De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische...

138
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een systematische literatuurstudie van Europees onderzoek. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (0091116) (Nina Saelens) Academiejaar 2014-2015 Promotor : Commissaris : Prof. dr. Pauwels Lieven Vandeviver Christophe

Transcript of De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische...

Page 1: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

FACULTEIT

RECHTSGELEERDHEID

De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een systematische literatuurstudie van

Europees onderzoek.

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen

door (0091116) (Nina Saelens)

Academiejaar 2014-2015 Promotor : Commissaris :

Prof. dr. Pauwels Lieven Vandeviver Christophe

Page 2: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

II

Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen

Ondergetekende,

Saelens Nina (00901116)

geeft hierbij aan derden,

zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,

[de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past)

om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.

Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad.

Datum: ............18/05/2015......................

Handtekening: Saelens Nina

Page 3: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

III

Trefwoorden

Zelfcontroletheorie

Situationele actietheorie

Europese context

Evaluatief onderzoek

Systematische literatuurstudie

Page 4: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

IV

Woord vooraf

Een masterproef is een afsluiting van een belangrijk hoofdstuk in mijn leven. Ook al is het

hoofdzakelijk een individueel werk toch heb ik veel hulp gekregen van bepaalde mensen.

Hierbij wil ik hun dan ook persoonlijk bedanken.

Ten eerste wil ik Prof. dr. Lieven Pauwels bedanken. Niet enkel was hij er steeds voor de

nodige feedback. Ook als ik er niet om vroeg stond hij klaar met tips en artikelen. Hij was een

enorme hulp bij het vormen van het theoretisch kader in deze masterproef. Eveneens wil ik

hem bedanken om mijn interesse te wekken in de etiologische criminologie door zijn

boeiende hoorcolleges.

Daarnaast wil ik mijn vriendin Evi bedanken. Ook al was ik soms niet te genieten, stond ze

altijd klaar om mij te steunen en te motiveren. Door haar heb ik het hoofd koel kunnen

houden en doorgezet.

Als laatste wil in mijn ouders bedanken. Zij hebben het mogelijk gemaakt om deze opleiding

te starten en tot een goed einde te brengen. Zij hebben mij eveneens hard gesteund doorheen

dit jaar.

Page 5: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

V

Inhoudsopgave

Trefwoorden .......................................................................................................................... III

Woord vooraf .......................................................................................................................... IV

Inhoudsopgave ......................................................................................................................... V

1. Inleiding ................................................................................................................................. 1

1.1 Motivatie onderwerp ...................................................................................................................... 1 1.2 Probleem- en doelstelling ............................................................................................................... 2 1.3 Gehanteerde onderzoeksmethode ................................................................................................... 3 1.4 Onderzoeksvragen .......................................................................................................................... 3 1.5 Structuur masterproef ..................................................................................................................... 4

2. Evolutie van het concept zelfcontrole ................................................................................. 6

2.1 Reckless: zelfcontrole als component van inner containment ....................................................... 6 2.2 De zelfcontroletheorie van Gottfredson en Hirschi ....................................................................... 7 2.3 De dwangtheorie van Colvin: zelfcontrole door dwangrelaties ................................................... 10 2.4 Biologische verklaringen voor zelfcontrole ................................................................................. 13 2.5 De herziende controlebalanstheorie van Tittle ............................................................................. 16 2.6 De Situationele actietheorie van Wikström: het belang van moraliteit ........................................ 18 2.7 Besluit .......................................................................................................................................... 20

3. Methodologie: een systematische literatuurstudie .......................................................... 23

3.1 De systematische literatuurstudie ................................................................................................. 23 3.1.1 Omschrijving ........................................................................................................................ 23 3.1.2 Voor- en nadelen systematische literatuurstudie .................................................................. 24

3.2 Onderzoeksplan en – strategie ..................................................................................................... 25

4. Resultaten ............................................................................................................................ 33

4.1 Algemene bevindingen ................................................................................................................ 33 4.2 Zelfcontrole en criminaliteit ......................................................................................................... 36

4.2.1 De sterkte van de relatie zelfcontrole en criminaliteit .......................................................... 36 4.2.2 Zelfcontrole en analoog gedrag ............................................................................................ 41 4.2.3 Zelfcontrole en moraliteit ..................................................................................................... 44 4.2.4 Generaliseerbaarheid zelfcontroletheorie ............................................................................. 46 4.2.5 Invloed meetinstrument op resultaten ................................................................................... 51 4.2.6 Besluit ................................................................................................................................... 52

Page 6: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

VI

4.3 De oorzaken van zelfcontrole ....................................................................................................... 54 4.3.1 Ouderlijk socialisatie en zelfcontrole ................................................................................... 56 4.3.2 De school en zelfcontrole ..................................................................................................... 59 4.3.3 Andere factoren en zelfcontrole ............................................................................................ 60 4.3.4 Invloed meetinstrument op de oorzaken van zelfcontrole .................................................... 61 4.3.5 Besluit ................................................................................................................................... 62

5. Discussie en conclusie ......................................................................................................... 64

Bibliografie .............................................................................................................................. 70

Bijlagen .................................................................................................................................... 80

Bijlage 1: Analyse Europese studies .................................................................................................. 80

Page 7: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

1

1. Inleiding

1.1 Motivatie onderwerp

Al vanaf het begin van de opleiding criminologische wetenschappen wordt men

ondergedompeld in de etiologische criminologie. Daarbij zijn ontzettend veel theorieën onder

de loep genomen. Het is echter jammer dat dit enkel in de eerste jaren gegeven wordt. Dat is

ook één van de belangrijkste redenen waarom gekozen is voor dit soort onderzoek. Het is

interessant om je eens te verdiepen in één bepaalde theorie.

Het is duidelijk dat er steeds meer aandacht is voor integratie van theorieën. Toch is in dit

onderzoek gekozen om van één welbepaalde theorie zijn empirische waarde te bestuderen. Er

zijn verschillende redenen waarom er gekozen is voor de zelfcontroletheorie.

De zelfcontroletheorie heeft vanaf het begin dat ze is ontstaan in 1990 veel stof doen

opwaaien. De claim dat het alle types van criminaliteit en analoog gedrag kon verklaren

zorgde voor veel ongeloof. Vooral het feit dat men ook witteboordcriminaliteit met deze

theorie kon verklaren werd in twijfel getrokken (Geis, 2000; Schoepfer, Picquero, & Langton,

2014). Maar één van de meest voorkomende kritieken was toch dat het om een tautologie zou

gaan, en zelfcontrole zou dus enkel zichzelf verklaren. Dit idee werd nog meer versterkt

doordat Gottfredson en Hirschi een voorkeur hebben voor gedragsmatig onderzoek om

zelfcontrole te bepalen (Akers, 1991).

Maar de zelfcontroletheorie claimt niet enkel dat ze toepasbaar is op elk soort deviant gedrag.

Het is een theorie die echt overal toepasbaar is, ongeacht iemand zijn cultuur of geslacht

(Gottfredson, & Hirschi, 1990). Door te stellen dat een theorie zo ruim toepasbaar is, is de

kans groot dat de theorie veel tegenkantingen krijgt. Er zijn dan ook veel positivistische

theorieën die claimen dat hun theorie ook belangrijk is om bepaalde gedragingen te verklaren.

Het feit dat de zelfcontroletheorie de oorzaak van criminaliteit bij slechts één individueel

kenmerk legt, zorgde voor veel ongeloof. Ook situationele factoren zouden een belangrijke rol

spelen (Wikström, 2004; Wikström, 2006).

De veronderstellingen van de zelfcontroletheorie, dat zelfcontrole voor het grootste deel

ontwikkeld wordt door ouderlijke socialisatie, en stabiel zou zijn voor de hele levensloop

Page 8: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

2

vanaf de leeftijd van acht à tien jaar, is tevens in vraag gesteld. Nog andere factoren zoals

biogenetische factoren zouden een belangrijke rol spelen (Beaver, Wright en Delisi, 2007).

Doordat de zelfcontroletheorie voor zoveel commotie zorgde en zoveel vragen heeft

opgewekt, is mijn interesse voor deze theorie ontstaan. De grote vraag is of de

zelfcontroletheorie nog van empirisch belang is. Of men dus nog naar zelfcontrole moet

kijken om criminaliteit te verklaren. Het concept zelfcontrole is al in verschillende theorieën

geïntegreerd. Eén van de meest recente is de situationele actietheorie van Wikström

(Wikström, 2004; Wikström, 2006). Omdat deze theorie steeds meer erkenning krijgt is er

eveneens iets meer aandacht voor deze theorie in dit onderzoek.

Door de vele kritieken op de zelfcontroletheorie is deze al aan veel empirisch onderzoek

onderworpen. Echter is deze theorie voornamelijk getoetst in Amerikaanse context. Hier is er

ook al een hele meta-analyse over gedaan (Pratt, & Cullen, 2000). Of de theorie in andere

contexten toepasbaar is, is minder gekend. Dit onderzoek wil dan ook dit hiaat voor een deel

verhelpen, door de onderzoeken uit West- en Noord-Europa te bundelen en zo een antwoord

te bieden op dit hiaat.

1.2 Probleem- en doelstelling

Gottfredson en Hirschi (1990) claimen dat hun ‘General Theory of Crime’ in alle mogelijke

contexten, en voor alle vormen van criminaliteit en analoog gedrag aan criminaliteit geldt.

Hun theorie is echter vooral getoetst in Amerikaanse context, slechts een klein aantal studies

zijn uitgevoerd buiten deze context (Vazsonyi, Pickering, Junger, & Hessing, 2001). In deze

masterproef zal dan ook gekeken worden of de zelfcontroletheorie ook in een andere context,

namelijk de Europese context, empirische ondersteuning vindt.

Het gaat dus om evaluatief onderzoek van een theorie, waarbij gekeken wordt of bepaalde

hypothesen van de theorie ondersteuning vinden in Europese context. Het is niet de bedoeling

om te claimen of de theorie over het algemeen al dan niet geldend is. Daarvoor is verder

onderzoek nodig in andere contexten. Het is enkel de bedoeling om een antwoord te bieden op

de vraag of de theorie stand houdt in Europese context, en of er geen andere factoren een

belangrijkere rol spelen in de verklaring van criminaliteit.

Page 9: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

3

1.3 Gehanteerde onderzoeksmethode

Dit zal gebeuren aan de hand van een systematische literatuurstudie van onderzoeken, die in

Europese context zijn uitgevoerd tussen 1 januari 1991 en 31 december 2014. Het gaat meer

bepaald om onderzoeken in West- en Noord-Europese (Noorwegen, Finland, Denemarken en

Zweden) context. De reden dat studies in Oost-Europese landen niet zijn opgenomen, is

omdat deze meestal in hun eigen taal worden geschreven en ik deze talen niet machtig ben.

Op een exhaustieve wijze zullen alle mogelijke studies die rond dit onderwerp zijn gevoerd, in

Europese context, worden verzameld, geanalyseerd en samengevat. De bevindingen van de

studies zullen worden samengebracht om tot een eenduidig antwoord te komen.

1.4 Onderzoeksvragen

In deze studies zal gekeken worden of twee hypothesen uit de zelfcontroletheorie

ondersteuning vinden in Europese context:

1. Is zelfcontrole de sterkst verklarende factor van criminaliteit en analoog gedrag aan

criminaliteit?

- Hoe sterk is de relatie tussen zelfcontrole en het plegen van criminaliteit ?

- Hoe sterk is de relatie tussen zelfcontrole en analoog gedrag aan criminaliteit (meer

bepaald gangmembership, alcohol en druggebruik)?

- Is het effect van zelfcontrole voor iedereen gelijk of afhankelijk van de morele

overtuiging/moraliteit van personen?

- Kan zelfcontrole elke vorm van criminaliteit en analoog gedrag aan criminaliteit

verklaren?

2. Worden individuele verschillen van zelfcontrole hoofdzakelijk verklaard door ouderlijke

opvoedingspatronen?

- Speelt ouderlijke socialisatie een rol bij de verklaring van de mate van zelfcontrole?

- Wat is de rol van de school om de mate van zelfcontrole te verklaren?

Page 10: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

4

- Spelen ‘peers’ een rol bij het ontstaan van zelfcontrole?

De zelfcontroletheorie is ook al aan heel wat kritiek onderworpen geweest. De meest

voorkomende kritiek is dat het om een tautologie zou gaan (Akers, 1991; Wikström, &

Treiber, 2007; Arneklev, Elis, & Medlicott., 2006). Gottfredson en Hirschi geven de voorkeur

aan gedragsmetingen (Polakowski, 1994). Dit betekent dat men moet kijken naar bepaalde

gedragingen om zelfcontrole te bepalen terwijl net deze gedragingen verklaard worden door

lage zelfcontrole (Akers, 1991). Cognitieve metingen, zoals attitudeschalen, zouden echter

minder gevoelig zijn voor tautologie (Antonaccio, & Tittle, 2008). In Amerikaanse studies

wordt dan ook voornamelijk gebruik gemaakt van de Grasmick et al. (1993)-schaal, die een

attitudeschaal is.

Daarom zal in deze masterproef ook gekeken worden of de resultaten afhankelijk zijn van het

soort meting. Is het bijvoorbeeld zo dat er meer positieve bevindingen zijn indien de studies

gebeurden aan de hand van gedragsmetingen?

1.5 Structuur masterproef

Om de masterproef overzichtelijk te houden wordt hier kort de structuur ervan besproken. In

de inleiding is besproken waarom er voor dit onderwerp is gekozen. Tevens is de

probleemstelling verduidelijkt en wat men met deze masterproef wil bereiken. De volgende

delen hebben als doel om deze doelstelling ook effectief te bereiken.

Het tweede hoofdstuk gaat dieper in op de evolutie van zelfcontrole. Dit is het theoretisch

kader van waaruit het onderzoek vorm is gegeven. Daarbij is er ook oog voor de

ontstaansgeschiedenis van zelfcontrole. Waar het concept dus vandaan komt, maar ook de

evolutie wordt besproken. De verschillende theorieën, waaronder ook geïntegreerde theorieën,

die het concept zelfcontrole hebben geïmplementeerd in hun theorie worden in dit deel

grondig besproken. Zo moet duidelijk worden waar het concept zelfcontrole tegenwoordig

staat in de literatuur.

Hoofdstuk drie bespreekt de methodologie van deze masterproef. Met andere woorden welke

methode is toegepast om de doelstelling van dit onderzoek te bereiken. Eerst wordt

Page 11: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

5

verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere

vormen van literatuurstudies. Eveneens behoren hier de voor- en nadelen van deze methode

bij. Daarna wordt via een stappenplan besproken hoe deze methode is toegepast op dit

onderzoek om de relevante data te verzamelen en te analyseren.

In hoofdstuk vier worden de bevindingen besproken die uit de data zijn geëxtraheerd. Om de

onderzoeksvragen op een overzichtelijke manier te kunnen beantwoorden zijn de resultaten

onderverdeeld in twee delen. Het eerste deel bespreekt de bevindingen over de relatie tussen

zelfcontrole en criminaliteit. Daarbij wordt ook de relatie tussen zelfcontrole en analoog

gedrag aan criminaliteit besproken. Omdat de situationele actietheorie steeds meer

ondersteuning krijgt is er ook een stuk in dit deel gewijd aan de relatie van moraliteit met

zelfcontrole en criminaliteit. Tevens is er oog voor de mogelijke invloeden van

meetinstrumenten op de resultaten. Het tweede deel van dit hoofdstuk gaat dieper in op de

bevindingen omtrent de oorzaken van zelfcontrole. Hier is opnieuw aandacht voor de

mogelijke invloeden van meetinstrumenten op de resultaten.

Tenslotte worden de resultaten gebundeld in de discussie en conclusie. Om tot een eenduidig

antwoord te komen op de onderzoeksvragen. Daarbij worden er ook aanbevelingen gedaan

voor verder onderzoek en worden eveneens de beperkingen van dit onderzoek toegelicht.

Page 12: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

6

2. Evolutie van het concept zelfcontrole

In dit deel wordt dieper ingegaan welke weg het concept zelfcontrole in de etiologische

criminologie heeft afgelegd. Het is namelijk niet zo dat Gottfredson en Hirschi in 1990 uit het

niets dit concept introduceerden. Ze haalden hun inspiratie voor hun ‘General Theory of

Crime’ uit andere theorieën. Deze zullen in dit deel uitvoerig besproken worden. Tevens is het

zo dat verschillende theoretici voortgebouwd hebben op de zelfcontroletheorie, in de vorm

van geïntegreerde theorieën. Dit deel zal duidelijk maken vanwaar het concept komt, maar

ook hoe ver het nu staat met het concept in de etiologische criminologie. Dit is nodig om de

Europese studies, maar ook Amerikaanse studies, beter te kunnen kaderen.

2.1 Reckless: zelfcontrole als component van inner containment

Reckless (1962) had net zoals Gottfredson en Hirschi (1990) de intentie om een theorie te

ontwikkelen die voor verschillende delicttypes kon gelden. Het is echter wel zo dat Reckless

zijn theorie niet een algemene theorie vond die alle vormen van criminaliteit kon verklaren.

Toch zou de theorie het grootste deel van de gerapporteerde misdrijven kunnen verklaren.

Net zoals bij andere controletheorieën stelt Reckless (1962) zich de vraag waarom mensen

geen misdrijven plegen. De twee centrale elementen in zijn theorie zijn, dat mensen een

innerlijk en een uiterlijk controlesysteem hebben. Het innerlijk controlesysteem zou je kunnen

zien als een vorm van zelfcontrole. Ook al wordt het hier nog niet zo gedefinieerd.

Reckless (1962) zelf ziet zelfcontrole eerder als een component van zijn concept inner

containment, die het innerlijke controlesysteem voorstelt. Dit blijkt uit zijn definitie voor

inner containment: “Inner containment consists mainly of self components, such as self-

control, good self-concept, ego strength, well-developed superego, high frustration tolerance,

high resistance to diversions, high sense of responsibility, goal orientation, ability to find

substitute satisfactions, tension-reducing rationalizations, and so on. These are the inner

regulators” (1962: 44).

Terwijl Gottfredson en Hirschi (1990) zelfcontrole zien als een persoonlijkheidskenmerk die

uit verschillende dimensies bestaat en de causale factor is van criminaliteit. Ziet Reckless

Page 13: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

7

(1962) zelfcontrole als een onderdeel van de causale factor ‘inner containment’ en dus slechts

als een oorzaak van een oorzaak.

Onder ‘outer containment’ verstaat Reckless (1962) een structurele buffer in iemand zijn

onmiddellijke omgeving die een individu aanspoort zich conform te gedragen. Het gaat dus

om controle van buitenaf. Deze kan bestaan uit anderen, maar kan ook een fysieke beperking

zijn om misdrijven te plegen.

2.2 De zelfcontroletheorie van Gottfredson en Hirschi

Nog voor ze in 1990 hun ‘General Theory of Crime’ (GToC) publiceerden, hadden

Gottfredson en Hirschi al een aantal artikelen gepubliceerd waarin hun ideeën uit de GToC

naar voren kwamen. Zo hadden ze al langer de ambitie om een generale theorie te publiceren,

die eveneens geldt voor witteboordcriminaliteit, want deze criminaliteitsvorm heeft ook als

doel persoonlijk voordeel te verwerven (Hirschi, & Gottfredson, 1987). Ook waren ze er al

van overtuigd dat er geen specialisatie is, maar dat daders verschillende misdrijftypes plegen

(Gottfredson, & Hirschi 1986).

Tevens was het verschil tussen de concepten ‘crime’ en ‘criminality’ al voor een stuk

omschreven. Zo stond ‘crime’ voor de daden en ‘criminality’ voor karakteristieken van

individuen. Vanaf hun GToC stond criminality gelijk aan zelfcontrole (Gottfredson, &

Hirschi, 1990; Hirschi, & Gottfredson, 1987). De oorzaken van criminaliteit zouden volgens

hun dezelfde zijn over de jaren heen en de geneigdheid tot criminaliteit zou stabiel blijven

(Hirschi, & Gottfredson, 1983; Hirschi en Gottfredson, 1987). Daarom zou longitudinaal

onderzoek volgens hun niet nodig zijn (Gottfredson, & Hirschi, 1987).

Gottfredson en Hirschi (1990) hebben kritiek op de strafrechtelijke definitie van criminaliteit.

Deze zou het fenomeen niet geheel kunnen verklaren. Volgens hun moet een generale theorie

zowel criminaliteit, als analoge deviante gedragingen kunnen verklaren. Hun

criminaliteitsdefinitie is een utilitaristische definitie, want volgens hun zijn alle mensen uit op

genotsmaximalisatie. Onder criminaliteit verstaan ze: “acts of force or fraud undertaken in the

pursuit of self-interest” (1990: 15). De vraag die ze stellen is dan ook eerder waarom mensen

geen criminaliteit plegen. Individuen verschillen in hun mate van zelfcontrole. Daarmee

Page 14: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

8

bedoelen ze dat individuen verschillen in de mate waarin ze de gevolgen overwegen voor ze

handelen, en dus voorkomen daden te stellen met nadelige gevolgen (Jones, & Lynam, 2009).

De verklaring voor criminele gedragingen vinden zij terug in het concept zelfcontrole.

Mensen met een lage zelfcontrole zouden deviant gedrag vertonen, terwijl mensen met een

hoge zelfcontrole hiertoe niet geneigd zullen zijn. Criminaliteit is echter niet een automatisch

of noodzakelijk gevolg van lage zelfcontrole, ook niet-criminele feiten, die als analoog

worden gezien met criminaliteit, kunnen het gevolg zijn. Ze zullen allebei veel voorkomen bij

mensen met een lage zelfcontrole. Er zal dus veel versatiliteit van daden zijn.

Een misdrijf vergt volgens hun weinig inspanning, planning, voorbereiding en vaardigheid

(Gottfredson, & Hirschi, 1990; 2003). Zelfcontrole is volgens Gottfredson en Hirischi (1990)

een inherent en multidimensioneel kenmerk van een persoon. Het bestaat volgens hun uit zes

dimensies. Mensen met een lage zelfcontrole zijn impulsief, hebben een voorkeur voor

simpele dingen, zijn risicozoekend, zijn egocentrisch, hebben een gewelddadig temparement

en hebben een voorkeur voor fysieke activiteiten (Arneklev, Grasmick, & Bursik 1999;

Grasmick, Tittle, Bursik, & Arneklev, 1993). De elementen van zelfcontrole vindt men ook

terug in hoe zij naar een misdrijf kijken.

Toch is een misdrijf ook afhankelijk van de opportuniteiten. Niet alle misdrijven zijn voor

iedereen mogelijk. Bijvoorbeeld voor white-collar crimes is het nodig dat men een hoge

functie in een bedrijf heeft. Maar er zouden overal opportuniteiten zijn om een misdrijf te

kunnen plegen. Daarom wordt er in de zelfcontroletheorie voornamelijk waarde gehecht aan

zelfcontrole om de geneigdheid tot crimineel gedrag te verklaren.

Lage zelfcontrole wordt veroorzaakt door een inadequate opvoeding van de ouders. Volgens

hun zou zelfcontrole al stabiel zijn rond de leeftijd van acht tot tien jaar, en zou het stabiel

blijven gedurende de hele levensloop (Vazsonyi, & Belliston 2007). Er zijn drie voorwaarden

voor een adequate opvoeding, deze zijn (Gottfredson, & Hirschi, 1990):

1) Een kind zijn gedrag monitoren.

2) Deviant gedrag herkennen wanneer het voorkomt.

3) Dit gedrag bestraffen.

Page 15: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

9

Maar nog een noodzakelijke voorwaarde is dat de ouders gehecht zijn aan het kind om dit te

kunnen opbrengen. Indien het op één van deze vlakken fout loopt, is de kans heel groot dat

het kind een lage zelfcontrole ontwikkelt. Vaak is het zo dat kinderen van ouders met een lage

zelfcontrole, zelf een lage zelfcontrole ontwikkelen. Dit komt omdat de ouders dan zelf

inadequaat gesocialiseerd zijn, en heeft dus geen biologische oorzaak. Daarom zou lage

zelfcontrole, lage zelfcontrole het best voorspellen, beter dan het eender welke vorm van

criminaliteit voorspelt (Gottfredson, & Hirschi, 1990).

De zelfcontroletheorie is echter aan kritiek onderhevig. De meest terugkerende kritiek is dat

de theorie tautologisch zou zijn. Zelfcontrole is namelijk de beste wijze om iemand zijn

criminele geneigdheid te verklaren. Maar voor Gottfredson en Hirschi gaat het eigenlijk om

hetzelfde concept (Akers, 1991; Geis, 2000). Ze hadden geen operationele definitie voorzien,

daardoor moesten onderzoekers naar gedragingen kijken om de zelfcontrole te bepalen.

Terwijl net deze gedragingen verklaard worden door lage zelfcontrole. Criminaliteit

voorspelde dus eigenlijk criminaliteit (Akers, 1991; Arneklev et al., 2006). Ze zien tautologie

echter als een compliment omdat het aantoont dat ze logisch hebben nagedacht voor een

intern consistent resultaat (Hirschi, & Gottfredsson, 1994; Hirschi, & Gottfredson, 2000)

Later hebben Grasmick et al. (1993) een attitudeschaal ontwikkeld om zelfcontrole te

operationaliseren. Door naar attitudes te kijken in plaats van naar gedragingen zou het minder

tautologisch moeten zijn. Gottfredson en Hirschi hebben echter een voorkeur voor

gedragsmetingen om zelfcontrole te meten. Uit onderzoek blijkt dat gedragsmetingen

zelfcontrole beter meten, maar er zou geen significant verschil zijn met attitudeschalen

(Arneklev, et al., 2006; Ribeaud, & Eisner, 2006; Pratt, & Cullen, 2000).

De zelfcontroletheorie is al veelvuldig empirisch getest. In veel gevallen heeft ze ook

empirische ondersteuning gekregen (Antonaccio, & Tittle, 2008. Arneklev et al., 1999;

Ribeaud, & Eisner, 2006) ). Toch zijn er aanwijzingen dat de zelfcontroletheorie te

simplistisch is. Zo zou ouderlijke socialisatie de ontwikkeling en variabiliteit in zelfcontrole

niet volledig kunnen verklaren (Vazsonyi, & Belliston, 2007; Meldrum, Young, & Weerman,

2012). Tevens wordt de stabiliteit van zelfcontrole in vraag gesteld (Polakowski, 1994).

Er zou ook rekening gehouden moeten worden met andere verklarende factoren van

criminaliteit, dan zelfcontrole (Pratt, & Cullen, 2000; Wikström, & Treiber, 2007). Recent

Page 16: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

10

heeft Hirschi daardoor zelfcontrole geherdefinieerd, waarbij hij een fusie heeft gedaan van

zijn sociale bindingen- en zelfcontroletheorie. In deze herdefiniëring wordt er niet enkel meer

gekeken naar de langetermijnkosten, maar naar alle mogelijke kosten van een daad. Nu

zouden sociale banden de oorzaak zijn van zelfcontrole, dus niet enkel de opvoeding. De

schaal van de geherdefinieerde zelfcontrole is gebaseerd op inhibities, vertaald in sociale

controle en sociale banden, en de sterkte van die inhibities. Hoe meer inhibities hoe sterker

zelfcontrole. Door deze nieuwe operationalisering zou zelfcontrole niet meer tautologisch

zijn. Omdat nu de cognitieve capaciteit om de kosten van een daad te zien moet bestudeerd

worden in plaats van gedragingen. De herdefiniëring van zelfcontrole leunt zo ook meer aan

bij de rationele keuzetheorieën (Ward, Boman, & Jones, 2012; Vazsonyi, & Huang, 2015).

Een recente studie heeft echter aangetoond dat de nieuwe operationalisering van zelfcontrole

de variantie in criminaliteit minder zou kunnen verklaren dan de operationalisering van

zelfcontrole door de Grasmick et al. (1993)-schaal. Echter de bevindingen hieromtrent zijn

tegenstrijdig (Vazsonyi, & Huang, 2015). Ook Gottfredson (2011) is het tegenwoordig eens

dat zelfcontrole niet de enige verklarende factor van criminaliteit is.

2.3 De dwangtheorie van Colvin: zelfcontrole door dwangrelaties

Het centrale idee van deze theorie is dat dwang ervoor zorgt dat iemand misdrijven zal

plegen, terwijl sociale ondersteuning ervoor zal zorgen dat iemand zich conform zal gedragen.

Dwang en sociale ondersteuning kunnen zowel op micro als op macro niveau voorkomen

(Colvin, Cullen, & Vanderven, 2002).

Dwang kan zowel in directe als indirecte vorm voorkomen. Directe dwang wordt ook wel

interpersoonlijke dwang genoemd. Bij directe dwang wordt er gebruik gemaakt van

bedreiging, intimidatie en geweld om het gedrag dat men wenst van iemand te bekomen.

Conform gedrag wordt dus bekomen door angst. Geweld is geen noodzakelijke voorwaarde

om over dwang te spreken. Ook enkel dreigen om geweld te gebruiken kan iemand aanzetten

om gedrag te stellen die wordt opgelegd. Nog een andere vorm van dwang is het afnemen of

dreigen af te nemen van iemand zijn sociale ondersteuning. Dit kan zowel om materiële als

om emotionele ondersteuning gaan (Colvin 2000; Colvin, et al., 2002).

Page 17: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

11

Indirecte dwang of onpersoonlijke dwang gaat uit van structurele voorzieningen, die los

lijken te staan van menselijke controle. Denk daarbij aan sociale en economische druk die

voortvloeit uit werkeloosheid, armoede, enzovoort. Deze onpersoonlijke dwang kan een

gevoel van radeloosheid teweegbrengen die iemand kan aanzetten tot directe actie (Colvin,

2000; Colvin et al., 2002).

De kenmerken van een persoon ontstaan volgens Colvin voornamelijk uit het soort

dwangrelatie van een individu. Ook zelfcontrole komt hieruit voort, en is niet zoals bij

Gottfredson en Hirschi een kenmerk die zich enkel ontwikkelt uit de opvoeding van de

ouders. Het is namelijk zo dat relaties over de jaren heen kunnen veranderen, dus ook iemand

zijn zelfcontrole kan veranderen. Dit verschilt dus met het standpunt, van Gottfredson en

Hirschi, dat zelfcontrole na ongeveer de leeftijd van 10 jaar relatief stabiel blijft (Colvin,

2000).

Volgens Colvin bestaat controle uit twee dimensies, namelijk (Colvin, 2000; Colvin et al.,

2002):

1. De sterkte van de uitgeoefende dwang.

2. De consistentie waarmee de dwang wordt ervaren of toegepast.

Deze twee dimensies zorgen voor vier types van controle die nu verder zullen uitgelegd

worden. De consistentie van de dwang bepaalt de richting van de woede en de mate van

zelfcontrole (Colvin et al., 2002).

Type 1 niet dwangmatige, consistente controle : Bij deze vorm van controle is er zowel

emotioneel als instrumenteel een sterke sociale ondersteuning. De controle bestaat uit

normatieve en lonende controle. Bij normatieve controle krijg je symbolische beloningen,

zoals status en lof, bij conform gedrag. Bij lonende controle krijg je materiële zaken als

beloning. Bij het niet naleven van normen zijn de interventies niet overdreven hard of

straffend, maar eerlijk. Het is uitzonderlijk dat de straf of dreiging fysiek is. Doordat de

straffen eerlijk zijn en de beperkingen realistisch voelt het individu geen woede. Er is sprake

van een controlebalans tussen de controle die iemand zelf uitoefent en de controle van

anderen op een individu. Er wordt consistent beloningen en positieve feedback gegeven op

goed gedrag. Het individu heeft een bepaalde mate van autonomie en neemt de normen tot

zich. Er is dus sprake van een interne locus van controle. De locus van controle is de bron

Page 18: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

12

van eisen die gesteld worden aan iemand zijn gedrag. Intern betekent dus dat de eisen uit

zichzelf komen om goed gedrag te stellen. Doordat de autoriteit eerlijk en consistent is,

ontstaat er een positieve sociale band. Door de consistentie kan de persoon voorspelen wat de

gevolgen zijn en zo ontstaat er een hoge mate van zelfcontrole. Deze vorm heeft de minste

kans om een geneigdheid tot criminaliteit te produceren.

