DE KRACHT VAN CIRCUS - Ghent University · de verschillende interviews heen nieuwe informatie kreeg...
Transcript of DE KRACHT VAN CIRCUS - Ghent University · de verschillende interviews heen nieuwe informatie kreeg...
DE KRACHT VAN CIRCUS CIRCUS(PLANEET) IN DE BUURT: EEN EXPLORATIEF
ONDERZOEK NAAR DE BELEVING EN WAARDERING VAN
COMMUNITY CIRCUS BIJ KINDEREN EN HUN OMGEVING
Aantal woorden: 30.804
Karen Decoster Studentennummer: 01202047
Promotor: Prof. dr. Geert Van Hove
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Pedagogische
Wetenschappen, optie Orthopedagogiek
Academiejaar: 2016 - 2017
1
Voorwoord/dankwoord In de zomer van 2015 ging ik met mijn gezin naar Cambodja. Daar zagen we een circusvoorstelling
waaraan jongeren uit de buurt van Battambang participeerden. Het project was opgestart om hen in
een positief ondersteunende omgeving nieuwe kansen te geven en talenten te laten ontwikkelen.
Het was kleinschalig en fantastisch mooi. De uitstraling van puur geluk en plezier raakte me. De
manier waarop ze elkaar aanmoedigden, hielpen en bevestiging gaven was prachtig. Sindsdien zie ik
circus niet alleen maar als ‘naar kunstjes kijken’. Het gaat om het delen van plezier, vertrouwen in
elkaar, positieve bekrachtiging en zo veel meer. Enkele maanden later volgde ik een vorming van
Steven Desanghere. De manier waarop hij sprak over circus inspireerde me enorm en plots vielen alle
puzzelstukken in elkaar… Ik, als orthopedagoog die graag eens afwijkt van het rechte pad, zou me
gaan verdiepen in de circuswereld. Het was geen makkelijke en evidente weg, maar het was zeker en
vast de moeite waard.
In de eerste plaats wil ik Steven bedanken. Jij hebt me de magie van de circuswereld laten
ontdekken, je bleef me inspireren en staat altijd klaar voor een babbel. Ik heb zo veel bewondering
voor je eeuwig enthousiasme, je kritische blik en je drive om er volledig voor te gaan. Je bent een
warm persoon met het hart op de juiste plaats!
Daarnaast wil ik het team van Circusplaneet hartelijk bedanken. Jullie zijn één voor één fantastische
mensen die nog meer fantastische dingen doen. Ik heb zo veel verschillende zaken mogen ervaren en
heel veel mooie kansen gekregen. Op Circusplaneet komen, was een beetje thuis komen; bedankt
daarvoor!
Een andere grote steun was mijn promotor, professor Geert Van Hove. Ik kon altijd bij u terecht voor
feedback en een inspirerende babbel. Wanneer ik even vast zat, gaf u me nieuwe moed en energie
om er terug volledig voor te gaan.
Ook mijn ouders verdienen een welgemeende bedanking. In de eerste plaats voor alle kansen die ik
al gekregen heb (studeren aan de universiteit, samen op reis gaan, buitenlandse stage…), maar ook
voor hun vele geduld met mij tijdens het schrijven van deze masterproef. Mijn zus wil ik ook graag
bedanken voor haar relativerende opmerkingen en energieke zijn.
Een grote dankjewel aan mijn vrienden en vriendinnen voor de mentale en morele steun. Ook de
vele mensen die deze masterproef tot het einde hebben nagelezen, verdienen een pluim.
Ten slotte heb ik ook zeer veel nieuwe, lieve en toffe mensen leren kennen op en via Circusplaneet.
Jullie hebben mijn stage en onderzoek onbewust zo veel leuker gemaakt!
Aan iedereen, een dikke merci! Eén voor één maken jullie de wereld een beetje mooier…
2
Inhoudsopgave Voorwoord/dankwoord .......................................................................................................................... 1
Inleiding ................................................................................................................................................... 4
Deel 1: De verkenning ............................................................................................................................. 5
Literatuur ............................................................................................................................................. 5
Theoretisch kader ............................................................................................................................ 5
Circus ............................................................................................................................................... 6
Niet - formele educatie ................................................................................................................. 15
Voorstelling Circusplaneet ................................................................................................................ 22
Ontstaansgeschiedenis .................................................................................................................. 22
Kerntaak, Missie en Visie ............................................................................................................... 22
Positionering .................................................................................................................................. 23
Probleemstelling ................................................................................................................................ 24
Onderzoeksvragen ............................................................................................................................. 25
Deel 2: Het onderzoek ........................................................................................................................... 26
Methodologie .................................................................................................................................... 26
Onderzoeksdesign ............................................................................................................................. 27
Exploratief onderzoek ................................................................................................................... 27
Onderzoeksmethoden ....................................................................................................................... 27
Photovoice ..................................................................................................................................... 27
Semi – gestructureerd interview ................................................................................................... 29
Focusgroep .................................................................................................................................... 30
Participerende observatie ............................................................................................................. 30
Data-analyse ...................................................................................................................................... 31
Thematische analyse ..................................................................................................................... 31
Kwaliteitscriteria ................................................................................................................................ 32
Credibility ...................................................................................................................................... 32
Transferability................................................................................................................................ 32
Dependability ................................................................................................................................ 32
Confirmability ................................................................................................................................ 33
Positie als onderzoeker ..................................................................................................................... 33
Sample samenstelling ........................................................................................................................ 34
Kinderen ........................................................................................................................................ 34
3
Mama’s .......................................................................................................................................... 34
Brugfiguren .................................................................................................................................... 35
Leerkracht ...................................................................................................................................... 35
Lesgevers Circusplaneet ................................................................................................................ 35
Onderzoeksresultaten ....................................................................................................................... 35
Beleving van de kinderen .............................................................................................................. 35
Beleving van de lesgevers .............................................................................................................. 40
Beleving van de brugfiguren .......................................................................................................... 47
Beleving van de mama’s ................................................................................................................ 53
Discussie ............................................................................................................................................ 54
Onderzoeksvraag 1: Wat zijn volgens de kinderen, de lesgevers en de brugfiguren technieken en
elementen die circus als middel binnen de lessen community circus op Circusplaneet doen
werken? ......................................................................................................................................... 54
Onderzoeksvraag 2: Wat zijn volgens de kinderen, de lesgevers en de brugfiguren kwaliteiten
van een goede circusles en lesgever binnen Circusplaneet? ........................................................ 56
Onderzoeksvraag 3: Aan welke vorm van ondersteuning of vormingen hebben lesgevers binnen
Circusplaneet nood? ...................................................................................................................... 57
Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie......................................................................... 58
Beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor verder onderzoek .................................... 58
Deel 3: Het besluit ................................................................................................................................. 60
Conclusie ........................................................................................................................................... 60
Nawoord ............................................................................................................................................ 62
Bronnenlijst ........................................................................................................................................... 63
Bijlagen .................................................................................................................................................. 66
Bijlage 1 ............................................................................................................................................. 66
Bijlage 2 ............................................................................................................................................. 71
4
Inleiding Wanneer men ‘circus’ hoort, denkt men vandaag de dag nog steeds aan een grote rood-wit
gestreepte tent waarin circusacts met dieren opgevoerd worden of aan de fantastische spektakels
van Cirque du Soleil. In beide gevallen wordt circus gezien als een magische wereld waarin acrobaten
de hoofdrol spelen en waar jij even deel van kan uitmaken. De laatste jaren echter komen er nieuwe
vormen van circus op onder de noemer ‘community circus’. In tegenstelling tot het traditionele
circus, waarbij een beperkte groep artiesten een act doet, kan binnen community circus iedereen
deelnemen, nieuwe vaardigheden leren en ontdekken hoe de magie van het uitvoeren van circusacts
kan zorgen voor persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing (Trotman, 2012).
Circusactiviteiten worden meestal als zeer leuk en belonend ervaren. Circus laat mensen tricks
uitproberen die ze nog nooit gedaan hebben; het is uitdagend, leuk en fascinerend. De aandacht
wordt gelegd op de controle van het lichaam en het materiaal, op evenwicht en beweging. Er heerst
een ondersteunende sfeer en falen wordt geaccepteerd aangezien iedereen vroeg of laat een fout zal
maken. Enkel door opnieuw te proberen zal men nieuwe dingen leren. Samenwerken met anderen
zorgt voor teamspirit en het geven van een voorstelling zorgt ervoor dat de deelnemers meer
vertrouwen krijgen (Kinnunen & Lidman, 2013).
Deze masterproef is het verslag van de weg die ik aflegde van het najaar van 2015 tot op heden. De
probleemstelling van waaruit ik vertrek, houdt me reeds bezig vanaf het moment dat ik een
circusvoorstelling in Cambodja zag. Tijdens mijn opleiding bleef ik op mijn honger zitten bij de
‘traditionele’ methoden en aanpak; ik was op zoek naar iets anders, iets nieuws, een uitdaging.
Wanneer ik in aanraking kwam met de circuswereld, voelde ik dat dit mijn ding was.
Ten eerste ging ik op zoek naar literatuur over circus en de effecten en meerwaarde van het aan
circus doen. Ik leerde over community circus en de circushand van Reg Bolton. Vervolgens maak ik de
koppeling met niet-formele educatie, Carl Rogers en het belang van spel.
Daarna ga ik in op mijn onderzoeksvragen. Deze heb ik tijdens mijn proces aangepast, omdat ik door
de verschillende interviews heen nieuwe informatie kreeg en dus ook nieuwe inzichten. Wat wel een
constante gebleven is, is mijn theoretisch kader. Deze vormt tegelijk de rode draad doorheen mijn
masterproef.
In het tweede deel ga ik dieper in op mijn onderzoek. Ik motiveer mijn keuze voor kwalitatief
onderzoek en leg het onderzoeksdesign, namelijk exploratief onderzoek, uit. De verschillende
onderzoeksmethoden worden één voor één in detail besproken en ik verduidelijk wat een
thematische analyse inhoudt. De kwaliteit van mijn onderzoek, mijn positie als onderzoeker en de
sample samenstelling worden daarna besproken.
Het volgende deel bestaat uit mijn onderzoeksresultaten. Deze worden thematisch weergegeven en
geïllustreerd met voorbeelden en quotes. De stem en de beleving van verschillende betrokkenen
staan hierbij centraal. Daarna volgt de discussie waarin ik een antwoord geef op de verschillende
onderzoeksvragen. Ook ga ik in op de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van mijn
masterproef. Ik rond af met het besluit. In bijlage 1 kan mijn proces in de vorm van een logboek
duidelijk gevolgd worden.
5
Deel 1: De verkenning
Literatuur
Theoretisch kader
Fenomenologie
Het werkelijkheidsbeeld van de fenomenologie stelt dat werkelijk is wat door mensen als werkelijk
ervaren wordt. Dat lijkt een circulaire definitie en dat is het in zekere zin ook, maar dat wil niet
zeggen dat ze betekenisloos is. Wat werkelijk is, hoeft niet waar te zijn, het gaat om de betekenis die
mensen er aan hechten, het gaat erom of de aldus gedefinieerde werkelijkheid consequenties heeft
voor het menselijk handelen. Zo is de vraag of God bestaat of niet, niet bepalend voor de vraag of
religie betekenis heeft in het leven van een bepaalde groep mensen. Of religie betekenis heeft in het
leven van een bepaalde groep mensen wordt bepaald door het antwoord op de vraag of mensen
geloven dat God bestaat (Smeyers & Leveringen, 2010). Daarnaast is onze kennis beperkt houdbaar;
het is taal -, cultuur -, tijds- en persoonsgebonden (Wuyts, De Fever, Van Hove, Schoorl, & Broekaert,
1997).
De fenomenologie kent twee algemene kennistheoretische principes; de subjectiviteit en de
intersubjectiviteit. Er is persoonlijke betekenisverlening, dat wil zeggen dat ieder menselijk individu
zijn eigen kijk op de werkelijkheid heeft. Dat eigen perspectief is verbonden met vooroordelen en
voorkeuren die we hebben opgedaan in onze eigen persoonlijke geschiedenis. Naast deze
subjectiviteit is er de intersubjectiviteit, het geheel aan gemeenschappelijke betekenisverleningen.
Die gedeelde betekenissen liggen vast in sociale rituelen en gewoonten en gemeenschappelijke
betekenissen die in een taal zijn vervat. Deze zijn tijd - en cultuurgebonden (Smeyers & Leveringen,
2010).
Fenomenologen spreken liever niet in termen van subject en object, maar in termen van ik en
wereld. Ik en wereld zijn niet gescheiden maar op elkaar betrokken. Het is onmogelijk om ik en
wereld te scheiden. Er bestaat geen wereld zonder ik, omdat de wereld waarover wij spreken bestaat
bij de gratie van de menselijke zingeving. De idee van zingeving ligt aan de basis van de kenbaarheid
van de wereld. Dat is overigens een tweezijdige aangelegenheid. Naast zingeving is er ook
zinontlening. Ik geef betekenis, maar de wereld dringt haar betekenis ook op aan mij (Smeyers &
Leveringen, 2010).
De fenomenologische benadering is de essentie van de orthopedagogiek als handelingswetenschap.
Men wenst de totaliteit van het opvoedingsgebeuren te onderzoeken en te doorgronden. Het
handelen wordt als zinvol en doelmatig beschouwd. Men hoopt zo de gestoorde dialoog te herstellen
en het verhaal te interpreteren. Bij fenomenologisch onderzoek probeert men de ervaring
beschrijvend in tekst of beeld weer te geven en hierna te interpreteren, doorgronden en begrijpen.
Fenomenologisch onderzoek richt zich op interne consistentie en (inter)subjectiviteit met respect
voor waarschijnlijkheid, onzekerheid en verbondenheid. Veel kwalitatief onderzoek is daarom
fenomenologisch van aard (Wuyts et al., 1997).
Ik kies ervoor om in deze masterproef te vertrekken vanuit een fenomenologische grondhouding. Ik
sluit mij aan bij de idee dat iedereen een andere kijk op de werkelijkheid kan hebben en dat iedereen
6
hetzelfde fenomeen op een verschillende manier kan interpreteren, dit vanuit zijn of haar
referentiekader. Daarbij gaat het niet om goed of fout, maar om de erkenning en respect van je eigen
en iemand anders zijn beleving. Ook mijn kwalitatief onderzoek is fenomenologisch geïnspireerd. Ik
ga op diverse manieren op zoek naar de verschillende betekenissen die men geeft aan circus en
circusbeleving.
Circus
Geschiedenis
Volgens Reginald Bolton (2004), een bekende circuspedagoog, is de geschiedenis van circus zeer
sterk verschillend van de patriarchale, militaire en koloniale geschiedenis die wij kennen en
onderwezen kregen. De circusgeschiedenis is geen ‘gesloten’ geschiedenis die onmiddellijk
beschikbaar en makkelijk te lezen is zoals bijvoorbeeld de geschiedenis van populaire muziek of Coca-
Cola dit wel is. De reden waarom Bolton kiest voor de term ‘gesloten’ geschiedenis is omdat deze
geschiedenis behoort tot en gecontroleerd wordt door een elite, waarbij er weinig toegang is voor
buitenstaanders. Echter, zijn lezing van de geschiedenis van circus is dat het boek nooit gesloten is en
dat iedereen circusgeschiedenis kan maken.
Het woord ‘circus’ is afkomstig uit het oude Rome, waar er verschillende vormen van entertainment
plaatsvonden in de arena. Dit ging van gladiatoren gevechten met exotische dieren, tot het trainen
van dieren en jongleren. Echter, samen met de val van het Romeinse rijk, verging het
massaentertainment. Toch bleven heel wat elementen van het circus aanwezig tijdens de
middeleeuwen en de renaissance (Bolton, 2004).
Over het algemeen wordt gezegd dat Philip Astley in 1768 de grondlegger was van het ‘moderne
circus’. Hij startte met het vertonen van ruiterdemonstraties aan de gegoede burgerij. Toch heerst
hier niet echt een consensus over. Een zekere Defraine bijvoorbeeld zou in 1755, te Vienne, een
soortgelijk openluchtspektakel opgevoerd hebben (Van Robaeys, 2015). Wie ook de grondlegger mag
zijn, het lijkt duidelijk dat circus al zeer lang bestaat en dit onder verschillende vormen.
Tegelijk zien we ook dat circus door de jaren, landen en projecten heen telkens heruitgevonden
wordt (Bolton, 2004). Het modernere circus, dat verrees uit de as van de traditionele circussen, past
zich aan aan de smaak van het hedendaagse publiek, experimenteert, verlaat geregeld de tent en
treedt op op straat, op festivals en in cultuurcentra. Ook de circusateliers, die de laatste decennia
overal ter wereld opdoken, laten heel wat circustradities varen. Zij nestelen zich vaak in het
grensgebied tussen jeugd, cultuur en sport en doorbreken bewust het eeuwenoude taboe op het
verspreiden van circustechnieken. Intussen zijn er nationale en internationale federaties van
circusscholen, zijn er artistieke en pedagogische opleidingen en is er een toenemende interesse in de
kracht van de circuspedagogiek in het bereiken van tal van ‘bijzondere doelgroepen’, via
doelgroepspecifieke circusworkshops, inclusieve werkingen, sociaal-artistieke projecten, buurtcircus,
intergenerationele werkingen, circomotoriek met kleuters… (Desanghere, 2016).
Ten slotte kan vastgesteld worden dat er zeer weinig wetenschappelijke literatuur bestaat over circus
en circuspedagogiek. Ook Bolton (2004) geeft dit aan:
7
Despite circus being a centuries old and worldwide phenomenon, it has largely escaped
academic analysis. Although there is a significant body of historical and biographical material,
there is very little associated aesthetic, critical, theoretical, sociological, scientific or
psychological work. (p 1)
De laatste jaren zien we dat er meer en meer onderzoek is rond verschillende aspecten van het
thema circus. Zo is er de website ‘simplycircus’ (Simplycircus, 2016). Dit is een bundeling van heel
wat onderzoeken van de laatste jaren. Het nadeel is dat men een login moet hebben om toegang te
krijgen tot de verschillende documenten. Op Facebook bestaat er ondertussen een groep
‘Circademics’ (Facebook, 2014). Deze groep onderzoekt de academische kant van het circus, maar
heeft ook interactie met ‘doeners’ op het circusveld. Sinds de jaren negentig wordt sociaal circus
meer en meer gebruikt als innovatieve tool voor sociale interventie, maar dit staat nog steeds in zijn
kinderschoenen en is daardoor relatief ondergedocumenteerd op theoretisch niveau. Het nut van
sociaal circus als sociale interventie wordt erkend, maar er is nog heel wat werk op vlak van
assessment en onderzoek vooraleer dit bewezen kan worden (Lafortune & Bouchard, 2011). Ondanks
de stijgende interesse in circus, ook op academisch vlak, is er nog een hele weg te gaan.
Van het traditionele circus naar community circus
Net zoals zijn geschiedenis, is de definitie van circus elastisch en inconsequent. Circus is een
wereldwijd verspreid begrip, maar er is geen absolute consistentie over wat het precies inhoudt
(Bolton, 2004).
Het traditionele rondtrekkende circus met haar tent, ronde piste en met een variété aan
circusartiesten, kreeg de laatste 250 jaar stap voor stap vorm vanuit West-Europa en vertrekkende
vanuit spectaculaire truuks met paarden, waar steeds meer ‘randanimatie’ bij kwam. Circussen
waren meestal gesloten gemeenschappen van families of vrienden, waarbij er een taboe heerste om
mensen buiten het circus hun technieken aan te leren. Het circusvolk was er vaak één van
randfiguren en ‘freaks’, mensen die niet konden of wilden aarden in het gewone leven van alle dag
en een zucht hadden naar avontuur en een nomadenbestaan. De populariteit van het traditionele
circus is ondertussen sterk getaand, onder meer door de opkomst van de televisie, dierentuinen en
ander goedkoop amusement (Desanghere, 2016).
Vandaag de dag zien we dat circus zich niet meer beperkt tot deze traditionele omschrijving. Men
gaat een stap verder en treedt buiten dit klassiek verwachtingspatroon van rondtrekkende families,
freaks en leeuwentemmers. Hier zien we community circus ontstaan als vorm van new circus
(Trotman, 2012). Burden beschrijft deze verandering als volgt (zoals geciteerd in Trotman, 2012):
Worldwide, as traditional family circus has declined, there has been a boom in new circus.
This new form of entertainment and leisure participation covers a broad spectrum of modes
of engagement. At one end of this range, there are giant blockbusters like Cirque du Soleil
with several massive big tops and performance crews continuously touring the globe
performing to packed houses. At the other end of the spectrum, there are small circus skills
workshops for children in schools and community halls leading to popular performances at
community festivals and school assemblies (p13).
8
St Leon (zoals geciteerd in Trotman, 2012) onderzoekt de circusgeschiedenis in Australië. Ook hij
maakt een onderscheid tussen het traditionele circus en de verschillende vormen van ‘new circus’.
Het traditionele circus focust op het commerciële aspect, reist rond met grote tenten en is vooral
bedoeld voor het entertainen van families. De participatie van het publiek is beperkt en eerder
gestructureerd en geroutineerd. New circus wordt door hem verdeeld in avant garde ‘new wave’
companies die steeds een stap verder gaan door de betekenis van circus telkens opnieuw heruit te
vinden én community circus projecten voor de jeugd, bestaande in verschillende vormen en
gedaanten.
Community circus en social circus kunnen gezien worden als een vorm van ‘new circus’. Ook over de
inhoud van de termen community circus en social circus bestaat er geen consistentie.
Een driejarig Europees gesubsidieerd project (2009-2011) over social circus dat uitgevoerd werd in
Finland beschrijft social circus als volgt (Trotman, 2012):
Social circus is applied circus teaching, where circus is a medium for learning. From social
circus you can learn joy, celebration of difference, independence, self-confidence, social
skills, life skills, sense of community, tolerance. Social circus is for everyone and all the
different disciplines of circus ensure there’s a suitable talent for everyone (p14-15).
In de Community worker’s guide van Lafortune & Bouchard (2011) wordt sociaal circus als volgt
gedefinieerd:
Social circus is a way of approaching social problems derived from an innovative fusion
between circus arts and social intervention. Social circus aims to ensure the all-around
development and social inclusion of people at risk, especially youth. Precisely because it
leaves room for freedom and creativity while demanding tenacity, perseverance and
discipline, social circus empowers participants to use their marginality to express themselves
and establish a new relationship with a society that has often excluded them (p13).
Community circus wordt in het onderzoek van Trotman (2012) beschreven als een vorm van circus
die de circusact gebruikt om karakter en gemeenschap op te bouwen. Ook Burden (zoals geciteerd in
Trotman, 2012) ziet community circus als een act die inspeelt op twee luiken, de individuele
zelfactualisatie en het bouwen van een gemeenschap. Het onderzoek van Trotman (2013) stelt dat
community circus zich onderscheidt van andere vormen van circus door: zijn participatorische
natuur, het feit dat het open en toegankelijk is voor iedereen, dat het mensen met verschillende
achtergronden en mogelijkheden verbindt, dat het een gemeenschapsgevoel creëert en zorgt voor
persoonlijke voordelen, het verbindt mensen uit de marge en voorziet een alternatief voor het
traditionele sportaanbod.
