De Psychologie van het Grieksche Werkwoord. Beschouwingen over oorsprong en beteekenis der...

2
310 Korte aankondiging. des Geistes (B. Wigersma); B. Bauch, Goethe und die Philosophie (idem)]. -- Jhr. H. de Brauw, Uit de tijdschriften. -- Aanvulling der Bolland-Bibliographie van het Bolland-Boek. -- Mededeelingen. -- Het tijdschrift geeft 2 of 3 alley.; prijs per jaargang ] 7.50, p. a. J. Th. van Douwe, Baan 61, Rotterdam. AANKONDIGING VAN EIGEN WERK. S. ERINGA, Dichters van Oud-Hellas: Homerus-Aeschylus. Delft, W. D. Meinema, 1929. Deze studie heeft ten doel de belangstelling voor twee van de geniaalste dichters der wereldlitteratuur te verlevendigen of te bestendigen. Zij poogt een grooter deel van het Nederlandsche publiek te bereiken dan degenen die zich met Helleensche po~zie alleen bezighouden; we hebben gemeend ook de nieuw-litteratoren de gelegenheid te bieden tot vergelijking van de werken der moderne letterkunde met die der oudheid en zoo nader de beteekenis te bepalen, welke de laatste voor de andere heeft gehad. Om wie voor wereldlitteratuur belangstelling gevoelt deze grooten onder de dichters naderbij te brengen, achtten we het noodig den tijd en de om- geving, waarin zij leefden en die hun kunst mede hebben bepaald, voor de aandacht te roepen. Bij de beschouwing hunner werken diende vooral in her oog gevat hetgeen voor onze dagen beteekenis heeft. We behandelden daarom Homerus in verband met de Cretenzisch-Myceensche cultuur, de eenheid zijner gedichten uit litterair-aesthetisch oogpunt, het ontstaan der Grieksche tragedie en haar beteekenis voor den Atheenschen staat en de Atheensche samenleving, de karakters, door Homerus en Aeschylus uitgebeeld, hun godsdienstig-zedelijke idee~n, de mythen tot stof voor Aeschylus' dichtwerk gekozen, en datgene wat aan de kunst van Homerus en Aeschylus haar bijzonder karakter geeft. R. S.E. So W. F. /~ARGADANT, De Psychologie van bet Grieksche Werkwoord. Be- schouwingen over oorsprong en beteekenis der vervoeging. 's Gravenhage, J. Philip Kruseman, 1929. IX en 89 blz. Prijs f 2,--. Schr. ontwikkelt een theorie, naderhand in groote trekken bij Br~al teruggevonden (Les commencements du verbe, 1899). Tijden, wijzen, en genera van het idg. werkwoord zouden aanvankelijk slechts uitbreidingen zijn geweest, ter intensiveering of om innertijke spanning (het subjectieve) kenbaar te maken, zonder essentieel onderscheid in beteekenis. Laterheeft differentiatie plaats gehad. In bet Grieksch en elders zijn nog vele over- blijfselen van den ouden toestand voorhanden (b.v. de aoristus gnomicus), en het gevoel voor de grammaticale categorie~n is bij de Grieken tamelijk vaag gebleven. Het gebruik van coniunctivus en optativus kan alleen verklaard worden door van een deictiphe of emphatiphe grondlunctie (geen grondOeteekenis) uit te gaan. Omtrent de naamvallen geldt het zelfde; zelfs

Transcript of De Psychologie van het Grieksche Werkwoord. Beschouwingen over oorsprong en beteekenis der...

310 Korte aankondiging.

des Geistes (B. W i g e r s m a ) ; B. Bauch , Goethe und die Philosophie (idem)]. - - Jhr. H. de Brauw, Uit de tijdschriften. - - Aanvulling der Bolland-Bibliographie van het Bolland-Boek. - - Mededeelingen. - - Het tijdschrift geeft 2 of 3 alley.; prijs per jaargang ] 7.50, p. a. J. Th. van Douwe, Baan 61, Rotterdam.

A A N K O N D I G I N G V A N E I G E N W E R K .

S. ERINGA, Dichters van Oud-Hellas: Homerus-Aeschylus. Delft, W. D. Meinema, 1929.

Deze studie heeft ten doel de belangstelling voor twee van de geniaalste dichters der wereldlitteratuur te verlevendigen of te bestendigen. Zij poogt een grooter deel van het Nederlandsche publiek te bereiken dan degenen die zich met Helleensche po~zie alleen bezighouden; we hebben gemeend ook de nieuw-litteratoren de gelegenheid te bieden tot vergelijking van de werken der moderne letterkunde met die der oudheid en zoo nader de beteekenis te bepalen, welke de laatste voor de andere heeft gehad. Om wie voor wereldlitteratuur belangstelling gevoelt deze grooten onder de dichters naderbij te brengen, achtten we het noodig den tijd en de om- geving, waarin zij leefden en die hun kunst mede hebben bepaald, voor de aandacht te roepen. Bij de beschouwing hunner werken diende vooral in her oog gevat hetgeen voor onze dagen beteekenis heeft. We behandelden daarom Homerus in verband met de Cretenzisch-Myceensche cultuur, de eenheid zijner gedichten uit litterair-aesthetisch oogpunt, het ontstaan der Grieksche tragedie en haar beteekenis voor den Atheenschen staat en de Atheensche samenleving, de karakters, door Homerus en Aeschylus uitgebeeld, hun godsdienstig-zedelijke idee~n, de mythen tot stof voor Aeschylus' dichtwerk gekozen, en datgene wat aan de kunst van Homerus en Aeschylus haar bijzonder karakter geeft.

