De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

26
Running head: AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en Internaliserend Probleemgedrag bij Adolescenten Chantal N. Coskunsoy Universiteit van Amsterdam Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Pedagogische Wetenschappen Module: Bachelorscriptie Datum: 26 januari 2015 Woordenaantal: 4945 Docent: Alithe van den Akker Studentnummer: 10002280

Transcript of De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

Page 1: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

Running head: AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG

De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en

Internaliserend Probleemgedrag bij Adolescenten

Chantal N. Coskunsoy

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Pedagogische Wetenschappen

Module: Bachelorscriptie

Datum: 26 januari 2015

Woordenaantal: 4945

Docent: Alithe van den Akker

Studentnummer: 10002280

Page 2: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 2

Inhoudsopgave

Abstract 3

Autonomie-ondermijning en internaliserende problematiek bij adolescenten 4

Autonomie-ondermijnend opvoeden in relatie tot angstgerelateerde klachten 7

Autonomie-ondermijnend opvoeden in relatie tot depressiegerelateerde klachten 13

Conclusies en discussie 17

Referenties 21

Page 3: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 3

Abstract

In het huidige literatuuronderzoek is de relatie onderzocht tussen autonomie-ondermijnend

opvoeden en het bestaan van angst- en depressiegerelateerde klachten bij adolescenten.

Autonomie-ondermijning werd gezien als een gevolg van een teveel aan warmte en controle

binnen zowel helikopterouderschap als binnen een overbeschermend en overbetrokken

ouderschap. Met betrekking tot zowel angst- als depressiegerelateerde klachten is er een

relatie waarneembaar met deze drie vormen van ouderschap, waarbij naar voren is gekomen

dat verschillende kind- en ouderfactoren en de kwaliteit van de relatie tussen ouder en kind

hun invloed uit te oefenen op deze relatie. Factoren zoals temperament, erfelijkheid,

emotieregulatie, mate van afwijzing en psychopathologieën bij en hechting aan ouders

kunnen deze relatie in zowel positieve als negatieve zin beïnvloeden.

Keywords: anxiety, depression, adolescence, autonomy, parenting

Page 4: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 4

Autonomie-ondermijning en internaliserende problematiek bij adolescenten

Helikopterouderschap, een luchtige term gebruikt voor een problematische manier van

opvoeden, wordt sinds enige jaren met regelmaat aangehaald in de media (Fogteloo, 2009;

“Helicopterouder zorgt voor,” 2012). Helikopterouderschap wordt gezien als een ‘opvoeding

met passende opvoedingskenmerken maar op een ongepast niveau’ (LeMoyne & Buchanan,

2011, p. 405). Het gaat om ouders die blijven ‘zweven’ boven hun kinderen, die te

controlerend willen zijn in de opvoeding van hun kinderen en zich met name lijken te mengen

in de relaties van hun kinderen met school en werkgever (Somers & Settle, 2010).

Helikopterouders lijken hiermee zo goed mogelijk te willen voorzien in de bevordering van

het persoonlijke en academische succes van hun kinderen, maar de vraag is of ze hiermee niet

eerder het tegenovergestelde bereiken (Locke, Campbell, & Kavanagh, 2012). Uit literatuur

blijkt namelijk dat helikopterouderschap een term is die voornamelijk wordt gekenmerkt door

autonomie-ondermijning (Segrin, Woszidlo, Givertz, Bauer, & Murphy, 2012).

Autonomie heeft betrekking op de individuele persoonlijkheidsontwikkeling. Kinderen

ontwikkelen een steeds grotere mate van zelfstandigheid en voelen zich steeds meer

verantwoordelijk voor hun daden (Herweijer & Vogels, 2004). Vanuit de zelfdeterminatie-

theorie van Ryan en Deci (2000) wordt ouderlijke ondersteuning van de autonomie van

kinderen gezien als een basisbehoefte voor kinderen gedurende de opvoeding. Wanneer in

deze behoefte wordt voorzien heeft dit veel positieve ontwikkelingsuitkomsten als gevolg

(Ryan & Deci, 2000). Wanneer autonomie wordt toegekend door ouders moedigen zij de

zelfstandigheid van het kind aan en wordt daarbij vooral de eigenheid van het kind

gerespecteerd (Meij, 2011). Ouders die hun kind autonoom laten handelen geven hun

kinderen het vertrouwen mee dat ze onbekende en moeilijke situaties aankunnen. Dit geeft ze

dan ook meer zelfvertrouwen en vergroot daarmee het gevoel van welbevinden (Peleg-Popko,

2002; Soenens et al., 2007). Hierdoor blijken kinderen vervolgens ook op latere leeftijd beter

Page 5: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 5

te kunnen functioneren binnen belangrijke levensdomeinen zoals school en werk (Joussemet,

Landry, & Koestner, 2008; Soenens & Vansteenkiste, 2005; Grolnick, 2009).

Hier tegenover staat dat wanneer ouders de autonomie van hun kind ondermijnen

ouders hen niet de kans geven zich zelfstandig te ontplooien op een manier die passend is bij

de leeftijd van het kind (Meij, 2011). Als een kind deze zelfstandigheid wordt ontnomen kan

het gaan denken dat het weinig kan en situaties als gevaarlijk gaan bestempelen (Bögels,

2008). Bekend is dat wanneer kinderen onzeker zijn over hun vermogens en weinig controle

ervaren dit kan leiden tot gevoelens van hulpeloosheid en hopeloosheid, welke weer

gerelateerd zijn aan zowel angsten als depressies (Muris, 2005). Angst- en

depressiegerelateerde klachten vallen onder internaliserend probleemgedrag, omdat ze beiden

leiden tot teruggetrokkenheid (Zeijl, Wiefferink, Keuzenkamp, & Reijneveld, 2005).

Angstklachten ontstaan wanneer nuttige angst zich vaker gaat uiten dan normaal en wel op

momenten dat het niet bruikbaar is, waardoor het functioneren negatief wordt beïnvloed

(Konijn, Bruinsma, Lekkerkerker, De Wilde, & Eijgenraam, 2009). Voor depressiegerela-

teerde klachten geldt dat er veelal sprake is van neerslachtigheid, een verminderde levenslust,

moeheid en gevoelens van waardeloosheid (Verhulst, Verheij, & Ferdinand, 2007).

