de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers? stadsvernbieuwing

10

Click here to load reader

description

een essay op vraag van de Nederlandse federatie van sociale huisvestingsmaatschappijen AEDES. Gepubliceerd in de Forum reeks - nr. 11 Thema nummer "Bruggen bouwen - aan de slag met de kloof tussen burger en politiek"

Transcript of de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers? stadsvernbieuwing

Page 1: de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers?  stadsvernbieuwing

– Paul Blondeel voor Aedes | Forum voor zingeving – [versie 27 07 2010] –

De rancune voorbij

Beginnen te luisteren naar wie we niet geluisterd hebben

Net als in België heerst er in Nederland verwarring.

Grote groepen mensen zijn boos en de politiek weet niet hoe ze die

boosheid moet accommoderen. Het lijkt erop dat rechtse politici de boze

mensen net iets beter begrijpen. Het rechtse verhaal en partijprogramma

wordt door erg veel mensen omarmd, ook door mensen die bij deze

beleidsvoorstellen geen baat hebben. Nogal wat Nederlanders die zelf

nooit een eigen woning zullen verwerven, stemmen op partijen die de

hypotheekrente aftrek willen behouden. In Vlaanderen stemmen best veel

werklozen op partijen die fors willen bezuinigen, ook op de duur van de

werkloosheidsuitkering.

Waarom heeft het rechtse antwoord op de boosheid zoveel succes? Veel

commentatoren wijzen op het populistisch karakter van dat antwoord,

samen met de neoconservatieve belofte die ondanks financiële en andere

crises overeind is blijven staan. Volgens die belofte garanderen alleen

ondernemende mensen een samenleving die de schokgolven van de snel

veranderende wereldeconomie weerstaat. De overheid moet dus vooral

burgers ondersteunen die al “ondernemend” zijn. In dit plaatje zijn

topuniversiteiten belangrijker dan degelijk beroepsonderwijs. Meer

armslag geven aan mensen met een goede baan is urgenter dan een breed

kansenbeleid. Stedelijke vernieuwing kan zich maar beter richten op de

goed verdienende yup.

Dat ook minder kansrijke groepen de neoconservatieve droom omarmen en

de welvaartstaat schijnbaar willen afbouwen, is inderdaad verwarrend.

Hun gedrag lijkt behalve irrationeel, ook paradoxaal. Dit essay ontleedt de

structuur van die paradox. Waarom zijn zoveel “gewone mensen” zo boos?

Wanneer kunnen we zeggen dat ze rancuneus zijn? In wat volgt kijken we

niet naar de politieke en economische programma’s waarvan boze mensen

zoveel verwachten, onze blik gaat de andere kant uit: welke goede redenen

hebben mensen voor hun rancune? Kunnen we met die “goede redenen”

iets aanvangen dat het samenleven zelf vooruithelpt? Bij die laatste vraag

staan we uitvoeriger stil; we doen dan ook enkele voorstellen richting

sociaal beleid en stedelijke vernieuwing.

De opbouw van rancuneuze processen

Boosheid wordt rancune indien men ervaren leed niet verwerkt en derhalve

boos, woedend of zelfs haatdragend blijft. Deze werkdefinitie geeft al aan

dat er sprake is van twee momenten of fases: wat aan rancune voorafgaat

Verschenen in de Aedes bundel: Bruggen bouwen; aan de slag met de

kloof tussen burger en politiek, ISBN nr. 978-90-5009-307-1,

Hilversum 2010.

Page 2: de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers?  stadsvernbieuwing

- 2 -

– Paul Blondeel voor Aedes | Forum voor zingeving – [versie 22 06 2010] –

en hoe de rancune zich uit of manifesteert. We zullen zien dat uitingen van

rancune lang niet altijd sporen met de situaties die de aanleiding vormden

voor de rancune. Er is nog een derde fase in een rancuneus traject: de

periode waarin de samenleving zich inlaat met de rancuneuze(n) en

specifieke antwoorden biedt op diens vraag. Dat antwoord is sociaal erg

ongelijk verdeeld: de rancune van mensen met (veel) kansen wordt meestal

goed geaccommodeerd; veel rancune van kwetsbare groepen wordt

nauwelijks opgemerkt of ernstig genomen. Dat is behalve onrechtvaardig,

ook dom en contraproductief.