R. S .E .

So W. F. /~ARGADANT, De Psychologie van bet Grieksche Werkwoord. Be- schouwingen over oorsprong en beteekenis der vervoeging. 's Gravenhage, J. Philip Kruseman, 1929. IX en 89 blz. Prijs f 2,--.

Schr. ontwikkelt een theorie, naderhand in groote trekken bij Br~al teruggevonden (Les commencements du verbe, 1899). Tijden, wijzen, en genera van het idg. werkwoord zouden aanvankelijk slechts uitbreidingen zijn geweest, ter intensiveering of om innertijke spanning (het subjectieve) kenbaar te maken, zonder essentieel onderscheid in beteekenis. Laterheeft differentiatie plaats gehad. In bet Grieksch en elders zijn nog vele over- blijfselen van den ouden toestand voorhanden (b.v. de aoristus gnomicus), en het gevoel voor de grammaticale categorie~n is bij de Grieken tamelijk vaag gebleven. Het gebruik van coniunctivus en optativus kan alleen verklaard worden door van een deictiphe of emphatiphe grondlunctie (geen grondOeteekenis) uit te gaan. Omtrent de naamvallen geldt het zelfde; zelfs

Margadant. 311 De lasychologie.

is daar de differentiatie in nog reel geringere mate doorgevoerd. Aan de theorie der aspecten kent schr. zeer geringe waarde toe; hij betoogt o. a. dat al wat omtrent een essentieel onderscheid tusschen praesens en aoristus is beweerd, met de feiten in strijd is. Tusschen persoonsuitgangen en pro- nomina of casusuitgangen (theorie van Hirt) ziet schr. geen rechtslreeksch verband. Ze gaan z. i. alle terug op (elementen van) aanwijzende en empha- tische partikels en pronomina, evenals de kenteekenen van tijden en wijzen. De theorie wordt ook op her Latijn en op moderne talen toegepast. Schr's beweringen worden zooveel mogelijk door citaten uit bekende schrijvers gestaafd.

Den Haag. M.

B. H. WIND, Les roots italiens introduits en lranqais all X Vie si~cle [th~se d'Amsterdam]. Deventer, A. Kluwer, 1928.

Le probl/~me de l 'emprunt se pr~sente sous une double face: si d 'une part il se rattache fi I'histoire lexicologique d 'un peuple, il est en m~me temps int imement li~ & son histoire sociale dont la langue est le reflet. L'~tude annonc6e ici devait doric donner un tableau lexicologique qui ffit comme la confirmation des rapports sociaux entre la France et l ' ltalie ~ l'6poque donn~e. C'est I/a ce qui forme le corps m~me de l'ouvrage, mais l 'auteur a dfi partir des donnges linguistiques. Apr~s avoir esquissg au dgbut de son 6tude la th~orie g6n~rale de l 'emprunt et pass6 en revue les 6v~nements qui se t rouvent fi la base des ~changes linguistiques entre les deux pays, elle en a consacr6 une partie 6tendue /l la d~.limitation de l ' emprunt italien. Dans ce chapitre, qui forme le fondement de l'ouvrage, il s'agissait de trouver des critbres g6n~raux de l'origine italienne, mais des cas nombreux d'origine douteuse ont dfi ~tre ~tudi~s s~par~ment. La r~partition des roots en groupes de signification qui forme le chapitre suivant est bas6e sur ce principe que le passage des roots abstraits ou ~ valeur affective est beaucoup plus probant pour une influence 6trang~re que celui des roots dits techniques. Un dernier chapitre r6unit les conclusions A tirer de l 'ampleur et de la p6n6tration de cette contribution italienne au vocabulaire fran~ais.

A. B . H . W .

J. F. •ABBINOWITSCH, Probleme tier Neidhartlorschung , Eine Untersuchung i~ber das Verhiiltnis zwischen Neidhartliedern und Pseudoneidharten [Diss. Amsterdam]. Bussum, C. A. J. van Dishoeck, 1928.

Rekening houdend met het feit, d a t e r twee groepen van onechte Neidhart- liederen bestaan, die uit verschillenden tijd stammen, onderzoekt schr. eerst den invloed van Neidhart 's taal op deze beide groepen, welke in 6 lijsten van woorden en uitdrukkingen wordt gedemonstreerd. In aansluiting hieraan wordt niet verzuimd ook de aandacht te vestigen op het nieuwe, dat de taalschat dezer liederen ons biedt, waarvan 3 volgende lijsten een beeld geven. Daarna wordt de invloed van Neidhart 's stijl aan een onderzoek onderworpen, waarbij speciaal de formeele zijde van dit vraagstuk onder