De relatie tussen performantie management en het fysisch...

50
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2015 – 2016 De relatie tussen performantie management en het fysisch welzijn van de medewerker Een kwantitatief onderzoek binnen Vlaamse onderwijsinstellingen Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Handelswetenschappen Laura Mesure onder leiding van Prof. Adelien Decramer

Transcript of De relatie tussen performantie management en het fysisch...

Page 1: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2015 – 2016

De relatie tussen performantie management en het

fysisch welzijn van de medewerker

Een kwantitatief onderzoek binnen Vlaamse onderwijsinstellingen

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Handelswetenschappen

Laura Mesure

onder leiding van

Prof. Adelien Decramer

Page 2: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de
Page 3: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE

ACADEMIEJAAR 2015 – 2016

De relatie tussen performantie management en het

fysisch welzijn van de medewerker

Een kwantitatief onderzoek binnen Vlaamse onderwijsinstellingen

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van

Master of Science in de Handelswetenschappen

Laura Mesure

onder leiding van

Prof. Adelien Decramer

Page 4: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

Vertrouwelijkheidsclausule

PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Naam student:…………………………………………………………………………………

Page 5: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

I

Voorwoord

Met het schrijven van deze masterproef sluit ik een leerrijke opleiding tot Master in de

handelswetenschappen aan de Universiteit Gent af. Dit punt is tevens de start van een hopelijk

spannende en intrigerende professionele job.

Aangezien ik dit alleen niet kon bereiken wil ik van dit voorwoord gebruik maken om enkele

personen en instanties te danken.

Vooreerst krijgt de Universiteit Gent een woord van dank voor het aanreiken van de leerstof en

de interessante lessenpakketten. Dit hielp me doorheen mijn volledige opleiding om steeds met

de nodige informatie aan de slag te gaan.

Naast de onderwijsinstelling gaat uiteraard ook een stevig dankwoord naar mijn promotor,

Adelien Decramer. Zij gaf me begeleiding wanneer ik vragen had of problemen ervaarde.

Ook wil ik een woord van dank aan Thomas Van Waeyenberg richten. Hij stond me steeds met

raad en daad bij wanneer ik moeilijkheden had met de data-analyse of de verwerking hiervan in

SPSS.

Verder dien ik mijn ouders, zus en broer te bedanken voor de kansen die ze me bieden en de

helpende hand waar het kon. Doorheen mijn volledige opleiding hebben ze me altijd gesteund.

Als laatste wil ik in het bijzonder mijn vriend, Mathias Vervaeck, bedanken voor zijn steun en

hulp tijdens het hele traject.

Laura Mesure

Gent, 17 mei 2016

Page 6: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

II

Inhoudsopgave

Vertrouwelijkheidsclausule .............................................................................................................. I

Voorwoord ....................................................................................................................................... I

Inhoudsopgave ................................................................................................................................ II

Lijst met tabellen en figuren .......................................................................................................... IV

Lijst met afkortingen ....................................................................................................................... V

Inleiding ........................................................................................................................................... 6

I. Theoretisch kader .................................................................................................................... 8

1.1 Employee Performance Management ............................................................................. 8

1.2 Fysisch welzijn ................................................................................................................ 13

1.2.1 Burn-out .................................................................................................................. 15

1.2.2 Stress ....................................................................................................................... 17

1.3 Affective Organisational Commitment ........................................................................... 19

II. Onderwijs Vlaanderen ........................................................................................................... 22

2.1 Functiebeschrijving ......................................................................................................... 22

2.2 Evaluatie ......................................................................................................................... 23

III. Methode ................................................................................................................................ 24

3.1 Steekproef en procedure ................................................................................................ 24

3.2 Meetinstrumenten ......................................................................................................... 27

3.2.1 Afhankelijke variabelen ........................................................................................... 27

3.2.2 Onafhankelijke variabele ......................................................................................... 28

3.2.3 Controle variabele ................................................................................................... 28

IV. Resultaten ............................................................................................................................. 30

4.1 Data-analyse ................................................................................................................... 30

4.2 Pearson Correlatie .......................................................................................................... 30

Page 7: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

III

4.3 Regressieanalyse............................................................................................................. 31

4.4 Bespreking resultaten en hypotheses ............................................................................ 33

V. Discussie en conclusie ........................................................................................................... 37

5.1 Discussie ......................................................................................................................... 37

5.2 Kritische reflectie en limieten ......................................................................................... 38

5.3 Verder onderzoek ........................................................................................................... 39

Literatuurlijst .................................................................................................................................. VI

Bijlagen ........................................................................................................................................... XI

Page 8: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

IV

Lijst met tabellen en figuren

Tabel 1: verdeling vragenlijsten per onderwijsnet 25

Figuur 1: verdeling bevraagde leerkrachten 26

Tabel 2: Pearson Correlatie & Cronbach Alpha 35

Tabel 3: Lineaire Regressie Analyse 36

Page 9: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

V

Lijst met afkortingen

AOC: Affective Organisational Management

EPM: Employee Performance Management

EPMS: Employee Performance Management System

HRM: Human Resource Management

SHRM: Strategisch Human Resource Management

VIF: Variance Inflation Factor

Page 10: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

6

Inleiding

Deze masterproef bestudeert de manier waarop leerkrachten in Vlaamse scholen aangestuurd

worden met behulp van de zogenaamde employee performance management (EPM) systemen

(Decramer, Audenaert & Van Waeyenberg, 2015). Latham (2007) omschreef 3 HRM-processen

op het niveau van de medewerker: ze omvatten de fase van 1) het bepalen van objectieven en

doelstellingen, 2) de feedback en opvolging en 3) een evaluatie van de individuele

performantie, eventueel gekoppeld aan een waardering (Brown & Benson, 2005; Latham, 2007;

Decramer, Smolders, Vanderstraeten & Christiaens, 2012). Leisink en Boselie (2014)

definieerden Performance Management als “een specifiek onderdeel van strategisch HRM

gericht op het verbinden van doelstellingen op individueel en team niveau aan organisatie

doelen” (Leisink & Boselie, 2014, p14).

De Vlaamse overheid bepaalt dat leerkrachten op jaarbasis moeten geëvalueerd worden. De

functiebeschrijving is een hulpmiddel, ontwikkeld door de wetgever, om evaluaties mogelijk te

maken. Hierin geeft de evaluator per onderwijsinstelling de specifieke taakomschrijving per

personeelslid en per ambt. Dit instrument biedt ondersteuning tijdens het evaluatieproces

(Vlaamse overheid, 2011). Met dit instrument wil de Vlaamse overheid meer duidelijkheid

scheppen over de werkvereisten van de leerkracht, wat de tevredenheid tegenover het EPMS

gesimuleerd (Decramer, Smolders & Vanderstraeten, 2012). Ook hogescholen en universiteiten

hanteren steeds meer termen als prestatie en performantie om via performance

managementsystemen de academische prestaties in kaart te brengen (Decramer, Audenaert &

Van Waeyenberg, 2015). Met de invoering van deze processen zijn de eerste stappen gezet

richting implementatie van EPM in scholen maar er is nog een lange weg te gaan. Hier rijst de

vraag wat een EPM inhoudt en welke elementen belangrijk zijn binnen onderwijsinstellingen.

Wat is nu bepalend voor het effect van de implementatie van dergelijke EPM? Bowen & Ostroff

(2004) stellen op basis van de attributietheorie dat een ‘sterk’ EPM systeem effectief is als de

processen als onderscheidend, consistent en eenduidig ervaren worden (Bowen & Ostroff,

2004). ‘Sterke’ EPM systemen leiden tot een hogere tevredenheid bij de medewerker over het

gehanteerde systeem (Decramer, Smolders & Vanderstraeten, 2013).

Page 11: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

7

Om goede resultaten te behalen staat het psychologisch en fysisch welzijn van de medewerker

centraal (Leisink & Boselie, 2014). Veld, Boselie en Paauwe (2010) toonden aan dat HRM-

praktijken eveneens een positieve invloed hebben op het welzijn van de medewerkers en

prestaties van de organisatie. Het welzijn verhoogt wanneer er sprake is van een EPMS. Lager

absenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de organisatie te blijven

werken zijn namelijk uitkomsten van dit systeem (Cordes & Dougherty, 1993). Het begrip

absenteïsme wordt in deze studie verder uitgespit met de nadruk op stress en burn-out.

Vele verschillende studies bevestigen dat EPM leidt tot een hogere performantie. Toch gaan er

ook kritische stemmen hierover op binnen de HRM literatuur (Aguinis & Pierce, 2008). Zij geven

aan dat EPM wel bevorderlijk is voor de prestaties op het niveau van de volledige organisatie,

maar geen of zelfs een negatief effect heeft op het welbevinden van de individuele

medewerkers (Guest, 1999; Decramer, Audenaert & Van Waeyenberg, 2015). Draagt EPM bij

tot de geluksbeleving van leerkrachten of resulteren dergelijke systemen vooral in een gevoel

van spanning en burn-out?

Om hierop een correct antwoord te kunnen formuleren, is het noodzakelijk de oorzaken te

kennen van zowel stress als burn-out. Stress is een psychologische reactie van een individu.

Iemand ervaart stress wanneer men voelt over te weinig capaciteiten en mogelijkheden te

beschikken om de situatie zelf te kunnen oplossen (LePine, Lepine & Jackson, 2004). Burn-out is

een grote stap verder. Burn-out wordt omschreven als een werk-gerelateerd stresssyndroom

staan (Bakker, Demerouti & Verbeke, 2004). Dit geeft aan dat beide elementen met elkaar in

verband.

Met deze studie willen we de kenniskloof omtrent de waarde van EPM systemen binnen

onderwijsinstellingen dichten. Concreet onderzoeken we de volgende onderzoeksvraag: Wat is

de relatie tussen de ‘sterkte’ van het EPM systeem en het fysisch welzijn van de Vlaamse

leerkracht?

Page 12: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

8

I. Theoretisch kader

1.1 Employee Performance Management

Rond 1920 omschreven managers hun medewerkers als een bundeling van vaardigheden en

talenten. Voorheen werd het personeel louter en alleen gezien als personen die de machines

bedienden. Medewerkers en hun capaciteiten kwamen meer en meer onder de aandacht

alsook het creëren van het tevredenheidsgevoel op de werkvloer. Miles omschreef één

belangrijk kernelement binnen de Human Resource. Als primair doel beschouwt hij het gevoel

bij de medewerkers dat hun inspanningen een nuttige en belangrijke bijdrage hebben in de

organisatie (Miles, 1965).

Wortman(1970) definieerde het begrip Human Resource Management (hierna HRM) als volgt:

“the continuing development of an individual’s abilities in employment to maximize: the use of

those abilities, his satisfaction in his work, and his contribution to the organization and to the

society of which he is a part.” (Wortman, 1970, p199).