Kenmerkend voor de eerste fase is dat de potentieel rancuneuze zich vaak

niet bewust is van het leed dat aanleiding geeft tot zijn woede of haat. Het

woordenboek spreekt dan over geheime vijandschap. Ook de zgn.

veroorzaker van het leed is zich vaak “van geen kwaad bewust”. Het

onrecht dat men is aangedaan, staat meestal niet in het strafwetboek of

het gebeurde onder omstandigheden waardoor dat wetboek niet van

toepassing is. Daarbij komt nog dat de emotie woede op zich al erg moeilijk

te uiten is en alleen al doordoor maatschappelijk erg onzichtbaar blijft. Het

is bekend dat er vormen van rancune zijn die generatie op generatie

worden doorgegeven – woordeloos en vaak ongeweten. Onverwerkte pijn

uit oorlogssituaties kan doorwerken tot in de achterkleinkinderen van de

oorspronkelijke slachtoffers. Iets vergelijkbaars zien we in grotere

organisaties die hun negatieve routines niet verhelderen: voor zover de pijn

die het patroon ooit geïnstalleerd heeft, niet onderkend is, blijven de

negatieve gewoontes en routines woekeren.

Omdat er niet geluisterd is naar de initiële pijn, kan zijn boodschap niet

gehoord en aangewend worden. De wrevel die er is (de overlast, het

ongemak, …) leidt tot steeds nieuwe regels of verplichtingen maar die

blijken steeds minder effectief. Ze kunnen een obsessief karakter krijgen

omdat ze iets moeten bestrijden dat niet benoemd en niet begrepen is. Dat

inzicht is ook bruikbaar in de stedelijke vernieuwing. In kwetsbare wijken

hebben bewoners meestal met meer pijn (moeten) leren omgaan dan

mensen in andere buurten. We noemen dat makkelijk “overlast” maar als

we goed kijken zien we ook vormen van maatschappelijke pijn, ongemak en

ongelijkheid die zich generaties lang hebben opgestapeld. In hun

woonomgeving zitten nog de sporen van die pijn; in hun dagelijkse routines

zien we vaak erg goed hoe die pijn gestold is – antropologisch onderzoek

toont ook hoe de stenen stad zelf aspecten van die pijn heeft opgeslagen en

vorm gegeven. Veel routineuze gedragingen en ruimtelijke situaties die

vandaag nog worden weggezet als onwenselijk of banaal, bevatten cruciale

informatie over die pijn en hoe hem te helen.

Page 3: de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers?  stadsvernbieuwing

- 3 -

– Paul Blondeel voor Aedes | Forum voor zingeving – [versie 22 06 2010] –

Hoe manifesteert rancune zich? Wat deze tweede fase betreft, maken we

een erg vereenvoudigd onderscheid tussen twee groepen mensen: de

verongelijkten en de onzichtbaren. Het gaat om twee aanwijsbare posities

die in de dagelijkse realiteit natuurlijk veel diffuser zijn en elkaar zelfs

overlappen. De verongelijkten zijn rancuneus omdat ze geen bijdrage meer

willen leveren aan het grotere geheel; ze hebben zich tamelijk definitief

teruggetrokken. Vandaag zijn er erg veel mensen die zich verongelijkt

voelen. We denken aan beter gesitueerde bewoners die door de stijgende

woningprijzen geen betaalbare koopwoning meer vinden; aan mensen in

stadswijken die zich verlaten voelen door de politiek; aan winkeliers en

kleine ondernemers die de belastingsdruk te hoog vinden;… Elke corporatie

kan tamelijk precies die huurders aanduiden die men het etiketje

“verongelijkt” kan opkleven. Allicht zijn er ook medewerkers die het

schoentje past; corporatiemensen die zich min of meer gestraft voelen

wanneer ze uitgerekend in die ene Vogelaarwijk aan de slag moeten of

collega’s die het maar niks vinden om ‘met dat soort volk’ te moeten

omgaan. In dit essay spreken we pas van “verongelijkten” bij mensen die

hun rancune ook in gedrag vertalen en zich daadwerkelijk terugtrekken: ze

betalen niet meer de afgesproken belastingen; ze begaan

milieuovertredingen; ze lopen er ‘de kantjes van af’.

