De relatie tussen perfectionisme en de ernst van obsessief ......verzamelwoede of hoarding,...
Transcript of De relatie tussen perfectionisme en de ernst van obsessief ......verzamelwoede of hoarding,...
1
Academiejaar 2014-2015
Tweedesemesterexamenperiode
De relatie tussen perfectionisme en de ernst van obsessief-compulsieve
symptomen bij adolescenten: het effect van extreme verzamelwoede
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie
Promotor: Prof. Dr. De Clercq Barbara
Begeleidster: Dr. De Caluwé Elien
01000055
Van Aken Charlotte
2
Dankwoord
Het schrijven van deze masterproef was een werk van lange adem. De weg
naar het eindresultaat was hobbelig en kende frequent ups maar zeker ook
downs. Ik wil daarom enkele mensen bedanken die mij terug konden motiveren
toen het wat moeilijker ging.
Eerst en vooral gaat mijn dank uit naar mijn begeleidster Dr. Elien De
Caluwé waar ik steeds terecht kon voor vragen en moeilijkheden en van wie ik
steeds snel antwoord kreeg. Haar bijdrage was een enorme hulp in mijn
schrijfproces.
Verder dank aan de mensen die mij steeds gesteund hebben, zowel in
mijn studie als in het schrijven van deze masterproef. Hieronder versta ik vooral
mijn ouders, mijn zus Sara, mijn vriend Nick en mijn dichte vrienden.
3
Abstract
De relatie tussen perfectionisme en de ernst van obsessief-compulsieve
symptomen werd nog maar weinig onderzocht, namelijk nog nooit in de
adolescentie en slechts tweemaal in de volwassenheid (Chik, Whittal, & O'Neill,
2008; Wetterneck et al., 2011). Uit deze twee studies bij volwassenen blijkt
vooral de maladaptieve vorm van perfectionisme van belang te zijn (bv. twijfelen
over keuzes en bezorgdheid omtrent het maken van fouten). Mogelijks zou
extreme verzamelwoede (i.e., hoarding of een dwanghandeling waarbij men in
extreme mate allerlei onnodige spullen verzamelt) een rol kunnen spelen in
deze relatie, al is het nog onduidelijk of het zou gaan om een moderatie-effect.
De doelstelling van huidige masterproef is dan ook om dit moderatie-effect van
hoarding op de relatie tussen perfectionisme en de ernst van obsessief-
compulsieve symptomen te toetsen bij adolescenten. In deze vragenlijststudie
werd gebruik gemaakt van de Multidimensional Perfectionism Scale (MPS) en
de Child and Adolescent Perfectionism Scale (CAPS) voor het meten van
perfectionisme. Voor de meting van obsessief-compulsieve symptomen
gebruikten we de Children’s Florida Obsessive-Compulsive Inventory (C-FOCI),
de Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale (YOCSS) en de Child
Behavior Checklist - Obsessive-Compulsive Scale (CBCL-OCS). Tenslotte werd
de Saving Inventory - Revised (SI-R) gebruikt voor het meten van hoarding.
Deze werden uitgedeeld aan 189 adolescenten van 12 tot 18 jaar. De analyses
gebeurden door middel van correlaties en hiërarchische regressie-analyses. Uit
de resultaten konden we concluderen dat een verhoogde score op
maladaptieve dimensies van perfectionisme significant gerelateerd is aan zowel
het aantal gerapporteerde obsessief-compulsieve symptomen als de ernst
ervan. Tevens kon een moderatie-effect gevonden worden van hoarding in
deze relatie waarbij hoarding vooral de sterkte van het verband kan verklaren.
Trefwoorden: perfectionisme, (ernst van) obsessief-compulsieve symptomen, extreme
verzamelwoede, adolescenten
4
Inhoudsopgave
Inleiding............................................................................................................. 6
Perfectionisme ................................................................................................ 6
Obsessief-Compulsieve symptomen ............................................................... 8
Obsessief-Compulsief Spectrum ................................................................. 9
Symptoomdimensies ................................................................................. 10
Ernst .......................................................................................................... 11
Hoarding .................................................................................................... 12
Relatie tussen Perfectionisme en Obsessief-Compulsieve Symptomen ....... 15
Relatie tussen perfectionisme en obsessief-compulsieve symptomen bij
kinderen .................................................................................................... 16
Relatie tussen perfectionisme en de ernst van obsessief-compulsieve
symptomen ................................................................................................ 18
Huidige masterproef ...................................................................................... 21
Probleemstelling en doelstellingen ............................................................ 21
Theoretisch, praktisch en/of methodologisch belang ................................. 22
Hypotheses ............................................................................................... 23
Methode........................................................................................................... 25
Participanten en procedure ........................................................................... 25
Meetinstrumenten ......................................................................................... 26
Children's Florida Obsessive-Compulsive Inventory (C-FOCI) .............. 26
Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale (YOCSS). ................... 26
The Child Behavior Checklist - Obsessive-Compulsive Scale (CBCL-
OCS ...................................................................................................... 27
Multidimensional Perfectionism Scale (MPS) ........................................ 28
Child and Adolescent Perfectionism Scale (CAPS) ............................... 28
Saving Inventory-Revised (SI-R) ........................................................... 29
Statistische Analyses .................................................................................... 30
Resultaten ....................................................................................................... 32
5
Relatie tussen Perfectionisme en OC Symptomen........................................32
Relatie tussen Perfectionisme en de Ernst van OC Symptomen...................35
Relatie tussen Perfectionisme en Hoarding...................................................37
Relatie tussen Perfectionisme en de Ernst van OC Symptomen:
Het Moderatie-effect van Hoarding................................................................38
Discussie..........................................................................................................43
Relatie tussen Perfectionisme en OC symptomen bij Adolescenten..............43
Relatie tussen Perfectionisme en de Ernst van OC symptomen bij
Adolescenten.....................................................................................................44
Moderatie- effect van Hoarding op de Relatie van Perfectionisme en de Ernst
van OC symptomen bij Adolescenten.............................................................46
Sterktes en Beperkingen................................................................................ 47
Sterktes...........................................................................................................47
Beperkingen................................................................................................... 48
Algemene Conclusie.......................................................................................48
Referenties.......................................................................................................50
6
De Relatie tussen Perfectionisme en de Ernst van Obsessief-Compulsieve
Symptomen bij Adolescenten: het Effect van Extreme Verzamelwoede
Binnen deze studie wordt een empirisch onderzoek gedaan bij een niet-klinische
steekproef van adolescenten tussen 12-18 jaar. Hierbij wordt gekeken of we de,
slechts enkele malen empirisch onderzochte, relatie tussen perfectionisme en
obsessief-compulsieve symptomen bij adolescenten kunnen terugvinden in onze
steekproef. Verder gaan we dan voor het eerst bij adolescenten dieper in op
deze relatie en meer bepaald op de ernst van obsessief-compulsieve
symptomen in relatie met perfectionisme. Tenslotte kijken we of er een
moderatie van extreme verzamelwoede bestaat in deze relatie.
In de inleiding van deze masterproef wordt er eerst uitleg gegeven over
het concept perfectionisme en al zijn dimensies. Daarna wordt er een beeld
geschetst van de huidige stand van zaken omtrent obsessief-compulsieve (OC)
symptomen. Ook wordt hier de ernstcomponent en het concept hoarding
(extreme verzamelwoede) toegelicht. Verder bespreken we het tot nu toe
verrichte onderzoek naar de relatie tussen perfectionisme en OC symptomen bij
volwassenen om daarna hetzelfde te doen voor kinderen en adolescenten. Dit
wordt daarna nog meer in detail besproken waarbij we ook de ernstcomponent
aanhalen. Er wordt geëindigd met het belang van de huidige studie waarin de
probleemstelling en de onderzoeksvragen worden toegelicht. Ook het
theoretisch, methodologisch en praktisch belang van deze studie wordt
beschreven. Tot slot kan men de hypothesen terugvinden.
Perfectionisme
Perfectionisme wordt vaak gedefinieerd als een streven naar hoge
standaarden wanneer men iets doet, samenhangend met zeer kritische
evaluaties (Antony, Purdon, Huta, & Swinson, 1998). Perfectionisten geloven
dat er een perfecte 'toestand' bestaat en dat men deze altijd moet nastreven
(Pacht, 1984). In vorig onderzoek kwam perfectionisme al vaak aan bod en
7
werd het geconceptualiseerd als een multidimensionele persoonlijkheidstrek
die een maladaptieve en adaptieve component bezit (Frost, Marten, Lahart, &
Rosenblate, 1990; Hewitt & Flett, 1991).
Onder maladaptief perfectionisme verstaan we de tendens om hoge
eisen na te streven ongeacht de negatieve consequenties die hieraan
verbonden zijn. Hierbij gaat de persoon excessief hoge standaarden nastreven
waaraan hij zich sterk vasthoudt, hoge verwachtingen hebben en gaat hij
doelen trachten te bereiken geleid door angst voor mislukking, eerder dan een
drang om te slagen. Deze personen hebben ook de neiging zeer zelfkritisch te
zijn, hebben een laag zelfbeeld en een problematische stress- en affectregulatie
(Blatt, 1995; Frost et al., 1990; Stoeber & Otto, 2006). Hiertegenover, bleek uit
onderzoek, kan men ook een adaptieve component onderscheiden. Hierbij gaat
men vasthouden aan hoge standaarden, hoge verwachtingen hebben,
consciëntieus zijn en een voorkeur hebben voor orde en organisatie. Dit is
adaptief wanneer dit alles samengaat met een positief zelfbeeld en een goede
stress- en affectregulatie als de verwachtingen niet ingelost werden (Blatt,
1995; Hewitt & Flett, 1991; Stoeber & Otto, 2006).
Perfectionisme wordt bijna uitsluitend gemeten aan de hand van
vragenlijsten waarvan de Multi-Dimensional Perfectionism Scale van Frost de
meest gebruikte is, en dit voor volwassenen en adolescenten (MPS; Frost et al.,
1990). Deze schaal bevat 35 items en 6 subschalen. Bij de maladaptieve
dimensie vinden we verschillende subschalen terug, zoals de subschaal
Bezorgdheid omtrent fouten die negatieve reacties en negatieve denkwijzen in
kaart brengt omtrent het maken van fouten. De subschaal Twijfels over keuzes
meet hoe ongelukkig iemand wordt wanneer hij taken vervult. De
Verwachtingen van ouders subschaal evalueert de graad waarin iemands
ouders hoge verwachtingen en standaarden stellen. Verder is er ook nog de
Ouderlijke kritiek subschaal die de mate waarin ouders kritiek geven op hun
kind meet. De adaptieve dimensie omvat eveneens verschillende subschalen,
zoals de Persoonlijke standaard subschaal die de graad meet waarin iemand
voor zichzelf hoge standaarden stelt in zijn zelfevaluatie. Tenslotte is er nog de
Organisatie subschaal waarbij gekeken wordt naar de voorkeur naar en het
8
belangrijk achten van georganiseerd zijn. De items worden gescoord op een 5-
punts Likert schaal gerangschikt van helemaal niet akkoord tot helemaal
akkoord. De totale somscore omvat de som van de items van alle subschalen.
Hogere scores wijzen op een hogere graad van perfectionisme. De schaal heeft
een goede interne betrouwbaarheid (Frost et al., 1990; Parker & Adkins, 1995;
Wetterneck et al., 2011).
Perfectionisme bij kinderen kan in kaart gebracht worden aan de hand
van de Child and Adolescent Perfectionism Scale (CAPS; Flett, Hewitt,
Boucher, Davidson & Munro, 2001). Deze zelfrapportage vragenlijst bevat 22
items en werd conform met de MPS ontwikkeld. Hij verschilt van de MPS in die
zin dat de schaal ontwikkeld werd om zelfgeoriënteerd en sociaal
voorgeschreven perfectionisme te meten en hij geen subschaal bevat omtrent
perfectionisme georiënteerd naar anderen. Hewitt et al. (2002) duidden aan dat
perfectionisme bij kinderen geassocieerd werd met verschillende vormen van
emotionele moeilijkheden zoals angst en hopeloosheid. Aan de andere kant
argumenteerden Flett et al. (2001) dat zelfgeoriënteerd perfectionisme relatief
adaptief was en correleerde met een hogere persoonlijke aanpassing en een
hoger niveau van plezier en inspanning op school. Daartegenover was sociaal
voorgeschreven perfectionisme maladaptief en correleerde het met vele
aanpassingsproblemen. Bij de schaal moet rekening gehouden worden met het
feit dat de kinderen over een minimale leesvaardigheid moeten beschikken. De
items worden gescoord op een 5-punts Likert schaal (Baş & Siyez, 2010; Flett,
Hewitt, & Davidson, 1990; Hewitt et al., 2002).
Obsessief-Compulsieve Symptomen
Obsessief-compulsieve (OC) symptomen worden meestal gedefinieerd
als het hebben van ongecontroleerde, intrusieve en tijdrovende gedachten
(obsessies) en het stellen van bepaalde repetitieve gedragingen (compulsies).
Obsessies kunnen gecentreerd zijn rond agressie (zichzelf of anderen willen
pijn doen, intrusieve beelden), besmetting (vuil, bacteriën, lichaamssappen),
seks (verboden gedachten), religie, symmetrie, exactheid en bezorgdheid om
het lichaam. Compulsies zijn repetitieve, stereotiepe motorische uitingen en
9
rituelen, die enkel tijdelijk weerstaan kunnen worden (Hollander, 2005). Deze
symptomen vormen de kern van de Obsessief-Compulsieve Stoornis (OCD),
een psychiatrische aandoening die in de vorige editie van de Diagnostic and
Statistical Manual of Mental Disorders (4th ed., tekst rev. [DSM-IV-TR];
American Psychiatric Association [APA], 2000) gecategoriseerd werd onder de
Angststoornissen, dit omdat deze individuen vanwege hun obsessies angst en
stress ondervinden en dit proberen te reduceren door compulsies (APA, 2000).
Deze stoornis zien we bij zowel kinderen, adolescenten, als bij
volwassenen. Men dacht lang dat OCD niet voorkwam bij kinderen en
adolescenten maar recente studies duiden aan dat de prevalentie van vroege
OCD hoger ligt dan oorspronkelijk werd gedacht (Merlo & Storch, 2006). Zo
rapporteert de helft tot driekwart van de volwassenen met OCD dat het begin
van hun symptomen dateert van voor hun 18e levensjaar (Pauls, Alsobrook,
Goodman, Rasmussen & Leckman, 1995; Rasmussen & Eisen, 1990) en is de
prevalentie van OCD bij kinderen en adolescenten tussen de één en drie
procent (Flament et al., 1988; Heyman et al., 2001).
