De rol van behoeftebevrediging en mindfulness bij insomnie: een correlationele … · 2016. 7....

82
Academiejaar 2015-2016 Tweedesemesterexamenperiode De rol van behoeftebevrediging en mindfulness bij insomnie: een correlationele studie Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: Prof. Dr. Maarten Vansteenkiste Begeleider: Rachel Campbell 01107013 Heleen Raes

Transcript of De rol van behoeftebevrediging en mindfulness bij insomnie: een correlationele … · 2016. 7....

  • Academiejaar 2015-2016

    Tweedesemesterexamenperiode

    De rol van behoeftebevrediging en mindfulness bij

    insomnie: een correlationele studie

    Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van

    Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie

    Promotor: Prof. Dr. Maarten Vansteenkiste

    Begeleider: Rachel Campbell

    01107013

    Heleen Raes

  • 2

    Abstract

    Het hoofddoel van deze cross-sectionele studie was om de relatie tussen de

    bevrediging van de psychologische basisbehoeftes aan autonomie, competentie en

    verbondenheid, zoals vooropgesteld binnen de Zelfdeterminatie Theorie (ZDT, Deci &

    Ryan, 2000), mindfulness en slaap en dag variabelen bij insomnie patiënten te

    bestuderen. Deze variabelen werden gemeten aan de hand van gevalideerde

    vragenlijsten. Alle patiënten werden gerekruteerd via het Universitair Ziekenhuis Gent

    (N=47, 78.7%=vrouwelijk, gemiddelde leeftijd=42.82). Bij deze steekproef werden drie

    onderzoeksvragen getoetst. Ten eerste werd de associatie tussen psychologische

    behoeftebevrediging en slaap en dag variabelen onderzocht. Ten tweede werd er

    gekeken naar het verband tussen mindfulness en de slaap en dag variabelen, en ten

    laatste werd er onderzocht of behoeftebevrediging een mediërende rol speelde in de

    relatie tussen mindfulness en de slaap en dag variabelen. Uit de analyses bleek dat

    zowel behoeftebevrediging als mindfulness gunstige relaties vertoonden met indicatoren

    van dagelijks functioneren, en dat behoeftebevrediging een significante negatieve

    voorspeller was van ’s nachts wakker worden door piekeren en sombere gedachten

    (slaapkwaliteit). Er werd ook een mediërende rol van bevredigde behoeftes ontdekt in

    de relatie tussen mindfulness en mentale gezondheid.

  • 3

    Dankwoord

    Deze scriptie is een mooie afsluiter van vijf leerrijke en leuke jaren aan de

    faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen. Natuurlijk heb ik deze

    masterproef niet op eigen houtje verwezenlijkt. Daarom ben ik enkele mensen een

    oprechte “dankjewel!” verschuldigd. Ten eerste wil ik professor Maarten Vansteenkiste

    bedanken voor zijn waardevolle feedback en suggesties voor verandering. Zonder zijn

    betrokkenheid had deze scriptie er helemaal anders uit gezien. Daarnaast ben ik veel

    dank verschuldigd aan Rachel Campbell, die al de data verzameling voor deze scriptie

    heeft uitgevoerd en die mij geweldig goed heeft begeleid. Door haar actieve inzet en

    haar antwoorden op al mijn vragen heb ik deze masterproef tot een goed einde kunnen

    brengen. Ook mijn vrienden en vriendinnen wil ik bedanken, zowel voor de plezante

    jaren aan de faculteit als voor de steun tijdens het schrijven van deze masterproef. Mijn

    ouders wil ik ook een heel warm hart toedragen, dit voor hun niet aflatende steun

    doorheen deze vijf jaren, hun enthousiaste inzet voor mijn toekomst en omdat ze deze

    tekst meerdere keren hebben nagelezen en gecorrigeerd.

  • 4

    Inhoudsopgave

    ABSTRACT 2

    DANKWOORD 3

    INSOMNIE 7

    Wat Is Insomnie? 7

    Impact op het Dagelijks Leven 9

    Prevalentie en Sociodemografische Determinanten 10

    Relevantie van Onderzoek naar Psychologische Voorspellers van Insomnie 12

    ZELFDETERMINATIE THEORIE 13

    Onderscheid Behoeftebevrediging en Behoeftefrustratie 14

    Kenmerken van de Basisbehoeften 15

    Omgaan met Behoeftefrustrerende Situaties 17

    Basisbehoeften en Welzijn 18

    Behoefte Ondersteunde Omgevingen 19

    Wisselwerking tussen Psychologische Basisbehoeften en Fysiologische Behoeften 20

    MINDFULNESS 23

    Introductie 23

    Relatie tussen Mindfulness en Slaap 24

    Mindfulness als Voorspeller van Behoeftebevrediging 25

    HUIDIGE STUDIE 26

    METHODE 28

    Steekproef 28

    Materiaal 30

    Behoeftebevrediging. 30

    Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI). 30

  • 5

    Piekeren en sombere gedachten. 30

    Fysieke en mentale gezondheid. 31

    Mindfulness. 31

    RESULTAAT 31

    Preliminaire Analyses 31

    Achtergrondvariabelen. 31

    Correlaties. 32

    Primaire Analyses 32

    Onderzoeksvraag 1: het verband tussen behoeftebevrediging en de slaap en dag variabelen. 32

    Onderzoeksvraag 2: verband tussen mindfulness en de slaap en dag variabelen 32

    Onderzoeksvraag 3: verklarende rol van de behoeftes in de relatie tussen mindfulness en de slaap en

    dag variabelen 37

    Bijkomende Analyses 38

    DISCUSSIE 40

    Bespreking en Interpretatie van de Resultaten 40

    Beperkingen van de Huidige Studie en Aanbevelingen voor Toekomstig Onderzoek 45

    Conclusie 46

    REFERENTIELIJST 48

    BIJLAGE 60

    Bijlage 1: Vragenlijstbundel 60

  • 6

    “He would lie in the bed and finally, with daylight, he would go to sleep. After all, he

    said to himself, it is probably only insomnia. Many must have it.”

    Ernest Hemingway

    Deze quote uit “A Clean, Well-Lighted Place” weerspiegelt hoe veel mensen

    denken over insomnie: het zal wel niet zo ernstig zijn en er zullen wel veel mensen zijn

    die er mee te kampen hebben. Drieëndertig procent van de algemene bevolking beweert

    namelijk insomnie te hebben (Ohayon, 2002). Wanneer de DSM 5 (Association AP,

    2013) criteria voor insomnie gehanteerd worden, blijkt dat maar 7.1% tot 7.9% van de

    algemene populatie aan de ziekte lijdt (Uhlig, Sand, Ødegård, & Hagen, 2014). Dat valt

    best mee? Niet echt. Insomnie heeft namelijk een ernstige impact op het leven van de

    mensen die er onder lijden. Niet enkel hun slaap is verstoord, maar ook hun

    functioneren overdag. De ziekte komt met zo’n last dat insomnie patiënten een

    verhoogde kans op suïcide vertonen (McCall et al., 2013).

    Deze zorgbarende bevindingen maken het de moeite om insomnie onder de loep

    te nemen. In deze scriptie wordt de ziekte bekeken vanuit het standpunt van de

    Zelfdeterminatie Theorie (Ryan & Deci, 2000). Deze theorie stelt drie psychologische

    basisbehoeften voor: de behoefte aan autonomie, de behoefte aan verbondenheid en de

    behoefte aan competentie. Wanneer deze behoeftes bevredigd zijn, heeft dit positieve

    gevolgen. Wanneer ze gefrustreerd zijn, heeft dit een negatieve impact. De link tussen

    psychologische basisbehoeftes en slaap werd reeds bestudeerd (Campbell et al., 2015),

    maar de bevrediging van de behoeften werd nog nooit bekeken in relatie tot insomnie.

    De studie is dus innoverend vanwege de onderzochte populatie.

    In deze scriptie wordt de relatie tussen de bevrediging van de psychologische

    basisbehoeften en drie uitkomstenvariabelen bekeken: functioneren overdag,

    slaapkwaliteit en slaapkwantiteit. Naast psychologische behoeften wordt ook de

    mindfulness (Brown & Ryan, 2003) van insomnie patiënten in acht genomen. Meer

    bepaald wordt bestudeerd of de basisbehoeften een mediërende rol spelen tussen

    mindfulness en de uitkomstvariabelen. Al deze relaties worden onderzocht aan de hand

    van een vragenlijstonderzoek.

  • 7

    Insomnie

    Insomnie is een term die redelijk vlot in de mond genomen wordt. Het is echter

    meer dan een paar nachten niet goed kunnen slapen. Insomnie werd in The International

    Classification of Sleep Disorder (Thorpy, 1990) gedefinieerd als het bijna dagelijks

    ervaren van onvoldoende slaap of het ondervinden van een niet uitgerust gevoel

    gedurende de dag na voldoende uren geslapen te hebben.

    Wat Is Insomnie?

    De beste manier om insomnie te beschrijven, is door de diagnose voorop te

    stellen, aangezien de symptomen daarin verwerkt zitten. De diagnose kan op

    verschillende manieren gesteld worden, maar één van de meest gebruikte manieren is

    volgens de DSM. De criteria volgens de DSM 5 (Association AP, 2013) zijn als volgt:

    De voornaamste klachten zijn moeilijkheden met inslapen, moeilijkheden met

    doorslapen, of het niet uitgerust zijn na de slaap, minstens 3 maal per week

    gedurende 3 maanden.

    De slaapstoornis (of de bijbehorende vermoeidheid overdag) veroorzaakt in

    significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig

    functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

    De slaapstoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van narcolepsie,

    slaapgebonden ademhalingsstoornis, slaapstoornis gebonden aan de circadiane

    ritmiek of parasomnia.

    De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een andere psychische

    stoornis (bijvoorbeeld depressieve stoornis, gegeneraliseerde angststoornis, een

    delirium).

    De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een

    middel (drugs, geneesmiddel) of een somatische aandoening.

    Dit zijn de criteria voor primaire insomnie. Secundaire insomnie is het gevolg

    van een andere fysische of psychologische stoornis. Naast de DSM bestaan er nog

    andere methoden om de diagnose te stellen, zoals de International Statistical

    Classification of Diseases, Tenth Revision (ICD-10; World Health Organization, 1991)

  • 8

    en de Research Diagnostic Criteria/International Classification of Sleep Disorders,

    Second Edition (RDC/ICSD-2; Roth et al., 2011).

    De mechanismen onderliggend aan primaire insomnie zijn grotendeels

    ongekend, maar door de jaren heen zijn er vier mogelijke oorzaken vooropgesteld

    (Perlis, Smith, & Pigeon, 2005).

    De eerste is een fysiologische oorzaak. Er zou een chronische verhoging zijn van

    het orthosympatisch systeem. Dit is een deel van het autonoom zenuwstelsel (het

    zenuwstelsel dat niet onder bewuste controle staat) dat instaat voor fight en flight

    reacties (Cannon, 1932). Deze twee reacties zijn responsen op een potentieel

    bedreigende situatie. Het zijn dus twee manieren om met stress om te gaan. Tijdens een

    flight reactie zal de persoon wegvluchten van stress, door bijvoorbeeld een probleem te

    negeren. Bij een fight reactie zal de persoon de stressvolle situatie erkennen en deze zo

    snel mogelijk proberen op lossen. Insomnie patiënten zijn voortdurend op hun hoede,

    waardoor slaap geïnhibeerd wordt. Bij mensen met insomnie werd er onder andere een

    verhoogde hartslag opgemerkt, een verhoogde lichaamstemperatuur, een verhoogd

    metabolisme,… Het is echter onduidelijk of deze lichamelijke reacties oorzaken of

    gevolgen zijn van de ziekte.