HRM houdt meer in dan enkel het klassiek personeelsbeheer. Binnen het strategisch

management is HRM de divisie die personeel aanwerft om arbeid te verrichten. Het monitoren

en belonen van performantie is noodzakelijk om de individuele productiviteit op peil te houden

(Tichy, Fombrun & Devanna, 1982).

Binnen de literatuur zijn onderzoekers het erover eens dat strategische HRM praktijken een

positieve invloed uitoefenen op het goed functioneren van medewerkers in de organisatie

(Decramer, Smolders & Vanderstraeten, 2012). Huselid (1995) voegde verschillende

onderzoeken samen en concludeerde dat Individual Performance Management implicaties

heeft op uitkomsten van de organisatie zoals omzet, productiviteit en financiële prestaties .

Van hieruit ontstond het begrip Performantie Management en wordt gedefinieerd als een

continu proces van identificeren, meten en ontwikkelen van de prestaties van zowel individuen

als van teams en is gealigneerd met de strategische doelen van de organisatie. Performantie

Management Systemen kunnen gebaseerd zijn op gedrag, resultaten of op beiden (Aguinis &

Pierce, 2008).

Page 13: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

9

Het belang van deze systemen ligt in het beoordelen van prestaties. Dit is belangrijk bij het

geven van feedback aan medewerkers om hun ontwikkeling in kaart te brengen. Verder vormen

deze beoordelingen ook een communicatiemiddel dat medewerkers inzetten om een overzicht

te krijgen van hun positie, meerwaarde en relevantie binnen de organisatie (Veld, Boselie &

Paauwe, 2010).

Fandray beschreef de werking van Merill Lynch die werd ontwikkeld in 2001. Lynch verlegde de

focus van één beoordeling per jaar naar een doorlopende conversatie over performantie. Dit

gesprek vond plaats tussen managers en medewerkers waarbij feedback en coaching centraal

staan. Tijdens halfjaarlijkse meetings bespraken de managers samen met de medewerkers hun

vooruitgang, doelstellingen en het verloop van hun persoonlijk ontwikkelingsplan (Aguinis &

Pierce, 2008). Uit deze studie blijkt dat een cyclisch proces beter geschikt is dan een

momentopname wanneer het gaat om de beoordeling van performantie.

20% van de medewerkers geeft aan dat een regelmatig functioneringsgesprek heeft geholpen

om hun performantie te verhogen. De meerderheid rapporteert ontevreden te zijn over de

manier waarop feedback wordt gegeven en de frequentie van prestatiebeoordelingen van

managers (Aguinis & Pierce, 2008). Ook dit duidt op het belang van het proces dat performance

management inhoudt, zowel in het belang van de medewerkers als in dat van de organisatie.

Drie op de 10 medewerkers verklaren dat een bespreking over het performantie systeem van

de organisatie helpt bij het verbeteren van hun individuele performantie (Aguinis, Joo,

Gottfredson, 2011)

Deze resultaten bevestigen dat het noodzakelijk is een goed performantie systeem te

implementeren in de organisatie. De positieve invloed van EPMS op het functioneren en het

welzijn van de medewerkers zorgt ervoor dat deze theorie steeds meer onder de aandacht

komt in het bedrijfsleven.

Page 14: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

10

Kenmerken van een sterk EPMS

Het belang van HRM kan bekeken worden vanuit verschillende perspectieven. Eén daarvan is

de ‘systeemaanpak’. Deze werkwijze bekijkt HRM als een geïntegreerde en coherente bundel

van HR-praktijken die elkaar versterken. Om de gewenste effecten te bereiken, is het belangrijk

dat de verschillende elementen zo optimaal mogelijk op elkaar zijn afgestemd (Veld, Boselie &

Paauwe, 2010). Maar wat is optimaal? “If all of the practices fit into a coherent system, the

effect of that system on performance should be greater than the sum of the individual effects

from each practice alone” (Delery, 1998, p291). Om na te gaan wat de ideale combinatie is per

organisatie, is het noodzakelijk elke praktijk gedetailleerd uit te schrijven. Van daaruit kan

getest worden welke praktijken het best samen passen om de hoogste resultaten te bereiken

(Delery, 1998).

In de ‘Expectancy theory’ ligt de focus op het belang van de relatie tussen de benadering van

het HRM-systeem en de behoefte van medewerkers om een duidelijk inzicht te hebben op de

organisatiedoelstellingen. Vervolgens wordt er rekening gehouden met wat de medewerkers

moeten bereiken en hoe dit gerelateerd is met prestatie-indicatoren en beloningen. Het

beoordelen van werkprestaties op criteria die niet vooraf werden meegedeeld, leidt tot

ontevredenheid tegenover het EPMS (Decramer, Smolders & Vanderstraeten, 2012).

Een goed performantiesysteem bestaat uit verschillende stappen: opstellen van de

noodzakelijke randvoorwaarden, planning, uitvoering, inschatting van de waarde, beoordeling,

en de hervorming of herneming van performantie (Aguinis, 2008). Andere onderzoekers

beperken zich tot 3 fases namelijk: goal setting, monitoring en evaluatie (Brown & Benson,

2005; Latham, 2007; Decramer, Smolders, Vanderstraeten & Christiaens, 2012).

Ook elementen zoals selectie en interne promotiemogelijkheden, de mening van medewerkers,

betrokkenheid, compensatie voor hoge performantie, training en ontwikkeling en tot slot de

invloed op de besluitvorming en werkteams zijn basiselementen waaraan een sterk HRM

systeem moet voldoen alvorens een hogere performantie te bereiken (Baptiste, 2007).

Page 15: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

11

Uit bovenstaande tekst kan geconcludeerd worden dat 2 elementen van groot belang zijn

binnen deze studie. Als eerste is het belangrijk te weten wat het nut is van een EPM systeem.

Verschillende onderzoekers zijn het erover eens dat een goed geïmplementeerd systeem

enerzijds positieve invloed heeft op financiële aspecten van een organisatie zoals omzet,

productiviteit (Huselid, 1995) en klantentevredenheid (Aguinis & Pierce, 2008). Anderzijds

stelden ze ook enkele gevolgen vast die meer gericht zijn op de medewerker zoals verloop van

het personeel (Aguinis & Pierce, 2008) en betrokkenheid (Baptiste, 2007).

Het tweede belangrijke element zijn de basiskenmerken die een EPM systeem moet bevatten

om nuttig te zijn. Om te beginnen moet het systeem gealigneerd zijn met de strategische

doelen van de organisatie (Aguinis & Pierce, 2008). Verder omschreef Aguinis (2008) zes

stappen waaruit een goed EPM systeem moet bestaan. Deze stappen werden reduceerd tot

drie fases met goal setting, monitoring en evaluatie waarmee uiteindelijk ook wordt besloten

dat EPM een continu proces is (Decramer, Smolders, Vanderstraeten & Christiaens, 2012).

Leiden sterke systemen tot betere resultaten?

Het merendeel van de studies wijzen uit dat de implementatie van een coherent performantie

systeem een positieve invloed heeft op de presentaties van medewerkers. Een optimaal

systeem kan leiden tot additionele outcomes zoals klantentevredenheid en het behoud van

medewerkers (Aguinis & Pierce, 2008). Veld, Boselie en Paauwe (2010) toonden recent aan dat

HRM-praktijken een positieve invloed hebben op het welzijn van de medewerkers en prestaties

van de organisatie. Deze resultaten zijn eveneens teruggevonden in de publieke sector (Gould-

Williams, 2004). Hoog gekwalificeerde medewerkers kunnen toch laag presteren door gebrek

aan motivatie. Een performantie systeem kan hierop inspelen door de capaciteiten van de

medewerker anders te positioneren en hem zo aanmoedigen betere prestaties neer te zetten

(Huselid, 1995). Toch kan het opleggen van doelen aan medewerkers extra spanning met zich

meebrengen en de werkdruk verhogen (Brown & Benson, 2005). Guest (1999) concludeerde

eveneens dat EPM een positieve invloed vertoont op prestaties van de globale organisatie maar

geen tot zelfs een negatieve relatie tot het welbevinden van het individu.

Page 16: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

12

Is dit ook van toepassing op de Vlaamse onderwijsinstellingen?

EPM binnen het onderwijs wint sinds enkele decennia meer aandacht door het opkomend

belang voor welzijn en regels opgesteld door de Vlaamse overheid. Sinds 1988 valt onderwijs in

Vlaanderen onder de bevoegdheid van de Vlaamse overheid (Gysels & Van Uytfanghe, 2008).

De overheid legt bepaalde richtlijnen, wetten en procedures op aan alle scholen in Vlaanderen.

Hiermee wil men een consistent en degelijk EPM beleid uitwerken dat als einddoel

‘kwaliteitsvol onderwijs’ voorop stelt (Vlaamse overheid, 2011).

In het onderzoek naar EPMS binnen het hoger onderwijs in de Lage Landen is er sterk gefocust

op 3 fases, namelijk goal setting, monitoring, evaluatie (Decramer, Smolders, Vanderstraeten &

Christiaens, 2012). Binnen deze processen moet er ook aandacht besteed worden aan social

power, invloed, leiderschap, vertrouwen, social exchange, groepsdynamiek, onderhandelingen,

communicatie en mentorschap (Aguinis & Pierce, 2008).

Decramer, Smolders & Vanderstraeten (2012) onderzochten de tevredenheid van academische

medewerkers met het EPMS in het hoger onderwijs in België en Nederland. De resultaten van

de studie toonden aan dat wanneer het systeem intern consistent is, dit effectief leidt tot een

hogere tevredenheid omtrent het systeem bij de medewerkers. Ook hogere motivatie,

enthousiasme en stimulatie om samen doelen te bereiken zijn mogelijke uitkomsten van een

consistent HRM systeem. Deze elementen kunnen bekomen worden door de communicatie te

optimaliseren (Leisink en Boselie, 2014).

Page 17: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

13

1.2 Fysisch welzijn

Fysische en mentale gezondheid van het personeel staan centraal wanneer gesproken wordt

over het welzijn van medewerkers. Wanneer het werk wordt verricht in een stressvrije en

veilige omgeving, zal het personeel een hogere mate van welzijn vertonen. Welzijn op het werk

draagt bij tot het gehele geluksgevoel van een individu maar verschilt op bepaalde vlakken toch

van het algemeen welbevinden (Peccei, 2004). De sociale context speelt hierbij een belangrijke

rol. Ook de relatie tot de fysische en mentale basisbehoeften van de mens zijn invloedrijke

elementen. Daartoe behoren sociale ondersteuning, veiligheid, gezondheid en het gevoel

bekwaam in het leven te staan (Baptiste, 2007). Dit leunt dicht aan bij de individuele motivatie

theorie van Maslow. David Stum (2001) herwerkte de originele versie tot een model met een

meer performantie gerichte aanpak. Het model is terug te vinden in bijlage 1.