Door nieuw onderzoek echter, waarbij er substantiële verschillen werden
gevonden tussen OCD en andere Angststoornissen, vindt men OCD in de
DSM-5 (APA, 2013) nu terug onder de categorie van Obsessief-Compulsieve
en Gerelateerde Stoornissen. Onder deze categorie rekenen we OCD, Body
Dysmorphic Disorder (BDD) of Stoornis in de lichaamsbeleving, Extreme
verzamelwoede of hoarding, Trichotillomanie, Skin Picking Disorder, Door een
middel uitgelokte OCD of gerelateerde stoornis, OCD of gerelateerde stoornis
veroorzaakt door een andere medische aandoening en OCD en gerelateerde
stoornissen niet-anderszins omschreven (Thomsen, 2013).
Obsessief-compulsief spectrum. Deze verplaatsing van OCD in de
DSM-5 is in lijn met onderzoek dat een spectrum van OC stoornissen
suggereerde (Hollander, 2005). Dit OC spectrum representeert een continuüm
gaande van compulsiviteit tot impulsiviteit. Aan het compulsieve eind van het
spectrum bevinden zich de personen met probleem vermijdend gedrag die
rituelen en controles uitvoeren om bedreigingen te neutraliseren (bv. OCD en
10
BDD, dewelke dan ook werden opgenomen in de DSM-5 Obsessief-Compulsief
en Gerelateerde Stoornissen categorie). Aan de andere kant bevinden zich de
impulsieve personen die problemen onderschatten en risicovol gedrag gaan
stellen (bv. Pathologisch gokken, Anti-Sociale Persoonlijkheidsstoornis). Er
bevinden zich ook stoornissen in het midden van het spectrum waarbij er zowel
impulsieve als compulsieve gedragingen worden gesteld (bv. Trichotillomanie
[dewelke bijvoorbeeld ook werd geïncludeerd in de nieuwe DSM-5 categorie],
Autisme en de Eetbuistoornis) (Hollander et al., 1997; Hollander, 2005).
Deze OC spectrum stoornissen kunnen we ook onderverdelen in
clusters. De eerste bevat patiënten die gepreoccupeerd zijn met hun lichaam
zoals BDD, Anorexia Nervosa, Hypochondrie en Depersonalisatie. Een andere
cluster omvat aandoeningen die geconceptualiseerd kunnen worden als
impulsieve stoornissen zoals Trichotillomanie, Pathologisch gokken,
Kleptomanie, Zelfverwondend gedrag en Seksuele compulsies. Tenslotte is er
de cluster met neurologische aandoeningen namelijk het syndroom van
Tourette, Sydenhams' chorea, Torticollis en Autisme (Hollander, 2005; Stein et
al., 2010).
Symptoomdimensies. Bij een andere onderzoekslijn trachtte men de
grote variabiliteit van OC symptomen te structureren aan de hand van
factoranalyse van de Yale-Brown Obsessive-Compulsive Scale (Y-BOCS;
Goodman, Price, Rasmussen, & Mazure, 1989). Hierbij werden vier
repliceerbare factoren gevonden namelijk wassen/besmetting,
symmetrie/ordenen, checken en extreem verzamelen. Deze factoren kunnen
ook omschreven worden als “symptoomdimensies”, waarbij OC symptomen dus
geclusterd worden in thematisch gelinkte symptomen die veel meer samen
voorkomen dan dat men op basis van toeval zou kunnen verwachten.
Dit dimensioneel gezichtspunt biedt dan ook het voordeel dat men deze
repetitieve gedachten en gedragingen kan zien als een deel van een syndroom
zoals OCD of als een kernsymptoom dat voorkomt bij vele verschillende
stoornissen.
11
Men heeft inderdaad gemerkt dat OC symptomen niet enkel voorkomen
bij OCD maar ook bij een aantal andere stoornissen (bv. stemmings-, tic-, eet-
en angststoornissen) (Cameron, 2007; De Caluwé et al., 2014).
Dit dimensioneel perspectief kan ook gebruikt worden bij jongere
leeftijden, gegeven dat gelijkaardige OCD dimensies werden gevonden bij
kinderen/adolescenten en volwassenen (Mataix-Cols, Nakatani, Micali, &
Heyman, 2008). Men heeft bij kinderen namelijk onderzoek gevoerd aan de
hand van de voor kinderen aangepaste Child Yale Brown Obsessive-
Compulsive Scale (CY-BOCS; Scahill et al., 1997).
Dit dimensioneel gezichtspunt geeft ons dus de kans om de stoornis op
een meer gedifferentieerde manier te bekijken dan een categoriale visie, dit in
termen van zowel de inhoud (zie symptoomdimensies zoals hierboven
beschreven) als de ernst van OC symptomen.
De ernstcomponent kan namelijk ook opgedeeld worden in verschillende
dimensies zoals de frequentie, de geassocieerde stress, de interferentie met
het dagelijkse leven, het onvermogen om obsessies en compulsies te
weerstaan en vermijding (De Caluwé & De Clercq, 2014).
Ernst. De eigenlijke ernst is onafhankelijk van het aantal verschillende
gerapporteerde OC symptomen. Een patiënt, bijvoorbeeld, kan alleen
geobsedeerd zijn door de angst om besmet te worden maar door deze angst,
bijhorende wasrituelen en vermijding ernstig lijden. Een andere patiënt
daarentegen kan zowel seksuele, religieuze en gewelddadige obsessies als
mentale rituelen hebben maar hierbij slechts milde angst, vermijding en ernst
ondervinden (Abramowitz et al., 2010).
Omwille van deze onafhankelijkheid is het belangrijk om een goede
meting te hebben van zowel de inhoud als de ernst van OC symptomen. Zo
werd na onderzoek de Dimensional Obsessive-Compulsive Scale (DOCS;
Abramowitz et al., 2010) voor volwassenen ontwikkeld. De items van de DOCS
werden verkregen op basis van zowel onderzoek naar de structuur van OC
symptomen als de parameters van de ernst van OC symptomen. De schaal
bevat algemene beschrijvingen en voorbeelden van obsessies en compulsies
consistent met de vier (eerder besproken) empirisch gevalideerde OC
12
symptoomdimensies. De ernst van elke symptoomdimensie wordt gemeten aan
de hand van de vijf eerder genoemde ernstdimensies zoals bijvoorbeeld
vermijding. Het instrument tracht dus de link te vatten tussen obsessies,
compulsies en vermijdingsgedrag binnen elke symptoomdimensie en meet de
ernst van OC symptomen onafhankelijk van het aantal (Abramowitz et al.,
2010).
Om deze ernst onafhankelijk te meten op jonge leeftijd werd onlangs de
Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale (YOCSS; De Caluwé & De
Clercq, 2014) ontwikkeld. Dit is een instrument dat toelaat om zowel deze ernst
als de inhoud van OC symptomen bij adolescenten in kaart te brengen,
onafhankelijk van elkaar.
De ernstcomponent omvat vijf verschillende dimensies zoals eerder
vermeld. Deze component wordt tevens op een dimensionele manier gemeten,
namelijk op een 5-punts Likert schaal die gaat van niet passend bij mij (1) tot
heel goed passend bij mij (5). Dit biedt de mogelijkheid om eveneens OC
symptomen met een milde of matige ernst te identificeren en resulteert in een
YOCSS ernstscore (gemiddelde van 11 items). Daarnaast meten 57 items de
inhoud van OC symptomen en deze werden empirisch geclusterd in 10
symptoomfacetten die op hun beurt hiërarchisch georganiseerd zijn in drie
symptoomdomeinen: Obsessief, Compulsief en Orde/Schoon/Perfect. Het
eerste domein omvat de facetten agressie, schuld, gevoeligheid voor uiterlijke
verschijning en somatisatie. Het Compulsieve domein bestaat uit herhalen,
magische spelletjes en verzamelfacetten. Ten slotte is er nog het laatste
domein, dat de facetten ordelijkheid, properheid en perfectionisme bevat. Het
gemiddelde van deze 57 inhoudsitems resulteert in de YOCSS symptoomscore
(De Caluwé & De Clercq, 2014).
Hoarding. Eén van de factoren van de YOCSS, namelijk de
Compulsieve factor (of symptoomdimensie) bevat onder andere het facet
“verzamelen”, ook wel hoarding of extreme verzamelwoede genoemd (De
Caluwé & De Clercq, 2014). Het betreft problematisch verzamelgedrag, dat
verschilt met de norm doordat het verzamelen een echte obsessie wordt en het
13
een normaal functioneren in de weg staat. Drie belangrijke kenmerken van het
verzamelen zijn de excessieve verwerving, moeite met weggooien en
ongeorganiseerdheid (Frost & Gross, 1993). Ongeveer 70 procent van de
kinderen, 30 procent van de volwassenen en 15 procent van de ouderen heeft
een verzameling van iets.
Het is echter moeilijk om een verschil te maken tussen een
gepassioneerde verzamelaar en een echte hoarder. Er is sprake van een soort
continuüm. Personen met hoarding geraken minder geïnteresseerd in hun werk,
eten slecht, verwaarlozen hun omgeving door de grote chaos en ondervinden
een algemeen disfunctioneren (Vulink, 2012). In de DSM-5 wordt hoarding niet
langer als eigenschap bij de Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheidsstoornis
gezet, zoals in de DSM-IV-TR, maar als apart ziektebeeld (dat eveneens valt
onder de Obsessief-Compulsief en Gerelateerde Stoornissen) met de volgende
diagnostische criteria:
moeite hebben met voorwerpen weggooien, sterke neiging om
voorwerpen te bewaren, symptomen resulteren in een grote rotzooi,
symptomen veroorzaken duidelijk lijden en/of disfunctioneren, niet
veroorzaakt door een medische aandoening, en niet veroorzaakt door
een andere mentale aandoening (DSM-5, 2013).
Het is tot op vandaag nog onduidelijk of deze criteria moeten worden
aangepast voor kinderen en adolescenten (Mataix-Cols & Pertusa, 2011;
Vulink, 2012).
De eerste tekenen van verzamelen kunnen we al zien bij jonge kinderen.
Gewoontes, rituelen en voorkeuren beginnen meestal vanaf het tweede
levensjaar. Gesell (1928) gaf een uitgebreide beschrijving van deze
kinderrituelen en dit toonde aan dat er een samenhang is van deze rituelen met
het leren van zaken zoals eten, zindelijkheid en aankleden. Bij een leeftijd van
drie jaar heeft 80 procent van de kinderen een bedritueel (Evans et al., 1997).
Rond deze tijd ontstaat ook het verzamelen en dit neemt nog geleidelijk toe tot
het zesde levensjaar (Vulink, 2012).
Extreem verzamelen begint meestal in de vroege of middenjaren van de
14
adolescentie. Slechts een minderheid krijgt de symptomen pas op een
volwassen leeftijd (Grisham, Frost, Steketee, Kim & Hood, 2006). Bepaalde
studies geven aan dat de gemiddelde leeftijd bij de start van het verzamelen
tussen de 11 en 15 jaar is. Het merendeel van de personen start voor hun 20ste
levensjaar (Tolin, Meunier, Frost, & Steketee, 2010).
Uit onderzoek naar de eerste symptomen van hoarding, waarbij men
onderscheid maakt tussen het bewaren van rommel, moeite om dingen weg te
gooien, en verzamelen, bleek dat verzamelen iets later dan de twee andere
aspecten begint (Grisham et al., 2006). Het klinisch beeld van hoarding in de
jeugdjaren is verschillend van dat van volwassenen in die zin dat de rommel
mogelijk beperkt blijft tot een kleinere oppervlakte (bv. de slaapkamer) en dat
het soort voorwerpen minder uitgebreid is doordat kinderen minder financiële
middelen hebben (Storch et al., 2011).
Traumatische of stressvolle gebeurtenissen op jonge leeftijd kunnen
gezien worden als potentiële risicofactoren of triggers voor de ontwikkeling
en/of verergering van verzamelsymptomen op jonge leeftijd (Landau et al.,
2011). Uit het onderzoek van Grisham et al. (2006) bleek dat 55 procent van de
verzamelaars een stressvolle gebeurtenis rapporteerde die samenviel met het
begin van het verzamelen. Wanneer de deelnemers stelden dat het begin van
het verzamelen dateerde van voor hun 10e levensjaar gaven ze minder aan dat
een stressvolle gebeurtenis de trigger was voor hun extreme verzamelen. Ook
Landau et al. (2011) stelden vast dat ongeveer de helft van verzamelaars
meldde dat hun stoornis verbonden was met stressvolle levens-
omstandigheden.
Deze uitkomsten suggereren dat extreem verzamelen een heterogeen
verloop kent, waarbij voor sommige mensen het levenslang aanhoudt terwijl
anderen de stoornis pas ontwikkelen na het meemaken van een stressvolle
gebeurtenis in hun levensloop (Frost & Rosenfield, 2012; Grisham et al., 2006;
Landau et al., 2011).
Men brengt hoarding vaak in beeld door middel van algemene OCD
metingen die een subschaal over hoarding bevatten, zoals dus bijvoorbeeld de
YOCSS bij adolescenten en de Y-BOCS bij volwassenen. Bij deze laatste werd
15
hoarding gerekend onder zowel de obsessies als de compulsies. Aan de hand
van deze vragenlijst bekomt men een totale OCD ernstscore voor alle
symptomen bij elkaar. Men bekomt dus geen score om de ernst van een
individueel symptoom in kaart te brengen waardoor we de ernst van de
hoarding aan de hand van de Y-BOCS moeilijk kunnen vatten (Frost & Hristova,
2011).
Daarnaast echter, kan hoarding ook in kaart gebracht worden aan de
hand van specifieke hoardinginstrumenten (bv., interviews, vragenlijsten,…).
Eén van de meest gebruikte vragenlijsten voor hoarding, die eveneens gebruikt
wordt bij adolescenten, is de Saving Inventory-Revised (SI-R; Frost et al.,
2004). Dit is een vragenlijst die 23 items bevat, verdeeld over drie subschalen
om de algemene kenmerken van hoarding te meten. Deze drie subschalen zijn
Rommel, Moeilijkheden om weg te gooien, en Buitensporige verwerving. De
totaalscore en elke subschaalscore onderscheiden individuen met hoarding van
controlepersonen zonder hoarding (Frost &Hristova, 2011).
Relatie tussen Perfectionisme en Obsessief-Compulsieve Symptomen
Er werd al veel onderzoek verricht naar de relatie tussen perfectionisme
en OC symptomen bij volwassenen (Antony, Purdon, Huta,& Swinson, 1998;
Ashby & Pak Bruner, 2005; Frost, Steketee, Cohn, & Griess, 1994; Frost &
Steketee, 1997; Frost et al., 1990; Rice & Pence, 2006). Daaruit bleek dat
vooral de maladaptieve component van perfectionisme van belang is voor de
relatie met OC symptomen.
In een steekproef van universiteitsstudenten waarbij de studenten
werden onderverdeeld in een adaptieve en maladaptieve categorie van
perfectionisme, zoals eerder besproken in het luik over perfectionisme, werd
gerapporteerd dat enkel maladaptieve perfectionisten eerder geneigd waren OC
gedragingen te vertonen zoals sommige pathologische rituelen (Ashby & Pak
Bruner, 2005).
