trois Supposts de l’Imprimerie’ (de drie Suppôts van de Drukkunst).

Testefort heeft zich dus, twaalf jaar later, van vertellende toeschouwer of deelnemer in

vertellende organisator ontwikkeld.

Alhoewel de bron uit 1578 slechts de ezelparade zelf beschrijft en niet de

voorbereidende fase, hebben deze drie suppôts de la Coquille, analoog aan de drie

ongespecificeerde suppôts uit 1566, waarschijnlijk de voorafgaande cryées van 1578 voor

hun rekening genomen. In de bron uit 1578 is tenslotte te lezen hoe zij door middel van

een lang vers de geslagen echtgenoten veroordelen, hen bij beroep en woonplaats

noemend.118 De drukkers geven op deze manier niet alleen invulling aan het

organisatorische, maar ook aan het inhoudelijke aspect van de ezelparade door zich op te

werpen als rechters van de publieke moraal en (althans op papier) te bepalen welke

personen de oorzaken vormden voor het houden van de parade.

De drukkersgezellen wierpen zich dus, in de laatste decennia van de zestiende eeuw,

op als organisatoren én als aanstichters van deze belangrijke, stadsbrede uiting van

volksvermaak. Analoog aan het Consulaat en hun entrées hadden de drukkersgezellen in

117 Rubys, “Histoire véritable,” 500. 118 Testefort, Recueil de la chevauchee, faicte en la ville de Lyon (1578), 35-38.

52

hun rol als organisatoren invloed op de betekenis van de chevauchées en konden zij dit

feest als instrument gebruiken om hun machtspositie in Lyon te beïnvloeden. Hierbij ging

het voor een groot deel om de creatie van een machtig imago, maar, zoals ik in paragraaf

2.3.5. zal beargumenteren, creëerden zij hiermee óók ten dele daadwerkelijke, reële macht.

Alhoewel er in de tweede helft van de zestiende eeuw waarschijnlijk ook nog wel

individueel georganiseerde ezelparades in Lyon zullen zijn gehouden, namen de

drukkersgezellen in belangrijke mate dit ‘machtsinstrument’ over door de leiding te nemen

over de grootste en meest impact hebbende vorm van dit feest, namelijk de gezamenlijke

chevauchées. Hierdoor versterkten zij ook hun positie ten opzichte van de meesterdrukkers

in het kader van de in het vorige hoofdstuk besproken tweestrijd die er tussen deze twee

groepen heerste. De meesterdrukkers stonden weliswaar hoger op de sociaaleconomische

ladder en konden rekenen op steun van hogerop in de vorm van stadsconsulaat en koning.

Als het echter aankwam op ondubbelzinnige machtsuitingen in de vorm van fysieke en

symbolische kracht en met betrekking tot het ‘beheersen’ van de straten, in plaats van

‘officiële’ macht op papier of in formele politiek-economische structuren, lag het voordeel

in de handen van de gezellen dankzij hun rol in de militie en de chevauchées. Maar wat

bedoel ik precies wanneer ik zeg dat deze volksfeesten een ‘machtsinstrument’ waren? Hoe

drukten zij macht uit en hoe genereerden zij macht?

2.3. De ‘sociale productie’ van de ruimte door Lyonese volksfeesten

Deze feesten drukten macht uit en genereerden macht doordat zij een ‘sociale productie’

van de ruimte bewerkstelligden. Hiermee grijp ik terug op Lefebvre’s theorie, reeds

uiteengezet in paragraaf 1.2, die stelt dat ruimte een sociale constructie is die als gevolg

van deze aard actief vormgegeven kan worden door de actoren die zich in diezelfde ruimte

bewegen. Deze theorie toepassend op de ezelparades van 1566 en 1578, de mei-vieringen

en carnavalsoptochten concludeer ik dat deze volksfeesten een bepaalde invulling aan het

stedelijke kader gaven en hierdoor een bepaalde ‘productie’ van de ruimte bewerkstelligden

in Lefebvre’s begrip van de term. Tegelijkertijd bestonden deze feesten op een passieve

wijze in, en door, diezelfde ruimte: het abstracte concept ‘ruimte’ en de vorm die het op

53

deze specifieke momenten van de feestgangers ontving werd als het ware letterlijk en

figuurlijk belichaamd in de feestvierders zelf. Ruimte en feestvierders waren derhalve

simultaan gevers en ontvangers van betekenis.

Om dit abstracte begrip van ‘sociale productie’ te vertalen naar de praktijk van

vroegmoderne Lyonese volksfeesten baseer ik mij op de metafoor die Sharon Strocchia in

haar artikel “Theaters of everyday life” (2006) gebruikt om Florence te beschrijven,

namelijk de metafoor van de renaissance stad als theater.119 Zoals op het toneel een

eindeloze variatie aan stukken opgevoerd kan worden, zo staat de stedelijke ruimte open

voor de ontelbare verschillende betekenissen die de inwoners haar toekennen. De

drukkersgezellen en de overige sociétés joyeuses gebruikten de straten en pleinen van

Lyon, in een tijd dat het ‘klassieke’ theater van de gevestigde toneelhuizen nog in haar

kinderschoenen stond, als podium voor hun kluchtige schouwspel van ezelparades. Zij

modelleerden de stedelijke ruimte hierdoor niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk naar

de vorm van een theater, net zoals hun tijdgenoten dat in Florence en andere steden deden.

In haar beschrijving van Florence als theater ligt Strocchia’s focus op het materiële

aspect van deze metafoor, namelijk de stedelijke structuur, en wijdt zij daarnaast ook kort

uit over de wisselwerking tussen ruimte en geluid. In mijn analyse van de ‘sociale

productie’ van de ruimte door de Lyonese ezelparades van 1566 en 1578 wil ik echter ook

ingaan op twee andere aspecten die naar mijn mening een wezenlijk onderdeel van elk

toneelstuk vormen, namelijk het publiek en de acteurs. Concluderend zal ik in de komende

paragrafen aan de hand van publiek, acteurs, geluid en decor proberen aan te duiden welk

theaterplot deze vier aspecten gezamenlijk vertelden, of anders gezegd: welke betekenis de

ezelparades gaven aan de ruimte en de ruimte aan de ezelparades.

119 Sharon Strocchia, “Theaters of everyday life,” in Renaissance Florence: a social history, ed. Roger J.

Crum en John T. Paoletti (Cambridge: University Press, 2006), 56: “The Renaissance city functioned as a

set of connected stages, backdrops, and viewing frames that permitted many different venues for social

actors, which in turn afforded various angles of vision for their audiences (…). Florentines experienced the

urban environment as an adaptable stage setting, whose visuality and meanings could be transformed and

put to various uses.”

54

2.3.1. Publiek

Een voorstelling kan niet bestaan zonder publiek; een schouwspel zonder toeschouwers is

slechts een spel waarvan het effect tot de uitvoerende spelers beperkt blijft. Bij straattheater

zoals ezelparades was het publiek bovendien expliciet onderdeel van de voorstelling zelf

en oefenden zij invloed uit over de inhoud en functie er van. Lyonezen die vanuit de ramen

en deurposten toekeken, achter de optocht aanliepen of de (schijn)grens tussen

toeschouwer en deelnemer overschreden door te joelen naar de geslagen echtgenoten of

hen misschien zelfs met rot fruit bekogelden – zij waren mobiele, levende onderdelen van

het stedelijke kader en vormden zo, samen met de gebouwen, het dynamische decor waarin

de parades zich afspeelden.

Uit wie bestond het publiek precies bij de ezelparades van 1566 en 1578? De

optochten, die elk uit meer dan duizend deelnemers bestonden, konden niemand ontgaan

zijn en moeten dan ook een groot aantal toeschouwers getrokken hebben.120 Het was ruim

van tevoren bekend dat ze zouden plaatsvinden, aangezien de drie cryées niet alleen als

doel om deelnemers te ronselen, maar ook om alvast de komst van publiek te stimuleren –

de drie suppôsts hadden immers ook in stilte de boodschap aan hun collega’s kunnen

overbrengen. Bovendien deden er sociétés joyeuses van allerlei beroepsgroepen en uit

diverse delen van de stad mee, waardoor deze optochten relevant waren voor een groot

deel van de Lyonese samenleving. Aangezien een aanzienlijk deel van de werkende

bevolking die dag hun arbeid stillegde, is het daarnaast aannemelijk dat deze interruptie

van de gewoonlijke bedrijvigheid van de stad ook andere werklieden bewoog om de

werkplaats te verruilen voor de uitbundigheid in de straten. Het publiek bestond niet alleen

uit ambachtsvolk maar ook uit figuren die hooggeplaatste functies bekleedden binnen de

Lyonese machtsstructuren, zoals onze kroniekschrijver Claude de Rubys. In 1566

bekleedde de destijds 33-jarige Rubys het ambt van procureur-generaal van de stad Lyon.

120 Testefort noemt in zijn beschrijving van de twee stoeten meestal ook hoeveel leden er van elke

deelnemende société joyeuse meeliepen. Wanneer alle door hem genoemde aantallen worden opgeteld, ligt

het minimaal aantal deelnemers in 1566 op 1052 en in 1578 op 1260. Het werkelijke aantal moet echter

hoger gelegen hebben, aangezien Testefort van enkele sociétés joyeuses het aantal deelnemers niet noemt.

Daarnaast hebben er misschien ook andere mensen meegelopen, vrienden of kennissen van de ‘officiële’

leden of mensen die achter de eigenlijke stoet aanliepen.

55

In zijn kroniek schrijft hij geamuseerd over de ezelparade van 1566, die in zijn woorden

erg plezierig om te zien was: “fut chose fort plaisante à voir”.121

In 1566 waren de belangrijkste toeschouwers echter twee personages van buiten de

stad, de hertogin en hertog van Nemours, die van 1562 tot 1572 gouverneur van Lyon en

omstreken was. Uit Testefort’s recueil blijkt de gretigheid waarmee de feestvierders dit

hooggeëerde publiek verwelkomden: de parade werd expres een maand uitgesteld om

samen te vallen met de officiële entrée van de hertogin. Deze entrée vond plaats op de

laatste zondag van oktober en bestond uit notabelen, échevins, Enfants de la Ville en

Arquebuziers.122 Doordat de geslagen echtgenoten echter hun beklag gingen doen bij het

Consulaat, lukte het de feestvierders niet om de ezelparade op de bewuste dag te houden.

Na een kort geding werden de echtgenoten in hun gelijk gesteld; het Consulaat verbood te

feestgangers om de martelaren bij naam (of beroep of buurt) te noemen. Een week later

voerden de feestvierders de parade alsnog ten tonele, de van bovenaf opgelegde restricties

in acht nemend.123

De aanwezigheid van gezaghebbende figuren in het publiek van beider ezelparades

verleende extra gewicht aan de betekenis die deze gebeurtenissen hadden, namelijk het

machtsvertoon van de deelnemende sociétés joyeuses. Deze machtsuitdrukking vond plaats

in een tijdsperiode dat ‘macht’, meer dan tegenwoordig het geval is, vaak een ‘fysieke’

uiting was die tot realisatie kwam wanneer zij rechtstreeks, op zintuiglijk niveau, werd

waargenomen door de personen ten opzichte van wie de subjecten hun macht wilden uiten.

‘Macht’ werd dus uitgedrukt in fysieke kracht, menselijk handelen en uiterlijk vertoon op

persoonlijke of groepsbasis. Het feit dat de sociétés de parade van 1566 verplaatsten zodat

niet alleen lokale, maar ook nationale autoriteiten hun schouwspel met eigen ogen konden

waarnemen geeft aan dat zij deze feesten niet alleen maar voor oppervlakkig vermaak

organiseerden. Zij waren zich daarentegen zeer bewust van de boodschap die zij hiermee

op hun toeschouwers overbrachten en het effect dat een zo hooggeëerd mogelijk publiek

op de inhoud en daadkracht van deze boodschap had.

121 In 1566 bekleedde de destijds 33-jarige Claude de Rubys het ambt van procureur-generaal van de stad

Lyon. In zijn kroniek schrijft hij geamuseerd over de ezelparade van 1566, die in zijn woorden erg plezierig

om te zien was: “fut chose fort plaisante à voir”. Rubys, Histoire véritable, 409. 122 Rubys, Histoire veritable, 409. 123 Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 25-26.

56

2.3.2. Acteurs

2.3.2.1. Martelaren en zondaars

De acteurs van deze kluchtige schouwspelen kunnen onderverdeeld worden in twee

categorieën: vrijwillige protagonisten, namelijk de leden van de sociétés joyeuses, en

gedwongen protagonisten, namelijk de geslagen echtgenoten en hun vrouwen. De manier

waarop deze gedwongen protagonisten in de stoet werden meegenomen verschilde per

streek: in “The reasons of misrule” (1975) beschrijft Davis het traditionele (rurale) model

waarbij de echtgenoten (achterstevoren) op een ezel rondreden, terwijl in het artikel

“‘Rough music’: le charivari anglais” van E. P. Thompson over Engelse charivari’s het

slachtoffer op een balk werd rondgedragen.124 In zestiende-eeuws Lyon koos men echter

voor het gebruik van karren waar de echtparen in voortgetrokken werden.125 Wellicht dat

dit geïnspireerd was door het stedelijke fenomeen waarbij misdadigers, vaak rondgereden

in een soortgelijke kar, een laatste rondgang door de stad maakten alvorens zij op het

schavot terecht werden gesteld. De terechtstelling was in het geval van de chevauchée

echter de rondgang zelf.

In hun vers gaan de drie suppôsts van de Coquille in 1578 in detail in op de

verschillende ‘misdrijven’ door niet alleen het beroep en de buurt van de terechtgestelden

te benoemen, maar ook de voorwerpen waarmee ze door hun vrouwen geslagen waren en

de woorden die tussen de echtparen zouden zijn gevallen.126 Bij de beschrijving van de

‘mishandelingen’ worden de, in de woorden van de suppôts-rechters, ‘zielige’ mannen

afgeschilderd als de ware slachtoffers en wordt de schuld van de ruzies in zijn geheel bij

de vrouw gelegd. Testefort duidt de echtgenoten dan ook aan als ‘martyrs’, oftewel

124 Thompson, ‘“Rough music’,” 287. 125 De suppôts bezingen in hun vers in 1578 twaalf martelaren op expliciete wijze, terwijl er nog ‘meer dan

vierentwintig’ gevallen zijn die niet in het vers worden genoemd (Testefort, Recueil de la chevauchee

(1578), 20). Het is aannemelijk dat deze twaalf mannen overeenkomen met het onbepaald aantal mannen

die in de karren zitten. Wellicht dat de meer dan vierentwintig andere geslagen echtgenoten genoeg

weerstand hebben kunnen bieden aan de feestgangers en daarom thuis zijn gebleven. In 1566 is Testefort

preciezer in zijn bewoordingen: in dat jaar nemen in totaal acht echtgenotes deel aan de parade. 126 Zij noemden hierbij mishandelingen die zowel buiten als binnen hadden plaatsgevonden, zoals de

verschrikkelijke noodkreet die plaatsvond in het gebied van de Conte du Puys Pelu: “Il y eust un terrible

alarme / Dans la rue du puys Pelu, / Tirant tout droit en la Grenette” Testefort, Recueil de la chevauchee

(1578), 19.

57

martelaars die onrechtvaardige pijn hebben ervaren. Het is daarom opmerkelijk dat het in

1578 toch de mannen, en niet de vrouwen zijn die door middel van deze publieke

terechtstelling worden beschimpt: in de karren zaten enkel de mannen. Blijkbaar was het

dan wel een wandaad om als vrouw ongehoorzaam te zijn aan een man, maar was het een

nog ergere zonde om als man niet ‘mannelijk’ genoeg te zijn in de invulling die Testefort

zelf aan dat begrip geeft, namelijk dominantie.127 Het standpunt van de feestvierders over

mannelijkheid en gendernormen komt sterk naar voren in een gedrukt versje dat de suppôts

de l’imprimerie in 1578 aan het publiek uitdeelden en waarin zij verkondigde dat een man,

die zich door een vrouw liet overheersen, een “monster” was dat tegen de natuur in ging.128

Toch bleef de vrouwen een publieke vernedering niet geheel bespaard: in 1566 waren het

de echtgenotes, en niet de mannen zelf, die in de karren werden gestopt. De reden hiervoor

was echter waarschijnlijk niet dat de eerste keus was gevallen op het rondrijden van de

mannen, maar dat de echtgenoten dankzij hun beklag bij het Consulaat niet mee hoefden

te doen. Deze conclusie wordt bevestigd door de verslaglegging van Testefort, aangezien

hij aangeeft dat de vrouwen in 1566 ‘diegenen die geslagen waren’ representeerden,

oftewel hun mannen. De man bleef dus, ook in de chevauchée van 1566, de belangrijkste

terechtgestelde zelfs al was hij niet degene die de fysieke terechtstelling moest ondergaan.

De rol die charivari’s speelden binnen de maatschappelijke genderverhoudingen is

reeds besproken in Davis’ artikel “The Reasons of Misrule” (1975), waarin zij zich op

charivari’s op Frankrijk-brede schaal richt.129 In dit artikel concludeert zij onder andere dat

de wanordelijke charivari’s juist als doel hadden om orde in een gemeenschap te scheppen

wanneer het aankwam op normen en waarden omtrent gender en huwelijk. Het houden van

een charivari voor bijvoorbeeld een oudere man die met een veel jonger meisje trouwde,

waardoor hij de huwelijkskansen van zijn jongere seksegenoten verkleinde, was volgens

Davis noodzakelijk om de ‘biological continuity’ van die gemeenschap te waarborgen.130

127 Testefort, Recueil de la chevauchee (1578), 24. 128 “Celuy qui contre nature / Se laisse à femme subiugué, / Merite bien d’estre estrillé / Souventesfois,

selon droicture. / Cest un monstre contre nature / Celuy que sa femme bien bat, / Il n’est digne d’estre en

combat, / De telles gens nous n’avons cure.” Testefort, Recueil de la chevauchee (1578), 24. 129 Voor een breder begrip voor de positie van vrouwen in vroegmodern Frankrijk zie haar artikel “Women

on top” in Natalie Zemon Davis, Society and culture in early modern France: eight essays by Natalie

Zemon Davis (Stanford: University Press, 1975). 130 “(...) clarifying the responsibilities that the youth would have when they were married men and fathers,

helping to maintain proper order within marriage and to sustain the biological continuity of the village.”

Davis, “The reasons of misrule,” 107.

58

Met het oog op mijn hoofdvraag richt ik mijn aandacht, anders dan Davis, op het

ruimtelijke aspect van dit fenomeen en noteer ik hier enkele bevindingen over de

wisselwerkingen tussen de ruimte en dit ‘genderaspect’ van de chevauchées, alsmede de

betekenis die deze wisselwerking had voor de ‘sociale productie’ van diezelfde ruimte. In

de geschiedschrijving is het debat tussen (gender)historici over de relatie tussen gender,

stedelijke ruimte, privé en publiek nog altijd springlevend.131 Het ‘gescheiden sferen’-

paradigma domineerde hierbij lange tijd de historiografie.132 In haar invloedrijke artikel

“Golden Age to separate spheres? A review of the categories and chronology of English

women’s history” (1993) legde Amanda Vickery echter de premissen voor een nieuw

paradigma dat afstapte van de statische dichotomie van het gescheiden sferen-denkkader.133

Dit nieuwe paradigma kreeg invulling dankzij artikelen als “‘The freedom of the streets’:

women and social space, 1560-1640” (2000) van Laura Gowing, waarin zij gebruikt maakt

van het concept van ‘mental maps’.134 Hiermee bedoelt zij dat elke historische actor een

denkbeeldige kaart van de stad had waarmee een persoonlijke genderverdeling van de

stedelijke ruimte werd gemaakt – Gowing sluit met dit theoretische concept over de

subjectieve ervaring van de ruimte aan bij het gedachtengoed van Lefebvre.

Dit nieuwe denkkader gaat uit van een minder statische en meer fluïde begrip van

de concepten ‘privé’ en ‘publiek’. Behalve dat er volgens Gowing geen overeenkomst was

tussen de historische actoren over wat deze begrippen precies inhielden, toont zij in haar

artikel ook aan dat door de krappe en slechte huisvesting in vroegmodern Londen privacy

moeilijk te waarborgen was en privéruimtes ook gemakkelijk gedeeltelijk publiek konden

zijn.135 Alhoewel Lyon minder inwoners telde dan Londen, is Gowings stelling ook van

toepassing op de Lyonese casus. Dit geldt zowel voor de middeleeuwse huizen in Vieux

131 Zie bijvoorbeeld het artikel over vrouwen, macht en ruimte in een vroegmoderne context van Fiona

Williamson, ‘Space and the city: gender identities in 17th-century Norwich’, Cultural and social history,

Volume 9, Issue 2, (2012) pp. 169–185 en de paragraaf “Space as a construct of gender: gender as construct

of space” in Martha C. Howell, “The spaces of late medieval urbanity” in Marc Boone en Peter Stabel

(eds), Shaping urban identity in late medieval Europe (Garant: Leuven-Apeldoorn, 2000) pp. 9-12. 132 Het gescheiden sferen-paradigma is in belangrijke mate vormgegeven door Alice Clark, Working life of

women in the seventeenth century (Londen: Routlegde, 1919). Hetzelfde paradigma kan decennia later nog

worden teruggevonden in werken als dat van Dennis Romano, “Gender and the urban geography of

Renaissance Venice,” Journal of Social History 23 (1989) 339-353. 133 Amanda Vickery, “Golden Age to separate spheres? A review of the categories and chronology of

English women’s history,” Historical Journal 36 (1993) pp. 384-414. 134 Gowing, “‘The freedom of the streets’,” 130-151. 135 Gowing, “‘The freedom of the streets’,” 134.