Type 2 niet dwangmatige, grillige controle: Dit type wordt ook wel omschreven als

toegeeflijk, laks en tolerant. Er worden zo goed als geen beperkingen gelegd op iemand zijn

gedrag. Indien er al sociale ondersteuning is, is deze meestal instrumenteel. De personen die

controle uitoefenen op het individu zijn niet geëngageerd. Er kan zelfs een controlesurplus

ontstaan bij het individu doordat er zo weinig controle op hem wordt uitgeoefend. De controle

die uitgeoefend wordt om iemand zijn gedrag alsnog proberen te sturen is van lonende aard.

Doordat het individu kan voorspellen dat er zo goed als zeker geen controle zal uitgeoefend

worden, is men geneigd om plezierige deviante activiteiten te stellen. Ook zal er geprobeerd

worden regels en autoriteiten te manipuleren. Doordat er zo goed als nooit ingegrepen wordt,

zal de zelfcontrole klein zijn omdat men de negatieve gevolgen niet goed inschat.

De criminaliteit is wel minder roofzuchtig omdat het niet door woede gestuurd wordt. Het

gaat eerder om druggebruik, winkeldiefstal seksuele promiscuïteit, drinken en andere kleine

delinquente daden. Dit kunnen chronische criminelen worden indien de voordelen blijven

opwegen tegen de nadelen, maar meestal is het adolescent-gelimiteerd.

Type 3 consistente dwangmatige controle: Bij deze vorm van controle zijn de regels die

moeten worden gevolgd vaak heel restrictief. Gedrag wordt nauwelijks genegeerd, maar er

worden ook nauwelijks beloningen gegeven bij goed gedrag. Daardoor is de sociale

ondersteuning nihil, zowel instrumenteel als emotioneel. Door de constante controle ontstaat

de perceptie van een controletekort. Indien er al sociale ondersteuning is, gebeurt deze steeds

onder de bedreiging van het stopzetten ervan. Dit type van controle creëert een sterk

bestraffende relatie tussen de gecontroleerde en diegene die controleert. Indien men zich niet

conform gedraagt wordt men steeds gestraft.

Doordat het gedrag van een persoon steeds opgevolgd wordt, neemt men de regels niet tot

zichzelf. Daardoor ontstaat er een externe locus van controle. Men is niet zelfredzaam en ook

de zelfcontrole is rigide. Toch is er slechts een kleine kans dat men criminaliteit pleegt

Page 19: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

13

doordat er een constante angst is op negatieve gevolgen. De zelfcontrole is klein omdat de

inschatting van de gevolgen niet realistisch is. Maar ook doordat men zo sterk opgevolgd

wordt, ziet men geen kans om misdrijven te plegen (Colvin, 2000; Colvin et al., 2002).

De woede is naar binnen gekeerd, omdat uitwendige expressies van woede direct gestraft

worden. Men zal eerder mentale problemen ontwikkelen, dan gedragsmatige. Toch bestaat er

een kans dat de innerlijke woede zich plots veruitwendigt onder bepaalde omstandigheden en

dat leidt tot een explosie van geweld.

Type 4 grillige dwangmatige controle: De bestraffende reactie op wangedrag is in hoge mate

inconsistent. Ofwel wordt het gedrag genegeerd, ofwel wordt het hard bestraft. Daardoor

bestaat de kans dat zwaar wangedrag genegeerd wordt, terwijl niet ernstig wangedrag of zelfs

conform gedrag streng bestraft wordt. Deze manier van controle uitoefenen creëert een gevoel

van onrechtvaardigheid, en de woede die hierdoor ontstaat is naar buiten gekeerd.

Maar doordat men niet kan voorspellen hoe er op gedrag gereageerd zal worden, heeft men

een lage zelfcontrole. De persoon kan wel soms ontsnappen aan controle en voelt daarbij een

vorm van autonomie. Toch is er een gevoel van controletekort omdat men zich vernederd

voelt indien er gestraft wordt (Colvin et al., 2002).

Bij dit type start men meestal op jonge leeftijd met het plegen van criminaliteit. Daarbij is er

een sterke kans dat ze chronische criminelen worden. De criminele daden gebeuren impulsief,

en niet rationeel aan de hand van een kosten-batenanalyse. Dit is een groot verschil met type 2

waar er een meer rationale berekening van de voor- en nadelen wordt gemaakt.

2.4 Biologische verklaringen voor zelfcontrole

Terwijl de vorige theorieën ervan uit gingen dat zelfcontrole zich ontwikkelt door eerder

sociologische factoren, zoals de opvoeding en soorten dwangrelaties, gaat men er hier van uit

dat zelfcontrole een genetische en biologische oorsprong kan hebben. Dit is ook empirisch

onderzocht (Galliot, & Baumeister, 2007; Muraven, Baumeister, & Diane, 2010; Baumeister,

Vohs, & Tice, 2007).

Page 20: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

14

Uit biologische en genetische verklaringen van zelfcontrole komt de hypothese naar voren,

dat de mate van zelfcontrole over generaties heen kan worden doorgegeven. Het niveau van

zelfcontrole van de ouders zou dan de mate van zelfcontrole van het kind moeten kunnen

voorspellen. Uit onderzoek is gebleken dat dit ook een grote voorspellende waarde heeft

(Boutwell, & Beaver; 2010). Dit versterkt het idee dat genetische factoren een belangrijke rol

spelen bij de ontwikkeling van zelfcontrole. Toch kan het zijn dat socialisatieprocessen een

rol spelen, doordat de ouders zelf geen goed voorbeeld hebben gehad (Gottfredson, & Hirschi,

1990).

Volgens Gottfredson en Hirschi (1990) wordt zelfcontrole voornamelijk ontwikkeld door

efficiënte ouderlijke controle. Beaver, Wright en Delisi (2007) hebben hier echter een aantal

kritieken op. Volgens hun zou de factor ouderlijke controle een groot deel van de variantie in

zelfcontrole onverklaard laten. Ook hebben tweelingenstudies uitgewezen dat het onder

controle houden van impulsiviteit en zelfregulatie grotendeels het resultaat zijn van genetische

factoren. Daarom moeten ook studies uitgevoerd worden die de focus leggen op biologische

factoren die zelfcontrole zouden kunnen verklaren.

Zo is er de mogelijke verklaring dat daden die zelfcontrole vergen een grote hoeveelheid

energie, in de vorm van glucose, nodig hebben De mate waarin iemand zelfcontrole kan

uitoefenen, hangt volgens hun dus af van de hoeveelheid bloedglucose die iemand bezit op

een bepaald moment. Deze theoretici vetrekken vanuit de vaststelling dat bij mensen die

verschillende taken moeten uitvoeren, die zelfcontrole vergen, hun prestaties gestaag dalen.

Dit geeft volgens hun een indicatie dat zelfcontrole uitoefenen energie vergt (Galliot, &

Baumeister, 2007; Muraven et al., 2010).

Glucose wordt in het brein vlugger verbruikt dan het wordt aangemaakt. Een hypothese die

hieruit volgt is dat mensen met weinig glucosetolerantie, zoals diabetici, minder zelfcontrole

kunnen uitoefenen. Het falen van zelfcontrole gebeurt volgens hun ook vaker ‘s avonds omdat

glucose dan minder efficiënt gebruikt wordt (Galliot, & Baumeister, 2007).

Volgens Galliot en Baumeister (2007) is glucose niet de enige factor die zelfcontrole

beïnvloedt. Ook andere biologische en psychologische processen spelen een rol, zoals

personaliteit en socialisatie.

Page 21: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

15

Wel is het zo dat zelfcontrole, in deze verklaring, geen statisch gegeven hoeft te zijn. Er wordt

uitgegaan van een krachtmodel, waarbij zelfcontrole als een spier wordt gezien. Indien

zelfcontrole dus getraind wordt, in de vorm van herhalende oefeningen die zelfcontrole

vergen, zou na verloop van tijd iemand zijn zelfcontrole sterker moeten zijn. Deze hypothese

is ook empirisch getoetst en bevestigd (Baumeister et al., 2007; Muraven et al., 2010).

Een andere biologische verklaring komt voort uit recent gedragsgenetisch en

neurowetenschappelijk onderzoek. Uit deze onderzoeken blijkt dat biogenetische factoren

voor een groot deel verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van zelfcontrole. Veel

gedragingen die geassocieerd worden met zelfcontrole zoals zelfregulering, gedragsinhibitie

en controle van emoties liggen in de prefrontale cortex. De capaciteit om zelfcontrole uit te

oefenen is dus afhankelijk van de ontwikkeling van de prefrontale cortex volgens deze

biologische verklaring. Alle functies van de prefrontale cortex worden uitvoerende functies

genoemd, zelfcontrole is daar één van (Beaver et al., 2007).

“Executive functions refer to a cluster of higher order cognitive processes involving

initiation, planning, cognitive flexibility, abstraction, and decision making that together allow

the execution of contextually appropriate behavior” (Beaver et al., 2007, p1347).

Als men deze definitie samenlegt met de beschrijving van zelfcontrole van Gottfredson en

Hirschi (1990), die stellen dat mensen met een lage zelfcontrole onder andere impulsief

reageren en een voorkeur hebben voor simpele taken, kan ook afgeleid worden dat

zelfcontrole één van de uitvoerende functies is.

Nog een verschil met een hypothese uit de zelfcontroletheorie van Gottfredson en Hirschi is,

dat volgens neurowetenschappers het brein pas ongeveer volledig ontwikkeld is wanneer men

midden de 20 jaar is. De prefrontale cortex ontwikkelt zich zelfs als één van de laatste

gebieden van het brein (Beaver et al., 2007).

Er zijn verschillende oorzaken die er voor kunnen zorgen dat de prefrontale cortex zich niet

ontwikkelt zoals het hoort. Dit zorgt dan voor uitvoerende dysfuncties, en heeft dus ook een

effect op de ontwikkeling van zelfcontrole. Deze oorzaken kunnen van genetische aard zijn,

maar kunnen ook van buitenaf komen. Onder andere alcohol, tabak en andere soorten

Page 22: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

16

(illegale) drugs kunnen de foetus beïnvloeden (Beaver et al., 2007; Boutwell, & Beaver,

2010).

2.5 De herziende controlebalanstheorie van Tittle

De eerste versie van de Control Balance Theory werd geïntroduceerd in 1995. Het centrale

concept in zijn theorie is controle. Hieronder verstaat hij:

“Control means the ability of an individual or other kind of social entity to manipulate or

block social or other actions and circumstances. “ (Tittle, 2004, p397).

Er zijn twee vormen van controle, namelijk de controle die een individu zelf uitoefent en de

controle waaraan hij onderworpen wordt. Elk individu kan volgens hem gekarakteriseerd

worden volgens controleratio’s. Dit is de verhouding tussen de controle die iemand zelf

uitoefent en de controle waaraan hij onderworpen wordt. Iedereen heeft zowel een globale

controleratio, als een situationele. In bepaalde omstandigheden kan iemand dus een meer of

mindere gebalanceerde controleratio hebben (Tittle, 2004).

Het causale proces om over te gaan tot deviantie wordt in zijn oorspronkelijke theorie

“control balancing” genoemd. Dit wil zeggen dat iemand een cognitief proces ondergaat

waarbij men de winst, in de vorm van het winnen van controle door deviant gedrag afweegt,

ten opzichte van de mogelijke tegencontrole die dit gedrag kan teweegbrengen. Dit is enkel

van belang voor personen met een tekort of een teveel aan controle (Tittle, 2004).

In de eerste versie gebruikte hij twee vormen van deviantie. Individuen met een controletekort

zouden voornamelijk verantwoordelijk zijn voor repressief afwijkend gedrag, dit wil zeggen

dat ze daden plegen waarbij er direct contact is tussen dader en slachtoffer. Terwijl individuen

met een controleoverschot aansprakelijk zouden zijn voor voornamelijk autonome deviantie,

waarbij er geen direct contact is. Maar soms zijn misdrijven moeilijk te onderscheiden,

waardoor dit moeilijk empirisch te toetsen was. Door verschillende kritieken, zowel empirisch

als conceptueel, heeft Tittle zijn theorie herzien (Tittle, 2004).

Page 23: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

17

In deze nieuwe versie wordt er geen onderscheid meer gemaakt tussen autonoom en repressief

afwijkend gedrag. Nu is er enkel een continuüm van deviantie, waarbij de verschillende

punten op dat continuüm verschillen in wat hij noemt hun “control balance desirability”.

Daden verschillen dus in hun graad van “control balance desirability”. Deze wordt bepaald

door de mogelijke langetermijneffecten om ongebalanceerde controle te veranderen, en de

mate waarin wangedrag vereist dat de dader direct contact heeft met het slachtoffer of

voorwerp. Misdrijven met langetermijneffecten en zonder persoonlijk contact hebben de

grootste control balance desirability (Tittle, 2004).

Net zoals de eerste versie gaat het om een geïntegreerde theorie, waarbij hij gebruik maakt

van ideeën uit de zelfcontroletheorie, leertheorieën en de general straintheorie. Tittle is het

eens met het versatiliteitsprincipe. De verschillende daden die iemand stelt, zouden zich dan

wel op dezelfde plaats in het continuüm bevinden. Er zijn vier variabelen die bepalen welke

misdrijven iemand op het continuüm zal plegen (Tittle, 2004):

1) De controleratio: Enkel personen met een controletekort of -overschot zijn geneigd om

criminaliteit te plegen. Criminaliteit is volgens Tittle, daden die een grote

tegencontrole genereren.

2) Opportuniteit: Misdrijven kunnen volgens hem enkel voorkomen indien het mogelijk

is ze te plegen. Opportuniteit is belangrijk om te kunnen bepalen welk soort daad er

kan gepleegd worden, op een bepaalde plaats in het continuüm.

3) “Contstraint”: Dit is een samengestelde variabele, die bestaat uit de ernst van het

misdrijf (mogelijke omvang van de gevolgen) en het situationele risico (kans dat men

de gevolgen effectief zal ervaren). De dader zal dus een kosten-batenanalyse doen.

Deze kosten zijn in termen van verlies van controle.

4) Zelfcontrole: Dit concept was niet in zijn oorspronkelijke theorie opgenomen.

Zelfcontrole wordt hier gezien als een functie die bepaalt in welke mate men rationeel

kan denken. Bij hoge zelfcontrole zijn de daden meestal onpersoonlijk. Bij lage

zelfcontrole zullen de beperkingen minder invloed hebben op het al dan niet stellen

van een bepaalde daad. Ook zullen de daden een lagere “control balance desirability”

hebben.

De belangrijkste variabele om te bepalen in welke zone van het continuüm misdrijven zullen

gepleegd worden, is de controleratio. Deze bepaalt of men een hoog of laag “control balance

Page 24: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

18

desirability” misdrijf zal plegen. Mensen met een tekort aan controle zijn bijvoorbeeld vooral

geneigd misdrijven te plegen met een lage “control balance desirability”. Opportuniteit

bepaalt welke misdrijven er zouden kunnen gesteld worden. Terwijl de beperkingen bepalen

of het ook effectief kan gebeuren. Zelfcontrole speelt enkel een rol indien de voorgaande

variabelen gunstig zijn ten aanzien van deviantie. Het is niet de bepalende factor zoals in de

zelfcontroletheorie. Zelfcontrole kan er wel voor zorgen dat iemand een daad stelt hoger of

lager gelegen op het continuüm dan oorspronkelijk voorspeld door de controleratio. Zo kan

het zijn dat iemand met een controleoverschot daden stelt met een lagere “control balance

desirability” indien hij een lage zelfcontrole heeft (Tittle, 2004).

Zoals eerder gesteld plegen, volgens Tittle (2004), mensen met een gebalanceerde controle

over het algemeen geen deviant gedrag. Maar indien dit gepaard gaat met een lage

zelfcontrole kan het zijn dat de situatie en de gevolgen niet goed ingeschat worden.

2.6 De Situationele actietheorie van Wikström: het belang van moraliteit

Eén van de kritieken op de zelfcontroletheorie is dat er geen rekening is gehouden met

mogelijke risicofactoren die interageren met zelfcontrole. Ook zou het kunnen dat de impact

van zelfcontrole op criminaliteit verschilt bij verschillende achtergrondkenmerken van

individuen (Svensson, Pauwels, & Weerman, 2010).

Volgens Wikström (2006) zijn misdrijven daden die morele regels, gedefinieerd in

strafwetten, breken. De situationele actietheorie (SAT) is een generale theorie van

criminaliteit. Zijn actietheorie verklaart dus niet enkel misdrijven, maar elke daad die een

morele regel breekt. Een morele regel schrijft voor wat goed en fout is om te doen in bepaalde

omstandigheden. Een strafwet bevat een aantal morele regels, maar niet allemaal.

Een theorie moet volgens Wikström verklaren wat mensen aanzet tot het plegen van

criminaliteit. Volgens de SAT worden mensen aangezet tot bepaalde daden, door de wijze

waarop ze hun handelingsalternatieven ervaren, en hun keuze om bepaalde handelingen te

stellen, in een bepaalde setting (Wikström 2004; 2006; Wikström, & Butterworth, 2006).

Page 25: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

19

Net zoals Gottfredson & Hirschi (1990) gaat Wikström (2004) uit van het

versatiliteitsprincipe. Volgens hem zou er daarom ook sprake zijn van een verschil in

criminele geneigdheid tussen personen. Onder criminele geneigdheid verstaat hij, dat er

individuele verschillen zijn in het zien van alternatieven en het maken van keuzes in

welbepaalde settingen (Wikström, 2004; Wikström, & Butterworth,2006).

De perceptie van handelingsalternatieven en het keuzeproces zijn de situationele

mechanismen die een individu en zijn omgeving verbinden met zijn handelingen. Zowel

individuele als omgevingsfactoren kunnen oorzaken zijn van criminaliteit, in de mate dat ze

mensen hun perceptie van handelingsalternatieven en het keuzeproces beïnvloeden. De

individuele causale mechanismen die een rol spelen bij de situationele mechanismen, zijn

moraliteit en zelfcontrole. De omgevingsfactoren zijn verleiding, provocatie en afschrikking

(Wikström, 2004; Wikström, & Treiber, 2007).

Onder moraliteit worden zowel de morele waarden, als de sterkte van morele waarden

verstaan. Sterkte betekent de mate waarin iemand zich zou schamen of schuldige voelen

indien hij de morele regel overtreedt. Wanneer iemand zijn moraliteit in sterke mate

overeenkomt met de morele context (morele regels, mate van toezicht en bestraffing) van de

setting, is het onwaarschijnlijk dat hij de regel breken als handelingsalternatief zal zien.

Moraliteit kan dus gezien worden als een filter voor het bepalen van alternatieven (Wikström,

2004).

Pas indien deze niet overeenkomen en criminaliteit als een handelingsalternatief wordt gezien,

speelt zelfcontrole een rol in het keuzeproces (Wikström, 2006). Zelfcontrole wordt hier

gezien als een situationeel kenmerk in plaats van een individueel kenmerk, zoals in de

zelfcontroletheorie van Gottfredson en Hirschi. Tevens zou zelfcontrole geen stabiele factor

zijn, maar verschillen in bepaalde situaties. Daarom wordt er in de SAT niet gesproken over

hoge en lage zelfcontrole, maar over de capaciteit om zelfcontrole uit te oefenen. De

capaciteit is afhankelijk van iemand zijn uitvoerende capaciteit, dit zijn cognitieve functies die

het mogelijk maken een interne representatie te maken om het keuzeproces te leiden.

Zelfcontrole wordt pas volledig ontwikkeld in de vroege adolescentie en niet op de leeftijd

van 10 jaar zoals Gottfredson en Hirschi beweren (Wikström, & Treiber, 2007).

Page 26: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

20

De SAT is één van de enigste theorieën die de causale mechanismen wil aantonen die leiden

tot criminaliteit als een type van actie. Recent is aangetoond dat de prefrontale cortex een

belangrijke rol speelt in intentionele en doelgerichte handelingen. Bij morele cognitie spelen

verschillende breinregio’s, met relevante actie-gerelateerde en affectieve functies (zoals de

amygdala die een rol speelt bij emotionele reactie), een rol. Want ook emoties kunnen een

invloed hebben op het keuzeproces. De prefrontale cortex speelt de meest expliciete rol. Deze

zal ook de emotionele reacties van de amygdala onderdrukken om zo tot een meer

gedelibereerde beslissing te komen. De uitvoerende functies van de prefrontale cortex

ondersteunen doelgericht gedrag. Ze filteren de informatie om zo interne representaties van de

omstandigheden te maken, en zo handelingsalternatieven te identificeren en hun uitkomsten te

voorspellen. Bij het keuzeproces speelt tevens iemand zijn ervaringen een rol. Dat verklaart

ook waarom mensen verschillende handelingsalternatieven zien, want iedereen interpreteert

een situatie anders. Eveneens zullen dysfuncties in de prefrontale cortex het keuzeproces in

negatieve zin beïnvloeden. Individuen zullen eerder op provocaties reageren en impulsiever.

De uitvoerende tekorten zijn wel pas van belang vanaf men criminaliteit als een

handelingsalternatief ziet. In tegenstelling tot de zelfcontroletheorie staat de situationele

actietheorie open voor de invloed van biogenetische factoren. De SAT wil immers consistent

zijn met empirisch bewijs van verschillende disciplines (Treiber, 2011). Wikström vindt het

namelijk ook belangrijk om de oorzaken van de oorzaken te kennen (Wikström, 2004;

Wikström, 2006; Wikström, & Butterworth, 2006).

Volgens Wikström (2006) zou moraliteit een belangrijkere rol spelen in het verklaren van

criminaliteit, dan zelfcontrole. Dit komt doordat zelfcontrole pas een rol zou spelen indien

men criminaliteit als handelingsalternatief beschouwt. Ook het feit dat zelfcontrole geen rol

speelt wanneer men uit gewoonte handelt, of als men zijn daad niet als moreel verkeerd ziet,

maakt dat moraliteit een belangrijkere verklarende factor zou zijn. Uit empirisch onderzoek

blijkt dat deze stelling klopt (Antonnacio, & Tittle, 2008; Svensson et al., 2010).

2.7 Besluit

Dit theoretisch kader maakt duidelijk dat het concept zelfcontrole niet pas vanaf de

zelfcontroletheorie is geïntroduceerd. Het concept zelfcontrole is al vooraf vermeld in de

theorie van Reckless (1962). Het is dus niet een volledig nieuw concept die door Gottfredson

Page 27: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

21

en Hirschi in 1990 naar voor is gebracht. Zij gaven wel een nieuwe invulling aan dit concept.

Waar zelfcontrole bij Reckless nog een onderdeel was van iemand zijn innerlijke

controlesysteem, en dus eerder een indirecte oorzaak van criminaliteit. Krijgt het concept

zelfcontrole in de zelfcontroletheorie een prominente rol. Wel lijkt het erop dat de invulling

van zelfcontrole voor een stuk gebaseerd is op de definitie van het innerlijke controlesystemen

van Reckless (1962). We kunnen er toch een aantal dimensies in herkennen.

Evenzeer zijn de veronderstellingen van de zelfcontroletheorie niet uit het niets ontstaan. Al

voordat ze hun zelfcontroletheorie introduceerden in 1990 hadden ze een aantal artikelen

geschreven waarin hun ideeën naar voren kwamen, waaronder de ambitie om een algemeen

geldende theorie te ontwikkelen (Hirschi, & Gottfredson ,1987). Door enkel te kijken naar

iemand zijn zelfcontrole zou men alle mogelijke vormen van criminaliteit en analoog gedrag

daaraan moeten kunnen verklaren (Gottfredson, & Hirschi, 1990). Het lijkt echter een te

simplistische veronderstelling dat er slechts één factor nodig is om alle criminaliteit te

verklaren. Bewijs toont immers aan dat er ook rekening gehouden moet worden met andere

verklarende factoren (Pratt, & Cullen, 2000; Wikström, & Treiber, 2007).

Dit wil niet zeggen dat de zelfcontroletheorie geen ondersteuning meer vindt. Zelfcontrole

blijkt nog steeds een belangrijke rol te spelen in het verklaren van criminaliteit (Antonnacio,

& Tittle, 2008; Arneklev et al., 1999). Daarom wordt het concept zelfcontrole wel nog

opgenomen in verschillende geïntegreerde theorieën (Colvin, 2000; Tittle, 2004; Wikström,

2004; Wikström, 2006). In die theorieën wordt zelfcontrole wel anders ingevuld. Waar het in

de zelfcontroletheorie een primaire rol toegewezen kreeg, krijgt het in deze theorieën terug

een secundaire rol. Zelfcontrole zou pas een rol spelen indien men criminaliteit als

handelingsalternatief ziet, of als de factoren gunstig staan om criminaliteit te plegen (Tittle,

2004; Wikström, 2004; Wikström, 2006). Er is eveneens bewijs dat moraliteit een

belangrijkere verklarende factor is dan zelfcontrole (Antonnacio, & Tittle, 2008; Svensson et

al., 2010). Het idee dat uitsluitend zelfcontrole instaat voor de verklaring van criminaliteit

lijkt al lang verworpen.

Het idee dat zelfcontrole alleen door ouderlijke socialisatie ontwikkeld wordt kan volgens dit

theoretisch kader eveneens verworpen worden. Er is steeds meer bewijs dat biogenetische

factoren een invloed hebben op de ontwikkeling van zelfcontrole (Beaver et al., 2007).

Page 28: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

22

Zelfcontrole zou eveneens getraind kunnen worden en dus niet zo stabiel zijn zoals de

zelfcontroletheorie vooropstelt (Baumeister et al., 2007; Muraven et al., 2010).

Algemeen kan uit de bespreking van de evolutie van zelfcontrole gesteld worden dat het

concept zelfcontrole, zoals bedoeld in de zelfcontroletheorie, nog steeds een belangrijke factor

is om criminaliteit te verklaren. Toch was de zelfcontroletheorie te voorbarig door te stellen

dat er enkel naar zelfcontrole moet gekeken worden om criminaliteit te voorspellen. Ook

andere factoren moeten in rekening worden gebracht. Vooral moraliteit moet in toekomstig

onderzoek opgenomen worden. Tevens moet er meer onderzoek gebeuren naar de oorzaken

van zelfcontrole, daar er steeds meer bewijs is dat ook hier meerdere factoren een invloed

uitoefenen.

Page 29: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

23

3. Methodologie: een systematische literatuurstudie

In dit deel wordt de methode besproken die gebruikt is om de doelstelling van deze

masterproef, namelijk de evaluatie van het concept zelfcontrole in Europese context, te

bereiken. De methode die hiervoor is aangewend is een systematische literatuurstudie. Er

wordt onder andere besproken wat een systematische literatuurstudie inhoudt en wat de

verschillen zijn met andere vormen van literatuurstudie. Tevens worden de voor- en nadelen

van deze methode verduidelijkt. Aan de hand daarvan moet duidelijk zijn waarom in dit

onderzoek voor een systematische literatuurstudie is gekozen. Als laatste wordt besproken

hoe deze methode in dit onderzoek is toegepast aan de hand van een stappenplan.

3.1 De systematische literatuurstudie

3.1.1 Omschrijving

In deze masterproef is er gekozen om de systematische literatuurstudie, ook wel systematic

review genoemd, als methode te gebruiken. Omdat deze bedoeld is om een specifieke vraag te

beantwoorden rond een bepaald thema (Torgerson, 2003). In dit geval wordt de empirische

sterkte van het concept zelfcontrole geëvalueerd in West- en Noord-Europese context.

Een systematische literatuurstudie is een vorm van secundaire data-analyse, want er wordt

gebruik gemaakt van datamateriaal die door anderen reeds verzameld en geanalyseerd is. Dit

in tegenstelling tot een primaire data-analyse, waarbij men de gegevens zelf moet verzamelen

bij een populatie en analyseren (Decorte, Tieberghien, & Petintseva, 2013; Torgerson, 2003).

Deze data bestaat uit alle mogelijke empirische studies die zijn uitgevoerd rond een bepaald

onderwerp. Het doel van een systematische literatuurstudie is om rond een bepaald thema, op

exhaustieve wijze, de empirische bevindingen te verzamelen, samen te vatten en conclusies te

trekken. Men wil met andere woorden een totaalbeeld creëren van de bevindingen (Taylor,

1994; Torgerson, 2003).

Vroeger moesten alle studies rond een onderwerp opgenomen worden in de systematic

review. Dit om te voorkomen dat de visie van de onderzoeker de selectie van studies zou

beïnvloeden. Het nadeel daarvan was dat ook de minder kwalitatieve studies opgenomen

Page 30: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

24

werden, wat de resultaten kon beïnvloeden. Het kwam ook ten nadeel van de kwaliteit van het

eigen onderzoek. Tegenwoordig wordt er gebruik gemaakt van inclusie- en exclusiecriteria

om de kwaliteit van de systematische literatuurstudie te verhogen. Daarbij moet wel expliciet

vermeld worden waarom bepaalde studies niet zijn opgenomen in het onderzoek (Torgerson,

2003).

Een systematische literatuurstudie mag niet verward worden met een narratieve review. Bij

een narratieve review gaat het slechts om een selectie van de literatuur omtrent een

onderwerp. Daarbij worden er meestal geen expliciete inclusie- en exclusiecriteria gebruikt.

Het risico bestaat dan dat men vooral literatuur selecteert die het perspectief van de

onderzoeker ondersteunt. Een narratieve review is dus minder objectief dan een systematische

literatuurstudie (Uman, 2011).

Een systematische literatuurstudie kan soms wel een component bevatten van een meta-

analyse in de vorm van een algemene effectsize (Uman, 2011). Een meta-analyse is nog

objectiever dan een systematische literatuurstudie, omdat het om een statistische benadering

gaat. Hierbij wordt er aan elke studie een statistisch cijfer gegeven in de vorm van

bijvoorbeeld een effectsize. Deze drukt de sterkte van de relatie tussen twee variabelen uit. Zo

kan gekeken worden hoe sterk een hypothese bijvoorbeeld is (Taylor, 1994).

3.1.2 Voor- en nadelen systematische literatuurstudie

Voordelen:

Eén van de belangrijkste voordelen van een systematische literatuurstudie is dat het de studies

op een exhaustieve wijze samenvat. Dit wil zeggen dat alle mogelijke studies rond een

bepaald onderzoeksgebied verzameld en grondig doorgenomen worden. Aan de hand van die

studies wordt een conclusie getrokken rond een bepaalde probleemstelling (Taylor, 1994,

Torgerson, 2003).

Nog een groot voordeel is dat de systematische literatuurstudie repliceerbaar en

controleerbaar is. Dit komt doordat er gewerkt wordt met een gedetailleerd plan van aanpak

en een duidelijke onderzoekstrategie (Uman, 2011). Door met expliciete inclusie- en

Page 31: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

25

exclusiecriteria te werken, kan een andere onderzoeker dezelfde literatuurstudie overdoen om

te kijken of hij tot dezelfde conclusies komt. Dit vergroot de betrouwbaarheid van het

onderzoek. Hiermee wordt bedoeld dat men dezelfde resultaten uitkomt in eenzelfde setting of

scenario (Taylor, 1994).

Nadelen:

Een belangrijk nadeel is dat de wetenschappelijke kwaliteit van de systematische

literatuurstudie afhankelijk is van de opgenomen studies. Je kan namelijk niet de kwaliteit van

een systematic review vergroten indien de onderzochte studies van lage kwaliteit zijn.

Vroeger was dit een groter probleem omdat toen alle studies moesten opgenomen worden. Nu

kan er beter geselecteerd worden aan de hand van inclusie- en exclusiecriteria (Taylor, 1994).

Tevens is er een groot risico op publication bias. Hiermee wordt bedoeld dat niet alle

onderzoeken rond een bepaald onderwerp gepubliceerd worden. Meestal gaat het om studies

die de theorie niet ondersteunen. Indien men geen toegang tot deze studies kan krijgen,

bestaat de kans dat men vertekende conclusies trekt (Bijleveld, 2013; Torgerson, 2003).

3.2 Onderzoeksplan en – strategie

Om de doelstelling van deze masterproef te bereiken, namelijk kijken wat de empirische

waarde van de zelfcontroletheorie in Europese context is, wordt gebruik gemaakt van een

systematic review. Dit wil zeggen dat op exhaustieve wijze de empirische onderzoeken die

gepubliceerd zijn, rond zelfcontrole in Europese context, zullen bestudeerd worden. Een

systematic review is bedoeld om alle bevindingen te verzamelen rond een bepaald thema

(Torgerson, 2003).

