DE SEBASTOPOL GANS - Aviculture Europe · Ze zijn licht en zo soepel dat ze bewegen bij het minste...

11
D D D E E E S S S E E E B B B A A A S S S T T T O O O P P P O O O L L L G G G A A A N N N S S S ~ ~ ~ e e e e e e n n n B B B l l l o o o e e e m m m l l l e e e z z z i i i n n n g g g ~ ~ ~ D D D e e e e e e l l l 3 3 3 De Sebastopol Gans op het vasteland van Europa. Door: Jonathan M. Thompson © January 2013 Fig. 1. (Detail, 1862) De Sebastopol, of Danubische Gans (Oie frisée du Danube) in Frankrijk. In dezelfde tijd dat Harvey Bayly zijn Sebastopol Ganzen uit de Krim kreeg, in 1860, waren er ook zulke ganzen aanwezig in de Jardin d’acclimatation, Parijs (Fig. 1). 3 & 8. Deze ganzen waren hier terecht gekomen via Dr. Delpech, als geschenk van de Turkse Ambassadeur in Paris, Ahmet Vefik Efendi. De Ambassadeur was eerder betrokken geweest bij de repatriëring van de Oostenrijkse en Hongaarse krijgsgevangenen. Het is waarschijnlijk deze associatie met de ambassadeur die ervoor zorgde dat het ras ook bekend werd onder de naam l’Oie de Turque /Turkse Gans; een synoniem dat voor het eerst gebruikt werd in 1865. 4 & 5. In een verslag van de Jardin (1860–1861) staat dat er twee genten en zeven ganzen in de Tuin aanwezig waren; de ganzen begonnen in februari 1861 te leggen en hadden in maart al 35 eieren gelegd. 3.

Transcript of DE SEBASTOPOL GANS - Aviculture Europe · Ze zijn licht en zo soepel dat ze bewegen bij het minste...

DDDEEE SSSEEEBBBAAASSSTTTOOOPPPOOOLLL GGGAAANNNSSS ~~~ eeeeeennn BBBllloooeeemmmllleeezzziiinnnggg ~~~

DDDeeeeeelll 3 33 De Sebastopol Gans op het vasteland van Europa.

Door: Jonathan M. Thompson © January 2013

Fig. 1. (Detail, 1862)

De Sebastopol, of Danubische Gans (Oie frisée du Danube) in Frankrijk.

In dezelfde tijd dat Harvey Bayly zijn Sebastopol Ganzen uit de Krim kreeg, in 1860, waren er ook zulke ganzen aanwezig in de Jardin d’acclimatation, Parijs (Fig. 1).3 & 8. Deze ganzen waren hier terecht gekomen via Dr. Delpech, als geschenk van de Turkse Ambassadeur in Paris, Ahmet Vefik Efendi. De Ambassadeur was eerder betrokken geweest bij de repatriëring van de Oostenrijkse en Hongaarse krijgsgevangenen. Het is waarschijnlijk deze associatie met de ambassadeur die ervoor zorgde dat het ras ook bekend werd onder de naam l’Oie de Turque /Turkse Gans; een synoniem dat voor het eerst gebruikt werd in 1865. 4 & 5.

In een verslag van de Jardin (1860–1861) staat dat er twee genten en zeven ganzen in de Tuin aanwezig waren; de ganzen begonnen in februari 1861 te leggen en hadden in maart al 35 eieren gelegd. 3.

Bij de beschrijving van de andere ganzenrassen die op dat moment in de tuin aanwezig waren, is ook een stuk gevoegd met een illustratie (Fig. 2.) en de tekst:

Tenslotte komen we bij de l’oie du Danube (op de voorgrond van de ets) [Fig. 2.] de kleur van het gevederte is sneeuwwit, de snavel en de poten helder geel. Zijn nek is dikker en korter, meer horizontal gedragen, meer zoals een eend. Een unieke eigenschap die direct opvalt als je het dier ziet, is de samenhang van zijn veren. Ze zijn licht en zo soepel dat ze bewegen bij het minste zuchtje wind. Het dier lijkt wel bedolven onder een massa veren die niet aan zijn lichaam vastzitten. De gedomesticeerde vorm van deze soort broedt in de Jardin des Plantes en de Jardin d'Acclimatation in het Bois de Boulogne. 8. (Vertaling JMT)

Fig. 2.