Die in het donker staan, spreken niet

De tweede groep mensen gedraagt zich rancuneus nadat ze gaandeweg

ervaren hebben dat hun inspanningen nooit gehonoreerd raken. Hoezeer

ze ook hun best doen, ze komen niet vooruit en blijven maatschappelijk

gesproken onzichtbaar. In de vakliteratuur is er sprake van de ‘working

poor’, een groeiende groep kostwinners die weliswaar werkt maar toch arm

blijft. Het gaat over mensen die erg slechte arbeidsvoorwaarden hebben, in

sectoren waar de winst klein is, waar de werkgever zelf het niet zo nauw

neemt met de arbeidswetgeving of de sociale zekerheid (veel van die bazen

moeten we volgens onze terminologie omschrijven als ‘verongelijkten’).

Van deze werknemers wordt een maximale flexibiliteit verwacht tegen een

minimum aan sociale bescherming. Deze mensen zijn sociaaleconomisch

permanent kwetsbaar: ze kunnen steeds opnieuw in armoede vervallen, ze

zijn erg chanteerbaar voor uitbuiting, in de praktijk worden ook elementaire

basisrechten uitgehold. Wie er de jaarverslagen van de sociale inspecties

op naleest, staat inderdaad versteld: in de bouw, de horeca, de

poetsbedrijven en de vleesindustrie is de uitbuiting van quasi onbeschermd

personeel nog steeds aan de gang. Soms wordt de jacht op sociale

fraudeurs enkele maanden opgeschroefd maar die inspanning blijft

ondermaats en wordt nooit volgehouden. Het zorgwekkende is dat deze

Page 4: de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers?  stadsvernbieuwing

- 4 -

– Paul Blondeel voor Aedes | Forum voor zingeving – [versie 22 06 2010] –

vormen van uitbuiting eigenlijk deel gaan uitmaken van de reguliere

economie. Voor een op groei gerichte en een wereldomspannende

productiemachine blijft die uitbuiting eigenlijk te verwaarlozen.

Voor zover we deel uitmaken van een systeem dat zijn productiekosten zo

laag mogelijk wil houden, gedogen we met zijn allen de uitbuiting – of op

zijn minst toch de onzichtbaarheid ervan. Het komt ons ook erg goed uit:

die Poolse klusjesman, de Oezbeekse poetsvrouw, de onderaannemer die

er elke keer weer in slaagt om de kantoren erg goedkoop gepoetst te

krijgen, beton- en stucwerk voor quasi de helft van de prijs… Het doet ons

geen pijn dus waarom zouden we het laten? Voor de modale economie is

het best handig maar hoe is het intussen voor de onzichtbaren? Die zijn

natuurlijk onzichtbaar: maatschappelijk en politiek zijn ze nauwelijks

vertegenwoordigd. Dat mensen structureel niet meetellen, zegt ook iets

over het derde moment in een rancuneus traject: de maatschappij die hun

bestaan en hun bijdrage ontkent en actief onzichtbaar houdt.

Het onzichtbaar houden van deze mensen is inderdaad een actieve

bezigheid. Maatregelen die het verschil kunnen maken, worden in zowat

alle Europese landen afgehouden. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de

werkgever die structureel illegalen tewerkstelt, wordt internationaal erkend

als het meest effectieve wapen om illegaal uitgevoerd werk en de ermee

samenhangende uitbuiting tegen te gaan. Ondanks herhaalde pogingen in

meerdere landen van de EU, komt die maatregel er maar niet. Doorgaans

zijn alleen de vakbonden bezig met de ondersteuning van bijv. Oost-

Europese arbeiders maar ook zij krijgen intern erg veel tegenwind,

ondermeer van de eigen leden. Andere middenveldorganisaties mogen het

voor deze mensen opnemen door hen sociaal en caritatief te begeleiden

maar ze zijn niet geacht structurele vragen te stellen.