Baptiste benoemde in hetzelfde onderzoek drie variabelen die samen leiden tot welzijn van het

personeel op het werk. Als eerste variabele omschreef ze ‘commitment tot de organisatie’.

Wanneer de individuele waarden, normen en doelen van de medewerker sterk overeenkomen

met die van de organisatie, zal het niveau van commitment hoger liggen. Als tweede element

koos Baptiste voor werktevredenheid. Deze variabele omvat het positieve gevoel, gekoppeld

aan het werk, dat leidt tot betere resultaten. Bij het begrip werktevredenheid behoren onder

meer de mate waarin medewerkers tevreden zijn met hun werkvoorwaarden en de factoren

die bijdragen tot de fysische werkomstandigheden. Als laatste haalt Baptiste de tevredenheid

van medewerkers met hun work-life balance aan (Baptiste, 2007).

Page 18: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

14

Fysisch welzijn en de Vlaamse leerkracht

Een hoge mate van fysisch welzijn is voor leerkrachten in het bijzonder belangrijk om twee

redenen. Als eerste werd reeds het verband aangetoond dat wanneer de leerkracht een hoge

mate van engagement bezit, dit een positieve invloed heeft op de prestaties van de leerlingen.

De studenten beschikken over een sterkere basis en blijken ook beter voorbereid te zijn op de

toekomst. De tweede reden verwijst naar de mate waarin ontslag en verloop van leerkrachten

daalt wanneer er een hoge niveau van engagement vastgesteld wordt. Hieruit volgt dat

leerkrachten motivatie vinden in het ontwikkelen van eigen vaardigheden en deze laten

bijdragen tot de persoonlijke ontwikkeling van hun leerlingen. (Runhaar, Sanders en

Konermann, 2013).

Engagement heeft een positief effect op performantie, op de resultaten per business unit en op

klantentevredenheid (Bakker & Bal, 2010). Sterk betrokken medewerkers zijn enthousiast,

intensief betrokken bij hun werk en zetten al hun capaciteiten in om problemen op het werk

aan te pakken. Daarom is het belangrijk te begrijpen welke triggers er nodig zijn om

medewerkers betrokken te krijgen en te houden. Het aantal burn-outs in het onderwijs ligt

beduidend hoger in vergelijking met werknemers in het algemeen. Dit hoger resultaat is

gerelateerd aan hoge werkbelasting en werkdruk (Leisink & Boselie, 2014).

Dergelijke onderzoeken werden ook uitgevoerd in andere landen. Uit het onderzoek van Farber

in 1991 bleek dat 5 tot 20% van de leerkrachten in Amerika te maken hebben met een burn-

out. Onderzoek uit Finland toonde dan weer aan dat onderwijzers het hoogste niveau van burn-

outs vertonen in vergelijking met andere jobs binnen human services. Toch is het ook belangrijk

te melden dat de meerderheid van onderwijzers niet bevreesd, gestrest of gedemotiveerd zijn.

Vermindering van job vereisten en preventie van burn-outs zou een prioriteit moeten zijn

binnen scholen en andere organisaties (Hakanen, Bakker & Schaufeli, 2006).

Page 19: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

15

1.2.1 Burn-out

Een burn-out is een werk-gerelateerd stresssyndroom dat oorspronkelijk werd vastgesteld bij

medewerkers in de sociale sector. Tijdens het voorbije decennia toonden Bakker, Demerouti en

Verbeke (2004) aan dat de kern van burn-outs (uitputting, cynisme en verminderen van het

engagement) wordt teruggevonden in zo goed als alle beroepsgroepen.

Empirisch bewijs toonde aan dat burn-outs belangrijke elementen bevatten die negatieve

gevolgen hebben voor zowel de organisatie als de individuele medewerker. Voorbeelden

hiervan zijn een stijging van het verloop van personeel, absenteïsme en daling van de

productiviteit (Cordes & Dougherty, 1993; Maslach, Schaufeli & Leiter, 2001).

Negatieve gevolgen voor de individuele medewerker volgens Maslach en Jackson zijn

emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderen van persoonlijke prestaties.

Emotionele uitputting vindt als eerste plaats en kan opgemerkt worden doordat de

medewerker zich minder zal betrekken in zijn taken. Ook het contact collega’s vermindert. Een

burn-out kan ook gezien worden als een vorm van stress en specifiek als een chronisch respons

patroon op stressvolle werkomstandigheden (Maslach & Jackson, 1981).

De factoren die bijdragen tot de kenmerken van burn-outs worden verdeeld in drie grote

categorieën.

- De rol van de klant in de dienstverleningssector en de verwachtingen van de

dienstverlener zelf zitten vervat in de eerste categorie. Burn-outs komen vaker voor bij

beroepen waarbij een intens persoonlijk contact is tussen de medewerker en de klant

zoals bij zorgverlening, sociale diensten en onderwijs. Maslach verklaart dit doordat

deze medewerkers het meest vatbaar zijn voor spanningen omdat zij dagelijks omgaan

met andere mensen en hun problemen.

- De karakteristieken van de organisatie behoren tot de tweede categorie. Binnen deze

groep bevinden zich twee invloeden van een burn-out, in het bijzonder de

(on)voorspelbaarheid van de organisatie-uitkomsten en de job context.

Page 20: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

16

- De laatste groep karakteristieken zijn de persoonlijkheidskenmerken. Hiertoe behoren

de demografische kenmerken en de sociale ondersteuning van de medewerker (Cordes

& Dougherty, 1993).

Burn-out en EPM

In het verleden werden reeds vele onderzoeken gevoerd naar de relatie tussen performantie en

burn-out. De uitkomsten vertonen tegenstrijdige resultaten. Bakker, Demerouti en Verbeke

brachten deze resultaten samen en verklaarden deze tegenstrijdigheden enerzijds door het feit

dat de onderzoekers telkens slechts een specifiek aspect van een burn-out onderzochten zoals

bijvoorbeeld uitputting. Anderzijds zijn een groot aantal studies gebaseerd op zelfrapportering

en maken geen onderscheid tussen de verschillende types performantie (Bakker, Demerouti &

Verbeke, 2004).

Belangrijke praktische betrekkingen tot burn-outs uiten zich dus in negatieve organisatie-

uitkomsten en verschillende types outcomes van persoonlijk functioneren. Deze negatieve

effecten kunnen grotendeels vermeden worden door het beter organiseren van management

praktijken. Dit benadrukt het belang van een volledig geïmplementeerd performantie systeem

binnen een organisatie. Burn-outs (en specifiek emotionele uitputting) zijn aangetoond

rechtstreeks gerelateerd te zijn met hoge niveaus van job vereisten (Cordes & Dougherty,

1993).

Hypothese 1: Vlaamse leerkrachten die het EPMS als sterk ervaren, zullen lager scoren

op indicatoren van burn-out.

Page 21: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

17

1.2.2 Stress

Stress is een individuele en psychologische reactie op een situatie waarin iets op het spel staat

voor het individu. Het individu ervaart stress wanneer men voelt over te weinig capaciteiten en

mogelijkheden te beschikken om de situatie aan te kunnen (LePine, Lepine & Jackson, 2004).

Stress overkomt een individu dus wanneer deze bepaalde objectieven niet meer kan realiseren

en geen macht meer heeft over de oorzaken die aan de basis van het probleem liggen.

Voor 1980 was er heel weinig kennis omtrent stress. Schuler (1980) associeerde het begrip met

belangrijke individuele gedragskenmerken en met zowel fysiologische als psychologische

symptomen. Binnen zijn studie koppelde hij stress aan fysische kwalen zoals maagzweren, hart

-en vaatziektes en hoge bloeddruk. Schuler benadrukte de grootte van de medische kosten die

gepaard gaan met deze symptomen en de negatieve gevolgen hiervan op de economische

situatie. Stress hangt ook sterk af van de omgeving waarin men zich bevindt. Enerzijds treedt

stress op wanneer een individu negatieve factoren ervaart binnen zijn omgeving. Anderzijds

kan iemand ook in een stresserende situatie terechtkomen wanneer de omgeving onvoldoende

ondersteuning biedt aan de individuele behoeftes (Schuler, 1980).

Organisaties waarin medewerkers minder gestresseerd zijn en hoger scoren op indicatoren

zoals tevredenheid en commitment vertonen een hogere niveau van performantie van de

volledige organisatie (Ostroff, 1992).

In de meta-analyse van Podsakoff, Lepine en Lepine (2007) maken de onderzoekers een

onderscheid tussen twee factoren rond stress. Als eerste factor benoemen ze de challenge-

related stressors. Elementen als hoge werkdruk, tijdsdruk, situering van de job en

verantwoordelijkheid vallen onder deze eerste term. Medewerkers ervaren deze job eisen als

een uitdaging en een mogelijkheid tot persoonlijke ontwikkeling. De tweede factor is

hindrance-related stressors en is samengesteld uit rol ambiguïteit, organisatiepolitiek en

veiligheid op de werkvloer. Deze items zien medewerkers als een obstakel en belemmering

voor persoonlijke groei en taakvolbrenging. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er sprake

kan zijn van zowel positieve als negatieve stress (Podsakoff, Lepine & Lepine, 2007).

Page 22: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

18

Stress en EPM

Emotionele betrokkenheid en werktevredenheid zijn beiden relevante indicatoren van welzijn

die belangrijk zijn bij onderzoek naar performantie management (Van Horn, Taris, Schaufeli en

Schreurs, 2004). Volgens Klassen en Chiu (2010) vertonen leerkrachten voldoening en

persoonlijke tevredenheid in hun job. Jobtevredenheid is dan weer geassocieerd met een hoger

niveau van performantie. Toch brengen prestatiebeoordelingen stress met zich mee.

Onderzoekers koppelen het groeiend niveau van stress aan de toename van het gebruik van

prestatiebeoordelingen (Brown & Benson, 2005).

De sterkte van het EPMS wordt in deze studie beschouwd als hoe sterk de verschillende

kenmerken van een goed systeem op elkaar zijn afgestemd.

Hierbij verwachten we dat de sterkte van het EPM systeem invloed heeft op individueel welzijn

en werktevredenheid. Hogere werktevredenheid leidt tot hoger welzijn en dus lagere scores op

indicatoren van burn-out

Hieruit volgt dan ook de eerst hypothese.

Hypothese 2: Vlaamse leerkrachten die het EPMS als sterk ervaren, zullen lager scoren

op indicatoren van stress.

Uit bovenstaande literatuurstudie omtrent fysisch welzijn, ontstaan enkele conclusies die

belangrijk zijn binnen deze masterproef. Stress is sterk afhankelijk van de omgeving. Niet enkel

werk gerelateerde situaties brengen een individu in een stresssituatie maar ook de omgeving

bepaalt mee het stressniveau (Baptiste, 2007; Schuler, 1980). Personen ervaren voornamelijk

stress wanneer zij zich niet machtig genoeg voelen om een moeilijk situatie zelf op te lossen

(Lepine, Lepine & Jackson, 2004).