    De tweede mogelijke oorzaak voor primaire insomnie is een cognitieve (Perlis et

    al., 2005). Patiënten die aan de ziekte lijden, zouden een verhoogde respons en

    ruminatie vertonen op levensgebeurtenissen. Ruminatie betekent dat ze gebeurtenissen,

    gevoelens en problemen blijven herkauwen, er langdurig blijven over nadenken. Ze

    willen hiermee bepaalde problemen oplossen, maar rumineren lost niks op. De

    verhoogde respons betekent dat ze vaak angstig reageren op gebeurtenissen in hun

    leven. Insomnie patiënten hebben vooral veel angst wanneer het op inslapen neerkomt,

    of wanneer ze nadenken over de gevolgen van te weinig te slapen. Ze zouden ook veel

    negatieve en intrusieve gedachten hebben over slaap en waak, waardoor ze te veel

    aandacht schenken aan hun slaappatroon. Hierdoor wordt de perceptie op hun

    slaapkwaliteit-en kwantiteit en hun functioneren aangetast.

    Een andere mogelijke oorzaak is een gedragsmatige (Perlis et al., 2005).

    Insomnie patiënten zouden maladaptieve coping strategieën gebruiken, waardoor ze

    veel stress ervaren. Een voorbeeld van zo’n coping mechanisme is inadequate

  • 9

    probleemoplossing, zoals het uitstellen van het oplossen van een probleem. Deze stress

    zorgt ook voor een verhoogd functioneren van het orthosympatisch zenuwstelsel.

    Ten laatste stellen Perlis en al. (2005) een neurocognitieve oorzaak voorop. Er

    zou een verhoging zijn van alpha en beta golven op een EEG. Dit is gecorreleerd aan

    cognitieve processen, zoals rumineren.

    Deze vier vooropgestelde oorzaken van insomnie gaan er stuk voor stuk van uit

    dat de ziekte veroorzaakt wordt door een hyperarousal van de mechanismen, zowel

    tijdens de slaap als tijdens het waken. Dit zijn echter maar hypotheses.

    Naast deze vier mogelijkse oorzaken zijn er nog een andere benadering die

    insomnie tracht te verklaren. In een andere mogelijke verklaring speelt het circadiaans

    ritme de hoofdrol (Boivin & James, 2003). Het circadiaans ritme is ons intern

    tijdsysteem, het regelt onze slaap en waak. Wanneer dit systeem verstoord is, kan deze

    ongeregeldheid insomnie veroorzaken.

    Reimann et al. (2010) stelden dat insomnie een psychobiologische aandoening

    is. Zowel de psychologie als de biologie spelen een gelijke rol in de ontwikkeling en het

    verloop van de ziekte, beide factoren interageren met elkaar. Een verhoogde

    fysiologische activiteit kan leiden tot negatieve affecten en negatieve affecten kunnen

    leiden tot insomnie. Dit laatste werd ook vooropgesteld door Kales, Caldwell, Preston,

    Healy en Kales (1976). Hun artikel stelde dat een emotionele hyperarousal de activiteit

    van het autonome zenuwstelsel verhoogt, en dat dit leidt tot slaap problemen.

    Impact op het Dagelijks Leven

    Insomnie heeft een ernstige impact op het dagelijks functioneren, het interfereert

    met werk, school, sociaal en persoonlijk leven (Shekleton, Rogers, & Rajaratnam,

    2010). Uit hetzelfde artikel bleek ook dat patiënten een slechtere levenskwaliteit

    rapporteren in vergelijking met een controle groep. Hoe ernstiger de symptomen, hoe

    slechter de levenskwaliteit. Shekleton et al. (2010) vonden daarnaast dat de stoornis

    vaak samen voorkomt met fysieke en psychische ziektes. Ongeveer 80% van de

    patiënten met een psychiatrische of een fysieke aandoening vertonen insomnie

    symptomen. Dit ligt in lijn met de bevindingen van Kyle, Morgan en Espie (2010). Zij

    toonden aan dat insomnie een invloed heeft op de algemene levenskwaliteit en health

    related quality of life (HRQoL).

  • 10

    De hierboven beschreven fenomen zijn zeer algemene gevolgen op functioneren

    overdag, maar insomnie heeft ook een impact op specifieke aspecten van het dagelijks

    functioneren. Uit het onderzoek van Shekleton et al. (2010) bleek namelijk dat insomnie

    patiënten overdag meer subjectieve slaperigheid rapporteren. Slaperigheid betekent dat

    men zich suf voelt, de neiging heeft in slaap te vallen en dat men minder alert is dan

    mensen die zich niet slaperig voelen. Objectief werd er echter geen verschil gevonden

    met controlegroepen. Deze objectieve metingen werden gedaan aan de hand van een

    polysomnografie, een onderzoek waarbij bepaalde fysiologische parameters van de

    patiënt tijdens de slaap worden bestudeerd. Subjectieve slaperigheid is dus geen

    verklaring voor het slechtere functioneren overdag. Vermoeidheid overdag is

    daarentegen wel een goede verklaring voor een minder goed functioneren gedurende de

    dag. Vermoeidheid is zich zwakjes voelen en niet veel energie hebben. Deze

    vermoeidheid was hoger bij insomnie patiënten dan bij controle groepen en was

    geassocieerd met de reductie in het aantal uren slaap bij patiënten. Dit blijkt uit

    onderzoek van Bonnet en Arand (1998). Eén van hun hypotheses was dat patiënten

    meer vermoeidheid zouden rapporteren wanneer ze minder sliepen. Dit bleek zo te zijn.

    Volgens Shekleton et al. (2010) heeft insomnie ook een invloed op aandacht,

    concentratie, werkgeheugen en declaratief geheugen. Volgens Fortier-Brochu, Beaulieu-

    Bonneau, Ivers en Morin (2012) is een mogelijke verklaring hiervoor het feit dat

    patiënten meer mentale vermoeidheid ervaren; deze vermoeidheid zou inspelen op de

    executieve functies. Volgens Shekleton et al. (2012) is de laatste jaren de basis voor een

    verminderd neuropsychologisch functioneren ook gegroeid, maar er is nog meer

    onderzoek nodig om te bepalen waar de problemen zich precies bevinden. Spijtig

    genoeg vragen al deze gevolgen vreselijk veel van de patiënten, waardoor ze een

    verhoogde kans op suïcide vertonen (McCall et al., 2013).

    Kortom, Insomnie heeft dus niet enkel gevolgen voor slaap, maar de ziekte tast

    ook het dagelijks functioneren en de gezondheid aan.

    Prevalentie en Sociodemografische Determinanten

    Het ervaren van insomnie symptomen betekent niet dat iemand de diagnose van

    insomnie heeft. Wanneer er gewerkt wordt met DSM 5 criteria, schommelt de

    prevalentie van 7.1% tot 7.9% in de algemene populatie (Uhlig et al., 2014). Deze

    resultaten komen uit de HUNT 3 studie, een longitudinale volksgezondheidsstudie in

  • 11

    Noorwegen. Deze percentages rapporteren de effectieve prevalentie van de diagnose,

    maar er zijn veel mensen die insomnie symptomen ervaren zonder de diagnose te

    hebben. Wanneer er simpelweg gevraagd werd of men insomnie heeft, verklaarde 33%

    van de algemene populatie, uit verschillende meta-analyses vanuit verschillende landen,

    dat ze insomnie had (Ohayon, 2002). Wanneer deze vraag in een klinische setting werd

    gesteld, rapporteerden 69% van de patiënten insomnie symptomen (Mitchell, Gehrman,

    Perlis, & Umscheid 2012). Ze ervaarden dus slaapproblemen, maar deze kwamen niet

    frequent genoeg voor of waren niet ernstig genoeg om een diagnose te krijgen. Uit het

    artikel van Ohayon (2002) bleek dat 9 tot 15% van de algemene bevolking symptomen

    ervaart, symptomen die gepaard gaan met een negatieve invloed op het dagelijks leven

    (zie de sectie “Impact op Dagelijks Leven”). Uit hetzelfde artikel bleek dat 8 tot 18%

    van de bevolking ook ontevreden is over hun slaapkwaliteit-en kwantiteit.

    Volgens Ohayon (2002) vertonen verschillende sociodemografische factoren een

    relatie met insomnie. Ten eerste komt de diagnose meer voor bij vrouwen dan bij

    mannen. De ratio is ongeveer 4:1. Vrouwen rapporteren ook meer insomnie

    symptomen, meer gevolgen voor het dagelijkse leven en ze zijn ook minder tevreden

    met hun slaap. Ten tweede speelt leeftijd een grote rol. De prevalentie van de ziekte

    stijgt naarmate de leeftijd stijgt, tot ongeveer 50% van de ouderen (65-plussers)

    insomnie symptomen heeft. De Hunt 3 studie (Uhlig et al., 2014) vond echter dat

    insomnie ook vaak voorkomt bij jonge vrouwen (20 tot 29 jaar). Een mogelijke

    verklaring hiervoor is dat de jeugd heel veel elektronische apparaten gebruikt, wat

    nefast kan zijn voor de slaapgewoontes. Volgens het onderzoek van Ohayon (2002)

    vertoont burgerlijke stand ook een relatie met insomnie, naast geslacht en leeftijd. De

    ziekte is het vaakst gerapporteerd bij gescheiden personen of personen van wie hun

    partner gestorven is. Deze relatie wordt echter gemodereerd door geslacht, het wordt

    namelijk meer gevonden bij vrouwen. Ten vierde hangen inkomen en scholingsniveau

    ook samen met insomnie. Mensen met een lager inkomen en een lager niveau van

    educatie hebben meer kans op insomnie. Deze mensen doen bijvoorbeeld meer

    nachtwerk, wat een duidelijke relatie vertoont met de ziekte (Roth et al., 2011). Uit dit

    artikel blijkt echter dat er wat methodologische problemen zijn met de studies die deze

    twee variabelen gebruikten als voorspellers van insomnie. Er wordt namelijk niet

    genoeg rekening gehouden met mogelijke derde variabelen die insomnie beter kunnen

  • 12

    voorspellen. De resultaten van deze studies moeten dus voorzichtig geïnterpreteerd

    worden. Ten laatste blijkt uit het artikel van Ohayon (2002) dat werkloosheid ook een

    voorspeller is van insomnie. De auteur vermeldt echter dat deze bevinding niet gelijk

    verspreid is over alle werklozen heen. Insomnie lijkt meer voor te komen bij

    gepensioneerden, wat misschien eerder verklaard kan worden door hun leeftijd dan door

    het feit dat ze niet meer werken. Studenten hebben daarentegen minder kans op

    insomnie, maar dit kan waarschijnlijk ook beter verklaard worden door hun leeftijd.

    Relevantie van Onderzoek naar Psychologische Voorspellers van Insomnie

    Zoals hierboven beschreven, hebben insomnie symptomen een zware impact op

    degene die er aan lijden; zowel hun slapen als hun waken is verstoord. Aangezien de

    prevalentie zo hoog is, is het relevant en bruikbaar om de psychologische predictoren

    van slaap en insomnie te onderzoeken. Er zijn veel predictoren voor een verstoorde

    slaap: stress (Lund, Reider, Whiting, & Prichard, 2010), pijn (Azevedo, Costa-Pereira,

    Mendonca, Dias, & Castro-Lopez, 2012), negatieve emoties (Kahn, Sheppes, & Sadeh,

    2013), discriminatie (Lewis et al., 2013), rumineren (Takano, Iijima, & Tanno, 2012),

    financiële zorgen (Burgard & Ailshire, 2009) etc. Uiterst relevant voor deze scriptie is

    het onderzoek van Campbell et al. (2015). Zij onderzochten de link tussen de drie

    psychologische basisbehoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid, zoals

    vermeld in de zelfdeterminatie Theorie (ZDT; Ryan & Deci, 2000) en verschillende

    aspecten van slaap: de kwaliteit en kwantiteit van slaap en het functioneren overdag. Uit

    deze studie bleek dat de bevrediging van deze drie basisbehoeften positief geassocieerd

    was met slaapkwaliteit-en kwantiteit en negatief geassocieerd met dagelijkse dysfunctie.