Deze ets is steeds gebruikt door Lewis Wright in zijn boeken gepubliceerd na 1873. 29 & 30.

Jules Pelletan beschrijft dit ras in 1862 met de volgende woorden: Gans van de Donau.— Een witte variëteit met veren die de verkeerde kant opgroeien, zoals bij zekere krulveerhoenders . . . . Zijn voeten zijn geel, zijn poten kort en zijn houding is horizontaal. 24. (Vertaling JMT).

De twee hierboven geciteerde beschrijvingen blijken geheel overeen te komen met de beschrijving in een Brits tijdschrift, The Field (1860), aangaande de gele kleur van de snavel en poten; anders dan het verslag van Mrs Harvey, die schrijft dat de dieren een rode snavel en rode poten hebben. 17.

W. H. Freeman, de kunstenaar die beide hier gepubliceerde etsen gemaakt heeft, vervaardigde nog een andere afbeelding (Fig. 3.) die verschijnt in een werk van 1864, waarin hij het ras de = Krulgans van Hongarije noemt, en een opmerking maakt over de grootte en de prachtige witte bevedering. 21.

Fig. 3

In 1865 waren er in de Jardin d'Acclimatation van deze ganzen zowel witte als grijze variëteiten aanwezig.16. Dit is niet verwonderlijk, aangezien de soorten en variëteiten van de ganzen niet afgezonderd werden gehouden, maar samen in een grote groep, en de veer-vorm van de Sebastopol Gans is in meer of mindere mate dominant gebleken, toen men kruiste met andere ganzenrassen. Overtollige exemplaren van de Oie du Danube, waren al sinds 1862 verdeeld onder amateurfokkers, en zo kwamen ze ook in handen van een paar fokkers buiten Parijs. 6. Hun dagen waren echter geteld, vooral voor de Oie du Danube in de Jardin d'Acclimatation. Na een decennium van groei en voortplanting in de tuinen, werden ze opgediend op het bord van elk Parijsenaar die het geld had om er voor te betalen. Tijdens het beleg van Parijs, 1870-1871, als gevolg van de Frans-Pruisische oorlog, werden de bewoners gedwongen om vrijwel alles te eten wat ze konden bemachtigen. Nadat de voorraad rundvee en paarden uitgeput was, richtte de aandacht van de Parijzenaars zich vervolgens op hun huisdieren, en zelfs op de ratten uit de riolen, maar zelfs dat zou niet volstaan. Albert Geoffroy Saint-Hilaire, destijds secretaris/directeur van de tuinen die door zijn vader, Isidore, waren opgericht, sloot een lucratieve business-deal met de lokale slager, M. Deboos, van 173 Boulevard Haussmann, en begon met de verkoop van elk dier van de veestapel van de Jardin dat als eetbaar gold. Het was niet louter om het geld; de dieren waren in dezelfde situatie als hun verzorgers ~ er was zeer weinig om ze mee te voeden en alles en iedereen had honger. Het slachten begon op 24 oktober 1870, met het slachten van ezels, zebra's en buffels. Gedurende de oktobermaand werden 187 stuks diverse eenden, ganzen en pluimvee geslacht, en in november kocht M. Deboos een gemengde partij zoogdieren en vogels, te weten ~ een paar kasuarissen, voor 200 frank elk; 5 fazanten, 110 frank; 2 Carolina eenden , 30 frank; een Rouaan eend, 15 frank en een ‘Oie du Danube’, 35 frank. Later werden zelfs de geliefde olifanten, Castor en Pollux, niet gespaard en verkocht ~ voor 27.000 frank, het paar. 18. Alphonse Gobin (1874) vermeldt dat de L'Oie du Danube in Engeland werd ingevoerd in 1859.15. Deze en een aantal daaropvolgende vermeldingen met dezelfde tekst, zijn waarschijnlijk de reden dat Edward Brown (1906) dezelfde foutieve datum van invoer geeft. 2. Na de Frans-Pruisische oorlog werd er in de Jardin opnieuw een collectie dieren en vogels opgenomen en in 1885 werd er een paar l'Oie du Danube gedoneerd aan de tuinen. 7.