In de literatuur lijkt community circus gepositioneerd te worden op het amateuristisch einde van het
continuüm van de circuskunsten, waarbij er wazige lijnen zijn en overlap is naar amateur circus,
community circus en sociaal circus (Trotman, 2012).
Ondanks de onduidelijke grenzen tussen de precieze inhoud van de verschillende begrippen in de
literatuur, wordt verder in deze masterproef ‘community circus’ gebruikt. Circusplaneet hanteert in
9
het beleidsplan de term community circus met de bedoeling circus als middel te gebruiken om
gemeenschap uit te bouwen in groot Gent.
Deelaspecten van community circus
Sinds jaar en dag beoefenen mensen verschillende deelaspecten van het circus. Le plus petit cirque
du monde verwijst naar deze als de ‘Big five circus families of activities’. Deze 5 aspecten zijn
acrobatie, evenwicht, jongleren, body expressie en luchtacrobatie (Trotman, 2012). In het onderzoek
van Carr (n.d.) verdeelt ze circusvaardigheden in vier domeinen: acrobatie, luchtacrobatie, clowning
en manipulatie (hanteren van diabolo, éénwieler, jongleren…). Daarnaast omschrijft Trotman (2013)
community circus als een sociale kunstvorm die circusvaardigheden gebruikt voor het bevorderen
van persoonlijke en sociale ontwikkeling. De onderverdeling die ze in dit onderzoek hanteert is:
acrobatie, luchtacrobatie, evenwicht, objectmanipulatie en drama. De onderverdelingen zijn op zich
van ondergeschikt belang. Wat wel duidelijk is, is dat circus uit vele verschillende vormen bestaat en
dat ze zo kan inspelen op verschillende noden, wensen en capaciteiten van mensen.
Doel van community circus
In de literatuur zien we gemeenschappelijke thema’s naar voor komen die het doel van community
circus beschrijven (Trotman, 2012). Deze doelen hebben zowel betrekking op de deelnemers als op
de lesgevers:
- Het bevorderen van persoonlijke verandering: circus werkt in op verschillende niveaus van
het menselijk functioneren, namelijk het fysisch, emotioneel, mentaal en spiritueel niveau.
- Voorzien van een alternatief voor traditionele sport, kunst en recreatie: circus kan een
alternatief zijn voor zij die hun weg niet vinden binnen de traditionele sport -en
kunstdisciplines.
- Sociale connectie, teamwork en inclusie: circus probeert bruggen te bouwen tussen diverse
groepen en probeert barrières tegen te gaan. Het kan als een familie of community ervaren
worden voor mensen die zich uitgesloten voelen.
- Creëren van een veilige, leuke, respectvolle en niet competitieve omgeving waar mensen
nieuwe dingen kunnen uitproberen en op een veilige manier risico’s kunnen nemen: het puur
competitieve aspect wordt vervangen door het feit dat mensen naar elkaar kijken, dat ze
ondersteund worden en geapprecieerd worden door anderen. Het gaat niet om de beste zijn,
maar wel beter worden en leren van elkaar. Circus bevordert vertrouwen en samenwerking.
- Circus is open en toegankelijk voor iedereen: community circus kent geen grenzen en
iedereen is welkom. Er is voor elk wat wils. Men gaat ervan uit dat iedereen aan circus kan
doen.
- Het bevorderen van sociale verandering: bewust zijn van zijn/haar attitude ten opzicht van
mensen met een beperking, betekenis hechten aan onrechtvaardigheid, bepaalde gevoelige
onderwerpen zoals vooroordelen, seksualiteit en inclusie aankaarten…
De voordelen van community circus
De meeste kinderen en jongeren ervaren circus als een zeer toffe hobby. Circus is op vele vlakken
inspirerend en tovert een glimlach op mensen hun gezicht (Kinnunen & Lidman, 2013). De
belangrijkste voordelen van community circus op individuen, groepen en gemeenschappen die in de
literatuur gevonden werden, worden in het onderzoek van Trotman (2012) gegroepeerd in ‘types’ en
10
‘sleutelelementen’. Daarbij is het belangrijk om op te merken dat de verschillende voordelen
onderling met elkaar verbonden zijn en dat de impact van circus op het individu ook een invloed kan
hebben op anderen (vrienden, peers, familie en gemeenschappen).
Het eerste voordeel dat circus heeft is de toegankelijkheid, de aantrekkelijkheid en het feit dat het
aanlokkelijk is. De sleutelelementen zijn dat iedereen kan deelnemen en dat circus voor elk wat wils
biedt. Het bevordert een hoge betrokkenheid en participatie, zeker voor gemarginaliseerde groepen,
zoals jongeren in risicosituaties, mensen met een beperking en mensen met psychische en/of
gedragsproblemen (Trotman, 2012). Dit zien we ook terugkomen in andere onderzoeken. In Carr
(n.d.) haar internationaal onderzoek is het meest consistente aspect de grote betrokkenheid van de
kinderen en jongeren. Zij ondervond ook dat circus iets voorziet voor alle deelnemers. In de evaluatie
van McCutcheon (2003) van vijf circusprogramma’s in scholen, vond ze dat in één school 60 jongens
alleen maar naar school kwamen om het programma te volgen. Daarnaast was er ook een daling op
vlak van spijbelen.
Vervolgens zorgt circus ervoor dat mensen erbij horen, dat ze een gevoel van ‘belonging’ ervaren.
Circus is inclusief en het verbindt mensen. Het is niet competitief, niet bedreigend, staat open voor
‘outsiders’ en kan ervaren worden als een ‘familie’ of ‘gemeenschap’. Daarnaast zorgt het voor
vertrouwen en empathie, het doorbreekt barrières en daagt vooroordelen uit (Trotman, 2012). Carr
(n.d.) doceert aan een openbare middelbare school in New South Wales, Australië. Ze beschrijft in
haar artikel circus als een alternatief voor de conventionele lessen lichamelijke opvoeding. Ze merkte
dat kinderen die normaal gesproken terughoudend waren om deel te nemen aan de lichamelijke
opvoeding, meer bereid waren om deel te nemen aan circusactiviteiten: ‘Deze niet-competitieve en
niet-bedreigende activiteiten voorzagen de kinderen van verschillende keuzes en ze beseften niet dat
ze zo betrokken waren bij fysieke activiteiten’.
Ten derde heeft circus positieve effecten op de persoonlijke groei, meer bepaald op de gezondheid
en motorische vaardigheden, de emotionele intelligentie, de mentale vaardigheden en concentratie,
communicatieve vaardigheden, zelfwaarde en vertrouwen, zelfdiscipline en zelfmotivatie, gevoel van
trots en het nemen van risico’s op een veilige manier (Trotman, 2012). Ook in het project van Mason
(2013) ligt de focus op het ontdekken en verbeteren van de fysieke, artistieke en sociale
vaardigheden van kinderen. Daarnaast wordt een platform gecreëerd zodat kinderen zichzelf kunnen
uitdrukken, zowel individueel als in team. Mason startte in 2002 met ‘Mobile Mini Circus for
Children’ in Afghanistan. Zelf wist hij niets van circus; zijn enige motivatie was verandering in het
leven brengen van vele kinderen door hen een betere, gelukkigere, positieve en socialere
levenservaring te geven na vele jaren oorlog. Het project blijft groeien en heeft een zeer positief
effect op verschillende aspecten van het leven van de kinderen en hun gezinnen. In zijn doctoraat
correleert Bolton (2004) zes basiselementen van de ontwikkeling van kinderen met de waarde en
structuur van circus. De kern van zijn thesis is dat circus de meeste elementen bevat die nodig zijn
voor de optimale ontwikkeling van het kind. Deze elementen worden ook samengevat in de
circushand, maar daar wordt later nog uitgebreid op ingegaan.
Daarnaast heeft circus ook een effect op het sociaal leren. Sleutelelementen die hier naar voor
komen zijn: plezier, humor, vertrouwen, samenwerken, leiderschap, verantwoordelijkheid,
participatie, empathie en het steunen van anderen, teamwork, respect, voorstelling doen voor
11
anderen… (Trotman, 2012). Ook Kinnunen & Lidman (2013) geven aan dat, wanneer men aan circus
doet, er een ondersteunende sfeer heerst en dat fouten maken normaal is. Iedereen zal vroeg of laat
wel eens een balletje laten vallen of van het touw vallen en enkel door het opnieuw te proberen zal
men nieuwe dingen leren. Ook Rogers stelt dat er een verschil is tussen falen en een fout maken,
iedereen maakt fouten en dat is deel van het leerproces (Weibell, 2011). Voor vele tricks werkt men
samen met anderen. Dit bevordert de teamspirit, de samenwerking en het zelfvertrouwen. Vaak sluit
een lessenreeks of project af met een voorstelling. Deze positieve ervaring van het geven van een
performance verhoogt het zelfvertrouwen van de verschillende participanten (Kinnunen & Lidman,
2013).
Ten vijfde heeft circus voordelen betreffende het uitbouwen van een samenleving en op sociale
verandering. Het optimaliseert de connectie tussen families, vooral tussen ouders/zorgverleners en
de kinderen. Circus brengt gemeenschappen samen en zorgt voor een gevoel van trots en belonging.
Daarnaast kan het ook bepaalde attitudes veranderen (Trotman, 2012). Het creëert ook de
mogelijkheid om een leuke tijd met anderen te beleven en het verhoogt de sociale interactie
(Kinnunen & Lidman, 2013). Binnen het project van Mason (2013) in Afghanistan is dit een enorme
uitdaging aangezien circus nog vaak gezien wordt als tijdsverspilling. Men denkt dat kinderen beter
zouden bezig zijn met wat men als traditioneel goed ziet voor hun toekomst. Men doet er dus goed
aan om de ouders te betrekken en hen de meerwaarde van circus aan te tonen. De leiders van de
gemeenschap en de ouders worden vaak uitgenodigd naar het centrum en men probeert hen te
integreren in de activiteiten. Men streeft zo naar het verkrijgen van goedkeuring, erkenning en
bewondering van het publiek.
Ten slotte is circus open en toegankelijk voor iedereen. Community circus probeert zo veel mogelijk
barrières weg te werken. Er zijn verschillende soorten activiteiten, dus er is voor elk wat wils.
Daarnaast is men er ook van overtuigd dat iedereen aan circus kan doen, ongeacht zijn of haar
mogelijkheden of mobiliteit (Trotman, 2012). Zoals er geen twee mensen hetzelfde zijn, zijn er geen
typische circusartiesten. Of het nu gaat om jongleren, acrobatie, clowning, handenstand… elke
specialisatie trekt een ander persoonlijkheidstype aan, met verschillende fysieke kwaliteiten en
temperamenten. Deze diversiteit, die circus toegankelijk maakt voor iedereen door het overstijgen
van een sociaal, talig, economisch en fysiek onderscheid, is een uitzonderlijk voorbeeld van inclusie
van jonge mensen (Lafortune & Bouchard, 2011).
Circushand van Reg Bolton
Circuspedagoog Reg Bolton ontwierp een zeer handig en samenvattend model over hoe circus
doorgaans ervaren wordt door deelnemers. Het model wordt voorgesteld door een hand, met 5
vingers en een handpalm, of beter de circushand van Reg Bolton (Bijlage 2). Elke vinger en de
handpalm vertegenwoordigt een aspect van de ervaring van het aan circus doen. Bolton zelf geeft
aan dat de namen die hij geeft aan elke ‘subcategorie’ inadequaat zijn en de complexiteit van het
concept niet kunnen vatten. Het gaat om meer dan bijvoorbeeld vertrouwen (Bolton, 2004).
Vertrouwen binnen circus is onlosmakelijk verbonden met andere aspecten zoals aanraking,
samenwerking, delen… Desondanks kan dit framework gezien worden als antwoord op een aantal
fundamentele menselijke basisbehoeften en anderzijds is het een mooie checklist voor
groepswerkers die zich met circus bezighouden om na te gaan of hun eigen groepsactiviteit wel
aantrekkelijk en uitdagend is (Desanghere, 2016).
12
De handpalm gaat over humor, plezier, geluk en lachen. Sommige begeleiders zijn zo gefixeerd op
een goede orde en discipline, of op de doelstellingen van de activiteit, dat ze plezier wat achterwege
laten. En dat plezier geldt zowel voor de deelnemers als voor de begeleiders. Een groep waarin met
zijn allen geregeld oprecht gelachen kan worden, is een groep waarin men ‘zichzelf’ kan zijn en van
waaruit het makkelijkst wederzijds vertrouwen en gemeenschap kan groeien. De begeleider hoeft
daarvoor helemaal niet de clown uit te hangen of de groep te entertainen. In een ‘veilige’ groep, zal
lachen en plezier maken heel spontaan gebeuren. Ook in het onderzoek van Lafortune & Bouchard
(2011) ziet men het aspect fun als zeer belangrijk. De vraag naar het oefenen van ongewone
vaardigheden, het plezier van experimenteren, de vreugde van het verbeteren en vooruitgang maken
met de hele groep zorgen dat er een aangename en plezierige omgeving gecreëerd kan worden.
Maar meer nog is het delen van een glimlach de beste manier om bruggen te slaan tussen diverse
groepen, om privileges te overstijgen en tot ware ontmoeting te komen tussen verschillende mensen
(Desanghere, 2016). De impact van het delen van een glimlach heb ik ook zelf ervaren tijdens mijn
stage in Laos. Met de meeste leerkrachten kon ik niet praten, maar de ontelbare glimlachen hebben
ervoor gezorgd dat ik me welkom voelde, dat we elkaar verstonden en dat we samen plezier hadden.
Volgens de LSCI (Life Space and Crisis Intervention) heeft het non-verbale aspect een veel grotere
impact dan onze woordelijke communicatie. De betekenis van elke interactie is het resultaat van
gezichtsuitdrukking (55%), stemtoon (38%) en woorden (7%)(Long, Wood, & Fecser, 2003). Die
glimlach doet dus meer dan we denken.
Ook in het Rwandese circusproject, Future Vision Acrobat waar men onder andere weeskinderen
ondersteunt, draait het om geluk en plezier hebben. Men leeft er in zeer moeilijke en onzekere
omstandigheden. Eén van de jongeren zegt dat ze vóór het circusproject rouwden en ongelukkig
waren. Nu ervaren ze geluk, genieten ze en delen ze energie. Een andere jongere zei: ‘Spreading
the joy that we have inside us to the world’ (AJ+, 2017).
Onze duim verwijst naar de nood aan hard werken, doorzetten, zich ontwikkelen, weg van de
comfortzone van het gekende. Zinvolle vrijetijdsbesteding is niet vrijblijvend, integendeel. Ook als je
werkt met jeugd in precaire situaties of mensen met beperkingen, heeft het geen zin de lat te laag te
leggen. Onderschat kinderen niet, met welke achtergrond dan ook. De vreugde en fierheid is zoveel
groter wanneer iemand zichzelf kan overstijgen, enkele van haar of zijn ‘self limiting beliefs’
achterwege kan laten, nieuwe kennis en vaardigheden kan ontwikkelen en zich laten zien aan
anderen (Desanghere, 2016). Bij kinderen met een maatschappelijke kwetsbaarheid is het
zelfvertrouwen vaak laag. Eén van de doelen van circus is dan ook om die te verhogen. Deze evolutie
van weinig naar meer zelfvertrouwen wordt bevorderd door de essentie van circusdisciplines,
namelijk het idee van het mogelijk maken van iets wat op het eerste gezicht niet mogelijk lijkt. Elk
klein succes, elke kleine stap, elke kleine overwinning verhoogt het zelfvertrouwen van de
participant. Op zo’n momenten is hij zich bewust van zijn sterktes, kwaliteiten, mogelijkheden om
met uitdagingen om te gaan… (Lafortune & Bouchard, 2011) Daarnaast wordt men gemotiveerd en
verhoogt het zelfvertrouwen door het tonen van de eigen skills aan anderen (Hyttinen, 2011).
Je maakt een werking niet steeds laagdrempeliger en toegankelijker door het vrijblijvender te maken.
Kinderen willen net uitgedaagd worden, opdrachten vervullen, nieuwe dingen leren, ook al is er in
het begin wat weerstand of angst voor het onbekende. Het is net aan de jeugdwerker of begeleider
om de kinderen niet in een paniekzone terecht te laten komen en hen mee te begeleiden door
13
moeilijker opdrachten of activiteiten. Vrijblijvendheid kan algauw saai en vervelend worden
(Desanghere, 2016). Dit kunnen we theoretisch staven met het FLOW – model van Mihaly
Csikszentmihalyi. Wanneer de vaardigheden van een persoon juist genoeg zijn om te kunnen omgaan
met een situatie, verhoogt de kwaliteit van de ervaring zeer sterk. Wanneer echter de uitdaging te
groot is, kan er paniek ontstaan. Als de uitdaging dan weer te beperkt is, kan verveling optreden. De
kunst is dus om zich zo veel mogelijk in de ‘flow-zone’ te bevinden en te zorgen voor uitdagingen die
aangepast zijn aan de vaardigheden van de persoon. Dit is de verantwoordelijkheid van zowel de
leerling als de begeleider (Csikszentmihalyi & Csikszentmihalyi, 1988).
De wijsvinger staat voor zelfexpressie, identiteit en tonen. De zinsnede die circuslesgevers in hun
loopbaan wellicht het meest horen is: ‘Kijk naar mij!’. Wanneer we in een nieuwe groep zitten, of ons
niet echt op ons gemak voelen in een gekende groep, verdwijnen we graag in de massa. Nochtans
heeft ieder van ons een eigen identiteit en is het ook belangrijk om die af en toe te kunnen tonen,
zonder gevaar van uitgelachen of genegeerd te worden (Desanghere, 2016). Zichzelf tonen betekent
dat we ons kwetsbaar moeten opstellen. Brene Brown ziet kwetsbaarheid niet als een teken van
zwakte, maar juist als de weg naar moed, betrokkenheid en betekenisvolle relaties. Ze moedigt aan
om perfectionisme te laten varen, kwetsbaarheid te omarmen en uitdagingen aan te gaan. Want of
het nu gaat over werk, relaties of opvoeding: het is niet makkelijk om risico’s te nemen zonder dat
succes gegarandeerd is, maar het is wel de moeite waard (Brown, 2015).
Wanneer we het over de circuslessen hebben, spelen begeleiders een cruciale rol. Niet enkel de
sterksten en slimsten verdienen de waardering van de groep, maar echt wel iedereen. En daar zijn
heel wat truukjes voor. Je kunt als groepswerker ervoor zorgen dat iedere deelnemer publiekelijk
positief bekrachtigd wordt, kinderen kunnen af en toe iets voortonen aan de rest van de groep en
activiteiten kunnen gedifferentieerd worden, waardoor kinderen makkelijker worden ‘gezien’ in
kleinere groepjes en ook kunnen uitblinken in die dingen waar ze echt goed in zijn. Circusateliers
hebben niet enkel een rijk universum aan technieken en materiaal om elkeen te doen schitteren,
maar daarenboven is het inherent aan de circusdiscipline om bij langere projecten toe te werken
naar een klein stukje voorstelling. Hoewel een voorstelling voor echt publiek (familie, buren,
klasgenoten of vrienden) met de nodige spanning en zenuwen gepaard gaat, kan de ontlading en
fierheid achteraf enorm zijn (Desanghere, 2016). Het opnemen van een plaats in de publieke ruimte
door een live - performance laat jongeren toe aan anderen te tonen dat ze bestaan in deze ruimte en
dat ze iets hebben om te tonen. Het is de ideale plaats voor zelfbevestiging (Lafortune & Bouchard,
2011). Ook in het Rwandese project hechten ze veel belang aan performance en tonen. Het gevoel
hebben iets te kunnen tonen, mens te zijn, geeft je een gelukkig en erkend gevoel. Ze kunnen hun
energie delen met anderen (AJ+, 2017).
De middenvinger steekt er bij de meesten onder ons wat bovenuit en wordt dan ook het makkelijkst
gekwetst en omzwachteld, althans in de circuswereld. Deze gevaarlijke vinger staat voor risico,
avontuur, durf en rebellie. Wie een jaar lang circusles volgt zonder één blauwe plek of
schaafwondje, die heeft zich wellicht niet helemaal ingezet. Een compleet ‘veilige’ leefomgeving
bestaat niet en dat is maar goed ook. Wie in zijn jeugd teveel beschermd wordt tegenover gevaar,
hetzij door de ouders, leerkrachten of omgeving, die gaat bijna onvermijdelijk op zoek naar risico’s.
Wie niet af en toe op een fijne en verantwoorde manier de adrenaline door de aderen voelt stromen,
die zoekt mogelijk andere ‘kicks’ via allerlei ongein, roesmiddelen, kleine criminaliteit of seksuele
14
spanning op veel te jonge leeftijd. Een uitstekende manier om overlastjongeren rustiger te krijgen, is
hen een trampoline uit te lenen om gevaarlijke salto’s mee te maken, of hen een workshop parkour
aan te bieden. Deze jongeren zitten vaak met zoveel spanning in hun lijf, vaak veroorzaakt door hun
precaire levensomstandigheden, dat ze sowieso manieren nodig hebben om die spanning te
ontladen, ook al leven ze midden in de stad. Uiteraard kunnen heel wat andere ‘urban arts’ en
andere sporten en spelen ook voor deze ontlading zorgen; maar nog te vaak zit daar het
competitieve en hoogdrempelige element wat in de weg. Het laatste wat jongeren onder stress
willen, is nogmaals het risico te lopen om zich publiekelijk een ‘loser’ te voelen… (Desanghere, 2016).
Risico’s leren inschatten is één van de belangrijkste kwaliteiten binnen niet-formele educatie. Neem
het gevaar en avontuur dan ook niet weg bij kinderen en jongeren, maar leer ze er op een
verantwoorde manier mee omgaan (Desanghere, 2016). Dit zien we ook terug in het onderzoek van
Whitebread (2012). Hij stelt dat het belangrijk is dat kinderen risico’s ervaren en dat het ervaren van
uitdagingen en het leren van hoe je met risico’s omgaat één van de basiselementen van spelen is.
Onze ringvinger verwijst naar vertrouwen, samenwerken en aanraking. We leven in een
overgeseksualiseerde en tegelijk geïndividualiseerde samenleving waar wederzijdse aanraking
binnen het werken met jongeren al gauw wantrouwend wordt bekeken. Wie echter wat rondkijkt bij
andere culturen, merkt dat aanraking meestal sterk gestimuleerd wordt. De meeste mensen willen
zich verbonden voelen met elkaar, ook soms fysiek en circus, maar evengoed tal van andere
activiteiten, zijn een mooi excuus om elkaar te voelen en om zo heel wat burgerlijke codes van
afstand en vervreemding, overboord te kunnen gooien. Wanneer mensen intensief samenwerken en
wederzijds vertrouwen van groot belang is, dan is de psychische nabijheid wellicht belangrijker dan
de fysieke nabijheid. Als je elkaar echt nodig blijkt te hebben, verdwijnt de twijfel (Desanghere,
2016). Verbinding en connectie tussen mensen is dus enorm belangrijk. Ook Brene Brown heeft het
over connectie: ‘Connection is why we are here, this is what gives purpose and meaning to our lives’
(Brown, 2011). Ook volgens Dirk De Wachter is de mens een collectief wezen dat zijn zin haalt uit
verbinding met andere mensen. Van een leven in pure eenzaamheid worden de meeste mensen
onder ons ongelukkig (De Morgen, 2016).