    Er werd ook gesuggereerd dat personen van wie hun basisbehoeften bevredigd zijn,

    overdag waarschijnlijk meer positieve gebeurtenissen ervaren, waardoor ze minder

    zorgen hebben voordat ze gaan slapen. Daarnaast functioneerden mensen met

    bevredigde basisbehoeften ook beter overdag, wat bevorderlijk kan zijn voor hun slaap.

    De studie van Campell et al. (2015) heeft enkel deze associatie onderzocht

    binnen een gezonde populatie. Het doel van deze scriptie is om hun onderzoek uit te

    breiden naar een klinische populatie van insomnie patiënten. Gegrond in de

    Zelfdeterminatie Theorie willen we in de huidige studie nagaan of de bevrediging van

    de psychologische basisbehoeften voor autonomie, verbondenheid en competentie

  • 13

    samenhangt met de slaapkwaliteit, de slaapkwantiteit en het dagelijks functioneren van

    insomnie patiënten.

    Zelfdeterminatie Theorie

    De Zelfdeterminatie Theorie (ZDT; Ryan & Deci, 2000) is een macro theorie die

    zowel emotie, motivatie als persoonlijkheid onder de loep neemt. De ZDT houdt er een

    organismisch-dialectisch mensvisie op na. Deze twee begrippen zijn het uitgangspunt

    van de theorie. Organismisch betekent dat mensen van nature groei georiënteerde

    wezens zijn die vanuit allerlei losstaande psychische gebeurtenissen een geïntegreerd

    zelfbeeld willen vormen. We zijn op zoek naar vitaliteit, gezondheid en integratie. De

    omgeving kan de organismische groei ondersteunen, maar ook ondermijnen. Dit is waar

    dialectisch op slaat; de interactie tussen de omgeving en de persoon. Mensen zijn

    sociale wezens en wensen hun zelfbeeld te integreren in een groter sociaal geheel.

    Het vormen van een geïntegreerd zelfbeeld kan echter niet zonder een gezonde

    basis waarop het vormingsproces kan steunen. Dit draagvlak wordt aangeboden door

    drie psychologische basisbehoeftes. Dit zijn aangeboren voedingsstoffen die

    onontbeerlijk zijn voor psychologische groei, integratie en welzijn. De drie

    psychologische basisbehoeften zijn: de behoefte aan autonomie (deCharms, 1968), de

    behoefte aan verbondenheid (Baumeister & Leary, 1995) en de behoefte aan

    competentie (White, 1959). Deze basisbehoeften geven voldoende kracht om te werken

    aan een geïntegreerd zelfbeeld wanneer de persoon in een behoefte ondersteunende

    omgeving vertoeft. Wanneer de persoon zich echter in een suboptimale situatie bevindt,

    zijn de basisbehoeftes gefrustreerd en wordt de persoon niet gestimuleerd om intrinsiek

    gemotiveerde activiteiten uit te voeren of sociale relaties aan te gaan. Er zijn zeker

    negatieve gevolgen wanneer één van de basisbehoeftes gefrustreerd is; de

    voedingsstoffen moeten dus aanwezig zijn voor iemand kan openbloeien.

    De Zelfdeterminatie Theorie bestaat uit vijf mini theorieën: de cognitieve

    evaluatie theorie, de organismische integratietheorie, de causale integratie theorie, de

    doelinhoud theorie en de basisbehoeften theorie (Vansteenkiste, Niemiec & Soenens,

    2010). Ieder van deze theorieën maakt gebruik van de concepten van psychologische

    basisbehoeften. In deze scriptie wordt enkel dieper ingegaan op de psychologische

    basisbehoeften theorie, aangezien de ander vier minder relevant zijn voor dit onderzoek.

  • 14

    De ZDT stelt voor dat er drie psychologische basisbehoeftes bestaan die zeer

    belangrijk zijn voor psychisch, fysisch en sociaal welzijn. De eerste basisbehoefte is de

    behoefte aan autonomie (deCharms, 1968). Dat is het gevoel van psychologische

    vrijheid bij het uitvoeren van een activiteit. Mensen staan graag aan het roer van hun

    eigen leven, ze wensen zelf aan de basis van hun acties te liggen. Ze vinden het

    belangrijk om een gevoel van vrije wil te ervaren. Ook wanneer ze keuzes maken, doet

    men dat liefst op basis van de eigen interesses. Mensen willen graag dat hun

    persoonlijke visies en opinies overeenstemmen met hun gedrag. Wanneer ze iets niet

    willen doen of het gevoel hebben gedwongen te worden tot een bepaald gedrag, wordt

    de behoefte aan autonomie gefrustreerd. Daarnaast is er de behoefte aan verbondenheid

    (Baumeister & Leary, 1995). Dit verwijst naar het verlangen om aansluiting te vinden

    bij anderen, om lief te hebben en geliefd te zijn. Men is op zoek naar gevoelens van

    geborgenheid en intimiteit in de omgang met anderen. Wanneer men zich eenzaam of

    uitgesloten voelt, of wanneer men conflict ervaart met een belangrijke andere, is de

    behoefte aan verbondenheid gefrustreerd. Ten laatste is er de behoefte aan competentie

    (White, 1959). Dit is de positieve verwachting dat men een activiteit tot een goed einde

    kan brengen. Men wil graag op een efficiënte en effectieve manier invloed uitoefenen

    op de omgeving, zodat men de vooropgestelde doelen kan behalen. Wanneer men een

    faalervaring meemaakt of negatieve kritiek krijgt, is er sprake van behoefte frustratie

    van de nood aan competentie.

    Onderscheid Behoeftebevrediging en Behoeftefrustratie

    In de vorige sectie is duidelijk gemaakt dat er naast behoeftebevrediging ook

    behoeftefrustratie bestaat. Het is belangrijk om het onderscheid tussen behoeftefrustratie

    en lage behoeftebevrediging te verduidelijken (Vansteenkiste & Ryan, 2013). Dit laatste

    is waarschijnlijk niet zo sterk gerelateerd aan maladaptief functioneren als het eerste.

    Een voorbeeld uit Vansteenkiste en Ryan (2013) kan dit verschil verhelderen. Een plant

    heeft water en zon nodig om te groeien en bloeien. Dit kan vergeleken worden met de

    bevrediging van de psychologische basisbehoeften. Wanneer de plant genoeg water en

    genoeg zon krijgt, zijn de behoeftes bevredigd. Wanneer de plant echter geen zon of

    water krijgt, zal hij na een tijdje verwelken. Dit kan vergeleken worden met een lage

    behoefte bevrediging. Wanneer de plant zout water zou krijgen, is dit te vergelijken met

    behoeftefrustratie. De plant zal sneller dood gaan dan wanneer hij geen zon of water

  • 15

    kreeg. Mensen ervaren dus meer problemen wanneer hun behoeftes gefrustreerd worden

    dan wanneer de behoeftes maar in een lage mate bevredigd worden. Dit kan

    geïllustreerd worden door een studie van Bartholomew, Ntoumanis, Ryan, Bosch en

    Thøgersen-Ntoumani (2011). Uit deze studie bleek dat behoeftefrustratie gelinkt was

    aan meer uitputting, depressie, burn-out en verstoord eetgedrag. Behoeftebevrediging

    vertoonde daarentegen een positieve relatie met meer vitaliteit en positief affect.

    Behoeftebevrediging lijkt dus een voorspeller te zijn van positieve effecten, terwijl

    behoeftefrustratie meer negatieve uitkomsten voorspelt. Bij behoeftefrustratie is er

    telkens sprake van een lage behoefte bevrediging, terwijl er bij deze laatste niet altijd

    sprake is van gefrustreerde basis behoeftes.

    De omgeving waarin iemand functioneert is een grote bron van

    behoeftebevrediging-of frustratie (Vansteenkiste & Ryan, 2013). Er zijn drie soorten

    omgevingen, namelijk een behoefte ondersteunende omgeving, een behoefte

    depriverende omgeving en een omgeving die de basisbehoeftes dwarsboomt. Wanneer

    iemand in een ondersteunende omgeving functioneert, dan worden zijn basisbehoeftes

    bevredigd en ervaart de persoon welzijn (Vansteenkiste & Ryan, 2013). Een

    ondersteunende omgeving kan ook een buffer zijn tegen maladaptief functioneren.

    Maar, wanneer iemand in een omgeving leeft die de basisbehoeftes ondermijnt, zullen

    de behoeftes gefrustreerd worden en zal de persoon er de gevolgen van ondervinden. Hij

    zal slecht functioneren (Vansteenkiste & Ryan, 2013). Wanneer iemand in een

    omgeving functioneert die de basisbehoeftes frustreert, worden zijn behoeftes minder

    bevredigd en ervaart hij minder welzijn.

    Kenmerken van de Basisbehoeften

    Er zijn drie belangrijke kenmerken aan de psychologische basisbehoefte theorie

    (Ryan & Deci, 2002). Het eerste belangrijke kenmerk is dat ze als bouwstenen

    beschouwd worden die nodig zijn voor een optimaal functioneren. Wanneer de drie

    basisbehoeftes bevredigd zijn, zal de persoon floreren en is er een minder grote kans dat

    hij een maladaptieve levensstijl aanneemt.

    Een tweede belangrijk kenmerk is dat mensen maladaptieve coping

    mechanismen hanteren wanneer de behoeftes gefrustreerd zijn (Deci & Ryan, 2000).

    Hier wordt verder op ingegaan in de sectie “Omgaan met behoeftefrustrerende

    situaties”.

  • 16

    Een derde kenmerk is dat de basisbehoeften aangeboren zijn (Vansteenkiste,

    Niemiec, & Soenens, 2010). Uit dit kenmerk volgen drie implicaties. Ten eerste

    betekent dit dat de bevrediging van de behoeften een levenslang proces is, de behoeften

    moeten gedurende de volledige levensloop ingevuld worden. Daarnaast betekenen

    aangeboren basisbehoeften dat men zich niet bewust moet zijn van de bevrediging van

    de behoeften. Jonge kinderen bloeien bijvoorbeeld open in omgevingen die de

    behoeften ondersteunen, terwijl zij zich daar helemaal niet van bewust zijn. De laatste

    implicatie is dat de psychologische basisbehoeften universeel zijn.

    Deze laatste implicatie is echter een heikel punt waar over gestruikeld wordt. Er

    bestaat heel wat discussie over de universaliteit van de behoefte aan autonomie. Er werd

    namelijk geargumenteerd dat autonomie een typisch Westers fenomeen is (Markus &

    Kitayama, 2003). Autonomie zou enkel goed zijn in culturen die autonoom handelen

    promoten, maar het zou niet veel waard zijn in collectivistische culturen. Deze opvatting

    strookt niet met die van de basisbehoeften theorie (BNT), en daarom is het belangrijk

    om deze discrepantie op te klaren.