De onzichtbaar gemaakte vraag op onszelf betrekken

Het is voor sociale organisaties erg moeilijk om openlijk voor deze groepen

te kiezen. Het maatschappelijke debat gaat niet over de bijdrage die deze

mensen leveren maar bijv. over die moeilijke moslims (in Nederland), over

de lastige en luie Franstaligen (in Vlaanderen), over de urgenter geachte

economische problemen. Intussen doen we met zijn allen alsof het behoud

van onze menselijkheid minder urgent is dan meerwaarde, concurrentie en

handel. Maar in het straatbeeld confronteert elke dakloze ons met de

onhoudbaarheid van die obsessionele ontkenning. Het doet ons immers

pijn als we iemand onnodig zien lijden. Bijna niemand van ons kan het

blijvend ontkennen. Ziedaar de grootste motor om politiek en

organisatorisch de nieuwe sociale kwesties te lijf te gaan. Wanneer de

Page 5: de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers?  stadsvernbieuwing

- 5 -

– Paul Blondeel voor Aedes | Forum voor zingeving – [versie 22 06 2010] –

onzichtbare zichtbaar wordt, wordt diens vraag ook de onze: het liefst

willen we menselijk blijven of onze menselijkheid herwinnen.

Vandaag merken we vooral nog hoe we (als samenleving) te kort schieten.

In het beste geval geven we deze mensen een woning, een uitkering en

allerlei kortingen (vaak bedacht vanuit een bestedingspatroon dat ze nooit

zullen halen) maar daardoor houdt hun armoede en onzichtbaarheid

meestal niet op. Het is alsof er altijd eerst iets anders nodig is: de pijn die

de armoede of de onzichtbaarheid gecreëerd heeft, moet ernstig worden

genomen. Of een stapje verder: de bijdrage die mensen dag in dag uit

leveren, moet maatschappelijk zichtbaar worden in plaats van onzichtbaar

te blijven. Mensen moeten weer met waardigheid kunnen spreken over

het werk dat ze doen, over de plaats waar ze wonen, over de mensen die ze

zijn.

Van dat laatste een voorbeeld uit de corporatiepraktijk. Tijdens

onderzoekswerk in Delfshaven, interviewde ik in één straat een tiental

gezinnen waarvan alle kostwinners minstens twee baantjes combineerden.

Sommige werkuren vielen ’s nachts; andere mensen begonnen om half vijf

‘s ochtends. Al deze mensen huurden woningen waar de corporatie niet

meer naar omkeek, met ondermeer kapotte rioleringen en beschimmelde

muren. Een aantal van die mensen was erg actief in het lokale

bewonerswerk. Groot was mijn verbazing toen op een ruim bijgewoonde

bewonersbijeenkomst een corporatiemedewerker vertelde over de

afwezigheid van de bewoners bij een werkbezoek aan de wijk: “We zijn

toen om elf uur ’s ochtends hier bij het kasteel van Spangen vertrokken”,

zei hij, “maar van jullie was niemand aanwezig. Natuurlijk lagen jullie nog

allemaal te pitten”. Ik keek naar de aanwezigen in de zaal, ondermeer

enkele mensen uit die bewuste straat. Niemand verroerde een vin.