Terugkomend op het eerder aangehaalde helikopterouderschap lijken er nog meer

termen te bestaan die worden gebruikt om een autonomie-ondermijnende opvoeding mee aan

te duiden. Zo zijn er door de jaren heen verschillende pogingen gedaan om autonomie-

ondermijning meetbaar te maken (zie Champney, 1941; Parker, Tupling, & Brown, 1979;

Perris, Jacobsson, Linndström, Von Knorring, & Perris, 1980; Schaefer, 1965; Thomasgard,

Metz, Edelbrock, & Shonkoff, 1995). Naast helikopterouderschap zijn ook overbescherming

en overbetrokkenheid veel gebruikte termen om deze ‘overmatige’ manier van opvoeden aan

te duiden, waarbij de autonomie van kinderen wordt ondermijnd. Afgaande op de bekende

opvoedingsdimensies controle en responsiviteit van Baumrind staan in deze opvoeding zowel

Page 6: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 6

veel warmte en betrokkenheid als veel controle centraal (Geurts, 2010). Overeenkomend bij

zowel helikopterouderschap, overbetrokkenheid en overbescherming is dan ook dat ouders op

een liefdevolle manier hun kinderen opvoeden en het beste met hen voor hebben. Door hun

kinderen te behoeden voor elke vorm van ongemak schieten zij echter door in hun opvoeding,

waardoor autonomie-ondermijning plaatsvindt. De opvoeding staat hierdoor niet in

verhouding met de ontwikkeling en de mogelijkheden van het kind, waardoor het kind niet in

voldoende mate de gelegenheid krijgt om zich op een goede manier te ontwikkelen tot een

autonoom wezen (Geurts, 2010; Thomasgard et al., 1995).

Door de verscheidenheid aan literatuur op het gebied van autonomie-ondermijning

wordt deze in het huidige literatuuronderzoek dan ook in brede zin onderzocht, aangezien

autonomie-ondermijning zowel ten grondslag lijkt te liggen binnen helikopterouderschap als

binnen een overbeschermende en overbetrokken opvoeding. Er zal specifiek worden gekeken

naar wat er gebeurt wanneer gezond, toegewijd opvoeden doorschiet in ongezonde

autonomie-ondermijning waardoor kinderen niet de ruimte krijgen zich te ontwikkelen tot

gezonde, autonome individuen. Zoals besproken zou dit namelijk gevolgen kunnen hebben op

het gebied van internaliserende problematiek bij kinderen. Verwacht wordt dan ook dat

kinderen in hogere mate angst- en depressiegerelateerde klachten ervaren wanneer hun ouders

een autonomie-ondermijnende opvoeding hanteren in de vorm van helikopterouderschap,

overbescherming en overbetrokkenheid.

Er zal voornamelijk gebruik worden gemaakt van onderzoek bij kinderen in de leeftijd

van tien tot twintig jaar. Het wordt namelijk van belang geacht zowel de adolescentieperiode

zelf als de periode die hieraan vooraf gaat (pre-adolescentie) bij het literatuuronderzoek te

betrekken. Deze leeftijd vormt bij uitstek een fase waarin kinderen zich steeds meer gaan

afzetten tegen hun ouders en naar onafhankelijkheid streven (Silk, Morris, Kanaya, &

Steinberg, 2003; Soenens et al., 2007). Deze leeftijdsfase wordt bovendien door het

Page 7: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 7

Nederlands Jeugd instituut (NJi) aangehaald als een van de meest kenmerkende perioden in de

opvoeding waarin overbeschermend ouderschap zich lijkt voor te doen (NJi, 2010).

Hopelijk wordt op deze manier een zo volledig mogelijk en helder beeld verkregen

van deze manier van opvoeden. Dit is niet alleen van wetenschappelijk, maar ook praktisch

belang. Voor de opvoedingspraktijk is het namelijk evenzeer goed om hier duidelijkheid over

te verkrijgen. Het bieden van een veilige omgeving waarin kinderen zich optimaal kunnen

ontwikkelen is een van de meest basale pedagogische doelstellingen en daarnaast is ook het

geven van voldoende ruimte aan het kind om zich tot een autonoom individu te kunnen

ontwikkelen een zeer belangrijke opvoedingstaak (Meij, 2011). Het is voor ouders dan ook

van grote waarde om te weten of autonomie in grotere mate moeten worden aangemoedigd als

dit ten gunste komt van hun kind.

De volgende hoofdvraag zal centraal komen te staan in dit literatuuronderzoek: Welke

relatie bestaat er tussen autonomie-ondermijnend opvoeden en internaliserend

probleemgedrag bij adolescenten? Allereerst zal er worden gekeken naar autonomie-

ondermijnend opvoeden in relatie tot angstgerelateerde klachten bij adolescenten, waarna

vervolgens zal worden ingegaan op autonomie-ondermijnend opvoeden in relatie tot

depressiegerelateerde klachten bij adolescenten, teneinde een antwoord te kunnen formuleren

op de hoofdvraag in de conclusie.

Autonomie-ondermijnend opvoeden in relatie tot angstgerelateerde klachten

In deze paragraaf wordt gekeken naar autonomie-ondermijnend opvoeden door ouders en in

hoeverre dit in relatie staat met angstgerelateerde klachten bij adolescenten. Hierbij zal, zoals

in de inleiding vermeld, een onderscheid worden gemaakt tussen studies die spreken over

helikopterouderschap, overbeschermend en overbetrokken opvoeden. Deze studies worden

achtereenvolgens besproken

Page 8: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 8

Het meest recente fenomeen, helikopterouderschap, is onderzocht bij een groep

studenten van rond de negentien jaar oud (LeMoyne en Buchanan, 2011). Ten eerste bleek

helikopterouderschap inderdaad gerelateerd te zijn aan het ervaren van lagere gevoelens van

autonomie door deze jongvolwassenen. Daarnaast bleek ook dat hoe meer zij hun ouders

ervoeren als helikopterouders, hoe groter de kans was dat ze voorgeschreven angstmedicatie

gebruikten. Voor vrouwen werd de kans op het gebruik van angstmedicatie bovendien nog

groter. Hoewel hier enkel is gekeken naar medicijngebruik en niet naar het daadwerkelijk

voorkomen van angstgerelateerde klachten, is dit wel gedaan in een ander onderzoek bij een

andere groep studenten in dezelfde leeftijdscategorie (Schiffrin et al., 2013).

Volgens Schiffrin en anderen (2013) bleek helikopterouderschap eveneens gerelateerd

te zijn aan gevoelens van autonomie-ondermijning bij jongvolwassenen, maar tussen

helikopterouderschap en angstgevoelens werden vervolgens geen correlaties gevonden. Als

reden wordt hiervoor gegeven dat de items uit de samengestelde helikopterouderschap-

vragenlijst niet passend waren voor de leeftijd van de gebruikte doelgroep. Dit zou kunnen

betekenen dat autonomie-ondermijning door ouders vanaf een bepaalde leeftijd minder een

bedreiging vormt voor de ontwikkeling van angstgevoelens. Vragen uit deze vragenlijst, zoals

‘mijn moeder wil vaak dat ik haar bel of sms om te laten weten waar ik ben’, zijn voor

jongvolwassenen mogelijkerwijs niet zo relevant als voor voor jongere leeftijdsgroepen.