Een systematische literatuurstudie gebeurt aan de hand van een duidelijk onderzoeksplan en -

strategie. Dit kan gebeuren aan de hand van een stappenplan. Een duidelijk onderzoeksplan is,

zoals eerder al vermeld, belangrijk om het onderzoek controleerbaar en repliceerbaar te

maken. Het vergroot de kwaliteit van het onderzoek. Om deze systematische literatuurstudie

uit te voeren is gekozen om het stappenplan van Uman (2011) toe te passen, deze bestaat uit

acht verschillende stappen. Stap acht wordt hier echter niet toegepast. De reden hiervoor is,

Page 32: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

26

dat het niet de bedoeling van dit onderzoek is om op grote schaal verspreid te worden. De

verschillende stappen en de toepassing ervan zullen hier verder besproken worden.

Fase 1: Het formuleren van de onderzoeksvragen

In deze fase worden onder andere de onderzoeksvragen, de hypothesen en de titel van de

review beschreven. Tevens worden de objectieven en het doel van het onderzoek bepaald

(Torgerson, 2003). Met andere woorden wordt de probleemstelling in deze fase bepaald. Deze

is al uitvoerig besproken, maar de grote lijnen zullen hier gestructureerd volgens het

stappenplan besproken worden.

Een titel is best niet te lang, maar moet wel duidelijk beschrijven wat men mag verwachten

van het onderzoek. De titel van deze masterproef is ‘De relatie zelfcontrole en criminaliteit.

Een systematische literatuurstudie van Europees onderzoek’. Uit deze titel komt duidelijk

naar voor dat het om een systematische literatuurstudie gaat, die de empirische bevindingen

rond zelfcontrole wil samenbrengen, om tot een conclusie te komen rond de empirische

waarde van het concept zelfcontrole.

Er is gekozen om een evaluatie te doen van de zelfcontroletheorie in West- en Noord-

Europese context, omdat deze theorie tot nu toe vooral in Amerikaanse context is getoetst. In

Amerikaanse context is er zelfs al een systematic review gebeurd door Pratt en Cullen (2000).

In het tweede hoofdstuk van deze masterproef werd duidelijk dat het concept zelfcontrole in

verschillende (geïntegreerde) theorieën is gebruikt. De reden dat deze systematische

literatuurstudie voornamelijk gaat over het concept zelfcontrole, zoals gezien in de

zelfcontroletheorie en de situationele actietheorie van Wikström, heeft twee redenen. De

eerste reden is omdat vooral deze theorieën empirisch getoetst zijn. Daarnaast is de

zelfcontroletheorie al aan veel kritiek onderworpen. In dit onderzoek zal gekeken worden of

deze kritieken terecht zijn.

Aan de hand van de uitgevoerde studies in Europese context die in dit onderzoek zijn

opgenomen, zullen een aantal onderzoeksvragen beantwoord worden. Deze zijn:

Page 33: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

27

1. Is zelfcontrole de sterkst verklarende factor van criminaliteit en analoog gedrag aan

criminaliteit?

- Hoe sterk is de relatie tussen zelfcontrole en het plegen van criminaliteit?

- Hoe sterk is de relatie tussen zelfcontrole en analoog gedrag aan criminaliteit (meer

bepaald gangmembership, alcohol en druggebruik)?

- Is het effect van zelfcontrole voor iedereen gelijk of afhankelijk van de morele

overtuiging/moraliteit van personen?

- Kan zelfcontrole elke vorm van criminaliteit en analoog gedrag aan criminaliteit

verklaren?

2. Worden individuele verschillen van zelfcontrole hoofdzakelijk verklaard door ouderlijke

opvoedingspatronen?

- Speelt ouderlijke socialisatie een rol bij de verklaring van de mate van zelfcontrole?

- Wat is de rol van de school om de mate van zelfcontrole te verklaren?

- Spelen ‘peers’ een rol bij het ontstaan van zelfcontrole?

3. Zijn de resultaten afhankelijk van het feit of de meting aan de hand van de Grasmick et

al.(1993)-schaal/attitudeschaal of via gedragsmetingen is gedaan?

Fase 2: Definiëren van inclusie- en exclusiecriteria

In deze fase worden de criteria bepaald waaraan de wetenschappelijke studies moeten

voldoen, om te worden opgenomen in de systematische literatuurstudie. Een eerste

belangrijke voorwaarde is dat het om kwaliteitsvolle wetenschappelijke studies moet gaan.

Daarom is er uitsluitend gezocht in A1-, A2-tijdschriften en onderzoeksrapporten naar

artikelen die de relatie tussen zelfcontrole, criminaliteit en analoog gedrag hebben onderzocht.

Omdat het concept zelfcontrole pas geïntroduceerd is in 1990 door Gottfredson en Hirschi, is

enkel gekeken naar studies die zijn gevoerd tussen 1 januari 1991 en 31 december 2014. Deze

ruime periode zorgt ervoor dat het onderzoek zo exhaustief mogelijk is uitgevoerd.

Eveneens moeten de onderzoeken plaatsgevonden hebben in West- en Noord-Europese

Page 34: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

28

context. De reden dat Zuid- en Oost-Europese studies niet zijn opgenomen, is dat deze

meestal in hun eigen taal gepubliceerd worden. Deze talen ben ik echter niet machtig.

Dit brengt ons meteen tot het volgende criterium waaraan de studies moet voldoen. De

onderzoeken moeten namelijk geschreven zijn in een taal die de onderzoeker machtig is.

Daarom worden enkel studies in het Engels, Nederlands, Frans en eventueel Duits opgenomen

in dit onderzoek.

Een laatste voorwaarde is dat het concept zelfcontrole empirisch is onderzocht. Indien er

enkel theoretisch verwezen wordt naar de zelfcontroletheorie wordt deze niet opgenomen in

dit onderzoek. Het concept zelfcontrole moet dus effectief door de onderzoekers zijn getoetst

om in deze literatuurstudie te worden opgenomen. Ook reviews zijn dus uitgesloten.

Fase 3: Ontwikkelen van een onderzoekstrategie en studies lokaliseren

Het onderzoek gebeurde via een systematische zoekstrategie. In verschillende tijdschriften is

er gezocht naar artikelen rond de relatie zelfcontrole en criminaliteit. Dit gebeurde niet via een

elektronische databank omdat dit zou leiden tot te veel resultaten. In databanken worden

namelijk alle mogelijke studies rond een onderwerp opgenomen. Dit betekent dat er ook veel

resultaten van Amerikaanse studies zouden teruggevonden worden. Om het overzichtelijk te

houden is er dus voor gekozen om de belangrijkste tijdschriften, voor studies in Europese

context, te doorzoeken.

De keuze voor de tijdschriften, waaruit de onderzochte studies komen, kwam nadat ik een

aantal artikelen ter beschikking kreeg van Prof. dr. Pauwels. De inhoud van deze artikelen

betrof onderzoek, rond de relatie zelfcontrole en criminaliteit, uitgevoerd door Prof. dr.

Pauwels zelf. Door te kijken naar de tijdschriften waaruit deze artikelen kwamen, zijn de

tijdschriften geselecteerd waaruit ik studies heb gezocht rond mijn onderzoek.

De gekozen tijdschriften betreffen: ‘The British Journal of Criminology’, ‘European Journal

of Criminology’, ‘European Journal on Crime Policy and Research’, ’Journal of Quantitative

Criminology’, ‘Journal of Contemporary Criminal Justice’ en ‘Crime and Delinquency’

Tevens zijn er ook een aantal hoofdstukken uit boeken opgenomen die studies betreffen rond

het gekozen onderwerp. Eveneens zijn er studies van de International Self-Report Study of

Delinquency 2 (ISRD-2) opgenomen in het onderzoek omdat hierin ook zelfcontrole is

gemeten. Er is niet enkel in tijdschriften gezocht omdat deze masterproef zo exhaustief

Page 35: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

29

mogelijk tracht te zijn.

Op het internet ben ik naar de website van de gekozen tijdschriften gegaan om deze aan de

hand van trefwoorden te doorzoeken. De gekozen trefwoorden waren: self-control,

aggressiveness, impulsiveness en risk-taking. Deze werden telkens gecombineerd met het

trefwoord crime, met als tussenvoegsel AND. In het begin van mijn zoektocht naar relevante

publicaties zocht ik op al deze termen. Maar al vlug bleek dat na de zoekfunctie met ‘self-

control and crime’ te hebben uitgevoerd, voor de overige trefwoorden ofwel dezelfde

resultaten bekomen werden, ofwel het om irrelevante publicaties ging. Ze waren irrelevant

omdat de studies slechts die trefwoorden onderzochten en niet het concept zelfcontrole in zijn

geheel. Daarom is besloten nog enkel te zoeken op de trefwoorden ‘self-control and crime’.

Tevens werd er enkel gekeken naar volumes in de periode van 1991 tot 2014.

Fase 4: Het selecteren van studies

Naast de studies die ik via Prof. dr. Pauwels heb gekregen. Zijn de artikelen geselecteerd aan

de hand van de inclusiecriteria zoals voordien opgesteld. Hier zal per tijdschrift het aantal

gevonden en opgenomen artikelen besproken worden. Tevens zal de reden van exclusie

besproken worden, indien artikelen niet in dit onderzoek zijn opgenomen. De opgenomen

studies zijn een eerste maal geselecteerd via het doornemen van de abstracts, trefwoorden en

landen waarin de studies plaatsvonden. Daarna zijn de artikelen die via deze selectie zijn

weerhouden, volledig doorgenomen om een definitieve selectie van onderzoeken te bekomen.

Op de website van de tijdschriften is telkens gezocht op de trefwoorden ‘self-control’ and

‘crime’. Behalve bij de ‘British Journal of Criminology’ omdat deze enkel met een index

raadpleegbaar was.

In de European Journal on Crime Policy and Research kwam er via deze zoekopdracht 40

resultaten naar voren die eventueel konden worden opgenomen in dit onderzoek. Daarvan zijn

er slechts vijf bruikbare studies overgebleven. De reden dat de overige 35 artikelen niet zijn

opgenomen, is ofwel omdat deze het concept zelfcontrole niet empirisch onderzochten, ofwel

omdat het om een andere theorie of concept ging. Na grondige analyse bleven deze vijf

studies in het onderzoek weerhouden.

De European Journal of Criminology bracht 67 mogelijke resultaten op. Daaruit bleken er 20

via de abstracts en trefwoorden wel bruikbaar, maar 1 artikel uit 2006 is door beschadiging

Page 36: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

30

niet beschikbaar. Van de overige 57 studies zijn er 40 uitgesloten omdat ze een andere theorie

of concept onderzochten. En 5 bespraken wel het concept, maar deden geen empirische studie

naar de relatie zelfcontrole en criminaliteit. Eveneens waren er twee onderzoeken afkomstig

uit de Verenigde Staten. Na de artikelen grondig te lezen zijn er uiteindelijk nog negen studies

geschrapt uit dit onderzoek. De redenen hiervoor zijn dat het ofwel geen empirische studies

betroffen, ofwel dat zelfcontrole op een inadequate wijze was gemeten.

Bij de British Journal of Criminology is er een andere strategie gebruikt dan bij de

voorgaande. In dit tijdschrift is per jaargang handmatig gezocht naar bruikbare artikelen.

Uiteindelijk leverde dit slechts één bruikbaar artikel op. Twee werden uitgesloten omdat ze

het concept zelfcontrole in historisch perspectief bespraken en het niet empirisch

onderzochten. Het enige bruikbare artikel bleef in dit onderzoek behouden na grondige

analyse ervan.

Criminal Justice and Behavior bracht 177 resultaten op. Daarvan zijn er drie in dit onderzoek

opgenomen. Daarbij zijn 46 studies uitgesloten omdat ze het concept in een land

onderzochten die niet in de inclusiecriteria was opgenomen. Het betrof 43 studies in

Amerikaanse context, twee in Canada en één in Zuid- en Oost-Europese context. Bij 128

uitgesloten studies ging het om een andere theorie of concept die onderzocht werd. Na een

grondige analyse van de onderzoeken bleven de drie opgenomen studies weerhouden.

Bij de Journal of Quantitative Criminology kwamen er 103 mogelijke resultaten naar voor,

hiervan zijn er uiteindelijk 5 opgenomen. In 35 gevallen werd de studie gedaan in een andere

context dan voorzien. Het betrof om 32 studies in Amerikaanse context, één in Japan, één in

Oost-Europa en één in Canada. In 63 gevallen ging het om een andere theorie of concept die

bestudeerd werd. Na een grondige bestudering van de artikelen is nog één artikel afgevallen

omdat zelfcontrole op een impliciete wijze werd gemeten.

In het tijdschrift Crime and Delinquency kwamen er via de zoekopdracht 82 mogelijke

resultaten naar voor. Hiervan zijn er uiteindelijk twee in dit onderzoek opgenomen. In 17

gevallen ging het om studies die in een ander land zijn uitgevoerd. Waarvan 13 in de

Verenigde Staten, twee in Canada, één in Korea en één in Australië. De overige 63 artikelen

betroffen onderzoeken die een ander concept of theorie bestudeerden. Na de opgenomen

artikelen grondig te hebben geanalyseerd zijn er geen uitgesloten.

Page 37: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

31

Als laatste werd de Journal of Contemporary Criminal Justice doorzocht via dezelfde

trefwoorden. Deze doorzoeking bracht 57 resultaten op. Daarbij werden vier mogelijke

resultaten weerhouden. Er zijn zes studies uitgesloten omdat ze in een ander land zijn

uitgevoerd. Het betrof om drie studies in de Verenigde Staten, twee in Canada en één in

China. Daarnaast werden 46 artikelen verworpen omdat ze een andere theorie of concept

bestudeerden. Na grondige analyse bleven deze vier artikelen in het onderzoek.

Een nadeel van de gebruikte zoekstrategie is dat er enorm veel resultaten naar voor kwamen.

Het is echter ook een voordeel, omdat zo een grotere kans bestaat dat er geen studies uit het

oog zijn verloren die zelfcontrole in West- en Noord-Europese context hebben onderzocht.

Samen met nog twee artikelen bekomen door Prof. dr. Pauwels uit andere tijdschriften en

twee hoofdstukken uit boeken die zelfcontrole onderzochten, is deze systematische

literatuurstudie gebaseerd op 34 onderzoeken. De opgenomen onderzoeken vind je terug in

bijlage 1.

Fase 5: data uit de studies halen

Na de studies te selecteren zijn de onderzoeken grondig doorgenomen, en zijn een aantal

gegevens eruit gehaald. Deze gegevens zijn: de auteurs, de steekproef waarbij het onderzoek

uitgevoerd werd, de wijze waarop de meting van zelfcontrole gebeurde, de meetwijze van

moraliteit, andere onafhankelijke en controlevariabelen die in de studie zijn opgenomen, de

hoofdresultaten en of dat de resultaten al dan niet de zelfcontroletheorie ondersteunden.

Deze data zullen in volgend analyseschema worden opgenomen, die je terugvind in bijlage 1,

zodat de data op een overzichtelijke manier kunnen geanalyseerd worden.

Studie Steek-

proef Zelfcontrole Moraliteit

Onafhanke

lijke

variabelen

Misdrijven Hoofdres

-ultaten

Steun

theorie

Page 38: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

32

Fase 6: Bepalen van de kwaliteit van de studies

Om de kwaliteit van een studie te beoordelen bestaan er schalen om dit te meten, zoals de 5-

point Oxford Quality Rating Scale. Deze is hier niet toepasbaar omdat het om een niet-

farmacologische studie gaat (Uman, 2011). Doordat de artikelen uit tijdschriften komen met

een peer-review, is de kwaliteit van de studies grotendeels verzekerd.

Fase 7: Analyseren van resultaten

Zoals reeds in fase 5 is besproken zijn de resultaten geanalyseerd via een analyseschema.

Eerst zijn de artikelen grondig doornomen. Zoals reeds gezegd zijn daarbij een aantal

artikelen uit deze analyse gelaten, omdat ze uiteindelijk toch niet voldeden aan de

inclusiecriteria. Uit de verschillende studies zijn de nodige gegevens gehaald om in het

analyseschema te plaatsen. De verschillende, bekomen resultaten uit de onderzoeken zijn

tegenover elkaar gezet om zo tot algemene conclusies te komen. Deze resultaten worden in

het volgende deel besproken. Daarnaast zullen er aanbevelingen gedaan worden voor verder

onderzoek.

Page 39: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

33

4. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van de systematische literatuurstudie besproken worden.

Dit deel tracht een antwoord te bieden op de verschillende onderzoeksvragen. Eerst zullen een

aantal algemene bevindingen besproken worden, die tijdens de analyse van de verschillende

studies zijn opgevallen. Daarna zal dieper ingegaan worden op de verschillende

onderzoeksvragen. Om het overzichtelijk te houden wordt in het eerste deel ingegaan op de

bevindingen omtrent de sterkte van de relatie zelfcontrole, criminaliteit en analoog gedrag.

Het tweede deel spitst zich toe op de oorzaken van criminaliteit. Tevens zal er teruggekoppeld

worden naar voorgaand Amerikaans onderzoek.

4.1 Algemene bevindingen

In de Verenigde staten is er al sinds het begin van het ontstaan van de zelfcontroletheorie,

zoals voorop gesteld door Gottfredson en Hirschi (1990), belang gehecht aan de empirische

toetsing ervan (Akers, 1991; Grasmick et a1., 1993; Polakowski, 1994). Hiervoor waren

verschillende redenen. Velen vonden de theorie tautologisch van aard (Akers, 1991;

Wikström, & Treiber, 2007; Arneklev et al., 2006). Gottfredson en Hirschi (1990) hadden

zelf geen empirisch onderzoek gedaan, maar zich gebaseerd op voorgaande studies om hun

theorie te ontwikkelen. Daarbij werden er ook vragen gesteld over de multidimensionaliteit

van het concept zelfcontrole (Grasmick et al., 1993). Maar één van de belangrijkste redenen

dat er zoveel onderzoek naar de zelfcontroletheorie is gedaan. Is het feit dat Gottfredson en

Hirschi (1990) beweerden dat hun theorie veralgemeenbaar was naar alle

criminaliteitsvormen en analoog gedrag. Het feit dat ze beweerden dat het

persoonlijkheidskenmerk zelfcontrole de belangrijkste, als het al niet de enigste variabele is

die criminaliteit kan verklaren, zorgde voor veel commotie in de criminologie. De reden

hiervoor vindt men in de vele etiologische theorieën die in de loop der jaren zijn ontwikkeld.

Daarin komen vele factoren naar voor die een rol kunnen spelen in de verklaring van bepaalde

vormen van criminaliteit. In het theoretisch luik van deze masterproef werd dit al duidelijk.

Wat dus opvallend is, is dat in de West- en Noord-Europese landen pas veel later empirische

publicaties zijn verschenen rond zelfcontrole. De eerste studie die in dit onderzoek is

opgenomen is van 2001 (Vaszonyi, & Belliston, 2001). De meeste studies uit West- en

Page 40: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

34

Noord-Europa zijn pas van de voorbije vijf jaar. Eén van de redenen hiervoor kan zijn dat

tijdschriften vooral belang hechten aan de naam van de auteur. Het kan zijn dat Amerikaanse

auteurs meer aanzien genieten. Maar ook in de Europese studies komen heel vaak dezelfde

namen terug. De reden voor de latere aandacht zou wel eens kunnen zijn, dat de European

Society of Criminology pas is opgericht in 2000. Terwijl de American Society of

Criminology, die opgericht werd in 1958, zijn oorsprong al kende in een informele

samenkomst in 1932 rond rechtshandhaving (American Society of Criminology, 2006).

De European Society of Criminology heeft net als doel individuen die met onderzoek bezig

zijn samen te brengen om ideeën uit te wisselen (European Society of Criminology, 2003).

Deze organisatie zorgde dus voor een stroomversnelling in empirisch onderzoek, niet enkel

rond de zelfcontroletheorie. Samenwerking tussen onderzoekers om comparatief onderzoek te

doen werd zo ook vergemakkelijkt en aangemoedigd. Tevens hebben zij ervoor gezorgd dat

het tijdschrift “ The European Journal of Criminology” tot stand kwam (European Society of

Criminology, 2003). Hierin zijn veel onderzoeken gedaan naar de zelfcontroletheorie

(Pauwels, & Svennson, 2009; Wikström, & Svensson, 2010; Vettenburg, Brondeel, Gavray,

& Pauwels, 2013).

Over het algemeen kan gesteld worden dat de zelfcontroletheorie nog relatief veel steun vindt

in de onderzochte studies in Europa. Van de 34 studies, zijn er zeven die volledig akkoord

gaan met bepaalde stellingen van de theorie en 18 die het partieel eens zijn met de theorie.

Met partieel wordt bedoeld dat er bijvoorbeeld ook nog andere variabelen een, al dan niet,

belangrijke(re) rol spelen. In het totaal zijn dus 73,5% van de studies het min of meer eens

met veronderstellingen uit de oorspronkelijke zelfcontroletheorie van Gottfredson en Hirschi

(1990). Wel opvallend is dat de meeste studies het slechts gedeeltelijk eens zijn met de

oorspronkelijke zelfcontroletheorie. Ook zijn er negen studies die de zelfcontroletheorie

grotendeels weerleggen. Wat toch gelijk is aan 26,5% van het totaal aantal studies. Of de

oorspronkelijke zelfcontroletheorie dus nog relevant is voor de etiologische criminologie zal

in de volgende delen van dit hoofdstuk duidelijker worden.

Wat ook opvallend is bij de Europese studies is dat de steekproeven vooral uit adolescenten

bestaan. Onder adolescenten wordt verstaan, jongeren tussen de 12 en 25 jaar. Slechts twee

studies zijn bij volwassenen uitgevoerd. Dit brengt met zich mee dat er dus niet veel studies

zijn gedaan naar de stabiliteit van zelfcontrole. Wat toch een belangrijke hypothese is van de

zelfcontroletheorie (Gottfredson, & Hirschi, 1990). Een reden dat vooral adolescenten zijn

Page 41: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

35

gebruikt, kan zijn omdat deze makkelijk bereikbaar zijn. De meeste studies zijn ook via

schriftelijke enquêtes in de klas gebeurd. Wat voor onderzoekers natuurlijk een makkelijk

bereikbaar onderzoeksterrein is. Wel bestaat hierbij het risico dat net die jongeren met een

lage zelfcontrole niet bereikt worden, want zij zouden het moeilijker doen op school en dus

meer spijbelen (Gottfredson, & Hirschi, 1990).

Tevens zijn de meeste studies in dezelfde landen uitgevoerd, namelijk België (19 studies),

Zweden (11 studies) en Zwitserland (9 studies). De bevindingen die uit de analyse zijn

getrokken kunnen dus niet naar alle leeftijdsgroepen worden doorgetrokken en gelden tevens

niet voor West- en Noor-Europa in het algemeen. Wel kan via dit onderzoek een relatieve

uitspraak gedaan worden naar de sterkte van de zelfcontroletheorie. En bepaald worden of het

concept zelfcontrole nog relevant is in toekomstige studies.

Wat wel positief is in de verschillende studies, is dat er in het totaal 17 verschillende datasets

gebruikt zijn. Dit verkleint de kans op bias omdat het niet op slechts één dataset is gebaseerd,

die mogelijks niet goed zou zijn uitgevoerd. Wel springen er drie datasets in het oog omdat

deze het meest gebruikt zijn in de studies. Deze zijn, de Antwerp School Survey, de ISRD-2

en de Halmstad school Survey. Dit verklaart ook waarom zelfcontrole vooral in België en

Zweden is bestudeerd.

Tevens zijn er vijf longitudinale studies opgenomen, waardoor kan vergeleken worden met

cross-sectioneel onderzoek of er andere resultaten bekomen worden. Gottfredson, & Hirschi

(1987) hebben de voorkeur voor cross-sectioneel onderzoek omdat zij ervan uitgaan dat

zelfcontrole stabiel blijft over de levensjaren heen. Longitudinaal onderzoek zou dus dezelfde

resultaten moeten geven.

In de volgende delen wordt nu dieper ingegaan op de bevindingen rond de verschillende

aspecten van de zelfcontroletheorie. Waaronder de link tussen zelfcontrole, criminaliteit en

analoog gedrag. Eveneens wordt de wijze waarop zelfcontrole is gemeten en de mechanismen

die nodig zijn om zelfcontrole te ontwikkelen, zoals socialisatieprocessen, besproken. Uit

deze analyses moet blijken of zelfcontrole werkelijk de belangrijkste factor is om criminaliteit

te verklaren, of dat er ook rekening moet gehouden worden met andere variabelen. Indien

deze al niet belangrijker zijn. De grote vraag die hier dus zal beantwoord worden is of dat de

zelfcontroletheorie van Gottfedson en Hirschi niet te simplistisch is. Was hun wens voor een

Page 42: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

36

veralgemeenbare theorie niet te groot, waardoor ze te weinig rekening hebben willen houden

met tegenstrijdige bevindingen?

4.2 Zelfcontrole en criminaliteit

De empirische studies in West- en Noord-Europese context onderzochten vooral de relatie

tussen zelfcontrole en criminaliteit. Namelijk 23 studies, ofwel 67,6%, onderzochten de link

tussen zelfcontrole en criminaliteit. Deze relatie was natuurlijk één van de belangrijkste

hypothesen van de zelfcontroletheorie, namelijk dat hoofdzakelijk zelfcontrole het plegen van

criminaliteit kan verklaren. Tevens beweerden de auteurs van de zelfcontroletheorie dat hun

theorie op elke mogelijke vorm van criminaliteit en analoog gedrag kon worden toegepast.

Hun theorie zou dus elke vorm van criminaliteit en analoog gedrag kunnen verklaren. Andere

factoren zouden dus niet noodzakelijk in een studie moeten worden opgenomen, want deze

zouden geen verklarende meerwaarde hebben (Gottfredson, & Hirschi, 1990).

Wat echter al te veel verwaarloosd is geweest, zowel in Amerikaanse context als in de

Europese context, is dat men ook moet kijken naar de causale mechanismen achter

zelfcontrole (Vazsonyi, & Belliston, 2007; Gibbs, Giever, & Martin, 1998). Met andere

woorden zoals Wikström stelt, is het belangrijk om te kijken naar de oorzaken van de

oorzaken van criminaliteit, en niet enkel naar de directe oorzaken (Wikström, 2004; 2006;

Wikström, & Butterworth, 2006). Het is namelijk ook nodig om op de indirecte oorzaken in te

spelen, zowel voor primaire als secundaire preventie. In dit geval is zelfcontrole de directe

oorzaak van criminaliteit, en de socialisatieprocessen de indirecte oorzaken van criminaliteit,

gemedieerd via zelfcontrole. Of er ook nog andere causale mechanismen achter zelfcontrole

zitten, zal in deel 4.3 duidelijk worden.

4.2.1 De sterkte van de relatie zelfcontrole en criminaliteit

Zoals reeds verschillende keren aangehaald zou volgens de zelfcontroletheorie zelfcontrole de

belangrijkste factor zijn die criminaliteit kan verklaren (Gottfredson, & Hirschi, 1990). In de

onderzochte studies is er nog steeds een duidelijk verband te vinden tussen de variabelen

zelfcontrole en criminaliteit. Van de 23 studies die deze relatie onderzochten, zijn er drie het

volledig eens met de oorspronkelijke hypothese. Dit is gelijk aan 13,0 % van de onderzoeken

Page 43: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

37

die dit onderzochten. De resultaten van deze studies wijzen dus uit dat zelfcontrole inderdaad

de belangrijkste verklarende factor van criminaliteit is. Een uitspraak over de sterkte van de

relatie zelfcontrole en criminaliteit in deze drie studies kan echter niet gedaan worden. De

reden hiervoor is dat slechts één studie gebruik maakte van de gestandaardiseerde

correlatiecoëfficiënt Beta (Vazsonyi, & Belliston, 2007). De resultaten kunnen dus moeilijk

met elkaar vergeleken worden.

Wat een tegenindicatie is voor de sterkte van de zelfcontroletheorie, is het feit dat één van

deze studies een link vond tussen zelfcontrole en de kosten van een misdrijf. Het effect van

zelfcontrole zou groter zijn indien de kosten van een misdrijf laag zijn (Seipel, & Eifler,

2010). Terwijl volgens de zelfcontroletheorie mensen met een lage zelfcontrole geen rekening

zouden houden met de (langetermijn-)kosten die een misdrijf met zich zou meebrengen

(Gottfredson, & Hirschi, 1990). De studie die wel gebruik maakt van Beta vindt voor de

relatie zelfcontrole en criminaliteit een waarde van 0,467 in Nederland en 0,352 in

Zwitserland. Dit zijn relatief hoge waarden. Echter blijkt uit deze studie dat samen met de

causale mechanismen van zelfcontrole, zelfcontrole slechts 25% van de variantie in

criminaliteit verklaart (Vazsonyi, & Belliston, 2007).

Deze studies gaven al een kleine indicatie dat er tevens andere factoren een belangrijke rol

spelen in de verklaring van criminaliteit. Dit vermoeden wordt bevestigd door het feit dat er

17 studies, ofwel 73,9%, het slechts partieel eens zijn met deze hypothese van de

zelfcontroletheorie. Uit deze onderzoeken bleek dat één of meerdere variabelen een

belangrijkere interactie vertoonden met criminaliteit dan zelfcontrole. De reden dat er wel een

partiële steun is voor de zelfcontroletheorie in deze studies, is omdat bleek dat zelfcontrole

nog steeds een significante rol speelt in de verklaring waarom iemand criminaliteit pleegt.

Vanaf dat ook moraliteit in het onderzoek is opgenomen, bleek dat de rol van zelfcontrole

verkleinde. Moraliteit speelt volgens de opgenomen studies een veel grotere rol dan

zelfcontrole in de verklaring wat iemand aanzet tot het plegen van criminele feiten (Pauwels,

Weerman, Bruinsma, & Bernasco, 2011; Svensson, & Pauwels, 2010; Svensson, Pauwels, &

Weerman, 2010; Wikström, Ceccato, Hardie, & Treiber, 2010; Wikström, & Svensson, 2010;

Pauwels, 2012; van Gelder, & de Vries, 2014). Maar deze onderzoeken, en de hieruit

getrokken bevindingen, zullen meer in detail besproken worden in deel 4.2.3.

Page 44: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

38

Daarbij zijn er eveneens drie onderzoeken die het standpunt, dat zelfcontrole de belangrijkste

verklarende factor van criminaliteit is, weerleggen. Wat toch gelijk is aan 13,0% van de

onderzoeken naar deze relatie. Er hebben dus 86,9% van de studies die criminaliteit

onderzochten, aangetoond dat zelfcontrole niet de belangrijkste voorspeller is van

criminaliteit. Of toch dat er nog variabelen een even belangrijke of belangrijkere rol spelen.

Dit wil dus niet zeggen dat zelfcontrole geen enkele rol meer speelt in het verklaren van

criminaliteit, maar wel dat er ook rekening moet gehouden worden met andere variabelen.

Deze studies tonen immers aan dat er nog steeds veel steun is voor de hypothese dat

zelfcontrole een belangrijke factor is om het plegen van criminaliteit te verstaan. De gevonden

gestandaardiseerde correlatiecoëfficiënten voor de relatie lage zelfcontrole en criminaliteit, in

de studies die hiervan gebruik maakten, liggen immers tussen 0,099 en 0,45. (Pauwels, 2012;

Pauwels, & Svensson, 2013; Svensson, & Pauwels, 2011; Wikström, & Svensson, 2010) Dit

is iets lager dan de gestandaardiseerde correlatiecoëfficiënt gevonden in de studie van

Vazsonyi en Belliston (2007), maar toont aan dat zelfcontrole nog steeds een belangrijke

factor is om rekening mee te houden in de etiologische criminologie. Wel moet hier terug

opgemerkt worden dat er slechts een beperkt aantal onderzoeken gebruik hebben gemaakt

van de gestandaardiseerde correlatiecoëfficiënt. Een algemene conclusie kan dus moeilijk

gesteld worden.

