De minnelijke schikking in fiscale strafzaken · 2014-12-17 · Academiejaar 2013-2014 De...
Transcript of De minnelijke schikking in fiscale strafzaken · 2014-12-17 · Academiejaar 2013-2014 De...
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent
Academiejaar 2013-2014
De minnelijke schikking in fiscale strafzaken
Masterproef van de opleiding
Ingediend door
Jan Vanderstraeten
(studentennr. 00902154)
Promotor: Prof. Dr. Mark Delanote Commissaris: Claude Chevalier
dat de bailliu duchte dat hem ontgaen soude
Baljuwsrol nr. 1366, Brugse Vrije, 1372.
I
Woord vooraf
Met deze masterproef komt er een einde aan een zeer boeiende, vijf jaar
durende rechtenopleiding. Vijf jaren die zijn voorbijgevlogen en waar ik met een
heel goed gevoel naar mag terugkijken. Dit werkstuk vormt het sluitstuk van deze
academische opleiding.
Ik ben heel dankbaar dat ik de unieke kans kreeg om dit erg actuele onderwerp
te mogen bespreken. Het sluit zeer nauw aan bij mijn interesses en het is me dan
ook steeds kunnen blijven boeien tijdens het schrijven van dit proefstuk.
In dit voorwoord wil ik van de gelegenheid gebruik maken om enkele mensen te
bedanken zonder wie het schrijven van deze masterproef een stuk moeilijker zou
zijn geweest. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn ouders, zussen en
Jacques voor de praktische ondersteuning en voor het nalezen van dit werk.
Daarnaast wil ik mijn promotor, professor Mark Delanote, bedanken, zowel voor
de aanreiking van het boeiende en actuele onderwerp, als voor de ondersteunde
rol bij de verwezenlijking van dit werk.
Ik wil ook graag mijn commissaris Claude Chevalier bedanken om tijd uit te
trekken voor het nalezen van een voorlopige versie van dit werk en het
beantwoorden van vragen allerhande.
Tot slot wil ik hier ook mijn dank uitdrukken aan het praesidium van het Vlaams
Rechtsgenootschap Gent. Een prachtige vereniging waarvan ik dit jaar de kans
kreeg ze te mogen leiden als praeses. Bedankt aan het volledige praesidium voor
de steun die ik van jullie mocht ontvangen om van dit jaar ongetwijfeld het beste
jaar uit mijn vijf jaar durende rechtenopleiding te maken.
Jan Vanderstraeten, Lebbeke, 5 mei 2014
III
Inhoudsopgave
Woord vooraf ..................................................................................................... I
Inhoudsopgave .................................................................................................. III
Hoofdstuk 1. Inleiding ...................................................................................... 1
Hoofdstuk 2. Situering ..................................................................................... 9
Afdeling 1. Het begrip minnelijke schikking ................................................... 9 Afdeling 2. Aard van de minnelijke schikking ............................................... 11
Hoofdstuk 3. Historiek van de problematiek ................................................ 15
Afdeling 1. De middeleeuwen ...................................................................... 15 Afdeling 2. De Franse revolutie ................................................................... 16 Afdeling 3. De minnelijke schikking anno 1935 ........................................... 17 Afdeling 4. De verruiming van de minnelijke schikking in 1984 ................... 19 Afdeling 5. De verruiming van de minnelijke schikking in 2011 ................... 22 Afdeling 6. De circulaire van 30 mei 2012 ................................................... 26
Hoofdstuk 4. De minnelijke schikking vandaag ........................................... 31
Afdeling 1. Inleidend .................................................................................... 31 Afdeling 2. Procedureel toepassingsgebied ................................................ 31 Afdeling 3. Materieel toepassingsgebied ..................................................... 33
§ 1. Inleidend ............................................................................................................................ 33
§ 2. Het voorstellen van een minnelijke schikking .................................................... 34
2.1. Wie kan er een minnelijke schikking voorstellen? ........................................ 34 2.2. Aan wie kan er een minnelijke schikking worden voorgesteld? .............. 35 2.3. Voorwaarden om een minnelijke schikking te kunnen voorstellen ....... 36 2.3.1 Het feit mag geen zware aantasting inhouden van de lichamelijke
integriteit ................................................................................................................ 36 2.3.2 In concreto niet meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf
of een zwaardere straf....................................................................................... 38 2.3.3 Vergoeden van de schade en de ontdoken belastingen of sociale
bijdragen ................................................................................................................. 38 § 3. De aanvaarding van een minnelijke schikking .................................................... 42
3.1. Wie moet het voorstel tot minnelijke schikking aanvaarden? .................. 42
IV
3.2. Voorwaarden tot het aanvaarden van een voorstel tot minnelijke schikking ....................................................................................................................... 42
3.3. De wijze van aanvaarding van de minnelijke schikking ............................. 43 § 4. Gevolgen ............................................................................................................................ 44
4.1. Algemeen ....................................................................................................................... 44 4.2. Gevolgen van het voorstellen van een minnelijke schikking .................... 44 4.3. Gevolgen van het aanvaarden van een minnelijke schikking ................... 47 4.4. Gevolgen van het niet aanvaarden van een minnelijke schikking .......... 48
Hoofdstuk 5. Kritieken .................................................................................... 51
Afdeling 1. Inleidend .................................................................................... 51 Afdeling 2. Het op te leggen bedrag ............................................................ 53
§ 1. Tijdstip van de feiten .................................................................................................... 53
§ 2. Feiten begaan voor 1 november 2012 .................................................................. 53
§ 3. Feiten begaan vanaf 1 november 2012 ................................................................. 58 Afdeling 3. De afstand van vermogensvoordelen ........................................ 59 Afdeling 4. De transparantie-eis ................................................................... 61 Afdeling 5. De stuiting van de verjaring........................................................ 63 Afdeling 6. De beoordeling van het Openbaar Ministerie over de straf in
concreto ..................................................................................... 65 Afdeling 7. Mogelijke discriminatie tussen rechtspersonen en natuurlijke
personen. ................................................................................... 67 Afdeling 8. Het gebrek aan motivering ......................................................... 68 Afdeling 9. Is het gelijkheidsbeginsel van toepassing? ................................ 72 Afdeling 10. De minnelijke schikking en het non bis in idem-beginsel ........... 72
§ 1. Begrip ................................................................................................................................. 72
§ 2. Draagwijdte van het begrip volgens het Hof van Justitie ............................... 73
§ 3. Draagwijdte van het begrip volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ..................................................................................................................... 75
§ 4. Draagwijdte van het begrip volgens het Belgische Hof van Cassatie ........ 76
§ 5. Draagwijdte van het begrip sinds de una via-‐wet ............................................ 78
§ 6. Beïnvloedt de huidige benadering van het non bis in idem-‐beginsel de minnelijke schikking? .................................................................................................. 79
Afdeling 11. Het akkoord over de te vergoeden schade ................................ 82
§ 1. Ten aanzien van de slachtoffers ............................................................................... 82
§ 2. Ten aanzien van de fiscus en de sociale zekerheid .......................................... 87 Afdeling 12. Het Openbaar Ministerie versus de zittende magistratuur ......... 88
V
Afdeling 13. Instrument tegen gerechtelijke achterstand? ............................. 92
Hoofdstuk 6. Una Via in de relatie tot de minnelijke schikking .................. 95
Afdeling 1. De wet van 20 september 2012 ................................................. 95 Afdeling 2. Non bis in idem .......................................................................... 97
§ 1. Situering ............................................................................................................................. 97
§ 2. Parallel administratief en strafrechtelijk onderzoek in strijd met de doelstellingen? ................................................................................................................. 99
§ 3. Schendt de overlegprocedure het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel? 100 Afdeling 3. Overleg tussen de fiscale administratie en het Openbaar
Ministerie ................................................................................. 101
§ 1. Het overlegprincipe .................................................................................................... 101
§ 2. Het subsidiariteitsprincipe ...................................................................................... 104
§ 3. Schending van het Charter van de belastingplichtige ................................... 106 Afdeling 4. De verhoging van de pecuniaire sancties ................................ 108
§ 1. De verhoging van de maximale boetes ............................................................... 108
§ 2. Werking van de wet in de tijd ................................................................................. 111 Afdeling 5. De relatie tussen de una via-wet en de minnelijke schikking ... 114
§ 1. Gelijkaardige doelstellingen? .................................................................................. 114
§ 2. Verwezenlijking van deze doelstellingen ........................................................... 116
§ 3. De administratieve geldboete versus bedrag minnelijke schikking. ....... 118
Hoofdstuk 7. Conclusie ............................................................................... 120
Hoofdstuk 8. Bibliografie ............................................................................. 126
1
Hoofdstuk 1. Inleiding
1. De minnelijke schikking bestaat sinds lang in ons rechtsstelsel. De laatste
jaren kende de rechtsfiguur een stijgende belangstelling, niet in het minst door de
mediatisering ervan naar aanleiding van een aantal ophefmakende fraudegevallen.
In deze zaken werd de figuur van de minnelijke schikking vaak als laatste
redmiddel gebruikt omdat de zaken anders dreigden te verjaren. Deze onmacht van
het justitieapparaat was niet langer houdbaar en leidde dan ook tot een ingrijpende
wetswijziging ruim drie jaar geleden.
2. Het is aangewezen dat de wetgever in het strafrecht de mogelijkheid biedt
om strafzaken af te handelen zonder de effectieve tussenkomst van de rechter. De
figuur van de minnelijke schikking is hier een mooi voorbeeld van. De rechter kan
op die manier zijn tijd besteden aan complexere zaken die een grondigere
bestudering vergen. Bovendien wordt via deze afhandelingsmethode vermeden dat
vaak voorkomende kleine misdrijven, zoals bijvoorbeeld het nalaten van bepaalde
inkomsten aan te geven, worden geseponeerd omdat het gerechtsapparaat niet in
staat blijkt te zijn al deze zaken te verwerken. De loutere niet bestraffing leidt bij de
rechtsonderhorige tot wrevel en een gevoel van straffeloosheid, wat niet wenselijk
is. De minnelijke schikking kan in deze gevallen een degelijke alternatieve
afhandelingsmodaliteit zijn.
Het steeds stijgende aantal rechtszaken en de daaruit volgende overbelasting van
het gerechtelijke apparaat zorgen ervoor dat de doorlooptijd van een gerechtelijke
procedure steeds langer wordt. Daarnaast kan ook de steeds grotere complexiteit
van strafzaken, in het bijzonder fiscale strafzaken, als een verklaring voor de
langere doorlooptijd worden aangehaald. De langere doorlooptijd zal in sommige
gevallen leiden tot een overschrijding van de redelijke termijn.1 De rechter zal in die
zaken de vrijspraak moeten uitspreken of zich beperken tot het uitspreken van een
eenvoudige schuldverklaring, een maatregel die de laatste jaren meer en meer leek
voor te komen. Het spreekt voor zich dat dit fenomeen niet gepast is in een
1 Artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
2
rechtsstaat. In deze masterproef worden de te bereiken doelstellingen van de
minnelijke schikking uitvoerig geanalyseerd.
3. Om een goed overzicht te krijgen van deze problemen oordeelde de
wetgever dat het aangewezen was om in verband met deze problematiek een
parlementaire onderzoekscommissie op te richten. Deze parlementaire
onderzoekscommissie naar de grote fiscale fraudedossiers kwam er op 12 juni
2007.2 Ze formuleerde een aantal aanbevelingen in haar verslag van 7 mei 2009.3
De onderzoekscommissie kwam ondermeer tot de conclusie dat het aangeraden
was om de toenmalig geldende regeling van de minnelijke schikking fundamenteel
te hervormen. Daarnaast werd ondermeer de implementatie van een una via-
principe wenselijk geacht.
4. Deze masterproef tracht dan ook om een toelichting te verstrekken bij de wet
van 14 april 20114 en de wet van 11 juli 20115 die hebben geleid tot de verruimde
minnelijke schikking. De bespreking van de verruimde minnelijke schikking zal de
kern zijn van dit werk.
5. Daarnaast komt de invoering van het una via-beginsel door de wet van 20
september 2012 ook zijdelings aan bod.6 De bespreking van deze wet vormt niet de
essentie van dit opzet. Toch werd ervoor gekozen om de lezer een summiere
analyse van deze wet aan te bieden. De ratio van deze werkwijze is terug te vinden
in het feit dat de invoering van het una via-beginsel in fiscale strafzaken een
aanzienlijke invloed blijkt te hebben op de figuur van de minnelijke schikking. Er
werd voor gekozen om specifiek deze invalshoek uitvoerig te belichten.
2 Voorstel 12 juli 2007 tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie om de grote fiscale fraude-dossiers te onderzoeken, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 0034/001. 3 Parlementaire onderzoekscommissie 7 mei 2009 naar de grote fiscale fraude-dossiers te onderzoeken, verslag namens de onderzoekscommissie, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 0034/004. 4 Artikel 84 van de wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen, BS 6 mei 2011. 5 Wet van 11 juli 2011 tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek, BS 1 augustus 2011. 6 -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes, BS 22 oktober 2012, 64132.
3
6. Het spreekt voor zich dat de ingrijpende wijzigingen, die door bovenstaande
wetten werden ingevoerd, leidden tot een aantal kritieken. Oude problemen werden
niet of onvolledig geremedieerd en nieuwe potentiële problemen werden, aldus de
critici, gecreëerd. Er wordt in deze masterproef dan ook een uitvoerige analyse
gemaakt van deze kritieken. Waar mogelijk werd er gepoogd om de wetgever
relevante oplossingen te bieden voor de bestaande problemen.
Kritische geluiden konden onder meer worden gehoord in het verruimde
procedurele toepassingsgebied. Sinds de verruiming is het namelijk zo dat het
Openbaar Ministerie nog steeds de mogelijkheid heeft om een minnelijke schikking
af te sluiten met de verdachte wanneer de zaak reeds door de rechter ten gronde
wordt behandeld. Er werd getracht om in dit werk zowel de argumenten pro als
contra te analyseren. Daarnaast kende ook het materiële toepassingsgebied een
grondige herwerking. Ook dit komt verderop aan bod.
7. De structuur van dit werk kan als volgt worden omschreven. In een eerste
hoofdstuk zullen we de figuur van de minnelijke schikking situeren. Dit zal in de
eerste plaats bestaan uit een begripsbepaling en een toelichting omtrent de aard
van de rechtsfiguur.
8. Vervolgens leek het aangewezen om op een summiere wijze de historiek
achter de minnelijke schikking te schetsen. Het spreekt voor zich dat de wijzigingen
die werden aangebracht aan de wettekst voorafgegaan werden door eerdere
bepalingen. Door deze historiek proberen we de lezer een betere duiding te
verschaffen omtrent de bredere ratio van de afhandelingsmethode.
9. Na het historische overzicht vervolgen we met een analyse van de figuur van
de minnelijke schikking zoals we deze vandaag kennen. Hier hebben we een
bijzondere aandacht voor zowel het procedurele als het materiële
toepassingsgebied. We trachten deze analyse te maken aan de hand van concrete
vragen.
10. Aansluitend op deze analyse komen we tot een bespreking van de
voornaamste kritieken, enerzijds specifiek op de verruiming van de minnelijke
4
schikking, en anderzijds op de minnelijke schikking algemeen als alternatieve
afhandelingsmethode. Een bijzondere aandacht wordt in dit onderdeel geschonken
aan de non bis in idem-problematiek.
11. Aangezien de invoering van het una via-beginsel in fiscale strafzaken een
grote invloed heeft op de minnelijke schikking komt dit in een volgend hoofdstuk
aan bod. Na een zeer summiere analyse van de wet van 20 september 2012
leggen we meteen de link met de figuur van de minnelijke schikking. Aan bod
komen hier voornamelijk de gevolgen voor de minnelijke schikking in fiscale
strafzaken.
12. Om te kunnen achterhalen wat de precieze draagwijdte van de rechtsfiguur
van de minnelijke schikking is, dienen we ons te baseren op de primaire bron
hiervan. Met name de wettekst van art. 216bis uit het wetboek van strafvordering
zoals deze werd ingevoegd door de wet van 11 juli 2011. We hernemen hieronder
de integrale wettekst. Verder volgt een uitgebreide analyse van het artikel.
eit niet van aard schijnt te zijn dat het gestraft moet worden met een hoofdstraf van meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf, desgevallend met inbegrip van de verbeurdverklaring, en dat het geen zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit, de verdachte verzoeken een bepaalde geldsom te storten aan de Federale Overheidsdienst Financiën. De procureur des Konings bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn de betaling geschiedt en de precieze feiten omschreven in tijd en ruimte waarvoor hij de betaling voorstelt. Die termijn is ten minste vijftien dagen en ten hoogste drie maanden. De procureur des Konings kan deze termijn verlengen wanneer bijzondere omstandigheden het wettigen of verkorten indien de verdachte hiermee instemt. Het voorstel en de beslissing tot verlenging stuiten de verjaring van de strafvordering.
5
De in het eerste lid bedoelde geldsom mag niet meer bedragen dan het maximum van de in de wet voorziene geldboete, verhoogd met de opdeciemen, en dient in verhouding te staan tot de zwaarte van het misdrijf. Voor de inbreuken bedoeld in het Sociaal Strafwetboek mag de geldsom voorzien in het eerste lid niet lager zijn dat 40 % van de minimabedragen van de administratieve geldboete, in voorkomend geval vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers, kandidaat werknemers, zelfstandigen, stagiairs, zelfstandige stagiairs of kinderen. Wanneer het misdrijf kosten van analyse of van deskundig onderzoek heeft veroorzaakt, kan de bepaalde som worden verhoogd met het bedrag van die kosten of met een gedeelte ervan; het gedeelte van de som dat gestort is om die kosten te dekken, wordt toegewezen aan de instelling waaraan of aan de persoon wie ze verschuldigd zijn. De procureur des Konings verzoekt de verdachte van het misdrijf waarop de verbeurdverklaring staat of kan staan, binnen een door hem bepaalde termijn afstand te doen van de in beslag genomen goederen of vermogensvoordelen, of indien de goederen of vermogensvoordelen niet in beslag genomen zijn, deze af te geven op de door hem bepaalde plaats. Betaling, afstand en afgifte doen de strafvordering vervallen, mits zij binnen de bepaalde termijn plaatshebben. De aangestelden van de Federale Overheidsdienst Financiën geven de procureur des Konings kennis van de verrichte storting. §2. Het recht, in paragraaf 1 aan de procureur des Konings toegekend, kan ook worden uitgeoefend wanneer de onderzoeksrechter met een onderzoek is gelast of wanneer de zaak reeds bij de rechtbank of het hof aanhangig is gemaakt, indien de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde zijn bereidheid te kennen geeft de aan een ander veroorzaakte schade te vergoeden, voor zover er nog geen vonnis of arrest is uitgesproken dat kracht van gewijsde heeft verkregen. Het initiatief kan ook uitgaan van de procureur des Konings. In voorkomend geval laat de procureur des Konings zich het strafdossier in mededeling geworden door de onderzoeksrechter, die een advies kan geven over
6
de stand van het onderzoek. Hetzij op vraag van de verdachte, hetzij ambtshalve stelt de procureur des Konings, indien hij van oordeel is dat toepassing kan gemaakt worden van deze paragraaf, de verdachte, het slachtoffer en hun advocaten in kennis dat zij inzage in het strafdossier krijgen voor zover zij dat nog niet hadden. De procureur des Konings bepaalt dag, uur en plaats van de oproeping van de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en het slachtoffer en hun advocaten, hij licht zijn voornemen toe en bepaalt op welke feiten omschreven in tijd en ruimte de betaling van de geldsom betrekking zal hebben. Hij bepaalt het bedrag van de geldsom, de kosten en de goederen of vermogensvoordelen waarvan afstand of afgifte dient gedaan te worden, overeenkomstig de in paragraaf 1 bepaalde wijze. Hij bepaalt de termijn binnen dewelke de verdachte, de inverdenkinggestelde of de beklaagde en het slachtoffer tot een akkoord kunnen komen in verband met de omvang van de schade en de regeling van de schadevergoeding. Indien bovenvermelde partijen tot een akkoord zijn gekomen, melden zij dat aan de procureur des Konings die het akkoord akteert in een proces-verbaal. In overeenstemming met paragraaf 1 vervalt de strafvordering tegen de verdachte die de door de procureur des Konings voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd. De minnelijke schikking doet evenwel geen afbreuk aan de strafvordering tegen de overige daders, mededaders of medeplichtigen, noch aan de vorderingen van de slachtoffers tegen hen. De wegens hetzelfde misdrijf veroordeelde personen zijn hoofdelijk gehouden tot teruggave en schadevergoeding en, onverminderd artikel 50, derde lid, van het Strafwetboek, tot betaling van de gerechtskosten, ook al heeft de verdachte die een minnelijke schikking heeft aanvaard, hieraan reeds voldaan. Wanneer een minnelijke schikking is uitgevoerd in een zaak die aanhangig
7
werd gemaakt en over de strafvordering nog geen vonnis of arrest werd uitgesproken dat in kracht van gewijsde is gegaan, geeft al naar het geval de procureur des Konings of de procureur-generaal bij het hof van beroep of het arbeidshof daarvan zonder verwijl officieel bericht aan de gevatte politierechtbank, correctionele rechtbank of hof van beroep en, in voorkomend geval, aan het Hof van Cassatie. Op vordering van de procureur des Konings en na te hebben nagegaan of voldaan is aan de formele toepassingsvoorwaarden van § 1, eerste lid, of de verdachte de voorgestelde minnelijke schikking heeft aanvaard en nageleefd, en het slachtoffer en de fiscale of sociale administratie werden vergoed overeenkomstig § 4 en § 6, tweede lid, stelt de bevoegde rechter het verval van de strafvordering vast ten aanzien van de verdachte. Indien de procureur des Konings geen akkoord kan akteren kunnen de documenten die werden opgemaakt en de mededelingen die werden gedaan tijdens het overleg niet ten laste van de verdachte worden aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of enige andere procedure voor het oplossen van conflicten en zijn ze niet toelaatbaar als bewijs, zelfs niet als buitengerechtelijke bekentenis. §3. Het bij de eerste en tweede paragraaf bepaalde recht behoort ook, ten aanzien van dezelfde feiten, aan de arbeidsauditeur, de federale procureur en de procureur- generaal in hoger beroep en, ten aanzien van de personen bedoeld in de artikelen 479 en 483 van het Wetboek van strafvordering, aan de procureur-generaal bij het hof van beroep. §4. De eventueel aan een ander veroorzaakte schade dient geheel vergoed te zijn vooraleer de schikking kan worden voorgesteld. De schikking kan evenwel ook worden voorgesteld op voorwaarde dat de verdachte in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het schadeverwekkende feit heeft erkend en hij het bewijs heeft geleverd van de vergoeding van het niet-betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan. In ieder geval kan het slachtoffer zijn rechten doen gelden voor de bevoegde rechtbank. In dat geval geldt de betaling van de geldsom
8
door de verdachte als een onweerlegbaar vermoeden van fout. §5. De verzoeken bedoeld in dit artikel worden gedaan bij gewone brief. §6. De hierboven beschreven minnelijke schikking is niet toepasselijk op de misdrijven waaromtrent kan worden getransigeerd overeenkomstig artikel 263 van het koninklijk besluit van 18 juli 1977 tot coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen.
Voor de fiscale of sociale misdrijven waarmee belastingen of sociale bijdragen konden worden omzeild, is de minnelijke schikking pas mogelijk nadat de verdachte van het misdrijf de door hem verschuldigde belastingen of sociale bijdragen, inclusief de intresten, heeft betaald, en de fiscale of de sociale
9
Hoofdstuk 2. Situering
Afdeling 1. Het begrip minnelijke schikking
13. De minnelijke schikking is een vorm van verval van de strafvordering. De
term minnelijke schikking wordt slechts recent opnieuw gebruikt. In het verleden en
nu7 soms nog, sprak men van het verval van de strafvordering door betaling van
een geldsom (V.S.B.G.). Deze term werd aanbevolen door de Raad van State 8 Het advies van de Raad
van State van 28 juni 1984 naar aanleiding van de invoering van het artikel 216bis Sv. gaf hiervoor de volgende reden.
de openbare orde niet vatbaar is voor enige
te treffen of een dading
Volgens verschillende rechtsleer verandert deze voorstelling door de Raad van
State weinig aan de werkelijkheid dat de minnelijke schikking een afwijking vormt
van het beginsel dat de strafvordering van openbare orde is.9 DUPONT stelt vast dat
er een grote parallel kan worden getrokken met de rechtsfiguur van de dading. Het
afsluiten van een minnelijke schikking vergt toegevingen van beide partijen gelet op
het feit dat het Openbaar Ministerie de verdachte nadien niet langer kan vervolgen
voor de feiten en dat de verdachte zijn schuld10 moet erkennen, een geldsom
betalen en een regeling moet treffen met de benadeelde.11
7 COL 6/2012 - Omzendbrief betreffende de toepassing van artikel 216bis Sv., in het bijzonder m.b.t. het verruimd verval van de strafvordering tegen betaling van een geldsom (VVSBG). Ze is raadpleegbaar op: http://www.om-mp.be/extern/getfile.php?p_name=4263343.PDF. Deze omzendbrief gebruikt, op enkele uitzonderingen na, consequent de term VVSBG. 8 Adv. RvS, Parl. St. Senaat, 1982-1983, nr. 381, 8; P. KENISbetaling van een geldsom, ook minnelijke schikking genoemd, na de wetten van 14 april 2011 en 11
T. Strafr. 2012, afl. 6, 397. 9 R. VERSTRAETEN, handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 111; B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 5. 10 Het gaat hier niet om een strafrechtelijke schuldverklaring, zie ook infra randnummer 71 e.v. 11 L. DUPONT Panopticon 1984, 470.
10
14. De door de Raad van State voorgestelde term geeft veel beter de inhoud
van de figuur weer, maar raakte in de praktijk niet ingeburgerd. Vandaar dat
uiteindelijk ook de Raad van State de term minnelijke schikking begon te
gebruiken.12 Ook in de wet houdende diverse bepalingen van 14 april 2011 en in de
In tegenstelling tot deze term kan men uit de eerder voorgestelde term
veel beter afleiden dat er effectief een verval van de strafvordering plaatsvindt. In
de titel van het hoofdstuk waaronder het artikel valt in het Wetboek van
Strafvordering komt het verval van de strafvordering wel nog tot uiting. De titel van
Bepalingen betreffende het verval van de (Hoofdstuk
III van Boek II, Titel I).
15. Men moet ook een onderscheid maken naargelang het bestaan van de
strafvordering. Indien de strafvordering nog niet werd ingesteld kan het Openbaar
Ministerie op een regelmatige wijze overgaan tot het afsluiten van de minnelijke
schikking. Indien de strafvordering wel al werd ingesteld, zal de rechter louter het
verval van de strafvordering moeten vaststellen. 13 De rechter krijgt niet de
mogelijkheid om de aangegane minnelijke schikking marginaal te toetsen. Dit kan
zowel door het onderzoeksgerecht als door het vonnisgerecht gebeuren,
naargelang de fase waarin het onderzoek zich bevindt.14
De fase is van belang om te achterhalen of de burgerlijke vordering nog bij de
strafrechter kan worden ingesteld. Indien de strafrechter het verval van de
strafvordering vaststelt zonder een uitspraak te hebben gedaan over de burgerlijke
vordering, dan kan de burgerlijke rechtbank beschikken over zijn volledige
beoordelingsvrijheid met betrekking tot de grond van de zaak.15 Het is natuurlijk wel
noodzakelijk dat de burgerlijke rechtbank op een regelmatige wijze werd gevat.
12 Voorbeeld van eegebruikt: Adv. RvS, nr. 49.792/2 van 7 juni 2011, Parl. St. Kamer 2010-11 nr. 53-1344/005, 4-5. 13 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, Deel II, Antwerpen, Maklu, 2011, 483. 14 Zie infra randnummer 192 e.v. 15 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, Deel II, Antwerpen, Maklu, 2011, 483.
11
16. Zoals eerder al werd vermeld is de minnelijke schikking terug te vinden in
art. 216bis Wetboek van Strafvordering. Het biedt de mogelijkheid aan het
Openbaar Ministerie om aan een verdachte16 voor te stellen een bepaalde geldsom
te betalen en eventueel afstand te doen van bepaalde goederen. Dit kan slechts
onder bepaalde voorwaarden die we verder zullen behandelen. De betrokkene
heeft de keuze om op dit voorstel al dan niet in te gaan. Als hij het voorstel
aanvaardt, vervalt de strafvordering. Zowel voor het Openbaar Ministerie als voor
de verdachte is de minnelijke schikking facultatief. Het Openbaar Ministerie kan
nooit verplicht worden om de minnelijke schikking voor te stellen. De verdachte
heeft er geen recht op, maar heeft anderzijds wel steeds het recht om een gedaan
voorstel te weigeren.
17. Het is essentieel om hier tijdens de begripsbepaling het onderscheid te
maken tussen de minnelijke schikking in burgerlijke zaken en deze in strafzaken.
De minnelijke schikking in burgerlijke zaken werd door de wetgever bedoeld als sui generis stelsel en dient daarom strikt te worden toegepast.17 De regeling is terug te
vinden in artikelen 731 tot 734 van het Gerechtelijk Wetboek. Het spreekt voor zich
dat het Openbaar Ministerie zich niet op deze regeling kan baseren met als doel
het verval van de strafvordering teweeg te brengen. Deze regels kunnen niet
worden toegepast door het Openbaar Ministerie om aan de regels een
pragmatische en enigszins afwijkende interpretatie te geven.18 Deze regeling is
bedoeld om een akkoord teweeg te brengen tussen de verschillende partijen in een
burgerlijke procedure.
Afdeling 2. Aard van de minnelijke schikking
18. De minnelijke schikking kan niet worden gezien als een straf. Bijgevolg is het
ook niet mogelijk om een aangegane minnelijke schikking te vermelden in het 16 In de wettekst wordt consequent het woord verdachte gebruikt, doch het is duidelijk dat de hoedanigheid geen rol speelt, met andere woorden, ongeacht of het nu gaat over een verdachte, een inverdenkinggestelde of een beklaagde. 17 P. ARNOU VANDEPLAS en P. ARNOU (ed.), Strafrecht en strafvordering- Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1984, losbladig, 5. 18 S. RAVYSE DE BIE, De transactie als instrument voor fraudebestrijding. Afstemming van de sociale, fiscale en strafrechtelijke aspecten. Antwerpen, Intersentia, 2006, 35.
12
strafregister van de betrokkene. Aangezien de minnelijke schikking niet mag
worden gezien als een straf is het ook niet mogelijk om hiertegen een rechtsmiddel
aan te wenden of ze in aanmerking te laten komen voor de wettelijke herhaling.19
Men mag de minnelijke schikking ook niet gelijk stellen met een vrijspraak omdat er
geen uitspraak is gedaan over de onschuld van de verdachte. Naar haar uiterlijke
kenmerken is het een administratief afhandelingsmechanisme van de
strafvordering.20 Het afsluiten van de minnelijke schikking leidt tot het definitieve
verval van de strafvordering. Het is dus niet langer mogelijk om de strafvordering
nadien nog in te stellen.21 Het aanvaarden van een minnelijke schikking mag niet
worden gezien als een strafrechtelijke schuldbekentenis.22
19. Het voorgestelde bedrag mag niet worden gezien als een sanctie, noch een
administratieve boete of transactie.23 Het gaat om een buitenrechtelijke afhandeling
door het parket.24 Of met andere woorden gezegd, een bijzondere door de wet
gecreëerde vorm van buitengerechtelijke afdoening.25
Het regime dat geldt voor de betaling van de geldsom is ook van toepassing op de
goederen en/of vermogensvoordelen waarvan de verdachte afstand doet of die hij
afgeeft ingevolge de uitvoering van de minnelijke schikking. Strafrechtelijk maken
deze elementen geen straf uit.26 Sommige rechtsleer is van oordeel dat het zelfs
helemaal geen sanctie zou zijn maar een loutere alternatieve afhandeling.27 Mijns
inziens hebben deze auteurs het bij het rechte eind aangezien het logisch lijkt dat
de kwalificatie die aan de betaling van de geldsom wordt toegekend ook geldt voor
de goederen en vermogensvoordelen.
19 R. VERSTRAETEN, handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 111. 20 F. VERBRUGGEN en R. VERSTRAETEN, strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors, Deel II, Antwerpen, Maklu, 2011, 484-487. 21 Cass. 30 januari 2001, RW 2001-02, 888. 22 RvS 15 maart 1995, Arr.RvS 1995, 171, noot R. DEFOOR. 23 B. DE RUYVER en K. VAN IMPE RW 2000-01, 460. 24 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, p. 747. 25 B. DE RUYVER en K. VAN IMPE RW 2000-01, 460. Men dient op te merken dat de minnelijke schikking tevens verschilt van de onmiddellijke inning, een figuur die voornamelijk in verkeerszaken bestaat. 26 T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSE 14 april en
RW 2011-12, afl. 12, 560. 27 M. FRANCHIMONT, A. JACOBS en A. MASSET, Manuel de procédure pénale, Brussel, De Boeck en Larcier, 2006, 96.
13
20. De minnelijke schikking mag niet worden gelijkgesteld met de figuur van de
dading.28 De strafvervolging is van openbare orde en kan bijgevolg geen geoorloofd
voorwerp uitmaken van een dading. Sommige auteurs stellen dat de minnelijke
schikking geen dading kan zijn bij gebrek aan wederzijdse toegevingen, maar dit
argument lijkt niet overtuigend.29 Andere auteurs zijn een eerder tegengestelde
visie genegen. Volgens hen is het hele principe van het verval van de
strafvordering door de betaling van een geldsom betwistbaar. Dit zou kunnen
worden beschouwd als een overeenkomst in strafzaken.30 Dit zou bij het volk een
gevoel kunnen creëren van een verslapping van de juridische verantwoordelijkheid
en op die manier zou ook de morele sanctie zelf worden afgezwakt. 31
21. Ook het sepot en de minnelijk schikking kunnen niet aan elkaar worden
gelijkgesteld. In tegenstelling tot het sepot kent de minnelijke schikking een
wettelijke regeling. 32 De minnelijke schikking is bovendien, zoals hieronder zal
blijken, onderworpen aan een aantal voorwaarden. Door de uitvoering van de
minnelijke schikking vervalt de strafvordering definitief. Feiten die het voorwerp
uitmaken van een sepot door het Openbaar Ministerie genieten deze zekerheid
niet. Bij een geseponeerde zaak kan het Openbaar Ministerie op een later tijdstip
nog steeds beslissen te vervolgen.33
22. Op te merken valt dat er over de aard van de minnelijke schikking nog
steeds discussie bestaat.34 De minnelijke schikking dient te worden beschouwd als
28 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, p. 747. 29 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 11. 30 Ook de fiscale wetgeving is van openbare orde. L. DUPONT
Panopticon 1984, 469. 31 P. KENISschikking genoemd, na de wetten van 14 april 2011 en 1 T. Strafr. 2012, afl. 6, 398. 32 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, p. 747. 33 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, p. 747. 34 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 11; R. VERSTRAETEN, handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 111; Beide auteurs verwijzen naar: J. MESSINE1972, 56.
14
een door de wetgever gecreëerde rechtsfiguur om strafzaken op een administratief
niveau af te handelen.35
35 R. VERSTRAETEN, handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 111.
15
Hoofdstuk 3. Historiek van de problematiek
Afdeling 1. De middeleeuwen
23. Vormen van minnelijke schikking omtrent de uitvoering van de strafvordering
kwamen reeds in de vroege middeleeuwen voor. VAN CAENEGHEM beschrijft de
techniek va in Vlaanderen bestond en
gelijkenissen vertoont met de minnelijke schikking in zijn huidige vorm.36
24. De oud-Vlaamse rechtspleging kende een analoog compositiesysteem, wat
blijkt uit bewaarde baljuwsrollen.37 Wanneer de baljuw een misdrijf vaststelde en hij
wou overgaan tot dwangexecutie, dan had hij hiervoor een vonnis nodig. De
verdachte kon ervoor kiezen om de straf vrijwillig te ondergaan en aldus werd een
vonnis overbodig. Men was er zich ook toen al van bewust dat het niet ondenkbaar
was dat de baljuw ongeoorloofde dwang zou uitoefenen.38 De compositie gebeurde
net als vandaag met instemming van de verdachte. Ook toen al ging het om de
betaling van een geldsom, evenredig aan de ernst van het misdrijf. In fiscale zaken
werd ook toen al vaak gekozen om over te gaan tot compositie. Een geringe doch
zeker betaalde som was wenselijker dan een grote, doch onzekere door het
gerecht uit te spreken boete. Verderop zal blijken dat deze redenering ook vandaag
nog wordt ingeroepen. 39 VAN CAENEGHEM verwoordd Hier gold blijkbaar het eeuwig fiscaal principe: het geld nemen waar h 40 De
benadeelde diende zich ook toen reeds voldaan en vergoed te verklaren alvorens
de compositie uitwerking kon krijgen.41
36 R. VAN CAENEGHEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Koninklijke academie, Brussel, 1954, 311-319. 37 Het gaat met andere woorden niet om teksten van wetgevende aard; R. VAN CAENEGHEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Koninklijke academie, Brussel, 1954, 311. 38 R. VAN CAENEGHEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Koninklijke academie, Brussel, 1954, 312. 39 Zie infra randnummer 130. 40 R. VAN CAENEGHEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Koninklijke academie, Brussel, 1954, 314. 41 R. VAN CAENEGHEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Koninklijke academie, Brussel, 1954, 315.
16
25. In tegenstelling tot het vandaag geldende systeem gebeurde de compositie
toen op voorstel van de verdachte en was ze ook mogelijk voor zeer zware
misdrijven.42 Deze verschillen doen vermoeden dat de figuur van de compositie met
de baljuw niet bestond omwille van dezelfde ratio dan onze hedendaagse
minnelijke schikking. Terwijl vandaag de overbelasting van het gerechtelijke
apparaat en de toenemende complexiteit van de fiscale strafzaken als oorzaken
worden aangegeven, ging het vroeger vaak om begoede burgers die hun zaak
konden afkopen en het waarborgen van gevestigde belangen. Men wist welke
maatschappelijke kosten er verbonden waren aan het ondergaan van een
strafproces. Men ging uit van het principe dat een nadelig akkoord te verkiezen was
boven het winnen van een proces.43
26. Naar het einde van de middeleeuwen toe werden de mogelijkheden tot het
afsluiten van een transactie met het Openbaar Ministerie, of het instituut dat daar
toen kon voor doorgaan, ingeperkt en nadien zelfs geheel afgeschaft.
Afdeling 2. De Franse revolutie
27. Met de Franse revolutie kwam men tot een nieuwe benadering van deze
rechtsfiguur. Het Openbaar Ministerie oefende de strafvordering wel uit maar kon er
niet zelf over beschikken.44 Men ging uit van het principe dat de strafvordering bij
het volk zelf lag. Bijgevolg was er geen ruimte voor het opleggen van een
minnelijke schikking. Een belangrijke uitzondering op dit principe kon worden
teruggevonden in het fiscaal strafrecht.45 In deze context bleef het mogelijk voor het
Openbaar Ministerie om een soort van minnelijke schikking avant la lettre voor te
stellen. De verantwoording voor deze uitzonderingen kan men vinden in de
gemengde aard.46 Als voorbeeld47 kan het douanerecht worden aangehaald dat
42 R. VAN CAENEGHEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Koninklijke academie, Brussel, 1954, 316. 43 R. VAN CAENEGHEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Koninklijke academie, Brussel, 1954, 319. 44 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 5. 45 Al in het ancien régime bestond er reeds een soort van minnelijke schikking in fiscale zaken. Zie : P. KENIS som, ook minnelijke
T. Strafr. 2012, afl. 6, 396. 46 Het fiscaal recht kende een wisselwerking tussen een administratieve en strafrechtelijke afhandeling. P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 6.