Vraag blijft of er verschillende uitkomsten zouden zijn gevonden indien de items wel

leeftijdsadequaat waren geweest. Er lijken met betrekking tot helikopterouderschap nog

weinig uitspraken gedaan te kunnen worden over een eventuele relatie met angstklachten. Er

is nog te weinig onderzoek gedaan bij de gewenste doelgroep, hoewel de twee aangehaalde

studies wel in de richting wijzen van een relatie. Hiermee kunnen ze echter nog geen

eenduidig antwoord geven op de vraag of er een samenhang bestaan met angstgerelateerde

klachten.

Page 9: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 9

In tegenstelling tot studies naar helikopterouderschap lijkt bij studies naar

overbescherming in relatie tot angstgerelateerde klachten bij adolescenten al een meer

eenduidig beeld naar voren te komen. Zo bleken kinderen van ouders die overbeschermend

opvoedden meer angstsymptomen te rapporteren dan kinderen van ouders die niet deze

manier van opvoeden hanteren (Muris, Meesters, Schouten, & Hoge, 2004). Hierbij moet

echter opgemerkt worden dat kinderen vooral in grotere mate angstsymptomen vertoonden

wanneer hun ouders niet alleen overbeschermend opvoeden, maar ook afwijzend en angstig

opvoedden. Wanneer ouders afwijzend zijn in de opvoeding gedragen zij zich koel, afkeurend

en ongevoelig jegens het kind. Ouderlijke afwijzing staat daarmee recht tegenover warmte

binnen het continuüm van de opvoedingsdimensie responsiviteit (McLeod, Wood & Weisz,

2007a). Het is van belang dit onderscheid te maken, daar in het huidige onderzoek uit wordt

gegaan van autonomie-ondermijning binnen een warme opvoeding. Wanneer ouders meer

emotionele warmte aan het kind toonden ging dit volgens Muris en anderen (2004) echter niet

gepaard met minder angstsymptomen bij het kind. Hieruit valt op te maken dat tot op zekere

hoogte niet zozeer de mate van warmte die ouders tonen, maar wel de mate van controle die

wordt uitgeoefend, in dit geval door middel van overbescherming, van invloed is op de

ontwikkeling van angstklachten.

Naast ouderlijke afwijzing leek ook de mate waarin ouders angstig opvoeden mee te

spelen bij de totstandkoming van angstklachten (Muris et al., 2004). Dit is in

overeenstemming met ander onderzoek waaruit naar voren kwam dat hoe angstiger moeders

zelf waren in de opvoeding, hoe meer overbeschermend zij ook optraden tegenover hun

kinderen (Bögels & Van Melick, 2004). Vervolgens bleek een groot deel van de variantie in

angstgevoelens zoals ervaren door kinderen te kunnen worden verklaard door de mate waarin

ouders overbeschermend waren of juist autonomie aanmoedigden: hoe meer overbeschermend

de ouders waren, hoe angstiger de kinderen.

Page 10: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 10

In breder perspectief gezien lijken niet alleen angstgevoelens van de moeders, maar

ook het voorkomen van psychopathologieën bij moeders in het algemeen een rol te spelen.

Wanneer moeders een vorm van psychopathologie vertonen is de kans groter dat hun kinderen

angstproblemen hebben en dit wordt dan ook gezien als een risicofactor (Connell &

Goodman, 2002). Dat het bestaan van psychopathologieën geldt als risicofactor blijkt ook uit

een longitudinale studie waarbij adolescenten en hun moeders betrokken waren en de invloed

van overbeschermend ouderschap onderzocht is in relatie tot sociale fobieën bij hun kind

(Lieb et al., 2000). Volgens de DSM-IV zijn kinderen bij een sociale fobie bang voor één of

meerdere situaties waarin sociaal functioneren wordt verwacht en waarbij de betreffende

situaties grote angst oproepen in de vorm van bijvoorbeeld paniekaanvallen (Verhulst et al.,

2007). Ouders die overbeschermend opvoedden hadden vaker kinderen die symptomen

vertoonden die voldeden aan de DSM-IV criteria voor sociale fobieën. Daarbij werd er ook

een positieve associatie gevonden tussen het voorkomen van psychopathologieën bij de

ouders en het voorkomen van sociale fobieën bij kinderen (Lieb et al., 2000). Onbeantwoord

blijft de vraag of de overbeschermende opvoeding de grootste verklaring levert voor het

bestaan van de sociale fobieën, of dat genetische factoren hier de grootste bijdrage aan

leveren.

Kijkend naar overbescherming lijkt er dan ook sprake te zijn van een vraagstuk

omtrent genetische factoren en omgevingsfactoren. Op basis van de besproken literatuur kan

gesteld worden dat overbescherming in relatie staat tot angstgerelateerde klachten bij

adolescenten. Bekend is echter ook dat het bestaan van psychopathologieën en zeker

angstproblematiek bij kinderen voor een deel genetisch kan worden verklaard (Rooijen,

2012). Wanneer kinderen de neiging tot het vertonen van angstproblematiek erven van hun

ouders is de vraag in hoeverre overbescherming als omgevingsfactor nog van invloed is.

Enerzijds zou het mogelijk kunnen zijn dat overbescherming een modererende rol speelt in de

Page 11: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 11

erfelijke relatie, anderzijds is het ook denkbaar dat juist het bestaan van psychopathologieën

bij de ouder een modererende functie heeft in de relatie tussen overbescherming en

angstgerelateerde klachten.

Wanneer er vervolgens wordt gekeken naar studies die overbetrokkenheid meten in

relatie met angstgerelateerde klachten komt hieruit duidelijk naar voren dat de mate waarin

kinderen angstklachten ervaren in ieder geval voor een deel bepaald wordt door de mate

waarin hun ouders overbetrokken zijn in de opvoeding of juist autonomie toekennen. Zo is

overbetrokkenheid onderzocht in een meta-analyse, waarbij is gekeken naar de relatie tussen

verschillende opvoedingsdimensies en angsten bij kinderen en welke factoren als potentiële

moderatoren kunnen fungeren binnen deze relatie (McLeod et al., 2007a). Hoewel er slechts

een kleine associatie werd gevonden tussen opvoeding in het algemeen en angsten bij

kinderen, golden hierbij de opvoedingssubdimensies autonomie-toekenning en

overbetrokkenheid als de grootste verklaringen voor de verschillen in mate van angst ervaren

door kinderen. Hierbij kwam naar voren dat hoe meer autonomie ouders hun kinderen

toekenden, hoe minder angstig kinderen waren en hoe meer de opvoeding als overbetrokken

kan worden gekwalificeerd, hoe angstiger de kinderen waren (Mcleod et al., 2007a).