59

Lyon als voor het relatief nieuwere, maar snel groeiende en dichtbevolkte stedelijke gebied

van de Presqu’île, waar de schiereilandvorm bovendien weinig ruimte bood voor

stadsuitbreiding. In haar boek Räume der Stadt: eine Geschichte Lyons 1300-1800 (2014)

bevestigt Susanne Rau deze stelling doordat zij aan de hand van een uitgebreide

vergelijking met andere vroegmoderne Europese steden concludeert dat de

dichtbevolktheid van Lyon op Europees niveau relatief hoog was.136

Mijn conclusie is dat de gebeurtenissen van 1566 en 1578 een bevestiging zijn van

de uitgangspunten van dit nieuwe paradigma. De fluïditeit tussen het private en het

publieke zien we op twee manieren terug in de bronnen: ten eerste in de verzen van de

drukkers, die maar al te goed lijken te weten wat zich (binnenshuis) tussen de echtparen

heeft voorgevallen, en ten tweede in het feit dat door middel van deze openbare

berechtingen echtelijke ruzies, op het eerste gezicht een privé zaak, in de publieke sfeer

werden uitgevochten én beslist. Wel wil ik een kanttekening plaatsen bij Gowings

opmerking dat het ‘afluisteren’ van andermans privézaken een ‘established offence, not a

regular pastime’ was.137 In het geval van de chevauchées was het juist een plicht van de

sociétés joyeuses om misstanden omtrent mishandeling te achterhalen. De uitvoerders van

de straffen, oftewel de feestvierders, overtraden de (feest-)wet niet, maar voerden die juist

uit en voldeden zo aan hun morele plicht.

Wat betreft de sociale productie van de ruimte die deze chevauchées

bewerkstelligden, moeten er dus kanttekeningen worden geplaatst bij het begrip ‘ruimte’:

het ruimtelijke aspect wordt losgekoppeld van een één op één verhouding met het private

of het publieke, aangezien de chevauchées invloed uitoefenen op de ‘productie’ van zowel

het private als het publieke domein, oftewel aan de betekenis die deze twee domeinen

hadden. De feestvierders ‘produceerden’ de straten en pleinen tot hun eigen rechtbank,

waar privézaken publiekelijk werden afgehandeld.

136 Susanne Rau, Räume der Stadt, 33-40. 137 Susanne Rau, Räume der Stadt, 33-40.

60

2.3.1.2. Sociétés joyeuses

Formeel gezien waren de terechtgestelde echtparen het hoofdonderwerp van de parade. In

de praktijk was het voor de sociétés joyeuses echter hoofdzaak om een krachtig beeld van

de eigen groep te scheppen, niet alleen maar ten overstaande van het publiek, maar ook ten

overstaande van elkaar. Enkele echte abdijen deden mee, zoals Saint Just en Saint Georges,

evenals enkele beroepsgroepen, zoals de drukkers en de stoffenververs. Het merendeel van

de achttien deelnemende verenigingen in 1566 en negentien in 1578 was echter

georganiseerd op buurt. De meeste hiervan bevonden zich in de ruimtelijke invloedssfeer

van de drukkersgezellen, wiens cryées in 1578 hoogstwaarschijnlijk in de straten rondom

de Rue Mercière en de locatie van hun ‘bancq de Malconseil’ zullen hebben

plaatsgevonden. De namen van société-aanvoerders zoals Princesse de la Lanterne, Gentil-

homme de la Rue du Bois en Conte du Puys Pelu refereren naar straten die op een

steenworp afstand van deze twee locaties lagen.

De buurt-sociétés waren verantwoordelijk voor het waarborgen van de moraal en

het opsporen en berechten van geslagen echtgenoten in hun specifieke grondgebied. In een

overgang tussen het domein van het feestelijke en het domein van het alledaagse vormden

deze verenigingen dus een netwerk van juridische organen dat autonoom opereerde ten

opzichte van officiële (juridische) autoriteiten. Scherts-macht ging hierbij over tot reële

macht. Zoals ik in het voorgaande hoofdstuk aangaf konden de sociétés joyeuses deze

juridische macht naar zich toe trekken doordat er in de vroegmoderne West-Europese stad

geen vaststaande, officiële verdeling van de ruimte in juridische zin was.138 Deze

zelfuitgeroepen macht werd belichaamd in de figuur van de rechter, een personage dat we

in de chevauchées van 1566 en 1578 terugzien in het gevolg van bijna elke société.139 Met

trots liep hij voor de kar met de veroordeelde van zijn buurt, vleesgeworden symbool van

zijn juridische macht. In het district rondom de Rue du Bourgchanin, dat recht ten zuiden

138 Wurtzel, “City limits and state formation,” 33. 139 In 1566 was de Compagnie van de Chevalier Sainct Romain één van de vele sociétés die een rechter in

haar gevolg had. Testefort noemt expliciet de ruimtelijke juridische macht van deze société en haar rechter:

“Et au dernier d’icelle compagnie [de Compagnie du Sainct Romain] y avoit un homme monte’ sur un

asne, et une femme apres luy, qui portoit un trenchoir de boys d’une main, et en l’autre un grand haste de

fer, representant celuy qui avoit ainsi este’ battu de sa femme, au lieu et distroict de la iurisdiction dudict

sainct Romain.” Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l’asne (1566), 33.

61

van de Rue Mercière en de Rue du Puits-pelu viel, was er zelfs sprake van een ‘dubbele’

jurisdictie, aangezien de leider van deze société had gekozen voor de titel van rechter en

bekend stond als de Juge du Bourgchanin. Testefort benoemt in zijn verslag op spottende

toon de ‘ongemakkelijkheid’ van het feit dat er zelfs in dit district, ‘locatie van de

rechtspraak’, een misdrijf als dat van een vrouw die haar man slaat heeft kunnen

plaatsvinden. Uit deze opmerking blijkt de houding van de historische actoren tegenover

deze zelfuitgeroepen juridische macht: ze lag dan wel in handen van een feestvereniging,

maar de uitvoering én de plicht tot die uitvoering werd wel degelijk serieus genomen.140

De uiterlijke presentatie van de sociétés joyeuses had als doel om een zo weelderig

mogelijke groepsidentiteit te creëren. Tijdens de parades deden zij zichzelf voor als

adellijke hofhoudingen. Alhoewel dit toneelspel ook als parodie op de daadwerkelijke

machthebbers kan worden geïnterpreteerd, is er waarschijnlijk ook een andere, onbewuste

reden die aan deze na-aperij ten grondslag lag. De kwaliteiten van de geïmiteerde (wat in

dit geval het hebben van reële macht is) reflecteerden namelijk, in zwakkere mate

welteverstaan, op de imitator. Zodoende incorporeerden deze scherts-koninkrijken een

bepaalde mate van symbolische macht in hun identiteit door zich op deze manier te

presenteren. Elke scherts-hofhouding werd voorgegaan door een banierdrager op wiens

vaandel het wapen van de desbetreffende vereniging afgebeeld was, zoals bijvoorbeeld een

put op de banier van de graaf van Puys Pelu. De weelderig geklede princeps inter paris

van iedere société werd, analoog aan werkelijke soevereinen, geëerd met geschreven

leuzen als ‘Vive le Duc de la Coste’.141 Leden van de vereniging personifieerden bepaalde

ambten die onderdeel waren van de hofhouding. Zo werd de Princesse de la Lanterne in

1578 begeleid door de provoost van haar ‘paleis’, de kapitein van haar gewapende garde

en zelfs door haar lijfarts.142

De sociétés joyeuses imiteerden niet alleen de organisatorische structuur van reële

hofhoudingen, maar ook hun attributen en gedragingen. Analoog aan werkelijke

soevereinen, zoals bijvoorbeeld de paus in Rome en de doge van Venetië tijdens hun

140 “N’est-ce pas un grand descomfort / Qu’au Bourg-chanin, lieu de Iustice, / Une femme par sa malice / A

aussi battu son mary?” Testefort, Recueil de la chevauchee (1578), 20. 141 Testefort, Recueil de la chevauchee (1578), 11. 142 Testefort, Recueil de la chevauchee (1578), 13-14.

62

inauguratieceremonies, wierpen de scherts-soevereinen munten naar de toeschouwers.143

In 1578 bijvoorbeeld liet de Abbé du Temple zijn schatmeester uit een grote geel-blauwe

beurs munten gooien ‘op de kruispunten van de stad, de vrijgevigheid en ruimhartigheid

van diezelfde abt tonend’.144 Ook lieten zij, opnieuw analoog aan soevereinen van de

oudheid tot nu, gelegenheidsmunten slaan waarmee zij hun (scherts-)macht benadrukten.

Het recto en verso van de munt van de Baron de la Rue Neufe uit 1594. Tin, 34mm.145

Een voorbeeld is de gelegenheidsmunt van de Baron de Rue Neufe uit 1596. De werkelijke

soevereinen nog verder imiterend, nam deze scherts-soeverein tevens hun symboliek over

door op de munt een koninklijke fleur du lis te laten drukken die omringd werd door de

woorden ‘W LE BARON DE RUE NEUFUE ET SES SUPOS 1596’. Op de achterkant

stond een referentie naar de juridische macht die de sociétés zichzelf hadden

toegeschreven: ‘NOSTRE IUSTICE REGNERA EN TOUS TEMPS.’146 Door middel van

het welwillend uitdelen van munten aan de toeschouwers, gelijk aan hoe een koning dat bij

zijn onderdanen deed, benadrukte de princeps zijn of haar vooraanstaande positie – niet

alleen binnen de hiërarchie van het eigen grondgebied, maar ook binnen de

143 Peter Burke, Stadscultuur in Italië, 211. 144 Testefort, Recueil de la chevauchee (1578) 145 Tricou, “Les confréries joyeuses,” 312. 146 Tricou, “Les confréries joyeuses,” 311-312.

63

machtsstructuren van het feestelijke, die naast de officiële stedelijke machtsstructuren

bestonden.147

Behalve attributen waren ook kostuums belangrijk in het uitdrukken van een

bepaalde groepsidentiteit. Een ander voorbeeld zijn de koopmannen die zich verenigden in

de kleine société van de Rue Mercière.148 Zij gingen in beide parades verkleed als Turken,

refererend naar hun overzeese handel. De meest uitbundige société was echter die van de

drukkersgezellen – een kanttekening hierbij is dat Testefort om voor de hand liggende

redenen bewust ervoor koos om deze in zijn verslaglegging het meest uitgebreid te

beschrijven. In 1566 paradeerden de drie suppôts de l’imprimerie, gezeten op ezels, in ‘de

meest excentrieke kostuums’.149 De stoet bont geklede gezellen werd begeleid door twee

gemaskerde vrouwen op paarden, van wie er één een groot spinrokken versierd met

bloemen droeg. Zij deelde briefjes aan het publiek met daarop geschreven ‘Fleur de

quenoille pour chastier les hommes’.150 De keus voor het spinrokken, zinnebeeld van

vrouwelijke arbeid, vlijt en algehele vrouwelijkheid was veelbetekenend – het

symboliseerde de vrouwelijkheid die het, in het geval van de geslagen echtgenoten, had

gewonnen van de mannelijkheid. Hierna volgden de Seigneur de la Coquille en de Dame

de l’Imprimerie, ook wel aangeduid als Minerva, die een globe in haar hand hield. Zij was

gezeten op een troon die geflankeerd werd door een enorme leeuw (symbool voor Lyon)

en een draak.151 Met dit pompeuze vertoon gaven de drukkersgezellen uiting van hun macht

(of in ieder geval, van hun beoogde macht), niet alleen op het gebied van kennis, maar ook

over de chevauchée en nog breder, over Lyon en het wereldtoneel.

Het belangrijkste attribuut waarmee de sociétés joyeuses een machtig imago

probeerden te creëren was echter niet symbolisch, maar fysiek: wapens. Bijna elke société

had gewapende mannen in haar gevolg. Het aantal wapens dat zij tentoonstelden was niet

gering: in 1578 bestond het gevolg van de Baron de Rue Neufe maar liefst uit

147 Andere gelegenheidsmunten zijn bijvoorbeeld een van de Gentilhomme de la Rue du Bois uit 1594 en

een van de Compte du Puys Pelu uit diezelfde tijd. Zie bijlage 2. 148 In 1517 telde de société joyeuse van de Rue Mercière nog 42 leden (zie Davis, “The reasons of misrule,”

115). In 1566 was dit aantal met een kwart geslonken en vormden de koopmansvereniging met zo’n dertig

leden de kleinste vereniging die deelnam aan de gezamenlijke ezelparades en die door Testefort genoemd

wordt in zijn bronnen. Het kleiner worden van de vereniging kan wellicht gelegen hebben aan de steeds

grotere rol die de drukkers ten opzichte van de koopmannen innamen in en rondom de Rue Mercière. 149Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 35. 150 Vrij vertaald: ‘Priem van de spinrokken om de mannen te kastijden.’ 151 Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 39-40.

64

tweehonderdvijftig speerdragers en veertig boogschutters.152 Hoe kwamen deze sociétés

joyeuses aan hun wapens? De ruimtelijke afbakeningen tussen de verschillende

verenigingen kwamen voort uit oude grondgebiedsverdelingen: zo oefende de Abbé de

Sainct Vincent zijn scherts-macht uit over het grondgebied dat in de veertiende eeuw in

handen was van de parochie van Saint Vincent.153 Alhoewel we niet weten op wat voor

manier de stad precies in de verschillende pennonages verdeeld was, is het logisch dat deze

grotendeels overeenkwamen met de oude officiële gebiedsindelingen. Hierop

voortbouwend is het dus aannemelijk dat de sociétés joyeuses gedeeltelijk of geheel

voortkwamen uit de reeds bestaande organisatorische structuur van de pennonages: dit

verklaarde hun wapenbezit. De machtsstructuren van de gebiedsverdelingen tussen de

verschillende sociétés joyeuses, die niet alleen scherts-macht maar ook, zoals ik heb

aangetoond, daadwerkelijke juridische macht hadden, waren dus een voortzetting van

oude, reële machtsstructuren. Zij borduurden hiermee in hun ‘sociale productie’ van de

ruimte voort op de eerdere betekenis, of ‘sociale productie’, die aan die ruimte was

gegeven. De parochiën hadden elk een specifieke gebied tot hun juridische territorium

gemaakt: de sociétés joyeuses gaven dezelfde betekenis aan de ruimte, langs dezelfde

ruimtelijke scheidingslijnen.

2.3.3. Decor

De straten en pleinen vormden het decor van het straattheater. Het decor had invloed op de

aard van het toneelstuk dat erin gespeeld werd. Zo plantten de drukkers op 1 mei 1529

bijvoorbeeld een meiboom voor het huis van de gouverneur van Lyon.154 De plek van

handeling gaf betekenis aan het feest: door de boom precies daar te planten interfereerden

de drukkers met de territoriale en symbolische macht die uitging van dit specifieke huis en

152 Testefort, Recueil de la chevauchee (1578), 20. De Rue Neuve, op de kaart uit 1550 aangeduid als Rue

Neufue, lag recht achter de St. Nizier en vormde het verlengde van de Rue des Forces, waar zich de

wapensmederijen van de stad bevonden. De locatie van deze société joyeuse bevond zich dus dichtbij de

machtscentra van de stad, zowel de symbolische en bestuurlijke (de St. Nizier) en de fysieke (de

wapensmederijen). Wellicht dat deze nabijheid de reden is dat de Baron de Rue Neufe (en het pennonage

waar hij mogelijk uit voortkwam?) over zoveel wapens beschikte. 153 Rues de Lyon, “Rue de la Platière” https://www.ruesdelyon.net/rue/357-rue-de-la-platiere.html

(geraadpleegd op: 13 juni 2018). 154 Tricou, “Les confréries joyeuses,” 297.

65

daarmee van de eigenaar zelf. Het straattheater van de ezelparades was daarentegen een

feest in beweging, met een veranderlijk decor. Het is moeilijk om te bepalen welke route

de ezelparades van 1566 en 1578 namen, aangezien Testefort hier niets over heeft

geschreven. De enige plaatsaanduidingen in zijn verslaglegging zijn niet bij naam

genoemde straten en kruisingen. Afzonderlijke ezelparades werden gehouden in de buurt

waar de organiserende société joyeuse haar feest-jurisdictie over had, ten eerste omdat zij

anders te expliciet de scheidingslijnen tussen de verschillende grondgebieden overschreed

en ten tweede omdat de terechtstelling pas relevant werd als het publiek de terechtgestelde

ook daadwerkelijk – bijvoorbeeld als buurman – kende. De gemeenschappelijke parades

bleven door de gevarieerde afkomst van hun deelnemers op geografisch gebied

logischerwijs niet beperkt tot één jurisdictiegebied.

In de ezelparade van 1566 zat de Duc de Nemours op een vaste plek. Dit weten we

omdat de Admiral du Griffon door zijn verenigingsleden voortgetrokken werd op een kar

in de vorm van een galeischip; toen deze voor de plek waar de hertog van Nemours gezeten

was langskwam, lieten de Admiraal en de zijnen met een groots spektakel vuurwerk uit het

schip ontploffen.155 Het is niet onaannemelijk dat dit een standaardplek was van waaruit

hooggeplaatst publiek dergelijke feesten gadesloeg. Hij kon bijvoorbeeld op een podium

gezeten hebben dat was overgebleven van de entrée van zijn hertogin slechts enkele dagen

daarvoor.156 Om een schatting te kunnen maken van de plaatsen waar de

gemeenschappelijke ezelparades langskwamen, kunnen we ons baseren op de routes van

vergelijkbare parades waarvan meer details bekend zijn. Van alle parades van de zestiende

eeuw vertonen de entrées en de processions générales, religieuze processies die naar

aanleiding van belangrijke sociaal-politieke gebeurtenissen gehouden werden en waaraan

alle Lyonese parochiën aan deelnamen, de meeste gelijkenissen met de

gemeenschappelijke ezelparades.157 Zij vertoonden namelijk parallellen op het gebied van

grootte, maatschappelijke relevantie en wat betreft het feit dat ook deze feesten, analoog

aan de chevauchées, verschillende sociaal-maatschappelijke groepen onder één noemer

samenbrachten. Bij de entrées kwam de parade de stad binnen via de stadspoorten (in 1515

155 Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 33-34. 156 Rubys, Histoire veritable, 409. 157 Eugène Vial, Institutions et coutumes lyonnaises (Lyon: Louis Brun, 1903), 249-250.

66

en 1595 waren dit de noordelijke stadspoorten) en passeerde vervolgens de belangrijkste

gebouwen en pleinen van de stad alvorens zij eindigde in de St. Jean.158 Als we kijken naar

de processions générales die in die eeuw plaatsvonden krijgen we een nog gedetailleerder

beeld: de standaardroute begon en eindigde bij de St. Jean en besloeg zowel Vieux Lyon

als de Presqu’île, met inbegrepen van belangrijke pleinen als de Place du Change, de Place

des Jacobins (vier jaar voor de ezelparade van 1566 aangelegd) en de Place des Cordeliers

(elf jaar voor de ezelparade van 1578 aangelegd). Deze route doorkruiste ook de

grondgebieden van meerdere sociétés joyeuses zoals we die in de bronnen tegenkomen,

zoals de drukkers en handelaren van de Rue Mercière, de Graven van de Rue du Puits-pelu

en de abten van de Rue du Temple.159 De redenatie volgend dat de ezelparades

waarschijnlijk (delen van) deze route gevolgd hebben, kunnen we concluderen dat de

sociétés joyeuses niet alleen elkaars geografische machtssferen betraden, maar dat zij ook

al paraderend ‘bezit’ namen van delen van de stad, zoals bijvoorbeeld de Place du Change,

normaliter gedomineerd werd door (Italiaanse) geldhandelaren, die zowel in het feestelijke

als in het niet-feestelijke domein ver buiten hun invloedssfeer lagen.

Van de aanloop van de parade van 1566 zijn wel enkele precieze plaatsaanduidingen

bekend. De tweede en derde zondag zien we de sociétés joyeuses hun princeps verkiezen

met banketten en muziek.160 Dit deden ze ieder in hun eigen grondgebied. Dit waren geen

kleinschalige festiviteiten: zo werd de Princesse van de Lanterne op de derde zondag ‘met

groots en magnifiek triomf’ uitgeroepen ten midden van meer dan tweehonderd mensen,

waaronder zich behalve de leden van haar eigen vereniging, ook die van de sociétés van de

Abbé du Temple, Saint Just en Saint Georges bevonden.161 Zij waren de zondag ervoor al

respectievelijk bij de Rue du Temple, de Place du Croix-de-Colle en voor de St. Georges-

kerk gehuldigd. Of buurtgenoten die geen lid waren van de sociétés ook waren uitgenodigd,

is niet bekend. Het aantal feestgangers dat door Testefort is genoemd doet vermoeden dat

alleen de verenigingsleden waren uitgenodigd, aangezien het aantal deelnemers anders

158 De koninklijke entrées van 1515 en 1595 begonnen in het faubourg de Vaise, dat ten noorden van Lyon

lag. Het is daarom aannemelijk dat de stadspoorten waar zij daarna doorheen gingen de noordelijke

stadspoorten waren. D. Muzerelle et al. “Entrées des rois de France à Lyon” in Entrées royales et fêtes

populaires à Lyon du XVe au XVIIIe siècles (Lyon: Bibliothèque de la ville de Lyon, 12 juin-12 juillet

1970). 159 Vial, Institutions et coutumes Lyonnaises, 251. 160 Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l’asne (1566), 18-26. 161 Ibidem, 22.