16
Tevens werd dit gevonden in een andere studie met studenten waaruit
bleek dat de maladaptieve component samenhing met obsessieve cognities en
compulsieve gedragingen (Rice & Pence, 2006).
Bij nog ander onderzoek werd er ook een link gevonden tussen
perfectionisme en specifieke types van OC symptomen zoals wassen (Tallis,
1996), checken (Gershunny & Sher, 1995) en hoarding (Frost & Gross, 1993).
Frost en Steketee (1997) rapporteerden dat een groep mensen met OCD een
hogere score op de subschaal van bezorgdheid omtrent fouten en een hogere
totaalscore op de MPS had in vergelijking met een niet-klinische groep. Hierbij
merkten ze wel op dat de scores van OCD patiënten niet significant verschillend
waren van de scores van patiënten met een Paniekstoornis.
Wanneer er een groep volwassenen met OCD op het vlak van
perfectionisme vergeleken werd met volwassenen met andere
angstgerelateerde stoornissen zoals de Paniekstoornis, Sociale Fobie en
Specifieke fobie en ook met een niet-klinische groep, vonden Antony et al.
(1998) dat er geen verschil was tussen de scores van de OCD groep en andere
klinische groepen. Alle groepen met Angststoornissen scoorden significant
hoger op de subschaal bezorgdheid omtrent fouten vergeleken met de niet-
klinische subjecten.
Het is ook interessant om te vermelden dat bij niet-klinische subjecten
hogere scores op bezorgdheid omtrent fouten gerelateerd zijn met subklinische
OC symptomen. Deze subschaal lijkt dus een zeer belangrijke factor te zijn om
individuen met en zonder OCD/angst te onderscheiden (Frost et al., 1990;
Frost, Steketee, Cohn, & Griess, 1994)
Relatie tussen perfectionisme en obsessief-compulsieve
symptomen bij kinderen. Hoewel er een groot aantal studies werd verricht
omtrent de relatie tussen perfectionisme en OC symptomen bij volwassenen, is
dit niet het geval bij kinderen en adolescenten. Er werd wel reeds onderzoek
naar gedaan maar dit blijft beperkt tot een paar studies.
17
Libby, Reynolds, Derisley en Clark (2004) onderzochten of jongeren met
OCD al dan niet dezelfde cognitieve beoordelingen maken als volwassenen met
OCD. Dit kan helpen om beter de verschillen in kaart te brengen tussen OCD
op jonge leeftijd en volwassen leeftijd.
Gebaseerd op vorig onderzoek bij volwassenen ging men kijken welke
cognitieve beoordelingen relevant waren voor OCD bij kinderen. Bij
volwassenen suggereerde de Obsessive Compulsive Working Group (1997) dat
het geloof omtrent overdreven verantwoordelijkheid, overdreven belangrijkheid
van gedachten, excessieve zorgen omtrent het beheersen van andermans
gedachten, overschatting van bedreiging, intolerantie van onzekerheid en
perfectionisme relevant zou kunnen zijn. De meest empirische evidentie werd
gevonden voor perfectionisme,overdreven verantwoordelijkheid en overdreven
belangrijkheid van gedachten. Van deze drie cognities die onderzocht werden is
vooral het perfectionisme bij kinderen interessant voor deze masterproef. In
deze studie werd perfectionisme echter enkel geconceptualiseerd als
problematisch, er was geen adaptieve component aanwezig (Libby et al., 2004).
Er werd gerapporteerd dat, net zoals bij volwassenen, de scores op de
subschaal bezorgdheid omtrent fouten significant hoger waren bij de OCD
groep vergeleken met de niet-klinische groep. Wat hier wel opmerkelijk was, is
het feit dat de scores op deze subschaal van de groep met een
angstproblematiek tussen de scores van de twee andere groepen (namelijk de
OCD groep en de niet-klinische groep) viel maar niet significant met deze
verschilde. Dit is opvallend omdat men bij volwassenen eerder hadden
gevonden dat de scores bij zowel personen met OCD als personen met een
angstprobleem hoog waren ten opzichte van de niet-klinische groep (Antony et
al., 1998; Frost & Steketee, 1997). De angstige groep kinderen haalde hier dus
een lagere score dan volwassen personen met een Angststoornis. De
verklaring hiervoor is nog niet verder onderzocht (Libby et al., 2004).
In een andere studie gingen Ye, Rice en Storch (2008) kijken in welke
mate perfectionisme geassocieerd was met OC symptomen in een klinische
steekproef van kinderen. In hun meting werd perfectionisme geanalyseerd als
18
een eenduidig construct met meerdere dimensies. Zo is het mogelijk om ook
meer adaptieve dimensies in kaart te brengen en te differentiëren met
maladaptieve dimensies.
De resultaten toonden aan dat het streven naar perfectionisme ook
geassocieerd is met een verhoogde ernst van OC symptomen bij kinderen, net
zoals het een nadelige invloed heeft op OCD bij volwassenen. Er werd ook
gevonden dat, net zoals bij volwassenen, perfectionisme in de kindertijd zowel
maladaptief als adaptief kan zijn. Consistent met Libby et al. (2004) vonden ze
ook dat de klinische groep kinderen hoger scoorde op de dimensie bezorgdheid
omtrent fouten en dit ook meer OC symptomen voorspelde. Ondanks het feit
dat de relatie tussen perfectionisme en OC symptomen reeds werd
geëxploreerd, is dit minder het geval voor wat betreft de ernst van OC
symptomen. In het volgende luik wordt hierop ingegaan.
Relatie tussen perfectionisme en de ernst van obsessief-
compulsieve symptomen. De relatie tussen perfectionisme en de ernst van
OC symptomen werd nog maar weinig onderzocht, namelijk nog nooit in de
adolescentie en slechts tweemaal in de volwassenheid (Chik, Whittal, & O'Neill,
2008; Wetterneck et al., 2011). Deze twee studies worden dan ook
achtereenvolgens besproken.
Doordat 20-60 procent van de patiënten met OCD niet in therapie gaan,
na een tijd stoppen of er gewoon niet bij gebaat blijken, is er een verhoogde
focus op het onderzoek naar factoren die een lage uitkomstverwachting
beïnvloeden (Abramowitz, 1997; Abramowitz, Taylor, & McKay, 2005; Fisher &
Wells, 2005; Pallanti & Quercioli, 2006). In vorige studies werd reeds gevonden
dat perfectionisme interfereert met de uitkomst in therapie bij verschillende
andere stoornissen zoals bijvoorbeeld eetstoornissen (Sutandar-Pinnock,
Woodside, Carter, Olmsted, & Kaplan, 2003).
Een mogelijkheid om dit te verklaren ligt in het feit dat perfectionisme
mogelijks een negatieve impact heeft op de therapie-uitkomst in die zin dat
deze personen het moeilijk hebben om exposure te ondergaan en het bewijs
van hun intrusieve gedachten onder ogen te zien (Frost et al., 2002; Chik et al.,
19
2008). Daarom is het belangrijk om de relatie tussen perfectionisme en de ernst
van OC symptomen te evalueren voor en na een therapie.
Chik et al. (2008) deden de eerste studie omtrent deze relatie bij OCD
patiënten. De proefpersonen werden onderverdeeld in vier behandelcondities:
de individuele cognitieve therapie (CT), individuele exposure en respons
preventie (ERP), CT in groep en ERP in groep. De CT is eerder gefocust op het
uitdagen van opvattingen en beoordelingen omtrent intrusieve gedachten terwijl
ERP zich toespitst op het blootstellen aan de gevreesde situatie tot er habituatie
optreedt en men zich kalmer gaat voelen. Ze veronderstelden dat hogere
totaalscores van perfectionisme op de MPS voor de therapie samenhingen met
hogere ernst van OC symptomen gemeten op de Y-BOCS schaal alsook
hogere scores op de subschalen twijfels over keuzes en bezorgdheid omtrent
fouten. Ook dachten ze dat hogere scores op de MPS en de twee subschalen
voor de therapie gerelateerd waren aan hogere scores op de Y-BOCS na de
therapie. Tevens onderzochten ze het effect van de interactie tussen de twee
subschalen op de Y-BOCS score. Tenslotte waren ze ook geïnteresseerd of de
invloed van hogere scores van perfectionisme anders was bij de verschillende
soorten therapieën.
Er waren drie verschillende resultaten. Eerst en vooral rapporteerden ze
dat bij de meting voor de therapie bij de MPS enkel de subschaal twijfels over
keuzes matig gecorreleerd was met de compulsies en totaalscore gemeten
door de Y-BOCS. Over het algemeen werden lagere correlaties gevonden dan
verwacht. Ten tweede werd gevonden dat hogere scores op deze zelfde
subschaal gepaard gingen met een minder sterke vermindering van de ernst
van OC symptomen na de therapie. Ook werd er een heel klein interactie-effect
gevonden tussen de subschaal twijfels over keuzes en bezorgdheid omtrent
fouten wat suggereert dat als deze twee dimensies samengaan dit een nadelig
effect heeft op de therapie. Perfectionisme en zijn bijhorende dimensies
verminderden echter niet na de therapie. Ten slotte hebben ze nog
gerapporteerd dat een hogere score op de subschaal twijfels over keuzes een
nadelige invloed had op de therapie alsook het geringe interactie-effect van
twijfels over keuzes en bezorgdheid omtrent fouten en dit voor diegenen die
20
zich in de ERP conditie bevonden. Wanneer we dan naar de scores kijken bij
de mensen die zich in de CT conditie bevonden, rapporteerden ze dat enkel
hogere scores op de subschaal twijfels over keuzes een nadelige invloed
hadden op de therapie-uitkomst. De CT lijkt dus een betere optie voor mensen
die van in het begin al hoger scoorden op de perfectionismedimensies. Dit is in
lijn met de eerdere bevindingen van Frost et al. (2002) (Chik et al., 2008).
Vervolgens is er ook nog de studie van Wetterneck et al. (2011). Het is
reeds bekend dat OCD vaak voorkomt in comorbiditeit met persoonlijkheids-
stoornissen zoals bijvoorbeeld de Obsessief-Compulsieve Persoonlijkheids-
stoornis (OCPD). Deze stoornis omvat acht persoonlijkheidstrekken waaronder
perfectionisme. De andere zeven zijn rigiditeit, preoccupatie met details,
excessieve toewijding tot het werk, hoge consciëntieusheid, inflexibiliteit
omtrent waarden en normen, gierigheid, onmogelijkheid om nutteloze
bezittingen weg te gooien (hoarding) en onmogelijkheid om taken te verdelen
(APA, 2000).
Uit vorig onderzoek is reeds gebleken dat OCD patiënten met een
comorbide OCPD een hogere ernst van OCD vertonen (Cavedini, Erzegovesi,
Ronchi, & Bellodi, 1997; Coles et al., 2008; Lochner et al., 2010; Pinto, 2009;
Pinto et al., 2009a, Wetterneck et al., 2011) en dat wanneer men de overlap
tussen OCPD en OCD criteria bekijkt, vooral hoarding, preoccupatie met details
en perfectionisme gelinkt zijn aan de OCD diagnose (Baer, 1994; Eisen et al.,
2006).
Deze visie sluit echter eerder aan bij een categoriale aanpak waarbij er
een comorbiditeit is met verschillende stoornissen. Daarom is het nuttig om een
meer dimensionele visie te hanteren waarbij we ons meer focussen op
individuele eigenschappen van OCPD. Patiënten hebben namelijk allemaal een
verschillende combinatie van de acht criteria en dit zorgt voor een grote
heterogeniteit (Wetterneck et al., 2011).
In de studie van Wetterneck et al. (2011) maken ze voor het eerst
gebruik van een dimensionele aanpak om de relatie tussen OCPD
eigenschappen (waaronder dus ook perfectionisme) en de ernst en
aanwezigheid van OC symptomen in kaart te brengen.
21
De resultaten toonden aan dat OCPD gemeten op een dimensionele
schaal significant gecorreleerd was met de ernst van OCD. Wanneer we naar
de resultaten kijken en dan vooral naar het criterium van perfectionisme zien we
dat enkel de subschaal twijfels over keuzes positief gecorreleerd was met de
ernst van OC symptomen. De onderzoekers waren verbaasd over het feit dat
enkel deze subschaal correleerde met de ernst van OC symptomen en
veronderstelden dat dit eventueel te wijten was aan het feit dat ze bij de meting
van de ernst van de OC symptomen aan de hand van de Obsessive-
Compulsive Inventory Revised (OCI-R; Foa et al., 2002) de hoardingitems niet
in de studie opgenomen hadden. Dit zorgde voor een onevenredige verdeling
tussen compulsiegerelateerde items en obsessiegerelateerde items.
Men herbekeek daarom de correlaties waarbij ze de hoardingsubschaal
niet achterwege lieten en vonden ook een significante relatie tussen de
subschaal bezorgdheid omtrent fouten en de OCI-R score. Dit opmerkelijk
resultaat kon dus te wijten zijn aan de bias naar obsessiegerelateerde items.
Het is echter ook mogelijk dat hoarding een rol speelt in deze relatie, maar het
is nog onbekend of extreme verzamelwoede eerder de richting/sterkte van het
verband tussen perfectionisme en de ernst van OC symptomen zou bepalen
(moderatie-effect), dan wel volledig het verband tussen perfectionisme en de
ernst van OC symptomen zou verklaren (mediatie-effect) (Wetterneck et al.,
2011).
Huidige Masterproef
Probleemstelling en doelstellingen. Het onderzoek betreffende de
associatie tussen perfectionisme en OC symptomen op jonge leeftijd bleef
beperkt tot een aantal studies. Bovendien hielden deze studies niet altijd
rekening met het multi-dimensionele karakter van beide constructen. Daarnaast
werd de relatie tussen perfectionisme en de ernst van OC symptomen nog
maar weinig onderzocht, namelijk nog nooit in de adolescentie en slechts
tweemaal in de volwassenheid zoals eerder beschreven (Chik et al., 2008;
Wetterneck et al., 2011). Hieruit bleek dat vooral de maladaptieve vorm van
22
perfectionisme van belang is (bv., twijfelen over keuzes en zich zorgen maken
over fouten). Mogelijks zou extreme verzamelwoede (hoarding) een rol kunnen
spelen in de relatie maar het is tot op heden nog onduidelijk of het om een
moderatie-effect zou gaan (wat betekent dat extreme verzamelwoede eerder de
richting/sterkte van het verband tussen perfectionisme en de ernst van OC
symptomen zou bepalen) of een mediatie-effect (namelijk dat hoarding volledig
het verband tussen perfectionisme en de ernst van OC symptomen zou
verklaren) (Wetterneck et al., 2011). Aangezien we echter niet verwachten dat
hoarding het verklaringsmechanisme is betreffende de relatie tussen
perfectionisme en ernst van OC symptomen (i.e., een mediatie-effect), zal in
huidige masterproef enkel het moderatie-effect getoetst worden, dat meer
plausibel lijkt te zijn. Het kan namelijk verwacht worden dat extreme
verzamelwoede de sterkte van het verband tussen perfectionisme en de ernst
van OC symptomen kan bepalen.
