De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie...

104
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2012-2013 De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met betrekking tot de artikelen 3 en 4 van de Vogelrichtlijn en artikel 6 van de Habitatrichtlijn Masterproef van de opleiding „Master in de rechten‟ Ingediend door Lowie Lams studentennr. 00804376 Promotor: Prof. Dr. G. Van Hoorick Commissaris: Dhr. L. Dekimpe

Transcript of De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie...

Page 1: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2012-2013

De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met

betrekking tot de artikelen 3 en 4 van de Vogelrichtlijn en

artikel 6 van de Habitatrichtlijn

Masterproef van de opleiding

„Master in de rechten‟

Ingediend door

Lowie Lams

studentennr. 00804376

Promotor: Prof. Dr. G. Van Hoorick

Commissaris: Dhr. L. Dekimpe

Page 2: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

“Laat ons een bloem en wat gras dat nog groen is

Laat ons een boom en het zicht op de zee

Vergeet voor één keer hoeveel geld een miljoen is

De wereld die moet nog een eeuwigheid mee”

Louis Neefs

Page 3: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

I

Voorwoord

Deze masterproef werd geschreven in het kader van mijn vijfjarige rechtenopleiding aan de

Universiteit van Gent en is het resultaat van vele uren opzoekingswerk, schrijven en

herschrijven. Aangezien ik reeds van kinds af aan een enorme interesse heb in alles wat

enigszins met natuur te maken heeft, besloot ik dan ook om mijn masterproef te schrijven

omtrent een onderwerp bij het vak natuurbeschermingsrecht.

In de eerste plaats wens ik daarom professor Geert Van Hoorick te bedanken voor het

opnemen van het promotorschap van deze masterproef en voor zijn boeiende lessen

natuurbeschermingsrecht die voor mij een nuttige leidraad hebben gevormd bij de

totstandkoming van dit werk. Verder wil ik mijn commissaris Lode Dekimpe bedanken voor

de nodige begeleiding.

Daarnaast wens ik tevens de mensen van Natuurpunt „De Gulke Putten‟ en Natuurpunt „De

Torenvalk‟ te bedanken. De talrijke gezellige werk- en wandelmomenten in de beschermde

natuurgebieden „de Gulke Putten‟ en „de Vorte Bossen‟ vormden voor mij immers de grootste

motivatie om deze masterproef te voltooien en de ideale bron om tussendoor wat stoom af te

blazen.

Tenslotte wil ik zeker en vast ook nog een dankwoord richten tot mijn vrienden, mijn broer en

mijn ouders en grootouders die mij de voorbije vijf jaar steeds gesteund hebben.

Lowie Lams

Wingene, mei 2013

Page 4: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

II

Inhoudstafel

Voorwoord ................................................................................................................................. I

Inhoudstafel ............................................................................................................................. II

Inleiding ..................................................................................................................................... 1

Hoofdstuk 1: Algemeen kader en huidige situatie in Vlaanderen ....................................... 2

1.1. De Vogelrichtlijn ............................................................................................................. 2

1.2. De Habitatrichtlijn ........................................................................................................... 3

1.3. Natura 2000 ...................................................................................................................... 4

Hoofdstuk 2: Gebiedsbescherming in de Vogelrichtlijn ....................................................... 6

2.1. Artikel 3 Vogelrichtlijn: Algemene habitatbescherming ................................................. 6

2.2. Artikel 4 Vogelrichtlijn: speciale vogelbeschermingszones ............................................ 9

2.2.1. Aanwijzing ............................................................................................................... 10

Enkel ornithologische (wetenschappelijke/ecologische) criteria............................. 12

Important Bird Areas in Europe (IBA) .................................................................... 18

Dynamisch proces .................................................................................................... 21

Inkrimping of intrekking van speciale vogelbeschermingszones ............................ 24

Rechtvaardigingsgronden voor niet-aanwijzing? .................................................... 26

2.2.2. Beschermingsmechanismen ..................................................................................... 30

Leden 1 en 2: Positieve instandhoudingsmaatregelen ............................................. 30

Lid 4: Maatregelen inzake het tegengaan van negatieve effecten ........................... 32

o Ten onrechte niet aangewezen gebieden ............................................................ 37

Hoofdstuk 3: Gebiedsbescherming in de Habitatrichtlijn .................................................. 43

3.1. Speciale habitatbeschermingszones ............................................................................... 43

3.1.1. Aanwijzing ............................................................................................................... 44

Aanwijzingsprocedure ............................................................................................. 44

Enkel ecologische (wetenschappelijke) criteria ...................................................... 47

Dynamisch proces .................................................................................................... 49

Inkrimping of intrekking van speciale habitatbeschermingszones .......................... 50

3.1.2. Artikel 6 Habitatrichtlijn: Beschermingsmechanismen ........................................... 50

Lid 1: Positieve instandhoudingsmaatregelen ......................................................... 52

Lid 2: Maatregelen inzake het tegengaan van negatieve effecten ........................... 53

Page 5: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

III

o Verhouding met artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn ......................... 61

Leden 3 en 4: de habitattoets ................................................................................... 64

o Plannen en projecten .......................................................................................... 65

o Significante gevolgen ......................................................................................... 77

o Passende beoordeling ......................................................................................... 81

o Goedkeuring of weigering .................................................................................. 84

o Afwijkingsprocedure .......................................................................................... 85

a) Alternatievenonderzoek .................................................................................. 85

b) Dwingende redenen van algemeen belang ..................................................... 88

c) Compenserende maatregelen .......................................................................... 90

Conclusie ................................................................................................................................. 92

Bibliografie .............................................................................................................................. 94

Wetgeving ............................................................................................................................. 94

Rechtspraak ........................................................................................................................... 94

Rechtsleer .............................................................................................................................. 96

Internetbronnen ..................................................................................................................... 98

Page 6: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

1

Inleiding

Deze masterproef handelt in het kader van het vak natuurbeschermingsrecht en heeft meer

bepaald betrekking op de Vogelrichtlijn uit 1979 en de Habitatrichtlijn uit 1992. Samen

vormen deze twee richtlijnen het vlaggenschip van het Europese biodiversiteitsbeleid. Op

basis van deze richtlijnen zijn de lidstaten van de EU verplicht werk te maken van concrete

natuurbeschermingsregelen1. Ondanks het gegeven dat in 2012 reeds het twintigjarig bestaan

van de Habitatrichtlijn werd gevierd, is de toepassing ervan nog steeds brandend actueel. In

het bijzonder de in artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn omschreven „habitattoets‟

kan immers een enorme impact hebben in de praktijk. Voorbeelden hiervan zijn niet ver te

zoeken. Zo heerst er thans nog steeds een grote discussie omtrent het al dan niet ontpolderen

van de Hedwigepolder ter compensatie van de uitdieping van de Westerschelde.

Zowel de Vogel- als Habitatrichtlijn omvatten enerzijds wetsartikelen die specifiek gericht

zijn op de bescherming van verschillende dier- en plantensoorten en anderzijds artikelen die

gericht zijn op de bescherming van ganse (leef)gebieden. Deze masterproef zal evenwel

hoofdzakelijk betrekking hebben op deze laatste categorie van zogenaamde „gebiedsgerichte

maatregelen‟. De belangrijkste artikelen die hierbij geanalyseerd zullen worden, zijn de

artikelen 3 en 4 van de Vogelrichtlijn en artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Omdat de kern van

de gebiedsbescherming in de Europese Unie slechts vervat zit in deze drie artikelen, die dan

nog op een vrij algemene wijze zijn verwoord, en gelet op het gegeven dat deze bepalingen

zware verplichtingen opleggen aan de EU-lidstaten, is het niet te verwonderen dat deze

bepalingen reeds tot heel wat discussie hebben geleid in de praktijk. Meer nog: geen enkele

richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel

rechtspraak van het Europees Hof van Justitie! Het Hof heeft inmiddels heel wat lidstaten

(meermaals) veroordeeld wegens het niet nakomen van hun verplichtingen onder de Vogel-

en/of Habitatrichtlijn. Daarnaast heeft het Hof reeds meerdere prejudiciële vragen dienen te

beantwoorden omtrent de interpretatie van voormelde artikelen.

Het doel van deze masterproef is dan ook om een zo volledig mogelijk overzicht te

verschaffen van de rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de interpretatie van

de artikelen 3 en 4 van de Vogelrichtlijn en artikel 6 van de Habitatrichtlijn.

Alvorens dieper in te gaan op de rechtspraak omtrent de interpretatie van deze artikelen,

schets ik in hoofdstuk 1 van dit werk het algemene kader waarin deze artikelen moeten

worden bestudeerd. Deze bepalingen kunnen immers niet worden aanzien als losstaande

regels. Een goed inzicht in de algemene werking/achtergrond van de Vogel- en

Habitatrichtlijn is dan ook onontbeerlijk om de afzonderlijke artikelen op een juiste manier te

kunnen interpreteren.

Dit werk behandelt de stand van de rechtspraak van het Hof van Justitie zoals bekend op 31

maart 2013. Met recentere arresten werd geen rekening meer gehouden.

1 H. SCHOUKENS, “Minder biodiversiteitsverlies na 20 jaar Habitatrichtlijn?”, Juristenkrant, afl. 262, 30 januari

2013, 16.

Page 7: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

2

Hoofdstuk 1: Algemeen kader en huidige situatie in Vlaanderen

1.1. De Vogelrichtlijn

1. Vanaf het begin van de jaren „70 van de vorige eeuw gingen op Europees niveau geleidelijk

aan meer en meer stemmen op om op vlak van natuurbescherming juridische maatregelen te

treffen. Vooral de jaarlijks wederkerende en ongebreidelde jacht op trekvogels in Zuid-

Europa en Noord-Afrika deed bij de Europese bevolking het besef groeien dat er acties

moesten worden ondernomen om het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan. Een eerste stap

werd genomen door in het Eerste Milieuactieprogramma van 1973 een aantal concrete

maatregelen, gericht op natuurbehoud, te formuleren en hierbij uitdrukkelijk de

vogelbescherming als een domein voor communautaire acties te vermelden2. Verdere

ontwikkelingen hebben uiteindelijk geleid tot de vaststelling van een eerste belangrijke

natuurbeschermingsrichtlijn van de Europese Gemeenschap, met name de Vogelrichtlijn3 van

1979.

2. Het toepassingsgebied van deze richtlijn heeft betrekking op de instandhouding van alle

natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten van

de Europese Unie. Zij betreft de bescherming, het beheer en de regulering van deze soorten en

stelt de regels op voor de exploitatie ervan. De Vogelrichtlijn is niet alleen van toepassing op

de vogels zelf, maar ook op hun eieren, hun nesten en hun leefgebieden4. De lidstaten moeten

voor deze vogelsoorten alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat hun populatie

op een niveau wordt gehouden of gebracht dat beantwoordt aan de ecologische,

wetenschappelijke en culturele eisen, tevens met in achtneming van economische en

recreatieve eisen5. Daarnaast bevat de Vogelrichtlijn een standstill-clausule door te bepalen

dat de maatregelen die op grond van deze richtlijn worden genomen, niet mogen leiden tot

een verslechtering van de huidige toestand van instandhouding van alle voormelde

2 P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H. SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale beschermingszones in Vlaanderen:

juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk, Brugge, Vanden Broele, 2007, 23; G. VAN HOORICK,

Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, 186-188. 3 Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, Pb.L. 25 april 1979,

afl. 103, 1. 4 Art. 1 Vogelrichtlijn.

5 Art. 2 Vogelrichtlijn.

Page 8: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

3

vogelsoorten6. Verder moet er ook nog worden op gewezen dat de lidstaten strengere

maatregelen kunnen nemen dan deze die in de richtlijn zijn voorzien7.

3. De Vogelrichtlijn omvat 2 grote groepen beschermingsmaatregelen: enerzijds de

gebiedsgerichte maatregelen (infra), die terug te vinden zijn in de artikelen 3 en 4, en

anderzijds de soortengerichte maatregelen, zoals omschreven in de artikelen 5 tot en met 9.

Deze laatste categorie maatregelen zijn vooral gericht op (het beperken van) de vogelvangst,

de jacht op vogels en de vogelhandel.

4. Tenslotte moet er nog worden op gewezen dat de Vogelrichtlijn vijf bijlagen bevat. Met

betrekking tot de vogelsoorten die in Bijlage I, II en III worden vermeld, gelden er immers

aparte regimes. Omwille van de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Unie moesten

deze bijlagen reeds enkele malen worden aangepast. Door middel van Richtlijn 2009/147/EG8

werden de talrijke amendementen aan de bijlagen van de Vogelrichtlijn gecodificeerd. Deze

richtlijn van 2009 veranderde echter niets aan de artikelen van de richtlijn uit 19799.

1.2. De Habitatrichtlijn

5. In de jaren na de totstandkoming van de Vogelrichtlijn kwam de noodzaak aan het licht om

een Europees juridisch instrument te creëren dat zich niet enkel richt op de bescherming van

in het wild levende vogelsoorten, maar tevens de bescherming beoogt van andere in het wild

levende dier- en plantensoorten enerzijds en van habitats op zich anderzijds. Hieraan werd in

1992 voldaan door de invoering van de Habitatrichtlijn10

.

6. De hoofddoelstelling van deze richtlijn is om bij te dragen tot het waarborgen van de

biologische diversiteit, door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en

fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. De maatregelen

die op grond van de Habitatrichtlijn worden genomen, beogen in het bijzonder de natuurlijke

habitats en de wilde dier- en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat

van instandhouding te behouden of te herstellen. Hierbij wordt rekening gehouden met de

6 Art. 13 Vogelrichtlijn.

7 Art. 14 Vogelrichtlijn.

8 Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van

de vogelstand, Pb.L. 26 januari 2010, afl. 20, 7. 9 A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2012, 193.

10 Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de

wilde flora en fauna, Pb.L. 22 juli 1992, afl. 206, 7.

Page 9: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

4

vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met regionale en lokale

bijzonderheden11

.

7. Het toepassingsgebied van de (beschermingsmaatregelen uit de) Habitatrichtlijn strekt zich

enerzijds uit tot de typen natuurlijke habitats12

van communautair belang die vermeld worden

in Bijlage I en anderzijds tot de soorten van communautair belang die worden opgesomd in de

Bijlagen II, IV en V. Het begrip „typen natuurlijke habitats van communautair belang‟ slaat

op habitats die gevaar lopen te verdwijnen, habitats die een beperkt natuurlijk

verspreidingsgebied hebben en/of die opmerkelijke voorbeelden zijn van één of meer van de

volgende biogeografische regio‟s: Alpiene gebied, Atlantische zone, Zwarte-Zeegebied,

boreale zone, continentale zone, Macaronesië, Middellandse-Zeegebied, Pannonische gebied

en steppengebied13

. Met „soorten van communautair belang‟ worden bedreigde, kwetsbare,

zeldzame en/of endemische soorten bedoeld14

.

8. Net zoals de Vogelrichtlijn bevat ook de Habitatrichtlijn zowel gebiedsgerichte

beschermingsmaatregelen (infra) als maatregelen die gericht zijn op de bescherming van

soorten. De gebiedsgerichte maatregelen zijn terug te vinden in de artikelen 3 tot en met 11 en

de soortengerichte maatregelen respectievelijk in de artikelen 12 tot en met 16 van de

Habitatrichtlijn. Deze laatste categorie maatregelen zijn ondermeer gericht op de strikte

bescherming van de dier- en plantensoorten vermeld in Bijlage IV15

, de exploitatie van de

soorten uit Bijlage V16

en op verboden middelen en praktijken17

.

1.3. Natura 2000

9. Door middel van de Habitatrichtlijn werd de doelstelling in het leven geroepen om een

Europees ecologisch netwerk, genaamd „Natura 2000‟, uit te bouwen. Artikel 3 van deze

richtlijn bepaalt immers dat er “een coherent Europees ecologisch netwerk wordt gevormd

van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd”. Het netwerk omvat vooreerst de

11

Art. 2 Habitatrichtlijn. 12

Het begrip „natuurlijke habitats‟ wordt in artikel 1, b) van de Habitatrichtlijn gedefinieerd als “land- of

waterzones met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken, en die zowel geheel natuurlijk als

halfnatuurlijk kunnen zijn”. 13

Art. 1, c Habitatrichtlijn. 14

Art. 1, g Habitatrichtlijn. 15

Art. 12 en 13 Habitatrichtlijn. 16

Art. 14 Habitatrichtlijn. 17

Art. 15 Habitatrichtlijn.

Page 10: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

5

speciale habitatbeschermingszones. Dit zijn de gebieden met typen natuurlijke habitats en

habitats van soorten die op grond van de Habitatrichtlijn moeten worden aangewezen door de

EU-lidstaten. Daarnaast behoren tevens de speciale vogelbeschermingszones die door de

lidstaten op basis van de Vogelrichtlijn werden aangewezen tot Natura 200018

. Dit netwerk

van beschermde natuurgebieden kan worden beschouwd als het middel bij uitstek om het

verlies aan natuurlijke biodiversiteit in Europa tegen te gaan. Het belang ervan mag dus zeker

niet worden onderschat. De lidstaten zijn immers verantwoordelijk voor het beheer en de

instandhouding van deze gebieden en er geldt een strikt juridisch beschermingsregime waar

men slechts in welbepaalde gevallen mag van afwijken (infra). Hierdoor kan Natura 2000

worden gezien als een „safe haven‟ voor meer dan 180 soorten en ondersoorten vogels

enerzijds en voor meer dan 250 typen habitats, 200 diersoorten (andere dan vogels) en meer

dan 430 plantensoorten anderzijds19

. Het netwerk omvat reeds 768000 km² (17,9%) van het

grondgebied van de EU en meer dan 217000 km² (4%) van de zeeën van de EU20

.

10. In Vlaanderen werden er al 24 speciale beschermingszones aangewezen op basis van de

Vogelrichtlijn met een gezamenlijke oppervlakte van 98423 hectare, wat overeenkomt met

7,3% van het Vlaamse grondgebied. Daarnaast werden ook 38 speciale

habitatbeschermingszones vastgesteld met een gezamenlijke oppervlakte van 104888 hectare,

wat overeenkomt met 7,8% van de Vlaamse landoppervlakte. Door overlapping vormen deze

gebieden samen een netwerk van zo‟n 166187 hectare of met andere woorden 12,3% van het

Vlaamse grondgebied21

.

18

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 134-135. 19

http://europa.eu/legislation_summaries/glossary/natura_nl.htm 20

http://europa.eu/rapid/press-release_IP-12-1255_nl.htm 21

H. DEMOLDER, J. PEYMEN, Natuurindicatoren 2012. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het

beleid, Brussel, INBO, 2012, 22.

Page 11: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

6

Hoofdstuk 2: Gebiedsbescherming in de Vogelrichtlijn

11. Wat betreft de bepalingen in de Vogelrichtlijn met betrekking tot gebiedsbescherming kan

een onderscheid worden gemaakt tussen de maatregelen die, op grond van artikel 3, moeten

worden genomen voor alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU-

lidstaten enerzijds en de specifieke maatregelen die, op basis van artikel 4, moeten worden

genomen ter bescherming van de vogelsoorten die vermeld worden in Bijlage I van de

Vogelrichtlijn en de geregeld voorkomende trekvogels anderzijds.

2.1. Artikel 3 Vogelrichtlijn: Algemene habitatbescherming

12. Zoals hierboven reeds vermeld, is het toepassingsgebied van de Vogelrichtlijn in beginsel

zeer ruim. Krachtens artikel 3 hebben de lidstaten immers de verplichting om alle nodige

maatregelen te nemen om voor alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten22

een voldoende

gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te

houden of te herstellen. Deze beschermingsmaatregelen moeten worden genomen met

inachtneming van de eisen die in artikel 2 worden opgesomd23

. Deze omvatten naast

ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, tevens economische en recreatieve eisen24

.

Dit is echter niet het geval bij de specifieke gebiedsbeschermende maatregelen die moeten

worden genomen krachtens artikel 4. Bij het aanwijzen van speciale vogelbeschermingszones

voor de vogelsoorten uit Bijlage I en de geregeld voorkomende trekvogels mag er namelijk

enkel rekening worden gehouden met ornithologische criteria (infra)25

.

13. Verder concretiseert het tweede lid van artikel 3 van de Vogelrichtlijn dat in de eerste

plaats de volgende vier maatregelen worden genomen voor de instandhouding, bescherming

en het herstel van biotopen en leefgebieden: 1) instelling van beschermingszones, 2)

onderhoud en ruimtelijke ordening overeenkomstig de ecologische eisen van leefgebieden

binnen en buiten de beschermingszones, 3) herstel of aanleg van vernietigde biotopen en 4)

aanleg van biotopen26

. Hierbij rees in de praktijk de vraag of de lidstaten verplicht zijn om

speciale vogelbeschermingszones aan te wijzen voor de in artikel 1 bedoelde vogelsoorten,

22

Dit betreft dus alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten

van de Europese Unie. 23

Artikel 3, eerste lid Vogelrichtlijn. 24

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 136-137. 25

A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2012, 196. 26

Artikel 3, tweede lid Vogelrichtlijn.

Page 12: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

7

om aan hun verplichtingen onder artikel 3 tegemoet te komen. Gelet op de onderlinge

samenhang tussen de artikelen 3 en 4 van de Vogelrichtlijn kan men tot de conclusie komen

dat het instellen van speciale vogelbeschermingszones voor de soorten die op grond van

artikel 3 beschermd worden slechts één van de mogelijke maatregelen is die men kan nemen,

en dus geen absolute verplichting impliceert27

. Dit in tegenstelling tot het strengere artikel 4

dat de lidstaten, ter bescherming van de vogelsoorten uit Bijlage I en de geregeld

voorkomende trekvogels, wel uitdrukkelijk verplicht om speciale beschermingszones aan te

wijzen.

14. Deze conclusie kan eveneens worden afgeleid uit het arrest van het Hof van Justitie van

de Europese Unie28

van 13 juni 200229

. Deze uitspraak is er gekomen nadat de Europese

Commissie, op grond van artikel 226 EG (thans: art. 258 VWEU30

), bij het Hof een beroep

had ingesteld om vast te stellen dat Ierland, door niet alle nodige maatregelen te nemen ter

bescherming van het moerassneeuwhoen, zijn verplichtingen onder artikel 3 van de

Vogelrichtlijn niet is nagekomen31

. Het moerassneeuwhoen (Lagopus lagopus scoticus et

hibernicus) is immers een in Ierland van nature in het wild voorkomende vogelsoort,

waardoor het beschermingsregime van artikel 3 hier van toepassing is. Deze vogelsoort valt

daarentegen niet onder het toepassingsgebied van artikel 4 van de Vogelrichtlijn aangezien

deze soort niet in Bijlage I is opgenomen en geen trekvogel, maar een standvogel is32

. Het

leefgebied van het moerassneeuwhoen bestaat uit heuvels, heide- en moerasgebieden die

overwegend begroeid zijn met struikheide. Deze plant is immers de voornaamste voedselbron

voor de moerassneeuwhoen en zorgt voor een geschikte nestgelegenheid en bescherming

tegen predators. Struikhei (Calluna vulgaris) is echter een plantensoort die enorm gevoelig is

voor overbegrazing en die in Ierland in de jaren voor dit arrest fors achteruitging ten gevolge

van extensieve begrazing door schapen. In casu stelde de Commissie, op grond van enkele

wetenschappelijke werken, vast, dat zowel de populatie van het moerassneeuwhoen, evenals

hun leef- en broedgebieden sterk achteruit waren gegaan in Ierland. Vooreerst baseerde de

27

CH.W. BACKES, P.J.J. VAN BUUREN, A.A. FRERIKS, Hoofdlijnen natuurbeschermingsrecht, Sdu Uitgevers bv,

Den Haag, 2004, 89. 28

Hierna ook wel: “Hof van Justitie” of “het Hof”. 29

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, Jur. 2002, I, 5335. 30

Dit artikel betreft “het beroep wegens niet-nakoming”. Zowel de Europese Commissie als de EU-lidstaten

kunnen deze procedure inleiden wanneer zij menen dat een (andere) lidstaat zijn verplichtingen onder de EU-

wetgeving niet naleeft. Indien het Hof daadwerkelijk een inbreuk vaststelt, dan moet de overtredende lidstaat

onmiddellijk corrigerende acties ondernemen. Wanneer deze lidstaat echter in gebreke blijft, dan kan deze een

boete krijgen (http://europa.eu/about-eu/institutions-bodies/court-justice/index_nl.htm). 31

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, punt 1. 32

Conclusie Adv. Gen. punt 25 in zaak C-117/00.

Page 13: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

8

Commissie zich op een verslag van de Irish Wildbird Conservancy uit 1993 waarin wordt

opgemerkt dat het moerassneeuwhoen één van de twaalf meest bedreigde broedvogels uit

Ierland is en dat hun aantal de afgelopen 20 jaar is gehalveerd33

. Daarnaast verwees ze naar

twee atlassen over broedvogels in Groot-Brittannië en Ierland waaruit de vermindering van

voormelde gebieden kon worden afgeleid34

. Verder refereerde de Commissie ondermeer ook

naar het feit dat het broedgebied van het moerassneeuwhoen voor een groot deel samenviel

met de gebieden die door de Irish Heritage Council waren aangewezen als “gebieden die

wegens overbegrazing zijn aangetast”35

. Derhalve achtte de Commissie het noodzakelijk dat

Ierland zo snel mogelijk gepaste maatregelen moest nemen om de extensieve begrazing tegen

te gaan om zo een voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang van

de habitats van het moerassneeuwhoen te beschermen, in stand te houden en te herstellen36

.

De Ierse regering stelde daartegenover dat het enerzijds wel erkende dat zowel de populatie

van deze soort als de omvang van haar leefgebied ernstig werden bedreigd door

overbegrazing. Desalniettemin meende ze dat, op basis van de door de Commissie

aangevoerde argumenten, niet kon worden bewezen dat de oppervlakte van het leefgebied van

het moerassneeuwhoen dermate was gereduceerd dat het niet meer volstond om de soort in

stand te houden. Omdat de Ierse regering van oordeel was dat pas in het geval van een

dergelijke reductie, er een inbreuk op artikel 3 kon worden vastgesteld, was zij dan ook van

mening dat Ierland niet in gebreke was met zijn verplichtingen onder de Vogelrichtlijn37

.

Het Hof van Justitie ging evenwel niet akkoord met deze nauwe interpretatie die door de Ierse

regering aan artikel 3 werd gegeven. Het Hof verwees hierbij naar eerdere rechtspraak waarin

werd geoordeeld dat de verplichtingen die voor de lidstaten uit dit artikel voortvloeien, reeds

van kracht zijn “voordat er een daadwerkelijke vermindering van het aantal vogels is

vastgesteld of het gevaar van verdwijning van een beschermde soort is ingetreden”38

. Artikel

3 van de vogelrichtlijn impliceert dus een preventieve beschermingsverplichting39

. Het louter

afwezig zijn van overtuigend bewijsmateriaal dat het behoud van het moerassneeuwhoen in

het gedrang wordt gebracht, kon dus niet door Ierland worden ingeroepen om aan zijn

verplichtingen te verzaken. Aldus volgde het Hof het standpunt van de Commissie door te

33

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, punten 13 en 16. 34

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, 13 en 17. 35

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, punten 13 en 18. 36

Conclusie Adv. Gen. punt 32 in zaak C-117/00. 37

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, punt 14 en conclusie Adv. Gen. punt 35 in zaak C-

117/00. 38

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, Jur. 1993, I, 4221, punten 13, 14 en 15; HvJ 13 juni

2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, punt 15 en conclusie Adv. Gen. punt 69 in zaak C-117/00. 39

Conclusie Adv. Gen. punt 70 in zaak C-117/00.

Page 14: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

9

oordelen dat Ierland, door niet alle nodige maatregelen te nemen om voor het

moerassneeuwhoen een voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende

omvang ervan te beschermen, zijn verplichtingen onder artikel 3 van de Vogelrichtlijn niet

was nagekomen.

15. In dit arrest is het Hof dus tot de conclusie gekomen dat er in het algemeen onvoldoende

maatregelen waren genomen door Ierland. Er werd echter nergens uitdrukkelijk bepaald dat

deze lidstaat het leefgebied van het moerassneeuwhoen als speciale vogelbeschermingszones

had moeten aanwijzen. Er kan dus worden besloten dat het instellen van een

beschermingszone voor de soorten die onder het toepassingsgebied van artikel 3 vallen geen

verplichte maatregel is. De lidstaten hebben dus de mogelijkheid om andere

beschermingsmaatregelen te nemen om aan hun verplichtingen onder dit artikel tegemoet te

komen40

. Dit impliceert dus bijna een resultaatsverbintenis in hoofde van de lidstaten om te

voorzien in voldoende geschikte leefgebieden voor alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten.

16. In de praktijk zal het Hof van Justitie echter niet vaak nagaan of een lidstaat zijn

verplichtingen onder artikel 3 van de Vogelrichtlijn al dan niet heeft geschonden. In de

meeste gevallen dat een lidstaat zijn verplichtingen niet nakomt, zal er immers ook een

vogelsoort uit Bijlage 1 of een geregeld voorkomende trekvogel nadelen ondervinden en zal

de zaak door het Hof uitsluitend in het kader van het strengere artikel 4 van de Vogelrichtlijn

worden onderzocht41

. Dit was ondermeer het geval in de zaak Marismas de Santõna42

(infra).

2.2. Artikel 4 Vogelrichtlijn: speciale vogelbeschermingszones

17. Zoals hierboven reeds vermeld, gelden er voor de in Bijlage I vermelde vogelsoorten

enerzijds en voor de geregeld voorkomende trekvogels anderzijds, specifieke verplichtingen

inzake gebiedsbescherming.

18. Bijlage I van de Vogelrichtlijn omvat reeds 193 vogelsoorten. Het gaat hier om soorten

die met uitsterven bedreigd zijn, soorten die gevoelig zijn voor veranderingen van hun

leefgebied, soorten die zeldzaam zijn wegens hun zwakke populatie of omdat zij slechts

plaatselijk voorkomen en andere soorten die omwille van de specifieke kenmerken van hun

40

CH.W. BACKES, P.J.J. VAN BUUREN, A.A. FRERIKS, Hoofdlijnen natuurbeschermingsrecht, Sdu Uitgevers bv,

Den Haag, 2004, 89. 41

G. VAN HOORICK, Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, 169. 42

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, Jur. 1993, I, 4221, punt 23.

Page 15: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

10

habitat bijzondere aandacht verdienen43

. Hierbij wordt rekening gehouden met de tendensen

en de schommelingen van hun populatiepeil. In sommige gevallen is echter slechts enkel de

meer bedreigde ondersoort van een soort opgelijst. Voor België zijn ondermeer volgende

soorten relevant: de slechtvalk, zwarte specht, velduil, ijsvogel, blauwborst en ooievaar44

.

Krachtens artikel 4, eerste lid van de Vogelrichtlijn moeten er voor de leefgebieden van deze

Bijlage I-soorten speciale beschermingsmaatregelen worden genomen zodat deze soorten daar

waar zij nu voorkomen, kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten. Om deze

doelstelling te bereiken zijn de lidstaten verplicht om de naar aantal en oppervlakte voor de

instandhouding van deze soorten meest geschikte gebieden aan te wijzen als speciale

vogelbeschermingszone. Daarbij moet rekening worden gehouden met de bescherming die

deze soorten nodig hebben in de geografische zee- en landzone waar de Vogelrichtlijn van

toepassing is45

.

19. Daarnaast zijn de lidstaten, op grond van artikel 4, tweede lid van de Vogelrichtlijn,

tevens verplicht om analoge maatregelen te nemen ten aanzien van de niet in Bijlage I

vermelde, geregeld voorkomende trekvogels. Hierbij moet rekening worden gehouden met

(de behoeften van het gebied van bescherming in de geografische zee- en landzone waar deze

richtlijn van toepassing is, ten aanzien van) hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en de

rustplaatsen in hun trekzones. Verder moet er ook nog extra aandacht besteed worden aan de

bescherming van de watergebieden en in het bijzonder de watergebieden van internationaal

belang46

. De Vogelrichtlijn verwijst hiermee dus impliciet naar het Ramsar-verdrag47

van

197148

.

2.2.1. Aanwijzing

20. Zoals reeds vermeld, ligt de bevoegdheid tot het aanwijzen van speciale

vogelbeschermingszones volledig in handen van de lidstaten. Het oorspronkelijke voorstel

van de Commissie dat de lidstaten bij het aanwijzen overleg moesten plegen met de

Commissie, werd immers van tafel geveegd en vervangen door artikel 4, derde lid van de

43

http://ec.europa.eu/environment/nature/conservation/wildbirds/threatened/index_en.htm 44

G. VAN HOORICK, Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, 199. 45

Artikel 4, eerste lid Vogelrichtlijn. 46

Artikel 4, tweede lid Vogelrichtlijn. 47

Convention on Wetlands of International Importance especially as Waterfowl Habitat. Ramsar (Iran), 2

February 1971. UN Treaty Series No. 14583. As amended by the Paris Protocol, 3 December 1982, and Regina

Amendments, 28 May 1987. 48

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 137.

Page 16: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

11

Vogelrichtlijn49

. Conform deze bepaling zijn de lidstaten enkel verplicht om alle nuttige

gegevens aan de Commissie over te brengen, zodoende dat zij initiatieven kan nemen om

ervoor te zorgen dat beschermde gebieden voor de Bijlage-I soorten en de geregeld

voorkomende de trekvogels een samenhangend geheel vormen dat voldoet aan de eisen

inzake bescherming van de soorten in de geografische zee- en landzone waar deze richtlijn

van toepassing is50

.

21. Het aanwijzen van speciale beschermingszones moet gebeuren door middel van formele

aanwijzingsbeslissingen die een onbetwistbare dwingende kracht hebben en aldus

tegenstelbaar zijn aan derden51

. Dit wordt bevestigd in het arrest van het Hof van Justitie van

27 februari 200352

. In deze zaak heeft het Hof geoordeeld dat het Koninkrijk België haar

aanwijzingsverplichtingen onder de Vogelrichtlijn niet was nagekomen, onder andere doordat

de afbakening van de in het Vlaams Gewest gelegen speciale beschermingszones niet aan

derden tegenwerpbaar was53

. Overeenkomstig Belgisch recht kunnen de maatregelen die door

de regionale overheden worden genomen slechts dwingende kracht krijgen indien ze in het

Belgisch Staatsblad worden bekend gemaakt. Enkel in dat geval ontstaat er een onweerlegbaar

vermoeden dat de rechtssubjecten van deze maatregels op de hoogte werden gebracht.

Aangezien de geografische kaarten die de speciale beschermingszones op het grondgebied

van het Vlaams Gewest hadden afgebakend echter uitsluitend in de gemeentehuizen ter inzage

waren gelegd, en dus niet in het Belgisch Staatsblad waren verschenen, was de Commissie

van mening dat deze kaarten niet aan derden konden worden tegengeworpen54

. Het

Koninkrijk België stelde daartegenover dat de lidstaten over een ruime

beoordelingsbevoegdheid beschikken om te bepalen op welke wijze dat de maatregelen die

worden genomen ter omzetting van een Europese richtlijn bindende kracht kunnen krijgen en

dat hieruit volgt dat de vraag of deze kaarten al dan niet dwingende kracht hebben een

aangelegenheid van intern Belgisch recht is. Hieruit kon aldus volgens België worden

afgeleid dat, hoewel de bekendmaking van maatregelen in het Belgisch Staatsblad naar

Belgisch recht de gebruikelijke formaliteit is, het perfect mogelijk is om een maatregel via een

ander kanaal bekend te maken, op voorwaarde natuurlijk dat elk rechtssubject in de

mogelijkheid wordt gesteld om er effectief kennis van te nemen. Om deze redenering te

49

G. VAN HOORICK, Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, 199. 50

Artikel 4, derde lid Vogelrichtlijn. 51

A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2012, 196. 52

HvJ 27 februari 2003, nr. C-415/01, Commissie v. België, Jur. 2003, I, 2081. 53

HvJ 27 februari 2003, nr. C-415/01, Commissie v. België, punten 1 en 26. 54

HvJ 27 februari 2003, nr. C-415/01, Commissie v. België, punt 19.