Daarnaast is ook gebleken dat wanneer adolescenten angstklachten hadden en zij hun

ouders als overbetrokken ervoeren deze adolescenten een jaar later last hadden van nog meer

angstklachten (Reitz et al., 2006). Als verklaring hiervoor werd gegeven dat er sprake kan zijn

van een interactie-effect waarbij angstige adolescenten eerder dan ‘normale’ adolescenten de

neiging hebben hun ouders zien als overbetrokken. Hierop reageren deze angstige

adolescenten dan vervolgens weer door nog meer angst te ontwikkelen (Reitz et al., 2006).

Dat wil zeggen dat indien de angstklachten van een adolescent al bestaan, deze enkel

toenemen en niet afnemen wanneer hun ouders overbetrokken gaan opvoeden als een reactie

daarop. Dit terwijl ouders veelal hun opvoeding lijken aan te passen aan de angstklachten van

Page 12: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 12

hun kinderen om zo te kunnen anticiperen op hun kwetsbaarheid (Bögels & Brechman-

Toussaint, 2006). Zo heeft onderzoek laten zien dat ouders zich meer betrokken gingen

opstellen wanneer zij angstige kinderen hadden in vergelijking tot ouders van probleemloze

kinderen (Hudson, Doyle, & Gar, 2009). Daarnaast kwam uit een longitudinale studie ook

naar voren dat wanneer een adolescent een angststoornis had, dit voorspellend was voor de

mate waarin zijn of haar ouders zich controlerend gingen opstellen (Wijsbroek, Hale,

Raaijmakers, & Meeus, 2012). Deze reactie blijkt dus echter niet het gewenste effect blijkt te

hebben, namelijk het verminderen van de angstproblematiek. Overbetrokken ouderschap lijkt

hiermee niet alleen de oorzaak te kunnen zijn van angstproblematiek, maar ook als gevolg van

angstproblematiek te kunnen optreden.

Samenvattend lijken de besproken onderzoeken over autonomie-ondermijning tot op

zekere hoogte een relatie aan te duiden met angstgerelateerde klachten bij adolescenten.

Hoewel helikopterouderschap als recent begrip nog niet in voldoende mate onderzocht lijkt te

zijn, zijn er met betrekking tot overbescherming en overbetrokkenheid voldoende indicaties

die erop wijzen dat ze verband houden met angstgerelateerde problematiek. De autonomie-

ondermijning die plaatsvindt in beide manieren van opvoeden lijkt desondanks te worden

beïnvloed door verschillende factoren. Allereerst lijkt veel warmte in de opvoeding

bijvoorbeeld niet te kunnen compenseren voor een hogere mate van autonomie-ondermijning

die ouders uitoefenen. Hier tegenover staat echter dat angstklachten wel nog sterker kunnen

worden ervaren wanneer een kind zich niet alleen in zijn autonomie ondermijnd voelt, maar

zich ook afgewezen voelt door de ouder. Ten tweede lijkt het hebben van een ouder met een

vorm van psychopathologie een rol te spelen bij zowel autonomie-ondermijning als het

bestaan van angstklachten bij adolescenten, waarbij het nog onzeker is hoe deze factoren

elkaar beïnvloeden. Als laatste is naar voren gekomen dat autonomie-ondermijning niet alleen

ten grondslag kan liggen aan angstklachten, maar ook dientengevolge kan voorkomen.

Page 13: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 13

Autonomie-ondermijnend opvoeden in relatie tot depressiegerelateerde klachten

In deze paragraaf wordt gekeken naar een autonomie-ondermijnende opvoeding en in

hoeverre deze opvoeding in relatie staat met depressiegerelateerde klachten bij adolescenten.

Ook hier wordt weer een onderscheid gemaakt tussen studies die spreken over helikopterou-

derschap, overbescherming en overbetrokkenheid.

Met betrekking tot helikopterouderschap is allereerst gekeken naar het verband met het

gebruik van antidepressiva onder jongvolwassenen (LeMoyne & Buchanan, 2011). Er kwam

duidelijk naar voren dat hoe meer zij hun ouders als helikopterouders zagen, hoe groter de

kans was dat zij gebruik maakten van voorgeschreven antidepressiva (LeMoyne & Buchanan,

2011).

Niet alleen het gebruik van antidepressiva is onderzocht, er is ook onderzoek gedaan

naar de mate waarin jongvolwassenen daadwerkelijk depressieve klachten hadden (Schiffrin

et al., 2013). Wanneer de jongvolwassenen hun ouders als helikopterouders omschreven,

zagen ze zichzelf als minder autonoom en competent en dit leidde vervolgens dan weer tot

meer depressieve gevoelens. Deze bevindingen zijn opmerkelijk te noemen aangezien de door

Schiffrin en anderen (2013) gebruikte vragenlijst voor helikopterouderschap door henzelf is

bestempeld als niet passend bij de leeftijd van de doelgroep, maar dus wel een verband heeft

aangetoond. Deze uitkomst moet dan ook met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, daar

de gebruikte vragen bij nadere beschouwing inderdaad niet geschikt lijken. Hoewel beide

onderzoeken wel in de richting wijzen van een verband geeft dit nog geen sluitend bewijs

voor het bestaan van een relatie tussen helikopterouderschap en depressiegerelateerde

klachten. Dit onderstreept dan ook het belang om meer onderzoek te doen naar de relatie

tussen helikopterouderschap als fenomeen en depressiegerelateerde klachten.

Met betrekking tot overbescherming is gebleken dat kinderen van ouders die

overbeschermend opvoeden meer depressiegerelateerde symptomen rapporteerden dan

Page 14: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 14

kinderen van ouders die niet deze manier van opvoeden hanteerden (Muris et al., 2004).

Depressieve symptomen bij kinderen werden hier echter vooral geassocieerd met ouders die

daarnaast ook emotioneel koud en afwijzend waren. In een ander onderzoek zijn niet alleen

opvoedingskenmerken meegenomen, maar ook persoonskenmerken, namelijk temperament

(Heaven, Newbury, & Mak, 2004). Hierbij is allereerst gekeken of de mate waarin

adolescenten hun ouders als overbeschermend beschreven samenhing met de door de

adolescenten gerapporteerde depressiegerelateerde klachten (Heaven et al., 2004). De

hoeveelheid depressiegerelateerde klachten bleek inderdaad net als in de studie van Muris en

anderen (2004) samen te hangen met de mate van overbescherming die hun ouders

uitoefenden. Wanneer er vervolgens werd gecontroleerd voor de persoonlijkheid van de ouder

werd er geen verschil gevonden in de samenhang tussen overbescherming en depressie: de

persoonlijkheid van de ouders lijkt dan ook niet van invloed te zijn op deze relatie. Hier

tegenover stond dat wel naar voren kwam dat de depressieve klachten samenhingen met het

temperament van de adolescent zelf.