Huidige masterproef zal dus trachten bij te dragen aan de beperkte
evidentie betreffende de relatie tussen perfectionisme en OC symptomen op
jonge leeftijd, en zal daarbij focussen op de multi-dimensionele aard van beide
constructen en tevens ingaan op de relatie tussen perfectionisme en de ernst
van OC symptomen dewelke nog nooit werd onderzocht bij adolescenten.
Bovendien zal geëxploreerd worden welke rol extreme verzamelwoede in deze
relatie speelt. Meer specifiek zal hierbij getoetst worden of er sprake is van een
moderatie-effect van extreme verzamelwoede in dit verband tussen
perfectionisme en de ernst van OC symptomen.
Theoretisch, praktisch en/of methodologisch belang. Aan de hand
van huidige masterproef zal meer theoretisch inzicht verworven worden in hoe
de relatie tussen perfectionisme en de ernst van OC symptomen zich
manifesteert bij adolescenten. Dit kan een extra stimulans vormen voor verder
onderzoek. Aangezien ongeveer één tot drie procent van de
kinderen/adolescenten kampt met OCD (Flament et al., 1988; Heyman et al.,
2001) en er na therapie vaak slechts een geringe verandering in de klachten is
bij deze patiënten (Abramowitz, 1997; Abramowitz, Taylor, & McKay, 2005;
23
Fisher & Wells, 2005; Pallanti & Quercioli, 2006), is een grondig inzicht in
eventuele hindernissen en negatieve invloeden op de therapie ook van groot
praktisch belang.
Omdat ons onderzoek zich richt op adolescenten maken wij ook gebruik
van sommige vragenlijsten speciaal ontworpen voor deze leeftijd. Dit werd
beslist omdat de resultaten uit vorige onderzoeken eventueel vertekend zouden
kunnen zijn door het gebruik van vragenlijsten die primair gericht waren op
volwassenen om het verband bij adolescenten in kaart te brengen. Deze vaak
nieuw ontworpen vragenlijsten kunnen dus een interessant nieuw beeld geven
van de relatie tussen perfectionisme en (de ernst van) OC symptomen, en het
effect van extreme verzamelwoede op deze relatie.
Hypotheses. Conform eerder uitgevoerd onderzoek verwachten we
positieve correlaties tussen de metingen van perfectionisme en OC symptomen.
Meer bepaald verwachten we dat hogere scores op de MPS, en in het bijzonder
op de maladaptieve dimensie (voornamelijk de subschalen bezorgdheid omtrent
fouten en twijfels over keuzes, en in mindere mate de subschalen
verwachtingen van ouders en ouderlijke kritiek) samenhangen met een hoger
aantal gerapporteerde OC symptomen (Frost & Steketee, 1997). Bij de CAPS
verwachten we dat vooral sociaal voorgeschreven perfectionisme sterk zal
samenhangen met een hogere score op gerapporteerde OC symptomen daar
het uit het onderzoek is gebleken dat dit een eerder maladaptieve dimensie van
perfectionisme vormt bij de CAPS (Flett et al. (2001). (Hypothese 1)
Op basis van eerder onderzoek, kunnen we tevens een link tussen
perfectionisme en specifieke OC symptomen verwachten, zoals checken
(Gershunny & Sher, 1995), wassen (Tallis, 1996), en hoarding (Frost & Gross,
1993). (Hypothese 2)
Ook veronderstellen we dat een hogere totaalscore op perfectionisme
schalen en vooral een hogere score op de maladaptieve dimensie samengaat
met een hogere gerapporteerde ernst van OC symptomen. (Hypothese 3)
In de studie van Wetterneck et al. (2011) verwachtten de onderzoekers
dat meerdere subschalen van de MPS een hogere score op de ernst van OC
24
symptomen zou verklaren, maar dit werd niet gevonden in de data. Dit was
misschien te wijten aan het feit dat items in verband met hoarding niet werden
opgenomen. Wanneer de items werden opgenomen, vonden ze ook een
significante relatie tussen de subschaal bezorgdheid omtrent fouten en een
hogere score op een vragenlijst die de ernst van OC symptomen meet. Daarom
onderzoeken we tevens de rol die hoarding zou kunnen spelen in de relatie
tussen perfectionisme en de ernst van OC symptomen. Vooreerst wordt echter
nagegaan of er associaties te vinden zijn tussen perfectionisme en hoarding, en
tevens tussen hoarding en de ernst van OC symptomen. Er wordt verwacht dat
deze relaties positief zullen zijn en dat opnieuw de maladaptieve dimensie van
perfectionisme de sterkste associaties zal vertonen. (Hypothese 4)
Uit vorig onderzoek is reeds gebleken dat OCD patiënten met een
comorbide OCPD een hogere ernst van OCD vertonen (Cavedini, Erzegovesi,
Ronchi, & Bellodi, 1997; Coles et al., 2008; Lochner et al., 2010; Pinto, 2009;
Pinto et al., 2009a, Wetterneck et al., 2011). Wanneer men deze overlap bekijkt
zag men dat vooral hoarding, preoccupatie met details en perfectionisme gelinkt
zijn aan de OCD diagnose (Baer, 1994; Eisen et al., 2006). Aangezien
perfectionisme een heel breed gegeven is, veronderstellen we dat hoarding
eerder een modererende rol speelt in het verband tussen perfectionisme en de
ernst van OC symptomen, eerder dan dit verband volledig of partieel te
verklaren. Om deze moderatie te onderzoeken, exploreren we of de relatie
tussen perfectionisme en de ernst van OC symptomen sterker is bij
respondenten die hogere scores hebben op hoarding, zoals gemeten door de
YOCSS. Meer specifiek wordt dus verwacht dat er sprake zal zijn van een
positief moderatie-effect van hoarding voor wat betreft de relatie tussen
perfectionisme en de ernst van OC symptomen. (Hypothese 5)
25
Methode
Participanten en Procedure
De steekproef van de studie (N=189) omvat adolescenten met een
leeftijd tussen 12 en 18 jaar (M= 14,06, SD= 0.93) waarvan 116 jongens (61,4
%) en 70 meisjes (37%) van het tweede tot het vierde middelbaar. De 18-
jarigen in de steekproef zitten in het vierde middelbaar. 1,6 % van de
adolescenten maakten hun geslacht niet bekend. Van de respondenten zitten er
61 adolescenten in het 2de middelbaar (32.3%), 95 in het derde (50,3 %) en 28
in het vierde (14,8%). Hiervan volgen 5 leerlingen Grieks, 27 Latijn, 44 Moderne
Wetenschappen, 50 een Economische richting en 58 Handel. Bij 2,4 % van de
steekproef is het studiejaar niet opgegeven.
Voor de studie werd contact opgenomen met een middelbare school,
namelijk het Sint-Maartensinstituut/Technisch Instituut Sint-Maarten te Aalst.
Deze school biedt zowel Algemeen Secundair (ASO) als Technisch Secundair
Onderwijs (TSO) aan en deze afdelingen zijn beide vertegenwoordigd in de
steekproef. Er werd contact opgenomen met de directie door de student via
mail en telefoon waarna een afspraak werd gemaakt voor het geven van
verdere informatie over het onderzoek en later het overhandigen van de
vragenlijsten.
Voor de informatieverzameling van het onderzoek werd gebruik gemaakt
van vragenlijsten op papier die werden samengebracht tot één bundeltje. Dit
bundeltje bestaat uit een informed consent waarbij de adolescent toestemming
geeft om zijn/haar gegevens te gebruiken voor het onderzoek en geïnformeerd
werd over de anonieme verwerking ervan, een luik waarin algemene informatie
van de adolescent wordt bevraagd en zes vragenlijsten omtrent perfectionisme,
OC symptomen/ernst en extreme verzamelwoede. In totaal werden 200 bundels
in een doos overhandigd aan de prefect van de school in januari 2014 waarna
deze werden uitgedeeld in de loop van ongeveer twee weken in de uren dat de
leerlingen in de grote studiezaal verbleven omwille van de afwezigheid van hun
vakleerkracht. Er werden 189 bundels ingevuld en deze werden door de student
terug opgehaald.
26
Meetinstrumenten
Children's Florida Obsessive-Compulsive Inventory (C-FOCI). De C-
FOCI (Storch et al., 2009), die in zowel klinische als niet-klinische populaties
gebruikt kan worden, bestaat uit 17 items en is een checklist van OC
symptomen voor kinderen en adolescenten waarbij de respondent aan de hand
van een ja (1)/nee (0) antwoord aanduidt of hij/zij de afgelopen maand een
bepaald OC symptoom heeft ervaren (Deel A). De som van deze items
resulteert in een somscore van de symptomen. Wanneer er gedragingen
worden gerapporteerd in het eerste deel, kan de adolescent in Deel B
aanduiden met welke ernst deze symptomen voorkomen aan de hand van vijf
items, gescoord op een 4-punts Likert schaal waarbij de som resulteert in de
ernstscore. Aan de hand van onderzoek is gebleken dat de C-FOCI een valide
instrument is om OCD bij kinderen en adolescenten in kaart te brengen. Beide
delen hebben een voldoende hoge interne consistentie en correleren matig
(r=.34) (Storch et al., 2009). Ook de convergente validiteit bleek voldoende
hoog, daar de vragenlijst matig gecorreleerd was met angstklachten,
gerapporteerd door het kind zelf en de ouders. Ook de matige correlaties met
gelijkaardige dimensies van de corresponderende CY-BOCS (Scahill et al.,
1997) duiden op een goede convergente validiteit (Storch et al.,2009). De C-
FOCI blijkt in huidige studie een betrouwbare vragenlijst te zijn met een
Cronbach’s alfa van respectievelijk .76 en .80 voor de symptoom- en
ernstscore.
Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale (YOCSS). De Caluwé
en De Clercq (2014) ontwikkelden de YOCSS om de inhoud en de ernst van
OC symptomen bij jongeren (12-18 jaar) onafhankelijk van elkaar te meten. De
vragenlijst bestaat uit 68 items die worden gescoord op een 5-punts
Likertschaal die gaat van niet passend bij mij (1) tot heel goed passend bij mij
(5). Hiervan meten er 57 items de inhoud van de OC symptomen en deze
werden empirisch geclusterd in 10 symptoomfacetten, dewelke op hun beurt
hiërarchisch geclusterd zijn in drie symptoomdomeinen, namelijk het
27
Obsessieve domein (dat de facetten agressie, schuld, gevoeligheid voor
uiterlijke verschijning en somatisatie bevat), het Compulsieve domein (met de
facetten herhalen, magische spelletjes en extreem verzamelen) en tenslotte het
Orde/Schoon/Perfect domein (dat bestaat uit de facetten ordelijkheid,
properheid en perfectionisme). Het gemiddelde van deze 57 inhoudsitems
resulteert in de YOCSS symptoomscore die een uitstekende betrouwbaarheid
vertoont (Cronbach’s alfa= .95) (De Caluwé & De Clercq, 2014). Verder zijn er
ook nog 11 items die de ernst van de OC symptomen meten. Het gemiddelde
van deze items resulteert in een YOCSS ernstscore waarmee we OC
symptomen van milde en matige ernst kunnen onderscheiden. De interne
consistentie van deze items is adequaat (α=.87). De correlatie tussen de OC
symptoomscore en de ernstscore is 0.65 (p <.001) (De Caluwé & De Clercq,
2014). De validiteit van de YOCSS werd gemeten aan de hand van een
onafhankelijke steekproef en hieruit bleek dat er een goede convergente
validiteit was met andere metingen van OC symptomen (correlatie van .68 met
de C-FOCI Symptoom score). Ook de incrementele predictieve validiteit van de
YOCSS is goed (De Caluwé & De Clercq, 2014; De Caluwé et al., 2014). De
betrouwbaarheid van zowel de symptoomscore als de ernstscore in deze studie
is excellent met een Cronbach’s alfa van respectievelijk .95 en .90. De interne
consistentie van de drie symptoomdomeinen varieert van goed tot excellent met
een Cronbach’s alfa van .91 (Obsessieve domein), .87 (Compulsieve domein)
en .91 (Orde/Schoon/Perfect domein). Wanneer we de subschalen bekijken
zien we een goede betrouwbaarheid met een Cronbach’s alfa die varieert van
.70 (hoarding) tot .84 (orderlijkheid).
The Child Behavior Checklist - Obsessive-Compulsive Scale (CBCL-
OCS). Deze vragenlijst voor kinderen en jongeren werd ontwikkeld op basis van
de CBCL (Achenbach & Rescorla, 2001) door Nelson et al. (2001) aan de hand
van factoranalyse op items uit de CBCL waarvoor veel evidentie is dat ze OCD
voorspellen. Voor de CBCL-OCS was er evidentie voor acht items met een
goede interne consistentie die 39.8 % van de variantie verklaarden (Cronbach's
alfa= .84). De items worden gescoord op een 3-punts schaal waarbij 0 staat
28
voor helemaal niet, 1 voor een beetje of soms en 2 voor duidelijk of vaak
(Achenbach & Rescorla, 2001; Nelson et al., 2001). In deze studie bekomen we
een goede betrouwbaarheid van de CBCL-OCS met een Cronbach’s alfa van
.74.
Multidimensional Perfectionism Scale (MPS). Dit is een vragenlijst die
vooral gericht is op volwassenen, maar eerder ook gebruikt werd in een niet-
klinische steekproef van kinderen/adolescenten (Stumpf & Parker, 2000). De
MPS (Frost et al., 1990) meet de facetten van perfectionisme en bestaat uit 35
items waarbij de respondent dient aan te geven of een uitspraak helemaal niet
waar (1) tot helemaal waar (5) is. De 35 items zijn onderverdeeld in zes
subschalen, verdeeld over de maladaptieve en adaptieve dimensies van
perfectionisme. De maladaptieve dimensie bestaat uit de subschalen
Bezorgdheid omtrent fouten, Twijfels over keuzes, Verwachtingen van ouders
en Ouderlijke kritiek. De adaptieve dimensie omvat Persoonlijke standaard en
Organisatie. De som van alle items resulteert in een score waarbij hogere
scores op meer perfectionisme wijzen. De schaal heeft een goede
betrouwbaarheid, alle subschalen hebben een alfa waarde die groter is dan .77
en de Cronbach's alfa van de MPS in totaal is .91 (Frost et al.,1990). Ook is er
een hoge correlatie met onder andere de Burns Perfectionism Scale (Burns,
1980) en een matige correlatie met andere metingen van perfectionisme zoals
bijvoorbeeld de EDI Perfectionism Scale (Frost at al., 1990 Garner et al.,
1983;). Wat deze studie betreft, vinden we voor de verschillende subschalen
een goede betrouwbaarheid. De Cronbach’s alfawaarden van de verschillende
subschalen zijn: .73 (Ouderlijke kritiek), .75 (Twijfels over keuzes), .80
(Verwachtingen van ouders), .82 (Persoonlijke standaard), .86 (Bezorgdheid
omtrent fouten en .88 (Organisatie). De Cronbach’s alfa voor de totaalscore van
de MPS is .93, wat op een excellente betrouwbaarheid wijst.