Page 17: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

12

ondersteunen verwees België naar de uitspraak van het Hof van Cassatie waarin werd erkend

dat de streek- en gewestplannen in het kader van de ruimtelijke ordeningswetgeving een

dwingend karakter hebben55

. Het Hof achtte de argumenten van het Koninkrijk België echter

ontoereikend en is daarentegen het standpunt van de Commissie gevolgd door te oordelen dat

België de op hem rustende verplichtingen krachtens artikel 4, leden 1 en 2 van de

Vogelrichtlijn niet was nagekomen56

.

22. De implementatie door de lidstaten van deze bepalingen is in het verleden niet van een

leien dakje gelopen. Zo zijn er heel wat zaken voor het Hof van Justitie gekomen betreffende

de vraag over hoe ruim de beleidsvrijheid van de lidstaten is bij het al dan niet aanwijzen van

gebieden op grond van artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn. Doordat er aan deze

aanwijzingsverplichting een strikt beschermingsregime wordt gekoppeld, kan het aanwijzen

van een gebied als speciale beschermingszone immers zware economische consequenties

hebben voor de lidstaat in kwestie57

. Zo kan een speciale vogelbeschermingszone

bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat havenuitbreidingen worden verhinderd, dat de

ontwikkelingsmogelijkheden van een industriegebied worden beperkt of dat bepaalde

landbouwactiviteiten aan banden moeten worden gelegd.

Enkel ornithologische (wetenschappelijke/ecologische) criteria

23. Een eerste vermeldenswaardig arrest van het Hof van Justitie met betrekking tot de

beleidsvrijheid van lidstaten om speciale vogelbeschermingszones aan te wijzen, is de zaak

Leybucht uit 1991 (infra). Hierin ging het Hof ervan uit dat “de lidstaten stellig over een

zekere beoordelingsmarge beschikken, wanneer zij overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de

richtlijn de meest geschikte gebieden moeten kiezen die voor aanwijzing als speciale

beschermingszones in aanmerking komen”58

.

24. Sinds de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Marismas de Santoña uit 1993 blijkt

echter dat deze beoordelingsvrijheid van de lidstaten zeer beperkt is, aangezien het Hof van

oordeel was dat bij de aanwijzing van speciale vogelbeschermingszones uitsluitend

55

HvJ 27 februari 2003, nr. C-415/01, Commissie v. België, punten 20 en 23. 56

CH.W. BACKES, P.J.J. VAN BUUREN, A.A. FRERIKS, Hoofdlijnen natuurbeschermingsrecht, Sdu Uitgevers bv,

Den Haag, 2004, 90. 57

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 137. 58

HvJ 28 februari 1991, nr. C-57/89, Commissie v. Duitsland, Jur. 1991, I, 883, punt 20.

Page 18: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

13

ornithologische criteria een rol mogen spelen59

. In deze zaak was de Commissie van mening

dat Spanje de op hem rustende verplichtingen niet was nagekomen door onder andere, in

strijd met artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn, het gebied Marismas de Santoña niet

als speciale beschermingszone aan te wijzen60

. De moerassen van Santoña zijn gelegen in de

provincie Cantabrië in het noorden van Spanje en bestaan uit een estuarium waarin vijf

rivieren samenkomen. Deze vormen een beschutte baai met brak water die aan de volle zee

voorafgaat en waar er bij laagtij meer dan 3500 hectare met slib bedekte terreinen droog

komen te staan. Dit slikken- en schorrengebied bevordert het bestaan van een fauna van

ongewervelde organismen die de ideale voedselbron vormen voor heel wat wad- en

zeevogels. Het hoeft dan ook geen verwondering te wekken dat de moerassen van Santoña

één van belangrijkste ecosystemen van het Iberische schiereiland zijn voor talrijke

(water)vogels. Een deel van deze vogels verblijft er permanent. Daarnaast dienen de

moerassen van Santoña tevens als overwinteringsgebied of als rust- en foerageerplaats voor

heel wat Europese trekvogels. Het gebied herbergt doorgaans een populatie van zo‟n 15 à

20000 vogels van ongeveer honderd verschillende soorten, waarvan 19 soorten die zijn

opgelijst in Bijlage I van de Vogelrichtlijn, zoals bijvoorbeeld de lepelaar, en minstens 14

soorten trekvogels61

. De Commissie was er dan ook van overtuigd dat “de moerassen van

Santoña niet alleen een onmisbaar leefgebied zijn voor het overleven van met uitsterving

bedreigde vogelsoorten, in de zin van artikel 4, lid 1, van deze richtlijn, maar tevens een

watergebied van internationale betekenis voor aldaar geregeld voorkomende trekvogels in de

zin van artikel 2 van dat artikel”62

. Ter ondersteuning van haar standpunt verwees de

Commissie naar internationaal erkende wetenschappelijke criteria waaruit blijkt dat de

moerassen van Santoña van internationaal belang zijn voor het behoud en voortbestaan van

één soort uit Bijlage I, met name de lepelaar (Platalea leucorodia), en 3 soorten trekvogels.

Volgens deze criteria is het gebied daarnaast ook van nationaal belang voor 2 Bijlage I-

soorten en meer dan tien soorten trekvogels63

. Gelet op al deze (ornithologische) informatie

was de Commissie dan ook van oordeel dat de moerassen van Santoña een meest geschikt

gebied vormden in de zin van artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn en dat Spanje aldus

in gebreke was met deze artikelen door dit gebied niet als speciale vogelbeschermingszone

59

P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H. SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale beschermingszones in Vlaanderen:

juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk, Brugge, Vanden Broele, 2007, 28; HvJ 2 augustus 1993, nr.

C-355/90, Commissie v. Spanje, Jur. 1993, I, 4221. 60

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punt 1. 61

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punt 27 en conclusie Adv. Gen. punt 3 in zaak C-

355/90. 62

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punt 24. 63

Conclusie Adv. Gen. punt 8 in zaak C-355/90.

Page 19: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

14

aan te wijzen. De Spaanse regering van haar kant betwistte de ecologische waarde van de

moerassen van Santoña niet. Dit was logisch aangezien zij het gebied reeds door middel van

een nationale wet voor een deel had aangewezen als natuurreservaat. Desalniettemin was zij

van mening dat Spanje geen inbreuk had gemaakt op voormelde bepalingen van de

Vogelrichtlijn omdat de nationale autoriteiten volgens haar beschikken over een

beoordelingsmarge betreffende de keuze en de afbakening van speciale beschermingszones en

het tijdstip van de aanwijzing ervan64

. Het Hof is deze zienswijze van de Spaanse regering

echter niet gevolgd en heeft geoordeeld dat “de lidstaten weliswaar over een zekere

beoordelingsmarge beschikken ten aanzien van de keuze van de speciale beschermingszones,

maar dat voor de aanwijzing van die zones bepaalde in de richtlijn aangegeven

ornithologische criteria gelden, zoals de aanwezigheid van de in Bijlage I genoemde

vogelsoorten enerzijds, en de aanduiding van een leefgebied als (internationaal) watergebied

anderzijds”65

. Gelet op deze redenering van het Hof en op de door de Commissie aangevoerde

wetenschappelijke ornithologische gegevens, werd Spanje dan ook veroordeeld wegens

schending van artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn, omdat zij de moerassen van

Santoña niet had aangewezen als speciale beschermingszone66

.

25. Uit dit arrest kan worden afgeleid dat, wanneer op grond van ornithologische criteria

vaststaat dat een gebied in aanmerking komt als speciale beschermingszone, maar wegens

economische, recreatieve of andere redenen niet als zondanig werd aangewezen, de

verplichtingen onder artikel 4, eerste en tweede lid niet werden nagekomen67

. Dit betekent

dat, hoewel de lidstaten nog over een zekere beoordelingsmarge beschikken, zij geen

discretionaire bevoegdheid hebben om te beslissen of een gebied al dan niet wordt

aangewezen als speciale beschermingszone en dat uitsluitend ornithologische criteria in

aanmerking mogen worden genomen68

.

26. Hierbij moet nog worden opgemerkt dat het Hof in de zaak Marismas de Santoña verder is

gegaan dan wat advocaat-generaal M. Van Gerven in zijn conclusie had beslist. Volgens Van

Gerven beschikten de lidstaten bij het aanwijzen immers wel over een discretionaire

beoordelingsmarge en was Spanje enkel verplicht om een gebied als speciale

beschermingszone aan te wijzen in het geval dat de Commissie met wetenschappelijk bewijs

64

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punt 25. 65

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punt 26. 66

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punt 32. 67

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 138. 68

A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2012, 197.

Page 20: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

15

kon aantonen dat het gebied van uniek of zeer bijzonder belang is voor de instandhouding van

een vogelsoort uit Bijlage I of een geregeld voorkomende trekvogel69

. In casu was dit enkel

het geval met betrekking tot de lepelaar en was er volgens Van Gerven dus enkel sprake van

een schending van artikel 4, eerste lid van de Vogelrichtlijn. Dit in tegenstelling tot de

redenering van het Hof, volgens dewelke een gebied reeds moet worden aangewezen indien

de Commissie op grond van ornithologisch bewijsmateriaal kan aantonen dat het gebied

behoort tot de meest geschikte gebieden voor het behoud van een soort uit Bijlage I of van een

trekvogel.

27. In 1996 heeft het Hof haar standpunt omtrent de interpretatie van artikel 4, leden 1 en 2

van de Vogelrichtlijn, zoals uiteengezet in de zaak Marismas de Santoña, bevestigd in het

arrest inzake de Lappel Bank70

. Dit arrest heeft betrekking op het estuarium en de moerassen

van de Medway die gelegen zijn aan de noordkust van Kent in het Verenigd Koninkrijk. Deze

vormen conform het Ramsar-verdrag van 1971 een watergebied van internationaal belang van

zo‟n 4681 hectare dat door heel wat soorten waterwild en waadvogels wordt gebruikt als

broed- en/of overwinteringsplaats, alsook als rustplek tijdens de trekperiodes. Er vertoeven

bovendien broedkolonies van nationaal belang van twee vogelsoorten uit Bijlage I, met name

van kluten (Recurvirostra avosetta) en dwergsternen (Sterna albifrons)71

. In 1993 werd het

gebied dan ook door de minister voor milieu aangewezen als speciale

vogelbeschermingszone, evenwel met uitzondering van de Lappel Bank. De Lappel Bank was

een getijdeslik van slechts 22 hectare groot dat deel uitmaakte van het estuarium en de

moerassen van de Medway en in het noorden aan de haven van Sheerness grensde. Ondanks

de vaststelling dat er geen soorten uit Bijlage I verbleven, vormden de slikgronden van de

Lappelbank een ideaal leefgebied voor heel wat vogelsoorten, zoals de wulp, tureluur,

bergeend, steenloper en bontbekplevier. Sommige van deze soorten kwamen er zelfs in veel

grotere getale voor dan op andere plaatsen in het estuarium en de moerassen van de Medway.

Het Hof was dan ook van mening dat de Lappel Bank een belangrijk bestanddeel van het

gehele ecosysteem van het estuarium vormde en dat het verdwijnen van dit getijdegebied naar

alle waarschijnlijkheid zou leiden tot een achteruitgang van de vogelpopulaties in de Medway

Estuary and Marshes72

. Gelet op de vaststelling dat de Lappel Bank de enige realistische zone

69

Conclusie Adv. Gen. punt 10 in zaak C-355/90. 70

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, Jur. 1996, I, 3805. 71

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, punt 11 en conclusie Adv.

Gen. punt 2 in zaak C-44/95. 72

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, punt 12 en conclusie Adv.

Gen. punten 2 en 5 in zaak C-44/95.

Page 21: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

16

vormde ter uitbreiding van de haven van Sheerness werd echter door de minister besloten om,

rekening houdend met al de economische voordelen die een havenuitbreiding tot gevolg zou

hebben op zowel nationaal als lokaal vlak, de Lappel Bank niet mee aan te duiden als speciale

beschermingszone73

.

28. Als reactie op dit besluit stelde de Royal Society for the Protection of Birds, een

vereniging voor vogelbescherming, een beroep tot nietigverklaring van dit besluit van de

minister in, met als voornaamste argument dat de minister in de aanwijzingsfase geen

rekening mocht houden met economische motieven. Deze eis werd echter zowel in eerste

aanleg als in beroep verworpen, zodanig dat de zaak voor het House of Lords kwam.

Vanwege de twijfels die rezen omtrent de interpretatie van de Vogelrichtlijn, heeft het House

of Lords bijgevolg, op grond van artikel 177 EG (thans: art. 267 VWEU), twee prejudiciële

vragen aan het Hof van Justitie gesteld met betrekking tot de interpretatie van de artikelen 2

en 4 van de Vogelrichtlijn74

.

29. Ten eerste betrof het de vraag of een lidstaat bij de aanwijzing van een speciale

beschermingszone op grond van artikel 4, lid 1 en/of lid 2 van de Vogelrichtlijn rekening mag

houden met de in artikel 2 van deze richtlijn vermelde economische eisen. Hierbij moet

vooreerst rekening worden gehouden met het feit dat er in artikel 4 van de Vogelrichtlijn, in

tegenstelling tot bij artikel 3 van de Vogelrichtlijn, niet op een expliciete wijze wordt

verwezen naar de in artikel 2 genoemde eisen. Desondanks stelden de regering van het

Verenigd Koninkrijk en de haven van Sheerness dat artikel 4 niet los van artikel 3 kan worden

bekeken en dat er dus tevens in het licht van eerst vermeld artikel rekening moet worden

gehouden met economische eisen75

. Het Hof heeft deze argumentatie echter niet aanvaard en

heeft haar redenering uit het arrest Marismas de Santoña doorgetrokken door te oordelen dat,

gelet op het doel van bijzondere bescherming dat bij artikel 4 wordt nagestreefd, een lidstaat

bij de aanwijzingsprocedure uitsluitend rekening mag houden met ornithologische criteria en

dus niet met de in artikel 2 vermelde economische eisen76

.

30. Daarnaast vroeg het House of Lords zich af of een lidstaat bij het aanwijzen van speciale

beschermingszones, ondanks een negatief antwoord op de eerste vraag, toch rekening mag

houden met de in artikel 2 genoemde economische eisen indien deze verband houden met een

73

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, punten 13 en 14 en conclusie

Adv. Gen. punten 2 en 7 in zaak C-44/95. 74

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, punten 1 en 15. 75

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, punt 20. 76

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, punten 25, 26 en 27.

Page 22: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

17

algemeen belang dat van hogere orde is enerzijds, of met dwingende redenen van groot

openbaar belang anderzijds. Wat betreft het eerste deel van deze vraag heeft het Hof

geoordeeld dat uit de arresten Leybucht en Marismas de Santoña blijkt dat er, bij het

aanwijzen van beschermingszones krachtens artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn,

geen economische eisen in aanmerking mogen worden genomen als een algemeen belang dat

van hogere orde is dan het door deze richtlijn nagestreefde belang op vlak van milieu77

. In het

tweede deel van deze tweede vraag legde het House of Lords de link met artikel 6, lid 4 van

de Habitatrichtlijn. Deze bepaling is sinds de inwerkingtreding van de Habitatrichtlijn immers

ook van toepassing op speciale vogelbeschermingszones (infra) en bepaalt dat economische

eisen als dwingende redenen van groot openbaar belang in aanmerking mogen worden

genomen om, in het kader van de afwijkingsprocedure uit artikel 6, leden 3 en 4 van de

Habitatrichtlijn, speciale beschermingszones te wijzigen. Het Hof heeft er echter op gewezen

dat deze procedure enkel betrekking kan hebben op reeds aangewezen speciale

beschermingszones en dus niet speelt tijdens de aanwijzingsfase zelf78

. Het Hof is dan ook tot

de conclusie gekomen dat er bij het aanwijzen van speciale beschermingszones krachtens

artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn geen rekening mag worden gehouden met

economische eisen, ook al houden zij verband met dwingende redenen van groot openbaar

belang79

.

31. Volgens bepaalde rechtsleer kan er uit deze zaak echter nog een andere belangrijke

conclusie worden getrokken. Zo stelde prof Van Hoorick vast dat het Hof in deze zaak lijkt

aan te nemen dat “gebieden (zoals de Lappel Bank) die een belangrijk bestanddeel vormen in

een gebied dat behoort tot de meest geschikte gebieden voor het behoud van een vogelsoort

van Bijlage I of van een trekvogelsoort, mee moeten worden aangewezen als speciale

beschermingszone, ook al staat niet vast dat er in de eerstgenoemde gebieden vogelsoorten

van Bijlage I of trekvogelsoorten leven”80

.

32. Uit het antwoord van het Hof op de gestelde prejudiciële vragen bleek bijgevolg dat in

casu de Lappel Bank als speciale vogelbeschermingszone diende aangewezen te worden en

dat zodoende de Royal Society for the Protection of Birds in het gelijk gesteld moest worden.

Helaas waren de havenuitbreidingswerkzaamheden op de Lappel Bank, die tot de vernietiging

77

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, punten 28 tot en met 31. 78

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, punten 36, 39 en 41. 79

C.J. BASTMEIJER, M.K. DE BRUIN, J.M. VERSCHUUREN, Juridische toets doelensystematiek Natura 2000 in

Nederland, Almere, Onkenhout Groepe, 2006, 41. 80

G. VAN HOORICK, Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, 204.

Page 23: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

18

van de natuurlijke kenmerken van het getijdeslik hebben geleid, reeds uitgevoerd voordat het

Hof van Justitie een uitspraak had gedaan81

. Om dit verlies aan habitat te compenseren werd

de Britse regering de verplichting opgelegd om een ander gebied aan te wijzen, zodat de

algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk gehandhaafd bleef82

.

33. Ondanks de slechte afloop voor de Lappel Bank zelf, heeft de uitspraak van het Hof in de

zaak Lappel Bank een grote invloed gehad op latere rechtspraak betreffende de

aanwijzingsverplichting van de lidstaten krachtens artikel 4, leden 1 en 2 van de

Vogelrichtlijn. Zo werd bijvoorbeeld Frankrijk in 1999 tot twee keer toe veroordeeld wegens

een onvoldoende groot gebied van het estuarium van de Seine83

(infra) enerzijds, en van het

moeras van de Poitou84

anderzijds, als speciale beschermingszone aan te wijzen.

Important Bird Areas in Europe (IBA)

34. Na verloop van tijd rees de vraag op welke ornithologische studies en/of andere

wetenschappelijke documenten een lidstaat zich precies kan baseren om te bepalen welke

gebieden er binnen zijn territorium het meest geschikt zijn om de instandhouding van de

vogelsoorten uit Bijlage I van de Vogelrichtlijn te verzekeren. In haar arrest van 19 mei

199885

stelde het Hof van Justitie voor het eerst dat de inventaris van Important Bird Areas in

Europe uit 1989 (hierna: “IBA 89”) hierbij voor het nodige wetenschappelijke

bewijsmateriaal kan zorgen. De IBA 89 omvat namelijk een lijst van de gebieden die van

groot belang zijn voor het behoud van de vogelstand in de Europese Gemeenschap en is in

opdracht van de Europese Commissie en in samenwerking met de International Council for

Bird Preservation (thans: BirdLife International86

) tot stand gekomen87

. In tegenstelling tot

voorafgaande arresten betreffende de interpretatie van de aanwijzingsverplichting krachtens

artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn, ging het in deze zaak niet om de vraag of één specifiek

gebied al dan niet als beschermd gebied moest worden aangewezen. Het Hof moest

daarentegen voor de eerste maal oordelen of een lidstaat, met name Nederland, in z‟n totaliteit

een voldoende aantal en oppervlakte aan speciale vogelbeschermingszones had aangeduid.

Gelet op het feit dat Nederland slechts 23 gebieden met een totale oppervlakte van amper

327602 hectare als speciale vogelbeschermingszone had aangeduid, was de Commissie van 81

Conclusie Adv. Gen. punt 9 in zaak C-44/95. 82

http://www.rspb.org.uk/ourwork/policy/sites/international/25years/failed/lappelbank.aspx 83

HvJ 18 maart 1999, nr. C-166/97, Commissie v. Frankrijk, Jur. 1999, I, 1719. 84

HvJ 25 november 1999, nr. C-96/98, Commissie v. Frankrijk, Jur. 1999, I, 8531. 85

HvJ 19 mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland, Jur. 1998, I, 3031. 86

http://www.birdlife.org/action/science/sites/index.html 87

HvJ 19 mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland, punten 28 en 68.

Page 24: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

19

oordeel dat Nederland kennelijk in gebreke was met artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn.

Hierbij verwees de Commissie naar de IBA 89 waarin voor Nederland 70 gebieden met een

totale oppervlakte van 797920 hectare worden aangeduid, die, op grond van de in deze studie

gehanteerde ornithologische criteria, als speciale vogelbeschermingszone zouden moeten

worden aangewezen. De door Nederland aangewezen gebieden vielen geheel of gedeeltelijk

samen met slechts 33 van deze 70 IBA 89-gebieden. Dit betekende dus dat Nederland

enerzijds minder dan de helft van de totale oppervlakte en anderzijds minder dan de helft van

het totale aantal gebieden, die door deze ornithologische studie werden gekwalificeerd als

meest geschikt gebied, niet als vogelbeschermingszone had aangewezen88

.

35. Vooreerst stelde de Nederlandse regering hiertegenover dat het aanwijzen van speciale

beschermingszones slechts één mogelijke maatregel is die een lidstaat kan nemen om aan de

verplichting onder artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn te voldoen. Doordat Nederland ook

andere speciale beschermingsmaatregelen had getroffen, zoals de aankoop van gebieden door

natuurbeschermingsorganisaties en het invoeren van de Natuurbeschermingswetgeving en de

soortbeschermingsplannen, was er volgens haar dan ook geen schending van dit artikel89

.

Daarnaast wees de verweerder er op dat de lidstaten bij het aanwijzen van speciale

vogelbeschermingszones krachtens artikel 4, lid 1 over een zeker beoordelingsmarge

beschikken90

. Tot slot werd betoogd dat er in de Vogelrichtlijn nergens vermelding wordt

gemaakt van de IBA 89 en dat deze ornithologische studie aldus niet meer is dan een niet

bindende lijst van gebieden die, op grond van niet algemeen aanvaarde wetenschappelijke

criteria, potentieel van belang kunnen zijn voor de instandhouding van bedreigde soorten91

.

36. Het Hof heeft vooreerst benadrukt dat de lidstaten hun aanwijzingsverplichting krachtens

artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn niet kunnen omzeilen door andere speciale

beschermingsmaatregelen te treffen. Eens het vaststaat dat een vogelsoort uit Bijlage I zich op

het grondgebied van een lidstaat bevindt, is deze dus sowieso verplicht om de meest geschikte

gebieden voor de instandhouding van deze soort als speciale beschermingszone aan te duiden.

Het Hof herhaalde hierbij haar uitspraak uit het arrest betreffende de Lappel Bank door te

beklemtonen dat bij de keuze en afbakening van deze beschermde gebieden geen rekening

mag worden gehouden met de economische eisen die in artikel 2 van de Vogelrichtlijn

88

HvJ 19 mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland, punt 40 tot en met 43. 89

HvJ 19 mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland, punt 46. 90

HvJ 19 mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland, punten 47 tot en met 50. 91

HvJ 19 mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland, punten 53 en 54.

Page 25: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

20

worden vermeld92

. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de beoordelingsmarge waarover

de lidstaten bij het aanwijzen van speciale beschermingszones beschikken, enkel en alleen

betrekking heeft op de toepassing van de ornithologische criteria ter identificatie van de meest

geschikte gebieden. Deze beoordelingsvrijheid impliceert dus niet dat een lidstaat de keuze

heeft om een gebied dat op grond van de toegepaste (ornithologische) criteria als meest

geschikt wordt gekwalificeerd, al dan niet als speciale beschermingszone aan te duiden.

Eenmaal vaststaat dat een bepaald gebied volgens ornithologische criteria behoort tot de

meest geschikte gebieden voor het behoud van een vogelsoort uit Bijlage I, is de lidstaat dus

verplicht om het gebied aan te wijzen93

. Tot slot kwam de belangrijke vraag aan bod of het

Hof de IBA 89 als maatstaf mocht gebruiken om uit te maken in hoeverre Nederland aan haar

aanwijzingsverplichting tegemoet was gekomen. Het Hof heeft deze vraag positief

beantwoord door te stellen dat “de IBA 89 in casu het enige document met wetenschappelijk

bewijsmateriaal blijkt te zijn, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of Nederland haar

verplichting tot het aanwijzen van de meest geschikte gebieden is nagekomen”94

. Hierbij werd

echter wel uitdrukkelijk vermeld dat de IBA 89 voor de lidstaten in beginsel een niet bindend

document is. Hieruit volgt dus dat Nederland de resultaten van de IBA 89 had kunnen

weerleggen door zelf met wetenschappelijk bewijsmateriaal op de proppen te komen, waaruit

men zou kunnen afleiden dat Nederland wel de naar aantal en oppervlakte meest geschikte

gebieden had aangewezen. Wegens het ontbreken van dergelijk bewijs is het Hof tot de

uiteindelijke conclusie gekomen dat Nederland, door gebieden als speciale beschermingszone

aan te wijzen waarvan het aantal en de totale oppervlakte kennelijk kleiner zijn dan het aantal

en de totale oppervlakte van gebieden die volgens IBA 89 in aanmerking komen voor

aanwijzing als speciale vogelbeschermingszone, haar aanwijzingsverplichting onder artikel 4,

lid 1 van de Vogelrichtlijn niet was nagekomen95

.

37. Uit deze zaak kan dus worden afgeleid dat het Hof aan de IBA 89 een vermoeden van

bewijs toekent, waarbij de door de lidstaten reeds aangewezen speciale beschermingszones

worden vergeleken met de gebieden die door de IBA als meest geschikt worden beschouwd96

.

Aangezien de IBA 89 geen juridisch bindend document is kan dit vermoeden van bewijs 92

HvJ 19 mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland, punten 55, 56 en 59. 93

A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2012, 198; HvJ 19

mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland,punten 61 en 62. 94

HvJ 19 mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland, punt 69. 95

HvJ 19 mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland, punt 72. 96

H. SCHOUKENS, A. CLIQUET, P. DE SMEDT, “Tijdelijke natuur. Overtreft de dynamiek van de natuur die van

het natuurbehoudsrecht?”, TMR 2010, 41.

Page 26: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

21

echter in twee richtingen worden weerlegd. Vooreerst kan een lidstaat door middel van andere

ornithologische en/of wetenschappelijke studies proberen aan te tonen dat de gegevens uit de

IBA 89 onjuist zijn of dat de feitelijke situatie van bepaalde gebieden reeds zodanig is

verslechterd dat het niet meer tot de meest geschikte gebieden behoort. Daarnaast kan de

Commissie met dergelijke studies eveneens het bewijs leveren dat bepaalde gebieden ten

onrechte niet in de IBA 89 werden opgelijst en dus toch moeten worden aangewezen als

speciale vogelbeschermingszone97

. Dit laatste was ondermeer het geval in een zaak tegen

Ierland98

en in een zaak tegen Oostenrijk99

(infra).

38. Ondertussen werd de lijst van Important Bird Areas reeds enkele malen geüpdatet. Dit

leidde in 2000 tot de uitgaven van een volledig herwerkte en sterk uitgebreide inventarisatie

die een indrukwekkend overzicht geeft van de Belangrijke Vogelgebieden in Europa100

.

Inmiddels heeft het Hof van Justitie in enkele arresten bevestigd dat ook aan deze IBA 2000

een vermoeden van bewijs wordt gekoppeld door te oordelen dat, “bij ontstentenis van

wetenschappelijke studies die de resultaten van IBA 2000 kunnen tegenspreken, deze

inventaris de meest actuele en meest nauwkeurige maatstaf vormt voor de identificatie van de

naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van de in Bijlage I vermelde soorten en

van de niet in die bijlage genoemde trekvogels meest geschikte gebieden”101

.

Dynamisch proces

39. In het reeds vermelde arrest van 23 maart 2006102

heeft het Hof van Justitie voor het eerst

geoordeeld dat de verplichting in hoofde van de lidstaten om gebieden als speciale

beschermingszones aan te wijzen, niet als een eenmalige opdracht, maar wel als een

voortdurende verplichting moet worden beschouwd.

40. In deze zaak was de Commissie van mening dat Oostenrijk zijn aanwijzingsverplichting

krachtens artikel 4, lid 1 en 2 van de Vogelrichtlijn niet was nagekomen, door de gebieden

Soren en Gleggen-Köblern niet mee op te nemen in het als speciale beschermingszone

aangewezen nationale beschermd landschapsgebied Lauteracher Ried. Lauteracher Ried is

97

F. NEUMANN, H.E. WOLDENDORP, CH.W. BACKES, H. BROUWER, A. CLIQUET, G. VAN HOORICK, R. VAN DEN

TEMPEL, Praktijkboek habitattoets: praktische leidraad voor de toepassing van natuurbeschermingswetgeving

bij projecten in Nederland en Vlaanderen, Den Haag, Sdu Uitgevers bv, 2003, 21. 98

HvJ 13 december 2007, nr. C-418/04, Commissie v. Ierland, Jur. 2007, I, 10947. 99

HvJ 23 maart 2006, nr. C-209/04, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2006, I, 2755. 100

http://www.vogelbescherming.nl/vogels_beschermen/natuur/wetlands/historie 101

HvJ 13 december 2007, nr. C-418/04, Commissie v. Ierland, Jur. 2007, I, 10947, punt 67; HvJ 25 oktober

2007, nr. C-334/04, Commissie v. Griekenland, Jur. 2007, I, 9215, punt 28. 102

HvJ 23 maart 2006, nr. C-209/04, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2006, I, 2755.

Page 27: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

22

een 580 hectare groot gebied, gelegen in de Oostenrijkse deelstaat Voralberg, dat in 1995, het

jaar van de toetreding van Oostenrijk tot de EU, als speciale vogelbeschermingszone werd

aangeduid103

. De nabijgelegen gebieden Soren en Gleggen-Köblern, met een oppervlakte van

respectievelijk 64 en 352 hectare, werden bij deze aanwijzing evenwel niet in aanmerking

genomen. Uit wetenschappelijke gegevens en de resultaten van in de jaren 2000 tot 2002

verrichte controles werd echter duidelijk dat de in deze twee gebieden gelegen hooilanden het

leef- en broedgebied vormen voor zowel de in Bijlage I opgesomde kwartelkoning (Crex

crex), als voor enkele andere in weiden broedende trekvogels. Gelet op deze nieuwe

ornithologische gegevens, was de Commissie ervan overtuigd dat Oostenrijk de „speciale

beschermingszone Lauterarcher Ried‟ moest uitbreiden met de nabijgelegen gebieden Soren

en Gleggen-Köblern. De Commissie was dus van oordeel dat de aanwijzingsverplichting van

de lidstaten niet vervalt nadat de initiële aanwijzingsbeslissingen zijn genomen en dat er dus

continu moet worden onderzocht of er, op grond van recentere ornithologische en/of

wetenschappelijke studies, geen nieuwe arealen als meest geschikt gebied in aanmerking

kunnen komen104

.

41. De Oostenrijkse regering stelde daartegenover dat de in 1995 gedane afbakening van de

speciale beschermingszone Lauteracher Ried wel degelijk voldeed aan de in artikel 4, lid 1 en

2 van de Vogelrichtlijn vooropgestelde vereisten inzake de bescherming en instandhouding

van de in Bijlage I vermelde vogelsoorten en de geregeld voorkomende trekvogels. Als

voornaamste argument verwees zij hierbij naar het feit dat de grenzen van deze

beschermingszone immers werden bepaald aan de hand van het wetenschappelijk

bewijsmateriaal dat ten tijde van de aanwijzing voorhanden was en dat in die tijd door het Hof

als de meest betrouwbare bron van bewijsmateriaal werd beschouwd. De Oostenrijkse

regering had zich met name gebaseerd op de ornithologische studie Important Bird Areas in

Österreich uit 1995, om te kijken welke gebieden er naar aantal en oppervlakte in de deelstaat

Voralberg als meest geschikt werden bevonden voor de instandhouding van de kwartelkoning

en de overige geregeld voorkomend trekkende weidevogels. Vervolgens stelde de

Oostenrijkse regering dat, wegens het gebrek aan enige rechtsgrondslag, het argument van de

Commissie dat reeds aangewezen speciale beschermingszones voortdurend moeten worden

103

HvJ 23 maart 2006, nr. C-209/04, Commissie v. Oostenrijk, punten 1, 10 en 17. 104

HvJ 23 maart 2006, nr. C-209/04, Commissie v. Oostenrijk, punten 18 tot en met 20.

Page 28: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

23

aangepast aan de nieuwste wetenschappelijke bevindingen, niet verenigbaar is met het

legaliteitsbeginsel105

.

42. Het Hof heeft in haar beoordeling van deze zaak vooreerst een uitgebreide analyse

gemaakt van de recente en onbetwiste resultaten van de ornithologische studies die in de

voormelde gebieden werden verricht. In concreto werden er in de jaren 2000, 2001 en 2002

achtereenvolgens 4 of 5, 4 en 3 zingende kwartelkoningmannetjes waargenomen in de

speciale beschermingszone Lauteracher Ried. Voor de veel kleinere gebieden Soren en

Geglen-Köblern waren er dit respectievelijk 4, 2 en 3. Daarenboven werden er in 2001 in de

speciale beschermingszone Lauteracher Ried 3 tot 5 broedparen van de watersnip (Gallinago

gallinago), 11 of 12 broedparen van de kievit (Vanellus vanellus) en 3 broedparen van de

wulp (Numenius arquata) vastgesteld. In Soren en Geglen-Köbler werden er in dat jaar

respectievelijk 3 en 3 tot 4 broedkoppels van de watersnip, 6 en 9 broedkoppels van de kievit

en 1 en 8 broedkoppels van de wulp geteld. Uit deze gegevens trok het Hof de conclusie dat

deze twee laatstgenoemde gebieden zowel voor de kwartelkoning als voor de drie hierboven

vermelde trekvogels, minstens van even grote waarde zijn als de gebieden die in de speciale

beschermingszone Lauteracher Ried liggen en dat ze dus net als Lauteracher Ried deel

uitmaken van de naar aantal en oppervlakte meest geschikte gebieden die, overeenkomstig

artikel 4, lid 1 en 2 van de Vogelrichtlijn, als speciale beschermingszone moeten worden

aangewezen106

. Vervolgens heeft het Hof de visie van de Oostenrijkse regering, namelijk dat

het aanwijzen van speciale beschermingszones slechts een eenmalig gebeuren is, niet

aanvaard door te stellen dat de aanwijzingsverplichting niet kan worden beperkt door de stand

van de wetenschappelijke inzichten op de datum van de initiële omzetting van de

Vogelrichtlijn. Hierbij verwees het Hof naar de conclusie van advocaat-generaal J. Kokkot

waarin zij stelt dat noch uit de Vogelrichtlijn in het algemeen, noch uit de bewoording van

artikel 4 van deze richtlijn kan worden afgeleid dat de aanwijzingsverplichting na deze datum

niet meer zou gelden107

. Integendeel, het valt volgens haar nauwelijks te rijmen met de

doelstelling van (artikel 4 van de) Vogelrichtlijn, meer bepaald vogels doeltreffend

beschermen, “om gebieden die uitzonderlijk geschikt zijn voor de instandhouding van de te

beschermen soorten niet te beschermen, enkel omdat deze gebieden pas na de omzetting van

de Vogelrichtlijn die geschiktheid hebben verworven”108

. Het Hof was dus net als de

105

HvJ 23 maart 2006, nr. C-209/04, Commissie v. Oostenrijk, punten 22, 23, 24, 28 en 44. 106

HvJ 23 maart 2006, nr. C-209/04, Commissie v. Oostenrijk, punt 34 tot en met 38. 107

HvJ 23 maart 2006, nr. C-209/04, Commissie v. Oostenrijk, punt 42 tot en met 44. 108

Conclusie Adv. Gen. punt 39 in zaak C-209/04.