Het deel zijn van een groep om gedeelde activiteiten uit te voeren is een krachtig element om
vertrouwen naar anderen te ontwikkelen. Daarnaast wordt ook de nadruk gelegd op fundamentele
sociale waarden zoals solidariteit, empathie, gevoel van beloning, luisteren, respect en vriendschap.
De notie van leiderschap en gedeelde regels wordt ondersteund en bevorderd, wat er toe leidt dat
de participanten zichzelf niet langer zien als individuen, maar als deel van de groep (Lafortune &
Bouchard, 2011).
Onze kleine, vaak vergeten en onderbenutte pink staat voor verbeelding, fantasie, dromen en
creativiteit. Hoe minder rigide regels en gedragsvoorschriften er gelden, hoe vrijer we ons kunnen
voelen en hoe creatiever en authentieker we ons durven gedragen. Af en toe eens de ‘clown’ spelen
of een absurde, magische wereld mee creëren via verhalen, bewegingen, schmink of kostuums,
werkt bevrijdend. Binnen de circusateliers wordt dit element gretig ingezet. De circusgeschiedenis,
met haar klemtonen op verwondering en magie, leent zich hier bijzonder goed voor. Wie een tijdje
bezig is in het circus, komt vaak terecht in een productiegroep of artistiek project, waar er samen
wordt gebrainstormd, geëxperimenteerd en gecreëerd vanuit het niets. En ook wie enkel kijkt naar
15
een circus- of andere creatieve voorstelling, activeert een stroom van verbeelding in haar of zijn
hoofd (Desanghere, 2016). Aan circus doen stimuleert mensen om inventief en creatief te zijn. Voor
participanten zorgen deze disciplines soms voor een unieke manier van het bevrijden,
overmeesteren en structureren van hun verbeelding. Creativiteit empowert participanten om terug
de controle te winnen over hun eigen omgeving (Lafortune & Bouchard, 2011).
Het nut van dergelijke ‘passieve’ cultuurparticipatie wordt nog veel te vaak onderschat. Binnen
sociaal-artistieke praktijken legt men meestal de focus op het groeiproces van de actieve
participanten, maar veel minder op de gunstige effecten die het project teweegbrengt bij het
‘passieve’ publiek. Het ‘live’ ervaren van een goede voorstelling, temidden van een enthousiast
publiek, is een zeer intense belevenis, waar spijtig genoeg maar een klein deel van de bevolking
toegang tot neemt, of krijgt. De laatste jaren zien wij een tendens waarbij lokale circusateliers een
ideale context kunnen creëren om de culturele competenties van een buurt te verhogen. Er zit zoveel
talent in een buurt, ook en misschien vooral bij ‘kwetsbaarder’ jeugd, maar meestal krijgen ze de
kans niet dit talent op een positieve manier te ‘tonen’ aan hun leefomgeving (behalve dan misschien
aan hun vriendengroepje). Een circusopvoering op een buurtfestival hoeft zich niet te beperken tot
traditionele circusvormen, maar kan evenzeer opgevrolijkt worden door enkele straffe parkour-
salto’s, een beatboxer of breakdance act (Desanghere, 2016).
Niet - formele educatie
Circus als vorm van niet - formele educatie
De internationale literatuur over volwasseneneducatie wijst uitvoerig op het stijgend belang van
niet-formele en informele volwasseneneducatie voor tal van aspecten in de persoonlijke, sociale en
professionele levenssfeer (Vanwing, Meurs, Buffel, Lombaerts, & De Pauw, 2008). Naast deze niet-
formele en informele educatie is er ook nog formele educatie. Er worden dus drie vormen van
educatie aangehaald.
Om na te gaan wat we verstaan onder niet- formele educatie, polariseren we de begrippen formele
en informele educatie. Terwijl formele educatie diplomagericht is en direct of indirect in functie staat
van de loopbaan of de wensen van de arbeidsmarkt, bevat informele educatie letterlijk alle vormen
van leren die plaatsvinden in het dagelijkse leven. Niet-formele educatie kunnen we dan benoemen
als de georganiseerde educatieve activiteiten die plaatsvinden buiten de formele educatieve
systemen. Concreet hebben we het dan over initiatieven van onder meer niet gouvernementele
organisaties, verenigingen, en natuurlijk ook de volkshogescholen. In feite bevatten alle sociale en
culturele praktijken elementen van niet-formele educatie. We merken op dat de hier gemaakte
indeling wel een onderscheid aanbrengt, maar dat deze vormen van educatie in realiteit niet altijd
strikt te scheiden zijn. Ze lopen door elkaar in één en dezelfde activiteit, werken aanvullend of staan
met elkaar op gespannen voet. Educatie is vooralsnog een menselijke, dynamische activiteit
(Vanwing et al., 2008). De term ‘niet-formele educatie’ kent een relatief korte geschiedenis van
nauwelijks een halve eeuw. Toch spreken sommige auteurs al over een ‘prehistorie’ van de term. Het
parcours aan betekenissen die de term in die tijd kreeg is dan ook lang en kronkelig geweest.
Verschillende visies of paradigma’s werden verdedigd (Vanwing, Vermeersch, Verschelden, Machiels,
& Vandenbroucke, 2008).
16
Het is opvallend dat het gebruik van de term ‘niet-formele educatie’ ook steeds duidelijker ingang
vindt in het discours over levenslang leren. Dit is vooral het geval sinds begin de jaren negentig, niet
toevallig de jaren waarin het beleidsdebat en het wetenschappelijk denken over levenslang en (later)
levensbreed leren in het algemeen in omvang toenam. De aandacht voor de notie ‘niet-formele
educatie’ lijkt op dat domein te groeien vanuit een behoefte om het brede concept van levenslang
leren op te delen in meer handelbare en concrete delen. Opdelingen die eigen zijn aan formele
educatieve systemen (van lager onderwijs naar hoger onderwijs) zijn daarbij niet zinvol. Het discours
van het levenslang leren wil immers haar doelstellingen niet enkel waarmaken binnen scholen of
universiteiten. Zowat elke visie op levenslang leren begint met de vaststelling dat leren een
levenslang proces is dat plaats vindt in veel en verschillende locaties en momenten. Om de totaliteit
van alle vormen, plaatsen en inhouden van levenslang en ook levensbreed leren te vatten, wordt in
beleidsteksten en wetenschappelijke literatuur vaak gebruik gemaakt van de drieslag: formele
educatie, niet-formele educatie en informele educatie (Vanwing et al., 2008).
Levenslang leren wordt gedefinieerd als: ’Alle leeractiviteiten die tijdens iemand zijn leven
ondernomen worden, met als doel het bevorderen van kennis, vaardigheden en competenties op
persoonlijk, burgerlijk, sociaal en/of werk gerelateerd niveau.’ (Gvaramadze, 2007; Vanwing et al.,
2008). Het geeft een nieuwe dimensie aan levenslang leren zowel in een formele, niet-formele als
informele setting. Daarnaast ligt de nadruk binnen levenslang leren op sociale inclusie en cohesie,
persoonlijke vervulling en individuele noden, actief burgerschap en de mogelijkheid om zich aan te
passen aan de veranderende leer - en werkomgevingen (Gvaramadze, 2007). De acht
basiscompetenties die Europa naar voor schuift zijn: communicatie in de moedertaal, communicatie
in vreemde talen, wiskundige competenties en basiscompetenties in wetenschap en techniek,
digitale competenties, leren leren, interpersoonlijke, interculturele, sociale en civiele competenties,
ondernemingszin en cultureel bewustzijn (Gvaramadze, 2007; Vanwing et al., 2008). De eerste drie
basiscompetenties zijn vaak prioritair in de schoolse context, terwijl de andere basiscompetenties
meer vooropstaan in de niet-formele educatie (Desanghere, 2016). Competenties worden
gedefinieerd als een combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes die in een bepaalde context
adequaat zijn. Het zijn die competenties die elk individu nodig heeft voor zijn zelfontplooiing en
ontwikkeling, actief burgerschap, sociale integratie en zijn werk. Ze dienen in het kader van
levenslang leren verder ontwikkeld, op peil en actueel gehouden te worden (Vanwing et al., 2008).
De person - centered theory van Rogers
De visie van Carl Rogers op leren sluit aan bij de idee van niet-formele educatie, waarmee ik niet wil
zeggen dat zijn ideeën niet gelden binnen de niet-formele of formele educatie. Daarnaast kan zijn
visie op leren gelinkt worden aan de circuspedagogie. Dit zal ik hieronder uitgebreid aantonen.
Zijn doel was niet om te schrijven over leren in termen van levenloze, steriele, zinloze, snel vergeten
dingen die gepropt worden in het hoofd van een hulpeloos individu die aan zijn stoel gebonden is
door de ijzeren banden van conformiteit. Het gaat eerder om het type leren dat gekarakteriseerd
wordt door de eindeloze nieuwsgierigheid die de jongeren drijft om alles te absorberen wat hij/zij
kan horen, zien of lezen over een bepaald onderwerp. Het gaat om de student die zegt: ‘Ik ben aan
het ontdekken, leren van wat buitenaf gebeurt en dat wat binnenkomt een deel laten maken van
mezelf.’(Weibell, 2011)
17
Daarbij aansluitend somde Rogers (1969) tien principes van leren op die hij abstraheerde uit zijn
eigen ervaringen (cursief). Deze worden verbonden met elementen uit het circus:
- Mensen hebben een natuurlijk potentieel om te leren. Ze zijn benieuwd naar de wereld
rondom hen, totdat en tenzij de nieuwsgierigheid afgestompt wordt door ervaringen binnen
ons onderwijssysteem. Mason (2013) denkt dat kinderen zichzelf en de wereld moeten leren
kennen door hun zintuigen en door bepaalde vaardigheden te leren, dit op basis van het
ervaren van de transformatieve kracht van spel.
- Significant leren vindt plaats wanneer het onderwerp als relevant ervaren wordt voor de
eigen doelen van de lerende. Daarbij aansluitend zorgen realistische doelen voor ervaringen
van succes en motivatie (Hyttinen, 2011).
- Leren dat een verandering vergt in de zelf – organisatie, in de perceptie van zichzelf, is
bedreigend en kan zorgen voor weerstand. Dit kan opnieuw gekoppeld worden aan het FLOW
- model dat hierboven al beschreven werd. Wanneer de uitdaging te groot is, kan men in de
paniekfase terecht komen waardoor weerstand kan ontstaan. Men moet dus zoeken naar
een ideaal evenwicht tussen uitdaging en vaardigheden (Csikszentmihalyi & Csikszentmihalyi,
1988).
- Dit leren dat bedreigd wordt door het ‘zelf’, wordt evidenter waargenomen als externe
bedreigingen tot een minimum herleid worden. Er is dus nood aan een ondersteunende,
faciliterende en begripvolle omgeving.
En wanneer de lerende in een omgeving is waar persoonlijke veiligheid verzekerd is, wanneer
die persoon overtuigd is dat er geen bedreiging is voor zijn ego, dan is hij vrijer en heeft hij
meer kans om vooruit te gaan in een lerend proces. Een veilige en rustige omgeving om aan
circus te doen bevordert het leren. Daarnaast inspireert een ‘veilige volwassene of inventieve
instructor’ tot vertrouwen en enthousiasme (Hyttinen, 2011). Ook Trotman (2012) stelt dat
het creëren van een veilige, leuke, respectvolle en niet competitieve omgeving waar mensen
nieuwe dingen kunnen uitproberen en op een veilige manier risico’s kunnen nemen,
bevorderlijk is. Een veilige omgeving zorgt voor een context waar verschillende mogelijke
manieren van zijn uitgeprobeerd kunnen worden (Lafortune & Bouchard, 2011).
- Veel significant leren is verworven door te doen. Studenten in een directe experimentele
confrontatie plaatsen met praktische, sociale, ethische, filosofische, persoonlijke en
onderzoeksproblemen, is een van de meest effectieve methodes om leren te bevorderen
(Weibell, 2011). Leren door te doen of ‘learning by doing’ zien we ook terug keren bij John
Dewey (Bouverne-De Bie, 2015).
- Leren wordt gefaciliteerd wanneer de student op een verantwoordelijke manier participeert
in het leerproces. Dit door eigen leerbronnen te ontdekken, eigen problemen te formuleren, te
leven met de consequenties van de genomen keuzes. Ook door het tonen van de eigen skills
aan anderen, wordt men gemotiveerd en verhoogt het zelfvertrouwen (Hyttinen, 2011).
- Zelf – geïnitieerd leren dat de persoon als geheel betrekt, zowel gevoelens als intelligentie, is
het meest langdurig en pervasief in het leven. Dat leren dringt dieper door in het gedrag en
het leven. Dit zien we ook in het onderzoek van Mason (2013). Daarbij stelt hij dat de
kinderen hen onderwezen en hen toonden wat ze wilden, hoe ze best leerden en wat voor
hen werkte. De activiteiten waren gebaseerd op de kennis die zij aan hen gaven. Zo waren ze
vooral goede luisteraars, observators en facilitators.
18
- Onafhankelijkheid, creativiteit en zelfredzaamheid worden allen gefaciliteerd wanneer zelf
kritiek en zelfevaluatie de basis zijn en als evaluatie van anderen van secundair belang is. Elke
fout of mislukking wordt gevolgd door een nieuwe poging. Daarbij is de steun van de
instructor van belang, maar de participant wordt ook gestimuleerd om een deel van het
proces te internaliseren door zelfmotivatie en zelfregulatie. De participant leert dus zijn
reacties te controleren, hij leert zichtzelf beter kennen en hij leert zelf te reageren en te doen
(Lafortune & Bouchard, 2011).
- De meest sociaal nuttige manier van leren in de moderne wereld is leren door het proces van
leren; een voortdurende openheid om te ervaren en dit op jezelf toepassen om zo eventueel
te veranderen.
Rogers theorie van het leren bevat ook 10 principes die de rol van de leerkracht als facilitator van het
leren definiëren. Rogers (1983) vat deze rol samen door te stellen dat het de primaire taak van de
leerkracht is om studenten toe te laten te leren, opdat ze tegemoet zouden komen aan hun eigen
nieuwsgierigheid.
Opnieuw verbind ik deze principes van de rol van de leerkracht als facilitator (cursief) aan de
circuswereld.
- De facilitator is bepalend voor het zetten van een bepaalde sfeer of klimaat binnen de groep
of klaservaring. Als zijn of haar eigen grondhouding één is van vertrouwen in de groep en in
de individuen die die groep vormen, dan zal deze grondhouding op verschillende subtiele
manieren gecommuniceerd worden. Een veilige en kalme situatie om in les te geven
bevordert het leren. Een ontspannen contact met de participanten is zeer belangrijk. Ook
humor is een zeer sterk instrument dat kan helpen om een open sfeer te creëren (Hyttinen,
2011).
- De facilitator helpt om zowel de doelen van de individuen in de klas, als de meer algemene
doelen van de groep uit te lokken en duidelijk te maken. Binnen circus is het proces eigenlijk
belangrijker dan de doelen. Wat we leren van onszelf en de wereld terwijl we circusskills
oefenen is evenzeer een inhoud en een doel net zoals het leren van de skills dat is. Wanneer
er groeps-en individuele doelen gesteld zijn, is het goed om deze af en toe te evalueren
(Hyttinen, 2011).
- Hij vertrouwt op de wens van elke student om de doelen die betekenis hebben voor hem of
haar uit te voeren, omdat dit de motiverende kracht is achter significant leren. In het project
in Afghanistan toonden de kinderen hen wat ze wilden, hoe ze het best leerden en wat
werkte voor hen. Alles moest vanaf nul opgestart worden, ze moesten vertrouwen op hun
intuïtie en vooral nooit uit het oog verliezen dat de basisreferentie de kinderen zelf waren
(Mason, 2013). Het doel is niet om het hoogste level van performance te behalen, wel gaat
het er om dat elke participant succes kan ervaren bij het bereiken van zijn persoonlijke
doelen (Lafortune & Bouchard, 2011).
- Hij streeft naar het makkelijk beschikbaar stellen en organiseren van een zo breed mogelijk
scala aan hulpmiddelen/bronnen om te leren. Binnen circus zijn er verschillende technieken
die gebruikt kunnen worden. Zo is er acrobatie, evenwicht (rolla bolla, ton, koord), jongleren,
lichaamsexpressie en luchtacrobatie (doek, trapeze, touw) (Trotman, 2012). Door de
kenmerkende aanpak van circus, gekarakteriseerd door de diversiteit van circustechnieken
19
en de ondersteuning van de individuele ontwikkeling, kan iedereen een manier vinden die
hem het best helpt zijn doelen te bereiken (Lafortune & Bouchard, 2011).
- Hij ziet zichzelf ook als een flexibele hulpbron die gebruikt kan worden door de groep. Het is
een uitdaging om je aan te passen aan de verschillen in de groep. De zwakkere leden van de
groep moeten meer tijd en ondersteuning krijgen, terwijl de sterkere in de groep telkens
nieuwe uitdagingen moeten krijgen. Beide groepen moeten dus gezien worden zodat ook de
zwakkere kinderen over hun angsten raken en tegelijk moet er steeds gefocust worden op
wat ze wel al goed kunnen. Ook voor de stillere kinderen in de groep moet er voldoende
aandacht zijn (Hyttinen, 2011).
- Hij accepteert zowel de intellectuele inhoud als de emotionele attitudes en tracht op elk
aspect (de groep of het individu) de nodige nadruk te leggen. Het is de kunst om de
persoonlijke noden van de participanten te erkennen en ondertussen rekening te houden met
het hele groepsgebeuren. Men moet dus een balans zoeken tussen individuele ondersteuning
en groepsinterventies (Lafortune & Bouchard, 2011). Ook Mason (2013) tracht een harmonie
te vinden tussen het individuele en het collectieve.
- Als er een sfeer van aanvaarding binnen de klas gecreëerd is, is het mogelijk dat de facilitator
meer en meer een deelnemer wordt die ook leert, een lid van de groep die zijn eigen mening
uit. Dit hangt ook samen met vertrouwen en vergt even tijd. De participanten gaan in het
begin vaak de grenzen van de instructor aftasten. Wanneer het vertrouwen tussen de
instructor en de participanten meer en meer groeit, zal er ook meer ruimte zijn voor het
geven van verantwoordelijkheden (Hyttinen, 2011).
- Hij neemt het initiatief om zowel zijn gevoelens als zijn gedachten te delen met de groep op
een manier die een persoonlijke mening vertegenwoordigt die studenten kunnen aannemen
of verwerpen. Positieve feedback stimuleert de studenten om te proberen. Iemand die
erkenning krijgt zal zich makkelijker amuseren, nieuwe dingen proberen en zal het minder
lastig hebben met mislukken (Hyttinen, 2011).
- Tijdens de ervaringen die in de klas worden opgedaan, blijft hij alert voor expressies die een
indicatie zijn van diepe of sterke emoties. Hij streeft ernaar deze te erkennen vanuit een
persoonlijk standpunt en communiceert dit op een empathische manier. Binnen circus is het
dus belangrijk om aandacht te hebben voor hoe de participanten de instructies begrijpen,
maar het is even belangrijk om te bestuderen hoe de instructor de groep begrijpt. Het is
immers niet altijd even makkelijk om gedrag en gevoelens te interpreteren (Hyttinen, 2011).
- In de functie van facilitator van het leerproces, streeft hij/zij er naar om zijn eigen
beperkingen te erkennen en te accepteren. Ook binnen de circuswereld moet de instructor
voortdurend bewust reflecteren over zijn of haar professionele skills. Bewustzijn over de
eigen motivatie en sterktes zal helpen om de inhouden, de structuur en de doelen aangepast
aan de groep te bepalen. Daarnaast kan het ook bevorderend zijn om op geregelde
tijdstippen supervisies te organiseren. Dit kan de professionele groei en de vaardigheden om
samen te werken verhogen (Hyttinen, 2011).
We kunnen circus dus plaatsen binnen de person-centered education (PCE) van Rogers. Daarbij gaat
men er vanuit dat mensen zelf de hulpbronnen in zich hebben om zichzelf te begrijpen en om
bepaalde zaken te veranderen zoals zelf- concepten, basisattitudes en zelf-geïnitieerd gedrag. PCE
empowert eerder dan te genezen en bevordert de ontwikkeling van mogelijkheden bij individuen,
20
groepen en organisaties door interpersoonlijke relaties gekarakteriseerd door respect, vertrouwen,
empathie en echtheid. Het maakt mensen verantwoordelijk voor wat ze doen eerder dan dat ze
afhankelijk zijn. Het doel van PCE is het beschermen en bevorderen van de aangeboren creatieve
capaciteiten om te leren van de eigen ervaringen, het bevorderen van ‘wholeness’ en integratie in
het individu door te focussen op hun persoonlijke groei en om hen te ontwikkelen tot creatieve en
competente leden van de samenleving (Zucconi, n.d.). Dit alles gebeurt samen met de facilitator.
Het belang van spel
Spel wordt hier gezien als vorm van niet-formele educatie, waarmee ik niet wil zeggen dat spel of
spelen niet kan binnen niet-formele of informele educatie. Spel wordt gekarakteriseerd als een soort
activiteit die niet belangrijk is en die enig serieus doel mist. Het wordt gezien als iets wat kinderen
doen omdat ze immatuur zijn en waar ze uitgroeien als ze volwassen zijn (Whitebread, 2012). Ook
binnen het project van Mason (2013) zien vele ouders spel als tijdverspilling en denkt men dat
kinderen zich beter zouden concentreren op wat traditioneel gezien wordt als goed voor hun
toekomst en hun productiviteit in het volwassen leven. In het onderzoek van Whitebread (2012)
wordt het tegendeel bewezen. Spel in de breedste zin van het woord is één van de beste prestaties
van de mens naast taal, cultuur en technologie. Zonder spel zou geen enkele van voorgaande
mogelijk zijn. De waarde van spel, zowel voor volwassenen als voor kinderen, wordt door
verschillende onderzoekers erkend aangezien er meer en meer bewijs is voor de relatie met
intellectuele prestaties en emotionele gezondheid.
Whitebread is een ‘senior lecturer’ in psychologie en educatie aan de universiteit van Cambridge. Hij
is een expert in de cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen. Hij heeft al verschillende keren
gepubliceerd over hoe kinderen leren en ontwikkelen en over de rol van spel in deze processen.
Tenzij anders vermeld, komt alle informatie in dit deel uit het onderzoek, ‘the importance of play’
van Whitebread (2012).