Het is duidelijk dat men er niet meer mag van uitgaan dat men enkel naar zelfcontrole moet

kijken om het plegen van criminaliteit te begrijpen. Uit de onderzoeken die partiële steun

bieden aan de zelfcontroletheorie blijkt immers, dat een aantal variabelen zeker mee in

rekening moeten worden gebracht indien gekeken wordt naar de oorzaken van criminaliteit.

De variabelen die een sterkere of even sterke relatie vertoonden met criminaliteit zijn

moraliteit, een levensstijlrisico en het hebben van delinquente vrienden (Pauwels, 2012;

Pauwels, & Svensson, 2011a; Pauwels, & Svensson, 2013; Posick, 2013; Rebellon, Straus, &

Medeiros, 2008; Seipel, & Eifler, 2010; Svensson, & Pauwels, 2010; Svensson et al., 2010;

van Gelder, & de Vries, 2014; Wikström et al., 2010; Wikström, & Svensson 2010).

Het was al uit Amerikaans onderzoek duidelijk dat er andere factoren een belangrijke rol

spelen in de verklaring van criminaliteit en analoog gedrag. Daarbij keerde de factor vrienden

ook terug als één van de belangrijkere variabelen waarmee rekening moet gehouden worden.

Maar eveneens vond men dat zelfcontrole nog steeds een belangrijke rol speelt (Pratt, &

Cullen, 2000).

Page 45: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

39

In een later deel zal ingegaan worden op de bevindingen van de relatie moraliteit, zelfcontrole

en criminaliteit. Omdat moraliteit een belangrijk onderdeel uitmaakt van de situationele

actietheorie van Wikström, wat een verdere evolutie inhoudt van het concept zelfcontrole.

Hier zal dieper ingegaan worden op de andere twee variabelen die als belangrijk werden

bevonden in deze systematische literatuurstudie, namelijk iemand zijn levensstijl en het

hebben van delinquentie vrienden.

Als men naar de uitgangspunten van de zelfcontroletheorie kijkt, is het vooral opvallend dat

het hebben van delinquentie vrienden een belangrijke rol speelt in het feit of iemand al dan

niet tot criminaliteit overgaat. Omdat volgens Gottfredson, & Hirschi (1990) vrienden geen

grote invloed hebben op de ontwikkeling van iemand zijn zelfcontrole en dus ook niet op het

plegen van criminele feiten. Gottfredson en Hirschi zien het hebben van delinquente vrienden

eerder als een gevolg van lage zelfcontrole. Volgens hun zouden mensen met lage

zelfcontrole bij elkaar komen in een delinquente vriendengroep, omdat ze de voorkeur hebben

voor omgevingen zonder discipline en toezicht en zo op straat bij elkaar terechtkomen. Het is

volgens hun dus niet door delinquente vrienden dat men criminele en analoge feiten pleegt,

maar nog steeds door de gemeenschappelijke eigenschap lage zelfcontrole dat ze tot

criminaliteit overgaan. Er is dus volgens hun geen sprake van “peer pressure”. Tevens stellen

ze dat lage zelfcontrole negatieve gevolgen heeft over de hele levensloop. Individuen met lage

zelfcontrole doen het minder goed op school, op het werk, in het huwelijk enzovoort. Deze

levensomstandigheden veranderen ook iemand zijn levensstijl. Eén van de dimensies van

zelfcontrole is risicozoekend gedrag, daarbij hoort dus ook een risicovolle levensstijl. Als men

deze redenering volgt zou een risicovolle levensstijl ook eerder een gevolg zijn van het

hebben van een lage zelfcontrole. Een risicovolle levensstijl kan eveneens gezien worden als

analoog gedrag van criminaliteit.

Als men dit allemaal in rekening brengt, zou men net verwachten dat delinquente vrienden en

een risicovolle levensstijl geen gevolgen hebben op het plegen van criminaliteit. Omdat het

gevolgen zouden zijn van zelfcontrole en dus geen causale factoren van criminaliteit. Een

risicovolle levensstijl wordt zelfs eerder gezien als analoog gedrag aan criminaliteit.

Zelfcontrole zou volgens deze hypothese nog steeds de grootste verklarende factor zijn van

criminaliteit. Echter uit verschillende studies bleek dat indien iemand zijn levensstijl werd

opgenomen als onafhankelijke variabele in het onderzoek. Deze op zijn minst een

Page 46: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

40

evenwaardige invloed had op het al dan niet overgaan tot criminaliteit (Pauwels, & Svensson,

2013). De meeste vonden zelfs dat iemand zijn levensstijl een groter effect had op

criminaliteit dan zelfcontrole (Pauwels, & Svensson, 2010; Pauwels, & Svensson, 2011a;

Seipel, & Eifler, 2010; Egli et al., 2010). Evenzeer werd dit gevonden voor het hebben van

delinquente vrienden (Beier, 2014; Posick, 2013; Rebellon et al., 2008; Seipel, & Eifler,

2010).

Nog een reden dat er kan worden aangenomen dat nog andere factoren een belangrijke rol

spelen in de verklaring van criminaliteit, is dat één studie wel een verschil vond tussen de

criminaliteitsgraden van adolescenten van een andere etniciteit. Echter werd er geen verschil

gevonden in de mate van zelfcontrole tussen deze groepen. Dit wijst er op dat andere

variabelen een rol spelen in de verklaring van dit fenomeen. Zelfcontrole verklaart dus zeker

niet alle variabiliteit in criminaliteit (Vazsonyi, & Belliston, 2007; Vazsonyi, & Killias, 2001).

Het is echter jammer dat de verschillende studies vooral naar dezelfde soort variabelen keken.

Waarschijnlijk zijn er nog andere factoren die een belangrijke rol in dit fenomeen spelen.

Verder onderzoek, met meerdere variabelen, is dus nodig om deze te bepalen.

Dat zelfcontrole niet meer de belangrijkste factor is om criminaliteit te verklaren is nu wel al

duidelijk. Maar de onderzoeken die tot nu toe besproken zijn, gaven wel een partiële steun aan

de zelfcontroletheorie. Echter zijn er ook drie studies, ofwel 13,0%, het grotendeels oneens

met dit uitganspunt van de zelfcontroletheorie. Volgens deze onderzoeken speelt zelfcontrole

dus een veel minder significante rol dan andere factoren. Terug komen de factoren

delinquente vrienden en levensstijlrisico terug als belangrijkere verklarende factoren (Beier,

2014). Zo zouden delinquente vrienden een grote invloed hebben op het soort misdrijf dat een

individu pleegt. Terwijl Gottfredson, & Hirschi (1990) beweren dat vrienden zo goed als geen

invloed uitoefenen en individuen met een lage zelfcontrole allerlei soorten criminaliteit

plegen. Wat ook terug naar voren komt, is dat moraliteit en situationele factoren een

belangrijke rol spelen in de verklaring van criminaliteit (Pauwels, et al., 2011; Weerman,

2010). Wat de veronderstellingen van de situationele actietheorie nogmaals bevestigt.

De laatste decennia is er steeds meer aandacht voor slachtofferschap. Dit was ook in dit

onderzoek merkbaar. Toch is er in het algemeen nog steeds meer aandacht voor het fenomeen

criminaliteit. Wel wordt steeds duidelijker dat er een verband is tussen dader- en

slachtofferschap. Vaak ziet men dat daders ook al eens slachtoffer zijn geweest en omgekeerd

Page 47: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

41

(Posick, 2013; van Gelder, Averdijk, Eisner, & Ribaud, 2014). Het concept zelfcontrole wordt

in de onderzoeken rond slachtofferschap vaak als onafhankelijke variabele opgenomen.

Gottfredson en Hirschi (1990) gingen er namelijk van uit dat de link tussen dader- en

slachtofferschap verklaard kon worden door hun concept van zelfcontrole. Dat daders vaak

ook slachtoffer zijn van criminele feiten, en omgekeerd, komt volgens hun door het feit dat

deze individuen een lage zelfcontrole hebben. Daders en slachtoffers zouden dezelfde

kenmerken vertonen, zoals risicozoekend gedrag, impulsief zijn, enzovoort. Kenmerken die

samenkomen in het concept zelfcontrole van Gottfredson en Hirschi.

De studies in West- en Noord-Europa die de relatie dader- en slachtofferschap bestudeerden

zijn het echter niet volledig eens met deze stelling. Ze vinden wel dat zelfcontrole voor een

stuk ook slachtofferschap kan verklaren, maar niet de volledige relatie. Zelfcontrole verklaart

veel beter daderschap, dan slachtofferschap (Pauwels, & Svensson, 2011a; Pauwels, &

Svensson, 2013; Posick, 2013; Van Gelder et al., 2014). Beide fenomenen kunnen dus niet

volledig door dezelfde variabelen verklaard worden. Zoals steeds duidelijker wordt, via

empirische studies van de situationele actietheorie, dat situationele factoren belangrijk zijn om

criminaliteit te begrijpen. Kan ook van slachtofferschap gesteld worden dat de context een

belangrijke rol speelt om dit fenomeen te verklaren (Posick, & Rocque, 2014). Verder

onderzoek naar slachtofferschap is dus nodig om de belangrijkste verklarende factoren te

vinden.

4.2.2 Zelfcontrole en analoog gedrag

Zelfcontrole zou volgens de zelfcontroletheorie analoog gedrag aan criminaliteit even goed

moeten kunnen voorspellen als dat het criminaliteit kan voorspellen. Anders gesteld zou

zelfcontrole dus ook voor analoog gedrag aan criminaliteit de sterkst verklarende factor

moeten zijn (Gottfredsson, & Hirschi, 1990).

Wat meteen opvalt is dat er naar analoog gedrag aan criminaliteit veel minder onderzoek is

gedaan, dan naar de relatie zelfcontrole en criminaliteit. Van alle onderzochte studies, zijn er

slechts zeven die de relatie zelfcontrole en analoog gedrag hebben onderzocht. Van deze

onderzoeken is er geen enkele het volledig eens met de stelling, dat zelfcontrole de sterkst

verklarende factor is om analoog gedrag te verklaren. Iets meer dan de helft is het partieel

Page 48: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

42

eens. Wat wil zeggen dat hun bevindingen aantonen dat zelfcontrole wel een belangrijke

verklarende factor is, maar dat andere factoren een belangrijkere rol spelen (Ribeaud, &

Eisner, 2006; Pauwels, & Svensson, 2013; Podaná, & Buriánek, 2013; Vettenburg, et al.,

2013).

Dit betekent wel dat ook bijna de helft van deze studies zo goed als geen verband vonden

tussen zelfcontrole en analoog gedrag (Haymoz, Maxson, & Killias, 2014; Pauwels, 2008;

Pauwels, & Svensson, 2014). Men kan er dus van uitgaan, dat het verband tussen zelfcontrole

en analoog gedrag minder sterk is dan de relatie tussen zelfcontrole en criminaliteit. Want

voor de relatie met criminaliteit waren er ook onderzoeken die het wel volledig eens waren

met de hypothese hierover van de zelfcontroletheorie. Echter moet opgemerkt worden dat er

veel minder studies rond analoog gedrag zijn gevoerd. Ook geldt deze uitspraak enkel voor

analoog gedrag in het algemeen. Nu zal dieper ingegaan worden op de bevindingen rond

specifieke types van analoog gedrag.

Het verband dat het meest onderzocht is, is de relatie tussen zelfcontrole en lid zijn van een

gewelddadige groep. In het totaal hebben vijf studies dit verband onderzocht. Wel moet

gesteld worden dat het enkel om gewelddadige jeugdgroepen ging. De bevindingen kunnen

dus niet veralgemeend worden naar alle gewelddadige groepen. Het merendeel vond dat

zelfcontrole een veel minder relevante factor was om lidmaatschap van een gewelddadige

jeugdgroep te verklaren, dan andere factoren (Pauwels, 2008; Pauwels, & Svensson, 2014).

Volgens één onderzoek zou zelfcontrole zelfs geen direct effect hebben op het al dan niet

betrokken zijn in een gewelddadige jeugdgroep (Haymoz et al., 2014). Er waren wel twee

studies die vonden dat zelfcontrole sterk gecorreleerd is aan het lid zijn van een gewelddadige

jeugdgroep, maar ook hier zijn er variabelen die een even groot of groter effect hebben op

gangmembership (Pauwels, & Svensson, 2008; Vettenburg et al., 2013). Toch ligt de

gestandaardiseerde correlatiecoëfficiënt voor zelfcontrole in twee studies rond 0,52. Wat

aantoont dat zelfcontrole waarschijnlijk toch nog altijd een significante rol speelt in de

verklaring waarom iemand lid wordt van een gewelddadige jeugdgroep. Het is dus nog steeds

van belang dat zelfcontrole als variabele wordt opgenomen in onderzoeken rond

gewelddadige jeugdgroepen.

Net zoals bij criminaliteit, vinden de meeste studies rond gewelddadige jeugdgroepen dat

levensstijlrisico de belangrijkste verklarende factor is om het lid zijn van een gewelddadige

jeugdgroep te verklaren (Pauwels, 2008; Pauwels, 2013; Pauwels, & Svensson, 2014). Tevens

Page 49: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

43

werd het hebben van delinquente vrienden en een eigen crimineel verleden als belangrijke

risicofactoren gevonden (Haymoz et al., 2014). Ook al werd dit enkel in één studie gevonden,

valt het toch op dat terug dezelfde factoren als bij criminaliteit als belangrijk werden

gevonden. Levensstijlrisico en het hebben van delinquentie vrienden lijken dus bij

adolescenten een belangrijkere verklarende factor voor zowel criminaliteit als dit type van

analoog gedrag. Moraliteit werd in één studie opgenomen en bleek net zoals zelfcontrole een

minder sterk verband te hebben met gewelddadige jeugdgroepen als levensstijlrisico

(Pauwels, 2008). Maar omdat dit slechts om één onderzoek ging, kan er hier geen uitspraak

over gedaan worden. In de toekomst zou er verder onderzoek naar het verband met moraliteit

moeten gedaan worden. Dit omdat de situationele actietheorie toch ook een algemene

criminaliteitstheorie stelt te zijn.

De andere twee analoge gedragsvormen die zijn bestudeerd zijn problematisch alcoholgebruik

en middelengebruik, telkens bij adolescenten. Voor beide vond men een partieel verband,

maar een definitieve uitspraak kan moeilijk gedaan worden, omdat het telkens slechts om één

studie ging. Voor problematisch alcoholgebruik bleek zelfcontrole wel een significante

voorspeller, maar de sterkte van het effect was wel afhankelijk van andere variabelen.

Daardoor kan er van uitgegaan worden dat deze andere variabelen een grotere rol spelen in de

verklaring van problematisch alcoholgebruik bij jongeren. Indien er een strenger beleid werd

gevoerd, en er een lagere culturele acceptatie was voor alcoholgebruik bij jongeren, was het

effect van zelfcontrole groter en was er ook meer sprake van problematische alcoholgebruik.

Wat wel opvalt is dat in deze studie de beschikbaarheid geen effect had op problematisch

alcoholgebruik (Podaná, & Buriánek, 2013). Beschikbaarheid kan gezien worden gezien als

opportuniteit, en volgens de zelfcontroletheorie is het net de interactie opportuniteit en

zelfcontrole die de belangrijkste verklarende factoren van criminaliteit en analoog gedrag

zouden zijn (Gottfredson, & Hirschi, 1990).

Het laatste onderzoek naar analoog gedrag aan criminaliteit gaat over het verband tussen

middelengebruik en criminaliteit. Voor dit verband zijn er verschillende hypothesen. De ene

denkt dat criminaliteit leidt tot middelengebruik, terwijl anderen ervan uitgaan dat net

middelengebruik leidt tot verschillende criminaliteitsvormen. Een derde hypothese is dat

beide fenomenen een gemeenschappelijke oorzaak hebben. Gottfredson en Hirschi (1990) zijn

het eens met de derde hypothese. Volgens hun zou zowel criminaliteit als middelengebruik

door de gemeenschappelijke factor zelfcontrole kunnen verklaard worden. Mensen die drugs

Page 50: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

44

gebruiken of criminaliteit plegen zouden allen het persoonlijkheidskenmerk lage zelfcontrole

gemeen hebben. Het verband tussen middelengebruik en criminaliteit komt overeen met het

versatiliteitsprincipe waar zij achter staan. Dat er vaak een verband is tussen deze twee

fenomenen komt omdat individuen verschillende soorten deviantie vertonen en zich niet enkel

specialiseren in één criminaliteitsvorm.

In dit onderzoek vindt men inderdaad een sterk verband tussen middelengebruik en lage

zelfcontrole. Het verband dat gevonden is, is bijna even sterk als het gevonden verband tussen

criminaliteit en zelfcontrole. Toch zou volgens dit onderzoek zelfcontrole niet de sterkste

factor zijn om het verband tussen middelgebruik en criminaliteit te verklaren. De

onderzoekers suggereren dat men eerder naar dynamische factoren moet zoeken om dit

verband te verklaren, terwijl dat zelfcontrole een statische factor is (Ribeaud, & Eisner, 2006).

Voor de relatie tussen middelengebruik en criminaliteit moet dus ook gezocht worden naar

andere, belangrijkere, verklarende factoren.

4.2.3 Zelfcontrole en moraliteit

Sinds de situationele actietheorie tot stand is gekomen, speelt moraliteit een belangrijkere rol

in Europees empirisch onderzoek. Dit is ook zichtbaar in deze systematische literatuurstudie,

waarbij in negen studies de interactie van moraliteit en zelfcontrole met criminaliteit is

onderzocht. Volgens de situationele actietheorie zou moraliteit een belangrijkere rol spelen in

de verklaring van criminaliteit, dan zelfcontrole. Meer nog, zelfcontrole zou pas een rol

spelen indien een individu een lage moraliteit heeft. De reden hiervoor is, volgens de

situationele actietheorie, dat indien men een hoge moraliteit heeft, men criminaliteit niet als

handelingsalternatief ziet (Wikström, 2004; Wikström , 2006; Wikström, & Treiber, 2007).

In Amerikaanse context is er hier nog zo goed als geen onderzoek naar gedaan. Een mogelijke

verklaring kan zijn dat deze theorie door de Europeaan Wikström is ontwikkeld en daardoor

minder aandacht krijgt in Amerikaanse context.

In dit onderzoek is de stelling dat moraliteit een belangrijkere verklarende factor is van

criminaliteit wel duidelijk bevestigd. In sommige studies werd er wel enkel gesproken van

criminele geneigdheid. De term criminele geneigdheid bestaat uit de variabelen zelfcontrole

en moraliteit samen (Pauwels, & Svensson, 2010; Svensson, & Pauwels, 2010; Svensson et

al., 2010; Wikström et al., 2010). Het ging dus om een interactie-effect op criminaliteit. Toch

Page 51: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

45

kan gesteld worden dat alle negen studies tot dezelfde bevinding zijn gekomen, dat moraliteit

een belangrijkere verklarende factor van criminaliteit is, dan zelfcontrole. Er kan dus

eveneens gesteld worden dat de onderzoeken een partiële steun geven aan de

zelfcontroletheorie, want zelfcontrole heeft volgens deze studies nog steeds een significant

effect op criminaliteit (Pauwels, 2012; Pauwels et al., 2011; van Gelder, & de Vries, 2014;

Wikström, & Svensson, 2010; Weerman, 2010).

Wat moraliteit een nog belangrijkere factor maakt om criminaliteit te verklaren, is het feit dat

de onderzoeken ook de stelling bevestigen dat het effect van zelfcontrole afhankelijk is van de

mate van moraliteit. Met andere woorden hoe hoger de moraliteitsgraad van een individu is,

hoe kleiner het effect van zelfcontrole op de beslissing om een morele regel te breken.

Zelfcontrole heeft zelfs geen of nauwelijks effect op criminaliteit indien een individu een

hoge moraliteit heeft (Pauwels, 2012; Svensson et al, 2010; Wikström, & Svensson, 2010).

Uit de onderzoeken blijkt zelfs dat het effect van een aantal andere variabelen afhankelijk is

van de mate van moraliteit. Volgens de situationele actietheorie zou het effect van

afschrikking groter zijn indien iemand een lage moraliteit of hoge criminele geneigdheid

heeft. Bij een hoge mate van moraliteit zou afschrikking zo goed als geen effect hebben. Dit

komt voort uit de redenering dat indien men criminaliteit niet als handelingsalternatief ziet,

andere factoren geen rol spelen op de keuze om criminaliteit te plegen. Het is net iemand zijn

moraliteit die bepaalt of men criminaliteit als handelingsalternatief zal zien (Pauwels et al.,

2011; Wikström, 2006; Wikström, Tseloni, & Karlis, 2011).

Deze hypothese is zowel bevestigd als gefalsifieerd. Eén onderzoek kwam tot de bevinding

dat vooral bij een lage zelfcontrole of hoge criminele geneigdheid er een effect is van

gepercipieerde afschrikking op criminaliteit (Hirtenlehner, Pauwels, & Mesko, 2013). Een

andere onderzoek keek slechts naar twee dimensies van zelfcontrole, namelijk hoge

impulsiviteit en risicozoekend gedrag. Maar kwam wel tot de tegenovergestelde conclusie dat

het vertonen van deze twee eigenschappen leidt tot een verminderde gepercipieerde pakkans

(Schulz, 2014).

Nog twee andere onderzoeken hebben deze hypothese weerlegd. Uit deze onderzoeken kwam

naar voren dat net een hogere moraliteit zorgde voor een grotere afschrikking om criminaliteit

te plegen. Meer nog, volgens het ene onderzoek zou er slechts een interactie-effect zijn tussen

Page 52: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

46

moraliteit en gepercipieerde pakkans voor twee criminaliteitsvormen, namelijk vandalisme en

aanranding. En dus geen effect hebben op de gehele criminaliteit. (Pauwels et al., 2011; van

Gelder, & de Vries, 2014). Omdat het slechts om vier onderzoeken gaat, waarvan de

resultaten elkaar tegenspreken, kan er geen ultieme uitspraak gedaan worden over het al dan

niet kloppen van deze hypothese van de situationele actietheorie. Toch lijkt het erop dat deze

veronderstelling van de situationele actietheorie niet klopt. In Amerikaanse context is er

echter geen concreet onderzoek gedaan naar de relatie tussen moraliteit en afschrikking om

een conclusie te trekken.

Moraliteit bepaalt tevens ook het effect van een aantal andere variabelen op criminaliteit. Zo

zou het effect van levensstijl op criminaliteit lager zijn indien men een lage criminele

geneigdheid heeft. Tevens zouden criminogene omgevingen enkele een invloed hebben indien

een individu een hoge criminele geneigdheid heeft (Wikström et al., 2010). En ook sociale

controle zou een kleinere invloed hebben om een risicovolle levensstijl te ontwikkelen indien

men een lage criminele geneigdheid heeft (Pauwels, & Svensson, 2009). Dit komt overeen

met de veronderstelling dat indien men een hoge moraliteit heeft, men criminaliteit niet als

handelingsalternatief ziet. Andere factoren spelen dan een mindere of zelfs geen rol om voor

criminaliteit te kiezen.

Alles bij elkaar genomen kan gesteld worden dat in Europese context er een grote empirische

steun is voor de situationele actietheorie. Alle studies die moraliteit als onafhankelijke

variabele hebben opgenomen, komen tot dezelfde conclusie dat moraliteit een belangrijkere

verklarende factor is. Maar de situationele actietheorie kijkt ook naar situationele factoren,

waaronder zelfcontrole en afschrikking. Zelfcontrole moet dus nog steeds in rekening worden

gebracht indien men onderzoek doet naar de totstandkoming van criminaliteit. Net zoals bij

slachtofferschap en criminaliteit is het nodig dat men naar meerdere factoren dan zelfcontrole

alleen kijkt. De context mag hier ook zeker niet uit het oog verloren worden. De situationele

actietheorie houdt hiermee rekening door zowel naar individuele, als situationele factoren te

kijken.

4.2.4 Generaliseerbaarheid zelfcontroletheorie

Volgens Gottfredson, & Hirschi (1990) zou de zelfcontroletheorie een generale theorie zijn.

Ze zou volgens hun toepasbaar zijn op elke vorm van criminaliteit en analoog gedrag.

Page 53: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

47

Volgens hun zou het zelfs witteboordcriminaliteit kunnen verklaren. Tevens zou de

zelfcontroletheorie in alle culturen en op alle leeftijden toepasbaar zijn. Er zouden anders

gesteld dus geen andere theorieën meer nodig zijn om criminaliteit te verklaren, want

zelfcontrole is volgens hun op alles en iedereen toepasbaar. De generaliseerbaarheid van de

zelfcontroletheorie is echter al door een aantal onderzoeken in Amerikaanse context in twijfel

getrokken (Geis, 2000; Schoepfer et al., 2014). Zo zou zelfcontrole toch niet zo goed

witteboordcriminaliteit kunnen verklaren, als dat het toepasbaar is op conventionele

criminaliteit (Schoepfer et al., 2014). Uit een meta-analyse in Amerikaanse context blijkt dat

er ook rekening moet gehouden worden met andere factoren, zoals vrienden en antisociale

waarden, om criminaliteit te verklaren (Pratt, & Cullen, 2000). Dit doet de

generaliseerbaarheid van de zelfcontroletheorie toch al wat in twijfel trekken. Hier zal verder

ingegaan worden op de bevindingen hieromtrent in Europese context.

Het is al verschillende keren in dit onderzoek aangehaald dat in de Europese studies naar

voren kwam dat andere factoren een belangrijkere rol speelden in de verklaring van

criminaliteit. Vooral het hebben van delinquente vrienden en een risicovolle levensstijl bleken

een significantere factor te zijn in de verklaring van criminaliteit (Pauwels, & Svensson, 2010;

Pauwels, & Svensson, 2011a; Posick, 2013; Rebellon et al., 2008; Seipel, & Eifler, 2010;

Egli et al., 2010).

Maar de belangrijkste verklarende factor bleek moraliteit te zijn. Eenmaal moraliteit werd

opgenomen in het onderzoek, kwam men tot de conclusie dat andere factoren een minder

belangrijke rol speelden. Meer nog het effect van de andere factoren, waaronder zelfcontrole,

was afhankelijk van het moraliteitsniveau van een individu. Indien een individu een hoge

moraliteit had, hadden de andere factoren nauwelijks nog een effect (Pauwels, 2012; Pauwels,

& Svensson, 2009; Svensson et al, 2010; Wikström, & Svensson, 2010; Wikström et al.,

2011). In Europese context kan dus gesteld worden dat moraliteit een belangrijkere factor is

dan zelfcontrole. En zelfs de belangrijkste factor om criminaliteit te voorspellen. Een

Europees onderzoek naar criminaliteit zonder rekening te houden met moraliteit zou dus niet

mogen.

De vraag of de zelfcontroletheorie toepasbaar is op alle criminaliteitsvormen, is moeilijk te

beantwoorden in deze context. De reden hiervoor is dat er niet veel variatie is in de

bestudeerde criminaliteitsvormen. Doordat de onderzoeken zich voornamelijk richten op

Page 54: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

48

adolescenten, gaat het eerder om de conventionele criminaliteit. Bij deze onderzoekspopulatie

is het natuurlijk niet mogelijk om witteboordcriminaliteit te bestuderen. Toch zijn er indicaties

dat zelfcontrole niet op alle criminaliteitsvormen even toepasbaar is. Zo zou zelfcontrole

bepaalde criminaliteitsvormen beter verklaren. De studies spreken elkaar echter op dat vlak

wat tegen. De meeste onderzoeken die kijken naar verschillende delicten komen tot de

conclusie dat zelfcontrole beter geweldsdelicten dan eigendomsdelicten verklaart (Posick,

2013; Rebellon et al., 2008). Echter het verschil in gestandaardiseerde correlatiecoëfficiënt is

zo miniem. En tevens komt een ander onderzoek net tot de tegenovergestelde bevinding dat

zelfcontrole beter eigendomsdelicten verklaart (Egli et al., 2010).

Het is niet verwonderlijk dat net deze criminaliteitsvormen voornamelijk bestudeerd zijn.

Deze maken namelijk deel uit van de criminaliteitsdefinitie van Gottfredson en Hirschi

(1990). De enigste studie die ook nog vandalisme opneemt, komt net tot de conclusie dat

zelfcontrole vooral dit fenomeen kan voorspellen (Egli, Lucia, & Berchtold, 2012). Het is dus

hoogst onduidelijk of zelfcontrole alle criminaliteitsvormen even goed kan voorspellen. Dat

net naar de delictsvormen gekeken wordt die in hun criminaliteitsdefinitie voorkomen kan

voor de positieve resultaten hebben gezorgd. Er is duidelijk nood naar onderzoek bij

verschillende populaties en rond verschillende criminaliteitstypes om te bepalen of deze

veronderstelling van de zelfcontroletheorie klopt.

Nog een tegenindicatie voor de generaliseerbaarheid van de zelfcontroletheorie is dat voor

analoog gedrag, zelfcontrole niet de meest significante verklarende factor blijkt te zijn. Als

men naar analoog gedrag in het algemeen kijkt, komt men tot de conclusie dat iets meer dan

de helft het slechts partieel eens is met de zelfcontroletheorie en de andere onderzoeken het

zelfs grotendeels oneens zijn met de zelfcontroletheorie. Net zoals bij criminaliteit, kwam

men bij gewelddadige jeugdgroepen tot de conclusie dat levensstijlrisico en het hebben van

delinquente vrienden de belangrijkste factoren waren om dit fenomeen te begrijpen (Haymoz,

et al., 2014; Pauwels, 2008; Pauwels, 2013; Pauwels, & Svensson, 2014). Terwijl voor

problematische alcoholgebruik het effect van zelfcontrole afhankelijk was van andere

factoren. Bij problematische alcoholgebruik waren dus eveneens andere factoren van groter

belang om dit fenomeen te begrijpen (Podaná, & Buriánek, 2013).

Nog een veronderstelling die weerlegd is, is dat zelfcontrole de link tussen middelengebruik

en delinquentie kan verklaren. Uit de studie van Ribeaud en Eisner (2006) blijkt dat het eerder

Page 55: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

49

dynamische factoren, in plaats van statische factoren, zijn die de relatie middelengebruik en

criminaliteit kunnen verklaren. Deze resultaten willen niet zeggen dat zelfcontrole geen

belangrijke rol speelt in de verklaring van analoog gedrag. Zelfcontrole heeft volgens vele

onderzoeken nog steeds een significante rol in de verklaring hiervan (Ribeaud, & Eisner,

2006; Pauwels, & Svensson, 2013; Podaná, & Buriánek, 2013). Het is enkel duidelijk dat het

niet de belangrijkste factor is om analoog gedrag te verklaren in Europese context.

Ook de stelling dat zelfcontrole zowel criminaliteit als slachtofferschap kan verklaren, is niet

volledig bevestigd. Zelfcontrole zou veel beter daderschap, dan slachtofferschap kunnen

verklaren. Zelfcontrole kan dus onmogelijk de relatie die er bestaat tussen dader- en

slachtofferschap volledig verklaren (Pauwels, & Svensson, 2011a; Pauwels, & Svensson,

2013; Posick, 2013; Van Gelder et al., 2014). Daders en slachtoffers bezitten dus andere

gemeenschappelijke factoren die de relatie tussen de twee beter kan verklaren. Verder

onderzoek is nodig om deze factoren te bepalen. Maar ook de context en andere situationele

factoren mogen niet uit het oog verloren gaan, om de relatie tussen dader- en slachtofferschap

beter te begrijpen (Posick, & Rocque, 2014).

Omdat zelfcontrole in verschillende onderzoeken nog steeds een belangrijke rol speelt, is wel

duidelijk dat zelfcontrole toepasbaar is in verschillende culturen. In de studie van Vazsonyi, &

Killias (2001) wordt dit heel duidelijk. Volgens dit onderzoek is er zo goed als geen verschil

in de mate van zelfcontrole tussen inheemse en immigrante jongeren. Het feit dat de meeste

studies partiële ondersteuning geven aan de zelfcontroletheorie betekent dat men zelfcontrole

zo goed als in elke cultuur kan toepassen op de verklaring van criminaliteit. Echter moet in

acht genomen worden, zoals al vele malen aangehaald, dat ook naar andere factoren gekeken

moet worden. Dat er in verschillende studies steun is voor de situationele actietheorie mag

zeker niet uit het oog verloren worden. Studies die moraliteit, zelfcontrole, delinquentie

vrienden en levensstijlrisico niet opnemen in hun onderzoek naar deviante fenomenen

miskennen deze vaststellingen. Elk onderzoek zou minstens deze onafhankelijke variabelen

moeten opnemen.