67

waarschijnlijk hoger zou zijn.162 De gelegenheidsmunt die de société van de Rue du Bois

in 1594 liet slaan toont in ieder geval aan dat de verenigingsleden zichzelf op een voetstuk

plaatsten ten opzichte van hun stadgenoten die geen lid waren: hoogmoedig bejubelen de

princeps van de Rue du Bois en zijn gevolg zichzelf met kreten als ‘leve de adel van de

Rue du Bois’.163

De Rue de la Lanterne vormde, en vormt vandaag de dag nog, met een scherpe knik,

het noordelijke verlengde van de Rue Mercière. De huldiging van de Princesse vond plaats

exact honderd meter verderop, waar de Rue de la Lanterne kruiste met het klooster van de

Platière. Het klooster was vier jaar ervoor door opstandige protestanten verwoest.164 Het is

onduidelijk of dit gebouw in 1566 nog niet herbouwd was – dit zou een verbreding van de

weg en dus extra ruimte teweegbrengen. Op de kaart van 1550 is in ieder geval al te zien

dat op deze kruising een klein pleintje was, wat deze locatie tot een geschikte plek maakte

voor een officiële huldiging. De gebouwen rond dit pleintje waren voor de gelegenheid

bekleed met feestelijke doeken, waardoor de alledaagsheid van de ruimte niet alleen maar

op symbolische, maar ook op fysieke wijze bewust omgevormd werd naar een rituele

ruimte. Over het verlengde van de hele straat waren tafels neergezet voor een overdadig

banket met ‘exquisite vleeswaren’.165

162 Dit argument baseer ik op een schatting van het gemiddeld aantal leden dat elke société joyeuse kende,

gebaseerd op het aantal leden van elke société die meededen aan de chevauchée. Tweehonderd leden voor

vier verenigingen is in deze redenering zelfs een laag aantal. 163 De munt uit 1594 vertoonde een gekroond hert in het midden van een bos, omringd door de woorden

‘VIVE LA NOBLESSE DE LA RUE DU BOIS ET SES SUPOS’. Op de andere kant stond ‘VIVE LE

ROY ET SA CORONE 1594’ en een fleur de lis verweven met de gekroonde letters W. L. G. D. L. R. D.

B. (Vive le gentilhomme de la rue du Bois). Tricou, “Les confréries joyeuses,” 311-312; Zie bijlage 2. 164 Rues de Lyon, “Rue de la Platière” https://www.ruesdelyon.net/rue/357-rue-de-la-platiere.html

(geraadpleegd op: 13 juni 2018) 165 Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 22.

68

Een detail van de kaart van 1550, met in het midden het pleintje waarop de Princesse de la Lanterne in 1566

gehuldigd werd.166

Opnieuw komt hier de fluïditeit van de scheiding tussen privé en publiek naar voren; de

‘sociale productie’ van de straat was in dit geval letterlijk dat van een eetkamer. Deze

invulling van de ruimte had een diepere betekenis. De feestgangers beheersten op het

moment dat het feest plaatsvond de straat: als echte noblesse du quartier (om hun eigen

woorden te parafraseren) gebruikten zij de straat naar eigen goeddunken, en

transformeerden het zelfs tot hun persoonlijke eetruimte. Dit werd gedaan in een jolige

sfeer, maar had reële gevolgen: zij bepaalden die dag welke functie de stedelijke ruimte

had – er was geen ruimte meer voor de gewoonlijke bedrijvigheid die de straat kenmerkte.

De leden van de sociétés maakten hierdoor niet alleen aan buitenstaanders duidelijk wat

hun grondgebied was, maar toonden ook hun dominantie ten opzichte van hun niet-

feestende buren.

166 Lyon: le plan scénographique c. 1550, http://www.renlyon.org/?x=15737&y=15541&z=58

(geraadpleegd op: 14 juni 2018).

69

2.3.4. Geluid

Naast publiek, acteurs en decor is geluid een laatste wezenlijk bestanddeel van elk

toneelstuk. Muziek, geschreeuw en allerlei andere soorten geluiden transformeerden de

ruimte en eigenden haar op die manier toe. Analoog aan een toneelhuis fungeerde de

stedelijke bebouwing hierbij als geluidskast. Bepaalde geluiden werden geassocieerd met

bepaalde betekenissen; geluid kon dientengevolge een alledaagse ruimte tijdelijk

veranderen in een rituele ruimte.167

Al vóór de eigenlijke parade had plaatsgevonden gaven de acteurs een bepaalde

invulling van de ruimte door er tijdelijk bezit van te nemen door middel van hun cryées.

Deze oproepen waren niet visueel of tastbaar. Er werd geen gebruik gemaakt van

aankondigingspamfletten of geschreven woorden, maar slechts van geschreeuwde

woorden. De cryées gaven deelnemers en publiek een auditieve voorproef van het visuele

spektakel dat zou volgen. Tijdens de parade zelf was de taak van het produceren van de

geluiden die samen het toneelstuk vormden niet beperkt tot de acteurs: aangezien het hier

straattheater betrof en geen klassiek toneelhuis-theater, was hierbij een grote rol weggelegd

voor het publiek. Acteurs en publiek bewerkstelligden gezamenlijk een bepaalde productie

van de ruimte dankzij hun actieve en passieve rollen in de creatie van het ‘geluidsportret’

dat ezelparades typeerde. Enkele voorbeelden hiervan zijn het uitjoelen van de echtparen,

het balken van de ezels (eveneens acteurs) en het horen (en pas in een latere instantie

lezen!) van de vonnissen die door de suppôts werden voorgedragen.

Muziek was een belangrijk onderdeel van de auditieve identiteit van ezelparades.

Elke société joyeuse had haar eigen muzikanten. De afzonderlijke melodieën die zij

speelden waren een uiting van de individuele identiteiten van de verschillende

verenigingen, maar moeten door de overeenkomsten tussen de deelnemers in het gebruik

van muziekinstrumenten en door hun tamelijk gelijke kennis van verschillende

muziekstijlen toch ook samen één krachtig geheel gevormd hebben. Bij kleinere, vaak

rurale charivari’s was het doel van de ‘muzikanten’ met name het maken van een hoop

kabaal. Het resultaat was hierdoor vaak weinig harmonieus. Het is aannemelijk dat het

muzikale geheel in de parades van 1566 en 1578 meer harmonieus van aard was, aangezien

167Strocchia, “Theaters of everyday life,” 58-59.

70

de muzikanten in deze chevauchées meer weg hadden van goed functionerende

fanfarekorpsen. Zij speelden op een groot aantal verschillende muziekinstrumenten, zoals

piccolofluiten, trommels, hobo’s, violen, klarinetten, trompetten en doedelzakken.168 Deze

diversiteit in instrumenten was te danken aan de positie van Lyon in de Europese

muziekwereld van de renaissance: in de zestiende eeuw was zij de grootste producent van

muziekpartituren. Dit stimuleerde de komst van vele componisten, die op hun beurt

muzikale kennis en nieuwe instrumenten meebrachten en een relatieve professionalisering

van de Lyonese muziekwereld teweegbrachten.169 Het strakkere en grootsere

organisatorische karakter met betrekking tot het auditieve aspect zegt daarnaast iets over

de grotere machtsbetekenis die deze gezamenlijk georganiseerde parades hadden ten

opzichte van de particuliere ezelparades die op plattelands-, maar ook op buurtniveau

werden gehouden.

Muziek, geschreeuw, gebalk – geluid was vergankelijk, net als het feest. Deze

vergankelijke, temporele aard van geluid maakte echter dat haar (tijdelijke) sociale

productie van de ruimte misschien nog meer subiet en sterker van karakter was dan

wanneer zij deze aard niet had gehad. Geluid, een element wat vaak over het hoofd wordt

gezien, doet in deze zin niet onder voor het visuele: pas wanneer de geluiden van de

ezelparade definitief in de straten waren weggestorven, lang nadat de visuele elementen al

waren verdwenen, was het einde van de performance gemarkeerd en keerde de ruimte weer

terug naar haar alledaagse betekenis.

2.4. Het vroegmoderne volksfeest als machtsinstrument: werkelijke of imaginaire

macht?

In de voorgaande paragrafen heb ik willen aantonen hoe de werking van de chevauchées

als machtsinstrument precies in zijn gang ging. Bij het uiteenzetten van deze analyse komt

er echter een vraag naar voren die tot nu toe nog onbeantwoord is gebleven: was het

168 Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l’asne (1566), 15-43; Testefort, Recueil de la

chevauchee (1578), 10-21. 169 Decitre, Fêtes et chansons, 65.

71

pompeuze machtsvertoon van de sociétés joyeuses een werkelijke machtsuiting, of bleef

het slechts bij vertoon? Antropoloog Clifford Geertz stelt dat een ritueel een expressie is

van hoe een gemeenschap zichzelf ziet.170 Deze zienswijze toepassend op vroegmodern

Lyon, moeten we het ritueel van de chevauchées dus niet als een werkelijke machtsuiting

zien maar als slechts een poging tot de creatie van een machtig imago. Deze conclusie is

ten dele waar. De weelderige kledij, de symbolische wereldbol van Minerva, het opzichtige

wapenvertoon: het is overduidelijk dat de paraderende sociétés joyeuses zichzelf als doel

hadden gesteld om een zo machtig mogelijk imago van zichzelf te creëren en met hun

imposante stoeten respect probeerden af te dwingen bij hun stadgenoten. Het is niet voor

niets dat zij hun pronkerige schouwspel zelfs uitstelden zodat de gouverneur van Lyon erbij

kon zijn.

Anders dan Geertz argumenteer ik echter dat er bij deze rituelen, naast het doel om

een machtig imago te creëren, ook daadwerkelijke, reële macht werd gegenereerd – een

conclusie die voortkomt uit de incorporatie van het ruimtelijke aspect in het onderzoek naar

het fenomeen van vroegmoderne (volks)feesten. Ik betoog dat de sociétés joyeuses ook

daadwerkelijke macht uitten en genereerden doordat zij tijdens het feestritueel de ‘sociale

productie’ van de ruimte in handen hadden en hierdoor de macht hadden om te bepalen

welke betekenis en vorm de ruimte op dat moment aannam. Deze macht door ‘sociale

productie’ werd geuit op drie verschillende manieren, die alledrie sterk met elkaar

samenhangen.

Ten eerste trok iedere afzonderlijke société joyeuse een belangrijk deel van de

rechterlijke macht naar zich toe in het stadsdeel waar zij opereerde, namelijk het gedeelte

van de rechtspraak dat zich bezighield met het waarborgen van de ‘juiste’ moraal. Hierdoor

maakten zij dat gebied in juridische zin tot ‘hun’ grondgebied. Het ritueel van de

chevauchées stelde de sociétés in staat om deze scherts-macht om te zetten in reële macht:

pas op het moment dat zij de straten en pleinen tot hun persoonlijke rechtbank maakten,

170 Edward Muir omschrijft Clifford Geertz’s gedachtengoed op de volgende manier in zijn boek Ritual in

early modern Europe (Cambridge: University Press, 2005): “In Geertz’s famous formula, rituals produce a

story people tell themselves about themselves. The value of studying rituals for him is not that they reveal

universal laws about how societies function, but that they help us discover the native’s point of view – that

idiosyncratic perspective that differentiates one culture from another.”, p.4.

72

werden de echtgenoten niet meer voor de grap, maar echt gestraft. Dat de drukkers in 1578

het vonnis uitspraken en daardoor de hoogste rechters waren in deze mobiele rechtbank,

plaatste hen bovenaan de hiërarchie van specifiek dit type rechterlijke macht. Deze

rechterlijke macht verleende elke société joyeuse afzonderlijk ook andere tijdelijke

privileges: tijdens het verkiezingsritueel stonden de scherts-koningen en -prinsessen

bovenaan de ladder van de micro-maatschappij die elke buurt vormde. Zij, maar ook de

andere leden van de société, regeerden over hun ‘onderdanen’ (niet-leden of leden die lager

in de feesthiërarchie stonden) doordat zij de macht hadden om een deel van hun autonomie

af te pakken door ze te mogen berechten. Het hebben van deze macht werd opnieuw op

‘ruimtelijke wijze’ geuit doordat zij ten tijde van het feest zeggenschap hadden over de

betekenis en invulling die werd gegeven aan bepaalde openbare ruimtes in de buurt wiens

‘sociale producties’ normaliter bewerkstelligd werden door de gehele buurt. Zo nam het

gevolg van de Princesse de Lanterne fysiek en symbolisch de macht over het pleintje voor

de Platière en transformeerden zij haar gewoonlijke vorm van openbaar plein naar hun

eigen, ‘private’ eetkamer.

Het voorbeeld van de Princesse de la Lanterne sluit aan bij de tweede reële

machtsuiting die deze feestrituelen genereerden, namelijk het beheersen van de straten –

niet alleen op het gebied van de ‘sociale productie’ van de ruimte, maar ook in fysieke zin.

De wapens die de feestgangers met zich meedroegen creëerden niet alleen een machtig

imago, maar waren ook een daadwerkelijke machtsuiting aangezien de verenigingen,

dankzij hun samenscholing, een enorm autonoom geweldscorpus in de stad vormden.

Tijdens het feestritueel konden zij in de straten doen wat ze wilden, ook ten opzichte van

het geweldscorpus van het stadsconsulaat zoals de Compagnie des Arquebuziers, tegenover

wie zij een grote numerieke overmacht hadden. De stedelijke ruimte was ten tijde van de

chevauchées hun ‘eigendom’. De strijdkrachten die de pennonages vormden en die

normaliter onder leiding van het stadsconsulaat stonden, kenden ten tijde van deze

gebeurtenissen geen andere eigenaar dan zichzelf – of misschien ten dele, in 1578, de

drukkersgezellen: het hebben van de controle over dit geweldswapen plaatste iemand in

een daadwerkelijke machtige positie.

Tenslotte hadden de drukkersgezellen en de andere sociétés joyeuses niet alleen

macht over de identiteit die zij voor zichzelf creëerden, maar hadden zij ook zeggenschap

73

over de identiteit van de niet-feestvierders – en wel dankzij het feit dat zij de ruimte

‘produceerden’ tot een theaterhuis waarin zij zelf het toneelstuk opvoerden. Zij vormden

het stedelijke toneel naar eigen goeddunken om tot een ruimte waar berecht, gefeest,

gepronkt, gehuldigd en gegeten werd. De betekenis die zij gaven aan de ruimte reflecteerde

op hun eigen identiteit: zij waren rechters die oordeelden over de moraal, zij konden

weelderige kostuums dragen door hun ogenschijnlijke rijkdom, zij stonden bovenaan de

hiërarchie van hun buurt. De overige stadsbewoners die assisteerden aan het feest, hoog en

laag, werden tijdens deze momenten van feest gedwongen om zich te schikken naar de rol

van getuige, bewonderaar en onderdaan. Natuurlijk konden de Lyonezen kiezen om geen

toeschouwer te zijn en niet naar het feest te gaan. Maar ook de keuze om wel of niet aan

het feest deel te nemen gaf betekenis aan iemands identiteit. Als je niet ging, dan

distantieerde je jezelf namelijk van een communaal element van de gemeenschap. Hierdoor

hadden de feestgangers, weliswaar in geringere mate, toch invloed op de identiteit van ook

de Lyonezen die niet aan het feest deelnamen. Anders dan de sociétés joyeuses hadden de

niet-leden tijdens het ritueel niet de volledige autonomie om zelf hun identiteit te bepalen,

maar waren zij hiervoor ten dele afhankelijk van de grillen van de feestvierders.

2.5. Volksfeesten als veranderlijk machtsinstrument in het Lyonese politieke spel

In de voorgaande paragrafen heb ik aangetoond hoe de Lyonese volksfeesten als

‘machtsinstrument’ functioneerden binnen de Lyonese stedelijke structuur door mij te

richten op de wijze waarop zij een bepaalde ‘sociale productie’ van de ruimte

bewerkstelligden. Ik concludeer dit hoofdstuk met enkele bevindingen over de wijze

waarop deze machtsinstrumenten gebruikt werden binnen het Lyonese (politieke)

machtsspel. Wie oefende de controle uit over dit machtsinstrument? Ik heb reeds de

ontwikkeling geschetst waarbij de ezelparades van de afzonderlijke sociétés uiteindelijk in

handen kwamen van een groot aantal sociétés joyeuses gezamenlijk, waarbinnen de

vereniging van de drukkersgezellen de organisatorische bovenhand voerde. In 1566 was er

nog enige bemoeienis vanuit hogerop, maar in 1578 hadden de drukkers op organisatorisch

74

gebied vrij spel en lag de ontplooiing van dit machtsinstrument daadwerkelijk in hun

handen en in de handen van de andere sociétés joyeuses.

Behalve de drukkers heb ik in het voorgaande hoofdstuk twee andere actoren

genoemd die een cruciale stempel drukten op de Lyonese machtsstructuren, namelijk het

stadsconsulaat en de koning. Bij de chevauchées blijft het lastig om, behalve hun

(tijdelijke) machtsuitdrukking door middel van een ‘sociale productie’ van de ruimte, te

meten in hoeverre de beoogde machtsuitdrukking van de drukkers en de overige sociétés

ook daadwerkelijk impact had op deze andere spelers. Het is daarentegen wel mogelijk om,

aan de hand van hun houding ten opzichte van deze feesten, tot op bepaalde hoogte af te

leiden wat de visies van Consulaat en koning moeten zijn geweest met betrekking tot de

‘effectiviteit’ van deze machtsinstrumenten. In deze houding is op het Lyonese toneel een

interessante ontwikkeling te zien.

In haar analyse van de zestiende-eeuwse Franse abbayes de maugouvert, oftewel

de sociétés joyeuses, stelt Davis dat ‘in short, the Abbeys survived under a kind of legal

sufferance”.171 De gebeurtenissen in Lyon weerspreken echter deze stelling. In 1517 werd

een Lyonese ezelparade inderdaad nog vanuit hogerop verboden, maar in de loop van die

eeuw is er een graduele ontwikkeling te bemerken in de houding van de officiële

autoriteiten ten opzichte van deze feesten; het is alsof zij de kracht van dit

machtsinstrument gaan (h)erkennen en daarom kiezen voor een andere strategie dan die

van repressie. De officiële autoriteiten gaan deze feestvormen gedogen (het hoogtepunt

hiervan vindt plaats in 1578 wanneer de feestgangers compleet hun eigen gang kunnen

gaan) en zelfs incorporeren in de manier waarop zij zich naar andere machtsspelers uitten.

Deze incorporatie was geleidelijk: zoals ik heb aangegeven werd de ezelparade in 1566 aan

de gouverneur getoond, ongetwijfeld met instemming van het stadsconsulaat.

Kroniekschrijver Jean Guéraud noteert echter al in 1550 dat er in dat jaar een chevauchée

werd aangeboden aan de passerende maarschalk van de Marche en de hertog van Nemours

in een poging om ze te imponeren.172 In plaats van deze feesten te onderdrukken, gingen

officiële autoriteiten als het Consulaat van Lyon deze feesten dus gebruiken in een poging

om hun eigen machtsimago te vergroten – ze erkenden hun functie van machtsinstrument

171 Davis, “The reasons of misrule,” 118. 172 Tricou, La chronique lyonnaise de Jean Guéraud, 53.

75

en gingen deze functie ook daadwerkelijk benutten. In het volgende hoofdstuk zal ik

uiteenzetten hoe tenslotte aan het einde van de zestiende eeuw de controle over deze

machtsinstrumenten, die eerst in de handen van de afzonderlijke sociétés joyeuses lag en

later voor een aanzienlijk (organisatorisch) aandeel in handen van de drukkers, uiteindelijk

in handen kwam van de officiële autoriteiten.

76

Hoofdstuk 3. De Lyonese volksfeesten in taal en theater

In het voorgaande hoofdstuk heb ik aan de hand van de verslagleggingen van Guillaume

Testefort uiteengezet hoe een groot en gewichtig volksfeest, namelijk de gezamenlijke

chevauchée, als ‘machtsinstrument’ binnen de stedelijke ruimte van zestiende-eeuws Lyon

functioneerde door, in Lefebvre’s term, een ‘sociale productie’ van die ruimte te

bewerkstelligen. In dit hoofdstuk richt ik mijn aandacht van de materiële naar de

immateriële machtswerkingen. Terugkerend op de hoofdvraag ‘Hoe werden volkse feesten

ingezet als machtsinstrument in Lyon?’ behandel ik in dit hoofdstuk de tweede ‘manier’

waarop deze volksfeesten werden ingezet als machtsinstrument. In plaats van een

volksfeest zoals de ezelparade waarbij de popular politics voornamelijk tot uiting kwamen

in impliciete (want niet uitgesproken), ruimtelijke spatial tactics, liggen in dit laatste

hoofdstuk namelijk twee soorten volksfeesten centraal die een expliciete (want

uitgesproken) politieke boodschap hadden, namelijk mei-vieringen en carnaval. In deze

feesten lag de politieke boodschap niet alleen maar in een impliciete ‘sociale productie’

van de ruimte, maar ook in het expliciete medium van gesproken (en geschreven) taal.

Om het (politieke) discours van de mei-vieringen en het carnaval te bestuderen,

maak ik gebruik van enkele bronnen die geschreven en gedrukt zijn door de Seigneur de la

Coquille en zijn drie suppôts. Net als bij de chevauchées brachten de drie figuren van de

drukkers-suppôts tijdens de mei-vieringen en het carnaval verzen aan het Lyonese volk ten

gehore. Tijdens de ezelparades was de aard van deze de drukkersverzen een mengeling

tussen enerzijds een veroordeling van de geslagen echtgenoten en hun mishandelende

vrouwen en anderzijds een oproep aan de overige sociétés joyeuses om zich klaar te maken

voor de festiviteiten. Zij waren niet bedoeld om een diepere politieke laag te hebben.

Tijdens de mei-vieringen en het carnaval vormden de woorden van de drie drukkers-

suppôts echter nadrukkelijk commentaar op de bestaande maatschappelijke en politieke

ontwikkelingen.