Stress is de basis van vele burn-outs, specifiek op het werk. Binnen deze masterproef ligt de

focus op emotionele uitputting en disengagement. Beide elementen zijn negatieve gevolgen

van burn-out en hebben een neerwaarts effect op zowel de medewerker als op economische

aspecten van de organisatie (Cordes & Dougherty, 1993; Mashlach & Jackson, 1981). Deze

elementen duiden op het belang van extra aandacht voor het fysisch welzijn van de

medewerkers.

Page 23: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

19

1.3 Affective Organisational Commitment

Commitment wordt gezien als noodzakelijk element bij het bereiken van hogere

jobtevredenheid, lager cijfer van absenteïsme en hogere mate van betrokkenheid tot de

organisatie. Wanneer de medewerker een hoge mate van commitment vertoont, zal deze meer

bereid zijn extra te doen voor de organisatie om de doelen te bereiken (Farndale, Hope-Hailey,

Kelliher, 2011).

Uit verschillende HRM en EPM studies blijkt dat een consistent EMP systeem drie cruciale

kenmerken vereist om te kunnen bijdragen tot een hogere mate van welzijn van de

medewerkers.

- Als eerste kenmerk moet het systeem verticaal gealigneerd zijn. De strategische

doelstellingen van de organisatie en de individuele doelen van de medewerkers worden

op elkaar afgestemd. Het nut van vertical alignment werd reeds aangetoond in de

zorgsector. Verpleegkundigen die meer zicht en begrip hebben op de strategische

doelen van de organisatie en hun persoonlijke bijdrage hierbij, rapporteren een hogere

mate van commitment en werktevredenheid.

- Als tweede indicator speelt planning van performantie een belangrijke rol bij het

creëren van meer welzijn. Het streven naar een specifiek en individueel doel vereist de

nodige planning en opvolging. Wanneer dit bereikt wordt, zal dit opnieuw leiden tot

meer tevreden medewerkers en hogere commitment.

- Evaluatie van performantie is de derde indicator en is eveneens gerelateerd met

emotioneel welzijn. Bij het evalueren ligt de focus op het bereiken van doelen en de

beoordeling van competenties (Decramer, Audenaerts, Van Waeyenberg, Claeys, Cleas,

Vandevelde, van Loon en Crucke, 2014).

Page 24: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

20

Affective Organisational Commitment en EPM sterkte

Eerder binnen het theoretisch gedeelte van deze masterproef werd de term commitment al

meerdere malen vernoemd. Volgens Allen en Meyer(1990) bestaat commitment tot de

organisatie uit drie dimensies. Continuïteitscommitment is de wilskracht van de medewerker

om voor de organisatie te blijven werken door het opbouwen van waardevolle elementen door

de jaren heen. Normatief commitment houdt in dat de medewerker een morele band heeft tot

de organisatie. Het individu identificeert zich met de organisatie op basis van waarden, normen

en doelstellingen. De focus van deze masterproef ligt op de laatste dimensie, namelijk affectief

commitment. De medewerkers ervaren een emotionele band met de organisatie. Dit type

commitment is het resultaat van participatie en betrokkenheid van de medewerker in het

nemen van beslissingen op het werk (Allen & Meyer, 1990).

Medewerkers zullen slechts een hogere mate van commitment ervaren wanneer zij HR

praktijken beschouwen als eerlijk. Dit geld voor zowel de uitkomsten als voor de processen

(Farndale, Hope-Hailey, Kelliher, 2011).

Hypothese 3: Vlaamse leerkrachten die het EPMS als sterk ervaren, zullen een hogere

mate van Affective Organisational Commitment bezitten.

Page 25: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

21

Commitment en fysisch welzijn?

Commitment beïnvloedt het welzijn van medewerkers (Baptiste, 2007) en is een onderdeel van

het motivatieproces bij leraren (Hakanen, Bakker & Schaufeli, W, 2006). In het bijzonder wordt

hier gefocust op ‘affective organisational commitment’ (hierna AOC genoemd).

Cropanzano, Byrne en Rupp voerden in 2003 een onderzoek uit naar de relatie tussen

emotionele uitputting en performantie. Hierbij namen ze ook organisational commitment op

als variabele in hun analyse. Emotionele uitputting bleek een goede voorspeller te zijn voor

organisational commitment. Ook de relatie tussen hindrance-related stressors (zie 1.2.2) en

organizational commitment blijkt sterk negatief te zijn (Podsakoff, Lepine & Lepine, 2007). Door

het toevoegen van een mediator, wordt onderzocht of AOC een verklarende variabele is in de

relatie tussen EPM sterkte en fysisch welzijn.

Na de literatuurstudie is het te verwachten dat medewerkers die een hoge mate van

commitment bezitten, minder stress zullen ervaren en ook lager zullen scoren op indicatoren

van burn-out en stress.

Hypothese 4: De negatieve relatie tussen EPM sterkte en burn-out wordt gemedieerd

door Affective Organisational Commitment zodat leerkrachten met een hogere mate van

Affective Organisational Commitment lager scoren op indicatoren van burn-out.

Hypothese 5: De negatieve relatie tussen EPM sterkte en stress wordt gemedieerd door

Affective Organisational Commitment zodat leerkrachten met een hogere mate van

Affective Organisational Commitment een lagere mate van stress ervaren.

Page 26: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

22

II. Onderwijs Vlaanderen

De Vlaamse overheid bepaalt via regels en wetten hoe scholen het personeelsbeleid moeten

voeren. Al deze regels zijn opgenomen in decreten die te vinden zijn in de vorm van

omzendbrieven gericht aan Vlaamse onderwijsinstellingen.

Decreet Vlaamse overheid

Sinds 1 september 2004 wordt er in het secundair onderwijs en volwassenenonderwijs gewerkt

met functiebeschrijvingen. In 2005 werden de centra voor leerlingenbegeleiding hierbij

toegevoegd. Ook in het basisonderwijs, de internaten, de tehuizen voor kinderen waarvan de

ouders geen vaste verblijfplaats hebben en het deeltijds kunstonderwijs werd de

functiebeschrijving vanaf 1 september 2007 ingevoerd. Later werden ook wetten omtrent het

evaluatiegesprek opgelegd. In het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en de centra

voor leerlingenbegeleiding werden evaluaties ingevoerd in 2007. De andere instellingen

volgden in 2009 (Vlaamse overheid, 2011).

2.1 Functiebeschrijving

In de functiebeschrijving worden de taken en opdrachten van de personeelsleden individueel

vastgelegd per onderwijsinstelling. Dit heeft betrekking op het ambt die de leerkracht uitoefent

per school en de individuele mogelijkheden op vlak van nascholing en permanente vorming. Dit

document wordt opgemaakt door het personeelslid en de eerste evaluator. Ook specifieke

doelstellingen per instelling komen aan bod zoals rechten en plichten omtrent nascholing en

vorming. Het opstellen van een functiebeschrijving is verplicht voor personeelsleden die

minimaal 104 dagen aangesteld zijn. Dit is niet verplicht wanneer het personeelslid voor een

kortere periode wordt aangesteld. Dit instrument is van essentieel belang binnen het

evaluatieproces. Elk personeelslid dat geen functiebeschrijving heeft ontvangen en aangesteld

is voor minimaal 104 dagen, kan niet geëvalueerd worden. De omzendbrief biedt geen

antwoord op wat de consequenties zijn wanneer deze regels niet worden gevolgd.

Het evaluatiegesprek wordt gebaseerd op de objectieve taakomschrijving zodat de betrokkene

weet wat van hem wordt verwacht. Naast de verplichte formele onderdelen van het proces zijn

ook de informele instrumenten belangrijk zoals informeel contact en begeleiding (Vlaamse

overheid, 2011).

Page 27: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

23

2.2 Evaluatie

De Vlaamse overheid verplicht onderwijsinstellingen om jaarlijks hun personeel te evalueren.

Het evaluatieproces wordt ingezet als een positief en constructief personeelsbeleidsinstrument,

gericht op het verstrekken van kwaliteitsvol onderwijs. Het einddoel van deze invoering is het

kwaliteitsniveau van het onderwijs in Vlaanderen op te krikken. Ondersteuning en begeleiding

van het personeelslid staan centraal. Dit instrument zorgt voor een betere waardering en

beoordeling van prestaties van het onderwijspersoneel. De evaluaties moeten constructief zijn

opgebouwd zodat de personeelsleden op een positieve manier beïnvloed worden. Hierbij ligt

de focus op erkenning van inzet en voldoening vinden in het werk. Het beoordelen van een

momentopname geeft geen correct beeld van de werkprestaties en daarom is het belangrijk

dat de evaluaties procesmatig plaatsvinden. Het aan elkaar koppelen van opeenvolgende

momentopnames geeft een getrouwer beeld weer op de werkelijke situatie. Momentopnames

kunnen echter niet worden uitgesloten. Het proces moet plaatsvinden over een periode van

vier schooljaren, het schooljaar waarin het evaluatiegesprek valt en de drie daaropvolgende

schooljaren. Binnen dit wettelijk kader biedt dit decreet toch voldoende ruimte en autonomie

op lokaal niveau.

Het gesprek wordt opgebouwd aan de hand van de functiebeschrijving. Aspecten uit het

verleden worden aangehaald maar de focus bevindt zich voornamelijk op de toekomst, hoe het

functioneren kan verbeteren en bekijken waar er extra begeleiding nodig is. Dit kan leiden tot

nieuwe en duidelijkere afspraken naar de toekomst toe. Het evaluatiegesprek leidt altijd tot

een eindverslag met daarin een eindconclusie over het functioneren van het personeelslid.

Wanneer de definitieve conclusie onvoldoende blijkt te zijn, kan dit leiden tot ontslag (Vlaamse

overheid, 2011).

Dit decreet roept enkele kritische kanttekeningen op. Kan een directeur met 80 leerkrachten

deze allemaal kwalitatief evalueren? Hoe brengt hij deze taak in evenwicht met zijn andere

kernactiviteiten van schooldirecteur?

Page 28: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

24

III. Methode

3.1 Steekproef en procedure

De populatie van deze studie is ‘Onderwijs Vlaanderen’. De dataverzameling van dit onderzoek

vond daarom plaats binnen verschillende onderwijsinstellingen in Vlaanderen. Hierbij werden

zowel kleuter, lager als secundaire scholen aangesproken verspreid over de verschillende

onderwijsnetten GO!, VGO en OGO. Binnen het secundair onderwijs werd een opdeling

gemaakt tussen KSO, TSO, ASO en BSO. De data werd verzameld door mezelf en zeven

medestudenten binnen de masteropleidingen Handelswetenschappen, optie Strategisch

Management en Bestuurskunde en Publiek Management. De dataverzameling vond plaats in

2016 via schriftelijke vragenlijsten. Elke student liet 10 bundels invullen met vragenlijsten. Een

bundel bestond uit zeven vragenlijsten waarvan zes ingevuld werden door leerkrachten en één

door de evaluator. Dit resulteerde in een database met gegevens van 363 leerkrachten en 61

evaluatoren.