Volgens de zelfcontroletheorie zou zelfcontrole eveneens criminaliteit van zowel jongens als

meisjes even goed moeten kunnen verklaren. Wel zouden meisjes een hogere zelfcontrole

hebben dan jongens, wat het verschil in criminaliteitsgraad tussen beide geslachten zou

moeten verklaren (Gottfredson, & Hirschi, 1999). De onderzoeken bevestigen dat meisjes een

Page 56: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

50

hogere zelfcontrole hebben (Gavray et al, 2012; Pauwels, 2012). Maar die verschillen zouden

toch niet zo groot zijn (Vazsonyi, & Killias, 2001). Tevens wijst één onderzoek uit dat

zelfcontrole beter de criminaliteit van jongens zou kunnen verklaren. Terwijl delinquente

vrienden dan weer beter criminaliteit van meisjes kan voorspellen (Steketee, Junger, &

Junger-Tas, 2013). Omdat het hier slechts om één onderzoek gaat, kan hier geen algemene

uitspraak over gedaan worden. Wel toont het nogmaals aan dat (delinquente) vrienden een

grote invloed hebben op criminaliteit. Waar de zelfcontroletheorie net stelde dat vrienden zo

goed als geen invloed hebben op een individu zijn criminele geneigdheid.

Doordat er zowel naar algemene criminaliteit, als naar bepaalde criminaliteitstypes en analoog

gedrag is gekeken. Kan wel gesteld worden dat adolescenten zich niet beperken tot één

criminaliteitsvorm en er dus zeker sprake is van versatiliteit. Adolescenten vertonen

verschillende deviante gedragingen en specialiseren zich niet tot één bepaalde

criminaliteitsvorm. Wel zouden vrienden een grote invloed hebben welk soort delicten een

jongere pleegt (Beier, 2014). Doordat al verschillende theoretici er van uitgingen dat

individuen zich niet specialiseren in een bepaald type criminaliteit, is dit geen verrassende

vaststelling (Gottfredson, & Hirschi, 1990; Tittle, 2004; Wikström, 2004).

Er kan dus na deze uiteenzetting van de verschillende vaststellingen, gesteld worden dat

zelfcontrole nog steeds een belangrijke rol speelt in de verklaring van criminaliteit en analoog

gedrag. En dat het tevens in zo goed als alle culturele contexten toepasbaar is. Maar de

zelfcontroletheorie is niet zo veralgemeenbaar als dat Gottfredson en Hirschi (1990)

beweerden. Het verklaart niet alle analoge gedragingen even goed en ook slachtofferschap

zou niet zo goed verklaard worden door het concept zelfcontrole. Tevens is het zo dat andere

factoren zoals moraliteit en levensstijlrisico, criminaliteit en analoog gedrag beter kunnen

verklaren. Zelfcontrole kan dus zeker niet alles verklaren. Zelfcontrole kan zelfs niet meer als

de belangrijkste factor van criminaliteit gezien worden. Toch is de zelfcontroletheorie niet

volledig afgeschreven. Hij was enkel te simplistisch door geen rekening te houden met andere

mogelijke risicofactoren van criminaliteit, die later zelfs belangrijker bleken te zijn dan

zelfcontrole. Een onderzoek zonder zelfcontrole erin op te nemen is echter fout.

Page 57: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

51

4.2.5 Invloed meetinstrument op resultaten

Alle studies die criminaliteit of analoog gedrag bestudeerden hebben zich gebaseerd op de

Grasmick et al.(1993)-schaal. In de meeste onderzoeken ging het wel om een verkorte versie

waar niet alle dimensies van zelfcontrole in opgenomen waren. Meestal ging het om de

dimensies impulsiviteit, gewelddadig temparement/agressie en risicozoekend gedrag. In

Amerikaans onderzoek was er al evidentie dat impulsiviteit een belangrijkere dimensie van

zelfcontrole is. De vraag was zelfs of impulsiviteit even belangrijk is als het concept

zelfcontrole (Arneklev et al., 1999). Maar ook in Europees onderzoek bleek dat impulsiviteit

en risicozoekend gedrag bijna even sterk als zelfcontrole zijn om bepaalde gedragingen te

verklaren (Ribeaud, & Eisner, 2006). Een voorkeur hebben voor simpele en fysieke taken

zouden dan weer minder goede dimensies zijn van het concept zelfcontrole (Arneklev, 1999;

Marschall, & Enzmann, 2011; Ribeaud, & Eisner, 2006). Het is dan ook niet verwonderlijk

dat deze zo goed als niet zijn opgenomen in de Europese onderzoeken.

Het ging dus in alle studies om een attitudeschaal. Geen enkele studie heeft een gedragsschaal

van zelfcontrole gebruikt. Dit terwijl Gottfredson en Hirschi net de voorkeur hebben voor

gedragsmatig onderzoek (Polakowski, 1994; Ribeaud, & Eisner, 2006). Volgens Pratt en

Cullen (2000) zou er echter weinig invloed zijn van de meetinstrumenten op de resultaten.

Gedragsmatige schalen zouden wel iets positievere resultaten vertonen, maar dit verschil zou

niet significant zijn. In dit onderzoek is dit eveneens merkbaar, want ook al geven de meeste

onderzoeken slechts partiële steun aan de zelfcontroletheorie, zijn er toch onderzoeken met

een positief resultaat.

Indien alle dimensies opgenomen waren, in een al dan niet verkorte Grasmick et al.(1993)-

schaal, vond men wel geen negatieve resultaten. Terwijl een aantal onderzoeken die niet alle

dimensies opnamen toch uitkwamen dat zelfcontrole een veel minder significante rol speelde

in de verklaring van bepaalde fenomenen dan verwacht. Door het klein aantal onderzoeken

die volledig geen steun geven aan de zelfcontroletheorie, is deze bevinding waarschijnlijk niet

significant. Algemeen kan gesteld worden dat in dit onderzoek het aantal opgenomen

dimensies geen effect heeft op het resultaat. Wel moet hierbij in acht worden genomen dat

niet alle dimensies even frequent zijn opgenomen in de onderzoeken. Vooral impulsiviteit,

gewelddadig temparement en risicozoekend gedrag zijn opgenomen. De vraag is dan ook of

dat, indien de andere dimensies zijn opgenomen, dit tot een ander resultaat zou leiden. Mede

Page 58: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

52

doordat er aanwijzingen zijn dat bepaalde dimensies, waaronder impulsiviteit en

risicozoekend gedrag, een sterker effect hebben (Arneklev et al., 1999; Ribeaud, & Eisner,

2006; Schulz, 2014). Wordt verwacht dat er geen andere resultaten zullen bekomen worden en

men dus nog steeds voornamelijk een gedeeltelijke steun voor de zelfcontroletheorie vindt.

Globaal genomen is het in dit onderzoek heel moeilijk om te besluiten of meetinstrumenten

een invloed hebben op de resultaten. Ten eerste hebben alle studies een attitudeschaal

gebruikt in plaats van een gedragsmatige schaal. Tevens is er vooral de focus gelegd op de

dimensies impulsiviteit, gewelddadig temparement en risicozoekend gedrag. Als gekeken

wordt naar het soort onderzoek valt er wel iets op qua type meetinstrument. Waar in cross-

sectioneel onderzoek voornamelijk gebruik is gemaakt van schriftelijke enquêtes, is in

longitudinaal onderzoek hoofdzakelijk gebruik gemaakt van interviews. Slechts één studie die

aan longitudinaal onderzoek deed, maakte gebruik van een schriftelijke enquête (Weerman,

2010). Maar ook in het geval van longitudinaal onderzoek en interviews komt men zowel

positieve, gedeeltelijk steunende, als negatieve resultaten uit. En dit in ongeveer gelijke

verhoudingen. Er zijn dan ook slechts vijf studies die de longitudinale methode hebben

gebruikt. Wel kan men stellen dat op dit vlak Gottfredson en Hirschi een punt hebben toen ze

zeiden dat men dezelfde resultaten moet bekomen, ongeacht het type van onderzoek.

Amerikaans onderzoek daarentegen heeft wel iets van verschil waargenomen in de resultaten

afhankelijk van het type onderzoek. In de weinige gevallen die gebruik maakten van

longitudinaal onderzoek vonden ze een kleinere ondersteuning voor de zelfcontroletheorie.

Wat er op zou wijzen dat zelfcontrole toch niet zo stabiel is over de levensloop als door de

zelfcontroletheorie geclaimd wordt (Pratt, & Cullen, 2000).

4.2.6 Besluit

Algemeen kan gesteld worden dat zelfcontrole zeker niet de meeste invloed heeft op

criminaliteit. De primaire rol die zelfcontrole kreeg in de zelfcontroletheorie is onterecht.

Andere variabelen blijken een significanter effect te hebben op criminaliteit. Vooral

delinquente vrienden en een risicovolle levensstijl kwamen in verschillende onderzoeken

terug als belangrijkere verklarende factoren (Beier, 2014; Pauwels, & Svensson, 2010;

Pauwels, & Svensson, 2011a; Posick, 2013; Rebellon et al., 2008; Seipel, & Eifler, 2010; Egli

et al., 2010). Toch wil dit niet zeggen dat zelfcontrole geen significante rol meer speelt. In de

Page 59: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

53

verschillende studies vond men dat zelfcontrole nog altijd een belangrijke variabele is om

criminaliteit te verklaren (Pauwels, 2012; Pauwels, & Svensson, 2013; Svensson, & Pauwels,

2011; Wikström, & Svensson, 2010).

De belangrijkste verklarende factor van criminaliteit blijkt in Europese context evenwel

moraliteit te zijn. Vanaf dat deze variabele werd opgenomen in onderzoek verminderde het

effect van verschillende variabelen op criminaliteit. Zo ook zelfcontrole en een risicovolle

levensstijl. Indien men een hoge moraliteit heeft, blijken deze variabelen zelfs zo goed als

geen invloed meer uit te oefenen (Pauwels, 2012; Pauwels, & Svensson, 2009; Svensson et al,

2010; Wikström, & Svensson, 2010). Dit bevestigt de veronderstelling van de situationele

actietheorie dat indien men een hoge moraliteit heeft, men criminaliteit niet als

handelingsalternatief ziet. En dat andere variabelen daar dus geen invloed meer op hebben.

In dit onderzoek werd de hypothese dat afschrikking enkel een effect heeft op individuen met

een lage moraliteit grotendeels weerlegd. Slechts een klein aantal onderzoeken onderzochten

dit fenomeen waardoor geen ultieme conclusie kan getrokken worden. De interactie moet dan

ook verder onderzocht worden. Wel kan men concluderen dat de situationele actietheorie

meer ondersteuning krijgt dan de zelfcontroletheorie. Onderzoekers moeten dus zeker de

variabelen uit deze theorie in hun onderzoek opnemen. Daarbij hoort ook zelfcontrole.

Eveneens moet de situationele actietheorie in de toekomst in Amerikaanse context getoetst

worden om te kijken of deze algemeen geldend is.

Eveneens klopt de bewering dat de zelfcontroletheorie op alle criminaliteitsvormen en

analoog gedrag even goed toepasbaar is niet. Uit de studies blijkt dat zelfcontrole minder

toepasbaar is op bepaalde vormen van analoog gedrag. Zo zouden dezelfde variabelen als bij

criminaliteit, namelijk een levensstijlrisico en het hebben van delinquente vrienden, het lid

zijn van een gewelddadige jeugdgroep beter verklaren (Haymoz et al., 2014; Pauwels, 2008;

Pauwels, 2013; Pauwels, & Svensson, 2014). Tevens zou de link tussen middelengebruik en

criminaliteit niet volledig door zelfcontrole kunnen verklaard worden (Ribeaud, & Eisner,

2006). Of de theorie toepasbaar is op alle criminaliteitsvormen wordt ook in twijfel getrokken

vanuit Amerikaans onderzoek (Geis, 2000; Schoepfer et al., 2014). In dit onderzoek vond men

daar tegenstrijdige bevindingen over. Toch lijkt het erop dat zelfcontrole bepaalde

criminaliteitstypes beter kan verklaren dan andere. Eveneens zou zelfcontrole beter

Page 60: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

54

daderschap dan slachtofferschap verklaren (Pauwels, & Svensson, 2011a; Pauwels, &

Svensson, 2013; Posick, 2013; Van Gelder et al., 2014).

Nog steeds is er nood aan meer longitudinaal onderzoek. In deze systematische

literatuurstudie waren er slechts vijf studies die aan longitudinaal onderzoek deden. Uit de

analyse blijkt dat er in longitudinaal onderzoek gelijklopende resultaten bekomen worden als

in cross-sectioneel onderzoek. Terwijl volgens Amerikaans onderzoek, longitudinaal

onderzoek minder ondersteuning geeft aan de zelfcontroletheorie. In dit onderzoek kunnen

geen uitspraken gedaan worden over het feit of er verschillende resultaten bekomen worden,

indien zelfcontrole op een andere manier wordt gemeten. De verschillende studies gebruikten

enkel een attitudeschaal en geen gedragsmatige schaal. Volgens Amerikaans onderzoek zou

de wijze waarop zelfcontrole wordt gemeten geen significante invloed hebben op de

resultaten (Pratt, & Cullen, 2000).

4.3 De oorzaken van zelfcontrole

Om criminaliteit te kunnen verklaren en voor de preventie ervan, is het niet enkel nodig om

de directe oorzaken van criminaliteit te kennen, maar ook de oorzaken van de oorzaken

(Wikström, 2004; Wikström, 2006; Wikström, & Butterworth, 2006). Met andere woorden

moet men ook weten wat zelfcontrole veroorzaakt om aan effectieve preventie te kunnen

doen. Indien deze indirecte oorzaken van criminaliteit niet aangepakt worden zal de preventie

falen en is de kans op recidive reëel.

De ontwikkeling van zelfcontrole is volgens Gottfredson en Hirschi (1990) bijna uitsluitend

afkomstig van een goed socialisatieproces door de ouders. Lage zelfcontrole zou dan

ontwikkeld worden door een inadequate opvoeding van de ouders. Er zijn drie voorwaarden

waaraan deze opvoeding moet voldoen. Een ouder moet het gedrag van zijn kind opvolgen,

deviant gedrag herkennen en indien zijn kind deviant gedrag vertoont, dit gedrag bestraffen.

Maar een essentiële voorwaarde die hiervoor nodig is, is dat er affectie voor het kind moet

zijn. Indien de opvoeding op één van deze vlakken faalt, is de kans volgens hun groot dat het

kind een lage zelfcontrole ontwikkelt. Zelfcontrole zou al volledig ontwikkeld zijn rond de

leeftijd van acht tot tien jaar en stabiel blijven gedurende het hele leven van een individu

(Vazsonyi, & Belliston, 2007).

Page 61: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

55

Amerikaans onderzoek wijst inderdaad uit dat er een link is tussen ouderlijke socialisatie en

de ontwikkeling van zelfcontrole (Burt, Simons, & Simons, 2006; Meldrum, & Carter, 2011).

Echter blijkt dat net zoals bij de verklaring van criminaliteit, er ook bij de ontwikkeling van

zelfcontrole nog andere factoren van belang zijn, dan deze die Gottfredson en Hirschi voorop

stelden. Gottfredson en Hirschi (1990) waren er van overtuigd dat vrienden geen invloed

hebben op de ontwikkeling van zelfcontrole. Maar verschillende onderzoeken wijzen uit dat

dit wel het geval is. Zowel delinquente als niet-delinquente vrienden hebben een invloed op

zelfcontrole. Indien het om delinquente vrienden gaat verlaagt iemand zijn zelfcontrole.

Daarmee is ook de stelling dat zelfcontrole stabiel is na een bepaalde leeftijd weerlegd, want

zelfcontrole kan ook na de leeftijd van acht à tien jaar nog veranderen (Burt et al., 2006;

Meldrum, & Carter, 2011). Een ander onderzoek vindt wel dat bij een groot deel adolescenten

zelfcontrole stabiel blijft. Toch blijkt ook uit dit onderzoek dat zelfcontrole bij 16% van de

adolescenten niet stabiel blijft na de leeftijd van tien jaar (Hay, & Forrest, 2006).

Er zijn dus indicaties dat zelfcontrole toch niet zo een stabiele karakteristiek is, zoals door de

zelfcontroletheorie is vooropgesteld. Volgens psychologische modellen wordt zelfcontrole

zelfs als een spier gezien. Men zou zelfcontrole kunnen trainen zodat deze hoger wordt

(Baumeister et al., 2007; Muraven et al., 2010).

Maar niet enkel vrienden zouden op latere leeftijd nog een invloed hebben op iemand zijn

zelfcontrole. Er is tevens bewijs dat de ouders en de school een significante rol spelen in de

verdere ontwikkeling van zelfcontrole. Nog twee factoren die in de zelfcontroletheorie

aangehaald zijn als niet belangrijk voor de ontwikkeling van zelfcontrole. Want indien

zelfcontrole inderdaad stabiel zou blijven na de leeftijd van tien jaar, zouden zij geen invloed

meer mogen hebben op zelfcontrole. Maar onderzoek weerlegt deze redenering. Indien

ouders hun kind niet meer goed socialiseren, dus niet meer goed opvolgen, zou de

zelfcontrole dalen (Burt et al., 2006; Hay, & Forrest, 2006). Daarnaast zou de band met de

leerkracht een invloed hebben op de ontwikkeling van zelfcontrole (Burt et al., 2006). Het is

dus ook in het geval van de oorzaken van zelfcontrole duidelijk dat er andere factoren een rol

spelen dan de zelfcontroletheorie voorspelde.

Evenzeer is er steeds meer bewijs dat zelfcontrole ook een biologische en genetische

oorsprong heeft (Galliot, & Baumeister, 2007; Muraven et al., 2010; Baumeister et al., 2007).

Page 62: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

56

De mate van zelfcontrole van ouders zou zo de mate van zelfcontrole van hun kinderen voor

een stuk kunnen voorspellen (Boutwell, & Beaver; 2010).

Gotffredson en Hirschi (1990) gaan er ook van uit dat kinderen waarvan de ouders een lage

zelfcontrole hebben, ook een lage zelfcontrole zullen ontwikkelen. Zij leggen de verklaring

hiervoor volledig bij de inadequate socialisatieprocessen van de ouders. Maar er is bewijs dat

ook genetische factoren hierin een rol spelen. Voornamelijk de prefrontale cortex zou een

grote rol spelen in de ontwikkeling van zelfcontrole. Indien de prefrontale cortex zich niet

goed ontwikkelt, zal zelfcontrole zich eveneens niet goed ontwikkelen. De oorzaken voor een

slechte ontwikkeling van de prefrontale cortex kunnen zowel genetisch zijn, als van buitenaf

komen. Zo kan het gebruik van bepaalde stoffen als tabak, alcohol en andere soorten drugs

tijdens de zwangerschap de groei van de foetus beïnvloeden. Doordat de prefrontale cortex

pas in de late adolescentie volledig ontwikkelt is, weerlegt men het idee van de

zelfcontroletheorie dat zelfcontrole al volledig ontwikkelt is op de leeftijd van acht à tien jaar

(Beaver et al., 2007; Boutwell, & Beaver, 2010).

Echter is er nog steeds weinig onderzoek gedaan naar de oorzaken van zelfcontrole (Hay, &

Forrest, 2006; Meldrum, & Carter, 2011). Dit is in Europese context niet anders. Slechts

zeven studies van de 34, ofwel 20,6%, hebben onderzocht welke factoren van belang zijn bij

de ontwikkeling van zelfcontrole. Dit is relatief weinig ten opzichte van de onderzoeken naar

de relatie zelfcontrole en criminaliteit. Nu zal verder ingegaan worden op de causale factoren

van zelfcontrole die naar voren kwamen in de Europese onderzoeken.

4.3.1 Ouderlijk socialisatie en zelfcontrole

Net zoals in Amerikaans onderzoek komt men hier tot de bevinding dat ouderlijke socialisatie

nog steeds een significante rol speelt in de ontwikkeling van zelfcontrole. Echter is er hier

enkel gekeken naar de voorwaarden ouderlijk toezicht en ouderlijke affectie (Vazsonyi, &

Belliston, 2007; Pauwels, & Svensson, 2010) De andere twee voorwaarden voor een adequate

opvoeding volgens de zelfcontroletheorie, namelijk deviant gedrag herkennen en deviant

gedrag bestraffen, zijn in geen enkele studie opgenomen. Of de andere twee voorwaarden er

dan niet toe toen kan niet gezegd worden. De vraag is dan of dat men de socialisatie door de

ouders gelijk kan stellen aan ouderlijke controle. Want affectie is volgens Gottfredson en

Page 63: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

57

Hirschi (1990) enkel een voorwaarde om dit goed te doen. Dit zou kunnen kloppen want uit

één studie blijkt dat nabijheid van de moeder geen meerwaarde heeft om de mate van

zelfcontrole te verklaren (Vazsonyi, & Belliston, 2007).

Maar nog een andere factor blijkt belangrijker te zijn dan de drie voorwaarden die de

zelfcontroletheorie aan een adequate opvoeding koppelde. Ondersteuning van de ouders blijkt

volgens dezelfde studie het sterkste effect te hebben op zelfcontrole (Vazsonyi, & Belliston,

2007). De resultaten van deze studie bevestigen eerder de dwangtheorie van Colvin, die stelde

dat sociale ondersteuning ervoor zal zorgen dat iemand zich conform zal gedragen. Het soort

relatie dat iemand heeft, bepaalt volgens de dwangtheorie iemand zijn zelfcontrole. Een

relatie die hoofdzakelijk bestaat uit dwang, zou zorgen voor een lage zelfcontrole. Een relatie

die hoofdzakelijk bestaat uit ondersteuning, zowel emotioneel als instrumenteel, zou

daarentegen zorgen voor een hoge zelfcontrole (Colvin, 2000). Dit is bevestigt in dit

empirisch onderzoek, waar ondersteuning zorgde voor een hogere zelfcontrole. Terwijl de

zelfcontroletheorie geen oog had voor dit concept.

Net zoals bij criminaliteit vinden de meeste studies dat de veronderstellingen van de

zelfcontroletheorie niet volledig kloppen. Drie studies zijn het partieel eens en drie zijn het zo

goed als oneens met de uitspraak dat er enkel gekeken moet worden naar de ouderlijke

socialisatie om de mate van zelfcontrole te kunnen verklaren. Slechts één is het grotendeels

eens met deze stelling. Ook in dit geval zijn er dus meerdere factoren, dan de

zelfcontroletheorie vooropstelt, die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van

zelfcontrole. Je zou kunnen stellen dat de zelfcontroletheorie een te beperkte kijk had op beide

fenomenen in de drang om een algemene theorie te kunnen zijn.

Uit verschillende studies blijkt dat ouderlijke controle niet de belangrijkste verklarende factor

van zelfcontrole is (Pauwels, & Svensson, 2010; Pauwels, & Svensson, 2011b; Vazsonyi, &

Belliston, 2007). Volgens één studie zou ouderlijke controle zelfs geen direct effect hebben op

zelfcontrole (Pauwels, & Svensson, 2014). De andere studies hebben ouderlijke controle en

gehechtheid aan de ouders niet opgenomen in hun onderzoek.

Zo zou de school een belangrijkere rol spelen in de ontwikkeling van zelfcontrole (Pauwels,

& Svensson, 2010; Pauwels, & Svensson, 2011b; Pauwels et al., 2014). Over de invloed van

Page 64: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

58

de school op zelfcontrole zal dieper ingegaan worden in het volgende deel. De reden hiervoor

is dat de invloed van de school expliciet besproken is in de zelfcontroletheorie.

Niet enkel de school is belangrijk bij de verklaring van zelfcontrole. Nog andere factoren

spelen een significante rol hierin. Eén daarvan is maatschappelijke kwetsbaarheid. Hoe hoger

de maatschappelijke kwetsbaarheid, hoe lager de zelfcontrole. Dit is echter een heel ruim

begrip en antisociale waarden blijken een veel groter negatief effect te hebben op zelfcontrole

(Gavray et al., 2012; Vettenburg, et al., 2013; Pauwels, & Svensson, 2011b). Antisociale

waarden zou zelfs een groter effect hebben dan de school op zelfcontrole. Eén onderzoek

vraagt zich wel af of antisociale waarden geen gevolg van zelfcontrole kan zijn (Gavray et al,

2012).

Andere belangrijke factoren die uit een onderzoek naar voren kwamen, zijn micro-plaats

wanorde, normloosheid en subjectieve machteloosheid. Met micro-plaats wanorde wordt hier

wanorde op straatniveau bedoeld, zoals graffiti, zwerfvuil en verlaten gebouwen. Onder

normloosheid wordt verstaan dat men geen normen meer volgt. Men ziet niet meer wat goed

en fout is. Als laatste wordt onder subjectieve machteloosheid, ook wel vaak geassocieerd met

een externe locus van controle, verstaan dat men het gevoel heeft geen controle te hebben

over de gevolgen van zijn daden. Uitkomsten zijn volgens individuen met subjectieve

machteloosheid gedetermineerd door uitwendige krachten zoals machtige anderen, geluk en

geloof. Volgens dit onderzoek zou ouderlijke controle geen direct effect hebben op

zelfcontrole, maar volledig gemedieerd worden door subjectieve machteloosheid en

normloosheid. Normloosheid zou het sterkste effect hebben op zelfcontrole. Alle drie de

factoren hebben een negatief effect op zelfcontrole. Dus hoe groter de wanorde in een buurt,

en hoe groter de subjectieve machteloosheid en normloosheid, hoe lager de zelfcontrole

volgens deze nieuwe integratieve controle theorie zal zijn (Pauwels, & Svensson, 2014).

In alle onderzoeken namen zowel jongens als meisjes deel. Men kan er dus van uitgaan dat de

mechanismen tot zelfcontrole bij beide geslachten dezelfde zijn. In één onderzoek is dit zelfs

expliciet vermeld. Het is wel zo dat meisjes een hogere zelfcontrole hebben dan jongens.

Doch de factoren die leiden tot zelfcontrole werken op dezelfde wijze in ongeacht het geslacht

(Gavray et al., 2012). Gottfredson en Hirshi (1990) waren ook al tot de vaststelling gekomen

dat meisjes een hogere zelfcontrole hebben dan jongens. Eveneens kwamen ze tot de

conclusie dat dezelfde mechanismen verantwoordelijk waren voor de ontwikkeling van

Page 65: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

59

zelfcontrole bij beide geslachten. Echter waar hier duidelijk meerdere factoren van belang zijn

om de variantie in zelfcontrole te verklaren, moest er volgens hun enkel gekeken worden naar

de ouderlijke socialisatie. Meisjes zouden beter gesocialiseerd worden dan jongens.

De factoren die verantwoordelijk zijn in de ontwikkeling van zelfcontrole zouden dezelfde

moeten zijn over culturen heen (Gotffredsson, & Hirshi, 1990). Doordat de onderzoeken in de

verschillende landen dezelfde factoren vinden, kan deze veronderstelling van de

zelfcontroletheorie bevestigd worden. Zelfcontrole verklaart dus niet alleen in alle landen

voor een deel criminaliteit, ook de causale factoren van zelfcontrole zijn quasi gelijk over de

landen heen.

4.3.2 De school en zelfcontrole

Zoals reeds is aangehaald blijkt dat de school een belangrijke invloed heeft op zelfcontrole

(Pauwels, & Svensson, 2010; Pauwels, & Svensson, 2011b; Pauwels et al., 2014). Zelfs

belangrijker dan ouderlijk toezicht (Pauwels, & Svensson, 2010). Maatschappelijke

kwetsbaarheid heeft ook een significante invloed op zelfcontrole (Gavray et al., 2012;

Vettenburg et al., 2013). De vraag hierbij is, of dat het wel maatschappelijke kwetsbaarheid is

die een invloed heeft op zelfcontrole in dit geval. Individuen worden namelijk

maatschappelijk kwetsbaar doordat ze steeds negatieve ervaringen of contacten hebben met

maatschappelijke instellingen, zoals de school. Is het dan ook in deze gevallen niet

voornamelijk de school die een effect heeft op zelfcontrole en dus niet het vage begrip

maatschappelijke kwetsbaarheid?

Volgens Gottfredson en Hirschi (1990) kan de school inderdaad een socialiserende rol spelen

en zo een invloed hebben op zelfcontrole. De school heeft zelfs verschillende voordelen

tegenover het gezin. Zo kan de school het gedrag van het kind beter opvolgen, leerkrachten

zouden over het algemeen ook beter deviant gedrag herkennen, en omdat de school een

disciplinaire instelling is hier ook maatregelen tegen treffen. De voorwaarde dat de school aan

effectieve socialisering kan doen is dat ze ondersteuning van de ouders krijgt. Vaak gaan

ouders die hun kind niet goed gesocialiseerd hebben echter geen ondersteuning bieden. De

kinderen van deze ouders spijbelen daardoor vaak en dit is van voorspellende waarde voor

lage zelfcontrole later. Toch zouden sommigen ook zonder de ouderlijke ondersteuning

Page 66: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

60

effectief gesocialiseerd worden door de school en zo de voordelen van zelfcontrole zien. Eens

een individu effectief gesocialiseerd is, is dit zo goed als onomkeerbaar. Hieruit volgt hun

opvatting dat zelfcontrole een stabiel kenmerk is vanaf acht à tien jaar.

De bevindingen uit de onderzoeken, dat de school ook een invloed heeft op de ontwikkeling

van zelfcontrole, kloppen dus met de veronderstellingen van de zelfcontroletheorie. Echter

bleek de school wel een belangrijkere invloed te hebben op zelfcontrole dan de ouderlijke

controle (Pauwels, & Svensson, 2010; Pauwels, & Svensson, 2011b). Terwijl volgens de

zelfcontroletheorie de ouderlijke socialisatie toch nog steeds de primaire factor is om

zelfcontrole te voorspellen. Het feit dat de steekproeven in de onderzoeken bestaan uit

adolescenten uit het middelbaar, weerlegt daarnaast de opvatting dat zelfcontrole al een

stabiele factor is vanaf de leeftijd van acht à tien jaar. Indien dit het geval zou zijn geweest,

zou de school en de andere factoren geen invloed meer mogen hebben gehad op de

zelfcontrole van adolescenten. Uit de onderzoeken blijkt echter dat ook na de leeftijd van 10

jaar er nog andere factoren zijn die een invloed hebben op iemand zijn zelfcontrole. Zelfs

ouderlijke controle heeft nog een effect op zelfcontrole in de adolescentie.

4.3.3 Andere factoren en zelfcontrole

Uit Amerikaans onderzoek bleek dat naast de voorgaand genoemde factoren, ook vrienden

een rol spelen in de ontwikkeling van zelfcontrole. Zowel delinquente vrienden, als niet-

delinquente vrienden spelen een rol in de ontwikkeling van zelfcontrole. Niet-delinquente

vrienden verhogen iemand zijn zelfcontrole, terwijl delinquente vrienden zelfcontrole net

verlagen (Burt, et al., 2006; Meldrum, & Carter, 2011). Dit is in strijd met de

zelfcontroletheorie die stelt dat vrienden zo goed als geen invloed uitoefenen op zelfcontrole.

Deze stelling heeft er waarschijnlijk voor gezorgd dat de invloed van vrienden verwaarloosd

is in onderzoek naar zelfcontrole (Meldrum, & Carter, 2011).

Niet alleen is het in Amerikaans onderzoek verwaarloosd, ook in Europees onderzoek is dit

duidelijk verwaarloosd. Waar er in Amerikaanse studies sinds kort wel belangstelling wordt

getoond voor de invloed van ‘peers’, is dit in Europees onderzoek nog onzichtbaar. Geen

enkele studie in deze systematische literatuurstudie heeft gekeken naar de invloed van

vrienden op de ontwikkeling van zelfcontrole. Nog steeds gaat de meeste aandacht naar de

Page 67: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

61

ouderlijke socialisatie en de invloed van de school (Pauwels, & Svensson, 2010; Pauwels, &

Svensson, 2011b; Pauwels et al., 2014, Vazsonyi, & Belliston, 2007). Er is dringend nood

naar onderzoek, in Europese context, naar de invloed van vrienden op zelfcontrole. Door de al

vastgestelde grote invloed van vrienden op criminaliteit, kan verwacht worden dat vrienden

ook een grote invloed zullen spelen op de ontwikkeling van zelfcontrole.