Temperament wordt gezien als een biologische verzameling van emotionele en

gedragsmatige kenmerken die typerend zijn voor een individu en die bovendien redelijk

stabiel zijn over tijd (Rothbart & Bates, in Brendgen, Wanner, Morin, & Vitaro, 2005).

Kinderen met een moeilijk temperament hebben eerder de neiging om gevoelens van angst,

woede en verdriet te ervaren dan kinderen met een makkelijk temperament (Brendgen et al.,

2005). Een moeilijk temperament maakt kinderen meer kwetsbaar voor de ontwikkeling van

een depressie en een moeilijk temperament kan dan ook gezien worden als een risicofactor.

Neuroticisme, ook wel aangeduid met emotionele instabiliteit, bleek in het onderzoek

van Heaven en anderen (2004) ook de grootste voorspeller te zijn voor het ontwikkelen van

depressieve klachten. Ouders van kinderen met een moeilijk temperament blijken daarnaast

vaker overbeschermend op te treden, om zo het kind gevoelens van ongemak te besparen

Page 15: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 15

(Hudson & Rapee, 2001). Deze bevindingen van Heaven en anderen (2004) zijn in

overeenstemming met een latere studie waarin is gekeken naar de verbanden tussen depressies

en opvoeding, temperament en emotieregulatie (Betts, Gullone, & Allen, 2009). Hierbij is een

groep adolescenten met veel depressiegerelateerde symptomen vergeleken met een groep

adolescenten met weinig depressiegerelateerde symptomen. De adolescenten met veel

depressiegerelateerde symptomen ervoeren sterker overbescherming door hun ouders dan de

adolescenten met weinig symptomen. Een sterker verband werd echter gevonden tussen

depressies en temperament en tussen depressies en emotieregulatie. De adolescenten die veel

depressiegerelateerde symptomen vertoonden bleken namelijk veelal een temperament te

hebben dat werd gekenmerkt door een laag aanpassingsvermogen. Wat betreft emotieregulatie

bleken adolescenten die onderdrukkende strategieën hanteerden om met hun emoties om te

gaan ook meer symptomen van een depressie te vertonen (Betts et al., 2009). Hieruit blijkt dat

deze twee kindfactoren, in combinatie met een opvoeding die wordt gekenmerkt door

overbescherming, samen sterke predictoren vormen voor een depressie, meer dan deze

factoren op zichzelf staand een voorspellende waarde hebben.

Bovenstaande onderzoeken geven het belang aan van emotieregulatie en temperament

bij het ontstaan van depressiegerelateerde klachten bij adolescenten. Naast deze twee factoren

lijkt ook gehechtheid een belangrijke rol te spelen bij de ontwikkeling van depressies. De

gehechtheidsrelatie tussen ouder en kind kan zowel veilig als onveilig zijn, waarbij een

veilige, liefhebbende relatie kan dienen als beschermende factor bij de ontwikkeling van

probleemgedrag (Dekovic & Prinzie, 2008). Zo is ook gebleken dat de kans op het ontstaan

van depressieve klachten bij onveilig gehechte kinderen vele malen groter is dan bij veilig

gehechte kinderen (Roelofs, Meesters, Ten Huurne, Bamelis, & Muris, 2006). Daarnaast

beschouwden depressieve en onveilig gehechte kinderen hun ouders ook vaker als

overbeschermend (Roelofs et al., 2006).

Page 16: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 16

Genoemde bevindingen worden ook ondersteund door een onderzoek bij adolescenten,

waarin de toepassing van Attachment-Based Family Therapy (ABFT) is onderzocht (Shpigel,

Diamond, & Diamond, 2012). Deze twaalfweekse gezinstherapie is speciaal bedoeld voor

depressieve en suïcidale adolescenten en gericht op de bevordering van vertrouwen en

veiligheid binnen het gezin. De bedoeling is dat de band tussen kind en ouders wordt hersteld,

wat de gehechtheid ten goede komt, waardoor vervolgens een veilige basis ontstaat voor het

kind. AFBT bleek de gehechtheid te bevorderen en bovendien vond er een reductie plaats in

depressieve gevoelens en suïcidale gedachten. Opvallend hierbij is dat gedurende de therapie

de door de adolescenten gerapporteerde mate van autonomietoekenning steeg, terwijl de mate

van controle en overbescherming daalde (Shpigel et al., 2012). Behalve dat deze uitkomst lijkt

te wijzen op een mogelijk verband tussen overbescherming en depressiegerelateerde klachten,

lijkt het meespelen van de gehechtheidsrelatie tussen de adolescent en de ouder hierbij dus

ook van grote invloed te zijn.

Terugkijkend naar de studies die over overbescherming spreken is er een verband te

zien is tussen het overbeschermend, autonomie-ondermijnend opvoeden door ouders en het

beleven van depressiegerelateerde klachten door adolescenten. Er lijken echter duidelijk

aanwijzingen te zijn dat ook andere factoren van grote invloed zijn en medebepalen of

depressiegerelateerde klachten ontstaan en in welke mate. Hierbij is naar voren gekomen dat

het gaat om de manier waarop adolescenten hun emoties reguleren, het temperament van de

adolescent en de hechting van de adolescent aan de ouders.

Met betrekking tot studies die kijken naar overbetrokken ouderschap met autonomie-

ondermijnende kenmerken in relatie tot depressies bij adolescenten is er weinig, al dan niet

geen literatuur te vinden. Het enige relevante onderzoek voor deze literatuurstudie betreft een

meta-analyse uitgevoerd door McLeod, Weisz, en Wood (2007b). Hierbij is gekeken naar de

verbanden tussen verschillende opvoedingsdimensies en depressies bij kinderen van alle

Page 17: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 17

leeftijden. Zo werd er onder andere ook gekeken naar overbetrokken opvoeden, wat werd

gedefinieerd als het verstoren van de leeftijdspassende autonomie en emotionele

onafhankelijkheid van het kind. Er was een duidelijke relatie waarneembaar tussen een

overbetrokken opvoeding en depressiegerelateerde klachten. De associatie gevonden tussen

beiden was echter niet de grootste. De grootste verklarende factor was ouderlijke afwijzing.

Naarmate ouders als meer afwijzend konden worden bestempeld, ging dit vaker samen met

depressieve gevoelens bij kinderen (McLeod, Weisz, & Wood, 2007b). Een overbetrokken,

maar vooral afwijzende opvoeding wordt dan ook geassocieerd met depressieve gevoelens.