De vragen voor de leerkrachten peilden hun mening over het evaluatie- en feedbackproces en

hoe ze zich voelen op het werk. Bij de evaluatoren lag de focus op hun manier van evalueren en

de prestaties van de leerkracht. De resultaten van de evaluatoren vallen niet binnen de scope

van deze studie en zullen bijgevolg niet verder worden besproken.

Onderwijs Vlaanderen is opgedeeld in 3 grote groepen genaamd ‘onderwijsnetten’. Om een

representatief beeld te kunnen weergeven van de totale doelgroep, werden de vragenlijsten

afgenomen in zowel OGO, GO! en VGO scholen, rekening houdend met het procentuele aantal

per type in Vlaanderen. Het onderwijsnet VGO staat voor ‘Vrij Gesubsidieerd Onderwijs’ en

vertegenwoordigt overduidelijk het grootste aantal respondenten binnen deze steekproef met

77,1% deelnemende leerkrachten. Dit percentage is vanzelfsprekend zo hoog aangezien 60-65%

van de Vlaamse scholen onder deze categorie horen. De tweede grootste groep met 16,5%

respondenten is GO! (‘Gemeentelijk Onderwijs’). Ook dit deelnemingspercentage is

representatief met de populatie want ongeveer 15% van de scholen behoort tot de groep GO!

Het minste bevraagde onderwijsnet is die van de OGO scholen. Slechts 6,3% van de deelnemers

werkt op een school binnen het onderwijsnet ‘Officieel Gesubsidieerd Onderwijs’.

Page 29: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

25

Deze steekproef bevat minder respondenten dan het vooropgestelde cijfer van 20-25%. Dit

resultaat is te wijten aan het hogere aantal bevraagde scholen van het onderwijsnet VGO.

Tabel 1: verdeling vragenlijsten per onderwijsnet

Percentages

Onderwijsnet Verwacht1 Ondervraagd

VGO 60-65% 77,1%

GO! 15% 16,5%

OGO 20-25% 6,3%

Iedere school binnen één van deze drie onderwijsnetten maakt een onderscheid tussen kleuter-

, lager en middelbaar onderwijs. Gegevens van de kleuterscholen zijn het minst aanwezig in de

database. Slechts 16,9% van de vragenlijsten werd beantwoord door leerkrachten en

evaluatoren in het kleuteronderwijs. De lagere school heeft het grootste aandeel met 52,6%

respondenten en het secundair onderwijs heeft een deelnemingspercentage van 27,8%.

Het middelbaar onderwijs maakt een onderscheid tussen de aangeboden richtingen. KSO, BSO

en TSO vulden het minst aantal vragenlijsten in met respectievelijk 5,0%, 11,3% en 29,7%

scholen die deelnamen aan het onderzoek. Scholen die ASO aanbieden zijn voor 53,5%

vertegenwoordigd in deze steekproef. Deze percentages zijn berekend op het totaal aantal

secundaire scholen. De volledige verdeling is terug te vinden in figuur 1. In deze figuur zijn de

percentages berekend op het totaal (363).

1 Bron: Het onderwijs in Vlaanderen en de situering van het gemeenschapsonderwijs, 2004

Page 30: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

26

Figuur 1: verdeling bevraagde leerkrachten

De leerkrachten waren gemiddeld 40,30 jaar oud (SD= 10,23). Hun leeftijd varieerde tussen 21

en 61 jaar. Percentages geven aan dat het aantal leerkrachten binnen de verschillende

leeftijdsgroepen ongeveer evenveel vragenlijsten invulden. Hiermee kan ook gesteld worden

dat zowel beginnende als ervaren leerkrachten deelnamen aan de vragenlijst. Opvallend is het

verschil in geslacht. Namelijk 4 op 5 deelnemende leerkrachten blijken vrouwen te zijn.

De gemiddelde leerkracht werkt 24 uur per week (SD= 4,42). Meer dan de helft van de

respondenten (53,7%) gaf aan tussen de 21 en 25 uur per week te werken.

19,6% van de ondervraagden werkt in het kleuteronderwijs. Daarna volgt het secundair

onderwijs met 27,8% en tot slot vormen de leerkrachten van het lager onderwijs de grootste

groep met 52,6%.

Bevraagde leerkrachten

363

Kleuter

19,56%

VGO 17,36%

OGO 0,55%

GO! 1,65%

Lager

52,62%

VGO 36,64%

OGO 4,41%

GO! 11,57%

Secundair

27,82%

ASO

14,88%

VGO

14,88%

OGO 0%

GO!

0%

BSO

3,31%

VGO

3,31%

OGO

0%

GO!

0%

TSO

8,26%

VGO

4,96%

OGO

0%

GO!

3,31%

KSO

1,38%

VGO

0%

OGO

1,38%

GO!

0%

Page 31: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

27

3.2 Meetinstrumenten

Om deze resultaten te bekomen werden eerst gegevens verzameld via schriftelijke

vragenlijsten en ingegeven in het statistisch software programma SPSS IBM.

Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te garanderen, wordt een Cronbach Alpha van

minimum 0.800 voorop gesteld. Wanneer dit cijfer hoger ligt dan 0.800 is de interne validiteit

acceptabel en kan het meetinstrument gebruikt worden voor verdere analyse (Gliem & Gliem,

2003). De vragen werden gemeten via een Likertschaal van 1 tot 7, tenzij anders aangegeven.

3.2.1 Afhankelijke variabelen

Stress werd gemeten aan de hand van de 4-item perceived stress scale (Cohen, Kamarck, &

Mermelstein, 1983). Deze schaal peilt naar het stressniveau op een schaal van 1 (nooit) tot 5

(zeer veel). Een voorbeelditem is: “Ik voelde mij zelfzeker over de bekwaamheid om mijn

persoonlijke problemen aan te pakken” .De Chronbach’s alpha voor deze variabele bedraagt

.714.

Burn-out is de tweede afhankelijke variabele. De vragen en het meetsysteem zijn gebaseerd op

het artikel van Demerouti, Bakker, Vardakou en Kantas (2003). In de vragenlijst van deze

masterproef werd een onderscheid gemaakt tussen twee domeinen, disengagement en

exhaution. “Er zijn dagen dat ik mij moe voel, zelfs voor ik aankom op mijn werk.” Is een

voorbeelditem uit de enquête. Als eerste werd de som score per onderdeel berekend. Dit

resulteerde in een Cronbach’s Alpha van .792 voor disengagement en .872 voor exhaution. Om

de analyses uit te voeren werden alle items over de twee onderdelen heen samengenomen tot

een nieuwe variabele, BURNOUT (α=.891). Dit cijfer werd bekomen door het gemiddelde van

de waarden te berekenen.

Page 32: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

28

3.2.2 Onafhankelijke variabele

EPM sterkte is binnen deze analyse de onafhankelijke variabele. De studie van Bednall, Sanders

en Runhaar (2014) vormde de basis bij het opstellen van de gebruikte vragenlijst voor deze

masterproef. Het construct EPM sterkte werd gemeten aan de hand van 16 items, opgesplitst in

drie categorieën: karakteristieken (α= .906), consistentie (α= .943) en consensus (α= .803). Dit

onderscheid is ook terug te vinden in het basisartikel van Bednall, Sanders en Runhaar (2014).

De items van deze drie elementen werden samengebracht onder één nieuwe variabele,

EPM_Sterkte, door gebruik te maken van het gemiddelde. De Cronbach Alpha bedraagt 0.954.

De items die peilden naar AOC werden samengebracht onder één nieuwe variabele, AOC. Allen

en Meyer identificeerden drie relevante componenten die onder de term AOC vallen zijnde

affectieve, langdurige (continuance) en normatieve commitment tot de organisatie (1990).

Enkel de gegevens omtrent affectieve commitment behoren tot de scope van deze studie. Een

voorbeelditem is hier “Ik zou heel tevreden zijn om de rest van mijn loopbaan bij deze school

door te brengen.”. Door gebruik te maken van het gemiddelde van de items ontstond de

nieuwe variabele, AOC met een Cronbach’s Alpha van .869.

3.2.3 Controle variabele

In de vragenlijst werd gepeild naar enkele elementen die als controlevariabelen zullen

fungeren. Daaruit werden er vier gekozen die relevant kunnen zijn binnen deze analyse.

Geslacht

Als eerste wordt gebruik gemaakt van het geslacht van de respondenten (GENDER) (0= man, 1=

vrouw). Studies over de relatie tussen geslacht en burn-out geven uiteenlopende resultaten.

Enerzijds zouden vrouwen vatbaarder zijn voor indicatoren van burn-out dan mannen

(Purvanova & Muros, 2010). Anderzijds rapporteren mannen hoger op het deelaspect van burn-

out, depersonalisatie. Toch geeft het onderzoek van Maslach, Schaufeli en Leiter (2001) aan dat

vrouwen hoger scoren op de algemene indicatoren.

Page 33: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

29

Leeftijd

Daarnaast worden ook de gegevens in verband met de leeftijd (in jaren). Manus, Keeling en

Paice geven aan dat de leeftijd de meeste samenhangende demografische variabele is met

betrekking tot burn-out. Jongere medewerkers vertonen een hoger niveau van burn-out dan

oudere medewerkers (30-40 jaar). Dit komt doordat personeel in deze leeftijdscategorie meer

werkervaring hebben dus met meer zekerheid hun job uitvoeren (Maslach, Schaufeli & Leiter,

2001). Ook in de zorgsector geven medewerkers aan het minst gelukkig te zijn met hun job

rond 30-jarige leeftijd (Mc Manus, Keeling & Paice, 2004).

Aantal uren werk per week

De oorzaak van demotivatie bij leerkracht is voor een groot deel te vinden bij de hoge

werkdruk. Leerkrachten in Nederland geven zelf aan ontevreden te zijn over de werkdruk, de

hoeveelheid werk en de geestelijke belasting die de job vereist (Leisink & Boselie, 2014).

Overbelasting op het werk is één van de belangrijkste factoren in studies rond stress.

Medewerkers die het gevoel hebben dat ze te lang werken en te veel taken moeten

verwerken, rapporteren een hogere mate van spanning en meer gezondheidsklachten (Brown

& Benson, 2005). Het aantal uren werk per week wordt hier beschouwd als de hoeveel werk

een leerkracht verricht.

Doelgroep

Leerkrachten in het lager onderwijs vertonen symptomen van burn-out die samenhangen met

het werk. Het individueel karakter van de leerkracht en job gerelateerde stressfactoren

vertonen een significante relatie tot burn-out (Kokkinos, C. M., 2007). Door het reeds gevonden

effect in het lager onderwijs, wordt in deze studie verwacht ook een verband te vinden in het

kleuter- en middelbaar onderwijs.