Het is essentieel dat het belang van spel erkend wordt, zeker nu onze moderne westerse
samenleving in aanraking komt met verscheidene uitdagingen, zowel op economisch, sociaal als
omgevingsvlak. Op hetzelfde moment staan de kansen en ondersteuning voor het mogelijk maken
van het spelen van kinderen onder druk, iets wat juist cruciaal is voor de ontwikkeling van
vaardigheden die ze zullen nodig hebben als toekomstige burgers die moeten omgaan met
verschillende uitdagingen zoals urbanisatie, nieuwe gezinssamenstelling en veranderingen in het
onderwijssysteem.
Gedurende de laatste jaren werd door onderzoekers, de overheid en beleidsmakers meer en meer
nadruk gelegd op een ‘hoge kwaliteit’ binnen het kleuteronderwijs. Over wat ‘hoge kwaliteit’ binnen
die context precies inhoudt, wordt veel gepraat. Sommige landen in Europa leggen de nadruk op rijke
en stimulerende ervaringen binnen een verzorgende sociale context. Daarbij wordt vaak een ‘hoe
vroeger, hoe beter’ aanpak gehanteerd, waarbij de nadruk ligt op het introduceren van formele skills
van geletterdheid en cijfers op een zo jong mogelijke leeftijd. Ook moeten lesgevers tegemoet
komen aan een vooraf geschreven curriculum en standaarden. In veel onderzoek echter wordt
aandacht besteed aan dat ene vitale element dat ondersteunend is voor de intellectuele, emotionele
en sociale ontwikkeling van kinderen, namelijk het voorzien van de kansen en ondersteuning voor
spel.
21
Zo gaf Vygotsky (1978) de belangrijke rol van spel al aan door te stellen dat spel twee cruciale
bijdragen heeft bij de ontwikkeling van vaardigheden van kinderen. De ene heeft betrekking op de
ontwikkeling van taal en andere vormen van symbolische representatie. De andere vaardigheid gaat
over het controleren van de eigen cognitieve en emotionele processen, ook zelfregulatie genoemd.
Er worden vijf types van spel vooropgesteld. Dit zijn fysiek spel, spel met objecten, symbolisch spel,
doen alsof of socio-dramatisch spel en spel met regels. Alle kinderen ongeacht de cultuur nemen
deel aan de verschillende vormen van spel, maar wel op verschillende manieren. Dit wordt bepaald
door de culturele waarde die men hecht aan kindertijd, gender, economische condities, religie,
sociale structuur… Over het algemeen worden de voordelen op vlak van gezondheid en fysieke
conditie erkend, maar de voordelen op emotioneel en cognitief vlak worden door zowel ouders als
beleidsmakers vaak niet gezien. Door de enorme meerwaarde van spel op het emotioneel
welbevinden van kinderen, hun taalontwikkeling, hun metacognitie en zelfregulatievaardigheden is
deze erkenning echter wel van belang.
In zijn onderzoek waren ook heel wat internationale organisaties betrokken. Zo legde Eurochild zeer
terecht de link tussen de mogelijkheid om te spelen met problemen van sociale ongelijkheid en de
ontwikkeling van een sociaal gezonde samenleving:
‘It is crucially important to address play from the perspective of social inclusion and
opportunities for children that face social marginalization and discrimination. There is an ever
widening gap in the opportunities children have according to their parents’ social and
economic background. Increasingly extra-curricular activities including access to play spaces
have to be purchased, exacerbating social inequalities. Conversely, public investment in play
can make an important contribution to social inclusion and equal opportunities’ (p44).
Ook in de circuswereld zien we heel vaak spel en spelelementen opduiken. De meeste lessen starten
met een opwarmingsspel. Vaak wordt dit gezien als een toffe energizer alvorens de les ‘echt’ te
starten, maar zoals hierboven vermeld, kunnen en mogen we dat spel als volwaardig deel van de les
beschouwen. Het zou wat oneerbiedig zijn om te zeggen dat circus gelijk gesteld kan worden aan
spel, maar toch zitten ook in de ‘echte’ circusles, de circusmethodieken, heel wat spel – en
leerelementen die bevorderend zijn voor de ontwikkeling van kinderen én volwassenen (persoonlijke
communicatie 2/2/2017). In het onderzoek van Hyttinen (2011) wordt vermeld dat het spelen van
een spel tussen de verschillende circusoefeningen zorgt dat men even kan afkoelen, focussen,
aandacht hebben voor anderen en luisteren. Ook Mason (2013) beschrijft met zijn ‘cheerfull
pedagogy’ het belang van spel:
‘We have realized that games and entertaining activities, in addition to their positive
emotional, personal and social impacts, are an excellent source of containing and transferring
knowledge and information to children’ (p21).
Ook in dit citaat van Mason (2013) zien we dat leren, spel en circus een coherent geheel vormen:
‘Teaching is a creative art in itself. Our approach relies less on text-based methods and more
on guiding children through an experience of learning with their senses. Play is essential: it
increases a child’s social skills such as trust, communication, and cooperation. The MMCC’s
22
pedagogic approach involves many group activities and games like partner-acrobatics and
creation of complex human pyramids. By letting children take the lead rather than telling
them what to do, we reinforce their inherent power and wisdom and provide organizational
frames designed to help them take responsibility, blossom and grow. Seventy-five percent of
all MMCC activities are run and taught by children’ (p22).
Voorstelling Circusplaneet Alle informatie over de ontstaansgeschiedenis, de kerntaak, missie, visie en de positionering van
Circusplaneet komt uit het beleidsplan dat recent geschreven werd voor de beleidsperiode 2018 –
2021.
Ontstaansgeschiedenis
Circusplaneet vzw werd in 1999 opgericht als onafhankelijke vereniging als een verderzetting van het
initiatief van enkele jonge mensen in het Gentse. Ze droomden van een betere wereld, een plek
onder de zon, een Circusplaneet! Met circus als wapen werkten ze aan de groei van kinderen en
jongeren. Met een kleine camionette trokken ze de wereld in om het circusvirus te verspreiden.
Iedereen mocht meedoen, ongeacht ras, rang en stand.
Dit educatief en sociaal-artistiek engagement is het DNA van de werking, de potgrond van waaruit
ondertussen een mooie boom is gegroeid. In 2005 kregen ze vaste voet aan de grond dankzij het
Gents stadsbestuur die voor hen lokalen renoveerde aan de Drongensesteenweg. In diezelfde
periode werden ze door de provincie erkend als jeugdwerkorganisatie. Onder impuls van enkele
gedreven beroepskrachten en vrijwilligers groeide de community.
In 2015 kochten ze, op 5 minuten stappen van de thuisbasis, de kerk van de sociale woonwijk Malem.
Een grote stap en een boeiend begin van een nieuwe periode. De circuskerk wordt een symbool van
hun verleden en van hun dromen: men werkt nederig verder in een gebouw, een woonwijk, een
kunstvorm en een maatschappij met een enorme traditie en geschiedenis. Tegelijk bouwt men
ambitieus aan een betere toekomst.
Kerntaak, Missie en Visie
Niet-formele Cultuureducatie aan de hand van de kunstvorm Circus is de kerntaak van de vereniging.
Deze kerntaak begrijpt men breed en horizontaal. Educatie focust op ‘leren’ en is volgens hen een
materie die doorheen alle domeinen van de samenleving verweven is/zou moeten zijn. Ook cultuur
begrijpt men in de breedste zin: het gaat over de gebruiken van mensen die uiting geven aan hun
identiteit (taal, kunst, kledij, …). Om deze kerntaak te verwezenlijken neemt men ook andere
belangrijke deeltaken op zoals spreiding, creatie, ontmoeting, netwerkvorming, … Deze deeltaken
staan echter altijd in functie van de cultuureducatieve taak.
Dit engagement vertaalt zich in de volgende drieledige missie en visie:
1. Men wil de kunstvorm circus verspreiden en ontwikkelen. Circus nodigt uit, inspireert en zet
mensen en dingen in beweging. Het exploreren en transformeren van deze kunstvorm in al zijn
facetten, is een essentieel onderdeel van hun praktijk. Circus heeft zich als kunstvorm altijd
opgehouden in de marge van het kunstenlandschap. Circusartiesten zijn ontembare vrijbuiters die op
zoek gaan naar grenzen en experimenten opzetten waar anderen al lang opgegeven hebben. We
23
denken hierbij aan extreme fysieke prestaties, maar tegelijk aan sociaal circus dat het aandurft om
een circustent te bouwen in een achterbuurt. Circus is hun doel en staat centraal. Goesting en fun
zijn hun argumenten.
2. Men wil mensen de kans geven om zich individueel en in groep te ontplooien, zowel op lichamelijk
als op geestelijk vlak. Een mens is een lerend wezen dat via vallen en opstaan permanent is
verwikkeld in een levenslange, persoonlijke transformatie. Circus beschikt over een aantal troeven
om mensen op een niet-formele manier te ondersteunen in hun leerproces: het is woordeloos,
nodigt uit om te ondernemen en samen te werken en draagt diversiteit in zijn genen. Ze geloven dat
circus een aantal belangrijke competenties kan bijbrengen, maar tegelijk willen ze het
competentiedenken dat zich inschrijft in een economische logica overstijgen. De mens staat centraal.
Het leerproces is een doel op zich en circus is daarbij een middel.
3. Men wil een positief project op poten zetten dat bijdraagt aan een duurzame en inclusieve
samenleving. Circus beschikt over het potentieel om bij te dragen aan een maatschappelijke
transformatie. De ronde circuspiste staat symbool voor de gelijkheid en de diversiteit waarin we
geloven. ‘All equal! All different!’ Hun medewerkers en artiesten gaan via hun projecten de dialoog
aan met de samenleving en creëren impact. Op die manier is Circusplaneet een community van
mensen met een gemeenschappelijke passie: circus. Hun community gaat in dialoog met andere
netwerken in de samenleving: kunsten, politiek, gezondheidszorg, … Via een voortschrijdend inzicht
draagt Circusplaneet bij aan maatschappelijke verandering.
Positionering
Wat Circusplaneet uniek maakt, is dat het meer is dan een jeugdwerkorganisatie. Het is meer dan
een circusatelier. Het is meer dan een sociaal project. Het is de combinatie van al deze factoren die
ervoor zorgt dat Circusplaneet een unieke positie bekleedt binnen het Vlaamse jeugd- en cultuurveld,
door participatief te zijn zonder het artistieke verloren te laten gaan, door in te zetten op jongeren
zonder ouderen aan de kant te schuiven, door professionelen te ondersteunen zonder
maatschappelijk kwetsbaren over te slaan.
Onder de vlag community circus brengen ze een vernieuwende stedelijke jeugdwerkvorm die
inspeelt op actuele maatschappelijke tendensen. Ze werken met heel veel en diverse doelgroepen in
tal van projecten. De waardering van het talent van mensen is daarbij steeds het vertrekpunt.
Tegelijk zorgen ze ook voor ontmoeting, dialoog en samenwerking tussen die verschillende
doelgroepen.
Wanneer professionele artiesten, samen met de kinderen uit de Brugse Poort, op het einde van een
voorstelling het publiek groeten; en het applaus klinkt luid, omdat het resultaat ontroerend mooi
was, dan is de avond goed. Het is op zo’n moment dat men het gevoel heeft dat er een essentiële
bijdrage geleverd is in de buurt, de stad en de samenleving. Op dat moment voelt men zich gesterkt
in het geloof in een diverse samenleving waarin ieder zijn talent heeft. Op dat moment tonen ze dat
circus werkt.
Deze aanpak heeft hen in de afgelopen 20 jaar geen windeieren gelegd. Van een kleine club met 100
leden bij de oprichting, zijn ze ondertussen gegroeid tot een flink uit de kluiten gewassen organisatie
met ongeveer 900 leden en een jaarlijkse omzet van iets meer dan €500.000. Hun experimentele
24
stedelijke jeugdwerkvorm heeft zich definitief verankerd in het jeugdwerklandschap. Ze zijn fier op
hun grote successen: de Vlaamse erkenning, de aankoop van de kerk en de publicatie ‘Kijk naar mij!’.
Tegelijk genieten ze ook van de onzichtbare kleine dingen: een jonge gast die slaagt voor een
ingangsexamen aan een hogeschool, hun festivalkok die de hapjes van hun Tunesische buurvrouw
ontvangt en mee in het buffet zet, de jongen met autisme die het publiek van de Vooruit omver
blaast met zijn diabolo’s en achteraf de felicitaties van Koning Filip in ontvangst mag nemen.
In de afgelopen jaren is de focus ook beginnen verschuiven: van een organisatie met een grote
dadendrang is men aan het evolueren naar een organisatie die mensen met dadendrang
ondersteunt. Ze schrijven over hun werk in inspirerende publicaties, helpen artiesten om
circusvoorstellingen te creëren, ondersteunen de droom van een circuslesgever die met
vluchtelingen aan de slag wil door hun wagens en hun materiaal ter beschikking te stellen. Op die
manier zijn ze lokaal heel relevant, maar tegelijk ook een inspiratiebron voor organisaties en
artiesten in binnen- en buitenland.
Probleemstelling Sinds mijn reis naar Cambodja waar ik een prachtige circusvoorstelling zag, uitgevoerd door jongeren
met een maatschappelijke kwetsbaarheid, is mijn fascinatie voor de circuswereld enorm gegroeid. Ik
werd op de een of andere manier getriggerd en er kwamen zo veel vragen in mij op: Wat zorgt voor
de uitstraling van pure vreugde en plezier? Wat is er nodig opdat je elkaar zo zou vertrouwen? Wat
maakt circus zo uniek dat ze deze jongeren kunnen bereiken? Enkele maanden later volgde ik een
vorming van Steven Desanghere en toen viel alles mooi samen. Vanuit mijn opleiding ben ik al langer
op zoek naar ‘alternatieve’ invullingen van orthopedagogiek. Dit was dus de uitgelezen kans om
hiermee aan de slag te gaan.
De centrale vraag voor mij bleef: Welke elementen zorgen ervoor dat circus werkt? Waarom slaat dit
zo goed aan bij jongeren? Ook op Circusplaneet zijn ze op zoek naar antwoorden op deze vragen.
Daarnaast staat in het beleidsplan van 2018 – 2021 van Circusplaneet dat men vanaf 2018 een
vormingsaanbod wil aanbieden op de website. Dit vormingsaanbod gaat over de bijzondere
circusmethodiek, inclusieve werkvormen en positieve effecten op de deelnemers. Aan de hand van
good practices, praktijk en theorie, wil men andere organisaties en geïnteresseerden warm maken
om met deze doelgroepen aan de slag te gaan.
Vooraleer er een vormingsaanbod aangeboden kan worden, moeten er eerst verschillende zaken in
kaart worden gebracht. Ten eerste moet nagegaan worden wat de sterktes zijn. Wat zijn positieve
elementen, waar is men goed in en wat wil men uitdragen? Dit kan bevraagd worden bij
verschillende betrokkenen, zowel intern (leerlingen, lesgevers, personeel) als extern (brugfiguren,
partners in het jeugdwerk). Daarnaast moeten ook de zwaktes of werkpunten die verschillende
betrokkenen ervaren, bevraagd worden. Op deze vlakken kan de organisatie nog groeien. Ook kan er
gepeild worden naar de aspiraties die de intern betrokken partijen hebben en naar de resultaten die
externen van ons verwachten. Ten slotte wil Circusplaneet meer zicht krijgen op de noden op vlak
van vorming en ondersteuning bij lesgevers.
25
Onderzoeksvragen We hebben het gevoel dat circus ‘werkt’, maar de vraag die we ons daarbij dus ook stellen is: ‘wat
zijn de elementen die het doen werken?’. De focus bij dit alles ligt op circus met jongeren met een
maatschappelijke kwetsbaarheid, of community circus binnen Circusplaneet.
De onderzoeksvragen zijn regelmatig veranderd, maar uiteindelijk kunnen we vanuit deze
probleemstelling volgende drie onderzoeksvragen voorop stellen:
- Wat zijn volgens de kinderen, de lesgevers en de brugfiguren technieken en elementen die
circus als middel binnen de lessen community circus op Circusplaneet doen werken?
- Wat zijn volgens de kinderen, de lesgevers en de brugfiguren kwaliteiten van een goede
circusles en lesgever binnen Circusplaneet?
- Aan welke vorm van ondersteuning of vormingen hebben lesgevers binnen Circusplaneet
nood?
26
Deel 2: Het onderzoek
Methodologie Dit onderzoek is een kwalitatief van aard. Men gebruikt kwalitatief onderzoek als een paraplubegrip
om te refereren naar verschillende onderzoeksstrategieën die bepaalde karakteristieken delen. De
data die verzameld worden, worden gedefinieerd als ‘zachte’ data. Daarmee wordt bedoeld dat ze
rijk zijn in de beschrijving van mensen, plaatsen, conversaties… en dat ze niet makkelijk te vatten zijn
in statistische procedures. Wanneer men kwalitatief onderzoek doet, is men begaan met het
begrijpen van het gedrag van de informant, dit vanuit zijn eigen referentiekader (Van Hove, 2014).
Ook Brene Brown gebruikt kwalitatieve data en stelt: ‘Maybe stories are just data with a soul’
(Brown, 2017). Kwalitatief onderzoek is dus een goede keuze bij het achterhalen van de
achterliggende gedachten van de participanten en het peilen naar ervaringen, percepties en
belevingen (Maes, Bruyninckx, & Goffart, 2003).
Kwalitatief onderzoek heeft volgens Van Hove (2014) vijf karakteristieken, maar niet elk kwalitatief
onderzoek voldoet in dezelfde mate aan alle karakteristieken. De vraag is dus niet als een bepaald
onderzoek absoluut kwalitatief is, maar het is eerder een kwestie van de graad of mate van
kwalitatief onderzoek. Hieronder worden de vijf karakteristieken toegelicht:
- Naturalistisch: Kwalitatief onderzoek vindt plaats in een bepaalde setting. Deze setting of
context is de directe bron van data en de onderzoeker is een sleutelelement. De
onderzoekers brengen een hele tijd door in scholen, bij families, buurten… om meer te
weten te komen over de bezorgdheden die leven in die specifieke context.
- Descriptieve data: Kwalitatief onderzoek is beschrijvend. De data die verzameld worden, zijn
meestal geschreven of in de vorm van beelden eerder dan numeriek. De data kunnen uit
verschillende elementen bestaan, zoals interviewtranscripties, veldnotities, foto’s,
persoonlijke documenten… Men probeert vervolgens deze data te analyseren, met aandacht
voor hun rijke waarde en men probeert zo dicht mogelijk bij de vorm waarmee ze
opgenomen en getranscribeerd werden te blijven.
- Aandacht voor het proces: Kwalitatieve onderzoekers hebben veel aandacht voor het proces,
eerder dan voor de uitkomst of het product.
- Inductief: Kwalitatieve onderzoekers analyseren hun data op een inductieve manier. Men
zoekt niet naar data of bewijs om een bepaalde hypothese te bevestigen, maar de verkregen
data worden gegroepeerd en er worden abstracties van gemaakt. Men werkt dus bottom-up.
- Betekenis: Betekenis is een essentieel begrip in kwalitatief onderzoek. De betekenis die de
participant geeft aan iets of iemand, zijn perspectief, staat centraal.
Dit onderzoek is een kwalitatief onderzoek omdat het tegemoet komt aan de vijf voorgaande
karakteristieken. Ten eerste is dit onderzoek naturalistisch omdat het plaats vindt binnen de context
van Circusplaneet waar ik als onderzoeker vier maand aan de slag ging. Circusplaneet en meer
concreet de kinderen, ouders, lesgevers, brugfiguren… zijn mijn directe bronnen van informatie.
Daarnaast is het onderzoek beschrijvend. De data die verzameld worden zijn rijke data die
geschreven zijn en dus niet in getallen te vatten zijn. Deze werden verkregen door Photovoice, semi -
gestructureerde interviews, focusgroepen en participerende observatie, een triangulatie van
onderzoeksmethoden. Ook is er tijdens het onderzoek veel aandacht voor het proces. Met de
27
verschillende betrokken partijen wordt eerst een band opgebouwd. Vervolgens wordt alle correcte
informatie gegeven zodat men op de hoogte is van het onderzoek. De onderzoeker koppelt de
vragen/informatie vaak terug aan verschillende betrokken met het oog op feedback. Daarnaast is het
onderzoek inductief. Er wordt wel een onderzoeksvraag vooropgesteld, maar het is niet de bedoeling
om per se data te zoeken die dit ondersteunt. Het proces gebeurt bottom-up, waarbij heel wat
participanten bevraagd worden en van daaruit worden er verschillende thema’s geanalyseerd. Op
basis van de uitkomst wordt een antwoord geformuleerd op de onderzoeksvraag. Ten slotte staat
ook de betekenis die participanten zelf geven aan bepaalde zaken of personen centraal. Het gaat dus
niet om de invulling van de onderzoeker, maar om het perspectief van de participanten. Het is
belangrijk om hiervan tijdens het hele proces bewust van te zijn.
Onderzoeksdesign
Exploratief onderzoek
Wanneer we het hebben over circuspedagogie in Vlaanderen zien we dat er weinig informatie
beschikbaar is en dat er amper onderzoek beschikbaar is. Daarom ligt een explorerende
onderzoeksaanpak voor de hand (Swanborn, 2004). Eerder werd er al een masterproef geschreven
rond circus en technologie vanuit de vakgroep Letteren en Wijsbegeerte. In deze masterproef is de
relatie tussen circus en technologie onderzocht. De onderzoeksfocus is tweeërlei. Enerzijds de
invloed van de technologische ontwikkeling op het circus als praktijk. Anderzijds de relatie tussen
technologie (het object) en de circusartiest (Van Robaeys, 2015). Daarnaast is Nel de Vry momenteel
bezig met een masterproef rond community circus in Peru.
In dit onderzoek waren zowel de probleemstelling als de onderzoeksvraag zeer breed geformuleerd,
maar geleidelijk aan kregen deze meer en meer vorm en werden ze afgelijnd. Dit verwijst opnieuw
naar een kenmerk van exploratief onderzoek, namelijk het systematisch verfijnen van de brede
probleemstelling (Swanborn, 2004). Daarnaast lag het op voorhand niet vast wie er wanneer en op
welke manier bevraagd zou worden. Dit kan omschreven worden als convenience sampling. Het is
een niet random manier van sampling waarbij mensen uit de doelpopulatie geselecteerd worden op
basis van geografische kenmerken, beschikbaarheid op een bepaald tijdstip, gemakkelijk bereikbaar,
de wil om deel te nemen… (Farrokhi & Mahmoudi-Hamidabad, 2012). Weinig beslissingen over de
onderzoeksprocedure lagen dus op voorhand vast, maar tijdens het onderzoek liet de onderzoeker
zich leiden door de situaties, data en interpretaties die zich aandienden. Dit is opnieuw een kenmerk
van exploratief onderzoek (Swanborn, 2004).
Daarnaast ben ik vertrokken vanuit een theoretisch denkkader dat mijn grondhouding vormt. Deze
heb ik eerder in deze masterproef toegelicht. In de loop van mijn proces is mijn manier van denken
vanuit deze kaders verder geëvolueerd. Daarnaast ontdekte ik ook nieuwe invalshoeken,
perspectieven, interpretaties en kwam ik langzaam tot hypothesen en een samenhangend idee. Dit is
ook een kenmerk van exploratief onderzoek (Swanborn, 2004).