Child and Adolescent Perfectionism Scale (CAPS). Deze vragenlijst,
die perfectionisme meet, werd ontwikkeld door Flett, Hewitt, Boucher, Davidson
en Munro (2001) en bevat 22 items. De items worden gescoord op een 5-punts
29
Likert schaal die gaat van helemaal niet waar (1) tot helemaal wel waar (5).
Deze zelfrapportage-vragenlijst werd ontwikkeld zoals de MPS maar is specifiek
gericht op kinderen en adolescenten en meet de dimensies van
zelfgeoriënteerd (SOP) en sociaal voorgeschreven perfectionisme (SPP), die
geconfirmeerd werden via factoranalyse. De betrouwbaarheid werd hoog
genoeg bevonden (Flett et al., 2001). Ook in deze studie zien we een
Cronbach’s alfa van .81 wat op een goede betrouwbaarheid wijst.
Saving Inventory-Revised (SI-R). De SI-R (Frost et al., 2004) is een
vragenlijst die 23 items bevat die verdeeld zijn over drie subschalen namelijk
Rommel, Moeilijkheden om weg te gooien, en Buitensporige verwerving. Deze
vragenlijst heeft als doel om de algemene kenmerken van hoarding in kaart te
brengen. De items worden gescoord op een 5-punts schaal. De totaalscore en
elke subschaalscore onderscheiden individuen met hoarding van controle-
personen zonder hoarding (Frost & Hristova, 2011). De interne consistentie
voor de totale schaal en elk van de subschalen werd goed bevonden, alle
waarden overschreden namelijk de Cronbach’s alfa waarde van .87 (Frost et
al., 2004). Ook als we kijken naar de correlaties met andere metingen van
extreem verzamelgedrag zien we dat er een goede convergente validiteit is (rs
0.45 tot 0.75) (Frost et al., 2004). Ook correleerde de SI-R hoog met
zelfgerapporteerde rommel en rommel die vastgesteld werd door andere
beoordelaars (Frost et al., 2004) De Nederlandstalige versie die gebruikt werd
voor dit onderzoek werd bekomen via back-translation. Hierbij werden de
Engelse items door de student vertaald in het Nederlands waarna deze werden
doorgestuurd naar de begeleider, die de items opnieuw in het Engels vertaalde
zonder de oorspronkelijke Engelse items gelezen te hebben. Deze versie werd
dan vergeleken met de oorspronkelijke Engelstalige versie, en indien nodig
aangepast. Gezien de Cronbach’s alfa waarden van de subschalen in deze
studie varieerden van .79 tot .85, duidt dit op een goede betrouwbaarheid van
de Nederlandstalige SI-R. De Cronbach's alfa waarde van de totale vragenlijst
bedraagt .91.
30
Statistische Analyse
De statistische analyses werden uitgevoerd met behulp van SPSS 21.
De data werden handmatig ingevoerd waarna de dataset getransformeerd werd
opdat schaalscores bekomen werden waarop de analyse kon worden
uitgevoerd.
Eerst en vooral werd een bivariate correlatie-analyse uitgevoerd waarbij
we de samenhang tussen de verschillende metingen van perfectionisme en OC
symptomen trachten te exploreren aan de hand van Pearson Correlatie
Coëfficiënten. De metingen van perfectionisme omvatten het gemiddelde van
de volledige MPS (MPS_mean) alsook de verschillende subschalen die, zoals
eerder vernoemd; kunnen onderverdeeld worden in een maladaptieve en
adaptieve dimensie. De maladaptieve dimensie bestaat uit vooral de
subschalen Bezorgdheid omtrent fouten (CM), Twijfels over keuzes (DA), en in
mindere mate de subschalen Verwachtingen van ouders (PE) en Ouderlijke
kritiek (PC). De adaptieve dimensie omvat de schalen Persoonlijke standaard
(PS) en Organisatie (O). Ook de CAPS werd opgenomen in de analyse. Er
werd geen score gebruikt van de volledige CAPS maar er werd onderscheid
gemaakt tussen zelfgeoriënteerd perfectionisme (SOP) en sociaal
voorgeschreven perfectionisme (SPP). Uit onderzoek is reeds gebleken dat
vooral sociaal voorgeschreven perfectionisme een maladaptieve vorm van
perfectionisme is (Flett et al., 2001)
Bij de metingen van OC symptomen vinden we de symptoomscore van
de YOCSS terug (YOCSS_mean), alsook de verschillende symptoomfacetten
namelijk Agressie (Aggression), Schuld (Guilt), Gevoeligheid voor uiterlijke
verschijning (Ph. App), Somatisatie (Somatization), Ordelijkheid (Orderliness),
Properheid (Cleanliness), Perfectionisme (Perfectionism), Herhalen
(Repeating), Magische Spelletjes (Magical Games), en Extreem verzamelen
(Hoarding). Deze worden zoals eerder vermeld onderverdeeld onder drie
symptoomdomeinen namelijk het Obsessieve domein, het Orde/Schoon/Perfect
domein en het Compulsieve domein. Verder werd ook de somscore van de
symptomen zoals gemeten door de C-FOCI in rekening gebracht, alsook de
totale score op de items van de OCS-CBCL. Tabel 1 geeft de correlaties weer
31
die bekomen werden na deze analyse (cfr. Hypothese 1 en 2).
Daarna werd tevens een bivariate correlatie-analyse uitgevoerd maar
deze keer werden de ernstfactoren in rekening gebracht om de relatie tussen
perfectionisme en de ernst van OC symptomen in kaart te brengen. Opnieuw
werden beide metingen van perfectionisme (MPS en CAPS, inclusief
subschalen) in de analyse betrokken. Om de ernst te onderzoeken werd
gebruik gemaakt van de Ernstscore van de YOCSS (Ernst) alsook van de
ernstfactor van de C-FOCI (Ernst C-FOCI). De resultaten van deze analyse kan
men terugvinden in Tabel 2 (cfr. Hypothese 3).
Vervolgens waren we ook geïnteresseerd in de intercorrelaties van de
verschillende constructen zodat we de associaties tussen hoarding met
enerzijds perfectionisme en anderzijds de ernst van OC symptomen konden
nagaan, alsook opdat we de convergente validiteit van de vragenlijsten konden
exploreren. Hierbij werd rekening gehouden met de verschillende metingen van
perfectionisme ( MPS en CAPS, inclusief subschalen) waarbij we keken of deze
met elkaar correleren. Ook werden nu voor het eerst de metingen van extreme
verzamelwoede in rekening gebracht door het toevoegen van hoarding (zoals
gemeten door de YOCSS) en de totale SI-R schaal (SIRtotaal), waarbij ook de
drie subschalen van de SI-R werden toegevoegd: Rommel (SIRclutter),
Moeilijkheden om weg te gooien (SIRdd), en Buitensporige verwerving
(SIRacquisition). Ook de ernstcomponent van de YOCSS werd opnieuw in
rekening gebracht. De intercorrelaties kunnen geraadpleegd worden in Tabel 3
(cfr. Hypothese 4).
Tenslotte richtten we ons ook op de rol die hoarding kan spelen in de
relatie tussen perfectionisme en de ernst van OC symptomen. Om dit te
onderzoeken, maakten we gebruik van een moderatie-analyse (lineaire
hiërarchische regressie-analyse). Hierbij werd de ernst van OC symptomen
(zoals gemeten door de YOCSS) opgenomen als afhankelijke variabele. De
onafhankelijke variabele Perfectionisme (zoals gemeten door de MPS) alsook
de moderator Hoarding (zoals gemeten door de YOCSS) dienden eerst
gecentreerd te worden voor deze analyse. Daarna werd een interactieterm
berekend van de gecentreerde variabelen Perfectionisme en Hoarding. De
32
gecentreerde variabelen van Perfectionisme en Hoarding werden opgenomen
in een regressie-analyse als onafhankelijke variabele (stap 1), gevolgd door de
interactieterm (stap 2). De resultaten van deze regressie-analyse worden
samengevat in Tabel 4 en de interactie wordt weergegeven in Figuur 1 (cfr.
Hypothese 5).
Resultaten
Relatie tussen Perfectionisme en OC Symptomen
Wanneer we kijken naar de gegevens in Tabel 1 zien we dat onze
hypothese wat betreft de positieve samenhang tussen perfectionisme en OC
symptomen bevestigd wordt. We zien een significante positieve correlatie
tussen de totale score op de MPS en de totale score op de YOCSS (r= .67, p <
.001). Als we meer in detail kijken, zien we dat vooral de maladaptieve
perfectionisme dimensie naar voor komt als meer samenhangend met OC
symptomen. Vooral de subschalen bezorgdheid omtrent fouten en twijfels over
keuzes correleren het hoogst met de totale score van de YOCSS
(respectievelijk r= .61 en r= .70, p < .001). Jongeren die aangaven dat ze meer
perfectionistisch waren, zullen dus doorgaans ook meer OC symptomen
aangeven, dit vooral wanneer ze zich vaak zorgen maken over het maken van
fouten en twijfelen bij keuzes. Dit zien we ook bevestigd wanneer we de
correlatie van de perfectionismesubschalen gemeten door de MPS bekijken met
de metingen van OC symptomen aan de hand van de C-FOCI en de OCS-
CBCL.
Wanneer we de meting van perfectionisme door de CAPS erin
betrekken, zien we dat vooral zelfgeoriënteerd perfectionisme (dat eerder een
adaptieve vorm van perfectionisme is) hoger correleert met OC symptomen,
gemeten door de YOCSS (r= .61, p < .001). Dit is tegengesteld aan de
verwachtingen en dit patroon is tevens terug te vinden bij de resultaten met de
OCS-CBCL, zij het wel veel minder sterk. Echter zien we wel opnieuw het
verwachte patroon wanneer OC symptomen gemeten worden met de C-FOCI.
namelijk dat de correlatie van sociaal voorgeschreven perfectionisme (SPP; de
33
eerder maladaptieve variant) met OC symptomen hoger is dan de correlatie van
zelfgeoriënteerd perfectionisme (SOP; de eerder adaptieve variant)
(respectievelijk r= .43 en r= .35, p < .001).
In het kader van onze tweede hypothese (zie Tabel 1) werd ook vermeld
dat perfectionisme, en dan vooral de maladaptieve dimensie in vorig onderzoek
vaak het sterkste samenhing met specifieke OC symptomen zoals wassen,
checken en hoarding. Deze hypothese wordt bevestigd in huidige data. We
vinden namelijk een hoge correlatie tussen perfectionisme en het
Orde/Schoon/Perfect domein (r= .66, p < .001) waaronder we wassen kunnen
beschouwen. Wanneer we de relatie meer in detail bekijken, vinden we een
hogere correlatie van de totale MPS met de facetten Ordelijkheid en Properheid
van de YOCSS (r= .56 en r= .55, p < .001). Verder vinden we ook dat de
maladaptieve subschalen bezorgdheid omtrent fouten en twijfels over keuzes
van de MPS hoger correleren met deze facetten van de YOCSS in vergelijking
met de andere schalen. Dit toont dat perfectionisme, en vooral maladaptief
perfectionisme sterk samenhangt met deze specifieke OC symptomen
gerelateerd aan wassen. De andere twee symptomen (i.e., checken en
hoarding) bevinden zich eerder in het Compulsieve domein en hier zien we ook
een hoge correlatie met de totale MPS score (r= .58, p < .001), en in het
bijzonder met de subschaal twijfels over keuzes (r= .59, p < .001) voor zowel
hoarding als herhalen/checken.
34
Tabel 1
Correlaties tussen de metingen van perfectionisme (MPS en CAPS, inclusief subschalen) en obsessief-compulsieve symptomen (YOCSS en
subschalen, C-FOCI en CBCL-OCS)
MPS mean CM DA PE PC PS O SOP SPP YOCSS mean .67*** .61*** .70*** .38*** .43*** .54*** .42*** .61*** .49***
Obsessive .55*** .57*** .57*** .31*** .37*** .47*** .27*** .50*** .48*** Aggression .54*** .59*** .49*** .38*** .41*** .44*** 18** .51*** .49*** Guilt .56*** .56*** .61*** .28*** .38*** .44*** .27*** .52*** .46*** Ph.App .41*** .40*** .43*** .21*** .28*** .33*** .23*** .33*** .35*** Somatization .38*** .38*** .38*** .20*** .18** .38*** .20*** .37*** .31*** OCP .66*** .50*** .66*** .35*** .36*** .53*** .57*** .57*** .38*** Orderliness .56*** .40*** .55*** .29*** .29*** .42*** .56*** .48*** .29*** Cleanliness .55*** .45*** .61*** .29*** . 32*** .46*** .43*** .46*** .36*** Perfectionism .68*** .53*** .66*** .37*** .36*** .58*** .55*** .61*** .37*** Compulsive .58*** .55*** .66*** .35*** .44*** .44*** .29*** .53*** .42*** Hoarding .50*** .45*** .59*** .32*** .39*** .36*** .26*** .48*** .37*** Magic Games .41*** .56*** .49*** .22*** .33*** .33*** .17** .39*** .31*** Repeating .55*** .51*** .59*** .34*** .40*** .43*** .29*** .48*** .39*** C-FOCI .52*** .46*** .46*** .30*** .30*** .43*** .36*** .35*** .43*** CBCL-OCS .52*** .56*** .57*** .30*** .42*** .41*** .20*** .48*** .44***
Noot. Multidimensional Perfectionism Scale (MPS), Child and Adolescent Perfectionism Scale (CAPS), Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale
(YOCSS), Children's Florida Obsessive-Compulsive Inventory (C-FOCI), The Child Behavior Checklist-Obsessive-Compulsive Scale (CBCL-OCS)
Uiterlijke verschijning (Ph. App), Order/Clean/Perfect (OCP), Bezorgdheid omtrent fouten (CM), Twijfels over keuzes (DA), Verwachtingen van ouders (PE), Ouderlijke
kritiek (PC), Persoonlijke standaard (PS), Organisatie (O), Zelfgeoriënteerd perfectionisme (SOP), Sociaal voorgeschreven perfectionisme (SPP).
*p < .05, **p < .01, ***p < .001.