De spreker die het allemaal wat amicaal bedoelde, behield op een bijna

belachelijke manier zijn gelijk; de luisteraars bleven voorspelbaar ongezien

en stil. In de wereld van de spreker doen die luie bewoners eigenlijk niet

mee (hij zou ze vanuit zijn standpunt zelfs verongelijkt kunnen noemen!); ze

vinden de sociale cohesie van de corporatiemedewerker niet belangrijk en

blijven gewoon slapen op een vrije dag… Onzichtbaar blijft de inspanning

die deze mensen dag in dag uit wel degelijk leveren, onzichtbaar hun slecht

betaalde baantjes; onzichtbaar ook het cynisme van een woningcorporatie

die in afwachting van sloop de kapotte rioleringen niet meer herstelt. Ik zag

iemand die geleerd heeft te spreken en in de zaal zag ik mensen die erg

goed geleerd hadden om te zwijgen.

Werken vanuit een meer inclusief zelfbeeld: voorstellen en

voorbeelden

Page 6: de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers?  stadsvernbieuwing

- 6 -

– Paul Blondeel voor Aedes | Forum voor zingeving – [versie 22 06 2010] –

Opdat mensen weer met waardigheid iets over zichzelf of hun omgeving

kunnen vertellen, moet er ook iets “bij ons” veranderen, bij de modale

burger en de modale professional. Het volstaat niet langer om uitkeringen

of sociale werkers te plaatsen tussen onszelf en de mensen wiens bijdrage

verdonkeremaand wordt. In de inter-afhankelijke samenleving die

Nederland geworden is, moeten ieder van ons leren dat zijn of haar welzijn

alleen gegarandeerd blijft als we ons ook inlaten met het welbevinden van

de andere. Ik moet dus niet alleen anders leren kijken naar de wereld,

maar ook naar mezelf! De meesten van ons hebben van jongs af aan

precies het tegendeel geleerd: zelfontplooiing is hetzelfde als

onafhankelijkheid; voor zijn geluk afhankelijk zijn van andermans geluk is

eigenlijk iets voor softies.

Nu inter-afhankelijkheid ons dagelijks leven doordrongen heeft, komt ons

vertrouwde Ik in het gedrang. Wat de ander nodig heeft, staat niet meer

los van mijn eigen vragen. Het inlossen van andermans vraag is dus geen

technische aangelegenheid meer; geen deliberatie over een al dan niet

billijke maatregel of verdeling. Wat van ons gevraagd wordt is dat we van

onze omgang met de andere weer een relatie maken, dat we nieuwsgierig

zijn. Veel van wat we vandaag nog “een afspraak” noemen, “een oplossing”

of “een maatregel”, staat die relatie in de weg. Uit de intieme sfeer weten

we maar al te goed dat relaties nooit stand houden met geregel; wie alleen

nog afspraken maakt heeft meestal geen relatie meer.

Het bij voorbaat insluiten van de ander en diens vraag of verlangen, duiden

we in dit essay aan als inclusief handelen. Bij voorbaat insluiten is niet

hetzelfde als bij voorbaat de vraag van de andere inwilligen. De inclusieve

relatie is veel spannender en rijker: omdat wat de andere nodig heeft, niet

los staat van mijn eigen vragen,ontdek ik ook iets van mezelf. Mijn

omgeving heeft weer iets met mezelf te maken; mijn zelfbeeld staat niet

langer los van wat er om mij heen gebeurt. We passen dit

basismechanisme toe op enkele taaie kwesties in de stedelijke vernieuwing.

Bij elke illustratie geven we aan wat een inclusieve houding ons telkens kan

opleveren.

In ons veldwerk stellen we iedere keer vast dat mensen liefst meewerken

aan ‘gehelen’ die qua schaal net iets groter zijn dan hun directe omgeving.

De schaal van hun leefomgeving waarin ze zichzelf met plezier investeren,

moet dus groot genoeg zijn. Zo denken mensen graag mee over de buurt

maar nog liever over een aantal wijken samen. Je kan mensen een tijdje

“eigenaar” laten worden van hun straat door alle hondenpoep op te ruimen

maar die campagne is geen lang leven beschoren indien ze niet verbonden

is met wat er verder in de wijk en de aan de hand is. Mensen willen zich

Page 7: de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers?  stadsvernbieuwing