Het ras kwam echter niet meer onder de aandacht van de Franse pluimvee-schrijvers, tot de Grand Exposition in 1889 in Parijs, toen een paar werd tentoongesteld in de agrarische afdeling van deze Franse tentoonstelling. 22.

Pas in 1895 verscheen er een andere illustratie van het ras in een Franse publicatie (afb. 4.). Charles Cornevin maakt een afbeelding die zeer veel gelijkenis vertoont met een illustratie die eerder in de Amerikaanse pers ver-scheen in 1876 (vide post), en vermeldt dat de snavel en poten geel van kleur zijn en dat het ras werd geïmporteerd in Engeland ten tijde van de Krim Oorlog, in 1856. 9. Beide veronderstellingen zouden onnauwkeurig blijken te zijn.

Remy Saint-Loup (1895) houdt zich aan Gobin’s versie met als afbeelding de linker figuur uit de illustratie van Cornevin en geeft daarmee de onjuistheden door. 25.

Fig. 4.

Het is vanwege Pierre Mégnin’s (1896) opmerking dat de Oie du Danube voor het eerst gezien werd in Frankrijk op de Grote Tentoonstelling in Parijs in 1889, dat andere auteurs het jaar 1889 bleven noemen als zijnde het jaar dat er voor het eerst Sebastopol Ganzen / Oies du Danube aanwezig waren in Frankrijk. Zulke beweringen zijn geheel onnauwkeurig. Mégnin tekent zijn Oie du Danube (Fig. 5.) als een veel steviger dier dan de eerdere illustraties en beschrijft dat ze met blauwe ogen hebben, een roze-rode snavel en rode poten; dus meer zoals de beschrijving volgens Mrs Harvey.22 &17.

De meeste Franse auteurs nemen hierna Mégnin’s beschrijving over.

Fig. 5  

Alphonse Blanchon (1896) behoudt de snavel- en pootkleur van de Oie du Danube -ou de Sébastopol als gegeven door Mégnin; terwijl Charles Voitellier (1905) vooral de bevedering beschrijft.1 & 28.

Zesentwintig jaar later (1922), blijft de beschrijving nog steeds als die van Mégnin, en gewichten worden toegevoegd, en wel 3 kg. voor de gans en 4 kg. voor de gent. 26 & 27.

Tegen 1887 blijken de Sebastopol Ganzen al verspreid over heel Europa te zijn. Op een aquarel (Fig. 6.), van een collectie tekeningen uit het Oosten en Italië, circa 1887-1889, door Louis Morel-Retz, is een groep langvederige gladborstige ganzen afgebeeld in the Aréthuse fontein in Syracuse, Sicilië. De Sebastopol ganzen zijn al lang niet meer in de fontein aanwezig, maar de papyrus groeit er nog steeds.

©Bibliothéque Municipal de Dijon (Detail van een ansichtkaart.)

Fig. 6.

De Sebastopol Gans (Fig. 7.) zoals René Delin, België die afbeeldde in1925, heeft een gladbevederde borst en de veren die afhangen van de schouders en rug, zijn breed en gedraaid, en reiken tot aan de grond. 23.

Met dank aan Denise Moss. Fig. 7.

De Sebastopol Gans in Duitsland en Oostenrijk.