17
een tweeledige straf kent.48 Enerzijds een geldboete aan de Staat die tot doel had
de geleden schade te vergoeden en anderzijds een gevangenisstraf die het
geleden nadeel dat de maatschappij had getroffen diende te vergelden.49
Afdeling 3. De minnelijke schikking anno 1935
28. Door de toenmalige benadering kon de figuur van de minnelijke schikking
niet worden teruggevonden in het gemeen recht van de jonge Belgische Staat. Na
enkele eerder mislukte pogingen werd de rechtsfiguur in 1935 in de Belgische
wetgeving geïntroduceerd en kende ze nadien drie grote wijzigingen. In grote lijnen
kwam dit telkens weer neer op een steeds ruimer toepassingsgebied van de
rechtsfiguur. 50 De redenen voor deze verschillende wijzigingen bleven in grote
lijnen gelijk. De rechtsfiguur fungeerde steeds opnieuw als middel om een
groeiende overbelasting van het gerechtelijke apparaat tegen te gaan. Via het
verval van de strafvordering tegen de betaling van een geldsom konden misdrijven
afgehandeld worden buiten een proces om. Het doel was steeds om eenvoudige,
minder complexe zaken aan deze rechtsfiguur te onderwerpen.51
29. Het KB nr. 59 van 10 januari 1935 voerde voor het eerst een algemene
regeling in voor het verval van de strafvordering door de betaling van een
geldsom.52 Eerdere voorstellen bleken onvoldoende draagkracht te vinden.53 In de
versie uit 1935 was deze rechtsfiguur nog niet terug te vinden in het huidige artikel
216bis Sv. maar werd ze geregeld in de artikelen 166 tot 169. De toenmalige
minnelijke schikking had op dat moment slechts een beperkt toepassingsgebied.
Het kon worden voorgesteld voor alle misdrijven die tot de bevoegdheid van de
politierechtbank behoorden. Voor misdrijven die tot de bevoegdheid van de
correctionele rechtbank behoorden kon de minnelijke schikking vanaf dat moment
47 Als voorbeeld kunnen de artikelen 229 en 230 worden aangehaald van de vroegere wet van 26 augustus 1822 op de douane en de accijnzen; zie ook J. MESSINEtransaction en matière répressive 1972, (56) 61. 48 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 6. 49 K. ANTHONISSEN en G. VERVECKEN AFT 2012, afl. 3, 11. 50 T. VERSEE in APR, Gent, Story-Scientia, 1954, 1. 51 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 6. 52 BS 13 januari 1935. 53 P. KENISschikking genoemd T. Strafr. 2012, afl. 6, 396.
18
nog niet worden voorgesteld. De verruiming van het toenmalige toepassingsgebied
kwam er pas door het K.B. nr. 7 van 21 juni 1939.54 Na scherpe kritieken over dit
verruimde toepassingsgebied werd deze uitbreiding na de Tweede Wereldoorlog
opnieuw teniet gedaan door de wet van 16 juni 1947.55 De roep om uitbreiding bleef
echter bestaan en een herwerkte verruiming van deze rechtsfiguur kwam er met de
wet van 7 juni 1949.56 De verruimde regeling was vanaf dan terug te vinden in de
artikelen 180 tot 180ter Sv.57
Voor misdrijven die tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbanken
behoorden was de minnelijke schikking voortaan enkel mogelijk wanneer de
misdrijven strafbaar werden gesteld met een geldboete en/of een gevangenisstraf
van maximaal één maand.58 Men voorzag nog een verruiming voor daders met een
blanco strafblad. Het Openbaar Ministerie kon in dat geval een minnelijke schikking
voorstellen voor misdrijven die strafbaar werden gesteld met een gevangenisstraf
van niet meer dan 3 maanden.59
30. De oorzaak voor het invoeren van deze rechtsfiguur kon worden gevonden
in het steeds toenemend aantal kleine strafzaken vanaf het einde van de 19de
eeuw. Hierdoor achtte de wetgever het noodzakelijk om een wijze van afdoening
buiten het proces om in het leven te roepen.60 In het verslag aan de Koning sprak
men toen ook al van de overbelasting van de rechtbanken en de steeds
toenemende kosten om een goede werking van het rechtsapparaat te kunnen
blijven verzekeren.61 De motieven voor het invoeren van de rechtsfiguur in het
gemeen recht waren toen al voornamelijk van praktische en economische
grondslag. In dat opzicht is er nog niet veel veranderd met de motieven die heden
ten dage worden aangehaald om de verruiming van de minnelijke schikking te
verdedigen. Dit zal verderop in dit werk duidelijk besproken worden.62 De motieven
54 BS 30 juni 1939. 55 BS 14 augustus 1947. 56 BS 30 juni 1949. 57 P. KENISschikking genoemd, na T. Strafr. 2012, afl. 6, 396. 58 Art. 180, eerste lid Sv. zoals gewijzigd door de wet van 7 juni 1949. 59 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 4. 60 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 6. 61 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 6. 62 Zie infra randnummer 37.
19
die in de parlementaire voorbereiding worden aangehaald blijken ruim een eeuw
later nog zeer actueel. Uit deze vaststelling zou kunnen blijken dat de minnelijke
schikking er niet in slaagt om haar beoogde doel te bereiken en dat het principe
van een degelijke rechtsbedeling steeds verder wordt uitgehold. Een uitgebreide
bespreking van de al dan niet gerealiseerde beoogde doelstellingen maakt
verderop het voorwerp uit van een afzonderlijk hoofdstuk.63
Afdeling 4. De verruiming van de minnelijke schikking in 1984
31. Na een eerder kleine wijziging aan de figuur van de minnelijke schikking
door de wet van 30 december 195764 kwam er opnieuw een aanzienlijk wijziging
aan met de wet van 28 juni 1984. 65 Het is door deze wetswijziging dat de
verspreide vindplaatsen van de minnelijke schikking werden gecentraliseerd in
artikel 216bis Sv. Vandaag vinden we deze mogelijkheid tot verval van
strafvordering door de betaling van een geldsom nog steeds in hetzelfde artikel
terug, zij het dat de modaliteiten en het toepassingsgebied nog aanzienlijke
wijzigingen ondergingen door de verruiming door de wetten van 14 april 2011 en de
reparatiewet van 11 juli 2011.
32. De belangrijkste redenen voor de toen aanzienlijke uitbreiding van het
toepassingsgebied in 1984 zijn opnieuw van praktische en economische aard, al
werden er nu ook nog een aantal andere redenen aangehaald.66 De belangrijkste
reden bleef de overbelasting van het gerechtelijke apparaat. Door de verruiming
wou de wetgever de gerechtelijke achterstand deels wegwerken. Een economische
reden kon worden gevonden in het blijvende streven van de wetgever om de
kosten van het rechtsapparaat te verminderen. Er waren ook nog een aantal
bijkomende factoren waardoor de verruiming gewenst was en die aansloten bij de
toenmalige veranderende tijdsgeest. Men wou korte gevangenisstraffen vermijden
omdat deze een zeer ingrijpend effect hadden op het leven van de dader. Het
voorstellen van een minnelijke schikking kon een betere reclassering in de 63 Zie infra randnummer 204. 64 BS 13-14 januari 1958. 65 Wet van 28 juni 1984 tot uitbreiding van het toepassingsveld van het verval van de strafvordering voor sommige misdrijven, tegen betaling van een geldsom, BS 22 augustus 1984. 66 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 4.
20
maatschappij bewerkstellingen, de vermelding op het strafregister vermijden en het
aantal seponeringen verminderen.67 Het was vanuit politiek oogpunt zeer belangrijk
om het aantal seponeringen te verminderen omdat dit bij de publieke opinie zorgde
voor een gevoel van straffeloosheid en onrechtvaardigheid. De verruiming van de
minnelijke schikking moest aan deze eisen tegemoet komen.
33. Net als vóór de verruiming van 1984 bleef het mogelijk voor het Openbaar
Ministerie om voor overtredingen een minnelijke schikking voor te stellen. Voor
wanbedrijven werd het toepassingsgebied uitgebreid van één maand,
respectievelijk drie maanden bij een blanco strafblad, naar 5 jaar gevangenisstraf
en/of een geldboete.68 Er werd uitdrukkelijk gestipuleerd dat misdaden uitgesloten
bleven van het toepassingsgebied.69 Door deze wetswijziging kwam het grootste
deel van de zaken die normaal door de correctionele rechtbank werden behandeld
voor een minnelijke schikking in aanmerking.70
De toenmalige Minister van Justitie verkoos dit stelsel omdat het volgens hem een
zekere sanctie inhield en van die aard was dat de betrokkene er werd toe aangezet
zich in de toekomst aan de wettelijke regels te houden.71 De doeltreffendheid van
het strafrechtelijk bereik hing in grote mate af van de beschikbare middelen. In
principe zouden alle misdrijven voor de rechtbank moeten worden gebracht. In de
praktijk blijkt dit geen haalbare kaart en moet men overgaan tot een selectieve
vervolging van wat maatschappelijk het minst aan te raden is.72 Het bieden van de
mogelijkheid tot het verval van de strafvordering door de betaling van een geldsom
moet hieraan tegemoetkomen.
67 S. RAVYSE DE BIE, De transactie als instrument voor fraudebestrijding. Afstemming van de sociale, fiscale en strafrechtelijke aspecten. Antwerpen, Intersentia, 2006, 4; P. KENISstrafvordering door betaling van een geldsom, ook minnelijke schikking genoemd, na de wetten van
T. Strafr. 2012, afl. 6, 396; R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 110. 68 (oud) art. 216bis Sv. 69 H.-D. BOSLY
JT 1982, 725. 70 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 7. 71 Uiteenzetting van de vice-eersteminister en Minister van Justitie Jean Gol, Parl. St. Kamer 1982-1983, 698, nr. 5, 5. 72 Uiteenzetting van de vice-eersteminister en Minister van Justitie Jean Gol, Parl. St. Kamer 1982-1983, 698, nr. 5, 5.
21
34. In het advies van de Raad van State naar aanleiding van de invoering van
artikel 216bis Sv. door de wet van 28 juni 1984 maakte men terecht de volgende
opmerking. De toenmalige verruiming maakte de minnelijke schikking mogelijk
voor misdrijven die worden bestraft met straffen gaande tot vijf jaar
gevangenisstraf. De Raad van State stelde dat de wetgever diende uit te maken of
de praktische overwegingen die verband houden met de overbelasting van het
gerechtelijke apparaat niet de bovenhand zouden gaan krijgen op de eis dat de
strafwet strikt moet worden toegepast ten aanzien van ernstige misdrijven.73 Het
lijkt erop dat de wetgever bij de verruiming van het toepassingsgebied van de
minnelijke schikking in 2011, dit advies niet ter harte heeft genomen. Meer nog dan
in 1984 namen de praktische overwegingen de bovenhand op een strikte
toepassing van de strafwet.
35. Zoals reeds bij de begripsbepaling werd besproken gaf de invoering van art.
216bis Sv. door de wet van 28 juni 1984 de aanleiding tot het invoeren van de
ling van een
geldsom of V.S.B.G. De benaming raakte niet ingeburgerd en werd nadien
benaming van deze rechtsfiguur is terug te vinden bij de begripsbepaling
hierboven.74
36. Na zijn invoering onderging artikel 216bis Sv. nog enkele eerder kleine
wijzigingen door de wet van 1 juni 199375, artikel 1 van de wet van 10 februari
199476, 23 maart 199477, 13 februari 199878, door artikel 85 van de wet van 10 april
200379 en door de wet van 6 juni 201080.
73 Parl. St. Senaat 1982-1983, 381, 8. 74 Zie supra randnummer 13. 75 BS 17 juni 1993. 76 Wet v an 10 februari 1994 houdende regeling van een procedure voor bemiddeling in strafzaken, BS 27 april 1994. 77 BS 30 maart 1994. 78 BS 19 februari 1998. 79 BS 7 mei 2003. In art. 216bis
van het normatief kader. College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 3. 80 BS 1 juli 2010.
22
De wijziging aan artikel 216bis Sv. door de wet van 10 februari 1994 verdient een
bijzondere aandacht. Dit zal verderop bij het onderdeel kritieken opnieuw aan bod
komen.81
Afdeling 5. De verruiming van de minnelijke schikking in 2011
37. Na al deze kleine wijzigingen aan de tekst van art. 216bis Sv. werd de
aanhoudende roep tot een fundamentele hervorming steeds sterker. Men slaagde
er in de laatste decennia op geen enkele manier in om de overbelasting van het
gerechtelijke apparaat aan te pakken. Daarnaast werd de doorlooptijd van een
gerechtelijke procedure alsmaar langer zodat verschillende grote fraudedossiers op
een sisser afliepen.82 Ondanks het feit dat het onderwerp steeds actueel bleef en
vrij hoog op de politieke agenda stond door aanhoudende mediaberichten werd de
onmacht van Justitie steeds pijnlijker duidelijk en slaagde men er nauwelijks in om
het probleem aan te pakken. De fiscale fraudedossiers bleken zo gevoelig te liggen
in de publieke opinie dat er een parlementaire onderzoekscommissie werd
voorgesteld op 12 juni 2007.83 De parlementaire onderzoekscommissie naar de
grote fiscale fraudedossiers kwam met een aanbeveling in haar verslag van 7 mei
2009. 84 Ze had daarbij ook oog voor de deelproblematiek van de minnelijke
schikkingen en kwam tot de volgende vaststellingen.
systeem dat akkoorden mogelijk maakt waarbij de administratie aan de belastingplichtige het betalen van belasting plus een bepaald bedrag voorstelt en waarbij de strafvordering vervalt. De akkoorden moeten op een correcte wijze de verantwoordelijkheden van alle betrokkenen vastleggen. Het is de taak van de wetgever om te bepalen onder welke voorwaarden dat zou moeten.
81 Zie infra randnummer 180 e.v. 82 Zonder exhaustief te willen zijn, enkele voorbeelden: M. EECKHOUT voor rechter in zaak KB- De Standaard 19 oktober 2009; L. BOVÉ -zaak belandt na 14 jaar in
De Tijd 2011, 1 juni 2011, 1; P. DENDOOVEN en G. VANSCHOUBROECKDe Standaard 2013, 28 maart 2013, 28.
83 Voorstel 12 juni 2007 tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie om de grote fiscale fraudedossiers te onderzoeken. Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 0034/001, 6. 84 Parlementaire onderzoekscommissie 7 mei 2009 naar de grote fiscale fraudedossiers te onderzoeken, verslag namens de onderzoekscommissie, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 0034/004.
23
Ook dient de mogelijkheid tot de invoering van een gerechtelijke minnelijke schikking verder te worden onderzocht. In zijn aanbevelingen vroeg de parlementaire onderzoekscommissie om een
algemene regeling in te voeren voor minnelijke schikkingen en dadingen. De
toepassing van die algemene regeling zou dan volgens hen een einde moeten
maken aan de strafvervolging in fiscale fraudezaken.85 Ook kon worden opgemerkt
dat de parlementaire onderzoekscommissie vragende partij was om grote door de
administratie onderhandelde minnelijke schikkingen het voorwerp te laten uitmaken
van een controle door het Rekenhof.86
38. De parlementaire onderzoekscommissie stelde dus een aantal concrete
wijzigingen voor aan de rechtsfiguur van de minnelijke schikking om deze beter te
laten aansluiten bij de grote fiscale fraudedossiers waar ons land mee kampte. Dit
alles resulteerde in een eerste wetsvoorstel op 8 februari 2011. 87 Uiteindelijk
slaagde dit eerste voorstel er niet in om wet te worden, maar een tweetal weken
later op 24 februari 2011 volgde er al een nieuw wetsvoorstel dat er uiteindelijk wel
in zou slagen.88 Artikel 84 van de wet van 14 april 2011 introduceerde uiteindelijk
voor de voorlopig laatste maal een verruiming van de minnelijke schikking. De wet
van 14 april houdende diverse bepalingen werd in het Belgisch Staatsblad
gepubliceerd op 16 mei en het voor ons relevante artikel 84 trad in werking op 16
mei 2011.
85 Parlementaire onderzoekscommissie 7 mei 2009 naar de grote fiscale fraude-dossiers te onderzoeken, verslag namens de onderzoekscommissie, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 0034/004, 243. 86 Parlementaire onderzoekscommissie 7 mei 2009 naar de grote fiscale fraude-dossiers te onderzoeken, verslag namens de onderzoekscommissie, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 0034/004, 243. 87 Wetsvoorstel van 8 februari 2011 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering wat de minnelijke schikking en de bevrijdende aangifte betreft tot invoering van een bankonderzoeksprocedure inzake directe belastingen door invoeging van de artikelen 332/1 en 338ter in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, Parl. St., Kamer, 2010-11, nr. 53-1185/001. Voor een analyse van het voorstel zie: B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 6. 88 Wetsvoorstel van 24 februari 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat het verval van de strafvordering tegen de betaling van een geldsom betreft. Parl. St. Kamer, 2010-2011, nr. 1252/001.
24
Doel van de verruiming was naar goede gewoonte opnieuw de aanhoudende
overbelasting van het rechterlijke apparaat tegen te gaan.89 De uitbreiding beoogde
om vooral in economische, financiële en fiscale zaken de minnelijke schikking
toepasbaar te maken. In de praktijk spreekt men over de zogenaamde
ECOFINFISC -misdrijven. Het gaat dan vooral om de meer vermogensrechtelijke
inbreuken zoals financiële misdrijven en de sociale en fiscale fraude. Vandaag
duren deze strafprocessen soms onredelijk lang en men wil deze onredelijkheid in
de toekomst vermijden.
39. De wet van 14 april 2011 had echter geen rekening gehouden met artikel 80
van het Strafwetboek. Overeenkomstig het laatste lid moet de strafrechter na
correctionalisering van een misdaad door aanneming van verzachtende
omstandigheden steeds minstens een gevangenisstraf van één maand opleggen
indien hij de schuld van de beklaagde bewezen acht. Hieruit volgt dat het Openbaar
Ministerie minstens één maand gevangenisstraf dient te vorderen voor
gecorrectionaliseerde misdaden. Dit maakt de toepassing van de minnelijke
schikking onmogelijk in een groot aantal zaken waarvan het net de bedoeling was
van de wetgever om de toepassing van de minnelijke schikking ook voor deze
zaken mogelijk te maken.90
Ondanks het feit dat dit probleem al naar voor was geschoven door HAELTERMAN,
VERSTRAETEN en MASSET tijdens een hoorzitting in de commissie voor de Justitie
van de Senaat van 22 maart 2011 werd de wet alsnog goedgekeurd.91 Bijgevolg
drong een herstelwet zich op. Deze kwam er met de wet van 11 juli 2011.92 Een
voorstel tot minnelijke schikking is sindsdien mogelijk wanneer het Openbaar
Ministerie van oordeel is dat het feit niet van die aard schijnt te zijn dat het gestraft
moet worden met meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf en de
eventuele bijzondere verbeurdverklaring.
89 B. DE RUYVER en K. VAN IMPE RW 2000-01, 460. 90 B. COOPMAN
Fisc. Act. 2011, afl. 32, 6. 91 B. REYNAERTS op de
Juristenkrant 2012, afl. 251, 13 juni 2012, 16. 92 Wet van 11 juli 2011 tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek, BS 1 augustus 2011.
25
40. Het mag de aandachtige lezer duidelijk zijn dat de meest recente verruiming
er niet zomaar kwam. De focus in de parlementaire voorbereiding ligt niet toevallig
op de zogenaamde ECOFINFISC zaken.93 De bekommernissen om deze types
van zaken vinden hun oorzaak in de versoepeling van het bankgeheim. 94 De
versoepeling leidt ertoe dat men fiscale en sociale wetgeving efficiënter dient te
handhaven. De verruimde minnelijke schikking is een direct gevolg van het
versoepelde bankgeheim.
41. Nu de historiek en de evolutie van de minnelijke schikking is behandeld, is
het aangewezen om in een volgend hoofdstuk een analyse te maken van de
minnelijke schikking zoals deze vandaag bestaat. Eerder dan een afzonderlijke
analyse te maken van de minnelijke schikking zoals deze bestond voor de
verruiming ervan door de wet van 14 april 2011 en de reparatiewet van 11 juli 2011
kies ik er hier voor om in de tekstuele analyse van de huidige bepaling te duiden op
de verschilpunten met de minnelijke schikking zoals deze bestonden na de wet van
28 juni 1984. Op die manier wordt het voor de lezer snel duidelijk dat de verruiming
van de minnelijke schikking enkele ingrijpende wijzigingen heeft teweeggebracht.
Ook trachten we via deze benadering weer te geven waar er problemen werden
ondervonden met de oude bepalingen en of men deze met de verruiming ervan
coherent heeft weten op te lossen.
42. Sinds de invoering van de verruimde minnelijke schikking rezen er veel
vragen over de concrete toepassing van deze alternatieve vorm van
geschillenbeslechting. Zoals verderop zal blijken in de analyse van de wettekst laat
artikel 216bis Sv. veel ruimte aan het Openbaar Ministerie voor wat betreft de
concrete toepassing van deze bepaling. Met de omzendbrief van 30 mei 2012
probeerden het College van procureurs-generaal en de Minister van Justitie
duidelijkheid te scheppen omtrent de concrete toepassing. Men kan zich de vraag
stellen of de gevraagde duidelijkheid wel wordt verwezenlijkt. Hieronder maken we
een korte analyse van de omzendbrief. Bij de bespreking van het procedurele en
93 Zie supra randnummer 38. 94 T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSE11 juli 2011: verruiming van de buitengerechtelijke afhandeling en fundamentele RW 2011-12, afl. 12, 550.
26
het materiële toepassingsgebied van de minnelijke schikking werden de
opmerkingen uit de omzendbrief reeds opgenomen.
Afdeling 6. De circulaire van 30 mei 2012
43. Net iets minder dan een jaar na de laatste aanpassing van het artikel 216bis
Sv. door de reparatiewet van 11 juli 2011 verscheen op 30 mei 2012 de
omzendbrief van het College van procureurs-generaal bij de hoven van beroep en
de Minister van Justitie over hoe de nieuwe wet op de minnelijke schikking dient te
worden toegepast in de praktijk. De hierin opgenomen richtlijnen zijn bindend voor
alle parketmagistraten.95 De omzendbrief geeft weer dat het tot de opdracht van het
Openbaar Ministerie behoort om te voorzien in de best mogelijke reactie op de
schending van een strafrechtelijk beteugelde norm.96 Dit kan onder meer bestaan in
bemiddeling, het voorstellen van een minnelijke schikking of de vervolging van het
misdrijf. Dit alles dient te gebeuren binnen een aanvaardbare termijn en met
aandacht voor herstel van de veroorzaakte schade.97
44. Uit de omzendbrief blijkt dat het Openbaar Ministerie de verruiming van de
minnelijke schikking als een geschikt middel ziet om een realistische oplossing te
bieden voor tal van problemen die onder meer verband houden met de complexiteit
van bepaalde zaken, de enorme toevloed aan zaken en de daaruit volgende lange
duurtijd van strafprocessen.98 De aanbevelingen die in de omzendbrief worden
gedaan hebben tot doel om de werkwijze van het Openbaar Ministerie te
harmoniseren wanneer men gebruik wil maken van de minnelijke schikking als
alternatieve vorm van geschillenbeslechting De omzendbrief gebruikt hiervoor de
term verruimd verval van de strafvordering tegen de betaling van een geldsom
(VVSBG). Een tweede doelstelling van de omzendbrief is het benadrukken van de
grote verantwoordelijkheid die het Openbaar Ministerie heeft bij het afsluiten van
een schikking. 99
95 F. DESTERBECK, Fiscale toepassing minnelijke schikking vaak niet evident, Fisc.Act. 2012, nr. 21, 1. 96 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 5. 97 Zie ook beleidsplan Openbaar Ministerie van 27 juni 2007- Strategisch Plan voor de Modernisering van het Openbaar Ministerie van 3 juli 2008. 98 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 4. 99 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 5.
27
45. Het is belangrijk om erop te wijzen dat de omzendbrief een onderscheid
maakt in de fase waarop de minnelijke schikking wordt afgesloten.100 Enerzijds
wanneer de minnelijke schikking wordt afgesloten tijdens het opsporingsonderzoek
en anderzijds wanneer de minnelijke schikking wordt afgesloten tijdens het
gerechtelijke onderzoek, wanneer er dus een onderzoeksrechter werd geadieerd,
of nadat een rechtstreekse dagvaarding werd uitgebracht. Het eerste strookt met
de figuur van de minnelijke schikking zoals deze bestond voor de verruiming ervan
door de wetten van 14 april 2011 en 11 juli 2011. Het tweede strookt met het
uitgebreide toepassingsgebied na de laatste verruiming van de minnelijke schikking
De toepassing van de minnelijke schikking in opsporingsonderzoeken blijft het
voorwerp uitmaken van een eerder uitgevaardigde omzendbrief van januari
2011. 101 Deze omzendbrief vindt enkel nog toepassing voor zover hij niet
achterhaald is door de verruiming van de schikking en het daarbij horende nieuwe
art. 216bis Sv. Dit staat los van de economische, financiële, fiscale en sociale
inbreuken die zullen worden behandeld volgens de meest recente omzendbrief.102
Deze zaken vat men soms samen onder de noemer ECOFINFISC zaken.103 In
een meer uitgebreide zienswijze vallen ook sociale zaken onder dit begrip.
Het toepassingsgebied van de omzendbrief van het College van procureurs-
generaal blijft aldus beperkt tot de mogelijkheid om over te gaan tot een minnelijke
schikking na het instellen van de strafvordering, tijdens een lopend gerechtelijk
onderzoek of nadat men een rechtstreekse dagvaarding heeft uitgebracht.104 Zoals
reeds werd aangehaald zullen de zogenaamde ECOFINFISC zaken en sociale
zaken ook onder het toepassingsgebied van de nieuwe wet vallen.
46. Daar waar de wetten van 14 april en 11 juli 2011 zeer veel discretionaire
marge geven aan het Openbaar Ministerie wordt deze marge door de omzendbrief
100 We meplaats van de term VVSBG. 101 College van procureurs-generaal, COL 1/2011, Brussel, 16 februari 2011. 102 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 20. 103 Zie supra randnummer 38. 104 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 5.
28
toch stevig gereduceerd. Deze reductie heeft tot doel de werkwijze van de
verschillende parketten te harmoniseren. De omzendbrief bepaalt onder meer dat
wanneer een behandelende magistraat overweegt om een minnelijke schikking105
voor te stellen voor een misdrijf dat door de wetgever niet uitdrukkelijk is uitgesloten
uit het toepassingsgebied dit niet zonder meer mogelijk is. Wanneer het misdrijf
een maatschappelijk gevoelig aspect vertoont, of er zou discussie kunnen ontstaan
of het al dan niet een zware aantasting van de lichamelijke integriteit inhoudt. Dan
kan de behandelende magistraat in beginsel geen minnelijke schikking voorstellen.
Wanneer de feiten zich echter in uitzonderlijke omstandigheden hebben
voorgedaan zodat een minnelijke schikking, hoewel de strafvordering reeds is
ingesteld, hem toch gepast lijkt, zal het voorstel het voorwerp uitmaken van een
gemotiveerd verslag aan de procureur-generaal.106
47. Een tweede maatregel om de beslissingen van de verschillende parketten te
harmoniseren kan worden gevonden in het feit dat de magistraat van het Openbaar
Ministerie die de minnelijke schikking wil toepassen nadat de strafvordering reeds
werd ingesteld, zich zal moeten laten bijstaan door een referentiemagistraat. De
functiebeschrijving voor deze referentiemagistraat van het Openbaar Ministerie
belast met de toepassing van artikel 216bis §2 Sv. kan worden gevonden in de
tweede bijlage van de omzendbrief. Vermeldenswaardig is dat de
referentiemagistraat de eindbeslissing zal nemen met betrekking tot de door de
verdachte te betalen bedragen.107 Dit alles onder voorbehoud van het akkoord van
de territoriaal bevoegde procureur-generaal. De referentiemagistraat zal tevens het
akkoord tussen de partijen met betrekking tot de omvang van de schade en de
regeling van de schade marginaal dienen te toetsen.108 Deze twee taken van de
referentiemagistraat hebben opnieuw tot doel de beslissingen in verschillende
dossiers zo veel mogelijk te harmoniseren. De Minister van Justitie en het College
van procureurs-generaal willen door het instellen van de rol van de
referentiemagistraat zo weinig mogelijk verschillende personen laten beslissen over
de omvang van de vergoeding. Deze stelling kan worden verdedigd aangezien we
105 In de omzendbrief spreekt men van VSBG. 106 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 20. 107 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, bijlage II, functiebeschrijving, 2. 108 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, bijlage II, functiebeschrijving, 2.
29
er kunnen vanuit gaan dat eenzelfde magistraat die goed vertrouwd is met de
materie de verschillende dossiers vanuit een gelijkaardig standpunt zal kunnen
behandelen. Dit zal de gelijkheid onder de personen die het voorwerp zijn van een
minnelijke schikking ten goede komen.
48. zaken en sociale zaken die wel onder het toepassingsgebied van de nieuwe
omzendbrief vallen. In principe kunnen alle economische, financiële, fiscale en
sociale inbreuken het voorwerp uitmaken van een minnelijke schikking. Zowel voor
het voorstellen van een schikking als voor het uiteindelijk afsluiten ervan heeft de
behandelende magistraat het voorafgaand akkoord nodig van de territoriaal
bevoegde procureur-generaal.109 De omzendbrief voegt hieraan toe dat een kopie
van de rechterlijke beslissing die het verval van de strafvordering vaststelt moet
worden overgemaakt aan de procureur-generaal.110
49. De laatste en wellicht de belangrijkste verduidelijking waarin de omzendbrief
van 30 mei 2012 voorziet is
Artikel 216bis §1, lid 1 Sv. bepaalt dat er geen minnelijke
schikking kan worden voorgesteld wanneer het feit een zware aantasting inhoudt
van de lichamelijke integriteit. Men kan echter nergens in de wet terugvinden wat
de wetgever hiermee precies bedoelt. De omzendbrief brengt hierin verduidelijking.
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de amendementen om het begrip
te bepalen,
verworpen waren. Ook de Raad van State vond het begrip te vaag en adviseerde
dat men best de misdrijven waarvoor de minnelijke schikking uitgesloten is, kon
vermelden in de wet.111 De Minister van Justitie oordeelde dat het voldoende zou
zijn als hij samen met College van procureurs-generaal richtlijnen hiervoor zou
vastleggen. Deze richtlijnen kwamen er met de omzendbrief van 30 mei 2012
waarin er, als bijlage, een indicatieve lijst werd opgenomen. In deze indicatieve lijst
wordt het strafwetboek overlopen waarbij men de vermelding maakt of de
minnelijke schikking al dan niet opportuun is. Bedoeld worden zowel voltrokken
109 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 20. 110 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 20. 111 Adv.Rvs nr. 49.792/2 van 7 juni 2011, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53-1344/005, 4.
30
misdrijven als pogingen hiertoe.112 Men wou geen lijst van uitgesloten misdrijven in
de wet opnemen omdat men de beoordelingsvrijheid van het Openbaar Ministerie
niet op voorhand wou beperken. Indien men dit wel deed had men niet langer de
mogelijkheid om rekening te houden met de concrete omstandigheden.113 Wat wel
zeker is dat de wetgever bewust de morele of psychische integriteit buiten
beschouwing heeft gelaten.114
50. Concluderend kunnen we stellen dat de omzendbrief van de Minister van
Justitie en het College van procureurs-generaal een welkome verduidelijking biedt
aan het Openbaar Ministerie met betrekking tot de toepassing van de figuur van de
minnelijke schikking. Enerzijds het opstellen van een indicatieve lijst om het begrip
int
bedoeling van de opstellers om de harmonisatie van de beslissingen te
verwezenlijken door het aanstellen van een referentiemagistraat en het
voorafgaande akkoord van de territoriaal bevoegde procureur-generaal kunnen als
positief worden bevonden.
51. We dienen vast te stellen dat de omzendbrief van 30 mei 2012 niet alle
onduidelijkheden heeft weggewerkt. Men kan zelfs vaststellen dat de samenlezing
van art. 216bis Sv. en de omzendbrief onvermoede complicaties aan het licht
brengen. 115 Hieronder zullen we merken dat er twee moeilijkheden kunnen
gevonden worden: enerzijds art. 216bis §1 4e lid Sv. met betrekking tot het op te
leggen bedrag en anderzijds art. 216bis §1 6e lid en §6 2e lid Sv met betrekking tot
de vermogensvoordelen. Deze problematiek zal verder worden besproken onder
het hoo .116
112 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, bijlage I, indicatieve lijst. 113 J. MEESE en P. TERSAGO, NjW 2012, afl. 262, 16 mei 2012, 316. 114 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 8. 115 F. DESTERBECK, Fiscale toepassing minnelijke schikking vaak niet evident, Fisc.Act. 2012, nr. 21, 1. 116 Zie infra randnummer 111 e.v.
31
Hoofdstuk 4. De minnelijke schikking vandaag
Afdeling 1. Inleidend
52. Op heden wordt de minnelijke schikking in (fiscale) strafzaken geregeld door
art. 216bis Sv. Zoals hierboven reeds uitvoerig werd besproken was deze
rechtsfiguur gedurende de laatste eeuw het voorwerp van verschillende wijzigingen
die meestal tot doel hadden het toepassingsgebied van de bepaling te verruimen.
Dit was ook het geval met de laatste wijziging van de wet houdende diverse
bepalingen van 14 april 2011 en de reparatiewet van 11 juli 2011. Deze wet
wijzigde artikel 216bis Sv. grondig en breidde het toepassingsgebied van de
minnelijke schikking in (fiscale) strafzaken danig uit, zowel op materieel vlak als op
procedureel vlak, wat hieronder dan ook ter sprake zal komen als er wordt
verwezen naar het toepassingsgebied van de minnelijke schikking voor de
verruiming ervan in 2011.
Afdeling 2. Procedureel toepassingsgebied
53. De minnelijke schikking is sinds de verruiming ervan mogelijk in alle fasen
van het onderzoek. 117 Artikel 216bis §2 van het Wetboek van Strafvordering
bepaalt dat het recht ook kan worden uitgeoefend wanneer er een
onderzoeksrechter is belast met het onderzoek of wanneer de zaak reeds bij de
rechtbank of het hof aanhangig is gemaakt. Ze kan dus ook in een procedure voor
het Hof van Cassatie worden voorgesteld.118 Dit is nieuw, het is een procedurele
uitbreiding van de vroegere wetgeving. Voor de wetswijziging van 14 april 2011 en
de reparatiewet van 11 juli 2011 kon het Openbaar Ministerie slechts een
minnelijke schikking voorstellen als de zaak nog niet bij de onderzoeksrechter of de
vonnisgerechten aanhangig was gemaakt.
117 in de historische inleiding (zie supra randnummer 23 e.v.) merken we hier op dat de compositie toen ook nog kon gebeuren nadat de zaak reeds aanhangig was gemaakt bij het gerecht. Zelfs nadat er reeds een eerste zitting was gehouden bleef compositie mogelijk. Zie hiervoor: R. VAN CAENEGHEM, Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Koninklijke academie, Brussel, 1954, 315. 118 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 11.
32
54. Deze uitbreiding van het procedurele toepassingsgebied mag worden gezien
als zeer vernieuwend. Voor vele zaken is het zo dat men vrij snel beroep moet
doen op een onderzoeksrechter omdat het noodzakelijk is bepaalde
onderzoekshandelingen te stellen die niet kunnen worden gevorderd via een mini-
instructie. 119 Men kan dan bijvoorbeeld denken aan een huiszoeking, een
telefoontap of de voorlopige hechtenis. Het opsporingsonderzoek loopt vanaf dat
moment over in een gerechtelijk onderzoek en de procureur des Konings kan vanaf
dat moment geen minnelijke schikking meer voorstellen. Voorstanders van de
uitbreiding oordeelden dat het voeren van bepaalde onderzoeksmaatregelen een
minnelijke schikking niet in de weg zou mogen staan.120 De aard van het gevoerde
vooronderzoek mag niet bepalend zijn om al dan niet een minnelijke schikking
mogelijk te maken.121
55. Deze uitbreiding heeft tot gevolg dat uit het voorstel van het parket van een
minnelijke schikking niet langer kan worden afgeleid of de strafvordering al dan niet
reeds werd ingesteld. De politierechtbank van Brugge gebruikte dit in een vonnis uit
2009 nog als argument om te stellen dat het voorstel van een minnelijke schikking
tot gevolg heeft dat de strafvordering nog niet is ingesteld en er bijgevolg geen
122 Deze redenering is sinds de verruiming van de minnelijke
schikking door de wet van 14 april 2011 niet langer bruikbaar.
56. Vereist is wel dat de veroorzaakte schade moet worden vergoed en dat er
nog geen vonnis of arrest is uitgesproken dat kracht van gewijsde heeft gekregen.
119 DRIEGHE, L., De minnelijke schikking in strafzaken, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 28. http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/789/RUG01-002060789_2013_0001_AC.pdf 120 twerp houdende wijziging van artikel 216bis
CONFERENTIE BIJ DE BALIE TE ANTWERPEN, Geboeid door het strafrecht De advocaat en de rechtspleging, Brussel, Larcier, 2011, 87. 121 Amendement nr. 18 van de heer VERHERSTRAETEN c.s. bij het wetsontwerp van 2 maart 2011 houdende diverse bepalingen, Parl. St. Kamer 2010-11, nr. 53-1208/007, 4. 122 Pol. Brugge 23 juni 2009, RW 2009-10, 1489.
33
Dit laatste houdt in dat zelfs zolang de cassatieprocedure hangende is, er nog een
voorstel tot minnelijke schikking kan worden gedaan.123
57. Voor de verruiming werd gesteld dat het afsluiten van een minnelijke
schikking moet worden gezien als een buitengerechtelijke afhandeling door het
parket.124 Men dient echter vast te stellen dat sinds de verruiming de minnelijke
schikking niet langer kan worden gezien als een zuiver buitengerechtelijke
afhandeling. 125 REYNAERTS vraagt zich af of de minnelijke schikking sinds de
uitbreiding haar juridische aard niet heeft verloochend. Het verval van
strafvordering impliceert volgens hem dat de zaak geen verdere doorgang meer
kan vinden en er bijgevolg geen uitspraak meer kan worden gedaan over de
gegrondheid van de tenlastenlegging. Echter sinds de verruiming kan het
Openbaar Ministerie de zaak nog steeds afhandelen via een minnelijke schikking
ook al heeft de rechter zich reeds uitgesproken over de ten laste gelegde feiten
jegens de beklaagde. De rechtsfiguur komt aldus REYNAERTS haaks te staan op de
juridische gevolgtrekking ervan. REYNAERTS ervaart deze contradictie omdat het
volgens hem niet mogelijk is dat een strafvordering door het Openbaar Ministerie,
die zelf partij is in het geding, nog vervallen wordt verklaard nadat een
onafhankelijke en onpartijdige rechter zich al heeft uitgesproken over de schuld of
de onschuld van de beklaagde.126
Afdeling 3. Materieel toepassingsgebied
§ 1. Inleidend
58. De wettelijke toepassingsvoorwaarden komen tot uiting in artikel 216bis Sv.
De bepaling werd hierboven integraal opgenomen in de inleiding van dit
123 B. COOPMAN minnelijke schikking: de deus ex machina voor fiscale
Fisc. Act. in VLAAMSE CONFERENTIE BIJ DE BALIE VAN ANTWERPEN, Geboeid door het strafrecht, de advocaat en de rechtsleging, Brussel, Larcier, 2011, 75. 124 Zie bijvoorbeeld: C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, p. 747. 125 T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSE innelijke schikking na de wetten van 14 april
RW 2011-12, afl. 12, 552. 126 B. REYNAERTS ng op de
Juristenkrant 2012, afl. 251, 13 juni 2012, 16.