Page 29: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

24

Commissie van oordeel dat de verplichting tot het aanwijzen van speciale beschermingszones

een onophoudelijke onderzoeks- en actualiseringsplicht in hoofde van de lidstaten

impliceert109

. Het Hof is in deze zaak dan ook tot de conclusie gekomen dat Oostenrijk, door

de speciale beschermingszone Lauteracher Ried niet uit te breiden met de nabijgelegen

gebieden Soren en Gleggen-Köblern, haar verplichtingen onder artikel 4, eerste en tweede lid

van de Vogelrichtlijn niet is nagekomen.

43. Uit dit arrest blijkt dus duidelijk dat het aanwijzen van speciale beschermingszones als

een dynamisch proces moet worden beschouwd waarbij nieuwe ornithologische evoluties

nauwlettend in de gaten moeten worden gehouden. Het is dus perfect mogelijk dat in de

toekomst nieuwe gebieden moeten worden aangemerkt als speciale beschermingszone of dat

reeds bestaande speciale beschermingszones moeten worden uitgebreid, indien dit op basis

van de resultaten van nieuwe ornithologische en/of wetenschappelijke studies noodzakelijk

blijkt. Ondanks het feit dat deze uitspraak van het Hof vanuit een ecologisch perspectief valt

toe te juichen, wordt in de rechtsleer echter terecht opgemerkt dat deze beslissing in de

praktijk de rechtszekerheid van de lidstaten in het gedrang brengt. Zoals we later nog zullen

zien, worden de gebieden die ten onrechte niet als speciale beschermingszone werden

aangewezen, immers onderworpen aan een strengere juridische bescherming110

.

Inkrimping of intrekking van speciale vogelbeschermingszones

44. Gelet op de beslissing van het Hof dat het aanwijzen van speciale beschermingszones als

een dynamisch proces moet worden opgevat, kwam dan ook vanwege de lidstaten de logische

vraag in welke mate dat zij over de mogelijkheid beschikken om de reeds aangewezen

speciale beschermingszones te verkleinen of hun beschermde status te ontnemen. In de

Vogelrichtlijn zelf wordt hierover immers niets expliciet bepaald. In de rechtsleer wordt er

terecht gesteld dat “een lidstaat niet eerst zelf een gebied kan (laten) verwaarlozen, om dan

later als het ware hiervoor „beloond‟ te worden door de intrekking van de beschermingsstatus

van het gebied”111

. Hiermee wordt dus bedoeld dat een inkrimping of volledige intrekking van

een speciale beschermingszone niet te wijten mag zijn aan het niet naleven van de

verplichtingen die uit de Vogelrichtlijn voortvloeien, maar enkel en alleen mogelijk is

109

C.J. BASTMEIJER, M.K. DE BRUIN, J.M. VERSCHUUREN, Juridische toets doelensystematiek Natura 2000 in

Nederland, Almere, Onkenhout Groepe, 2006, 25-27. 110

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 143. 111

P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H. SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale beschermingszones in Vlaanderen:

juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk, Brugge, Vanden Broele, 2007, 31.

Page 30: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

25

omwille van een natuurlijke achteruitgang en/of verschuiving van de aanwezige

vogelpopulaties.

45. Wat de rechtspraak betreft, kan hierbij vooreerst worden gewezen op de uitspraak in het

reeds geciteerde arrest inzake het moeras van de Poitou112

. In deze zaak heeft het Hof

aanvaard dat, indien een lidstaat per vergissing aan de Commissie heeft gemeld dat een

bepaalde oppervlakte deel uit maakt van een speciale beschermingszone113

, terwijl dit in

werkelijkheid niet zo is, de lidstaat deze oppervlakte terug van die speciale beschermingszone

mag afsplitsen. Volgens het Hof ging het hier niet om een verkleining van de oppervlakte van

de aangewezen speciale beschermingszone, maar enkel om “een rectificatie van een

vergissing in de kennisgeving aan de Commissie”114

.

46. Belangrijker echter is het arrest van 13 juli 2006115

waarin het Hof zich expliciet heeft

uitgesproken over de vraag in welke mate dat de lidstaten over de mogelijkheid beschikken

om een speciale beschermingszone in te krimpen of de grenzen ervan te wijzigen. Deze zaak

handelde over de speciale beschermingszone “Moura, Mourão, Barrancos” die in 1999 door

Portugal werd aangewezen, voornamelijk ter bescherming van steppevogels zoals de grote

trap (Otis tarda), de kleine trap (Tetrax tetrax) en de griel (Burhinus oedicnemus). Daarnaast

vormt het gebied tevens het leefgebied van enkele andere soorten uit Bijlage I van de

Vogelrichtlijn, zoals de oehoe (Bubo bubo), de monniksgier116

(Aegypius monachus), de

dwergarend (Hieraaetus pennatus) en de vale gier (Gyps fulvus), en overwinteren er jaarlijks

bijna 10000 kraanvogels (Grus grus). De betrokken speciale beschermingszone werd evenwel

door de Portugese regering in 2002 met zo‟n 3000 hectare verkleind op grond van de

vaststelling dat sommige zones in het aangewezen gebied geen belangrijk leefgebied voor de

steppevogels vormden117

.

47. De Commissie protesteerde tegen deze inkrimping door te argumenteren dat de zones die

door Portugal van de speciale beschermingszone werden uitgesloten weliswaar niet van

belang zijn voor steppevogels, maar dat deze zones echter wel bevolkt worden door andere

hierboven vermelde vogelsoorten uit Bijlage I die krachtens artikel 4, lid 1 van de

112

HvJ 25 november 1999, nr. C-96/98, Commissie v. Frankrijk, Jur. 1999, I, 8531. 113

De lidstaten moeten immers op grond van artikel 4, derde lid van de Vogelrichtlijn alle nuttige gegevens met

betrekking tot de door hun aangewezen speciale beschermingszones aan de Commissie toezenden. 114

HvJ 25 november 1999, nr. C-96/98, Commissie v. Frankrijk, punt 55. 115

HvJ 13 juli 2006, nr. C-191/05, Commissie v. Portugal, Jur. 2006, I, 6853. 116

In het arrest en de conclusie van de advocaat-generaal wordt deze soort verkeerdelijk als “zwarte gier”

vertaald. De “zwarte gier” is immers de benaming voor de in Amerika voorkomende soort Coragyps atratus. 117

Conclusie Adv. Gen. punten 3 en 4 in zaak C-191/05.

Page 31: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

26

Vogelrichtlijn moeten beschermd worden door middel van het instellen van speciale

beschermingszones. Het Hof is in deze zaak dan ook tot de conclusie gekomen dat Portugal,

“door de grenzen van de speciale beschermingszone “Moura, Mourão, Barrancos” te wijzigen

en daardoor zones uit te sluiten waarin vogelsoorten voorkomen waarvan de bescherming de

aanwijzing van die speciale beschermingszone heeft gerechtvaardigd”, een inbreuk had

gemaakt op artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn118

. Het Hof heeft hierbij in haar beoordeling

uitdrukkelijk gesteld dat “een lidstaat de oppervlakte van een speciale beschermingszone

enkel kan verkleinen of de grenzen ervan wijzigen, in het geval dat de van het gebied

uitgesloten zones niet langer overeenkomen met de voor de instandhouding van de in het wild

levende vogelsoorten meest geschikte gebieden in de zin van artikel 4, lid 1, van de

Vogelrichtlijn”119

. Dit was echter duidelijk niet het geval in deze zaak, gelet op het argument

van de Commissie en op het ontbreken van enig wetenschappelijk bewijsmateriaal van de

Portugese regering.

48. Uit dit arrest kan dus worden afgeleid dat de geschiktheid van het gebied voor de soorten

waarvoor het als speciale beschermingszone is aangewezen, centraal staat. Dit betekent dat

een lidstaat, voor het verkleinen of wijzigen van een speciale beschermingszone, het bewijs

zal moeten leveren dat (een deel van) het gebied niet langer geschikt is voor alle vogelsoorten

waarvoor het gebied destijds werd aangewezen120

.

Rechtvaardigingsgronden voor niet-aanwijzing?

49. Uit de rechtspraak omtrent artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn blijkt dat de

lidstaten zich meermaals hebben proberen te onttrekken aan de op hun rustende

aanwijzingsverplichting door zich te beroepen op specifieke omstandigheden. Zoals uit de

hierna besproken arresten zal blijken, was dit echter geen groot succes. De door de lidstaten

ingeroepen „rechtvaardigingsgronden‟ werden immers keer op keer door het Hof van Justitie

afgewezen.

50. Dit was ondermeer het geval in het arrest van 28 juni 2007121

waarin Spanje door het Hof

werd veroordeeld door in de autonome gebieden Andalusiê, de Balearen en de Canarische

Eilanden naar oppervlakte, en in de autonome gebieden Andalusië, de Balearen, de

118

HvJ 13 juli 2006, nr. C-191/05, Commissie v. Portugal, punten 5, 13 en 16. 119

HvJ 13 juli 2006, nr. C-191/05, Commissie v. Portugal, punt 13. 120

C.J. BASTMEIJER, M.K. DE BRUIN, J.M. VERSCHUUREN, Juridische toets doelensystematiek Natura 2000 in

Nederland, Almere, Onkenhout Groepe, 2006, 26. 121

HvJ 28 juni 2007, nr. C-235/04, Commissie v. Spanje, Jur. 2007, I, 5415.

Page 32: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

27

Canarische Eilanden, Castilië-La Mancha, Catalonië, Galicië en Valencia naar aantal

onvoldoende gebieden als speciale beschermingszone aan te wijzen teneinde de bescherming

van de vogelsoorten uit Bijlage I en de niet in deze bijlage opgesomde trekvogels te

garanderen. Deze zaak is enigszins vergelijkbaar met het reeds besproken arrest C-3/96,

waarin Nederland om gelijkaardige redenen werd veroordeeld, met dit verschil dat de

Commissie zich in casu niet gebaseerd heeft op de IBA 89 om de tekortkomingen van Spanje

te bewijzen, maar wel op een inventaris van de belangrijkste vogelgebieden in Spanje

(afgekort: “IBA 98”) die door de Spaanse Vereniging voor de Vogelbescherming in 1998

werd gepubliceerd122

. Hoewel de Spaanse regering sterk twijfelde aan de kwaliteit van deze

IBA 98, heeft het Hof toch geoordeeld dat “deze inventaris als de meest actuele en

nauwkeurige referentie moet worden beschouwd ter bepaling van de gebieden die naar aantal

en oppervlakte het meest geschikt zijn voor het behoud van de vogelstand” in Spanje123

.

51. Wat betreft de mogelijkheid tot het inroepen van bepaalde rechtvaardigingsgronden kwam

vooreerst de vraag aan bod of een gebrek aan speciale beschermingszones kan

gerechtvaardigd worden door te verwijzen naar de situatie in andere lidstaten. Zo betoogde de

Spaanse regering ondermeer dat het aandeel van de totale oppervlakte van de Spaanse

speciale vogelbeschermingszones in verhouding tot het Spaanse grondgebied zo‟n tweeënhalf

keer groter was dan het gemiddelde in de Europese Gemeenschap en tot tien keer groter dan

het overeenkomstige aandeel in enkele naburige lidstaten. Zij was dan ook van mening dat

Spanje in vergelijking met de andere lidstaten reeds een veel grotere inspanning had geleverd

om aan artikel 4, lid 1 en 2 van de Vogelrichtlijn tegemoet te komen. Het Hof heeft dit

argument van de Spaanse regering echter niet aanvaard en heeft uitdrukkelijk benadrukt dat

“een lidstaat zich niet kan beroepen op de situatie in andere lidstaten om zich te onttrekken

aan haar verplichting om voldoende speciale beschermingszones aan te wijzen”124

.

52. Vervolgens stelde zich de vraag of de niet-aanwijzing van bepaalde gebieden al dan niet

gerechtvaardigd kan worden door de vaststelling dat deze gebieden wel reeds zijn

aangewezen als speciale habitatbeschermingszones op basis van de Habitatrichtlijn. Met

betrekking tot het autonome gebied Catalonië had de Commissie vastgesteld dat tien gebieden

onterecht niet waren aangewezen en dat hierdoor aan heel wat vogelsoorten uit Bijlage I,

waaronder de kuifaalscholver (Phalacrocorax aristotelis), de kleine trap (Tetrax tetrax) en de

122

HvJ 28 juni 2007, nr. C-235/04, Commissie v. Spanje, punt 13 en conclusie Adv. Gen. punt 2 in zaak C-

235/04. 123

HvJ 28 juni 2007, nr. C-235/04, Commissie v. Spanje, punt 35. 124

HvJ 28 juni 2007, nr. C-235/04, Commissie v. Spanje, punten 42 en 45.

Page 33: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

28

scharrelaar (Coracias garrulus), onvoldoende bescherming werd geboden. De Spaanse

regering stelde daartegenover dat de meeste van deze gebieden echter wel reeds beschermd

werden op grond van de Habitatrichtlijn. Het Hof is evenwel opnieuw de redenering van de

Spaanse regering niet gevolgd door te bepalen dat “een lidstaat zich niet kan onttrekken aan

de op hem rustende verplichtingen krachtens artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn door

zich te beroepen op andere bepalingen dan diegene die voorzien zijn in deze richtlijn”125

.

Hierbij verwees het Hof naar de zaak „Basses Corbières‟126

uit 2000 waarin zij reeds had

vastgesteld dat de regelingen uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn onderscheiden

regimes zijn. Bijgevolg kan een lidstaat zich ter verschoning van de niet-aanwijzing van

bepaalde gebieden als speciale vogelbeschermingszone niet beroepen op het gegeven dat deze

gebieden wel reeds werden aangewezen als speciale habitatbeschermingszones127

. Dit werd

onder andere bevestigd in een zaak uit 2010 tussen de Commissie en Oostenrijk (infra)128

.

53. Daarnaast kwam in het arrest tussen de Commissie en Spanje ook de vraag aan bod of een

niet-aanwijzing al dan niet kan gerechtvaardigd worden door te verwijzen naar de ruimtelijke

bestemming van het desbetreffende gebied. In casu had de Commissie vastgesteld dat er in

het autonome gebied Castilië-La Mancha te weinig speciale beschermingszones waren

aangewezen om aan de kleine torenvalk (Falco naumanni), een vogelsoort die in Bijlage I van

de Vogelrichtlijn wordt vermeld, voldoende bescherming te bieden. De Spaanse regering

stelde hier echter tegenover dat deze soort in stedelijke gebieden vertoeft, die niet als speciale

beschermingszone kunnen worden aangewezen. Ook hier is het Hof niet akkoord gegaan met

de stelling van de verweerder en is zij tot de beslissing gekomen dat deze stedelijke gebieden

toch moeten worden aangeduid als speciale beschermingszone, wanneer het gaat om gebieden

die een specifiek broedgebied vormen voor de kleine torenvalk. Met andere woorden,

wanneer deze gebieden op basis van ornithologische criteria kunnen worden beschouwd als

meest geschikt gebied voor de instandhouding van vogelsoorten uit Bijlage I of van de

geregeld voorkomende trekvogels, dan is de lidstaat verplicht om deze aan te wijzen,

ongeacht de ruimtelijke bestemming en het bestaand gebruik van de gebieden. Hierbij

verwees het Hof naar de conclusie van de advocaat-generaal waarin werd gesteld dat “een

aanwijzing niet achterwege kan blijven vanwege de belangen van stadsontwikkeling,

aangezien, zoals bekend, tegen een aanwijzing geen economische en sociale gronden kunnen

125

HvJ 28 juni 2007, nr. C-235/04, Commissie v. Spanje, punten 79, 75 en 78. 126

HvJ 7 december 2000, nr. C-374/98, Commissie v. Frankrijk, Jur. 2000, I, 10799, punten 50 tot en met 57. 127

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 143. 128

HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2010, I, 9483, punt 24.

Page 34: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

29

worden ingebracht”129

. Stedenbouwkundige overwegingen mogen dus zeker geen rol spelen

bij het aanwijzen van speciale beschermingszones. In het geval dat zulke overwegingen toch

voorrang moeten krijgen op het belang van de bescherming van een vogelsoort, moet volgens

de advocaat-generaal hiervoor immers een beroep worden gedaan op het afwijkingsregime dat

voorzien is in van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn (infra)130

.

Uit dit arrest kan aldus worden geconcludeerd dat er bij het aanwijzen van speciale

beschermingszones geen rekening mag worden gehouden met de ruimtelijke bestemming van

de gebieden om tot de beslissing te komen of deze al dan niet moeten worden aangewezen.

Indien het Hof echter het tegenoverstelde had beslist, zouden de lidstaten immers op een

onrechtstreekse wijze rekening kunnen houden met economische belangen. Door haar

uitspraak in deze zaak werd de eerdere rechtspraak omtrent artikel 4, eerste en tweede lid van

de Vogelrichtlijn dus door het Hof bevestigd en versterkt.

54. Tenslotte moet hierbij ook nog worden gewezen op het arrest van 14 oktober 2010131

waarin de vraag aan bod kwam of een niet-aanwijzing gerechtvaardigd kan worden door zich

te beroepen op het gegeven dat de kwaliteit van het betrokken gebied, zonder dat het werd

aangewezen als speciale vogelbeschermingszone, niet is verslechterd. In deze zaak werd door

de Commissie ondermeer opgeworpen dat de Republiek Oostenrijk, door het in de deelstaat

Burgenland gelegen gebied Hanság niet als speciale vogelbeschermingszone aan te wijzen,

haar verplichtingen onder artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn niet was nagekomen. Hanság

vormt immers voor de instandhouding van bepaalde in Bijlage I opgesomde vogelsoorten,

zoals de grote trap (Otis tarda), de grauwe kiekendief (Circus pygargus) en de velduil (Asio

flammeus), een meest geschikt gebied. De Republiek Oostenrijk, van haar kant, probeerde

deze niet-aanwijzing echter te verschonen door er mede op te wijzen dat de kwaliteit van het

gebied Hanság evenwel niet achteruit was gegaan132

. Ook deze „rechtvaardigingsgrond‟ werd

door het Hof van tafel geveegd door in haar beoordeling uitdrukkelijk te benadrukken dat “de

aan de lidstaten opgelegde verplichting om gebieden als speciale beschermingszone aan te

wijzen, niet op losse schroeven kan worden gezet door de omstandigheid dat de kwaliteit van

het betrokken gebied niet is verslechterd”133

. Het Hof is in deze zaak dan ook (opnieuw) tot

de conclusie gekomen dat Oostenrijk, ditmaal door het gebied Hanság niet als speciale

129

Conclusie Adv. Gen. punt 118 in zaak C-235/04. 130

HvJ 28 juni 2007, nr. C-235/04, Commissie v. Spanje, punten 72 en 73. 131

HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2010, I, 9483. 132

HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, punten 16 en 17. 133

HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, punt 24, laatste zin.

Page 35: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

30

vogelbeschermingszone aan te wijzen, in strijd met artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn had

gehandeld.

2.2.2. Beschermingsmechanismen

Leden 1 en 2: Positieve instandhoudingsmaatregelen

55. Naast het aanwijzen van speciale beschermingszones zijn de lidstaten, op grond van

artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn, tevens verplicht om voor de leefgebieden van de

vogelsoorten uit Bijlage I van de Vogelrichtlijn enerzijds en van de geregeld voorkomende

trekvogels anderzijds, speciale beschermingsmaatregelen te nemen, “opdat deze soorten daar

waar zij nu voorkomen, kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten”134

. De lidstaten

moeten dus positieve behoudsmaatregelen treffen om dit resultaat te bereiken. Welke

beschermingsmaatregelen er nu precies moeten worden genomen om het voortbestaan en de

voortplanting van voormelde soorten te verzekeren, wordt echter niet concreet bepaald in de

Vogelrichtlijn. Logisch, aangezien de vereiste beschermingsmaatregelen immers van soort tot

soort kunnen verschillen135

. Zo zal men bijvoorbeeld voor de instandhouding van de

boomleeuwerik (Lullula arborea) aan heidebeheer moeten doen, terwijl er voor de zwarte

specht (Dryocopus martius) eerder positieve maatregelen zullen moeten worden genomen op

vlak van bosbeheer.

56. Wat betreft de rechtspraak van het Hof van Justitie omtrent de verplichting in hoofde van

de lidstaten om positieve instandhoudingsmaatregelen te nemen, kan vooreerst worden

gewezen op het arrest van 18 maart 1999 inzake het estuarium van de Seine136

. Vanuit

ornithologisch perspectief is het estuarium van de rivier de Seine één van de belangrijkste

watergebieden die aan de Franse kust zijn gelegen. Het gebied wordt immers frequent bezocht

door zowel vogelsoorten uit Bijlage I van de Vogelrichtlijn als door geregeld voorkomende

trekvogels. In 1990 werd daarom ongeveer 2750 hectare van dit gebied als speciale

vogelbeschermingszone aangewezen. Gelet echter op de gegevens dat 7800 hectare van dit

estuarium waren opgenomen in de IBA ‟89 en dat 21900 hectare van het gebied door de

134

Artikel 4, eerste en tweede lid Vogelrichtlijn. 135

G. VAN HOORICK, Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, 205. 136

HvJ 18 maart 1999, nr. C-166/97, Commissie v. Frankrijk, Jur. 1999, I, 1719.

Page 36: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

31

Franse autoriteiten waren erkend als “ZICO”137

, werd in deze zaak, op vraag van de

Commissie, door het Hof vooreerst vastgesteld dat Frankrijk, door in het estuarium van de

Seine een onvoldoende grote oppervlakte als speciale beschermingszone aan te duiden, haar

aanwijzingsverplichting niet was nagekomen138

.

57. Daarnaast werd door de Commissie aangevoerd dat Frankrijk onvoldoende maatregelen

had getroffen om aan de in 1990 aangewezen speciale beschermingszone een toereikende

juridische beschermingsstatus te verlenen en dat Frankrijk hierdoor tevens de in artikel 4,

leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn geformuleerde instandhoudingsvereisten niet was

nagekomen. De Franse regering betwistte evenwel deze stelling en verwees daarbij vooreerst

naar de overeenkomst die op 11 april 1985 was afgesloten tussen de Franse minister van

Milieuzaken en de autonome havens Le Havre en Rouen, waarin een beschermingsstatuut

voor het desbetreffende gebied was vastgesteld. Aangezien deze overeenkomst slechts voor

een periode van tien jaar was afgesloten en niet meer was verlengd, was zij bijgevolg sinds 11

april 1995 niet meer van kracht. Daarom was het volgens het Hof dan ook zinloos om nog te

onderzoeken of de in deze overeenkomst bepaalde beschermingsstatus al dan niet aan de

vereisten van artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn tegemoet kwam139

. Daarnaast gaf de

Franse regering aan dat de in 1990 gecreëerde speciale beschermingszone, die trouwens

staatseigendom is, sinds 1973 de status van waterwildreservaat bezit, zodat iedere vorm van

jacht er verboden is. Vermits hieraan evenwel geen concrete maatregelen op andere gebieden

dan de jacht aan verbonden zijn, heeft het Hof geoordeeld dat “deze status in casu niet

volstaat om een toereikende bescherming in de zin van artikel 4, leden 1 en 2 van de

Vogelrichtlijn te verzekeren”140

.

58. Het Hof is in deze zaak dan ook tot de conclusie gekomen dat Frankrijk, door in het

estuarium van de Seine geen toereikende oppervlakte als speciale beschermingszone aan te

wijzen enerzijds, en door geen maatregelen vast te stellen die aan de aangewezen speciale

beschermingszone een toereikende juridische beschermingsstatus verlenen anderzijds, artikel

4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn had geschonden.

137

Dit staat voor “zones importantes pour la conservation des oiseaux” of “belangrijke zone voor het behoud

van de vogelstand”. 138

HvJ 18 maart 1999, nr. C-166/97, Commissie v. Frankrijk, punten 11 en 15 en conclusie Adv. Gen. punten 2

en 3 in zaak C-166/97. 139

HvJ 18 maart 1999, nr. C-166/97, Commissie v. Frankrijk, punten 6, 17, 19 en 20. 140

HvJ 18 maart 1999, nr. C-166/97, Commissie v. Frankrijk, punten 17, 24 en 25.

Page 37: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

32

59. Hieruit volgt dus dat de lidstaten, krachtens artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn,

moeten voorzien in een toereikend juridisch beschermingsstatuut voor de door hen

aangewezen speciale beschermingszones, om zo het voortbestaan en de voortplanting van de

vogelsoorten uit Bijlage I en de geregeld voorkomende trekvogels te garanderen. Dat hierbij

niet enkel negatieve, maar vooral ook positieve beheersmaatregelen moeten worden

uitgewerkt, werd door het Hof van Justitie en de advocaat-generaal ondermeer in zaak C-

418/04 uitdrukkelijk beklemtoond. Zij stelden immers dat “de bescherming van speciale

beschermingszones in het bijzonder niet beperkt mag blijven tot maatregelen om door de

mens veroorzaakte externe aantastingen en verstoringen te vermijden, maar al naargelang de

situatie ook positieve maatregelen voor de instandhouding en verbetering van de staat van het

gebied dient te omvatten”141142

. In de reeds aangehaalde zaak C-535/07 heeft het Hof verder

gespecificeerd dat dergelijke positieve maatregelen evenwel niet systematisch voor elk gebied

moeten worden vastgesteld, noch voor elke soort afzonderlijk moeten worden uiteengezet143

.

Dit betekent dus dat, in tegenstelling tot hetgeen de Commissie in voormelde zaak van

mening was144

, het krachtens artikel 4, leden 1 en 2 van de Vogelrichtlijn niet vereist is dat er

voor elke speciale beschermingszone en/of elke beschermde soort afzonderlijk specifieke

instandhoudingsmaatregelen moeten worden geformuleerd, opdat er sprake zou kunnen zijn

van een toereikende juridische beschermingsstatus.

Lid 4: Maatregelen inzake het tegengaan van negatieve effecten

60. De lidstaten moeten evenwel niet enkel positieve instandhoudingsmaatregelen

formuleren; ze dienen bovendien ook maatregelen te nemen om negatieve effecten tegen te

gaan. Vooreerst bepaalt artikel 4, lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn dat de lidstaten binnen

de speciale beschermingszones passende maatregelen moeten nemen om vervuiling en

verslechtering van de woongebieden te voorkomen, alsmede om te vermijden dat de vogels

aldaar worden gestoord, voor zover dat deze vervuiling, verslechtering en storing, gelet op de

doelstelling van artikel 4, van wezenlijke invloed zijn145

. Hierbij moet echter reeds worden

opgemerkt dat deze bepaling door toedoen van de Habitatrichtlijn werd vervangen door

artikel 6, leden 2 tot en met 4 van de Habitatrichtlijn (infra)146

. Daarnaast zijn de lidstaten op

141

HvJ 13 december 2007, nr. C-418/04, Commissie v. Ierland, Jur. 2007, I, 10947, punt 154 en conclusie Adv.

Gen. punt 77 in zaak C-418/04. 142

HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, punt 59. 143

HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, punten 62 en 65. 144

HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, punt 53. 145

Artikel 4, lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn. 146

Artikel 7 van de Habitatrichtlijn.

Page 38: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

33

grond van artikel 4, lid 4, laatste zin van de Vogelrichtlijn tevens verplicht om zich ook buiten

de speciale beschermingszones in te zetten om vervuiling en verslechtering van de

woongebieden te voorkomen147

. Deze bepaling werd evenwel niet vervangen door de

Habitatrichtlijn.

61. Een eerste belangrijke zaak waarin de Commissie een schending van artikel 4, lid 4 van

de Vogelrichtlijn heeft aangevoerd, is het reeds vermelde arrest inzake de Leybucht van 28

februari 1991148

. De Leybucht is een baai van de Oostfriese Waddenzee die gelegen is in de

Duitse deelstaat Nedersaksen. De baai heeft een diameter van ongeveer vijf kilometer en is

omwille van haar ornithologische kenmerken aangewezen als watergebied van internationale

betekenis krachtens het Ramsar-Verdrag van 1971 en als speciale vogelbeschermingszone op

grond van de Vogelrichtlijn149

. Om de kust beter tegen overstromingen te beschermen, had de

Duitse Bondsrepubliek met betrekking tot de Leybucht indijkingswerkzaamheden gepland.

Bij de uitvoering van deze werkzaamheden is de Commissie in 1989 naar het Hof gestapt

omdat zij van oordeel was dat deze werken het verslechteren van de speciale

beschermingszone en de verstoring van de aldaar beschermde vogelsoorten tot gevolg hadden

en dus in strijd waren met artikel 4, eerste lid van de Vogelrichtlijn. Hierbij stelde de

Commissie dat zij kustbeschermingsmaatregelen, die genomen worden om de veiligheid van

mensen te garanderen, enkel toelaatbaar acht in het geval dat “de door de vereiste ingrepen

veroorzaakte verslechtering van de betrokken speciale beschermingszone tot het absoluut

onvermijdelijke minimum beperkt blijft”150

. Volgens de Commissie was dit in deze zaak

echter niet het geval aangezien de werkzaamheden in de Leybucht, evenals het geplande

eindresultaat ervan, volgens haar zouden leiden tot het verdwijnen van ecologisch

waardevolle gebieden en de afname van de populaties van enkele vogelsoorten uit Bijlage I,

zoals ondermeer de kluut (Recurvirostra avosetta). De Duitse regering was daarentegen van

mening dat de lidstaten in het kader van artikel 4, lid 4 van de Vogelrichtlijn over een ruime

beoordelingsbevoegheid beschikken om een afweging te maken van de verschillende

algemene belangen die bij het beheer van een speciale beschermingszone kunnen spelen. De

Britse regering ging zelfs nog een stap verder door te stellen dat er bij een dergelijke afweging

tevens rekening mag worden gehouden met de in artikel 2 van de Vogelrichtlijn opgesomde

economische en recreatieve eisen. Meer concreet betoogde de Duitse regering dat de

147

Artikel 4, lid 4, laatste zin van de Vogelrichtlijn. 148

HvJ 28 februari 1991, nr. C-57/89, Commissie v. Duitsland, Jur. 1991, I, 883. 149

Conclusie Adv. Gen. punten 16 en 17 in zaak C-57/89. 150

HvJ 28 februari 1991, nr. C-57/89, Commissie v. Duitsland, punten 7, 8 en 9.

Page 39: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

34

autoriteiten bij het ontwerpen van het betrokken indijkingsproject met alle belangen van de

vogelbescherming hebben rekening gehouden en deze hebben afgewogen tegen de vereisten

van kustbescherming. Daarnaast benadrukte zij nog dat zowel het geplande nieuwe dijktracé

als de tijdelijke verstoringen die de werken teweegbrengen, de “kleinst mogelijke ingreep

voor de vogelwereld in de Leybucht” vormen151

.

62. Het Hof van Justitie heeft in deze zaak vooreerst vastgesteld dat de verschuiving van het

dijktracé in het kader van de geplande kustbeschermingsmaatregelen een verkleining van de

bestaande speciale beschermingszone met zich meebracht. Vervolgens heeft zij beslist dat de

lidstaten, gelet op de verplichtingen die artikel 4, lid 4 hun oplegt, een dergelijke verkleining

enkel mogen doorvoeren in het geval dat “daarvoor buitengewone redenen bestaan die

verband houden met een algemeen belang van hogere orde dan het door de richtlijn

nagestreefde belang op milieugebied”152

. Het Hof heeft daarbij expliciet gesteld dat, in

tegenstelling tot hetgeen de Britse regering van mening was, de economische en recreatieve

belangen die in artikel 2 van de Vogelrichtlijn worden opgesomd hierbij niet in aanmerking

kunnen komen. Wat betreft de indijkings- en kustversterkingswerkzaamheden in de Leybucht

heeft het Hof geoordeeld dat het in casu aangevoerde belang, met name het beschermen van

het kustgebied tegen overstromingen, als een voldoende ernstige reden kan worden

beschouwd om het gebied te verkleinen, op voorwaarde dat deze werkzaamheden “tot het

absoluut noodzakelijke en tot de kleinst mogelijke inkrimping van de speciale

beschermingszone beperkt blijven”153

. Daarbij merkte zij evenwel op dat bij een onderdeel

van het indijkingsproject niet enkel motieven van kustbeveiliging speelden, maar dat er tevens

rekening werd gehouden met de wens om het voortbestaan van de vissershaven van Greetsiel

veilig te stellen. Bij het bepalen van het nieuwe dijktracé werd er immers voor gezorgd dat

deze haven toegankelijk kon blijven voor vissersschepen. Gelet op het feit dat hieraan

ecologische compensaties waren gekoppeld en dat dit deel van het project ook positieve

ornithologische consequenties met zich meebracht, heeft het Hof toch aanvaard dat er bij de

besluitvorming met de (economische en recreatieve) belangen van de haven van Greetsiel

rekening werd gehouden154

. De eindconclusie in deze zaak was dan ook dat de Duitse

regering artikel 4, lid 4 van de Vogelrichtlijn niet had geschonden, zodoende dat het beroep

van de Commissie moest worden verworpen.

151

HvJ 28 februari 1991, nr. C-57/89, Commissie v. Duitsland, punten 11, 12 en 15. 152

HvJ 28 februari 1991, nr. C-57/89, Commissie v. Duitsland, punten 21 en 22. 153

HvJ 28 februari 1991, nr. C-57/89, Commissie v. Duitsland, punten 23. 154

HvJ 28 februari 1991, nr. C-57/89, Commissie v. Duitsland, punten 24, 25 en 26.

Page 40: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

35

63. Uit het arrest inzake de Leybucht kan dus worden afgeleid dat maatregelen die een

negatief effect hebben op een speciale beschermingszone, zoals bijvoorbeeld een inkrimping

van het gebied, enkel kunnen worden getolereerd indien hiervoor buitengewone redenen van

algemeen belang bestaan, die van een hogere orde zijn dan het door de Vogelrichtlijn

nagestreefde milieubelang (geen economische en/of economische belangen) én indien deze

maatregelen tot het absoluut noodzakelijke worden beperkt. In het geval dat er aan deze twee

cumulatieve voorwaarden niet is voldaan, zal het Hof een schending van artikel 4, lid 4 van de

Vogelrichtlijn moeten vaststellen. Daarnaast werd door het Hof ook het dubieuze standpunt

ingenomen dat economische of recreatieve belangen in rekening mogen worden genomen bij

een inkrimping waartoe voorafgaandelijk omwille van een hoger belang werd besloten, indien

ecologische compensaties worden voorzien155

.