Onderzoeksmethoden
Photovoice
Photovoice is een vorm van participatorisch actieonderzoek dat een unieke bijdrage kan leveren aan
bepaalde onderwerpen of problemen (Wang, 1999). Photovoice heeft drie doelen. Ten eerste is het
28
een proces waarbij mensen - meestal met minder mogelijkheden door armoede, taal, barrières,
etniciteit, gender, cultuur…. - video en/of foto’s gebruiken om verschillende aspecten van hun
omgeving en ervaringen vast te leggen (Work Group for Community Health and Development, 2016).
Mensen kunnen hun community identificeren, vertegenwoordigen en benadrukken door een
specifieke fotografische techniek. Het gaat dus over het in kaart brengen en reflecteren over de
sterktes en bezorgdheden van een community (Wang, 1999). Daarna worden de foto’s, en dus de
ervaringen, met mede-fotografen gedeeld (Work Group for Community Health and Development,
2016). Het tweede doel gaat om het aangaan van een kritische dialoog, in grote en kleine groep, rond
zowel persoonlijke problemen als problemen die zich voordoen in de community op basis van de
genomen foto’s (Wang, 1999). Ten slotte kunnen de foto’s gebruikt worden om de realiteit van
fotografen te tonen aan de buitenwereld, bijvoorbeeld beleidsmakers, met het doel sociale
veranderingen te bewerkstelligen (Work Group for Community Health and Development, 2016)
(Wang, 1999).
Het concept Photovoice bestaat al een hele tijd. In ‘Theater of the oppressed’ van Augusto Boal
(1979) zegt hij dat alle theatergroepen de middelen/manieren om een theater te produceren moeten
overbrengen op de mensen, zodat ze het uiteindelijk zelf kunnen leren en produceren. Maar hoe doe
je dat overbrengen/die transfer nu? Daarvoor verwijst Boal naar Estela Linares. Zij stond in voor de
fotografie van het ALFIN Plan. De oude of traditionele manier om aan fotografie te doen is foto’s
trekken van straten, mensen, verhalen… Daarbij stelt men de vraag: Wie neemt deze foto’s? De
instructoren, groepleiders, coördinatoren? Maar als we de middelen om iets te produceren willen
overbrengen naar de mensen zelf, moeten we, in dit geval, onze camera doorgeven. Zo gaven de
opvoeders een camera aan de deelnemers van het ALFIN project en werd hen het volgende
voorgesteld. ‘We zullen jullie enkele vragen stellen, in het Spaans en jullie moeten antwoorden. Jullie
mogen niet antwoorden in het Spaans, maar je moet in ‘fotografie’ spreken. Wij vragen jullie dingen
in het Spaans, wat een taal is en jullie antwoorden met fotografie, wat ook een taal is.’
De meest theoretische achtergrond die we vandaag terug vinden komt uit het werk van Caroline
Wang. In 1992 hebben Wang en Mary Ann Burrils Photovoice ontwikkeld op basis van een
combinatie van Paulo Freire’s notie van ‘kritisch bewustzijn’. Er is een sterk begrip van hoe de wereld
in elkaar zit en hoe de samenleving, politiek en machtsrelaties een invloed hebben op onze eigen
situatie. De feministische theorie legt de nadruk op het belang van een stem hebben en
‘documentary photography’ wordt vaak gebruikt voor sociale verandering (Work Group for
Community Health and Development, 2016) (Wang, 1999).
In het artikel: Photovoice: A participatory action research strategy applied to women’s health (1999),
definieert Wang vijf sleutelconcepten van Photovoice. Het eerste concept is dat beelden ons iets
leren. Beelden leren ons over hoe we onszelf zien, hoe we de wereld definiëren, hoe we ons
verhouden ten opzichte van de wereld en wat we verstaan onder significant of verschillend. Het gaat
er dus om hoe mensen een bepaald beeld interpreteren. Beelden kunnen onze definitie van een
situatie beïnvloeden afhankelijk van de sociale, culturele, economische… condities van een situatie.
Het tweede concept vertelt ons dat beelden het beleid kunnen beïnvloeden. Men stelt dat beelden
het beleid niet lineair beïnvloeden, maar beelden kunnen een invloed hebben op onze focus en op
29
hoe we de wereld zien. De beelden kunnen dus ook een invloed hebben op beleidsmakers alsook op
de bredere samenleving.
Ten derde zegt men dat mensen uit de community de kans moeten krijgen tot participatie bij het
creëren en definiëren van de beelden die het publieke beleid bepalen. Het gaat er dus om dat de
mensen waarover het gaat het woord voeren door aan de hand van foto’s hun mening en analyse te
geven. Mensen extern aan de situatie, bijvoorbeeld beleidsmakers kunnen dit niet voor hen doen
omdat ze geen deel zijn van die context.
Een volgend sleutelconcept is dat dit proces veronderstelt dat planners of betrokkenen van het
project beleidsmakers en andere mensen die een invloed hebben rond de tafel brengen zodat ook zij
het perspectief van de mensen uit de community kunnen ervaren. Zelf hebben ze vaak geen kennis
of idee van bepaalde problemen. Het is dus belangrijk om te luisteren naar de mensen zelf.
Het laatste sleutelconcept stelt dat Photovoice de nadruk legt op zowel individuele als community
actie. Photovoice integreert een aanpak gericht op de burgers met ‘documentary photography’, de
productie van kennis en sociale actie.
In dit onderzoek zal Photovoice gebruikt worden met kinderen en lesgevers. Foto’s en beelden
vertellen ons iets en verschillende kinderen kunnen hetzelfde beeld op een andere manier
interpreteren, dit afhankelijk van hun referentiekader. Ik vind het belangrijk dat de kinderen zelf de
kans krijgen om hun verhaal te vertellen. Dat zijzelf het woord – of in dit geval de camera – krijgen.
Dankzij de methodiek van Photovoice heb je ook aandacht voor kinderen die minder taalvaardig zijn
en verhoog je het plezier om deel te nemen aan het onderzoek. Door letterlijk de camera aan hen te
geven, geef je hen vertrouwen, erkenning en eigenaarschap. Daarnaast kunnen de foto’s en de
gesprekken achteraf gebruikt worden voor verschillende doeleinden.
Semi – gestructureerd interview
Kwalitatief interviewen is een gebruikelijke manier om kwalitatieve data te verzamelen. Er worden
vragen gesteld door de interviewer met de bedoeling de geïnterviewde persoon aan te moedigen om
vrij en in diepte te praten over een bepaald onderwerp dat vastgelegd werd door de onderzoeker.
Interviews worden vaak beschreven op een continuüm van gestructureerd tot ongestructureerd.
Kwantitatieve onderzoekers gebruiken eerder variaties van een gestructureerd interview in hun
onderzoek, terwijl kwalitatieve onderzoekers vaak gebruik maken van semi - gestructureerde
interviews. Een semi – gestructureerd interview kan sterk variëren betreffende de structuur, maar de
belangrijkste eigenschap van kwalitatief interviewen is dat veel en rijke data gegenereerd kunnen
worden. Daarnaast is er veel vrijheid en flexibiliteit, zowel voor de interviewer als voor de
geïnterviewde persoon (Van Hove, 2014).
In deze masterproef zullen semi – gestructureerde interviews gebruikt worden om op die manier zo
veel én zo rijk mogelijke data te verzamelen. Het opzet van dit onderzoek is exploratief, dus het
hanteren van deze onderzoeksmethode komt hieraan tegemoet. Deze manier van interviewen wordt
gebruikt bij de brugfiguren en de leerkracht van de school. Tijdens de interviews gaat de volledige
aandacht naar de geïnterviewde en heeft die persoon overwegend de controle over het verloop in
handen (Van Hove, 2014). Het is belangrijk dat de persoon zich op zijn gemak voelt zodat hij/zij vrij
en oprecht over een bepaald onderwerp kan praten.
30
Focusgroep
Focusgroepen worden gebruikt om bepaalde data te verkrijgen die vaak niet verkregen worden door
andere vormen van dataverzameling. De nadruk wordt namelijk gelegd op de opinies, overtuigingen,
gevoelens en ervaringen van mensen. Daarnaast hebben de participanten een actieve rol en wordt
het dus snel duidelijk wat de prioriteiten zijn ten aanzien van een bepaald onderwerp (Van Hove,
2014).
Er bestaan verschillende definities van focusgroepen. Gibbs vat dit samen door de kernelementen
van focusgroepen op te sommen. Volgens haar zijn deze: de georganiseerde discussie, een
collectieve activiteit, sociale gebeurtenissen en interactie (Van Hove, 2014). Daarnaast kunnen
focusgroepen op zijn minst op drie verschillende manieren gebruikt worden. Ten eerste bij het begin
van een onderzoek om zo de significante problemen te ontdekken en te identificeren. Dit kan ook
gebruikt worden om data in de vorm van conversaties rond een bepaald thema te genereren. Ten
slotte kan beroep gedaan worden op focusgroepen om bevindingen die gedaan werden af te toetsen
en te evalueren bij mensen waarover dat onderzoek ging (Van Hove, 2014).
In deze masterproef wordt gebruik gemaakt van een focusgroep met een aantal mama’s na een
mama-workshop. De meeste van de mama’s hebben geen kinderen die naar Circusplaneet komen. In
dit onderzoek werd de focusgroep gebruikt in het begin van het onderzoek om bepaalde gevoelens
en dynamieken te ontdekken.
Participerende observatie
Participerende observatie of etnografisch onderzoek heeft zijn oorsprong bij het werk van
antropologen die onderzoek deden bij niet-westerse culturen, maar in het modern onderzoek heeft
het verschillende andere toepassingen. Participerende observatie verwijst naar twee verschillende
zaken (Van Hove, 2014):
- Het is een zeer specifieke methodologie die de observaties van een onderzoeker, die zeer
nauw betrokken of verbonden is met een bepaalde groep/community, betrekt. Deze
observaties worden bijgehouden en geanalyseerd. Het belangrijkste kenmerk is de sterke
betrokkenheid van de onderzoeker in de onderzoekssetting door deel te nemen aan
verschillende activiteiten van die groep/community, dit over een bepaalde periode.
- Daarnaast is het een algemene methodologie of brede strategie van dataverzameling in een
bepaalde context. Soms wordt dit participerende observatie genoemd en verwijst dit naar de
bovengenoemde aanpak. Een formele definitie van participerende observatie zou dit dan ook
identificeren als een brede strategie om data te verzamelen in een bepaalde context. Het
betrekt de verzameling van een variatie van verschillende soorten data die nodig zijn om een
bepaalde onderzoeksvraag te beantwoorden.
Participerende observatie kan verschillende vormen aannemen omdat ze variëren op verschillende
dimensies (Van Hove, 2014):
- De rol van de observator: Deze kan variëren van iemand die niet betrokken is bij de
groepsdynamieken, tot iemand die volledig deel uit maakt van de groep.
31
- De kennis van de groep over het observatieproces: Wanneer de participanten weten dat ze
bestudeerd worden, dan wordt dit een ‘overte’ observatie genoemd. Een ‘coverte’
observatie is wanneer ze niet weten dat ze bestudeerd worden.
- De uitleg over het doel van de studie: Dit kan variëren van een volledige uitleg tot een
misleidende uitleg.
- De duur: De observatie kan zeer kort zijn (éénmalig, 1 uur) of zeer lang (weken, maanden).
- De focus: de focus van de onderzoeker kan een zeer beperkt aspect van de situatie zijn. Aan
de andere kant kan de focus eerder holistisch zijn, waarbij veel rijke data verzameld worden
door observatie van een aantal aspecten van de situatie.
Participerende observatie impliceert dat de onderzoeker niet gewoon evenementen observeert
binnen sociale of culturele context, maar dat hij ook deel uit maakt van de activiteiten waarbij de
leden van de community betrokken zijn. Daarnaast ligt de grootste focus van participerende
observatie op het perspectief van de leden van de groep/community (Van Hove, 2014).
Mijn onderzoek deed ik op Circusplaneet, maar tegelijk liep ik er stage. Doordat ik er zo frequent
aanwezig was en doordat ik aan zeer veel verschillende activiteiten mocht deelnemen, zag, voelde en
hoorde ik veel. Ik maakte regelmatig notities van gebeurtenissen en gesprekken in een boekje. Deze
data konden dan ook verwerkt worden in dit onderzoek. Mijn rol als observator ging behoorlijk ver.
Ik maakte echt deel uit van het team en daarnaast ook van de groepen waar ik les aan gaf. De kennis
van de groep over het observatieproces was eerder beperkt. Sommigen wisten dat ik onderzoek
deed en de informatie die ik gaf was correct, maar niet heel erg uitgebreid. Sinds het najaar van 2015
was ik af en toe aanwezig bij een aantal activiteiten op Circusplaneet. Tussen januari en mei 2017
was ik er zeer frequent aanwezig. De focus van mij als onderzoeker was holistisch, waarbij ik
aandacht heb voor het geheel, maar ook voor specifieke situaties.
Data-analyse
Thematische analyse
De gegevens die verzameld worden op basis van voorgaande technieken, namelijk Photovoice, semi-
gestructureerd interview, participerende observatie en focusgroep, worden vervolgens geanalyseerd
door middel van een thematische analyse. Een thematische analyse verwijst veelal naar de thema’s
die uit de data voortvloeien. Een eerste stap is het uitschrijven van de interviews of het ander
materiaal. Dit is tegelijk een eerste fase in het zich familiariseren met de data. Daarna volgt de eerste
codering. Dit zijn nog niet de definitieve thema’s, maar een tussenstap in het proces om die thema’s
te genereren. Daarna wordt er gezocht naar effectieve thema’s, gebaseerd op de initiële code. De
thema’s zijn bijgevolg het resultaat van het categoriseren van de codes in betekenisvolle groepen.
Vervolgens wordt gekeken als deze thema’s effectief representatief zijn voor de data. In deze fase is
het dus belangrijk om de thema’s te vergelijken met de originele data en is het mogelijk dat de
thema’s nog veranderen. Dan worden de verschillende thema’s definitief vastgelegd. Ten slotte
wordt er een verslag geschreven en wordt het proces van de onderzoeker duidelijk gemaakt.
Thematische analyse gaat dus om de data, het coderen en het identificeren van thema’s. Dit is geen
lineair proces, de onderzoeker zal regelmatig stappen naar voor én naar achter nemen ((Van Hove,
2014).
32
Nadat ik alle interviews gedaan had, heb ik alles één voor één uitgetypt. Vervolgens heb ik de
interviews meermaals doorgelezen. Ik maakte een onderscheid tussen de interviews met de
kinderen, de lesgevers en de brugfiguren en duidde per groep terugkomende thema’s aan. Ik toetste
mijn thema’s opnieuw af bij mijn data en begon vervolgens alles uit te schrijven. Ik illustreer de
verschillende thema’s met quotes en voorbeelden uit de data.
Kwaliteitscriteria
Credibility
Credibility gaat om het vertrouwen in de waarheid van de bevindingen (Cohen & Crabtree, 2008).
Concreet gaat het in deze masterproef dus om de vraag of ik er in geslaagd ben om de stem van
verschillende betrokkenen op een correcte manier weer te geven en te analyseren. Ik heb mijn best
gedaan om hieraan tegemoet te komen.
- Sinds het najaar van 2015 tot op heden, juni 2017, ging ik eerst af en toe en nu geregeld naar
Circusplaneet. Ik deed er mijn stage van januari tot mei. In deze periode heb ik de kinderen,
lesgevers en brugfiguren leren kennen en werd er een vertrouwensband opgebouwd. Het
gaat om het besteden van voldoende tijd om de verschillende aspecten van een setting te
observeren, te spreken met verschillende mensen en het ontwikkelen van relaties en
verstandhouding met de leden. Dit wordt ook wel Prolonged Engagement genoemd (Van
Hove, 2014)
- Ik maak gebruik van verschillende onderzoeksmethoden, namelijk Photovoice, semi-
gestructureerd interview, focusgroep en participerende observatie. Er is dus sprake van
triangulatie van onderzoeksmethoden (Van Hove, 2014). Daarnaast betrek ik verschillende
perspectieven; die van de kinderen, de lesgevers, de brugfiguren en een aantal mama’s.
- Ik liet mijn masterproef door verschillende mensen lezen. Elk gaven ze feedback vanuit hun
referentiekader. Dit was zeer verrijkend omdat je zelf soms te eng door dezelfde bril kijkt. Dit
is het concept van peer debriefing (Van Hove, 2014).
Transferability
Transferability gaat om aantonen dat je de resultaten kan toepassen in andere contexten. Dit kan in
de praktijk gebracht worden door de techniek van de ‘thick description’. Het is een manier om de
externe validiteit na te gaan. Door een verschijnsel voldoende nauwkeurig te beschrijven kan men
evalueren in welke mate de conclusies overdraagbaar zijn naar andere personen, settings, tijdstippen
en situaties (Cohen & Crabtree, 2008).
In bijlage 1 heb ik mijn logboek opgenomen. Daarin staat duidelijk hoe mijn volledige proces verlopen
en geëvolueerd is. Daarnaast geef ik in mijn masterproef zelf aan waarom ik kies voor bepaalde
concepten, onderzoeksmethoden… Alle interviews zijn letterlijk uitgeschreven. Bij mijn resultaten
ten slotte gebruik ik quotes van de bevraagde personen en voorbeelden die gedetailleerd
omschreven zijn.
Dependability
Dependability gaat om de vraag of de gegevens consistent zijn en dus herhaald kunnen worden.
Daarvoor kan er een externe audit gedaan worden. Een externe onderzoeker onderzoekt zowel het
proces als het product van het onderzoek. Het doel is om de nauwkeurigheid te evalueren en te
33
beoordelen of de bevindingen, interpretaties en conclusies worden ondersteund door de gegevens
(Cohen & Crabtree, 2008). Mijn masterproef is niet herhaald door een externe onderzoeker. Wel
hebben verschillende externen deze gelezen en feedback gegeven. Zoals hierboven aangegeven heb
ik alles zo nauwkeurig en gedetailleerd mogelijk weergegeven, waardoor er sprake is van een
transparant proces. De verschillende keuzes werden zo goed mogelijk beargumenteerd.
Daarnaast is een externe controle gebaseerd op de veronderstelling dat er een vaste waarheid of
werkelijkheid is die kan worden verklaard door een onderzoeker en bevestigd kan worden door een
externe onderzoeker. Vanuit een interpretatief inzicht kan er geen objectieve werkelijkheid of
waarheid zijn waarin de resultaten van een studie kunnen vergeleken worden. Een externe
onderzoeker kan het oneens zijn met de interpretaties van de onderzoeker. Dan is de vraag: ’wat is
de goede interpretatie?’(Cohen & Crabtree, 2008)
Confirmability
Confirmability gaat om een bepaalde neutraliteit of de mate waarin de bevindingen van een studie
zijn gevormd door de respondenten en niet door de bias, motivatie, of interesse van de onderzoeker
(Cohen & Crabtree, 2008).
In deze masterproef ben ik uitgebreid ingegaan op de manier waarop mijn onderzoek verlopen is,
hoe mijn interviews tot stand kwamen, hoe mijn analyse is gebeurd… Op deze manier kan de lezer
zelf beoordelen of mijn onderzoek correct is uitgevoerd. Volledig neutraal zijn kan natuurlijk niet,
maar ik heb mezelf steeds proberen in vraag te stellen en probeerde telkens te kijken met een zo
objectief mogelijke blik.
Positie als onderzoeker Bij etnografisch onderzoek, of participerende observatie, vormt de onderzoeker het instrument (Van
Gemert, 2009). De etnograaf staat in een praktijk waarin zijn observaties, fysieke interacties met het
voorwerp van onderzoek en persoonlijke ervaringen gecombineerd worden tot een epistemologie
die feiten voortbrengt. De etnograaf is niet een vertaalmachine, maar een vertaler: een mens die
vanuit zijn eigen taligheid, met medeneming van eigen kennis, concepten, ideeën, opvattingen en
meningen, laat zien waar hij naar gekeken heeft (Moors, 2009). Daarnaast is het belangrijk om zelf
inzicht te hebben in de eigen positie, omdat dit een grote invloed heeft op het onderzoek (Goodley,
1999).
Zoals aangegeven in mijn logboek hieronder leerde ik de organisatie kennen in het najaar van 2015.
Sindsdien was ik aanwezig bij enkele vergaderingen, volgende ik een aantal lessen mee en ontmoette
er heel wat mensen. Vanaf januari 2017 startte ik er mijn stage en mijn effectief onderzoek.
Daardoor was ik op zeer frequente basis aanwezig en heb ik veel boeiende zaken kunnen zien en
ervaren. Ik was echt een deel van de organisatie en heb zo gezien hoe veel zaken van binnenuit vorm
krijgen. Een groot deel van mijn informatie werd dus verkregen door participerende observaties.
Uiteindelijk heb ik daarvan niet veel letterlijke elementen gebruikt bij mijn onderzoeksresultaten of
discussie. Dit was eerder een middel om alles beter te begrijpen, ervaren en voelen. Het gaat nog
steeds om circus, wat per definitie ervaren moet worden alvorens je er echt over kan spreken.
Daarnaast gaf het ook enorme voordelen voor het uitvoeren van de interviews bij zowel de kinderen
als de lesgevers.
34
Ik gaf elke donderdag les aan 2 groepen kinderen van de lagere school uit de buurt. Vrij snel bouwde
ik een band op met hen. Na ongeveer zes weken les geven startte ik het Photovoice project met de
kinderen. De kinderen konden zelf kiezen of ze er aan deelnamen; ik wou hen daartoe niet
verplichten. Ze komen slechts één keer voor één uur in de week om circus te doen, dus ik wou hen
dat niet ontnemen. Uiteindelijk hebben heel wat kinderen het project met mij gedaan. Telkens als ik
aankwam waren ze heel erg enthousiast en vroegen ze wie er vandaag mocht. De methodiek op zich
sloeg zeker aan, mede omdat foto’s trekken voor velen iets nieuws was. Ook gaf ik hen letterlijk de
verantwoordelijkheid in handen waardoor ze op hun manier hun stem en mening konden laten
horen. Tegelijk denk ik dat mijn dubbele positie, die van stagiair en die van onderzoeker, een heel
groot voordeel had. Als ik hetzelfde gedaan had zonder op voorhand een band op te bouwen met de
kinderen, zou dit niet dezelfde uitkomst gehad hebben. Tegelijk besef ik dat dit een invloed kan
hebben op de beleving en de antwoorden van de kinderen. Ik probeerde dit op te vangen door
constant bewust te zijn van en te reflecteren over mijn positie en de effecten die dit kan hebben.
Ook met de lesgevers had ik een vertrouwensband opgebouwd alvorens met hen in gesprek te gaan.
De meeste lessen gaven we samen, wat zorgde voor een gedeelde ervaring. Wanneer ze over
bepaalde zaken spraken of voorbeelden gaven die in de les gebeurd waren, kon ik snel volgen. Door
zelf ook deel uit te maken van de lessen en bijgevolg van de sfeer, de positieve punten en de
moeilijkere elementen, kon ik me meer in hun plaats stellen. Ik denk dat de interviews daardoor
meer diepte gekregen hebben. Voor één lesgever specifiek had dit interview een zeer positief effect.