34
werkstuk.127 Voor de duidelijkheid en om het overzicht te bewaren worden in dit
onderdeel ook aspecten behandeld die eigenlijk deel uitmaken van de procedure.
§ 2. Het voorstellen van een minnelijke schikking
2.1. Wie kan er een minnelijke schikking voorstellen?
59. Het is aan de procureur des Konings om een minnelijke schikking aan te
bieden aan de verdachte. Dit kan hij doen op eigen initiatief of op voorstel van de
beklaagde. Voor de wetswijziging van 14 april 2011 en de reparatiewet van 11 juli
2011 kon het initiatief enkel uitgaan van de procureur des Konings. De verdachte
kon zelf geen initiatief nemen. Sinds de wet van 14 april draait men dit standpunt
om en gaat men zelfs uit van het feit dat in de praktijk het initiatief vaak zal uitgaan
van de verdachte zelf.
60. de verdachte geen recht op een minnelijke schikking ook al zijn alle wettelijke
voorwaarden vervuld.128 Het betreft een opportuniteitsoordeel dat enkel en alleen
toekomt aan het Openbaar Ministerie.129 De verdachte kan dus op geen enkel
manier een minnelijke schikking eisen.130
Zoals bij de begripsbepaling ook al werd gesteld kan men zeggen dat het voorstel
unilateraal is. De verdachte heeft het te nemen of te laten.131 Indien de verdachte
wordt gedagvaard voor het einde van de betalingstermijn en de verdachte betaalt
tijdig, zal dit geen negatieve invloed hebben op het verval van de strafvordering.132
Ook na de verruiming van het procedureel toepassingsgebied van artikel 216bis Sv. lijkt het ons vanzelfsprekend dat deze rechtspraak gehandhaafd blijft.
127 Zie supra randnummer 12. 128 F. DESTERBECK Postal Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, december 2002, 225. 129 Zie infra randnummer 148 e.v. voor een uitgebreide bespreking van het opportuniteitsoordeel door het Openbaar Ministerie en het gebrek aan motivering ervan. 130 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 112. 131 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, p. 749. 132 Cass. 30 januari 2001, RW 2001-02, 888.
35
61. Er kan geen minnelijke schikking worden voorgesteld wanneer het feit een
zware aantasting inhoudt van de lichamelijke integriteit. De bespreking van dit
aspect kwam reeds hierboven ter sprake.133
62. Voor de praktijk is het van belang te weten of de verdachte een voorstel tot
minnelijke schikking zelf zou kunnen uitlokken. De wettekst is duidelijk dat aan de
verdachte deze mogelijkheid niet wordt geboden. In de praktijk blijkt dat advocaten
van de verdachte wel degelijk de procureur des Konings aansporen om een
minnelijke schikking uit te vaardigen. Bepaalde rechtsleer stelt dat de wettekst
vertrekt van de veronderstelling dat de verdachte steeds aan het Openbaar
Ministerie kan vragen om een voorstel te doen.134
2.2. Aan wie kan er een minnelijke schikking worden voorgesteld? 63. De minnelijke schikking kan zowel aan natuurlijke personen als aan
rechtspersonen worden voorgesteld. 135 De minnelijke schikking moet worden
voorgesteld aan diegene die geacht wordt verantwoordelijk te zijn voor het
misdrijf. 136 De mogelijkheid om een minnelijke schikking voor te stellen aan
rechtspersonen kwam er pas na de inwerkingtreding van de wet van 4 mei 1999
betreffende de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen in artikel
5 van het strafwetboek.137 Ten aanzien van rechtspersonen kan artikel 216bis Sv.
slechts worden voorgesteld voor feiten die werden begaan na de inwerkingtreding
van de wet op 2 juli 1999.138
64. We dienen hierbij wel op te merken dat de strafrechtelijke
verantwoordelijkheid van een rechtspersoon slechts kan worden aangesproken
wanneer er een intrinsiek verband bestaat tussen het strafbare gedrag en de
133 Zie supra randnummer 49. 134 B. COOPMAN en K. HENS
Fisc. Act. 2011, afl. 32, 6. 135 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 8. 136 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 8. 137 Ook zal men moeten rekening houden met straffen die specifiek werden voorzien voor rechtspersonen. Het gaat hier om de art. 7bis en 41bis Sw. 138 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 8.
36
rechtspersoon als dusdanig.139 Bijgevolg zal aan de rechtspersoon in slechts een
beperkt aantal gevallen een minnelijke schikking kunnen worden voorgesteld.
65. Wanneer er meerdere daders zijn kan de minnelijke schikking nog steeds
toepassing vinden, zelfs wanneer zou blijken dat slechts één dader wil ingaan op
een minnelijke schikking of er slechts één dader een voorstel tot minnelijke
schikking krijgt van het Openbaar Ministerie.140 Dit blijkt ook uitdrukkelijk uit de wet.
Artikel 216bis § 2, zevende lid Sv. bepaalt dat de minnelijke schikking geen afbreuk
doet aan de strafvordering tegen overige daders, mededaders of medeplichtigen.
66. Men moet opmerken dat de minnelijke schikking definitief is en onafhankelijk
van wat de sanctie zou zijn tegen overige daders, mededaders of medeplichtigen.
Indien later zou blijken dat één van hen door de vonnisgerechten definitief zou
worden vrijgesproken of indien de strafvordering ten aanzien van deze dader,
mededader of medeplichtige zou vervallen wegens de verjaring, dan heeft deze
geen enkele invloed op de gesloten minnelijke schikking.141 Deze behoudt haar
volledige uitwerking.
2.3. Voorwaarden om een minnelijke schikking te kunnen voorstellen
2.3.1 Het feit mag geen zware aantasting inhouden van de lichamelijke integriteit
67. Zoals hierboven bleek uit een historische schets van de rechtsfiguur
kwamen er slechts een aantal feiten in aanmerking voor de toepassing van de
minnelijke schikking. Sinds de laatste verruiming van de minnelijke schikking
139 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 16. 140 K. JANSSENS Fisc. Act. 2011, nr. 9, 4; Wanneer meerdere daders bij eenzelfde feiten betrokken zijn zou het volgens sommigen echter niet gebruikelijk zijn dat aan bepaalde daders wel een minnelijke schikking wordt voorgesteld en aan een andere niet. Zie hiervoor: P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 8; F. CLOSE
Rev.dr.pén. 1986, 64-65; R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 115. 141 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 15.
37
komen naast de overtredingen en wanbedrijven ook alle correctionaliseerbare
misdaden142 in aanmerking voor de figuur van de minnelijke schikking.
Dit lijkt een zeer ruim toepassingsgebied te bieden voor de minnelijke schikking en
dat doet het ook. Het toepassingsgebied wordt enigszins ingeperkt door het feit dat
art. 216bis §1Sv. bepaalt dat het feit geen zware aantasting mag inhouden van de
lichamelijke integriteit. VAN DEN WYNGAERT stelt dat hiermee wordt aangegeven dat
de uitbreiding van de minnelijke schikking voornamelijk beoogt de minnelijke
schikking mogelijk te maken in financiële strafzaken, waar doorgaans misdaden
worden ten laste gelegd zoals valsheid in geschriften en deelname aan een
criminele organisatie.143
68. Voor de verruiming in 2011 kon deze beperking van het toepassingsgebied
nog niet teruggevonden worden in artikel 216bis Sv. Het principe dat misdrijven die
een zware aantasting van de lichamelijke integriteit inhouden niet het voorwerp
kunnen uitmaken van een voorstel tot minnelijke schikking werd voordien wel al
door het Openbaar Ministerie gehanteerd, maar dit kwam niet tot uiting in de wet.
Nochtans was de wetgever bij de vorige verruiming van de rechtsfiguur zich
terdege bewust van de problematiek. Dit bleek uit de parlementaire besprekingen
die werden gehouden naar aanleiding van de wet.144 Men stelde toen voor om de
minnelijke schikking uit te sluiten voor alle misdrijven die werden opgesomd in de
titels VII en VIII van boek II van het Strafwetboek. In die titels gaat het specifiek
over misdaden en wanbedrijven tegen de orde der familie, tegen de openbare
zeden en de misdaden en wanbedrijven tegen personen. Men vroeg zich tijdens
deze bespreking vooral af waarin het herstel van de aan slachtoffers toegebrachte
schade dan zou kunnen bestaan. De geleden schade zal in vele van deze gevallen
onherstelbaar blijken te zijn. Bij misdaden en wanbedrijven die bepaalde schade
aan goederen veroorzaken zal men het leed vaak geldelijk kunnen herstellen. Het
voorstel werd uiteindelijk niet opgenomen in de wet van 28 juni 1984. Bij de meest
recente wijziging heeft men echter gekozen voor algemene bewoordingen en niet
voor een specifieke uitsluiting van bepaalde misdrijven of bepaalde titels in de wet.
142 Art. 2 Wet ven 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden. 143 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, 749. 144 Parl. St. Kamer 1982-1983, 698, nr. 2.; zie ook: P. KENISbetaling van een geldsom, ook minnelijke schikking genoemd, na de wetten van 14 april 2011 en 11
T. Strafr. 2012, afl. 6, 397.
38
Die specifieke uitsluiting kwam er met de publicatie van een indicatieve lijst door de
omzendbrief van 30 mei 2012 door de Minister van Justitie en College van
procureurs-generaal bij de hoven van beroep.145
2.3.2 In concreto niet meer dan twee jaar correctionele gevangenisstraf of een zwaardere straf
69. Om nog een tweede reden die men opnieuw kan terugvinden in art. 216bis §1 Sv. dient men het zeer ruime toepassingsgebied enigszins te reduceren. Een
minnelijke schikking kan namelijk enkel worden voorgesteld als de procureur des
Konings van oordeel is dat het feit niet van aard is om gestraft te worden met meer
dan twee jaar correctionele gevangenisstraf. In de concrete omstandigheden van
de zaak mag het dus niet om bijzonder ernstige feiten gaan. In abstracto mag het
toepassingsgebied dan wel zeer ruim zijn, in concreto ziet men een serieuze
tempering van de verruiming.
De wetgever laat in het midden of het hier gaat om een effectieve correctionele
gevangenisstraf, dan wel een correctionele gevangenisstraf met uitstel. Het lijkt
erop dat het de bedoeling van de wetgever was dat het wel degelijk zou gaan om
een effectieve gevangenisstraf. De modaliteit van een gevangenisstraf met uitstel
lijkt hier niet te worden bedoeld.
2.3.3 Vergoeden van de schade en de ontdoken belastingen of sociale bijdragen
70. Een bijkomende voorwaarde is dat de verdachte het aangedane leed dient
te vergoeden. Dit valt uiteen in twee delen, enerzijds de vergoeding van de
eventueel aan de slachtoffers toegebrachte schade en anderzijds de betaling van
de eventueel ontdoken belastingen of sociale bijdragen. Deze tweeledige structuur
vindt men ook terug in de wet. Voor de aan slachtoffers toegebrachte schade kan
men de grondslag terugvinden in de vierde paragraaf van artikel 216bis Sv. Voor
145 Zie supra randnummer 49; College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, bijlage I, indicatieve lijst; Deze indicatieve lijst is terug te vinden onder omzendbrief.
39
de ontduiking van de fiscale en sociale bijdragen voorziet de wet een specifieke
bepaling in de zesde paragraaf van het voorgaande artikel.
Vergoeding van de schade, andere dan de ontdoken belastingen of de sociale bijdragen
71. Om van een voorstel tot minnelijke schikking te kunnen genieten dient de
verdachte de schade die het misdrijf aan een ander heeft veroorzaakt volledig en
definitief te vergoeden. De schikking kan evenwel ook worden voorgesteld op
voorwaarde dat de dader in een geschrift zijn burgerlijke aansprakelijkheid voor het
schadeverwekkende feit heeft erkend en hij het bewijs heeft geleverd van de
definitieve vergoeding van het niet betwiste gedeelte van de schade en de regeling
ervan. Deze voorwaarde wordt vermeld in artikel 216bis §4 Sv.
Het schriftelijk erkennen van de burgerlijke aansprakelijkheid voor het
schadeverwekkende feit mag niet worden gelijkgesteld met het erkennen van de
strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Het erkennen van de strafrechtelijke
verantwoordelijkheid is niet noodzakelijk om tot een minnelijke schikking over te
gaan.146
72. Men dient ook op te merken dat het slachtoffer steeds de mogelijkheid heeft
om een burgerlijke procedure op te starten met betrekking tot de
schadevergoeding. 147 Het kan dus ook nadat een minnelijke schikking werd
voorgesteld. Het is daarbij irrelevant of het Openbaar Ministerie van oordeel is dat
de schade al dan niet volledig werd vergoed. De burgerlijke rechtbank en het
slachtoffer hoeven geen rekening te houden met de schadebeoordeling door het
parket.148
De burgerlijke rechtbank zal om een uitspraak te kunnen doen, moeten oordelen
over de omvang van de schade en het oorzakelijk verband. Het betalen van de
146 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 7. 147 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 23. 148 B. DE RUYVER en K. VAN IMPE RW 2000-01, 460.
40
minnelijke schikking geldt als een onweerlegbaar vermoeden van fout in hoofde
van de dader.149
73. Wanneer het gaat om meerdere verdachten van eenzelfde misdrijf dient de
geleden schade uiteindelijk te worden betaald door iedere verdachte voor zijn
aandeel. Het is echter zo dat elke verdachte hoofdelijk gehouden is ten aanzien
van het slachtoffer om de schade te vergoeden. Bijgevolg zal men tot de conclusie
komen dat wanneer één verdachte een minnelijke schikking wil afsluiten, deze
gehouden zal zijn tot het vergoeden van de totale geleden schade. Hij zal zich
nadien richten tot zijn medeverdachten om hun respectief aandeel in de geleden
schade terug te vorderen.150 Zowel het slachtoffer als de rechter die zal oordelen
over de schade en de daarbij horende vergoeding zijn niet gehouden de
beoordeling van de schade door het Openbaar Ministerie te volgen.
74. Tot slot is het van belang te vermelden dat het zowel om morele als
materiële schade kan gaan.151 Tussen beide schadeposten wordt voor het afsluiten
van de minnelijke schikking geen onderscheid gemaakt, ze worden gewoon bij
elkaar opgeteld. Het gaat om de schaderegeling volgens het gemeen recht.152
Betaling van de ontdoken belastingen en/of sociale bijdragen
75. Naast het vergoeden van de schade aan de slachtoffers, moeten ook de
fiscus en de sociale zekerheid worden vergoed alvorens er een minnelijke
schikking zou kunnen worden opgelegd. Het gaat dan om de betaling van de
eventueel ontdoken belastingen of sociale bijdragen. Deze voorwaarde is terug te
vinden in artikel 216bis § 6, tweede lid Sv. Deze bepaling geldt specifiek voor de
overtredingen van de fiscale en sociale wetgeving. De algemene 149 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 23; S. RAVYSEB. DE BIE, De transactie als instrument voor fraudebestrijding. Afstemming van de sociale, fiscale en strafrechtelijke aspecten. Antwerpen, Intersentia, 2006, 35. 150 T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSEen 11 juli 2011: verruiming van de buitengerechtelijke afhandRW 2011-12, afl.12, 19 november 2011, 552. 151 F. CLOSE
Rev.dr.pén. 1986, 55-56; 152 Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2012 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek, aanvullend verslag, Parl. St. Kamer 2010-11, nr. 53-1344/007, 4.
41
schadevergoedingsvoorwaarde die vermeld wordt in artikel 216bis §4 Sv. geldt
voor de vergoeding van slachtoffers, met uitzondering van de fiscus en de sociale
zekerheid, die zoals gezegd een specifieke regeling kennen. Hierbij moeten ook de
interesten op deze fiscale en sociale schulden onderdeel uitmaken van de betaling.
Opvallend is dat de administratie akkoord dient te gaan met het voorstellen van de
minnelijke schikking. Indien de administratie niet akkoord zou gaan kan er geen
minnelijke schikking worden afgesloten. De fiscale en sociale administratie
genieten op die manier een bevoorrechte positie in vergelijking met de gewone
slachtoffers. Men kan zich de vraag stellen of het gelijkheidsbeginsel hiermee niet
wordt geschonden. Enkel wanneer er voor dit verschil een objectieve en redelijke
verantwoording bestaat zal de ongelijkheid kunnen blijven bestaan. Het
Grondwettelijk Hof sprak zich ondertussen uit over de vermeende schending en
oordeelde dat er wel degelijk een objectieve en redelijke verantwoording voor het
verschil voorhanden is.153
76. In de praktijk zal het geschreven akkoord van de betrokken administratie
moeten worden toegevoegd aan het dossier. Naast het akkoord wordt ook de
betaling van hetgeen verschuldigd is, vastgesteld in het geschrift.154
77. Volgens COOPMAN en HENS is het niet vereist dat de fiscale administratie
voor nog andere elementen zou worden vergoed. 155 Gedacht kan worden aan
kosten die werden gemaakt om de schulden in te vorderen. Ze baseren deze visie
op een arrest van het Hof van Cassatie dat stelt dat de Belgische Staat zich geen
burgerlijke partij kan stellen om voormelde belasting als schade te vorderen. Een
burgerlijke vordering kan enkel wanneer men voor het geleden nadeel geen eigen
mogelijkheid tot herstel kan terugvinden in de fiscale bepaling. 156 Uit die
rechtspraak concluderen COOPMAN en HENS dat invorderingskosten niet zouden
kunnen worden vergoed.157
153GwH., 14 februari 2013, nr. 6/2013, ftp://ftp.arbitrage.be/pub/n/2013/2013-006n.pdf. 154 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 19. 155 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 24. 156 Cass. 9 december 1997, P.95.0610.N, FJF nr. 98/3, Arr.Cass. 1997, 1307. 157 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 24.
42
§ 3. De aanvaarding van een minnelijke schikking
3.1. Wie moet het voorstel tot minnelijke schikking aanvaarden? 78. Over het al dan niet voorstellen van een minnelijke schikking door het
Openbaar Ministerie dient de verdachte lijdzaam toe te zien, dat konden we
hierboven reeds vaststellen. Indien er aan de verdachte echter een minnelijke
schikking wordt voorgesteld ligt de beslissingsmacht volledig bij hem wat de
aanvaarding ervan betreft. De verdachte is de enige die bevoegd is om te beslissen
of hij op het voorstel tot minnelijke schikking ingaat.158 Dit was althans de situatie
voor de wet van 14 april 2011 en de reparatiewet van 11 juli 2011. Sinds deze
wetswijziging moeten ook andere stakeholders het voorstel tot minnelijke schikking
aanvaarden voor bepaalde misdrijven alvorens er tot uitvoering kan worden
overgegaan. Dit zogenaamde
de minnelijke schikking niet zal kunnen plaatsvinden, is terug te vinden in artikel
216bis § 6, tweede lid Sv. De wetgever acht de instemming van de sociale of
fiscale administratie noodzakelijk om de minnelijke schikking toepassing te laten
vinden voor fiscale en sociale misdrijven. Het zal dan voornamelijk gaan om
ontdoken belastingen of sociale bijdragen.
79. De verdachte hoeft niet te wachten tot de aanbiedingstermijn van de
minnelijke schikking verstreken is om zijn weigering ervan kenbaar te maken. Hij
kan reeds voor het einde van die termijn kennis geven aan het Openbaar Ministerie
dat hij niet op hun voorstel van minnelijke schikking in wenst te gaan.159
3.2. Voorwaarden tot het aanvaarden van een voorstel tot minnelijke schikking
80. De verdachte die een voorstel tot minnelijke schikking wil aanvaarden, dient
hiervoor niet aan bijzondere voorwaarden te voldoen. Met bijzondere voorwaarden
bedoelt men hier specifieke voorwaarden. Aan de voorwaarden uit het gemeen
158 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 21. 159 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 21.
43
recht dient men uiteraard te voldoen alvorens men een voorstel tot minnelijke
schikking op rechtsgeldige wijze kan aanvaarden. Dit wil zeggen dat de verdachte
bekwaam dient te zijn om het voorstel te aanvaarden.160
3.3. De wijze van aanvaarding van de minnelijke schikking 81. Voor het aanvaarden of het niet aanvaarden van een voorstel tot minnelijke
schikking kunnen geen vormvereisten worden teruggevonden in de wet. De
aanvaarding van het voorstel kan dus zowel uitdrukkelijk, door kennisgeving aan
het Openbaar Ministerie, als stilzwijgend gebeuren. De uitdrukkelijke kennisgeving
door de verdachte aan het Openbaar Ministerie zal in vele gevallen per brief, al dan
niet aangetekend, gebeuren.
82. De acceptatie door de verdachte zal in vele gevallen blijken door de
uitvoering van het akkoord. De verdachte zal de voorgestelde som overmaken,
afstand doen van in beslag genomen goederen en naargelang het geval tijdig
afstand doen van de af te geven voorwerpen, en op die manier zijn stilzwijgende
aanvaarding tot uiting brengen.161
83. Indien de verdachte niet akkoord wenst te gaan met het voorstel tot
minnelijke schikking kan de verdachte motiveren waarom hij dit doet. Het Openbaar
Ministerie kan indien het dat wenst de zaak aan een nieuw onderzoek
onderwerpen.162 Let wel, de verdachte heeft geen recht op een nieuw onderzoek.
Het komt uitsluitend toe aan het Openbaar Ministerie om de motivering te willen
analyseren en een nieuw onderzoek te voeren.
160 Volgens ARNOU mag men de bekwaamheid echter niet gelijk stellen met de gewone handelingsbekwaamheid uit het gemeen recht. De verdachte is terzake bekwaam van zodra de zaak lastens hem niet meer voor de jeugdrechtbanken, maar wel voor de gewone strafgerechten moet worden gebracht. Zie hiervoor: P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 21. Integraal overgenomen in: B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 38. 161 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 22; B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 38. 162 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 22.
44
Dit laatste is een logisch gevolg van het feit dat het enkel aan het Openbaar
Ministerie toekomt om een minnelijke schikking voor te stellen en dat de verdachte
geen recht heeft op een minnelijke schikking.
Het lijkt ook aangewezen om hier te vermelden dat het akkoord van het slachtoffer
en dat van de fiscus en de sociale administratie ook aan geen vormvereisten
onderworpen zijn.163
84. Het voorstel tot minnelijke schikking is sinds de verruiming door de wet van
14 april 2011 niet langer onderworpen aan specifieke vormvereisten. De wet
bepaalt dat het voorstel per gewone brief kan worden verstuurd. Voordien was het
noodzakelijk dat het voorstel door een aangetekende brief werd verstuurd of dat de
afgifte gebeurde door een agent van de openbare macht.
§ 4. Gevolgen
4.1. Algemeen
85. Gevolgen ontstaan op 3 verschillende niveaus: enerzijds zijn er bepaalde
gevolgen verbonden aan een voorstel tot minnelijke schikking en anderzijds zijn er
ook bepaalde gevolgen aan het aanvaarden of het niet aanvaarden van de
minnelijke schikking door de verdachte.
4.2. Gevolgen van het voorstellen van een minnelijke schikking
86. Het Openbaar Ministerie dient de betalingstermijn voor de voldoening van de
opgelegde som in het voorstel te respecteren. Het parket is zelf gebonden door het
gedane voorstel en kan het gedurende de verleende betalingstermijn niet meer
intrekken. 164 Men kan ook tijdens deze periode de strafvordering tegen de
verdachte voor het feitenrelaas waarvoor de minnelijke schikking wordt voorgesteld
niet verderzetten. 165 Daaruit volgt dan logischerwijze dat indien het Openbaar
163 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 38. 164 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 19. 165 T. VERSEE APR, Gent, Story-Scientia, 1954, 55.
45
Ministerie besluit om tijdens die periode een gerechtelijk onderzoek te vorderen of
besluit rechtstreeks te dagvaarden, deze handelingen onontvankelijk zullen zijn.166
Indien één van deze handelingen toch worden gesteld kan de verdachte nog
steeds op geldige wijze betalen binnen de vooropgestelde termijn.167 De betaling
zal dan het verval van de strafvordering tot gevolg hebben.
87. Opmerkelijk is dat het Openbaar Ministerie nadien dient te bewijzen aan de
hand van de nodige stukken dat de betalingstermijn wel degelijk is verstreken
alvorens men de strafvordering instelt.168 Sinds de verruiming in 2011 kan men zich
de vraag stellen of men deze bewijslast dient uit te breiden tot de gevallen waarin
de minnelijke schikking pas werd voorgesteld nadat de strafvordering reeds werd
ingesteld. Naar mijn mening moet men de lijn doortrekken en moet het Openbaar
Ministerie bij toekomstige stappen de stukken voorleggen die aantonen dat de
betalingstermijn is verstreken. Mijns inziens is het voorleggen van de stukken,
omtrent de verstreken betalingstermijn, door het Openbaar Ministerie enkel
noodzakelijk wanneer er betwisting ontstaat over de al dan niet tijdige betaling van
de gevraagde som. Dit hoeft niet noodzakelijk preventief te gebeuren.
88. Verderop zullen we zien hoe het Openbaar Ministerie dient te reageren
wanneer de verdachte het voorstel tot minnelijke schikking weigert.169
89. Het voorstel tot minnelijke schikking, of de eventuele verlenging van dit
voorstel, heeft ook enig gevolg voor wat betreft de verjaring van de strafvordering.
Het spreekt voor zich dat indien blijkt dat er geen positief gevolg wordt gegeven
aan een voorstel tot minnelijke schikking, dit zal leiden tot een aanzienlijke
vertraging van de strafvordering. Daarenboven dient het Openbaar Ministerie de
vooropgestelde betalingstermijn in het voorstel af te wachten alvorens men een
gerechtelijk onderzoek kan vorderen of rechtstreeks kan dagvaarden.170
166 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 20. Integraal overgenomen in: B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 33. 167 Cass. 30 januari 2001, RW 2001-02, 888. 168 A. VANDEPLAS RW 2008-09, 940. 169 Zie infra randnummer 98 e.v. 170 Zie supra randnummer 86.
46
90. Sinds de wetswijziging van 14 april 2011 wordt uitdrukkelijk bepaald dat het
voorstel tot minnelijke schikking en de beslissing tot verlenging van de termijn om
te betalen de verjaring van de strafvordering stuiten.171 Door de stuiting zal de
lopende verjaringstermijn gestopt worden en een nieuwe termijn beginnen lopen
die gelijk zal zijn aan de oorspronkelijke termijn. 172 Deze hernieuwde
verjaringstermijn begint aldus te lopen vanaf het moment van stuiting. 173
Vanzelfsprekend mag de initiële verjaringstermijn nog niet zijn verstreken.174 Indien
dit wel het geval zou zijn is de strafvordering onherroepelijk verjaard.
91. De uitdrukkelijke wettelijke bepaling van de stuiting van de strafvordering is
pas terug te vinden in de wet sinds 14 april 2011. Voorheen ontbrak enige
wettelijke bepaling hieromtrent en diende men zich te baseren op het gemeen
strafrecht. Deze konden worden gevonden in artikel 22 V.T.Sv., dat stelt dat de
verjaring van de strafvordering slechts gestuit wordt door daden van onderzoek of
van vervolging verricht binnen de oorspronkelijke verjaringstermijn. Het voorstellen
van een minnelijke schikking of het verlengen van de betalingstermijn valt hier niet
onder. Het voorstel en de verlenging zijn eenvoudigweg geen daden van onderzoek
of vervolging.
Cassatie oordeelde in een gelijkaardige zin. Het voorstel van een minnelijke
schikking of de gemotiveerde weigering ervan door de verdachte maakt geen daad
van vervolging of van onderzoek uit. Aldus kunnen deze handelingen de verjaring
van de strafvordering niet stuiten noch schorsen.175
92. Een laatste niet onbelangrijk gevolg van het voorstellen van een minnelijke
schikking is dat het ingenomen standpunt door het Openbaar Ministerie later
gehandhaafd dient te blijven tijdens de procedure ten gronde voor dezelfde feiten.
De strafvordering kan nog plaatsvinden of verder worden uitgeoefend wanneer het
voorstel tot minnelijke schikking geen toepassing blijkt te vinden, bijvoorbeeld door
171 Artikel 216bis, § 1, tweede lid Sv. 172 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2005, 135. 173 De dag waarop de verjaring gestuit werd is inbegrepen in de nieuwe termijn; artikel 23 V.T.Sv. 174 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2005, 135. 175 Cass. 19 februari 1992, Pas. 1992, I, 544. Hierin wordt verwezen naar voorgaande gelijkaardige uitspraken. Cass. 12 mei 1969, I, 840; Cass. 20 november 1979, Bull. 1980, I, 366; Pas. 1980, I, 366.
47
een weigering van de verdachte of het laten verstrijken van de vooropgestelde
betalingstermijn in het voorstel. We komen hier later uitgebreid op terug.176
4.3. Gevolgen van het aanvaarden van een minnelijke schikking
93. Wanneer de verdachte de minnelijke schikking aanvaardt en nadien ook
effectief betaalt, dan zal de schikking het verval van de strafvordering tot gevolg
hebben voor de feiten waarvoor de minnelijke schikking werd voorgesteld. De
vraag dient te worden gesteld of er naast het verval van de strafvordering nog
andere gevolgen verbonden zijn aan het aanvaarden van een minnelijke schikking.
94. Een ander gevolg van de aanvaarding van de minnelijke schikking is terug te
vinden in de wet.177 Sinds de verruiming in 2011 bepaalt de wet dat indien het
slachtoffer zijn rechten doet gelden voor de burgerlijke rechtbank de betaling van
de geldsom door de dader als een onweerlegbaar vermoeden van fout geldt. Uit de
bewoording van de wet blijkt dat de loutere aanvaarding van een minnelijke
schikking onvoldoende zal zijn om hieruit een onweerlegbaar vermoeden te kunnen
afleiden. Om dit onweerlegbare vermoeden toepassing te laten vinden zal vereist
zijn dat de minnelijke schikking ook effectief werd uitgevoerd. Oudere rechtspraak
besliste eerder al dat de loutere aanvaarding, zonder bijhorende uitvoering van de
minnelijke schikking door de verdachte, in het kader van de strafprocedure geen
enkele erkenning van schuld inhield.178 De strafrechter kon er geen vermoeden van
schuld uit afleiden.179
95. Voor de wet van 14 april 2011, maar na de aanpassingen aan artikel 216bis Sv. door de wet van 10 februari 1994, kwam men tot een andere conclusie dan
bovenstaande. De wet gaf immers aan dat ingeval het slachtoffer zijn rechten doet
gelden voor de burgerlijke rechtbank, de aanvaarding van de minnelijke schikking
dan gold als een onweerlegbaar vermoeden van fout. De bewoordingen van de
wetgever lieten geen ruimte voor interpretatie en men diende vast te stellen dat in
176 Zie infra randnummer 137 e.v. 177 Artikel 216bis, § 4 Sv. 178 Rb. Mechelen, 6 december 1982, RW 1984-85, 2091. 179 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 23; B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 38.
48
deze periode de loutere aanvaarding van de minnelijke schikking voldoende was
als schulderkenning. De definitieve uitvoering van de minnelijke schikking bleek
irrelevant. De toenmalige wetgever ging daarmee in tegen de tot dan toe
heersende rechtspraak.
96. We kunnen stellen dat het voor de slachtoffers van bepaalde feiten een
goede zaak was dat het loutere aanvaarden van de minnelijke schikking volstond
om de verdachte op onweerlegbare wijze aansprakelijk te maken voor de geleden
schade. Ze hoefden op deze manier geen rekening te houden met problemen die
ontstonden na een aanvaarde, maar toch niet uitgevoerde minnelijke schikking.
Toch lijkt de huidige bepaling onze voorkeur te genieten. De loutere aanvaarding
van een voorstel lijdt niet noodzakelijk tot het definitieve verval van de
strafvordering. De effectieve betaling van de geldsom is hiervoor noodzakelijk. Het
lijkt juist dat de wetgever ervoor heeft gekozen om het moment van het definitieve
verval van de strafvordering te laten samenvallen met het onweerlegbare
vermoeden van fout voor de burgerlijke rechtbank.
97. We dienen te concluderen dat de titel van dit onderdeel als onvolledig moet
worden gezien. In de schets die we hierboven maakten van de problematiek
kunnen we geen gevolgen toewijzen aan de eigenlijke aanvaarding van de
minnelijke schikking. De effectieve uitvoering is essentieel om gevolgen te
genereren. Het is de tijdige betaling van de geldsom en de eventuele afstand van
goederen, die de strafvordering doen vervallen.180
4.4. Gevolgen van het niet aanvaarden van een minnelijke schikking
98. In de twee vorige gevallen is het vanzelfsprekend dat er bepaalde gevolgen
worden verbonden aan het voorstel en de uitvoering van de minnelijke schikking.
Toch is het van belang om ook eens stil te staan bij de gevolgen die kunnen
voortvloeien uit het niet aanvaarden door de verdachte van een eerder gedaan
voorstel tot minnelijke schikking.
180 Antwerpen (7de k.) 2 december 1999, RW 2000-01, 167, noot A. VANDEPLAS.
49
99. De verdachte heeft de keuze om zijn weigering tot aanvaarding kenbaar te
maken op uitdrukkelijke of stilzwijgende wijze. De verdachte kan op stilzwijgende
wijze blijk geven van zijn weigering door de vooropgestelde betalingstermijn
verbonden aan het voorstel tot minnelijke schikking te laten verstrijken.
100. De verdachte kan echter ook uitdrukkelijk zijn weigering kenbaar maken aan
het Openbaar Ministerie.181 De vraag die men zich dan dient te stellen is wanneer
de weigering van de verdachte als definitief mag worden beschouwd. De
rechtspraak is hierover verdeeld.182 Concreet dient men twee aspecten na te gaan.
Enerzijds moet worden nagegaan of men het einde van de vooropgestelde
betalingstermijn dient af te wachten om de strafvordering te kunnen voortzetten. En
anderzijds dient men na te gaan of de uitdrukkelijke weigering van de verdachte tot
gevolg heeft dat de weigering van de verdachte meteen ook als definitief mag
worden beschouwd. Bijgevolg zal de verdachte dan niet meer binnen de
oorspronkelijke betalingstermijn kunnen terugkomen op zijn beslissing door alsnog
de voorgestelde som te betalen.183
101. Indien de verdachte de voorwaarden niet naleeft die volgen uit het voorstel
tot minnelijke schikking of indien onderhandelingen tussen de partijen niet tot een
concreet voorstel van minnelijke schikking leiden, dan kan het verval van de
strafvordering door het betalen van een geldsom geen toepassing vinden. De
klassieke bewoording voor de term minnelijke schikking wordt hier nog eens van
onder het stof gehaald omdat op die manier duidelijk kan worden weergegeven dat
de vervolging door het Openbaar Ministerie opnieuw kan worden verdergezet. Het
Openbaar Ministerie kan natuurlijk om opportuniteitsredenen, wanneer de zaak van
te gering belang is om ze voor de rechtbank te brengen of wegens gebrek aan een
sterke vordering, steeds kiezen om de zaak te seponeren.
181 Dit kan bijvoorbeeld door het versturen van een brief. 182 T. VERSEE APR, Gent, Story-Scientia, 1954, 56. 183 P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 20; B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 33. Andere rechtsleer oordeelt dat de betaling binnen de oorspronkelijke betalingstermijn steeds mogelijk moet zijn, zelfs nadat men reeds uitdrukkelijk had geweigerd. Zie: T. VERSEEAPR, Gent, Story-Scientia, 1954, 56.
50
102. Sinds de verruiming van de minnelijke schikking door de wet van 14 april
2011 bepaalt de wet uitdrukkelijk in artikel 216bis §2, elfde lid Sv. wat er met de
stukken dient te gebeuren die werden opgemaakt naar aanleiding van het voorstel
tot minnelijke schikking. Indien de procureur des Konings geen akkoord kan
akteren kunnen de documenten die werden opgemaakt en de mededelingen die
werden gedaan tijdens het overleg niet ten laste van de dader 184 worden
aangewend in een strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve, arbitrale of
enige andere procedure voor het oplossen van conflicten. Ze zijn niet toelaatbaar
als bewijs, zelfs niet in een buitengerechtelijke procedure. Deze bepaling werd
ingevoerd met als doel de verdachte de nodige garanties te kunnen bieden over de
vertrouwelijkheid van de documenten. Op die manier wil men er voor zorgen dat de
verdachte zal meewerken aan de totstandkoming van een juiste geldsom die zal
moeten worden betaald. 185 Men kan stellen dat zowat elk document dat werd
gemaakt of elke communicatie die werd gedaan zal vallen onder dit verbod.186
103. De verruiming van de minnelijke schikking door de wet van 14 april 2011 en
de reparatiewet van 11 juli 2011 hadden zoals hierboven beschreven duidelijke
voordelen. Er dienen echter ook kanttekeningen te worden gemaakt bij de
verruiming. Hierna zullen we proberen om nadelen en onvolledigheden weer te
geven die rechtstreeks zijn ontstaan door de verruiming. Verder zal er worden
getracht meer algemene kritieken, onvolledigheden en voorstellen weer te geven.
184 Het is opmerkelijk vast te stellen dat men hier het woord dader hanteert. De minnelijke schikking houdt zoals hierboven reeds werd gesteld geen strafrechtelijke schulderkenning in (zie supra randnummer 71 e.v.)
geen minnelijke schikking zal hebben plaatsgevonden. Zie ook: T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSE
RW 2011-12, afl. 12, 556. 185 Niet iedereen kan zich vinden in deze transparantieregeling. Zie infra randnummer 127 e.v. 186 R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 118.
51
Hoofdstuk 5. Kritieken
Afdeling 1. Inleidend
104. Hierboven maakten we een grondige analyse van de figuur van de
minnelijke schikking zoals deze vandaag bestaat. Hierdoor stellen we vast dat er
toch een aantal elementen vragen om een verdere verduidelijking. In dit hoofdstuk
zullen we dan ook de voornaamste aandachtspunten met betrekking tot minnelijke
schikking aan bod laten komen.
105. Niet onbelangrijk om hier reeds te vermelden is de invoering in ons
rechtssysteem van het una via-beginsel in fiscale strafzaken door de wet van 20
september 2012. 187 We stellen vast dat de invoering van dit principe op
verschillende punten een invloed uitoefent op de minnelijke schikking. Er kan
hiervoor onder andere worden verwezen naar de non bis in idem-problematiek en
naar de problematiek van het te betalen bedrag door de verdachte naar aanleiding
van de minnelijke schikking. Na de ruime analyse van de voornaamste kritieken op
de minnelijke schikking, hebben we ervoor gekozen om nog een beknopte
samenvatting weer te geven van het vandaag bestaande una via-beginsel in fiscale
strafzaken. Uiteraard analyseren we nadien dit una via-beginsel in zijn relatie tot de
minnelijke schikking.
106. De volgende aandachtspunten komen hieronder aan bod. In een eerste
afdeling wordt de problematiek van het op te leggen bedrag voor het afsluiten van
de minnelijke schikking besproken. Verderop zal blijken dat dit als een reëel
probleem kon worden gezien bij de invoering van de verruimde minnelijke
schikking. Door de invoering van de una via-wet werd dit probleem voor een groot
deel geremedieerd. Nadien komen we tot de afstand van de vermogensvoordelen,
de eis tot transparantie van de verdachte en de stuiting van de strafvordering bij het
voorstellen door het Openbaar Ministerie van een minnelijke schikking. 187 -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes, BS 22 oktober 2012, 64132.