    Autonomie wordt ten eerste anders gedefinieerd door cultureel relativisme

    (Boas, 1911) en de BNT. Cultureel relativisme betekent dat het gedrag, de gevoelens, de

    overtuigingen etc. van mensen moet begrepen worden in het licht van hun eigen cultuur,

    niet vanuit de cultuur van degene die observaties maakt. Cultureel relativisme stelt

    autonomie gelijk aan individualiteit, zelfstandigheid, uniciteit, terwijl de BNT

    autonomie beschouwt als het ervaren van keuzemogelijkheden en psychologische

    vrijheid. De definitie vanuit het relativisme is niet toepasbaar in collectivistische

    culturen omdat zij meer waarde hechten aan afhankelijkheid en samenhorigheid dan aan

    zelfstandigheid. Wanneer we echter de beschrijving vanuit de BNT gebruiken, is deze

    wel toepasbaar in collectivistische culturen. Vanuit dit opzicht kan iemand nog steeds

    vrij handelen in een cultuur waar verbondenheid zeer belangrijk is.

    Daarnaast benadrukt cultureel relativisme ook dat de verschillen in

    verbondenheid en zelfstandigheid aangeleerd zijn door socialisatie. BNT aanvaardt deze

    stelling, maar voegt er aan iets aan toe. Het is inderdaad zo dat er verschillende graden

    van verbondenheid en zelfstandigheid bestaan tussen verschillende culturen. Maar,

    binnen eenzelfde cultuur kan het gedrag dat gerelateerd is aan deze twee concepten

    verschillen in de mate waarop het vrij of gedwongen aanvoelt. Iemand die in een

  • 17

    collectivistische cultuur leeft (waar verbondenheid belangrijk is), kan zich gedwongen

    voelen om voor zijn familie te zorgen, terwijl zo’n gedrag net geleerd wordt in zijn/haar

    cultuur. De omgeving ondersteunt de behoefte aan autonomie dus niet. Zowel binnen

    een collectivistische als binnen een individualistische cultuur kan gedrag als vrij of

    gecontroleerd ervaren worden.

    Ten derde beseft de BNT dat er grote verschillen zijn in de manier waarop de

    basisbehoeften bevredigd worden in verschillende culturen. Wanneer deze behoeften

    bevredigd worden, hebben ze echter wel positieve effecten over alle culturen heen.

    Nu deze struikelblok uit de weg geruimd is, kan er verder gekeken worden naar

    de implicaties van het derde kenmerk. Iedereen heeft dezelfde basisbehoeften en het is

    bij iedereen nodig dat ze bevredigd worden, ongeacht geslacht, ras of leeftijd.

    Omgaan met Behoeftefrustrerende Situaties

    Wanneer de basisbehoeften gefrustreerd zijn, zal iedereen, ook mensen die het

    belang van de basisbehoeftes nog niet erkennen (Soenens et al., 2008) eerst proberen

    om de behoefte via een andere route te bevredigen en niet onmiddellijk terug te vallen

    op maladaptieve coping mechanismen (Deci & Ryan, 2000).

    Er zijn verschillende manieren om de frustratie te proberen inperken. Bij

    behoeftefrustratie worden mensen ten eerste gevoeliger voor signalen in de omgeving

    die aangeven dat de behoeftes toch bevredigd kunnen worden. Zo vonden Gardner,

    Pickett, Jefferis en Knowles (2005) dat eenzame personen gevoelig waren voor sociale

    triggers en mogelijkheden tot sociale interactie. Daarnaast kunnen mensen bij

    gefrustreerde basisbehoeftes ook een sterke focus leggen op potentieel

    behoeftebevredigende activiteiten die hun zelfwaarde bepalen op basis van ego

    involvement. Zo zal iemand die zich eenzaam voelt, een sterke drang hebben om zich in

    een breed sociaal netwerk te nestelen. Het gedrag tijdens de activiteiten voelt echter niet

    authentiek aan, maar eerder gecontroleerd waardoor de basisbehoeftes niet bevredigd

    worden (Deci & Ryan, 2000).

    Hoewel mensen met gefrustreerde behoeftes sterk bezig zijn met het trachten te

    bevredigen van deze behoeftes, halen ze minder plezier en tevredenheid uit ervaringen

    die de behoeftes kunnen bevredigen en hechten ze na aan tijdje minder waarde aan de

    basisbehoeften. Dit eerste verklaard worden door sensitisatie (Reis, Sheldon, Gable,

    Roscoe, & Ryan, 2000). Mensen met gefrustreerde behoeftes ervaren

  • 18

    behoeftebevredigende situaties als minder belangrijk en halen er minder voldoening uit

    dan mensen met bevredigde behoeftes. Het proces waarin mensen minder waarde

    hechten aan de basisbehoeftes heet desensitisatie (Deci & Ryan, 2000). Mensen met

    gefrustreerde behoeftes appreciëren bevredigende stimuli niet in hun volle waarde en

    zien niet in hoeverre de situaties kunnen bijdragen aan de voldoening van de

    basisbehoeftes. Hierdoor zullen ze langzaam wegzinken in een gevoel van

    hulpeloosheid. Ze voelen zich niet meer in staat om hun basisbehoeftes te bevredigen en

    zullen daardoor geleidelijk minder waarde hechten aan de basisbehoeftes.

    Wanneer de behoeftes gefrustreerd blijven, heeft dit twee gevolgen. Het eerst

    gevolg is dat het welzijn van de persoon daalt, terwijl ill-being stijgt (Vansteenkiste &

    Ryan, 2013). Zo vonden Boone, Vansteenkiste, Soenens, Van der Kaap-Deeder en

    Verstuyf (2014) dat zelf kritisch perfectionisme positief gecorreleerd was met

    psychologische behoeftefrustratie, wat een stijging in binge eating symptomen

    voorspelde. Het tweede gevolg is dat mensen op lange termijn maladaptieve coping

    mechanismen ontwikkelen om te kunnen omgaan met behoeftefrustratie (Vansteenkiste

    & Ryan, 2013). Een vaak gebruikt coping mechanisme is het inzetten van vervangers

    voor de gefrustreerde behoeften, zoals sterke verlangens naar geld of magerheid. Een

    ander coping mechanisme is het ontwikkelen van compenserend gedrag. Hiervan zijn er

    drie soorten: rigide gedragspatronen, verliezen van de zelfcontrole en het stellen van

    opstandig verzet.

    Basisbehoeften en Welzijn

    Alle drie de behoeften hebben een unieke relatie met welzijn. Zo vonden Gillet,

    Vallerand, Amoura en Baldes (2010) dat wanneer atleten hun coach als meer autonomie

    ondersteunend ervoeren, ze meer intrinsieke motivatie hadden om hun sport te

    beoefenen, wat beter was voor hun welzijn. Ook de ondersteuning van de behoefte aan

    competentie is gerelateerd aan algemeen welzijn. Zo bleek dat het ervaren van een

    competentie gevoel negatief gecorreleerd was aan het ervaren van depressieve

    gevoelens (Talley, Kocum, Schlegel, Molix, & Bettencourt 2012). Ten laatste is ook de

    bevrediging van de behoefte aan verbondenheid gerelateerd met verschillende positieve

    uitkomsten. Zo vonden Klassen Perry en Frenzel (2012) dat wanneer leerkrachten zich

    verbonden voelden met hun leerlingen, ze meer betrokkenheid vertoonden naar hun

    werkplaats toe en ze minder emotioneel uitgeput waren.

  • 19

    De relatie tussen de basisbehoeftes en welzijn is ook in vele contexten

    onderzocht. Uit onderzoek van Gunnell, Crocker, Wilson, Mack en Zumbo (2013) bleek

    dat de bevrediging van de basisbehoeften zorgde voor een algemeen hoger welzijn in de

    context van fysieke activiteit. Deze positieve relatie is ook in andere contexten ontdekt.

    Mensen bij wie hun basisbehoeftes bevredigd zijn, blijken meer trouw te zijn aan het

    innemen van medicatie (Williams et al., 2009), presteren beter op school (Nunez,

    Fernandez, Leon, & Grijalvo 2015) en functioneren beter op de werkvloer (Guntert,

    2015). Deze relatie werd gerepliceerd over culturen heen. Chen et al. (2015) ontdekten

    deze link in Peru, China, België en de Verenigde Staten. De effecten werden niet

    gemodereerd door het belang dat aan de basisbehoeftes gegeven wordt. Aangezien

    China een collectivistische cultuur is, zou er verwacht worden dat er meer aandacht

    wordt geschonken aan de psychologische basisbehoefte aan verbondenheid. Dit had

    echter geen invloed op de relatie tussen de behoeftes en welzijn.

    Behoefte Ondersteunde Omgevingen

    Deze drie behoeftes kunnen ondersteund of gefrustreerd worden door de

    omgeving. Autonomie ondersteunde omgevingen zijn, zoals de naam het zegt,

    ondersteund voor de behoefte aan autonomie, in tegenstelling tot controlerende

    omgevingen (Vansteenkiste et al., 2010). In een autonomie ondersteunende omgeving

    wordt de wil van de persoon ondersteund. Er wordt voldoende keuze aangeboden en

    wanneer de keuzemogelijkheden beperkt zijn of er bestaat maar één, wordt er via een

    realistische en logische rationale uitgelegd waarom dit zo is. Het standpunt van de

    persoon in kwestie wordt dus niet genegeerd, er wordt rekening gehouden met de

    persoon. Wanneer iemand leeft in een autonomie ondersteunende omgeving gaat dit

    gepaard met een hoger welzijn (Adie, Duda, & Ntoumanis, 2012), een betere prestatie

    op taken (Nunez et al., 2015) en meer doorzettingsvermogen (Koestner, Powers,

    Milyavskaya, Carbonneau, & Hope, 2015). Wanneer iemand daarentegen functioneert

    in een controlerende omgeving, worden de gedachten, gevoelens en gedragingen van

    die persoon sterk beknot. Dit kan openlijk gebeuren door bijvoorbeeld straffen uit te

    delen, maar het kan ook subtiel gebeuren. Voorbeelden van subtiele technieken zijn

    schuldinductie (Vansteenkiste, Simons, Lens, Soenens, & Matos, 2005) en schaamte

    inductie (Soenens & Vansteenkiste, 2010).

  • 20

    Daarnaast zijn gestructureerde omgevingen goed voor de behoefte voor

    competentie, terwijl chaotische omgevingen deze behoefte frustreren. Dit lijkt

    misschien wat vreemd, regels zouden namelijk een restrictie kunnen zijn op de behoefte

    aan autonomie. Zoals hierboven echter beschreven is een autonomie ondersteunende

    omgeving geen omgeving die alles toelaat, maar wel één die nuttige rationale aanbiedt.

    Wanneer de regels en grenzen op een autonomie ondersteunende manier worden

    aangeboden, worden deze geïnternaliseerd en is er niks mis mee. Ten laatste zijn warme

    en responsieve omgevingen bekrachtigend voor de behoefte aan verbondenheid, terwijl

    koude en verwaarlozende omgevingen niet goed zijn voor deze behoefte.

    In de bovenstaande alinea’s zijn de basisbehoeften en hun ondersteunende

    omgevingen als drie aparte concepten voorgesteld, maar in realiteit komt de bevrediging

    of frustratie van de basisbehoeften vaak samen voor. Wanneer één basisbehoefte

    gefrustreerd is, is er een grote kans dat de andere basisbehoeftes ook gefrustreerd zijn.

    Dit komt omdat de bevrediging van de behoeftes grotendeels gebaseerd is op een

    gemeenschappelijke noemer, namelijk het begrijpen van iemand anders’ standpunt

    (Vansteenkiste et al, 2010). Autonomie ondersteuning houdt in dat er uitleg en een

    minimum aan keuze aangereikt wordt wanneer keuzevrijheid beperkt is. De bevrediging

    van de behoefte aan competentie betekent dat er voldoende informatie en ondersteuning

    gegeven wordt en ondersteuning van de behoefte aan verbondenheid omvat het

    aanbieden van warmte en steun. Wanneer iemand zichzelf kan plaatsen in het

    referentiekader van iemand anders, zorgt deze empathie er voor dat alle drie de

    basisbehoeften van de interactiepersoon bevredigd worden aangezien het aanbieden van

    informatie, warmte en keuze dan zeer natuurlijk gaat.