Al met al kan gesteld worden dat er in zekere mate een relatie lijkt te bestaan tussen

autonomie-ondermijnend opvoeden en de ontwikkeling van depressiegerelateerde

problematiek bij adolescenten. Zowel onderzoek naar helikopterouderschap als naar een

overbetrokken en overbeschermende opvoeding wijst een verband uit. Hierbij is overigens

ook duidelijk geworden dat verschillende factoren een grote bijdrage leveren. Deze factoren

kunnen de relatie tussen autonomie-ondermijning en de ontwikkeling van

depressiegerelateerde klachten zowel positief als negatief beïnvloeden. Er moet hierbij

gedacht worden aan opvoedingsgedrag, kindkenmerken zoals temperament en

emotieregulatie, maar ook aan de interacties binnen de ouder-kindrelatie, zoals het soort

gehechtheidsrelatie dat het kind met de ouder heeft.

Conclusies en discussie

In dit literatuuronderzoek stond de vraag centraal of autonomie-ondermijnend opvoeden in

relatie staat tot angst- en depressiegerelateerde klachten bij adolescenten. Bevindingen hebben

laten zien dat er een relatie waarneembaar is tussen autonomie-ondermijning en deze

internaliserende problematiek, zowel bij het helikopterouderschap als bij een overbescher-

mende en overbetrokken opvoeding.

Page 18: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 18

Deze drie ouderschapsvormen lieten in hun verband met zowel angst- als

depressiegerelateerde bij adolescenten echter wel grote verschillen zien, waarop allerlei

factoren van invloed bleken te zijn. Hoewel helikopterouderschap als meest jonge term nog

weinig is onderzocht, ligt autonomie-ondermijning er net zo goed aan ten grondslag als bij

overbescherming en overbetrokkenheid. Het onderzoek binnen dit gebied is echter schaars,

waardoor het lastig is eenduidige uitspraken te kunnen doen over de relatie met zowel angsten

als depressies. Wat betreft overbescherming en overbetrokkenheid is de relatie met angst- en

depressiegerelateerde problematiek meer inzichtelijk. Hierbij is naar voren gekomen dat

autonomie-ondermijning vooral in samenhang met een afwijzende opvoeding negatief

geassocieerd lijkt te zijn met zowel angst- als depressiegerelateerde klachten. Daarnaast

spelen nog enkele factoren een grote rol, zowel kind- en ouderfactoren als interacties tussen

kind en ouder. Zo is qua ouderfactor gebleken dat kinderen van ouders die kampen met een

vorm van psychopathologie sneller angst ondervinden wanneer deze ouders autonomie-

ondermijnend opvoeden. Het temperament van de ouder bleek zelf geen invloed te hebben op

de ontwikkeling van depressiegerelateerde klachten bij adolescenten. Hier tegenover staat dat

het temperament van de adolescent en de manier waarop deze emoties reguleert wel een grote

rol kan spelen bij het wel of niet ontstaan van klachten. Bovendien zijn er aanwijzingen dat er

een genetische predispositie bestaat voor internaliserende problematiek. Deze kindfactoren

kunnen de relatie zowel positief als negatief beïnvloeden. Tot slot is de gehechtheidsrelatie

tussen ouder en kind een interactiefactor die ook weer het verband tussen autonomie-

ondermijning en klachten kan versterken en verzwakken. Geconcludeerd kan dan ook worden

dat, hoewel deze niet op zichzelf staat, er een relatie is tussen autonomie-ondermijning en

internaliserende problematiek bij adolescenten. Autonomie wordt gezien als een basisbehoefte

van elk individu en met het huidige onderzoek is duidelijk geworden dat wanneer er niet aan

Page 19: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 19

deze basisbehoefte van adolescenten wordt voldaan dit kan samengaan tot gevoelens van

angst en depressie.

Achteraf gezien kunnen er enkele kanttekeningen worden geplaatst bij dit

literatuuronderzoek. Zo moet allereerst opgemerkt worden dat er met betrekking tot

autonomie-ondermijning meer onderzoek te vinden is naar angstgerelateerde klachten dan

naar depressiegerelateerde klachten en dit het onderzoek mogelijk beïnvloed heeft. Waar er

een keuze gemaakt moest worden bij het selecteren van onderzoek naar angstklachten is juist

al het beschikbare onderzoek aangegrepen met betrekking tot de depressieve klachten. Men

kan zich afvragen wat de reden is voor het verschil in hoeveelheid onderzoek. Een mogelijke

verklaring zou kunnen zijn dat autonomie-ondermijning in de adolescentie misschien in

mindere mate samenhangt met depressies dan met angsten.

Een tweede kanttekening die geplaatst moet worden bij het huidige

literatuuronderzoek is dat er nog altijd geen eenduidig antwoord gegeven kan worden op de

vraag hoe de relatie tussen autonomie-ondermijning en internaliserende problematiek precies

in elkaar steekt. Er zijn in de meeste onderzoeken correlaties gevonden tussen een autonomie-

ondermijnende opvoeding gehanteerd door ouders en angst- en depressiegerelateerde klachten

bij adolescenten, maar deze wijzen niet direct op een causaal verband. De vraag blijft in welke

richting deze relatie wijst. Hoewel verschillende onderzoeken het suggeren is daarmee niet

gezegd dat angsten en depressies in de adolescentie het gevolg zijn van een autonomie-

ondermijnende opvoeding. Het zou bijvoorbeeld goed mogelijk kunnen zijn dat de werking

andersom plaatsvindt of dat de relatie bestaat uit een wisselwerking. Zo is gebleken dat ouders

van kinderen die angstgerelateerde klachten vertonen hierop inspelen door meer

overbetrokken op te treden in de opvoeding, met nog meer angstklachten als gevolg.

Wat suggesties voor vervolgonderzoek betreft is het allereerst opvallend dat in veel

onderzoeken autonomie-ondermijning samen gaat met een afwijzende opvoedstijl. Deze

Page 20: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 20

afwijzende opvoedstijl wordt vaker in verband gebracht met internaliserend probleemgedrag,

maar toch lijken deze manieren van opvoeden niet equivalent te zijn aan elkaar. Zo lijkt de

autonomie-ondermijning in vormen als helikopterouderschap, overbescherming en

overbetrokkenheid te worden ingezet door ouders ten gunste van het kind, waarbij ze hoog

scoren op warmte binnen de opvoedingsdimensie van responsiviteit. Daarentegen wordt de

afwijzende opvoedstijl meer gezien als een manipulerende, controlerende manier van

opvoeden ten gunste van de ouders, die daarbij laag scoort op warmte binnen de

opvoedingsdimensie responsiviteit. Het lijkt dan ook van belang dit onderscheid nauw in de

gaten te houden bij onderzoek naar autonomie-ondermijning, om zo verwarring te voorkomen

tussen beide opvoedingsintenties.