De drukkers vereeuwigden hun uitlatingen tussen 1568 en 1610 in negen teksten

van variërende lengte onder de terugkerende titel Plaisants devis recitez par les supposts

77

de la Coquille.173 De Plaisants devis bestaan bijna exclusief uit de gedichten die de suppôts

ten tijde van de mei-vieringen en carnavalsfeesten opdroegen. In tegenstelling tot de

Recueils uit 1566 en 1578 van Testefort is er dus, op enkele regels na in 1568 waar ik later

op zal terugkomen, geen enkel beschrijvend element van de uiterlijkheden en het verloop

van deze feesten te vinden in de Plaisants devis. Om te weten op welke manier mei-

vieringen en carnaval, gelijk aan alle andere volksfeesten, een ‘sociale productie’ van de

stedelijke ruimte bewerkstelligden, moeten we ons dus baseren op de in het vorige

hoofdstuk beschreven ruimtelijke (machts)werkingen van de ezelparades, die qua vorm,

inhoud en organisatorische structuur sterke vergelijkingen vertoonden met het carnaval en

in mindere mate met de mei-vieringen. In vergelijking met de Recueils verlenen de

Plaisants devis zich daarentegen wel goed voor een inhoudelijke analyse van het discours

van deze feesten.

Om te begrijpen hoe het talige en immateriële aspect van de machtsinstrument-

functie van volksfeesten in werking trad, zal ik dit hoofdstuk beginnen met een korte

uiteenzetting over het theatrale karakter van de carnavaleske opvoeringen van de drukkers,

waarbij ik hun uitingen plaats binnen de context van bredere Europese ontwikkelingen op

het gebied van theater. Hierbij besteed ik ook aandacht op de wisselwerking die er was

tussen het gedrukte en het gesproken woord. Vervolgens ga ik dieper in op de politiek-

maatschappelijke visies van de drukkers die uit de Plaisants devis naar voren komen en

richt ik mij op de vraag welke betekenis deze politieke uitingen hadden voor de positie van

de drukkersgezellen binnen de Lyonese machtsstructuren. Tenslotte keer ik terug naar de

vraag wie het ‘machtsinstrument’ van deze volksfeesten in handen had door me opnieuw

te buigen over het talige aspect van deze feesten en te argumenteren dat er veranderingen

in het discours plaatsvonden die hun weerslag vonden op de manier waarop deze

carnavaleske feesten werden gebruikt.

173 De negen Plaisants devis kennen de volgende publicatiedata en paginalengtes: De ‘iour des Brandons’

(eerste zondag van de veertigdagentijd) in 1568 (7 pagina’s); 21 februari 1580 (6 pagina’s); 2 mei 1581 (8

pagina’s); 19 februari 1584 (8 pagina’s); 1589 (16 pagina’s); 8 maart 1593 (8 pagina’s); 6 maart 1594 (24

pagina’s); 1 mei 1601 (24 pagina’s); mei 1610 (43 pagina’s). Van de Plaisants devis van 1580 tot en met

1594 is de auteur niet bekend; in het impressum staat telkens de Seigneur de la Coquille aangegeven als

drukker en auteur. De drukker en auteur van de Plaisants devis van 1601 en 1610 is Louis Garon.

78

3.1. Carnavalesk theater

3.1.1. Carnaval en mei-vieringen in Lyon

Behalve enkele incidentele opmerkingen in de werken van kroniekschrijvers Rubys en

Guéraud zijn de Plaisants devis de enige primaire bronnen die ons iets kunnen vertellen

over de zestiende-eeuwse Lyonese mei- en carnavalsvieringen.174 Zoals reeds aangegeven

weten we door hun non-descriptieve aard weinig tot niets van het precieze verloop van

deze feesten in de Lyonese context. Voor de vorm en inhoud van deze feesten, evenals hun

symboliek en culturele betekenis, verwijs ik daarom naar andere auteurs die uitgebreid

hebben geschreven over vroegmoderne carnavalsfeesten en mei-vieringen in Frankrijk,

Italië en Engeland.175

Het carnaval werd in februari of maart voorafgaand aan de christelijke vastentijd

gevierd en de organisatie ervan lag in handen van de verschillende sociétés joyeuses. Het

was een typisch katholiek feest; het is daarom goed mogelijk dat tijdens de protestantse

machtsovername die plaatsvond van 1562 tot 1563, de uitvoering van het feest vanuit

hogerop verboden of tenminste onderdrukt werd. Omdat de bronnen over het Lyonese

carnaval stammen uit het jaar 1568 en later, weten we helaas niet wat de impact van deze

protestantse machtsovername was op de Lyonese carnavalsviering.

Carnavalsfeesten kenden in vroegmodern Europa vele verschillende vormen.176 Uit

Guéraud’s kroniek blijkt dat het Lyonese carnaval vanaf de tweede helft van de zestiende

eeuw bestond uit het houden van een optocht met praalwagens die aan specifieke

verenigingen toebehoorden.177 Het carnavalsfeest vertoonde qua vorm dus parallellen met

de chevauchées: ook in deze gezamenlijke ezelparades verenigden de sociétés joyeuses

174 Van de negen Plaisants devis zijn er vijf gedrukt tijdens of na afloop van het carnaval, drie tijdens of na

afloop van de mei-vieringen en is van één de precieze publicatiedatum onbekend, namelijk de tekst uit

1589. 175 Peter Burke, “Het carnaval van Venetië” in Peter Burke, Stadscultuur in Italië tussen renaissance en

barok (Amsterdam: Contact, 1988); Edward Muir, “Carnival and the lower body” in Edward Muir, Ritual

in early modern Europe (Cambridge: University Press, 1997); Emmanuel Le Roy Ladurie, Le carnaval de

Romans: de la Chandeleur au Mercredi des cendres 1579-1580 (Parijs: Gallimard, 1979); Michael D.

Bristol, Carnival and theater: plebeian culture and the structure of authority in renaissance England (New

York: Methuen, 1985). 176 Vergelijk de beschrijvingen van het carnaval door o.a. Burke, Muir en Bristol. 177 Tricou, La chronique lyonnaise de Jean Guéraud, 66-67, 93.

79

zich in een optocht en ook in deze optocht werd gebruik gemaakt van praalwagens.178 Als

we het Plaisant devis van 1610 mogen geloven, liep de vereniging van de drukkersgezellen

onder leiding van de Seigneur de la Coquille voorop in de carnavalsoptocht van dat jaar.179

Het ligt voor de hand om de in het voorgaande hoofdstuk geschetste ontwikkeling, waarbij

de drukkersgezellen de (organisatorische) bovenhand in de ezelparades kregen, door te

trekken naar de andere gezamenlijk georganiseerde volksfeesten, namelijk het carnaval en

de mei-vieringen. Het is opvallend dat we enkel van de drukkersvereniging geschreven

bronnen hebben: hebben zij dan als enigen een theaterstuk opgevoerd? Tijdens de

chevauchées waren zij tenslotte ook degenen die het woord namen door de vonnissen uit

te spreken. Als zij inderdaad tijdens het carnaval en de mei-vieringen als enigen een

(gesproken) theaterstuk opvoerden, betekende dit dat zij een grote zeggenschap over het

talige discours van deze feesten hadden, waardoor zij een belangrijke rol speelden in de

(talige) functie van deze machtsinstrumenten. Een nuancering is hierbij echter wel vereist.

De ‘dominante’ of ‘doorslaggevende’ rol van de drukkers blijkt inderdaad uit de Plaisants

devis, maar dit zijn dan ook bronnen die door de drukkers zelf zijn geschreven en gedrukt.

Bovendien hadden zij door hun beroep als enigen ongelimiteerde toegang tot drukpersen.

Omdat er niet voldoende andere bronnen zijn die andere perspectieven kunnen bieden, kan

de dominante rol van de drukkers niet bevestigd worden. Het enige feit dat met zekerheid

vastgesteld kan worden is dat de Seigneur de la Coquille en de zijnen als enige société

joyeuse het de moeite waard vonden om een gedrukte bron van hun bijdrage aan het feest

te produceren.

Behalve carnavalsvieringen hebben de drukkers in de Plaisants devis ook drie

theaterstukken vereeuwigd die zij tijdens de mei-vieringen hebben opgevoerd. Deze

feesten bestonden hoofdzakelijk uit het planten van een ‘meiboom’ op de eerste dag van

mei en kenden een carnavalesk karakter.180 In zijn boek Ritual in Early Modern Europe

178 Tijdens de chevauchée van 1566 bijvoorbeeld werd de Admiral du Griffon door zijn verenigingsleden

voortgetrokken op een praalwagen in de vorm van een galeischip, waar vuurwerk uit kwam. Testefort,

Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 33-34. 179 Louis Garon, Colloque des trois supposts du Seigneur de la Coquille ou le Char trionfant de

Monseigneur le Daufin est representé par plusieurs Personnages, Figures, Emblemes & Enigmes (Lyon:

Les Supposts de l’Imprimerie, 1610); Muzerelle, “Carnaval et défilés burlesques,” 54. 180 Kroniekschrijver Rubys wijdt enkele woorden aan de mei-vieringen: “Le May que vouloyent planter

tous les ans le premier iour du moys de May par les places & carrefours lesdicts mestiers, avec tant de

bruict & de resiouissance, que Marot les à mestez parmy les Poësies, servoyent aussi de resiouïssance

publicque (...)’ Rubys, Histoire veritable, 500.

80

zegt Edward Muir het volgende over deze ‘May Day celebrations’: “(...) the seeds of

Carnival scattered beyond its normal space in the ritual calendar, sprouting forth in the

grotesque realism of the carnivalesque. Carnivalesque blossomings were particularly

apparent (...) during the late spring months of May and June.”181 In het geval van de

Lyonese mei-vieringen bestond dit ‘carnavaleske karakter’ uit het feit dat er bij deze

gelegenheid, net zoals bij de carnavalsviering, straattheater geïncorporeerd werd als

onderdeel van het feest zelf. Net als tijdens de ezelparades en de carnavalsvieringen namen

de drie drukkers-suppôts tijdens de mei-vieringen het woord. De toneelstukken die zij

opvoerden waren qua vorm en inhoud gelijk aan het theater dat tijdens het carnaval tentoon

werd gesteld. Het was echter niet gebruikelijk om ook tijdens de mei-vieringen een optocht

te houden. Wat wel waarschijnlijk is, is dat de suppôts de la Coquille zich tijdens hun

performances verkleedden en dat hun woorden begeleid werden door muziek, waardoor de

opvoering toch sterke gelijkenissen vertoonde met de opvoeringen die zij tijdens het

carnaval en de chevauchées hielden.

3.1.2. Het Lyonese carnavaleske straattheater ingebed in bredere (Europese)

ontwikkelingen

In zijn artikel “Les confréries joyeuses de Lyon au XVIe s. et leur numismatique” (1937)

concludeert Jean Tricou oorsprong gaven aan het moderne Lyonese theater.182 In plaats

van Strocchia’s metafoor van de stad als theater, die ik in het voorgaande hoofdstuk heb

gebruikt om Lefebvre’s theorie te vertalen naar de concreetheid van de Lyonese stedelijke

ruimte, is er nu in dit hoofdstuk geen sprake meer van figuurlijk toneelspel, maar van

letterlijk toneelspel, met heuse akten en personages. Ik heb reeds geschreven dat de sociétés

joyeuses, waaronder ook die van de drukkersgezellen, in de eerste helft van de zestiende

eeuw religieuze mirakelspelen opvoerden.183 In 1548 werden deze vaak satirische

mirakelspelen echter verboden door de Franse katholieke geestelijkheid en als

181 Muir, Ritual in early modern Europe, 93. 182 Tricou, “Les confréries joyeuses,” 295. 183 Tricou, “Les confréries joyeuses,” 294; C. Brouchoud, Les origines du théâtre de Lyon, 17.

81

heiligschennis bestempelt; in bronnen als de Plaisants devis kunnen we zien dat de

(beroeps-)sociétés joyeuses zich dientengevolge gingen richten op seculier en door henzelf

geïnitieerd straattheater.184

Deze afwijzing van het groteske en kluchtige karakter van middeleeuws toneelspel

door de religieuze autoriteiten sloot aan bij een ontwikkeling die al sinds het einde van de

vijftiende eeuw zichtbaar was binnen het domein van het theater op zowel Lyonese als op

bredere Europese schaal. Door de invloed van het humanisme ontstond er in Italië, evenals

in de rest van Europa, een ‘Neo-latijns theater’ dat zich inspireerde op antieke tragedies en

komedies.185 Dit typische ‘renaissance theater’ was in vergelijking met het ‘middeleeuwse

theater’ meer allegorisch van aard; zo werd er voor de personages bijvoorbeeld vaak

gebruik gemaakt van goden uit de Oudheid.186

In Lyon in het bijzonder werd de opkomst van dit nieuwe type theater niet alleen

gevoed door het humanisme van eigen (stads-)bodem, waarbij bijvoorbeeld protestantse

humanisten Bijbelse allegorieën in de Franse volkstaal gingen schrijven, maar ook door

invloeden van buitenaf. Deze invloeden ‘van buitenaf’ werden ten eerste gevoed door de

komst naar Lyon van grote aantallen Italiaanse (geld)handelaren, die zich vanaf de

vijftiende eeuw gingen vestigen rond de Place du Change. Zij brachten met hun komst niet

alleen handel en economische voorspoed mee, maar ook culturele (feest)gebruiken van hun

thuisland.187 Ten tweede werden de invloeden ‘van buitenaf’ veroorzaakt door de frequente

aanwezigheid van het koninklijke hof in Lyon tijdens de eerste helft van de zestiende

eeuw.188 Tijdens de renaissance deelden de Europese hoven een sterke gemeenschappelijke

humanistische cultuur op het gebied van theater, muziek en literatuur. In 1548 werd in

Lyon voor de entrée van koning Henri II bijvoorbeeld het theaterstuk ‘La Calandria’

opgevoerd van kardinaal Divizio da Bibbiena, die behoorde tot de entourage van de

belangrijke Italiaanse patriciërfamilies De’ Medici en Borgia. Da Bibbiena’s toneelstuk

was, in stijl met de humanistische traditie, geïnspireerd op het werk van de Romeinse

184 Encyclopaedia Britannica “Theatre: developments of the renaissance”

https://www.britannica.com/art/theater-building/Developments-of-the-Renaissance#ref39395

(geraadpleegd op: 16 juni 2018) 185 Lecocq, “Du mystère médiéval au théâtre de la renaissance” in Entrées royales et fêtes populaires à

Lyon du XVe au XVIIIe siècles (Lyon: Bibliothèque de la ville de Lyon, 12 juin-12 juillet 1970), 31-32. 186 Burke, Stadscultuur in Italië , 229. 187 Lecocq, “Du mystère médiéval au théâtre de la renaissance,” 31. 188 Lecocq, “Du mystère médiéval au théâtre de la renaissance,” 31.

82

toneelschrijver Plautus. De opvoering zou zo populair geweest zijn dat de Franse koning

om een tweede opvoering vroeg, waarna de Lyonese échevins en notabelen vervolgens om

een derde opvoering vroegen, opdat ook zij het toneelstuk konden zien.189 Deze anekdote

is een voorbeeld van de manier waarop het Franse hof en de bredere Europese

humanistische cultuur de smaak van de Lyonezen op het gebied van cultuur en theater

beïnvloedden.

De Europees-brede ontwikkelingen op theatergebied vonden hun weerslag in het

carnavaleske, niet-geïnstitutionaliseerde straattheater van de société joyeuse van de

Lyonese drukkersgezellen. Het Lyonese carnaval werd niet alleen maar beïnvloed door de

stempel die het (Italiaanse) humanisme op het Europese theater had, maar ook door de

manier waarop het carnavalsfeest zelf in Italië gevierd werd – al zijn dit in zekere zin twee

zijdes van dezelfde medaille. In het hoofdstuk “Het carnaval van Venetië” van zijn boek

Stadscultuur in Italië (1987) schrijft Peter Burke dat de faam van het Venetiaanse carnaval

wijdverspreid was in geheel Europa; alhoewel Burke stelt dat het hoogtepunt van deze

faam pas in de zeventiende eeuw lag, bewijst de populariteit van gidsen als Sansovino’s

Delle cose notabili della città di Venezia (1556) dat Venetië en haar carnavalsfeest ook al

vóór de zeventiende eeuw grote aantallen toeristen trok. Deze toeristen namen vervolgens

kennis over de vorm en gebruiken van het Venetiaanse carnaval mee terug naar hun

thuisland.190

Uit Guéraud’s kroniek komt een concreet voorbeeld naar voren waarbij de invloed

van het Italiaanse carnaval direct terug is te zien in het Lyonese feestdomein.191 Het gaat

hierbij niet om het Venetiaanse feest, maar om het carnaval zoals dat in Florence en Lucca

werd gevierd – zoals hierboven uitgelegd vormden deze migranten door hun grote rol in

de Lyonese (geld)handel invloedrijke gemeenschappen in de stad. Tijdens het carnaval van

1552 verrasten de Florentijnen hun stadgenoten met een groot allegorisch spektakel waarbij

de goden van de Onderwereld, Pluto en Proserpina, op een grote praalwagen door de stad

reden, begeleidt door de drie Furiën en zestig duiveltjes. De route die deze praalwagen

volgde liep van de voormalige Notre Dame du Confort (gesitueerd in de Presqu’île nabij

189 Lecocq, “Du mystère médiéval au théâtre de la renaissance,” 31, 37-38. 190 Burke, Stadscultuur in Italië, 224. 191 Tricou, La chronique lyonnaise de Jean Guéraud, 66-67.

83

de plaats waar de Place de Jacobins tien jaar later zou worden aangelegd) naar de Place du

Change in Vieux Lyon, het geografisch middelpunt van de commercie en de woonhuizen

van de Italiaanse handelaren. Als we Guéraud mogen geloven trok dit spektakel tussen de

25.000 en 30.000 toeschouwers.192 Dit aantal is waarschijnlijk een (te) hoge schatting, maar

het vertelt ons wel iets over de mate van belangstelling die er onder de Lyonezen heerste

voor deze monumentale en zinnebeeldige carnavalsvorm. Twee dagen later deden de

handelaren uit Lucca het Florentijnse carnavalsspektakel nog eens dunnetjes over door een

(stilstaand) theaterstuk op te voeren met de Griekse goden Jupiter, Mercurius, Pallas

Athene en Venus in de hoofdrol. Of dit spektakel weer een groot aantal mensen trok is niet

bekend; wel maakt Guéraud duidelijk dat zijn voorkeur uitgaat naar deze tweede opvoering

in plaats van de ‘horrible diablerie’ van de Florentijnen.193

Hoe is de invloed van deze gebeurtenissen en Italiaanse praktijken terug te zien in

de manier waarop de Lyonezen zelf het carnaval vierden? Ten eerste was de carnavalsvorm

van het houden van een optocht met praalwagens typisch voor hoe dit feest in Florence

gevierd werd.194 In andere Europese steden bestond het carnavalsfeest bijvoorbeeld uit het

houden van banketten, stierenjachten of theatrale ‘tableaux vivants’.195 Twee jaar na het

Florentijnse praalwagenspektakel noteerde Guéraud echter dat het Lyonese schildersgilde,

in navolging van de Italianen, nu óók het carnavalsfeest vierde door middel van een

paraderende praalwagen.196 Uit het Plaisant devis van 1610 blijkt dat de carnavalsvorm

van het houden van een optocht uiteindelijk ook door de drukkers is overgenomen.197 Het

praalwagen-element zien we daarnaast terug in de chevauchée van 1566, twaalf jaar nadat

de ‘diabolische’ praalwagen van de Florentijnen de Lyonese gemoederen bezighield.198

Daarnaast zien we de allegorische verhaallijn en symboliek van de handelaren uit

Florence en Lucca terug in de symboliek en het discours van de société joyeuse der

192 Tricou, La chronique lyonnaise de Jean Guéraud, 66. 193 Guéraud schrijft hier het volgende over: ‘Le mardy 14e jour de febvrier jour de caresme prenant fuct

faicte une aultre mommerye (l’an 1552) par les lucquoys Cesar Bernardin, Vicent Bernardin et autres qui

effaça la superbe florentine car d’aultant que celle estoit horrible, celle des lucquoys estoit gentille, joyeuse

et gallante (...)’ Tricou, La chronique lyonnaise de Jean Guéraud, 67. 194 Burke, Stadscultuur in Italië, 226. 195 Muir, Ritual in early modern Europe, 87; Burke, Stadscultuur in Italië 226, 229. 196 Tricou, La chronique lyonnaise de Jean Guéraud, 93. 197 Muzerelle, “Carnaval et défilés burlesques,” 54; Louis Garon, Colloque des trois supposts du Seigneur

de la Coquille. 198 Tricou, La chronique lyonnaise de Jean Guéraud, 66.

84

drukkersgezellen. Net als in het ‘tableau vivant’ dat de Luccanezen hadden opgevoerd

speelde de godin Pallas Athene ook in de theatrale verhaallijn van de drukkers een

hoofdrol: tijdens de chevauchée van 1566 voerden zij Minerva (de Romeinse variant van

Pallas Athene) op als ‘beschermheilige’ en ‘moeder’ van hun feestvereniging door de Mère

de l’Imprimerie de identiteit van de Romeinse godin te geven: “MINERVE la Mere

d’Imprimerie et Déesse de sçauoir”.199 Dit allegorische gebruik van goden zien we niet

alleen terug in uiterlijkheden en symboliek, maar ook in het feestdiscours van de drukkers

zoals dat naar voren komt uit de Plaisants devis. De (Italiaanse) humanistische invloeden

in het talige aspect van het carnaval zullen we echter pas echt duidelijk terugzien in de

Plaisants devis die in de zeventiende eeuw zijn verschenen, oftewel de tekst uit 1610 en in

mindere mate die van 1601. In de Plaisants devis van 1610 was de allegorische,

humanistische theaterstijl tot volle ontplooiing gekomen. In de laatste paragraaf van dit

hoofdstuk zal ik dieper ingaan op deze twee zeventiende-eeuwse bronnen.