Na 1860 begonnen de Europese autoriteiten dit type gans als apart ras te erkennen. In 1864 kwamen er een paar in het Dierenpark van Munchen, en Leopold Fitzinger geeft een korte beschrijving onder de naam:

Gelockte oder Locken=Gans (Anser Moldavius). [Gekrulde- of Krulgans] Donau, Moldavië, Walachije, Turkije. Wit, met lange gekrulde veren op rug en vleugels; snavel en poten oranje-geel. Nog pas een paar jaar bij ons bekend, maar aanwezig in de meeste dierentuinen. Ze stammen af van de gewone gans. 13. (Vertaling JMT)

In 1869 was het ras ook aanwezig in de Hamburgse dierentuin, en in 1875 kreeg het ras keizerlijke bescherming en waren er een paar te vinden in de menagerie van Schönbrunn, Wenen. 19 & 14.

Bruno Dürigen (1906) beschrijft ze onder diverse namen: “Die Locken=, Strupp=, Seiden=, Zottel= türkische, Astrachan=, Sebastopol= oder Donau Gans – Anser dom. crispus;” ~ De Lokken-, Krulveer-, Zijden-, Ruige-, Turkse-, Astrakan-, Sebastopol- of Donau Gans”, zijnde een bijzondere vorm van de gedomesticeerde gans, en speculeert er op dat er onder de grote aantallen ganzen die Duitsland binnenkomen vanuit de aangrenzende landen Polen en Rusland, waarschijnlijk ook wel ganzen van het Sebastopol type voorkomen. 12.

Fig. 8.

Op de illustratie in Kramer’s Taschenbuch staan ganzen met gekrulde veren aan de achterkant van hun hals (Fig.8.), wat aanwezig zou zijn in goed gefokte dieren, en alleen het gladborstige type is beschreven; de snavelkleur wordt beschreven als roze en de poten en zwemvliezen oranje-rood.20.

In de Duitse Standaard van 1949 staat de volgende omschrijving van de Sebastopol Ganzen (Lockengänse):

puur wit en soms met een kleine kuif op de kleine, ronde kop. De snavel is kort; de hals middellang, recht en ziet er krachtig uit; het lichaam is kort en wordt horizontal gehouden, met een volle, geronde borst, iets hoog gedragen; de staart is kort, gesloten en horizontaal gedragen. De gekrulde bevedering is niet uniform. Sommige dieren hebben alleen lange veren op de rug, maar de meesten hebben lange gekrulde veren op het gehele lichaam, met uitzondering van de borst en de nek. Gewicht: voor de gent 5 - 6 kg, voor de gans 4½ - 5 kg. Algemene indruk: Een verhoudingsgewijs kleine, diep gestelde gans, met een overvloedige, gekrulde bevedering en dikwijls een kuif. Eigenschappen: Lichaam: in verhouding kort, vrij horizontaal gedragen. Borst vol en gerond, echter iets hoog gedragen. Kop klein en rond. Snavel kort, hals middelllang, recht en vrij krachtig. Staart kort, gesloten en horizontaal gedragen. (Vertaling JMT.) 11.

Deze Standaard is vrijwel hetzelfde gebleven door de jaren heen.

Fig. 9. In 1974 wordt de oogkleur ‘blauw’ toegevoegd, en in 1984 wordt de kleur van de snavel beschreven als “oranje-rood met een lichtere ‘boon’”, poten en zwemvliezen ook “oranje-rood”, met tevens de vermelding dat de kiel/buik niet te prominent moet zijn en met enkele buikwam; een dubbele buikwam wordt als ernstige fout aangemerkt. In al deze Standaards is dezelfde afbeelding bijgevoegd van gladborstige, langvederige dieren (Fig. 9.), getekend door Heinz Ruthmann. Na 2006 zijn in de Duitse Standaard de tekeningen vervangen door kleurenfoto’s van beide geslachten. 9 & 10.

Bibliografie.