Kijkend naar bovenstaande uitkomsten wordt aangeraden om vervolgonderzoek te

doen met een longitudinale opzet. Bij voorkeur worden hierbij zowel de hiervoor genoemde

ouder- als kindfactoren meegenomen om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen.

Daarnaast zou een volgtraject vanaf de geboorte of in ieder geval zeer jonge leeftijd gewenst

zijn. Op die manier is het mogelijk om helderheid te verkrijgen over de richting van de relatie

tussen autonomie-ondermijnend opvoeden en internaliserende problematiek gedurende de

ontwikkeling van het kind: beïnvloeden ouders op den duur met hun manier van opvoeden

hun kinderen of beïnvloedt de problematiek van de kinderen juist hun ouders, of is er sprake

van een wederkerige relatie?

Wanneer bekend is waar de oorzaak ligt kunnen in de toekomst ook gerichter adviezen

gegeven worden binnen de opvoedpraktijk, zodat ouders en kind problematiek bij de kern aan

kunnen pakken. Zo kan ervoor gewaakt worden dat er een goede verhouding blijft bestaan

tussen een veilige omgeving waarin adolescenten zich kunnen ontwikkelen, maar waarbij zij

ook voldoende de ruimte krijgen zich zelfstandig te ontplooien.

Page 21: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 21

Referenties

Betts, J., Gullone, E., & Allen, J. S. (2009). An examination of emotion regulation,

temperament, and parenting style as potential predictors of adolescent depression risk

status: A correlational study. British Journal of Developmental Psychology, 27, 473-

485. doi:10.1348/026151008X314900

Bögels, S. M., & Brechman-Toussaint, M. L. (2006). Family issues in child anxiety:

attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology

Review, 26, 834-856. doi:10.1016/j.cpr.2005.08.001

Bögels, S. M., & Melick, M. van. (2004). The relationship between child-report, parent self-

report, and partner report of perceived parental rearing behaviors and anxiety in

children and parents. Personality and Individual Differences, 37, 1583-1596. doi:10.10

16/j.paid.2004.02.014

Bögels, S. M. (2008). Denken + durven = doen. Werkboek voor jezelf. Houten: Bohn Stafleu

van Loghum.

Brendgen, M., Wanner, B., Morin, A. J. S., & Vitaro, F. (2005). Relations with parents and

with peers, temperament, and trajectories of depressed mood during early adolescence.

Journal of Abnormal Child Psychology, 33, 579-594. doi:10.1007/ s10802-005-6739-2

Champney, H. (1941). The measurement of parent behavior. Child Development, 12, 131-166.

doi:10.2307/1125346

Connell, A. M., & Goodman, S. H. (2002). The association between psychopathology in

fathers versus mothers and children’s internalizing and externalizing behavior

problems: a meta-analysis. Psychological Bulletin, 128, 746–773. doi:10.1037/0033-

2909.128.5.746

Page 22: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 22

Dekovic, M., & Prinzie, P. (2008). Gezin en afwijkende ontwikkeling. In P. Prinzie & C.

Braet (Red.), Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (pp. 161-183). Houten:

Bohn Stafleu van Loghum.

Fogteloo, M. (2009). Het basismateriaal is: kind. Minder opvoeding is beter. De Groene

Amsterdammer, 15. Verkregen op 26 oktober 2014, via http://www.groene.nl/

artikel/het-basismateriaal-is-kind

Geurts, E. (2010). Overbescherming, een vorm van kindermishandeling? In J. van der Ploeg

en R. de groot (Eds.), Kindermishandeling: een complex probleem (pp. 89-106).

Apeldoorn: Garant

Grolnick, W. S. (2009). The role of parents in facilitating autonomous self-regulation for

education. Theory and Research, 7, 164-173. doi:10.1177/1477878509104321

Heaven, P. C. L., Newbury, K., & Mak, A. (2004). The impact of adolescent and parental

characteristics on adolescent levels of delinquency and depression. Personality and

Individual Differences, 36, 173-185. doi:10.1016/S0191-8869(03)00077-1

Helicopterouder zorgt voor angstig kind (2012, augustus 23). Metro. Verkregen op 26 oktober

2014, via http://www.metronieuws.nl/plus/helikopterouder-zorgt-voor-angstig-

kind/BjYlht!GSGS_Cm4VO7_tCOzdH_E6g/

Herweijer, L., & Vogels, R. (2004). Ouders over opvoeding en onderwijs. Den Haag: Sociaal

Cultureel Planbureau

Hudson, J. L., Doyle, A. M., & Gar, N. (2009). Child and maternal influence on parenting

behavior in clinically anxious children. Journal of Clinical Child & Adolescent

Psychology, 38, 256-262, doi:10.1080/15374410802698438

Hudson, J. L., & Rapee, R. M. (2001). Parent–child interactions and anxiety disorders: an

observational study. Behavior Research and Therapy, 39, 1411–1427. doi:10.1016/S0

005-7967(00)00107-8

Page 23: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 23

Joussemet, M., Landry, R., & Koestner, R. (2008). A self-determination theory perspective on

parenting. Canadian Psychology, 49, 194-200. doi:10.1037/a0012754

Konijn, C., Bruinsma, W., Lekkerkerker, L., Wilde, E. J. de., Eijgenraam, K. (2009).

Ontwikkeling van en onderzoek naar het Classificatiesysteem Aard Problematiek

Jeugdzorg (CAP-J). Eindrapport. Utrecht: Nederlands Jeugdinstuut

LeMoyne, T., & Buchanan, T. (2011). Does “hovering” matter? Helicopter parenting and its

effect on well-being. Sociological Spectrum, 31, 399-418. doi:10.1016/j.appdev.2006.

08.002

Lieb, R., Wittchen, H., Höfler, M., Fuetsch, M., Stein. M. B., Merikangas, K.R. (2000).

Parental Psychopathology, Parenting Styles, and the Risk of Social Phobia in

Offspring: A Prospective-Longitudinal Community Study. Archives of General

Psychiatry, 57, 859-866. doi:10.1001/archpsyc.57.9.859

Locke, J. L., Campbell, M. A., & Kavanagh, D. (2012). Can a parent do too much for their

child? An examination by parenting professionals of the concept of overparenting.

Australian Journal of Guidance and Counselling, 22, 249-265. doi:10.1017/jgc.2012.