- 7 -

– Paul Blondeel voor Aedes | Forum voor zingeving – [versie 22 06 2010] –

juist meer dan vroeger verbonden voelen en daarbij investeren ze het liefst

in gehelen waar ze zelf iets aan hebben, bijv. omdat ze er iets kunnen leren

over zichzelf. Neem het herkenbare voorbeeld van slecht aangeboden

huisvuil in een doordeweekse straat van een doorsnee naoorlogse

stadswijk. Iedere week opnieuw hoopt het vuil zich op bij de

portiekwoningen. Ook de passanten uit de duurdere rijtjeshuizen iets

verderop, hebben er last van. Op de schaal van het individuele gezin kom je

er meestal niet uit: doorgaans lossen afzonderlijke brieven en klachten niet

veel op. De hele straat samen is een veel interessantere schaal. Wanneer

rijtjeshuisbewoners samen zitten met de mensen uit de portiekflats, wordt

gauw duidelijk dat de laatste groep met zijn oude spullen nergens heen kan:

er zijn geen schuurtjes en de ophaaldienst wil geen aangepaste regeling.

De schaalsprong van de individuele klager naar de hele straat, produceert

ook een sprong in de perceptie en de definitie van het probleem. De

eigenaars gaan nu inzien dat de portiekbewoners zelf last hebben van het

vuil. Wanneer ze vervolgens samen de verantwoordelijke instanties

bezoeken, komt er vaak wel schot in de zaak.

Het formele werkt beter als het informele ook mag

Wanneer mensen zich inlaten met gehelen die voldoende complex zijn,

verschuiven hun definities van wat een probleem is en wat ze een oplossing

noemen. Ze zien ook beter waar ze zelf iets kunnen bijdragen. Het is

wezenlijk voor complexiteit zelf: wat op één schaalniveau ervaren wordt als

een probleem, is op een ander niveau drager van informatie en betekenis.

Dergelijke vormen van complexiteit ervaren we als aangenaam. Dat brengt

ons meteen bij een andere inclusieve spelregel: mensen gaan zich juist

betrokken voelen naarmate ze een bijdrage kunnen leveren. De idee dat

we het liefst nergens weerstand ondervinden of elk op onszelf verder

kunnen, stamt nog uit de antagonistische tijd (ieder voor zich). In een

inclusieve wereld willen mensen vooral van waarde zijn. Ze willen weten

hoe ze hun bijdrage kunnen geven; ze moeten zichzelf dus erg goed kennen

en die zelfkennis verwerven ze ondermeer door zich gevend op te stellen.

Een groot deel van ons sociaal en economisch leven werkt reeds volgens die

basisregel: teams, gezinnen, voetbalclubs, subculturele groepen, bedrijven

worden als structuur pas toegeëigend doordat mensen zich gevend kunnen

opstellen. Een structuur die niet toelaat dat mensen zich geven, is bij

voorbaat een schraal ding. Terwijl we deze wetmatigheid vanzelfsprekend

vinden voor verenigingen en allerlei sociale verbanden, schijnen we haar te

vergeten bij meer formele voorzieningen, bij het gebruik van infrastructuur

of de publieke ruimte in de stad. Pleinen en straten zijn pas echt toe-

eigenbaar als je er andere dingen kunt doen dan de formele functies en

Page 8: de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers?  stadsvernbieuwing

- 8 -

– Paul Blondeel voor Aedes | Forum voor zingeving – [versie 22 06 2010] –

programma’s die er voorzien zijn. Ook dat kunnen ze zien als een vorm van

inclusiviteit: de gebouwde omgeving is niet helemaal dicht gepland, ze laat

ook het onvoorziene toe, het onbedoelde en niet geplande. Inclusief

ontwerp is bedacht op dat oneigenlijk gebruik, het laat het toe en

stimuleert het.