52
Vervolgens maken we een kritische analyse van de zeer ruime
beoordelingsbevoegdheid die het Openbaar Ministerie geniet om al dan niet een
voorstel tot minnelijke schikking aan de verdachte te doen. Daarna wordt er een
analyse gemaakt van de potentiële discriminatie tussen rechtspersonen en
natuurlijke personen.
107. Voorgaande kritieken lijken allemaal min of meer verband te houden met de
verruiming van de minnelijke schikking door de wetten van 14 april 2011 en 11 juli
2011. Bovendien wordt er getracht om in dit werk ook de figuur van de minnelijke
schikking in haar geheel vanuit een kritische invalshoek te benaderen. Een eerste
opmerking die we bij deze benadering kunnen maken is de beoogde doelstelling
van de wetgever om de minnelijke schikking te gebruiken als instrument tegen de
gerechtelijke achterstand in grote fiscale fraudedossiers. Daarnaast behandelen we
ook het gebrek aan motivering door het Openbaar Ministerie bij een voorstel tot
minnelijke schikking. We stellen ons vervolgens ook de vraag of we hier niet te
maken krijgen met een potentiële schending van het gelijkheidsbeginsel door de
gebrekkige motivering. We maken ook een grondige analyse van het non bis in idem-beginsel in haar relatie tot de minnelijke schikking. Het feit dat de benadering
van dit beginsel wordt beïnvloed door de invoering van het una via-principe in
fiscale zaken, maakt de bespreking van dit onderdeel extra uitdagend. We stellen
ook het huidige systeem in vraag met betrekking tot het akkoord over de te
vergoeden schade. Tot slot is er in dit hoofdstuk aandacht voor de rol van het
Openbaar Ministerie en de rol van de zittende magistratuur. Het spreekt voor zich
dat de algemeen geldende principes over de taakverdeling tussen deze
verschillende actoren op de helling komen te staan door de figuur van de minnelijke
schikking zoals deze vandaag bestaat. De problematiek wordt hier op de spits
gedreven wanneer de minnelijke schikking pas werd afgesloten op een moment dat
de strafvordering reeds werd ingesteld.
53
Afdeling 2. Het op te leggen bedrag
§ 1. Tijdstip van de feiten
108. Bij de analyse van artikel 216bis Sv. konden we reeds vaststellen dat de
hoogte van het bedrag van de te betalen geldsom beperkt wordt tot het maximum
van de geldboete voor het desbetreffende misdrijf.
109. Met de invoering van het una via-beginsel in fiscale strafzaken door de wet
van 1 november 2012 werden ook de maximale geldboetes voor fiscale misdrijven
drastisch opgetrokken. Enerzijds werd het maximumbedrag opgetrokken tot
500.000 euro voor de meeste fiscale misdrijven. Anderzijds wordt sindsdien ook het
principe van de verhoging met opdeciemen voor deze bedragen toegepast. Voor
een ruimere bespreking van deze principes wordt er verwezen naar de bespreking
van de una via-wet, verderop in dit werk.188
110. De wet bepaalt echter dat een strengere strafwet, wat in deze situatie
duidelijk het geval is, pas kan worden toegepast op feiten die plaatsvinden na de
inwerkingtreding van de wet. Het gaat dus om feiten begaan vanaf 1 november
2012.
Gelet op de zeer lange doorlooptijd van sommige fiscale procedures lijkt het ons
hier aangewezen om een onderscheid te maken naargelang het tijdstip waarop de
feiten hebben plaatsgevonden. Het tijdstip zal van belang zijn om te bepalen
volgens welk regime de hoogte van te betalen geldsom dient te worden bepaald.
De werking van de wet in de tijd met betrekking tot de verhoogde fiscale boetes
maakt verderop nog het voorwerp uit van een uitvoerige analyse.189
§ 2. Feiten begaan voor 1 november 2012
111. Artikel 216bis § 1 4e lid Sv. bepaalt sinds zijn meest recente wijziging dat de
voorgestelde geldsom niet meer mag bedragen dan het maximum van de
188 Zie infra randnummer 237 e.v. 189 Zie infra randnummer 243 e.v.
54
geldboete, verhoogd met de opdeciemen, voor het desbetreffende misdrijf. De
geldsom moet daarbij in verhouding staan tot de zwaarte van het misdrijf. Wanneer
men daarbij gaat kijken naar de concrete wetsbepaling dan dienen we vast te
stellen dat de geldboetes in het fiscaal recht niet erg hoog zijn. Zowel voor het
misdrijf valsheid in het geschrifte als voor het overtreden van een fiscaal voorschrift
is de maximaal op te leggen geldboete beperkt tot 12.500 of 125.000 euro naar
gelang het misdrijf. Bovendien worden de fiscale geldboeten uitgesloten uit het
toepassingsgebied van de regelgeving op de opdeciemen.
112. In de hierboven besproken omzendbrief van 12 december 2012 door de
Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal worden er echter ten
indicatieve titel richtlijnen gegeven over het op te leggen bedrag van de
geldboete.190 In de artikelsgewijze bespreking van de omzendbrief kan men onder
de bespreking van artikel 216bis § 2, 5e lid Sv. terugvinden dat de opgelegde
geldsom realistisch moet zijn. Men moet hierbij rekening houden met de zwaarte
van de feiten, de afstand van de vermogensvoordelen en de schadeloosstelling.
Ten indicatieve titel kan volgens de omzendbrief worden gedacht aan een minimum
van 10% van de ontdoken belasting voor natuurlijke personen en 15% voor
rechtspersonen.
113. DESTERBECK merkt op dat een samenlezing van de wet en de omzendbrief
tot de problematische conclusie leidt dat de belasting die werd ontdoken door het
vervolgde misdrijf niet hoger mag zijn dan 125.000 euro voor natuurlijke personen
en 166.666 euro voor rechtspersonen. Voor natuurlijke personen kunnen we de
gemaakte analyse volgen, maar voor rechtspersonen komen we tot een andere
rekensom. De minimumgeldboete die ten indicatieve titel wordt opgelegd bepaalt
zoals hierboven een minimumgeldboete van 15 procent van de ontdoken belasting,
bijgevolg komen we tot de conclusie dat de maximum ontdoken belasting niet
hoger mag zijn dan 83.333 euro. DESTERBECK stelt dat het op het eerste gezicht lijkt
dat de ontduiking van een grotere som aan belastingen de facto niet in aanmerking
zal komen voor de toepassing van de figuur van de minnelijke schikking. Mijns
inziens is deze conclusie in beginsel fout en kan worden gesteld dat een ontduiking
190 Zie supra randnummer 43 e.v.; College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012
55
van een grotere som aan belastingen tot gevolg heeft dat er nog steeds een
minnelijke schikking kan worden voorgesteld, maar dat de hieraan verbonden
geldboete beperkt dient te blijven tot de maximumbedragen die door de wet worden
opgelegd. Ondanks het feit dat de omzendbrief bindend is voor alle
parketmagistraten zullen ze voorrang moeten verlenen aan de wet.191 Bovendien
kan worden opgemerkt dat de voorgestelde minimale geldboeten slechts
richtinggevend werden opgenomen. Het basisprincipe blijft nog steeds dat de
geldsom die de magistraat van het Openbaar Ministerie voorstelt realistisch moet
zijn en dat hij dient rekening te houden met de zwaarte van de feiten en de afstand
van de vermogensvoordelen en de schadeloosstelling.192
In tegenstelling tot de visie die DESTERBECK hanteert, kunnen we in onze visie niet
spreken van een beperking van het toepassingsgebied. Het is naar mijn mening
wel zo dat de beperking van de geldboetes ertoe zou leiden dat er geen afdoende
sanctie kan worden gevonden om de ontdoken belasting te compenseren. In de
praktijk ligt de schuld die uit een fiscaal misdrijf voortvloeit vaak vele malen hoger.
Dit zou een signaal kunnen geven naar de belastingontduiker dat het in zijn
voordeel speelt om meteen voor zo groot mogelijke bedragen te frauderen. Bij de
publieke opinie zou er op die manier een gevoel kunnen ontstaan van
straffeloosheid. De kleine garnalen krijgen dan een geldboete die in verhouding
staat tot de begane overtreding, terwijl de boete voor de grote vissen slechts als
miniem kan worden gezien.
114. DESTERBECK lijkt een creatieve oplossing te vinden om voor grotere
fraudegevallen toch nog steeds een minnelijke schikking te kunnen voorstellen, met
behoud van de in de omzendbrief voorgestelde normen. Ook de omzendbrief zelf
geeft deze creatieve oplossing weer. 193 In onze visie zouden deze creatieve
oplossingen kunnen worden gebruikt om het bedrag van de minnelijke schikking in
verhouding te brengen met de ernst van het misdrijf.
191 F. DESTERBECK , Fisc.Act. 2012, nr. 21, 1. 192 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 13. 193 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 13.
56
115. In het strafrecht geldt het principe dat bij collectieve misdrijven alleen de
straf wordt opgelegd die op het zwaarste feit slaat. Dit geldt ook wanneer
verschillende feiten de opeenvolgende en voortgezette uitvoering zijn van
eenzelfde misdadig opzet.194 Er wordt aldus geen straf opgelegd per feit, maar per
reeks van feiten die met eenzelfde opzet werden gepleegd. Er wordt met andere
woorden slechts één straf opgelegd per feitencomplex.195 Men maakt gebruik van
de techniek van de opslorping.196
116. De omzendbrief van 30 mei 2012 geeft aan dat artikel 65, eerste lid Sw. niet
van toepassing is op de minnelijke schikking voorgesteld door het Openbaar
Ministerie. Wanneer het gaat om meerdere inbreuken kan de parketmagistraat
meerdere geldsommen voorstellen. Hij is er aldus de omzendbrief niet toe
gehouden zijn voorstel te formuleren alsof enkel de inbreuk die met de zwaarste
straf wordt bestraft, mag worden gesanctioneerd. Men baseert zich hiervoor op
cassatierechtspraak die toepassing vond op de minnelijke schikking voor de
verruiming ervan.197 Het is van het grootste belang dat de omschrijving van de
feiten in tijd en ruimte in deze context voldoende precies zal moeten zijn. Enerzijds
om latere betwistingen over de feiten waarvoor de strafvordering zou kunnen
vervallen te vermijden.198 Anderzijds om aan te geven hoe men het bedrag van de
minnelijke schikking heeft bepaald.199
Men kan bijgevolg de beperking van de geldboete die werd opgelegd door artikel
216bis § 1 4e lid Sv. omzeilen door collectieve misdrijven zoals voorzien in art. 65,
eerste lid Sw. op te splitsen in meerdere inbreuken. De hoogte van de uiteindelijke
geldboete zal dan afhangen van de creativiteit die de behandelende
parketmagistraat aan de dag legt om meerdere inbreuken vast te stellen in het
geheel van de feiten.
194 Artikel 65 Sw. 195 F. DESTERBECK , Fisc.Act. 2012, nr. 21, 3. 196 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel I: Strafrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, 482. 197 Cass. 30 september 1987, Pas, 1988, I, 132 en Dr. Circ., 1988, 24. 198 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 9. 199 F. DESTERBECK , Fisc.Act. 2012, nr. 21, 3.
57
117. Er bestaat ook nog een andere techniek om de maximaal te betalen
geldsom naar aanleiding van een minnelijke schikking te verhogen. Nog steeds
toegepaste cassatierechtspraak bepaalt dat de verjaring van feiten slechts begint te
lopen vanaf het laatste feit in een reeks van feiten met hetzelfde opzet. Het gaat
hier met name over collectieve of voortgezette misdrijven.200 In de praktijk kan deze
uitbreidingsgolf een veel efficiëntere oplossing bieden voor het verhogen van de
geldboete. Een typevoorbeeld dat wordt gegeven in de literatuur is het indienen van
onjuiste aangiften. 201 Ook al waren de oudste aangiftes reeds jaren geleden
gebeurd en zou het misdrijf individueel gezien al verjaard zijn geweest, toch vindt
de verjaring in dat geval nog geen toepassing aangezien de strafrechtelijke
verjaring pas zal beginnen lopen vanaf de datum van de laatste aangifte.202 Op die
manier kan men elke inbreuk elk jaar opnieuw gaan vaststellen en komt men tot
een gigantische uitbreiding van het aantal feiten waarvoor men een minnelijke
schikking zal kunnen voorstellen. In zijn totaliteit kan dit oplopen tot een zeer hoog
bedrag. De behandelende parketmagistraat zal erover moeten waken dat het
bedrag van de voorgestelde minnelijke schikking in verhouding staat met de
zwaarte van de begane inbreuken.
118. Naar mijn mening volstaat de oplossing die wordt geboden door de
omzendbrief van 30 mei 2012 nog steeds niet. Het aantal zaken waarvoor op deze
manier een minnelijke schikking wordt voorgesteld die in verhouding staat tot de
zwaarte van de feiten stijgt hiermee zonder twijfel. Echter voor de zeer grote
fraudegevallen blijft de voorgestelde oplossing onvoldoende. De wetgever kwam
aan deze kritieken tegemoet met de wet van 20 september 2012. Echter voor feiten
begaan voor de inwerkingtreding, op 1 november 2012, dient men nog steeds te
werken met de oude regeling.
119. Het is ten slotte van belang om de bovenstaande bespreking ook te linken
aan de nieuwe interpretatie van het non bis in idem-beginsel zoals dit door de wet
200 Cass. 16 september 1998, JT 1998, 656, AJT 1998-99, 207 en JLMB 1998,1340; C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel I: Strafrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, 221. 201 F. DESTERBECK , Fisc.Act. 2012, nr. 21, 3. 202 R. VERSTRAETEN, handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2005, 135; C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel I: Strafrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, 221.
58
van 20 september 2012 werd ingevoerd. Voor een volledige analyse van dit
principe en haar invloed op de minnelijke schikking wordt verwezen naar de
randnummers 159 e.v. en 213 e.v.
§ 3. Feiten begaan vanaf 1 november 2012
120. De moeilijkheden die verbonden waren aan de hoogte van het op te leggen
bedrag werden grotendeels opgelost met de invoering van de wet van 20
september 2012. De verhoging van de geldboetes in fiscale strafzaken bestond uit
twee verschillende luiken. Enerzijds werden de maximumbedragen, zoals deze
vermeld stonden in de wet, opgetrokken.203 Anderzijds werd er ook een einde
gemaakt aan de uitsluiting van de fiscale geldboeten uit het toepassingsgebied van
de regelgeving op de opdeciemen.204
121. Het maximumbedrag voor geldboetes in fiscale strafzaken werd verhoogd tot
500.000 euro in de meeste gevallen. Uitzonderingen zijn terug te vinden in de
registratie- en de successierechten.205 Daarnaast worden sinds de verhoging ook
de opdeciemen toegepast. Dit heeft tot gevolg dat iedere opgelegde strafrechtelijke
geldboete dient te worden vermenigvuldigd met een factor zes. Daardoor kan de
maximumgeldboete oplopen tot een bedrag van maar liefst 3 miljoen euro.206Het
spreekt voor zich dat deze drastische verhoging tot gevolg heeft dat het Openbaar
Ministerie voor de meeste zaken een bedrag zal kunnen opleggen dat in
203 De artikelen 10, 11, 12, 18, 19, 20, 22, 23, 24 en 30 van de una via-wet trokken het maximumbedrag van de geldboetes op tot 500.000 euro. Voorheen was dit beperkt tot respectievelijk 12.500 of 125.000 euro naargelang het geval. De aanpassing van dit bedrag werd gemaakt in de artikelen 449, 450, eerste en tweede lid, 452 en 456 WIB 1992, de artikelen 73, 73bis en 73quater WBTW, de artikelen 206, tweede lid, 206bis, derde lid en 207bis, tweede lid W. Reg. en de artikelen 207, 207bis en 207quater WDTR. Merk op dat de maxima voorzien voor geldboetes in het Wetboek der Successierechten niet werden opgetrokken. 204 De artikelen 13, 21, 25 en 31 van de una via-wet wijzigde de wetgeving zodanig dat de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten toepassing vindt op de in die bepalingen vermelde misdrijven. Specifiek werden volgende artikelen gewijzigd: artikel 457, § 2 WIB 1992, artikel 73quinquies, §3 WBTW, artikel 207ter, §3 W.Reg. en artikel 207 73quinquies, §3 WDRT. Merk ook hier op dat de artikelen 133, 133bis en 133quater W.Succ. niet werd gewijzigd, waardoor de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten geen toepassing vindt. 205 Voor meer informatie over de exacte draagwijdte van deze uitzonderingen verwijzen we naar: M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via- T. Straf. 2013/1, 18; D. LIBOTTE wet van 20 september 2012 tot instelling van het -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
TBH 2012, 946. 206 NJW 2012, afl. 271, 720.
59
verhouding staat tot de ernst van het misdrijf. Men kan zich echter de vraag stellen
of het verhoogde bedrag voldoende zal blijken om de allergrootste fraudezaken op
afdoende wijze af te handelen.207
Afdeling 3. De afstand van vermogensvoordelen
122. Zoals eerder bij de analyse van artikel 216bis Sv. werd beschreven bestaat
de figuur van de minnelijke schikking ook voor misdrijven die bestraft kunnen
worden met de verbeurdverklaring. Om hiervoor de minnelijke schikking te kunnen
voorstellen is het noodzakelijk dat de verdachte afstand doet van de in beslag
genomen goederen of vermogensvoordelen, of, als deze niet in beslag genomen
zijn, ze af te geven.208
123. Voor fiscale misdrijven waarmee belastingen konden worden omzeild, is de
minnelijke schikking pas mogelijk nadat de dader van het misdrijf de door hem
verschuldigde belastingen, inclusief de interesten, heeft betaald en de fiscus
daarmee heeft ingestemd.209 Voor de wetswijziging door de wet van 14 april 2011
en 11 juli 2011 nam de rechtspraak reeds aan dat fiscale misdrijven
vermogensvoordelen kunnen opleveren die het voorwerp van een
verbeurdverklaring kunnen zijn.210
124. rechtspraak van het Hof van Cassatie. Zowel bij fiscale misdrijven als bij andere
misdrijven is het vermogensvoordeel elk economisch voordeel dat het misdrijf heeft
opgeleverd, ook al kan het niet specifiek in het vermogen geïdentificeerd worden.211
125. De problematiek die zich hier stelt is dat voor de verbeurdverklaring van
vermogensvoordelen en voor de voldoening van belastingen andere instanties
bevoegd zijn. De verbeurdverklaring van vermogensvoordelen zal worden 207 Zie infra randnummer 242. 208 Artikel 216bis § 1, zesde lid Sv. 209 Artikel 216bis § 6, tweede lid Sv. 210 F. DESTERBECK , Fisc.Act. 2012, nr. 21, 3; W. NIEMEGEERSAct. 2004, nr. 33, 1. 211 Cass. 22 oktober 2003, met conclusie J. SPREUTELS; Cass. 8 november 2005, NC 2006, 126, noot J. ROZIE.
60
uitgesproken door het parket, maar de inning van de fiscale schuld zal dienen te
gebeuren door de fiscus. In beginsel zijn de bevoegdheden van de fiscus en het
gerecht strikt gescheiden in ons rechtssysteem. 212 Bijgevolg kunnen de twee
bovenstaande maatregelen onafhankelijk van elkaar worden toegepast. Volgens
DESTERBECK heeft de cumulatie van beide maatregelen geen zin en dienen de
verbeurd verklaarde vermogensvoordelen met de fiscale schuld verrekend te
worden. DESTERBECK schuift hiervoor de billijkheid naar voren, maar hiervoor
bestaat geen wettelijke basis.213
126. In de praktijk kan de volgende situatie zich voordoen die er in extreme
situaties zelfs zou kunnen toe leiden dat een minnelijke schikking in de praktijk
onmogelijk zal worden voor fiscale misdrijven. Hierboven hebben we reeds gezien
dat de fiscus zijn goedkeuring dient te geven voordat een minnelijke schikking kan
worden afgesloten. De fiscus zal pas bereid zijn om zijn goedkeuring te verlenen
indien de belastingschulden betaald zijn. In de praktijk kan dit voor de verdachte
problemen opleveren om de schuld te betalen omdat zijn goederen en vermogen in
beslag werden genomen. Pas wanneer het akkoord van de fiscus een feit is, zal het
Openbaar Ministerie een beslissing nemen over de mogelijke verbeurdverklaring
van vermogensvoordelen. Het wordt de verdachte in deze situatie onmogelijk
gemaakt om actie te ondernemen. De fiscus en het Openbaar Ministerie zullen met
elkaar dienen te communiceren om een oplossing voor de beschreven patstelling te
verwezenlijken. Gelet op de strikte scheiding in ons rechtssysteem tussen fiscus en
Openbaar Ministerie zal dit geen evidentie zijn. Hier speelt het zogenaamde
Charter van de belastingplichtige een rol. Dit wordt verderop besproken.214
DESTERBECK, die vanuit zijn functie als advocaat-generaal bij het hof van beroep te
Gent nauw betrokken is bij de praktijk en ook optreedt als openbaar aanklager in
concrete strafdossiers, stelt echter vast dat er nauw overleg plaatsvindt tussen alle
betrokkenen om een minnelijke schikking toch mogelijk te maken. De
totstandkoming van een akkoord gaat gepaard met nauw overleg tussen fiscus,
212 F. DESTERBECK , Fisc.Act. 2012, nr. 21, 4. 213 F. DESTERBECK Orde dag 2010, september, 39. 214 Zie infra randnummer 233 e.v.
61
parket, onderzoeksrechter en verdachte. De betaling van de fiscale schuld gebeurt
dan met geld dat vooraf strafrechtelijk in beslag genomen werd.215
Afdeling 4. De transparantie-eis
127. Om de hoogte van de te betalen geldsom naar aanleiding van de minnelijke
schikking voldoende nauwkeurig te kunnen bepalen is het noodzakelijk dat de
verdachte meewerkt om een correcte minnelijke schikking te verkrijgen. De
verdachte moet zich transparant en open gedragen om de minnelijke schikking te
krijgen. Zoals hierboven werd gesteld wil dit zeggen dat de verdachte de feiten
dient te erkennen en er de verantwoordelijkheid zal moeten voor dragen.216
128. Sommige rechtsleer is van mening dat er geen sprake kan zijn van
transparantie.217 Ze vertrekken eerder vanuit het principe van onderhandelingen
tussen de verschillende actoren. De actoren die de onderhandelingen zullen voeren
zijn enerzijds de verdachte, en anderzijds aan de overzijde van de tafel het
Openbaar Ministerie, eventueel vergezeld van de fiscale en/of sociale administratie.
129. Het onderhandelen over de minnelijke schikking lijkt op de Angelsaksische
figuur van plea-bargaining. Plea-bargaining kan worden omschreven als het
bepleiten van strafvermindering in ruil voor schuldbekentenis. 218 Vooraleer de
verdachte voor de rechtbank komt, krijgt hij de keuze voorgeschoteld: ofwel pleit hij
onschuldig en loopt hij het risico om een zware veroordeling te krijgen, ofwel kiest
de verdachte ervoor om te bekennen en dan wordt er hem in ruil een
strafvermindering beloofd. Door het bekennen staat de schuld echter vast en zal de
veroordeling zeker zijn. 219 Men kan deze figuur niet gaan vergelijken met de
215 F. DESTERBECK , Fisc.Act. 2012, nr. 21, 4. 216 Amendement nr. 18 ingediend bij de commissie voor de financiën en de begroting, bij het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, Parl. St. Kamer 2010-11, nr. 53-1208/007, 28. 217 De auteurs stellen vast dat het begrip transparantie niet kan worden teruggevonden in de tekst van artikel 216bis Sv.; T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSEwetten van 14 april en 11 juli 2011: verruiming van de buitengerechtelijke afhandeling en fundamentele herv RW 2011-12, afl.12, 19 november 2011, 560. 218 Plea-bargaining duidt op een expliciete vorm van onderhandelen over de bekentenis. Dit moet worden onderscheiden van een meer impliciete vorm waarbij de verdachte aanvoelt dat het beter is om te bekennen. Zie ook: T. DECAIGNY - Jura Falc. 2002-03, 457. 219 T. DECAIGNY - Jura Falc. 2002-03, 457.
62
minnelijke schikking, de gevolgen en het voorwerp zijn totaal verschillend. Enkel
over het onderhandelingselement in de twee figuren kunnen we parallellen trekken
wat we hieronder dan ook zullen proberen.
130. Zowel de minnelijke schikking als de plea-bargaining kunnen vanuit een
economische perspectief worden beschouwd als een kosten-baten analyse die de
verdachte moet maken om zijn kansen in te schatten en te kijken of hij rationeel
gezien voordeel kan halen uit het afsluiten van een minnelijke schikking. Een eerste
element dat in het voordeel van de verdachte zal spelen wanneer hij een minnelijke
schikking wil aanvaarden is het tijdsaspect. De verdachte zal zonder twijfel veel
sneller zekerheid genieten over het lot dat hem te wachten staat dan wanneer hij
zou kiezen voor een procedure. De sanctie die de verdachte zal worden opgelegd
zal zeker zijn voor de verdachte, maar ze zal ook vaak milder zijn dan de potentiële
sanctie die men zou kunnen oplopen voor de rechter ten gronde. Men denke alleen
al aan het feit dat het afsluiten van de minnelijke schikking niet zal worden vermeld
op het strafregister en dat het Openbaar Ministerie ook niet de mogelijkheid geniet
om een gevangenisstraf op te leggen. Anderzijds, indien men ervoor zou kiezen om
de beoordeling van de rechter ten gronde af te wachten loopt men het risico op een
celstraf, afhankelijk van het begane misdrijf, maar heeft men ook de kans op een
volledige vrijspraak. Bij de minnelijke schikking is de snelle afhandeling van de
procedure een zeer groot voordeel, maar een vrijspraak is helaas niet mogelijk bij
deze rechtsfiguur. Men zal ook steeds zijn burgerlijke aansprakelijkheid dienen te
erkennen.
Men kan niet ontkennen na bovenstaande analyse dat de verdachte steeds een
opportuniteitsoordeel dient te maken over het al dan niet afsluiten van een
minnelijke schikking. Het schuldinzicht zal voor de verdachte haast nooit een rol
spelen. Dit brengt het perverse effect met zich mee dat er soms ook onschuldigen
zullen overgaan tot het afsluiten van een minnelijke schikking omdat ze de
onzekere en tijdrovende rechtsgang ten gronde niet willen afwachten.220 Verder in
220C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, 755-756; S. RAVYSE
DE BIE, De transactie als instrument voor fraudebestrijding. Afstemming van de sociale, fiscale en strafrechtelijke aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 43.
63
de kritieken komt de vraag aan bod of het Openbaar Ministerie niet te veel druk kan
zetten op de verdachte om toch een minnelijke schikking te aanvaarden.221
Afdeling 5. De stuiting van de verjaring
131. Zoals hierboven reeds uitvoerig werd besproken werd het principe van de
stuiting van de strafvordering bij het voorstellen van een minnelijke schikking of de
verlenging ervan pas ingevoerd bij de wet van 14 april 2011.222 Men dient zich de
vraag te stellen of de invoering van dit principe wenselijk is. Vast staat dat dit afwijkt
van de gemeenrechtelijke regeling die de stuiting van de strafvordering enkel
mogelijk maakt bij daden van onderzoek of van vervolging.
132. Twee problemen komen hier aan de orde. Een eerste probleem dat men
dient te analyseren is of de invoering van het stuitingsprincipe in lijn ligt met de
beoogde doelstelling van het wetsvoorstel.223 Een tweede probleem volgt deels uit
het eerste probleem en bestaat erin na te gaan of de stuiting van de strafvordering
niet kan worden misbruikt door het Openbaar Ministerie en bijgevolg de rechten
van de verdachte zal ondermijnen.
133. Het was de doelstelling van de verruiming door de wet van 14 april 2011 en
de reparatiewet van 11 juli 2011 dat er zoals reeds geschetst meerdere problemen
werden geremedieerd. Een van de belangrijkste oorzaken voor de verruiming was
de lange doorlooptijd van de procedure alvorens men tot een effectieve
veroordeling kwam. De redenen voor deze lange doorlooptijd zijn het grote aantal
strafzaken enerzijds en anderzijds het feit dat de financiële en fiscale strafzaken
steeds complexer worden.224 Het staat vast dat de invoering van de stuiting bij een
voorstel tot minnelijke schikking het probleem van de lange doorlooptijden niet zal
oplossen in situaties waarin het voorstel van minnelijke schikking wordt geweigerd
door de verdachte. De figuur van de minnelijke schikking zal integendeel leiden tot
een langere doorlooptijd van de procedures omdat de verschillende actoren meer 221 Zie infra randnummer 137 e.v. 222 Terug te vinden in artikel 216bis, § 1, tweede lid Sv. 223 Wetsvoorstel van 24 februari 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering wat het verval van de strafvordering tegen de betaling van een geldsom betreft. Parl. St. Kamer, 2010-2011, nr. 1252/001. 224 Zie supra randnummer 37.
64
tijd krijgen om de zaak af te handelen. We vrezen dat dit in de praktijk ook zal
gebeuren gezien de grote overbelasting van het gerechtelijke apparaat. Doordat
men in vele dossiers opkijkt tegen een verjaring van de feiten kan men vrezen dat
de minder dringende dossiers aan de kant zullen blijven liggen. Dossiers waar de
verjaringstermijn is hernieuwd na een voorstel tot minnelijke schikking zullen
hiervan naar alle waarschijnlijkheid onderdeel gaan worden.
134. Een ander probleem zit hem in de volgende situatie. Wanneer het Openbaar
Ministerie vaststelt dat de verjaring dreigt voor bepaalde feiten zou men een
minnelijke schikking kunnen voorstellen met het enkele doel om de
verjaringstermijn te hernieuwen. Om te vermijden dat de verdachte zou ingaan op
het voorstel tot minnelijke schikking kan het Openbaar Ministerie de te betalen
geldsom disproportioneel hoog leggen zodat de verdachte de minnelijke schikking
zal weigeren. Subsidiair kan men hier een korte termijn tot betaalbaarstelling van
de geldsom aan koppelen. In deze situatie wordt de figuur van de minnelijke
schikking niet gebruikt voor het doel waarvoor ze beoogd is, maar wel met als enig
doel het vernieuwen van de verjaringstermijn. Men moet zich hoeden voor deze
mogelijke machtsafwending door het Openbaar Ministerie.
135. Concluderend kunnen we stellen dat de invoering van het voorstel tot
minnelijke schikking als stuitingsgrond door de wet van 14 april 2011 als een
vergissing van de wetgever moet worden beschouwd. Het invoeren van de
stuitingsgrond strookt niet met het doel dat de verruiming op het oog had. Vooral de
doelstelling dat de doorlooptijd van de procedure korter dient te worden en de
principiële inperking van de rechten van de verdachte komen daarbij in het
gedrang.
136. De ratio voor het invoeren van een stuitingsgrond is terug te vinden in het
feit dat het Openbaar Ministerie veel tijd verliest door een minnelijke schikking voor
te stellen. Die tijd kan in een latere fase van de procedure cruciaal blijken voor het
definitief en correct afhandelen van bepaalde zaken. De vraag dient te worden
gesteld of de wetgever het symptoom niet heeft willen behandelen met veel te
drastische middelen. Men kan denken aan het invoeren van een schorsingsgrond
in plaats van een stuitingsgrond als alternatieve remedie. Door het schorsen van de
65
verjaringstermijn bij het voorstellen van een minnelijke schikking zou de vertraging
op een correcte en voldoende wijze kunnen worden geremedieerd. Bovendien zou
deze wijziging ook de hierboven geschetste problemen voor het grootste deel
wegwerken. Het effect van het invoeren van artikel 216bis § 1, tweede lid Sv. zal
later moeten blijken. Vooral bij procedures waarin een minnelijke schikking werd
voorgesteld, maar hieraan om allerlei redenen geen positief gevolg werd gegeven,
zal de doorlooptijd mijns inziens aanzienlijk verlengd worden.
Afdeling 6. De beoordeling van het Openbaar Ministerie over de straf in concreto
137. De gespannen verhouding tussen het Openbaar Ministerie en de zittende
magistratuur kan al meteen worden gevonden in de eerste paragraaf van artikel
216bis Sv. Men stelt namelijk dat het Openbaar Ministerie in concreto dient na te
gaan welke correctionele gevangenisstraf een rechter voor een bepaald feit zou
opleggen. De rechter, die de beste garanties biedt op onafhankelijkheid en
onpartijdigheid, krijgt nooit de kans om de beslissing van het Openbaar Ministerie
af te toetsen op het al dan niet correct zijn ervan. Zelfs een marginale toetsing door
de zittende magistratuur ontbreekt. We kunnen ons afvragen of de basisprincipes
van ons rechtssysteem op deze manier niet worden uitgehold.
138. Een geheel andere situatie, maar wel een gelijkaardige problematiek, krijgen
we wanneer de verdachte een voorstel tot minnelijke schikking weigert. Indien het
Openbaar Ministerie nadien besluit de vervolging verder te zetten, moeten we
nagaan of de straf die het Openbaar Ministerie in concreto zal vorderen niet de
twee jaar gevangenis te boven mag gaan.225 Het lijkt vanzelfsprekend dat het
Openbaar Ministerie nadien niet meer zal mogen terugkomen op een eerder
ingenomen standpunt dat het misdrijf slechts dient te worden bestraft met een
gevangenisstraf van niet meer dan twee jaar.226
225 Het Openbaar Ministerie hoeft na de weigering van haar voorstel de strafvordering niet verder te zetten, maar kan er bijvoorbeeld alsnog voor kiezen om de zaak bijvoorbeeld te seponeren. 226 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 35. De auteurs hebben
Mijns inziens bedoelen de auteurs hier, met niet meer dan twee jaar. Wat ook blijkt uit de context.
66
139. Voor de inwerkingtreding van de wet van 14 april 2011 ging de rechtsleer uit
van het feit dat wanneer het Openbaar Ministerie een minnelijke schikking had
aangeboden die nadien werd geweigerd, men vervolgens geen gevangenisstraf
meer kon vorderen voor het vonnisgerecht. Anders gezegd het Openbaar Ministerie
kan op zijn eerder ingenomen standpunt nadien niet terugkomen.227
140. Eenzelfde benadering dient volgens COOPMAN en HENS te worden
gehanteerd wat betreft de eventuele afgifte of afstand van bepaalde goederen of
vermogensbestanddelen vermeld in het voorstel tot minnelijke schikking. De
auteurs zijn van oordeel dat indien het Openbaar Ministerie deze aanvankelijk niet
heeft gevraagd in het voorstel tot minnelijke schikking, ze er nadien dan ook niet
meer op kan terugkomen. Men zou bijgevolg de facultatieve verbeurdverklaring van
voorheen niet opgenomen goederen niet meer mogen vorderen. 228 Deze
redenering moet naar analogie met de gevangenisstraf worden onderschreven als
correct.
141. Het principe dat de sanctie die het Openbaar Ministerie bij het voorstellen
van de minnelijke schikking dezelfde zal zijn als de sanctie die men zal vorderen
voor het vonnisgerecht moet men beschouwen als een correct principe. Het spreekt
voor zich dat de enige parameters die het Openbaar Ministerie hanteert om de
zwaarte van de sanctie te bepalen dezelfde zijn bij het in overweging nemen van de
rechtsfiguur van de minnelijke schikking, als deze voor de rechter ten gronde.
142. Indien men dit principe niet zou hanteren zou het Openbaar Ministerie in de
verleiding kunnen worden gebracht om nadat een verdachte het voorstel tot
schikken geweigerd heeft, nadien een zwaardere straf te eisen voor het
vonnisgerecht. Een dergelijke benadering zou niet stroken met het principe dat het
Openbaar Ministerie steeds de strafvordering dient in te stellen in eer en geweten
en daarbij in alle objectiviteit moet optreden.
227 S. RAVYSE DE BIE, De transactie als instrument voor fraudebestrijding. Afstemming van de sociale, fiscale en strafrechtelijke aspecten, Antwerpen, Intersentia, 2006, 47. 228 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 35.
67
143. Door het invoeren van bovenstaande redenering vermijdt men ook dat het
Openbaar Ministerie lichtere sancties oplegt om opportuniteitsredenen. Het zou
bijvoorbeeld kunnen dat het Openbaar Ministerie gelet op de feiten meent een
correctionele gevangenisstraf te moeten vorderen die de twee jaar te boven gaat,
maar om opportuniteitsreden toch een lagere sanctie voorstelt om op die manier
een minnelijke schikking te kunnen voorstellen en bijgevolg ook een snelle
afhandeling van het dossier. Door het feit dat men steeds het risico zal lopen dat de
betrokkene een minnelijke schikking zal weigeren en het Openbaar Ministerie
nadien geen zwaardere sanctie meer zal kunnen vorderen, is het riskant om toch
een minnelijke schikking voor te stellen.
144. In dit geval zal de rechter natuurlijk wel de kans krijgen om te oordelen over
de zaak. Het spreekt voor zich dat de voorgestelde straf door het Openbaar
Ministerie niet kan worden afgedwongen voor de rechter. De rechter kan nog
steeds de gepaste sancties nemen die hem door de wet worden toegelaten, dus
ook een effectieve gevangenisstraf die langer is dan twee jaar. De rechter mag het
feit negeren dat er voordien aan de verdachte reeds een minnelijke schikking werd
voorgesteld. Hij dient te oordelen in eer en geweten.
Afdeling 7. Mogelijke discriminatie tussen rechtspersonen en natuurlijke personen.
145. De vraag dient te worden gesteld of de rechtspersonen en natuurlijke
personen samen verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor eenzelfde feit.
Artikel 5, alinea twee van het Strafwetboek geeft hierover een zeer warrige uitleg.
Men dient toch uit te gaan van het principe van decumul zoals dit ook blijkt uit
artikel 5:229
wegens het optreden van een geïdentificeerde natuurlijke persoon, kan enkel degene die de zwaarste fout h 229 Het principe is de decumul van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid. Echter de uitzondering is de samenloop zoals blijkt uit artikel 5, alinea 2 in fine Wanneer de geïdentificeerde natuurlijke persoon de fout wetens en willens heeft gepleegd, kan hij samen met de verantwoordelijke rechtspersoon worden veroordeeld.
68
Men dient echter vast te stellen dat de wetgever geen verdere verduidelijkingen
biedt om na te gaan wie de zwaarste fout heeft gemaakt. Het zal dus aan de
feitenrechter zijn om te beoordelen wie er al dan niet de zwaarste fout heeft begaan
en hoe hierover moet worden geoordeeld.230
146. Ook hier is het zo dat het enkel aan de rechter toekomt om te oordelen aan
wie de zwaarste fout dient te worden toegerekend. Door het verval van de
strafvordering door het afsluiten van een minnelijke schikking zal de rechter echter
nooit de kans krijgen om te oordelen. De beoordeling zal in deze situatie de facto toekomen aan het Openbaar Ministerie. Een toetsing door een onafhankelijke en
onpartijdige rechter is in deze situatie dus niet voorzien.
147. Daarnaast stellen we vast dat het toepassingsgebied van de minnelijke
schikking ten aanzien van rechtspersonen veel groter is dan voor natuurlijke
personen. Dit komt omdat een rechtspersoon alleen maar met een geldboete kan
worden bestraft. 231 Men kan zich de vraag stellen of dit veel grotere
toepassingsgebied voor rechtspersonen geen discriminatie zou kunnen impliceren
ten aanzien van natuurlijke personen.232
Afdeling 8. Het gebrek aan motivering
148. Bij de begripsbepaling stelden we vast dat een voorstel tot minnelijke
schikking dient uit te gaan van het Openbaar Ministerie. Enkel zij kunnen een
opportuniteitsoordeel vellen omtrent het al dan niet voorstellen van de minnelijke
schikking. De verdachte heeft er geen recht op en kan er dus ook niet om vragen.