1. Blanchon, Alphonse Henri-L. Canards,Oies et Cynes. J-B Bailliére et Fils, Paris, 1896:176- 178.

2. Brown, Edward. Poultry Breeding and Production, Caxton Publishing Company Limited, London, 1929, vol. III: 752

3. Bulletin de la Societie Imperiale Zoologique, Paris, Vol.7, 1860:280, 523. 4. Bulletin de la Societie Imperiale Zoologique, Paris, Vol. 8, 1861: 4288. 5. Bulletin de la Societie Imperiale Zoologique, Paris, Vol. 2, 1865:576-577. 6. Bulletin mensuel de la Societie Imperiale Zoologique. Paris, Vol. 6, 1869:491. 7. Bulletin de la Societie Nationale d’Acclimatision, Paris, 4th Series, Vol. 3,

1886:374. 8. Charton, Édouard (ed.). Le Magasin Pittoresque. Paris, Vol. 30, 1862:116-118. 9. Cornevin, Charles. Traité de Zootechnie Spéciale. J-B Bailliére et Fils, Paris,

1895:27. 10. Deutscher Rassegeflügel-Standard. Jürgens, Germering, 1984:63 & 2006. 11. Die Musterbeschreibungen des Groβ- und Wassergeflügels. Ernst Fabry, Mülheim-

Ruhr-Styrum, 1934 et sec. 12. Dürigen, Bruno. Die Geflügelzucht. Paul Parey, Berlin, 1906 : 414-415.

13. Fitzinger, Leopold J. F. J. Früher durch den Zoologische Garten in München. F. Straub, Munich, 1864:3.

14. Fitzinger, Leopold J. F. J. Die Kaiserliche Menagerie zu Schönbrunn. W. Braumüller, Vienna, 1875:57.

15. Gobin, Alphonse. Traité des Oiseaux de Basse-Cour d’agrément et de produit. Audot, Paris, 1874:318-319.

16. Guide du Promeneur au Jardin Zoologique D’Acclimatation. Paris, 1865:156. 17. Harvey, Annie Jane, Mrs. (of Ickwell Bury). Turkish Harems and Circassian Homes.

Hurst & Brackett, London. 1871: 87. 18. Hérisson, Comte d’. Journal of a Staff Officer in Paris. Remington & Co., London,

1885:223-227 19. Hilgendorf, Dr. F. Früher durch den Zoologische Garten zu Hamburg. Hamburg

1869:46. 20. Kramer, Rudolph. Taschenbuch der Rassegeflügel, Würzburg: Kgl. Univ.-Dr.,

1908:102. 21. Mangin, Arthur (ed.) L’Air et le Monde Áerien. Tours, 1864:515-516. 22. Mégnin, Pierre. Les Palmipèdes. Vincennes, Aux Bureaux de l’Eleveur à

l’Exposition Universelle, Paris, 1896:31-35. 23. Moureaux, Alex. Traité Élémentaire D’Aviculture. J.Duglot, Gembloux, (nd.), [192-

]. 24. Pelletan, Jules. Piegeon, Dindon, Oies et Canards. Bibliothèque du Cultivateur,

Paris, 1862:102. 25. Saint-Loup, Remy. Les Oiseaux de Basse-Cour. J.B. Bailiére et Fils, Paris, Vol.1,

1895:348. 26. Vie a la Campagne. Edit: A. Maumené, Paris. Vol.22, 1922:240-241. 27. “ “ “ “ . “ “ “ , “ . Vol.LVI, 1929:39. 28. Voitellier, Charles. Aviculture. J-B Bailliére et Fils, Paris, 1905:307. 29. Wright, Lewis. The Illustrated Book of Poultry. Cassell, Petter & Gilpin, London

1873: 568-570 30. Wright, Lewis. The Illustrated Book of Poultry. Cassell & Co., London 1880, et sec.

Copyright ©2013 Aviculture-Europe. All rights reserved by VBC.