    Wisselwerking tussen Psychologische Basisbehoeften en Fysiologische Behoeften

    Uiterst belangrijk voor deze scriptie is de link tussen de psychologische

    basisbehoeften en fysiologische behoeften. Er zijn al enkele studies uitgevoerd omtrent

    deze relatie en de resultaten liggen grotendeels in dezelfde lijn: de psychologische

    basisbehoeften vertonen een relatie met fysiologische behoeften. Zo vonden Verstuyf,

    Vansteenkiste, Soenens, Boone en Mouratidis (2013) dat vrouwen meer binge eating

    symptomen vertoonden op dagen wanneer hun basisbehoeftes gefrustreerd waren, en er

    waren unieke relaties tussen binge eating en elke basisbehoefte afzonderlijk.

  • 21

    De relatie tussen psychologische behoeften en de fysiologische behoefte aan

    seks is ook onderzocht, namelijk door Smith (2007). De bevrediging van de drie

    psychologische basisbehoeften was een predictor voor tevredenheid na seks, een relaxed

    gevoel na seks en algemene seksuele tevredenheid. Er was een negatieve relatie tussen

    de bevrediging van autonomie en verbondenheid en spijt na seks, terwijl enkel de

    bevrediging van verbondenheid negatief samenhing met een schuldig gevoel na seks.

    De bevrediging van de psychologische basisbehoeften hing positief samen met een goed

    gevoel na seks, terwijl er een negatieve relatie was met een slecht gevoel na seks.

    De relatie tussen de psychologische en fysiologische behoeften is ook relevant

    voor interventies. Zo vonden Silva et al. (2010) in het kader van gewichtscontrole en

    fysieke activiteit, dat een ZDT gebaseerde interventie een grote effectsize had. Wanneer

    de participanten een autonomie ondersteunende interventie aangeboden kregen, hadden

    zij een hogere intrinsieke motivatie dan participanten die geen autonomie

    ondersteunende interventie aangeboden kregen. Vanuit die intrinsieke motivatie deden

    ze aan meer fysieke activiteit en hielden ze hun gewicht meer op peil.

    Er is ook onderzoek dat op een indirecte manier kan wijzen op een relatie tussen

    de drie basisbehoeften en insomnie. Ten eerste vonden Jansson-Fröjmark en Lindblom

    (2008) een bidirectionele relatie tussen depressie en insomnie. Gefrustreerde

    basisbehoeften hingen samen met depressie (Bartholomew et al., 2011), wat op zijn

    buurt een relatie vertoonde met insomnie. Daarnaast hing een sociale angststoornis ook

    samen met insomnie (Boettcher et al., 2014). Bij een sociale angststoornis lijken

    bepaalde basisbehoeftes gefrustreerd. Uit een artikel van Kashdan en Rottenberg (2010)

    bleek bijvoorbeeld dat mensen met een sociale angststoornis vaak vermijdingsgedrag

    stelden. Door dit vermijdingsgedrag misten ze vaak aangeboden kansen, waardoor hun

    behoefte aan competentie waarschijnlijk gefrustreerd werd. Ze konden namelijk niet

    veel verwezenlijken omdat ze sociale situaties vermijden. Ook de behoefte aan

    verbondenheid lijkt onder heel wat stress te staan bij mensen met een sociale

    angststoornis. Wanneer patiënten aan deze stoornis lijden, is het heel moeilijk om

    sociale contacten aan te gaan en te behouden, waardoor hun behoefte aan

    verbondenheid waarschijnlijk gefrustreerd is. Dit wordt gesteund door onderzoek van

    Lee-Won, Herzog en Park (2015). Zij vonden namelijk dat mensen met een

    angststoornis de behoeftefrustratie probeerden te compenseren via facebook. Uit hun

  • 22

    onderzoek bleek dat mensen met een sociale angststoornis problematisch facebook

    gebruik stelden (facebook interfereert bijvoorbeeld sterk met hun sociale activiteiten),

    wat gemodereerd werd door het verlangen om sociale interacties aan te gaan. Hoe hoger

    hun verlangen om sociaal contact te hebben (dus hoe hoger de gefrustreerde behoefte

    aan verbondenheid), hoe meer ze facebook gebruikten, om hun falende sociale

    contacten in de realiteit te compenseren. De gefrustreerde basisbehoeften kunnen een

    indirecte link vormen tussen insomnie en een sociale angststoornis.

    Daarnaast bleek uit een onderzoek van Baglioni en collega’s (2010) dat een

    verhoogde emotionele reactiviteit een instandhoudende factor is voor insomnie. Deze

    verhoogde reactiviteit kan een gevolg zijn van gefrustreerde basisbehoeften, daar

    mensen met gefrustreerde behoeften wel zoeken naar manieren om de behoeften te

    bevredigen, maar deze nooit volledig vinden (Vansteenkiste & Ryan, 2013). De

    vruchteloze zoektocht zorgt voor een vervelend gevoel en hopeloosheid (Vansteenkiste

    & Ryan, 2013). Mensen met gefrustreerde basisgevoelens ervaren dus meer negatieve

    gevoelens dan mensen met bevredigde behoeftes en deze negatieve gevoelens houden

    insomnie in stand. Ten laatste blijkt dat de opvoedingsstijl, familiaal dysfunctioneren en

    psychiatrische problemen bij ouders gerelateerd zijn aan slaapproblemen bij kinderen

    (Bates, Viken, Alexander, Beyers, & Stockton, 2002). Wanneer ouders niet bekwaam

    zijn in de opvoeding, kan de thuissituatie een behoeftefrustrerende omgeving worden

    (Vansteenkiste & Ryan, 2013). Deze omgeving vertoonde een relatie met maladaptief

    functioneren, in dit geval slaapproblemen. Eén van deze problemen is het feit dat

    kinderen ’s nachts vaak wakker werden en niet konden doorslapen (Reid, Hong, &

    Wade, 2009), wat bij volwassenen een symptoom is van insomnie (Association AP,

    2013).

    Tot op heden is er maar één studie die directe evidentie biedt voor de relatie

    tussen psychologische behoeftebevrediging en slaap. Campbell et al. (2015)

    onderzochten de associatie tussen psychologische behoeftebevrediging, de kwaliteit en

    kwantiteit van slaap en dagelijkse dysfunctie bij gezonde mensen. Wanneer de

    psychologische basisbehoeften bevredigd waren, hing dit positief samen met

    slaapkwaliteit en slaapkwantiteit, en het functioneren overdag was ook beter. Uit dit

    onderzoek is er dus directe evidentie gevonden voor een link tussen de basisbehoeften

    en de fysiologische behoefte aan slaap, maar de vraag is nu of deze relatie ook opgaat

  • 23

    voor mensen met insomnie, een klinische populatie. Dit is de centrale vraag van deze

    scriptie.

    Mindfulness

    Introductie

    Mindfulness kan gezien worden als een verhoogd bewustzijn en een verhoogde

    aandacht voor een gebeurtenis in het heden (Brown & Ryan, 2003). Bewustzijn is iets

    dat interne gevoelens, gewaarwordingen en externe gebeurtenissen monitort. Het is

    voortdurend aan het werk, maar het werpt geen schijnwerper op een bepaald fenomeen.

    Het registreert het gewoon. Aandacht is daarentegen wel een proces dat een constante

    focus legt op een specifiek fenomeen. Het is dus mogelijk om receptief en bewust open

    te staan voor alles wat in de omgeving en binnenin gebeurt, en tegelijkertijd onze

    aandacht te richten op een specifieke gebeurtenis. Bij het eten van een chocoladetaart

    zal men bijvoorbeeld de aandacht richten op de smaak, maar men zal ook bewust zijn

    van het vullende gevoel in de maag. Er bestaat daarentegen ook een beperkt

    bewustzijnsgevoel, wat voorkomt bij bijvoorbeeld ruminatie. Bij een beperkt

    bewustzijnsgevoel heeft de persoon minder contact met wat er in het heden gebeurt. De

    gevoelens en externe gebeurtenissen worden minder waargenomen. Het

    tegenovergestelde van mindfulness is mindlessness. Dit komt voor wanneer iemand

    weigert een bepaalde gedachte of bepaald gevoel onder ogen te zien. Men wil er geen

    aandacht aan schenken, en men wil er niet bewust van zijn. Men wil de gebeurtenis

    eigenlijk gewoon vergeten. Het verschil met een verminderd bewustzijnsgevoel is dat

    mindlessness bewust is, de gebeurtenissen zijn waargenomen en willen vergeten

    worden.

    Er bestaat al veel onderzoek naar de relatie tussen mindfulness en persoonlijk

    welzijn. Bewustzijn was bijvoorbeeld belangrijk in psychoanalyse, omdat het nodig was

    om vrij te kunnen associëren, en vrije associatie was nodig voor het welzijn van het

    subject (Freud, 1963). Maar ook in meer recente theorieën is mindfulness belangrijk. Zo

    stelt de ZDT (Deci & Ryan, 2000) dat een reflectief bewustzijn belangrijk is om gedrag

    te stellen dat consistent is met onze behoeften, waarden en interesses. Mindfulness helpt

    dus bij zelfregulerende en behoeftebevredigende processen. Dit betekent echter niet dat

    alle zelfregulerende processen bewust verlopen. Naast bewustzijn is aandacht ook

  • 24

    belangrijk voor ons welzijn. Zo reikt onderzoek naar biofeedback bewijs aan dat

    aandacht somatische condities en symptomen kan laten dalen (Basmajian, 1989).

    Mindfulness zorgt ervoor dat mensen specifieke momenten, situaties op een meer

    kwalitatieve manier ervaren, wat dan weer zorgt voor een beter welzijn.

    Relatie tussen Mindfulness en Slaap

    Er is dus een link tussen mindfulness en algemeen welzijn, en in het licht van

    deze scriptie is het interessant om dieper in te gaan op de relatie tussen mindfulness en

    slaap. Mindfulness kan zorgen voor een goed slaap gerelateerd functioneren. Er zijn

    verschillende argumenten voor deze stelling. Ten eerste zijn er theoretische argumenten

    voor het feit dat een hogere mindfulness negatief samenhangt met slaap

    dysfunctioneren. Lundh (2005) vond twee processen die in interactie traden met slaap,

    namelijk een aurosal producerend proces zoals piekeren voor het slapen gaan, en een

    proces dat de cognities verstoord, zoals maladaptieve overtuigingen over slaap. De

    impact van deze processen kon echter terug gedrongen worden door mindfulness. De

    slaap zou verbeteren wanneer men de negatieve cognities deed dalen en wanneer men

    de voorafgaande arousal aanvaardde. Het tweede bewijs voor de stelling is dat

    mindfulness gebaseerde therapieën een verbetering in slaap tot stand brengen (Winbush,

    Gross, & Kreitzer, 2007).