Hij voelde zich vereerd dat er iemand geïnteresseerd is in wat hij allemaal doet. Voor hem hielp het
ook om zijn gedachten wat op een rijtje te zetten en zelf tot bepaalde inzichten te komen over zijn
manier van lesgeven en zijn.
Ten slotte moet ik me bewust zijn van mijn eigen referentiekader. Dit referentiekader wordt bepaald
door heel veel elementen. Één belangrijk element is mijn opleiding. Ondertussen ben ik bijna
afgestudeerd orthopedagoog aan de universiteit. Deze vijfjarige opleiding heeft mij bijgevolg op
verschillende manieren gevormd. Het was zeker een uitdaging en geen evidentie om als
orthopedagoog in een niet-orthopedagogische setting stage en onderzoek te doen. Het doet je
stilstaan bij je eigen kijk op bepaalde dingen en situaties. Zo doorliep ik samen met één van de
lesgevers community circus een zeer boeiend en intensief parcours waarbij we elk vanuit onze
achtergrond veel leerden van elkaar.
Sample samenstelling
Kinderen
Tijdens de lessen heb ik een aantal kinderen bevraagd via Photovoice. De kinderen werden niet
verplicht om deel te nemen. Uiteindelijk heb ik 16 kinderen bevraagd, waarvan 14 meisjes en 2
jongens. Drie kinderen zitten in het eerste leerjaar, twee kinderen in het tweede leerjaar, vier
kinderen in het derde leerjaar, twee kinderen in het vierde leerjaar, drie kinderen in het vijfde
leerjaar en twee kinderen in het zesde leerjaar.
Mama’s
Ik heb zeven mama’s bevraagd die naar de mama - workshop kwamen. Daarvan was er slechts één
mama waarvan haar dochter naar de les komt. Dit gebeurde aan de hand van een focusgroep op het
einde van de les. De ouders van de kinderen die deelnemen aan onze lessen heb ik niet rechtstreeks
35
op een formele manier kunnen bevragen. Tijdens Planeet Malem (het buurtcircusfestival in april),
heb ik wel enkele informele gesprekken gehad met mama’s van kinderen die naar de lessen komen.
Brugfiguren
Ik heb de drie brugfiguren bevraagd van de scholen waarmee we samenwerken. Deze scholen zijn:
Het Eiland, De Piramide en Het Klimrek. Ook hier gebeurde dit op basis van een semigestructureerd
interview.
Leerkracht
Ik heb één leerkracht van de basisschool Het Eiland bevraagd. Hij zet zich actief in om de ouders en
de buurt te betrekken. Dit gebeurde op basis van een semigestructureerd interview.
Lesgevers Circusplaneet
Ik heb een semigestructureerd interview gedaan met de 3 lesgevers die momenteel de lessen
community circus geven. Daarnaast heb ik andere lesgevers bevraagd tijdens een
lesgeversvergadering door middel van een methodiek waarbij ze kernwoorden konden noteren bij
bepaalde vragen.
Onderzoeksresultaten
Beleving van de kinderen
Leuke en minder leuke technieken
Er werd aan de kinderen gevraagd om vijf foto’s te nemen van dingen die ze heel tof vinden tijdens
de les en vijf foto’s van dingen die ze minder tof vinden. Aan de hand van die foto’s gingen we in
gesprek. Uiteindelijk trok bijna iedereen tien foto’s van wat ze leuk vonden.
Wanneer aan kinderen gevraagd wordt wat ze het liefst doen tijdens de circusles dan wordt springen
op de grote trampoline het meest aangegeven als tofste techniek. Ze hebben meer ruimte dan op de
kleine trampoline en kunnen hoger springen.
N: ‘Ik heb de grote trampoline gekozen omdat er meer ruimte is dan bij de kleine en omdat je
hoger kan springen.’
S: ‘Omdat die heel groot is en omdat ik hoog kan springen.’
G: ‘Omdat je hoog springt en je mag elk om de beurt.’
Elk om de beurt mogen ze verschillende kunstjes doen en er is veel variatie mogelijk.
B: ‘De grote (trampoline) is ook leuk, daar moet je in het midden staan en ga je hoog en kan
je veel verschillende trucjes doen.’
L: ‘Ik vind de trampoline leuk omdat je daar vele trucjes kan leren door te springen bv salto,
halve draai… Dat is goed en je kan ook hoog springen.’
Het is iets wat ze niet elke dag kunnen doen. In de turnles op school hebben ze vaak een mini-
trampoline en sommige kinderen hebben een grote ronde trampoline in de tuin, maar dat is niet
hetzelfde.
36
L: ‘En niemand heeft zo’n trampoline, iedereen heeft van die ronde, maar in het circus hebben
we zo’n grote.’
Ze leren risico’s inschatten en daarnaast kunnen ze veel bewegen, zich uitleven en sommigen zeggen
dat het goed is om te vermageren.
S: ‘Trampoline vind ik ook leuk en als je veel springt kan je vermageren.’
Op een gedeelde eerste plaats staat het lopen op tonnen. Het wordt als zeer leuk ervaren en het is
niet super moeilijk.
N:’Het is leuk om er op te lopen en het is niet zo moeilijk.’
Daarnaast is het een beetje eng en spannend, val je er soms eens af, maar met voldoende oefening
leer je veel bij.
K: ‘Dat is leuk omdat je daar op kan staan en als je valt kan je het opnieuw proberen en dan
leer je veel bij’
D: ‘Ik vind dat leuk omdat dat zo leuk is om op te staan en omdat dat een beetje eng is. Dat is
ook soms moeilijk en je moet je evenwicht houden.’
A: ‘Het is leuk en spannend, want je kan daar van vallen’
Bovenaan het rijtje staat ook het klimrek of sportraam. Het op en neer gaan, klimmen en klauteren,
vooral tijdens de opwarming, zorgt ervoor dat dit als zeer positief ervaren wordt.
G: ‘Het klimrek is leuk omdat je kan klimmen en op en neer kan gaan, bij de opwarming.’
S:’ Omdat je dan kan leren klimmen, net als apen.’
De grote zachte bal wordt door de kinderen als zeer leuk ervaren. Deze wordt vooral gebruikt tijdens
de opwarming en het opwarmingsspel. Er wordt mee gegooid, soms doet het een klein beetje pijn,
maar het zorgt vooral voor veel ambiance en plezier.
G: ‘De bal, want je kan daar tikkertje mee doen en die bal gooien’
B: ‘En de bal vind ik leuk omdat als je gooit kan je iemand omver blazen en als bijvoorbeeld A
gooit dan ga ik liggen en gaat dat niet op mij. Soms valt dat wel op mijn gezicht, en dat doet
een beetje pijn, maar is wel leuk’.
Ten slotte mogen de stelten niet ontbreken in dit lijstje. De kinderen zijn een heel stuk groter en
hoger wat zeer fascinerend is en tot de verbeelding spreekt. Het is iets wat ze nergens anders kunnen
doen en ze leren het gemakkelijk.
D: ‘De stelten, omdat je dan zo hoog zit, ik heb het nog niet zo vaak gedaan, maar vind het
wel leuk.’
G: ‘De Stelten, eerst kon ik dat niet, dan wel en dat is leuk omdat ik hoog ben.’
Wanneer we kijken naar wat ze minder leuk vinden, zien we dat er weinig dingen als negatief
benoemd worden. Er was één kindje die het volgende zei over jongleren:
37
S: ‘Dat vind ik niet leuk omdat je zo van je rechtse hand naar je linkse moet en omgekeerd,
dat is ingewikkeld.’
We zien dat de eerder technische dingen zoals jongeren, diabolo, eenwieler, flowerstick … niet
spontaan als eerste keuze genomen worden. De kinderen houden meer van actie, beweging, spelen,
plezier, risico en uitdaging. Het gaat vooral om het doen en niet al te veel nadenken.
Elementen die het circus als middel doen werken
Een eerste is variatie. Er zijn op zich al veel verschillende technieken en per techniek is er ook zeer
veel variatie mogelijk. Deze kan geïnitieerd worden door lesgevers of ontdekt worden door de
kinderen zelf. Doordat er veel variatie mogelijk is, kan er gedifferentieerd worden op het niveau van
het kind en is er voor elk wat wils.
R: ‘De trapeze is leuk want het is als een schommel en dunner en je kan er ook veel trucjes op
doen.’
S:’De flowerstick, want je kan daar verschillende trucjes mee doen.’
K:’De hoepels vind ik leuk, want dan moet je ronddraaien en ik kan ook verschillende trucjes
doen.’
Ook uitproberen en nieuwe dingen leren wordt als een essentieel element gezien. Dit hangt samen
met het vorige. Doordat er veel variatie mogelijk is, kunnen er veel nieuwe dingen geleerd worden.
Het is leuk dat kinderen zelf kunnen uitproberen en leren zonder dat een lesgever de dingen per se
moet tonen.
K: ‘Het is leuk omdat je daar op kan staan [ton]en als je valt kan je het opnieuw proberen en
dan leer je veel bij.’
D: ‘De eerste keer vond ik dat niet leuk omdat dat super eng was, en toen ik daar op zat
(Bascule) kreeg ik kriebels in mijn buik en vond ik het leuk.’
Bovenstaande gaat dan weer samen met uitdaging, risico en veiligheid. Er is heel wat uitdaging en
risico verbonden met het aan circus doen. Kinderen nemen vaak die risico’s en kunnen deze niet
altijd even goed inschatten. Aan de ander kant is het een enorme uitlaatklep en kunnen ze die
uitdagingen aangaan in een positief ondersteunende omgeving. (In)direct leren ze ook over
veiligheid. Zo was er een meisje niet op tijd gestopt met springen op de trampoline en vloog ze over
de matten die er naast lagen op de grond. De volgende keren waren de kinderen attent voor elkaar
en hadden ze aandacht voor hoe ze eerst correct moeten stoppen alvorens van de trampoline te
komen.
L:’Het is leuk als iets moeilijker is zodat je wat meer uitdaging hebt en dan kan je daar zo
meer trucjes van leren.’
A:’ De matten vind ik leuk omdat als er stenen waren dan zou ik pijn hebben als ik val.’
Spel en plezier zijn onlosmakelijk verbonden met de circuslessen. Er wordt altijd gestart met een
opwarmingsspel, maar ook tijdens de les is er heel veel ruimte voor spel en plezier. Plezier hebben
staat tijdens deze lessen meer voorop dan techniek en echt heel veel leren. Alles verloopt in een
sfeer van erkenning, waardering en ontspanning. De lessen zijn behoorlijk actief. Ze kunnen lopen,
38
klimmen, klauteren… Ze kunnen zich uitleven en kunnen hun energie kwijt. De lesgevers spelen daar
ook op een goede, toffe en humoristische manier op in.
S: ‘Dat is leuk omdat er soms tikkers zijn en die moeten je proberen tikken en iemand omver
blazen of op de grond gooien. Het opwarmingsspel was leuk de vorige keer omdat je dan veel
kan lopen.’
R:’ De bal is leuk omdat het stuitert en het is wat zacht en je kan er veel mee doen en spelen.’
A: ‘Ik vind die foto leuk omdat de kindjes spelen’
Het tonen of een showtje doen wordt vaak als zeer leuk en erkennend ervaren. Het doet deugd dat
verschillende mensen, zeker de ouders, zien met wat ze bezig zijn en wat allemaal kunnen.
A: ‘Toen ik hier kwam met vriendinnen hebben we een show gedaan met allerlei mensen die
kijken.’
S: ‘Mijn mama en papa, in de zomervakantie was er ook circus, en we mochten daar gaan en
we hebben ook een show gedaan voor veel mensen.’
Ideale concept van de circusles
De les bestaat meestal uit 3 delen: de opwarming, een middenstuk en een afsluiter. De meeste
kinderen geven de voorkeur aan het middenstuk waarbij er verschillende technieken geoefend
kunnen worden. Enkele (jongere) kinderen vinden de opwarming het leukst door het speelelement.
Over de ‘ideale invulling’ van het middenstuk van de circusles zijn de meningen verdeeld. Sommige
kinderen werken graag met verschillende postjes om dan door te schuiven. Per postje wordt er een
techniek gedaan.
D:‘Postjes omdat we dan veel leren en jullie beslissen.’
Ander kinderen vinden het vrije concept meer hun ding. Daarbij worden er verschillende technieken
aangeboden, maar is iedereen vrij om te doen wat hij op dat moment wil en zin in heeft.
L: ‘Leuk vrij, omdat je alles kan doen. Soms doe je ton en moet je heel de tijd hetzelfde doen
en wordt dat ook vervelend, en daarom vond ik dat vrije leuk, je kan dat meer kiezen.’
S:’Ik vind het leuk als we niet in een groep verdeeld zijn en als je het niet zo leuk vindt kan je
iets anders doen.’
De ideale lesgever
De ideale lesgever volgens de kinderen is leuk, lief, grappig, niet te streng - maar soms is een beetje
streng wel nodig. Ze helpen de kinderen en doen samen toffe dingen. Voorgaande wordt
geïllustreerd met volgende quotes van de kinderen:
D: ‘Tof dat er veel leerkrachten zijn die ons veel leren en tof dat ze actief zijn en mee doen met
ons, want dat heb ik niet altijd op school. Mijn ouders hebben ook geen tijd om met ons te
spelen.’
G: ‘Als er een leraar is die komt bij circus en die helpt niet, ga ik dat niet leuk vinden. Maar bij
deze circus is dat gewoon lief en leuk en grappig.’
B: ‘Hier zijn ze niet zo streng, bij de voetbal zijn ze dat wel.’
39
B: ‘Ze mogen helpen, maar soms willen we ook alleen proberen.’
B: ‘Streng is nodig omdat sommige kinderen niet weten wat ze moeten doen en dan doen ze
het fout en dan breken ze een been.’
S: ‘Zich amuseren met ons en spelen.’
Invloed van de context van de kinderen op de lessen
Volgens de kinderen staan alle mama’s staan zeer positief tegenover de circuslessen. Daarvoor
worden verschillende redenen aangehaald: sportiever worden, ze kunnen zich amuseren, goed om te
vermageren, het is minder druk thuis… De papa’s zijn er niet altijd of zijn daar niet zo sterk mee
betrokken. De meeste vrienden en vriendinnen staan daar ook positief tegenover. Voorgaande wordt
hier verduidelijkt met quotes van de kinderen.
R: ‘Mijn mama vindt dat goed omdat ik dan meer sportiever ben en dat ik me kan amuseren
enzo.’
N: ‘Mijn mama vindt dat ook goed, mijn vader bemoeit zich daar niet mee.’
S: ‘Mama zegt goed om te leren en te vermageren, voor mijn vader maakt dat niet uit.’
A: ‘Mama vindt dat goed, want dan is het minder druk thuis. We hebben ook nog een
tweeling en dan kan ze eerst met hen werken en dan komen wij thuis. Ik vind het ook leuk om
met mijn vriendinnen te doen.’
K: ‘Mama en papa vinden dat wel goed, want als ik terug thuis kom ben ik rustiger en ben ik
meer op mijn kamer bezig met dingen.’
L: ‘Ik zit als een gevangenis thuis en ben blij dat ik naar het circus kan komen. Mijn moeder
vindt dat dan goed dat ik naar het circus kom om veel plezier te maken met mijn vrienden en
dan vraagt ze soms ook wat ik doe en dan zegt ze dat dat ook goed is voor sport en dat je kan
vermageren.’
G: ‘Mijn mama vindt dat ook goed, want soms ben ik een klein beetje stout en maak ik ook
altijd rommelboel, ik vergeet op te ruimen en mijn mama zegt dat ik dat nier meer mag doen
en dan heb ik mij ingeschreven bij het circus en nu gaat dat beter en sneller en mijn mama
heeft meer tijd om te koken of op te ruimen.’
N:’ Mijn vriendinnen vinden dat leuk, sommige weten dat niet van mij, maar als ze het weten
zeggen ze dat dat leuk is, sommige vinden het niet leuk.’
A: ‘Sommige vriendinnen zeggen dat dat niet mag van Allah, in de Islam, maar ik zeg dat dat
wel mag, maar ze geloven me niet - en wat zeg jij dan? – Je moet maar eens komen kijken,
want het is super leuk!
K: ‘Vrienden vinden dat ook tof, anderen niet omdat ik dan niet buiten kan spelen, maar dan
zeg ik ja het is mijn leven dus ik mag kiezen. ‘
Impact van het bevragen van de kinderen
De kinderen waren zeer enthousiast om het Photovoice-project bij mij te doen. Telkens ik toekwam
vroegen ze wie vandaag de foto’s mocht nemen. Door hen letterlijk de camera in handen te geven,
gaf ik hen het gevoel dat ze echt hun verhaal mochten vertellen. Ze kregen de volle 50 minuten mijn
aandacht en ik was oprecht geïnteresseerd in hun verhaal. Ze kregen verantwoordelijkheid en
eigenaarschap over de inhoud van het gesprek. Dit alles vertrok vanuit een gelijkwaardige relatie.
40
Beleving van de lesgevers
Leuke en minder leuke technieken
Ook de lesgevers van de lessen community circus werd gevraagd om foto’s te nemen van technieken
die volgens hen goed en minder goed werken binnen de lessen.
Een eerste techniek die zeker en vast aanslaat bij de kinderen volgens lesgevers is de trampoline. Het
is iets wat ze niet overal kunnen doen, je leert verschillende vaardigheden en beweging staat
centraal.
A: ‘Omdat je op een speelse manier heel veel vaardigheden leert; vorminspanning, timing,
coördinatie en het is gewoon heel leuk.’
B: ‘De mini en maxi trampoline. Ik denk dat dat ook iets is wat ze nergens anders kunnen
doen. die maxi zeker, de mini komen ze misschien nog tegen op school, maar die maxi, dat
hebben ze zelfs niet in hun tuin. De meeste hebben dat gewoon niet en dat is wel cool.
Bewegen.’
Ook het lopen op tonnen wordt als een toffe techniek gezien.
A: ‘Ook weer voor vaardigheid van evenwicht. Is haalbaar maar wel al moeilijker dan stelten
en trapeze. En degene die goed zijn kan je uitdagen door te variëren.’
De grote zachte bal werkt uitstekend. Deze wordt vooral tijdens de opwarming gebruikt en je kan er
verschillende loop- en tikspelletjes mee spelen. Vooral het spel ‘iedereen is hem, niemand is hem’,
slaat super goed aan. Ze kunnen dat een uur lang spelen zonder zich te vervelen. Doordat de bal
groot en zacht is, kan er echt hard gegooid worden. De kinderen gaan er volledig in op.
B: ’Dan de dikke bal, rarara, iedereen is hem, niemand is hem. Dat is denk ik één van de
leukste tikspelletjes voor hen. Gewoon omdat je allemaal loopt, in beweging bent, je hebt ook
de gelegenheid om efkes tot rust te komen, als je getikt bent. Ze leven daar ook echt in op. Als
er zo nog maar 1 of 2 getikt worden dan roepen ze allemaal samen ‘tik hem tik hem’. Ze
vinden dat super leuk.’
Net zoals de kinderen aangaven, merken ook lesgevers dat stelten lopen als super leuk ervaren
wordt. Het is niet zo moeilijk, maar het ziet er wel spectaculair uit. Ze zijn groter en kunnen zich
showen. Het zorgt ook voor een snelle succeservaring.
A: ‘Hier kan je ook weer de vaardigheid van evenwicht snel ontwikkelen en je hebt hele snelle
succeservaring. Wat dat in zo’n groep wel werkt. Het gevoel hebben dat je iets kan dat
andere niet kunnen en liefst van al aan zo veel mogelijk andere mensen laten zien. Kijk kijk
kijk. Redelijk gemakkelijk aan te leren, juist de zwaarlijvigen hebben het er moeilijk mee […]
Dus je moet niet de zot sportiefste circusartiest zijn om dat te kunnen. Ze voelen zich anders
terwijl dat dat op zich niet zo moeilijk is.’
B: ‘Weer iets dat ze nergens anders kunnen. Dat ze buiten kunnen paraderen, zo van kijk naar
mij, ze zijn 2 koppen groter dan ons, ze kunnen zich tonen, ze kunnen dat en iedereen kan
dat.’
41
Piramides maken wordt ook als zeer leuk en waardevol gezien. Ze leren zich bewust zijn van hun
eigen en van iemand anders zijn lichaam. Het gaat vooral om sociale vaardigheden.
A: ‘Omdat ze dan durven elkaar aan te raken, ik vind dat een heel sociale vaardigheid die
sommige van die kindjes ontbreken. En bij dat hebben ze ook succeservaringen. Je gaat dat
ook vooral speelsgewijs doen, maar toch leren ze van elkaar aan te raken en is dat voor
sommigen een grote stap.’
Ten slotte wordt de plint en het parcours in het algemeen als een meerwaarde gezien omdat de
kinderen zich kunnen uitleven. Ze kunnen van het ene naar het andere springen, bewegen, klimmen,
hangen, springen…
B: ‘ja, zo om een parcours te maken, dat doen ze graag, zo van het een naar het ander
springen. Vooral bewegen, er op klimmen en hangen. Klimmen, klauteren, springen en
hangen, bewegen. Dat vinden ze wel leuk. Bezig zijn, niet stilzitten. Ook niet moeten
nadenken.’
Wat minder goed werkt is alles wat focust op eerder technische vaardigheden zoals jongleren,
diabolo, bordjes…
B: ‘Dat ze daar eigenlijk moeten op doorbijten en dat ik merk dat de meeste kindjes dat
eigenlijk niet willen, iets technisch volhouden, dingen waarbij ze echt op hun tanden moeten
bijten, dat dat niet werkt. Het gaat meer om plezier, bewegen, dingen die ze rap oppikken
vinden ze super, maar als ze moeten op hun tanden bijten, gaat het minder. Je hebt altijd wel
uitzonderingen, maar bij de meeste merk ik wel dat dat niet zo goed werkt. Als je zegt, we
gaan nu jongleren, het gaat niet wow zijn, of als je zegt je mag kiezen tussen jongleren en
trampoline, dan weet je het wel.’
Elementen die het circus als middel doen werken
Een eerste belangrijk element is het uitproberen en nieuwe dingen leren. Kinderen leren veel door
zelf te doen, door zelf te bedenken. Daarin zit ook een creatief element vervat. Ze vinden het leuk om
veel te doen zonder al te veel te moeten nadenken.
C: ‘Die bedenken zelf ook nieuwe coole bewegingen. Vele hebben een creatieve inbreng.’
B: ‘Iedereen gaat iets ontdekken van, wow, ik kan dat.’
Uitdaging, risico en veiligheid is volgens de lesgevers ook iets wat aan bod komt in de lessen.
A: ‘En de gene die goed zijn kan je uitdagen door te variëren. Bij trampoline is dat het meest
denk ik, kan je het meest uitdagen.’