Men kan zich afvragen welke criteria het Openbaar Ministerie zal hanteren om tot
zijn beslissing te komen. Vast staat dat de wet, die in grote lijnen het
toepassingsgebied afbakent, nog zeer veel beoordelingsruimte laat aan het
Openbaar Ministerie.
230 X. THIEBAUT Pacioli 2000, nr.76. 8. 231 Eventueel na omzetting van de door de wet bepaalde gevangenisstraf via art. 41bis Sw. 232 B. DE RUYVER en K. VAN IMPE RW 2000-01, 461.
69
149. Om aan deze eerste kritiek tegemoet te komen zagen we reeds dat de
Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal dit probleem wel
degelijk inzien. Ze trachten de grote beoordelingsruimte die het Openbaar
Ministerie geniet te temperen door het aanstellen van een referentiemagistraat.
Deze magistraat dient dan te oordelen of het al dan niet opportuun is om, gelet op
de concrete feiten van de zaak, al dan niet een minnelijke schikking voor te stellen.
Echter, deze referentiemagistraat kan enkel oordelen binnen het rechtsgebied
waarvoor hij bevoegd is. Aldus is het niet ondenkbaar dat er tussen de
rechtsgebieden onderling grote verschillen ontstaan.
150. Nochtans is het verschil in beoordeling tussen de verschillende
rechtsgebieden niet de grootste zorg. Het grote probleem van de huidige regeling
moet men zoeken in het gebrek aan motivering van het al dan niet voorstellen van
een minnelijke schikking. De rechtsonderhorige kan niet nagaan of de rechtsfiguur
van de minnelijke schikking wel op een degelijke wijze werd overwogen. Op zich
hoeft de verdachte dit ook helemaal niet te weten want de beslissing ligt in de
handen van het Openbaar Ministerie. De verdachte zou uit de gegeven motivering
geen redenen kunnen aanhalen waarom hij toch voor een minnelijke schikking in
aanmerking zou moeten komen en deze gebrekkige of onvolledige motivering
nadien gaan aanvechten voor de rechter ten gronde. De wet is op dit vlak duidelijk,
enkel het Openbaar Ministerie kan de minnelijke schikking voorstellen.
151. Men is het erover eens dat de motiveringsplicht vervat zit in het geheel van
de algemene rechtsbeginselen, ondanks het gebrek aan een wettelijke verplichting
in deze specifieke situatie. We dienen dan ook allereerst na te gaan of de
motiveringsplicht, als algemeen rechtsbeginsel, van toepassing kan zijn wanneer
de rechtsfiguur van de minnelijke schikking wordt voorgesteld of, net niet wordt
voorgesteld door het Openbaar Ministerie. In het verleden, waarin corruptie nog
een wijd verspreid gebruik was, werd de figuur van de minnelijke schikking vaak
misbruikt. De alternatieve afhandelingsmodaliteit werd volgens DUPONT gezien als
een koehandel in straffen en vriendjespolitiek 233
233 L. DUPONT Panopticon 1984, 469; S. RAVYSE
DE BIE, De transactie
70
152. De vrees voor misbruiken en willekeur door het Openbaar Ministerie bleef
duidelijk aanwezig bij de verschillende wetswijzigingen. Ze komt onder meer tot
uiting in de parlementaire bespreking van de wet van 28 juni 1984 en in de
circulaires van het parket-generaal volgend op de wet van 28 juni 1984 en deze
van de wet van 10 februari 1994.234
153. Wanneer we nagaan of de minnelijke schikking vatbaar is voor misbruik zien
we dat er een gelijkaardige problematiek speelt bij het sepot. Hieronder zullen we
zien dat ook bij de seponering het Openbaar Ministerie een zeer ruime
beoordelingsvrijheid geniet.
Ondanks het feit dat een bespreking van de seponering ons te ver zou leiden en
buiten het opzet van dit werkstuk valt dienen we het hieronder toch kort aan te
halen om de parallellen qua opportuniteitsbeoordeling door het Openbaar Ministerie
aan te tonen.
154. In beginsel dient de procureur des Konings elk strafbaar feit dat hem ter
kennis komt te onderzoeken en er bewijzen over te verzamelen.235 De procureur
des Konings is echter niet verplicht om het misdrijf te vervolgen indien het van
oordeel is dat dit niet opportuun is.236 In dat geval kan hij steunen op art 28quater Sv. om geen strafvordering in te stellen. In tegenstelling tot wat geldt voor de
minnelijke schikking kan het Openbaar Ministerie een zaak niet meer seponeren
wanneer er een gerechtelijk onderzoek werd ingesteld of de verdachte reeds werd
gedagvaard.
Vast staat dat de wetgever aan het Openbaar Ministerie hier een enorme
beoordelingsbevoegdheid geeft die zou kunnen worden misbruikt. Anders dan
als instrument voor fraudebestrijding. Afstemming van de sociale, fiscale en strafrechtelijke aspecten. Antwerpen, Intersentia, 2006, 43. 234 S.CHRISTIAENSENS. PARMENTIER en B. HUBEAU (ed.), De rechter buitenspel. Conflictregeling buiten de rechtbank om, Antwerpen, Kluwer, 1990, 72; PG Gent, R. 60/84, 24 december 1984; PG Gent, R.53/94, 1 november 1994: PG Antw., Circ. 23/94, 20 december 1994. 235 Artikel 28ter Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. S. VANDROMME, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel I: Strafrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, 39. 236 P. TERSAGO NC 2011, 12.
71
wanneer het Openbaar Ministerie dient te oordelen over de minnelijke schikking
speelt bij de beoordeling van de seponering de beoordelingsvrijheid ten volle
aangezien men zich niet dient te houden aan wettelijke voorwaarden.237 Zoals we
bij de bespreking van het toepassingsgebied reeds zagen, is de minnelijke
schikking wel degelijk onderworpen aan toepassingsvoorwaarden en is de vrijheid
van het parket hier dus kleiner, doch is misbruik niet uit te sluiten.238 Nadeel van de
seponering is dat het de strafvordering niet definitief zal doen vervallen. Het gaat
om een louter feitelijke parketbeslissing en is dus steeds herroepbaar.239 Het is dus
geen jurisdictionele beslissing die definitief is.240
155. Wanneer het bovenstaande pleidooi de lezer onvoldoende zou overtuigen
voor de stelling dat het motiveringsbeginsel van toepassing zou moeten zijn indien
het Openbaar Ministerie een minnelijke schikking voorstelt, of net niet voorstelt,
moet men nagaan of dit rechtsbeginsel niet kan helpen tot het respecteren van een
ander beginsel. Meer specifiek het gelijkheidsbeginsel. Dit zullen we in het
volgende onderdeel uitvoerig bespreken en daarbij ook de link leggen met het
zonet besproken motiveringsbeginsel.241
156. Na deze zeer summiere schets van de seponering dienen we vast stellen
dat zowel de seponering als de minnelijke schikking een opportuniteitsbeoordeling
inhouden van het Openbaar Ministerie. Grofweg zijn de verschillen tussen beide
rechtsfiguren te vinden in het definitieve karakter van de minnelijke schikking in
tegenstelling tot een seponering. Anderzijds is het seponeren van een dossier
enkel mogelijk voordat de strafvordering werd ingesteld en is ze niet aan wettelijke
voorwaarden onderworpen waardoor de opportuniteitsbevoegdheid van het
Openbaar Ministerie ten volle speelt.
237 VAN DEN WYNGAERT is van oordeel dat het sepot volledig praetoriaans is. C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, p. 744. 238 Zie supra randnummer 67 e.v. voor de bespreking van het toepassingsgebied. 239 Cass. 25 oktober 1985, RW 1985-86, 2827. 240 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 63; J. VERVAELE - Vergt strafrechtsbeleid
RW 1990-91, 1022. Men dient op te merken dat de seponering niet definitief is, maar dat na het verstrijken van de verjaringstermijn niet meer op de beslissing kan worden teruggekomen. 241 Zie infra randnummer 157.
72
Na deze korte uitweiding naar de figuur van het sepot komen we terug bij onze
initiële vraag. Dient de beoordelingsbevoegdheid van het Openbaar Ministerie tot
uiting te komen in een motivering van haar beslissing?
Afdeling 9. Is het gelijkheidsbeginsel van toepassing?
157. De vraag rijst of het gebrek aan motivering geen ander rechtsbeginsel in de
weg zou kunnen staan, meer bepaald het gelijkheidsbeginsel. We moeten dan ook
nagaan of het gelijkheidsbeginsel van toepassing kan zijn in de situatie waarin het
voorstellen van een minnelijke schikking aan de orde is. Men kan pas nagaan of dit
gelijkheidsbeginsel werd gerespecteerd indien men ook de ratio kent die het
Openbaar Ministerie geeft aan het voorstel tot minnelijke schikking.
158. Het lijkt vanzelfsprekend dat in de situatie waarin twee verdachten voor
exact dezelfde feiten worden vervolgd, eenzelfde voorgeschiedenis hebben (men
kan dan denken aan helemaal geen voorgeschiedenis, met andere woorden een
blanco strafblad) en zich in een gelijkaardige omstandigheden bevinden het niet
logisch zou zijn dat het Openbaar Ministerie slechts aan één van beiden een
minnelijke schikking zou voorstellen.
Ons lijkt het redelijk te mogen verwachten dat het Openbaar Ministerie objectieve
parameters moet hanteren om zijn opportuniteitsoordeel te kunnen vellen. De enige
manier om na te gaan of men die objectieve parameters ook daadwerkelijk hanteert
als beslissingscriterium, is de invoering van een motiveringsplicht.
Afdeling 10. De minnelijke schikking en het non bis in idem-beginsel
§ 1. Begrip
159. Het non bis in idem-beginsel maakt inherent deel uit van ons rechtssysteem
als algemeen rechtsbeginsel. Het wordt uitdrukkelijk als algemeen rechtsbeginsel
73
erkend door het Hof van Cassatie. 242 Het rechtsbeginsel stelt dat niemand
meerdere malen voor eenzelfde feit kan worden vervolgd of berecht.243
160. Het non bis in idem beginsel wordt ook gewaarborgd door artikel 14.7 van
het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (BUPO-
Verdrag) en artikel 4 van het protocol nr. 7 bij het Europese Verdrag voor de
Rechten van de Mens. Dit laatste geniet sinds de ratificatie door België ook directe
werking vanaf 1 juli 2012.244 De late ratificatie wijst erop dat België het lang moeilijk
heeft gehad met de problemen die de dubbele administratieve en strafrechtelijke
sancties met zich meebrengen.245
§ 2. Draagwijdte van het begrip volgens het Hof van Justitie
161. Reeds eerder zagen we dat het afsluiten van een minnelijke schikking het
verval van de strafvordering tot gevolg heeft. Het staat vast dat de minnelijke
schikking geen kracht van rechterlijk gewijsde geniet aangezien een rechter nooit
de mogelijkheid heeft gehad om zich uit te spreken over de minnelijke schikking.
Sommige rechtsleer kwam daardoor tot de vaststelling dat voor de minnelijke
schikking helemaal geen non bis in idem bestond en dit ondanks het feit dat de
strafvordering wel degelijk vervallen was.246
242 Vaststaande cassatierechtspraak, zie ondermeer: Cass. 5 mei 1992, Arr. Cass. 1992, 837; Cass. 7 september 1988, Arr. Cass. 1988-89, 19; Cass. 16 maart 1982, Arr. Cass. 1981-82, 878. 243 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 54. 244 Er wordt aanvaard dat het non bis in idem-beginsel impliciet vervat is in het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zie ondermeer: M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEMtoelichting bij de Una Via- T. Straf. 2013/1, 4; M. ZAGHEDEN de gulden middenweg of de weg zoek? Een analyse van het wetsvoorstel una via in de vervolging
MAES en H. DE CNIJF (ed.), Fiscaal praktijkboek Directe Belastingen 2012-2013, Antwerpen, Kluwer 2012, 237; M. MAUS,
Fisc. Act. 1012/19, 6; M. MAUSROZIE, A. VAN OEVELEN en S. RUTTEN, Toetsing van sancties
door de rechter, Antwerpen, Intersentia, 2011, 105. 245 S. LIPPENS en G. THIEL, Het Belgische una via-model in fiscale strafzaken, Antwerpen, Kluwer Business, 2012, 21; Overgenomen door: E. DEPRÉ, Het una via-principe in het Belgisch fiscaal strafrecht. Welke weg wordt ingeslagen?, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 22, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/853/RUG01-002060853_2013_0001_AC.pdf 246 P. HOET - CABG 2004/1, 5. Dit artikel baseert zijn conclusie op: EHRM 10 februari 2009, Sergey Zolotukhin v. Rusland, appl. nr. 14939/03, RABG 2009, afl. 13, 871, noot. P. HOET.
74
162. Nadat op 11 februari 2003 het arrest Gözütok door het Hof van Justitie werd
geveld, kwam de tot dan gevolgde interpretatie van het Hof van Cassatie met
betrekking tot de non bis in idem-problematiek in het gedrang.247 Het Hof van
Justitie bevestigt in dit arrest dat de effectieve tussenkomst van een rechter niet
noodzakelijk is om het non bis in idem-beginsel toepassing te laten vinden.248 Het
afsluiten van een minnelijke schikking moet bijgevolg een nieuwe strafvervolging
kunnen verhinderen.249
163. Het non bis in idem-beginsel mag er dan wel voor zorgen dat de
strafvordering komt te vervallen, aan een hangende burgerlijke vordering wordt
hierdoor niet geraakt. De burgerlijke vordering kan ook nog steeds worden
ingesteld. Voor de invoering van de una via-wet kon de fraudeur op geen enkele
wijze genieten van immuniteit ten aanzien van fiscale en/of sociale boetes na het
afsluiten van een minnelijke schikking. De fiscus en sociale zekerheid konden
voorheen deze boetes nog steeds vorderen voor de rechtbank.250
Wanneer het Openbaar Ministerie voor 1 november 2012251 aan de verdachte een
minnelijke schikking wou opleggen vereiste dit van de verdachte dat hij in de eerste
plaats de schade die de fiscus of de sociale zekerheid heeft geleden, diende te
vergoeden. Pas dan kon het Openbaar Ministerie aan de verdachte een minnelijke
schikking voorstellen. Dit voorstel zal de betaling van een bepaalde geldsom
inhouden. Wanneer de verdachte nadien ook nog eens geconfronteerd werd met
een fiscale en/of een sociale boete zou dit er kunnen toe leiden dat de
247 Zie infra randnummer 167 e.v. 248 HvJ 11 februari 2003, Gözütok, C-187/01; C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, p. 819. Een zeer beknopte bespreking van het arrest is te vinden Gözütok is te vinden in: B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 57. 249 T. ONGENA -regel en de Schengen-landen. Ook buitenlandse transacties
NJW 2003, 767. 250 B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 57; Zie evenwel B. COOPMAN en K. HENS
TFR 2010, afl. 382, 511, noot onder EHRM 16 september 2009. 251 -principe in de vervolging van
gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 22 oktober 2012 en is tien dagen na de publicatie, op 1 november 2012, in werking getreden.
75
proportionaliteit van het totaal aan opgelegde sancties in het gedrang komt. 252
Deze situatie werd door de rechtsleer niet wenselijk geacht en zoals een verdere
bespreking duidelijk zal maken poogde de una via-wet van 20 september 2012
deze situatie te remediëren.253
§ 3. Draagwijdte van het begrip volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
164. Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelde
reeds vele malen over de non bis in idem-kwestie.254 We dienen echter vast te
stellen dat de rechtspraak over dit onderwerp voor 2009 niet altijd als coherent kan
worden beschouwd.255 Het was met het arrest Zolotukhin van 10 februari 2009 dat
het EHRM duidelijkheid verschafte betreffende de draagwijdte van het non bis in idem-beginsel.256 Het non bis in idem-beginsel dat vervat zit in artikel 7 van het
Zevende Aanvullend Protocol EVRM is volgens het Europees Hof voor de Rechten
van de Mens geschonden bij een tweede strafrechtelijke vervolging van een
persoon voor dezelfde feiten of wezenlijk dezelfde feiten. De juridische kwalificatie
van de feiten in het nationale recht is bijgevolg zonder belang.257 Deze visie werd
nadien in het arrest Ruotsalainen van 16 juni 2009 bevestigd.258 Concluderend
kunnen we stellen dat de visie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
met betrekking tot het non bis in idem-beginsel zonder meer duidelijk is. We dienen
ook vast te stellen dat deze visie verschilt van deze die wordt aangehouden door
het Hof van Cassatie.
252 K. ANTHONISSEN en G. VERVECKEN AUS en M. ROZIE, (ed.), Actuele problemen van het fiscaal strafrecht, Antwerpen, Intersentia, 2011, 749. 253 Voor een bespreking van de una via-wet zie randnummer 209 e.v. 254 EHRM 23 oktober 1995, Gradinger t. Oostenrijk; EHRM 30 juni 1998, Oliveira t. Zwitserland; EHRM 14 september 1999, Ponsetti en Chesnel t. Frankrijk; EHRM 29 mei 2001, Fischer t. Oostenrijk. 255 A. DE NAUW mulatie van straffen en administratieve sancties met een strafrechtelijk karakter
DE RUYCK (ed.), Brugge, die Keure, 2011, 12; C. CONINGS NJW 2012, 277. 256 EHRM 10 februari 2009, Zolotukhin t. Rusland, RABG 2009, 871, noot P. HOET. 257 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via- T. Straf. 2013/1, 4; M. MAUS Fisc. Act. 1012/19, 6; L. VERMEULEN -RW 2011-12, 1675. 258 EHRM 16 juni 2009, Ruotsalainen t. Finland, TFR 2010, 501, noot B. COOPMAN en K. HENS.
76
165. Van België zal door het EHRM worden verwacht dat zij haar rechtspraak zal
wijzigen. Echter het feit dat het Belgische rechtssysteem een groot belang hecht
aan administratieve sanctiemiddelen enerzijds en anderzijds de bijzondere
betekenis die in België wordt toegekend aan zowel de strafrechtelijke procedure als
aan de strafsanctie verklaren waarom België zolang aarzelde om de rechtspraak
van EHRM te implementeren met betrekking tot het non bis in idem-beginsel.259 De
hierboven geschetste ratificatie van het zevende protocol van het EVRM vormde
het beginpunt van deze implementatie en de una via-wet het voorlopige sluitstuk
ervan.
§ 4. Draagwijdte van het begrip volgens het Belgische Hof van Cassatie
166. Het Hof van Cassatie aanvaardde wel sinds 1999 dat (fiscaal)
administratieve sancties straffen kunnen zijn in de zin van artikel 14 van het BUPO-
Verdrag.260 Het Hof ging evenwel niet zover om te besluiten dat het non bis in idem beginsel toepassing kon vinden. Het beginsel werd zelfs expliciet uitgesloten in fiscalibus.261 De zienswijze van het Hof kon worden gestaafd aan de hand van de
strafbepalingen in de verschillende fiscale wetboeken waaronder het wetboek van
de inkomstenbelasting. De strafsancties vermeld in deze wetboeken dienen te
worden toegepast 262
Het Hof van Cassatie was eerder voorstander van een vorm van aanrekening. Men
diende bij het uitspreken van de tweede sanctie, de eerste reeds opgelegde sanctie
mee in rekening te brengen.263 Het lijkt dat het Hof hier onvoldoende lef heeft
259 S. LIPPENS en G. THIEL, Het Belgische una via-model in fiscale strafzaken, Antwerpen, Kluwer Business, 2012, 20; Overgenomen door: E. DEPRÉ, Het una via-principe in het Belgisch fiscaal strafrecht. Welke weg wordt ingeslagen?, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 22, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/853/RUG01-002060853_2013_0001_AC.pdf. 260 Cass. 5 februari 1999, Arr. Cass. 1999, 155, RW 1998-99, 1352, TFR 1999, nr. 167, 381-385. 261 S. LIPPENS en G. THIEL, Het Belgische una via-model in fiscale strafzaken, Antwerpen, Kluwer Business, 2012, 27. 262 J. SPEECKE Una via TFR 2013, 948. 263 Cass. 5 februari 1999, Arr. Cass. 1999, 155; A. DE NAUWadministratieve sancties met een strafrechtelijk in F. DE RUYCK (ed.), Brugge, die Keure, 2011, 3; R. VERSTRAETEN, Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 168.
77
getoond om het non bis in idem-beginsel een ruimer toepassingsgebied toe te
kennen. Ook sommige rechtsleer en rechtspraak volgden deze mening.264
167. Volgens het Hof moet het gaan om feiten die gelijk zijn of wezenlijk gelijk zijn
aan de feiten waarop de andere inbreuk is gebaseerd. Niet alleen dezelfde feiten,
maar dus ook feiten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden door hun voorwerp
en hun aard.265 Het non bis in idem-beginsel wordt dus geschonden wanneer een
persoon, na een eerste bestraffing met een sanctie in de zin van artikel 6 EVRM
wordt vervolgd door de overheid.266
De draagwijdte van het non bis in idem beginsel beperkte zich aldus tot de
strafvordering, ook al vereiste het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een
ruimer toepassingsgebied. Met de komst van de una via-wet moet bovenstaand
toepassingsgebied opnieuw worden herbekeken.267
168. In de jaren voorafgaand aan de totstandkoming van de una via-wet klonk de
roep om een beperking van de dubbele mogelijkheid tot bestraffing steeds luider.
De rechtsleer pleitte ervoor om voorrangsregels uit te werken en duidelijke
wettelijke bepalingen in te voeren om de sanctioneringsbevoegdheid bij één enkel
orgaan te leggen.268 Door de totstandkoming van de una via-wet werd er op het
gebied van het fiscaal strafrecht gehoor gegeven aan deze oproep.
264 A. DE NAUW sancties met een strafrechtelijk karakter
DE RUYCK (ed.), Brugge, die Keure, 2011, 6; M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via-Wet
T. Straf. 2013/1, 4; C. CONINGSNJW 2012, 280; J. VANPRAET,
non bis in idem RW 2008-09, 523. 265 P. HOET van feiten of van inbreuken en van strafrechtelijke vervolgingen of van
RABG 2009, 895; E. DEPRÉ, Het una via-principe in het Belgisch fiscaal strafrecht. Welke weg wordt ingeslagen?, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 26-31, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/853/RUG01-002060853_2013_0001_AC.pdf 266 M. MAUS en E. VANDOOREN DE JONCKHEERE (ed.), De fiscale procedure, Brugge, Die Keure, 2012, 355. E. DEPRÉ, Het una via-principe in het Belgisch fiscaal strafrecht. Welke weg wordt ingeslagen?, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 26, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/853/RUG01-002060853_2013_0001_AC.pdf. 267 Zie infra randnummer 213 e.v. 268 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via- T. Straf. 2013/1, 5; C. CONINGS NJW 2012, 281; J. PUT, Bis sed non idem. Een denkoefening over de toepassing van het non bis in idem-beginsel op de
78
§ 5. Draagwijdte van het begrip sinds de una via-wet
169. De una via-wet van 20 september 2012 heeft, althans in fiscale strafzaken,
een oplossing geboden aan de hierboven besproken vaststelling dat het geheel
aan sancties disproportioneel kon worden bevonden. Sinds de invoering ervan
dient men een strikte interpretatie te hanteren van het non bis in idem beginsel
waardoor het niet langer mogelijk is om administratieve geldboetes te combineren
met de minnelijke schikking. Verderop in dit werk maken we een beknopte analyse
van de invoering van het una via-beginsel.269 Volgens de Belgische rechtspraak,
met het Hof van Cassatie op kop, vielen fiscale boetes niet onder het non bis in idem-beginsel. Men dient echter vast te stellen dat een ruime interpretatie van de
strafrechtelijke betekenis van dit beginsel tot de vaststelling zal leiden dat men voor
eenzelfde feitencomplex twee verschillende sancties opgelegd kon krijgen en aldus
twee maal een veroordeling.270 Het dossier kon nog steeds cumulatief via twee
verschillende sporen worden afgehandeld, enerzijds de fiscaalrechtelijke
afhandeling, de administratieve weg, en anderzijds een strafrechtelijke afhandeling.
170. De parlementaire voorbereiding naar aanleiding van de una via-wet toont
aan dat de wet er is gekomen naar aanleiding van de recente rechtspraak van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens, meer bepaald het arrest Zolotukhin
dat hierboven reeds uitvoerig werd besproken.271
RW 2001-02, 952; Daarnaast leidde het Cassatiearrest van 25 mei 2011 opnieuw tot veel wrevel in de rechtsleer. Het lijkt ons nuttig om een korte uiteenzetting van de feiten te geven. Een werkloze had nagelaten vooraleer te werken zijn controlekaart door te halen met onuitwisbare inkt. Nadat hij door de RVA tijdelijk van werkloosheidsuitkering was uitgesloten werd hij ook nog eens strafrechtelijk vervolgd. Het Hof kwam tot de conclusie dat het algemeen non bis in idem-beginsel hierdoor niet werd geschonden aangezien de bestanddelen van de twee misdrijven niet dezelfde waren. In casu werd het strafbaar gestelde moreel bestanddeel geacht verschillend te zijn aangezien er slechts voor één van de sancties opzet vereist was. Zie ook L. VERMEULEN -Cass. 25 mei 2011), RW 2011-12, 1678; G. RANERI Non bis in idem La cour de cassation rejette-t-elle la jurisprudence Zolotoukhine JTT 2012, 54. 269 Zie infra randnummer 209 e.v. 270 M. ZAGHEDEN g of de weg zoek? Een analyse van het wetsvoorstel una via MAES en H. DE CNIJF (ed.), Fiscaal praktijkboek Directe Belastingen 2012-2013, Antwerpen, Kluwer 2012, 237 e.v.; J. SPEECKE Una via TFR 2013, 948. 271 -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 1973/001, 7.
79
171. Via de invoering van het una via-model zal een inbreuk ofwel administratief
ofwel strafrechtelijk worden afgehandeld. De keuze voor de ene weg sluit dan de
andere weg uit. Wanneer men in een bepaalde zaak tot een minnelijke schikking
komt leidt dit tot het verval van de strafvordering. De zaak is in dat geval
strafrechtelijk afgehandeld en meteen ook administratief.
172. We dienen op te merken dat de una via-wet de nadruk legt op het vermijden
van de dubbele sanctionering van dezelfde feiten. Het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens hanteert in zijn rechtspraak echter de bewoording
.272 Voldoen aan het non bis in idem-beginsel impliceert dus volgens de
rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens een verbod op
dubbele vervolging. SMET stelt zich de vraag of het louter niet opeisbaar zijn van
opgelegde administratieve sancties bij een gerechtelijke afhandeling hieraan
voldoen.273
§ 6. Beïnvloedt de huidige benadering van het non bis in idem-beginsel de minnelijke schikking?
173. We zagen hierboven reeds uitvoerig dat de verdachte op voorstel van het
Openbaar Ministerie een minnelijke schikking kan sluiten. Krachtens artikel 216bis,
§ 6 Sv. is dit enkel mogelijk indien hij de door hem verschuldigde belastingen met
inbegrip van de interesten betaalt. 274 Het sluiten van een minnelijke schikking
bestaat dan uit de betaling van een bijkomende geldsom en/ of eventuele
verbeurdverklaring. De bijkomende geldsom is echter wel beperkt tot het
maximumbedrag in de wet bepaald voor het bijhorende misdrijf.
Door de invoering van het una via-beginsel in fiscale strafzaken kunnen er sinds 1
november 2012 enkele moeilijkheden opduiken. 272 EHRM 10 februari 2009, Zolotukhin t. Rusland, RABG 2009, 871, noot P. HOET; EHRM 16 juni 2009, TFR 2010, 501. 273 F. SMET Fiscoloog 2012, nr. 1317, 8. 274 Volgens SMET was het initieel de bedoeling van de wetgever om de verdachte de verschuldigde belastingen te laten betalen met daarbovenop de verschuldigde belastingverhogingen. Hij verwijst hiervoor naar de parlementaire voorbereiding. F. SMET hikking: een
Fiscoloog 2012, nr. 1317, 8; Wetsontwerp 14 maart 2011 houdende diverse bepalingen, verslag namens de commissie voor de financiën en de begroting, Parl. St. Kamer 2010-11, nr. 53 - 1208/012, 43.
80
174. Een eerste moeilijkheid kwam reeds aan de orde daar waar we de werking
van de wet in de tijd hebben besproken bij de invoering van de una via-wet.275 In
essentie kwam het erop neer dat wanneer de strafvervolging op datum van 1
november 2012 reeds aanhangig was, de fiscaal administratieve sancties niet
langer opeisbaar waren. Tegelijk konden de hogere strafrechtelijke fiscale boetes
maar worden opgelegd voor feiten gepleegd na 31 oktober 2012. De strafrechtelijke
boetes voor oudere misdrijven blijven beperkt en aldus de maximaal te betalen
geldsom wanneer men de zaak wenste af te handelen via een minnelijke schikking.
175. Een tweede probleem ontstaat wanneer de verdachte reeds bepaalde
administratieve sancties heeft betaald voor de inwerkingtreding van de una via-wet
op 1 november 2012 en er nadien nog een gerechtelijk onderzoek werd ingesteld of
nog zal worden ingesteld. De wet biedt in deze situatie geen antwoord. Een eerste
logische conclusie van de rechter zou kunnen zijn dat men het aanrekeningprincipe
uit de vroegere cassatierechtspraak hanteert om tot een besluit te komen.276 Hij zal
in dat geval rekening houden met de reeds betaalde administratieve sancties om
de hoogte van de strafrechtelijke geldboete te betalen.
176. Toch lijkt het aangewezen dat de rechter reeds de nodige erkenning
toebedeelt aan de striktere interpretatie die gehanteerd wordt in de rechtspraak van
het Europese Hof voor de Rechten van de Mens277 en in de una via-wet van 20
september 2012. In die gevallen waarin de verdachte de hem opgelegde
administratieve sancties reeds heeft uitgevoerd zal de rechter de nodige
voorzichtigheid aan de dag moeten leggen om toch nog strafsancties op te leggen.
Indien de gevatte rechter oordeelt toch strafsancties te moeten opleggen, bestaat
de vrees dat dit in vele gevallen zal leiden tot een eindeloze procedureslag.
177. Op te merken valt dat ook in de omzendbrief die werd uitgebracht door het
College van procureurs-generaal naar aanleiding van de una via-wet van 20
275 Zie infra randnummer 243 276Zie supra randnummer 166 e.v. Cass. 5 februari 1999, Arr. Cass. 1999, 155; A. DE NAUW,
Zolotouk DE RUYCK (ed.), Brugge, die Keure, 2011, 3; R. VERSTRAETEN, Handboek Strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 168. 277 EHRM 10 februari 2009, Zolotukhin t. Rusland, RABG 2009, 871, noot P. HOET.
81
september 2012, er sprake is van een uitdrukkelijke erkenning van het non bis in idem-beginsel.278 De omzendbrief stelt dat het duidelijk moet zijn dat de visie van
Europese Hof voor de Rechten van de Mens over het non bis in idem-beginsel in
aanmerking dient genomen te worden in de Belgische (fiscale) rechtssfeer.279 Het
lijkt er aldus op dat ook het College van procureurs-generaal van oordeel is dat het
non bis in idem-beginsel onmiddellijk dient te worden toegepast in procedures die
vallen onder de hierboven beschreven voorwaarden.
178. Concluderend kunnen we stellen dat una via-wet van 20 september 2012
een grote invloed heeft uitgeoefend op de verruimde minnelijke schikking zoals
deze bestond sinds de wet van 14 april 2011 en de daaropvolgende reparatiewet
van 11 juli 2011. De striktere interpretatie van het non bis in idem-beginsel is op het
eerste zicht problematisch in de overgangsperiode omdat sommige onderdelen
onvoldoende werden uitgeklaard. Het lijkt erop dat deze overgangsproblemen de
eerste jaren nog niet meteen van de baan zullen zijn aangezien de gerechtelijke
fiscale procedures tergend lang kunnen aanslepen en het overgangsrecht in vele
gevallen nog van invloed zullen zijn. Pas voor feiten die werden gepleegd na 31
oktober 2012 kan men met zekerheid de problematiek van de werking van de wet
in de tijd uitsluiten.
179. Toch lijkt het dat ook nadien nog steeds moeilijkheden zullen worden
ondervonden in de relatie tussen de minnelijke schikking en de administratieve
afhandeling van de feiten. De omschrijving van het non bis in idem-beginsel blijkt
onvoldoende helder uit de una via-wet. Uit dit gebrek aan helderheid valt met grote
zekerheid af te leiden dat dit zal leiden tot een gebrek aan rechtszekerheid. Laat de
rechtszekerheid nu net fundamenteel zijn in het overleg tussen de
belastingplichtige, de fiscale administratie en het Openbare Ministerie.280
278 . F. SMET Fiscoloog 2012, nr. 1317,
Fiscoloog 2012, nr.1300, 6; Deze laatste auteur heeft het over sociale en fiscale zaken. De omzendbrief heeft het enkel over fiscale zaken. 279 College van procureurs-generaal, COL 11/2012, Brussel, 22 oktober 2012, 9. 280 F. SMET Fiscoloog 2012, nr. 1317, 10.
82
Afdeling 11. Het akkoord over de te vergoeden schade
§ 1. Ten aanzien van de slachtoffers
180. De wetswijzingen van 10 februari 1994 wijzigden de voordien essentiële
voorwaarde dat het afsluiten van een minnelijke schikking uitgesloten was wanneer
de schade die het misdrijf aan een ander had veroorzaakt niet volledig en definitief
was vergoed. Deze bepaling zorgde ervoor dat de minnelijke schikking vaak geen
toepassing kon vinden omdat er geen akkoord kon worden gevonden tussen de
dader en het slachtoffer over het vergoeden van de veroorzaakte schade.281 Door
dit onderdeel liepen procedures vaak eindeloos vertraging op. Vooral wanneer er
een deskundige moest worden aangesteld voor het vaststellen van lichamelijke
schade kon de minnelijke schikking om deze reden niet plaatsvinden. 282 De
doelstelling die werd nagestreefd door de wetgever om procedures minder lang te
laten aanslepen werd niet bereikt.
181. Deze voorwaarde kon ook worden misbruikt door de slachtoffers van een
misdrijf. Indien ze niet akkoord gingen met het voorstellen van een minnelijke
schikking door het Openbaar Ministerie konden ze hier in beginsel niet tegen
protesteren. Men kon als slachtoffer wel de effectieve toepassing van de minnelijke
schikking verhinderen door een buitensporig hoge schadevergoeding te eisen. De
verdachte die toch wou genieten van deze mogelijkheid tot verval van
strafvordering werd in dat geval gedwongen tot het betalen van een buitensporig
hoge schadevergoeding.283
182. Bij de invoering van artikel 216bis Sv. heeft men veel aandacht gehad voor
de vergoeding van de slachtoffers. Men ging er van in het begin vanuit dat de
loutere overeenstemming over de te vergoeden schade niet volstond om een
281 G. HALLOY JT 1969, nr. 4658, 312. 282 J. CUYPERS
Panopticon, 1991, 458-600; W. BROSENSdo RW 1988-89, 319-320; B. DE RUYVER en K. VAN IMPE
RW 2000-01, 460. 283 B. DE RUYVER en K. VAN IMPE RW 2000-01, 460.
83
minnelijke schikking te kunnen voorstellen.284 Wel bestond er, zoals verderop nog
zal blijken, reeds discussie of een verdachte die onvermogend bleek te zijn of niet
meteen de volledige schadevergoeding kon ophoesten dan van het
toepassingsgebied zou moeten worden uitgesloten. Uiteindelijk koos de wetgever
ervoor om de voorwaarde te behouden om te vermijden dat het slachtoffer in
bepaalde gevallen zonder enige vorm van genoegdoening zou achterblijven. 285
Mijns inziens is de uiteindelijke beslissing van de wetgever de juiste. Het principe
dat een slachtoffer dient te worden vergoed voor het leed dat hem werd aangedaan
strookt met het rechtvaardigheidsgevoel van het publiek.
183. De wetswijziging leidde niet tot een wijziging van het bovenstaande principe,
enkel tot een minder strikte toepassing ervan. Het Openbaar Ministerie kan een
minnelijke schikking voorstellen als de dader in een geschrift zijn burgerlijke
aansprakelijkheid erkent en het bewijs levert van de vergoeding van het niet
betwiste gedeelte van de schade en de regeling daarvan. Dit principe bleef
ongewijzigd door latere wetswijzigingen en is vandaag terug te vinden in artikel
216bis, § 4 Sv. Hierdoor ontstaat een onweerlegbaar vermoeden van fout.286 Het is
belangrijk om hier te onderstrepen dat de wet niet vereist dat tot een erkenning van
de strafrechtelijke verantwoordelijk wordt overgegaan.287
184. We kunnen concluderen dat deze wetswijziging zijn beoogde doel bereikt.
Door de gekozen oplossing wordt de schade die aan een ander werd veroorzaakt
nog steeds vergoed, zij het op een later tijdstip. De minnelijke schikking kan op
deze manier in een veel vroegere fase van de procedure worden voorgesteld of
kan nu worden voorgesteld in gevallen waar het vroeger niet mogelijk bleek te zijn.
Ook de mogelijkheid van het slachtoffer om misbruik te maken van deze
voorwaarde wordt hiermee ongedaan gemaakt.
185. Ook al lijkt deze evolutie op het eerste zicht zeer positief, toch bestaat er een
keerzijde van de medaille waarvoor voorlopig geen afdoende wettelijke oplossing
284 Parl. St. Senaat 1982-83, 381/2, 6. 285 Parl. St. Kamer 1983-84, 698/4. 286 S. RAVYSE DE BIE, De transactie als instrument voor fraudebestrijding. Afstemming van de sociale, fiscale en strafrechtelijke aspecten. Antwerpen, Intersentia, 2006, 35. 287 College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30 mei 2012, 7.
84
bestaat. Wanneer het Openbaar Ministerie ervoor zou kiezen om een minnelijke
schikking voor te stellen aan de verdachte van een misdrijf zonder dat deze de
schade die het misdrijf aan een ander had veroorzaakt niet volledig en definitief
heeft vergoed, dan bestaat het risico dat de minnelijke schikking definitief wordt
uitgevoerd alvorens over de burgerlijke vordering van het slachtoffer een uitspraak
werd gedaan. De minnelijke schikking zal er nagenoeg altijd in bestaan dat aan de
verdachte een bepaalde geldboete wordt opgelegd om het verval van de
strafvordering te bekomen. De kans is hier niet onbestaande dat de verdachte zijn
volledige vermogen zal moeten aanspreken om het verval van de strafvordering te
bekomen en bijgevolg niet meer in staat zal zijn om de hem opgelegde
schadevergoeding nog te betalen. Dit kan het perverse effect hebben dat de
verdachte geen strafrechtelijke veroordeling oploopt en de geleden schade niet kan
vergoeden. Het slachtoffer zal dan zowel moreel, door het feit dat de dader niet
gestraft werd voor zijn daden, als materieel, door het feit dat de geleden schade
niet werd vergoed, nadeel lijden. Het Openbaar Ministerie hoeft geen rekening te
houden met de vermogenstoestand van de verdachte om de hoogte van het bedrag
van de voor te stellen minnelijke schikking te bepalen. In artikel 216bis § 1, vierde
lid Sv. blijkt dat het Openbaar Ministerie de vaststelling van de geldsom moet
bepalen in verhouding tot de zwaarte van het misdrijf. Men neemt daarnaast ook
nog een deel van de terugvorderbare gerechtskosten in rekening en men dient ook
rekening te houden met de reeds in beslag genomen goederen.288 Uit niets blijkt
echter dat de vermogenstoestand van de verdachte een rol zou kunnen spelen.