    Aangezien dit maar stellingen zijn, is het goed om naar enkele studies kijken die

    de relatie bekrachtigen. Howell, Digdon en Buro (2010) onderzochten de link tussen

    mindfulness, slaap en welzijn. Ze vonden dat mindfulness een beter slaap functioneren

    voorspelde (minder piekeren voor het slapengaan en minder negatieve cognities over

    slapen). Mindfulness voert geen controle uit op slaap, integendeel. Het zorgt er net voor

    dat mensen de fysiologische en psychologische processen die samenhangen met slaap

    gewoon kunnen observeren, zonder ergens controle over te wensen. Beter slaap

    functioneren was dan weer positief gerelateerd aan een beter welzijn. Howell, Didgon,

    Buro en Sheptycki (2008) deden ook onderzoek naar de link tussen mindfulness,

    welzijn en slaapkwaliteit. Zij vonden een positieve relatie tussen de drie variabelen,

    maar de richting van de verbanden is nog wat obscuur. Misschien is het welzijn dat

    zorgde voor een goede slaapkwaliteit, wat dan zorgde voor mindfulness, of misschien is

    het mindfulness dat welzijn promootte, wat dan leidde tot een goede slaapkwaliteit. Om

    hier een antwoord op te geven is er meer onderzoek nodig. Nog ander onderzoek

  • 25

    (Visser, Hirsch, Brown, Ryan, & Moynihan, 2014) toonde aan dat slaapkwaliteit een

    partieel mediërende rol vervulde tussen mindfulness en vitaliteit bij oudere

    volwassenen. Mindfulness was gerelateerd aan een betere slaapkwaliteit, wat dan weer

    samenhing met meer vitaliteit. Deze drie studies tonen aan dat mindfulness positief

    gerelateerd is aan verschillende aspecten van slaap bij gezonde proefpersonen. In deze

    scriptie wordt er gekeken of behoeftebevrediging een verklarende rol speelt in de relatie

    tussen mindfulness en slaap en dag uitkomsten bij insomnie patiënten.

    Mindfulness als Voorspeller van Behoeftebevrediging

    In deze scriptie wordt gekeken naar de mediërende rol van de psychologische

    basisbehoeften in de relatie tussen mindfulness en slaap en dag uitkomsten bij insomnie

    patiënten

    De link tussen mindfulness en psychologische behoeftebevrediging werd onder

    andere onderzocht door Reb, Narayanan en Ho (2015). Zij vonden dat mindfulness op

    het werk een positieve relatie vertoonde met de bevredigde psychologische

    basisbehoeften. In het onderzoek van Reb et al. (2015) werd echter niet gekeken of deze

    bevrediging zorgde voor een beter presteren op de werkvloer. Volgens de

    Zelfdeterminatie Theorie (Ryan& Deci, 2000) zou dit waarschijnlijk wel zo zijn. Er

    werd ook al een link gevonden tussen mindfulness en slaapkwaliteit, zoals in het

    onderzoek van Howell et al. (2008). Campbell et al. (2015) bestudeerden daarentegen

    de eventuele samenhang tussen zowel mindfulness en financiële zorgen en zowel

    functioneren overdag als de slaapkwaliteit-en kwantiteit, gemedieerd door

    psychologische basisbehoeften. Ze deden dit bij een steekproef van gezonde mensen.

    De relatie tussen de bevrediging van de basisbehoeften en de slaap en dag uitkomsten

    werd reeds besproken (zie de sectie “Relevantie van Onderzoek naar Psychologische

    Determinanten van Insomnie” en de sectie “Wisselwerking tussen Psychologische

    Basisbehoeften en Fysiologische Behoeften”), maar relevant voor dit deel van deze

    scriptie is de mediërende rol van de psychologische basisbehoeften. De auteurs vonden

    dat bevredigde behoeften een mediërende rol speelden tussen mindfulness, financiële

    zorgen en twee uitkomstvariabelen, namelijk slaapkwaliteit en dagelijks dysfunctie.

    Hun veronderstelling hierover was dat de bewustzijnskarakteristieken van mindfulness

    het makkelijker maken om aandacht te richten op psychologisch functioneren. Hierdoor

    verhoogt de kans dat iemand handelt op een manier die zijn psychologische

  • 26

    basisbehoeftes vervult, wat op zijn beurt een positieve invloed heeft op slaap en dag

    uitkomsten.

    In deze scriptie wordt gekeken of deze relatie ook opgaat in een steekproef van

    insomnie patiënten.

    Huidige studie

    De algemene doelstelling van deze scriptie is om de relatie tussen

    behoeftebevrediging en slaap en dag variabelen te onderzoeken bij insomnie patiënten.

    Meer specifiek zullen we drie onderzoeksvragen toetsen aan de hand van een

    cross-sectioneel design. De eerste onderzoeksvraag gaat na of de bevrediging van de

    psychologische basisbehoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid, zoals

    vooropgesteld door de Zelfdeterminatie Theorie (Ryan & Deci, 2000), samenhangt met

    de slaapkwaliteit, de slaapkwantiteit en het dagelijks functioneren bij insomnie

    patiënten. Vervolgens zullen we onderzoeken of mindfulness gerelateerd is aan de slaap

    en dag uitkomsten. De laatste onderzoeksvraag bekijkt of behoeftebevrediging een

    mediërende rol speelt tussen mindfulness en de drie uitkomstvariabelen. Figuur 1

    illustreert dit studieopzet. Deze studie is vernieuwend vanwege de gebruikte populatie;

    de onderzoeksvragen zijn reeds onderzocht in een gezonde populatie, maar nog niet bij

    insomnie patiënten.

    Deze studie levert een bijdrage aan de literatuur omdat er een beter inzicht in

    insomnie bereikt kan worden. Dit is belangrijk omdat de ziekte een enorme invloed

    heeft op de mensen die er onder lijden. Zoals besproken in de sectie “Impact op het

    Dagelijks Leven”, heeft insomnie niet enkel een invloed op de slaap van de patiënt,

    maar ook op het functioneren overdag. De ziekte gaat gepaard met lijden of beperkingen

    op beroepsmatig vlak, sociaal vlak en op andere terreinen die belangrijk zijn voor de

    persoon. Insomnie patiënten vertonen ook een verhoogde kans op suïcide (McCall et al.,

    2013). De ziekte weegt ook zwaar op de sociale verzekering; in de Verenigde Staten

    wordt de kost voor de behandeling van insomnie geschat tussen op 14 miljard dollar per

    jaar (Walsh & Engelhardt, 1999).

    Het is waardevol om insomnie vanuit het gezichtspunt van de Basisbehoeften

    Theorie te bekijken, omdat dit een erkende en grondig onderzochte theorie is. Wanneer

    we insomnie kunnen linken aan de drie psychologische basisbehoeften, hebben we een

    manier om de ziekte beter te begrijpen. De mechanismen van insomnie zijn namelijk

  • 27

    nog steeds grotendeels onbekend, waardoor het moeilijk is om in te grijpen op het

    niveau van de oorzaak. Wanneer blijkt dat de ziekte samenhangt met de psychologische

    basisbehoeften, kunnen we op dat niveau ingrijpen. Het is ook interessant om te

    bestuderen of en hoe de symptomen insomnie samenhangen met psychologische

    determinanten. In de sectie “Wat Is Insomnie?” worden namelijk andere mogelijke

    oorzaken van insomnie naar voor geschoven, zoals een fysiologische (Perlis et al.,

    2005). Het is dus mogelijk dat er geen relatie is tussen insomnie symptomen en de

    psychologische basisbehoeften.

    Voor de hypotheses laten we ons leiden door theoretische bevindingen en vorig

    onderzoek bij gezonde participanten. De psychologische basisbehoeftes aan autonomie,

    verbondenheid en competentie zijn namelijk aangeboren en universeel (zie de sectie

    “Kenmerken van de Basisbehoeften”). Hierdoor verwachten we dat de bevindingen uit

    de theorie en uit vorig onderzoek ook zullen opgaan voor insomnie patiënten. Er zijn

    verschillende hypothesen die bij de onderzoeksvragen horen.

    Ten eerste verwachten we een positieve relatie tussen behoeftebevrediging en

    dagelijks functioneren en slaapkwaliteit. In de sectie “Basisbehoeftes en Welzijn” wordt

    namelijk besproken dat bevredigde basisbehoeftes een positief verband vertonen met

    welzijn. Uit “Wisselwerking tussen Psychologische Basisbehoeften en Fysiologische

    Behoeften” blijkt ook dat de psychologische basisbehoeften een relatie vertonen

    fysiologische behoeften zoals seks (Smith, 2007) en slaap (Campbell et al., 2015). Voor

    slaapkwantiteit hebben we geen duidelijke verwachtingen, in de studie van Campbell et

    al. (2015) was het verband tussen behoeftebevrediging en slaapkwantiteit bijvoorbeeld

    veel minder uitgesproken dan het verband tussen de basisbehoeftes en slaapkwaliteit.

    Vanwege deze onduidelijke verwachting, zullen we het verband op een exploratieve

    manier testen.

    Daarnaast wordt er verwacht dat mindfulness een significant negatieve

    voorspeller zal zijn voor dagelijks dysfunctioneren en een significant positieve

    voorspeller voor de slaapkwaliteit en slaapkwantiteit. Uit de sectie “Relatie tussen

    Mindfulness en Slaap” blijkt namelijk dat mindfulness een positieve relatie vertoont met

    welzijn (Howell et al., 2008), dus is het plausibel dat het een negatieve relatie vertoont

    met dagelijks dysfunctioneren. Mindfulness lijkt ook positief samen te hangen met een

    beter slaap functioneren (Howell et al., 2010), vertaalt naar deze studie lijkt het dus

  • 28

    mogelijk dat hogere mindfulness een relatie vertoont met een betere slaapkwaliteit-en

    kwantiteit.

    De laatste hypothese handelt over de mediërende rol van de bevredigde

    basisbehoeften in de relatie tussen mindfulness en de uitkomstvariabelen. Het onderdeel

    “Mindfulness als Voorspeller van Behoeftebevrediging” bevat resultaten waaruit blijkt

    dat mindfulness een positieve relatie vertoont met behoeftebevrediging (Reb et al.,

    2015) en onderzoek waarin de basisbehoeftes een mediërende rol spelen tussen

    mindfulness en slaapkwaliteit en dagelijks dysfunctioneren (Campell et al., 2015). We

    verwachten gelijkaardige resultaten in deze scriptie.

    Deze hypotheses worden getoetst aan de hand van een bundel van vragenlijsten,

    wat wordt besproken in de volgende sectie.

    Figuur 1. opzet van de huidige studie

    Methode

    Steekproef

    De steekproef bestaat uit 47 participanten, 23.4% (11) was mannelijk en 78.7%

    (37) waren vrouwen. De gemiddelde leeftijd was 42.82 jaar, met een spreiding van 18

    tot 77 jaar. Qua schoolopleiding had 16.7% (8) van de deelnemers een diploma lager

    secundair onderwijs en 22.9% (11) van de deelnemers een diploma hoger secundair

    Mindfulness Behoeftebevrediging

    Functioneren

    overdag

    Slaapkwaliteit

    Slaapkwantiteit

  • 29

    onderwijs. De overige participanten hadden een hoger diploma: 29.2% (14) bezat een

    diploma hoger onderwijs kort type, 2.1% (1) een diploma hoger onderwijs langer type

    en de overige 29.2% (14) van de participanten had een universitaire opleiding genoten.

    Wat betreft de beroepsuitoefening gaf 31.9% (15) van de personen aan dat ze werken,

    19.1% (9) was werkloos. De resterende 51% van de data rond beroepsuitoefening

    ontbrak. De participanten werden ook gevraagd hun burgerlijke staat aan te geven.

    Vijventwintig procent (12) van de deelnemers was alleenstaand, 43.8% (21) getrouwd,

    20.8% (10) samenwonend, 4.2% (2) weduwnaar/weduwe en 6.3% (3) van de

    deelnemers was gescheiden.

    De exclusie criteria voor deze studie bestonden uit: jonger zijn dan 18, kinderen

    hebben onder de drie jaar en werken in een ploegensysteem. Het eerste criteria kwam

    tot stand omdat we enkel volwassenen wensten op te nemen in de studie, de laatste twee

    omdat ze verstorend zijn voor de slaap. Uit een artikel van Eckerberg (2004) bleek dat

    20% tot 30% van de families met kinderen onder de drie jaar een langere latentietijd

    ervararden voor ze in slaap vallen en ’s nachts meer wakker worden. Åkerstedt (2003)

    concludeerde uit zijn onderzoek dat onregelmatige werkuren, zoals die voorkomen in

    een ploegensysteem, de slaap sterk verstoorden. Deze verstoring leunt dicht aan bij de

    interruptie die mensen met insomnie ervaren.