64. Ook in de hierboven reeds voor een stuk besproken zaak Marismas de Santoña heeft het

Hof zich moeten uitspreken over de vraag of een lidstaat al dan niet haar verplichtingen

krachtens artikel 4, lid 4 van de Vogelrichtlijn was nagekomen. De Commissie was immers

van mening dat Spanje in deze zaak, door tevens niet de gepaste maatregelen te nemen om

vervuiling en verslechtering van het gebied tegen te gaan, niet enkel artikel 4, leden 1 en 2,

maar ook artikel 4, lid 4 van de Vogelrichtlijn had geschonden. De Spaanse regering stelde

daar tegenover dat een lidstaat evenwel niet tegelijkertijd een inbreuk op deze beide

bepalingen kon worden verweten, omdat de beschermingsmaatregelen die krachtens artikel 4,

lid 4 moeten worden genomen, volgens haar slechts konden worden uitgevoerd nadat een

gebied als speciale beschermingszone werd aangewezen. Deze redenering werd echter, gelet

op de beschermingsdoelstellingen van de Vogelrichtlijn, niet door het Hof aanvaard156

. Het

Hof is dan ook vervolgens overgegaan tot de beoordeling van de door de Commissie

aangevoerde grieven inzake schending van artikel 4, lid 4 van de Vogelrichtlijn. In concreto

werd vooreerst geoordeeld dat de aanleg van een nieuwe weg C-629 door het moerasgebied

niet kon worden gerechtvaardigd met de behoefte om de toegangswegen naar de gemeente

Santoña te verbeteren. De aanleg van deze weg had immers ondermeer tot gevolg dat de

oppervlakte van het moerasgebied aanzienlijk werd verkleind en dat de rust er werd

verstoord157

. Vervolgens werd Spanje op de vingers getikt omdat de plaatselijke overheden

nog geen acties hadden ondernomen om enkele ten onrechte aangelegde dijken die een

155

G. VAN HOORICK, “De invloed van de Vogel- en Habitatrichtlijn op het statuut van onroerende goederen” in

Recente ontwikkelingen in het milieubeschermingsrecht relevant voor het buitengebied, Blanden, 2001, 4. 156

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punt 20 tot en met 22. 157

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punten 36 en 37.

Page 41: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

36

negatieve invloed hadden op de getijdenbeweging in de baai, terug te slopen158

. Hieruit kan

worden afgeleid dat de verplichting om, in het kader van artikel 4, lid 4 van de vogelrichtlijn,

maatregelen te nemen om negatieve effecten tegen te gaan, tevens maatregelen impliceert die

gericht zijn op het herstellen van een speciale beschermingszone in haar natuurlijke staat159

.

Daarnaast werd ook een schending van artikel 4, lid 4 vastgesteld met betrekking tot de

vergunningen die door de Spaanse overheid waren verleend voor verschillende

aquacultuurprojecten, zoals ondermeer de kweek van tapijtschelpen, in het moerasgebied.

Deze projecten hadden namelijk betrekking op een niet te verwaarlozen oppervlakte van het

gebied en zorgden onder andere voor een gewijzigde bodemstructuur waardoor de bijzondere

moerasvegetatie, die voor verschillende vogelsoorten een belangrijke bron van voedsel vormt,

op die plaatsen werd vernietigd. De Spaanse regering verdedigde zich hierbij door te wijzen

op het economisch belang van deze aquacultuurprojecten160

. Het Hof heeft dit argument

echter verworpen door opnieuw te benadrukken dat “overwegingen omtrent economische

problemen geen afwijking van de in artikel 4, lid 4 van de Vogelrichtlijn neergelegde

beschermingseisen kunnen rechtvaardigen”161

. Tenslotte werd ook nog het lozen van

ongezuiverd afvalwater in het moerasgebied als een inbreuk gekwalificeerd. Het Hof heeft

hierbij zeer concreet bepaald dat Spanje verplicht was om eventueel zuiveringsinstallaties te

plaatsen om de verontreiniging in de speciale beschermingszone tegen te gaan162

. Uit al het

voorgaande werd dus besloten dat Spanje zijn verplichtingen onder artikel 4, lid 4 van de

Vogelrichtlijn niet was nagekomen door onvoldoende passende maatregelen te nemen om

vervuiling en verslechtering van de leefgebieden in de moerassen van Santoña te voorkomen.

65. In het arrest Marismas de Santoña werd dus bevestigd dat men zich niet op economische

redenen kan beroepen om af te wijken van de beschermingsverplichtingen die in artikel 4, lid

4 van de Vogelrichtlijn worden voorzien en werd voor het eerst uitdrukkelijk bepaald dat deze

verplichtingen ook gelden in het geval dat een gebied ten onrechte nog niet als speciale

vogelbeschermingszone is aangewezen.

66. Deze rechtspraak omtrent de interpretatie van artikel 4, lid 4 van de Vogelrichtlijn stuitte

evenwel op heel wat kritiek bij de lidstaten. Vooral het standpunt van het Hof in de zaak

Leybucht dat economische redenen niet als buitengewone redenen van algemeen belang van

158

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punt 41. 159

G. VAN HOORICK, Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, 207. 160

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punten 42, 43, 44 en 46. 161

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punten 17, 18, 19 en 45. 162

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punt 50 tot en met 53.

Page 42: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

37

een hogere orde konden worden beschouwd, werd door de lidstaten als een te verregaande

inmenging ervaren. Deze zienswijze had immers tot gevolg dat de lidstaten niet op basis van

economische belangen konden afwijken van de beschermingsverplichtingen uit artikel 4, lid

4. Dit heeft ertoe geleid dat de lidstaten door middel van de Habitatrichtlijn het

beschermingsregime uit artikel 4, lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn hebben gewijzigd.

Artikel 7 van de Habitatrichtlijn bepaalt namelijk dat de verplichtingen die voortvloeien uit

artikel 6, lid 2 tot en met 4 van de Habitatrichtlijn in de plaats komen van de uit artikel 4, lid

4, eerste zin van de Vogelrichtlijn voortvloeiende verplichtingen, voor wat betreft de speciale

beschermingszones die overeenkomstig artikel 4, lid 1 en/of lid 2 van de Vogelrichtlijn zijn

aangewezen, zulks vanaf de datum van toepassing van de Habitatrichtlijn, met andere

woorden vanaf 10 juni 1994163

, dan wel vanaf de aanwijzing van de speciale

vogelbeschermingszone, indien deze datum later valt164

. Deze wijziging heeft echter geleid tot

een afzwakking van het beschermingsregime voor speciale vogelbeschermingszones,

aangezien het onder het nieuwe regime van artikel 6, leden 2 tot en met 4 van de

Habitatrichtlijn thans mogelijk is om plannen en projecten, die negatieve gevolgen kunnen

hebben voor speciale beschermingszones, onder bepaalde voorwaarden toch uit te voeren om

dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van sociale en economische

redenen (infra)165

.

o Ten onrechte niet aangewezen gebieden

67. Vanaf de inwerkingtreding van de Habitatrichtlijn rees in de praktijk de vraag of het

beschermingsregime van artikel 6, lid 2 tot en met 4 van de Habitatrichtlijn nu eveneens van

toepassing is binnen de gebieden die door een lidstaat onterecht niet als speciale

vogelbeschermingszone zijn aangewezen. Aanvankelijk is men er in de literatuur van

uitgegaan dat dit, naar analogie met de rechtspraak in de zaak Marismas de Santoña ,

inderdaad het geval was. In het arrest inzake de moerassen van Santoña had het Hof immers

uitdrukkelijk bepaald dat ook ten aanzien van de als speciale vogelbeschermingszones

kwalificerende, maar niet aangewezen gebieden, hetzelfde beschermingsregime gold als in

wel aangewezen gebieden (toen nog het regime van artikel 4, eerste lid van de

Vogelrichtlijn)166167

. Deze analogieredenering had echter tot gevolg dat een lidstaat mogelijks

163

Artikel 23 Habitatrichtlijn. 164

Habitatrichtlijn artikel 7. 165

G. VAN HOORICK, Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, 207-208. 166

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, punt 22. 167

A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2012, 213.

Page 43: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

38

zou kunnen profiteren van de in artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn omschreven

mogelijkheid om op grond van sociale en economische redenen van het beschermingsregime

af te wijken, terwijl deze lidstaat het gebied zelf niet aan het beschermingsregime heeft

onderworpen168

.

68. Het Hof van Justitie is deze visie evenwel niet gevolgd. In haar arrest van 7 december

2000 inzake de Basses Corbières169

heeft zij namelijk uitdrukkelijk bepaald dat niet het

beschermingsregime van artikel 6, lid 2 tot en met 4 van de Habitatrichtlijn, maar wel het

oudere en strengere regime van artikel 4, lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn van toepassing

is op de gebieden die ten onrechte niet als speciale vogelbeschermingszone zijn aangewezen.

69. De Basses Corbières is een gebied in Frankrijk met een oppervlakte van zo‟n 47400

hectare dat zich uitstrekt over de departementen Aude en Pyrénées-Orientales en dat wegens

haar ornithologische rijkdom door de Franse autoriteiten werd gekwalificeerd als “ZICO”170

.

Het gebied, dat zich trouwens in een vogeltrekcorridor van Europees belang bevindt, herbergt

immers verscheidene vogelsoorten uit Bijlage I van de Vogelrichtlijn. Hierbij springt vooral

de aanwezigheid van een koppel haviksarenden (Hieraaetus fasciatus171

) in het oog. Deze

soort, waarvan er op het Franse grondgebied amper een twintigtal koppels voorkomen, is

immers een sterk bedreigde soort in de EU. Omdat de Franse Republiek evenwel had

nagelaten om (bepaalde delen) van de Basses Corbières als speciale vogelbeschermingszone

aan te wijzen, heeft het Hof in deze zaak vooreerst vastgesteld dat Frankrijk de, krachtens

artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn, op haar aanwijzingsverplichting niet was nagekomen172

.

Ter uitvoering van de in artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn omschreven verplichting om

positieve instandhoudingsmaatregelen te treffen, had Frankrijk reeds drie terreinen binnen het

gebied van de Basses Corbières, van respectievelijk 231, 123 en 280 hectare, door middel van

“biotoopbesluiten”173

aangewezen als biotoop. Deze besluiten, genomen ter bescherming van

het koppel havikarenden en de andere in deze drie biotopen voorkomende (rots)vogels,

voorzien namelijk in een reeks beschermingsmaatregelen zoals een verbod op

bergbeklimming tussen 15 januari en 30 juni en een verbod op alle werkzaamheden die de

168

G. VAN HOORICK, “Natuurbeschermingsrecht: recente wetgeving en rechtspraak ingevolge de Europese

vogel- en habitatrichtlijn”, NJW 2003, 1321. 169

HvJ 7 december 2000, nr. C-374/98, Commissie v. Frankrijk, Jur. 2000, I, 10799. 170

Dit staat voor “zones importantes pour la conservation des oiseaux” of “belangrijke zone voor het behoud van

de vogelstand”. 171

Ook wel “Aquila fasciatus” genoemd. 172

HvJ 7 december 2000, nr. C-374/98, Commissie v. Frankrijk, punten 6, 11 en 17 en conclusie Adv. Gen. punt

13 in zaak C-374/98. 173

In het Frans: “arrêtés de biotope”.

Page 44: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

39

natuurlijke kenmerken van de aangewezen biotopen zouden kunnen aantasten. Gelet op de

beperkte oppervlakte van deze terreinen in vergelijking met hetgeen als speciale

vogelbeschermingszone zou moeten zijn aangewezen, is het Hof evenwel tot de conclusie

gekomen dat de door de Franse autoriteiten genomen speciale beschermingsmaatregelen

ontoereikend waren wat betreft hun geografische werkingssfeer, zodanig dat er ook met

betrekking tot dit punt een inbreuk op artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn werd

geconstateerd174

.

70. Naast een (dubbele) schending van artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn, werd door de

Commissie in deze zaak tevens een schending van artikel 6, leden 2 tot en met 4 van de

Habitatrichtlijn aangevoerd. Zij betoogde namelijk dat Frankrijk, in het kader van deze laatste

bepalingen, geen passende maatregelen had genomen om negatieve effecten in de Basses

Corbières tegen te gaan. De Commissie was meer bepaald van mening dat de door de Franse

autoriteiten vergunde opening en ontginning van kalksteengroeven op het grondgebied van de

binnen de Basses Corbières gelegen gemeenten Vingrau en Tautavel een verstoring van de in

dat gebied aanwezige vogelsoorten alsmede een verslechtering van hun habitat kon

veroorzaken. Meer concreet zou de exploitatie van deze groeven de verdwijning van een deel

van het jachtgebied van de haviksarend met zich meebrengen en de voortplanting van deze

vogelsoort dreigen te verstoren door de visuele en sonore hinder afkomstig van de vergunde

ontginningsactiviteiten175

. Bij deze grief ging ook de Commissie ervan uit dat, “aangezien

vanaf de datum van toepassing van de Habitatrichtlijn, de uit artikel 6, leden 2 tot en met 4

van die richtlijn voortvloeiende verplichtingen in de plaats zijn gekomen van de in artikel 4,

lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn omschreven verplichtingen, sinds 10 juni 1994 in de

Basses Corbières de genoemde verplichtingen van de Habitatrichtlijn moesten worden

nageleefd, zelfs al was dit gebied nog niet overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2 van de

Vogelrichtlijn als speciale beschermingszone aangewezen”176

.

71. Vooraleer er kon worden geoordeeld over de vraag of Frankrijk in casu al dan niet haar

verplichtingen onder artikel 6, leden 2 tot en met 4 van de Habitatrichtlijn had nageleefd,

achtte het Hof het noodzakelijk om eerst te onderzoeken of deze bepalingen wel van

toepassing zijn op gebieden die ten onrechte niet als speciale beschermingszone zijn

aangewezen. Dienaangaande verwees zij naar het gegeven dat in artikel 7 van de

174

HvJ 7 december 2000, nr. C-374/98, Commissie v. Frankrijk, punten 18, 19, 26 en 29 en conclusie Adv. Gen.

punt 13 in zaak C-374/98. 175

HvJ 7 december 2000, nr. C-374/98, Commissie v. Frankrijk, punten 6 en 33. 176

HvJ 7 december 2000, nr. C-374/98, Commissie v. Frankrijk, punt 31.

Page 45: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

40

Habitatrichtlijn expliciet wordt bepaald dat artikel 6, leden 2 tot en met 4 in de plaats komt

van artikel 4, lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn, “voor wat betreft de speciale

beschermingszones die overeenkomstig artikel 4, lid 1 of 2 van die richtlijn zijn aangewezen”

en dit vanaf de datum van toepassing van de Habitatrichtlijn, “dan wel vanaf de datum van

aanwijzing, indien deze datum later valt”. Uit de letterlijke interpretatie van artikel 7 van de

Habitatrichtlijn kon volgens het Hof aldus worden opgemaakt dat artikel 6, leden 2 tot en met

4 van die richtlijn enkel en alleen van toepassing is op gebieden die reeds als speciale

beschermingszone zijn aangewezen177

en dat “ten onrechte niet als speciale beschermingszone

aangewezen gebieden onder het specifieke stelsel van artikel 4, lid 4, eerste zin van de

Vogelrichtlijn blijven vallen”178

.

72. Deze uitspraak heeft echter verregaande gevolgen voor de lidstaten aangezien deze laatste

bepaling de lidstaten niet de mogelijkheid verschaft om van het beschermingsregime af te

wijken op basis van redenen van sociale of economische aard. Desondanks was het Hof van

oordeel dat het niet ongegrond lijkt te stellen dat onterecht niet aangewezen gebieden,

krachtens artikel 4, lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn, onderworpen zijn aan een stelsel dat

strenger is dan dat waarin artikel 6, leden 2 tot en met 4 van de Habitatrichtlijn voorziet voor

de wel aangewezen gebieden. De lidstaten mogen per slot van rekening geen voordeel halen

uit de niet-nakoming van hun communautaire verplichtingen. Meer zelfs, door de dualiteit van

deze beschermingsstelsels worden de lidstaten aangespoord om speciale beschermingszones

aan te wijzen, aangezien zij daardoor de mogelijkheid verkrijgen om, onder bepaalde

voorwaarden, een plan of project dat een speciale beschermingszone aantast goed te keuren

op grond van dwingende redenen van groot algemeen belang, inclusief redenen van sociale of

economische aard179180

.

73. Gelet op het voorgaande, is het Hof in deze zaak dan ook tot de eindconclusie gekomen

dat de grief inzake schending van artikel 6, leden 2 tot en met 4 van de Habitatrichtlijn moest

worden afgewezen, met dien gevolge dat Frankrijk enkel veroordeeld werd wegens een

inbreuk op artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn.

177

HvJ 7 december 2000, nr. C-374/98, Commissie v. Frankrijk, punten 43 tot en met 46. 178

HvJ 7 december 2000, nr. C-374/98, Commissie v. Frankrijk, punt 47. 179

HvJ 7 december 2000, nr. C-374/98, Commissie v. Frankrijk, punten 50, 51 en 56 en conclusie Adv. Gen.

punten 99 en 102 in zaak C-374/98. 180

H.E. WOLDENDORP, “Het Europees Hof over natuurbescherming”, MER 2007, 44.

Page 46: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

41

74. De uit het arrest inzake de Basses Corbières volgende rechtspraak over gebieden die ten

onrechte niet als speciale vogelbeschermingszone zijn aangewezen, werd door het Hof

inmiddels reeds in een aantal recentere arresten bevestigd181

.

75. Zo werd ook in het arrest van 18 december 2007 nogmaals uitdrukkelijk herhaald dat “de

lidstaten ook dan aan de verplichtingen van artikel 4, lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn

moeten voldoen, wanneer de betrokken gebieden niet als speciale beschermingszone zijn

aangewezen, maar dat wel had moeten gebeuren”182

. In deze zaak betoogde de Commissie dat

Spanje artikel 4, lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn had geschonden door een vergunning

te verlenen voor het irrigatieproject voor het gebied van het Canal Segarra-Garrigues in de

Catalaanse provincie Lleida. In deze provincie bevinden zich uitgestrekte steppegebieden die

een uitstekende habitat vormen voor populaties van enkele vogelsoorten uit Bijlage I van de

Vogelrichtlijn, met name voor de kleine trap (Tetrax tetrax), de Duponts leeuwerik

(Chersophilus duponti), de scharrelaar (Coracias garrulus) en de havikarend (Hieraaetus

fasciatus). De Spaanse ornithologische vereniging had daarom twee zo‟n gebieden, met een

gezamenlijke oppervlakte van 80500 hectare, opgelijst in de Spaanse IBA 1998, met name

IBA nr. 142 en IBA nr. 144. Het grootste deel van deze twee gebieden was evenwel, gelet op

de wetenschappelijke bewijswaarde van de IBA-lijst van 1998, ten onrechte niet als speciale

vogelbeschermingszone aangewezen. Omdat het hierboven genoemde irrigatieproject zich

hoofdzakelijk binnen deze onterecht niet-aangewezen gebieden bevond, was de Commissie

van mening dat dit project negatieve effecten zou veroorzaken voor de aldaar voorkomende

Bijlage-I soorten183

.

76. Zoals reeds vermeld, heeft het Hof van Justitie, door in haar beoordeling vooreerst

expliciet te bepalen dat deze ten onrechte niet als speciale vogelbeschermingszone

aangewezen gebieden onder het beschermingsregime van artikel 4, lid 4, eerste zin van de

Vogelrichtlijn blijven vallen, haar rechtspraak uit de zaak omtrent de Basses Corbières

bevestigd184

. Vervolgens verwees het Hof naar de milieueffectverklaring die in 2002 werd

gepubliceerd. Hierin werd namelijk door de bevoegde instanties van de regio te kennen

gegeven dat de gevolgen van de verwezenlijking van het bewuste irrigatieproject, ondanks de

voorzien preventieve, corrigerende en compenserende maatregelen, van ingrijpende aard

181

HvJ 20 september 2007, nr. C-388/05, Commissie v. Italië, Jur. 2007, I, 7555, punt 18; HvJ 13 december

2007, nr. C-418/04, Commissie v. Ierland, Jur. 2007, I, 10947, punten 172 en 173. 182

HvJ 18 december 2007, nr. C-186/06, Commissie v. Spanje, Jur. 2007, I, 12093, punt 27. 183

HvJ 18 december 2007, nr. C-186/06, Commissie v. Spanje, punten 12, 24, 30 en 31 en conclusie Adv. Gen.

punten 6 en 7 in zaak C-186/06. 184

HvJ 18 december 2007, nr. C-186/06, Commissie v. Spanje, punt 26 tot en met 32.

Page 47: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

42

zouden zijn voor de habitats van de steppevogels185

. Tenslotte verwees het Hof naar haar

vaste rechtspraak186

waarin duidelijk wordt gesteld dat een afwijking van het

beschermingsregime uit artikel 4, lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn nooit kan worden

toegestaan omwille van economische of sociale redenen. Het betoog van de Spaanse regering

dat het voormelde irrigatieproject van aanzienlijk belang zou zijn voor de economische en

sociale ontwikkeling van het gebied waarop het betrekking heeft, kon dus onmogelijk een

rechtvaardigingsgrond vormen voor de verslechtering van de ten onrechte niet als speciale

vogelbeschermingszone aangewezen gebieden187

. Bijgevolg is het Hof in deze zaak tot de

conclusie gekomen dat “Spanje, door een vergunning te verlenen voor het irrigatieproject

voor het irrigeerbare gebied van het Canal Segarra-Garrigues, de verplichting niet is

nagekomen die op hem rust krachtens artikel 4, lid 4, eerste zin van de Vogelrichtlijn,

passende maatregelen te nemen om in de door dat project getroffen gebieden die als speciale

beschermingszones hadden moeten zijn aangewezen, de verboden milieuhinder te

voorkomen”188

.

185

HvJ 18 december 2007, nr. C-186/06, Commissie v. Spanje, punt 33 en conclusie Adv. Gen. punt 44 in zaak

C-186/06. 186

HvJ 28 februari 1991, nr. C-57/89, Commissie v. Duitsland, Jur. 1991, I, 883, punten 21 en 22. 187

HvJ 18 december 2007, nr. C-186/06, Commissie v. Spanje, punt 37 en conclusie Adv. Gen. punt 51 in zaak

186/06. 188

HvJ 18 december 2007, nr. C-186/06, Commissie v. Spanje, punt 36.

Page 48: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

43

Hoofdstuk 3: Gebiedsbescherming in de Habitatrichtlijn

3.1. Speciale habitatbeschermingszones

77. Zoals hierboven reeds vermeld, werd door de Habitatrichtlijn het Europees ecologisch

netwerk, genaamd „Natura 2000‟, in het leven geroepen. Dit netwerk van speciale

beschermingszones bestaat uit speciale vogelbeschermingszones enerzijds, en „speciale

habitatbeschermingszones‟189

anderzijds. Deze laatste categorie van beschermde gebieden

moet op grond van de Habitatrichtlijn door de lidstaten worden aangewezen ter bescherming

van de „typen natuurlijke habitats van communautair belang‟ uit Bijlage I en de habitats van

de „dier- en plantensoorten van communautair belang‟ uit Bijlage II van de Habitatrichtlijn190

.

Een aantal van deze typen natuurlijke habitats en enkele van deze dier- en plantensoorten

worden in deze twee bijlagen door middel van een sterretje (*) als prioritair aangeduid.

„Prioritaire typen natuurlijke habitats‟ zijn op het Europees grondgebied voorkomende typen

natuurlijk habitats die gevaar lopen te verdwijnen, waarvoor de EU een bijzondere

verantwoordelijkheid tot instandhouding draagt omdat een belangrijk deel van hun natuurlijke

verspreidingsgebied zich binnen het Europees grondgebied bevindt191

. Het gaat hier dus met

andere woorden over typen habitats die op wereldvlak bijna uitsluitend op Europees

grondgebied voorkomen. Om dezelfde reden worden ook bepaalde bedreigde soorten, zoals

ondermeer de wisent, de onechte karetschildpad en de Europese steur, als „prioritaire soorten‟

gekwalificeerd192

.

78. Voor België zijn bij wijze van voorbeeld ondermeer volgende typen natuurlijke habitats

uit bijlage I van belang: estuaria, Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix,

soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems en veenbossen. De twee laatstgenoemde

habitats zijn trouwens aangeduid als prioritair193

. Daarnaast zijn onder andere de volgende

189

Het begrip „speciale (habitat)beschermingszone‟ wordt in artikel 1, l) van de Habitatrichtlijn gedefinieerd als

“een door de lidstaten bij een wettelijk, bestuursrechtelijk en/of op een overeenkomst berustend besluit

aangewezen gebied van communautair belang waarin de instandhoudingsmaatregelen worden toegepast die

nodig zijn om de natuurlijke habitats en/of de populaties van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, in

een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen”. 190

Artikel 3, lid 2 van de Habitatrichtlijn. 191

Artikel 1, d) van de Habitatrichtlijn. 192

Artikel 1, h) van de Habitatrichtlijn. 193

http://www.natuurenbos.be/nl-

BE/Natuurbeleid/Natuur/Natura_2000/In_Vlaanderen/De_beschermde_habitats.aspx

Page 49: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

44

(niet-prioritaire) soorten uit Bijlage II van belang: de otter, de kamsalamander, de

rivierdonderpad, het vliegend hert en de groenknolorchis194

.

79. Wat betreft het aanwijzen van speciale habitatbeschermingszones moet hoofdzakelijk

gekeken worden naar de aanwijzingsprocedure uit artikel 4 van de Habitatrichtlijn, terwijl het

eigenlijke beschermingsregime dat in dergelijke gebieden van toepassing is, terug te vinden is

in artikel 6 van de Habitatrichtlijn.

3.1.1. Aanwijzing

Aanwijzingsprocedure

80. In artikel 4 van de Habitatrichtlijn werd door de Europese wetgever een uitgebreide

procedure uitgewerkt voor de aanwijzing van speciale habitatbeschermingszones. Deze

aanwijzingsprocedure bestaat uit drie fases en verleent, in tegenstelling tot de Vogelrichtlijn,

wel een belangrijke rol aan de Europese Commissie. Wellicht is dit het gevolg van de

negatieve ervaringen, zoals de traagheid en de onwil van vele lidstaten om speciale

beschermingszones met een voldoende oppervlakte aan te wijzen, die men bij Vogelrichtlijn

op vlak van aanwijzing had ondervonden195

.

81. Tijdens de eerste fase van de aanwijzingsprocedure moet elke lidstaat, op basis van de

criteria uit Bijlage III (fase 1) van de Habitatrichtlijn en de relevante wetenschappelijke

gegevens, een nationale lijst van gebieden opstellen, waarop staat aangegeven welke typen

natuurlijke habitats van Bijlage I en welke inheemse soorten van Bijlage II in die gebieden

voorkomen. Deze lijst moest normaal gezien binnen de drie jaar na de kennisgeving van de

Habitatrichtlijn, dus uiterlijk op 10 juni 1995, aan de Commissie worden toegezonden196

.

Deze limiet werd evenwel door de meeste lidstaten (ver) overschreden.

82. In de tweede fase moet de Commissie vervolgens aan de hand van de haar toegestuurde

nationale lijsten en op basis van de in Bijlage III (fase 2) vermelde criteria, een lijst van

„gebieden van communautair belang‟197

uitwerken voor elk van de negen biogeografische

194

http://www.natuurenbos.be/nl-

BE/Natuurbeleid/Natuur/Natura_2000/In_Vlaanderen/De_beschermde_soorten_van_bijlage_II.aspx 195

G. VAN HOORICK, Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, 200. 196

Artikel 4, lid 1 van de Habitatrichtlijn. 197

Het begrip „gebied van communautair belang‟ wordt in artikel 1, k) van de Habitatrichtlijn gedefinieerd als

“een gebied dat er in de biogeografische regio of regio‟s waartoe het behoort, significant toe bijdraagt een type

Page 50: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

45

regio‟s198

en voor het gehele grondgebied van de Europese Unie. Hierbij wordt aangegeven in

welke gebieden één of meer prioritaire typen natuurlijke habitats of één of meer prioritaire

soorten voorkomen. Elke lidstaat moet bovendien haar instemming verlenen aan de door de

Commissie opgestelde ontwerplijst van gebieden van communautair belang (infra)199

. Fase 2

moest normaalgezien ten laatste op 10 juni 1998 zijn afgerond. Dit was echter niet het geval

aangezien de uitvoering van fase 1 reeds een serieuze vertraging had opgelopen. Zo werden

bijvoorbeeld de communautaire lijsten voor de biogeografische regio‟s waaronder Vlaanderen

valt, met name de Atlantische regio en de continentale regio, pas op 7 december 2004

vastgesteld200

.

83. In de laatste fase van de aanwijzingsprocedure moeten uiteindelijk de gebieden die in fase

twee door de Commissie werden aangemerkt als „gebieden van communautair belang‟ door

de betrokken lidstaten zo spoedig mogelijk, en uiterlijk binnen de zes jaar, worden

aangewezen als speciale beschermingszone. Binnen deze termijn moeten zij tevens voor deze

gebieden de prioriteiten/instandhoudingsdoelstellingen vaststellen gelet op het belang van de

gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een

type natuurlijke habitat van Bijlage I of van een soort van Bijlage II alsmede voor de

coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van

achteruitgang en vernietiging201

. Idealiter zou de ganse aanwijzingsprocedure dus moeten

afgerond geweest zijn op 10 juni 2004. Door de in de vorige fasen opgelopen achterstand,

bleek dit echter een utopie te zijn. Voor Vlaanderen werd deze deadline daarom verplaatst

naar eind 2010202

.

84. Het is pas vanaf het moment dat een lidstaat in de derde fase een gebied aanwijst dat er

effectief sprake is van een „speciale habitatbeschermingszone‟ en dat het (volledige)

beschermingsregime uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn van toepassing wordt. Hierbij is het

echter belangrijk om op te merken dat er door de Habitatrichtlijn, in afwachting van deze

definitieve aanwijzing, reeds in een zekere bescherming wordt voorzien. Van zodra een

gebied door de Commissie op de lijst van gebieden van communautair belang wordt geplaatst,

natuurlijke habitat van Bijlage I of een soort van Bijlage II in een gunstige staat van instandhouding te behouden

of te herstellen en ook significant kan bijdragen tot de coherentie van het Natura 2000-netwerk, en/of significant

bijdraagt tot de instandhouding van de biologische diversiteit in de betrokken biogeografische regio of regio‟s”. 198

Met name het Alpiene gebied, de Atlantische zone, het Zwarte-Zeegebied, de boreale zone, de continentale

zone, Macaronesië, het Middellandse-Zeegebied, het Pannonische gebied en het steppengebied. 199

Artikel 4, lid 2 van de Habitatrichtlijn. 200

http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/sites_hab/biogeog_regions/index_en.htm#atlantic 201

Artikel 4, lid 4 van de Habitatrichtlijn. 202

http://www.natuurpunt.be/nl/natuurbehoud/natuurbeleid/natuur-en-samenleving_313.aspx

Page 51: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

46

gelden voor dat gebied immers de bepalingen van artikel 6, leden 2, 3 en 4 van de

Habitatrichtlijn203

.

85. In de praktijk rees dan ook de vraag welke bescherming er moet worden voorzien voor de

gebieden die reeds zijn opgenomen in de aan de Commissie toegestuurde nationale lijst, maar

die nog niet door de Commissie op de lijst met gebieden van communautair belang zijn

geplaatst. Gelet op de uitdrukkelijke vermelding in artikel 4, lid 5 van de Habitatrichtlijn dat

het beschermingsregime uit artikel 6, lid 2 tot en met 4 reeds van toepassing is op de gebieden

die door de Commissie als „gebied van communautair belang‟ zijn aangeduid, zou immers

kunnen worden afgeleid dat dit beschermingsregime daarentegen niet van toepassing is op

gebieden die nog niet als zodanig werden gekwalificeerd. Volgens de Europese Commissie

moest er hierbij echter ook rekening worden gehouden met de andere bepalingen van het

Gemeenschapsrecht, en meer bepaald met artikel 10 van het EG-Verdrag (thans: artikel 4, lid

3 VEU) 204

. Hieruit volgt namelijk dat op de lidstaten de verplichting rust om op zodanige

wijze te handelen dat de doelstellingen van de Habitatrichtlijn niet in gevaar worden gebracht.

Hierdoor was het volgens de Commissie op zijn minst wenselijk dat, ook bij het nog

ontbreken van een communautaire lijst, de lidstaten geen activiteiten ondernemen die tot

gevolg hebben dat de kwaliteit van een op de nationale lijst geplaatst gebied afneemt205

.

86. Het Hof van Justitie heeft pas in het arrest van 13 januari 2005206

voor het eerst een

uitspraak gedaan over welke bescherming er nu al dan niet door de lidstaten moet worden

geboden aan dergelijke gebieden. In deze zaak werd door het Hof vooreerst bepaald dat

“artikel 4, lid 5 van de Habitatrichtlijn als dusdanig moet worden uitgelegd dat de

beschermingsmaatregelen van artikel 6, leden 2 tot en met 4 van deze richtlijn enkel moeten

worden vastgesteld voor de gebieden die overeenkomstig artikel 4, lid 3 van de richtlijn zijn

opgenomen in de door de Commissie vastgestelde lijst van gebieden van communautair

belang”207

. Zij heeft daarbij wel onmiddellijk benadrukt dat dit evenwel niet betekent dat de

lidstaten totaal geen bescherming hoeven te voorzien voor de gebieden die krachtens artikel 4,

203

Artikel 4, lid 5 van de Habitatrichtlijn. 204

Artikel 10 van het EG-Verdrag luidt als volgt: “De lidstaten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen

welke geschikt zijn om de nakoming van de uit dit Verdrag of uit handelingen van de instellingen der

Gemeenschap voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Zij vergemakkelijken de vervulling van haar taak.

Zij onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in

gevaar kunnen brengen”. 205

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 12-13. 206

HvJ 13 januari 2005, nr. C-117/03, Dragaggi e.a., Jur. 2005, I, 167. 207

HvJ 13 januari 2005, nr. C-117/03, Dragaggi e.a., punt 25.

Page 52: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

47

lid 1 van de Habitatrichtlijn reeds zijn opgenomen in een aan de Commissie toegestuurde

nationale lijst. Indien er aan dergelijke gebieden geen afdoende bescherming zou worden

geboden, zou de realisatie van de doelstellingen van de Habitatrichtlijn immers in het gedrang

kunnen komen208

. Het Hof is dan ook tot de conclusie gekomen dat “de lidstaten met

betrekking tot de gebieden die kunnen worden aangewezen als gebieden van communautair

belang, die zijn opgenomen in de aan de Commissie toegezonden nationale lijsten, waartoe in

het bijzonder gebieden met prioritaire typen natuurlijke habitats of prioritaire soorten kunnen

behoren, op grond van de Habitatrichtlijn verplicht zijn om beschermingsmaatregelen vast te

stellen die de relevante ecologische gegevens van deze gebieden kunnen waarborgen”209

.

87. Deze rechtspraak werd verder uitgewerkt in het arrest van 14 september 2006210

. In deze

zaak heeft het Hof namelijk geconcretiseerd dat “de regeling inzake passende bescherming

van de gebieden die ingevolge artikel 4, lid 1 van de Habitatrichtlijn zijn opgenomen in de

aan de Commissie toegezonden lijst, verlangt dat de lidstaten geen ingrepen toestaan die de

ecologische kenmerken van die gebieden ernstig kunnen aantasten”211

. De lidstaten zullen

meer bepaald alle nodige maatregelen moeten nemen om ingrepen te voorkomen die een

significante impact kunnen hebben op de ecologische karakteristieken van het gebied, die aan

de basis lagen van de aanwijzing van het gebied212

. Dit is met name het geval bij ingrepen die

de oppervlakte van een gebied aanzienlijk zouden kunnen verkleinen, of die zouden kunnen

leiden tot het verdwijnen van in het gebied aanwezige prioritaire soorten, of tot de

vernietiging van het gebied of de teloorgang van de representatieve kenmerken ervan213

.