In het theatrale discours van de Plaisants devis van 1568 tot en met 1594 bleek

namelijk nog een sterke invloed van een niet-humanistische, niet-geïnstitutionaliseerde

‘straattheatertraditie’. Tussen de serieuze moralistische en politiek geëngageerde verzen

door, waar ik later op zal ingaan, doen deze carnavals-theaterteksten hier en daar sterk aan

als kluchten: zo maken de suppôts bijvoorbeeld grappen over gierige chaperonnes en

sluiten ze steevast hun opvoeringen af met de oproep tot meer drinken en het maken van

meer muziek.200 Deze vorm van humor sluit aan bij de “grotesque laughter of popular

festive form” over ‘platte’ zaken zoals bijvoorbeeld “human genitals and buttocks”, waar

Michael Bristol over heeft geschreven in zijn boek Carnival and theater: plebeian culture

and the structure of authority in Renaissance England (1985).201 Deze ‘grotesque’ smaak

voor humor was niet beperkt tot Engeland of Lyon, maar was wijdverspreid in het

carnavaleske renaissance theater van geheel Europa.

Belangrijker nog dan dit gevoel voor humor van de suppôts is dat de personages in

deze zestiende-eeuwse Lyonese Plaisants devis niet ‘subliem’ zijn. Het zijn geen ver van

199 Testefort, Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne (1566), 39-40. 200 Les Plaisants devis des supposts du Seigneur de la Coquille, recitez publiquement le vingt-unième iour

de febvrier 1580 in Montfalcon, Recuel des plaisants devis, 18. 201 Michael D. Bristol, Carnival and theater: plebeian culture and the structure of authority in renaissance

England (New York: Methuen, 1985), 133-135.

85

de acteurs en toeschouwers afstaande ‘goden’ die het verhaal vorm geven. Er wordt ook

geen ideale samenleving geportretteerd, zoals we dat in de tekst uit 1610 zullen

tegenkomen. De zestiende-eeuwse Plaisants devis bestaan daarentegen uit straattheater dat

zich bezighoudt met het dagelijkse leven, met de realiteit zoals die door de Lyonezen op

dat moment beleefd werd. De drukkers doen dit enerzijds door middel van het leveren van

(kritisch) commentaar op de politiek-maatschappelijke realiteit waar zij en hun stadgenoten

mee te maken hadden, maar ook doordat zij reële figuren, die tot de directe leefwereld van

de feestvierders en hun toeschouwers behoorden, een hoofdrol gaven in het verhaal dat zij

vertelden. In het devis van 1593 zien we bijvoorbeeld de scherts-soevereinen van de feest-

jurisdictie gebieden en de chevauchées opnieuw verschijnen, zoals de Princesse de la

Lanterne, de Juge du Bourgchanin en de Compte du Puys Pelu, om er maar een paar te

noemen. De drukkers sluiten zo in hun Plaisants devis aan bij een ‘feestdiscours’ dat de

verschillende volksfeesten van de sociétés joyeuses – de ezelparades, de mei-viereingen en

het carnaval – met elkaar verbond, niet alleen op organisatorisch of materieel gebied, maar

ook op het immateriële gebied van taal.

3.1.3. Rituelen op papier: wisselwerking tussen gedrukte en gesproken woord

Met de Plaisants devis en de Recueils gaan de Lyonese drukkers voor het eerst de vluchtige

tijdelijkheid van hun eigen volksrituelen vastleggen op papier. Zij waren niet de enigen:

een logisch gevolg van de opkomst van het goedkope(re) en efficiënte medium van de

boekdrukkunst (ten opzichte van handgeschreven teksten) was dat aan het eind van de

vijftiende eeuw en gedurende de zestiende eeuw in heel Europa vele rituelen (voor het

eerst) in inkt werden vastgelegd.202 Alhoewel in Lyon alleen de vereniging van de Coquille

het verloop en de inhoud van hun feestelijkheden ging bedrukken, waren zij op Frankrijk-

brede schaal lang niet de enige feestvereniging die dit deed: de Compagnie de la Mère Folle

van Dijon en de Conards van Rouen en Évreux lieten tientallen verslagen maken van hun

202 Burke schrijft over deze interactie tussen het ritueel en de boekdrukkunst en de ‘codificering van het

ritueel’ die deze interactie met zich meebracht: Burke, Stadscultuur in Italië, 218-220; Davis, “The reasons

of misrule,” 110.

86

carnavaleske tradities.203 Net als in andere vroegmoderne Europese rituelen ging het

gedrukte woord ook in de feestrituelen van de drukkersgezellen een rol spelen.204 Niet

alleen tijdens de chevauchées deelden de drukkers spotgedichtjes over de geslagen mannen

uit aan het publiek; ook tijdens het carnaval van 1568 en 1601 deelden de drukkers

quatrains uit die relateerden aan wat zij tijdens de toneelopvoeringen zeiden.205

Welke betekenis voor de functie van het volksfeest als machtsinstrument had het

feit dat er nu een gedrukt verslag van het ritueel zelf bestond? Verschillende historici die

zich bezig hebben gehouden met vroegmoderne rituelen hebben op deze vraag een

antwoord geformuleerd. Zo refereert Davis specifiek naar de Plaisants devis van de

Lyonese drukkers wanneer zij stelt dat “(...) the verses (...) were printed at the time of the

festival and brought this carnaval criticism to the attention of those who had not heard

it.”206 Ik ben het eens met Davis dat het drukken van het ritueel de reikwijdte van de

boodschap vergrootte. Toch klopt haar redenering niet helemaal doordat het een zeer

belangrijke nuance mist, namelijk dat datgene wat ‘gehoord’ werd, zeer waarschijnlijk niet

analoog was aan datgene wat gelezen werd. Er bestaat namelijk altijd een discrepantie

tussen datgene wat er daadwerkelijk is gezegd tijdens de opvoeringen en de subjectieve

gedrukte versie van die woorden die uiteindelijk op papier kwam. Daarnaast bestond er

ook in het ritueel zelf verschil tussen de gesproken woorden in de orale opvoering en de

geschreven woorden op de uitgedeelde tekstjes.

Er zijn dus meerdere betekenislagen waar een historicus rekening mee moet

houden.207 Het is hierbij belangrijk om te onthouden dat, in deze tijd van

godsdienstoorlogen, de Lyonese drukkersgemeenschap onder een steeds strengere censuur

203 L. Petit de Julleville, Les comédiens en France au moyen age (Parijs: Léopold Cerf, 1885), 256-261. 204 Burke, Stadscultuur in Italië, 219. 205 In 1578 deelden de drukkersgezellen het volgende versje aan de toeschouwers uit: “Celuy qui contre

nature / Se laisse à femme subiugué, / Merite bien d’estre estrillé / Souventesfois, selon droicture. / Cest un

monstre contre nature / Celuy que sa femme bien bat, / Il n’est digne d’estre en combat, / De telles gens

nous n’avons cure.” Testefort, Recueil de la chevauchee (1578), 24. 206 Davis, “The reasons of misrule,” 119. 207 In zijn artikel “‘How do I touch this text?’ or, the interdisciplines between dance and theater in Early

Modern archives” gaat VK Preston in op de uitdagingen die het bestuderen van de relatie tussen

performatieve gebeurtenissen zoals theater en hun geschreven verslagleggingen met zich meebrengt aan de

hand van zijn persoonlijke ervaring met het onderzoek naar laat zestiende en vroeg zeventiende-eeuwse

Franse theaterteksten. Zie VK Preston, ‘“How do I touch this text?’ or, the interdisciplines between dance

and theater in early modern archives” in Nadine George-Graves (ed.), Oxford handbook of of dance and

theater (Oxford: University Press, 2015.)

87

stond en dat vele dissidente leden van deze nijverheid zich gedwongen voelden om uit te

wijken naar andere (protestantse) steden.208 Het is daarom niet ondenkbaar dat de drukkers,

in vergelijking met datgene wat zij tijdens de opvoeringen zeiden, zich in de gedrukte

Plaisants devis een gematigder toon aanmaten wanneer zij commentaar leverden op

politiek-maatschappelijke situatie, omdat zij zich niet vrij voelden om dissidente meningen

volledig uit te spreken. Wat de werkelijke verhoudingen tussen gesproken en gedrukte

woord waren, kunnen we helaas niet weten. Wat we wel kunnen doen, is een methode van

bronkritiek hanteren die er van uitgaat dat de meest ‘felle’ kritiek die de geschreven bron

(op de officiële) autoriteiten levert, waarschijnlijk strookt met datgene wat er ook

daadwerkelijk tijdens de opvoeringen is gezegd. Daarnaast is er dan nog de mogelijkheid

dat de drukkers het aangedurfd hebben om in de vluchtigheid en vergankelijkheid van het

toneelspel een nog scherpere kritiek te uiten.

Terugkerend naar de vraag wat het drukken van rituelen voor betekenis had voor de

(machts)functie van diezelfde rituelen, heeft naast Davis ook Peter Burke hier een

verklaring voor gegeven. Hij stelt dat het gedrukte woord de boodschap van het ritueel

‘versterkte en verklaarde’.209 Opnieuw moeten hier echter de al eerder genoemde nuances

worden gezet bij het woord ‘versterken’, aangezien het gedrukte woord de boodschap van

het ritueel niet op een rechtlijnige manier versterkte, maar die boodschap juist kon

veranderen in de translatie van gesproken naar gedrukte woord. Het verklarende aspect

speelt daarnaast misschien een rol bij de Recueils, maar niet bij de Plaisants devis,

aangezien de Plaisants devis door hun non-descriptieve aard geen uitleg van het ritueel

waren, maar juist enkel een vastlegging van het talige onderdeel van het ritueel waren.

De door mij geschetste nuances in acht nemend, onderschrijf ik Davis’ en Burke’s

(gedeeltelijke) antwoorden dat het in inkt drukken van de carnavals-toneelopvoering de

functie van machtsinstrument die dit ritueel had, vergrootte. Dat de drukkers er bewust

voor kozen om hun feestelijkheden vast te leggen betekent dat zij van mening waren dat

het uitvoeren van deze rituelen positief was voor het (machts)imago dat zij wilden

uitstralen naar de buitenwereld én dat zij tegelijkertijd deze functie van machtsinstrument

van volksfeesten onderkenden. Door de Plaisants devis te creëren wilden de drukkers er

208 Benoit, “L’imprimerie à Lyon.” 209 Burke, Stadscultuur in Italië, 218.

88

niet alleen maar voor zorgen dat latere generaties bewust zouden zijn van de rol die zij

tijdens het feest hadden gespeeld, maar wilden zij ook de contemporaine reikwijdte van dit

machtsinstrument uitbreiden, hoogstwaarschijnlijk tot buiten de Lyonese stadsgrenzen. Het

is namelijk opvallend dat de Plaisants devis in het Frans geschreven zijn en niet in het

Lyonese dialect, zoals de versjes van de drukkers-suppôts in de Recueils dat wel waren.

Het was echter logischer geweest als de opvoeringen van de suppôts tijdens de carnavals-

en mei-vieringen, analoog aan hun opvoeringen tijdens de chevauchées, óók in het Lyonese

dialect uitgevoerd zouden zijn – het was namelijk een (kluchtige) toneelvoorstelling door

Lyonezen, vóór Lyonezen. Ik denk daarom dat zij er bewust voor hebben kozen om het

(zeer waarschijnlijk) in het Lyonese dialect gesproken woord te vertalen naar het Frans

toen zij deze teksten drukten. Naast het feit dat dit gegeven nog een nieuwe ‘laag’ van

discrepantie tussen geschreven en gedrukte woord met zich meebrengt, is dit opnieuw

veelzeggend voor het belang dat de drukkersgezellen aan de functie van deze feesten

gaven: waarschijnlijk hoopten zij dat hun woorden ook door niet-Lyonezen gelezen werden

– wie weet, wellicht zelfs door de koning zelf.

In mijn optiek speelt er voor de drukkers bij de keuze voor het vastleggen van deze

volksfeesten daarnaast ook een tweede, misschien wel nog belangrijkere reden mee, die

niet door Davis of Burke wordt genoemd. Door hun woorden af te drukken konden de

drukkersgezellen namelijk controle uitoefenen over de vorm en inhoud die dit

machtsinstrument had. Door het ritueel vast te leggen en er letterlijk ‘het laatste woord’

over te hebben, hadden de Seigneur de la Coquille en de zijnen zeggenschap over de finale

versie van de boodschap die door het ritueel werd uitgedragen. Dit komt doordat gesproken

woorden een tijdelijk bestaan kennen – namelijk, het moment dat zij uitgesproken en

gehoord worden – en daarna voorgoed verdwijnen. Geschreven woorden daarentegen

blijven voortbestaan, ook nadat zij door de lezer voor het eerst ‘ontvangen’ zijn. In het

geval dat geschreven woorden dan ook nog een vastlegging zijn van de ongrijpbaarheid

van het gesproken woord, kunnen zij bovendien de herinnering die iemand aan dat

gesproken woord had manipuleren, analoog aan hoe een teruggevonden foto van een

moment uit het verleden de herinnering die we aan dat moment hebben kan manipuleren:

in plaats van de zelf meegemaakte ervaring, inmiddels door de tijd vervaagd, kan de foto

leidend worden in hoe we ons dat verleden niet alleen herinneren, maar uiteindelijk zelfs

89

ervaren. Dit manipulatieve mechanisme geldt uiteraard nog sterker voor een tekstuele bron,

aangezien die niet de relatieve mate van ‘objectiviteit’ van een foto heeft. Door zelf hun

rituelen op papier te zetten zorgden de drukkersgezellen ervoor dat zij (tot zo ver mogelijk)

zélf bepaalden wat er van hun woorden, hun ritueel en hun zelfgekozen invulling van hun

eigen imago herinnerd werd – tot aan de historici van vandaag de dag aan toe.

Nu ik in deze paragraaf de benodigde nuances heb gemaakt bij de verhouding tussen

datgene wat er in de Plaisants devis geschreven staat en datgene wat er daadwerkelijk

gezegd is, is het tijd om dieper in te gaan op wat er dan precies in deze teksten staat. Wat

was de politieke boodschap die de drukkers met hun carnavaleske theater uitdroegen en

wat betekende dit voor de machtsfunctie van hun feestritueel?

3.2. Inhoudelijke politieke boodschap van de Plaisants devis

De studie naar theater, en dan met name volks (straat)theater, stelt de historicus in staat om

een inzicht te krijgen in datgene wat er onder het ‘gewone’ volk speelde, alsmede om beter

in kaart te brengen wat de visie van de ‘gewone’ mens was op de politieke (oorlogs-

)spelletjes van stadsbesturen en koningen. In zijn boek Reformers on stage: popular drama

and religious propaganda in the Low Countries of Charles V, 1515-1556 (2000) schrijft

Gary Waite hier het volgende over: “One collection of sources useful for understanding the

beliefs of laypeople is the body of surviving drama scripts and published plays from the

period. (...) Study of sixteenth-century plays within their historical and cultural contexts

has so far illuminated many dark alleys in our knowledge of the beliefs of ordinary

people.”210 In haar boek Popular theatre and political utopia in France, 1870-1940: Active

citizens (2017) borduurt Jessica Wardhaugh hierop voort wanneer zij stelt dat “(...) the

problems and paradoxes of popular theatre (...) become the key to understanding the

dynamic conversations between politics, culture, and community.”211 Ook al richt

Wardhaughs onderzoek zich op de periode nà de Franse Revolutie, haar stelling geldt

210 Gary K. Waite, Reformers on stage: popular drama and religious propaganda in the Low Countries of

Charles V, 1515-1556 (Toronto: University Press, 2000), xv. 211 Jessica Wardhaugh, Popular theatre and political utopia in France, 1870-1940: active citizens (Londen:

Palgrave Macmillan, 2017), 3-4.

90

opvallend genoeg ook voor het Frankrijk tijdens het Ancien Régime: in het Lyon van de

zestiende eeuw is het het carnavaleske straattheater van de drukkersgezellen waar die

wisselwerking tussen politiek, cultuur en gemeenschap plaatsvindt. Net zoals de drukkers

tijdens de chevauchées de moraal van het volk een stem gaven door middel van hun talige

veroordeling van de geslagen echtgenoten, zo gaf het theater dat zij opvoerden tijdens

carnaval en mei-vieringen een stem aan de meerstemmigheid van de ‘publieke opinie’ van

de Lyonezen tijdens deze laatste decennia van de godsdienstoorlogen. In de secundaire

literatuur worden zij dan ook de “meneurs de l’opinion populaire” genoemd, oftewel de

‘aanvoerders’ van de publieke opinie.212 Ook hier is het echter nodig om een nuancering te

plaatsen. Aangezien de inhoudelijke analyse beperkt blijft tot de bronnen van de drukkers

en er geen bronnen zijn die ons iets kunnen vertellen over de manier waarop deze

theaterstukken door de ‘gewone Lyonees’ in het publiek werden ontvangen, kent de

mening die naar voren komt uit de Plaisants devis niet een één op één verhouding met ‘de’

publieke opinie, een concept dat in mijn optiek overigens niet bestaat. Wat ik wel wil

stellen is dat de opvoeringen van de drukkers een belangrijke bijdrage waren aan het

meerstemmige karakter van die publieke opinie, niet in de minste plaats omdat het door

een prominente beroepsgroep werd verkondigd tijdens belangrijke en gecentraliseerde

feesten als de mei- en carnavalsvieringen.

Het was de Lyonese drukkers niet vreemd om deel te nemen aan het publieke debat

en om hun mening daarbij kenbaar te maken door middel van zowel gedrukte teksten als

theateropvoeringen. De intensiteit van het publieke debat werd gevoed door de spanningen

die voortkwamen uit de oorlog; theologische disputen werden niet alleen met wapens, maar

ook in pamfletten uitgevochten. Dit gold bijvoorbeeld voor het omvangrijke theologische

dispuut tussen de protestantse pastoor Pierre Viret en de katholieke priester Edmond Auger

in de jaren 1560. Het debat dat tussen hen plaatsvond werd gevoerd door middel van een

grote hoeveelheid pamfletten die van de Lyonese persen rolden, met name van de katholiek

Michel Jové en de protestant Jean Saugrain.213

212 Muzerelle, “Carnaval et défilés burlesques,” 47. 213 Myriam Yardeni, La consience nationale en France pendant les guerres de réligion: 1559-1598 (Parijs:

Nauwelaerts, 1971), 109-112; Jacques Gadille, René Fédou, Henri Hours en Bernard de Vregille, “Le

diocèse de Lyon”, Histoire des diocèses de France, No. 16 (1983): 128.

91

De officiële autoriteiten poogden om dissidente meningen tegen te gaan door

middel van censuur en een privilegesysteem waarbij de Lyonese drukkers benadeeld

werden ten opzichte van hun Parijse collega’s. Hun pogingen waren echter tevergeefs: in

Lyon was een dermate grote hoeveelheid illegale persen actief dat de Lyonese

boekdrukkunst tijdens de zestiende eeuw zelfs bekend kwam te staan om haar productie

van illegale boeken en teksten.214 Tijdens de Lyonese machtsovername door de

protestanten, die van 1562 tot 1563 duurde, namen de protestantse drukkers gebruik van

het feit dat de politiek-bestuurlijke situatie nu in hun voordeel lag en schroefden zij de

productie van politiek geëngageerde pamfletten, satiren en theaterstukken op.215 Dezelfde

tactiek waarmee zij de publieke opinie probeerden te beïnvloeden door middel van

gedrukte teksten, gebruikten zij daarnaast ook om zowel de officiële autoriteiten als een

breder publiek te overtuigen van hun eigen gelijk in ‘private’ arbeidsconflicten die binnen

de eigen sector plaatsvonden tussen gezellen, meesters en boekhandelaren.216

Wat was nu precies de inhoudelijke bijdrage van de société joyeuse van de

drukkersgezellen aan het publieke debat? De tumultueuze en allesomvattende

godsdienstoorlogen lopen als een rode draad door de Plaisants devis van 1568 tot 1594. Te

midden van het oplaaiende geweld tussen protestanten enerzijds en de katholieken

anderzijds kozen de Lyonese drukkers in hun theaterstukken noch de kant van de één, noch

die van de ander, maar pleitten zij in dit debat bovenal voor vrede. Dit deden zij al in 1568,

nog vóór de oorlogen tot een bloedig hoogtepunt zouden komen in de beruchte Vêpres

Lyonnaises van 1572. In hun carnavalsoptocht van 1568 lieten de drukkers een

weerzinwekkend figuur meelopen, ‘de Tijd’, die symbool stond voor de

oorlogsverschrikkingen van het heden.217 In hun gedicht betreurden de drie suppôts het

214 Sheza Moledina (ed.), Sur les pas des imprimeurs lyonnais (Lyon: EMCC, 2012), 79-82. 215 Lecocq, “Du mystère médiéval au théâtre de la renaissance,” 36. 216 Davis, “Printing and the people,” 218: “The compagnonnages of the journeymen of Lyon and Paris (...)

printed the brief that they presented to the Parlement of Paris in 1572. This document raised a dozen

objections to a royal edict on printing and attacked the journeymen’s employers as tyrannical and

avaricious oppressors, who worked them to poverty and illness. Their employers answered, also in print

(...) A printed protest was used again in Lyon in 1588, when master printers and journeymen were on the

same side against the merchant-publishers (...). Here are precocious examples of artisans trying to influence

literate public opinion in a labor dispute.” 217 In het Plaisants devis wordt de figuur van ‘de Tijd’ als volgt beschreven in het enige stuk proza van

deze tekst: “Le temps present marchant devant les suppos, portant en la main ung grand faulx, & sur les

espaules, deux vollans, & au devant de sa poytrine, ung grand cousteau : ayant deux visaiges farouches, &

92

verloren verleden,218 vervloekten het door oorlog geteisterde heden en hoopten zij dat ‘de

Tijd’ snel zou veranderen naar een toekomstig Frankrijk waarin ‘dwaze overtuigingen’

(oftewel extremistische religieuze overtuigingen van beide kampen die enkel tot oorlog

leidden) zijn verbannen en waarin in politieke eenheid vredig kan worden samengeleefd.219

In het Plaisants devis van 1580 beklaagden de drukkers zich vervolgens over het feit dat

er drie jaar daarvoor in de Paix de Bergerac geen ‘goede’ vrede was gesloten – inderdaad

maakte deze zogenaamde ‘Vrede’ geen einde aan het conflict.220 Eén jaar later, tijdens de

mei-viering van 1581, verkondigden de drukkers hun vredespleidooi in de vorm van een

metafoor: één van de suppôts vertelde over een droom die hij had gehad waarin een haan

(het symbool voor Frankrijk) zijn ledematen verloor, waarna een stem zei dat de haan vrede

met zijn ledematen moest sluiten omdat de ‘coq genereux’ anders tot as zou wederkeren.221

Zeven jaar later betoogde een andere suppôt weer dat de vrede ‘de zoogmoeder van de

deugden is die alle zondes verjaagd’.222

Deze politieke houding vond zijn hoogtepunt in het Plaisant devis van 6 maart

1594, dat opgevoerd werd tijdens het carnaval van dat jaar. Enkele dagen daarvoor, op 27

februari, was de voormalig protestantse Henri IV in de kathedraal van Chartres gekroond.