Om deze variabele bruikbaar te maken in de analyses, moesten er twee dummy’s gecreëerd

worden. Hierbij fungeert het item kleuteronderwijs als referentievariabele.

Page 34: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

30

IV. Resultaten

4.1 Data-analyse

Als eerste werden de variabelen afzonderlijk geanalyseerd. Belangrijke elementen zijn hier de

frequenties, gemiddelden en standaardafwijkingen. In een volgende stap werden ook de

gemiddelden gemeten van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Ook de Cronbach’s

Alpha kwamen in deze fase aan bod. Vervolgens werd de relatie geanalyseerd tussen EPM

sterkte en indicatoren van stress en burn-out. In de laatste stap werd uiteindelijk AOC

toegevoegd als mediator.

4.2 Pearson Correlatie

Tabel 2 geeft de correlatiematrix weer. De cijfers tonen een samenvatting van de samenhang

tussen alle variabelen. De frequenties, standaardafwijkingen en gemiddelden van de variabelen

zijn ook in deze tabel vermeld. Uit de analyse blijkt welke variabelen een significant verband

vertonen ten opzichte van elkaar. Dit werd gemeten door gebruik te maken van de p-waarde of

de overschrijdingskans.

Binnen deze analyse is een collinearity diagnostics uitgevoerd om de multicollineariteit te

controleren. Een te hoge waarde VIF-waarde wijst erop dat twee of meer variabelen sterk met

elkaar gecorreleerd zijn. VIF staat voor Variance Inflation Factor. De hoogste VIF-waarde

bedraagt 1.980 waardoor er geen sprake is van multicollineariteit in deze analyse. De VIF-

waarde bedraagt voor elke analyse minder dan 10 (Stine, 1995).

Uit de correlatiematrix blijkt dat er een significante correlatie is tussen de variabelen burn-out,

stress, EPM sterkte en AOC. Het teken van het cijfer verwijst naar de richting van de correlatie.

De absolute waarde geeft de sterkte van het verband weer. EPM sterkte vertoont een

significante negatieve relatie met stress (r= -.236) en burn-out (r= -.429). Ook stress en burn-

out zijn sterk met elkaar gecorreleerd (r= .535). De variabele AOC correleert eveneens met

zowel stress (r= -.322), burn-out (r= -.499) en EPM sterkte (r= .377) met telkens een p-waarde

kleiner dan .001.

Page 35: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

31

Met een score van .136 is het aantal uren dat een leerkracht werkt per week licht gecorreleerd

met AOC (p<.05) en licht negatief gecorreleerd met leeftijd (r= -.114, p<.05) maar niet met

andere variabelen. De doelgroep secundair onderwijs vertoont significante verbanden met EPM

sterkte (r= -.120, p<.05), AOC (r= -.116, p<.05), geslacht (r= -.164, p<.01) en het aantal

wekelijkse werkuren (r= -.284, p<.001). Er is ook sterk significant negatief verband tussen

doelgroep lager onderwijs en secundair onderwijs (r= -.654, p<.001). Voor de doelgroep lager

onderwijs is er slecht één significant verband (p<.001) teruggevonden met de variabele uren

werk per week met een score van .229.

4.3 Regressieanalyse

Tabel 3 toont de resultaten van de lineaire regressie analyses. Om de hypotheses van deze

masterproef te testen, is er gebruik gemaakt van 5 modellen. Een model is hier gedefinieerd als

de bundeling van variabelen om te analyseren hoe deze zich tegenover elkaar gedragen.

Modellen 1 en 3 geven de resultaten weer van het verband tussen EPM sterkte en

respectievelijk burn-out en stress. Geslacht, leeftijd, uren werk per week en de doelgroep

worden toegevoegd als controlevariabelen.

In model 2 en 4 zijn de resultaten te zien van de lineaire regressie analyse tussen de sterkte van

het EPMS, AOC en burn-out (model 2) en stress (model 4).

Alvorens een conclusie te kunnen trekken over de invloed van de mediator, moeten de cijfers in

model 5 geanalyseerd worden. Hier is het verband terug te vinden tussen de afhankelijke

variabele EPM sterkte en de mediator. Ook hier werd gebruik gemaakt van dezelfde

controlevariabelen. Via deze cijfers kan de conclusie getrokken worden omtrent de invloed van

de mediator AOC.

De analyse van mediatie is gebaseerd op de theorie van Baron en Kenny (1986). Hier wordt het

type mediatie onderzocht.

Page 36: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

32

Totaal mediatie wijst op het feit dat de relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke

variabele volledig verdwijnt na het opnemen van de mediator. Wanneer het significant verband

blijft bestaan na het toevoegen van de mediator, is er sprake van partiële mediatie. Bij deze

laatste verklaart de mediator slechts een deel van de impact van de onafhankelijke variabele op

de afhankelijke (Baron en Kenny, 1986).

In elke kolom worden de bèta-waarden (β) en standaardfout (St.fout) weergegeven per

variabele.

Onderaan in tabel 3 staan vier ondersteunende waarden vermeld waarvan de betekenis ervan

hieronder kort staat omschreven.

- N: de hoeveelheid data per model

- R²: dit is de verklarende waarde of ook wel de determinatiecoëfficiënt genoemd. Deze

waarde toont hoe sterk de verklarende waarde is van de onafhankelijke variabele op

variantie in stress en burn-out ligt steeds tussen 0 en 1 (Smits & Edens, 2006).

- Adjusted R²: de aangepaste R² wijst op de verklaringskracht van de variantie per model.

In model 3 is deze waarde bijna gelijk aan nul (.047). Dit wil zeggen dat het model heel

zwak correleert met de afhankelijke variabele. De adjusted R² tussen .047 en .308 wat

wijst op een positieve verklaringskracht van de variantie (Smits & Edens, 2006).

- F-toets: de F-waarde wijst op de grootte van de kans dat het verschil tussen de groepen

berust op toeval. Deze waarde is terug te vinden in de ANOVA-analyse. Om nog meer

zekerheid hierover te bieden, werd ook de significantie van deze waarde berekend.

Hieruit blijkt dat alle modellen over een significante F-waarde beschikken dus verdere

analyse is mogelijk.

Page 37: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

33

4.4 Bespreking resultaten en hypotheses

De resultaten van model 1 bevestigen hypothese 1. De lineaire regressie analyse bevestigt dat

er een negatief significant verband bestaat tussen de sterkte van het EPMS en burn-outs bij

leerkrachten. Dit wil zeggen dat hoe sterker het EPMS binnen een school is, hoe lager

leerkrachten scoren op indicatoren van burn-out. De bijhorende bèta-waarde van -.409

(p<.001) wijst op een sterke relatie tussen deze twee variabelen. Wanneer de onafhankelijke

variabele EPM sterkte met één punt stijgt, zullen leerkrachten .408 lagere scores vertonen op

indicatoren van burn-out. Één punt wijst hier op één punt op het gepeilde gemiddelde bij de

respondenten bij de vragen omtrent EPM sterkte.

Model 3 staaft de vooropgestelde hypothese 2. Ook hier bevestigen de cijfers een negatief

verband tussen de sterkte van het EPMS en de mate waarin leerkrachten stress ervaren op het

werk. In deze analyse is een bèta-waarde van -.146 (p<.001) terug te vinden. Als de sterkte van

het EPMS met één punt stijgt, zullen de factoren die met stress te maken hebben dalen met

.146. Deze sterkte is minder hoog dan de waarde bij hypothese 1. Dit leidt tot de conclusie dat

de sterkte van het EPMS meer impact heeft op de mate van burn-out dan op die van stress.

In model 2 en 4 is de mediator AOC toegevoegd aan de analyse. Voorafgaand aan deze analyse

werd eerst het verband onderzocht tussen EPM sterkte en AOC (model 5). Uit deze regressie

blijkt dat EMP sterkte positief correleert met AOC (β= .348, p<.001). Om een correcte conclusie

te kunnen trekken over het mediatie-effect, moet er eerst nog een tussenstap plaatsvinden.

Het toetsen van de invloed van de mediator op de negatieve relatie tussen EPM sterkte en

burn-out/stress gebeurde in drie verschillende stappen.

Als eerste werden 2 afzonderlijke lineaire regressie analyses uitgevoerd om het oorspronkelijk

verband weer te geven. Deze vonden reeds plaats in het eerste gedeelte van het onderzoek

(model 1 en 3).

Vervolgens werd geanalyseerd of er een relatie is tussen de onafhankelijke variabele (EPM

sterkte) en de mediator (AOC). Deze relatie is significant wat aangeeft dat EPM sterkte een

significante voorspeller is voor AOC. Deze resultaten zijn te zien in model 5 (tabel 3). EPM

sterkte heeft een significante (p<.001) en positieve invloed op de mediator met een bèta-

Page 38: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

34

waarde van .348. Hypothese 3 wordt bevestigd. Hoe sterker het EPMS, hoe meer Affective

Organisational Commitment een leerkracht bezit.

In de laatste stap werden ook de afhankelijke variabelen (burn-out en stress) toegevoegd in 2

afzonderlijke analyses. Deze regressie analyse onderzoekt het effect van de onafhankelijke op

de afhankelijke variabelen. Deze cijfers zijn terug te vinden in tabel 3 in de kolommen van

model 2 en 4.

In beide modellen is te zien dat na het toevoegen van de mediator de verbanden significant

blijven. De impact op de afhankelijke variabelen daalt licht maar de negatieve significante

relatie houdt stand. De grootte van de invloed van EPM sterkte op burn-out verminderd van β=

-.409 naar β= -.273. Ook bij de analyse van stress verzwakt het verband van β= -.146 naar β= -

.084. Deze cijfers geven aan dat er sprake is partiële mediatie. Het effect blijft behouden wat

volledige mediatie uitsluit.

Hypotheses 4 en 5 stellen dat de negatieve relatie tussen EPM sterkte en respectievelijk burn-

out en stress gemedieerd wordt door AOC. De resultaten uit de lineaire regressie analyse

bevestigen deze twee hypotheses.

Na de analyse van de vijf vooropgestelde hypotheses kan ook gesteld worden dat drie

controlevariabele een significante relatie vertoont ten opzichte van zowel de afhankelijke als de

onafhankelijke variabelen. Het aantal uren dat een leerkracht werkt per week vertoont een

positieve invloed op AOC (β= .024). In het lager onderwijs zijn er twee significante verbanden

teruggevonden bij de analyses omtrent burn-out. Bij hypothese 1 (model 1) vertonen de

resultaten van de leerkrachten in het lager onderwijs een bèta-waarde van .263 ten opzichte

van burn-out. In hypothese 4 (model 2) bedraagt deze waarde .213. Dit verband is niet

teruggevonden voor leerkrachten in het kleuter en secundair onderwijs.