Enkel ecologische (wetenschappelijke) criteria

88. Gedurende de ganse procedure tot aanwijzing van speciale habitatbeschermingszones,

mogen, net zoals bij de aanwijzing van speciale beschermingszones op grond van de

Vogelrichtlijn, uitsluitend ecologische overwegingen in aanmerking worden genomen om te

bepalen of een gebied al dan niet moet worden aangewezen214

. Een lidstaat zal zich dus ook in

dit geval niet kunnen beroepen op sociale of economische redenen of op de ruimtelijke

bestemming van een bepaald gebied om aan haar aanwijzingsverplichting te ontsnappen.

208

HvJ 13 januari 2005, nr. C-117/03, Dragaggi e.a., punten 26 en 27. 209

HvJ 13 januari 2005, nr. C-117/03, Dragaggi e.a., punt 29. 210

HvJ 14 september 2006, nr. C-244/05, Bund Naturschutz Bayern e.a., Jur. 2006, I, 8445. 211

HvJ 14 september 2006, nr. C-244/05, Bund Naturschutz Bayern e.a., punt 47. 212

A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2012, 203-204. 213

HvJ 14 september 2006, nr. C-244/05, Bund Naturschutz Bayern e.a., punt 46. 214

P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H. SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale beschermingszones in Vlaanderen:

juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk, Brugge, Vanden Broele, 2007, 34.

Page 53: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

48

89. Dit kan vooreerst worden afgeleid uit de bewoording van artikel 4, lid 1 van de

Habitatrichtlijn dat de lidstaten elk hun nationale lijst moeten opstellen “op basis van de

criteria van Bijlage III (fase 1) en van de relevante wetenschappelijke gegevens”. Deze

(uitsluitend ecologische) criteria uit Bijlage III voor de beoordeling van een gebied voor een

type natuurlijke habitat van Bijlage I zijn de volgende: 1) de mate van representativiteit van

het type natuurlijke habitat in het gebied, 2) de door het type natuurlijke habitat bestreken

oppervlakte van het gebied ten opzichte van de totale door dit type natuurlijke habitat op het

nationale grondgebied bestreken oppervlakte, 3) de mate van instandhouding van de structuur

en de functies van het betrokken type natuurlijke habitat en herstelmogelijkheid en 4) de

algemene beoordeling van de betekenis van het gebied voor de instandhouding van het

betrokken type natuurlijke habitat. Daarnaast zijn de criteria voor de beoordeling van het

gebied voor een soort van Bijlage I: 1) de omvang en dichtheid van de populatie van de soort

in het gebied ten opzichte van de populaties op het nationale grondgebied, 2) de mate van

instandhouding van de elementen van de habitat die van belang zijn voor de betrokken soort

en herstelmogelijkheid, 3) de mate van isolatie van de populatie in het gebied ten opzichte van

het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort en 4) de algemene beoordeling van de

betekenis van het gebied voor de instandhouding van de betrokken soort215

.

90. Deze zienswijze werd daarnaast ook door het Hof van Justitie uitdrukkelijk bevestigd in

het arrest inzake het estuarium van de Severn van 7 november 2000216

. In deze zaak heeft het

Hof immers op een prejudiciële vraag die werd gesteld door the High Court of Justice van

Engeland en Wales geantwoord dat “artikel 4, lid 1 van de Habitatrichtlijn aldus moet worden

uitgelegd dat een lidstaat bij de keuze en de afbakening van de gebieden die hij de Commissie

zal voorstellen als gebieden die kunnen worden aangewezen als gebieden van communautair

belang, geen rekening mag houden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied

en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, lid 3 van deze

richtlijn”217

. Bij het opmaken van zijn nationale lijst, mag een lidstaat dus enkel rekening

houden met de ecologische vereisten die verband houden met de door de Habitatrichtlijn

beoogde instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora.

91. Hierbij moet bovendien nog worden vermeld dat artikel 5 van de Habitatrichtlijn zelfs in

een uitzonderingsregime voorziet voor het geval waarin de Commissie vaststelt dat een

215

Bijlage III, fase 1, A. en B. van de Habitatrichtlijn. 216

HvJ 7 november 2000, nr. C-371/98, First Corporate Shipping, Jur. 2000, I, 9235. 217

HvJ 7 november 2000, nr. C-371/98, First Corporate Shipping, punt 25.

Page 54: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

49

gebied met een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort, dat vanuit ecologisch

oogpunt zeker niet zou mogen ontbreken op de nationale lijst, toch niet werd opgenomen in

deze lijst218

.

92. Ook de Commissie mag tijdens de tweede fase van de aanwijzingsprocedure uitsluitend

rekening houden met ecologische/wetenschappelijke criteria. Bij het opstellen van een

ontwerplijst van gebieden van communautair belang mag zij zich immers alleen baseren op de

criteria uit Bijlage III, fase 2 van de Habitatrichtlijn. Omdat artikel 4, lid 2, eerste alinea van

de Habitatrichtlijn evenwel bepaalt dat de lidstaten hun instemming moeten verlenen aan een

dergelijke ontwerplijst, werd in het arrest van 14 januari 2010219

(infra) ondermeer de

volgende prejudiciële vraag gesteld: “Staat artikel 4, lid 2, eerste alinea van de Habitatrichtlijn

een lidstaat toe, zijn toestemming aan de door de Commissie opgestelde ontwerplijst van

gebieden van communautair belang voor één of meer gebieden te onthouden om andere

redenen dan redenen van natuurbescherming?”220

. Ook deze prejudiciële vraag werd door het

Hof negatief beantwoord, zodat ook in deze fase van de aanwijzingsprocedure geen rekening

mag worden gehouden met de in artikel 2, lid 3 van de Habitatrichtlijn genoemde eisen221

.

Dynamisch proces

93. De hierboven reeds besproken rechtspraak van het Hof van Justitie binnen het kader van

de Vogelrichtlijn omtrent het voortdurend karakter van de verplichting om speciale

beschermingszones aan te duiden, kan eveneens van toepassing worden geacht binnen het

kader van de Habitatrichtlijn. Ook het aanwijzen van speciale habitatbeschermingszones mag

dus niet worden beschouwd als een eenmalige gebeurtenis, maar moet worden opgevat als een

dynamisch proces. Het is dus mogelijk dat in de toekomst nieuwe gebieden moeten worden

aangewezen of dat reeds bestaande speciale habitatbeschermingszones moeten worden 218

Artikel 5 van de Habitatrichtlijn luidt als volgt:

“1. In uitzonderlijke gevallen, wanneer de Commissie constateert dat een gebied met een prioritair type

natuurlijke habitat of een prioritaire soort die haar op grond van relevante en betrouwbare wetenschappelijke

informatie onontbeerlijk lijkt voor het behoud van dat prioritaire type natuurlijke habitat of het voortbestaan van

die prioritaire soort, ontbreekt op een nationale lijst als bedoeld in artikel 4, lid 1, wordt een procedure voor

bilateraal overleg tussen deze lidstaat en de Commissie geopend om de door beide partijen gebruikte

wetenschappelijke gegevens te vergelijken.

2. Indien het meningsverschil na een overlegperiode van ten hoogste zes maanden niet is opgelost, zendt de

Commissie de Raad een voorstel toe betreffende de selectie van dat gebied als gebied van communautair belang.

3. De Raad spreekt zich binnen drie maanden na de indiening van het voorstel met eenparigheid van stemmen

uit.

4. Gedurende de overlegperiode en in afwachting van een besluit van de Raad is het betrokken gebied

onderworpen aan de bepalingen van artikel 6, lid 2”. 219

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, Jur. 2010, I, 131. 220

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, punt 18. 221

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, punten 27 tot en met 33.

Page 55: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

50

uitgebreid, indien natuurlijke ontwikkelingen hiertoe aanleiding geven222

. Dit zou

bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer een populatie kamsalamanders223

zich koloniseert

naar poelen die gelegen zijn in een naburig gebied dat buiten de speciale beschermingszone

ligt.

Inkrimping of intrekking van speciale habitatbeschermingszones

94. In tegenstelling tot de Vogelrichtlijn, voorziet de Habitatrichtlijn wel expliciet in de

mogelijkheid tot het ontnemen van de beschermde status van een reeds aangewezen speciale

habitatbeschermingszone. Artikel 9 van de Habitatrichtlijn bepaalt namelijk dat de Commissie

periodiek de bijdrage van Natura 2000 tot de verwezenlijking van de in de artikel 2 en 3

genoemde doelstellingen moet evalueren en dat in dat verband kan worden overwogen om,

wanneer de natuurlijke ontwikkeling dit rechtvaardigt, een speciale habitatbeschermingszone

haar status te ontnemen. Een intrekking van een speciale habitatbeschermingszone kan dus

ook hier enkel en alleen worden gerechtvaardigd door de natuurlijke ontwikkeling van het

gebied. Deze natuurlijke ontwikkeling moet trouwens worden vastgesteld aan de hand van de

monitorgegevens die op grond van artikel 11 van de Habitatrichtlijn224

zijn verkregen225

.

3.1.2. Artikel 6 Habitatrichtlijn: Beschermingsmechanismen

95. Artikel 6, lid 1 tot en met 4 van de Habitatrichtlijn omvat het beschermingsregime dat van

toepassing is op speciale habitatbeschermingszones. Dit beschermingsregime heeft in de

praktijk vaak een enorme impact op al wat zich afspeelt in gebieden die in en rond een

speciale beschermingszone zijn gelegen. Wat (het regime uit) artikel 6 van de Habitatrichtlijn

zo ingrijpend maakt, is namelijk dat zij, naast de nadruk die zij legt op het nemen van

instandhoudingsmaatregelen, tevens een sterke greep heeft op planningsprocessen en op de

vergunningspraktijk226

. De beschermingsmechanismen die vervat zitten in artikel 6 kunnen

naargelang hun aard worden opgedeeld in twee groepen. Vooreerst moeten de lidstaten

222

P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H. SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale beschermingszones in Vlaanderen:

juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk, Brugge, Vanden Broele, 2007, 35. 223

De kamsalamander (Triturus cristatus) is immers een soort die wordt vermeld in Bijlage II van de

Habitatrichtlijn. 224

Artikel 11 van de Habitatrichtlijn luidt als volgt: “De lidstaten zien toe op de staat van instandhouding van de

in artikel 2 bedoelde soorten en natuurlijke habitats, waarbij zij bijzondere aandacht besteden aan de prioritaire

typen natuurlijke habitat en de prioritaire soorten”. 225

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 166. 226

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 154-155.

Page 56: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

51

krachtens artikel 6, lid 1 van de Habitat positieve maatregelen nemen die gericht zijn op de

instandhouding van de speciale habitatbeschermingszones. Artikel 6, leden 2, 3 en 4 van de

Habitatrichtlijn voorzien daarentegen in preventieve maatregelen die gericht zijn op het

tegengaan van negatieve effecten op speciale beschermingszones. Deze preventieve

maatregelen zijn niet alleen van toepassing op speciale habitatbeschermingszones, maar

tevens op speciale vogelbeschermingszones, daar artikel 6, lid 2 tot en met 4 van de

Habitatrichtlijn sinds 1994 in de plaats is gekomen van artikel 4, lid 4, eerste zin van de

Vogelrichtlijn (supra)227

. In het kort gesteld verplicht artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn de

lidstaten tot het nemen van passende maatregelen om te voorkomen dat de kwaliteit van de

habitats in de speciale beschermingszones verslechtert en dat er zich significante verstoringen

voordoen. Leden 3 en 4 van artikel 6 van de Habitatrichtlijn zijn daarentegen rechtstreeks

gericht op besluitvormingsprocedures en vormen de zogenaamde „habitattoets‟. Artikel 6, lid

3 bepaalt immer dat de lidstaten verplicht zijn om een passende beoordeling te maken van elk

plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor een speciale beschermingszone. De

bevoegde nationale instanties zullen dan slechts hun toestemming kunnen verlenen aan een

dergelijk plan of project indien uit deze beoordeling volgt dat het de natuurlijke kenmerken

van het betrokken gebied niet zal aantasten. Artikel 6, lid 4 voorziet hierop evenwel een

belangrijke uitzondering door te bepalen dat een plan of project, in het geval van een

negatieve beoordeling, toch mag worden uitgevoerd indien aan drie cumulatieve voorwaarden

( meer bepaald: 1) geen alternatieven, 2) om dwingende redenen van groot openbaar belang

en 3) compenserende maatregelen) is voldaan.

96. Gelet op het buitengewoon belang van artikel 6 van de Habitatrichtlijn en op de

verregaande gevolgen die zij in de praktijk met zich meebrengt, is het dan ook niet

verwonderlijk dat het Hof van Justitie zich ondertussen al in heel wat arrest heeft moeten

uitspreken omtrent de toepassing en interpretatie van dit artikel. Ook de Europese Commissie

heeft reeds enkele richtsnoeren uitgewerkt ter interpretatie van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn228

.

227

Artikel 7 van de Habitatrichtlijn. 228

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 69 p; EUROPEAN COMMISSION, Assessments of plans and projects significantly affecting

Natura 2000 sites, Luxembourg, Office for Official Publications of the European Communities, 2002, 76 p;

EUROPESE COMMISSIE, Richtsnoeren voor de toepassing van artikel 6, lid 4, van de Habitatrichtlijn (Richtlijn

92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2007, 32 p.

Page 57: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

52

Lid 1: Positieve instandhoudingsmaatregelen

97. Artikel 6, lid 1 van de Habitatrichtlijn verplicht de lidstaten om voor de speciale

habitatbeschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen te treffen. Deze

maatregelen behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke ordeningsplannen deel

uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een

overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de

typen natuurlijke habitats van Bijlage I en de soorten van Bijlage II die in deze gebieden

voorkomen229

.

98. Vooreerst is het van belang te benadrukken dat deze verplichting om positieve

instandhoudingsmaatregelen te nemen pas van toepassing is vanaf het moment dat een gebied

door een lidstaat definitief als speciale habitatbeschermingszone is aangewezen230

.

99. Aangezien de verplichting tot instandhouding volgens de vaste rechtspraak van het Hof

van Justitie231

moet worden beschouwd als een resultaatsverbintenis, beschikken de lidstaten

ook in het kader van artikel 6, lid 1 van de Habitatrichtlijn over een zekere beleidsvrijheid met

betrekking tot de keuze van instandhoudingsmaatregelen232

. In het arrest van 10 mei 2007233

werd door het Hof evenwel benadrukt dat de lidstaten daarentegen niet over de mogelijkheid

beschikken om te oordelen of het al dan niet nodig is om de nodige

instandhoudingsmaatregelen te treffen. In deze zaak was de Commissie naar het Hof gestapt

omdat zij ondermeer van oordeel was dat de wetgeving van de Oostenrijkse deelstaat

Niederösterreich niet in overeenstemming was met artikel 6, lid 1 van de Habitatrichtlijn

doordat met name §9, lid 5 van de wet op de natuurbescherming in Niederösterreich enkel

voorzag in de verplichting om „zo nodig‟ passende onderhouds-, ontwikkelings- en

instandhoudingsmaatregelen te nemen. Dit terwijl uit artikel 6, lid 1 van de Habitatrichtlijn

evenwel volgt dat in alle gevallen, en niet „zo nodig‟, de nodige instandhoudingsmaatregelen

moeten worden vastgesteld234

. Ondanks het gegeven dat de woorden „zo nodig‟ zowel in

artikel 6, lid 1 als in de voormelde Oostenrijkse bepaling worden gebruikt, is het Hof de visie

229

Artikel 6, lid 1 van de Habitatrichtlijn. 230

F. NEUMANN, H.E. WOLDENDORP, CH.W. BACKES, H. BROUWER, A. CLIQUET, G. VAN HOORICK, R. VAN DEN

TEMPEL, Praktijkboek habitattoets: praktische leidraad voor de toepassing van natuurbeschermingswetgeving

bij projecten in Nederland en Vlaanderen, Den Haag, Sdu Uitgevers bv, 2003, 24. 231

HvJ 18 maart 1999, nr. C-166/97, Commissie v. Frankrijk, Jur. 1999, I, 1719.

232 CH.W. BACKES, P.J.J. VAN BUUREN, A.A. FRERIKS, Hoofdlijnen natuurbeschermingsrecht, Sdu Uitgevers bv,

Den Haag, 2004, 94. 233

HvJ 10 mei 2007, nr. C-508/04, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2007, I, 3787. 234

HvJ 10 mei 2007, nr. C-508/04, Commissie v. Oostenrijk, punt 71.

Page 58: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

53

van de Commissie gevolgd, aangezien deze twee woorden in artikel 6, lid 1 van de

Habitatrichtlijn enkel betrekking hebben op beheersplannen, en dus niet kunnen worden

opgevat als een algemene beperking van de verplichting om de nodige wettelijke,

bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen vast te stellen. In de

Oostenrijkse bepaling hebben de woorden „zo nodig‟ daarentegen algemeen op alle

instandhoudingsmaatregelen betrekking, wat ertoe leidt dat de uitvoering van die maatregelen

volgens deze bepaling niet verplicht zou zijn235

. Het Hof is in deze zaak dan ook tot de

conclusie gekomen dat Oostenrijk artikel 6, lid 1 van de Habitatrichtlijn had geschonden

doordat haar nationale wetgeving niet in overeenstemming was met deze bepaling uit de

Habitatrichtlijn236

.

100. Volgens het Hof stelt artikel 6, lid 1 van de Habitatrichtlijn de vaststelling van

instandhoudingsmaatregelen dus in alle gevallen verplicht, “hetgeen de eventuele

regelgevende of beslissingsbevoegdheden van de nationale autoriteiten ter zake beperkt tot de

in het kader van die maatregelen uit te voeren middelen en te maken technische keuzes”237

.

Zoals de Commissie ook in haar richtsnoer van 2000 heeft bepaald, moeten de lidstaten dus

met betrekking tot elke speciale habitatbeschermingszone minstens één van de drie soorten

maatregelen (wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst gebaseerde maatregelen)

vaststellen, maar hebben ze evenwel vrij de keuze om slechts één soort maatregel

(bijvoorbeeld uitsluitend bestuursrechtelijke maatregelen) of een combinatie van maatregelen

(bijvoorbeeld zowel wettelijke als op overeenkomst gebaseerde maatregelen) te treffen.

Voorts kunnen de lidstaten, naast de gekozen verplichte maatregelen, desgewenst

beheersplannen vaststellen en ten uitvoer leggen238

.

Lid 2: Maatregelen inzake het tegengaan van negatieve effecten

101. Artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn verplicht de lidstaten om passende maatregelen te

nemen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van

soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren

235

HvJ 10 mei 2007, nr. C-508/04, Commissie v. Oostenrijk, punten 74 en 75. 236

HvJ 10 mei 2007, nr. C-508/04, Commissie v. Oostenrijk, punten 81 en 82. 237

HvJ 10 mei 2007, nr. C-508/04, Commissie v. Oostenrijk, punt 76. 238

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 21.

Page 59: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

54

optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet

op de doelstellingen van deze richtlijn, een significant effect zouden kunnen hebben239

.

102. Vooreerst moet erop worden gewezen dat de in deze bepaling opgenomen verplichting

om passende maatregelen te nemen om negatieve effecten op de speciale beschermingszones

tegen te gaan, volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie eveneens moet worden

beschouwd als een resultaatsverbintenis in hoofde van de lidstaten. Dit werd voor het eerst

duidelijk in het, reeds voor een deel besproken, arrest van 13 juni 2002240

waarin Ierland door

het Hof werd veroordeeld omdat het onvoldoende maatregelen had genomen om in de

speciale beschermingszone Owenduff-Nephin Beg Complex de verslechtering te voorkomen

van de leefgebieden van de soorten waarvoor deze speciale beschermingszone was

aangewezen. Het Owenduff-Nephin Beg Complex is een uitgestrekt gebied bestaande uit

bedekkingsveen en bergen dat door Ierland in 1996 werd aangewezen als speciale

vogelbeschermingszone. Dit 25622 hectare groot gebied vormt immers het leefgebied voor

onder andere drie vogelsoorten uit Bijlage I van de Vogelrichtlijn, met name de Groenlandse

kolgans (Anser albifrons flavirostris), het smelleken (Falco columbarius) en de goudplevier

(Pluvialis apricaria), en verscheidene niet in deze bijlage genoemde geregeld voorkomende

trekvogels241

. De Commissie was in deze zaak naar het Hof gestapt omdat zij van mening was

dat Ierland niet de nodige preventieve maatregelen had genomen om de ernstige schade te

voorkomen die door overbegrazing in deze speciale beschermingszone, en dan vooral aan het

bedekkingsveen, was veroorzaakt242

. Omdat uit het dossier van deze zaak overduidelijk bleek

dat bepaalde delen van het Owenduff-Nephin Beg Complex inderdaad enorm veel schade

hadden geleden door de overbegrazing door schapen, wat op een bepaalde plaats zelfs had

geleid tot een vermindering van het aantal foeragerende Groenlandse kolganzen, is het Hof de

visie van de Commissie gevolgd en heeft zij in casu een schending van artikel 6, lid 2 van de

Habitatrichtlijn vastgesteld243

.

103. Hierbij kan nog worden opgemerkt dat de in artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn

vervatte verplichting om passende maatregelen te nemen om verslechtering van de

leefgebieden in speciale beschermingszones tegen te gaan, volgens Woldendorp niet alleen

beperkt is tot het voorkomen van de achteruitgang van leefgebieden, maar tevens de

239

Artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn. 240

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, Jur. 2002, I, 5335. 241

Conclusie Adv. Gen. punt 37 tot en met 41 in zaak C-117/00. 242

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, punt 22 en conclusie Adv. Gen. punten 43 en 45 in

zaak C-117/00. 243

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, punt 27 tot en met 33.

Page 60: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

55

noodzakelijke herstellingsmaatregelen omvat244

. Deze stelling werd in het arrest C-117/00

evenwel niet expliciet bevestigd. Ondanks het feit dat de Ierse regering in haar dupliek zelf te

kennen gaf dat zij er tevens moest voor zorgen dat de beschadigde leefgebieden zouden

kunnen herstellen245

, heeft het Hof in deze zaak immers nergens uitdrukkelijk bepaald dat

Ierland herstellingsmaatregelen moest nemen/hebben genomen om aan haar verplichting

onder artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn te voldoen.

104. Uit het richtsnoer dat in 2000 door de Europese Commissie werd opgesteld blijkt verder

dat de verplichting om passende maatregelen te nemen om negatieve effecten in de speciale

beschermingszones tegen te gaan, zich tevens uitstrekt tot het nemen van maatregelen buiten

deze zones. Dit is met name het geval wanneer processen die zich buiten een speciale

beschermingszone afspelen, van wezenlijke invloed zijn op de habitats en soorten die zich

binnen deze zone bevinden246

.

105. In het arrest van 20 oktober 2005247

heeft het Hof van Justitie bovendien benadrukt dat

de lidstaten krachtens artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn niet enkel verplicht zijn om

maatregelen te nemen tegen door de mens veroorzaakte aantastingen en verstoringen, maar

dat het eveneens noodzakelijk kan zijn om natuurlijke verslechteringen te voorkomen. In deze

zaak verzocht de Commissie het Hof om ondermeer vast te stellen dat het Verenigd

Koninkrijk, door de aangewezen speciale beschermingszones in Gibraltar enkel te

beschermen tegen storende activiteiten, zonder ervoor te zorgen dat ook verslechteringen ten

gevolge van nalatigheid of verzuim werden vermeden, artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn

onvolledig had omgezet. Het Verenigd Koninkrijk stelde hiertegenover dat zij van oordeel

was dat enkel niet-natuurlijke verslechteringen moesten worden vermeden248

. Het Hof heeft

deze stelling evenwel verworpen door, net zoals advocaat-generaal Kokott in haar conclusie,

te beklemtonen dat “het voor de uitvoering van artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn

noodzakelijk kan zijn zowel maatregelen (bijvoorbeeld verboden) te nemen om externe, door

de mens veroorzaakte aantastingen en verstoringen te vermijden, als maatregelen om

natuurlijke ontwikkelingen af te remmen die de staat van instandhouding van de soorten en

244

H.E. WOLDENDORP, “Het Europees Hof over natuurbescherming”, MER 2007, 46. 245

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, punt 31. 246

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 24. 247

HvJ 20 oktober 2005, nr. C-6/04, Commissie v. Verenigd Koninkrijk, Jur. 2005, I, 9017. 248

HvJ 20 oktober 2005, nr. C-6/04, Commissie v. Verenigd Koninkrijk, punten 30 en 31.

Page 61: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

56

natuurlijke habitats in de speciale beschermingszones kunnen verslechteren”249

. Ter illustratie

van een dergelijke natuurlijke verslechtering gaf advocaat-generaal Kokott hierbij als

voorbeeld dat bepaalde soorten beschermde habitattypes die bestaan uit open graslanden vaak

door verstruiking hun bijzondere kenmerken verliezen indien dit niet door menselijk ingrijpen

wordt tegengegaan250

. Omdat in deze zaak door het Hof bovendien werd vastgesteld dat de

bepalingen van artikel 6 niet tijdig in de in Gibraltar geldende regelgeving waren

overgenomen en het nationale recht er nog geen uitdrukkelijke bepaling bevatte die de

bevoegde instanties verplichtte om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke

habitats en de habitats van soorten niet verslechterde, was het dan ook overduidelijk dat

artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn door het Verenigd Koninkrijk in Gibraltar niet volledig

was omgezet. Aldus werd door het Hof besloten dat het Verenigd Koninkrijk de krachtens de

Habitatrichtlijn op hem rustende verplichtingen niet was nagekomen251

.

106. In het hierboven reeds aangehaalde arrest van 14 oktober 2010252

werd door het Hof van

Justitie verder gespecificeerd dat het niet in alle gevallen noodzakelijk is om voor elke

speciale beschermingszone en/of elke beschermde soort afzonderlijk specifieke verboden vast

te stellen, opdat een lidstaat zou kunnen voldoen aan de op hem rustende verplichting om, op

grond van artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn, passende maatregelen te nemen om

negatieve effecten op de speciale beschermingszones tegen te gaan. In deze zaak was de

Commissie immers van mening dat ook de uit artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn

voortvloeiende verplichtingen en verboden specifiek voor de afzonderlijke speciale

beschermingszone en soorten moesten zijn253

. Het Hof ging evenwel niet akkoord met deze

stelling van de Commissie en benadrukte in haar beoordeling dat “de bescherming van de

speciale beschermingszones tegen de activiteiten van particulieren weliswaar bijvoorbeeld

vereist dat deze preventief worden belet om eventueel schadelijke activiteiten te verrichten,

maar dat de verwezenlijking van die doelstelling niet noodzakelijk vereist dat voor elke

speciale beschermingszone specifieke verboden worden vastgesteld en evenmin voor elke

soort”254

.

249

HvJ 20 oktober 2005, nr. C-6/04, Commissie v. Verenigd Koninkrijk, punt 34 en conclusie Adv. Gen. punt 19

in zaak C-6/04. 250

Conclusie Adv. Gen. punt 20 in zaak C-6/04. 251

HvJ 20 oktober 2005, nr. C-6/04, Commissie v. Verenigd Koninkrijk, punten 35 tot en met 39. 252

HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2010, I, 9483.

253 HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, punt 53.

254 HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, punt 63.

Page 62: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

57

107. Daarnaast heeft het Hof van Justitie in het arrest van 4 maart 2010255

geoordeeld dat de

lidstaten echter niet over de mogelijkheid beschikken om in hun nationale wetgeving in het

algemeen te bepalen dat bepaalde activiteiten niet storend zijn. Indien dit wel mogelijk zou

zijn, zou dergelijke als „niet storend‟ gekwalificeerde activiteit immers in geen enkel geval,en

dus ook niet wanneer zo‟n activiteit toch een significant negatief effect zou kunnen hebben op

een speciale beschermingszone, kunnen worden tegengegaan op grond van artikel 6, lid 2 van

de Habitatrichtlijn. Het toepassingsgebied van deze laatste bepaling is immers beperkt tot

„storende factoren‟ die, gelet op de doelstellingen van de Habitatrichtlijn, een significant

effect zouden kunnen hebben. In casu was de Commissie van oordeel dat Frankrijk, door in

het Franse milieuwetboek te bepalen dat “visvangst, aquacultuur, jacht en andere weidelijke

activiteiten die onder de in de wet- en regelgeving geldende voorwaarden en in de in die wet-

en regelgeving toegestane gebieden worden bedreven, geen activiteiten zijn die storend zijn of

storende gevolgen hebben”, artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn niet duidelijk, nauwkeurig

en volledig had omgezet256

. De Franse Republiek stelde hiertegenover dat voor elk gebied een

doelstellingsdocument werd opgemaakt dat als grondslag kon dienen om gerichte

maatregelen, die rekening houden met de ecologische vereisten die specifiek zijn voor het

betrokken gebied, vast te stellen. Daarnaast wees zij ook op het gegeven dat de algemene

regelgeving die op de desbetreffende activiteiten van toepassing is, in de mogelijkheid

voorziet om vangstquota vast te stellen en/of rekening te houden met de gebieden die volgens

ecologische criteria zijn afgebakend257

. Het Hof heeft in haar beoordeling vervolgens

benadrukt dat de bepaling uit het Franse milieuwetboek waarin bepaalde activiteiten in het

algemeen als „niet storend‟ worden gekwalificeerd, slechts in overeenstemming met artikel 6,

lid 2 van de Habitatrichtlijn kan worden beschouwd, indien er daadwerkelijk kan worden

verzekerd dat deze activiteiten in geen enkel geval een verstoring met zich meebrengen die

significante gevolgen kan hebben voor de doelstellingen van de Habitatrichtlijn. Met

betrekking tot het door de Franse Republiek ingeroepen argument dat voor elk gebied een

doelstellingendocument werd opgesteld, heeft het Hof vooreerst geoordeeld dat “dit document

niet systematisch en in alle gevallen kan garanderen dat de betrokken activiteiten geen

gevolgen hebben die significant zouden kunnen zijn voor deze

instandhoudingsdoelstellingen”258

. De Franse Republiek had immers zelf al aangegeven dat

deze doelstellingendocumenten geen rechtstreeks toepasselijke bestuursrechtelijke

255

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, Jur. 2010, I, 1697. 256

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, punt 26. 257

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, punten 29 en 33. 258

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, punt 36.

Page 63: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

58

maatregelen konden bevatten en dat zij bovendien nog maar voor de helft van de betrokken

gebieden waren opgesteld. Daarnaast heeft het Hof wat betreft de op de betrokken activiteiten

toepasselijke algemene regels gesteld dat deze weliswaar het risico op significant storende

effecten kunnen beperken, doch dat zij dit risico niet volledig kunnen uitsluiten aangezien zij

immers niet op een dwingende manier de naleving van artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn

voorschrijven. Het Hof is in deze zaak dan ook tot de conclusie gekomen dat de Franse

Republiek, door in het algemeen te bepalen dat visvangst, aquacultuur, jacht en andere

weidelijke activiteiten geen storende activiteiten zijn en geen storende gevolgen kunnen

hebben, haar verplichtingen onder artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn niet was

nagekomen259

.

108. Uit dit arrest kan dus worden opgemaakt dat de lidstaten niet over de mogelijkheid

beschikken om in het algemeen bepaalde activiteiten als „niet storend‟ te kwalificeren. Het

moet namelijk ten allen tijde mogelijk blijven om dergelijke activiteiten te verbieden of om

milderende maatregelen te treffen, indien zij met betrekking tot speciale beschermingszone

toch storende factoren kunnen teweegbrengen die, gelet op de doelstellingen van de

Habitatrichtlijn, significante gevolgen zouden kunnen hebben. Uit de rechtspraak van het Hof

van Justitie volgt dus dat de reikwijdte van de beschermingsverplichting uit artikel 6, lid 2 van

de Habitatrichtlijn zeer ruim is, zodat activiteiten zoals landbouw, jacht, recreatie, visserij,…

nooit op een algemene wijze van het toepassingsgebied van deze bepaling kunnen worden

uitgesloten. Volgens Schoukens betekent dit evenwel niet dat deze activiteiten nooit op een

alomvattende wijze zouden kunnen worden geregulariseerd in speciale doelstellingen- of

beheerdocumenten: “Het Hof van Justitie lijkt enkel een regeling te sanctioneren waarin op

algemene wijze bepaalde activiteiten zoals jacht en visserij worden uitgesloten van artikel 6,

tweede lid van de Habitatrichtlijn. Dit laat nog steeds de deur open voor het nemen van

verdere specifieke verbindende maatregelen in beheersplannen en/of algemene regels inzake

jacht, visserij,… Wel zal bij het nemen van die beperkende maatregelen altijd moeten worden

gegarandeerd dat dwingend rekening wordt gehouden met de respectievelijke

instandhoudingsdoelen voor het betrokken gebied”260

.

109. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie is gebleken dat artikel 6, lid 2 van de

Habitatrichtlijn in de praktijk vooral een grote impact heeft op het zogenaamd „bestaand

259

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, punten 32 tot en met 39. 260

H. SCHOUKENS, “De recente rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de Habitatrichtlijn:

enkele nuttige lessen voor de toepassing van Natura 2000 in Vlaanderen?”, TMR 2011, 517-518.

Page 64: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

59

gebruik‟ binnen of in de omgeving van een speciale beschermingszone. Dit heeft grotendeels

te maken met het feit dat het door deze bepaling geboden beschermingsregime, in

tegenstelling tot de habitattoets uit artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn, niet enkel

van toepassing is op activiteiten die onderhevig zijn aan een besluitvormingsprocedure.

Bestaande activiteiten in of in de buurt van een speciale beschermingszone blijven in principe

toegestaan, op voorwaarde dat ze niet in strijd zijn met de instandhoudingsdoelstellingen van

dat gebied. In het geval dat deze activiteiten toch zouden leiden tot een verslechtering van de

kwaliteit van de habitats of tot een significante verstoring van de soorten, moet door de

lidstaat de passende maatregelen worden genomen. Dit kan betekenen dat in voorkomend

geval de negatieve effecten moeten worden tegengegaan door het nemen van milderende

maatregelen of door de bestaande activiteit volledig stop te zetten261

.

110. Zo werd het Koninkrijk Spanje in een recent arrest van 24 november 2011262

door het

Hof van Justitie veroordeeld omdat het met betrekking tot het gebied van communautair

belang „Alto Sil‟ niet de passende maatregelen had genomen om de door de in het gebied

reeds bestaande kolenmijnen veroorzaakte negatieve effecten tegen te gaan. Het meer dan

43000 hectare groot gebied „Alto Sil‟ bevindt zich in het noordwesten van de Spaanse regio

Castilië en León en ligt aan de bovenloop van de rivier de Sil. In 2001 kreeg de Europese

Commissie kennis van de aanwezigheid van verschillende bovengrondse mijnen ter

ontginning van steenkool, die het gebied zouden kunnen aantasten. Op 7 december 2004 werd

het gebied „Alto Sil‟ door de Commissie opgenomen in de lijst van gebieden van

communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Uit het

standaardgegevensformulier dat Spanje hiervoor aan de Commissie had verstrekt, bleek

immers dat er in het gebied onder andere 10 tot 15 exemplaren van de bruine beer (Ursus

arctos)263

vertoefden en er een zestal typen natuurlijke habitats uit Bijlage I van de

Habitatrichtlijn264

voorkwamen265

.

261

P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H. SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale beschermingszones in Vlaanderen:

juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk, Brugge, Vanden Broele, 2007, 38-39. 262

HvJ 24 november 2011, nr. C-404/09, Commissie v. Spanje.