Het wijkgebouw Spiekman in de Rotterdamse wijk Spangen illustreert zo’n

inclusieve architectuur. Het zit er verspreid over heel de begane grond: De

centrale bezoekersruimte vormt een onderdeel van heel het gangenstelsel

dat het gebouw in twee vleugels opdeelt. In die gangen zelf zit heel het

georganiseerde programma: de kantoren van het opbouwwerk, de

computerruimte, de grote en de kleine vergaderzaal en aan de andere

vleugel de kantoren van het individueel maatschappelijk werk en de

wijkgebonden hulpverlening. De gebruikers van die talrijke ‘voorzieningen’

lopen dus dwars door de entree die ook nog eens het cafetaria is. Bekeken

vanuit een efficiënte ontsluiting is het eigenlijk een ramp; als platform voor

stedelijke ontmoeting is Spiekman een pareltje: mensen lopen elkaar

voortdurend voor de voeten en ze hoeven daar niet eens een reden voor te

hebben. Ze zijn gewoon onderweg naar ergens.

Het heeft dus voordelen als bezoekers en professionals elkaar voor de

voeten lopen. Het is vaak handiger als de doelgroep van een bepaalde

voorziening dezelfde gangen gebruikt als de onbedoelde bezoekers, de

passanten of een toevallige stamgast. De traagheid en inefficiëntie zie zo

ontstaat, is ook interessant voor stadsontwikkeling: we kunnen ermee

ophouden om elke ruimte op te vullen met een programma; elk tijdsblok

vol te stouwen met nog meer flat-screens en informatie. We laten het stil.

Het mag weer een beetje saai zijn.

Inclusief omgaan met cijfers: wat vind jij dat er nodig is?

Een van de grotere obstakels voor een meer inclusieve samenleving, is het

dominante beeld over mensen die we laaggeschoold noemen. In het

publieke debat zijn laaggeschoolden herleid tot een probleemcategorie: ze

belemmeren de vooruitgang, remmen de welvaart af, belasten de omslag

naar een kenniseconomie. Ook de nationale debatten over scholing en

werkgelegenheid houden deze exclusie in stand. In het voorjaar van 2006

riep de Nederlandse minister van sociale zaken en werkgelegenheid dat er

de komende jaren “een klasse van 2 miljoen kanslozen” dreigde te

ontstaan, een evolutie waartegen de samenleving niets vermocht. Laag

gekwalificeerde arbeid zou, aldus de politicus, ofwel uit Europa verdwijnen

ofwel door machines gebeuren. In één adem vertelde hij dat alle burgers

voortaan een algemene startkwalificatie moeten hebben, hoger dan het

vmbo.

Page 9: de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers?  stadsvernbieuwing

- 9 -

– Paul Blondeel voor Aedes | Forum voor zingeving – [versie 22 06 2010] –

Wat wordt hier eigenlijk gezegd? Nederland wachtte jarenlang met de

modernisering van zijn beroepsonderwijs en wanneer het er vervolgens

echt op aankomt, gaat de overheid dit onderwijs ook nog eens zélf verdacht

maken! Tegen kandidaat-leerlingen zegt de minister eigenlijk: “U mag best

wel vmbo volgen, maar het leidt helemaal tot niets”. De obsessie om

mensen te beperken tot hun scholing, ondergraaft de basisvoorwaarde

voor inclusiviteit: je kunt pas naast een ander staan, als die ander ook

volwaardig mag bestaan.

Zoals eerder aangegeven leveren mensen met een laag inkomen en dito

scholing, erg specifieke bijdrages: ze geven werk aan sociale werkers, ze

poetsen, ze voeden kinderen op, ze werken als conciërge, ze spelen in

fanfares, ze vieren feest, ze wonen in huizen waar de markt en vaak ook de

corporaties niet meer naar omzien, ze houden kantoren op orde, ze

verzorgen bejaarden, ze bezorgen onze pakjes en rekenen met ons af in de

supermarkt, … Ziedaar een aantal andere versies voor het etiket

‘laaggeschoold’.

Hoewel je inclusie ook met cijfers kunt onderbouwen, zal het in de eerste

plaats altijd een keuze zijn. De Nederlandse arbeidssocioloog Paul de Beer

merkt op dat juist in een hoog ontwikkelde kenniseconomie als Nederland

er een groeiende behoefte is “aan mensen die het niet moeten hebben van

hun intellectuele capaciteiten maar van de bereidheid de handen uit de

mouwen te steken”. Zijn cijfers geven aan dat het tewerkstellingsaandeel

van uitvoerende beroepen in heel wat sectoren juist is toegenomen.