29

McLeod, B. D., Wood, J. L., & Weisz, J. R. (2007a). Examining the association between

parenting and childhood anxiety: A meta-analysis. Clinical Psychological Review, 27,

155-172. doi:10.1016/j.cpr.2006.09.002

McLeod, B. D., Wood, J. L., & Weisz, J. R. (2007b). Examining the association between

parenting and childhood depression: A meta-analysis. Clinical Psychological Review,

27, 986–1003. doi:10.1016/j.cpr.2007.03.001

Meij, H. (2011). De basis van opvoeding en ontwikkeling. Utrecht: Nederlands Jeugd

instituut. Verkregen op 21 november 2014 van http://www.nji.nl/Opvoedtaken-en-

ontwikkeltaken

Page 24: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 24

Muris, P., Meesters, C., Schouten, E., & Hoge, E. (2004). Effects of perceived control on the

relationship between perceived parental rearing behaviors and symptoms of anxiety

and depression in nonclinical preadolescents. Journal of Youth and Adolescence, 33,

51-58. doi:10.1023/A:1027334314021

Muris, P. (2005). Effecten van waargenomen controle op de relatie tussen ouderlijk

opvoedingsgedrag en symptomen van angst en depressie bij kinderen. Kind en

adolescent, 26, 91-100. doi:10.1007/BF03060947

NJi. (2010). Perfectionistische ouders, kwetsbare kinderen? Overbescherming als teken van

de tijd. Nederlands Jeugd instituut. Verkregen van http://www.nji.nl/nl/Actueel/

Nieuws-van-het-NJi/Perfectionistische-ouders,-kwetsbare-kinderen

Parker, G., Tupling, H., & Brown, L.B. (1979). Parental Bonding Instrument. British Journal

of Medical Psychology, 52, 1-10. Verkregen van http://test.blackdoginstitute.org.au/

Peleg-Popko, O. (2002). Children’s test anxiety and family interaction patterns. Anxiety,

Stress & Coping: An International Journal, 15, 45-59. doi:10.1080/1061580029000

7281

Perris, C., Jacobsson, L., Linndström, H., Von Knorring, L., & Perris, H. (1980).

Development of a new inventory for assessing memories of parental rearing

behaviour. Acta Psychiatrica Scandinavica, 61, 265-274. doi:101111/j.1600-0447.

1980.tb00581.x

Reitz, E., Dekovic, M., & Meijer, A. M. (2006). Relations between parenting and

externalizing and internalizing problem behavior in early adolescence: Child behavior

as moderator and predictor. Journal of Adolescence, 29, 419-436. doi:10.1016/j.adole

scence.2005.08.003

Roelofs, J., Meesters, C., Huurne, M. ten., Bamelis, L., & Muris, P. (2006). On the links

between attachment style, parental rearing behaviors, and internalizing and

Page 25: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 25

externalizing problems in non-clinical children. Journal of Child and Family Studies,

15, 331-344. doi:10.1007/s10826-006-9025-1

Rooijen, K, van. (2012). Oorzaken van angststoornissen. Utrecht: Nederlands Jeugd instituut.

Verkregen op 23 januari 2015 van http://www.nji.nl/Angststoornissen-

Probleemschets-Risicofactoren

Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic

motivation, social decelopment, and well-being. American Psychologist, 55, 68-78.

doi:10.1037/0003-066X.55.1.68

Schaefer, E.S. (1965). Children’s reports of parental behavior: An inventory. Child

Development, 36, 413-424. doi:10.2307/1126465

Schiffrin, H. H., Liss, M., Miles-McLean, H., Geary, K. A., Erchull, M. J., & Tasher, T.

(2012). Helping or hovering? The effects of helicopter parenting on college students’

well-being. Journal of Child and Family Studies, 23, 548-557. doi:10.1007/s10826-

013-9716-3

Segrin, C., Woszidlo, A., Givertz, M., Bauer, A., & Murphy, M. T. (2012). The association

between overparenting, parent-child communication, and entitlement and adaptive

traits in adult children. Family Relations, 61, 237-252. doi:10.1111/j.1741-3729.

2011.00689.x

Shpigel, M. S., Diamond, G. M., & Diamond, G. S. (2012). Changes in parenting behaviors,

attachment, depressive symptoms, and suicidal ideation in attachment‐based family

therapy for depressive and suicidal adolescents. Journal of Marital and Family

Therapy, 38, 271-283. doi:10.1111/j.1752-0606.2012.00295.x

Silk, J. S., Morris, A. S., Kanaya, T., & Steinberg, L. (2003). Psychological control and

autonomy granting: opposite ends of a continuum or distinct constructs? Journal of

Research on Adolescence, 13, 113–128. doi:10.1111/1532-7795.1301004

Page 26: De Relatie tussen Autonomie-Ondermijnend Opvoeden en ...

AUTONOMIE-ONDERMIJNING EN INTERNALISEREND PROBLEEMGEDRAG 26

Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2005). Antecedents and outcomes of self-determination in

3 life domains: The role of parents’ and teachers’ autonomy support. Journal of Youth

and Adolescence, 34, 589-604. doi:10.1007/s10964-005-8948-y

Soenens, B., Vansteenkiste, M., Lens, W., Luyckx, K., Goossens, L., Beyers, W., & Ryan, R.

M. (2007). Conceptualizing parental autonomy support: Adolescent perceptions of

promotion of independence versus promotion of volitional functioning. Developmental

Psychology, 43, 633–646. doi:10.1037/0012-1649.43.3.633

Somers, P., & Settle, J. (2010). The helicopter parent: Research toward a typology (part one).

College and University, 86, 18-24. Verkregen op 30 oktober 2014, van

http://www.aacrao.org/resources/resources-detail-view/volume-86--number-1--pdf-

Thomasgard, M., Metz, W.P., Edelbrock, C.P., & Shonkoff, J.P. (1995). Parent-child

relationship disorders. Part 1. Parental overprotection and the development of the

parent protection scale. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics, 16, 244-

250. doi:10.1097/00004703-199508000-00006

Verhulst, F. C., Verheij, F., & Ferdinand, R. F. (2007). Kinder- en Jeugdpsychiatrie.

Psychopathologie. Assen: Van Gorcum.

Wijsbroek, S. A. M., Hale, W. W., Raaijmakers, Q. A. W., & Meeus, W. H. J. (2012).

Gedrags- en psychologische controle door ouders en symptomen van gegeneraliseerde

en seperatieangststoornis bij adolescenten. Kind en Adolescent, 33, 130-144. doi:10.10

07/s12453-012-0017-1

Yahav, R. (2006). The relationship between children’s and adolescents’ perceptions of

parenting style and internal and external symptoms. Child: Care, Health and

Development, 33, 460-471. doi:10.1111/j.1365-2214.2006.00708.x

Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S., Reijneveld, M. (2005). 'Kinderen in

Nederland'. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).