263 Dit is een soort die als prioritair wordt aangemerkt in Bijlage II van de Habitatrichtlijn.

264 In casu betrof het de volgende typen natuurlijke habitats van communautair belang: „droge Europese heide‟

(code 4030), „endemische heide met Genista anglica in het montane Middellandse Zeegebied‟ (code 4090),

„Oro-Iberisch grasland met Festuca indigesta‟ (code 6160), „kiezelhoudende rotsen met pionierformaties van het

Sedo-Scleranthion, of van het Sedo albi-Veronicion dillenii‟ (code 8230) en „de Galicisch-Portugese eikenbossen

met Quercus robur en Quercus pyrenaica‟ (code 9230). 265

HvJ 24 november 2011, nr. C-404/09, Commissie v. Spanje, punt 22 tot en met 27 en conclusie Adv. Gen.

punt 19 tot en met 22 in zaak C-404/09.

Page 65: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

60

111. In 2009 is de Commissie uiteindelijk naar het Hof van Justitie gestapt omdat zij onder

andere van oordeel was dat Spanje, nadat het gebied „Alto Sil‟ in 2004 als gebied van

communautair belang was aangewezen, niet de krachtens artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtijn

vereiste maatregelen had getroffen ten aanzien van de reeds bestaande activiteiten van de

mijnen „Feixolin‟, „Fonfria‟ en „Ampliación de Feixolin‟. Ter ondersteuning van haar grief

argumenteerde de Commissie vooreerst dat deze mijnen in het gebied „Alto Sil‟ hadden geleid

tot de vernietiging van enkele hectaren beschermde natuurlijke habitats, ondermeer van het

type „Galicische-Portugese eikenbossen met Quercus robur en Quercus pyrenaica‟ die door de

bruine beer vaak als migratiegebied wordt gebruikt. Daarnaast betoogde zij dat de betrokken

mijnen een zogenaamd „barrière-effect‟ veroorzaakten dat had bijgedragen tot de afsluiting

van de corridor van Leitariegos, een belangrijke migratieroute voor de westelijke populatie

van de Cantabrische bruine beer, waartoe de in het gebied „Alto Sil‟ voorkomende

concentratie van bruine beren behoort. Dit leidde tot een verdere versnippering van het

leefgebied en isolering van bepaalde concentraties van deze populatie. Dit „barrière-effect‟

bemoeilijkte volgens de Commissie bovendien de genetische uitwisseling tussen de westelijke

en oostelijke populatie van de bruine beer en veroorzaakte aldus nog meer inteelt, waardoor

de levensvatbaarheid van de oostelijk populatie op den duur zelfs niet meer zou kunnen

worden verzekerd266

. Het Koninkrijk Spanje stelde hier ondermeer tegenover dat de betrokken

mijnen zich in onbeboste en hoofdzakelijk uit heide bestaande gebieden bevinden en dat

berinnen in deze gebieden nog nooit hun jongen hebben grootgebracht, niet omwille van de

aanwezigheid van deze mijnen, maar wel vanwege het ontbreken van een geschikte habitat

om er hun jongen op te voeden. Daarnaast benadrukte Spanje dat het aantal hectare verlies

aan het type natuurlijke habitat „Galicisch-Portugese eikenbossen met Quercus robur en

Quercus pyrenaica‟ dat de bestaande mijnactiviteiten hadden veroorzaakt, echter in relatieve

termen verwaarloosbaar was267

.

112. In haar beoordeling heeft het Hof van Justitie vooreerst vastgesteld dat uit het dossier

bleek dat de exploitatie van de mijn „Ampliación de Feixolin‟, nadat het gebied „Alto Sil‟ in

december 2004 als gebied van communautair belang was aangeduid, had geleid tot de

vernietiging van op zijn minst 19 hectare van het hierboven genoemde beschermde type

natuurlijke habitat. Vervolgens verwees het Hof naar enkele milieurapporten waarin het

hierboven door de Commissie uiteengezette „barrière-effect‟ werd bevestigd. Uit deze

rapporten bleek immers duidelijk dat de door de bestaande mijnbouwactiviteiten veroorzaakte 266

HvJ 24 november 2011, nr. C-404/09, Commissie v. Spanje, punt 177 tot en met 180. 267

HvJ 24 november 2011, nr. C-404/09, Commissie v. Spanje, punten 181 en 184.

Page 66: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

61

geluidshinder en trillingen tot gevolg had dat de beren gemiddeld zo‟n 3,5 tot 5 kilometer van

deze mijnen verwijderd bleven en dat hierdoor het gebruik van de corridor Leitariegos

inderdaad veel moeilijker of zelfs onmogelijk zou worden268

. Net als de Commissie was het

Hof daarom van oordeel dat “de door de bovengrondse mijnen „Feixolin‟, „Fonfria‟ en

„Ampliación de Feixolin‟ veroorzaakte geluidshinder en trillingen, en het afsluiten van de

corridor Leitariegos door deze mijnen, storende factoren zijn voor het gebied van

communautair belang „Alto Sil‟, die voor het behoud van de bruine beer significant zijn”269

.

Uiteindelijk is het Hof dan ook tot de conclusie gekomen dat vanaf december 2004 het

Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn op haar rustende

verplichtingen niet was nagekomen met betrekking tot het gebied van communautair belang

„Alto Sil‟. Spanje had immers niet de passende maatregelen genomen om de door de mijnen

„Feixolin‟, „Fonfria‟ en „Ampliación de Feixolin‟ veroorzaakte kwaliteitsverslechteringen en

storende factoren te voorkomen.

113. De negatieve effecten van de bestaande mijnbouwactiviteiten zullen dus moeten worden

tegengegaan door milderende maatregelen te nemen of door de betrokken activiteiten volledig

stil te leggen. Meer concreet zal Spanje moeten nagaan op welke wijze zij het voortbestaan

van de corridor Leitariegos als migratieroute voor de Cantabrische bruine beer alsnog kan

verzoenen met een (misschien beperktere) vorm van mijnbouw in de regio270

.

o Verhouding met artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn

114. Het beschermingsregime dat vervat zit in artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn heeft een

permanent en autonoom karakter en is dus, in tegenstelling tot de verplichtingen uit artikel 6,

leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn, niet rechtstreeks gekoppeld aan

besluitvormingsprocedures271

.

115. In het arrest van 20 september 2007272

werd door het Hof van Justitie onderzocht of

bepaalde activiteiten met betrekking tot een speciale beschermingszone zowel kunnen

indruisen tegen artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn, als tegen artikel 6, lid 2 van

268

HvJ 24 november 2011, nr. C-404/09, Commissie v. Spanje, punten 186 en 188. 269

HvJ 24 november 2011, nr. C-404/09, Commissie v. Spanje, punt 191. 270

H. SCHOUKENS, “De terugkeer van de wolf in België: juridische spelregels voor een emotioneel geladen debat

(deel II)”, TOO 2012, 149.

271 CH.W. BACKES, P.J.J. VAN BUUREN, A.A. FRERIKS, Hoofdlijnen natuurbeschermingsrecht, Sdu Uitgevers bv,

Den Haag, 2004, 95. 272

HvJ 20 september 2007, nr. C-304/05, Commissie v. Italië, Jur. 2007, I, 7495.

Page 67: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

62

deze richtlijn. In deze zaak heeft het Hof vooreerst vastgesteld dat de Italiaanse Republiek

haar verplichtingen onder artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn niet was nagekomen,

door in strijd met deze bepalingen toestemming te verlenen voor een project inzake de

uitbreiding en de inrichting van het skigebied Santa Caterina Valfurva (de pistes „Bucaneve‟

en „Edelweiss‟) en inzake de realisatie van de bijhorende ski-infrastructuur met het oog op de

wereldkampioenschappen alpineskiën van 2005 in de speciale beschermingszone „Parco

Nazionale dello Stelvio‟273

. Het in de Alpen gelegen „Parco Nazionale dello Stelvio‟ werd

reeds in 1998 door Italië als speciale vogelbeschermingszone aangewezen. Dit 59809 hectare

groot gebied herbergt immers heel wat beschermde vogelsoorten uit Bijlage I van de

Vogelrichtlijn, zoals onder andere de steenarend (Aquila chrysaetos), de wespendief (Pernis

apivorus), het Alpensneeuwhoen (Lagopus mutus helveticus), het korhoen (Tetrao tetrix), de

zwarte specht (Dryocopus martius), de lammergier (Gypaetus barbatus), de rode wouw

(Milvus milvus), de ruigpootuil (Aegolius funereus) en de Europese steenpatrijs (Alectoris

graeca saxatilis), alsmede drie soorten geregeld voorkomende trekvogels, met name de

sperwer (Accipiter nisus), de buizerd (Buteo buteo) en de rotskruiper (Tichodroma

muraria)274

. Omdat de Commissie in deze zaak ook van oordeel was dat de kwaliteit van het

betrokken gebied, tengevolge van het hierboven vermelde en door de Italiaanse autoriteiten

onrechtmatig vergunde project, aanzienlijk was achteruitgegaan, had zij echter niet enkel een

schending van artikel 6, leden 3 en 4, maar tevens een schending van artikel 6, lid 2

opgeworpen275

. In casu stelde zich dus de vraag of het vergunnen van het betrokken project

cumulatief strijdig kon zijn met de voormelde bepalingen van de Habitatrichtlijn. Het Hof

heeft deze vraag in haar beoordeling positief beantwoord door in het algemeen te bepalen dat,

“wanneer blijkt dat een vergunning voor een plan of project is verleend op een wijze die niet

in overeenstemming is met artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn, kan worden geconstateerd

dat artikel 6, lid 2, ten aanzien van een speciale beschermingszone is geschonden indien is

vastgesteld dat de kwaliteit van een habitat is verslechterd of dat storende factoren zijn

opgetreden voor de soorten waarvoor het betrokken gebied is aangewezen”276

. Vervolgens

stelde zij in concreto vast dat voor de inrichting van de skipistes „Bucaneve‟ en „Edelweiss‟

bijna 2500 bomen waren geveld in een bos binnen het aan de orde zijnde beschermde gebied.

Hierdoor werden de voortplantingsplaatsen van enkele beschermde vogelsoorten, zoals de

273

HvJ 20 september 2007, nr. C-304/05, Commissie v. Italië, punten 1, 73 en 86. 274

HvJ 20 september 2007, nr. C-304/05, Commissie v. Italië, punten 15 tot en met 17 en conclusie Adv. Gen.

punt 9 en 10 in zaak C-304/05. 275

HvJ 20 september 2007, nr. C-304/05, Commissie v. Italië, punten 87 en 88. 276

HvJ 20 september 2007, nr. C-304/05, Commissie v. Italië, punt 94.

Page 68: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

63

zwarte specht en het alpensneeuwhoen, vernietigd en werd hun leefgebied in twee delen

opgesplitst. Het Hof is dan ook tot de conclusie gekomen dat Italië, door geen maatregelen te

nemen om de door het betrokken project veroorzaakte negatieve effecten op de speciale

beschermingszone „Parco Nazionale dello Stelvio‟ tegen te gaan, niet enkel artikel 6, leden 3

en 4, maar tevens artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn had geschonden.

116. Daarnaast rees in de rechtspraktijk de vraag of ook in het geval dat een project of plan

wel in overeenstemming met de beoordelingsprocedure uit artikel 6, lid 3 van de

Habitatrichtlijn werd goedgekeurd, alsnog een schending van artikel 6, lid 2 van de

Habitatrichtlijn kan worden vastgesteld. Het Hof van Justitie heeft met andere woorden

moeten verduidelijken in hoeverre een project of plan cumulatief aan beide leden kan/moet

worden getoetst en of het dus al dan niet overbodig is om een plan of project waarvoor

toestemming is verleend op grond van artikel 6, lid 3, daarenboven nog eens te toetsen aan

artikel 6, lid 2.

117. In haar arrest van 7 september 2004277

heeft het Hof dit vraagstuk grotendeels

opgehelderd. In deze zaak diende het immers een antwoord te formuleren op de door de

Nederlandse Raad van State gestelde prejudiciële vragen, waarvan één meer bepaald

betrekking had op de hierboven vermelde kwestie betreffende de verhouding tussen lid 2 en 3

van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Het Hof heeft in haar beoordeling vooreerst, conform de

visie van advocaat-generaal Kokott, vastgesteld dat wanneer krachtens artikel 6, lid 3 van de

Habitatrichtlijn voor een plan of project een toestemming wordt verleend, dit

noodzakelijkerwijs veronderstelt dat het plan of project beschouwd wordt als een plan of

project dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken speciale beschermingszone niet kan

aantasten, en bijgevolg ook geen kwaliteitsverslechteringen of storende factoren, zoals

bedoeld in artikel 6, lid 2, met zich mee zal brengen278

. Advocaat-generaal Kokott was er

immers van overtuigd dat de materiële beschermingsstandaard van beide bepalingen identiek

is279

en had daaromtrent in haar conclusie het volgende gesteld: "Wanneer de voorschriften

worden nageleefd, zijn na de vergunningsprocedure van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn

latere maatregelen op grond van lid 2 overbodig. In de ideale passende beoordeling zouden

namelijk alle later optredende schadelijke gevolgen precies worden geïdentificeerd. Een

vergunning zou dan ook alleen worden verleend, wanneer het plan of project voor het

277

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, Jur. 2004, I,

7405. 278

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 36. 279

Conclusie Adv. Gen. punt 117 in zaak C-127/02.

Page 69: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

64

betrokken gebied geen schadelijke gevolgen heeft. Dit zou in de zin van een coherente

beschermingsstandaard tevens uitsluiten dat verslechteringen of storende factoren optreden

die gezien de doelstellingen van de richtlijn significant kunnen blijken”280

. Het Hof is dan ook

tot de conclusie gekomen dat “het feit dat voor een plan of project toestemming is verleend

volgens de procedure van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn, het overbodig maakt dat voor

een dergelijke ingreep tegelijkertijd de algemene beschermingsnorm van artikel 6, lid 2 wordt

toegepast”281

.

118. Het Hof heeft daar echter nog aan toegevoegd dat “evenwel niet valt uit te sluiten dat het

plan of project, ook als dat niet te wijten is aan fouten van de bevoegde nationale autoriteiten,

naderhand toch een verslechtering of verstoring blijkt mee te brengen. In die omstandigheden

maakt de toepassing van artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn het mogelijk te voldoen aan het

hoofddoel van die richtlijn, met name het behoud en de bescherming van de kwaliteit van het

milieu, met inbegrip van de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en

fauna”282

. Dit impliceert dus dat artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn, ongeacht de voor

plannen of projecten verleende toestemming, een voortdurende verplichting omvat in hoofde

van de lidstaten om te voorkomen dat de speciale beschermingszones verslechteren en er

storende factoren optreden die , gelet op de doelstellingen van de Habitatrichtlijn, significante

effecten kunnen hebben283

. Deze zienswijze werd door het Hof recent bevestigd in het arrest

van 14 januari 2010284

inzake de jaarlijks wederkerende baggerwerkzaamheden op de rivier

de Ems in Duitsland (infra)285

.

119. Hierbij kan dus worden besloten dat artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn in een

algemene beschermingsverplichting voorziet en als opvangnet fungeert indien een plan of

project, ondanks een positief uitvallende beoordeling op basis van artikel 6, lid 3, alsnog een

verslechtering en/of verstoring van een speciale beschermingszone zou veroorzaken.

Leden 3 en 4: de habitattoets

120. Lid 3 en lid 4 van artikel 6 van de Habitatrichtlijn vormen samen de zogenaamde

„habitattoets‟ aan de hand waarvan de bevoegde nationale instanties van een lidstaat moeten 280

Conclusie Adv. Gen. punt 56 in zaak C-127/02. 281

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 35. 282

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 37; CH.W.

BACKES, P.J.J. VAN BUUREN, A.A. FRERIKS, Hoofdlijnen natuurbeschermingsrecht, Sdu Uitgevers bv, Den

Haag, 2004, 101. 283

Adv. Gen. punt 60 in zaak C-127/02. 284

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, Jur. 2010, I, 131. 285

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 165.

Page 70: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

65

oordelen of zij al dan niet hun toestemming mogen verlenen aan een plan of project dat

mogelijks een negatief effect kan hebben op een speciale beschermingszone.

121. Artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn luidt meer bepaald als volgt: “Voor elk plan of

project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar

afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan

hebben voor zo‟n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het

gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de

conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het

bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of

project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het

betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden

hebben geboden”286

.

122. Artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn bepaalt vervolgens: “Indien een plan of project,

ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij

ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang,

met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd,

neemt de lidstaat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele

samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van

de genomen compenserende maatregelen.

123. Wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat

en/of een prioritaire soort is, kunnen alleen argumenten die verband houden met de

menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige

effecten dan wel, na advies van de Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar

belang worden aangevoerd”287

.

o Plannen en projecten

124. Gelet op het gegeven dat artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn de verplichting oplegt om

een passende beoordeling te maken van de gevolgen van een plan of project dat niet direct

verband houdt met of nodig is voor het beheer van een speciale beschermingszone, maar wel

significante gevolgen kan hebben voor een dergelijk gebied, moet in eerste instantie

286

Artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. 287

Artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn.

Page 71: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

66

onderzocht worden wat er precies moet worden verstaan onder de begrippen „plannen‟ en

„projecten‟ en wat er dus allemaal onder het toepassingsgebied ratione materiae van de

habitattoets kan vallen. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie en de richtsnoeren van de

Europese Commissie is ondertussen gebleken dat aan deze twee begrippen een ruime

betekenis moet worden toegekend. Zo vallen volgens de Commissie in principe alle soorten

vergunningen, ruimtelijke plannen, sectorale plannen, … binnen het toepassingsgebied van

artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn. Plannen die evenwel louter de aard hebben van

een beleidsverklaring, dit wil zeggen beleidsstukken waarin de algemene beleidslijnen of

intenties van een ministerie of ondergeschikt bestuur zijn neergelegd, vallen in de meeste

gevallen evenwel niet binnen dit toepassingsgebied288

.

125. Wat betreft de rechtspraak van het Hof van Justitie kan vooreerst worden gewezen op het

arrest van 20 oktober 2005289

(supra) waarin zij de ruime invulling van het begrip „plan‟ heeft

bevestigd door te oordelen dat ook bestemmingsplannen binnen het toepassingsgebied van de

habitattoets dienen te vallen. In deze zaak had de Commissie aangevoerd dat het Verenigd

Koninkrijk artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn niet juist had omgezet door in haar

interne regelgeving niet duidelijk te voorzien in een verplichting om ook bestemmingsplannen

te onderwerpen aan een passende beoordeling in de zin van artikel 6, lid 3. Ondanks het feit

dat bestemmingsplannen op zich geen machtiging geven voor ontwikkelingsprojecten, was de

Commissie toch van oordeel dat zij een belangrijke invloed kunnen hebben op de latere

effectieve vergunningverlening van dergelijke projecten. Het Verenigd Koninkrijk stelde daar

echter tegenover dat dergelijke bestemmingsplannen geen significante gevolgen kunnen

hebben op speciale beschermingszones aangezien deze plannen het als zodanig niet mogelijk

maken om een bepaald programma te realiseren en aldus buiten het toepassingsgebied van de

habitattoets vallen. Zij was dan ook van oordeel dat enkel de latere vergunningen schade

kunnen berokkenen aan de beschermde gebieden en dat het dus volstond om enkel dergelijke

vergunningen aan de habitattoets te onderwerpen290

. Het Hof van Justitie was evenwel net als

de Commissie van oordeel dat, aangezien de aanvragen voor een latere (bouw)vergunning

steeds moeten worden onderzocht tegen de achtergrond van de relevante

288

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 30-32; F. NEUMANN, H.E. WOLDENDORP, CH.W. BACKES, H. BROUWER, A. CLIQUET,

G. VAN HOORICK, R. VAN DEN TEMPEL, Praktijkboek habitattoets: praktische leidraad voor de toepassing van

natuurbeschermingswetgeving bij projecten in Nederland en Vlaanderen, Den Haag, Sdu Uitgevers bv, 2003,

24. 289

HvJ 20 oktober 2005, nr. C-6/04, Commissie v. Verenigd Koninkrijk, Jur. 2005, I, 9017.

290 HvJ 20 oktober 2005, nr. C-6/04, Commissie v. Verenigd Koninkrijk, punt 51 tot en met 53.

Page 72: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

67

bestemmingsplannen, dergelijke plannen een aanzienlijke invloed kunnen hebben op de

definitieve vergunningverlening, en dus ook op de betrokken gebieden291

. Ook de

bestemmingsplannen zelf moeten dus aan een passende beoordeling in de zin van artikel 6, lid

3 van de Habitatrichtlijn worden onderworpen. Woldendorp heeft deze visie van het Hof

reeds bevestigd door te stellen dat “de eerste fasen van een infrastructuurproject immers

bepalend zijn voor de verwerkelijking van de volgende fasen. De planningsfase is bij uitstek

geschikt om de gevolgen voor beschermde gebieden in hun geheel te bezien. Ook kan

hierdoor onnodige bijstelling van plannen achteraf worden voorkomen, indien mocht blijken

dat het plan niet in de geplande vorm kan worden uitgevoerd”. Hierbij beklemtoont hij dat

“dit evenwel niet wegneemt dat niet alle gevolgen van een maatregel bekend zijn. Veel details

staan vaak pas vast op het tijdstip dat de definitieve vergunning wordt afgegeven. De

passende beoordeling concentreert zich daarom niet op één punt in de procedure. In de

verschillende fasen van de toestemmingsprocedure moeten de gevolgen van een gebied

worden beoordeeld met de nauwkeurigheid die in die fase mogelijk is”292

. Het Hof is in deze

zaak dan ook tot de conclusie gekomen dat het Verenigd Koninkrijk, door

bestemmingsplannen niet te onderwerpen aan een passende beoordeling van hun gevolgen

voor de speciale beschermingszones, de leden 3 en 4 van artikel 6 van de Habitatrichtlijn

onvoldoende duidelijk en nauwkeurig had omgezet in haar interne rechtsorde.

126. Daarnaast heeft het Hof van Justitie in het arrest van 7 juli 2004293

(supra) bevestigd dat

niet enkel nieuwe activiteiten, maar tevens bepaalde bestaande activiteiten onder de begrippen

„plan‟ en „project‟ kunnen vallen. In casu diende het Hof immers ondermeer een antwoord te

formuleren op de vraag of ook een activiteit, zoals mechanische kokkelvisserij, die reeds vele

jaren wordt uitgeoefend, maar waarvoor in beginsel elk jaar opnieuw voor een beperkte

periode een vergunning wordt verleend, al dan niet onder het toepassingsgebied van de

habitattoets valt. Deze prejudiciële vraag werd door de Raad van State van Nederland aan het

Hof gesteld in het kader van een geding tussen de Landelijke Vereniging tot Behoud van de

Waddenzee en de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels enerzijds en de

Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij anderzijds over de vergunningen die

deze laatste in 1999 en 2000 had verleend aan de Coöperatieve Producenten Organisatie van

de Nederlandse Kokkelvisserij UA om in de periode van 16 augustus tot en met 25 november

291

HvJ 20 oktober 2005, nr. C-6/04, Commissie v. Verenigd Koninkrijk, punt 55. 292

H.E. WOLDENDORP, “Het Europees Hof over natuurbescherming”, MER 2007, 48. 293

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, Jur. 2004, I,

7405.

Page 73: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

68

1999, respectievelijk 14 augustus tot en met 30 november, mechanisch op kokkels te mogen

vissen in de speciale vogelbeschermingszone van de Waddenzee. De eisers in dit

onderliggende geschil waren namelijk van oordeel dat de mechanische kokkelvisserij

langdurige schade toebracht aan de geomorfologie en de flora en fauna van de bodem van de

Waddenzee en een grote impact had op de voedselvoorraad van schelpdieretende vogels in het

gebied, met als gevolg de achteruitgang van de populaties van dergelijke vogelsoorten. In

casu ging het meer bepaald over de eidereend (Somateria mollissima) en de scholekster

(Haematopus ostralegus). Beiden zijn geregeld voorkomende trekvogelsoorten die

voornamelijk tijdens de winterperiode in grote getale in de speciale beschermingszone van de

Waddenzee komen fourageren en die hoofdzakelijk schelpdieren, zoals kokkels, op hun menu

hebben staan294

. Omdat de Habitatrichtlijn niet uitdrukkelijk voorziet in een definitie van de

begrippen „plan‟ en „project‟, zag het Hof zich genoodzaakt om, ter beantwoording van de

voorliggende prejudiciële vraag, een beroep te doen op Richtlijn 85/337/EEG betreffende de

milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten295

(hierna: Project-

m.e.r.-Richtlijn). Deze richtlijn, die trouwens net zoals de Habitatrichtlijn bepaalt dat

voorafgaandelijk aan het vergunnen van projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen

hebben een beoordeling moet worden gemaakt van hun potentiële gevolgen voor het milieu,

voorziet immers wel expliciet in een definitie van het begrip „project‟. Artikel 1, lid 2 van de

Project-m.e.r.-Richtlijn definieert namelijk dat onder het begrip „project‟ het volgende dient te

worden verstaan: 1) de uitvoering van bouwwerken of de totstandkoming van andere

installaties of werk en 2) andere ingrepen in natuurlijk milieu of landschap, inclusief de

ingrepen voor de ontginning van bodemschatten296

. Een activiteit als de mechanische

kokkelvisserij kan aldus worden beschouwd als een project in de zin van de Project-m.e.r.-

Richtlijn. Het Hof benadrukte vervolgens dat het begrip „project‟ in de zin van artikel 1, lid 2

van deze richtlijn relevant is om het begrip „plan” of „project” in de zin van de

Habitatrichtlijn te verduidelijken. Uit deze redenering volgde dus dat een activiteit als de

mechanische kokkelvisserij tevens moet worden geacht te vallen onder het begrip „plan‟ of

„project‟ in de zin van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn297

. Het Hof voegde hieraan toe

294

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punten 2, 11, 13

en 19 en conclusie Adv. Gen. punt 9 in zaak C-127/02. 295

Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde

openbare en particuliere projecten, Pb.L. 5 juli 1985, afl. 175, 40; deze richtlijn werd thans gecodificeerd via

Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de

milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, Pb.L. 28 januari 2012, afl. 26, 1. 296

Artikel 1, lid 2 van de Project-m.e.r.-Richtlijn. 297

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 23 tot en met

27.

Page 74: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

69

dat “het loutere feit dat deze activiteit al vele jaren periodiek wordt uitgeoefend in het

betrokken gebied en dat daarvoor elk jaar een vergunning nodig is, voor verlening waarvan

telkens opnieuw wordt beoordeeld of, en zo ja in welk gebied, de activiteit mag worden

uitgeoefend, niet belemmert dat zij bij elke aanvraag kan worden beschouwd als een apart

plan of project in de zin van de Habitatrichtlijn”298

. Het Hof is dan ook tot de conclusie

gekomen dat op de voorliggende prejudiciële vraag moest worden geantwoord dat de

mechanische kokkelvisserij in de speciale beschermingszone van de Waddenzee wel degelijk

dient te worden beschouwd als een „plan‟ of „project‟ in de zin van artikel 6, lid 3 van de

Habitatrichtlijn en aldus binnen het toepassingsgebied van de habitattoets valt299

.

127. Uit de beantwoording van deze prejudiciële vraag kunnen dus twee belangrijke zaken

worden opgemaakt, met name 1) dat het Hof, ter interpretatie van de begrippen „plan‟ en

„project‟ uit artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn, zich baseert op de definitie van het begrip

„project‟ uit de Project-m.e.r.-Richtlijn en 2) dat onder deze begrippen niet alleen nieuwe

activiteiten kunnen vallen, maar ook reeds bestaande activiteiten die elk jaar opnieuw worden

vergund300

.

128. Het Hof van Justitie heeft deze rechtspraak verder uitgewerkt in het arrest van 14 januari

2010301

. In deze zaak diende het Hof immers ondermeer een antwoord te formuleren op de

vraag of ook doorlopende onderhouds(bagger)werken in de vaargeul van estuaria, waarvoor

reeds vóór afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn volgens nationaal recht

definitief goedkeuring is verleend, wanneer zij worden voorgezet na de opneming van het

betrokken gebied in de lijst van gebieden van communautair belang, alsnog moeten worden

onderworpen aan een beoordeling zoals bedoeld in artikel 6, leden 3 en 4 van de

Habitatrichtlijn (=de habitattoets). Deze prejudiciële vraag werd door het Verwaltungsgericht

Oldenburg aan het Hof gesteld in het kader van een geding tussen de Stadt Papenburg en de

Bundesrepublik Deutschland omtrent het feit dat deze laatste voornemens was om in te

stemmen met de door de Commissie opgestelde ontwerplijst van de gebieden van

communautair belang. Papenburg is een havenstad aan de rivier de Ems in de Duitse deelstaat

298

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 28. 299

Ter informatie kan bij deze zaak nog worden vermeld dat sinds 1 januari 2005 geen nieuwe vergunningen

meer werden verleend voor de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee. Sindsdien worden er enkel nog

visvergunningen uitgegeven voor handkokkelaars. http://www.waddenzee.nl/Kokkelvisserij.1919.0.html 300

H.E. WOLDENDORP, “Het Europees Hof over natuurbescherming”, MER 2007, 47; P. DE SMEDT, R.

COLPAERT, H. SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale beschermingszones in Vlaanderen: juridische aspecten en

richtlijnen voor de praktijk, Brugge, Vanden Broele, 2007, 44. 301

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, Jur. 2010, I, 131.

Page 75: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

70

Niedersachsen, die vooral bekend is vanwege haar grote scheepswerf, genaamd de Meyer-

Werft. Van nature is de Ems enkel bevaarbaar voor schepen met een maximale diepgang van

6,30 meter. Om de Ems tussen de scheepswerf en de Noordzee te kunnen bevaren met

schepen met een diepgang van 7,30 meter, moeten daarom periodiek speciale

baggerwerkzaamheden plaatsvinden. Bijgevolg verkregen de Stadt Papenburg, de Landskreis

Emsland (regio Emsland) en het Wasser- und Schifffahrtsamt Emden (water- en

scheepvaartautoriteit Emden) reeds in 1994 bij een planbesluit van de Wasser- und

Schifffahrtsdirektion Nordwest (water- en scheepvaartdirectie noordwest) de toestemming

om, indien nodig, baggerwerkzaamheden in de Ems uit te voeren. Hierbij is het van belang

om te vermelden dat een dergelijk planbesluit naar Duits recht onherroepelijk is en tot gevolg

heeft dat voor toekomstige baggerwerkzaamheden geen afzonderlijke toestemmingen of

vergunningen meer vereist zijn. In 2006 werden door Duitsland enkele stroomafwaarts van

het gemeentelijk grondgebied van de Stadt Papenburg gelegen delen van de Ems onder de

noemer „Unterems und Auβenems‟ aangemeld bij de Commissie als mogelijk gebied van

communautair belang. Dit gebied werd vervolgens door de Commissie opgenomen in haar

ontwerplijst van gebieden van communautair belang in de Atlantische regio. Daaropvolgend

stelde de Stadt Papenburg bij het Verwaltungsgericht Oldenburg een vordering in om te

verhinderen dat Duitsland, overeenkomstig artikel 4, lid 2, eerste alinea van de

Habitatrichtlijn, haar instemming zou verlenen met deze ontwerplijst. De Stadt Papenburg

vreesde er immers voor dat, door de opname van het betrokken gebied in de uiteindelijke

communautaire lijst, de toekomstige baggerwerkzaamheden telkens afzonderlijk zouden

moeten beoordeeld worden in het kader van artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn. Dit

heeft er uiteindelijk toe geleid dat het Verwaltungsgericht Oldenburg de hierboven geciteerde

prejudiciële vraag bij het Hof van Justitie heeft ingediend302

.

129. Om die vraag te beantwoorden moest het Hof in de eerste plaats nagaan of

onderhoudsbaggerwerkzaamheden al dan niet kunnen worden beschouwd als een „plan‟ of

„project‟ in de zin van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Net zoals in het arrest omtrent de

kokkelvisserij in de Waddenzee, deed het Hof hiervoor opnieuw een beroep op de definitie

van het begrip „project‟ uit artikel 1, lid 2 van de Project-m.e.r.-Richtlijn. Aangezien het

laatste deel van deze definitie bepaalt dat ook “andere ingrepen in natuurlijk milieu of

landschap, inclusief de ingrepen voor de ontginning van bodemschatten”, een project kunnen

vormen, kon in casu worden besloten dat een activiteit bestaande in de uitbaggering van een 302

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, punt 10 tot en met 14 en conclusie Adv. Gen. punt 1 tot

en met 6 in zaak C-226/08.

Page 76: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

71

vaargeul wel degelijk onder het begrip „project‟ uit de Project-m.e.r.-Richtlijn, en dus naar

analogie ook onder de begrippen „plan‟ of „project‟ in de zin van artikel 6, lid 3 van de

Habitatrichtlijn, valt303

. Vervolgens diende er vastgesteld te worden of het feit dat reeds voor

de omzetting van de Habitatrichtlijn toestemming was verleend om wederkerende

onderhoudsbaggerwerkzaamheden uit te voeren in de Ems, en er dus naar Duits recht in de

toekomst geen vergunningen of toestemmingen meer vereist waren, alsnog een obstakel kon

vormen om de bewuste onderhoudswerken, wanneer zij worden voorgezet na de opneming

van het betrokken gebied in de lijst van gebieden van communautair belang, aan de

habitattoets te onderwerpen. Dit aspect onderscheidde de voorliggende prejudiciële vraag

immers met de vraag die in het arrest omtrent de kokkelvisserij in de Waddenzee werd

opgeworpen. Het Hof heeft hierbij vooreerst benadrukt dat “het feit dat voor de doorlopende

onderhoudswerkzaamheden reeds vóór afloop van de omzettingstermijn van de

Habitatrichtlijn volgens nationaal recht definitief goedkeuring is verleend, op zich niet belet

dat zij bij elke ingreep in de vaargeul als een afzonderlijk project in de zin van de

Habitatrichtlijn kunnen worden beschouwd”304

. Zij onderbouwde deze uitspraak door te

argumenteren dat indien zij het tegenovergestelde zou oordelen, de betrokken

baggerwerkzaamheden immers reeds bij voorbaat permanent onttrokken zouden zijn aan

iedere voorafgaande beoordeling van hun gevolgen in de zin van artikel 6, lid 3 van de

Habitatrichtlijn en dat daardoor de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstelling van de

Habitatrichtlijn zou kunnen ondermijnd worden. Het Hof kwam in deze zaak dan ook tot de

conclusie dat de voorliggende prejudiciële vraag positief moest beantwoord worden.

Doorlopende onderhoudswerkzaamheden in de vaargeul van estuaria waarvoor reeds vóór

afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn volgens nationaal recht definitief

goedkeuring is verleend, moeten dus in principe eveneens aan de habitattoets worden

onderworpen305

. Ook advocaat-generaal Sharpston was in haar conclusie tot het besluit

gekomen dat de toekomstige onderhoudsbaggerwerkzaamheden in de Ems wel degelijk

moeten worden onderworpen aan een voorafgaande beoordeling zoals bedoeld in artikel 6, lid

3, respectievelijk lid 4 van de Habitatrichtlijn306

.

130. In tegenstelling tot de advocaat-generaal, heeft het Hof hier echter nog een opmerkelijke

nuance aan toegevoegd waardoor de betrokken bestaande baggeractiviteiten, indien zij aan

303

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, punt 37 tot en met 40. 304

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, punt 41. 305

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, punten 42, 43 en 50. 306

Adv. Gen. punten 70 en 71 in zaak C-226/08.