De Beer heeft het niet over alle laaggeschoolden maar over het aandeel van

hun tewerkstelling in sectoren als de bouw, de horeca, over de aanleg van

netwerken en het onderhoud van de hardware. Zoals gezegd gaan er aan

de cijfers die De Beer toont, keuzes vooraf - keuzes die hij ook toelicht.

Vandaag gebeurt erg vaak het omgekeerde: bestuurders doen alsof de

cijfers geen keuze meer nodig maken en dat ze in zichzelf voldoende zijn

voor een eindbeslissing. In een samenleving die nog antagonistisch denkt

(“mijn Ik ten koste van het uwe”), kunnen cijfers goed camoufleren dat wat

er gemeten werd ook maar ‘een standpunt’ is, en dus nooit objectief uit

zichzelf.

Passen we dit toe op de indicatoren die we vandaag in de stedelijke

vernieuwing gebruiken. Oorspronkelijk waren die bedoeld als stapstenen in

een proces dat vele keren inclusiever was. Eind jaren ’90 gingen

specialisten in sociaal beleid graag kijken naar de Result Based

Accountability benadering. RBA verwees naar resultaten waar een team of

wijk verantwoordelijkheid voor kan en wil opnemen. Maar de term

accountable betekent ook aansprakelijkheid in de financieel technische zin.

Page 10: de rancune voorbij - hoe omgaan met ergernis en boze burgers?  stadsvernbieuwing

- 10 -

– Paul Blondeel voor Aedes | Forum voor zingeving – [versie 22 06 2010] –

RBA kan dan aangewend worden om teams en wijken aansprakelijk te

stellen voor de resultaten die ze al dan niet halen en een deel van de

financiering daarop af te stemmen.

De RBA aanpak werkte aanvankelijk vanuit de eerste betekenis. Deze

procesmatige invulling werd groot in het lokale welzijnswerk de VS, met

name in enkele uitgewoonde stadswijken. De gedachte was dat

vooruitgang het best meetbaar is als de lokale gemeenschap zelf heeft

beslist wat vooruitgang precies inhoudt; als cliënten en professionals samen

afspreken wat resultaten zijn en wat de verbeterpunten. Zo hadden

bewoners in de staat Vermont eerst vastgesteld dat veel bejaarden in een

verpleeghuis terechtkwamen nadat ze iets gebroken hadden, bijv. bij een

valpartij in de winter. Daarom gingen vrijwilligers na een sneeuwbui de

trottoirs rond bejaardenwoningen schoonhouden; jongeren die in de

supermarkt hielpen bij het inpakken van de boodschappen, waren er extra

alert op dat oudere klanten geen losse veters hadden en hielpen zo nodig

bij het opnieuw strikken1.

Die laatste bepaling kan alleen van de betrokkenen zelf afkomstig zijn, van

mensen die eerst samen hebben gezeten en echt naar elkaar geluisterd

hebben. Hoe kunnen we dit toepassen op onze huidige beleidsindicatoren?

Hoe zou het zijn om de betrokkenen zelf te laten bepalen – in gehelen die

voldoende complex zijn – wat er nu eerst moet worden aangepakt? We

kunnen beginnen om de mensen uit de zgn. doelgroep ernstig te nemen.

We kunnen echt naar hun voorstellen luisteren, ook wanneer ze adviseren

om veters te helpen strikken. Er gebeurt dan iets dat vele keren verder

reikt dan die ene activiteit. Veel rancune mag dan onduidelijke en mistige

wortels hebben, de mogelijkheden om ze hier en nu te helen, zijn

doorgaans erg concreet.

Paul Blondeel

1 Thea Meinema, Waar resultaten tellen, Results-Based Accountability in de

Verenigde Staten, NIZW, Utrecht, 2000