Om deze keerzijde op te lossen kunnen er verschillende suggesties worden
gedaan. In de eerste instantie kan er aan het Openbaar Ministerie worden
gevraagd om voor het voorstellen van een minnelijke schikking een onderzoek te
doen bij de verdachte naar zijn financiële draagkracht. Het Openbaar Ministerie zal
erover moeten waken dat het vermogen van de verdachte als voldoende kan
worden beschouwd om de schadevergoeding die men redelijkerwijze kan
verwachten te vergoeden. Deze voorgestelde oplossing kan moeilijk als afdoende
en waterdicht worden beschouwd. Het vermogen van de verdachte kan van dag tot
dag veranderen en bovendien wordt er op die manier gevraagd aan het Openbaar
Ministerie om zich (voorlopig) in de plaats te stellen van de rechter die zal moeten 288 Artikel 216bis § 1, vijfde lid Sv.; respectievelijk artikel 216bis § 1, zesde lid Sv.
85
oordelen over de burgerlijke vordering. Wanneer er voor de schadevergoeding dan
ook nog eens een deskundige moeten worden aangesteld voor bijvoorbeeld het
bepalen van de schadevergoeding voor de geleden lichamelijke schade, moet het
Openbaar Ministerie al in zijn plaats op een voorlopige wijze gaan oordelen. Dit lijkt
te verregaand. Bovendien zou het opnieuw een snelle afhandeling van de
minnelijke schikking in de weg staan en de werklast van het Openbaar Ministerie
verhogen. Ook de kosten van de rechtspleging worden op deze manier verhoogd
daar er eigenlijk twee instanties, enerzijds het Openbaar Ministerie en anderzijds
de deskundige en/of de rechter oordelen over het bedrag van de vergoeding voor
de geleden schade.
186. Een alternatieve oplossing zou kunnen zijn dat de minnelijke schikking wel
kan worden voorgesteld indien de dader in een geschrift zijn burgerlijke
aansprakelijkheid erkent en het bewijs levert van de vergoeding van het niet
betwiste gedeelte van de schade en de regeling ervan, maar dat de effectieve
uitvoering van de minnelijke schikking en bijgevolg ook het effectieve verval van de
strafvordering achterwege blijven tot dat de veroorzaakte schade volledig en
definitief werd vergoed. Aldus komen we eigenlijk tot een tussenoplossing tussen
de huidige wetsbepaling van artikel 216bis § 4 Sv. en de bepaling zoals deze
bestond voor de wetswijziging door art. 1 van de wet van 10 februari 1994. Maar
met deze oplossing komen ook de nadelen van de strikte toepassing door de oude
bepaling opnieuw naar boven. Het slachtoffer dat niet wil dat er een minnelijke
schikking zou worden voorgesteld kan nu de burgerlijke procedure zoveel mogelijk
proberen rekken door het vragen van bijkomende onderzoeken. Er is in deze
oplossingssuggestie wel een verbetering in die zin dat er een onpartijdige en
onafhankelijke rechter de controle houdt over het tijdsverloop van de procedure en
de uiteindelijke beslissing van de hoogte van het bedrag van de schadevergoeding.
Met deze suggestie ontstaan er echter nog andere problemen. Wanneer men de
burgerlijke rechter laat oordelen over de hoogte van de schadevergoeding en
daarvan de uitvoering van de minnelijke schikking laat afhangen dan komt het
in het gedrang. Wanneer de
strafvordering dan toch niet blijkt te vervallen heeft de burgerlijke rechtspraak reeds
een uitspraak geveld. Artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van
Strafvordering bepaalt dat de burgerlijke rechtsvordering wordt geschorst zolang
86
niet definitief is geoordeeld over de strafvordering die voor of gedurende de
burgerlijke rechtsvordering is ingesteld. Door de voorgestelde oplossing komt dit
principe op de helling te staan. Nochtans is dit principe essentieel voor een goede
rechtsbedeling. Het kan niet dat als de verdachte door de strafrechter onschuldig
wordt bevonden, en hij dan toch nog dient in te staan voor de vergoeding van de
geleden schade. We moeten dan ook concluderen dat de voorgestelde suggestie
hier geen toepassing kan vinden en moet worden genegeerd.
187. Een laatste suggestie zou kunnen zijn dat de huidig geldende principes
behouden blijven, maar dat wanneer de minnelijke schikking wordt uitgevoerd en er
nog geen uitspraak is over de burgerlijke vordering tot vergoeding van de geleden
schade werd uitgesproken, dat het bedrag van de minnelijke schikking in dat geval
wordt geblokkeerd totdat er een definitieve uitspraak plaatsvindt over de burgerlijke
vordering. Mocht blijken dat de verdachte onvermogend is om het bedrag ter
vergoeding van de geleden schade waartoe hij werd veroordeeld, zou het bedrag
van de minnelijke schikking bij voorrang kunnen worden aangewend om de
slachtoffers te vergoeden. Op die manier ontstaat er bij de bevolking een groter
gevoel van rechtvaardigheid en krijgen de slachtoffers in de mate van het mogelijke
toch genoegdoening voor het onrecht dat hen werd aangedaan. Het Openbaar
Ministerie zou in dit geval wel nog een vordering behouden op de verdachte om het
bedrag dat het heeft moeten doorstorten aan de slachtoffers toch nog te kunnen
recupereren.
188. We kunnen concluderen dat de wetswijziging door art. 1 van de wet van 10
februari 1994 een vooruitgang betekent voor de rechtsfiguur van de minnelijke
schikking en de maatschappij in haar geheel. De eerste twee suggesties die
hierboven werden aangehaald kunnen als onvolledig of gewoonweg fout worden
beschouwd. De derde suggestie daarentegen lijkt een afdoende oplossing te geven
voor de bezorgdheid om het potentiële onvermogen van de verdachte te kunnen
tegen gaan. Het lijkt ons dan ook aangewezen dat de wetgever deze suggestie
verder zou onderzoeken.
87
§ 2. Ten aanzien van de fiscus en de sociale zekerheid
189. Op heden geniet de fiscus bij het afsluiten van een minnelijke schikking geen
zekerheid dat de verdachte zich na zich akkoord te verklaren, effectief zal betalen.
Het zou kunnen dat de verdachte toch nog zal proberen om zich onvermogend te
maken of zich effectief reeds onvermogend heeft gemaakt. De vraag is dan ook of
er voor de fiscus en de sociale zekerheid een zekerheidsmechanisme zou moeten
worden uitgebouwd.
190. Dit lijkt niet noodzakelijk. Het verval van de strafvordering is pas definitief
wanneer men effectief is overgegaan tot uitvoering van de voorgestelde minnelijke
schikking. Aldus kan het Openbaar Ministerie een niet betaalde minnelijke
schikking interpreteren als een weigering om de minnelijke schikking te
aanvaarden. Bijgevolg kan men de strafvordering verderzetten.
191. Wanneer het duidelijk is dat de verdachte een voorstel tot minnelijke
schikking nooit zal kunnen betalen, lijkt een veroordeling van de verdachte de enige
mogelijke uitweg. Het Openbaar Ministerie mag mijns inziens niet te snel deze
conclusie trekken en zou eerst moeten meezoeken naar een oplossing voor de
verdachte om toch nog een betaling van het voorgestelde bedrag mogelijk te
maken. Men kan hierbij denken aan ondermeer betalingsuitstel, een
afbetalingsplan, kwijtschelding van interesten en schuldbemiddeling. 289 Enige
creativiteit met betrekking tot de effectieve betaling van de verschuldigde som werd
ook voorzien in de wet. De procureur des Konings moet dan wel het onherroepelijk
minnelijke schikking.290 een
effectief verval van de strafvordering te garanderen.
289 K. ANTHONISSEN en G. VERVECKEN AFT 2012, afl. 3, 13. 290 K. ANTHONISSEN en G. VERVECKEN AFT 2012, afl. 3, 13.
88
Afdeling 12. Het Openbaar Ministerie versus de zittende magistratuur
192. Zoals hierboven reeds werd toegelicht werd de minnelijke schikking op
procedureel vlak uitvoerig uitgebreid door de wet van 14 april 2011 en de
reparatiewet van 11 juli 2011. Daar waar het vroeger niet mogelijk was voor het
Openbaar Ministerie om nog een minnelijke schikking voor te stellen wanneer de
strafvordering reeds was ingesteld, kan de procureur des Konings vandaag nog
steeds een minnelijke schikking voorstellen tijdens het gerechtelijk onderzoek en
zelfs tijdens de behandeling ten gronde, voor zover nog geen vonnis of arrest werd
uitgesproken dat reeds kracht van gewijsde heeft verkregen. 291 Dit heeft uiteraard
gevolgen voor de beslissingsmacht van de rechter ten gronde. Echter de
procedurele uitbreiding die vanuit een theoretisch standpunt revolutionair lijkt, blijkt
in de praktijk eerder evolutief en aan te sluiten bij een voorheen reeds praetoriaans
gegroeide werkwijze.
193. Er bestond reeds een systeem in de praktijk die de huidige doelstelling van
de wetswijziging benadert, maar die toch niet gelijk loopt qua uitwerking. Na het
instellen van een gerechtelijk onderzoek of de procedure ten gronde werden er toch
nog akkoorden gesloten tussen enerzijds het parket en de administratie en
anderzijds de verdachten. Na het sluiten van een akkoord werden deze voorgelegd
aan respectievelijk de onderzoeksrechter of de rechter ten gronde naargelang het
geval. Het parket vordert dan overeenkomstig de gemaakte afspraken. Dit kan, ook
weer naargelang het geval, gaan om opschorting van de uitspraak van de
veroordeling, een eenvoudige schuldverklaring wanneer de redelijke termijn dreigt
overschreden te worden en dergelijke meer.
De auteurs DECAIGNY, DE HERT en VAN GARSSE hebben via mediaberichten
vastgesteld dat de gegroeide praktijk ook na de wetswijziging is blijven verder
bestaan.292
291 Zie supra randnummer 53 e.v. en artikel 216bis § 2, eerste lid Sv. 292 T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSEen 11 juli 2011: verruiming van de buitengerechtelijke afhandeling en fuRW 2011-12, afl. 12, 559; Als concreet voorbeeld halen ze de schikking aan die de familie Hendrickx (stichters van onder meer Henrad en Henco sloot met de Belgische Staat. Ze betaalden
89
194. Voor deze praetoriaanse werkwijze bestaat vanzelfsprekend geen wettelijke
basis. Logisch gevolg hiervan is dat de rechter niet gebonden zal zijn door de
vordering van het Openbaar Ministerie. In tegenstelling tot wat voor de burgerlijke
vordering geldt, is de strafrechter niet gebonden door het beschikkingsbeginsel met
betrekking tot de strafvordering. 293 Opnieuw in tegenstelling tot de burgerlijke
vordering kan de strafrechter betreffende de strafvordering perfect ultra petita beslissen.294 De verdachte heeft, in tegenstelling tot het Openbaar Ministerie, niet
de mogelijkheid om een akkoord te sluiten. Deze manier van werken geeft de
verdachte geen enkele zekerheid dat de gemaakte afspraken nadien kunnen
worden uitgevoerd. Toch blijkt dat de beschreven regeling in de praktijk toepassing
vond.
195. Met de huidig geldende wetgeving kan de verdachte de zekerheid wel
genieten. De rechter krijgt dan volgens de wet enkel de mogelijkheid om het verval
van de strafvordering vast te stellen wat als een formaliteit moet worden gezien.
Door de uitoefening van de minnelijke schikking wordt de bodemrechter als het
ware gewoon omzeild.
196. Gelet op de voorgaande problematiek zou men zich de vraag kunnen stellen
of een vermenging van de vroegere bestaande praktijk en de huidige regeling niet
wenselijk zou zijn. Twee deelproblemen kunnen hieruit worden gedistilleerd.
Enerzijds dient de wetgever zich af te vragen of het aangewezen is dat de
minnelijke schikking volledig aan het oordeel van de bodemrechter wordt
onttrokken. Anderzijds dient men na te gaan of het niet aangeraden zou zijn om het
beschikkingsbeginsel295 in te voeren, gelijkaardig aan het burgerlijke recht, maar
ruim 100 miljoen euro voor belastingontduiking om een proces te ontlopen. De beschreven pretoriaanse werkwijze wordt in deze zaak gehanteerd daar er reeds een gerechtelijk onderzoek was opgestart. Het parket vroeg in raadkamer de opschorting van straf voor de verdachten. Zie ook
De Morgen 30 juli 2011; L. BALTUSSEN Knack 2 augustus 2011. 293 T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSE van 14 april
RW 2011-12, afl. 12, 559. 294 P. TRAEST en G. STESSENSstrafzaken, RW 2003-04, 1053. 295 Voor de definitie van het beschikkingsbeginsel zie infra randnummer 200.
90
dan enkel en specifiek in situaties waarin er een minnelijke schikking werd gesloten
tussen het openbare ministerie en de verdachte.
197. Als eerste element werd aangehaald dat de rechter louter het verval van de
strafvordering dient vast te stellen. Dit legt vanzelfsprekend een grote druk op de
schouders van het Openbaar Ministerie.
Er dient vastgesteld te worden dat de procureur des Konings er niet op zit te
wachten dat hij de volle verantwoordelijkheid, en de eventueel daaraan gekoppelde
mediastorm, dient te dragen. Het principe dat de onderhandelde deal nadien kan
worden voorgelegd aan een onafhankelijke en onpartijdige rechter kan zorgen voor
meer gemoedsrust en zorgt ervoor dat de deal door meerdere partijen werd
beoordeeld. Dit strookt natuurlijk niet met de doelstelling van de minnelijke
schikking die er juist moet toe leiden dat de strafrechter ontlast wordt van zaken die
het voorwerp uitmaken van een minnelijke schikking. Echter we dienen vast te
stellen dat deze conclusie in de praktijk als te eenzijdig zal worden beschouwd.
Door de grote druk die valt op het Openbaar Ministerie zouden ze zich
terughoudend kunnen opstellen om de verdachte nog een minnelijke schikking aan
te bieden. Vooral dossiers die in de politiek of in de publieke opinie gevoelig liggen
zouden het slachtoffer kunnen zijn van deze terughoudendheid. Anderzijds kan
men ook terughoudend zijn wanneer het bijvoorbeeld gaat om zeer grote
geldsommen die moeten leiden tot het verval van de strafvordering.
198. Zowel voor de verdachte als voor het Openbaar Ministerie kan het invoeren
van een marginale controle door de rechter van een minnelijke schikking voordelen
bieden. Het Openbaar Ministerie voelt zich gedekt door de toetsing van de rechter
en zal daardoor misschien sneller durven overgaan tot het voorstellen van een
minnelijke schikking. Ook voor de verdachte kan een rechterlijke toetsing voordelig
zijn. De rechter kan nagaan of het Openbaar Ministerie de bevoegdheden die hem
werden toegekend op een correcte wijze heeft gebruikt. De rechter zal bijvoorbeeld
de minnelijke schikking weigeren te homologeren wanneer duidelijk blijkt dat het
aanvaarden van de minnelijke schikking werd afgedwongen door het Openbaar
Ministerie.
91
199. Het tweede aspect dat dient te worden uitgediept is de wenselijkheid om het
beschikkingsbeginsel van toepassing te maken in de specifieke context van de
afsluiting van de minnelijke schikking.
200. Het beschikkingsbeginsel zoals dit van toepassing is in burgerlijke zaken
houdt in dat de partijen zelf de grenzen van het geschil gaan bepalen, de
zogenaamde autonomie van de procespartijen.296 De rechter mag het voorwerp
van de vordering niet ambtshalve wijzigen, hetzij door het uit te breiden, hetzij door
ze door een andere te vervangen. De rechter kan aldus, na het voorwerp van een
vordering te hebben verworpen, deze niet ambtshalve vervangen door een niet
gevorderde veroordeling, zonder de heropening van de debatten te bevelen.297
201. Het feit dat het beschikkingsbeginsel van toepassing zou zijn in deze
specifieke context, creëert voor de verdachte de zekerheid die hij vandaag niet kan
genieten wanneer de praetoriaans gegroeide regeling wordt toegepast. Bovendien
zou de invoering ervoor kunnen zorgen dat de toepassingsmogelijkheden van de
minnelijke schikking een gevoelige uitbreiding kennen. Men zou immers in het
akkoord ook een strafrechtelijke schuldverklaring, een veroordeling en dus een
effectieve sanctie kunnen opleggen. Men kan ook denken aan verschillende
modaliteiten die deel kunnen uitmaken van het akkoord. Men denke aan de
modaliteiten van het uitstel en de opschorting. 298 Op die manier kan de
veroordeling, ondanks de afsluiting van de minnelijke schikking toch nog in het
strafregister van de verdachte, die op dat moment al de hoedanigheid van dader
heeft, verschijnen.
202. Het invoeren van deze suggestie zou leiden tot de perceptie dat partijen de
mogelijkheid hebben om een overeenkomst te sluiten over de strafvordering. Dit is
296 Dit denkspoor werd ook uitgewerkt door de Commissie voor de Justitie naar aanleiding van de wet van de wet 14 april 2011. Voor de volledige analyse: Verslag namens de Commissie voor de justitie bij het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, Parl. St. Senaat 2010-11, nr. 5-893/3, 12. 297 Zie artikel 1138, 2° Ger. W. Dat het beschikkingsbeginsel inhoudt maar een beperktere draagwijdte heeft dan het eigenlijke beginsel. Cass. 20 februari 2002, P.01.1045.F, Arr. Cass. 2002, nr. 122 en meer algemeen zie: I. VEROUGSTRAETE, J. LECLERCQ, A. BOSSUYT en T. ERNIQUIN, Jv. Cass. 2002-03, 111-112. 298 T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSE na de wetten van 14 april
RW 2011-12, afl. 12, 560. De auteurs denken hierbij ook aan de mogelijkheid om in het voorstel van minnelijke schikking een eventueel beroepsverbod op te nemen.
92
in beginsel niet mogelijk aangezien de strafvordering van openbare orde is en men
er dus geen overeenkomst over kan sluiten. Hierboven bij de begripsbepaling van
de minnelijke schikking bleek reeds dat verschillende rechtsleer de mening
toegedaan is dat deze rechtsfiguur een afwijking vormt op het algemene beginsel
dat de strafvordering van openbare orde is.299 Mijns inziens kan deze lijn worden
doorgetrokken voor wat betreft het beschikkingsbeginsel in de context van de
minnelijke schikking.
203. Om de doelstelling van de wetgever, met name de ontlasting van het
justitiële apparaat, zoveel mogelijk te eerbiedigen kunnen we de hierboven
voorgestelde oplossingen niet doortrekken over de gehele lijn. Mijns inziens is het
wenselijk dat de huidige regeling behouden blijft voor zover de strafvordering op het
moment van het afsluiten van de minnelijke schikking nog niet werd ingesteld. In
deze fase van de procedure zou de bodemrechter nog steeds niet tussenkomen.
Echter voor het geval dat de minnelijke schikking wel werd voorgesteld na het
instellen van de strafvordering is het aangewezen om een rechterlijke controle toe
te laten en het daarmee verband houdende beschikkingsbeginsel te respecteren. In
onze visie wijken we op dit punt af van de huidig geldende regeling.
Afdeling 13. Instrument tegen gerechtelijke achterstand?
204. Uit het historisch overzicht dat in het begin van dit werkstuk werd gegeven
bleek dat één van de voornaamste redenen voor het invoeren van de minnelijke
schikking en het steeds opnieuw uitbreiden van het toepassingsgebied van de
rechtsfiguur, kon gevonden worden in de strijd tegen de gerechtelijke achterstand
en de overbelasting van ons rechtsapparaat.300 Het feit dat na elke verruiming de
problematiek van de overbelasting van het justitiële apparaat bleef bestaan dient
ons de vraag te stellen of het beoogde doel door de wetgever wel wordt bereikt.
299 Zie supra randnummer 13 e.v.;R. VERSTRAETEN, handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 111; B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 5. 300 Zie supra randnummer 38; B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 3; P. ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 5; T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSEde wetten van 14 april en 11 juli 2011: verruiming van de buitengerechtelijke afhandeling en
RW 2011-12, afl. 12, 558.
93
Hierboven werd reeds zeer kort aangehaald dat de vrijgekomen tijd door de rechter
kan worden gebruikt om zich te concentreren op de zaken waarover betwisting
bestaat.301
205. DECAIGNY, DE HERT en VAN GARSSE maken de terechte opmerking dat de
laatste verruiming uit 2011 niet zomaar gelijk kan worden gesteld met de
doelstellingen van voorgaande verruiming.302 Volgens hen is de verruiming veel
diepgaander dan de wetgever zelf laat uitschijnen en wordt het essentiële doel van
de rechtsfiguur met deze verruiming genegeerd. Dit essentiële doel bestond al
sinds de invoering ervan in 1935. De wetgever wou de minnelijke schikking
gebruiken om de aanpak van kleine criminaliteit te verzekeren. Deze kleine
misdrijven vereisten een grote inzet van mensen en middelen. Het niet vervolgen
hiervan zou bij de bevolking een gevoel van straffeloosheid en frustratie opwekken.
De minnelijke schikking kon als tussenoplossing dienen.
206. Men dient echter vast te stellen dat de verruiming er kwam om een betere
afhandeling van financiële, fiscale en sociale delicten te bewerkstelligen. De
minnelijke schikking wordt daardoor niet langer de remedie tegen kleine
criminaliteit, maar wel het instrument voor het afhandelen van zeer complexe
misdrijven.303
207. Vanuit de optiek dat de minnelijke schikking een handige rechtsfiguur kan
zijn om de kosten van ons rechtsapparaat te drukken is de heroriëntering van de
minnelijke schikking door de wetgever een logische redenering. Eenzelfde analyse
kan worden gemaakt vanuit de optiek van de overbelasting.
Volgens de auteurs DECAIGNY, DE HERT en VAN GARSSE lijkt het erop dat de
wetgever hiermee de handdoek in de ring gooit en toegeeft dat het rechtsapparaat
301 Amendement nr. 18 ingediend bij de commissie voor de financiën en de begroting, bij het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, Parl. St. Kamer 2010-11, nr. 53-1208/007, 28. 302 T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSEen 11 juli 2011: verruiming vaRW 2011-12, afl. 12, 558. 303 T. DECAIGNY, P. DE HERT en L. VAN GARSSEen 11 juli 2011: verruiming van de buitengerechtelijke afhandeling en RW 2011-12, afl. 12, 558.
94
niet langer in staat is om uiterst complexe misdrijven te gaan vervolgen.304 Men zal
op die manier proberen om de strafvordering in een vroege fase te beëindigen.
Aangezien er in de beginfase van het onderzoek nog geen verregaande
duidelijkheid is over de schuld of onschuld van de verdachte zal dit zijn invloed
hebben op de hoogte van het bedrag dat het Openbaar Ministerie zal kunnen
eisen. Het spreekt vanzelf dat de echte criminelen hier hun voordeel uit halen en er
belang bij hebben om mee te werken aan een slechte schikking. Anderzijds kan
deze evolutie het perverte effect genereren dat aan een verdachte die onschuldig
blijkt te zijn ook reeds in een vroege fase een schikking kan worden voorgesteld,
terwijl later zou kunnen blijken dat de verdachte vrijuit gaat. Dit zou ertoe kunnen
leiden dat onschuldige verdachten die hun goede naam willen behouden en geen
lange periode willen geconfronteerd worden met een lopend strafonderzoek zullen
overgaan tot de schikking.
208. Mijns inziens is vereist dat het Openbaar Ministerie eerst in grote mate
zekerheid moet verkrijgen over de schuld of onschuld van de verdachte vanuit haar
standpunt en vervolgens pas kan overgaan tot het al dan niet voorstellen van een
minnelijke schikking. Het Openbaar Ministerie dient steeds te oordelen in eer en
geweten en met de nodige objectiviteit. Dit principe komt door deze werkwijze op
de helling te staan en kan ertoe leiden dat personen die onterecht een minnelijke
schikking voorgesteld kregen het volledige vertrouwen in justitie zullen verliezen.
We dienen ons af te vragen of de overheid de beoogde doelstellingen wel kan
bereiken, gelet op het feit dat er slechts een beperkt aantal ECOFINF
deel uitmaken van de totale populatie dossiers waarin er een minnelijke schikking
wordt voorgesteld.305
304 Al van bij de invoering van de figuur van de minnelijke schikking werd voor dit scenario gevreesd. Zie hiervoor S. RAVYSEin B. DE BIE, De transactie als instrument voor fraudebestrijding. Afstemming van de sociale, fiscale en strafrechtelijke aspecten. Antwerpen, Intersentia, 2006, 43. De auteur verwijst hiervoor naar: DE HALLEUX , Ann. dr. Pol. 1939, 70-72. 305 In het amendement nr. 18 is er sprake van een percentage eco-fin zaken van nog geen 4 procent van het totale aantal in onderzoekstellingen. Het gaat dan over de periode 2004-2008. Het volledige overzicht is terug te vinden in: Amendement nr. 18 ingediend bij de commissie voor de financiën en de begroting, bij het wetsontwerp houdende diverse bepalingen, Parl. St. Kamer 2010-11, nr. 53-1208/007, 28.
95
Hoofdstuk 6. Una Via in de relatie tot de minnelijke schikking
Afdeling 1. De wet van 20 september 2012
209. Hierboven in de historische schets kwam reeds ter sprake dat grote
fraudedossiers in de jaren 2000 de publieke opinie sterk beroerden.306 Aldus werd
het noodzakelijk gevonden dat er een parlementaire onderzoekscommissie zou
voor worden opgericht. Dit gebeurde dan ook op 12 juni 2007. 307 Deze
parlementaire onderzoekscommissie naar de grote fiscale fraudedossiers kwam
met haar aanbevelingen in haar verslag van 7 mei 2009.308 Ze behandelde onder
meer de deelproblematiek van de minnelijke schikking, maar daarnaast beveelde
deze onderzoekscommissie ook aan om een una via-regel in te stellen, gebaseerd
op 309 De parlementaire onderzoekscommissie oordeelde dat
het aangewezen zou zijn om een overlegstructuur op poten te zetten tussen de
fiscale administratie en het Openbaar Ministerie die dan zouden moeten beslissen
of aan een fiscaal fraudedossier een gerechtelijke dan wel administratieve wending
zou worden gegeven. Het kiezen voor de ene richting zou dan de toepassing van
de andere richting uitsluiten. De structuur die werd aanbevolen door de
parlementaire onderzoekscommissie werd uiteindelijk niet gevolgd door het nadien
voorgestelde wetsvoorstel dat geleid heeft tot de una via-wet van 20 september
2012.310
306 Zie hiervoor supra randnummer 37 e.v. 307 Voorstel 12 juli 2007 tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie om de grote fiscale fraude-dossiers te onderzoeken, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 0034/001, 6. 308 Parlementaire onderzoekscommissie 7 mei 2009 naar de grote fiscale fraude-dossiers te onderzoeken, verslag namens de onderzoekscommissie, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 0034/004, 243. 309 Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 0034/004, 223. Als aanbeveling nr. 6 werd de invoering van de una via-regel naar voren geschoven. Sommige auteurs zijn van mening dat het om de 7de aanbeveling zou gaan, maar dit lijkt niet correct. Zie ondermeer: B. COOPMAN (ed.) en K. HENS, De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen, Intersentia, 2012, 54; M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM de Una Via- T. Straf. 2013/1, 3. 310 Wetsvoorstel 23 december 2009 tot invoering van de una via-regel in fiscale strafzaken, de oprichting van een fiscaal auditoraat en de oprichting van een comité F, Advies van de Raad van State, nr. 47 426/2 van 9 december 2009, Parl. St. Kamer 2009-2010, nr. 52 2210/002. De afdeling wetgeving van de Raad van State had voorheen reeds een kritisch advies gepubliceerd over de complexe uitgetekende structuur die werd voorgesteld door de parlementaire onderzoekscommissie
96
210. De wet van 20 september 2012 tot instelling van het -principe in de
vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en de verhoging van de
(hierna kortweg de una via-wet) werd gepubliceerd in het
Belgisch Staatsblad van 22 oktober 2012 en is tien dagen na de publicatie, op 1
november 2012, in werking getreden.311 De komst van deze wet kadert in de strijd
van de regering tegen de fiscale fraude, maar strekt er ook toe de
overheidsmiddelen efficiënter in te zetten.312
211. In fiscale strafzaken zal door de wet van 20 september 2012 een cumul van
administratieve en strafrechtelijke sancties niet langer mogelijk zijn. Het gaat meer
313 Onder bedrieglijk opzet moet het opzet
worden verstaan om zichzelf of een ander een onrechtmatig voordeel te
verschaffen.314 Op overtredingen begaan met
te schaden staan namelijk ook strafsancties. De achterliggende gedachte van de
wetgever is dat er nog slechts één instantie zou instaan voor de vervolging en de
sanctionering van fiscale fraude.315 Enkel daar waar uit het overleg tussen de
fiscale administratie en het Openbaar Ministerie zou blijken dat de inzet van het
gerechtelijke apparaat meer aangewezen is voor de afhandeling van het dossier
zou er nog van deze weg gebruik worden gemaakt. Men voert als het ware een
subsidiariteitsbeginsel in.
naar de fiscale fraude (zie hiervoor de 6de aanbeveling in hun verslag van 7 mei 2009. Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 0034/004, 243). De Raad van State stelde onder meer fundamentele grondwettelijke bezwaren vast. Zie ook: M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEMUna Via- T. Straf. 2013/1, 3. 311 Advocaat-generaal bij het hof van beroep te Gent, DESTERBECK is ons inziens verkeerdelijk van mening dat de una via-wet van 20 september 2012 pas in werking zou treden op 1 januari 2013. Zie: F. DESTERBECK - Fisc. Act. 2014, nr. 13, 7. 312 D. NORÉ - Juristenkrant 2012, nr. 254, 1. 313 College van procureurs-generaal, COL 11/2012, Brussel, 22 oktober 2012, 4; D. NORÉ -
Juristenkrant 2012, nr. 254, 1. 314 Cass. 22 februari 1977, Pas. 1977, I, 659. 315 F. SMET Fiscoloog 2012, nr. 1317, 8; M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via- T. Straf. 2013/1, 20; E. DEPRÉ, Het una via-principe in het Belgisch fiscaal strafrecht. Welke weg wordt ingeslagen?, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 34-35, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/853/RUG01-002060853_2013_0001_AC.pdf.
97
212. De una via-wet beoogde in essentie de uitdrukking te zijn van drie concrete
problemen die tot dan toe werden ondervonden bij het afhandelen van fiscale
fraudedossiers. 316 In eerste instantie wou men het non bis in idem-probleem
remediëren dat kon ontstaan door de samenloop van enerzijds een administratieve
sanctie en anderzijds een strafrechtelijke sanctie voor eenzelfde feit.317 Vervolgens
wou men ook het overleg mogelijk maken tussen 3 actoren betrokken bij het fiscale
fraudedossier, enerzijds de fiscale administratie en anderzijds parket en politie.
Overleg diende mogelijk te zijn met betrekking tot de optimale procedure die het
dossier diende te ondergaan. Ten slotte dienden de pecuniaire strafrechtelijke
sancties te worden verhoogd om de doeltreffendheid van de strafrechtelijke aanpak
te blijven garanderen.
Hierna zullen we kort deze drie onderdelen bespreken en in het bijzonder nagaan
wat de invloed van de una via-wet van 20 september 2012 is op de figuur van de
minnelijke schikking.
Afdeling 2. Non bis in idem
§ 1. Situering
213. De non bis in idem-problematiek genoot hierboven reeds uitvoerig onze
aandacht. Zoals reeds vermeld houdt dit beginsel in dat niemand kan worden
vervolgd of berecht voor feiten waarvoor hij al berecht is.318 Het Belgische Hof van
Cassatie is voorstander van een zwakke werking van het non bis in idem-beginsel.
316 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via- T. Straf. 2013/1, 3; F. SMET Fiscoloog 2012, nr. 1317, 8. 317 -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes, tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 - 1973/007; D. NORÉ - Juristenkrant 2012, nr. 254, 1; M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM e Una Via-Wet van 20 september
T. Straf. NJW 2012, afl. 271, 719. 318 F. SMET Fiscoloog 2012, nr. 1317, 8; M. ZAGHEDEN n middenweg of de weg zoek? Een analyse van het wetsvoorstel una via MAES en H. DE CNIJF (ed.), Fiscaal praktijkboek Directe Belastingen 2012-2013, Antwerpen, Kluwer 2012, 237 e.v.; M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via-T. Straf. 2013/1, 3; E. DEPRÉ, Het una via-principe in het Belgisch fiscaal strafrecht. Welke weg wordt ingeslagen?, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 21, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/853/RUG01-002060853_2013_0001_AC.pdf.
98
Dit in tegenstelling met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens dat het non bis in idem-beginsel een veel ruimere werking toebedeeld. We
stelden hierboven vast dat het Hof van Cassatie voorlopig nog de Europese
rechtspraak links liet liggen al kwam de visie van het Hof meer en meer onder druk
te staan door de ratificatie van het zevende aanvullende protocol. Voor een
uitgebreidere bespreking van deze problematiek dienen we te verwijzen naar de
reeds hierboven gemaakte analyse.319
214. Door de komst van de una via-wet lijkt er een einde te komen aan de tot op
heden gevolgde interpretatie van het non bis in idem-beginsel door ons Hof van
Cassatie, althans voor wat betreft de fiscale strafzaken.320 Met de invoering van de
wet zullen fiscale misdrijven voortaan ofwel door de fiscus zelf worden behandeld,
met eventuele belastingverhogingen of administratieve boetes, ofwel strafrechtelijk
met bijhorende strafrechtelijke sancties (een boete, verbeurdverklaring of
celstraf).321 Een combinatie van beide procedures en cumul van administratieve en
strafrechtelijke sancties zal niet langer mogelijk zijn.322 Zodra een fraudedossier
een strafrechtelijke weg volgt, kan de fiscus daar dus geen administratieve boetes
of belastingverhogingen meer aan toevoegen.323
215. Voorafgaand kwam ook reeds ter sprake dat de gehanteerde visie van het
Hof van Cassatie steun vond in de wet. De wet biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid
om na een administratieve veroordeling de betrokkene nog steeds te vervolgen
voor de strafrechter. De strafsancties vermeld in deze wetboeken dienen te worden
toegepast 324 Het spreekt mijns inziens voor
zich dat de gebruikte bewoordingen niet langer te rijmen zijn met de gehanteerde
principes door de ingevoerde una via-wet. Uit de omzendbrief die werd
gepubliceerd door het College van procureurs-generaal op 22 oktober 2012 blijkt
dat de procureurs-generaal tot een gelijkaardig besluit komen. De omzendbrief
beschrijft de problematiek als volgt:
319 Zie ook supra randnummer 166 e.v. 320 NJW 2012, afl. 271, 719; D. NORÉ -principe in fiscaal recht w Juristenkrant 2012, nr. 254, 1. 321 NJW 2012, afl. 271, 719. 322 D. NORÉ - Juristenkrant 2012, nr. 254, 1. 323 NJW 2012, afl. 271, 719. 324 J. SPEECKE Una via TFR 2013, 948.
99
--, hypoheek-, en
griffierechten, artikel 133 van het Wetboek der successierechten en artikel 207 van het Wetboek diverse rechten en taksen niet geschrapt, hetgeen in strijd lijkt met de
- - 325
216. De una via-wet van 20 september 2012 biedt echter geen absolute garantie
dat eenzelfde dossier niet tegelijk het voorwerp uitmaakt van een onderzoek door
de fiscale administratie en door het Openbaar Ministerie.326 Het onderzoek kan
gelijktijdig administratief en gerechtelijk worden gevoerd. De toepassing van het
non bis in idem-beginsel blijft beperkt tot een decumul van de
administratiefrechtelijke en strafrechtelijke sanctie. 327 Dit element verdient onze
aandacht.
§ 2. Parallel administratief en strafrechtelijk onderzoek in strijd met de doelstellingen?
217. Dit lijkt enigszins paradoxaal met de doelstellingen die de wetgever wou
nastreven door het invoeren van de una via-wet. Men wou het parallel werken door
de fiscus en het Openbaar Ministerie vermijden en komen tot een efficiëntere inzet
van de beperkte overheidsmiddelen die er zijn.328 We dienen vast te stellen dat de
inzet van overheidsmiddelen vooral nodig is in de onderzoeksfase. Het
administratief en het strafrechtelijk onderzoek kunnen nog steeds naast elkaar
gebeuren wat betekent dat de effectieve reductie van de procedurekost niet zo
groot zal zijn. Daarnaast werkt men in de onderzoeksfase nog steeds parallel naast
elkaar, waardoor deze doelstelling ook niet effectief zal kunnen worden
gerealiseerd. Om deze redenen geeft de parlementaire voorbereiding aan dat na 325 College van procureurs-generaal, COL 11/2012, Brussel, 22 oktober 2012, 9-10. 326 W. DEFOOR de fiscale fraude- De wet van 20 september 2012 tot instelling van het una via- Notariaat 2013, nr. 5, 6. 327 W. DEFOOR de fiscale fraude- De wet van 20 september 2012 tot instelling van het una via-principe bij Notariaat 2013, nr. 5, 6. 328 -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 1973/001, 6.
100
de ontdekking van de fraude het overleg zo snel mogelijk dient te gebeuren.329 Men
maakt echter ook meteen de kanttekening dat men tijdens het overleg met kennis
van zaken dient te oordelen over de weg die men wenst te volgen. Het inwinnen
van voldoende informatie zal hiervoor cruciaal zijn. Mijns inziens is deze opmerking
worden geplaatst. Vast staat dat het een moeilijke denkoefening zal zijn voor de
het overleg.
218. Hetgeen hierboven werd geconcludeerd dienen we meteen te nuanceren
doordat de wetgever in een overlegprocedure heeft voorzien. Deze
overlegprocedure moet vermijden dat er overlappingen gebeuren in de
onderzoeksfase van de administratieve en de gerechtelijke procedure. Door het
vermijden van overlappingen zou er aan de verspilling van overheidsmiddelen een
halt worden toegeroepen.330 Het voorziene overleg tussen de verschillende actoren
wordt in de volgende afdeling uitvoerig besproken.
§ 3. Schendt de overlegprocedure het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel?
219. Met de invoering van de una via-wet vroeg VAN DYCK zich af of het
grondwettelijk gelijkheidsbeginsel niet werd geschonden doordat geschorste
administratieve boetes toch nog dienden te worden betaald nadat een fraudeur
door de raadkamer reeds buitenvervolging was gesteld. 331 Wanneer men de
329 -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes, verslag namens de Commissie voor de Financiën en voor de Economische aangelegenheden, Parl. St. Senaat, 2011-2012, nr. 5 1592/3, 41. Deze opmerking werd ook overgenomen in de omzendbrief over deze materie. College van procureurs-generaal, COL 11/2012, Brussel, 22 oktober 2012, 16. 330 -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes, verslag namens de Commissie voor de Financiën en de begroting, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 1973/005, 6, 35, 46. Een logisch gevolg van deze doelstelling was dan ook dat de overlegregeling geen extra kosten met zich mocht meebrengen. Men voorzag zelfs naast een besparing op de overheidsmiddelen door het wegwerken van de overlappingen een stijging van de inkomsten door het beter op elkaar afstemmen van de bestaande structuren. Of deze doelstelling ook effectief zal worden behaald zal nog moeten blijken. M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEMUna Via- T. Straf. 2013/1, 6; 331 J. VAN DYCK Fiscoloog 23 mei 2012, 1.