Wat nog bleek uit Amerikaans onderzoek, is dat er steeds meer evidentie is dat zelfcontrole

ook een biogenetische oorsprong heeft. Door de toenemende neurologische kennis is het

duidelijk dat de prefrontale cortex een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van

zelfcontrole. De functies van de prefrontale cortex worden uitvoerende functies genoemd.

Zelfcontrole is daar één van. Indien de prefrontale cortex zich niet goed ontwikkelt zijn er

uitvoerende dysfuncties. De ontwikkeling van de prefrontale cortex heeft dus een grote

invloed op zelfcontrole (Beaver et al., 2007). De oorzaken van een slechte ontwikkeling van

de prefrontale cortex kunnen zowel genetisch zijn als van buitenaf komen (Beaver et al.,

2007; Boutwell, & Beaver, 2010). De prefrontale cortex ontwikkelt zich als één van de laatste

gebieden van het brein en zou pas volledig ontwikkeld zijn wanneer men midden de jaren 20

is. Dit weerlegt nog maar eens het idee van de zelfcontroletheorie dat zelfcontrole al volledig

ontwikkeld is op de leeftijd van 10 jaar. De biologische verklaring van zelfcontrole is echter

nog niet getoetst in Europese context. Omdat er reeds zoveel evidentie is gevonden in

Amerikaans onderzoek kan er toch van uitgegaan worden dat zelfcontrole eveneens een

biologische oorsprong heeft.

4.3.4 Invloed meetinstrument op de oorzaken van zelfcontrole

In het geval van onderzoek naar de oorzaken van zelfcontrole is er eveneens enkel gebruik

gemaakt van de Grasmick et al.(1993)-schaal. Dit telkens in een verkorte versie. Slechts één

onderzoek heeft alle dimensies opgenomen (Vazssonyi, & Belliston, 2007). De andere hebben

zich voornamelijk terug gefocust op de dimensies impulsiviteit, gewelddadig temparement en

risicozoekend gedrag. Net zoals bij de onderzoeken naar de relatie zelfcontrole en

criminaliteit is er hier enkel gebruik gemaakt van attitudeschalen. Men kan dus niet uitmaken

of het een verschil uitmaakt indien er gebruik wordt gemaakt van gedragsmatige schalen.

Waar de voorkeur van Gottfredson en Hirschi naar uitging (Polakowski, 1994, Ribeaud, &

Eisner, 2006).

Page 68: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

62

De steekproeven van de onderzoeken bestonden uitsluitend uit adolescenten uit het

middelbaar. Hier werden enkel cross-sectionele onderzoeken gedaan en er werden enkel

schriftelijke enquêtes afgenomen. Dit alles in acht genomen kan men dus niets zeggen over de

invloed van de meetinstrumenten op de resultaten. Net omdat in elk onderzoek gelijklopende

methodes zijn toegepast.

Er wordt duidelijk nog steeds weinig gebruik gemaakt van longitudinaal onderzoek. Toch is

dit nodig om te kijken of zelfcontrole stabiel blijft vanaf een bepaalde leeftijd. Nu is het

eigenlijk bijna onmogelijk om te stellen of zelfcontrole vanaf een bepaalde leeftijd een

stabiele karakteristiek is. Wel is het al duidelijk dat zelfcontrole zich zeker nog ontwikkelt in

de adolescentie en dus niet al stabiel is vanaf ongeveer 10 jaar.

4.3.5 Besluit

De zelfcontroletheorie gaat er van uit dat zelfcontrole zich bijna uitsluitend ontwikkelt via de

ouderlijke socialisatie (Gottfredson, & Hirschi, 1990). Dit blijkt echter niet zo te zijn.

Ouderlijke socialisatie lijkt zelfs niet de belangrijkste factor te zijn om zelfcontrole te

ontwikkelen. Verschillende onderzoeken tonen aan dat de school daarin eveneens een

belangrijke rol zou spelen. Als het al geen belangrijkere rol is (Pauwels, & Svensson, 2010;

Pauwels, & Svensson, 2011b; Pauwels et al., 2014).

Dat de school een rol kan spelen in de ontwikkeling van zelfcontrole was ook al door de

zelfcontroletheorie voorspelt. Toch zou de ouderlijke opvoeding nog steeds de belangrijkste

factor zijn om de mate van zelfcontrole te verklaren. Maar de theorie gaat er eveneens van uit

dat zelfcontrole al stabiel is vanaf de leeftijd van acht à tien jaar (Gottfredson, & Hirschi,

1990). De onderzoeken hier zijn echter uitgevoerd bij adolescenten uit het middelbaar. En

daaruit blijkt dat de school en andere factoren ook op die leeftijd iemand zijn zelfcontrole nog

kunnen beïnvloeden. Dat zelfcontrole stabiel is vanaf de leeftijd van ongeveer 10 jaar wordt in

dit onderzoek dus weerlegd.

De andere factoren die een belangrijke invloed hebben op iemand zijn zelfcontrole zijn

maatschappelijke kwetsbaarheid en antisociale waarden. Antisociale waarden zouden zelfs

Page 69: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

63

een belangrijkere rol spelen dan de school (Gavray et al., 2012; Vettenburg, et al., 2013;

Pauwels, & Svensson, 2011b). De vraag is echter of het bij maatschappelijke kwetsbaarheid

ook niet eerder de school is die invloed heeft op zelfcontrole. Maatschappelijke kwetsbaarheid

ontstaat namelijk doordat een individu steeds geconfronteerd is met de negatieve gevolgen

van maatschappelijke instellingen. De school behoort daar ook toe.

Uit Amerikaans onderzoek komt er eveneens steeds meer bewijs dat zelfcontrole een

biogenetische oorsprong heeft. Vooral de prefrontale cortex zou een invloed hebben op de

ontwikkeling van zelfcontrole. De functies van de prefrontale cortex worden uitvoerende

functies genoemd, zelfcontrole is daar één van. De ontwikkeling van de prefrontale cortex

bepaalt dus voor een groot deel de ontwikkeling van zelfcontrole. Indien er iets fout loopt in

de ontwikkeling van de prefrontale cortex is de kans groot dat ook zelfcontrole aangetast

wordt (Beaver et al., 2007; Boutwell, & Beaver, 2010). Eveneens blijkt uit Amerikaans

onderzoek dat ook vrienden een belangrijke invloed hebben op iemand zijn zelfcontrole, ook

in de adolescentie (Burt et al., 2006; Meldrum, & Carter, 2011). Zowel de biogenetische

invloed, als de invloed van vrienden is echter nog niet bestudeerd in Europees onderzoek.

Hier is dringend nood aan.

Men kan niet bepalen of de meetinstrumenten een invloed op de resultaten hebben gehad,

want in alle onderzoeken is dezelfde methodologie gebruikt. Elk onderzoek was cross-

sectioneel, gebeurde via schriftelijke enquêtes bij adolescenten uit het middelbaar, en

zelfcontrole werd in elk onderzoek gemeten via een attitudeschaal. Er is dringend nood aan

longitudinaal onderzoek in dit geval. Via dit soort onderzoek kan onderzocht worden of dat

zelfcontrole vanaf een bepaalde leeftijd wel stabiel is.

Page 70: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

64

5. Discussie en conclusie

De zelfcontroletheorie heeft al vanaf dat zij tot stand kwam voor veel commotie gezorgd in de

criminologie. De zelfcontroletheorie gaat ervan uit dat de karakteristiek zelfcontrole elke

vorm van criminaliteit en analoog gedrag daaraan kan verklaren. Zelfcontrole zou de

belangrijkste factor zijn om deze fenomenen te verklaren en andere factoren zouden geen

verklarende meerwaarde hebben. Zelfcontrole zelf zou dan weer voornamelijk door ouderlijke

socialisatie ontwikkeld worden. Andere factoren zouden nauwelijks een rol spelen. Een

uitzondering hierop is de school, die mits de ouderlijke ondersteuning wel een invloed kan

uitoefenen. De invloed van factoren op zelfcontrole zou evenwel stoppen vanaf de leeftijd van

acht à tien jaar. Vanaf dan zou zelfcontrole een stabiele factor doorheen de levensloop zijn

(Gottfredson, & Hirschi, 1990).

Een theorie die alle criminaliteit wilt verklaren aan de hand van één variabele trekt natuurlijk

meteen de aandacht. De vraag is of een dergelijke theorie niet te simplistisch is. Kan een

complex fenomeen als criminaliteit verklaard worden door enkel te kijken naar iemand zijn

zelfcontrole? Vooral het feit dat ook witteboordcriminaliteit door zelfcontrole zou verklaard

kunnen worden werd in vraag getrokken (Schoepfer et al., 2014). Een meta-analyse in

Amerikaanse context toonde ook al aan dat er naar andere factoren, zoals vrienden, moet

gekeken worden om criminaliteit te verklaren (Pratt, & Cullen, 2000).

Later is het concept zelfcontrole nog in verschillende geïntegreerde theorieën

geïmplementeerd. Vooral de situationele actietheorie krijgt veel ondersteuning (Antonnacio,

& Tittle, 2008; Svensson et al., 2010). Volgens deze theorie verklaart moraliteit criminaliteit

beter. Het concept zelfcontrole krijgt in deze theorie een andere invulling. Niet alleen is het

hier een situationeel kenmerk, in plaats van een individueel kenmerk, eveneens speelt

zelfcontrole pas een rol indien men criminaliteit als handelingsalternatief ziet (Wikström,

2006). Omdat deze theorie zo belangrijk lijkt, is in deze masterproef ook gekeken naar de

interactie tussen zelfcontrole en moraliteit.

Dat zelfcontrole niet alle criminaliteit zou kunnen verklaren is niet de enige kritiek op de

zelfcontroletheorie. Eén van de grootste kritieken die meermaals naar voren kwam, is dat de

zelfcontroletheorie om een tautologie zou gaan (Akers, 1991; Wikström, & Treiber, 2007;

Page 71: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

65

Arneklev, Elis, & Medlicott., 2006). Gottfredson en Hirschi hadden geen operationele

definitie voorzien voor zelfcontrole en hadden de voorkeur om zelfcontrole te meten via

gedragsmatig onderzoek. Onderzoekers moesten dus naar bepaalde gedragingen kijken om

zelfcontrole te bepalen. Terwijl het net die gedragingen zijn die door de zelfcontroletheorie

verklaard worden. Criminaliteit voorspelde criminaliteit. (Akers, 1991; Arneklev et al., 2006;

Polakwoski, 1994). Later hebben Grasmick et al. (1993) een attitudeschaal ontwikkeld om

zelfcontrole te meten. Dit zou minder tautologisch zijn.

Uit Amerikaans onderzoek is er eveneens steeds meer bewijs dat zelfcontrole door andere

factoren, dan ouderlijke socialisatie, beïnvloed wordt. Het wordt steeds duidelijker dat

zelfcontrole ook een biogenetische oorsprong heeft. Vooral de prefrontale cortex zou hierin

een belangrijke rol spelen. Indien de prefrontale cortex slecht ontwikkelt, zal een individu zijn

zelfcontrole hoogstwaarschijnlijk ook aangetast zijn. De prefrontale cortex is pas volledig

ontwikkeld als iemand midden de 20 is (Beaver et al., 2007; Boutwell, & Beaver, 2010).

Daarmee is ook de veronderstelling dat zelfcontrole al vanaf 10 jaar stabiel is weerlegd.

Onderzoek in Amerikaanse context heeft aangetoond dat zelfcontrole zich nog ontwikkelt na

de leeftijd van 10 jaar. En dat ouderlijke socialisatie en de school ook dan nog steeds een

belangrijke rol spelen. Eveneens zouden vrienden een belangrijke rol spelen (Burt, Simons, &

Simons, 2006; Meldrum, & Carter, 2011). Zelfcontrole zou zelfs getraind kunnen worden

(Baumeister et al., 2007; Muraven et al., 2010). Daarmee wordt nogmaals de veronderstelling

dat zelfcontrole stabiel is vanaf een bepaalde leeftijd weerlegd.

De zelfcontroletheorie is voornamelijk getoetst in Amerikaanse context. Deze zou normaal

toepasbaar moeten zijn in elke culturele context. Daarom is in deze masterproef gekozen om

de empirische waarde ervan te evalueren in West- en Noord-Europese context. Dit gebeurde

via een systematische literatuurstudie van de onderzoeken die, in deze context, gedaan zijn

tussen 1991 en 2014 rond zelfcontrole. Het doel van deze masterproef was om te kijken wat

de sterkte van de zelfcontroletheorie is in Europese context. Daarbij werden de verschillende

veronderstellingen van de zelfcontroletheorie onder de loep genomen om een antwoord te

bieden op de centrale hoofdvraag.

Net zoals uit Amerikaans onderzoek al bewijs kwam dat niet enkel naar zelfcontrole moet

gekeken worden om criminaliteit en analoog gedrag te verklaren (Pratt, & Cullen, 2000).

Kwam ook dit onderzoek tot deze bevinding. Zelfcontrole zou zelfs niet meer de sterkst

Page 72: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

66

verklarende factor van criminaliteit zijn. Vooral de variabelen delinquente vrienden,

levensstijlrisico en moraliteit bleken belangrijke factoren om criminaliteit te verklaren

(Pauwels, & Svensson, 2010; Pauwels, & Svensson, 2011a; Posick, 2013; Rebellon et al.,

2008; Seipel, & Eifler, 2010; Egli et al., 2010).

De belangrijkste factor blijkt evenwel moraliteit te zijn. Indien een onderzoek naar moraliteit

keek, kwam men telkens tot de vaststelling dat moraliteit belangrijker was dan zelfcontrole.

De veronderstelling dat zelfcontrole pas van belang is indien men criminaliteit als

handelingsalternatief ziet werd eveneens via verschillende studies bevestigd. Bij een hoge

moraliteit speelden andere factoren, waaronder zelfcontrole, namelijk nauwelijks een rol

(Pauwels, 2012; Pauwels, & Svensson, 2009; Svensson et al, 2010; Wikström, & Svensson,

2010; Wikström et al., 2011). En het is net iemand zijn moraliteit die bepaalt of dat men

zelfcontrole als handelingsalternatief ziet. De situationele actietheorie krijgt dus tegenwoordig

meer ondersteuning dan de zelfcontroletheorie in Europese context. Toekomstig onderzoek

moet dus zeker ook naar andere factoren kijken, om criminaliteit te kunnen verklaren.

Onderzoeken waar de variabele moraliteit niet in opgenomen wordt miskennen het geleverde

bewijs. De invloed van moraliteit moet wel nog onderzocht worden in Amerikaanse context,

want dat is tot op de dag van vandaag nog nauwelijks gedaan.

Eveneens zouden slachtofferschap en bepaalde vormen van analoog gedrag aan criminaliteit

beter verklaard worden door andere factoren. Ook bij analoog gedrag kwamen de factoren

levensstijlrisico en delinquente vrienden terug als belangrijk (Haymoz et al., 2014). Wel moet

opgemerkt worden dat dit enkel voor gewelddadige jeugdgroepen geldt. Evenzeer zou

zelfcontrole veel beter dader- dan slachtofferschap verklaren (Pauwels, & Svensson, 2011a;

Pauwels, & Svensson, 2013; Posick, 2013; Van Gelder et al., 2014). Net zoals bij criminaliteit

zouden situationele factoren een belangrijkere rol spelen in de verklaring van

slachtofferschap. Wat opnieuw eerder de situationele actietheorie ondersteunt die ook kijkt

naar deze factoren. Welke factoren echter het belangrijkste zijn is nog niet geweten. Meer

onderzoek naar slachtofferschap is nog altijd nodig.

Nog een veronderstelling van de zelfcontroletheorie die eveneens weerlegd is in deze

masterproef, is dat zelfcontrole enkel ontwikkeld wordt door ouderlijke socialisatie.

Ouderlijke controle speelt wel nog altijd een significante rol, maar ook in dit geval werden er

andere factoren gevonden die een belangrijkere rol spelen. Wel moet opgemerkt worden dat

Page 73: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

67

in het geval van ouderlijke socialisatie enkel gekeken is geweest naar ouderlijke controle en

affectie. De andere voorwaarden van een adequate opvoeding zijn in geen enkel onderzoek

opgenomen. Toch lijkt ouderlijke socialisatie uit meer te bestaan dan de voorwaarden die

vooropgesteld zijn door de zelfcontroletheorie. Zo zou ouderlijke ondersteuning ook een

effect hebben op zelfcontrole en zelfs een sterker effect dan ouderlijke controle (Vazsonyi, &

Belliston, 2007).

Een andere belangrijke factor die een invloed op zelfcontrole heeft, bleek de school te zijn. De

school zou eveneens een grotere invloed hebben op zelfcontrole dan ouderlijke controle.

Gottfredson en Hirschi (1990) verwierpen het idee niet dat de school een invloed kan

uitoefenen op zelfcontrole, maar dit zou slechts tot de leeftijd van 10 jaar kunnen gebeuren.

Daarna zou zelfcontrole volgens hun een stabiel persoonlijkheidskenmerk moeten zijn.

Tevens blijft volgens hun ouderlijke socialisatie de belangrijkste factor. De onderzoeken in

deze literatuurstudie naar de oorzaken van zelfcontrole zijn uitsluitend uitgevoerd bij

adolescenten. Het idee dat zelfcontrole al stabiel is vanaf de leeftijd van 10 jaar wordt hiermee

weerlegd. Ouderlijke socialisatie en de school hebben dus ook nog na deze leeftijd een

invloed op zelfcontrole (Pauwels, & Svensson, 2010; Pauwels, & Svensson, 2011b).

Longitudinaal onderzoek is nodig om te kijken of zelfcontrole op een bepaalde leeftijd wel

stabiel is.

Of ook in Europese context vrienden een belangrijke invloed hebben op zelfcontrole moet nog

worden onderzocht. Er wordt verwacht dat dit inderdaad het geval zal zijn. Vrienden bleken

immers al een belangrijke factor te zijn om criminaliteit te verklaren. Ook de invloed van de

prefrontale cortex op zelfcontrole is nog niet onderzocht in deze context. Alsook het feit dat

zelfcontrole zou kunnen getraind worden. Er is immers al genoeg bewezen vanuit

Amerikaanse studies dat dit het geval is. Men kan dan ook concluderen dat dit ook in deze

context het geval zou zijn. Toch is verder onderzoek hiernaar aangewezen in beide contexten.

Er is immers nog maar recent aandacht naar de neurologische achtergrond van zelfcontrole.

In deze masterproef kan geen uitspraak gedaan worden of dat meetinstrumenten een invloed

op de resultaten hebben. De onderzoeken gebeurden immers allemaal via bijna dezelfde

methodologie. Zo goed als alle studies gebeurden via schriftelijke enquêtes bij adolescenten in

een cross-sectioneel onderzoek. Slechts enkele onderzoeken waren longitudinale studies.

Volgens Amerikaans onderzoek zou longitudinaal onderzoek de zelfcontroletheorie minder

Page 74: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

68

ondersteunen (Pratt, & Cullen, 2000). Dit werd hier echter niet bevestigd. De onderzoeken

gebruikten ook alleen een versie van de oorspronkelijke Grasmick et al. (1993)-schaal. Of er

een ander resultaat gevonden zou worden met gedragsmatige schalen moet dus eveneens nog

onderzocht worden. Volgens Amerikaans onderzoek zou dit geen significante invloed op de

resultaten hebben (Pratt, & Cullen, 2000).

Een laatste punt dat niet bestudeerd is in deze systematische literatuurstudie, is of de

herdefiniëring van zelfcontrole door Hirschi meer ondersteuning krijgt. Geen enkele studie

heeft dit concept opgenomen. Een recente studie wijst uit dat de zelfcontrole zoals

geoperationaliseerd door de Grasmick et al. (1993)-schaal nog steeds meer variantie van

criminaliteit verklaart, dan de nieuwe geoperationaliseerde definitie van zelfcontrole. De

herdefiniëring van Hirschi zou dus geen meerwaarde geven. Echter zijn er hieromtrent heel

veel tegenstrijdige bevindingen gevonden (Vaszsonyi, & Huang, 2015). Verder onderzoek

naar de geherdefinieerde zelfcontrole door Hirschi moet dus zeker nog gebeuren.

In het algemeen kan gesteld worden dat zelfcontrole nog steeds een belangrijke factor is om

criminaliteit te verklaren. De veronderstellingen van de zelfcontroletheorie bleken echter te

simplistisch. Andere factoren spelen een belangrijkere rol in de verklaring van dit fenomeen.

Ook Gottfredson en Hirschi zijn tot de conclusie gekomen dat nog andere factoren een rol

spelen (Gottfredson, 2011; Vaszsonyi, & Huang, 2015). De situationele actietheorie krijgt

meer ondersteuning dan de zelfcontroletheorie. Moraliteit moet dus zeker in verder onderzoek

opgenomen worden. Eveneens kan gesteld worden dat zelfcontrole door meerdere factoren

ontwikkeld wordt dan door ouderlijke socialisatie. Hier is er echter nog steeds minder

onderzoek naar gedaan dan naar criminaliteit. Verder onderzoek naar de oorzaken is zeker

nog in de toekomst nodig. Eveneens als longitudinaal onderzoek om te kijken of zelfcontrole

ooit een stabiele factor wordt.

Net zoals elk onderzoek heeft ook dit onderzoek zijn beperkingen. In dit onderzoek is enkel

gebruik gemaakt van secundaire data. Men had dus geen enkele invloed op hoe de variabelen

zijn gemeten. Het onderzoek was met andere woorden afhankelijk van de kwaliteit van de

opgenomen studies (Taylor, 1994). Hier is enkel gewerkt met onderzoeken met een peer-

review. De kwaliteit van de studies zou dus hoog moeten zijn. Nog een nadeel van het gebruik

van secundaire data is dat men tevens niet kan bepalen welke variabelen gemeten worden. Zo

Page 75: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

69

zijn sommige vragen minder goed beantwoord kunnen worden, omdat daar nauwelijks of

geen onderzoek naar gedaan is.

Een ander nadeel van een systematische literatuurstudie is dat er een risico is op publication

bias. Niet alle publicaties worden gepubliceerd en de onderzoeker heeft dus niet tot alle

onderzoeken toegang (Bijleveld, 2013; Torgerson, 2003). Of dit een invloed zou hebben op de

resultaten blijft natuurlijk de vraag. De onderzoeken uit deze systematische literatuurstudie

komen voornamelijk uit België, Zweden en Zwitserland. De uitspraken gelden dan ook eerder

voor deze landen dan voor heel West- en Noord-Europa. Verder onderzoek in andere landen

in Europa, alsook in andere contexten, is nodig om de veralgemeenbaarheid van de

zelfcontroletheorie te toetsen.

Page 76: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

70

Bibliografie

Akers, R. L. (1991). Self-control as a general theory of crime. Journal of Quantitative

Criminology, 7(2), 201- 2011.

American Society of Criminology (2006). History of the American Society of Criminology.

Retrieved April 20, 2015, from http://www.asc41.com/History.html

Antonaccio, O., & Tittle, C. R. (2008). Morality, self-control, and crime. Criminology, 46(2),

479-510.

Arneklev, B. J., Elis, L., & Medlicott, S. (2006). Testing the general theory of crime:

comparing effects of “imprudence behavior” and a attitudinal indicator of “low self-

control”. Western Criminology Review, 7(3), 41-55.

Arneklev, B. J., Grasmick, H. G., Bursik, R. J. (1999). Evaluating the dimensionality and

invariance of ‘‘low self-control”. Journal of Quantitative Criminolgy, 15(3), 307-331.

Baumeister, R. F., Vohs, K. D., & Tice, D. M. (2007). The strength model of self-control.

Current Directions in Psychological Science, 16(6), 351-355. doi: 10.1111/j.1467-

8721.2007.00534.x

Beaver, K. M., Wright, J. P., & Delisi, M. (2007). Self-control as an executive function:

reformulating Gottfredson and Hirschi's parental socialization thesis. Criminal Justice

and Behavior, 34(10), 1345-1361. doi: 10.1177/0093854807302049

Beier, H. (2014). Peer effects in offending behaviour across contexts: Disentangling selection,

opportunity and learning processes. European Journal of Criminology, 11(1), 73-90. doi:

10.1177/1477370813486865

Bijleveld, C. C. J. H. (2013). Methoden en Technieken van onderzoek in de criminologie. Den

Haag: Boom Lemma.

Boutwell, B. B., & Beaver, K. M. (2010). The intergenerational transmission of low self-

control. Journal of Research in Crime and Delinquency, 47(2), 147-209. doi:

10.1177/0022427809357715

Page 77: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

71

Burt, C. H., Simons, R. L., Simons, L. G. (2006). A longitudinal test of the effects of

parenting and the stability of self-control: negative evidence for the general theory of

crime. Criminology, 42(2), 353-396.

Colvin, M. (2000). Crime and Coercion. An integrated theory of chronic crime. Hampshire:

Macmillan Press Ltd.

Colvin, M, Cullen, F. T., Vanderven, T. (2002). Coercion, social support, and crime: An

emerging theoretical consensus. Criminology, 40(1), 19-42.

Decorte, T., Tieberghien, J., & Petintseva, O. (2013). Methoden van onderzoek: Ontwerp en

dataverzameling. Een handleiding. Gent: Academia Press.

Egli, N. M., Lucia, S., & Berchtold, A. (2012). Integrated vs. differentiated school systems

and their impact on delinquency. European Journal of Criminology, 9, 245-259.

doi:10.1177/1477370812438140

Egli, N., Vettenburg, N., Savoie, J., Lucia, S., Gavray, C., & Zeman, K. (2010). Belgium,

Canada and Switzerland: Are there differences in the contributions of selected variables

on self-reported property-related and violent delinquency?. European Journal on Crime

Policy and Research, 16, 145-166. doi: 0.1007/s10610-010-9126-7

Eklund, J. M., & Fritzell, J. (2014). Keeping delinquency at bay: The role of the school

context for impulsive and sensation- seeking adolescents. European Journal of

Criminology, 11(6), 682-701. doi: 10.1177/1477370813512584

European Society of Criminology (2003). European Society of Criminology. Retrieved April

20, 2015, from http://www.esc-eurocrim.org

Galliot, M. T., & Baumeister, R. F. (2007). The physiology of willpower: linking blood

glucose to self-control. Personality and Social Psychology Review, 11(4), 303-327

Gavray, C., Vettenburg, N., Pauwels, L., & Brondeel, R. (2012). The impact of societal

vulnerability and violent values on self-control in a Belgium sample of youth: a gender

comparison. Journal of Contemporary Criminal Justice, 29(1), 13-31. doi:

10.1177/1043986212471178

Page 78: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

72

Geis, G. (2000). On the absence of self-control as the basis for a general theory of crime: A

critique. Theoretical Criminology, 4(1), 35-53.

Gottfredson, M. R.. (2011). Sanctions, situations and agency in control theories of crime.

European Journal of Criminology, 8(2), 128-143. doi: 0.1177/1477370810392968

Gottfredson, M., & Hirschi, T. (1986). The true value of lamda would appear to be zero: an

essay of career criminals, criminal careeers, selective incapacitation, cohort studies and

related topics. Criminology, 24(2), 213-234.

Gottfredson, M., & Hirschi, T. (1987). The methodological adequenacy of longitudinal

research on crime. Criminology, 25(3), 581-614.

Gottfredson, M. R., & Hirschi, T. (1990). A general theory of crime. Californië: Stanford

University Press.

Gottfredson, M. R., & Hirschi, T. (2003). Self-control and opportunity. In C. L., Britt, & M.

R., Gottfredson, Control theories of crime and delinquency (pp. 5-19). New Jersey:

Transaction Publishers.

Grasmick, H. G., Tittle, C. H., Bursik, R. J., & Arneklev, B. J. (1993). Testing the core

empirical implications of Gottfredson and Hirschi’s general theory of crime. Journal of

reseacrch in crime and delinquency, 30(1), 5-29.

Hay, C., & Forrest, W. (2006). The development of self-control: examing self-control

theory’s stability thesis. Criminology, 44(4), 739-774.

Haymoz, S., Maxson, C., & Killias, M. (2014). Street gang participation in Europe: A

comparison of correlates. European Journal of Criminology, 11(6), 659-681. doi:

10.1177/1477370813511385

Hirschi, T., & Gottfredson M. (1987). Causes of white-collar crime. Criminolgy, 25(4), 949-

974.

Page 79: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

73

Hirschi, T., & Gottfredson, M. (1983). Age and the explication of crime. American Journal of

Sociology, 89(3), 552-584.

Hirschi, T., & Gottfredson, M. R. (Eds.) (1994). The generality of deviance. New Brunswick:

Transaction Publishers.

Hirschi, T., 1 Gottfredson, M. R. (2000). In defense of self-control. Theoretical Criminology,

4(1), 55-69.

Hirtenlehner, H., Pauwels, L. J. R., & Meski, G. (2013). Is the effect of perceived deterrence

on juvenile offending contingent on the level of self-control; results from three countries.

British Journal of Criminology, 54(1), 128-150.

Jones, J., & Lynam D. R. (2009). In the eye of the impulse beholder. The interaction between

impulsity and perceived informal social control on offending. Criminal Justice and

Behavior, 36(3), 307-321.

Junger-Tas, J., Marshall, I. H., Enzmann, D., Killias, M., Steketee, M., & Gruszczynska, B.

(2011). The many faces of youth crime. Contrasting Theoretical Perspectives on Juvenile

Delinquency across Countries and Cultures. New York: Springer.

Marshall, I. H., & Enzmann, D. (2012). The Generalizability of self-control theory. In J.

Junger-Tas, I. H. Marshall, D. Enzmann, M. Killias, M. Steketee, & B. Gruszczynska

(Eds.), The many faces of youth crime. Contrasting theoretical perspectives on juvenile

delinquency across countries and cultures (pp. 285-325). New York: Springer.

Meldrum, R. C., & Carter, H. (2011). Do peers matter in the development of self-control?

Evidence from a longitudinal study of youth. Journal of youth and adolescence, 41(6),

691-703. doi: 10.1007/s10964-011-9692-0

Meldrum, R. C., Young, J. T. N., & Weerman, F. M. (2012). Changes in self-control during

adolescence: Investigating the influence of the adolescent peer network. Journal of

Criminal Justice, 40, 452-462.

Muraven, M., Baumeister, R. F., & Dianne, M. T. (2010). Longitudinal improvement of self-

Page 80: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

74

regulation through practice: building self-control strength through repeated exercise.

Social Psychology, 139(4), 446-457. doi: 10.1080/00224549909598404

Pauwels, L. (2008). Geweld in groepsverband bij Antwerpse jongeren. De bijdrage van

schoolcontext en levensstijl. Tijdschrift voor criminologie, 1, 3-16.

Pauwels, L. (2012). How similar is the interaction between low self-control and deviant moral

beliefs in the explanation of adolescent offending? An inquiry in sub groups by gender

and immigrant background. In A. S. Fruili, & L. D. Veneto (Eds.), Psychology of

morality (pp. 1-12). New York: Nova Publishers.

Pauwels, L., & Svensson, R. (2009). Adolescent lifestyle risk by gender and ethnic

background: findings from two urban samples. European Journal of Criminology, 6(1),

5-23. doi: 10.1177/1477370808098102

Pauwels, L., & Svensson, R. (2010). Informal controls and the explanation of propensity to

offend: A test in two urban samples. European Journal on Crime Policy and Research,

16, 15-27. doi: 10.1007/s10610-009-9115-x

Pauwels, L. J. R., & Svensson, R. (2011a). Exploring the relationship between offending and

victimization: What is the role of risky lifestyles and low self-control? A test in two urban

samples. European Journal on Crime Policy and Research, 17, 163-177. doi:

10.1007/s10610-011-9150-2

Pauwels, L. , & Svensson, R. (2011b). Socialisation and low self-control: a gender specific

analysis of impulsivity and aggression. In A. Durante, & C. Mammoliti (Eds.),

Psychology of self-control (pp. 123-144). New York: Nova Publishers.