    De participanten werden in eerste instantie aangesproken door hun behandelende

    arts in het Universitair Ziekenhuis te Gent. De studie werd tevens goedgekeurd door de

    ethische commissie van het UZ Gent. De behandelende arts vroeg of de patiënt interesse

    had om deel te nemen aan een wetenschappelijke studie. Wanneer de patiënt interesse

    vertoonde, werd hij of zij doorverwezen naar een wetenschappelijk medewerker die het

    opzet van de studie uiteen zette. De studie bestond ten eerste uit het invullen van een

    vragenlijst die terugblikt op het slaap-en dag functioneren van de vorige maand en ten

    tweede uit het bijhouden van een dagboek gedurende 14 dagen. Deze masterproef

    gebruikt enkel de data van de vragenlijst. Wanneer de patiënt toestemde om deel te

    nemen, ondertekende hij of zij een informed consent. In totaal ondertekenden 86

    patiënten een informed consent, van deze 86 vulden 49 personen de vragenlijst in. Dit

    resulteerde in een responsrate van 57%. Zeventien procent (8) van de participanten heeft

    hun deelname stopgezet.

  • 30

    Materiaal

    In de onderstaande sectie worden alle gebruikte vragenlijsten beschreven.

    Behoeftebevrediging. De Basic Psychological Need Satisfaction and Need

    Frustration schaal van Chen et al. (under review) bevroeg aan de hand van 24 items de

    mate waarin de psychologische behoeften bevredigd waren gedurende de voorbije

    maand. Per behoefte waren er acht items, waarvan er vier naar de behoeftebevrediging

    polsten en 4 naar de behoeftefrustratie. Een voorbeeld van autonomie bevrediging is

    “ervaarde ik een gevoel van keuze en vrijheid in de dingen die ik ondernam”. Een

    voorbeeld van verbondenheid bevrediging is “voelde ik dat de mensen waar ik om geef,

    ook om mij gaven”. Een voorbeeld van competentie bevrediging is “had ik er

    vertrouwen in dat ik dingen goed kon doen”. Deze items konden beantwoord worden op

    een Likertschaal gaande van 1(Helemaal niet waar) tot 5(Helemaal Waar). Een

    algemene score voor behoeftebevrediging werd gemaakt door het gemiddelde te

    berekenen van de som van de gemiddelde scores van autonomie (α=.72), competentie

    (α=.80) en verbondenheid (α=.86). De betrouwbaarheid van deze samengestelde maat

    was .84.

    Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI). Deze vragenlijst door Buysse,

    Reynolds, Monk, Berman en Kupfer (1989). werd in deze masterproef gebruikt om

    zowel de slaapkwaliteit-als kwantiteit te meten, net als de dagelijkse dysfunctie. Dit

    meetinstrument bevroeg de slaapgewoonten gedurende de voorbije maand. De

    vragenlijst bestond uit 19 items die scores genereren op zeven componenten. Deze

    componenten waren: de slaapkwaliteit, de slaaplatentie, de slaapverstoringen, het

    gebruik van slaap medicatie, de slaapduur, de slaapefficiëntie en de dagelijkse

    dysfunctie. De vragenlijst werkte aan de hand van zowel meerkeuzevragen als open

    vragen.

    Piekeren en sombere gedachten. In lijn met vorige studies (bijvoorbeeld

    Campbell et al., 2015) hebben we twee items geïncludeerd die meten hoe vaak met ’s

    nachts wakker wordt door negatieve cognities, zoals piekergedachten en sombere

    gedachten. De items konden beantwoord worden aan de hand van vier

    antwoordmogelijkheden. Er waren twee items: “gedurende de voorbije maand, hoe vaak

    had u problemen met slapen omdat u piekerde of zich zorgen maakte” en “gedurende de

    voorbije maand, hoe vaak had u problemen met slaap omdat u sombere gedachten had”.

  • 31

    Een totale score werd berekend door het gemiddelde te nemen van beide items. De

    betrouwbaarheid van deze zelfontwikkelde items is .65.

    Fysieke en mentale gezondheid. Deze variabelen werden nagegaan aan de hand

    van de Medical Outcome Study 36-Item Short Form Health Survey (MOS SF-36) van

    Ware en Sherbourne (1992). Deze vragenlijst bestond uit 36 items en kon opgedeeld

    worden in verschillende onderdelen. In totaal werden er scores gegenereerd op acht

    gezondheidsdomeinen. Op basis van deze acht domeinen werd een globale score voor

    fysieke en mentale gezondheid gegenereerd. De algemene score voor fysieke

    gezondheid bestond uit de gemiddelde scores van de volgende domeinen: fysiek

    functioneren, limieten in het uitvoeren van dagdagelijkse rollen dagelijks door de

    fysieke gezondheid, lichamelijke pijn en algemene pijn. De globale score voor mentale

    gezondheid bevatt ook vier onderdelen, namelijk: limieten in het uitvoeren van de

    dagdagelijkse rollen door emotionele problemen, emotioneel welzijn, sociaal

    functioneren en energie/vermoeidheid. Hogere globale scores stonden voor een betere

    mentale en fysieke gezondheid.

    Mindfulness. De Mindfulness Attention Awareness Scale (MAAS) van Brown

    en Ryan (2003) stelde 15 uitspraken over alledaagse ervaringen voorop (bijvoorbeeld

    “Ik vind het moeilijk om alert te blijven voor wat er in het hier en nu gebeurt.”). De

    items werden beoordeeld op een schaal van 1 (bijna altijd) tot 6(bijna nooit). De totale

    score werd verkregen aan de hand van het gemiddelde van de 15 items. De

    betrouwbaarheid van deze schaal was .90.

    Resultaat

    Preliminaire Analyses

    Achtergrondvariabelen. Qua achtergrondvariabelen correleerde leeftijd positief

    met slaapverstoring (r(47)= .34, p < .05), het gebruik van slaapmedicatie (r(47= .33, p <

    .05) en dagelijkse dysfunctie (r(47)= .34, p < .05). Hoe ouder de participant, hoe meer

    kans ze hadden op een verstoorde slaap en een verstoord functioneren overdag en hoe

    meer medicatie ze innamen.

    Via een onafhankelijke t-test werd gekeken of er geslachtsverschillen waren op

    de verschillende variabelen. Er bleken geen significante verschillen te zijn tussen

    mannen en vrouwen.

  • 32

    Correlaties. De correlaties tussen de mindfulness-, behoeftebevrediging- en

    slaap en dag variabelen zijn terug te vinden in tabel 1.

    De verbanden tussen mindfulness en de basisbehoeften lagen in de lijn van de

    verwachtingen, met uitzondering van de niet significante relatie tussen mindfulness en

    de behoefte aan verbondenheid. De drie basisbehoeftes waren ook hoog gecorreleerd.

    De correlaties tussen mindfulness en de dagvariabelen waren volgens de verwachte

    richting, met uitzondering van fysieke gezondheid. De relatie van mindfulness en de

    slaapvariabelen was daarentegen niet zoals verwacht. Er was namelijk geen significante

    relatie correlatie gevonden tussen deze variabelen. Kijkend naar de relaties tussen de

    basisbehoeftes en de dag en slaapvariabelen, zien we dat zij ongeveer hetzelfde patroon

    volgden. Behoeftebevrediging vertoonde een relatie met fysieke en mentale gezondheid,

    maar niet met dagelijkse dysfunctie. Met betrekking tot de slaapvariabelen werd enkel

    een significante relatie gevonden tussen behoeftebevrediging en negatieve cognities.

    Primaire Analyses

    Onderzoeksvraag 1: het verband tussen behoeftebevrediging en de slaap en

    dag variabelen. Om deze onderzoeksvraag te bestuderen, werd er voor iedere slaap-en

    dagvariabele een hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd. In stap 1 werd de relevante

    achtergrondvariabele leeftijd opgenomen, terwijl in de tweede stap behoeftebevrediging

    werd opgenomen. De resultaten van deze regressieanalyses zijn terug te vinden in tabel

    2A en 2B. Voor het functioneren overdag bleek behoeftebevrediging een significante,

    positieve voorspeller te zijn voor zowel fysieke als mentale gezondheid. Hoe meer

    behoeftebevrediging, hoe beter het mentale en fysieke toestandsbeeld. Daarnaast bleek

    behoeftebevrediging ook een significante negatieve voorspeller te zijn voor ’s nachts

    wakker worden door piekeren en sombere gedachten, een onderdeel van algemene

    slaapkwaliteit.

    Onderzoeksvraag 2: verband tussen mindfulness en de slaap en dag

    variabelen. Ook bij deze onderzoeksvraag werd een hiërarchische regressieanalyse

    uitgevoerd. In de eerste stap werd er gecontroleerd voor leeftijd, terwijl in stap 2

    mindfulness werd opgenomen. De resultaten van deze regressieanalyse staan

    gerapporteerd in tabel 3A en 3B. Uit de analyses bleek dat mindfulness een significante

    negatieve voorspeller was van dagelijkse dysfunctie en een significante positieve

    voorspeller van mentale gezondheid. De participanten die meer mindful waren,

  • 33

    Tabel 1 Correlaties tussen mindfulness, behoeftevariabelen en de slaapuitkomstvariabelen

    Variabele 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15

    1. Mindfulness -

    Basisbehoeften

    2. Competentie .37** -

    3. Autonomie .47** .59** -

    4. Verbondenheid .27 .39** .38** -

    5. Totale behoeftebevrediging .46** .85** .83** .71** -

    Slaap en dag variabelen

    Functioneren overdag

    6. Dagelijkse dysfunctie -.32* -.20 -.27 -.17 -.27 -

    7. Fysieke gezondheid .08 .46** .30* .05 .35* -.24 -

    8. Mentale gezondheid .47** .47** .47** .40** .56** -.41** .30* -

    Slaapkwaliteit

    9. Slaapkwaliteit .20 -.14 .03 .08 -.02 .18 -.27 -.25 -

    10. Slaaplatentie .11 -.03 -.03 .08 .00 .21 .09 -.05 .40** -

    11. Slaapverstoring -.02 -.19 .06 .08 -.03 .10 -.32* -.15 .20 .26 -

    12. Gebruik medicatie -.22 -.02 -.02 .03 -.00 -.03 .24 .04 -.06 .14 -.27 -

    13. ’s Nachts wakker worden door piekeren en sombere gedachten

    -.22 -.39** -.12 -.33* -.35* .11 .06 -.37* .27 .15 .03 -.13 -

    Slaapkwantiteit

    14. Slaapduur .09 -.02 .05 .17 .08 .17 -.18 -.11 .57** .28 .04 .15 .05 -

    15. Slaap efficiëntie .08 .04 .15 .27 .19 .12 -.08 -.07 .54** .49** .02 .32** -.08 .74** -

    Gemiddelde 4.27 3.26 3.13 4.03 3.47 1.85 48.02 50.36 2.06 2.40 1.63 1.61 2.60 1.49 1.86

    Standaarddeviatie 1.00 .89 .80 .73 .64 .85 23.14 16.24 .91 .82 .61 1.43 .91 1.12 1.09