101
verdachte had doorverwezen naar de vonnisrechter en men had nadien de
vrijspraak bekomen, zouden de administratieve boetes definitief niet opeisbaar
worden. Een beslissing tot buitenvervolgingstelling is natuurlijk niet gelijk met een
definitieve vrijspraak. 332 Toch lijkt het aangewezen om bij een
buitenvervolgingstelling door de raadkamer de administratieve boetes definitief niet
op te eisen.
220. en vroeg aan het Grondwettelijk Hof om de artikelen 3, 4 en 14 van de una via-wet
van 20 september 2012 te vernietigen. Het Grondwettelijk Hof oordeelde op 3 april
2014 dat er sprake is van een schending van het non bis in idem-beginsel.333 De
opeisbaarheid van de administratieve geldboetes na een buitenvervolgingstelling
door de raadkamer strookt niet met het non bis in idem-beginsel en bij uitbreiding
het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel. Het Hof vernietigde daarom de artikelen 3,
4 en 14 van de una via-wet.
221. De rechtsleer betwist of afgesloten minnelijke schikkingen die gebaseerd
waren op de vernietigde bepalingen nog kunnen behouden blijven.334 Sommigen
zijn van oordeel dat fraudeurs hun afgesloten minnelijke schikking nu zouden
kunnen terugvorderen. Een nieuw wetgevend ingrijpen lijkt aangewezen om de
ontstane rechtsonzekerheid te remediëren.
Afdeling 3. Overleg tussen de fiscale administratie en het Openbaar Ministerie
§ 1. Het overlegprincipe
222. Het una via-principe bepaalt dat men enkel via administratieve of
strafrechtelijke weg kan sanctioneren. Een cumulatie van beide regimes wordt niet
mogelijk geacht. Bijgevolg dient men een keuze te maken tussen de 332 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via- T. Straf. 2013/1, 15. 333 GwH 3 april 2014, 61/2014, http://www.const-court.be/public/n/2014/2014-061n.pdf; F. DESTERBECK -gerecht goed maar veroordeelt praktische
Fisc. Act. Nr. 13, 7-9. 334 H. BROCKMANS rnietiging Una Via- Trends 7 april 2014.
102
administratieve weg en de strafrechtelijke weg. In dit onderdeel gaan we na wie de
keuze tussen de verschillende opties dient te maken.
223. De wetgever was van oordeel dat de beste manier om een weloverwogen
keuze te maken bestond in een overleg tussen de verschillende actoren die
betrokken zijn in de sanctionering. De overlegprocedure werd uitdrukkelijk
opgenomen in de wet. Artikel 2 van de una via-wet voegde een derde lid toe aan
artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Het bestaat uit hetgeen hierna volgt.
aanwijst, kan in het kader van de strijd tegen de fiscale fraude over concrete dossiers overleg plegen met de procureur des Konings. De procureur des Konings kan de strafrechtelijk strafbare feiten waarvan hij kennis heeft genomen tijdens het overleg, vervolgen. Het overleg kan ook plaatsvinden op initiatief van de procureur des Konings. De bevoegde politionele overheden kunnen deelnemen aan dit o
We merken op dat een concrete invulling van de organisatie van dit overleg niet is
opgenomen in de tekst. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat dit een
bewuste keuze is geweest van de wetgever om het overleg soepel te kunnen
houden.335
224. Uit de wettekst blijkt daarnaast ook dat zowel de procureur des Konings als
de fiscale administratie het initiatief tot overleg kunnen nemen. Voor de politie is er
enkel een rol van deelnemer weggelegd. Het feit dat de politiediensten niet de
mogelijkheid krijgen het overleg op te starten vormt mijns inziens geen probleem.
De wettekst heeft het steevast over kan overleg plegen. Daaruit blijkt dat aan het
overleg een facultatief karakter moet worden toegekend. Dit facultatief karakter
blijkt ook in de omzendbrief die werd gepubliceerd door het College van
procureurs-generaal bij de hoven van beroep. 336 Ondanks het feit dat men
335 -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 1973/001, 9. 336 College van procureurs-
Fiscoloog 2012, nr. 1315, 9; B.
103
helemaal niet verplicht is om overleg te plegen zijn DE JAEGER en VAN VOLSEM van
mening dat het Openbaar Ministerie wel dient in te gaan op een verzoek tot overleg
vanwege de administratie. Een weigering zou volgens hen in strijd zijn met de
geest van de wet en de omzendbrief.337 Ik meen van oordeel te zijn dat we hen in
deze beoordeling moeten volgen. Het initiatiefrecht dient terecht als faculteit te
worden beschouwd, maar de mogelijkheid om een uitgestoken hand te weigeren
zou het systeem onwerkbaar maken. Men mag niet vergeten dat beide actoren
uiteindelijk dezelfde belangen hebben, met name een veroordeling te bekomen van
dader. Ook dienen we te oordelen dat ondanks het feit dat DE JAEGER en VAN
VOLSEM niets zeggen over de situatie waarin het Openbaar Ministerie een verzoek
tot overleg doet aan de fiscale administratie, dit ook in strijd is met de geest van de
wet en de omzendbrief.
225. Het spreekt voor zich dat zowel het Openbaar Ministerie als de fiscale
administratie de vrijheid genieten om op een weloverwogen wijze een selectie te
maken van de dossiers die ze wensen te behandelen tijdens de
overlegprocedure.338
226. De weg die zal worden gekozen wordt beslist tijdens het overleg tussen het
Openbaar Ministerie en de fiscale administratie. De ernst van de feiten en de
middelen die nodig zijn om de fraude te onderzoeken zullen bepalen welke weg er
wordt gekozen. Determinerend voor de ernst van de feiten zijn onder meer:
ingewikkelde fraudeconstructies, oogmerk om te schaden of sprake van een
criminele organisatie. Bij de middelen die noodzakelijk zijn voor het voeren van het
onderzoek kan onder meer worden verwezen naar de methoden waarvoor de wet
de tussenkomst van een onderzoeksrechter vereist. Het kan dan gaan om
bijvoorbeeld een huiszoeking of een telefoontap. De verschillende actoren die
deelnemen aan het overleg zullen, bij het bepalen van de meest adequate
afhandelingsmethode, rekening moeten houden met het subsidiariteitsbeginsel.
VERSTRAETEN Fisc. Act. 2012, nr. 7, 6. 337 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via- T. Straf. 2013/1, 8. 338 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM de Una Via- T. Straf. 2013/1, 8; B. VERSTRAETEN
Fisc. Act. 2012, nr. 7, 6.
104
§ 2. Het subsidiariteitsprincipe
227. Het overleg tussen de fiscale administratie en het Openbaar Ministerie
steunt in principe op twee pijlers. Enerzijds hebben we het hierboven reeds
uitvoerig besproken non bis in idem-beginsel en anderzijds het
subsidiariteitsbeginsel. Het subsidiariteitsprincipe kennen we vanuit het
gemeenrechtelijk publiekrecht als de organisatiewijze of regel in de taakverdeling
tussen een hogere en een lagere overheid of openbare instelling. Men vertrekt dan
vanuit het principe dat wat een lagere overheid kan doen niet door de hogere
overheid dient te worden uitgevoerd.339
228. Deze algemene regel kan niet worden gebruikt om het
subsidiariteitsbeginsel uit te leggen in de relatie tot de una via-wet. Er is in de
relatie tussen de fiscale administratie en het Openbaar Ministerie geen sprake van
een hogere en een lagere overheid. De beide organen hebben gewoon elk een
andere taakomschrijving die in sommige gevallen kon leiden tot een overlapping.
Door de invoering van de una via-wet hoopt met dit te vermijden. Het
subsidiariteitsprincipe geeft hieraan uiting.
229. Het subsidiariteitsbeginsel op fiscaal vlak geeft de voorkeur aan een
administratieve afhandeling van het dossier door de fiscale administratie. Wanneer
blijkt dat de fiscale administratie onvoldoende mogelijkheden heeft om de feiten
afdoende te sanctioneren komt het Openbaar Ministerie in actie en kennen we een
gerechtelijke afhandeling.
Het is aldus in eerste instantie aan de fiscale administratie om de fiscale schuld
vast te stellen en in te vorderen, dit met inbegrip van de vaststelling van fiscale
fraude. De fiscale administratie moet voor het uitvoeren van deze taak uiteraard
alle wettelijke middelen aanwenden waarover men kan beschikken. Ze beschikken
339 E. DEPRÉ, Het una via-principe in het Belgisch fiscaal strafrecht. Welke weg wordt ingeslagen?, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 34, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/853/RUG01-002060853_2013_0001_AC.pdf.
105
immers over ambtenaren met een goede kennis om, op grond van de vastgestelde
feiten, snel en doeltreffend de ontdoken belasting te bepalen en in te kohieren.340
Indien uit het onderzoek van de fiscale administratie blijkt dat de wettelijke
middelen waarover ze beschikken niet zullen volstaan om de ernstige, complexe en
georganiseerde fraude te onderzoeken en te bestraffen, zouden de wettelijke
onderzoeksmiddelen van de rechterlijke macht moeten worden ingezet.341
230. De onderzoeksmiddelen waarover het Openbaar Ministerie kan beschikken
zijn uitgebreider als deze waarover de fiscale administratie beschikt. Vandaar is het
aangewezen dat de relatief eenvoudige fiscale fraudedossiers een administratieve
handeling genieten terwijl de ernstigere fraudedossiers worden afgehandeld door
het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie kan, naargelang het geval,
samen met de onderzoeksrechter meer verregaande maatregelen nemen.
Concreet kan het dan gaan om een huiszoeking of de vrijheidsbeneming van een
verdachte.
231. De overlegprocedure dient bovenstaande parameters te gebruiken om tot de
conclusie te komen welke afhandelingsmethode de meest aangewezen weg lijkt.
Indien deze procedure kiest voor een afhandeling langs de fiscaalrechtelijke weg
beperkt de fiscale administratie zich tot het vaststellen van de ontdoken belasting
zonder een administratieve sanctie op te leggen.342 De wet voorziet nochtans niet
letterlijk in een verbod om nadien nog administratieve sancties op te leggen. In de
wet is er enkel sprake van een niet opeisbaarheid van de administratieve sanctie bij
het opstarten van een gerechtelijk onderzoek. SMET stelt zich de vraag of de fiscus
bij het vaststellen van de belasting dan nog steeds een administratieve sanctie kan
opleggen die ze dan naargelang het geval niet kan opeisen.343
232. De administratieve afhandeling van fiscale schulden en in beginsel ook
fiscale boetes lijkt de regel te moeten zijn, de gerechtelijke afhandeling de
340 College van procureurs-generaal, COL 11/2012, Brussel, 22 oktober 2012, 13. 341 College van procureurs-generaal, COL 11/2012, Brussel, 22 oktober 2012, 13. 342 College van procureurs-
Fiscoloog 2012, nr. 1315, 9 343 F. SMET Fiscoloog 2012, nr. 1317, 8.
106
uitzondering. Het spreekt voor zich dat een gerechtelijke afhandeling van bepaalde
feiten slechts kan wanneer er effectief ook strafsancties op de begane misdrijven
staan. Het gaat dan om inbreuken op de fiscale wetten die worden gepleegd met
bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.
§ 3. Schending van het Charter van de belastingplichtige
233. In fiscale strafzaken wordt de strafvordering uitgevoerd door het Openbaar
Ministerie volgens de regels van de gemene strafprocedure. Op de fiscale
strafvordering zijn er echter een aantal specifieke regels van toepassing. De
specifieke regels zijn vervat in het Charter van de belastingplichtige dat deel
uitmaakt van de wet van 4 augustus 1986.344
234. Het Charter van de belastingplichtige voerde een regeling in over de relatie
tussen de fiscale administratie en het Openbaar Ministerie. De bevoegdheid van de
verschillende actoren werd in dit Charter duidelijk afgebakend.
Belastingambtenaren kunnen sinds dan niet langer optreden als deskundige in
fiscale strafzaken, maar enkel nog optreden als getuige.345 De beperkingen werden
ingevoerd om te vermijden dat de fiscus zich teveel zou inlaten met de
strafprocedure.346 Het Charter is de laatste jaren meer en meer onder druk komen
te staan doordat het ondermeer beïnvloed werd door de invoering van het una via-
principe. Het bestaande Charter zal complementair moeten worden toegepast met
de nieuwe regels.347 Het is echter te verregaand om hieruit te concluderen dat de
ambtenaren van de administratie hun directe medewerking zouden mogen verlenen
aan het gerechtelijk onderzoek.348
344 Wet 4 augustus 1986 houdende fiscale bepalingen, BS 20 augustus 1986. 345 De ambtenaren van de Administratie der directe belastingen en van de Administratie van de bijzondere belastinginspectie mogen, op straffe van nietigheid van de akte
346 In de praktijk is er altijd enige wisselwerking blijven bestaan. Zie supra randnummer 126; F. DESTERBECK
Fisc. Act. 2008, nr. 8, 9. 347 E. DEPRÉ, Het una via-principe in het Belgisch fiscaal strafrecht. Welke weg wordt ingeslagen?, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 16, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/853/RUG01-002060853_2013_0001_AC.pdf. 348 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via-T. Straf. 2013/1, 8; M. ZAGHEDEN , van het wetsvoorstel una via MAES en H. DE CNIJF (ed.), Fiscaal praktijkboek Directe Belastingen 2012-2013, Antwerpen, Kluwer
107
235. De scheiding wordt door verschillende rechtsleer als artificieel
beschouwd. 349 Dezelfde rechtsleer pleit ervoor om het Charter niet langer
toepassing te laten vinden. Volgens hen zorgt de huidige fiscale procedure voor
eindeloos lange procedures die in sommige gevallen zelfs uitmonden in een
vrijspraak door de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn weegt
alsmaar zwaarder door in concrete fiscale dossiers. In fiscale strafzaken wordt er
door fiscale advocaten vaak op ingespeeld. Eerst zal men pogingen ondernemen
om de zaak te rekken en daarna roept men in dat de zaak onredelijk lang heeft
geduurd. Het probleem van de lange duurtijd ligt hem soms in het feit dat de fiscus
eerst een administratief onderzoek voert en er pas in een later stadium een
strafrechtelijk onderzoek wordt opgestart door het parket.
236. Mijns inziens is het van belang voor de rechtsonderhorige dat het beginsel
stelsel een steeds grotere rol gaat spelen.
Het mag niet zo zijn dat het principe van de redelijke termijn in vraag mag worden
gesteld omdat de procedures in het huidig geldende recht niet in staat blijken te zijn
om aan dit principe te voldoen. Een optie die eerder zou moeten worden bekeken,
is of het niet wenselijk is dat de procedures worden aangepast op die manier dat
het principe van de redelijke termijn wordt geëerbiedigd. Naar alle
waarschijnlijkheid zal het inkorten van de procedures in conflict komen met andere
rechtsregels en andere geldende principes. Het is dan aan de wetgever om de
verschillende belangen correct tegen elkaar af te wegen om zo tot een oplossing te
2012, 230; Een tegengestelde visie is te vinden in: F. SMET
Fiscoloog nr. 1282, 9. 349 Parlementaire onderzoekscommissie 7 mei 2009 naar de grote fiscale fraude-dossiers te onderzoeken, verslag namens de onderzoekscommissie, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52
Volgens verschillende gehoorde personen is het uit 1986 daterende Charter van de belastingplichtige niet langer aangepast aan de thans gangbare fraudepraktijken. Het charter beknot danig de actiemiddelen van het gerecht en de belastingadministratie in de strijd tegen de fiscale fraude. Het is zaak een nieuw evenwicht te vinden tussen de rechten van de belastingplichtigen en de middelen van de belastingadministratie en het gerecht om fraude doeltreffender te bestrijden. Daarbij kan inspiratie worden geput uit initiatieven in bepaalde buurlanden. In dat verband moet worden nagedacht over een nauwere en doeltreffendere samenwerking tussen gerecht en fiscus. Daarnaast beveelt men hetvolgende aan: te zorgen voor een balans tussen de rechten van de loyale en behulpzame belastingplichtigen en de administratieve en gerechtelijke middelen die vereist zijn om doeltreffend op te treden tegen fiscale fraude. Een nauwere samenwerking tussen gerecht en fiscus waarborgen met respect van de onafhankelijkheid van beide diensten.
108
komen die alle rechtsbeginselen kan respecteren. Een herziening van het Charter
van de belastingplichtige kan hiertoe een eerste aanzet vormen.
Afdeling 4. De verhoging van de pecuniaire sancties
§ 1. De verhoging van de maximale boetes
237. We werden bij de bespreking van de hoogte van het bedrag van de
minnelijke schikking reeds geconfronteerd met het feit dat het maximale bedrag van
de minnelijke schikking beperkt was.350 Artikel 216bis § 1, 4e lid Sv. bepaalt sinds
zijn meest recente wijziging dat de voorgestelde geldsom niet meer mag bedragen
dan het maximum van de geldboete, verhoogd met de opdeciemen, voor het
desbetreffende misdrijf.
238. Voor de komst van de una via-wet kon het afsluiten van de minnelijke
schikking nog worden gecombineerd met het opleggen van administratieve
sancties. Echter sinds de inwerkingtreding van una via-wet op 1 november 2012 is
de combinatie van een minnelijke schikking en administratieve geldboetes niet
langer mogelijk. De wetgever oordeelde dat de bestraffing via de strafrechtelijke
weg, waaronder het afsluiten van een minnelijke schikking, een even groot
ontradend effect diende te hebben als de administratieve sanctionering. 351 De
mogelijke geldboetes die konden worden opgelegd tot voor de verhoging bleken
hiervoor onvoldoende.352 Men diende te vermijden dat men bij zeer grote zaken de
voorkeur zou geven aan een administratieve afhandeling enkel en alleen omdat de
mogelijke geldboete strafrechtelijk te laag zou uitvallen. Dit zou leiden tot een
350 Zie supra randnummer 111 e.v. 351 De staatssecretaris voor de bestrijding van de sociale en fiscale fraude John Crombez verklaarde in de parlementaire voorbereiding naar aanleiding van de una-via wet reeds dat er veel belang dient te worden gehecht aan de bepaling van de boetes, en vooral aan de proportionaliteit. Beide wegen, administratief of juridische Wetsvoorstel 23 april 2012
-principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes, verslag namens de Commissie voor de Financiën en de begroting, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 1973/005, 7. 352 F. DESTERBECK, Fiscale toepassing minnelijke schikking vaak niet evident, Fisc.Act. 2012, nr. 21, 1.
109
ongezonde en onbedoelde spanning tussen de administratieve en de
strafrechtelijke afhandelingsprocedure.353
239. Voor een goede werking van het una via-beginsel was het dan ook
noodzakelijk dat de maxima van de geldboetes voor fiscale misdrijven werden
opgetrokken. Zoals verderop zal blijken gebeurde dit meteen zeer drastisch.354 De
oorzaak hiervan was tweeledig. Enerzijds was zoals hier reeds besproken de
verhoging noodzakelijk omdat het opleggen van een bijkomende sanctie niet meer
mogelijk is in fiscale strafzaken. Anderzijds was de verhoging van de
strafrechtelijke boetes ook noodzakelijk om een sanctie te kunnen opleggen die
proportioneel is aan de gepleegde fraude, een problematiek die hierboven reeds ter
sprake kwam.355
240. De verhoging van de geldboetes in fiscale strafzaken bestond uit twee
verschillende luiken. Enerzijds werden de maximumbedragen, zoals deze vermeld
stonden in de wet, opgetrokken.356 Anderzijds werd er ook een einde gemaakt aan
de uitsluiting van de fiscale geldboeten uit het toepassingsgebied van de
regelgeving op de opdeciemen.357
353 -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boetes, verslag namens de Commissie voor de Financiën en de begroting, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 - 1973/005, 5. 354 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM ing bij de Una Via- T. Straf. 2013/1, 18; D. LIBOTTE -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale boet TBH 2012, 946. 355 Zie supra randnummer 111 e.v. en F. DESTERBECK, Fiscale toepassing minnelijke schikking vaak niet evident, Fisc.Act. 2012, nr. 21, 1. 356 De artikelen 10, 11, 12, 18, 19, 20, 22, 23, 24 en 30 van de una via-wet trokken het maximumbedrag van de geldboetes op tot 500.000 euro. Voorheen was dit beperkt tot respectievelijk 12.500 of 125.000 euro naargelang het geval. De aanpassing van dit bedrag werd gemaakt in de artikelen 449, 450, eerste en tweede lid, 452 en 456 WIB 1992, de artikelen 73, 73bis en 73quater WBTW, de artikelen 206, tweede lid, 206bis, derde lid en 207bis, tweede lid W. Reg. en de artikelen 207, 207bis en 207quater WDTR. Merk op dat de maxima voorzien voor geldboetes in het Wetboek der Successierechten niet werden opgetrokken. 357 De artikelen 13, 21, 25 en 31 van de una via-wet wijzigde de wetgeving zodanig dat de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten toepassing vindt op de in die bepalingen vermelde misdrijven. Specifiek werden volgende artikelen gewijzigd: artikel 457, § 2 WIB 1992, artikel 73quinquies, §3 WBTW, artikel 207ter, §3 W.Reg. en artikel 207 73quinquies, §3 WDRT. Merk ook hier op dat de artikelen 133, 133bis en 133quater W.Succ. niet werd gewijzigd, waardoor de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op de strafrechtelijke geldboeten geen toepassing vindt.
110
241. Het maximumbedrag voor geldboetes in fiscale strafzaken werd verhoogd tot
500.000 euro in de meeste gevallen. Uitzonderingen zijn terug te vinden in de
registratie- en de successierechten.358 Daarnaast worden sinds de verhoging ook
de opdeciemen toegepast. Dit heeft tot gevolg dat iedere opgelegde strafrechtelijke
geldboete dient te worden vermenigvuldigd met een factor zes. Daardoor kan de
maximumgeldboete oplopen tot een bedrag van maar liefst 3 miljoen euro. 359
Verwijzend naar het hieronder beschreven onderdeel over de werking van de wet in
de tijd dienen we vast te stellen dat deze verhoogde geldboetes pas effectief zullen
kunnen worden opgelegd voor feiten gepleegd na de inwerkingtreding van de una via-wet. Feiten die werden gepleegd voor 1 november 2012 zullen bijgevolg nog
niet vallen onder de verhoogde geldboetes.360
242. Verschillende auteurs zijn van oordeel dat door deze verhoging het beoogde
ontradingseffect door de wetgever zijn doel niet zal missen.361 Dat de verhoging
van de maximale geldboetes een goede zaak is en inderdaad zal leiden tot een
grote ontrading valt niet te betwijfelen. Bovendien zal de toepassing van de
opdeciemen leiden tot een automatische actualisering van het bedrag. We zijn
echter van oordeel dat we niet mogen nalaten kritisch te blijven. We merken dan
ook op dat de mogelijkheid bestaat dat de wetgever reeds opnieuw door de feiten
werd ingehaald. Het behoort niet tot het opzet van dit werk om concrete dossiers te
behandelen, maar we stellen vast dat het Openbaar Ministerie vorig jaar de
grootste minnelijke schikking ooit afsloot. Op 7 mei 2013 sloten de Antwerpse
bijzondere belastinginspectie en het Antwerpse parket met het bedrijf Omega
Diamonds een minnelijke schikking voor een zeer groot fraudegeval.362 Volgens
358 Voor meer informatie over de exacte draagwijdte van deze uitzonderingen verwijzen we naar: M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM lichting bij de Una Via- T. Straf. 2013/1, 18; D. LIBOTTE -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
TBH 2012, 946. 359 NJW 2012, afl. 271, 720. 360 Zie supra randnummer 111 e.v.; K. JANSSENS
Fisc. Act. 2012, afl. 37, 9. 361 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via- T. Straf. 2013/1, 19; D. LIBOTTE -principe in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
TBH 2012, 946. 362 L. BOVÉ De Tijd 2013, 7 mei 2013; M. EECKHOUT en C. VANSCHOUBROECK, De Standaard 2013, 7 mei 2013; M. MAUS, M. DE JONCKHEERE, M. DELANOTE en E. CLAESENomgekeerde logica achter de Belgsiche fraudebestrijding, De Morgen 2013, 10 mei 2013.
111
verschillende mediaberichten zouden de ontdoken belastingen in casu twee tot drie
miljard euro bedragen. Volgens diezelfde mediaberichten zou het bedrijf 160
miljoen euro hebben betaald, waarvan 150 miljoen euro voor de fiscale
administratie en 10 miljoen euro aan het Antwerpse parket.363 Over hoe men dit
bedrag heeft samengesteld is niets bekend, maar dit voorbeeld toont aan dat de
hierboven gestelde maxima waarschijnlijk nog steeds onvoldoende zijn voor de
echt grote fraudegevallen.
§ 2. Werking van de wet in de tijd
243. Gelet op de zeer lange doorlooptijd van sommige fiscale procedures lijkt het
ons hier toch aangewezen om een korte zijsprong te maken naar de werking van
de una via-wet in de tijd voor de verhoogde fiscale boetes.
244. De wet bepaalt dat een mildere strafwet retroactief dient te worden
toegepast, maar een strengere strafwet kan slechts van toepassing zijn op feiten
die plaatsvinden na de inwerkingtreding van de wet.364 Bijgevolg kan enkel fiscale
fraude die zich situeert na 31 oktober 2012 met de hogere strafrechtelijke boetes in
aanraking komen.365
245. Gelet op de non bis in idem-regel die wel meteen van toepassing is voor
feiten gepleegd voor 1 november 2012 zal dit gevolgen hebben voor zaken die
hangende zijn voor de correctionele rechtbank. Enerzijds zal de verdachte kunnen
genieten van de niet opeisbaarheid van zijn administratieve geldboetes. Anderzijds
zijn de verhoogde strafrechtelijke boetes nog niet op hem van toepassing. Het lijkt
363 L. BOVÉ De Tijd 2013, 7 mei 2013. 364 Art. 2 SW, art. 15 BUPO-verdrag en art. 7 EVRM erkennen dit principe. 365 F. SMET Fiscoloog 2012, nr. 1317, 9; K. JANSSENSFisc. Act. 2012, nr. 37, 9; B. VERSTRAETEN
Fisc. Act. 2012, nr. 7, 8.; ; M. ZAGHEDEN of de weg zoek? Een analyse van het wetsvoorstel una via in de vervolging van overtredingen van
MAES en H. DE CNIJF (ed.), Fiscaal praktijkboek Directe Belastingen 2012-2013, Antwerpen, Kluwer 2012, 250; M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEMUna Via- T. Straf. 2013/1, 19.
112
erop dat grote fraudedossiers die van deze eigenaardigheid kunnen gebruik maken
er zeer goedkoop vanaf zullen komen.366
246. Naar alle waarschijnlijkheid zal de rechter in vele gevallen dienen te
oordelen dat de strafrechtelijke geldboete door deze eigenaardigheid op zichzelf
onvoldoende is. Er bestaat voor de betrokkene nog steeds het risico dat de rechter
zal teruggrijpen naar andere sancties om een globaal afdoende bestraffing te
kunnen bewerkstelligen. In de eerste plaats komt dan de piste van de
verbeurdverklaring aan de orde. Dit kan effectief of voorwaardelijk gebeuren. Dit zal
echter maar kunnen binnen de mate van het mogelijke en vaak al deel uitmaken
van de sancties die de rechter voor ogen heeft. Een andere mogelijkheid bestaat
erin dat de rechter een bijkomende gevangenisstraf zal opleggen. Laat de
gevangenisstraf nu net de straf bij uitstek zijn die een gemiddelde fraudeur ten allen
tijde wil vermijden. Het is mijns inziens goed mogelijk dat de tijdelijke beperking die
aan de rechter wordt opgelegd betreffende het opleggen van strafrechtelijke
geldboetes als een boemerang zal terugkregen in het gezicht van de verdachte.
Wat op het eerste zicht een aardige meevaller lijkt voor de verdachte zou kunnen
leiden tot een zeer groot nadeel en in de ogen van de verdachte een
strafverzwaring.
Een andere alternatieve en/of bijkomende sanctie die de rechter in overweging zou
kunnen nemen, is het opleggen van een beroepsverbod.367
247. Het is dan ook niet ondenkbaar dat een verdachte die zich in een
bovenstaande situatie bevindt, bereid zal zijn een minnelijke schikking af te sluiten
met het Openbaar Ministerie omdat hij een gevangenisstraf voorwaardelijk of
effectief ten allen tijde wenst te vermijden. De vraag is echter of het afsluiten van
een minnelijke schikking in de praktijk nog mogelijk zal zijn.
366 Zoals hierboven reeds werd beschreven bedroegen de strafrechtelijke geldboetes tussen 7 januari 2007 tot de inwerkingtreding van de una via-wet maximaal 125.000 euro. Voorheen was de maximale geldboete slechts 12.500 euro. Ook was de toepassing van de strafrechtelijke opdeciemen niet mogelijk. 367 Artikel 1, i, Wet Beroepsuitoefening.
113
248. We zagen reeds uitvoerig bij de bespreking van de hoogte van de te betalen
geldsom voor het afsluiten van een minnelijke schikking dat er aan dit bedrag
maxima werden gekoppeld.368 De geldsom kan niet hoger zijn dan het maximum
van de voor het betreffende misdrijf in de wet bepaalde geldboete.369 Het probleem
hier is dat men nog zal werken met de oude bedragen van voor de una via-wet.
249. Alvorens de uitvoering van de minnelijke schikking mogelijk is, is het
noodzakelijk dat de fiscale administratie zijn goedkeuring geeft over het gedane
voorstel. Dit principe werd voorheen ook reeds besproken.370 SMET vreest dat de
fiscale administratie zal weigeren om zijn fiat te geven aangezien de reeds
opgelegde administratieve sancties dan definitief niet opeisbaar worden.371 We zijn
van mening dat de auteur met deze stelling aan de werkelijkheid voorbijgaat.
Wanneer de fiscale administratie op grond van deze reden zijn goedkeuring zal
weigeren aan het voorstel tot minnelijke schikking dan zullen de feiten hun
gerechtelijke weg verderzetten. De feiten zullen worden beoordeeld door de
rechter, maar ook hij zal zich moeten houden aan de oude maximale geldboetes.
Wanneer hij dan de veroordeling zal uitspreken zal men opnieuw tot de conclusie
moeten komen dat de opgelegde administratieve sancties definitief niet opeisbaar
zijn. Aldus blijven de inkomsten voor de staat gelijk bij een goedkeuring of een
weigering van een voorstel tot minnelijke schikking door de fiscale administratie.
Het is immers zo dat ook de verbeurdverklaring van goederen zowel deel kan
uitmaken van een voorstel tot minnelijke schikking als van een gerechtelijke
veroordeling. Dus ook op dit gebied zien we geen meerwaarde aan de weigering
van de goedkeuring door de fiscale administratie. De enige meerwaarde die aan de
weigering tot goedkeuring van een minnelijke schikking kan worden gekoppeld is
de bijkomende gevangenisstraf en het feit dat de gerechtelijke veroordeling, in
tegenstelling tot een minnelijke schikking, op het strafblad van de betrokkene te
zien zal zijn. 368 Zie supra randnummer 111 e.v. 369 B. COOPMAN en K. HENS : de deus ex machina voor fiscale
Fisc. Act. Fiscoloog 2012, nr.1300, 6; F. SMET
Fiscoloog 2012, nr. 1317, 9; E. DEPRÉ, Het una via-principe in het Belgisch fiscaal strafrecht. Welke weg wordt ingeslagen?, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 110, http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/853/RUG01-002060853_2013_0001_AC.pdf. 370 Zie supra randnummer 78; Dit principe is terug te vinden in artikel 216bis, § 6, tweede lid Sv. 371 F. SMET Fiscoloog 2012, nr. 1317, 9.
114
250. Men dient zich de vraag te stellen of het aan de fiscale administratie toekomt
om over dit onderdeel een opportuniteitsoordeel te vellen. Het valt niet onder de
bevoegdheid van de fiscale administratie om te oordelen over potentiële
gevangenisstraffen. Ook de mogelijke uitlokking ervan valt niet onder hun
bevoegdheid valt.
251. In tegenstelling tot SMET denken we van oordeel te mogen zijn dat de fiscale
administratie zelfs niet zijn goedkeuring zal weigeren met betrekking tot
bovenstaande gevallen. De doelstellingen van de fiscale administratie kunnen in
zeer ruwe bewoordingen worden omschreven als het ophalen van belastingen en in
de mate van het mogelijke het recupereren van nadeel dat in het verleden werd
geleden. In deze zeer ruwe, ongenuanceerde en onnauwkeurige taakomschrijving
zien we dat de fiscale administratie helemaal geen belang heeft bij een bijkomende
gevangenisstraf voor de betrokkene. Wat ons voor hen essentieel lijkt is dat de
Staat haar geleden nadeel zoveel mogelijk geldelijk kan recupereren. Door toch de
goedkeuring te verlenen aan een voorstel tot minnelijke schikking krijgt men
enerzijds de zekerheid dat de opgelegde geldsom wel degelijk zal moeten worden
betaald aan de Staat. Anderzijds krijgt de Staat de gederfde inkomsten reeds
vroeger dan bij de volledige afwikkeling van de strafrechtelijke procedure.
Afdeling 5. De relatie tussen de una via-wet en de minnelijke schikking
§ 1. Gelijkaardige doelstellingen?
252. Na deze korte bespreking van de una via-wet van 10 september 2012, die
als vernieuwend voor het Belgische fiscaal strafrecht mag worden gezien, is het
aangewezen om de essentie van dit hoofdstuk te behandelen. De vraag die men
zich moet stellen is of de nieuwe una via-wet enige invloed zal hebben op de
rechtsfiguur van de minnelijke schikking zoals deze bestaat sinds de verruiming
ervan door de wet van 11 juli 2011.
115
253. Hierboven gaven we reeds aan dat de verruiming van de minnelijke
schikking onder meer tot doel had om de overbelasting van het gerechtelijke
apparaat tegen te gaan en de lange duurtijd van de procedures in fiscale strafzaken
te verminderen. Geoordeeld werd dat door het afhandelen van simpele en kleine
fiscale strafzaken via de rechtsfiguur van de minnelijke schikking er meer tijd zou
overblijven voor de betrokken actoren om complexe zaken tot een goed einde te
brengen. In de praktijk dient men vast te stellen dat ook grote complexe zaken een
minnelijke schikking krijgen voorgesteld omdat deze zaken anders zouden
verjaren.372
254. De verwezenlijking van deze doelstellingen mag worden gezien als een
rechtstreekse aanleiding voor de wetgever om over te gaan tot de invoering van het
una via-principe in fiscale strafzaken. Het doel van de wetgever is om, na de
implementatie van de una via-wet, het gebruik van de figuur van de minnelijke
schikking als uitzonderingsmaatregel te gebruiken.373
255. In dit hoofdstuk zagen we reeds dat de una via-wet van 20 september 2012
tot doel heeft om overlappingen tussen de administratieve en de strafrechtelijke
vervolging en sanctionering te vermijden. De keuze tussen een strafrechtelijke en
een administratieve weg zou al in een vroege fase dienen te worden gemaakt.
Indien de wetgever de optie van de strafrechtelijke weg zou beperken tot dossiers
waar het daadwerkelijk een meerwaarde biedt en voornamelijk zou opteren voor
een administratieve afhandeling, kan dit er volgens bepaalde rechtsleer toe leiden
dat er ruimte vrijkomt bij rechters. De te behandelen zaken zouden dan een betere
en grondigere behandeling moeten kunnen krijgen. Doordat een groot aantal zaken
in een vroege fase reeds worden afgeleid naar een administratieve afhandeling
blijven er slechts een beperkt aantal zaken over die een strafrechtelijke afhandeling
zullen ondergaan. Op deze manier zou het niet langer nodig zijn om in fiscale
strafzaken massaal gebruik te maken van de rechtsfiguur van de minnelijke
372 Zie supra randnummer 37 e.v. 373 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via- T. Straf. 2013/1, 20.
116
schikking. Deze figuur zou op die manier worden beperkt tot uitzonderlijke
gevallen.374
256. Door vele dossiers administratief te verwerken, zouden dan de initiële
doelstellingen die de wetgever aanhaalde bij de verruiming van de minnelijke
schikking door de wet van 11 juli 2011, kunnen worden verwezenlijkt, zij het niet
door gebruik van de figuur van de minnelijke schikking.
§ 2. Verwezenlijking van deze doelstellingen 257. Hierboven zagen we reeds dat het aantal minnelijke schikkingen die werden
opgelegd in fiscale strafzaken in vergelijking tot het totaal aantal minnelijke
schikkingen slechts een klein aandeel vertegenwoordigt.375 Als we meegaan in het
verhaal dat de minnelijke schikking in de toekomst slechts mag worden gezien als
een rechtsfiguur die bij uitzondering wordt gebruikt, dienen we meteen het
toepassingsgebied van deze stelling te beperken tot het toepassingsgebied
waarvoor ook de una via-wet geldt.
258. Bovendien zagen we dat de beoogde doelstellingen van de wetgever bij de
invoering van de verruimde minnelijke schikking door de wet van 11 juli 2011
slechts in een beperkte mate konden worden gerealiseerd. Enerzijds de
overbelasting en de hoge kosten van het gerechtelijke apparaat en anderzijds de
lange doorlooptijd van bepaalde dossiers blijven acute problemen voor de goede
werking van ons rechtssysteem.
259. De invoering van de una via-wet zal het tij niet, of slechts in beperkte mate,
kunnen doen keren. Het lijkt zeer voorbarig dat de una via-wet dan ook nog eens
het gebruik van de minnelijke schikking zal kunnen doen afremmen. Deze stelling
zal door sommigen als ongenuanceerd worden beschouwd en dat is ze ook.
Bepaalde elementen worden hieronder verder uitgewerkt en pleiten in het voordeel
van een beperkte toepassing van de minnelijke schikking in fiscale strafzaken.
374 M. DE JAEGER en F. VAN VOLSEM Una Via- T. Straf. 2013/1, 20. 375 Zie supra randnummer 208.
117
260. We dienen na te gaan op welke moment men, de una via-wet indachtig,
gebruik zal maken van de mogelijkheid om te kiezen voor enerzijds een
administratieve en anderzijds een strafrechtelijke behandeling. We kunnen
aannemen dat dit moment in vele dossiers vroeger zal vallen dan het moment
waarop men oordeelt of een voorstel tot minnelijke schikking aan de orde kan zijn.
Hierdoor zullen een aantal zaken die tot voor de invoering van de una via-wet in
aanmerking kwamen voor een minnelijke schikking vandaag de dag worden
afgeleid naar een administratieve afhandeling. Gedacht kan worden dat enkel de
ergste overtredingen het voorwerp zullen blijven uitmaken van een strafrechtelijke
vervolging en sanctionering. Het spreekt voor zich dat voor een groot deel van deze
zaken een minnelijke schikking niet langer aan de orde zal zijn.
261. Ondanks het potentieel beperktere gebruik van de figuur van de minnelijke
schikking ligt de oorzaak niet in het reeds realiseren van de doelstelling van de
wetgever. De problemen van overbelasting, lange doorlooptijden en hoge kosten
zullen worden verschoven naar de administratie. De administratie zal zich
geconfronteerd zien met een toename van het aantal dossiers dat zij dient af te
handelen. Bovendien krijgt de rechtsonderhorige in een administratieve procedure
veel minder garanties dan in een gerechtelijke procedure dat de rechten van de
verdediging worden geëerbiedigd. Denk maar aan de mogelijkheid van de
rechtsonderhorige om een beroepsprocedure in te leiden in een gerechtelijke
procedure.