Page 77: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

72

bepaalde voorwaarden voldoen, toch nog kunnen ontsnappen aan een voorafgaande

beoordeling. Zij stelde meer bepaald dat “indien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde

onderhoudswerkzaamheden, met name gelet op het feit dat zij telkens opnieuw moeten

worden uitgevoerd, op de aard ervan of op de voorwaarden waaronder zij worden uitgevoerd,

als één enkele verrichting kunnen worden beschouwd, in het bijzonder wanneer zij tot doel

hebben om de vaargeul op een bepaalde diepte te houden door regelmatige en daartoe

noodzakelijke baggerwerkzaamheden, zij geacht kunnen worden één en hetzelfde project in

de zin van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn te zijn. In dat geval zouden voor een

dergelijk project, wanneer daarvoor vóór afloop van de omzettingstermijn van de

Habitatrichtlijn goedkeuring is verleend, de in deze richtlijn vervatte voorschriften inzake de

procedure voor voorafgaande beoordeling van de gevolgen van het project voor het betrokken

gebied niet gelden”307

. Dit betekent dus dat doorlopende onderhoudsbaggerwerkzaamheden

dan toch niet moeten worden onderworpen aan de habitattoets uit artikel 6, leden 3 en 4 van

de Habitatrichtlijn, wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: Vooreerst moeten de

wederkerende werken, gelet op hun aard en/of op de voorwaarden waaronder zij worden

uitgevoerd, als één enkele verrichting kunnen worden beschouwd, en dus niet als

afzonderlijke en opeenvolgende projecten. Daarenboven moet de toestemming voor de

bestaande onderhoudswerken reeds vóór 10 juni 1994 verleend zijn308

. Indien aan deze

voorwaarden cumulatief is voldaan, kunnen de onderhoudswerkzaamheden dus toch

ontsnappen aan een voorafgaande beoordeling van hun gevolgen voor het betrokken gebied.

Het Hof benadrukte hierbij dat de uitvoering van de onderhoudswerken echter wel nog steeds

onder de algemene beschermingsplicht uit artikel 6, lid 2 van de Habitatrichtlijn vallen309

.

131. Uit voorgaand arrest kan dus zeker en vast niet worden geconcludeerd dat bestaande

activiteiten binnen of in de buurt van speciale beschermingszones, waarvoor reeds

toestemming is verleend vóór afloop van de omzettingstermijn van de Habitatrichtlijn, zomaar

kunnen worden vrijgesteld van de habitattoets uit artikel 6, leden 3 en 4 van de

Habitatrichtlijn. Volgens Schoukens zou men daarentegen kunnen poneren dat “enkel sprake

kan zijn van een mogelijke vrijstelling van de beoordelingsverplichting uit artikel 6, derde lid

van de Habitatrichtlijn voor zover het gaat om een vóór 10 juni 1994 vergund project dat nog

steeds binnen dezelfde voorwaarden plaatsvindt. Het kan dus niet alleen gaan om

307

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, punten 47 en 48. 308

H. SCHOUKENS, “De recente rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de Habitatrichtlijn:

enkele nuttige lessen voor de toepassing van Natura 2000 in Vlaanderen?”, TMR 2011, 510-512. 309

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, punt 49.

Page 78: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

73

baggerwerken die een vaargeul steeds op dezelfde diepte houden, maar bijvoorbeeld ook om

bepaalde recreatieve activiteiten met een impact op het natuurlijke milieu die jaarlijks binnen

dezelfde voorwaarden plaatsvinden”310

. Tenslotte moet hierbij nog worden vermeld dat men

het er in de rechtsleer echter wel over eens is dat uit de hiervoor besproken arresten volgt dat

bestaande activiteiten 1) die geïntensiveerd worden, 2) die niet doorlopend, maar slechts

sporadisch worden ondernomen, of 3) waarvan de voorwaarden periodiek opnieuw bekeken

moeten worden, in elk geval wel onder het toepassingsgebied van artikel 6, leden 3 en 4

vallen311

.

132. In het arrest van 17 maart 2011312

heeft het Hof van Justitie vervolgens benadrukt dat

evenwel enkel materiële werken of ingrepen onder het begrip „project‟ kunnen vallen. Het

Hof diende in deze zaak op vraag van de Belgische Raad van State na te gaan of de

(hernieuwing van de) exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal als een „project‟ in de

zin van artikel 1, lid 2 van de Project-m.e.r.-Richtlijn313

kon worden gezien. In casu ging het

meer bepaald over de loutere vernieuwing van de bestaande milieuvergunning voor de

exploitatie van deze luchthaven, zonder dat daarbij (bijkomende) materiële werken of

ingrepen moesten worden uitgevoerd. Het Hof onderstreepte hierbij onmiddellijk dat zij reeds

in vroegere rechtspraak had geoordeeld dat uit de bewoording van artikel 1, lid 2 van de

Project-m.e.r.-Richtlijn blijkt dat met het begrip „project‟ materiële werken of ingrepen

worden bedoeld314

. Bepaalde verzoekers in het onderliggende geding waren evenwel, op basis

van het arrest omtrent de kokkelvisserij in de Waddenzee315

, tot het standpunt gekomen dat

het begrip „materiële ingreep‟ ruim moest worden geïnterpreteerd, in de zin van „iedere

ingreep in het natuurlijk milieu‟316

. Dit standpunt werd door het Hof echter niet aanvaard. In

tegenstelling tot de exploitatie van een luchthaven, kon de mechanische kokkelvisserij immers

duidelijk geacht worden te vallen onder de definitie „project‟ uit artikel 1, lid 2 van de

310

H. SCHOUKENS, “De recente rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de Habitatrichtlijn:

enkele nuttige lessen voor de toepassing van Natura 2000 in Vlaanderen?”, TMR 2011, 513. 311

H.M. DOTINGA, “Gebiedsbescherming in de Noordzee – de betekenis en beperkingen van het

natuurbeschermingsrecht” in H.M. DOTINGA, A.H. JONKHOFF, I.C.G. KLEIN-HENDRIKS, T.J.A. RAMMELT, A.

TROUWBORST, Het dilemma van de Noordzee: intensief gebruik én het grootste natuurgebied van Nederland,

Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2010, 29. 312

HvJ 17 maart 2011, nr. C-275/09, Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a., Jur. 2011, I, 1753. 313

Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde

openbare en particuliere projecten, Pb.L. 5 juli 1985, afl. 175, 40; deze richtlijn werd thans gecodificeerd via

Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de

milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, Pb.L. 28 januari 2012, afl. 26, 1. 314

HvJ 17 maart 2011, nr. C-275/09, Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a., punten 19 tot en met 21. 315

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, Jur. 2004, I,

7405. 316

HvJ 17 maart 2011, nr. C-275/09, Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a., punt 22.

Page 79: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

74

Project-m.e.r.-Richtlijn aangezien deze definitie uitdrukkelijk de „ontginning van

bodemschatten‟ omvat en had deze vorm van visserij wel degelijk reële fysieke veranderingen

van de omgeving, meer bepaald van de zeebodem, tot gevolg. Het Hof is in deze zaak dan ook

tot de conclusie gekomen dat de vernieuwing van een bestaande milieuvergunning voor de

exploitatie van een vliegveld, zonder dat er sprake is van werken of ingrepen die de materiële

toestand van de plaats veranderen, niet kan worden aangemerkt als een „project‟ in de zin van

artikel 1, lid 2 van de Project-m.e.r.-Richtlijn317

.

133. Aangezien uit de hiervoor besproken arresten318

is gebleken dat het Hof ter interpretatie

van het begrip „project‟ uit artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn, telkens teruggrijpt naar de

definitie van dit begrip uit de Project-m.e.r.-Richtlijn, kan uit dit arrest dus worden besloten

dat ook onder het begrip „project‟ in de zin van de Habitatrichtlijn enkel materiële werken of

ingrepen kunnen worden verstaan. Zo zal volgens Schoukens “de hervergunning van een

varkensstal conform de Habitatrichtlijn slechts vergunningsplichtig zijn wanneer zij gepaard

gaat met de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere werken of

installaties, in de zin van artikel 1, tweede lid van de Project-m.e.r.-Richtlijn. Indien het echter

zou gaan om een loutere hervergunning die niet gepaard gaat met infrastructurele ingrepen,

lijkt daarentegen geen sprake te zijn van een beoordelingsplichtig project, tenzij het zou gaan

om ingrijpende exploitaties als ontginnings- of baggeractiviteiten. In die laatste gevallen is er

immers ook bij de exploitatie steeds sprake van materiële ingrepen”319

.

134. Tenslotte moet erop gewezen worden dat het Hof van Justitie reeds in verschillende

arresten heeft geoordeeld dat regelingen waarbij bepaalde, al dan niet vergunningsplichtige,

activiteiten die mogelijks significante gevolgen kunnen hebben (bijvoorbeeld jacht, visvangst,

landbouw, bepaalde bouwprojecten,…), op een algemene wijze worden onttrokken aan de

habitattoets, en aldus worden vrijgesteld van een voorafgaande beoordeling, strijdig zijn met

artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn.

135. Zo werd Frankrijk in het hierboven reeds deels besproken arrest van 4 maart 2010320

veroordeeld omwille van het feit dat zij in haar milieuwetboek de bouw- en

ontwikkelingswerkzaamheden die zijn voorzien in de Natura 2000-overeenkomsten

317

HvJ 17 maart 2011, nr. C-275/09, Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a., punten 24 en 25. 318

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 26; HvJ 14

januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg,punt 38. 319

H. SCHOUKENS, “De recente rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de Habitatrichtlijn:

enkele nuttige lessen voor de toepassing van Natura 2000 in Vlaanderen?”, TMR 2011, 514. 320

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, Jur. 2010, I, 1697.

Page 80: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

75

systematisch had vrijgesteld van de in artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn omschreven

beoordelingsplicht. Het Hof benadrukte in deze zaak immers dat “om de verwezenlijking van

de door de Habitatrichtlijn bedoelde instandhoudingsdoelstellingen volledig te garanderen, het

noodzakelijk is dat voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor

het beheer van het gebied, en dat significante gevolgen kan hebben voor zo‟n gebied, een

individuele beoordeling wordt gemaakt van de gevolgen van dit plan of project voor het

betrokken gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen daarvan”321

. De

Franse Republiek stelde hier echter tegenover dat de systematische vrijstelling van de in de

Natura 2000-overeenkomsten voorziene bouw- of ontwikkelingsactiviteiten evenwel

gerechtvaardigd kon worden door de overweging dat deze overeenkomsten, voor zover zij tot

doel hebben de voor het gebied vastgestelde doelstellingen van behoud en herstel te

verwezenlijken, direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van het betrokken

gebied. Naar Frans recht worden de Natura 2000-overeenkomsten per slot van rekening

gesloten ter uitvoering van het doelstellingendocument en bevatten zij een geheel van

verplichtingen overeenkomstig de richtsnoeren en maatregelen die in het

doelstellingendocument zijn omschreven en betrekking hebben op de instandhouding en, zo

nodig, het herstel van de natuurlijke habitats en soorten, die de totstandbrenging van het

Natura 2000-gebied hebben gerechtvaardigd. Dit argument werd echter door het Hof

verworpen. Zij was immers van mening dat ondanks het feit dat de in de Natura 2000-

overeenkomsten voorziene maatregelen in overeenstemming zijn met de

instandhoudingsmaatregelen van het betrokken gebied, evenwel niet kan worden

gegarandeerd dat de in deze overeenkomsten voorziene bouw- of

ontwikkelingswerkzaamheden onder alle omstandigheden maatregelen zijn die direct verband

houden met of nodig zijn voor het beheer van het gebied322

. Het Hof is dan ook tot de

conclusie gekomen dat Frankrijk, door deze werkzaamheden systematisch vrij te stellen van

de habitattoets, de krachtens artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn op haar rustende

verplichtingen niet was nagekomen.

136. In hetzelfde arrest werd vervolgens door de Commissie betoogd dat de Franse

regelgeving ook nog op een ander punt niet in overeenstemming kon worden geacht met

artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Het Franse milieuwetboek schreef meer bepaald voor

dat enkel de handelingen waarvoor een vergunning of goedkeuring van de overheid vereist is,

onderworpen moesten worden aan een voorafgaande beoordeling van hun gevolgen voor het 321

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, punt 54. 322

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, punten 47-51.

Page 81: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

76

betrokken gebied. Dit leidde ertoe dat programma‟s of projecten waarvoor slechts een

aanmeldingsverplichting geldt, in het algemeen werden uitgesloten van de habitattoets. De

Commissie was echter van mening dat ook dergelijke programma‟s of projecten significante

gevolgen kunnen hebben op speciale beschermingszones, hetgeen het doorslaggevende

criterium is voor de toepassing van artikel 6, lid 3323

. Aangezien de Franse Republiek het

standpunt van de Commissie niet betwistte, is het Hof dan ook automatisch tot de conclusie

gekomen dat Frankrijk ook op dit punt, door in haar milieuwetboek de programma‟s en

projecten voor bouw- of ontwikkelingswerkzaamheden waarvoor slechts een

aanmeldingsplicht geldt, systematisch vrij te stellen van de in artikel 6, lid 3 van de

Habitatrichtlijn omschreven beoordelingsplicht, haar verplichtingen onder de Habitatrichtlijn

niet was nagekomen324

.

137. Het Hof heeft deze uitspraak in een recent arrest van 26 mei 2011325

bevestigd, door

opnieuw te benadrukken dat de lidstaten in beginsel geen regels mogen uitvaardigen waarbij

bepaalde categorieën van plannen of projecten, op basis van het feit dat ze slechts

meldingsplichtig zijn, op een algemene wijze worden uitgesloten van een passende

beoordeling in de zin van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn326

. In casu had een klacht bij

de Commissie omtrent de onregelmatige exploitatie van een industriële stal op het

grondgebied van de Waalse gemeente Philippeville, gelegen aan de rand van de speciale

beschermingszone „Bassin de Fagnard de l‟Eau blanche en aval de Marieburg‟, er meer

bepaald toe geleid dat het Hof diende na te gaan of de door het Koninkrijk België vastgestelde

regelgeving in overeenstemming was met artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Uit de

behandeling van deze klacht was de Commissie immers tot het standpunt gekomen dat de

Belgische wetgeving niet voldeed aan deze bepaling uit de Habitatrichtlijn, aangezien volgens

haar in het Waalse Gewest niet alle potentiële schadelijke ingrepen voor speciale

beschermingszones aan de habitattoets moesten worden onderworpen. In concreto had zij

namelijk uit de combinatie van twee Belgische bepalingen afgeleid dat in het Waalse Gewest

activiteiten en installaties van klasse 3 in het algemeen werden onttrokken aan de verplichte

passende beoordeling van hun gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Vooreerst werd door

artikel 29, § 2 van de Wet op het natuurbehoud bepaald dat voor elk plan of project dat een

vergunning behoeft en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten

323

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, punt 57. 324

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, punt 62. 325

HvJ 26 mei 2011, nr. C-538/09, Commissie v. België, Jur. 2011, I, 4687. 326

HvJ 26 mei 2011, nr. C-538/09, Commissie v. België, punt 45.

Page 82: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

77

significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een beoordeling moet worden

opgemaakt van de gevolgen voor het gebied. Tegelijkertijd bepaalde het Decreet van het

Waalse Gewest van 11 maart 1999 dat activiteiten en installaties van klasse 3 enkel een

voorafgaande aangifte, en dus geen vergunning, vereisen bij het college van burgemeester en

schepenen van de gemeente op het grondgebied waarvan de vestiging van de inrichting

gepland is327

. Gelet op deze beide regels, kwam ook het Hof tot de constatatie dat België een

aanmeldingsregeling had ingevoerd waardoor bepaalde activiteiten en installaties op een

algemene wijze werden onttrokken aan de habitattoets. België ging er echter van uit dat deze

meldingsplichtige plannen en projecten evenwel geen significante gevolgen konden hebben

voor speciale beschermingszones, zodat de Belgische regelgeving niet in strijd met artikel 6,

lid 3 van de Habitatrichtlijn konden worden geacht. Het Hof ging evenwel niet akkoord met

deze zienswijze omdat zij van oordeel was dat België geen gegevens had voorgelegd op basis

waarvan met zekerheid kon worden besloten dat de meldingsplichtige plannen of projecten,

afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, geen significante gevolgen

zouden kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Het Hof is in deze zaak dan ook tot de

conclusie gekomen dat België, door niet te voorzien in een passende milieueffectstudie voor

bepaalde categorieën van activiteiten en installaties waarvoor een aanmeldingsplicht geldt, de

op haar rustende verplichtingen uit artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn niet was

nagekomen328

.

138. Uit de voorgaande arresten kan dus worden afgeleid dat het verbod om bepaalde

categorieën van activiteiten die mogelijks significante gevolgen kunnen hebben op een

algemene wijze te onttrekken aan de habitattoets, niet enkel betrekking heeft op plannen en

projecten waarvoor de betrokken lidstaat haar toestemming of een vergunning moet verlenen,

maar eveneens plannen en projecten beoogt waarvoor slechts een meldingsplicht geldt.

o Significante gevolgen

139. Gelet op het feit dat artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn bepaalt dat “voor elk plan of

project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een speciale

beschermingszone, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten

significante gevolgen kan hebben voor zo‟n gebied, een passende beoordeling moet worden

327

HvJ 26 mei 2011, nr. C-538/09, Commissie v. België, punten 14, 17 en 46 tot en met 49. 328

HvJ 26 mei 2011, nr. C-538/09, Commissie v. België, punten 51, 64 en 66.

Page 83: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

78

gemaakt”, is het belangrijk om te weten wat nu precies moet worden verstaan onder de

woorden „significante gevolgen‟.

140. De Commissie heeft hieromtrent reeds in haar richtsnoer van 2000 benadrukt dat,

ondanks het ontbreken van een definitie in de Habitatrichtlijn zelf, de term „significant

gevolg‟ als een objectief begrip moet worden gehanteerd en dat een consequente interpretatie

van „significant‟ noodzakelijk is om te garanderen dat „Natura 2000‟ als een coherent netwerk

fungeert. Deze objectiviteit betekent volgens haar evenwel niet dat geen rekening moet

worden gehouden met de specifieke bijzonderheden en milieukenmerken van het beschermde

gebied waarop het plan of project betrekking heeft. Zo geeft de Commissie als voorbeeld dat

het verlies van 100 m² habitat significant kan zijn in het geval van een kleine standplaats van

zeldzame orchideeën, maar onbeduidend in het geval van een uitgestrekt steppegebied329

.

141. Het Hof van Justitie heeft in haar arrest omtrent de kokkelvisserij in de Waddenzee voor

het eerst in algemene bewoording verduidelijkt in welk geval er precies sprake is van

significante gevolgen. Ze diende in deze zaak immers ondermeer een antwoord te formuleren

op de prejudiciële vraag aan de hand van welke criteria er moet worden beoordeeld of een

plan of project in de zin van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn significante gevolgen kan

hebben voor een speciale beschermingszone330

. Aangezien het Hof van mening was dat de

significantie van de gevolgen voor een gebied moet worden afgewogen tegen de

instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken gebied, heeft zij op de voorliggende vraag

geantwoord dat “op grond van artikel 6, lid 3, eerste volzin van de Habitatrichtlijn een plan of

project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, wanneer

het de instandhoudingsdoelstellingen daarvan in gevaar dreigt te brengen, moet worden

beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor het betrokken

gebied. Dit moet met name worden beoordeeld in het licht van de specifieke milieukenmerken

en omstandigheden van het gebied waarop het plan of project betrekking heeft”331

.

142. Ter illustratie kan hierbij nog gewezen worden op het arrest van 29 januari 2004332

waarin het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat een project tot uitbreiding van een golfterrein

in de gemeente Wörschach, gelegen in de Oostenrijkse deelstaat Stiermarken, significante

329

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 33. 330

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 19. 331

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 49. 332

HvJ 29 januari 2004, nr. C-209/02, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2004, I, 1211.

Page 84: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

79

gevolgen kon hebben voor de speciale vogelbeschermingszone „Wörschacher Moose‟. Dit

gebied, waarin het betrokken golfterrein trouwens was gelegen, werd meer bepaald

overeenkomstig artikel 4, lid 1 van de Vogelrichtlijn als speciale beschermingszone

aangewezen ter bescherming van de koningskwartel (Crex crex), een vogelsoort die wordt

vermeld in Bijlage I van de Vogelrichtlijn. Uit enkele deskundigenrapporten bleek immers dat

de uitbreiding van het golfterrein er onder ander zou toe leiden dat een gedeelte van de

voedsel- en rustgronden van de populatie kwartelkoningen in het betrokken gebied verdwijnt,

dat de bestaande functionele verbanden door de versnippering van de verschillende door de

kwartelkoning gebruikte zones worden vernietigd en dat de habitatstructuren verdwijnen of

worden verstoord. Dit zou er uiteindelijk toe kunnen leiden dat het voortbestaan van de in het

gebied „Wörschacher Moose‟ levende kwartelkoningen, in het gedrang dreigde te komen333

.

143. Vervolgens is het van groot belang om te benadrukken dat de habitattoets niet enkel en

alleen wordt gekoppeld aan activiteiten waarvan met zekerheid vaststaat dat deze significante

gevolgen behelzen voor een speciale beschermingszone. Ook voor plannen en projecten die

mogelijks dergelijke gevolgen met zich mee kunnen brengen, moeten dus passende

beoordelingen worden gemaakt in de zin van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Dit vormt

een toepassing van het zogenaamde „voorzorgsbeginsel‟, dat één van de grondslagen van de

Europese Unie vormt om op milieugebied een hoog beschermingsniveau na te streven334

.

Gelet op het voorzorgsbeginsel zou het dan ook onaanvaardbaar zijn dat een passende

beoordeling achterwege wordt gelaten omwille van de reden dat het niet volstrekt vaststaat

dat zulke effecten zich zullen voordoen335

.

144. In het arrest omtrent de kokkelvisserij in de Waddenzee heeft het Hof van Justitie

expliciet bevestigd dat bij de interpretatie van de Habitatrichtlijn moet worden uitgegaan van

het voorzorgsbeginsel. Zij diende in deze zaak immers tevens de prejudiciële vraag te

beantwoorden wanneer er nu precies moet worden overgegaan tot een passende beoordeling

in de zin van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Toepassing makende van het

voorzorgsbeginsel is het Hof uiteindelijk tot het antwoord gekomen “dat artikel 6, lid 3 van de

333

HvJ 29 januari 2004, nr. C-209/02, Commissie v. Oostenrijk, punt 24 en 26; P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H.

SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale beschermingszones in Vlaanderen: juridische aspecten en richtlijnen voor

de praktijk, Brugge, Vanden Broele, 2007, 48-49. 334

Artikel 174, lid 2 van het EG-Verdrag (thans: art. 191, lid 2 VWEU); HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02,

Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punten 41 en 44. 335

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 163;

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 34.

Page 85: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

80

Habitatrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat voor elk plan of project dat niet direct

verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, een passende beoordeling

wordt gemaakt van de gevolgen voor dat gebied, rekening houdend met de

instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, wanneer op grond van objectieve gegevens niet

kan worden uitgesloten dat het afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten

significante gevolgen heeft voor dat gebied”336

. Deze rechtspraak werd inmiddels in talrijke

arresten van het Hof van Justitie herhaald337

. Volgens de Commissie is het daarom vereist dat

er bij elke plan en project individueel een zogenaamde „screening‟ gebeurt om na te gaan of

op grond van objectieve gegevens al dan niet kan worden uitgesloten dat het plan of project

significante gevolgen zal hebben voor een speciale beschermingszone. Indien uit deze

screening niet met zekerheid kan worden afgeleid dat het plan of project geen significante

gevolgen zal hebben, zal een passende beoordeling in de zin van artikel 6, lid 3 van de

Habitatrichtlijn vereist zijn338

.

145. Verder moet er ook op gewezen worden dat artikel 6, leden 3 en 4 van de

Habitatrichtlijn, net zoals artikel 6, lid 2, externe werking hebben. Het toepassingsgebied van

de habitattoets is dus niet strikt beperkt tot activiteiten die plaatsvinden binnen de grenzen van

de Natura 2000-gebieden. Ook de plannen en projecten die buiten een speciale

beschermingszone worden uitgevoerd moeten dus aan een passende beoordeling worden

onderworpen indien de kans bestaat dat ze significante gevolgen kunnen hebben voor één of

meerdere (nabijgelegen) beschermde gebieden339

. Zo geeft de Commissie in haar richtsnoer

van 2000 als voorbeeld dat het mogelijk is dat een wetland schade ondervindt van een

drainageproject dat op een zekere afstand en buiten de grenzen van dat wetland wordt

uitgevoerd340

. Daarnaast kan er bijvoorbeeld ook gedacht worden aan activiteiten die veel

geluidshinder veroorzaken, grondwaterwinningen en luchtvervuilende inrichtingen, zoals

mestverwerkingsinstallaties341

.

336

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 45. 337

HvJ 20 oktober 2005, nr. C-6/04, Commissie v. Verenigd Koninkrijk, punt 54; HvJ 10 januari 2006, nr. C-

98/03, Commissie v. Duitsland, punt 40; HvJ 26 mei 2011, nr. C-538/09, Commissie v. België, punten 39, 52, 53

en 64. 338

EUROPEAN COMMISSION, Assessments of plans and projects significantly affecting Natura 2000 sites,

Luxembourg, Office for Official Publications of the European Communities, 2002, 17. 339

CH.W. BACKES, P.J.J. VAN BUUREN, A.A. FRERIKS, Hoofdlijnen natuurbeschermingsrecht, Sdu Uitgevers bv,

Den Haag, 2004, 96. 340

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 34. 341

P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H. SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale beschermingszones in Vlaanderen:

juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk, Brugge, Vanden Broele, 2007, 55.

Page 86: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

81

146. Ook het Hof van Justitie heeft ondertussen in haar rechtspraak de externe werking van de

habitattoets bevestigd. Zo werd de Duitse Bondsrepubliek in het arrest van 10 januari 2006342

onder andere veroordeeld omdat zij met betrekking tot bepaalde projecten buiten de speciale

beschermingszones, artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn niet op een juiste manier had

omgezet in haar nationale wetgeving. Uit de Duitse regelgeving bleek immers dat voor

bepaalde projecten buiten de speciale beschermingszones geen beoordeling overeenkomstig

artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn vereist was; dit ongeacht de vraag of deze

projecten al dan niet significante gevolgen konden hebben voor speciale

beschermingszones343

. Bepaalde projecten buiten de speciale beschermingszones werden dus,

in strijd met de Habitatrichtlijn, op een algemene wijze aan de habitattoets onttrokken.

147. Tenslotte moet nog worden opgemerkt dat artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn een

zogenaamde „combinatiebepaling‟ omvat. Wanneer men nagaat of een plan of project al dan

niet significante gevolgen kan hebben voor een speciale beschermingszone, volgt immers uit

de bewoording “afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten” dat men

hierbij eveneens rekening moet houden met de cumulatieve effecten van andere reeds

bestaande of voorgestelde activiteiten344

. Zo heeft het Hof van Justitie in het arrest omtrent de

kokkelvisserij in de Waddenzee expliciet benadrukt dat “moet worden gelet op de

cumulatieve gevolgen die kunnen optreden door de combinatie van dit plan of project met

andere plannen of projecten”345

.

o Passende beoordeling

148. Voor elk plan of project waarvan op grond van objectieve gegevens niet kan worden

uitgesloten dat het significante gevolgen heeft voor een speciale beschermingszone, moet dus

krachtens artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn “een passende beoordeling worden gemaakt

van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van

dat gebied”. Wat het begrip „passende beoordeling‟ betreft, moet vooreerst worden opgemerkt

dat de Habitatrichtlijn niet voorschrijft volgens welke methode deze beoordeling precies moet

342

HvJ 10 januari 2006, nr. C-98/03, Commissie v. Duitsland, Jur. 2006, I, 53. 343

HvJ 10 januari 2006, nr. C-98/03, Commissie v. Duitsland, punten 1, 45 en 83. 344

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 34-35; P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H. SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale

beschermingszones in Vlaanderen: juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk, Brugge, Vanden Broele,

2007, 53-54. 345

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 53.

Page 87: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

82

worden verricht346

. Volgens Cliquet hoeft onder dit begrip niet per se een uitgebreide m.e.r.-

procedure, in de zin van de Project-m.e.r.-Richtlijn, te worden begrepen. Dit kan voor

sommige plannen of projecten gewenst zijn. Voor andere plannen of projecten kan

daarentegen een minder uitvoerige beoordeling volstaan347

.

149. In het arrest omtrent de kokkelvisserij in de Waddenzee werd door de Nederlandse Raad

van State, middels een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie, verzocht om het begrip

„passende beoordeling‟ te verduidelijken. Het Hof heeft deze vraag beantwoord door te

expliceren dat, ingevolge artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn, een passende beoordeling met

zich meebrengt dat “op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten

van het plan of het project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de

instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken gebied in gevaar kunnen brengen, moeten

worden geïnventariseerd”348

.

150. Verder bouwend op deze uitspraak, heeft het Hof van Justitie, in navolging van

advocaat-generaal Kokott, in het arrest van 14 april 2005 bepaald dat “een „passende

beoordeling‟ geen louter formeel onderzoek is, maar dat zij een grondige analyse beoogt op

het niveau van de in artikel 6 genoemde doelstellingen van instandhouding van het betrokken

gebied, met name wat de bescherming van de prioritaire natuurlijke habitats en soorten

betreft” 349

. Deze uitspraak bevestigt het standpunt dat de Commissie reeds in haar richtsnoer

van 2000 had ingenomen omtrent de passende beoordeling. In dit document stelt zij immers

dat een beoordeling in de zin van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn minder ruim van opzet

is dan een beoordeling in de zin van de Project-m.e.r.-Richtlijn aangezien zij uitsluitend

betrekking heeft op de gevolgen van een plan of project voor een gebied, beschouwd in het

licht van de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Desondanks benadrukt de

Commissie dat deze ecologische gevolgen echter in vele gevallen niet naar behoren kunnen

worden beoordeeld zonder een evaluatie van de andere milieucomponenten die worden

geanalyseerd in het kader van een milieueffectenrapport (zoals bodem, water,

landschap,…)350

.

346

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punt 52. 347

A. CLIQUET, Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia Press, 2012, 217. 348

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punten 54 en 61. 349

HvJ 14 april 2005, nr. C-441/03, Commissie v. Nederland,punt 22. 350

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 36; H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht,

Mechelen, Kluwer, 2011, 163-164.

Page 88: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

83

151. In het arrest van 14 april 2005 kwam meer bepaald de vraag aan bod of de in de zin van

artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn „passende beoordeling‟, ook reeds de in lid 4 van dit

artikel genoemde elementen moet omvatten. In deze zaak erkende het Koninkrijk der

Nederlanden enerzijds wel dat zij artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn niet volledig in haar

nationaal recht had omgezet. Zij betwistte daarentegen de stelling van de Commissie dat een

passende beoordeling eveneens betrekking zou moeten hebben op de in artikel 6, lid 4 van de

Habitatrichtlijn vervatte elementen. De Commissie was namelijk van oordeel dat bij een

passende beoordeling niet enkel moet worden onderzocht of een plan of project de natuurlijke

kenmerken van het gebied kan aantasten, maar ook of alternatieve oplossingen voorhanden

zijn, of het plan of project om dwingende redenen van groot openbaar belang toch moet

worden gerealiseerd, en of compenserende maatregelen moeten worden genomen351

. Het Hof

is het standpunt van de Commissie evenwel niet gevolgd en concludeerde dat “gelet op de

bijzondere kenmerken van de verschillende in artikel 6 van de Habitatrichtlijn bedoelde fasen,

diende te worden vastgesteld dat de verschillende in lid 4 van dit artikel genoemde eisen geen

elementen opleveren die de bevoegde nationale instanties in aanmerking dienen te nemen

wanneer zij de in lid 3 van dit artikel bedoelde passende beoordeling maken”352

. Het bezwaar

van de Commissie dat de Nederlandse regelgeving niet bepaalde dat een passende

beoordeling ook betrekking moet hebben op de in artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn

genoemde elementen, werd dan ook ongegrond verklaard.

152. Uit deze zaak kan dus worden besloten dat in een passende beoordeling niet reeds moet

worden nagegaan of er alternatieve oplossingen voorhanden zijn, of er dwingende redenen

van groot belang bestaan en of de nodige compenserende maatregelen zijn genomen353

. Deze

rechtspraak werd inmiddels bevestigd in het arrest van 4 maart 2010. In deze zaak betoogde

de Commissie immers (opnieuw) dat de passende beoordeling die moet worden gemaakt

ingevolge artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn, tevens een onderzoek van alternatieve

oplossingen dient te bevatten. Het Hof is echter wederom de Commissie niet gevolgd en heeft

nogmaals benadrukt dat “het onderzoek van alternatieve oplossingen, welke vereiste wordt

genoemd in artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn, geen element kan opleveren dat de

bevoegde nationale autoriteiten in aanmerking dienen te nemen wanneer zij de in artikel 6, lid

3 van die richtlijn bedoelde passende beoordeling maken” 354

.

351

HvJ 14 april 2005, nr. C-441/03, Commissie v. Nederland,punten 15, 16 en 20. 352

HvJ 14 april 2005, nr. C-441/03, Commissie v. Nederland,punt 28. 353

H. SCHOUKENS, K. DE ROO, P. DE SMEDT, Handboek natuurbehoudsrecht, Mechelen, Kluwer, 2011, 164. 354

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, punt 73.

Page 89: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

84

o Goedkeuring of weigering

153. Artikel 6, lid 3, tweede volzin van de Habitatrichtlijn bepaalt vervolgens dat, “gelet op

de conclusie van de beoordeling van de gevolgen van het gebied en onder voorbehoud van het

bepaalde in lid 4”, de bevoegde nationale instanties slechts hun goedkeuring kunnen verlenen

aan een plan of een project “nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke

kenmerken van het gebied niet zal aantasten” en “nadat zij in voorkomend geval

inspraakmogelijkheden hebben geboden”.

154. In het arrest omtrent de kokkelvisserij in de Waddenzee heeft het Hof van Justitie

expliciet bevestigd dat ook in de fase na de passende beoordeling toepassing moet worden

gemaakt van het in artikel 174, lid 2 van het EG-Verdrag (thans: art. 191, lid 2 VWEU)

genoemde „voorzorgsbeginsel‟. De Nederlandse Raad van State stelde in casu immers ook de

vraag onder welke voorwaarden toestemming kon worden verleend voor een activiteit als de

mechanische kokkelvisserij. Het Hof beantwoorde deze vraag als volgt: “De bevoegde

nationale autoriteiten geven, op basis van de passende beoordeling van de gevolgen van de

mechanische kokkelvisserij voor het betrokken gebied, in het licht van de

instandhoudingsdoelstellingen daarvan, slechts toestemming voor deze activiteit wanneer zij

de zekerheid hebben verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de

natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk

gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn”355

. Indien de

passende beoordeling geen zekerheid kan verschaffen omtrent het uitblijven van deze

schadelijke gevolgen, zal de bevoegde autoriteit haar toestemming voor het betrokken plan of

project derhalve, onder voorbehoud van hetgeen bepaald wordt in artikel 6, lid 4 van de

Habitatrichtlijn, moeten weigeren. Ook in deze fase van de habitattoets impliceert het

voorzorgsbeginsel dus een omkering van de bewijslast356

.

155. Uit het arrest omtrent de kokkelvisserij in de Waddenzee kan derhalve worden besloten

dat het voorzorgsbeginsel niet alleen van toepassing is bij het beantwoorden van de vraag of

er voor een plan of project al dan niet een passende beoordeling moet worden opgemaakt.