Page 39: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

35

Tabel 2: Pearson Correlatie & Cronbach Alpha

Variabele N SD x̅ 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8 9

1. 9EPM_STERKTE 350 0.568 5.22 (α=.954)

2. STRESS 353 0.886 2.18 -.236*** (α=.714)

3. BURNOUT 351 0.908 3.03 -.429*** .535*** (α=.891)

4. AOC 352 0.884 5.95 .377*** -.322*** -.499*** (α=.869)

5. GESLACHT 352 0.398 0.80 .026 .036 -.046 .045

6. LEEFTIJD 351 10.23 40.30 -.007 -.044 .064 -.014 -.051

7. UREN WERK PER WEEK 351 125.37 22.60 .031 -.029 -.049 .136* -.101 -.113*

8. DG_DUMMY_LAGER 363 .500 .526 .019 .007 .092 .021 -.036 .004 .229***

9. DG_DUMMY_SEC 363 .448 .278 -.120* .038 .031 -.116* -.164** -.023 -.284***

*p<.05 (2-tailed) **p<.01 (2-tailed) ***p<.001 (2-tailed)

Page 40: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

36

Tabel 3: Meervoudige regressieanalyses

Burn-out Stress AOC

Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5

Controle variabele β

(St.fout)

β

(St.fout)

β

(St.fout)

β

(St.fout)

β

(St.fout)

(Constant) 5.049***

(.445)

6.491***

(.446)

3.027***

(.310)

3.683***

(.327)

3.663***

(.453)

Geslacht -.045

(.112)

-.018

(.103)

.063

(.078)

.077

(.076)

.074

(.114)

Leeftijd .005

(.004)

.005

(.004)

-.002

(.003)

-.003

(.003)

-.001

(.004)

Uren werk per week -.009

(.010)

.000

(.010)

-.003

(.007)

.001

(.007)

.024*

(.010)

DG_DUMMY_LAGER .263*

(.115)

.213*

(0.106)

.049

(.080)

.028

(.078)

-.115

(.117)

DG_DUMMY_SEC .135

(.135)

.066

(.124)

.047

(.094)

.016

(.091)

-.173

(.137)

Onafhankelijke

variabele

EPM sterkte -.409***

(.048)

-.273***

(.047)

-.146***

(.033)

-.084**

(.034)

.348***

(.049)

AOC -.394***

(.049)

-.179***

(.036)

N 350 349 349 349 349

R² .200 .330 .061 .125 .162

Adj R² .186 .316 .044 .107 .148

F value 14.293*** 23.960*** 3.690** 6.960*** 11.036***

*p<.05 (2-tailed)

**p<.01 (2-tailed)

***p<.001 (2-tailed)

Page 41: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

37

V. Discussie en conclusie

5.1 Discussie

Voorgaande studies toonden reeds het verband aan tussen de sterkte van het EPMS en fysisch

welzijn. Deze types onderzoek werden uitgevoerd in de private sector, sociale sector en de

publieke sector. In deze masterproef lag de focus op het onderwijs in Vlaanderen. Deze studie

had tot doel het bestuderen of de sterkte van het EPM systeem invloed heeft op het welzijn van

de Vlaamse leerkracht. Verschillende onderzoeken gaven al aan dat er nood was aan meer

aandacht rond HRM in Vlaamse onderwijsinstellingen.

De eerste hypothese verwachtte dat er een negatieve relatie is tussen de sterkte van het EPMS

en de score op indicatoren van een burn-out bij leerkrachten (hypothese 1). Deze stelling werd

sterk bevestigd. Er is inderdaad een negatief verband tussen een goed geïmplementeerd EPMS

en de mate waarin leerkrachten emotioneel uitgeput geraken (exhaution) en zich terugtrekken

van de scholen (disengagement).

Ook de tweede hypothese komt overeen met de gevonden resultaten. Hierbij neemt het

element stress de plaats in van burn-out. Leerkrachten ervaren minder stress op het werk

wanneer de directie een goede manier van omgaan met het EPMS hanteert.

Het toevoegen van een mediator in bovenstaand lineaire verband gebeurde in het tweede deel

van de analyse. AOC werd ingezet als mediator omdat uit het literatuuronderzoek bleek dat

deze variabele vaak terugkwam in vele onderzoeken. Hypothese 3 wordt hierbij bevestigd. Een

sterk EPMS vertoont een significante positieve relatie met AOC.

Hypothese 4 stelde dat de negatieve relatie tussen EPM sterkte en burn-out wordt gemedieerd

door AOC zodat leerkrachten met een hogere mate van AOC lager zullen scoren op indicatoren

van burn-out. Ook deze hypothese werd bevestigd door de resultaten van de analyse. Hier is

sprake van partiële mediatie.

Daarnaast werd in hypothese 5 het element burn-out vervangen door stress. Hier werd

verwacht dat de mate van AOC van de leerkracht een invloed heeft op de negatieve relatie

tussen de EPM sterkte en het niveau van stress ervaren door de leerkracht. Bij gevolg zullen

leerkrachten die het EPMS als sterk ervaren, hoger scoren bij factoren van commitment en om

Page 42: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

38

die reden lager scoren op indicatoren van stress. Ook hier bevestigen de resultaten van de

analyse de vooropgestelde hypothese. AOC is een verklarende factor tussen de strekte van het

EPMS en het fysisch welzijn van de Vlaamse leerkracht.

Voor kenmerken van de respondenten zoals leeftijd en geslacht werden er geen significante

resultaten vastgesteld. De variabele die peilde naar leerkrachten in het lager onderwijs

vertoont wel een negatieve relatie met betrekking tot burn-outs. Het aantal uren werk per

week geeft ook een positief significante resultaat weer ten opzichte van AOC.

Alle hypotheses werden binnen dit onderzoek bevestigd en versterken zo de bestaande

literatuur omtrent performance management en fysisch welzijn. Resultaten in de literatuur die

aangeven dat hoe sterker het EPMS is, hoe hoger het welzijn van de medewerker is (Cordes &

Dougherty, 1993; Maslach, Schaufeli & Leiter, 2001; Horn, Taris, Schaufeli en Schreurs, 2004) ,

kunnen worden doorgetrokken naar het onderwijs in Vlaanderen.

5.2 Kritische reflectie en limieten

Het onderzoek bevat enkele cruciale tekortkomingen. De studie is een cross-sectioneel

onderzoek wat impliceert dat de data slechts op één moment werd verzameld. Om deze reden

is het onderzoek vrij statisch en maakt het niet mogelijk de resultaten te vergelijken doorheen

de tijd. Om de precieze gevolgen te kennen omtrent dit onderwerp is een longitudinale studie

aangewezen.

Een volgende bias berust op het feit dat vragenlijsten moeilijk te veralgemenen zijn. Stress en

burn-out zijn persoonlijke thema’s waardoor de antwoorden mogelijks ingevuld werden naar

wat sociale acceptabel is. In de vragenlijst werd gepeild naar de tevredenheid over het

evaluatiesysteem. Ook deze items kunnen beter zijn ingevuld dan dat de situatie in

werkelijkheid is uit schrik dat de leidinggevende de antwoorden kan inkijken. Door anonimiteit

te verzekeren en de enveloppen gesloten en zonder naam van de respondent of naam van de

school in te dienen, werd geprobeerd dit probleem op te lossen.

Verder zitten er ook enkele tekortkomingen in de gegevens van de respondenten. Er zijn geen

gegevens gekend omtrent het type contract van de leerkracht. Een onderscheid tussen vast

benoemde en niet vast benoemde leerkrachten kan interessante gegevens opleveren rond

Page 43: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

39

motivatie. ‘Zijn leerkrachten met werkzekerheid meer gemotiveerd dan leerkrachten die

onzeker zijn over het behoudt van hun job?’ zou een interessante onderzoeksvraag kunnen zijn.

De variabele ‘uren werk per week’ werd opgenomen in de analyse. Deze gegevens bevatten

veel info over de werkdruk van de medewerker. Werkdruk en werkvereisten kwamen enkele

keren aan bod in de literatuurstudie. Hier zou verder onderzoek dieper kunnen ingaan vanaf

welk punt leerkrachten het aantal werkuren als ‘te veel’ beschouwen. Een onderzoeksvraag

hier kan zijn: ‘Vanaf hoeveel uren werk per week ervaart een leerkracht een hogere werkdruk

die leidt tot stresssituaties op het werk?’.

Het implementeren van een evaluatiesysteem en het invoeren van functioneringsgesprekken is

verplicht in alle onderwijsinstellingen in Vlaanderen. Regels hierrond zijn concreet en

gedetailleerd vastgelegd door de Vlaamse overheid. Door deze systemen te verplichten, zien

leidinggevenden en evaluatoren (hier vaak de directie) dit als een extra taak die vaak wordt

opzij geschoven. En kan de directie het kwalitatief evalueren voldoende inplannen zonder dat

de kerntaken eronder leiden?

5.3 Verder onderzoek

De kennis omtrent de relatie tussen EPM sterkte en welzijn van de Vlaamse leerkracht is vrij

beperkt. Decramer, Audenaert en Van Waeyenberg (2015) kaarten in hun onderzoek de nood

aan tot verdere studies over dergelijke systemen binnen de onderwijs sector. Deze studie

speelt voor een stuk in op deze vraag.

De relatie tussen burn-out en EPM sterkte, zowel met als zonder invloed van de mediator,

vertoont een positief significant verband voor leerkracht die lesgeven in het lager onderwijs.

Verder onderzoek zou kunnen focussen op de reden waarom net daar deze resultaten

significant zijn.

Ook omtrent de data die peilt naar commitment is verder onderzoek mogelijk. Normatieve

commitment en continuïteitscommitment zijn eveneens soorten betrokkenheid maar behoren

niet tot de scope van deze masterproef (Allen & Meyer, 1990). Bij verder onderzoek kan er in

de vragenlijst gepeild worden naar alle drie de dimensies van commitment.

Page 44: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

40

De vragenlijst omvatte geen vragen die peilde naar de geografische gegevens van de school. De

ligging van de school is belangrijk in multicultureel opzicht. Hier is aangeraden om in

toekomstig onderzoek rekening te houden met de achtergrond van de leerlingen. Een

multiculturele school brengt hogere job vereisten met zich mee voor de leerkrachten

(Haberman & Post, 1998). Hoge job vereisten resulteren in hogere scores op indicatoren van

stress en burn-out. Hieruit kan gesteld worden dat verder onderzoek met de toevoeging van

geografische gegevens een nuttige bijdrage kan leveren tot de literatuur.

Een interessante denkwijze voor verder onderzoek kan het samenvoegen zijn van de gebruikte

gegevens van de leerkrachten met de data van de evaluatoren. Binnen deze studie ligt de focus

op de sterkte van het EPMS. Door het samenvoegen van beide databases kan de link gelegd

worden tussen de sterkte van het systeem en de performantie van het medewerker zoals

gepercipieerd door de evaluator.