C: ’ En qua veiligheid, er zit een gevaar aan vast en het is gezond voor kinderen om gevaar in
te kunnen schatten, want ze hebben die motorische vaardigheden, die kunnen ze enkel
ontwikkelen als ze niet super bang zijn of als ze niet overmoedig zijn, ze moeten inschatting
kunnen maken van ‘wat zijn mijn grenzen’ om vervolgens die grenzen ook te kunnen
verleggen, liefst onder positieve invloed van je vriendjes.’
42
Wat een zeer belangrijk element is, is dat iedereen iets kan van circus. Er zijn meerdere disciplines
waardoor er niet één iemand goed zal zijn in alles, maar iedereen zal goed zijn in iets. Ze hebben
allemaal de mogelijkheid om op hun manier te schitteren en uit te blinken, al dan niet tijdens een
toonmoment. Daarnaast is er sprake van een snelle succeservaring zonder dat er veel frustraties of
faal – momenten zijn.
B: ‘Ieder kind kan wel iets van circus, iedereen gaat iets ontdekken van wow, dat kan ik, hier
ga ik schitteren en dan heb je iets van kijk naar mij – toonmoment, snelle succeservaring. Dat
ze kunnen schitteren zonder ervoor veel frustraties te hebben.’
C: ‘Dan een onlosmakelijk deel van circus is het optreden. Je oefent iets, toont dat aan het
publiek en je bent je gewaar dat er naar jou gekeken wordt. Ook erkenning, dat doet wel iets
met een mens. Het optreden dat is wel iets wat erbij komt kijken. Het is niet enkel
demonstratie (turnen), circusartiesten creëren en doen een voorstelling of show, geen
demonstratie, dus er komt ook veel creativiteit bij kijken.’
C: ‘Het kan faal-loos of met heel weinig falen.’
Elkaar helpen en aanraken – het samen is ook een belangrijk aspect van circus.
A: ‘Ja, dat is bij alles zo dat ik probeer te doen dat ze elkaar leren helpen, en elkaar aanraken.’
C: ‘We motiveren de kinderen en volwassenen ook om mekaar te helpen. Van vrienden kan je
ook veel leren.’
C: ‘Ik denk ook een beetje aanraking, dat dat er ook bij komt kijken. Dat we mekaar met
respect aanraken, en dat dat niet gelijk is aan seksualiteit.’
C: ‘Dan ook intergenerationeel, dat vind ik echt een meerwaarde, als ik op de schouders van
mijn papa had kunnen klimmen, zo cool! […]Als je ook kijkt naar de typische circuspubers, die
kunnen allemaal goed met hun ouders overweg, bijvoorbeeld die piramide groep (plan B), die
kinderen zitten met hun ouders in een team, dan heb je ook een gedeelde
verantwoordelijkheid.’
We kunnen ook stellen dat circus op veel vlakken zeer laagdrempelig is. Het is gratis, niet gericht op
competitie, er is weinig of geen druk dat je thuis moet oefenen en er is weinig taal voor nodig.
B: ‘Dat de druk ook niet hoog ligt, laagdrempelig, ik denk dat dat de reden is dat circus werkt.
Dat talige vind ik ook wel iets belangrijk, de meeste sporten werken wel zo, en dat het gratis
is. Moesten we geld vragen zijn er minder kinderen.’
C: ‘Ja, als je niet oefent wordt je daar niet op afgerekend, bij de muziekschool wel.’
C: ‘Bij circus word je ook de tijd gegund om te oefenen.’
C: ‘Het is ook best sportief, goed voor fysieke ontwikkeling, hebben ze bij voetbal, turnen…
ook. Maar wij zijn niet gericht op wedstrijden en competitie.’
Ten slotte is er veel aandacht voor spel, plezier en humor.
B: ‘Als we discipline verwachten van hen, zou ik een kind eerder aansturen om in te schrijven
in een vaste les, specialisatie les. Hier gaat het om fun, plezier, samen dingen doen in het
teken van circus.’
43
C: ‘Het plezier hebben we wel echt bereikt de laatste vrijdag, dat zie je aan hun ogen, daar
krijg je ook veel plezier en voldoening van.’
Ideale concept van de circusles
Tijdens de lessen zijn verschillende concepten mogelijk (postjes, twee groepen en doorschuiven,
vrij…). Er is geen eenduidigheid over wie wat wanneer gebruikt. De verschillende concepten hebben
voor – en nadelen en het is vooral belangrijk om je concept aan te passen aan de noden van de
groep. Sommige groepen en kinderen zijn zeer rustig en willen echt techniek leren, anderen willen
gewoon vrij zijn en spelen. De mindset van de lesgever (‘we zijn hier om te leren’ of ‘er kan ook
gespeeld worden’), heeft ook een invloed op de keuze van het concept. Hieronder enkele quotes van
lesgevers.
A: ‘ja, ik doe dat(postjes) hier wel meer, hoe kleiner de groep hoe makkelijker voor de
concentratie en hoe kleiner het conflict. Je hebt er ook maar 4 waarmee je ruzie kan maken
dan.’
A: ‘Postjes is goed. 1 op 1 gaat bij sommige lukken, niet bij iedereen. En je hebt wel die
groepsdynamiek nodig. Ja, postjes daar leren ze ook van elkaar. En een klein beetje structuur.
En liefst een postje met leerkracht, ééntje zonder, weer ééntje met. Dat je om de 2 momenten
er iets constanter zit op te kijken.’
A: ‘Dat chaos momentje, ik vond dat wel toepasselijk op dat moment. Het is niet dat er dan
iets anders was gelukt. En op zich, ze hebben ook circus gedaan hé. Ze zijn allemaal geëindigd
op de trampoline, maar ze zijn begonnen met hoepel, ton, trapeze… ‘
B: ‘Het Ideale concept?, ik vind 2 groepen en doorschuiven leuk omdat ik dan denk dat ze echt
iets leren want dan doen ze zo 20 min de ene techniek en 20 min de andere. Ik vind dat idee
leuk, maar dat werkt niet want ze willen geen techniek leren. Dus bij onze groep lukt dat niet
altijd even goed.’
Interviewer: ‘En de dinsdag lukt dat wel?’
B: ‘Ja, dan doen we dat wel, daar lukt het, het zou ook pakken moesten we ze vrij laten, maar
het lukt wel omdat ze veel meer geconcentreerd zijn als die komen, die zijn minder uitgelaten
en daardoor lukt dat. Die op donderdag hebben nood aan beweging. Die op dinsdag ook wel,
maar niet zo zotveel, die willen wel dingen leren. Ik denk dat dat een beetje afhangt van
groep tot groep. Er zijn er bij op donderdag die dat zouden kunnen. De aanpak is dat je dat
een beetje aanvoelt bij je groep.’
C: ‘Wat we vorige week vrijdag gedaan hebben was interessant. Het niveau was veranderd
naar een soort speelgroep. We zijn geconditioneerd om te denken vanuit een structuur van
opwarming, deel A, B, cooling down. Maar bij deze groep gaat dat niet. Dus een soort
naschools speeluur, ja… Ik was net aan het denken over spelen, dat het zo belangrijk is voor
de ontwikkeling van het kind. En ze spelen wel hé, bij ons op vrijdag. Je leert ook veel door te
spelen. Ze leren zichzelf ook veel.’
C: ‘Ja wij moeten onszelf ook de hele tijd in vraag te stellen, er is een deel van mij dat het
moeilijk vind – ik kan heel speels zijn, maar ook heel schools en ik denk dat ik dat schoolse,
systematische, ik heb dat helemaal weglaten vallen met mijn kleuters op dinsdag, en eigenlijk
had ik dat ook veel eerder moeten doen met mijn groep op de vrijdag, maar er is iets in mij
44
die zegt ze zijn al 6e leerjaar, dus ze moeten toch een beetje kunnen opletten? Maar ze
hebben al de hele dag moeten opletten op school en in de rij gestaan (wat ook iets heel
absurd is), maar toch is er iets in mij dat zegt, nee… het moet in een systeem, maar het is
zoveel plezanter als je het gewoon loslaat, zolang ze de veiligheid respecteren.’
Kwaliteiten van een goede lesgever
Een eerste kwaliteit van een goede lesgever community circus is gevoel hebben voor humor en
speels zijn.
B: ‘Humor. Ik denk ook zo, ik merk dat bijvoorbeeld, dat wij ook gewoon tonen dat we graag
spelen en dingen doen, dat we zo efkes allemaal onnozel doen, dat dat kan, ze voelen ook dat
dat kan. En als je dan eens duidelijk maakt dat iets echt niet kan, of dat iets niet leuk is
verschieten ze wel en komt dat veel beter over dan als je constant streng bent. Ons zelf
amuseren is ook plezant.’
B: ‘Fun, plezier, samen dingen doen in het teken van circus is belangrijker dan discipline’
A: ‘Goh, ik heb soms wel eens gehad, dat ze soms een serieuze rugzak van thuis meenemen,
dat hier dan wel eens open gaat. Maar mijn reactie is meestal humor. Werkt meestal wel,
afleiden.’
Naast het speelse is er nood aan enige structuur. Een minimale dosis structuur is nodig, zowel voor
de kinderen zelf als voor de lesgevers.
B: ‘Misschien toch wel een beetje structuur, zo dat er altijd dezelfde regels en afspraken zijn.
Ik merk dat een groep daar nood aan heeft, zo dat dat niet altijd iets anders is, dat ze daar
ook rust in hebben. Maar niet in de zin dat je je les moet beginnen van dat en dat mag niet en
dat zijn de regels… dat het gewoon iets is dat er uit vloeit als het zich voor doet […]. Ik denk
dat ik wel streng ben, maar ik ga me niet streng opstellen.’
Ook flexibiliteit is een zeer belangrijke kwaliteit van een goede lesgever. Daarbij gaat het zowel om
het vermogen zich aan te kunnen passen aan de noden van de groep op vlak van het concept binnen
je les (postjes, vrij…) als om het inspelen op de balans individu – collectief binnen de les.
B: ‘Misschien flexibel zijn, om te kunnen kijken, ik heb nu die groep en ik moet daar flexibel
kunnen in handelen van, ik had nu in mijn hoofd om dat te doen, maar met die groep gaat dat
nu niet lukken, dus ok, we doen nu iets anders.’
C: ‘Er is ruimte voor de groep én het individu, individuele aandacht. Ze staan letterlijk te
schreeuwen voor aandacht. We moeten ook echt proberen om ons de tijd te geven om ze
allemaal een keertje aandacht te geven.’
Daarnaast is het een mooie kwaliteit als lesgever als je kan uitstralen dat iedereen gelijk is en dat er
wederzijds respect is.
B: ‘Ik denk dat ik me ook heel los wil gedragen naar de kinderen toe en gewoon tonen van
eigenlijk zijn we hier allemaal gelijk. Ik denk dat dat als lesgever wel één van de belangrijkste
kwaliteiten is.’
45
Ook jezelf in vraag blijven stellen en reflecteren is een mooie en constructieve kwaliteit. Hierbij een
voorbeeld van een lesgever die een treffende reflectie maakte over zijn eigen denk – en
handelingsprocessen.
C: ‘Ja wij moeten onszelf ook de hele tijd in vraag te stellen […] Ja, en ze zijn zelfstandiger dan
je denkt. Dus ik moet er zelf een beetje overheen komen over dat… ik heb dat nog steeds, over
dat wantrouwen dat ze iets niet gaan kunnen, ze kunnen het wel, maar ze doen het op hun
eigen manier, en dat is niet mijn manier of de manier waarmee ik opgegroeid ben, en je gaat
ook andere resultaten krijgen. Ik ga geen doelstellingen met ze zetten, ik ga niet zeggen van
aan het eind van het schooljaar gaan we handenstand doen…
Dat is anders dan de manier waarop ik werk voor mezelf en in de reguliere lessen. Daar zit
een intellectueel proces aan vast. Voor hen is dat niet relevant. Terwijl… die bedenken zelf ook
nieuwe coole bewegingen. Vele hebben een creatieve inbreng. Ik moet die kinderen echt leren
vertrouwen […]. Dat is een beetje mijn zwakte denk ik, dat ik een bepaald wantrouwen heb
omdat ze niet werken zoals ik opgevoed ben en zoals de doorsnee Vlaamse leerling is
opgevoed.’
Ten slotte kwamen tijdens de lesgeversvergadering met de reguliere lesgevers ook nog een aantal
(andere) kwaliteiten van een goede lesgever aan bod, namelijk: geduldig zijn, verantwoordelijk zijn,
een beetje zot zijn, oog hebben voor de verschillen in je groep, houden van het lesgeven, plezier
maken tijdens de les, passioneel zijn, een voorbeeld zijn, leren uit de fouten, wederzijds respect,
gevoel voor humor en vertrouwen tussen de student en de lesgever.
Invloed van de context van de kinderen/ouders/andere betrokkenen op de lessen
Doordat vrije tijd of de circuslessen voor de kinderen en ouders zelf niet op de eerste plaats staan, is
er nood aan redelijk wat toeleiding en opvolging. De brugfiguren hebben daar een belangrijk aandeel
in. Dit is zeer goed en positief, maar aan de andere kant zorgt dat voor afhankelijkheid wat soms ook
lastig is.
B: ‘Ik wil niet afhankelijk zijn van partners, maar je hebt ze wel nodig en dat zijn altijd leuke
samenwerkingen, maar soms merk ik dat wat we willen organiseren, of vragen of doen, dat
ja… ze hebben het ook heel druk. Ik wil ook geen extra last zijn, maar aan de andere kant is
het wel handig dat wij de kinderen niet meer moeten gaan zoeken.’
Ook als organiserend lesgever komt er meer bij kijken dan enkel de lessen geven.
B: ‘Aan de andere kant, kijk, van dat circuskamp nu in de paasvakantie, de ene helft was van
de school, de andere niet, ik denk dat dat iets is wat moet groeien, dat kinderen ons kennen
en de weg vinden en dat wij hen ook kennen. Wat ik ook gemerkt heb, het is het eerste kamp
geweest dat ik niet aan de deur ben gaan bellen, en er waren er minder, maar goh ja,
uiteindelijk, dan weet je zelf dat dat iets is wat belangrijk is.’
De kinderen zelf hebben vaak een zeer gevarieerde en niet altijd even evidente achtergrond. Tijdens
de les kan het gebeuren dat er bepaalde verhalen naar boven komen. Een gepast antwoord bestaat
er waarschijnlijk niet, maar de ervaring leert wel hoe je hier het best mee omgaat. Dit is ook zeer
persoonsafhankelijk.
46
A: ‘Goh, ik heb soms wel eens gehad, dat ze soms een serieuze rugzak van thuis meenemen,
dat hier dan wel eens open gaat. Maar mijn reactie is meestal humor. Werkt meestal wel,
afleiden. Soms eens luisteren ook, maar dat komt zoals het komt.’
Daarnaast zijn er nog enkele andere initiatieven in de buurt voor kinderen (De Kinderplaneet) en
specifiek voor meisjes (Het Meisjeshuis). Tijdens het kamp waren een aantal kinderen daarvoor
ingeschreven, maar ze zijn toch naar het circus gekomen.
B: ‘Er waren 2 kindjes die zeiden we kunnen niet in de namiddag want ze waren ingeschreven
bij de Kinderplaneet, maar toch zijn ze gekomen. En D moest 1 keer naar het Meisjeshuis,
maar ze wou niet, ik vind dat hier gewoon veel leuker zei ze, dus dat werkt gewoon. Ze blijven
wel komen ondanks dat ze ergens anders moesten zijn.’
Nood aan vorming/ondersteuning
Wanneer we lesgevers community circus bevragen rond de nood aan vorming en ondersteuning zien
we gelijkaardige antwoorden naar voor komen. Effectieve vormingen rond bepaalde thema’s kunnen
interessant zijn, maar zijn niet altijd volledig toepasbaar op circus.
B: ‘Bij het vormingsaanbod merk ik vaak dat dat dingen zijn waar circus niet altijd even goed
in past, we kunnen daar wel een deel uitpikken, maar niet alles want we moeten dat kunnen
linken aan circus en kunnen toepassen in onze lessen. Zo dat wij toch net aan andere manier
hebben van werken. Ik zit vaak zo met het gevoel, bij ons is dat nog altijd anders. Als ik dan
op vormingen dingen hoor en hoe moeten we dat aanpakken, dan denk ik dat dat bij ons
soms wel goed loopt en dat dat ook komt omdat circus het medium en van daaruit vertrekken
en dat de rest dan wel komt. Vormingen, ik vind dat wel interessant om te doen, ik kan daar
dan misschien wel iets van meepikken, maar toch niet de meerderheid, omdat wij een heel
ander middel hebben.’
C: Ik ben niet een enorme fan van vormingen, ben er niet tegen, alleen ik denk dat we beter
kunnen leren op andere manieren.’
De beste en meest effectieve ondersteuning ligt vooral in de uitwisseling met andere lesgevers,
zowel intern als extern via bijvoorbeeld de BIC (begeleider in de circuskunsten). Dit is een cursus van
twintig dagen (verspreid over een schooljaar) waarin je enerzijds enkele belangrijke
circusvaardigheden aanleert en anderzijds deze vaardigheden leert over te brengen op kinderen,
jongeren en volwassenen (Vlaams centrum voor circuskunsten, 2017). Daarnaast kan een informeel
gesprek tussen een lesgever en bijvoorbeeld een coördinator of iemand anders die nauw betrokken
is, veel ondersteuning bieden.
B: ‘Zeker ook een uitwisseling is leuk vb. met BIC social omdat je merkt dat je binnen je eigen
circusschool wel op je eiland zit, en door dan eens uit te wisselen heb je wel iets, van we zijn
wel goed bezig. Of dat lukt niet goed bij ons en dan zegt een andere wij doen dat zo of zo en
dan denk je misschien moeten we het zo eens proberen. Dus dat vind ik wel leuk, zo’n
uitwisseling in sociaal circus.’
C: ‘Ik denk dat heel veel goede lesgevers het geleerd hebben op de werkvloer zelf, van
collega’s geleerd, deze kennis kan je niet op een universiteit kopen. Dus ervaringen moeten
tellen. […] We moeten niet focussen op vormingen doen, ik denk dat dat niet interessant is, je
47
moet die lesgevers gewoon aan het werk zetten onder begeleidingen en supervisie. Ook
samen met collega’s lesgegeven, dan kan je echt jatten… Dus collega’s onderling, die moeten
samen babbelen en werken om te kijken hoe dat gaat. Sommige dingen heb ik gewoon
schaamteloos gejat. En dan een informeel gesprek zoals we nu doen, is ook leuk. Binnen
Circusplaneet zijn we verbonden, maar tegelijk zijn we onze eigen baas. Iedereen heeft zijn
eigen manier van lesgeven. Ik denk dat het interessant is als je mensen te vragen, hoe doe je
dat nu eigenlijk? Het is aan de ene kant fijn om over jezelf te mogen praten, ik voel me
vereerd dat iemand mijn mening wil horen, dus leuk om te praten over je eigen werk en zo
komen we tot een soort van conclusie van wat wel of niet werkt in je eigen praktijk en ik denk
dat je dat niet kan kopen met een vorming. Met zijn allen naar een AZC (asielzoekers
centrum) gaan, of gewoon iemand meepakken op een missie (workshop beperking,
asielcentrum…) dat is pas een cursus… ‘
Aan de lesgevers van de reguliere lessen werd ook de vraag gesteld waar ze graag meer
vorming/ondersteuning over willen krijgen. Ook daar werd de nood aangegeven om andere lesgevers
te ontmoeten en uit te wisselen over zijn/haar aanpak. Daarnaast werd de vraag gesteld naar lessen
of weekends voor lesgevers om de basis te leren in alle disciplines. Tevens werd de vraag gesteld hoe
je het best omgaat met de leerlingen die door de mazen van het net vallen en hoe je hen begeleiding
op maat kan geven. Lesgevers willen graag nog groeien in het bijbrengen van creativiteit bij kinderen,
het aanbieden van creatieve werkvormen en bij het maken van voorstellingen/nummers.
Impact van het bevragen van de lesgevers
Voor 1 van de 3 lesgevers had dit gesprek duidelijk een positieve impact.
C: ‘Oh, wat leuk, dat ik eens zo de tijd krijg om over mijn project te praten. ‘
C: ‘Goed om een keer te babbelen, want dat is goed om zelf daarvan bewust te zijn, je voelt
dat er iets is, je weet niet wat, maar als je het dan vraagt, dan komt het… het is net alsof ik bij
de psycholoog zit… ben er nog nooit geweest, maar ik denk dat het zo is.’
C: ‘Het is aan de ene kant fijn om over jezelf te mogen praten, ik voel me vereerd dat iemand
mijn mening wil horen, dus leuk om te praten over je eigen werk en zo komen we tot een
soort van conclusie van wat wel of niet werkt in je eigen praktijk en ik denk dat je dat niet
kan kopen met een vorming.’
Beleving van de brugfiguren
Elementen die het circus als middel doen werken
Wanneer we de interviews van de brugfiguren analyseren zien we dat ook zij een aantal belangrijke
elementen aanhalen rond de vraag: ‘waarom werkt het circus bij deze groepen jongeren?’
Een eerste element gaat om de manier van omgaan met de kinderen. De kinderen krijgen het gevoel
dat iedereen welkom is. Er wordt ook gewerkt op maat van het kind. Men gaat er van uit dat
iedereen iets kan en iedereen heeft zijn of haar moment van ‘glorie’.
F: ‘De manier van de lesgevers om om te gaan met de gasten, ik denk ook, ze zijn wie ze zijn
en ze worden ook gewoon zo gezien. Ik denk dat er ook heel op maat gewerkt wordt en dat
dat voor de kinderen ook voldoening geeft.’
48
F: ‘Ja want soms ook zelfs kinderen die het soms wat moeilijker hebben van gedrag, vinden
daar toch hun ding, iedereen is welkom, als kind voel je ook de openheid die er is naar hen
toe.’
D: ‘Hij durfde dat niet, en bij anderen zou dat zijn ah, jammer, maar nee, ze zoeken samen
naar iets, zodat hij ook zijn moment van glorie heeft, dat.’
Daarnaast ligt de focus op talent en talentontwikkeling. Het gaat om het ontdekken van de eigen
talenten van jongeren en om de focus op wat wel goed gaat.
F: ‘Ik denk dat er ook heel op maat gewerkt wordt en dat dat voor de kinderen ook voldoening
geeft, het is niet dat ze enkel geconfronteerd worden met dingen die niet goed lopen, of dat
hun inspanning niet gezien wordt… dat voel ik wel aan dat dat de kinderen wel motiveert om
te blijven gaan.’
D: ‘Dat iedereen iets kan, dat iedereen een talent heeft, iedereen kan leren. Je kan het nu nog
niet, maar stapje per stapje gaan we het leren. Gans dat proces is denk ik een enorme
meerwaarde.’
E: ‘Je voelt dat kinderen ook vaak talent hebben en dat ze dat van zichzelf niet weten. Zo
kunnen we ook aangeven, van kijk die gastjes hebben wel iets mooi om verder te doen.’
E: ‘Kinderen kunnen ook hun talenten leren kennen, in wat zijn ze goed?’
De groep – het samen wordt ook als een zeer belangrijk element van de circusles gezien. Het gaat er
om dat iedereen elkaar helpt en dat de ene niet beter is dan de andere.