35
Relatie tussen Perfectionisme en de Ernst van OC Symptomen
Om onze derde hypothese betreffende een positieve associatie tussen
(vooral maladaptief) perfectionisme en de ernst van OC symptomen te
onderzoeken, dienen we te kijken naar de correlaties in Tabel 2. Hierbij zien we
dat de totaalscore van de MPS significant correleert met de gerapporteerde
ernst van de OC symptomen, en dit zowel bij de meting van ernst door de
YOCSS als door de C-FOCI. De correlatie bedraagt respectievelijk .56 en .57, p
< .001. Wanneer we naar de subschalen van de MPS kijken, zien we dat de
maladaptieve subschalen bezorgdheid omtrent fouten en twijfels over keuzes
het sterkst correleren met een hogere gerapporteerde ernst door de YOCSS
(respectievelijk r= .54 en r= .59, p < .001), alsook door de C-FOCI
(respectievelijk r= .52 en r= .54, p < .001). Onze hypothese wordt hierdoor
bevestigd en wijst er dus op dat bij adolescenten met een verhoogde score op
maladaptief perfectionisme, de ernst van de OC symptomen ook hoger zal
worden gerapporteerd.
Eveneens bij de meting van perfectionisme door de CAPS merken we op
dat sociaal voorgeschreven perfectionisme (SPP) hoger correleert met
ernstigere OC symptomen gemeten door respectievelijk de YOCSS en de C-
FOCI (r= .44 en r= .43, p < .001).
36
Tabel 2
Correlaties tussen de metingen van perfectionisme (MPS en CAPS, inclusief subschalen) en de ernst van obsessief-compulsieve symptomen
(Ernstfactor YOCSS en Ernstfactor C-FOCI)
MPS mean CM DA PE PC PS O SOP SPP
Ernst YOCSS .56*** .54*** .59*** .37*** .41*** .43*** .25*** .43*** .44*** Ernst C-FOCI .57*** .52*** .54*** .37*** .42*** .45*** .26*** .38*** .43***
Noot. Multidimensional Perfectionism Scale (MPS), Child and Adolescent Perfectionism Scale (CAPS), Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale
(YOCSS), Children's Florida Obsessive-Compulsive Inventory (C-FOCI), Bezorgdheid omtrent fouten (CM), Twijfels over keuzes (DA), Verwachtingen van
ouders (PE), Ouderlijke kritiek (PC), Persoonlijke standaard (PS), Organisatie (O), Zelfgeoriënteerd perfectionisme (SOP), Sociaal voorgeschreven perfectionisme
(SPP).
*p < .05, **p < .01, ***p < .001.
37
Relatie tussen Perfectionisme en Hoarding
Wanneer we de intercorrelaties bekijken in Tabel 3 (cfr. Hypothese 4)
kunnen we de associaties tussen perfectionisme en hoarding (gemeten via de
YOCSS en de SI-R) nagaan, waarbij verwacht wordt dat deze relaties positief
zullen zijn en dat opnieuw de maladaptieve dimensie van perfectionisme de
sterkste associaties zal vertonen. We zien hierbij dat de MPS (en vooral de
maladaptieve perfectionisme schalen) significant positief correleren met de
totale score van de SI-R (r= .51, p < .001 voor de totale score en respectievelijk
r= .47, p < .001 en r=. 53, p < .001 voor de subschalen bezorgdheid omtrent
fouten en twijfels over keuzes) alsook met hoarding gemeten met de YOCSS
(r= .50, p < .001). Wanneer we naar de CAPS kijken, zien we dat
zelfgeoriënteerd perfectionisme het hoogst correleert met de SI-R (r= .72, p
<.001) en hoarding gemeten met de YOCSS (r=. 48, p <.001). Bij de
subschalen van de SI-R zien we de hoogste significante correlaties in relatie tot
perfectionisme bij de subschaal moeite met weggooien en dit zowel bij de MPS
(r= .53, p <.001) als bij de CAPS (r= .44, p <.001 bij de subschaal SOP en
r=.43, p <.001 bij de subschaal SPP) . We kunnen dus besluiten dat jongeren
die meer maladaptief perfectionisme vertonen, vaker extreem verzamelen en
vooral moeite hebben met dingen weggooien.
Vanuit Hypothese 4 wordt tevens een positieve associatie verondersteld
tussen hoarding en de ernst van OC symptomen. Wanneer we kijken naar de
gegevens in Tabel 3 en zowel de meting door de YOCSS als de meting door de
SI-R beschouwen, zien we een significante positieve samenhang tussen het
aanwezig zijn van hoardingkenmerken en de gerapporteerde ernst van OC
symptomen (respectievelijk r= .53, p <.001 en r=. 51, p <.001). Wanneer we
meer in detail kijken, zien we dat vooral de subschaal moeite met weggooien bij
de SI-R hoog correleert met de gerapporteerde ernst. (r= .52, p <.001)
Tevens kunnen we ook zien dat de verschillende metingen van
eenzelfde construct steeds significant positief correleren. Dit zien we bij zowel
de correlaties van de MPS met de CAPS als bij de correlaties tussen de
hoardingfactor van de YOCSS en de SI-R op zowel algemeen als op
subschaalniveau. Dit wijst op een goede validiteit.
38
Tabel 3
Intercorrelaties tussen de metingen van perfectionisme (MPS en CAPS, inclusief subschalen) en de metingen van hoarding (YOCCS subschaal
hoarding en de SI-R). Ernstfactor obsessief-compulsieve symptomen gemeten door de YOCCS.
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
1. MPS mean 2. CM .84*** 3. DA .76*** .62*** 4. PE .74*** .54*** .40*** 5. PC .71*** .58*** .55*** .66*** 6. PS .85*** .68*** .56*** .56*** .47*** 7. O .59*** .26*** .44*** .21*** .17** .42*** 8. SOP .72*** .76*** .58*** .44*** .43*** .64*** .31*** 9. SPP .70*** .64*** .49*** .68*** .66*** .47*** .24*** .57*** 10. SIR totaal .51*** .47*** .53*** .37*** .43*** .35*** .17** .44*** .40*** 11. SIR clutter .34*** .32*** .38*** .28*** .32*** .24*** .03 .32*** .32*** .82*** 12. SIR dd .53*** .50*** .53*** .38*** .47*** .36*** .21*** .44*** .43*** .90*** .59*** 13. SIR acquisition .41*** .38*** .44*** .28*** .30*** .30*** .20*** .36*** .27*** .83*** .48*** .64*** 14. Hoarding .50*** .45*** .59*** .32*** .39*** .36*** .26*** .48*** .37*** .53*** .46*** .61*** .43*** 15. Ernst .56*** .54*** .59*** .37*** .41*** .43*** .25*** .43*** .44*** .51*** .42*** .52*** .43*** .53***
Noot. Multidimensional Perfectionism Scale (MPS), Child and Adolescent Perfectionism Scale (CAPS), Youth Obsessive-Compulsive Symptoms Scale (YOCSS),
Saving Inventory-Revised (SI-R), Bezorgdheid omtrent fouten (CM), Twijfels over keuzes (DA), Verwachtingen van ouders (PE), Ouderlijke kritiek (PC), Persoonlijke
standaard (PS), Organisatie (O), Zelfgeoriënteerd perfectionisme (SOP), Sociaal voorgeschreven perfectionisme (SPP), SIR Moeite met weggooien (SIR dd)
*p < .05, **p < .01, ***p < .001.
39
Relatie tussen Perfectionisme en de Ernst van OC Symptomen: Het
Moderatie-effect van Hoarding
Tenslotte onderzoeken we nog onze vijfde hypothese betreffende het
moderatie-effect van hoarding in de relatie tussen perfectionisme en de ernst
van OC symptomen. Hiervoor werd een hiërarchische regressie-analyse
uitgevoerd en de resultaten van de analyse zien we in Tabel 4. Bij de eerste
stap bleek het model met zowel perfectionisme als hoarding als predictoren
significant te zijn (R²= 0.40, p <.001). Dit model verklaart 40% van de variantie.
Wanneer in een tweede stap de interactie tussen perfectionisme en hoarding
werd toegevoegd als predictor zien we dat deze interactieterm een significante
toegevoegde bijdrage heeft bovenop de hoofdeffecten (∆R²= .03, p <. 05). In
het totaal wordt er door dit model 43 % van de variantie verklaard. (R²= .43, p <.
001). Deze resultaten worden ook weergegeven in Figuur 1 waar we duidelijk
de interactie kunnen zien. Onze moderatie-effect hypothese werd hiermee
bevestigd en we kunnen dus besluiten dat wanneer jongeren hogere scores
rapporteren op perfectionisme en daarbij ook meer verzamelgedrag vertonen,
ze doorgaans een hogere ernst zullen rapporteren van OC symptomen, dan
wanneer ze enkel perfectionistisch zijn. Met andere woorden, de samenhang
tussen perfectionisme en de ernst van OC symptomen wordt versterkt door
hoarding.
40
Tabel 4
Hiërarchische regressie-analyse (moderatie-analyse) die de relatie weergeeft tussen perfectionisme en de ernst van obsessief-compulsieve
symptomen.
R² ∆R²
Predictor (Gestandaardiseerde β
coëfficient)
Afhankelijke variabele:
Ernst OC symptomen
Stap 1: .40***
Perfectionisme .40***
Hoarding .34***
Stap 2: .43*** .03**
Perfectionisme .36***
Hoarding .27***
Perfectionisme x Hoarding .19**
*p < .05, **p < .01, ***p < .001.
41
Figuur 1. Moderatie-effect van hoarding in de relatie tussen perfectionisme en de ernst van OC symptomen.
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4,5
5
Low Perfectionism High Perfectionism
Ern
st O
C sy
mp
tom
en
Low Hoarding
High Hoarding
Laag Perfectionisme Hoog Perfectionisme
Lage Hoarding
Hoge Hoarding
42
Discussie
De relatie tussen perfectionisme en OC symptomen is een reeds
veelbesproken onderwerp (Antony, et al. 1998; Ashby & Pak Bruner, 2005;
Frost et al.,1994; Frost & Steketee, 1997; Frost et al., 1990; Libby et al., 2004;
Rice & Pence, 2006; Ye et al., 2008). De meeste studies richtten zich ook
vooral op het in kaart brengen van deze relatie bij volwassenen. Het voorkomen
van OC symptomen bij kinderen en adolescenten wordt echter nogal
onderschat (Sutandar-Pinnock et al., 2003).
Het grondig begrijpen van deze relatie bij verschillende leeftijdsgroepen
(en dus ook bij adolescenten) kan een hulp bieden voor de praktijk in het
voorkomen en behandelen van adolescenten met een OC problematiek. In
deze studie zijn we dan ook dieper ingegaan op deze relatie. Een belangrijke
toevoeging tegenover vroegere studies was het in kaart brengen van de invloed
van perfectionisme op zowel het aantal gerapporteerde OC symptomen als de
ernst van deze symptomen. Het bestuderen van deze ernstcomponent kan
implicaties hebben voor de praktijk (Abramowitz, 1997; Abramowitz et al., 2005;
Fisher & Wells, 2005; Pallanti & Quercioli, 2006). Het kan een stimulans vormen
voor verder onderzoek rond de ernst van OC symptomen in de klinische praktijk
en welke factoren deze ernst mogelijks beïnvloeden
Een andere interessante toevoeging tegenover voorgaande studies was
ongetwijfeld de nieuwe focus op de invloed van hoarding op deze relatie tussen
perfectionisme en de ernst van OC symptomen. Uit het onderzoek van
Wetterneck et al. (2011) was reeds naar voor gekomen dat het toevoegen van
hoardinggerelateerde items in de vragenlijst een ander beeld schiep dan
wanneer deze niet werden betrokken in deze analyse. Dit scherpte de interesse
aan om dit effect nader te bekijken. Aangezien het feit dat perfectionisme een
zeer breed gegeven is, werd eerder verondersteld dat hoarding de sterkte van
het verband beïnvloedt, eerder dan dit verband volledig te verklaren.
Over het algemeen kan er gesteld worden dat deze masterproef een
innovatieve bijdrage kan leveren aan reeds uitgebreid onderzoek rond dit
thema.
43
Relatie tussen Perfectionisme en OC Symptomen bij Adolescenten
Wanneer we onze resultaten vergelijken met de bekomen resultaten in
eerdere studies naar deze relatie bij zowel volwassenen als adolescenten
(Antony,et al., 1998; Ashby & Pak Bruner, 2005; Frost et al., 1994; Frost &
Steketee, 1997; Frost et al., 1990; Libby et al., 2004; Rice & Pence, 2006; Ye et
al., 2008) zien we dat deze samenhang tussen perfectionisme en OC
symptomen tevens bevestigd wordt in onze data. Jongeren die een hogere
totaalscore behaalden op de MPS gingen ook significant meer OC symptomen
rapporteren. De dimensies die hierbij sterk naar voor komen waren ook bij
adolescenten de maladaptieve dimensies, en dit zowel wanneer we de
correlaties van de YOCSS, de C-FOCI als de OCS-CBCL met de MPS
bekijken. Het sterkste verband wordt gevonden bij de dimensies bezorgdheid
omtrent fouten en twijfels over acties, wat grotendeels in lijn is met de andere
studies (Antony et al. 1998; Ashby & Pak Bruner, 2005; Frost et al., 1994; Frost
& Steketee, 1997; Frost et al., 1990; Rice & Pence, 2006). In vroegere studies
kwam de subschaal twijfels over acties echter minder prominent naar boven.
Dat deze in deze data echter het sterkst correleert met de totale score op de
YOCSS is toch het vermelden waard. Mogelijks geeft het in rekening brengen
van de verschillende OC symptoomdomeinen- en dimensies een ruimer beeld
op de relatie en vormt de YOCSS een vernieuwde blik op het bestuderen van
de samenhang tussen perfectionisme en OC symptomen.
Wanneer we de meting van perfectionisme door de CAPS beschouwen,
merken we dat er vooral een samenhang is van zelfgeoriënteerd perfectionisme
met het aantal gerapporteerde OC symptomen, wat eerder eigenaardig is
gezien er uit onderzoek is gebleken dat vooral sociaal voorgeschreven
perfectionisme bij de CAPS een meer maladaptieve dimensie vormt. Het
omgekeerde zien we echter wanneer we de meting van de C-FOCI in rekening
brengen. Hier zien we de sterkste samenhang met sociaal voorgeschreven
perfectionisme, wat eerder conform was met onze verwachtingen. Een
verklaring hiervoor valt momenteel moeilijk af te leiden en kan eventueel verder
bekeken worden in volgend onderzoek waarbij er meer gewerkt wordt met de
CAPS. Mogelijks hebben deze resultaten te maken door verschillende
44
eigenschappen van de YOCSS en de C-FOCI.