Ook bij het beantwoorden van de vraag of de bevoegde nationale autoriteiten al dan niet hun

355

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, punten 59 en 61. 356

H. SCHOUKENS, “De recente rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de Habitatrichtlijn:

enkele nuttige lessen voor de toepassing van Natura 2000 in Vlaanderen?”, TMR 2011, 509; H.E. WOLDENDORP,

“Het Europees Hof over natuurbescherming”, MER 2007, 47; P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H. SCHOUKENS, F.

WAUTERS, Speciale beschermingszones in Vlaanderen: juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk,

Brugge, Vanden Broele, 2007, 53.

Page 90: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

85

toestemming kunnen geven voor de uitvoering van het betrokken plan of project, zal er

rekening moeten worden gehouden met dit beginsel. In het recente arrest van 16 februari 2012

(infra) heeft het Hof nog verder verduidelijkt dat deze laatste verplichting geldt, ongeacht de

hoedanigheid van de nationale instantie die bevoegd is voor het verlenen van de toestemming

voor een plan of project. Het Hof oordeelde in deze Belgische zaak meer bepaald dat “artikel

6, lid 3 van de Habitatrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat zij een nationale instantie, ook

wanneer het daarbij om een wetgevende instantie gaat, niet in staat stelt toestemming te

geven voor een plan of project zonder de zekerheid te hebben verkregen dat het de natuurlijke

kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten”357

.

o Afwijkingsprocedure

156. Wanneer daarentegen uit de passend beoordeling van een voorgenomen plan of project

volgt dat (niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat) deze activiteit schadelijke gevolgen

zal hebben voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied, kan voor de uitvoering

van het plan of project in bepaalde gevallen alsnog toestemming worden verleend op basis

van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn. Er zal dan meer bepaald aan de volgende drie

voorwaarden cumulatief moeten worden voldaan: 1) er mogen geen alternatieve oplossingen

voorhanden zijn, 2) er moeten één of meerdere „dwingende redenen van groot openbaar

belang‟ aanwezig zijn en 3) de nodige compenserende maatregelen moeten worden

genomen358

. Het laatste lid van artikel 6 vormt dus als het ware een afwijking op de algemene

regeling uit artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Ondanks het feit dat deze bepaling in de

praktijk een enorme impact kan hebben359

, bestaat er thans nog niet zoveel rechtspraak van

het Hof van Justitie omtrent de interpretatie van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn. Wel

heeft de Europese Commissie in 2007 een richtsnoer gepubliceerd betreffende de toepassing

van deze bepaling360

.

a) Alternatievenonderzoek

157. Indien men wenst gebruik te maken van de afwijkingsprocedure, zoals voorzien in

artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn, zal men in eerste instantie moeten onderzoeken of er

357

HvJ 16 februari 2012, nr. C-182/10, Solvay e.a., punt en 69 en 70. 358

Artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn. 359

Ter illustratie kan hierbij ondermeer worden gewezen op de aanslepende problematiek inzake de ontpoldering

van de Hedwigepolder ter compensatie van de uitdieping van de Westerschelde. http://www.europa-

nu.nl/id/viqnmotsqbwr/hedwigepolder_behouden_of_teruggeven_aan 360

EUROPESE COMMISSIE, Richtsnoeren voor de toepassing van artikel 6, lid 4, van de Habitatrichtlijn (Richtlijn

92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2007, 32 p.

Page 91: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

86

wel of geen alternatieve oplossingen voorhanden zijn. Deze eerste voorwaarde heeft meer

bepaald tot doel te verhinderen dat door de tenuitvoerlegging van een plan of project de

natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone nodeloos worden aangetast, indien

zou blijken dat de doelstellingen van het plan of project ook op een andere wijze of op een

andere plaats kunnen worden bereikt waardoor er slechts een geringere of zelfs geen

aantasting van de natuurlijke kenmerken van een dergelijk gebied plaatsvindt.

158. In het arrest van 26 oktober 2006361

heeft het Hof van Justitie verduidelijkt dat de

bevoegde nationale instanties niet enkel verplicht zijn om de alternatieve oplossingen te

onderzoeken die zich binnen de betrokken speciale beschermingzone bevinden, maar tevens

deze die zich buiten het beschermd gebied bevinden. In deze zaak was de Commissie naar het

Hof gestapt omdat zij van oordeel was dat de Portugese Republiek, door toestemming te

verlenen voor de aanleg van een autosnelweg doorheen de speciale beschermingszone „Castro

Verde‟, haar verplichtingen onder artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn niet was nagekomen.

De speciale vogelbeschermingszone „Castro Verde‟ is een 79066 hectare groot gebied en

herbergt minstens 17 vogelsoorten uit Bijlage I van de Vogelrichtlijn, waaronder de grauwe

kiekendief (Cyrcus pygargus), de grote trap (Otis tarda) en de kortteenleeuwerik (Calandrella

brachydactyla). In het jaar 2000 werd door de Portugese autoriteiten de toestemming verleend

om een autosnelweg te realiseren waarvan het tracé de betrokken speciale beschermingszone

doorsneed. Dit gebeurde echter ondanks het feit dat uit een milieueffectrapportage bleek dat

het betrokken project aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben voor de vogelstand van het

beschermd gebied. Zoals hierboven vermeld, kan de uitvoering van een dergelijk project

alsnog worden gerechtvaardigd indien voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 6, lid 4 van

de Habitatrichtlijn362

. In casu betoogde de Commissie echter dat de Portugese Republiek een

inbreuk had gemaakt op deze bepaling, aangezien de bevoegde Portugese instanties volgens

haar geen rekening hadden gehouden met de alternatieve tracés die zich buiten de speciale

beschermingszone „Castro Verde‟ bevonden363

. De Portugese Republiek stelde daartegenover

dat de Commissie zich niet mocht beperken tot het louter voorstellen van deze tracés, maar

dat zij bovendien het bewijs diende te leveren dat deze tracés konden worden beschouwd als

bruikbare alternatieve oplossingen die niet door de bevoegde Portugese instanties waren

onderzocht. Het Hof is het standpunt van de Portugese Republiek evenwel niet gevolgd en

361

HvJ 26 oktober 2006, nr. C-239/04, Commissie v. Portugal, Jur. 2006, I, 10183. 362

Adv. Gen. punt 7 in zaak C-239 en HvJ 26 oktober 2006, nr. C-239/04, Commissie v. Portugal, punten 21, 22,

25 en 26. 363

HvJ 26 oktober 2006, nr. C-239/04, Commissie v. Portugal, punten 27 en 28.

Page 92: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

87

heeft benadrukt dat “artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn strikt moet worden uitgelegd,

aangezien het gaat om een uitzondering op het in de tweede zin van lid 3 neergelegde

toestemmingscriterium. Bijgevolg verlangt de realisering van een plan of project op grond

van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn met name dat wordt aangetoond dat er geen

alternatieve oplossingen bestaan”364

. Aangezien in casu uit de processtukken bleek dat de

Portugese instanties geen alternatieven hadden onderzocht die zich buiten de betrokken

speciale beschermingszone bevonden, was het Hof dan ook van oordeel dat deze instanties

niet het bewijs hadden geleverd dat er geen alternatieve oplossingen bestonden. Het Hof is in

deze zaak dan ook tot de conclusie gekomen dat de Portugese Republiek, door de aanleg van

de autosnelweg te realiseren, haar verplichtingen onder artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn

niet was nagekomen.

159. In deze zaak wordt dus benadrukt dat het niet de taak is van de Commissie om het bewijs

te leveren dat er alternatieven zijn. Het is daarentegen de lidstaat zelf die de bewijslast draagt

om aan te tonen dat er geen alternatieve oplossingen zijn. Volgens Woldendorp zal de

Commissie evenwel toch de bewijslast moeten dragen “indien de lidstaat goed

beargumenteerd heeft onderbouwd dat er geen alternatieven zijn”365

.

160. Tot slot moet er nog worden op gewezen dat de Commissie in haar richtsnoer van 2000

heeft benadrukt dat tijdens het alternatievenonderzoek ecologische criteria moeten primeren

op economische criteria366

. Volgens Schoukens moet er bijgevolg van worden uitgegaan dat

“de maatstaven die worden gebruikt bij het vergelijken van de alternatieve oplossingen, enkel

betrekking kunnen hebben op de instandhouding van het gebied en de handhaving van de

natuurlijke kenmerken en ecologische functies ervan”367

. In de meeste rechtsleer is men het

er evenwel over eens dat men bij de verplichting om alternatieven te onderzoeken steeds het

zogenaamde „proportionaliteitsbeginsel‟ in acht dient te nemen. Indien bijvoorbeeld blijkt dat

de kosten voor een alternatief plan of project een veelvoud bedragen van het oorspronkelijke

plan of project, kan dit dus naar alle waarschijnlijkheid niet als een volwaardig alternatief

worden beschouwd368

. Het moet dus gaan om een redelijk, realistisch en financieel niet

364

HvJ 26 oktober 2006, nr. C-239/04, Commissie v. Portugal, punten 35 en 36. 365

H.E. WOLDENDORP, “Het Europees Hof over natuurbescherming”, MER 2007, 49. 366

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 39. 367

H. SCHOUKENS, “De recente rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de Habitatrichtlijn:

enkele nuttige lessen voor de toepassing van Natura 2000 in Vlaanderen?”, TMR 2011, 527. 368

CH.W. BACKES, P.J.J. VAN BUUREN, A.A. FRERIKS, Hoofdlijnen natuurbeschermingsrecht, Sdu Uitgevers bv,

Den Haag, 2004, 99.

Page 93: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

88

disproportioneel project. Ook het Hof lijkt deze zienswijze te ondersteunen, gelet op de

volgende zin uit het arrest van 26 oktober 2006: “De Commissie is namelijk van mening dat

dergelijke alternatieve tracés hadden moeten worden onderzocht, zodat de Portugese

instanties zonder grote technische moeilijkheden of buitensporige economische meerkosten

hadden kunnen kiezen voor een alternatief tracé dat geen negatieve gevolgen had voor de

speciale beschermingszone”369

.

b) Dwingende redenen van algemeen belang

161. Bij ontstentenis van alternatieve oplossingen dient vervolgens te worden onderzocht of

er „dwingende redenen van groot openbaar belang‟ voorhanden zijn, op grond waarvan het

betrokken plan of project toch moet worden gerealiseerd370

. In het geval dat dergelijke

redenen ontbreken zal de toestemming voor het plan of project dus in ieder geval moeten

worden geweigerd. Artikel 6, lid 4, eerste alinea van de Habitatrichtlijn vermeldt hierbij

expliciet dat ook redenen van sociale of economische aard onder het begrip „dwingende

redenen van groot openbaar belang‟ kunnen vallen. Artikel 6, lid 4, laatste alinea specificeert

verder dat, in het geval het betrokken gebied één of meerdere prioritaire typen natuurlijke

habitats en/of prioritaire soorten herbergt, “alleen argumenten die verband houden met de

menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige

effecten dan wel, na advies van de Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar

belang kunnen worden aangevoerd”. In deze laatste alinea wordt evenwel niet uitdrukkelijk

vermeld dat ook redenen van sociale of economische aard in aanmerking kunnen komen als

„dwingende redenen van groot openbaar belang‟. A contrario redenerend uit artikel 6, lid 4,

eerste alinea van de Habitatrichtlijn en gebaseerd op de vroegere rechtspraak van het Hof in

de zaken Leybucht en Marismas de Santõna (supra) werd in het verleden door enkele auteurs

betoogd dat redenen van sociale of economische aard niet onder de bewoording “andere

dwingende redenen van groot openbaar belang” in de zin van artikel 6, lid 4, laatste alinea van

de Habitatrichtlijn konden vallen371

. Thans is men het er in de rechtsleer evenwel over eens

dat, ook met betrekking tot een gebied waarin zich één of meerdere prioritaire typen

natuurlijke habitats en/of prioritaire soorten bevinden, sociale of economische eisen in

aanmerking kunnen komen als „(andere) dwingende redenen van groot openbaar belang‟. Ook

het Hof van Justitie lijkt deze visie te ondersteunen aangezien zij in het arrest inzake de

369

HvJ 26 oktober 2006, nr. C-239/04, Commissie v. Portugal, punt 29. 370

Artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn. 371

G. VAN HOORICK, Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen, Intersentia, 1997, 234-235.

Page 94: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

89

Lappel Bank heeft bepaald dat “economische eisen, in het kader van de procedure van artikel

6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn, in aanmerking kunnen worden genomen als dwingende

redenen van groot openbaar belang”372

, zonder hierbij een onderscheid te maken tussen de

verschillende alinea‟s van lid 4. In dezelfde zaak stelde het Hof daarenboven dat “artikel 6, lid

4 van de Habitatrichtlijn de reeks redenen die een aantasting van een speciale

beschermingszone kunnen rechtvaardigen, naar aanleiding van het arrest betreffende de dijken

van de Leybucht, heeft uitgebreid, doordat redenen van sociale en economische aard

uitdrukkelijk daarin zijn opgenomen”373

.

162. In de rechtsleer heerst reeds lange tijd consensus dat het bij „dwingende redenen van

groot openbaar belang‟ niet mag gaan om zuiver private belangen, noch om de belangen van

kleine groepen burgers. Er moet dus daadwerkelijk sprake zijn van een maatschappelijk

(openbaar) belang, dat weliswaar tevens door particulieren kan worden behartigd. Recent

heeft het Hof van Justitie dit standpunt bevestigd in haar arrest van 16 februari 2012. In deze

zaak diende zij immers op vraag van het Grondwettelijk Hof van België na te gaan of de

verwezenlijking van een infrastructuur bestemd om er het administratief centrum van een

private vennootschap te vestigen al dan niet kon worden beschouwd als een dwingende reden

van groot openbaar belang in de zin van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn374

. Net zoals in

het arrest inzake de Castro Verde375

, heeft het Hof hier opnieuw benadrukt dat het vierde lid

van artikel 6 van de Habitatrichtlijn strikt moet worden uitgelegd aangezien deze bepaling een

uitzondering betreft op het in de tweede zin van lid 3 van dat artikel neergelegde

toestemmingscriterium376

. Vervolgens stelde het Hof vast dat “het in artikel 6, lid 4 van de

Habitatrichtlijn bedoelde belang dat de verwezenlijking van een plan of project kan

rechtvaardigen zowel „openbaar‟ als „groot‟ moet zijn, wat impliceert dat het zo groot is dat

het kan worden afgewogen tegen de door deze richtlijn nagestreefde doelstellingen van

instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna”377

. Hieruit volgt dat

werken die gericht zijn op de vestiging of de uitbreiding van een onderneming in de meeste

gevallen niet als een dergelijk belang zullen kunnen worden gekwalificeerd. Het Hof heeft in

casu dan ook op de prejudiciële vraag van het Belgische Grondwettelijk Hof geantwoord dat

de verwezenlijking van een infrastructuur om er een administratief centrum te vestigen in

372

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, punt 41. 373

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, punt 37. 374

HvJ 16 februari 2012, nr. C-182/10, Solvay e.a., punten 24 en 71. 375

HvJ 26 oktober 2006, nr. C-239/04, Commissie v. Portugal,punt 35. 376

HvJ 16 februari 2012, nr. C-182/10, Solvay e.a., punt 73. 377

HvJ 16 februari 2012, nr. C-182/10, Solvay e.a., punt 75.

Page 95: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

90

beginsel niet kon worden beschouwd als een dwingende reden van groot openbaar belang, in

voorkomend geval van sociale of economische aard, in de zin van artikel 6, lid 4 van de

Habitatrichtlijn378

. Het Hof voegde hier echter nog aan toe dat desondanks niet kan worden

uitgesloten dat een project, ondanks haar particuliere aard, maar zowel door zijn aard zelf als

door het economische en sociale kader ervan, toch van groot openbaar belang is379

.

163. Tenslotte kan hierbij nog worden vermeld dat de Commissie in haar richtsnoer van 2000

heeft verduidelijkt dat men redelijkerwijs mag aannemen dat „dwingende redenen van groot

openbaar belang‟ in de zin van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn betrekking hebben op

situaties waarin de voorgenomen plannen of projecten aantoonbaar onontbeerlijk zijn: 1) in

het kader van maatregelen of beleidsopties die gericht zijn op de bescherming van voor het

leven van de burger fundamentele waarden (gezondheid, veiligheid, milieu), 2) in het kader

van fundamentele beleidmaatregelen voor de staat en de samenleving en 3) in het kader van

de uitvoering van economische of maatschappelijke activiteiten waardoor specifieke openbare

dienstverplichtingen worden nagekomen380

.

c) Compenserende maatregelen

164. Als laatste voorwaarde opdat een plan of project dat mogelijks schadelijke gevolgen

heeft voor een speciale beschermingszone, alsnog kan worden goedgekeurd, moet de

betrokken lidstaat alle nodige compenserende maatregelen nemen om te waarborgen dat de

algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft381

. Dergelijke maatregelen zijn bedoeld

om de negatieve effecten van een plan of project te neutraliseren en een exacte compensatie te

bieden voor de negatieve effecten op de betrokken habitats en/of soorten. Zo bepaalt de

Commissie in haar richtsnoer van 2000 dat het onder andere kan gaan over het creëren van

nieuwe geschikte leefgebieden (grenzen aan de bestaande speciale beschermingszone of aan

een ander gebied), het verbeteren van de habitats in een deel van een gebied of in een ander

„Natura 2000‟-gebied in evenredigheid met de door het plan of project veroorzaakte verliezen

en, in uitzonderlijke gevallen, het aanwijzen van nieuwe speciale beschermingszones. Om de

algehele samenhang van Natura 2000 te waarborgen moeten de compenserende maatregelen

meer bepaald betrekking hebben op de habitats en soorten die de schadelijke gevolgen

378

HvJ 16 februari 2012, nr. C-182/10, Solvay e.a., punt 76 en 79. 379

HvJ 16 februari 2012, nr. C-182/10, Solvay e.a., punten 77. 380

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 44. 381

Artikel 6, lid 4, eerste alinea van de Habitatrichtlijn.

Page 96: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

91

ondervinden en op dezelfde biogeografische regio in dezelfde lidstaat. Ook moeten zij

voorzien in functies die vergelijkbaar zijn met die welke de rechtvaardiging vormden voor het

aanwijzen van het betrokken gebied. Daarenboven is het volgens de Commissie belangrijk dat

de compensatie reeds een feit is op het moment dat het betrokken gebied schade ondervindt

van het plan of project, tenzij kan worden aangetoond dat deze gelijktijdigheid niet

noodzakelijk is om de bijdrage van het gebied aan het „Natura 2000‟-netwerk veilig te

stellen382

. Hieruit kan dus worden besloten dat er in beginsel sprake moet zijn van een

gelijktijdige en gelijkwaardige compensatie.

165. Tot slot moet nog worden vermeld dat artikel 6, lid 4, eerste alinea, laatste zin van de

Habitatrichtlijn de lidstaten verplicht om de Commissie op de hoogte te brengen van de

genomen compenserende maatregelen.

382

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van artikel 6 van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties der Europese

Gemeenschappen, 2000, 45-46; P. DE SMEDT, R. COLPAERT, H. SCHOUKENS, F. WAUTERS, Speciale

beschermingszones in Vlaanderen: juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk, Brugge, Vanden Broele,

2007, 63-64.

Page 97: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

92

Conclusie

De rechtspraak van het Hof van Justitie omtrent de artikelen 3 en 4 van de Vogelrichtlijn en

artikel 6 van de Habitatrichtlijn toont vooreerst aan dat de totstandkoming van het „Natura

2000‟-netwerk niet van een leien dakje is gelopen. Daarnaast werden reeds vele EU-lidstaten

veroordeeld wegens het onvoldoende bieden van bescherming aan de door hun aangewezen

speciale beschermingszones. Ook de implementatie van beide richtlijnen door de lidstaten

heeft al voor heel wat problemen gezorgd. Vooral uit de recentere arresten van het Hof blijkt

immers dat heel wat lidstaten de voormelde artikelen onjuist en/of onvolledig in hun nationale

wetgeving hebben geïmplementeerd. Zelfs vandaag, reeds meer dan 20 jaar na de

totstandkoming van de Habitatrichtlijn, zijn er nog vraagstukken omtrent de precieze

uitlegging van deze bepalingen.

Desondanks heeft de rechtspraak van het Hof inmiddels op heel wat vraagstukken omtrent de

interpretatie van de artikelen 3 en 4 van de Vogelrichtlijn en artikel 6 van de Habitatrichtlijn

een antwoord geboden. In het algemeen kan worden opgemerkt dat het Hof deze artikelen tot

nu toe in de meeste gevallen op een voor de natuur gunstige manier heeft geïnterpreteerd.

Hierdoor werd de Commissie in het overgrote deel van de arresten betreffende een beroep

wegens niet-nakoming, in het gelijk gesteld.

Zo werden heel wat lidstaten, voornamelijk in de oudere arresten, quasi systematisch

veroordeeld wegens het niet of onvoldoende aanwijzen van gebieden als speciale

beschermingszone.

De recentere arresten handelen daarentegen vooral omtrent de vraag in hoeverre het

beschermingsregime, dat op de reeds door de lidstaten aangewezen speciale

beschermingszones van toepassing is, reikt. Uit de rechtspraak van de laatste jaren blijkt in

het bijzonder dat in de praktijk meer en meer toepassing wordt gemaakt van de habitattoets

die in artikel 6, leden 3 en 4 vervat zit. De habitattoets wordt echter door verschillende socio-

economische actoren, zoals projectontwikkelaars, maar ook door verschillende overheden, als

een forse belemmering van de economische ontwikkeling en vooruitgang beschouwd.

Daarom hebben heel wat lidstaten onder andere geprobeerd om bepaalde, al dan niet

vergunningsplichtige activiteiten, op een algemene manier te onttrekken aan de toepassing

van artikel 6, leden 3 en 4 van de Habitatrichtlijn. Deze pogingen waren evenwel in de meeste

gevallen tevergeefs. Het Hof heeft immers benadrukt dat in beginsel elk plan of project dat

Page 98: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

93

mogelijks significante gevolgen kan hebben voor één of meerdere speciale

beschermingszones, individueel moet worden onderworpen aan een passende beoordeling.

Indien het Hof bepaalde categorieën van activiteiten, zoals bijvoorbeeld de loutere

(hervergunning van de) exploitatie van een inrichting, toch vrijstelt van een voorafgaande

beoordeling in de zin van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn, zullen de lidstaten hoe dan

ook nog steeds verplicht zijn om, op grond van de algemene beschermingsplicht uit artikel 6,

lid 2 van de Habitatrichtlijn, negatieve effecten die hierdoor worden veroorzaakt, tegen te

gaan. Deze laatste bepaling, die door het Hof trouwens zeer ruime wordt geïnterpreteerd,

vormt dus de ideale stok achter de deur om negatieve gevolgen voor speciale

beschermingszones alsnog te voorkomen of tegen te gaan.

Daarnaast vormt ook het gegeven dat het Hof in haar rechtspraak heeft bepaald dat bij de

interpretatie van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn steeds rekening moet worden gehouden

met het voorzorgsbeginsel, (althans in theorie) voor de nodige waarborg. De toepassing van

dit beginsel leidt er immers toe dat in geval van twijfel over het al dan niet schadelijk karakter

van een plan of project, steeds in het voordeel van de natuur zal worden beslist.

Ondanks het grote aantal arresten dat het Hof van Justitie reeds heeft geveld omtrent de

interpretatie van de artikelen 3 en 4 van de Vogelrichtlijn en artikel 6 van de Habitatrichtlijn,

zullen er hoogst waarschijnlijk in de toekomst nog heel wat volgen. Zo is het aantal arresten

met betrekking tot de interpretatie van artikel 6, lid 4 van de Habitatrichtlijn, en dan in het

bijzonder omtrent de compensatieverplichting, thans nog vrij beperkt. Het valt dus te

verwachten dat het Hof in de toekomst meer duidelijkheid zal scheppen in welke mate

hetgeen de Commissie in haar verschillende richtsnoeren heeft bepaald, als bindend kan

worden beschouwd.

Hoe dan ook is wenselijk dat het Hof in de toekomst haar rechtspraak omtrent de interpretatie

van de Vogel- en Habitatrichtlijn bevestigt of zelfs versterkt in het voordeel van de natuur.

Een afzwakking van de bescherming van de speciale beschermingszones lijkt mij immers

onaanvaardbaar, indien men wenst een halt te roepen aan het verlies aan biodiversiteit binnen

de Europese Unie.

Page 99: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

94

Bibliografie

Wetgeving

Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de

milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, Pb.L. 5 juli

1985, afl. 175, 40.

Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de

vogelstand, Pb.L. 25 april 1979, afl. 103, 1.

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de

natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, Pb.L. 22 juli 1992, afl. 206, 7.

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009

inzake het behoud van de vogelstand, Pb.L. 26 januari 2010, afl. 20, 7.

Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011

betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere

projecten, Pb.L. 28 januari 2012, afl. 26, 1.

Rechtspraak

HvJ 28 februari 1991, nr. C-57/89, Commissie v. Duitsland, Jur. 1991, I, 883.

HvJ 2 augustus 1993, nr. C-355/90, Commissie v. Spanje, Jur. 1993, I, 4221.

HvJ 11 juli 1996, nr. C-44/95, Regina v. Secretary of State for the Environment, Jur.

1996, I, 3805.

HvJ 19 mei 1998, nr. C-3/96, Commissie v. Nederland, Jur. 1998, I, 3031.

HvJ 18 maart 1999, nr. C-166/97, Commissie v. Frankrijk, Jur. 1999, I, 1719.

HvJ 25 november 1999, nr. C-96/98, Commissie v. Frankrijk, Jur. 1999, I, 8531.

HvJ 7 november 2000, nr. C-371/98, First Corporate Shipping, Jur. 2000, I, 9235.

HvJ 7 december 2000, nr. C-374/98, Commissie v. Frankrijk, Jur. 2000, I, 10799.

HvJ 13 juni 2002, nr. C-117/00, Commissie v. Ierland, Jur. 2002, I, 5335.

Page 100: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

95

HvJ 27 februari 2003, nr. C-415/01, Commissie v. België, Jur. 2003, I, 2081.

HvJ 29 januari 2004, nr. C-209/02, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2004, I, 1211.

HvJ 7 september 2004, nr. C-127/02, Landelijke Vereniging tot Behoud van de

Waddenzee, Jur. 2004, I, 7405.

HvJ 13 januari 2005, nr. C-117/03, Dragaggi e.a., Jur. 2005, I, 167.

HvJ 14 april 2005, nr. C-441/03, Commissie v. Nederland, Jur. 2005, I, 3043.

HvJ 20 oktober 2005, nr. C-6/04, Commissie v. Verenigd Koninkrijk, Jur. 2005, I,

9017.

HvJ 10 januari 2006, nr. C-98/03, Commissie v. Duitsland, Jur. 2006, I, 53.

HvJ 23 maart 2006, nr. C-209/04, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2006, I, 2755.

HvJ 13 juli 2006, nr. C-191/05, Commissie v. Portugal, Jur. 2006, I, 6853.

HvJ 14 september 2006, nr. C-244/05, Bund Naturschutz Bayern e.a., Jur. 2006, I,

8445.

HvJ 26 oktober 2006, nr. C-239/04, Commissie v. Portugal, Jur. 2006, I, 10183.

HvJ 10 mei 2007, nr. C-508/04, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2007, I, 3787.

HvJ 28 juni 2007, nr. C-235/04, Commissie v. Spanje, Jur. 2007, I, 5415.

HvJ 20 september 2007, nr. C-304/05, Commissie v. Italië, Jur. 2007, I, 7495.

HvJ 20 september 2007, nr. C-388/05, Commissie v. Italië, Jur. 2007, I, 7555.

HvJ 25 oktober 2007, nr. C-334/04, Commissie v. Griekenland, Jur. 2007, I, 9215.

HvJ 13 december 2007, nr. C-418/04, Commissie v. Ierland, Jur. 2007, I, 10947.

HvJ 18 december 2007, nr. C-186/06, Commissie v. Spanje, Jur. 2007, I, 12093.

HvJ 14 januari 2010, nr. C-226/08, Stadt Papenburg, Jur. 2010, I, 131.

HvJ 4 maart 2010, nr. C-241/08, Commissie v. Frankrijk, Jur. 2010, I, 1697.

Page 101: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

96

HvJ 14 oktober 2010, nr. C-535/07, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2010, I, 9483.

HvJ 17 maart 2011, nr. C-275/09, Brussels Hoofdstedelijk Gewest e.a., Jur. 2011, I,

1753.

HvJ 26 mei 2011, nr. C-538/09, Commissie v. België, Jur. 2011, I, 4687.

HvJ 24 november 2011, nr. C-404/09, Commissie v. Spanje.

HvJ 16 februari 2012, nr. C-182/10, Solvay e.a..

Rechtsleer

1. Boeken

BACKES, CH.W., VAN BUUREN, P.J.J., FRERIKS, A.A., Hoofdlijnen

natuurbeschermingsrecht, Sdu Uitgevers bv, Den Haag, 2004, 295 p.

BASTMEIJER, C.J., DE BRUIN, M.K., VERSCHUUREN, J.M., Juridische toets

doelensystematiek Natura 2000 in Nederland, Almere, Onkenhout Groepe, 2006, 48 p.

CLIQUET, A., Internationaal en Europees recht inzake biodiversiteit, Gent, Academia

Press, 2012, 242 p.

DE SMEDT, P., COLPAERT, R., SCHOUKENS, H., WAUTERS, F., Speciale

beschermingszones in Vlaanderen: juridische aspecten en richtlijnen voor de praktijk,

Brugge, Vanden Broele, 2007, 228 p.

DEMOLDER, H., PEYMEN, J., Natuurindicatoren 2012. Toestand van de natuur in

Vlaanderen: cijfers voor het beleid, Brussel, INBO, 2012, 44 p.

EUROPEAN COMMISSION, Assessments of plans and projects significantly affecting

Natura 2000 sites, Luxembourg, Office for Official Publications of the European

Communities, 2002, 76 p.

EUROPEAN COMMISSION, Nature and biodiversity cases: ruling of the European Court

of Justice, Luxembourg, Office for Official Publications of the European

Communities, 2006, 128 p.

EUROPESE COMMISSIE, Beheer van “Natura 2000”-gebieden. De bepalingen van

artikel 6 van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor

officiële publicaties der Europese Gemeenschappen, 2000, 69 p.

Page 102: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

97

EUROPESE COMMISSIE, Richtsnoeren voor de toepassing van artikel 6, lid 4, van de

Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG), Luxemburg, Bureau voor officiële publicaties

der Europese Gemeenschappen, 2007, 32 p.

KISTENKAS, F.H., KUINDERSMA, W., Europees en nationaal natuurbeschermingsrecht:

ontwikkelingen in jurisprudentie, regelgeving en beleid, Wageningen,

Natuurplanbureau, 2004, 48 p.

NEUMANN, F., WOLDENDORP, H.E., BACKES, CH.W., BROUWER, H., CLIQUET, A., VAN

HOORICK, G., VAN DEN TEMPEL, R., Praktijkboek habitattoets: praktische leidraad

voor de toepassing van natuurbeschermingswetgeving bij projecten in Nederland en

Vlaanderen, Den Haag, Sdu Uitgevers bv, 2003, 188 p.

SCHOUKENS, H., DE ROO, K., DE SMEDT, P., Handboek natuurbehoudsrecht,

Mechelen, Kluwer, 2011, 720 p.

VAN HOORICK, G., Internationaal en Europees Natuurbehoudsrecht, Antwerpen,

Intersentia, 1997, 381 p.

2. Bijdragen in tijdschriften

SCHOUKENS, H., “De recente rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot

de Habitatrichtlijn: enkele nuttige lessen voor de toepassing van Natura 2000 in

Vlaanderen?”, TMR 2011, 508-528.

SCHOUKENS, H., “De terugkeer van de wolf in België: juridische spelregels voor een

emotioneel geladen debat (deel II)”, TOO 2012, 140-150.

SCHOUKENS, H., “Minder biodiversiteitsverlies na 20 jaar Habitatrichtlijn?”,

Juristenkrant, afl. 262, 30 januari 2013, 16.

SCHOUKENS, H., CLIQUET, A., DE SMEDT, P., “Tijdelijke natuur. Overtreft de dynamiek

van de natuur die van het natuurbehoudsrecht?”, TMR 2010, 23-55.

VAN HOORICK, G., “Natuurbeschermingsrecht: recente wetgeving en rechtspraak

ingevolge de Europese vogel- en habitatrichtlijn”, NJW 2003, 1318-1322.

WOLDENDORP, H.E., “Het Europees Hof over natuurbescherming”, MER 2007, 38-53.

Page 103: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

98

3. Bijdragen in verzamelwerken

DOTINGA, H.M., “Gebiedsbescherming in de Noordzee – de betekenis en beperkingen

van het natuurbeschermingsrecht” in H.M. DOTINGA, A.H. JONKHOFF, I.C.G. KLEIN-

HENDRIKS, T.J.A. RAMMELT, A. TROUWBORST, Het dilemma van de Noordzee:

intensief gebruik én het grootste natuurgebied van Nederland, Den Haag, Boom

Juridische Uitgevers, 2010, 13-38.

VAN HOORICK, G., “De invloed van de Vogel- en Habitatrichtlijn op het statuut van

onroerende goederen” in Recente ontwikkelingen in het milieubeschermingsrecht

relevant voor het buitengebied, Blanden, 2001, 1-16.

VAN REETH, W., WILS, C., SCHNEIDERS, A., DE BRUYN, L., “Habitatrichtlijn” in

DUMORTIER, M., DE BRUYN, L., HENS, M., PEYMEN, J., SCHNEIDERS, A., VAN DAELE,

T., VAN REETH, W., Natuurrapport 2007. Toestand van de natuur in Vlaanderen:

cijfers voor het beleid, Brussel, INBO, 2007, 169-184.

Internetbronnen

http://ec.europa.eu/environment/nature/conservation/wildbirds/threatened/index_en.ht

m

http://ec.europa.eu/environment/nature/index_en.htm

http://ec.europa.eu/environment/nature/natura2000/sites_hab/biogeog_regions/index_

en.htm#atlantic

http://europa.eu/about-eu/institutions-bodies/court-justice/index_nl.htm

http://europa.eu/legislation_summaries/glossary/natura_nl.htm

http://europa.eu/rapid/press-release_IP-12-1255_nl.htm

http://www.birdlife.org/action/science/sites/index.html

http://www.europa-

nu.nl/id/viqnmotsqbwr/hedwigepolder_behouden_of_teruggeven_aan

http://www.natuurenbos.be/nl-BE/Natuurbeleid/Natuur/Natura_2000.aspx

http://www.natuurenbos.be/nl-

BE/Natuurbeleid/Natuur/Natura_2000/In_Vlaanderen/De_beschermde_habitats.aspx

Page 104: De rechtspraak van het Europees Hof van Justitie met ...€¦ · richtlijn van de Europese Unie inzake milieu heeft tot nu toe aanleiding gegeven tot zoveel rechtspraak van het Europees

99

http://www.natuurenbos.be/nl-

BE/Natuurbeleid/Natuur/Natura_2000/In_Vlaanderen/De_beschermde_soorten_van_

bijlage_II.aspx

http://www.natuurpunt.be/nl/natuurbehoud/natuurbeleid/natuur-en-

samenleving_313.aspx

http://www.natuurpunt.be/nl/natuurbehoud/natuurbeleid/veelgebruikte-

begrippen_1543.aspx

http://www.rspb.org.uk/ourwork/policy/sites/international/25years/failed/lappelbank.a

spx

http://www.vogelbescherming.nl/vogels_beschermen/natuur/wetlands/historie

http://www.waddenzee.nl/Kokkelvisserij.1919.0.html