Het talige aspect van de carnavalsviering van de drukkers van dat jaar, in zowel gedrukt

arme du corps, & le reste de ses habitz A flammes de feu: chose hideuse A veoir.” Scheler, “La confession

publique,” 361. 218 “Gentils supposts plains de resiouyssance, / Qui voulez vostre temps passé: / Regarder fault sans

différence, / Qu’est devenu le temps passé. / Helas, requiescat in pace, / Quand m’en souvient [het

verleden] le coeur me fault.” Scheler, “La confession publique,” 356. 219 “Scavez-vous un iour que l’on fit? / L’on bannit Folle opinion, / Lors l’on vivoit en union / C’estoit

plaisir que d’estre en France.” De huidige situatie is ziet er echter minder rooskleurig uit: “Helas mon Dieu,

Helas mon Dieu. / Que le temps present est divers.” Hierna wijzen de suppôts hun publiek herhaaldelijk op

de monsterlijke en angstaanjagende vermomming van de figuur ‘de Tijd’ (zie vorige noot), die de

oorlogsverschrikkingen van het heden symboliseert. Scheler, “La confession publique,” 356 en 358. 220 “I’attendois que la paix fust faicte. / I’attendois qu’elle fust bien faicte. (...) On a faict la paix, mais le

manche / Est demeuré dessus la branche / Si qu’on ne sçait par où la prendre.” Les Plaisants devis des

supposts du Seigneur de la Coquille, recitez publiquement le vingt-unième iour de febvrier 1580 in

Montfalcon, Recuel des plaisants devis, 21. 221 “Ie l’ay veu en mes resveries. (...) Que ie voyois un coq fort beau, / Garni d’un plumage nouveau. Car le

sien propre aupavarant / Il avoit tout ietté au vent. (...) A voir ce coq fort brave & vif, / Sans voir autour

chose qui soit, / I’ouis une vois qui disoit, / COQ GENEREUX fay paix avec tes membres / Ou tu seras

reduict bien tost en cendres.” Les plaisants devis des supposts du Seigneur de la Coquille, recités

publiquement le 2 de May 1581, in Montfalcon, Recuel des plaisants devis, 28. 222 “Amy, rien ne sçauroit m’estre plus agreable, / Que de voir ici bas une paix perdurable (...) La paix est la

mere nourrice / Des vertus, repoussant tout vice / Chassant au loing l’inimitié” Les plaisants devis en forme

de coq à l’asne recitez par les Supposts du Seigneur de la Coquille en l’An 1589 in Montfalcon, Recuel des

plaisants devis, 57.

93

als gesproken woord, was niets anders dan een nadrukkelijke publieke bekendmaking van

hun visie op de bestaande politieke situatie, waarbij zij zich achter de kroning van Henri

IV schaarden.223 De politieke aard van deze feestuiting werd bekrachtigd door het feit dat

er in dit devis vijf pagina’s aan de theaterverzen vooraf gaan, die zijn opgedragen ‘au

lecteur’ en die het enige stuk proza zijn in de Plaisants devis van 1580 tot 1610.224 Deze

pagina’s lezen als een pamflet waarin de drukkers hun onomwonden mening verkondigen,

zonder deze te verhullen in poëtisch taalgebruik zoals dat in de voorgaande devis vaak

gebeurde. Zij zagen het aantreden van de nieuwe koning als de langverwachte oplossing

van het conflict en verkondigden dat ‘degenen die het meest helder zien’, oftewel de

Lyonezen en Fransen die hun politieke zienswijze deelden, tot de onvermijdelijke

conclusie waren gekomen dat het bereiken van de ‘absolute vrede’ en de ‘publieke rust’

van Frankrijk van deze kroning afhingen.225 De auteurs hekelen de ‘tyrannieke’ Lyonese

ligueurs, die het vredesproces immers geen goed hadden gedaan door een polarisatie tussen

stad en staat te veroorzaken, en prijzen de ‘enkele échevins’ en notabelen die, zoals we in

het eerste hoofdstuk hebben gezien, in opstand waren gekomen tegen het deel van het

stadsconsulaat dat trouw had gezworen aan de Heilige Liga en vervolgens de stadspoorten

had geopend voor Henri IV.226 Opmerkelijk is dat de drukkers niet alleen over de

grootsheid van de koning en van de stad Lyon spreken, maar ook over de grootsheid van

hun eigen nijverheid en van het onmisbare belang dat de boekdrukkunst in hun ogen voor

de bloei van Lyon en het behoud en de stimulering van universele kennis had.227

223 “Le bon Dieu a ouvert les yeux (...) / Au noble peuple Lyonnois, / Pour maintenir les Sainctes loix, / Et

la vraye foy sans feintise / De ostre mere saincte Eglise, / I’entens l’Eglise Apostolique, / Et la Romaine &

Catholique, / Soubs le tres heureux entretien / De nostre vray Roy tres-Chrestien / HENRY quatriesme de

ce nom, / Issu du tige de BOURBON.” Les plaisans devis recitez par les supposts du seigneur de la

coquille le dimanche 6 Mars 1594, in Montfalcon, recueil des plaisants devis, 93. 224 Les plaisans devis recitez par les supposts du seigneur de la coquille le dimanche 6 Mars 1594, in

Montfalcon, Recuel des plaisants devis, 83. 225 “(...) ceste recognoissance [de kroning] a esté si importante, de tel exemple, & mesme salutaire, que les

plus clairs voyans concluent infalliblement que de là dependroit la paix totale de la France: &

consequemment la conservation & asseurance de la tranquillité publique (...)” Idem, 83-84. 226 “De maniere que le bon devoir qui a esté fait alors par aucuns des affectionnez Eschevins, & autres

personnages notables conservateurs, & restaurateurs de la liberté publique (...) que fidellement, &

vertueusement (prevenans par ce moyen l’horrible oppression des grands tyrans, & de plusieurs tyranneaux

(...) pour la recognoissance du ROY (...).” Idem, 84.; Yann Lignereux, “Le lion et la couronne,” 501-502. 227 De suppôts herinneren de lezer er aan dat zij ook hebben bijgedragen aan het ‘algemeen goed’: “Mais

ainsi que parmy tels asserteurs du bien public, l’affection & ferveur que nostre Coquille, ou pour parler

nuement, les Supposts de l’Imprimerie, ont porté en ce fait, n’aye esté inutile (...).” Iets verderop bejubelen

ze al het goede dat voortvloeit uit de ‘nobele kunst’ van het boekdrukken: “Leur possession [l’Art Noble

de l’Imprimerie] est de plus si industrieuse, proffitable, & necessaire à la manutention des Loix & Polices

94

Het is geen willekeurige keuze van de drukkers geweest om precies dit type tekst,

een pamflet, toe te voegen aan de vorm die de Plaisants devis normaliter kenden, namelijk

die van een toneeltekst. Pamfletten waren een belangrijk medium om bepaalde (politieke)

zienswijzen aan een breder publiek bekend te maken en te pogen om de publieke opinie te

beïnvloeden.228 De drukkers waren, zoals hierboven uitgelegd, per slot van rekening niet

onbekend met het zelf schrijven en verspreiden van pamfletten. Door het medium van

theater(teksten) te vermengen met het medium van pamfletten voegden de

drukkersgezellen een onomwonden politieke betekenis toe aan hun feestelijke uiting. De

toevoeging van het pamflet, samen met de aanhef aan ‘de lezer’, de bijgevoegde sonnetten

opgedragen aan Henri IV en het Franse taalgebruik doen vermoeden dat de Seigneur de la

Coquille en de zijnen deze Plaisants devis zo veel mogelijk wilden verspreiden, niet alleen

onder hun stadgenoten maar ook onder de rest van de Fransen, waaronder de koning zelf.

De betooglijn die ze verkondigden was niet alleen maar een steunbetuiging aan de nieuwe

monarch, maar ook een pleidooi opdat het publiek, met inbegrepen van de koning, de

prominete rol die de drukkers – in hun ogen – in de stedelijke en buiten-stedelijke

machtsstructuren vervulden op de juiste waarde zouden schatten.

De politieke zienswijze waar de société joyeuse van de drukkers in deze Plaisants

devis blijk van gaf sloot aan bij het standpunt van de politiques.229 Deze politieke beweging

had haar naam gekregen van hun tegenstanders de ligueurs, de aanhangers van de extreem-

katholieke Heilige Liga.230 De politiques namen een gemodereerd standpunt in in het felle

conflict tussen katholieken en protestanten en stelden het interesse van de staat boven die

van de religie, wat de reden was voor de naam die de ligueurs – die in hun extremistische

de la societé humaine, que d’elle seule depend l’establissement & conservation perpetuelle de toutes les

langues anciennes & modernes, de tous les Arts & sciences (...).” Tenslotte benadrukken zij de belangrijke

rol die hun nijverheid heeft gespeeld in het groots maken van Lyon op het wereldtoneel: “(...) en ceste

noble ville de Lyon, laquelle à s grande gloire, par le commerce de la Librairie, & labeur de l’Imprimerie,

eternise son nom par toute la terre habitable, & iusques à l’extremité des terres Neuves.” Les plaisans devis

recitez par les supposts du seigneur de la coquille le dimanche 6 Mars 1594, in Montfalcon, Recueil des

plaisants devis, 84-86. 228 Jan Bloemendal, Arjan van Dixhoorn en Elsa Strietman (eds), Literary cultures and public opinion in

the Low Countries, 1450-1650 (Leiden: Brill, 2011), 14-18. 229 In haar essay “Strikes and salvation” maakt Davis in de laatste noot (p. 275, noot 50) ook deze

conclusie: “The support given to the politiques is clear from the Plaisans devis recited by the journeymen’s

recreational leader, the Seigneur de la Coquille and his Suppôts, in the 1580’s and 1590’s.” Ze gaat hier

echter niet inhoudelijk op in. 230 Marco Penzi, “‘Damnatio memoriae’: La Ligue Catholique Française e la storiografia tra politiques,

rivoluzionari, mistici e liberali,” Quaderni storici, Vol. 40, No. 118 (1), Miscellanea (april 2005), 266.

95

visie juist het belang van de religie boven die van de staat stelden – aan hen hadden

gegeven. Anders dan de oorlogszuchtige ligueurs pleitten de politiques voor vrede, iets dat

in hun ogen het beste bereikt kon worden door middel van het bewerkstelligen van een

sterke staat die boven de religieuze twisten zou staan. Zij waren dan ook voorstanders van

religieuze tolerantie. In hun ogen kon Henri IV, een koning die nota bene van geloof was

gewisseld voor politieke doeleinden, de vestiging van deze sterke staat waarmaken.231

Al deze standpunten, inclusief het pleidooi voor religieuze tolerantie, vinden we

terug in de Plaisants devis.232 Het is niet verwonderlijk dat de société joyeuse van de

Coquille zich als groep achter de politiques schaarde. Individuele Lyonese drukkers hadden

vaak een minder pacifistisch standpunt ingenomen door hun persen voor de protestantse of

juist voor de katholieke zaak in dienst te stellen – de illegale pers is hier een voorbeeld

van.233 De société joyeuse van de drukkersgezellen kwam echter, zoals reeds aangegeven,

voort uit de Compagnie des Griffarins.234 Dankzij hun vakbonds-aard, waarbij

economische belangen belangrijker werden geacht dan politiek-religieuze visies, waren zij

een seculiere groepering die zowel protestantse als katholieke drukkersgezellen onder zich

verzamelde. Daarnaast had de Franse boekdruksector, net zoals de meeste economische

sectoren, een harde klap gekregen door de staat van oorlog waarin het land verkende. In

specifiek de Lyonese boekdruknijverheid werd deze klap nog harder gevoeld doordat een

aanzienlijk deel van de Lyonese drukkers protestants was. De strenge vervolgingen hadden

een ware ‘braindrain’ van Lyonese drukkers naar andere gebieden tot gevolg gehad, zoals

bijvoorbeeld naar de Nederlanden en Genève tot gevolg gehad. Tegen het einde van de

zestiende eeuw luidden deze ontwikkelingen de stagnatie van de Lyonese

boekdruknijverheid in.235 De groep Lyonese drukkers als geheel had dus, zowel op

231 James B. Collins, The state in early modern France (Cambridge: University Press, 1995), 22; Penzi,

“‘Damnatio memoriae’,” 265. 232 In de pamflettekst van 1594 geven de drukkers onder andere blijk van hun tolerante religieuze standpunt

(ten minste, ten opzichte van de christelijke religies) wanneer zij de wens uitspreken dat God goed zal zijn

voor alle christenen, en niet alleen voor een deel van de christenen: “(...) Dieu, par son immense

misericorde (...) fera (comme nous esperons) paroistre de mieux en mieux u bien universel de toute la

Chrestienté.” Les plaisans devis recitez par les supposts du seigneur de la coquille le Dimanche 6 Mars

1594, in Montfalcon, Recueil des plaisants devis, 84. 233 Moledina (ed.), Sur les pas des imprimeurs lyonnais, 79-82. 234 Davis, “A trade union,” 56. 235 Benoit, “L’imprimerie à Lyon.”

96

economisch als op persoonlijk niveau, veel baat bij een sterke staat die religieus tolerant

was.

Op wat voor manier functioneerden de mei- en carnavals-feesten tenslotte als

‘machtsinstrument’, en wie had dit instrument in handen? Mijn antwoord op het laatste

aspect van deze vraag is: de drukkers. In de secundaire literatuur wordt het beeld geschept

dat de (machts)positie van deze beroepsgroep vanaf de vêpres lyonnaises in 1572 in verval

en eigenlijk al weggevaagd was.236 Volgens Davis en Scheler, de enige twee auteurs die

zich, in zeer geringe mate, met de Plaisants devis hebben beziggehouden, komt deze

verzwakte machtspositie onder andere tot uiting in de steun die de drukkers in de Plaisants

devis aan de koning geven.237 Het is inderdaad waar dat de drukkers zich in hun feestelijke

uitingen achter de hoogste officiële autoriteit scharen, maar dit is in mijn optiek niet een

teken van een verminderde machtspositie, in tegendeel, het openlijk uiten van een politieke

mening kan juist als een krachtige machtsuiting worden gezien, zelfs als die mening

‘positief’ is jegens de officiële autoriteiten. Het Plaisant devis van 1594 is overigens niet

geheel zonder kritische noot: de drukkers keren zich in het pamflet fel tegen het gedeelte

van het consulaat dat met de Heilige Liga in zee was gegaan.238 Toch kan ook hun steun

aan de koning niet worden afgedaan als een verzwakte machtspositie in de zin van dat het

‘vanaf hogerop’ werd opgelegd. De steun aan Henri IV en zijn – om een anachronistische

term te gebruiken – ‘realpolitik’ vloeide namelijk op natuurlijke wijze voort uit de

standpunten van de politiques. En deze politieke zienswijze van de politiques was, zoals ik

heb aangetoond, al ruimschoots vóór het aantreden van Henri IV als de hoogste Franse

macht volop aanwezig in de politieke feestuitingen van de drukkers – deze zienswijze werd

niet pas ontwikkeld toen de autoriteit van Henri IV inmiddels bevestigd was. Het

machtsinstrument van volksfeesten, op de manier waarop het door de drukkers gebruikt

werd, uitte zich dus niet alleen maar in materieel opzicht waarbij de drukkers door middel

van deze feesten de ruimte om hen heen zelf vormgaven, maar ook in immaterieel opzicht

door middel van het uiten van een zelfgekozen politieke mening.

236 Benoit, “L’imprimerie à Lyon.” 237 Scheler, “La confession publique,” 361-363. 238 Les plaisans devis recitez par les supposts du seigneur de la coquille le Dimanche 6 Mars 1594, in

Montfalcon, Recueil des plaisants devis, 84.

97

3.3. De verandering in discours: de Plaisants devis van 1601 en 1610

Met het aantreden van Henri IV werd er een nieuwe relatie vastgesteld tussen stad en

staat.239 Na het disruptieve tijdperk van de godsdienstoorlogen en de polariserende jaren

waarin de Heilige Liga de dienst uit had gemaakt in Lyon verstrakte de nieuwe monarch

zijn grip op de stad en maakte hij korte metten met de communale vrijheden die het

Lyonese stadsconsulaat had genoten.240 Dit deed hij onder andere door middel van een

hervorming van het stadsbestuur naar Parijs model, waardoor Lyon strakker in het gareel

van het absolutistische staatsapparaat werd geplaatst.241 Daarnaast werden de verkiezingen

van de échevins afgeschaft, plaatste de monarch zijn koninklijke troepen definitief in de

stad en kreeg de gouverneur het nachtelijke bevel over de stedelijke toegangspoorten.242

Deze politieke ontwikkelingen zien we terug in de manier waarop de sociétés

joyeuses hun carnavaleske volksfeesten vierden na het aanbreken van de nieuwe eeuw en

in de aard van de twee zeventiende-eeuwse Plaisants devis uit 1601 en 1610 die de

drukkers ons naar aanleiding van deze feesten hebben achtergelaten. De veranderingen die

ik in deze laatste paragraaf schets zijn geen materiële, empirisch aantoonbare

veranderingen, maar immateriële veranderingen in het discours dat tijdens deze

volksfeesten werd gebruikt. Dit betekent niet dat de ontwikkelingen die aan deze

immateriële veranderingen ten grondslag liggen minder tastbaar of ‘echt’ zijn – zoals

Burke ook stelt, zijn “veranderingen in taal (...) vaak goede indicatoren voor veranderingen

in sociale verhoudingen”.243 In de evoluerende relatie tussen stad en staat zien we dat Henri

IV gebruik ging maken van de Lyonese volksfeesten om enerzijds zijn grip op Lyon te

versterken en anderzijds deze nieuwe hechtere band te bevestigen ten overstaande van de

Lyonese stadsinwoners. Om te begrijpen hoe deze ontwikkeling plaatsvond, is het

noodzakelijk om dieper in te gaan op de inhoud van de Plaisants devis van 1601 en 1610.

Het theaterstuk uit 1601 werd opgevoerd tijdens een mei-viering. Het

hoofdonderwerp is, naast de dreiging van de Turken, de annexatie van de voormalige

239 Lignereux, “Le lion et la couronne,” 507-508. 240 Lignereux, “Le lion et la couronne,” 505. 241 Rubys, Histoire veritable, 500. 242 D. Kahane, “Les entrées d’Henri IV et Marie de Médicis,” 82. 243 Burke, Stadscultuur in Italië, 221.

98

Bresse provincie aan het Franse koninkrijk. Enkele maanden daarvoor, op 17 januari 1601,

was namelijk het Verdrag van Lyon getekend tussen de Franse koning Henri IV en Charles-

Emmanuel I van Savoye. Door middel van dit verdrag werden de Bresse en enkele andere

territoria overgedragen aan de Franse koning in ruil voor het markgraafschap Saluzzo.

Belangrijker dan het politiek getinte onderwerp, is de subtiele verandering in aard en

discours van deze Plaisant devis uit 1601 ten opzichte van zijn zestiende-eeuwse

voorgangers: de toon is meer theatraal en allegorisch. Zo wordt er bijvoorbeeld vaker

gerefereerd naar mythologische personages. Anders dan in de voorgaande teksten passeren

in dit devis ook in toenemende mate figuren en instanties de revue die enige autoriteit

hadden in Lyon, zoals de échevins, de katholieke kerk en de koning en zijn gemalin.