Er kan dus gesteld worden dat wanneer adolescenten een hogere score
rapporteren op maladaptief perfectionisme gemeten door de MPS, er ook
significant meer OC symptomen zullen gerapporteerd worden (cfr. Hypothese
1). Bij de CAPS zien we een verschillend beeld naargelang het in rekening
nemen van een ander vragenlijst voor het meten van OC symptomen. Wanneer
we kijken naar de YOCSS is er een hogere correlatie met zelfgeoriënteerd
perfectionisme, wat onze hypothese niet bevestigt. Het tegenovergestelde
beeld zien we wanneer we de C-FOCI gebruiken. Onze eerste hypothese wordt
dus volledig bevestigd bij gebruik van de MPS en deels bevestigd, namelijk bij
gebruik van de CAPS. Verder onderzoek kan mogelijks de verrassende
bevinding rond de CAPS herbekijken.
Wat betreft meer specifieke symptomen zoals wassen, checken en
hoarding, bevestigen onze data de bevindingen uit vorig onderzoek. (Frost &
Gross, 1993, Gershunny & Sher, 1995, Tallis, 1996). Er wordt een hogere
correlatie gevonden voor zowel de totale score de MPS als de veronderstelde
subschalen bezorgdheid omtrent fouten en twijfels over keuzes wanneer we
kijken naar het domein Orde/Schoon/Perfect dat wassen omvat. Ook bij de
andere twee symptomen (i.e., checken en hoarding), die zich in het
Compulsieve domein bevinden, zien we dat er een hoge correlatie gevonden
wordt met de totale MPS score en de subschaal twijfels over keuzes. Hierbij
wordt onze tweede hypothese bevestigd.
Relatie tussen Perfectionisme en de Ernst van OC Symptomen bij
Adolescenten
Uit het onderzoek van Ye et al. (2008) bleek reeds dat perfectionisme
ook een niet te onderschatten invloed kan hebben op de ernst van OC
symptomen. Deze studie legde dan ook een belangrijke nadruk op deze
ernstcomponent. Het was echter de eerste maal dat deze specifieke relatie
geëxploreerd werd bij adolescenten. Het onderzoek naar de ernst van OC
symptomen werd vooral gestimuleerd door ook een focus te leggen op de
praktijk. Door vaak lage uitkomstverwachtingen bij patiënten met OCD, lijkt het
45
zinvol om dieper in te gaan op factoren die deze uitkomstverwachting mogelijks
beïnvloeden (Sutandar-Pinnock, Woodside, Carter, Olmsted, & Kaplan, 2003).
Het kan ook hulp bieden om een therapie op maat aan te bieden bij mensen
met OCD naargelang hun positie op verschillende dimensies bij factoren die
invloed hebben op de therapie.
Uit onze data blijkt dat een verhoogde score op de MPS samenhangt
met een verhoogde ernst van OC symptomen (cfr. Hypothese 3). Ook vinden
we dat zowel de subschaal twijfels over keuzes als de subschaal bezorgdheid
omtrent fouten hoog correleert met de ernstscore gemeten door zowel de
YOCSS als door de C-FOCI, wat deels in de verwachtingen ligt vanuit vroegere
studies. Uit de studie van Chik et. al (2008) bleek vooral de eerste subschaal
naar boven te komen als hoofdeffect wanneer de symptomen gemeten werden
door de Y-BOCS. Zij vonden echter wel een gering interactie-effect van beide
subschalen op de ernst van OC symptomen. Dit kan toch een sterk vermoeden
geven dat deze subschalen een belangrijke rol spelen in de relatie met de ernst
van OC symptomen.
Wanneer we kijken naar de meting van perfectionisme door de CAPS,
zien we een gelijkaardig beeld. Bij zowel de meting van de ernst door de C-
FOCI als door de YOCSS zien we de hoogste correlatie met sociaal
voorgeschreven perfectionisme, wat in de lijn van onze verwachtingen lag. Het
strookt echter niet volledig met de resultaten omtrent de inhoud van OC
symptomen. Hierbij was enkel de meting van OC symptomen door de C-FOCI
het hoogst gecorreleerd met sociaal voorgeschreven perfectionisme, dat de
maladaptieve dimensie vormt van de CAPS. Aangezien het verwachte verband
bij de relatie tot de ernst van OC symptomen naar voor komt en slechts deels
bij de meting van de inhoud, kan verondersteld worden dat bepaalde
eigenschappen van een vragenlijst een invloed hebben op de resultaten of dat
de CAPS en de MPS een te verschillende invulling hebben van perfectionisme.
Dit vormt een kans voor verder onderzoek.
Jongeren die een verhoogde score hebben op perfectionisme (en dan
vooral op de maladaptieve dimensies bij zowel de MPS als de CAPS)
rapporteren dus over het algemeen eveneens een verhoogde ernst van de
46
aanwezige OC symptomen. Het onderzoek van Chik et al. (2008) wees ook aan
dat dit een nadelig effect kan hebben op de therapie. Onze resultaten vormen
dus een bevestiging voor onze derde hypothese.
Moderatie-effect van Hoarding op de Relatie tussen Perfectionisme en de
Ernst van OC Symptomen bij Adolescenten
In de studie van Wetterneck et al. (2011) bekwamen de onderzoekers
een resultaat dat ze zelf niet verwacht hadden. Zij waren namelijk verbaasd dat
enkel de subschaal twijfels over keuzes positief gecorreleerd was met de ernst
van OC symptomen. Zij vermoedden dat dit te maken kon hebben met het feit
dat de items rond hoarding niet werden opgenomen in de meting van OC
symptomen door de OCI-R. Wanneer ze dit onevenwicht hersteld hadden,
bekwamen ze tevens een significante relatie tussen de subschaal bezorgdheid
omtrent fouten en de OCI-R score. Men stelde hierna twee mogelijke
verklaringen op. Enerzijds dacht men dat een overwicht naar
obsessiegerelateerde items een rol kon spelen maar anderzijds stelden zij ook
de hypothese voorop dat hoarding een mogelijke rol speelt in de relatie tussen
perfectionisme en OC symptomen. Hierbij waren zij onzeker of het over een
mediatie dan wel moderatie-effect ging.
Dit resultaat was dan ook de aanzet tot deze masterproef. Uit onze
resultaten blijkt dat er wel degelijk een significante samenhang gevonden wordt
tussen de maladaptieve dimensie van perfectionisme gemeten door de MPS en
hoarding, alsook tussen hoarding en de ernst van OC symptomen (cfr.
Hypothese 4). Ook zien we effectief dat er naast het hoofdeffect van zowel
perfectionisme (gemeten door de MPS) als hoarding (gemeten door de SI-R) op
de ernst van OC symptomen (gemeten door de YOCSS) ook sprake is van een
moderatie-effect van hoarding op de relatie tussen perfectionisme en de ernst
van OC symptomen (cfr. Hypothese 5). Wij onderzochten de hypothese van de
moderatie aangezien dat zowel perfectionisme als OC symptomen een zeer
breed gegeven is waarbij we eerder vermoedden dat hoarding de sterkte van
het verband zou beïnvloeden (moderatie), eerder dan het verband volledig te
mediëren. Vanuit deze data kunnen we dus de vooropgestelde hypothese van
47
Wetterneck et al. (2011) behouden.
Adolescenten die een hoge score op perfectionisme rapporteren zullen
dus significant ernstigere OC symptomen vertonen en dit is nog sterker
uitgesproken wanneer er ook kenmerken van hoarding aanwezig zijn.
Sterktes en Beperkingen
Sterktes. Bij deze masterproef werd voor het eerst een reeds uitgebreid
onderzochte relatie nader bekeken bij een tot nu toe minder bestudeerde groep,
namelijk adolescenten van 12 tot 18 jaar. We zijn er in geslaagd om toch tot
een voldoende grote steekproef (N = 189) te komen waarbij de verschillende
leeftijden en studierichtingen voldoende vertegenwoordigd waren. Enkel
jongeren van 12, 17 en 18 jaar waren minder aanwezig. Dit maakt dat onze
resultaten voldoende representatief kunnen zijn voor uitspraken over de
populatie wat adolescenten betreft.
Verder bekeken we de relatie van perfectionisme en OC symptomen
meer in detail in deze masterproef. Er werd meer ingegaan op specifieke
aspecten in deze relatie. De ernst, een toch niet onbelangrijke factor, werd er bij
betrokken en er werd ook voor de eerste maal aandacht besteed aan het
betrekken van de moderator hoarding naar aanleiding van eerder verrassende
onderzoeksresultaten. Dit schept een nieuw beeld op een complexe
problematiek, die zowel bij volwassenen als adolescenten frequent voorkomt en
vormt zeker een aansporing tot verder onderzoek.
Ook kunnen we het gebruik van verschillende vragenlijsten per construct
zeker als sterkte aanduiden aangezien het op die manier mogelijk was om de
validiteit te garanderen. Het combineren van deze vragenlijsten bij de analyse
schept dan ook een zo breed mogelijk beeld op de relatie tussen perfectionisme
en de ernst van OC symptomen. Het feit dat zowel vragenlijsten gebruikt
werden die gericht waren op volwassenen als op adolescenten/kinderen maakt
dat ook op dit vlak kon bekeken worden of er een verschil was in resultaat
naargelang het in rekening nemen van een bepaalde vragenlijst. Dit kan ons
ook iets meer vertellen over de specifieke eigenschappen van een vragenlijst.
48
Voorts vormt het gebruik van een nieuwe vragenlijst, namelijk de YOCSS (De
Caluwé & De Clercq, 2014) een nieuwe aanvulling voor de literatuur.
Tenslotte is het onderzoek ook zeer repliceerbaar. Er werd gebruik
gemaakt van makkelijk beschikbare vragenlijsten en een gelijkaardige
steekproef kan ook makkelijk gevonden worden.
Beperkingen. Wat de beperkingen betreft, zien we toch dat onze
steekproef, ook al is deze voldoende groot en heterogeen, nog kan uitgebreid
worden vooral wat betreft de leeftijd.
Ook kan de vraag gesteld worden rond sociale wenselijkheid en de mate
waarin de vragenlijst waarheidsgetrouw werd ingevuld. Er was namelijk geen
controle van een proefleider tijdens de afname van de vragenlijsten en de
jongeren werden er ook toe aangespoord door de school tijdens een studie-uur.
Mogelijks hebben sommige jongeren het op een eerder laconieke wijze
ingevuld, al vermoeden we dat dit beperkt blijft tot een aantal individuen gezien
de voldoende grote betrouwbaarheden van de vragenlijsten.
De vragenlijsten werden enkel afgenomen bij niet-klinische individuen
wat ons niet in staat stelt om resultaten te vergelijken met adolescenten uit een
klinische steekproef. Dit vormt zeker een interessante onderzoeksvraag voor in
de toekomst.
Algemene Conclusie
Deze studie kan een vernieuwende en belangrijke bijdrage leveren aan
het onderzoeksveld rond perfectionisme en OC symptomen. Het vormt
grotendeels een bevestiging van wat reeds gevonden werd bij volwassenen en
werd nu voor het eerst ook geëxploreerd bij een minder bestudeerde groep,
namelijk adolescenten. Voor het eerst werd er bij adolescenten ook dieper
ingegaan op meer specifieke aspecten van de relatie. De ernst van OC
symptomen werd in vroegere studies meer achterwege gelaten maar heeft in
deze studie een prominente rol gehad. Dit benadrukt dat niet enkel de inhoud
van OC symptomen van belang is en vormt een belangrijke poort naar de
klinische praktijk. Het feit dat hoarding, zoals eerder vermoed, een belangrijke
49
rol kan spelen is nieuw en kan als stimulans dienen voor komend onderzoek bij
zowel adolescenten als volwassenen.
We kunnen dus stellen dat jongeren, net zoals volwassenen, significant
meer OC symptomen zullen rapporteren wanneer ze een hogere score behalen
op maladaptieve dimensies van perfectionisme. Meer specifiek zien we dit
vooral wanneer ze meer twijfelen over keuzes en bezorgd zijn om het maken
van fouten. Dit verband kunnen we ook zien wanneer we kijken naar meer
specifieke symptomen zoals wassen, checken en hoarding. De totale score op
de maladaptieve dimensies van perfectionisme speelt ook een significante rol
wanneer we de ernst van deze OC symptomen in rekening brengen, alsook
opnieuw het bezorgd zijn om het maken van fouten en het twijfelen over
keuzes. De gerapporteerde symptomen zullen ernstiger zijn naargelang er een
hogere score wordt gevonden op deze dimensies. Verder kan er ook gesteld
worden dat jongeren met een hogere score op maladaptief perfectionisme ook
een hogere score op hoarding zullen vertonen. Wanneer we dit meer in detail
bekeken, konden we een ook een moderatie-effect van hoarding in de relatie
van perfectionisme en de ernst van OC symptomen ontdekken. Jongeren die
een hogere score vertonen op maladaptief perfectionisme zullen dus ernstigere
OC symptomen vertonen en dit verband wordt nog meer versterkt wanneer er
kenmerken van hoarding aanwezig zijn.
50
Referenties
Abramowitz, J. S. (1997). Effectiveness of psychological and pharmacological
treatments for obsessive-compulsive disorder: A quantitative review.
Journal of Consulting and Clinical Psychology, 65(1), 44-52. doi:
10.1037/0022-006x.65.1.44
Abramowitz, J. S., Deacon, B. J., Olatunji, B. O., Wheaton, M. G., Berman, N.
C., Losardo, D., Hale, L. R. (2010). Assessment of Obsessive-
Compulsive Symptom Dimensions: Development and Evaluation of the
Dimensional Obsessive-Compulsive Scale. Psychological Assessment,
22(1), 180-198. doi: 10.1037/a0018260
Abramowitz, J. S., Taylor, S., & McKay, D. (2005). Potentials and limitations of
cognitive treatments for obsessive-compulsive disorder. Cognitive
Behaviour Therapy,34, 140–147.
Aelterman, N., De Clercq, B., De Bolle, M., & De Fruyt, F. (2011). General and
Maladaptive Personality Dimensions in Pediatric Obsessive-Compulsive
Symptoms. Child Psychiatry & Human Development, 42(1), 24-41. doi:
10.1007/s10578-010-0199-9
Achenbach T, Rescorla L (2001) Manual for ASEBA school-age forms and
profiles. University of Vermont, Research Center for Children, Youth and
Families, Burlington, VT
American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of
mental disorders (4th ed., text revision). Washington, DC: Author.
American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of
mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: Author.
Antony, M. M., Purdon, C. L., Huta, V., &Swinson, R. P. (1998). Dimensions of
perfectionism across the anxiety disorders. Behaviour Research and
Therapy, 36(12), 1143-1154. doi: 10.1016/s0005-7967(98)00083-7
Ashby JS, Pak Bruner L (2005) Multidimensional perfectionism and obsessive-
compulsive behaviors.Journal of College Counseling 8:31–41
51
Baer, L. (1994). Factor-analysis of symptom subtypes of obsessive-compulsive
disorder and their relation to personality and tic disorders. Journal of
Clinical Psychiatry, 55, 18-23.