    Noot *p < 0.05 **p < 0.01

  • 34

    Tabel 2A

    Gestandaardiseerde bèta coëfficiënten van de hiërarchische regressie met behoeftebevrediging als onafhankelijke variabele en de slaap en dag

    uitkomsten als afhankelijke variabelen

    Functioneren overdag

    Dagelijkse dysfunctie Fysieke gezondheid Mentale gezondheid

    Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2

    Achtergrondvariabele

    Leeftijd -.03 -.01 .01 -.01 .04 0.00

    Behoeftebevrediging -.26 .39* .65**

    Verklaarde variantie (r²) .01 .07 .00 .13 -.04 .34

    Noot *p < 0.05 **p < 0.01

    Tabel 2B

    Gestandaardiseerde bèta coëfficiënten van de hiërarchische regressie met behoeftebevrediging als onafhankelijke variabele en de slaap en dag

    uitkomsten als afhankelijke variabelen

    Slaapkwaliteit Slaapkwantiteit

    Slaapkwaliteit Slaaplatentie Slaap-

    verstoringen

    Gebruik

    slaapmedicatie

    ’s Nachts

    wakker

    worden door

    piekeren en

    sombere

    gedachten

    Slaapduur Slaap-

    efficiëntie

    Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2

    Achtergrondvariabelen

    Leeftijd -.02 -.01 .27 .27 .33* .35 .38* .34* -.15 -.10 .13 .12 .35* .32*

    Behoeftebevrediging .23 -.04 -.08 -.04 -.34* .04 .10

    Verklaarde variantie (r²) .04 .05 .07 .07 .11 .12 .11 .11 .02 .14 .02 .02 .12 .13

    Noot *p < 0.05 **p < 0.01

  • 35

    Tabel 3A

    Gestandaardiseerde bèta coëfficiënten van de hiërarchische regressie met mindfulness als onafhankelijke variabele en de slaap en dag uitkomsten als

    afhankelijke variabelen

    Functioneren overdag

    Dagelijkse dysfunctie Fysieke gezondheid Mentale gezondheid

    Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2

    Achtergrondvariabelen

    Leeftijd -.05 -.04 .02 .02 .02 .02

    Mindfulness -.31* .09 .47**

    Verklaarde variantie (r²) .00 .10 .00 .01 .00 .22

    Noot *p < 0.05 **p < 0.01

    Tabel 3B

    Gestandaardiseerde bèta coëfficiënten van de hiërarchische regressie met mindfulness als onafhankelijke variabele en de slaap en dag uitkomsten als

    afhankelijke variabelen

    Slaapkwaliteit Slaapkwantiteit

    Slaapkwaliteit Slaaplatentie Slaap-

    verstoringen

    Gebruik

    slaapmedicatie

    ’s Nachts

    wakker

    worden door

    piekeren en

    sombere

    gedachten

    Slaapduur Slaap-

    efficiëntie

    Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2 Stap 1 Stap 2

    Achtergrondvariabelen

    Leeftijd .02 .02 .27 .26 .34* .34* .33* .34** -.14 -.14 .13 .13 .34* .34*

    Mindfulness .18 .09 -.04 -.22 -.14 .05 .03

    Verklaarde variantie (r²) .00 .03 .07 .08 .11 .12 .11 .16 .02 .04 .02 .02 .12 .12

    Noot *p < 0.05 **p < 0.01

  • 36

    Tabel 4

    Overzicht stappen mediatie-analyse met mindfulness als onafhankelijke variabele, de slaap en dag uitkomsten als afhankelijke variabelen en

    behoeftebevrediging als mediator

    Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Sobeltest

    Functioneren overdag

    Fysieke

    gezondheid .08 .46** .35* .10 2.07*

    Mentale

    gezondheid .47** .46** .56** .25 2.77**

    Slaapkwaliteit

    ’s Nachts wakker

    worden door

    piekeren en

    sombere

    gedachten

    -.13 .46** -.35* .04 -2.07*

    Noot *p < 0.05 **p < 0.01

  • 37

    rapporteerden dus minder dagelijks dysfunctioneren en ervaarden een betere mentale

    gezondheid.

    Onderzoeksvraag 3: verklarende rol van de behoeftes in de relatie tussen

    mindfulness en de slaap en dag variabelen. Om deze onderzoeksvraag te bestuderen,

    werd een mediatie-analyse uitgevoerd volgens Baron en Kenny (1986). De resultaten

    van deze bewerking bevinden zich in tabel 4. Merk op dat enkel de uitkomstvariabelen

    die een verband vertoonden met behoeftebevrediging (fysieke gezondheid, mentale

    gezondheid en ’s nachts wakker worden door piekeren en sombere gedachten) werden

    opgenomen in deze analyse. Fysieke gezondheid en ’s nachts wakker worden door

    piekeren en sombere gedachten werden ook om een tweede reden opgenomen:

    misschien waren deze variabelen onderdeel van een indirecte relatie. Voor een indirecte

    relatie is er namelijk geen significante relatie nodig tussen onafhankelijke en

    afhankelijke variabele.

    De mediatie-analyse bestaat uit vier stappen. Ten eerste werd nagegaan of de

    onafhankelijke variabele significant samenhing met de afhankelijke variabele. In deze

    studie was mindfulness de onafhankelijke variabele en waren de slaap en dag variabelen

    de afhankelijke variabelen. Daarna werd bestudeerd of de onafhankelijke variabele een

    significante relatie vertoonde met de mediator, in dit geval behoeftebevrediging. De

    volgende stap bestond uit het nagaan of de mediator op een significante wijze

    samenhing met de afhankelijke variabele. In de laatste stap werd er gekeken of er nog

    steeds een significante relatie bestond tussen de onafhankelijke en de afhankelijke

    variabele wanneer er gecontroleerd werd voor de mediator. De afsluitende stap was een

    multipele regressie, terwijl de eerste drie regressies simpele regressies waren. Wanneer

    de relatie tussen onafhankelijke en afhankelijke variabele na de laatste stap nog steeds

    significant en van dezelfde grootte was, dan was er geen mediatie. Wanneer de

    significante relatie wegviel, was er een volledige mediatie. Bij een afgezwakte, maar

    nog steeds significante relatie, was er een partiële mediatie. Er kan ook een indirecte

    relatie zijn. Voor dit soort relatie is een significante relatie tussen de onafhankelijke en

    afhankelijke variabele in de eerste stap niet perse nodig.

    Uit de eerste stap bleek dat mindfulness een significante samenhang vertoonde

    met mentale gezondheid. Hoe meer mindful de deelnemers waren, hoe beter hun

    mentale gezondheid. De tweede stap toonde aan dat mindfulness een significant

  • 38

    positieve relatie vertoonde met behoeftebevrediging. Hoe meer mindfulness, hoe meer

    bevredigde behoeften. Uit de resultaten van de volgende stap kwam dat

    behoeftebevrediging een significant positieve relatie vertoonde met fysieke en mentale

    gezondheid. De mediator toonde in deze stap ook een significant negatieve relatie met ’s

    nachts wakker worden door piekeren en sombere gedachten. Wanneer er om af te

    sluiten naar de vierde stap werd gekeken, bleek dat behoeftebevrediging een volledige

    mediator is voor mentale gezondheid. De relatie tussen de onafhankelijke en

    afhankelijke variabele was in deze stap namelijk niet meer significant.

    Er werd ook een Sobel test (Sobel, 1982) uitgevoerd. Deze test bekeek of de

    mediator een invloed had op de relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke

    variabele. De test werkt het best in grote samples, dus misschien moet hij in deze

    analyse met een korreltje zout genomen worden, daar de steekproef relatief klein was.

    De test was significant voor functioneren overdag, mentale en fysieke gezondheid en

    negatieve redenen tot wakker worden. De uitkomsten van deze test toonden dus aan dat

    er een indirecte relatie bestaat tussen mindfulness en fysieke gezondheid, net als tussen

    mindfulness en ’s nachts wakker worden door piekeren en sombere gedachten, en

    bevestigd dat behoeftebevrediging een volledige mediator was in de relatie tussen

    mindfulness en mentale gezondheid.

    Bijkomende Analyses

    In de primaire analyses werd de relatie tussen behoeftebevrediging en

    slaapkwaliteit op macro niveau onderzocht, maar er bleek geen significante relatie te

    bestaan tussen deze twee variabelen. Omdat in vorig onderzoek (Campbell et al., 2015)

    wel een relatie gevonden werd tussen behoeftebevrediging en slaapkwaliteit, wouden

    we graag een beter zicht krijgen op de relatie tussen de twee variabelen in deze studie.

    Bij deze werd een micromodel opgesteld om te bestuderen of er een indirecte relaties

    bestaat tussen bevredigde basisbehoeftes en slaapkwaliteit. Dit micromodel wordt

    afgebeeld in figuur 2. Er werd gekeken naar negatieve redenen om ’s nachts wakker te

    worden als potentiële tussenliggende variabelen in de relatie tussen behoeftebevrediging

    en het item “slaapkwaliteit” van de PSQI. Er werd enkel gebruik gemaakt van ’s nachts

    wakker worden door piekeren en sombere gedachten omdat dit het enige item is dat een

    significante relatie vertoont met behoeftebevrediging. De resultaten van deze

    bijkomende analyses zijn terug te vinden in tabel 5. Hieruit blijkt dat er geen indirect

  • 39

    Figuur 2. micro model

    Tabel 5

    Mediatie-analyse met behoeftebevrediging als onafhankelijke variabele, slaapkwaliteit als afhankelijke variabele en ’s nachts wakker

    worden door piekeren en sombere gedachten als mediator.

    Noot *p < 0.05 **p < 0.01

    Slaapkwaliteit

    Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Sobel

    test

    ’s Nachts wakker worden door piekeren

    en sombere gedachten -.02 -.35* .27 .08 -1.54

    Behoeftebevrediging Negatieve redenen

    tot wakker worden

    Slaapkwaliteit

  • 40

    verband bestaat tussen behoeftebevrediging en slaapkwaliteit via ’s nachts wakker

    worden door negatieve cognities.

    Discussie

    De basisbehoeftes aan competentie, autonomie en verbondenheid, zoals

    voorgesteld door de Zelfdeterminatie Theorie (Ryan & Deci, 2000) zijn reeds uitgebreid

    onderzocht. In vorig onderzoek werd vooral het verband tussen de psychologische

    basisbehoeftes en allerlei andere psychologische variabelen, zoals dagelijks welzijn

    (Reis et al., 2000) onderzocht. De voorbije jaren werden de basisbehoeftes ook bekeken

    in relatie met fysiologische behoeftes, zoals seks (Smith, 2007) en slaap (Campbell et

    al., 2015). Deze studie hoort bij deze groep studies, er wordt namelijk een licht

    geworpen op de relatie tussen de drie basisbehoeftes en de fysiologische behoefte aan

    slaap bij insomnie patiënten. Naar ons weten is de het eerste studie naar de relatie tussen

    de psychologische basisbehoeftes en slaap bij insomnie patiënten.

    Bespreking en Interpretatie van de Resultaten

    Kijkend naar de eerste onderzoeksvraag, zagen we dat de relatie tussen

    behoeftebevrediging en dagelijks functioneren grotendeels in de lijn van verwachtingen

    ligt. Mensen die een hogere behoeftebevrediging rapporteerden, gaven namelijk aan dat

    ze zich mentaal en fysiek gezonder. Uit eerder onderzoek bleek inderdaad dat

    behoeftebevrediging een negatieve voorspeller was voor een slechte emotionele

    gezondheid (Talley et al. 2012) en dat het een positief verband vertoonde met fysieke

    gezondheid (Ng et al., 2012). Mensen lijken zich dus gezonder te voelen wanneer hun

    psychologische basisbehoeftes bevredigd zijn. Naast de associaties met de twee

    indicatoren van dagelijks functioneren werd ook gevonden dat mensen die een hogere

    behoeftebevrediging rapporteren, ’s nachts minder wakker werden door negatieve

    cognities. Dit verband werd ook gevonden in de studie van Campbell et al. (2015). Een

    mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen die bevr