Deze tendens zet zich voort in het Plaisant devis van 1610, dat eveneens opgevoerd

werd ten tijde van een mei-viering. In enkele belangrijke opzichten wijkt deze laatste tekst

af van zijn voorgangers. Zo draagt de tekst niet de titel Plaisant devis recitez par les

supposts du Seigneur de la Coquille, maar Colloque des trois supposts du Seigneur de la

Coquille ou le Char trionfant de Monseigneur le Daufin est representé par plusieurs

Personnages, Figures, Emblemes & Enigmes.244 Het gedicht is met 43 pagina’s ruim twee

tot vier keer langer dan de voorgaande bronnen. Was er in 1601 nog sprake van slechts een

allegorische tendens, is de tekst uit 1610 tot een waarlijk ‘klassiek’ allegorisch theaterstuk

geworden. De kluchtigheid van de zestiende-eeuwse opvoeringen met haar “grotesque

laughter” en “grotesque realism” – in respectievelijk Bristols en Muirs woorden – is in deze

zeventiende-eeuwse opvoering geheel verdwenen.245 De personages die in de zestiende

eeuw bij zowel de chevauchées als de mei- en carnavalsvieringen nog de boventoon

voerden, zoals de scherts-vorsten en prinsessen Compte du Puys Pelu, Princesse de la

Lanterne en Gentilhomme de la Rue du Boys, zijn in 1610 vervangen door personages die

geen scherts-macht, maar werkelijke macht hebben, zoals “le dauphin”, “la France”, “la

bourgeoisie” en “la Noblesse françoise”. Daarnaast spelen ook allerlei mythologische

244 Louis Garon, Colloque des trois supposts du Seigneur de la Coquille ou le Char trionfant de

Monseigneur le Daufin est representé par plusieurs personnages, figures, emblemes & enigmes (Lyon, les

supposts de l’Imprimerie: 1610). 245 “(...) the grotesque laughter of popular festive form (...).” Bristol, Carnival and theater, 133; “(...) the

seeds of Carnival scattered beyond its normal space in the ritual calendar, sprouting forth in the grotesque

realism of the carnivalesque.” Muir, Ritual in early modern Europe, 93.

99

figuren een rol, zoals “Ianus”, “Iupiter”, “Megere” en “Achille”.246 De invloeden van het

‘Neo-Latijnse’ renaissance-theater, dat enkele decennia daarvoor voor het eerst naar Lyon

was gebracht door de Italianen en geliefd en gestimuleerd werd in de humanistische cultuur

van de Europese hoven, zijn in het Plaisant devis van 1610 tot volle ontplooiing gebracht.

Naast inhoud en discours verschilt dit toneelstuk ook in vorm van haar voorgangers:

het heeft de kenmerken overgenomen van ‘klassieke’, professionele theaterteksten. Net

zoals klassieke gedrukte toneelteksten heeft deze tekst namelijk een opdracht, gericht aan

Monseigneur d’Halincourt, die in dat jaar gouverneur van Lyon was. Daarnaast zijn aan

het einde van de tekst de spelers of acteurs opgesomd die in het toneelstuk een rol spelen,

waarbij aan elk personage een kleine quatrain of octave is gewijd.247 Het meest opvallende

is echter dat de Plaisants devis van 1601 en 1610 voor het eerst een auteursnaam

vermelden, namelijk respectievelijk ‘L. G.’ en ‘L. Garon’. De toneeltekst is dus niet meer

een collectieve productie van de leden van de société joyeuse van de drukkers gezamenlijk,

maar van één individuele drukker. Parallel hieraan is op het titelblad de drukkersreferentie

‘par les Supposts de la Coquille’, wat vertaalt naar ‘[gedrukt] door de suppôts van de

Coquille’, vervangen door ‘par les Supposts de l’Imprimerie’, wat vertaalt naar ‘[gedrukt]

door de suppôts van de boekdrukkunst’. Dit verdwijnen van de rol van figuren zoals de

suppôts de la Coquille maar ook de scherts-koningen van de andere Lyonese sociétés

joyeuses, in combinatie met de nieuwe vorm en discours van het Plaisant devis, zijn voor

mij redenen om aan te nemen dat de sociétés joyeuses zoals we die tot nu toe hebben leren

kennen, met het aanbreken van de nieuwe eeuw niet meer (in die vorm) bestonden.

Inderdaad beweert Jean Tricou ook dat in 1609 het ‘einde van de volksfeesten’ was

aangekondigd door diezelfde Garon.248

Wie was ‘L.G.’? Deze initialen staan voor Louis Garon (ca. 1580-ca. 1631), een

Lyonese drukker die in Genève geboren was.249 Door zijn ouders was hij protestants

opgevoed. In het eerste decennium van de zeventiende eeuw zwoor hij dit geloof echter af

en voegde hij zich bij het katholieke kamp – in de Plaisants devis van 1610 maakt hij dan

246 Garon, Colloque des trois supposts du Seigneur de la Coquille, 181-187. 247 Garon, Colloque des trois supposts du Seigneur de la Coquille, 181-187. 248 Jean Tricou, “Les confréries joyeuses,” 308. 249 A. Péricaud, Notice sur Louis Garon et la fête du Cheval Fol, suivie des stances sur l’ancienne confrérie

du Saint-Esprit, fondée en la chapelle du pont du Rhône Lyon, et de l’hymne pour le jour de la pentecôte

par Louis Garon (Lyon: L. Boitel, 1837): 7-17.

100

ook een enkele sneer naar zijn voormalig protestantse geloofsgenoten.250 Garon was niet

alleen drukker, maar ook auteur van verschillende (theater)teksten. In zijn Le bien de la

Paix (1601), ‘het goede van de vrede’, sluit hij aan bij de politiques-overtuiging waar de

drukkers in de voorgaande devis blijk van hebben gegeven.251 Ook was hij geen vreemde

als het aankwam op het schrijven over (volks)feesten: zo heeft hij geschreven over de in

het tweede hoofdstuk genoemde Fête du Cheval Fol van de société joyeuse van Saint-Esprit

in Lyon en over de entrée van de hertogen Sforza en Santo Gemini in Rome in 1608, waar

monsieur d’Halincourt in zijn destijdse rol als Franse ambassadeur in Rome ook bij

betrokken was.252 De veranderingen in de Plaisants devis van 1601 en 1610 zijn voor een

belangrijk deel aan hun auteur te wijten: Garons teksten zijn de belichaming van de

ontwikkelingen die in de loop van de zeventiende eeuw leidden tot de vestiging van het

‘moderne’ theater in Lyon, een ontwikkeling die tot uiting komt in onder andere de teksten

van de op theatergebied bekende Lyonees Claude-François Ménestrier (1631-1705).253 In

de secundaire literatuur wordt Garon dan ook “een van de eerste theoretici van het

allegorisch spektakel en voorloper van Ménestrier” genoemd.254

Deze professionaliserende ontwikkeling in het carnavaleske theater is door historici

die zich met andere steden bezighouden toegeschreven aan verschillende factoren. In zijn

boek Stadscultuur in Italië (1987) noemt Burke het toenemende toerisme als oorzaak voor

het professioneler worden van het vroegmoderne Venetiaanse carnaval en het daarmee

samenhangende theater: “De stroom van toerisme veranderde het feest dat hen naar Venetië

had gelokt: het werd professioneler en commerciëler. (...) Het toneel, in het begin van de

zestiende eeuw nog particulier en door amateurs beoefend, werd openbaar, commercieel

250 Péricaud, Notice sur Louis Garon, 11. 251 Louis Garon, Le bien de la paix (Lyon, 1601) 252 Louis Garon, Triomphes et resiouissance des Romains, faict en faveur des ducs Sforce et Sancto Gemini,

receus chevaliers de l’ordre du Saint-Esprit, le mercredy 13 mars 1608, par monseigneur d’Alincourt,

ambassadeur à Rome, pour sa Majesté tres chrestienne, avec les cérémonies et pompes faictes à la

réception des susdits devaliers (Lyon: Ionas Gautherin, 1608); Louis Garon, Stances sur l’ancienne

confrairie du Sainct Esprit fondée en la chapelle du pont du Rhosne à Lyon, avec l’origine du cheval fol, et

la resiouissance de Lyonnois aux destes de la Pentecoste, maintenue depuis deux cens cinq ans par les

gardes pour le Roy (Lyon: Claude Larjot, 1609); Yann Lignereux, Lyon et le roi: de la bonne ville à

l'absolutisme municipal, 1594-1654 (Seyssel: Champ Vallon, 2003), 278-279. 253 Zie voor meer informatie over de opkomst van het moderne Lyonese theater H. J. Martin, “La naissance

du théâtre moderne,” in Entrées royales et fêtes populaires à Lyon du XVe au XVIIIe siècles (Lyon:

Bibliothèque de la ville de Lyon, 12 juin-12 juillet 1970), pp. 150-160. 254 “Louis Garon (...) qui se montre l’un des premiers théoriticiens du spectacle allégorique, et le précurseur

de Ménestrier.” Muzerelle, “Carnaval et défilés burlesques,” 56.

101

en professioneel.”255 Ook stelt hij dat er in het zeventiende-eeuwse Venetiaanse carnaval

sprake was van een ‘geënsceneerde authenticiteit’ – is Garon hier ook schuldig aan,

wanneer hij zijn toneeltekst Le colloque des trois supposts vernoemt naar de suppôts van

een vereniging wiens gloriedagen allang over waren?256

In Lyon was er geen sprake van een groter wordende stroom toeristen die aan de

veranderingen van haar carnavaleske volksfeesten ten grondslag lag – deze stad is, en was,

bij het grotere publiek nooit bekend geweest om haar carnavalsfeesten of mei-vieringen.

De theaterstukken die tijdens de carnaval- en meivieringen werden opgevoerd waren dan

ook niet primair bedoeld om getoond te worden aan toeristen, maar aan de Lyonezen zelf.

Naast het feit dat de theatraal-literaire voorkeuren van Garon zelf en de tijdsgeest waarin

hij leefde oorzaken zijn voor het meer ‘klassiek’ en allegorisch en daarmee ‘professioneler’

worden van de carnavaleske theaterteksten en -opvoeringen, ligt er echter een diepere

oorzaak ten grondslag aan de inhoudelijke veranderingen van de Plaisants devis, namelijk

de hierboven geschetste politiek-maatschappelijke ontwikkeling waarbij de band tussen de

Franse koning en Lyon hechter werd en de monarch meer invloed op Lyon uitoefende.

Het discours dat uit de Plaisants devis van 1601 en met name van 1610 naar voren

komt, belichaamde en versterkte namelijk deze nieuwe relatie. In de woorden van de

suppôts de la Coquille (of de acteurs die hun rol aannamen) worden telkens weer de jonge

dauphin, de Franse kroonprins, en zijn vader Henri IV bejubeld. Ook de échevins van de

stad Lyon en overige notabelen krijgen een lofzang, evenals drukkers zoals Horace Cardon

die inmiddels tot de stand van consul zijn verheven.257 Garon maakt niet alleen maar

gebruik van allegorische personages – zijn gehele toneelstuk is een allegorie van de

perfecte staat, waarin Lyon en haar notabelen en de Franse koning in vrede samenleven.

De achterliggende gedachte die het Colloque des trois supposts aan haar toehoorders en

lezers wilde overbrengen is dat deze harmonie tussen stad en staat niet alleen maar in

toenemende mate de nieuwe realiteit was, maar ook dat deze harmonie een moreel juist

streven was.

255 Burke, Stadscultuur van Italië, 234-235. 256 Burke, Stadscultuur van Italië, 235. 257 Péricaud, Notice sur Louis Garon, 11.

102

Zoals Wardhaugh schrijft, is theater “(...) a magical, liminal space outside of

ordinary time in which boundaries become permeable and new worlds can be imagined.”258

Het is dit utopische karakter dat uiteindelijk het carnavaleske theater haar aard van politiek

machtsinstrument gaf: de nieuwe sociale verhoudingen werden vastgesteld en versterkt in

het domein van het feestelijke. Het spel tussen stad, staat en drukkers was – althans voor

nu – uitgespeeld.

258 Wardhaugh, Popular theatre and political utopia in France, 12.

103

Conclusie

In deze studie heb ik de wisselwerking tussen volksfeesten en macht bestudeerd aan de

hand van de ezelparades, mei-vieringen en carnavalsfeesten die zich voltrokken in het Lyon

van de zestiende en vroege zeventiende eeuw. Door middel van een benadering van het

volksfeest als machtsinstrument, heb ik in het kader van deze thematiek twee vragen

gesteld: Op welke manier functioneerde het volksfeest in zijn hoedanigheid als

machtsinstrument? En wie had de controle over dit machtsinstrument?

Het antwoord op de eerste vraag is tweeledig: het machtsinstrument functioneerde

zowel op materieel, als op immaterieel niveau. Het materiële aspect van deze

machtswerking lag besloten in het feit dat de feestgangers, ten tijde van het ritueel, een

‘sociale productie’ van de ruimte bewerkstelligden. Hierdoor hadden zij de macht om te

bepalen welke vorm en betekenis de ruimte op dat moment aannam. In dit proces werd de

stedelijke ruimte als het ware naar een metaforisch theater gemodelleerd. Het verhaal dat

in dit figuurlijke toneelstuk verteld werd, kreeg invulling door een continue wisselwerking

tussen acteurs, publiek, geluid, menselijke handelingen en stedelijke ruimtelijke structuur.

Zowel menselijke actoren als niet-menselijke actoren, zoals de huizen, straten en pleinen

waar de feestgangers al joelend en muziek makend langstrokken, oefenden hierbij actieve

invloed uit op de inhoud van het verhaal dat verteld werd in het figuurlijke, ruimtelijke en

materiële toneelstuk van de volksfeesten.

Auteurs als Muir en Geertz hebben de machtsuiting van (feest)rituelen

voornamelijk geïnterpreteerd als een ‘imaginaire’ vorm van macht, doordat zij stellen dat

er enkel een machtig imago werd gecreëerd. In mijn onderzoek heb ik willen aantonen dat,

dankzij het gebruik van het ruimtelijke perspectief, de conclusie getrokken kan worden dat

er tijdens deze feestrituelen naast een machtig imago, ook daadwerkelijke, reële macht

werd gegenereerd. Het feit dat de sociétés joyeuses door middel van hun festiviteiten een

‘sociale productie’ van de ruimte bewerkstelligden, betekende namelijk dat zij een

zelfgekozen invulling konden geven aan de vorm die de ruimte aannam en het verhaal dat

erin werd gespeeld. De macht die door deze ‘sociale productie’ werd gegenereerd bestond

uit drie aspecten.

104

Ten eerste hadden de sociétés joyeuses juridische macht dankzij het feit dat zij

verantwoordelijk waren voor het opsporen en berechten van de geslagen echtgenoten. In

een tijd waarin de juridische verdeling van de ruimte in de vroegmoderne stad niet officieel

was vastgesteld, konden de sociétés joyeuses een netwerk van juridische organen vormen

dat de gehele stad bestreek en autonoom opereerde ten opzichte van andere (officiële)

juridische entiteiten. Het ritueel van het feest stelde de rechters van iedere société daarnaast

in staat om ten tijde van de optocht hun scherts-macht definitief om te zetten in reële macht,

doordat zij aan de stedelijke ruimte de vorm van een rechtbank gaven waar de geslagen

echtgenoten en hun vrouwen niet op imaginaire, maar op werkelijke wijze veroordeeld

werden.

Ten tweede hadden de feestgangers door de grote hoeveelheid aan wapens die zij

tijdens de optocht met zich meedroegen op een fysieke wijze ‘eigendom’ over de straten

en pleinen. Analoog aan de entrées van de Franse koning en possessio van de paus nam dit

enorme geweldscorpus bezit over de stad, in fysieke kracht niet onderdoend voor de

eveneens in de stad aanwezige strijdkrachten van stad en staat.

Tenslotte maakten de leden van de sociétés joyeuses duidelijk aan niet-leden dat zij

– althans ten tijde van het feestritueel – bovenaan de sociale (buurt)hiërarchie stonden

doordat zij de macht hadden om in hun specifieke feest-jurisdictiegebieden de ruimte om

te vormen naar hun eigen goeddunken, zoals bijvoorbeeld gebeurde bij het omtoveren van

een buurtpleintje naar de vorm van een ‘private’ eetkamer tijdens een verkiezingsbanket.

Analoog hier aan hadden de leden van de sociétés joyeuses niet alleen maar zeggenschap

over de invulling van hun eigen identiteit, maar ook over die van niet-feestvierders,

wanneer zij hen dwongen om in het toneelstuk van het feest de rollen aan te nemen van

getuige van de juridische veroordeling, onderdaan in het feestkoninkrijk of bewonderaar

van het spektakel.

De tweede manier waarop het machtsinstrument van volksfeesten functioneerde

was door middel van het immateriële aspect van taal. In de toneelstukken die de drukkers

tijdens de mei- en carnavalsvieringen opvoerden, maakten zij gebruik van het feestritueel

om in zowel gesproken als geschreven woord hun politiek-maatschappelijke visie te uiten

en zo een bijdrage te leveren aan de stedelijke publieke opinie. Alhoewel zij zich in hun

woorden vaak achter de gevestigde autoriteiten schaarden, is dit geen reden om, net als

105

Davis en Scheler, te concluderen dat dit een teken was van een verzwakte machtspositie

van de drukkers. Het openlijk uiten van een politieke mening, of die nu pro of contra is, zie

ik namelijk als een krachtige machtsuiting. Doordat de drukkers hun woorden op papier in

de Plaisants devis drukten, konden zij bovendien controle uitoefenen op de vorm en inhoud

die het machtsinstrument van volksfeesten had door hier letterlijk ‘het laatste woord’ over

te hebben.

Het antwoord op de vraag wie het instrument van volksfeesten in het Lyonese

machtsspel in handen had, is verwikkeld met de tweedeling in de manier waarop het

machtsinstrument functioneerde. In het Lyonese machtsspel tussen staat, stad en drukkers

waren het in de eerste helft van de zestiende eeuw de afzonderlijke sociétés joyeuses die

de controle over één van de drie door mij behandelde volksfeesten konden uitoefenen,

namelijk de ezelparades. In de tweede helft van de zestiende eeuw verkregen de drukkers

echter de (organisatorische) bovenhand in de gezamenlijke ezelparades. In 1566 was er

hierbij nog enige bemoeienis vanuit het stadsbestuur, maar in 1578 konden zij hun vrije

gang gaan en lag de uitvoering en controle van dit machtsinstrument daadwerkelijk in

handen van de drukkers en de overige sociétés joyeuses. Ook de talige machtswerking die

ik hierboven heb geschetst, was, tijdens de mei- en carnavalsvieringen van de zestiende

eeuw, onder controle van de drukkers – zij bepaalden welke boodschap ze in hun

theateropvoeringen verkondigden en gebruikten het feest bovendien om de publieke opinie

te proberen te beïnvloeden.

De twee andere actoren in het machtsspel, stad en staat, begonnen rond het midden

van de zestiende eeuw echter de kracht van de functie van spatial tactics die volksfeesten

kenmerkt te erkennen en, althans wat betreft het stadsbestuur, volksfeesten zoals de

ezelparades te incorporeren in de manier waarop zij zich naar de andere actoren uitten. Zij

poogden hiermee hun eigen machtsimago te vergroten. De overname uit handen van de

drukkers van het machtsinstrument van volksfeesten door een andere speler in het

machtsspel vond echter pas daadwerkelijk plaats toen de drukkers niet de controle over de

materiële, maar de controle over de immateriële machtswerking van hun feesten verloren

– niet aan het stadsbestuur, maar aan de staat belichaamd in de figuur van Henri IV.

De bredere politieke ontwikkelingen die in Lyon rond de eeuwwisseling

plaatsvonden, vonden hun weerslag in het carnavaleske theaterdiscours van de sociétés

106

joyeuse van de drukkers. De strakkere grip van de koning op de stad Lyon, die met de

aantreding van Henri IV in 1594 in gang was gezet, was al merkbaar in de Plaisants devis

van 1594. In de carnavalsopvoering van dat jaar waren het echter nog de drukkers zelf die

op autonome en bewuste wijze deze samenwerking tussen stad en staat wilden

bewerkstelligen, niet in de laatste plaats om hun eigen doeleinden te bereiken, zoals een

grotere religieuze tolerantie. In hun tekst bejubelden zij dan ook niet alleen maar de voor

hen gunstige kwaliteiten van de nieuwe monarch, maar wezen zij de toehoorder en lezer er

op dat ook zij een positieve invloed hadden uitgeoefend op de stad. Het was alsof zij de

koning eraan wilden herinneren dat de welvarendheid van Lyon en de prominente plaats

die zij (als boekdrukkersstad) innam op het Europese toneel te danken was aan de drukkers.

Impliciet lag hierin de boodschap verscholen dat zij zich dan wel achter de nieuwe koning

scharen, maar dat de koning zich daarnaast ook achter hen zou moeten scharen. Het feit dat

deze opvoering bewust in het Frans werd gedrukt, waardoor de kans groter was dat de

koning hun pleidooi zou lezen, is veelzeggend voor de (politieke) functie die de drukkers

aan het volksfeest toeschreven.

In de loop van Henri IV’s regeerperiode zien we echter het carnavaleske theater van

de drukkers veranderen. Met het aanbreken van de nieuwe eeuw verwerd het carnavaleske

theater van de drukkers langzaam maar zeker tot een machtsinstrument dat niet meer actief

door de Lyonese drukkers zelf werd gebruikt, maar dat de absolutistische staat ten goede

kwam. In de Plaisants devis van 1601, en met name van 1610, waren de woorden van de

Seigneur de la Coquille en zijn suppôts niet meer autonome uitingen van de

meerstemmigheid van de publieke opinie, maar waren zij een propagandistisch middel van

de officiële autoriteiten geworden. De drukkers veranderden hierdoor van actieve, naar

passieve toneelspelers die niet hun eigen mening meer in hun teksten verwerkten maar die

een theaterstuk ten uitvoering brachten dat door de autoriteiten was vormgegeven. Met

name de theatertekst uit 1610 was geenszins een autonoom commentaar meer op de

bestaande maatschappelijk-politieke situatie. Het spektakel draaide om het verheerlijken

van de autoritaire personages die een rol speelden in het toneelstuk en hield het publiek een

allegorische ‘ideale samenleving’ voor ogen waarin de verschillende elementen van het

absolutistische staatsbestel – waaronder onder andere de dauphin, de koning, de adel en

het stadsbestuur – in harmonie samenleefden. De woorden van de drukkers hadden

107

inmiddels als doel het consolideren van de absolute Franse monarchie van de zeventiende

eeuw gekregen. Het machtsinstrument van de carnavaleske volksfeesten kwam hierdoor

tenslotte in handen van de officiële autoriteiten in de vorm van de staat, doordat zij zich de

taal van het feest toe-eigenden en het discours van het carnaval gebruikten voor hun eigen

doeleinden.