Baş, A.U. &Siyez, D.M. (2010). Adaptation of The Child and Adolescent
Perfectionism Scale To Turkish: The Validity and Reliability Study.
Elementary Education Online. 9(3). 898-909.
Blatt, S. J. (1995). The destructiveness of perfectionism – implications for the
treatment of depression. American Psychologist, 50(12), 1003-1020. doi:
10.1037/0003-066x.50.12.1003
Burns, D. D. (1980, November). The perfectionist's script for self-
defeat.Psychology Today, pp. 34–51.
Cameron, C. L. (2007). Obsessive-compulsive disorder in children and
adolescents. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 14(7),
696-704.
Cavedini, P., Erzegovesi, S., Ronchi, P., & Bellodi, L. (1997). Predictive value
of Obsessive-Compulsive Personality Disorder in anti-obsessional
pharmacological treatment. European Neuropsychopharmacology, 7(1),
45-49. doi: 10.1016/s0924-977x(96)00382-3
Chik, H. M., Whittal, M. L., & O'Neill, M. L. (2008). Perfectionism and treatment
outcome in obsessive-compulsive disorder. Cognitive Therapy and
Research, 32(5), 676-688. doi: 10.1007/s10608-007-9133-2
Coles, M. E., Pinto, A., Mancebo, M. C., Rasmussen, S. A., &Eisen, J. L.
(2008). OCD with comorbid OCPD: A subtype of OCD? Journal of
Psychiatric Research, 42(4), 289-296.
doi:10.1016/j.jpsychires.2006.12.009
De Caluwé, E. & De Clercq, B. (2014) Development and Validation of the
Youth Obsessive–Compulsive Symptoms Scale.(YOCSS). Child
Psychiatry Hum Dev. doi :10.1007/s10578-013-0433-3
De Caluwé, E., De Clercq, B., De Bolle, M. & De Wolf, T. (2014). A General and
Maladaptive Personality Perspective on Youth Obsessive–Compulsive
Symptoms. Journal of Personality Assesment. 1-8. doi:
10.1080/00223891.2013.856315
52
Eisen, J. L., Coles, M. E., Shea, M. T., Pagano, M. E., Stout, R. L., Yen, S.,
&Rasmussen, S. A. (2006). Clarifying the convergence between
obsessive compulsive personality disorder criteria and obsessive
compulsive disorder. Journal of Personality Disorders, 20(3), 294-305.
doi: 10.1521/pedi.2006.20.3.294
Evans, D. W., Leckman, J. F., Carter, A., Reznick, J. S., Henshaw, D., King, R.
A., &Pauls, D. (1997). Ritual, habit, and perfectionism: The prevalence
and development of compulsive-like behavior in normal young children.
Child Development, 68(1), 58-68. doi: 10.2307/1131925
Fisher, P. L., & Wells, A. (2005). How effective are cognitive and behavioral
treatments for obsessive-compulsive disorder? A clinical significance
analysis. Behaviour Research and Therapy, 43(12), 1543-1558. doi:
10.1016/j.brat.2004.11.007
Flett, G.L., Hewitt, P.L., Boucher, D.J., Davidson, L.A., & Munro, Y. (2001). The
child and adolescent perfectionism scale: development, validation, and
association with adjustment. Unpublished Manuscript.
Flament, M. F., Whitaker, A., Rapoport, J. L., Davies, M., Berg, C. Z., Kalikow,
K.,& Shaffer, D. (1988). Obsessive-compulsive disorder in adolescence
– an epidemiological study. Journal of the American Academy of Child
and Adolescent Psychiatry, 27(6), 764-771. doi: 10.1097/00004583-
198811000-00018
Foa, E. B., Huppert, J. D., Leiberg, S., Langner, R., Kichic, R., Hajcak, G.,
&Salkovskis, P. M. (2002). The obsessive-compulsive inventory:
Development and validation of a short version. Psychological
Assessment, 14(4), 485-496. doi: 10.1037//1040-3590.14.4.485
Frost, R. O., & Gross, R. C. (1993). The hoarding of possessions. Behaviour
Research and Therapy, 31(4), 367-381. doi: 10.1016/0005-
7967(93)90094-b
Frost, R. O., &Hristova, V. (2011). Assessment of Hoarding. Journal of Clinical
Psychology, 67(5), 456-466. doi: 10.1002/jclp.20790
53
Frost, R. O., Marten, P., Lahart, C., &Rosenblate, R. (1990). The
dimensionsofperfectionism. Cognitive Therapy and Research, 14(5),
449-468. doi: 10.1007/bf01172967
Frost, R. O., Novara, C., & Rhe´aume, J. (2002). Perfectionism in obsessive
compulsive disorder. In R. O. Frost & G. Steketee(Eds.), Cognitive
approaches to obsessions and compulsions: theory,assessment, and
treatment (pp. 91–105). Amsterdam, Netherlands: Elsevier Science.
Frost, R.O.;&Rosenfield, E. (2012). Wat is problematisch verzamelen?. In J.
van Beers & K. Hoogduin (Eds.). Problematische verzamelaars (pp. 29-
38). Amsterdam: Boom.
Frost, R. O., &Steketee, G. (1997). Perfectionism in obsessive-compulsive
disorder patients. Behaviour Research and Therapy, 35(4), 291-296. doi:
10.1016/s0005-7967(96)00108-8
Frost, R. O., Steketee, G., Cohn, L., &Griess, K. (1994). Personality-traits in
subclinical and non-obsessive-compulsive volunteers and their parents.
Behaviour Research and Therapy, 32(1), 47-56. doi: 10.1016/0005-
7967(94)90083-3
Frost, R. O., Steketee, G., & Grisham, J. (2004). Measurement of compulsive
hoarding: saving inventory-revised. Behaviour Research and Therapy,
42(10), 1163-1182. doi: 10.1016/j.brat.2003.07.006
Garner, D. M., Olmstead, M. P., &Polivy, J. (1983). Development and validation
of a multidimensional eating disorder inventory for anorexia nervosa and
bulimia.International Journal of Eating Disorders, 2, 15–34.
Gershuny, B. S., &Sher, K. J. (1995). Compulsive checking and anxiety in a
nonclinical sample-differences in cognition, behavior, personality and
affect. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment, 17(1),
19-38. doi: 10.1007/bf02229201
Gesell, A.. (1928). Infancy and human growth. New York: Macmillan.
Goodman, W. K., Price, L. H., Rasmussen, S. A., Mazure, C., Fleischmann, R.
L., Hill, C. L., &Charney, D. S. (1989). The Yale-Brown Obsessive
Compulsive Scale. 1.Development, use and reliability. Archives of
General Psychiatry, 46(11), 1006-1011.
54
Grisham, J. R., Frost, R. O., Steketee, G., Kim, H. J., & Hood, S. (2006). Age of
onset of compulsive hoarding. Journal of Anxiety Disorders, 20(5), 675-
686. doi: 10.1016/j.janxdis.2005.07.004
Hewitt, P. L., Caelian, C. F., Flett, G. L., Sherry, S. B., Collins, L., & Flynn, C.
A. (2002). Perfectionism in children: associations with depression,
anxiety, and anger. Personality and Individual Differences, 32(6), 1049-
1061. doi: 10.1016/s0191-8869(01)00109-x
Hewitt, P. L., &Flett, G. L. (1991). Perfectionism in the self and social contexts
– conceptualization, assessment and association with psychopathology.
Journal of Personality and Social Psychology, 60(3), 456-470. doi:
10.1037/0022-3514.60.3.456
Heyman, I., Fombonne, E., Simmons, H., Ford, T., Meltzer, H., & Goodman, R.
(2001). Prevalence of obsessive-compulsive disorder in the British
nationwide survey of child mental health. British Journal of Psychiatry,
179, 324-329. doi: 10.1192/bjp.179.4.324
Hollander, E. (2005). Obsessive-compulsive disorder and spectrum across the
life span. International Journal of Psychiatry in Clinical Practice, 9(2), 79-
86. doi: 10.1080/13651500510018347
Hollander, E., & Benzaquen, S. D. (1997). The obsessive-compulsive spectrum
disorders. International Review of Psychiatry, 9(1), 99-109. doi:
10.1080/09540269775628
Landau, D., Lervolino, A. C., Pertusa, A., Santo, S., Singh, S., &Mataix-Cols, D.
(2011). Stressful life events and material deprivation in hoarding
disorder. Journal of Anxiety Disorders, 25(2), 192-202. doi:
10.1016/j.janxdis.2010.09.002
Lochner, C., Serebro, P., van der Merwe, L., Hemmings, S., Kinnear, C.,
Seedat, S., & Stein, D. J. (2011). Comorbid obsessive-compulsive
personality disorder in obsessive-compulsive disorder (OCD): A marker
of severity. Progress in Neuro-Psychopharmacology & Biological
Psychiatry, 35(4), 1087-1092. doi: 10.1016/j.pnpbp.2011.03.006
55
Mataix-Cols D., Nakatani, E., Micali, N., Heyman, I. (2008). Structure of
obsessive-compulsive symptoms in pediatric OCD. J Am Acad Child
AdolescPsychiatr 47. 773-778.
Mataix-Cols, D., &Pertusa, A. (2012). Annual Research Review: Hoarding
disorder: potential benefits and pitfalls of a new mental disorder. Journal
of Child Psychology and Psychiatry, 53(5), 608-618. doi: 10.1111/j.1469-
7610.2011.02464.x
Merlo, L. J., &Storch, E. A. (2006). Obsessive-compulsive disorder: Tools for
recognizing its many expressions. Journal of Family Practice, 55(3),217-
222
Nelson EC, Hanna GL, Hudziak JJ, Botteron KN, Heath AC, Todd RD (2001)
Obsessive-compulsive scale of the child behavior checklist: specificity,
sensitivity, and predictive power. Pediatrics 108:e14
Obsessive Compulsive Cognitions Working Group.(1997). Cognitive
assessment of obsessive-compulsive disorder. Behaviour Research and
Therapy, 35,667–681.
Pacht, A. R. (1984). Reflections on perfection. American Psychologist, 39(4),
386-390. doi: 10.1037//0003-066x.39.4.386
Pallanti, S., &Quercioli, L. (2006). Treatment-refractory obsessive-compulsive
disorder: Methodological issues, operational definitions and therapeutic
lines. Progress in Neuro-Psychopharmacology & Biological Psychiatry,
30(3), 400-412. doi: 10.1016/j.pnpbp.2005.11.028
Parker, W. D., & Adkins, K. K. (1995). A psychometric examination of the
Multidimensional Perfectionism Scale. Journal of Psychopathology and
Behavioral Assessment, 17(4), 323-334. doi: 10.1007/bf02229054
Pauls, D. L., Alsobrook, J. P., Goodman, W., Rasmussen, S., &Leckman, J. F.
(1995). A family study of obsessive-compulsive disorder. American
Journal of Psychiatry, 152(1), 76-84.
Pinto, A., Liebowitz, M., Foa, E., & Simpson, H. B. (2009). Does the severity of
OCPD predict CBT outcome for OCD? 43rd Annual Convention for the
Association ofBehavioral and Cognitive Therapies, New York City, New
York.
56
Rasmussen, S. A., & Eisen, J. L. (1990). Epidemiology of obsessive-
compulsive disorder. Journal of Clinical Psychiatry, 51, 10-13.
Rice, K. G., & Pence, S. L. (2006). Perfectionism and obsessive-compulsive
symptoms. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment,
28(2), 103-111. doi: 10.1007/s10862-006-7488-4
Scahill, L., Riddle, M. A., McSwigginHardin, M., Ort, S. I., King, R. A.,
Goodman, W. K., &Leckman, J. F. (1997). Children's Yale-Brown
obsessive compulsive scale: Reliability and validity. Journal of the
American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 36(6), 844-852.
doi: 10.1097/00004583-199706000-00023
Stein, D. J., Fineberg, N. A., Bienvenu, O. J., Denys, D., Lochner, C., Nestadt,
G., &Phillips, K. A. (2010). Should ocd be classified as an anxiety
disorder in DSM-V? Depression and Anxiety, 27(6), 495-506. doi:
10.1002/da.20699
Stoeber, J., & Otto, K. (2006). Positive conceptions of perfectionism:
Approaches, evidence, challenges. Personality and Social Psychology
Review, 10(4), 295-319. doi: 10.1207/s15327957pspr1004_2
Storch, E. A., Khanna, M., Merlo, L. J., Loew, B. A., Franklin, M., Reid, J. M.,
Murphy, T. K. (2009). Children's Florida Obsessive Compulsive
Inventory: Psychometric Properties and Feasibility of a Self-Report
Measure of Obsessive-Compulsive Symptoms in Youth. Child
Psychiatry & Human Development, 40(3), 467-483. doi:
10.1007/s10578-009-0138-9
Storch, E. A., Rahman, O., Park, J. M., Reid, J., Murphy, T. K., &Lewin, A. B.
(2011). Compulsive Hoarding in Children. Journal of Clinical
Psychology, 67(5), 507-516. doi: 10.1002/jclp.20794
Stumpf, H., & Parker, W.D. (2000). A hierarchical structural analysis of
perfectionism and its relation to other personality characteristics.
Personality and Individual Differences, 28, 837–852.
Sutandar-Pinnock, K., Woodside, D. B., Carter, J. C., Olmsted, M. P., &
Kaplan, A. S. (2003). Perfectionism in anorexia nervosa: A 6-24-month
57
follow-up study. International Journal of Eating Disorders, 33(2), 225-
229. doi: 10.1002/eat.10127
Tallis, F. (1996). Compulsive washing in the absence of phobic and illness
anxiety. Behaviour Research and Therapy, 34(4), 361-362. doi:
10.1016/0005-7967(95)00079-8
Thomsen, P. H. (2013). Obsessive-compulsive disorders. European Child &
Adolescent Psychiatry, 22, S23-S28. doi: 10.1007/s00787-012-0357-7
Tolin, D. F., Meunier, S. A., Frost, R. O., &Steketee, G. (2010). Course of
compulsive hoarding and its relationship to life events.
DepressionandAnxiety, 27(9), 829-838. doi: 10.1002/da.20684
Vulink N.C.C. (2012). Wetenschappelijk onderzoek naar hoarding. In J. van
Beers & K. Hoogduin (Eds.). Problematische verzamelaars (pp. 41-50).
Amsterdam: Boom.
Wetterneck, C. T., Little, T. E., Chasson, G. S., Smith, A. H., Hart, J. M.,
Stanley, M. A., &Bjorgvinsson, T. (2011). Obsessive-compulsive
personality traits: How are they related to OCD severity? Journal of
Anxiety Disorders, 25(8), 1024-1031. doi: 10.1016/j.janxdis.2011.06.011
Ye, H. J., Rice, K. G., & Storch, E. A. (2008). Perfectionism and Peer Relations
Among Children with Obsessive-compulsive Disorder. Child Psychiatry&
Human Development, 39(4), 415-426. doi: 10.1007/s10578-008-0098-5