Pauwels, L. J. R., & Svensson, R. (2013). Violent youth group involvement, self-reported

offending and victimization: An empirical assessment of an integrated informal

control/lifestyle model. European Journal on Crime Policy and Research, 19, 369-386.

doi: 0.1007/s10610-013-9205-7

Pauwels, L. J. R., & Svensson, R. (2014). Micro-place disorder, subjective powerlessness and

violent youth group involvement: testing an integrative control theory. International

Journal of Criminology and Sociology, 3, 200-221.

Page 81: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

75

Pauwels, L., Weerman, F., Bruinsma, G., & Bernasco, W. (2011). Perceived sanction risk,

individual propensity and adolescent offending: Assessing key findings from the

deterrence literature in a Dutch sample. European Journal of Criminology, 8(5), 386-400.

doi: 10.1177/1477370811415762.

Pauwels, L. J. R., Weerman, F. M., Bruinsma, G. J. N., & Bernasco, W. (2014). How much

variance in offending, self-control and morality can be explained by neighbourhoods and

schools? An exploratory cross-classified multi-level analysis. European Journal on

Crime Policy and Research. doi: 10.1007/s10610-014-9262-6

Podaná, Z., & Buriánek, J. (2013). Does cultural context affect the association between self-

control and problematic alcohol use among junveniles. A multilevel analysis of 25

European counties. Journal of Contemporary Criminal Justice, 29(1), 70-87. doi:

10.1177/1043986212471181

Polakowski, M. (1994) Linking self- and social control with deviance: illuminating the

structure underlying a general theory of crime and its relation to deviant activity. Journal

of Quantitative criminology, 10(1), 41-78.

Posick, C. (2013). The overlap between offending and victimization among adolescents:

results from the second International Self-report Delinquency Study. Journal of

Contemporary Criminal Justice, 29(1), 106-124. doi: 10.1177/1043986212471250

Posick, C., & Rocque M. (2014). Family matters: A cross-national examination of family

bonding and victimization. European Journal of Criminology, 1-19. doi:

10.1177/1477370814538777

Pratt, T. C., & Cullen, F.T. (2000). The empirical status of Gottfredson and Hirschi’s general

theory of crime: A meta-analysis. Criminolgy, 38(3), 931-964. doi: 10.1111/j.1745-

9125.2000.tb00911.x

Rebellon, C. J., Strauss, M. A., & Medeiros, R. (2008). Self-control in global perspective: An

empirical assessment of Gottfredson and Hirschi's general theory within and across 32

national settings. European Journal of Criminology, 5(3), 331-362. doi:

10.1177/1477370808090836

Page 82: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

76

Reckless, W. C. (1962). A new theory of delinquency and crime. Federal Probation, 25, 42-

46.

Ribeaud, D, & Eisner M. (2006) The 'drug−crime link' from a self-control perspective: An

empirical test in a Swiss youth sample. European Journal of Criminology, 3(1), 33-67.

doi:10.1177/1477370806059080

Schoepfer, A., Piquero, N. L., & Langton, L., (2014). Low self-control versus the desire-for-

control: an empirical test of white-collar crime and conventional crime, Deviant

Behavior, 35, 197-214.

Seipel, C., & Eifler, S. (2010). Opportunities, rational choice, and self-control. On the

interaction of person and situation in a general theory of crime. Crime and Delinquency,

56(2), 167-197.

Shulz, S. (2014). Individual differences in the deterrence process: Which individuals learn

(most) from their offending experiences?. Journal of Quantitative Criminology, 30, 215-

236. doi: 10.1007/s10940-013-9201-6

Steketee, M., Junger, M., & Junger-Tas, J. (2013). Sex differences in the predictors of

juvenile delinquency: females are more susceptible to poor enviroments; males are more

influenced by low self-control. Journal of Contemporary Criminal Justice, 29(1), 88-105.

doi: 10.1177/1043986212470888

Svensson, R., & Pauwels, L. (2010). Is a risky lifestyle always “risky”? The interaction

between individual propensity and lifestyle risk in adolescent offending: a test in two

urban samples. Crime and delinquency, 56(4), 608-626.

Svensson, R., Pauwels, L., & Weerman, F. (2010). Does the effect of self-control on

adolescent offending vary by level of morality. Criminal Justice and Behavior, 37(6),

732-745. doi: 10.1177/0093854810366542

Taylor, R. B. (1994). Research methods in criminal justice. New York: McGraw-Hill.

Tittle, C. R. (2004). Refining control-balance theory. Theoretical Criminology. 8(4): 395–428.

Page 83: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

77

doi: 10.1177/1362480604046657

Torgerson, C. (2003). Systematic reviews. Londen: Continuum

Treiber, K. (2011). The neuroscientific basis of situational action theory. In K. M. Beaver, &

A. Walsh (Eds.), The Ashgate research companion to biosocial theories of crime (pp. 213-

246). Ashgate: Surrey England.

Uman, L. S. (2011). Systematic reviews and meta-analyses. Journal of the Canadian

Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 20(1), 57-59.

van Gelder, J-L., Averdijk, M., Eisner, M., & Ribaud, D. (2014). Unpacking the victim-

offender overlap: on role differentiation and socio-psychological characteristics. Journal

of Quantitative Criminology. doi: 10.1007/s10940-014-9244-3

van Gelder, J-L., & de Vries, R. E. (2014). Rational misbehavior? evaluating an integrated

dual-process model of criminal decision making. Journal of Quantitative Criminology,

30, 1-27. doi: 10.1007/s10940-012-9192-8

Vazsonyi A., & Belliston L. M. (2007). the family-> low self-control->deviance. A cross-

cultural and cross-national test of self-control theory. Criminal Justice and Behavior,

34(4), 505-530.

Vazsonyi, A. T., & Huang, L. (2015). Hirschi’s reconceptualization of self-control: is truth

truly the daugther of time? Evidence from eleven cultures. Journal of Criminal Justice,

43, 59-68.

Vazsonyi, A.T., & Killias, M. (2001). Immigration and crime among youth in Switzerland.

Criminal Justice and Behavior, 28(3), 329-366.

Vazsonyi, A. T., Pickering, L. E., Junger, M. & Hessing, D. (2001). An empirical test of a

general theory of crime: a four-nation comparative study of self-control and the

prediction of deviance. Journal of Research in Crime and Delinquency, 38(2), 91-131.

Vettenburg, N., Brondeel, R., Gavray, C., & Pauwels, L. J. R. (2013). Societal vulnerability

and adolescent offending: The role of violent values, self-control and troublesome youth

Page 84: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

78

group involvement. European Journal of Criminology, 10(4), 444-461. doi:

10.1177/1477370812470777

Ward, J. T., Boman, J. H., Jones, S. (2012). Hirschi's redefined self-control: assessing the

implications of the merger between social- and self-control theories. Crime and

Delinquency, 20(10), 1-28. doi: 10.1177/0011128712466939

Weerman, F. M. (2010). Delinquency after secondary school: exploring the consequences of

schooling, working and dropout. European Journal of Criminology, 7(5), 339-355. doi:

10.1177/1477370810373729

Wikström P-O. H., & Treiber, K. (2007). The role of self-control in crime causation: beyond

Gottfredson and Hirschi's general theory of crime. European Journal of Criminology,

4(2), 237-264. doi: 10.1177/1477370807074858

Wikström, P-O. H. (2004). Crime as alternative towards a cross-level situational action theory

of crime causation, in McCord, J. (Ed.), Beyond empericism: Institutions and intentions

in the study of crime. Advances in criminological theory (Volume 13, pp. 1-37). New

Jersey: Transaction Publishers.

Wikström, P-O. H. (2006). Individuals, settings, and acts of crime: situational mechanisms

and the explination of crime. In P-O. H., Wikström, & R. J., Sampson (Eds.), The

explanation of crime. Context, mechanisms and development (pp. 61-107). Cambridge:

Cambridge University Press.

Wikström, P-O. H., & Butterworth, D.A. (2006). Adolescent crime. Individual differences and

lifestyles. Devon: Willan Publishing.

Wikström, P-O. H., Ceccato, V., Hardie, B., & Treiber, K. (2010). Activity fields and the

dynamics of crime. advancing knowledge about the role of the environment in crime

causation. Journal of Quantitative Criminology, 26, 55-87. doi: 10.1007/s10940-009-

9083-9

Wikström, P-O. H., & Svensson, R. (2010). When does self-control matter? The interaction

between morality and self-control in crime causation. European Journal of Criminology,

7(5), 395-410. doi: 10.1177/1477370810372132

Page 85: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

79

Wikstrom, P-O. H., Tseloni, A., & Karlis, D. (2011). Do people comply with the law because

they fear getting caught?. European Journal of Criminology, 8(5), ‘401-420. doi:

10.1177/1477370811416415

Page 86: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

80

Bijlagen

Bijlage 1: Analyse Europese studies

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Seipel, &

Eifler (2010)

N= 494 Duitse

volwassenen tussen 18

en 80 jaar (49,6%

vrouw en 50% man).

Gemiddelde leeftijd

was 39 jaar. Via een

gestandaardiseerde

vragenlijst.

Grasmick et al.

(1993)-schaal : de

6 dimensies

(volledig

overgenomen)

Niet gemeten in

dit onderzoek.

Nut hebben

(ervaren kosten

bij

overtredingen)

Opportuniteit

(test 1:

voorleggen van

verschillende

daden met hoge

of lage kosten)

3 vormen deviant

gedrag (dronken

rijden,

verduistering en

het verbergen van

extra inkomsten)

via

zelfrapportage.

Zelfcontrole heeft een

significant groot effect

op criminaliteit. Deze is

wel groter indien de

kosten van een misdrijf

laag zijn (b= 0,65 t.o.v.

0,49). Zelfs indien de

variabele ‘nut hebben’

erbij wordt genomen

heeft zelfcontrole nog

steeds een significant

effect (b= 0,47 bij hoge

kosten en b= 0,65 bij

lage kosten). En is ook

groter dan het nutseffect

Ja

Page 87: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

81

(b= -0,10 en 0,1).

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Vazsonyi, &

Belliston

N= 8997 late

adolescenten van de

Grasmick et al

.(1993)-schaal: de

Niet gemeten in

dit onderzoek.

Familieprocesse

n gemeten via

55-item

Normative

Nabijheid,

ondersteuning en

Ja

Page 88: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

82

(2007)

International Study of

Adolescent

Development and

Problem Behaviors.

Waarvan 1244 uit

Nederland

(gemiddelde leeftijd

16 jaar; 46,7%

jongens en 53,3%

meisjes) en 3819 uit

Zwitserland

(gemiddelde leeftijd

18,2 jaar; 62,5%

jongens en 37,5%

meisjes). Via

zelfrapportering in de

klas.

6 dimensies (22

items)

de Adolescent

Family Process

Measure (enkel

bevraging naar

relatie moeder,

stiefmoeder of

vrouwelijke

verzorgster) ->

verbondenheid,

ondersteuning

en opvolging

werden

bevraagd.

Familiestructuur

SES

Deviance Scale

(deviante

activiteiten en

normovertredinge

n onafhankelijk

van culturele

definities worden

gemeten)

opvolging door de

moeder is negatief

gecorreleerd met lage

zelfcontrole (ß tussen -

0,068 en –0,305) en

criminaliteit (ß tussen -

0,096 en -0,196). De

relatie lage zelfcontrole

en deviantie is het

sterkst (ß= 0,467

Nederland en 0,352

Zwitserland).

Ondersteuning heeft het

sterkste effect op

zelfcontrole (ß= -0,278

Nederland en -0,305

Zwitserland). Nabijheid

heeft geen meerwaarde

aan de verklaring van

lage zelfcontrole.

Hetzelfde vindt men

voor deviantie.

Opvolging en

Page 89: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

83

ondersteuning verklaren

bijna 12% van de

variabiliteit in

zelfcontrole. Samen met

zelfcontrole verklaren ze

meer dan 25% van de

variantie in criminaliteit.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Egli,

Vettenburg,

Savoie, Lucia,

Gavray, &

Zeman (2010)

ISRD-2: België (Gent,

Luik, Aalst en

Verviers): N= 1779

adolescenten uit het

7de, 8ste en 9de jaar

school, via een

schriftelijke

gestandaardiseerde

enquête in de klas.

Zwitserland: N= 3065

Zoals gemeten is in

de ISRD-2 met een

zelfcontroleschaal

van 12 items en 4

subschalen

gebaseerd op de

Grasmick et al.

(1993)-schaal:

impulsiviteit,

risicozoekend

Niet gemeten in

dit onderzoek

Familie, school

en

demografische

factoren,

attitude ten op

zichte van

geweld en

levensstijl

Eigendomsdelict

en en

geweldsdelicten.

Via

zelfrapportage

(12 maanden

prevalentie voor

het afnemen van

de enquête)

Lage zelfcontrole is

positief gerelateerd aan

een verhoogd risico op

het plegen van

eigendomsdelicten

(OR= 2,22 België en

1,87 Zwitserland) en

geweldsdelicten (OR=

1,50 en 1,40). Maar ook

iemand zijn levensstijl

Partieel

Page 90: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

84

adolescenten uit het

7de, 8ste en 9de jaar

school, via een

computer-assisted web

interview methode (97

schriftelijk door

technische problemen)

gedrag,

egocentrisch en

gewelddadig

temparement

en delinquente vrienden

(OR= 5,82 en 4,01

eigendomsdelicten en

OR= 2,23 en 2,00

geweldsdelicten) zijn

significante variabelen

om deze delicten te

voorspellen.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Svensson, &

Pauwels

(2010)

N= 2264

adolescenten uit

Antwerpen, België;

gemiddelde leeftijd

13-14 jaar waarvan

49,4% jongens en

50,6% meisjes. Via

een schriftelijke

enquête in de klas

Gebaseerd op de

Grasmick et al.

(1993)-Schaal: 7

items in Antwerpen

en 5 items in

Zweden.

Impulsiviteit en

agressiviteit

4 items van

potentieel

verkeerd gedrag

in Antwerpen en

6 items in

Zweden.

Levensstijl als

multidimensiona

al concept:

- delinquente

vrienden

- nachten

doorgebracht in

centrum

- frequentie

Via

zelfrapportage

van het voorbije

jaar:

9 misdrijven in

Antwerpen

14 misdrijven in

Zweden.

Criminele geneigdheid

(lage zelfcontrole en

moraliteit) zijn positief

gecorreleerd met het

plegen van misdrijven

(ß= 0,33 Antwerpen en

0,40 Halmstad). De

interactie criminele

geneigdheid en

Partieel

Page 91: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

85

afgenomen tussen

januari en juni 2005.

N= 898 adolescenten

uit Halmstad, Zweden;

gemiddelde leeftijd 15

jaar waarvan 51,1%

meisjes en 48,9%

jongens. Via een

schriftelijke enquête in

de klas tussen februari

en maart 2005.

alcoholgebruik levensstijlrisico is

positief gecorreleerd

met criminaliteit (ß

=0,48 en 0,53). Wanneer

men een lage criminele

geneigdheid heeft zal

iemand zijn levensstijl

een zwak effect hebben

op criminaliteit. Het

effect van levensstijl op

criminaliteit is

afhankelijk van

criminele geneigdheid.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Pauwels, &

Svensson

(2011a)

N= 1003 adolescenten

Halmstad, Zweden.

Gemiddelde leeftijd

15 jaar, waarvan

Grasmick et

al.(1993)- schaal (7

items Sint-Niklaas

en 5 items

Niet gemeten in

dit onderzoek

Levensstijlrisico

: metingen van

delinquente

vrienden,

Zelfgerapporteer

-de misdrijven:

13 items Sint-

Niklaas en 14

Zelfcontrole heeft een

sterk direct effect op

criminaliteit (ß=0,25

Sint-Niklaas en 0,27

Partieel

Page 92: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

86

52,3% meisjes en

47,7% jongens. Non

respons= 15,2%. Via

schriftelijke enquête in

de klas tussen februari

en maart 2005.

N= 1554 adolescenten

uit de eerste graad,

Sint-Niklaas, België.

Gemiddelde leeftijd

13-14 jaar.

Schriftelijke enquête

in klas tijdens

academiejaar 2007-

2008.

Halmstad)

Impulsiviteit en

agressiviteit

nachten

doorbrengen in

het stadscentrum

en frequentie

van

alcoholgebruik

gender

immigratieachte

rgrond

familiestructuur

items Halmstad.

Zelfgerapporteer

d

slachtofferschap

(aantal

verschillende

misdrijven waar

men slachtoffer

van was

optellen): 11

items in Sint-

Niklaas en 4

items Halmstad

Beide over het

voorbije jaar.

Halmstad). Lage

zelfcontrole heeft ook

een direct effect op

slachtofferschap, maar

minder sterk dan bij

criminaliteit (ß= 0,09 en

0,03). Lage zelfcontrole

verklaart dus veel beter

criminaliteit dan

slachtofferschap. Maar

daderschap heeft het

grootste direct effect op

slachtofferschap (0,33

en 0,22). Terwijl

levensstijlrisico het best

daderschap voorspelt

(ß= 0,35 en 0,39)

Page 93: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

87

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Pauwels, &

Svensson

(2010)

N= 2486 adolescenten

uit de eerste graad,

Antwerpen, België.

Gemiddelde leeftijd

13-14 jaar, waarvan

49,4% jongens en

50,6% meisjes. Non-

respons 7,5%. Via

schriftelijke enquêtes

in de klas tussen

januari en juni 2005.

N= 1003 adolescenten,

Halmstad, Zweden.

Gemiddelde leeftijd

van 15 jaar, waarvan

48,9% jongens en

51,1% meisjes. Non-

respons 15,2%. Via

een schriftelijke

enquête in de klas

Grasmick et

al.(1993)-schaal (5

items Halmstad en

7 items Antwerpen)

Impulsiviteit en

agressiviteit

Morele waarden

(6 items in

Halmstad en 4

items in

Antwerpen)

Informele

controle

(ouderlijke

gehechtheid,

ouderlijk

toezicht en de

sociale band met

de school)

Achtergrondvari

abelen (geslacht,

immigratieachte

rgrond,

familiestructuur)

Individuele

criminele

geneigdheid is

de afhankelijke

variabele

Informele controle heeft

een direct effect op

criminele geneigdheid

(moraliteit en

zelfcontrole). Ouderlijk

toezicht en de school

hebben het sterkste

direct effect op

criminele geneigdheid

(ß= -0,230 Halmstad, -

0,235 Antwerpen

ouderlijke controle en

ß= -0,337 en -0,417

school).

Informele controle heeft

een direct effect op

moraliteit en ook op

zelfcontrole. Maar in

Halmstad had ouderlijke

gehechtheid geen direct

Partieel

Page 94: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

88

tussen februari en

maart 2005.

effect op moraliteit.

Jongens hadden een

hogere

delinquentietolerantie.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Pauwels, &

Svensson

(2013)

N= 1554 adolescenten

uit de eerste graad,

Sint-Niklaas, België.

Gemiddelde leeftijd

13-14 jaar. Via een

schriftelijke enquête in

de klas tijdens

academiejaar 2007-

2008.

Grasmick et

al.(1993)-schaal (7

items)

Impulsiviteit en

agressiviteit

Deviante

overtuigingen

Familiestructuur

, immigratie-

achtergrond,

familiale

achterstand,

leeftijd

Informele

controle

(ouderlijk

toezicht,

ouderlijke

gehechtheid en

Gewelddadige

jeugdgroep

betrokkenheid

Zelfrapportage

van 13 deviante

acties gedurende

de voorbije 12

maanden.

Zelfrapportage

van

slachtofferschap

van 11 delict

Lage zelfcontrole heeft

een sterk positief effect

op gewelddadige

jeugdgroepen (ß= 0,52).

Maar levensstijlrisico

heeft het grootste

onafhankelijke effect op

in een jeugdgroep zitten

(ß= 1,02).

Lage zelfcontrole is

significant gerelateerd

aan slachtofferschap (ß=

0,22 t.o.v. 0,20

Partieel

Page 95: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

89

band met

school)

Levensstijlrisico

(tijd op plaatsen

zonder toezicht,

aantal

delinquente

vrienden,

frequentie

dronkenschap

weekend)

types gedurende

de voorbije 12

maanden.

levensstijl). En is ook

sterker gecorreleerd met

gehele criminaliteit dan

levensstijl (ß= 0,45

t.o.v. 0,43), maar dit

verschil is heel miniem.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Pauwels,

Weerman,

Bruinsma, &

Bernasco

(2014)

Study of Peers,

Activities and

Neighbourhoods

(SPAN) in Den Haag,

Nederland: N= 612

Grasmick et al.

(1993)-schaal: 10

items: impulsiviteit,

risico nemen,

ongevoeligheid en

Morele waarden

naar 16 situaties

van potentieel

verkeerd doen.

Contextuele

invloeden buurt

en contextuele

invloeden

school

Algemene

criminaliteit (11

items in het

afgelopen jaar)

Slechts een klein deel

van de variantie in

moraliteit wordt

beïnvloed door de buurt

(ICC= 0,06). Het effect

Nee

Page 96: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

90

adolescenten uit het

eerste jaar (12-13 jaar)

en vierde jaar (15-16

jaar ) middelbaar.

Waarvan 55% jongens

en 45% meisjes. Via

een vragenlijst in de

klas in groepen van 4

adolescenten tussen

oktober 2008 en april

2009.

kortzichtigheid Serieuze

overtredingen (5

items het

afgelopen jaar)

Gewelddadige

overtredingen (5

items het

afgelopen jaar)

van de buurt op

zelfcontrole is niet

significant. Maar de

invloed van de buurt op

moraliteit en

zelfcontrole wordt

insignificant wanneer

rekening gehouden

wordt met invloed van

de school (ICC= 0,09 en

0,06).

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Wikström,

Ceccato,

Hardie, &

Treiber (2010)

Longitudinaal.

Petersborough

Adolescent and Young

Adult Development

Study (PADS+) in

2002: 716 jongeren

Grasmick et

al.(1993)-schaal (8

vragen) volgens

definitie

zelfcontrole

volgens SAT.

Morele waarden

voor 16 daden

Ruimte-tijd

(geografische

locatie, plaats,

met wie en

activiteit) in een

4-dagen periode

Zelfgerapporteer

de

criminaliteitsfre

quentie in

voorgaande jaar

via een

Jongeren met een

grotere criminele

geneigdheid (lage

zelfcontrole en lage

moraliteit) spenderen

meer tijd buitenshuis en

Partieel

Page 97: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

91

van 11 jaar uit

Petersborough, UK.

Via jaarlijkse

interviews tussen

2004-2008. En

Petersborough

Community Survey in

2005: N= 6615

volwassenen ouder

dan 18 jaar voor een

post-enquête.

Deze studie gaat over

adolescenten tussen 13

en 17 jaar.

Impulsiviteit,

risicozoekend,

toekomstgerichthei

d

(waarvan zeker

vrijdag en

zaterdag) voor

het interview.

Blootstelling

criminogene

settings in aantal

uren erin

gespendeerd

(settings zonder

toezicht met

peers, settinsg

met lage sociale

cohesie en

settings voor

publiek

amusement

(bars en

nachtclubs))

vragenlijst (10

items) en de

criminele feiten

die ze pleegeden

gedurende de

vier dagen voor

een interview.

buiten school (33,5%

van hun tijd t.o.v. 21,2%

bij lage criminele

geneigdheid). En dus

meer tijd in criminogene

settings. Blootstelling

aan criminogene settings

heeft enkel een effect op

criminaliteit indien de

adolescenten een hoge

criminele geneigdheid

hebben (ß= 0,14) . Bij

lage criminele

geneigdheid speelt

blootstelling bijna geen

rol.

Page 98: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

92

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

van Gelder, &

de Vries

(2014)

N= 153 studenten

psychologie en

pedagogiek uit

Nederland.

Gemiddelde leeftijd

20,4 jaar, waarvan

69,9% vrouwen en

30,1% mannen. Via

een online enquête.

Grasmick et al.

(1993) (via de

HEXACO

zelfcontroleschaal):

de 6 dimensies

Eerlijkheid-

nederigheid

(HEXACO

Personaliteits-

schaal)

Geanticipeerde

pakkans en ernst

van de straf

Illegaal

downloaden en

verzekeringsfrau

de

Zelfcontrole en

moraliteit hebben een

direct effect op de keuze

criminaliteit te plegen

(ß= -0,14 en ß= -0,27).

Maar ook een indirect

effect via negatieve

emoties en ervaren

risico (ß= -0,25 en ß= -

0,18).

Partieel

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

van Gelder,

Averdijk,

Eisner, Ribaud

(2014)

Longitudinale studie.

N=1675 adolescenten

die in de eerste graad

lager onderwijs in

Grasmick et

al.(1993)-schaal (10

items): dimensies

niet gespecifieerd.

Niet gemeten in

dit onderzoek.

Risicovolle

levensstijl

(activiteiten

buitenshuis met

Zelf

gerapporteerde

criminaliteit en

slachtofferschap

Mensen met een lage

zelfcontrole hebben

meer gewelddadige

confrontaties

Ja

Page 99: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

93

2004 startten, hun

ouders en leerkrachten

in Zurich,

Zwitserland.

Gemiddelde leeftijd

start studie: 7,45 jaar,

waarvan 52% jongens

en 48% meisjes. Data

is gebaseerd op de 2

meest recente golven

van het z-proso

project. Via

interviews. Golf 1: N=

1366 adolescenten (

gemiddelde leeftijd:

13,7 jaar) en Golf 2:

N= 1447 (gemiddelde

leeftijd 15,4 jaar).

Enkel gekeken naar

adolescenten in beide

golven (N= 1046)

vrienden zonder

toezicht en

middelengebrui

k)

Subcultuur van

geweld

(mannelijkheids

normen en

gangmembershi

p)

Angst en

depressie

(sociaal gedrag

vragenlijst)

Dominantie

(door

leerkrachten

ingevuld)

Negatieve

( beide 5 items)

in de 12

maanden vooraf.

meegemaakt (γ= 0,40)

en zijn zo voorspellend

voor de overlapping

tussen daders en

slachtoffers (γ= 0,09).

Angst en depressie

vergroten ook de kans

op slachtofferschap en

gewelddadige

confrontaties. Indien

rekening wordt

gehouden met deze

socio-psychologische

karakteristieken wordt

het effect van routine

activiteits- en

subculturele variabelen

minder tot niet

significant.

Page 100: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

94

relaties met

vrienden

Geslacht,

etniciteit en SES

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Schulz (2014)

OCJS (een 4 golven

panelonderzoek)

tussen 2003 en 2006

in Engeland en Wales.

N= 1279 niet-daders

tussen 16 en 25 jaar en

N=567 daders die

feiten pleegden in

minstens 2 golven.

Waarvan 37% mannen

en 63% vrouwen. Via

Criminele

geneigdheid:

Impulsiviteit (4

items)

Risico zoekend

gedrag (1 item: ik

neem graag risico’s

in het leven)

Niet gemeten in

dit onderzoek.

Gepercipieerde

pakkans

Zelfrapportage

en frequentie

van 20 items

gedurende de

voorgaande 12

maanden

Indien er feiten

waren, werd

gevraagd of ze

politioneel

contact hadden.

Mensen met een hoge

impulsiviteit verlagen

meer hun perceptie van

pakkans wanneer ze op

laag niveau daden

plegen dan mensen met

een lage impulsiviteit.

Voor de meest

risicozoekende

individuen lijkt er geen

effect te zijn op hun

Partieel

Page 101: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

95

interviews en

zelfrapportage.

perceptie van pakkans.

Voor daden op hoog

niveau zijn de effecten

van impulsiviteit op

perceptie pakkans niet

significant. De relatie

impulsiviteit matigt het

effect op perceptie

pakkans niet bij

politiecontacten. Dit is

wel zo bij risicozoekend

gedrag, waarbij hun

perceptie op pakkans

verhoogt. Maar minder

dan bij niet

risicozoekende

individuen.

Risicozoekende

individuen leren minder

uit hun ervaringen.

Page 102: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

96

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Podaná, &

Buriánek

(2013)

Data van ISRD-2 van

25 Europese landen:

N= 57588

adolescenten tussen 12

en 16 jaar met een

gemiddelde leeftijd

van 13,9 jaar, waarvan

49,4% jongens en

50,6% meisjes. Via

een schoolenquête in

een papieren of online

versie. De West- en

Noord-Europese

landen zijn:

Oostenrijk, België,

Denemarken, Finland,

Frankrijk, Duitsland,

Ierland, Nederland,

Noorwegen, Zweden

Grasmick et

al.(1993)-schaal (12

items):

risico zoeken

impulsiviteit,

temparement

egocentrisme

Niet gemeten in

dit onderzoek.

Landverschillen:

striktheid van

beleid, culturele

acceptatie

drinken jeugd en

alcoholbeschikb

aarheid voor

jongeren

Geslacht, graad,

immigratiestatus

Problematisch

alcoholgebruik

(dronkenschap,

binge drinking

(5 drankjes of

meer),

frequentie

alcoholconsump

tie (risico

drinken)

Lage zelfcontrole is in

alle landen een

significante voorspeller

van problematisch

alcoholgebruik (b tussen

0,71 en 0,78). Indien

rekening gehouden

wordt met het beleid, is

er in landen met een

strikter beleid een

sterker effect van lage

zelfcontrole op

alcoholconsumptie van

jongeren (b= 0,103

risico drinken en b=

0,132 regelmatig

drinken). Maar is niet

meer significant

wanneer gecontroleerd

Partieel

Page 103: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

97

en Zwitserland. wordt voor culturele

acceptatie (b= - 1,005 en

-1,233). Hoe lager de

acceptatie hoe sterker de

relatie tussen

zelfcontrole en

problematisch

alcoholgebruik. In

landen met acceptatie is

er minder problematisch

alcoholgebruik. De

invloed van

beschikbaarheid op het

effect van zelfcontrole

op alcoholgebruik is niet

gestaafd.

Page 104: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

98

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Gavray,

Vettenburg,

Pauwels, &

Brondeel

(2012)

Belgische component

ISRD-2 (Vlaanderen

en Wallonië): Gent,

Luik, Aalst en

Verviers. N=2247

adolescenten van de

secundaire school.

51,2% jongens en

48,8% meisjes. Via

schriftelijke enquêtes

in de klas.

Grasmick et

al.(1993)-schaal (12

items): niet

gespecifieerd welke

dimensies

Gewelddadige

waarden (5

stellingen)

Sociale

kwetsbaarheid

Geslacht,

leeftijd en

schoolrichting

Zelfcontrole was

de afhankelijke

variabele

Hoe hoger de sociale

kwetsbaarheid hoe lager

de zelfcontrole (ß= -

0,210). Meisjes hebben

over het algemeen een

hogere zelfcontrole (ß=

-0,091). Indien

gecontroleerd wordt

voor gewelddadige

waarden verkleint het

direct effect van sociale

kwetsbaarheid, maar

blijft significant (ß= -

0,090). En dit voor

beide geslachten

gelijklopend.

Gewelddadige waarden

medieert de relatie

tussen sociale

kwetsbaarheid en

Nee

Page 105: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

99

zelfcontrole (ß= -0,586).

Maar gewelddadige

waarden kan ook een

gevolg zijn van lage

zelfcontrole.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Svensson,

Pauwels, &

Weerman

(2010)

N= 2324 Antwerpen,

België. Tussen januari

en juni 2005. Via een

pen- en papier enquête

bij adolescenten uit de

eerste graad,

gemiddelde leeftijd

13-14 jaar. 49,4%

jongens, 50,6%

Grasmick et al.

(1993)–schaal (7

items Antwerpen, 5

items Zweden en

12 items Zuid-

Holland):

Impulsiviteit en

agressie

Algemene

morele waarden

(4 items

Antwerpen, 6

items Halmstad

en 5 items

Zuid-Holland)

Geen andere

onafhankelijke

variabelen

Via

zelfrapportering

criminaliteit en

frequentie

Antwerpen (9

misdrijven)

Halmstad (14)

Zuid-Holland

(12)

Het effect van

zelfcontrole op

criminaliteit is

afhankelijk van de mate

van iemand zijn

moraliteit (ß tussen

0,180 en 0,211 voor het

interactie-effect) . Lage

zelfcontrole heeft een

Partieel

Page 106: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

100

meisjes.