Op wat voor manier kan mijn onderzoek naar de casus van de Lyonese volksfeesten

bijdragen aan een diepgaander begrip van de thematiek rondom volksfeesten en macht in

vroegmodern Europa? Ten eerste biedt de ruimtelijke benadering de mogelijkheid tot

verdieping en verbreding van deze thematiek. Om het onderwerp van vroegmoderne

volksfeesten daadwerkelijk te begrijpen is het namelijk niet voldoende om te achterhalen

wat de specifieke Zeitgeist was die de feestgangers motiveerde, of om de politieke

structuren bloot te leggen die aan de feestelijkheden ten grondslag lagen. Voor een

alomvattend begrip van deze historische gebeurtenissen is het namelijk noodzakelijk om

ook aandacht te geven aan de manier waarop de materialiteit waar de historische actoren

door omgeven werden, de handelingen van diezelfde historische actoren beïnvloedde. In

mijn onderzoek heb ik laten zien dat de wederzijdse invloed tussen materiële stedelijke

structuur en menselijk handelen aanzienlijk was. Een vernieuwend inzicht dat hieruit

voortkwam was dat er in deze feestrituelen niet alleen maar imaginaire, maar ook reële

macht werd gegenereerd. Ik ben van mening dat het toepassen van de ruimtelijke

benadering op ook andere casussen dan de Lyonese feestrituelen nog een veel verdere

verdieping van het onderwerp teweeg zou brengen.

Behalve het ruimtelijke perspectief biedt ook de benadering van het volksfeest als

het zijn van zowel een immaterieel als een materieel machtsinstrument de mogelijkheid tot

het creëren van nieuwe inzichten. Door het fenomeen van volksfeesten op deze manier te

benaderen kan definitief worden afgestapt van het beperkende kader waarin, in de

gecreëerde dichotomie tussen het ‘volk’ en de ‘officiële machthebbers’, de vruchten van

de machtswerking van het volksfeest altijd worden toegeschreven aan de uitvoerende actor,

oftewel het volk. Dankzij een analyse van de immateriële functie van het volksfeest als

machtsinstrument heb ik aangetoond dat door middel van het gebruik van deze benadering

de machtsfunctie van het volksfeest losgekoppeld kan worden van de uitvoerende actor.

Wat betreft de casus van Lyon bracht deze benadering het inzicht dat het dus niet

108

automatisch de het volk is dat, op het niveau van machtsvergroting, de vruchten plukt van

haar zelf uitgevoerde festiviteiten.

Mijn onderzoek naar de Lyonese vroegmoderne volksfeesten geeft dus genoeg stof

tot nadenken. Hopelijk heeft mijn studie een bijdrage kunnen leveren aan een beter begrip

van deze thematiek en vormen de door mij geschetste conclusies wellicht enkele premissen

waarop in toekomstige studies over vroegmoderne Europese feestrituelen kan worden

voortgeborduurd. Maar laat ons, voor het die tijd is, nog even nagenieten van het amusante

en intrigerende theaterstuk dat de Compte du Puys Pelu, de Princesse de la Lanterne en al

hun onderdanen en mede-vorsten zojuist voor ons hebben opgevoerd. Onze

kroniekschrijver Rubys schreef in 1604 al dat van de feesten van deze figuren ‘nous en

reste plus que l’umbre’, slechts een schaduw aan ons bewaard was gebleven.259 Ik hoop dat

ik in deze scriptie toch nog, de woorden van Rubys ten spijt, de carnavaleske feestelijkheid

van de Lyonezen uit de schaduw heb kunnen doen stappen om nog één keer, al zei het dan

op papier, leven en kleur te geven aan de excentrieke kostuums van de feestgangers, aan

de verzen van de suppôts en aan het gebalk van de ezels, voordat de kleuren en klanken

van de Seigneur de la Coquille en de zijnen voorgoed wegsterven in de straten en pleinen

van de stad.

259 Rubys, Histoire veritable, 500.

109

Bronnenlijst

Primaire bronnen

Contextuele bronnen

‘Delibérations consulaires 26-28 mai 1517’ Archives Municipales de Lyon, BB37 fol. 79

v. en BB37 fol. 80

Reproductietekening van de originele tekening die afgebeeld was op een Testeforts verslag

uit 1566 van Pierre Revoil (1776-1842), Bibl. Mun. de Lyon, MsCoste 694 inv. 6025.

Louis Garon. Le bien de la paix. Lyon, 1601.

Louis Garon. Triomphes et resiouissance des Romains, faict en faveur des ducs Sforce et

Sancto Gemini, receus chevaliers de l’ordre du Saint-Esprit, le mercredy 13 mars 1608,

par monseigneur d’Alincourt, ambassadeur à Rome, pour sa Majesté tres chrestienne,

avec les cérémonies et pompes faictes à la réception des susdits devaliers. Lyon: Ionas

Gautherin, 1608.

Louis Garon. Stances sur l’ancienne confrairie du Sainct Esprit fondée en la chapelle du

pont du Rhosne à Lyon, avec l’origine du cheval fol, et la resiouissance de Lyonnois aux

destes de la Pentecoste, maintenue depuis deux cens cinq ans par les gardes pour le Roy.

Lyon: Claude Larjot, 1609.

Rubys, Claude de. Histore veritable de la ville de Lyon. Lyon: Bonaventure Nugo, 1604.

Tricou, Jean. La chronique lyonnaise de Jean Guéraud (1536-1562). Lyon: Imprimerie

Audinienne, 1920.

Verslagen van de ezelparades in 1565 en 1578

Guillaume Testefort. Recueil faict au vray de la chevauchee de l'asne, faicte en la ville de

Lyon: et commencée le premier jour du moys de septembre, mil cinq cens soixante six:

avec tout l'ordre tenu en icelle . Lyon: 1566.

Guillaume Testefort. Recueil de la chevauchee, faicte en la ville de Lyon: Le dixseptiesme

de Novembre 1578, avec tout l’ordre tenu en icelle.Lyon: 1578.

Toneelteksten uit de jaren 1568 tot en met 1610

Discours du temps passe & du present publié en la ville de Lyon, par les trois suppostz, de

l’Imprimerie: accompagnez du Seigneur de la Coquille, & de plusieurs compagnons

110

Imprimeur en bon equipage, avec tabourins, fifres, timbales, & autres instrumens, le iour

des Brandons 1568.

Les Plaisants devis des supposts du Seigneur de la Coquille, Recitez publiquement le vingt-

unième iour de febvrier 1580.

Les plaisants devis des supposts du Seigneur de la Coquille, Recités publiquement le 2 de

May 1581.

Les plaisants devis des supposts du seigneur de la coquille, extraits la plus part des oct. de

A-Z, récités publiquement le dix-neufième de fevrier, l’an Mil cinq cens huictante-quatre.

Les plaisants devis en forme de coq à l’asne recitez par les Supposts du Seigneur de la

Coquille en l’An 1589.

Les plaisants devis en forme de coq a l’asne, rcitez par les supposts du Seigneur de la

Coquille, le huictiesme mars 1593.

Les plaisans devis recitez par les supposts du seigneur de la coquille le Dimanche 6 Mars

1594.

Louis Garon. Plaisants devis recitez par les supposts du seigneur de la coquille, le premier

iour de May 1601.

Louis Garon. Colloque des trois supposts du Seigneur de la Coquille ou le Char trionfant

de Monseigneur le Daufin est representé par plusieurs Personnages, Figures, Emblemes

& Enigmes.

Secundaire bronnen

Literatuur

Beik, William. Urban protest in seventeenth-century France: the culture of retribution.

Cambridge: University Press, 1997.

Bloemendal, Jan, Arjan van Dixhoorn en Elsa Strietman, eds. Literary cultures and public

opinion in the Low Countries, 1450-1650. Leiden: Brill, 2011.

Boone, Marc en Peter Stabel, eds. Shaping urban identity in late medieval Europe. Leuven-

Apeldoorn: Garant, 2000.

Boone, Marc en Martha C. Howell, eds. The power of space in late medieval and early

modern Europe: the cities of Italy, Northern France and the Low Countries. Turnhout:

Brepols, 2013.

Bristol, Michael D. Carnival and theater: plebeian culture and the structure of authority

in renaissance England. New York: Methuen, 1985.

111

Bréghot Du Lut, Claude. Dictionnaire des rues, places, passages, quais, ponts et ports de

la ville de Lyon: avec l'origine de leurs noms. Lyon: Pélagaud, Lesne et Crozet, 1838.

Brouchoud, C. Les origines du théâtre de Lyon: mysteres, farces et tragédies, troupes

ambulantes – Molìere. Lyon: Scheuring, 1865.

Burke, Peter. Popular culture in early modern Europe. New York: Harper&Row, 1978.

Burke, Peter. Stadscultuur in Italië tussen renaissance en barok. Amsterdam: Contact,

1988.

Calaresu, Melissa, Filippo de Vivo en Joan-Pau Rubiés, eds. Exploring cultural history:

essays in honour of Peter Burke. Burlington: Ashgate, 2010.

Clark, Alice. Working life of women in the seventeenth century. Londen: Routlegde, 1919.

Collins, James B. The state in early modern France. Cambridge: University Press, 1995.

Davis, Natalie Zemon. “A trade union in sixteenth-century France.” The economic history

review 19, no. 1 (1966): 48-69.

Davis, Natalie Zemon. “The reasons of misrule.” In Society and culture in early modern

France: eight essays by Natalie Zemon Davis, ed. door Natalie Zemon Davis, 97-123.

Stanford: University Press, 1975.

Davis, Natalie Zemon. “Printing and the people.” In Society and culture in early modern

France: eight essays by Natalie Zemon Davis, ed. door Natalie Zemon Davis, 189-226.

Stanford: University Press, 1975.

Davis, Natalie Zemon. “Strikes and salvation at Lyon.” In Society and culture in early

Modern France: eight essays by Natalie Zemon Davis, ed. door Natalie Zemon Davis, 1-

16. Stanford: University Press, 1975.

Davis, Natalie Zemon. . “Women on top.” In Society and culture in early Modern France:

eight essays by Natalie Zemon Davis, ed. door Natalie Zemon Davis, 124-151. Stanford:

University Press, 1975.

Decitre, Monique. Fêtes et chansons historiques et politiques. Veauche: Loire Graphite,

1995.

Doty, Jeffrey S. “Shakespeare and Popular Politics.” Literature compass 10 (2013): 162–

74.

Gadille, Jacques, René Fédou, Henri Hours en Bernard de Vregille, eds. Le diocèse de

Lyon. Parijs: Beauchesne, 1983.

Gardes, Gilbert. Lyon, l'art et la ville: urbanisme architecture. Paris: Centre national de la

recherche scientifique, 1988.

Gould, Peter en Rodney White, eds. Mental maps. Londen: Routledge, 1986.

112

Gowing, Laura. “‘The freedom of the streets’: women and social space, 1560-1640.” In

Londinopolis. Essays in the cultural and social history of early modern London, ed. door

Paul Griffiths en Mark S.R. Jenner. Manchester, 2000.

Howell, Martha C. “The spaces of late medieval urbanity.” In Shaping urban identity in

late medieval Europe, ed. door Marc Boone en Peter Stabel, 3-24. Garant: Leuven-

Apeldoorn, 2000.

Kahane, D. “Les entrées d’Henri IV et Marie de Médicis.” In Entrées royales et fêtes

populaires à Lyon du XVe au XVIIIe siècles, 82-89. Lyon: Bibliothèque de la ville de

Lyon, 1970.

Krumenacker, Yves, ed. Lyon 1562, capitale protestante : une histoire religieuse de Lyon

à la renaissance. Lyon: Olivétan, 2009.

Jean Lafaurie, “Jean Tricou: 1890-1977,” Revue numismatique, no. 18 (1976): pp. 7-10.

Lecocq. “Du mystère médiéval au théâtre de la renaissance” In Entrées royales et fêtes

populaires à Lyon du XVe au XVIIIe siècles, 30-44. Lyon: Bibliothèque de la ville de Lyon,

1970.

Lefebvre, Henri. La production de l’espace. Parijs: Anthropos, 1974.

Le Roy Ladurie, Emmanuel. Le carnaval de Romans: de la chandeleur au mercredi des

cendres 1579-1580. Parijs: Gallimard, 1979.

Lignereux, Yann. “Le lion et la couronne: Une histoire politique des relations de Lyon et

de la monarchie française durant le premier XVII e siècle.” Histoire, économie et société,

21, no. 4 (oktober-december 2002): 501-512.

Lignereux, Yann. Lyon et le roi: de la bonne ville à l'absolutisme municipal, 1594-1654.

Seyssel: Champ Vallon, 2003.

Loach, Judi. “The Hôtel de Ville at Lyons: civic improvement and its meanings in

seventeenth-century France,” Transactions of the Royal Historical Society 13 (2003): 251-

279.

Thompson, E.P. “‘Rough Music’: le charivari anglais.” Annales, xxvii (1972): 285-312.

Thompson, E.P. “The moral economy of the English crowd in the eighteenth century.” Past

& Present, no. 50 (1971): 76-136.

Tricou, Jean. La chronique lyonnaise de Jean Guéraud (1536-1562). Lyon: Audinienne,

1920.

Tricou, Jean. “Les confréries joyeuses de Lyon au XVIe s. et leur numismatique.” Revue

numismatique, 5e série, tome 1 (1937): 293-313.

Tricou, Jean. Les Enfants de la Ville. Lyon: Audin, 1938.

Tricou, Jean. Lyon conté par les médailles. Lyon: Audin, 1957.

113

Martin, H. J. “La naissance du théâtre moderne.” In Entrées royales et fêtes populaires à

Lyon du XVe au XVIIIe siècles, 150-159. Lyon: Bibliothèque de la ville de Lyon, 1970.

Moledina, Sheza, ed. Sur les pas des imprimeurs lyonnais. Lyon: EMCC, 2012.

Montfalcon, Jean-Baptiste. Recueil des plaisants devis récités par les supposts du seigneur

de la Coquille. Lyon: Perrin, 1857.

Muir, Edward. Mad blood stirring: vendetta & factions in Friuli during the renaissance.

London: John Hopkins University Press, 1993.

Muir, Edward. Ritual in Early Modern Europe. Cambridge: University Press, 2005.

Muzerelle, D. “Carnaval et défilés burlesques.” In Entrées royles et fêtes populaires à

Lyon du XVe au XVIIIe siècles, 45-59. Lyon: Bibliothèque de la ville de Lyon, 1970.

Muzerelle, D., G. Parguez en D. Kahane. “Entrées des rois de France à Lyon” in Entrées

royales et fêtes populaires à Lyon du XVe au XVIIIe siècles, 60-120. Lyon: Bibliothèque

de la ville de Lyon, 1970.

Fabrizio J. P. Nevola, Fabrizio J.P. “Revival or renewal: defining civic identity in

Fifteenth-Century Siena.” In Shaping urban identity in Late Medieval Europe, ed. door

Marc Boone en Peter Stabel. Leuven-Apeldoorn: Garant, 2000.

Nussdorfer, Laurie. “The politics of space in Early Modern Rome.” Memoirs of the

American Academy in Rome 42 (1997): 479-511.

Paillard, Philippe. Histoire des institutions lyonnaises. Lyon: EMCE, 2010.

Pelletier, André, Jacques Rossiaud, Françoise Bayard en Pierre Cayez. Histoire de Lyon:

des origines à nos jours. Lyon, Éditions lyonnaises d'art et d'histoire, 2007.

Penzi, Marco. “‘Damnatio memoriae’: La Ligue Catholique Française e la storiografia tra

politiques, rivoluzionari, mistici e liberali,” Quaderni storici, Vol. 40, No. 118 (1),

Miscellanea (april 2005): 263-284.

Péricaud, Antoine, Claude Breghot Du Lut en G. Duplessis, eds. Chevauchée de l’asne.

Lyon: J. M. Barret, 1829.

Péricaud, Antoine. Notes et documents pour servir à l'histoire de Lyon: 1350-1610. Lyon:

Pélagaud et Lesne, 1839.

Péricaud, Antoine. Notice sur Louis Garon et la fête du Cheval Fol, suivie des stances sur

l’ancienne confrérie du Saint-Esprit, fondée en la chapelle du pont du Rhône Lyon, et de

l’hymne pour le jour de la pentecôte par Louis Garon. Lyon: L. Boitel, 1837.

Petit de Julleville, L. Les comédiens en France au Moyen Age. Parijs: Léopold Cerf, 1885.

Poirieux, Corinne en Sheza Moledina. Guide de Lyon capitale de l’imprimerie: Dans la

Presqu’île des XVIe-XVIIIe siècles. Lyon: Éditions Lyonnaises d’Art et d’Histoire, 2015.

114

Preston, VK. ‘“How do I touch this text?’ or, the interdisciplines between dance and theater

in Early Modern archives” In Oxford handbook of of dance and theater, ed. door Nadine

George-Graves. Oxford: University Press, 2015.

Rau, Susanne. Räume der Stadt: eine Geschichte Lyons 1300-1800. Frankfurt am Main:

Campus Verlag, 2014.

Romano, Dennis. “Gender and the urban geography of renaissance Venice.” Journal of

Social History 23 (1989)

Scheler, Lucien. “La confession publique des imprimeurs Lyonnais en 1568.” Bibliothèque

d'Humanisme et Renaissance, T. 21, No. 2 (1959): 350-363.

Strocchia, Sharon. “Theaters of everyday life.” In Renaissance Florence: a social history

Roger J. Crum en John T. Paoletti, eds. Cambridge: University Press, 2006.

Vickery, Amanda. “Golden Age to separate spheres? A review of the categories and

chronology of English women’s history,” Historical Journal 36 (1993)

Vachet, Adolphe. A travers les rues de Vieux Lyon. Marseille: Lafitte, 1982.

Véricel, Gustave. Vieux usages lyonnais: fêtes, jeus et cérémonies aux XVIe et XVIIe

siècles. Lyon: A. Waltener, 1893.

Vial, Eugène. Institutions et coutumes lyonnaises. Lyon: Louis Brun, 1903.

Wardhaugh, Jessica. Popular theatre and political utopia in France, 1870-1940: active

citizens. Londen: Palgrave Macmillan, 2017.

Waite, Gary K. Reformers on stage: popular drama and religious propaganda in the Low

Countries of Charles V, 1515-1556. Toronto: University Press, 2000.

Williamson, Fiona. Social relations and urban space: Norwich, 1600-1700. Woodbridge:

Boydell, 2014.

Williamson, Fiona. “Space and the city: gender identities in 17th-century Norwich.”

Cultural and social History, Volume 9, Issue 2, (2012)

Wurtzel, Ellen. “City limits and state formation: territorial jurisdiction in Late Medieval

and Early Modern Lille,” In The power of space in late medieval and early modern Europe:

the cities of Italy, Northern France and the Low Countries, Marc Boone en Martha C.

Howell, eds. Turnhout: Brepols, 2013.

Yardeni, Myriam. La consience nationale en France pendant les guerres de réligion: 1559-

1598. Parijs: Nauwelaerts, 1971.

Websites

Archives Municipales de Lyon, “Déliberations consulaires 26 et 28 mai 1517”, BB37 fol.

79 v. en BB37 fol. 80

115

http://www.fondsenligne.archives-

lyon.fr/ac69v2/visu_affiche.php?PHPSID=a6f84d2b497d02fef08b064fed1ebc9f&param

=visu&page=0#

Bruno Benoit, “L’imprimerie à Lyon au temps de la renaissance,” M3: La prospéctive de

la métropole de Lyon (November 2007) https://www.millenaire3.com/ressources/l-

imprimerie-a-lyon-au-temps-de-la-renaissance

Digitale bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl), “Tekst van de Leuvense ‘Blijde

Inkomst’ en lijst der originelen, afschriften, drukken en vertalingen”

https://www.dbnl.org/tekst/_bli002blij01_01/_bli002blij01_01_0007.php#7

Encyclopaedia Britannica “Theatre: developments of the Renaissance”

https://www.britannica.com/art/theater-building/Developments-of-the-

Renaissance#ref39395

“Entrée de Henri IV à Lyon”, Bibliothèque Nationale de France

https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b8401120g.item

“Le plan scénographique de Lyon, 1550”

http://www.renlyon.org/?x=6050&y=12611&z=28

Rues de Lyon, “Rue de la Platière” https://www.ruesdelyon.net/rue/357-rue-de-la-

platiere.html

Encyclopaedia Britannica “Theatre: developments of the Renaissance”

https://www.britannica.com/art/theater-building/Developments-of-the-

Renaissance#ref39395

116

BIJLAGE 1: Munten van de sociétés joyeuses

Recto en verso van de gelegenheidsmunt van de Gentilhomme de la Rue du Bois uit 1594. Op het recto

staat een hert in een bos afgebeeld, omringd door de woorden ‘VIVE LA NOBLESSE DE LA RUE DU

BOIS ET SES SUPOS’. Op het verso staat een koninklijke fleur de lis, verweven met de gekroonde letters

W. L. G. D. L. R. D. B. (Vive le gentilhomme de la rue du Bois) en omringd door de woorden ‘VIVE LE

ROY ET SA CORONE 1594’. Tin, 33 mm.

Zegel van de Compte du Puys Pelu, ca. eind 16e eeuw. De mal werd vermoedelijk ook gebruikt voor het

drukken van gelegenheidsmunten. Afgebeeld is een put omgeven door begroeiing (‘puys pelu’, oftewel

‘behaarde put’) die omringd is door de woorden W LE CONTE DU PUI PELU.

117

BIJLAGE 2: Kaart van Lyon uit 1550