262. Het lijkt aangewezen dat naast het una via-principe de figuur van de
minnelijke schikking in een eerste fase blijft bestaan totdat blijkt dat de initiële
doelstellingen van de wetgever werden bereikt. Pas dan mag de minnelijke
schikking worden bestempeld als een uitzonderingsregime.
We zagen echter dat door de una via-wet, de strafrechtelijke behandeling van
dossiers zou moeten worden beperkt tot die zaken waarvoor de strafrechtelijke weg
een meerwaarde kan bieden. Het lijkt aangewezen dat wanneer de verschillende
actoren dienen te oordelen over de weg die ze wensen te nemen voor de
afhandeling van de zaak, ze ook de mogelijkheid tot het voorstellen van een
minnelijke schikking dienen te overwegen. Wanneer ze tot de conclusie komen dat
118
een minnelijke schikking de beste afhandelingsmethode is kan er toch worden
gekozen om via de strafrechtelijke weg verder te gaan. Op deze manier wordt de
potentiële overbelasting van de administratie meteen getemperd.
§ 3. De administratieve geldboete versus bedrag minnelijke schikking.
263. Men kan zich de vraag stellen of het bedrag van de administratieve
geldboete in lijn zal liggen met de te betalen geldsom die zou worden opgelegd aan
de verdachte indien men hem een minnelijke schikking had kunnen voorstellen
wanneer de strafrechtelijke weg gevolgd zou zijn geweest.
264. Zoals hieronder zal blijken zijn er grote gelijkenissen te vinden tussen de
administratieve geldboete en de minnelijke schikking. Voor de una via-wet diende
het Openbaar Ministerie rekening te houden met reeds opgelegde administratieve
sancties om de hoogte van de te betalen geldsom te bepalen wanneer hij aan de
verdachte een voorstel tot minnelijke schikking deed.
Echter sinds de invoering van het una via-beginsel voor fiscale strafzaken zal de
cumulatie van strafsancties en administratieve sancties niet meer mogelijk zijn. In
fiscale zaken zal een administratieve sanctie enkel nog kunnen wanneer men kiest
voor een administratieve afhandeling. Een minnelijke schikking kan enkel worden
voorgesteld door het Openbaar Ministerie indien men kiest voor een strafrechtelijke
afhandeling van de zaak. We oordelen dat de hoogte van de administratieve
geldboete in lijn dient te liggen met de hoogte van de te betalen geldsom wanneer
er een minnelijke schikking wordt voorgesteld. We gaan uit van dit principe omdat
we vinden dat de beoordeling van de feiten door, enerzijds het Openbaar Ministerie
en anderzijds de fiscale administratie, doorslaggevend dient te zijn voor het
bepalen van de hoogte van het bedrag. Indien zou blijken dat de administratieve of
de strafrechtelijke weg duidelijke voordelen biedt voor de betrokkene zou dit niet
conform zijn met de nagestreefde doelstellingen van de wetgever. Beide
afhandelingsmethoden hebben namelijk een gelijkaardige doelstelling dus dienen
ze mijns inziens ook gelijkaardige gevolgen teweeg te brengen.
119
265. De reden dat we deze vergelijking dienen te maken ligt hem in het feit dat de
administratieve geldboete en de minnelijke schikking niet ver uit elkaar liggen voor
wat betreft de gevolgen. Het voorgestelde bedrag van een minnelijke schikking
mag echter niet worden gezien als een sanctie, noch een administratieve boete of
transactie.376 Het gaat om een buitenrechtelijke afhandeling door het parket. 377
Toch kan men er niet omheen dat de minnelijke schikking, net als de
administratieve geldboete, tot doel heeft een vorm van maatschappelijke
genoegdoening te bewerkstelligen. Indien dit niet het geval zou zijn, lijkt het
opleggen van een minnelijke schikking geen effectieve afhandelingsmethode en
kan men beter gebruik maken van de figuur van de seponering.
266. Naast de gelijkenis dat een administratieve geldboete en een minnelijke
schikking tot doel hebben de maatschappij te vergoeden voor het geleden nadeel
kan er nog andere gelijkenis worden gevonden. Zowel de administratieve geldboete
als de minnelijke schikking hebben geen invloed op het strafblad van de betrokken
dader.
267. De minnelijke schikking en de administratieve geldboete hebben ook enkele
essentiële kenmerken die duidelijk van elkaar verschillen. Een eerste verschil zien
we vanzelfsprekend in het feit dat een administratieve geldboete enkel kan worden
opgelegd in een administratieve procedure terwijl een minnelijke schikking enkel
toepassing kan vinden in de strafrechtelijke procedure. Een tweede verschil kan
worden gevonden in het feit dat de minnelijke schikking een ruimer arsenaal aan
sancties biedt dan het louter opleggen van een te betalen bedrag. Denk maar aan
het feit dat de minnelijke schikking ook kan slaan op de verbeurdverklaring van in
beslag genomen goederen of de afgifte ervan. Ook het feit dat de verdachte zijn
aansprakelijkheid dient te bevestigen van de door de slachtoffers geleden schade
maakt in tegenstelling tot bij de minnelijke schikking, geen onderdeel uit van de
administratieve sanctie.
376 Zie supra randnummer 19; B. DE RUYVER en K. VAN IMPE
RW 2000-01, 460. 377 C. VAN DEN WYNGAERT m.m.v. B. DE SMET, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, p. 747.
120
Hoofdstuk 7. Conclusie
268. Concluderend moeten we vaststellen dat de minnelijke schikking als
rechtsfiguur in fiscale strafzaken een zeer actuele en boeiende alternatieve
afhandelingsmodaliteit is. De minnelijke schikking maakt het het Openbaar
Ministerie mogelijk om een strafzaak af te handelen tegen de betaling van een
geldsom door de verdachte. Om een minnelijke schikking te kunnen afsluiten
moeten een aantal voorwaarden vervuld zijn.
269. Uit het geschetste historische overzicht bleek al dat de overheid reeds lange
tijd experimenteerde met de figuur van de minnelijke schikking. Dit gebeurde met
wisselend succes. Sinds 1935 kunnen we deze rechtsfiguur ook terugvinden in de
Belgische wetgeving.
270. Vanaf dat moment wordt de historiek van deze rechtsfiguur in grote mate
gekenmerkt door een steeds grotere verruiming van haar toepassingsgebied en dit
zowel op het materiële als op het procedurele vlak. In grote lijnen kunnen er twee
grote verruimingsgolven waargenomen worden, enerzijds door de wet van 28 juni
1984 en anderzijds de verruiming door de wetten van 14 april 2011 en 11 juli 2011.
Tot op heden is de wettelijke bepaling van de minnelijke schikking terug te vinden
in artikel 216bis Sv.
271. Deze drang naar verruiming werd veroorzaakt door maatschappelijke
problemen waarvoor de wetgever geen pasklare oplossing voor handen had. De
overheid werd geconfronteerd met een chronisch hoge werkdruk voor de
rechtbanken en de daaruit volgende gerechtelijke achterstand. Dit leidde ertoe dat
verschillende grote fraudezaken dreigden te verjaren of effectief verjaarden. Deze
gang van zaken stootte de publieke opinie zeer tegen de borst. Daarnaast
veroorzaakte de overbelasting van het gerechtsapparaat ook een verhoging van
het aantal geseponeerde zaken. Dit fenomeen leidde tot een gevoel van
straffeloosheid bij de bevolking. Een mogelijke praktische oplossing voor deze
121
problemen kon worden gevonden in een verruiming van het toepassingsgebied van
de minnelijke schikking. Daarenboven was een verruiming van het
toepassingsgebied wenselijk om de kosten van het gerechtsapparaat te drukken en
kon het afsluiten van een minnelijke schikking leiden tot een betere reclassering
van de dader.
272. Als gevolg van deze praktische benadering wijzigde ook het type zaken
waarvoor een minnelijke schikking werd voorgesteld. Het afhandelen van een
misdrijf via de minnelijke schikking was initieel enkel bedoeld voor zeer kleine
misdrijven. De laatste jaren wordt de minnelijke schikking echter ook gebruikt voor
de afhandeling van complexe fraudegevallen. Uit deze evolutie leiden we af dat ons
rechtsapparaat niet langer in staat is om uiterst complexe fiscale misdrijven te
vervolgen binnen een redelijk tijdsbestek. Kritische stemmen beschrijven de
verruimde minnelijke schikking dan o
creëert.
273. Men stelt vast dat van de verruimde minnelijke schikking veel werd
verwacht. Toch slaagde de wetgever slechts ten dele in haar opzet. Kritische
geluiden lieten niet lang op zich wachten en de verruimde minnelijke schikking
kende veel tegenstand in de rechtsleer. Men kan zich de terechte vraag stellen of
de figuur van de minnelijke schikking niet het principiële beginsel miskent dat stelt
dat de strafvordering van openbare orde is. We stellen vast dat de minnelijke
schikking een uitzondering vormt op dat principe.
274. Vast staat dat de macht van het Openbaar Ministerie door de verruiming van
de minnelijke schikking werd vergroot in het strafproces. In sommige gevallen
kunnen we spreken van een zekere interferentie met de taken die werden
toebedeeld aan de zittende magistratuur. Een grondige analyse van de
aandachtspunten met betrekking tot, enerzijds de minnelijke schikking in haar
geheel, en anderzijds specifieke aandachtspunten met betrekking tot de verruiming,
maakten dan ook de kern uit van deze masterproef.
275. De hoogte van de te betalen geldsom bij het afsluiten van de minnelijke
schikking vormt een terecht punt van kritiek. De minnelijke schikking mag niet
122
hoger zijn dan de maximale geldboete die op het misdrijf staat. Deze regeling bleek
niet in staat om de grote fraudegevallen op een degelijke manier af te handelen. De
hoogte van de te betalen geldsom bleek niet in verhouding te staan met de omvang
van de fiscale fraude. Met de invoering van het una via-beginsel in fiscale
strafzaken door de wet van 20 september 2012 werd deze problematiek
geremedieerd. De maximale geldboetes werden drastisch verhoogd en
opdeciemen werden vanaf de inwerkingtreding van de wet ook toegepast in fiscale
strafzaken.
De una via-wet voerde echter ook een strikte interpretatie in van het non bis in idem
beginsel waardoor het niet langer mogelijk is om administratieve geldboetes te
combineren met de minnelijke schikking. Het strikte non bis in idem-beginsel is
vanaf haar invoering van toepassing op reeds hangende zaken, maar de
verhoogde maxima van de te betalen geldsom om een minnelijke schikking te
kunnen afsluiten zijn pas van toepassing voor feiten begaan na 31 oktober 2012.
Gelet op het feit dat het afhandelen van fiscale fraudegevallen soms erg lang duurt,
zullen we nog enkele jaren worden geconfronteerd met een maximaal te betalen
som voor de minnelijke schikking die niet in verhouding staat met de ernst van de
begane fraude. Men moet zich de vraag stellen of deze problematiek invloed zal
uitoefenen op het aantal afgesloten minnelijke schikkingen in fiscale strafzaken.
276. De samenwerking tussen het Openbaar Ministerie en de fiscale administratie
lijkt noodzakelijk voor wat betreft de verbeurdverklaring van goederen, een
modaliteit die kan worden gekoppeld aan het afsluiten van de minnelijke schikking.
Enerzijds wordt de verbeurdverklaring gevorderd door het Openbaar Ministerie en
anderzijds dient de fiscale administratie in te staan voor de invordering van de
fiscale schuld. Een samenwerking van deze twee actoren wordt echter verhinderd
doordat het Charter van de belastingplichtige het nauwe overleg niet toestaat. We
stellen vast dat dit nauwe overleg vandaag in de praktijk wel gebeurt waardoor de
verdachte zijn fiscale schuld kan voldoen met gelden die eerder strafrechtelijk in
beslag genomen werden. De totstandkoming van een wettelijke regeling omtrent
deze problematiek lijkt ons wenselijk. Hierbij pleiten we ervoor om het nauwe
overleg tussen de twee actoren mogelijk te maken. Het Charter van de
belastingplichtige lijkt ons dus aan herziening toe. We merken hierbij op dat door de
123
recente invoering van de una via-wet het Charter van de belastingplichtige nog
meer onder druk komen te staan is.
277. De totstandkoming van de minnelijke schikking vereist een gevorderde
medewerkingsplicht van de verdachte om te komen tot een bedrag dat
correspondeert met de ernst van het begane misdrijf. Ondanks het feit dat de
informatie die werd verstrekt door de verdachte vertrouwelijk dient te blijven, moet
men alert blijven dat het Openbaar Ministerie deze informatie later niet zal
misbruiken.
278. Tijdens de meest recente verruiming van de minnelijke schikking voerde de
wetgever het principe in dat een voorstel tot minnelijke schikking de strafvordering
stuit. Na een grondige afweging gemaakt te hebben van de voordelen en de
nadelen van deze stuitingsgrond zijn we van mening dat de invoering ervan als een
vergissing door de wetgever moet worden gezien. Als alternatief oordelen we dat
het schorsen van de strafvordering hier beter tot zijn recht zou komen.
279. Het Openbaar Ministerie heeft sinds de verruiming de mogelijkheid om een
minnelijke schikking voor te stellen voor misdrijven waarvan het van oordeel is dat
de feiten niet van die aard zijn dat ze in concreto met meer dan twee jaar
correctionele gevangenisstraf dienen te worden bestraft. Hier komt de grote macht
die het Openbaar Ministerie wordt toegekend goed tot uiting. Het Openbaar
Ministerie plaatst zich bij de beoordeling ervan in de positie van de zittende
magistratuur. Op zich is dit te verdedigen, al is het frappant om vast te moeten
stellen dat er nadien geen rechterlijke controle gebeurt.
Ondanks het feit dat het net tot de doelstellingen van de wetgever behoorde om de
werkdruk van de rechters te verminderen door het toepassingsgebied van de
minnelijke schikking te verruimen, moeten we vaststellen dat hierdoor aan
rechtszekerheid wordt ingeboet. Een rechter biedt tot op vandaag nog steeds de
grootste zekerheid aan de rechtsonderhorige qua onafhankelijkheid en
onpartijdigheid. We pleiten hier dan ook voor een rechterlijke toetsing bij toepassing
van de minnelijke schikking in fiscale strafzaken.
124
280. De minnelijke schikking is tot op heden een gunst die wordt aangeboden
door het Openbaar Ministerie. De verdachte heeft er geen recht op. We oordelen
dat het gelijkheidsbeginsel op deze problematiek van toepassing dient te zijn.
Iedere verdachte van een misdrijf zou op dezelfde wijze moeten worden behandeld.
En wanneer men volgens het oordeel van het Openbaar Ministerie voldoet om een
voorstel tot minnelijke schikking te krijgen, dient dit te gebeuren aan de hand van
objectieve parameters. Die parameters kunnen pas als objectief worden
beschouwd indien ze voor iedereen gelijk zijn. De gelijkheid kan slechts worden
getoetst indien het Openbaar Ministerie wordt verplicht om haar motieven, het al
dan niet verlenen van een voorstel tot minnelijke schikking, kenbaar te maken. We
zijn van mening dat een motiveringsplicht de rechtszekerheid ten goede zou
komen. We merken nog op dat in de omzendbrief die is verschenen naar
aanleiding van de verruiming van de minnelijke schikking er reeds een aanzet werd
gegeven om de gelijkheid enigszins te waarborgen. De invoering van een
referentiemagistraat moet ervoor zorgen dat de voorgestelde minnelijke
schikkingen niet onredelijk veel van elkaar verschillen. Naar onze mening is dit
onvoldoende.
281. Het afsluiten van een minnelijke schikking vereist een akkoord over de te
vergoeden schade met de slachtoffers, de fiscus en de sociale zekerheid. Een
effectieve vergoeding van de schade is niet noodzakelijk. Indien de verdachte zijn
aansprakelijkheid erkent, kan de minnelijke schikking ten uitvoer worden gebracht.
We stellen vast dat de loutere erkenning van de te vergoeden schade grote
voordelen biedt. Op die manier kan de minnelijke schikking snel worden afgesloten
en hoeft men eventuele geschillen over de burgerlijke vordering niet af te wachten.
We dienen echter op te merken dat het slachtoffer tot op heden geen enkele
zekerheid geniet over de solvabiliteit van de verdachte. We opteren dan ook een
invoering van een zekerheidsmechanisme zodat de solvabiliteit van de dader wordt
verzekerd.
282. Besluiten doen we met de vraag of de wetgever de voornaamste doelstelling
die hij wou realiseren met de verruimde minnelijke schikking zal bereiken. De
wetgever beoogde met de verruiming een einde te maken aan de gerechtelijke
achterstand waarmee ons justitieapparaat al jaren te kampen heeft. Over dit
125
onderdeel dienen we enerzijds een kritisch en anderzijds een onzeker oordeel te
vellen. Het oordeel is kritisch aangezien de wetgever met het steeds bredere
toepassingsgebied laat uitschijnen dat het gerechtelijk apparaat niet in staat is om
complexe fraudegevallen te behandelen volgens de klassieke strafprocedure. Het
oordeel is onzeker aangezien het aandeel van de fiscale strafzaken, in het geheel
van zaken waarvoor men een voorstel tot minnelijke schikking doet, eerder klein is.
Concluderend kunnen we stellen dat de verruiming van de minnelijke schikking een
wenselijk product is in onze hedendaagse maatschappij. Dit alternatieve
afhandelingsmodel heeft bepaalde kenmerken die in sommige situaties beter
kunnen zijn dan via de klassieke strafprocedure. Toch zijn er een vrij groot aantal
bemerkingen aan de huidig geldende regeling. Het is dan ook niet ondenkbaar dat
de minnelijke schikking nog vatbaar is voor evolutie en dat we in de komende
decennia nog een aantal aanpassingen zullen mogen verwachten aan art. 216bis Sv. We dienen ons echter af te vragen of het wel zal blijven bij een loutere
aanpassing van de wettekst. Het zou ook kunnen leiden tot een aanpassing van de
gehele strafrechtelijke procedure die gevolgen zal hebben voor de minnelijke
schikking. De invoering van het una via-principe kan mijns inziens worden gezien
als een eerste, voorzichtige, aanzet van de wetgever daartoe.
126
Hoofdstuk 8. Bibliografie
Wetgeving A. Internationale verdragen Verdrag 4 november 1950, verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome, BS 8
september 1960, 1950110414. Verdrag 19 december 1966, Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en
Politieke Rechten, BS 6 juni 1983, nr. 1983900036.
B. Belgische wetgeving
Wetboek van Strafvordering van 17 november 1808, BS 21 november 1808,
1808111701.
Wet 17 april 1876 houdende de voorafgaande titel van het wetboek van
Strafvordering, BS 25 april 1876, 1878041750.
Wetboek Diverse Rechten en Taksen 2 maart 1927, Wetboek der met de zegel
gelijkgestelde taksen, BS 6 maart 1927, 1927030201.
Wetboek 31 maart 1936, Wetboek der Successierechten, BS 7 april 1936,
1936033102.
Wetboek 30 november 1939, Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en
Griffirechten, BS 1 december 1939, 1939A13002.
Wet van 16 juni 1947, BS 14 augustus 1947.
127
Wet van 7 juni 1949, BS 30 juni 1949.
Wet van 30 december 1957, BS 13-14 januari 1958.
Wet van 10 oktober 1967, Gerechtelijk wetboek, BS 31 oktober 1967, 1967101052.
Wetboek 8 juni 1967, Strafwetboek, BS 9 juni 1867, 1867060850.
Wet 3 juli 1969 tot invoering van het wetboek van de belasting over de
toegevoegde waarde, BS 17 juli 1969, 1969070305.
Wet 28 juni 1984 tot uitbreiding van het toepassingsveld van het verval van de
strafvordering voor sommige misdrijven, tegen betaling van een geldsom, BS 22
augustus 1984.
Wet 4 augustus 1986 houdende fiscale bepalingen, BS 20 augustus 1986.
Wet van 1 juni 1993, BS 17 juni 1993
Wet van 10 februari 1994 houdende regeling van een procedure voor de
bemiddeling in strafzaken, BS 27 april 1994.
Wet van 23 maart 1994, BS 30 maart 1994.
Wet van 13 februari 1998, BS 19 februari 1998.
Wet van 10 april 2003, BS 7 mei 2003.
Wet van 6 juni 2010, BS 1 juli 2010
Wet van 14 april 2011 houdende diverse bepalingen, BS 6 mei 2011.
128
Wet van 11 juli 2011 tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het
Wetboek van Strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2010 tot
invoering van het Sociaal Strafwetboek, BS 1 augustus 2011.
-principe in de vervolging van
overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
boetes, BS 22 oktober 2012, 64132.
Koninklijk Besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 betreffende het rechterlijk verbod aan
bepaalde veroordeelden en gefailleerden om bepaalde ambten, beroepen of
werkzaamheden uit te oefenen, BS 27 oktober 1934, 1934102450.
Koninklijk Besluit nr. 59 van 19 januari 1935, BS 13 januari 1935.
Koninklijk Besluit nr. 7 van 21 juni 1939, BS 30 juni 1939.
Koninklijk Besluit 27 augustus 1993 tot uitvoering van de het Wetboek
Inkomstenbelasting van 1992, BS
C. Voorbereidende werken Voorstel 12 juli 2007 tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie
om de grote fiscale fraude-dossiers te onderzoeken, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr.
52 - 0034/001.
Voorstel 19 maart 2008 tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie
om de grote fiscale fraude-dossiers te onderzoeken, addendum, Parl. St. Kamer
2008-2009, nr. 52 - 0034/002.
Voorstel 3 april 2008 tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie
om de grote fiscale fraude-dossiers te onderzoeken, verslag namens de Commissie
voor de Financiën en de Begroting, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52-0034/003.
129
Parlementaire onderzoekscommissie 7 mei 2009 naar de grote fiscale fraude-
dossiers te onderzoeken, verslag namens de onderzoekscommissie, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52 - 0034/004.
Parlementaire onderzoekscommissie 13 mei 2009 naar de grote fiscale fraude-
dossiers te onderzoeken, voorstellen van moties, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52
- 0034/005.
Parlementair onderzoek 14 mei 2009, naar de grote fiscale fraude-dossiers, motie
aangenomen in plenaire vergadering, Parl. St. Kamer 2008-2009, nr. 52-0034/006.
Wetsvoorstel 23 december 2009 tot invoering van de una via-regel in fiscale
strafzaken, de oprichting van een fiscaal auditoraat en de oprichting van een comité
F, Parl. St. Kamer 2009-2010, nr. 52 - 2210/001.
Wetsvoorstel 23 december 2009 tot invoering van de una via-regel in fiscale
strafzaken, de oprichting van een fiscaal auditoraat en de oprichting van een comité
F, Advies van de Raad van State, nr. 47 426/2 van 9 december 2009, Parl. St. Kamer 2009-2010, nr. 52 - 2210/002.
Wetsvoorstel 5 maart 2010 tot invoering van de una via-regel in fiscale strafzaken,
de oprichting van een fiscaal auditoraat en de oprichting van een comité F, Advies
van het Rekenhof, Parl. St. Kamer 2009-2010, nr. 52 - 2210/003.
Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van
Strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2012 tot invoering van het
Sociaal Strafwetboek, Advies van de Raad van State, Parl.St. Kamer 2010-11, nr.
53 - 1344/005.
Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 216bis en 216ter van het Wetboek van
Strafvordering en van artikel 7 van de wet van 6 juni 2012 tot invoering van het
Sociaal Strafwetboek, aanvullend verslag, Parl. St. Kamer 2010-11, nr. 53-
1344/007.
130
Wetsvoorstel van 8 februari 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering
wat de minnelijke schikking en de bevrijdende aangifte betreft tot invoering van een
bankonderzoeksprocedure inzake directe belastingen door invoeging van de
artikelen 332/1 en 338ter in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, Parl. St., Kamer, 2010-11, nr. 53-1185/001.
Wetsvoorstel van 24 februari 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering
wat het verval van de strafvordering tegen betaling van een geldsom betreft, Parl. St. Kamer 2010-2011, nr. 53-1252/001.
Amendement nr. 18 van de heer VERHERSTRAETEN c.s. bij het wetsontwerp van 2
maart 2011 houdende diverse bepalingen, Parl. St. Kamer 2010-11, nr. 53-
1208/007.
Wetsontwerp 14 maart 2011 houdende diverse bepalingen verslag namens de
commissie voor de financiën en de begroting, Parl. St. Kamer 2010-11, nr. 53-
1208/012.
Verslag namens de Commissie voor de justitie bij het wetsontwerp houdende
diverse bepalingen, Parl. St. Senaat 2010-11, nr. 5-893/3.
-principe in de
vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de
fiscale penale boetes, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 - 1973/001.
-principe in de
vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de
fiscale penale boetes, addendum, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 - 1973/002.
-principe in de
vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de
fiscale penale boetes, addendum, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 - 1973/003.
131
-principe in de vervolging
van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
boetes, amendementen, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53-1973/004.
-principe in de vervolging
van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
boetes, verslag namens de Commissie voor de Financiën en de begroting, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 - 1973/005.
-principe in de vervolging
van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
boetes, tekst aangenomen door de commissie voor de Financiën en de Begroting,
Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 - 1973/006.
-principe in de vervolging
van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
boetes, tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de
Senaat, Parl. St. Kamer 2011-2012, nr. 53 - 1973/007.
-principe in de vervolging
van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
boetes, ontwerp geëvoceerd door de Senaat, Parl. St. Senaat, 2011-2012, nr. 5
1592/1.
-principe in de vervolging
van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
boetes, amendementen, Parl. St. Senaat, 2011-2012, nr. 5 1592/2.
-principe in de vervolging
van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
boetes, verslag namens de Commissie voor de Financiën en voor de Economische
aangelegenheden, Parl. St. Senaat, 2011-2012, nr. 5 1592/3.
132
-principe in de vervolging
van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
boetes, tekst verbeterd door de Commissie voor de Financiën en voor de
Economische aangelegenheden, Parl. St. Senaat, 2011-2012, nr. 5 1592/4.
W -principe in de vervolging
van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van de fiscale penale
boetes, beslissing om niet te amenderen, Parl. St. Senaat 2011-2012, nr. 53 -
1592/5.
D. Administratieve bronnen Uiteenzetting van de vice-eersteminister en Minister van Justitie Jean Gol, Parl. St. Kamer 1982-1983, 698, nr. 5.
Adv.Rvs, Parl.St. Senaat 1982-83, nr. 381.
Parl. St. Kamer 1983-84, 698/4
PG Gent, R. 60/84, 24 december 1984.
PG Gent, R.53/94, 1 november 1994.
PG Antw., Circ. 23/94, 20 december 1994.
Beleidsplan Openbaar Ministerie van 27 juni 2007
Strategisch Plan voor de Modernisering van het Openbaar Ministerie van 3 juli
2008.
Adv.Rvs van 7 juni 2011, nr. 49.792/2, Parl.St. Kamer 2010-11, nr. 53 - 1344/005.
Omzendbrief van het College van procureurs-generaal, COL 6/2012, Brussel, 30
mei 2012, http://www.om-mp.be/extern/getfile.php?p_name=4263343.PDF.
133
Omzendbrief van het College van procureurs-generaal, COL 11/2012, Brussel, 22
oktober 2012,
http://www.om-mp.be/extern/getfile.php?p_name=4332675.PDF&pid=5026047
Rechtspraak EHRM 23 oktober 1995, Grandinger t. Oostenrijk, Publ. Eur. Court H.R., series A,
nr. 328 C.
EHRM 30 juni 1998, Oliveira v. Zwitserland, Rec. 1998, V, 1990.
EHRM 14 september 1999, Ponsetti en Chesnel v. Frankrijk, Rec. 1999, VI, 557.
EHRM 29 mei 2001, Fisher v. Oostenrijk, www.echr.coe.int/ECHR/ENG/hudoc.
EHRM 10 februari 2009, Zolotukhin t. Rusland, RABG 2009, 871-891, noot P.
HOET.
EHRM 16 juni 2009, Ruotsalainen t. Finland, AFT 2010, nr. 11, 35-36, TFR 2010,
501, noot. B. COOPMAN, K. HENS.
HvJ 11 februari 2003, Gözütok, C-187/01.
GwH. 14 februari 2013, nr. 6/2013, ftp://ftp.arbitrage.be/pub/n/2013/2013-006n.pdf.
GwH. 3 april 2014, 61/2014, http://www.const-court.be/public/n/2014/2014-061n.pdf
Cass. 12 mei 1969, Pas. 1969, I., 840.
Cass. 22 februari 1977, Pas. 1977, I, 659. Cass. 20 november 1979, Bull. 1980, I, 366, Pas. 1980, I, 366.
134
Cass. 16 maart 1982, Arr. Cass. 1981-82, 878.
Cass. 25 oktober 1985, RW 1985-86, 2827.
Cass. 30 september 1987, Pas, 1988, I, 132 en Dr. Circ., 1988, 24. Cass. 7 september 1988, Arr. Cass. 1988-89, 19. Cass. 5 mei 1992, Arr. Cass. 1992, 837. Cass. 19 februari 1992, Arr. Cass. 1991-92, nr.321.
Cass. 9 december 1997, P.95.0610.N, FJF nr. 98/3, Arr.Cass. 1997, 1307.
Cass. 16 september 1998, JT 1998, 656, AJT 1998-99, 207 en JLMB 1998,1340.
Cass. 5 februari 1999, RW 1998-99, nr. 37, 1352, TFR 1999, nr. 167, 381-385.
Cass. 30 januari 2001, RW 2001-02, 888.
Cass. 20 februari 2002, AR P.01.1045 F, Arr. Cass. 2002, nr. 122.
Cass. 22 oktober 2003, met conclusie J. SPREUTELS.
Cass. 8 november 2005, NC 2006, 126, noot J. ROZIE.
Cass. 25 mei 2011, RW 2011-2012, nr. 38, 1673-1679, noot L. VERMEULEN, JTT
2012, 54, noot G. RANERI.
RvS 15 maart 1995, Arr.RvS 1995, 171, noot R. DEFOOR.
Antwerpen (7de k.) 2 december 1999, RW. 2000-01, 167, noot A. VANDEPLAS.
135
Rb. Mechelen, 6 december 1982, RW 1984-85, 2091.
Pol. Brugge 23 juni 2009, RW 2009-10, 1489.
Rechtsleer
A. Boeken
COOPMAN, B. (ed.), HENS, K., De minnelijke schikking in fiscale zaken, Antwerpen,
Intersentia, 2012, 237 p.
DEPRÉ, E., Het una via-principe in het Belgisch fiscaal strafrecht. Welke weg wordt ingeslagen?, onuitg., Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, 145 p.
http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/853/RUG01-
002060853_2013_0001_AC.pdf
DRIEGHE, L., De minnelijke schikking in strafzaken, onuitg., Masterproef Universiteit
Gent, 2012-2013, 112 p.
http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/060/789/RUG01-
002060789_2013_0001_AC.pdf
FRANCHIMONT, M., JACOBS, A., MASSET, A., Manuel de procédure pénale, Brussel,
De Boeck en Larcier, 2006, 1407 p.
LIPPENS, S., THIEL, C., Het Belgisch una via-model in fiscale strafzaken, Antwerpen,
Kluwer Business, 2012, 131 p.
VAN CAENEGHEM, R., Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw, Koninklijke academie, Brussel, 1954, 399 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., m.m.v. VANDROMME, S., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel I: Strafrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, 536 p.
136
VAN DEN WYNGAERT, C., m.m.v. DE SMET B., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Deel II: Strafprocesrecht, Maklu, Antwerpen, 2011, 1277 p.
VERBRUGGEN, F., VERSTRAETEN, R., strafrecht en strafprocesrecht voor bachelors,
Deel II, Antwerpen, Maklu, 2011, 590 p.
VEROUGSTRAETE, I., LECLERCQ, J., BOSSUYT, A., ERNIQUIN, T., Jv. Cass. 2002-03,
273 p.
VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2005, 1193 p.
VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2012, 1372 p.
B. Bijdragen in verzamelwerken
ANTHONISSEN, K., VERVECKEN
en ROZIE, M., (ed.), Actuele problemen van het fiscaal strafrecht, Antwerpen,
Intersentia, 2012, 733-759.
ARNOU OSS 1993, afl.16, april 1993, 41
p.
ARNOU VANDEPLAS, A., ARNOU, P. (ed.), Strafrecht en strafvordering- Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, 1984, losbladig.
CHRISTIAENSEN g buiten proces door middel van transactie: een
PARMENTIER, S., HUBEAU, B., (ed.), De rechter buitenspel. Conflictregeling buiten de rechtbank om, Antwerpen, Kluwer, 1990, 59-90.
DE NAUW e sancties met een
ERUYCK, F.
(ed.), Strafrecht meer ... dan ooit, Brugge, Die Keure 2011, 1-19.
137
DESTERBECK, Postal Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, december 2002, 1-7.
MAUS, M., ROZIE, J., VAN
OEVELEN, A., RUTTEN, S., Toetsing van sancties door de rechter, Antwerpen,
Intersentia, 2011, 67-112.
MAUS, M., VAN DOOREN, E., DE JONCKHEERE, M., (eds), De fiscale procedure, Brugge, Die Keure, 2012, 317-411.
NYS
artikel 216bis Sv. houdende het verval van de strafvordering tegen betaling van een
door het strafrecht De advocaat en de rechtspleging, Brussel, Larcier, 2011, 85-
107.
RAVYSE heden en
DE BIE, B., De transactie als instrument voor fraudebestrijding. Afstemming van de sociale, fiscale en strafrechtelijke aspecten. Antwerpen,
Intersentia, 2006, 118 p.
VERSEE APR, Gent, Story-Scientia, 1954, 1-95.
VERSTRAETEN
CONFERENTIE BIJ DE BALIE TE ANTWERPEN, Geboeid door het strafrecht, de advocaat en de rechtspleging, Brussel, Larcier, 2011, 59-83.
ZAGHEDEN enweg of de weg zoek? Een analyse van
het wetsvoorstel una via in de vervolging van overtredingen van de fiscale
MAES, L., DE CNIJF, H. (ed.), Fiscale praktijkboeken 2012-2013,
Antwerpen Kluwer 2012, 217-253.
C. Tijdschriftartikels
138
ANTHONISSEN, K., VERVECKEN
AFT 2012, nr. 3, 11-15.
BOSLY, H.-
JT 1983, 725-727.
BROSENS e recente evoluties in verschillende domeinen van het
Openingsrede 1 september 1988, hof van beroep Antwerpen, RW 1988-
89, 313-321.
Fiscoloog 2012, nr. 1315, 9-11.
CLOSE
Rev.dr.pén. 1986, 47-77.
CONINGS, NjW 2012, nr. 261, 274-282.
COOPMAN, B., HENS, K., t meer
TFR 2010, afl. 382, 511-
513, noot onder EHRM 16 september 2009.
COOPMAN, B., HENS
Fisc. Act. 2011, nr. 32, 6-12.
CUYPERS
Panopticon, 1991, 458-600.
DECAIGNY - jura falconis 2002-
2003, afl. 3, 457-476.
DECAIGNY, T., DE HERT, P., VAN GARSSE
van 14 april en 11 juli 2011: verruiming van de buitengerechtelijke afhandeling en
RW 2011-12, afl. 12, 19 november 2011, 550-563.
139
DEFOOR de fiscale fraude- De wet van 20 september 2012 tot
instelling van het una via-principe bij de vervolging van fiscale misdrijven:
Notariaat 2013, nr. 5, 5-6.
DE HALLEUX Ann. dr. Pol. 1939, 70-
72.
DE JAEGER, M., VAN VOLSEM -wet van 20
T. Straf. 2013, nr. 1, 2-23.
DE RUYVER, B. en VAN IMPE
RW 2000-01, afl. 11, 10 november 2000, 445-463.
F. DESTERBECKFisc. Act. 2008, nr. 8, 9-10.
DESTERBECK Orde dag 2010, 29-34
DESTERBECK, F., Fiscale toepassing minnelijke schikking vaak niet evident, Fisc.Act. 2012, nr.21, 1-4.
DESTERBECK, F., -gerecht goed maar
Fisc. Act. Nr. 13, 7-9.
DUPONT Panopticon 1984, 469-476.
HALLOY des véhicules
JT 1969, nr. 4658, 309-312.
HOET,
vervolgingen of van vervolgingen
EHRM 10 februari 2009, nr. 14939/03), RABG 2009, nr. 13, 890-902.
140
JANSSENS Fisc. Act. 2011, afl. 37, 8-9.
JANSSENS ing op 1 november, maar niet noodzakelijk
Fisc. Act. 2012, nr. 37, 8-9.
Fiscoloog 2012,
nr.1300, 6-7.
KENIS k
T. Strafr. 2012, afl. 6, 395-409.
LIBOTTE -principe
in de vervolging van overtredingen van de fiscale wetgeving en tot verhoging van
TBH 2012, 946.
MAUS, M., Fisc. Act. 1012/19, 5-9.
MEESE, J., TERSAGO, P., NjW 2012,
afl. 262, 16 mei 2012, 314-321.
MESSINE
1972, 56.
NORÉ, - Juristenkrant 2012, nr.
254, 1.
NIEMEGEERS, W., nvoudige fiscale fraude verbeurd
-4.
ONGENA, T., -regel en de Schengen-landen. Ook buitenlandse
NJW 2003, 761-768.
141
PUT Bis sed non idem. Een denkoefening over de toepassing van het non bis in idem- RW 2001-
02, 937-949.
RANERI, G., Non bis in idem La cour de cassation rejette-t-elle la jurisprudence
Zolotoukhine 25 mei 2011), JTT 2012, 52-54.
REYNAERTS
Juristenkrant 2012, afl. 251, 13 juni 2012, 16.
SMET, Fiscoloog 2012, nr. 1317, 8-11.
SMET, F Fiscoloog 2012, nr. 1282, 8-10.
SPEECKE Una via TFR 2013, 945-956.
TERSAGO
NC 2011, 8-38.
THIEBAUT Pacioli 2000, nr.76. 8-11.
TRAEST P., STESSENS
verbeurdverklaring in strafzaken, RW 2003-04, 1041-1058.
VANDEPLAS verval van de strafvordering tegen betaling van een
RW 2008-09, 940-
VAN DYCK, J., Fiscoloog 23 mei 2012, 1.
142
VANPRAET, J.,
een decreet: over de bevoegsheidsverdeling, administratieve sancties en het
non bis in idem RW 2008-09, 514-525.
VERMEULEN - noot onder Cass. 25 mei
2011), RW 2011-12, 1673-1679.
VERSTRAETEN,
Fisc. Act. 2012, nr. 7, 5-9.
VERVAELE - Vergt
strafr RW 1990-91, 1014-
1020.
NJW 2012, afl. 271, 719-720.
Media
BALTUSSEN
Knack 2 augustus 2011.
BOVÉ - De Tijd 2011, 1 juni
2011.
BOVÉ, L., De Tijd 2013, 7 mei
2013.
H. BROCKMANS - Trends 7 april
2014.
DENDOOVEN, P., VANSCHOUBROECK De Standaard 2013, 28 maart 2013, 28.
143
EECKHOUT - De Standaard 19
oktober 2009.
EECKHOUT, M., VANSCHOUBROECK, C., Omega Diamonds koopt vervolging voor
De Standaard 2013, 7 mei 2013.
MAUS, M., DE JONCKHEERE, M., DELANOTE, M., CLAESEN, E., achter de Belgsiche fraudebestrijding, De Morgen 2013, 10 mei 2013.
De Morgen 30
juli 2011.