N=952 Halmstad,

Zweden. Tussen

februari en maart

2005. Via een pen- en

papier enquête bij

studenten met

gemiddelde leeftijd 15

jaar. 48,1% jongens en

51,9% meisjes.

N= 1978 Zuid-

Holland, Nederland in

de lente van 2002.

Enquête via de

computer in de klas,

bij adolescenten uit

het eerste en derde

jaar middelbaar.

Gemiddelde leeftijd

13 en 15 jaar. 45%

meisjes en 55%

jongens.

groter effect op

criminaliteit bij mensen

met een lage moraliteit .

Page 107: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

101

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Vazsonyi,

&Killias

(2001)

International Study of

Adolescent

Development (ISAD),

Zwitserland: N= 3136

adolescenten tussen 15

en 19 jaar. Waarvan

N= 2338 Zwitserse

jongeren, N= 521

tweede generatie

immigrantjongeren (in

Zwitserland geboren)

en N= 277 eerste

generatie

immigrantjongeren (in

ander land geboren).

Gemiddelde leeftijd

tussen 17,84 en 17,99

jaar en 70% jongens.

Via een schriftelijke

Grasmick et al.

(1993)-schaal

(volledige schaal)

Niet gemeten in

dit onderzoek.

Immigratiestatus

(geboorteland

adolescent en

ouders)

Demografische

variabelen

(educatie, gezin,

werksituatie

ouders, familiaal

inkomen)

Gepercipieerde

straffen

(pakkans,

gepercipieerde

schuld/schaamte

, potentieel

verlies van

Levensloop

deviantie (55

item Normative

Deviance Scale

(NDS))

Jongens verschillen niet

significant in

gemiddelde niveaus van

zelfcontrole (M tussen

3,49 en 3,50) en

gepercipieerde straf.

Zwitserse meisjes

zouden meer

schuldgevoel (M=3,14)

hebben dan tweede

generatie immigrante

meisjes (M= 2,99) en

verwachten een grotere

pakkans (M= 2,63) dan

eerste generatie

immigrante meisjes

(2,43). Maar ook

zelfcontrole verschilt

Partieel

Page 108: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

102

enquête. respect bij

anderen)

niet significant (M

tussen 3,53 en 3,60).

Doordat er weinig

verschil is in

zelfcontrole lijken

andere variabelen een

rol te spelen om de

variantie in criminaliteit

te verklaren. De tweede

generatie was het meest

deviant.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Posick (2013)

ISRD-2: N= >52000

adolescenten van de

7de tot de 9de graad uit

30 landen. Waarvan

49% jongens en 51%

Grasmick et al.

(1993)-schaal:

temparement

risico zoeken en

impulsiviteit

Gewelddadige

waarden (5

items)

Perceptie van

buurtdesorganisati

e (5 items)

Negatieve

Gewelddadige

criminaliteit en

slachtofferscha

p (2 items

(aanval en

Het idee is dat zowel

dader- als

slachtofferschap

onderdeel zijn van

hetzelfde onderliggend

Ja

Page 109: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

103

meisjes. Via

schriftelijke enquêtes

in de klas in 2006

levensgebeurtenis

sen (8 items)

Familiehechting

(4 items)

Delinquentie van

vrienden (5 items)

Geslacht, graad,

immigratiestatus

Alcohol- en

druggebruik

(laatste maand)

Tijd met vrienden

beroving))

Vermogenscri

minaliteit (5

items) en –

slachtofferscha

p (iets van je

gestolen

laatste 12

maanden)

proces.

Zelfcontrole heeft een

iets groter effect op

gewelddadige

criminaliteit dan op

vermogenscriminaliteit

(b= -0,10 en -0,08)

Hoge zelfcontrole is een

belangrijke protectieve

factor tegen zowel

daderschap als

slachtofferschap (b

tussen -0,03 en -0,10).

Gewelddadige waarden

is niet significant bij

slachtofferschap. Maar

ook sterk gerelateerd

aan gewelddadige

criminaliteit (b=0,09).

Samen met zelfcontrole

is het hebben van

delinquentie vrienden de

Page 110: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

104

grootste voorspellende

factor van criminaliteit

(b=0,21 geweld en 0,34

diefstal)

Zelfcontrole kan wel

beter criminaliteit dan

slachtofferschap

voorspellen. Daarvoor

zijn negatieve

levensgebeurtenissen en

desorganisatie betere

voorspellers.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Steketee,

Junger, &

Junger-Tas

(2013)

ISRD-2: 25 landen in

Europa en 5 landen in

Noord- en Zuid-

Amerika. N = 57940

Grasmick et al.-

schaal (12 items):

impulsiviteit

risico zoeken

Attittude t.o.v.

gebruik geweld

Familieband

(Family Bonding

scale)

Ouderlijke

Via

zelfrapportage

van 12

verschillende

Bij de lichte

criminaliteit was er geen

sekseverschil in West-

Europa, bij de andere

Partieel

Page 111: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

105

adolescenten. Data

gelimiteerd tot data

van medium en grote

steden. Via

schriftelijke enquêtes

in de klas in 2006. De

opgenomen West- en

Noord- Europese

landen zijn: België,

Frankrijk,

Zwitserland,

Duitsland, Oostenrijk,

Nederland, Finland,

Zweden, Noorwergen,

Denemarken en

Ierland.

temparament

egocentisch

supervisie

Gezinsontwrichtin

g (3 items Life

Events Scale)

Schoolband

(School Bonding

Scale)

Desorganisatie

school (School

Desorganisation

Scale)

Buurtdesorganisat

ie (Neighborhood

Disorganisation

Scale)

Type van vrije

tijdsbesteding

(Peer Oriented

Life Style Scale)

Deviant

groepsgedrag

Delinquente

vrienden

misdrijven

gedurende het

voorbije jaar.

criminaliteitsvormen

wel.

De relatie tussen

familieontwrichting en

criminaliteit is sterker

bij meisjes dan jongens

(RR=0,96). Deze is ook

de enige significante

factor voor beiden

indien we naar het

gehele familiemodel

kijken.

Delinquente vrienden

hebben vergroot het

riscico op criminaliteit

meer bij meisjes

(RR=0,91). En de relatie

zelfcontrole en

criminaliteit is sterker

bij jongens (RR= 1,22).

8 van de 12 interacties

Page 112: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

106

waren niet significant

verschillend.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrumen

t moraliteit

Onafhankelijke/

controle variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Pauwels,

Weerman,

Bruinsma, &

Bernasco

(2011)

Study of Peers,

Activities and

Neighbourhoods

(SPAN) in Den Haag,

Nederland tussen

oktober 2008-april

2009: N= 843

Adolescenten uit het

1ste en 4de middelbaar.

55% jongens en 45%

meisjes tussen 11 en

18 jaar. Via een

schoolenquête in de

klas per groepjes van

4 leerlingen.

Grasmick et al.

(1993)-schaal: 10

items: impulsiviteit,

risico nemen,

ongevoeligheid en

kortzichtigheid

Morele

waarden (16

items

beoordelen

van verkeerd

doen)

Gepercipieerde

strafkans voor

bepaalde delicten:

gepercipieerde

pakkans (4 items)

gepercipieerde kans

op in problemen

komen wanneer

men betrapt wordt

(4 items)

Frequentie

totale

delinquentie in

het voorbije

jaar (serieuze

en

veelvoorkome

nde delicten,

gewelddadig

gedrag en

drugs

verkopen): 11

items

Hoge zelfcontrole heeft

een sterk negatief effect

op criminaliteit (ß= -

0,77). Lage moraliteit

heeft een sterk posifief

effect op criminaliteit

(ß=0,76). De strafkans

heeft ook een negatief

effect op criminaliteit

maar kleiner (ß= -0,31).

Maar de relatie tussen

zowel zelfcontrole als

moraliteit met strafkans

is klein en niet

significant

Nee

Page 113: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

107

(respectievelijk ß=-0,01

en 0,00).

Enkel bij vandalisme en

aanvallen is er een

significante positieve

relatie tussen lage

moraliteit en strafkans

(ß=0,14). Dus een hoge

moraliteit zorgt bij deze

delicten dat ze meer

afgeschrikt zijn door een

kans op een straf.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Beier (2014)

Edingburgh Study of

Youth Transitions and

Gebruikt als

hypothese voor

Niet gemeten in

dit onderzoek.

Betrokkenheid

vriendengroep in

Zelfgerapporte

erde diefstal in

Jongeren plegen meer

dezelfde soort

Nee

Page 114: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

108

Crime (longitudinaal):

data uit tweede

(1999): N= 4299 en

derde golf (2000): N=

4296. Voor alle

analyses werden N=

4012 adolescenten die

in 1998 startten in het

middelbaar

bestudeerd.

Gemiddelde leeftijd:

14 jaar. Via

interviews.

geen context

specifieke

invloeden van

criminaliteit van

vrienden

zelfde soort

delicten (zaten

ook in de studie)

Controlevariabele

n: voorgaande

delicten, geslacht,

leeftijd, tijd met

vrienden,

ouderlijk toezicht

en kennismaking

met ouders van

vrienden

verschillende

contexten

(school, thuis

en

winkeldiefstal)

in het voorbije

jaar (golf 3).

Zelfde voor

golf 2.

Tevens totale

criminele

betrokkenheid

gemeten (8

items)

misdrijven als hun

vrienden (b tussen 1,217

en 1,510) dan andere

soorten delicten (b

tussen -0,001 en 0,472).

Dit is in strijd met de

zelfcontrole theorie

waarbij er geen invloed

van vrienden zou zijn,

maar zelfcontrole zelf is

niet gemeten.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrumen

t moraliteit

Onafhankelijke/

controle variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Posick, &

Rocque (2014)

ISRD-2: N= 67883

adolescenten uit 7de tot

9de graad in 30 landen.

Gramick et al.

(1993)-Schaal (12

items):

Gewelddadige

waarden (5

items)

- Familieband: 4

items (nabijheid

beide ouders, vrije

Algemeen

slachtofferscha

p: laatste 12

Er is een negatief effect

van de relatie belang

familie en de

Nee

Page 115: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

109

Waarvan 52,65%

jongens en 47,35%

meisjes. Via een

zelfrapportagevragenli

jst in de klas.

temparement

egocentrisme

risico zoeken

impulsiviteit

tijd met familie,

eten met familie)

- Belang familie

(World Values

Survey)

- Perceptie

buurtdesorganisatie

(5 items)

- Negatieve

levenseventen

(8items)

- Delinquente

vrienden

(Delinquente

activiteiten

vrienden) (5 items)

Controlevariabelen:

geslacht, graad,

migratiestatus

maanden

slachtoffer

geweest (3

items)

familieband op

vicitmisatie (b= -0,042

en -0,009). Dit getal

geeft echter aan dat er

nog veel andere

variabelen van belang

zijn.

Het belang dat gehecht

wordt aan familie is

belangrijk om variantie

in slachtofferschap te

kunnen verklaren tussen

landen. (b= -0,042)

Maar niet waarom dit zo

is. In dit model heeft

zelfcontrole een kleiner

effect op

slachtofferschap (b= -

0,007).

De context is dus van

belang on

slachtofferschap te

Page 116: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

110

verklaren.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Haymoz,

Maxson, &

Killias (2014)

ISRD-2 (19 Europese

landen): N=29099

adolescenten uit de 7de

tot 9 graad. Waarvan

49,5% jongens en

50,5% meisjes.

Gemiddelde leeftijd

14 jaar, Meestal via

schriftelijke

vragenlijsten. Tussen

november 2005 en

februari 2007. De

landen opgenomen uit

West- en Noord-

Europa zijn:

Grasmick et al.

(1993)-schaal (12

items):

temparement

egocentrisme

risico zoeken

impulsiviteit

Gewelddadige

waarden

1) Stressvolle

levenseventen

2) Betrokkenheid

bij feitelijke

activiteiten

3) Deliquent

gedrag voorbije

twaalf maanden

4) Ouderlijke

controle

5)

Schoolgehechthei

d

6) Relatieve

schoolprestatie

Gang

membership

(Eurogang

Research

Program)

Elke onafhankelijke

variabele (behalve

schoolprestatie)

voorspelt significant

gangmembership

De sterkste effecten op

gangmembership komen

van het eigen delinquent

verleden (ß= 1,062) en

vrienden.(ß= 0,689

intimidatie en ß=0,871

tijd met vrienden). Lage

zelfcontrole heeft een

kleinere invloed op

gangmembership

Nee

Page 117: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

111

Oostenrijk, België,

Frankijk, Duitsland,

Nederland,

Zwitserland, Ierland,

Denemarken, Finland,

Noorwegen en

Zweden

7) Tijd

ongestructureerd

met vrienden

8) Vrienden

intimideren

mensen

9)

Buurtproblemen

Controle

variabelen:

geslacht, leeftijd,

familiestructuur

en migratie

(ß=0,518). En was

slechts significant in 9

van de 19 landen (West-

Europa wel, Noord-

Europa niet).

Ook gaat het meestal om

niet migrante en oudere

jongeren. Er is geen

groot verschil in

geslacht tussen jongeren

in een jeugdgroep en

niet in een jeugdgroep.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Rebellon,

Straus, &

Medeiros

(2008)

International Dating

Violence Study

(IDVS) 2004: N=

17404

Grasmick et al.

(1993)-schaal: 6

items die de 6

dimensies

Niet gemeten in

dit onderzoek.

Ouderlijke

verwaarlozing

(IDVS 8 items-

schaal)

Zelfgerapporte

erd crimineel

verleden via 8

items (geweld-

De gemiddelde ß voor

de relatie zelfcontrole en

geweld is gelijk aan -

0,24 in de West- en

Partieel

Page 118: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

112

Universiteitsstudenten

uit 32 verschillenden

landen (ook niet-

Westerse landen). Via

vragenlijsten in de

klas tussen 2001 en

2006. De West- en

Noord-Europese

landen die zijn

opgenomen: België,

Duitsland, VK,

Nederland, Zweden en

Zwitserland.

voorstellen.

Controlevariabele

n: geslacht,

leeftijd, criminele

vrienden, socio-

economische

status

en

eigendomsdeli

cten)

Noord- Europese landen

en ligt tussen -018 en -

0,39. Zelfcontrole is

meer gelinkt aan geweld

dan criminele vrienden

dat is (gemiddelde

ß=0,17).

De relatie criminele

vrienden en

eigendomsdelicten is

kleiner (gemiddelde ß=

0,15) dan de relatie

zelfcontrole en

eigendomsdelicten

(Gemiddelde ß=-0,22)

De relatie tussen

ouderlijke

verwaarlozing en

zelfcontrole is ook

significant (ß= 0,21).

Maar de gemiddelde

nationale ouderlijke

Page 119: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

113

verwaarlozing is van

groter belang (ß=-0,41).

Informele sociale

controle is dus ook van

belang.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Pauwels, &

Svensson

(2009)

Antwerp school

survey: N= 2486

adolescenten uit het de

1ste graad middelbaar.

Gemiddelde leeftijd

13-14 jaar. Waarvan

50,6% jongens en

49,4% meisjes. Met

een non-respons van

7,5%.Via

schoolenquête tussen

januari en juni 2005.

Grasmick et al.

(1993)-schaal (7

items Antwerpen en

5 items Halmstad):

Impusliviteit en

agressiviteit

Morele waarden

(6 items)

Sociale controle

(ouderlijke

gehechtheid;

ouderlijke

controle;

gehechtheid

school)

Controlevariabele

n: geslacht,

familiestructuur,

Criminaliteit is

niet gemeten

als

afhankelijke

variabele,

maar wel

levensstijlrisic

o (Hoe vaak

rondhangen in

stadscentrum,

op

straathoeken

Criminele geneigdheid

(zelfcontrole en

moraliteit) medieert de

relatie tussen sociale

controles en risicovolle

levensstijl ( ß= 0,052),

wat het directe effect

van sociale controle

vermindert.

Antwerpen: Terwijl bij

de inheemse jongeren

Partieel

Page 120: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

114

Halmstad school

survey (Zweden):

N=1003 adolescenten

in het laatste jaar

verplicht onderwijs,

met een gemiddelde

leeftijd van 15 jaar.

Waarvan 48,9%

jongens en 51,1%

meisjes. Met een non-

respons van 15,2%.

Via een schoolenquête

tussen februari en

maart 2005.

immigratieachterg

rond

en in parken;

aantal

delinquente

vrienden; hoe

vaak dronken

in het

weekend)

gehechtheid aan school

belangrijk is om

risicovolle levensstijl te

verklaren is dit voor

migrante jongeren niet

significant. Enkel

ouderlijke controle heeft

een direct effect bij hun.

Halmstad: Hier heeft net

gehechtheid aan de

school als enigste van

sociale controle, een

indirect effect op

risicovolle levenstijl.

In beide settings heeft

ouderlijke gehechtheid

bij jongens geen

(Halmstad) tot een erg

zwak effect

(Antwerpen). Bij

Meisjes heeft het wel

Page 121: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

115

een significant effect

De verklarende variantie

in risciovolle levensstijl

stijgt ook indien men

rekening houdt met

criminele geneigdheid.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Weerman

(2010)

Longitudinale studie

tussen 2002-2004 in

de Haag in scholen

met voornamelijk

VMBO: via

schoolenquêtes op de

computer.

In 2006 een follow-up

van een subsample via

een enquêten bij hun

Grasmick et al.

(1993)-schaal (12

items):

impulsiviteit, risico

zoekend, woede

Morele attitudes

(4 items)

School/werk

situatie (follow-

up)

Controlevariabele

n:

geslacht, band

met ouders, level

van zelfcontrole,

morele attitudes

Via

zelfrapportage

gepleegde

feiten (12

items) in het

laatste

schooljaar, in

de follow-up

werd de

voorbije 12

Na het middelbaar

kregen de adolescenten

meer zelfcontrole (t-

value: 5,78)

Zelfcontrole verklaart

enkel het verschil in

delinquentie van een

individu (n2= 0,017),

niet tussen personen.

Nee

Page 122: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

116

thuis. N= 607

studenten na drop-out:

N=273 individuen

tussen 17 en 19 jaar,

waarvan 56% meisjes

en 44% jongens.

Gemiddelde leeftijd

17,98 jaar.

en tijd met

vrienden

doorbrengen

maanden

bedoeld.

Moraliteit is een

belangrijkere

verklarende factor

(n2=0,26). Doch

school/werk situatie

blijft een sterk effect

hebben op criminaliteit

ondanks

controlevariabelen

(n2=0,039) (werkten

niet met beta, maar met

partial eta squared)

Page 123: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

117

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Wikström, &

Svensson

(2010)

Petersborourgh, VK

N= 1957 adolescenten

uit het 10de jaar

waarvan 50,2%

jongens en 49,8%

meisjes, gemiddelde

leeftijd 14-15 jaar met

een respons van

92,9%. Datacollectie

in 2000 via

schoolenquêtes.

Grasmick et

al.(1993)-schaal (9

items) geen

specificatie welke

dimensies gemeten

Morele waarden

(14 items) en

shaming (6

items)

Geen andere

onafhankelijke

variabelen

Zelfgerapporteerd

e criminaliteit

gedurende

afgelopen jaar

(algemene

criminaliteit,

ernstige

eigendomscrimina

liteit, agressief

gedrag en

winkeldiefstal)

Lage Moraliteit (ß=

0,378)heeft een

sterker effect op

criminaliteit dan lage

zelfcontrole (ß=

0,200). Toch hebben

beiden een sterk

effect.

Tevens is er een

interactie-effect

tussen lage moraliteit

en lage zelfcontrole

bij de voorspelling

(ß=0,211) van

criminaliteit

Dit wijst erop dat

zelfcontrole van

minder belang is om

Partieel

Page 124: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

118

criminaliteit te

voorspellen als

iemand een sterke

moraliteit heeft.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Vettenburg,

Brondeel,

Gavray, &

Pauwels

(2013)

ISRD-2 (survey in

2006): data van

België: N= 2247

adolescenten uit de

eerste drie jaren van

het middelbaar. Via

schriftelijke enquêtes

in de klas in 2006.

Grasmick et al.

(1993)-schaal (12

items):

temparement

egocentrisme

risico zoeken

impulsiviteit

Gewelddadige

waarden

(attitudeschaal)

Sociale

kwetsbaarheid (op

familie- en

adolescentennivea

u)

Zelfgerapporteerd

e criminaliteit (11

items) ooit

gepleegd:

gewelddadige

delicten en

eigendomsdelicte

n

Maatschappelijke

kwetsbaarheid (ß= -

0,054) en

gewelddadige

waarden (ß= -0,583)

hebben een negatief

direct effect op

iemand zijn

zelfcontrole.

Partieel

Page 125: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

119

Problematische

jeugdgroep

betrokkenheid

Gewelddadige

waarden heeft wel

een veel sterker

effect.

Zelfcontrole (ß= -0,

815) heeft het

grootste effect op

problematische

jeugdgroep

betrokkenheid

(maatschappelijke

kwetsbaarheid: ß=

0,115; gewelddadige

waarden: ß= 0,416)

Page 126: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

120

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Hirtenlehner,

Pauwels, &

Mesko (2013)

Oostenrijk: N= 2911

adolescenten in de

zevende en achtste

graad (voornamelijk

13 en 14 jaar) via

online enquête in de

klas in 2011.

België, Oostende: N=

1224 adolescenten met

gemiddelde leeftijd

van 13 jaar via

schriftelijke enquêtes

in de klas in 2009.

Slovenië, Ljubljana:

N= 409 adolescenten

van meestal 16 jaar

via een schriftelijke

enquête in de klas in

2011.

Grasmick et

al.(1993)-schaal:

impulsivieit, risico

zoekend,

toekomstgerichte

aspecten

Niet gemeten in

dit onderzoek

Gepercipieerde

afschrikking

(zekerheid van

straf)

geslacht

Zelfgerapporteerd

e criminaliteit (9

items Oostenrijk,

13 items België, 8

items Slovenië) in

het afgelopen jaar

via

variëteitsschalen.

Het effect van

afschrikking t.o.v.

lage zelfcontrole op

criminaliteit is wel

groter in België (b=

1,225 en 0,236),

maar niet in

Oostenrijk (b=0,374

en 0,404) waar geen

groot verschil

waarneembaar is.

Geprecipieerde

afschrikking heeft

vooral effect op

mensen met een lage

zelfcontrole/ hoge

criminele

geneigdheid. In

Belgie (b=0,256) en

in Oostenrijk

Partieel

Page 127: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

121

(b=0,240).

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Pauwels

(2012)

Antwerpen, België:

Antwerp Youth

Survey: N= 2317

adolescenten uit de

eerste graad,

gemiddelde leeftijd

13-14 jaar. Waarvan

49,4% jongens en

50,6% meisjes. Bijna

Grasmick et

al.(1993)-schaal (7

items):

impusliviteit en

agressiviteit

Deviante morele

overtuigingen (4

items)

Achtergrondvaria

belen: geslacht en

immigratieachterg

rond (beide

ouders inheems of

minstens 1 ouder

in ander land

geboren)

Zelgerapporteerde

criminaliteit (9

items): frequentie

Lage moraliteit en

lage zelfcontrole zijn

sterk met elkaar

gecorreleerd (r=0,58)

Lage moraliteit is

(ß=0,252 immigrante

jongens, ß=0239

belgische jongens;

Partieel

Page 128: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

122

50% inheemse

afkomst, 10% één

ouder met

immigratieachtergrond

, en 45,5% twee

ouders met

immigratieachtergrond

.Via een enquête in de

klas tussen januari en

juni 2005.

ß= 0,151 immigrante

meisjes, ß= 0,187

belgische meisjes)

sterker gecorreleerd

met criminaliteit dan

lage zelfcontrole

(ß=0,151 en 0,104;

ß= 0,110 en 0,099).

Je ziet ook dat

jongens een iets lager

zelfcontrole en

moraliteit hebben.

Er is een interactie-

effect tussen lage

zelfcontrole en

moraliteit op

criminaliteit (ß= 0,15

en 0,21) waarbij geen

groot verschil tussen

geslacht en

immigratieachtergron

d waar te nemen is.

Page 129: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

123

Zelfcontrole heeft

een zwak effect op

criminaliteit voor

individuen met een

hoge moraliteit.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Pauwels

(2008)

Antwerpen, België: N

= 2486 adolescenten

uit de eerste graad,

waarvan 73,9% tussen

12-14 jaar. 59,4%

België/land EU, 7,1%

één ouder afkomstige

uit niet-EU land en

32,8% beide ouders

Grasmick et al

(1993)-schaal (7

items):

Impulsiviteit en

agressiviteit

Delinquentie-

tolerantie

Economische

kwetsbaarheid

(objectief en

subjectief)

Eenoudergezin

Schoolachterstand

Leeftijd

Immigratieachterg

rond

Geweld in

groepsverband

Moraliteit en

zelfcontrole hebben

significant sterke

effecten op geweld in

groepsverband (beide

OR=1,11), maar

levensstijlrisico heeft

de sterkst

onafhankeljke

Nee

Page 130: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

124

uit niet-EU land. Via

schriftelijke enquête in

klas tussen januari en

juni 2005.

Ouderlijke

supervisie

Studiebetrokkenh

eid

Levensstijlrisico

(tijd op straat e.d.,

delinquente

vrienden, dronken

in weekend)

invloed op geweld in

groepsverband

(OR=1,66)

Maar het interactie-

effect tussen geslacht

(jongens) en

immigratieachtergron

d (niet EU land) is

het sterkst

(OR=2,54)

Page 131: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

125

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Pauwels, &

Svensson

(2011b)

Antwerpen, België:

N= 2486 adolescenten

uit de eerste graad,

gemiddelde leeftijd

13-14 jaar. Waarvan

49,4% jongens en

50,6% meisjes. 15%

leefde in een

éénoudergezin en 85%

leefde in een

tweeoudergezin. Met

een non-respons van

7,5%.Via een

schriftelijke enquête in

de klas tussen januari

en juni 2005.

Grasmick et al.

(1993)-schaal (7

items):

impulsiviteit en

agressie

Antisociale

waarden

Mechanismen van

socialisatie:

sociale banden

(ouderlijke

gehechtheid,

ouderlijke

controle,

gehechtheid aan

school)

familiestructuur

(1 of 2 ouders)

Geen afhankelijke

variabele in deze

studie

(zelfcontrole is

afhankelijke

variabele)

Voor zowel jongens

als meisjes zijn de

band met de school

(ß=-0,29 en -0,30) en

ouderlijke controle

(ß= -0,18 en -0,21)

de belangrijkste

mechanismen in het

verklaren van lage

zelcontrole. Alleen

de band met de

Maar antisociale

waarden (ß= -0,49

en -0,46) heeft voor

beide geslachten het

sterkste direct effect

op lage zelfcontrole.

Dit geldt ook voor

impulsiviteit (ß=

0,43 en 0,40) en

Partieel

Page 132: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

126

agressie (ß= 0,42 en

0,40). Deze relaties

zijn positief. Er is

geen groot verschil

voor beide

geslachten en de

effecten van de

andere variabelen

dalen.

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Pauwels, &

Svensson

(2014)

Antwerpen, België:

N= 2486 adolescenten

in de eerste graad

middelbaar,

gemiddelde leeftijd

13-14 jaar. 49,4%

jongens en 50,6,%

meisjes. Met een non-

respons van 7,5%. Via

Grasmick et al.

(1993)-schaal (7

items):

impulsiviteit en

temperament

Niet gemeten in

dit onderzoek.

Micro-plaats

wanorde

(observatie van

wanorde op

straatniveau):

frequentie van 10

situaties

Subjectieve

Gewelddadige

jeugdgroep

betrokkenheid

(zelfrapportage)

Micro-plaats

wanorde heeft een

direct effect op lage

zelfcontrole (ß=

0,14), en op

ouderlijke controle

(ß= -0,25).

Subjectieve

machteloosheid heeft

Nee

Page 133: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

127

schriftelijke enquête in

de klas tussen januari

en juni 2005.

machteloosheid

(subjective

powerlessness for

adolescents scale)

Ouderlijke

controle

Normeloosheid

Levensstijlrisico

(tijd doorbrengen

in stadcentrum

enz., delinquente

vrienden)

een direct effect op

lage zelfcontrole (ß=

0,29). Het grootste

directe effect op lage

zelfcontrole komt

echter van

normloosheid (ß=

0,42).Ouderlijke

controle heeft echter

geen direct effect op

lage zelfcontrole,

maar wordt volledig

gemedieerd door de

vorige twee.

Lage zelfcontrole

heeft een direct

effect op

levensstijlrisco

(ß=0,19), maar geen

direct effect op

betrokkenheid bij een

gewelddadige

Page 134: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

128

jeugdgroep.

Enkel normloosheid

(log odds 0,79) en

levensstijlrisico (log

odds (0,52) hebben

een direct effect op

betrokkenheid bij een

gewelddadige

jeugdgroep.

Page 135: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

129

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Egli, Lucia, &

Berchtold

(2012)

ISRD-2, 2006,

Zwitserland: N= 3552

adolescenten,

gemiddelde leeftijd

14,4 jaar. Waarvan

50,5% meisjes en

49,5% jongens.

Grasmick et al.

(1993)-schaal (12

items):

temparement

egocentrisme

risico zoeken

impulsiviteit

Sociodemografisc

he variabelen,

familie

(ouderlijke

controle,

structuur), buurt

en

schoolgerelateerd

e variabelen,

geslacht, graad,

leeftijd

Zelfrapportage

winkeldiefstal,

vandalisme en

algemene

criminaliteit

gedurende de

afgelopen 12

maanden

Lage zelfcontrole en

een hoog percentage

jongens in een klas

heeft de grootste

kans op

winkeldiefstal (OR

2,05 en 2,95), maar

ook buurtproblemen

is een belangrijke

variabele (OR=2,04).

Individuen met lage

zelfcontrole hebben

de grootste kans om

vandalisme te plegen

(OR= 4,32). Maar

buurtproblemen

hebben ook een grote

invloed op

vandalisme (OR=

Partieel

Page 136: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

130

3,55)

Als men kijkt naar

alle misdrijven dan

hebben zelfcontrole

en buurtproblemen

ongeveer hetzelfde

effect erop (OR=

2,66 en 2,62).

Studie Steekproef Meetinstrument

zelfcontrole

Meetinstrument

moraliteit

Onafhankelijke/

controle

variabelen

Misdrijven Hoofdresultaten Steun

theorie

Ribeaud, &

Eisner (2006)

Zurich, Zwitserland:

N= 2693 adolescenten

uit de 9de graad,

gemiddelde leeftijd

15,7 jaar. Waarvan

52,2% meisjes en

47,8% jongens.Via

een schriftelijke

enquêten in 1999.

Grasmick et al.-

schaal (23 items)

(alle dimensies)

(aangepase versie

Longshore et al.

(1996)

Niet gemeten IN

Dit onderzoek

Geslacht en

schooltype

Zelfgerapporteerd

e criminaliteit van

de voorbije 12

maanden (14

items)

Zelfrapportage

middelengebruik

voorbije 12

De sub-dimensie

impulsiviteit heeft de

sterkste lading voor

zelfcontrole. Alle

dimensies lijken

samen te komen in

dezelfde personen.

Maar simple taken

lijkt volgens deze

Partieel

Page 137: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

131

maanden (9

items)

studie geen

onderdeel te zijn van

zelfcontrole.

Zelfcontrole is sterk

gecorreleerd met

middelengebruik en

criminalieit

(Estimate= 0,431 en

0,466) en voorspelt

beide beter dan

eender welke sub-

dimensie alleen.

Uitgezonderd risico

zoeken (Estimate=

0,404 en 0,421) en

impulsiviteit

(Estimate= 0,385 en

0,340) die bijna even

sterke voorspellers

zijn.

Maar zelfcontrole

verklaart de link

Page 138: De relatie zelfcontrole en criminaliteit. Een ... · verduidelijkt wat een systematische literatuurstudie is en een vergelijking gemaakt met andere vormen van literatuurstudies. Eveneens

132

tussen

middelengebruik en

criminaliteit minder

dan de link zelf

(Estimate= 0,362

t.o.v. 0,490). De

auteurs denken dat

het eerder verklaard

zou kunnen worden

door dynamische

factoren.