De scores op indicatoren van burn-out staan in sterk verband met de sterkte van het EPMS.

Binnen de gebruikte vragenlijst werden de vragen opgedeeld in twee thema’s, uitputting en

disengagement. Doordat de relatie zo sterk is, kan verder onderzoek een diepgaandere analyse

uitvoeren over de specifieke oorzaken, kans op herval, hoe lang iemand buiten strijd is etc…

Ook stress vertoont een significante negatieve relatie ten opzichte van EPM sterkte. Het meten

van deze variabele gebeurde via vier vragen. Door het gevonden verband is meer uitgebreid

onderzoek nuttig. De vragen die peilen naar de ervaringen rond stress zouden dan ook dieper

kunnen ingaan op de oorzaken, soorten stress etc...

Toekomstig onderzoek kan zich focussen op de positieve factoren van welzijn. Deze bevatten

onderwerpen zoals werktevredenheid, work-life balance en positieve stress.

Page 45: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

VI

Literatuurlijst

Aguinis, H., Joo, H., & Gottfredson, R., K. (2011). Why we hate performance management and

why we should love it. Business Horizons. 54, 503-507

Aguinis, H., & Pierce, C.A. (2008). Enhancing the relevance of organizational behavior by

embracing performance management research. Journal of Organizational Behavior 29, 139-145

Allen, N. J., & Meyer, J. P. (1990). The measurement and antecedents of affective, continuance

and normative commitment to the organization. Journal of Occupational Psychology, 63, 1, 1-18

Bakker,A. B., Demerouti, E. & Verbeke, W. (2004). Using the job demands-resources model to

predict burnout and performance. Human Resources Management, 43,1, 83-104

Bakker, A. ,B., & Bal, P., M. (2010). Weekly work engagement and performance: A study among

starting teachers. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 83, 189-206

Baptiste, N., R. (2007). Tightening the link between employee wellbeing at work and

performance A new dimension for HRM. Management Decision, 46, 284-309

Baron, R. M., & Kenny, D., A. (1986). The moderator mediator variable distinction in social

psychological-research - conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of

Personality and Social Psycholog, 51, 1173-1182

Bednall, T., C,., Sanders,K., & Runhaar, P. (2014). Stimulating Informal Learning Activities

Through Perceptions of Performance Appraisal Quality and Human Resource Management

System Strength: A Two-Wave Study. Academy of Management Learning & Education, 2014,

13, 1, 45–61

Bowen, D., E., & Ostroff, C. (2004). Understanding HRM–firm performance linkages: The role of

the “strength” of the HRM system. Academy Of Management Review, 29, 2, 203-221

Brown, M., & Benson, J. (2005). Managing to Overload? Work overload and performance

appraisal processes. Group and Organization Management, 30, 99-124

Cohen, S., Kamarck, T., & Mermelstein, R. (1983). A global measure of perceived stress. Journal

of Health and Social Behavior. 24(4), 386 – 396

Page 46: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

VII

Communicatiedienst gemeenschapsonderwijs (2004). Het onderwijs in Vlaanderen en de

situering van het gemeenschapsonderwijs. Geraadpleegd op 18 april 2016 via

http://www.gemeenschapsonderwijs.be/SiteCollectionDocuments/SitueringInVlaanderen.pdf.

Cordes C.L., & Dougherty T.W. (1993). A review and an integration of research on job burnout.

Academy of Management Review, 18, 4, 621-656

Cropanzano,R., Byrne, Z., S., & Rupp, D., E. (2003). The Relationship of Emotional Exhaustion to

Work Attitudes, Job Performance, and Organizational Citizenship Behaviors. Journal of Applied

Psychology, 88, 1, 160-169

Decramer, A., Audenaerts, M., & Van Waeyenberg, T. (2015). Wees vooral consistent. Thema

Hoger Onderwijs, 4, 45-49

Decramer, A., Audenaerts, M., Van Waeyenberg, T., Claeys, T., Cleas, C., Vandevelde, S., van

Loon, J., & Crucke, S. (2014). Does performance management affect nurses well-being?

Elsevier, 98-105

Decramer, A., Smolders, C., Vanderstraeten, A., & Christiaens, J. (2012). The impact of

institutional pressures on employee performance management systems in higher education in

het lower countries. British Journal of management, 2, S88-S103

Decramer, A., Smolders, C., & Vanderstraeten, A. (2012). Employee performance management

culture and system features in higher education: relationship with employee performance

management satisfaction. The international journal of human resource management, 352-371

Delery, J., E. (1998). Issues of fit in strategic human resource management: implications for

research. Human Resource Management Review, 8, 3, 289-309

Demerouti, E., Bakker, A., Vardakou, I., & Kantas, A. (2003). The convergent validity of two

burnout instruments: A multitrait – multimethod analysis. European Journal of Psychological

Assessment, 19(1), 12 – 23. doi: 10.1080/0260410500131431

Farndale, E., Hope-Hailey, V., & Kelliher, C. (2011). High commitment performance

management: the roles of justice and trust. Personnel Review, 40, 5-23

Page 47: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

VIII

Gliem, R., R., & Gliem, J., A. (2003). Calculating, Interpreting, and Reporting Cronbach’s Alpha

Reliability Coefficient for Likert-Type Scales. The Ohio State University, Columbus, 82-88

Gould-Williams, J.S. (2004). The effects of ‘high commitment’ HRM Practices on employee

attitude: The views of public sector workers. Public Administration, 82, 63-81

Guest, D., E. (1999). Human resource management‐the workers' verdict. Human Resource

Management Resource Journal, 9, 3, 1-25

Gysels,M., & Van Uytfanghe, M. (2008). 20 jaar Vlaamse onderwijsbevoegdheid: Een terugblik

via Brandpunt. Geraadpleegd op 17 april 2016 via

http://www.coc.be/files/publications/.33/terugblik.pdf

Haberman, M., & Post, L. (1998). Teachers for multicultural schools. The power of selection.

Theory into Practice. 37, 2, 96-104

Hakanen, J., J., Bakker, A., B., & Schaufeli, W., B. (2006). Burnout and work engagement

among teachers, Journal of School Psychology, 43, 495-513

Huselid, M., A. (1995). The impact of Human Resource Management Practices on turnover,

productivity and corporate financial performance. Academy of Management Journal, 38, 3,

635-672

Klassen, R., M., & Chiu, M., M. (2010). Effects on Teachers’ Self-Efficacy and Job Satisfaction:

Teacher Gender, Years of Experience, and Job Stress. Journal of Educational Psychology, 102, 3,

741-756

Kokkinos, C., M. (2007). Job stressors, personality and burnout in primary school teachers.

British Journal Of Educational Psychology, 77, 1

Latham, G., P. (2007). New developments in and directions for goal-setting research. European

Psychologist, 12, 4, 290-300

Leisink, P., & Boselie, P. (2014). Strategisch HRM voor beter onderwijs: een bijdrage aan de

professionalisering van schoolleiders in het voortgezet onderwijs. Universiteit Utrecht,

Departement voor Bestuurs-en Organisatiewetenschappen, 1-40

Page 48: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

IX

LePine, J., A., LePine, M., A., & Jackson C.,L. (2004). Challenge and Hindrance Stress:

Relationships With Exhaustion, Motivation to Learn, and Learning Performance. Journal of

Applied Psychology, 89, 5, 883–891

Maslach, C., & Jackson, S. E. (1981). The measurement of experienced burnout, Journal of

occupational behaviour 2, 99-113

Maslach, C., Schaufeli, W. B., & Leiter, M., P. (2001). Job burnout. Annual Review Of

Psychology, 52, 397-422

Mc Manus, I., C., Keeling, A., & Paice, E. (2004). Stress, burnout and doctors' attitudes to work

are determined by personality and learning style: A twelve year longitudinal study of UK

medical graduates. BMC Medicine, 2, 29

Miles, R. E. (1965). Human-Relations or Human-Resources. Harvard Business Review, 43, 148-

163

Ostroff, C. (1992). The relation between satisfaction, attitudes and performance: An

organisational level analysis. Journal of Applied Psychology, 77, 6, 963-974

Peccei, R. (2004). Human Resource Management and the Search for the Happy Workplace.

Erasmus Research Institute of Management, Rotterdam School of Management, Rotterdam

School of Economics, Rotterdam.

Podsakoff,N., P., Lepine, J., A., & Lepine, M., A. (2007). Differential Challenge Stressor–

Hindrance Stressor Relationships With Job Attitudes, Turnover Intentions, Turnover, and

Withdrawal Behavior: A Meta-Analysis. Journal of Applied Psychology, 92, 2, 438-454

Purvanova, R.,K., & Muros, J., P. (2010). Gender differences in burnout: A meta-analysis.

Journal Of Vocational Behavior, 77, 2, 168-185

Runhaar P., Sanders, K., & Konermann, J. (2013). Teachers’ work engagement: Considering

interaction with pupils and human resources practices as job resources. Journal of Applied

Social Psychology, 43, 2017-2030

Schuler, R., S. (1980). Definition and Conceptualization of Stress in Organizations.

Organizational Behavior and Human Performance, 25, 184-215

Page 49: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

X

Smits, J., & Edens, R. (2006). Onderzoek met SPSS en Excel. Amsterdam: Pearson Education

Benelux, 99

Stine R., A. (1995). Graphical interpretation of variance inflation factors. The American

statistician, 49, 1, 53

Stum, D., L. (2001). Maslow revisited: building the employee commitment pyramid. MCB UP

Ltd, 29, 4, 4-9

Tichy, N. M., Fombrun, C. J., & Devanna, M. A. (1982). Strategic Human Resource

Management. Sloan Management Review, 23, 2, 47-61

Van Horn, J., Taris,T.W., Schaufeli, W.B., & Schreurs, P.J. (2004). The structure of occupational

well-being: A study among Dutch teachers. Journal of occupational and organizational

psychology, 77(3), 365-375

Veld, M., Boselie, P., & Paauwe, J. (2010). HRM and strategic Climates in hospitals: Does the

message come across at the Ward level? Human Resource Management Journal, 20, 339-356

Vlaamse overheid (2011). Omzendbrief PERS/2007/09 van 29/10/2007 (2011). geraadpleegd

op 17 april 2016 via http://data-onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=13932

Wortman, Max S., JR. (1970). Manpower: The management of Human Resources. A review

article, Academy of Management Journal, 13, 2, 198-206

Page 50: De relatie tussen performantie management en het fysisch ...lib.ugent.be/.../273/617/RUG01-002273617_2016_0001_AC.pdfabsenteïsme, hogere tevredenheid en meer bereidheid om voor de

XI

Bijlagen

Bijlage 1: Aon Consulting's Performance PyramidTM