D: ‘heel belangrijk, ook bij de frisbee heb ik dat gezien, is de groep, naar respect toe, naar
elkaar, dat iedereen iets kan, dat iedereen een talent heeft, iedereen kan leren.
D: ’ja, ja. En ook nog […] dat afsluitmoment, nog eens samen komen in een kring, dat was ook
zo in de frisbee, dat doet me daar zo enorm aan denken, die 2 zijn zo wat gelijk. Er is niet zo
ene de baas, maar we zijn allemaal verantwoordelijk voor de good practices.’
E: ‘Maar het feit dat ze in groep zijn, en elkaar positief stimuleren van kom we gaan, is wel
leuk. Schrijf je ook in, dan gaan we samen. Zo maken ze een band en beleven ze ook dingen.
Dat is ook belangrijk dat kinderen iets beleven. Ze zijn vooral op school, maar na de school is
er ook nog veel te doen.’
Het is zeker en vast een meerwaarde als de kinderen naar iets kunnen toewerken, als er een
toonmoment voorzien wordt. De brugfiguren geven daarbij aan dat een frequenter toonmoment
zeker een meerwaarde zou zijn.
F: ‘Zowel voor het kind als de ouder is dat leuk, dan zien ze ook dat ze daar iets leren, dat dat
geen gewone opvang is.’
F: ‘Ook als ze naar ergens toewerken en iets tonen, een momentje krijgen om in de kijker te
staan, zo dat dat zelfbeeld kan groeien, voldoening geven.’
D: ‘Toonmomenten voor de ouders en eventueel de leerkrachten. ‘kijk eens naar mij’,
erkenning.
Kinderen vertellen thuis ook weinig aan hun ouders, en zo kunnen ze het eens zien en trots
zijn.’
E: ‘ Ik zou graag ook eens de ouders meekrijgen voor een toonmoment. Dat moeten we
49
misschien meer doen, dat openstellen. Of om te leren kennen, tijdens het schoolfeest ofzo iets
doen. Dat is ook goed dat de kinderen iets kunnen tonen voor de ouders, je kind op een
podium zien is toch altijd iets speciaal. Meer toonmomenten inlassen. Zo tot een klein showtje
komen of hier doen, in de turnzaal of op de speelplaats en dan kan ik zeggen, van kom eens
kijken naar wat je kind geleerd heeft. Ook andere ouders kunnen kijken en getriggerd
worden.’
Ten slotte zijn zowel de lessen als het concept zeer laagdrempelig. Het is gratis, dichtbij, kinderen
worden opgehaald, ondertussen is het gekend, er is openheid naar de ouders…
D: ‘Het gratis aspect speelt ook mee. Het eerste wat ze vragen is, en is het gratis?
Bijvoorbeeld in het begin van het schooljaar is er de muziekacademie, ben ik in alle klassen
rond geweest met instrumenten en leuk! En ik vroeg: wie vindt dat leuk en alle vingers in de
lucht en dan vragen ze, is het gratis en nee, en wie wil er nu nog een briefje? Niemand, omdat
ze goed wisten dat ze daar thuis niet mee moeten afkomen.’
E: ‘Als ik rond ga en ik zeg, het is betalend, heb ik geen kat, maar als ik zeg het is gratis, dan
hupla, al die vingers in de lucht. Begrijpt ge? Dat is echt een enorme drempel bij ons. Hier op
school hebben we veel kwetsbare gezinnen en ook niet alleen dat, maar keuzes die ouders
moeten maken. Mijn kind moet extra naar de logopedie of een vrijetijdsorganisatie om daar
dan te betalen. De keuze is snel gemaakt. Ze willen het goed voor hun kind. Het is niet dat ze
niet betrokken zijn, maar ja de keuze is snel gemaakt. En ze zeggen we kunnen in het park
spelen en dat is gratis.’
F: ‘Ja ik denk dat het heel laagdrempelig is, ook de nabijheid, het is gekend, denk niet zo veel
drempels, ook bijna geen financiële drempel, ik denk moest dat wel zijn, dan zouden er wel
een paar uitvallen.’
F: ‘De nabijheid is in ons geval ook wel een voordeel, dat ze er makkelijker naar toe raken.’
A: ‘k denk dat dat een heel goed concept is. Zeker hier, school is gedaan, ze weten dat, maken
een rij en hups. Dat denk ik dat ideaal en dan daar gaan afhalen naast de Bioplanet. Goed dat
het daar is en niet in de kerk want dat is wel nog een stukje verder.’
D: ‘De laatste keer was ik naar de les geweest en er waren daar een paar ouders aan het
kijken. Ze voelen dat W als jongen aan iedereen een hand gaf, ik denk dat dat momenten zijn
naar ouders toe die heel sterk zijn en dat je mee krijgt en als gelijkwaardig ziet, ze betrekken.’
Positieve elementen en verwachtingen van de lessen en organisatie
Over het algemeen zijn de brugfiguren zeer tevreden over de lessen en de organisatie. Hieronder
enkele citaten die dit illustreren.
F: ‘Ook voor de kinderen voel ik wel, wat dat er net voor zorgt, ik weet niet als ik daar direct
de vinger kan op leggen, maar ik voel wel een sterke continuïteit; de kinderen die zich
engageren om te komen, blijven ook wel komen. Dat vind ik wel heel sterk bij jullie omdat we
wel bij andere organisaties merken dat dat bij die doelgroep moeilijk is om daar een zekere
continuïteit in de steken, maar ik voel wel dat ze altijd heel gemotiveerd zijn en daar sterk
naar uit kijken.’
F: ‘Ik denk dat Circusplaneet met circustechnieken wel redelijk inspeelt op de leefwereld van
kinderen. Het is op een speelse manier. Kinderen moeten leren om in die structuur wel vorm
50
te krijgen en daar mee te leren omgaan, dat vraagt ook discipline, maar de manier waarop ze
het aanpakken vind ik wel goed.’
F: ‘Maar ik zie dat Circusplaneet daar toch wel in slaagt, zeker door dat aanbod, gratis, dat ze
toch een aantal kinderen kunnen triggeren en ze meekrijgen in een verhaal van kom het
interesseert u, een stap verder gaan.’
Het concept van de circusles (direct na school) wordt als zeer positief ervaren.
F: ‘Ja, ze kunnen direct naar daar gaan, vooral voor de jongsten. De ouderen kunnen dan later
zelfstandig komen. De meeste wonen ook dichtbij. Ik vind dat een goed concept, donderdag
dichtbij, na school.’
D: ‘Ik denk dat dat een heel goed concept is. Zeker hier, school is gedaan, ze weten dat,
maken een rij en hups. Dat denk ik dat ideaal en dan daar gaan afhalen naast de Bioplanet.
Goed dat het daar is en niet in de kerk want dat is wel nog een stukje verder.’
E: ‘Ja, dat is perfect, dat ze niet meer naar huis moeten gaan, anders is de kans klein dat ze
terug keren.’
E: ‘ik vind dat positief op die manier, zoals nu dat is duidelijk, tussen krokus en paasvakantie 4
keer. En ook positief dat ze vanuit de school kunnen vertrekken, dat creëert ook een band
tussen de school en Circusplaneet.’
De brugfiguren staan ook zeer positief tegenover de samenwerking met Circusplaneet.
F: ‘Voor de rest vind ik ook naar samenwerking, alles gaat vlot en is vree open, en als het eens
te laat is van mijn heb ik dan niet het gevoel van oh nee, dan beslissen we gewoon om die
datum te schrappen, dan moet ik me niet super schuldig voelen.’
Circusplaneet heeft ook aandacht voor kinderen in de buurt die minder toegang hebben tot het
reguliere vrijetijdsaanbod.
E: ‘Circus is een middel om jongeren die vooral op straat rondhangen en weinig structuur
hebben toch een vrijetijdsaanbod aan te bieden. Er wordt gedacht aan de kinderen in de
buurt, kwetsbare kinderen en jongeren die niet de mogelijkheden hebben om deel te nemen
aan het reguliere aanbod.’
E: ‘Ik weet dat dat in goede handen is, dat is een serieuze organisaties. Nog een keer, ik vind
het super dat ze rekening houden met kinderen die kwetsbaar zijn, die niet in de reguliere
organisaties zitten, die het niet kunnen betalen. Ze zijn ook een goede partner voor de buurt.’
Daarbij is het ook belangrijk om samen te werken met verschillende organisaties in de buurt die zich
bezig houden met vrije tijd.
E: ‘Daarom moet er in de buurt samengewerkt worden, dat ze mekaar hun ogen niet
uitsteken hé. Er moet in overleg gegaan worden wat betreft vrije tijd in de Brugse poort.’
Een verwachting is de doorstroom van een aantal kinderen naar de reguliere lessen. Ook daarvoor is
er nood aan een goede samenwerking tussen verschillende betrokkenen.
51
F: ‘Maar ik zou het ook goed vinden als er zo een aantal kinderen kunnen doorstromen naar
het reguliere aanbod. Dat gaat niet voor iedereen lukken denk ik, maar het zou wel leuk zijn
als er zo een paar zouden kunnen doorstromen […]en zo een samenwerking met de scholen,
bijvoorbeeld brugfiguur weet ik dan bijvoorbeeld zo veel plaatsen vrij. Zo een aantal vrije
plaatsen voorzien tot begin september voor de verschillende scholen en dat je daar als
brugfiguur nog kan in steunen naar de ouders toe, zo veel plaatsen zijn er vrij, en dat we dat
van de verschillende scholen ook weten van elkaar. Want zo in mei inschrijven, het is al een
financiële drempel en dan nog eens zo vroeg. Maar dat kan wel groeien hé, als ze daar al een
jaar inzitten en dan de volgende keer, kan dat wel beter gaan. stapsgewijs…
Ook voor hun sociaal netwerk uit te bouwen is dat heel goed, je leert heel veel van andere
kinderen, en hier zijn ze altijd al samen met dezelfde kinderen, dus zo kunnen ze dan nog eens
nieuwe kinderen leren kennen, het is eens iets anders. Dat zou wel goed zijn. We kunnen daar
dan eens samen met de brugfiguren en jullie eens over denken en misschien met F van brede
school, hoe pakken we dat aan in de toekomst.’
Een ander element dat positief zou zijn voor het verloop van de lessen is dezelfde groep voor een
bepaalde tijd. Zo kan je samen iets opbouwen en ontstaat er betrokkenheid. Het mag niet te
vrijblijvend zijn.
E: ‘Het zou goed zijn moest dat zo een langdurige groep zijn, dat dat dezelfde groep is. Dan
pas kan je opbouwen naar structuur, naar engagement, maar het mag niet te veel vrijblijvend
zijn, want die gasten voelen dat. Als ze zich engageren moeten ze komen en oefenen. Zo
kunnen ze toewerken naar iets. Misschien moeten we daar meer voor zorgen, dat het een
vaste groep is en dat ze zich dan x aantal keer engageren, dat er een zeker betrokkenheid
komt. Anders is het veel te vrijblijvend en niet respectvol. Ze moeten bewust kiezen en zich
engageren. Zich ten volle inzetten, geen heen en weer geloop.’
Daarnaast was er nog een suggestie voor een ‘chill’ hoekje als ze toekomen. Veel kinderen hebben
een drukke dag gehad in combinatie met veel verantwoordelijkheden, dus misschien hebben ze wel
even nood aan wat rust.
E: ‘Misschien is er gewoon wel een tekort aan een zithoekje, waar ze eerst wat op hun gemak
kunnen chillen, hun verhaal vertellen. Ze komen ook net van school, misschien willen ze
vertellen wat er in de klas gebeurd is, alhoewel ze konden dat onderweg wel al. Het is ook
vrije tijd, geen school. Hier moeten ze altijd met alles meedoen, daar hoeft dat niet hé. […] Ze
zoeken ook wat ruimte en rust voor zichzelf, op school is het ook vaak hard werken. Misschien
een hoekje waar ze eerst wat kunnen chillen, een kwartiertje of zelfs half uurtje. Dat ze tot
rust kunnen komen. Sommige kinderen hebben ook veel druk op hun schouders, broertjes en
zusjes naar huis brengen, zorgen dat alles geregeld is… ik versta dat wel, als je zo’n zware
ballast hebt, en verantwoordelijkheden hebt, denken die misschien laat me even met rust
mijn hoofdje zit vol.
Invloed van de context van de kinderen/ouders op de lessen
Zoals hierboven aangegeven is het zeer positief dat de lessen gratis zijn. Indien dat niet het geval zou
zijn, zouden er veel minder kinderen bereikt worden.
52
E: ‘Dat is echt een enorme drempel bij ons. Hier op school hebben we veel kwetsbare gezinnen
en ook niet alleen dit, maar keuzes die ouders moeten maken. Mijn kind moet extra naar de
logopedie of een vrijetijdsorganisatie om daar dan te betalen. De keuze is snel gemaakt. Ze
willen het goed voor hun kind. Het is niet dat ze niet betrokken zijn, maar ja de keuze is snel
gemaakt. En ze zeggen we kunnen in het park spelen en dat is gratis.’
De doorstroom naar de reguliere lessen zou goed zijn, maar is niet evident om verschillende
redenen. Een eerste reden is opnieuw de kostprijs. De ouders kunnen wel gebruik maken van de UIT
pas, maar niet iedereen heeft die én dan nog is dat een aanzienlijk bedrag dat in één keer aan het
begin van het schooljaar betaald moet worden.
D: ‘Hm, ik probeer daar ook op de koffieochtend uitleg over de te geven, maar eum, de
meeste hebben dat niet, dat is toch nog een minderheid.’
E: ‘Ja, maar dat werkt niet hier bij ons. Dat is nog betalend hé, met de 80 20 regel, maar dat is
ook nog te veel hé, ik weet niet hoeveel het inschrijvingsgeld is, 180 euro? Maar die 20% is
vaak ook nog te veel om die keuze te maken hé, ik merk dat wel. Zelfs een euro…’
E: ‘En dat inschrijvingsgeld voor een heel jaar, zelfs met een UIT-pas, dat is heel veel. Ge moet
het in 1 keer kunnen betalen.’
Daarnaast zijn ouders met heel wat andere dingen bezig waardoor de praktische regeling om op
wekelijkse basis naar de lessen te komen niet evident is. Er ligt tegelijk vaak heel veel
verantwoordelijkheid bij de kinderen.
F: ‘Ik voel dat ook wel, als we activiteiten organiseren is dat vaak nog eens de kinderen en de
ouders aanspreken, maar nu was het al in de tweede week, dus dat kan er ook al iets mee te
maken hebben, […] ik denk dat dat ook meer door de vakantiesfeer is, niemand die nog eens
extra zegt, kom je?’
E: ‘Nog een keer, de kinderen moeten alles alleen doen, ze worden daar niet in begeleid. Ze
zijn al blij dat de school daar een stukje in begeleidt, stimuleren enzo, maar ik denk dat
kinderen ook zo veel zorgen hebben, elk kind heeft hier zijn rugzakje.’
E: ‘Sommige ouders zijn helemaal niet bezig met waar hun kinderen rond hangen. Als ge als
ouders een stukje stimuleert van kijk vanavond is het activiteit, ga je gaan, maar als ze daar
helemaal niet mee bezig zijn, moeten die kinderen dat allemaal zelf onthouden en dat maakt
het moeilijk om er te raken. Ook die regelmatigheid, kunnen ze ook niet nog eens als extra
last op hun hoofdje nemen, van we moeten daar zijn.’
E: ‘En ook het engagement, er is een regelmaat hé. Er zijn zo veel mensen die kopzorgen
hebben van dingen dat ze moeten doen, werk zoeken, zorgen dat ze geld hebben om hun
kinderen eten te geven… en vrije tijd en soms ook school, dat staat onderaan de ladder om
daar aan te denken. Maar ik zie dat CP daar toch wel in slaagt, zeker door dat aanbod, gratis,
dat ze toch een aantal kinderen kunnen triggeren en ze meekrijgen in een verhaal van kom
het interesseert u, een stap verder gaan.’
Ouders zijn niet altijd bezig met waar hun kinderen rond hangen. Ook zien ze niet altijd de link dat ze
daar heel veel extra dingen kunnen leren.
53
E: ‘Ze zien ook niet de link dat ze daar extra kunnen leren, dat groepsgevoel, de vaardigheden,
dat zien de ouders niet. Niet allemaal hé, maar toch vaak. Dat ze de meerwaarde er niet van
in zien.’
E: ‘Je kan ouders ook leren inzien waarom dat dat nu zo belangrijk is die vrije tijd. Ze doen het
graag, het is veilig, ze lopen niet op straat… dat vraagt veel energie om de ouders dat te doen
inzien.’
E: ‘Bij ons zijn het allemaal nieuwkomers. Je moet ze dus tijd geven om die stap naar vrije tijd
te zetten, om dat te verkennen. Ik zeg het, die zijn daar niet mee bezig, ze moeten constant
denken, mag ik hier blijven, werk zoeken, genoeg geld voor eten voor mijn kinderen? Al die
dingen, school staat al redelijk laag en vrije tijd staat daar nog een stukje onder. Dus ik heb
tijd nodig om dat over te brengen. Sommige zijn mee hé in dat verhaal.’
Beleving van de mama’s
De mama’s zijn super enthousiast om naar de les te komen. Voorlopig is er één les in de maand, maar
de mama’s zouden er graag meer hebben.
‘Één keer in de maand is te weinig, want daardoor vergeet je de verschillende dingen snel.’
‘1 keer in de week? Of misschien 2 keer in de week, dan zijn we direct mager.’
Net als de kinderen vinden ook zij het super tof om op de trampoline te springen. Ze hebben daar
verschillende redenen voor:
‘Het voelt alsof we zweven’
‘Je voelt je jongeren’
‘Het is goed om te vermageren’
Alle mama’s wonen in de Brugse Poort, dus het is niet zo ver om te voet te komen. Voor de ene
groep komt het het best uit in de voormiddag, direct nadat ze de kindjes op school afgezet hebben,
de anderen hebben het liever in de namiddag. Soms zijn er nog baby’s mee in de buggy omdat er
geen opvang is, maar dat verloopt zonder problemen. In het begin werden de mama’s aangespoord
door de brugfiguren, maar nu spreken we telkens een nieuwe datum af en komen ze zelfstandig naar
de les. Dit is niet evident, maar wel fantastisch dat het lukt.
De mama’s zijn super dankbaar en genieten echt van hun momentje alleen zonder partner of
kinderen, een soort me-time onder vriendinnen. Ze vinden het fantastisch om dat samen te doen en
elkaar te helpen. De partners van de mama’s weten niet altijd dat ze komen. Zo was er één mama die
zei: ‘Zeg het niet aan mijn kinderen, want mijn man weet dat niet.’
Ten slotte is het tof om te zien en te ervaren dat er echt een vertrouwensband ontstaat met die
mama’s. In het begin waren ze afwachtend, maar nu gaan ze er volledig voor. Ze doen ook hun
hoofddoek en lange kleren uit, wat toch wel wil zeggen dat ze ons vertrouwen. Er hangt ook een
blaadje aan de deur dat mannen (en mannelijke circuslesgevers) niet welkom zijn.
54
Discussie In de discussie worden de belangrijkste elementen uit de resultaten besproken en wordt er een
antwoord gegeven op de drie gestelde onderzoeksvragen: ‘Wat zijn volgens de kinderen, de
lesgevers en de brugfiguren de technieken en elementen die circus als middel binnen de lessen
community circus op Circusplaneet doen werken?’ ‘Wat zijn volgens de kinderen, de lesgevers en de
brugfiguren de kwaliteiten van een goede circusles en lesgever binnen Circusplaneet?’ ‘Aan welke
vorm van ondersteuning of vormingen hebben lesgevers binnen Circusplaneet nood?’
Hierbij is het belangrijk om op te merken dat er geen sluitende antwoorden worden gegeven. Het
betreft de belevingen, ervaringen en bedenkingen van de kinderen, de lesgevers en de brugfiguren.
Ieder van hen brengt een uniek verhaal en in dit onderzoek wordt getracht om de verschillende
verhalen en perspectieven aan bod te laten komen. Er wordt niet gestreefd naar een consensus maar
er zijn wel enkele ‘grote lijnen’ te bemerken, die hieronder worden weergegeven.
Onderzoeksvraag 1: Wat zijn volgens de kinderen, de lesgevers en de brugfiguren
technieken en elementen die circus als middel binnen de lessen community circus op
Circusplaneet doen werken?
Tijdens de circuslessen komt een zeer gevarieerd scala van technieken aan bod, gaande van
trampoline springen tot jongleren. Iedereen zal er iets ontdekken dat hij of kan. Hoewel de lessen
door zowel de kinderen als de lesgevers zeer leuk en positief ervaren worden, worden een aantal
favoriete technieken naar voor geschoven. Een eerste is het trampoline springen. Het is iets wat ze
op niet veel andere plaatsen kunnen doen. Ze vinden het leuk omdat die zo groot is, omdat ze hoog
kunnen springen en omdat er veel variatie mogelijk is. Ook lesgevers geven dit aan. Je kan op een
speelse manier heel veel vaardigheden leren; vormspanning, timing, coördinatie…. Ze kunnen veel
bewegen en kunnen hun energie kwijt zonder al te veel te moeten nadenken. Ton lopen wordt ook
benoemd als een toffe techniek. Het is niet heel erg moeilijk, maar aan de andere kant is het wel
spannend en uitdagend. Stelten lopen is ook iets zeer speciaal wat ze nergens anders kunnen doen.
Ze zijn een heel stuk groter, kunnen uitpakken met iets uniek en ervaren voldoening doordat ze zich
kunnen tonen aan anderen. De grote zachte bal ten slotte zorgt voor heel veel plezier en ambiance.
Er worden verschillende (opwarmings)spelen mee gespeeld waaraan zowel de kinderen en lesgevers
deelnemen. Het samen spelen zorgt voor gedeelde ervaringen en gedeeld plezier. Zo ontstaat er een
sfeer van gelijkwaardigheid. Ook Rogers geeft aan dat wanneer er een sfeer van aanvaarding binnen
de klas gecreëerd is, het mogelijk is dat de facilitator ook meer en meer deelnemer wordt die ook
leert (Weibell, 2011). De eerder technische elementen zoals jongleren en diabolo worden als minder
leuk en moeilijker ervaren omdat ze zich daarvoor echt moeten concentreren en doorbijten.
Naast technieken zijn er ook bepaalde elementen die circus als middel doen werken. Een eerste is
het feit dat je veel kan uitproberen en nieuwe dingen kan leren. Dit wordt ervaren bij verschillende
technieken zoals trampoline springen, ton lopen en stelten. Kinderen leren veel door zelf te doen,
door zelf te bedenken. Daarin zit ook een creatief element vervat. Ook Rogers geeft dit aan. Veel
significant leren is verworven door te doen. Studenten in een directe experimentele confrontatie
plaatsen met praktische, sociale en persoonlijke problemen, is één van de meeste effectieve
methodes om leren te bevorderen (Weibell, 2011). Daarnaast is er heel wat uitdaging en risico
verbonden met het aan circus doen. Kinderen nemen vaak risico’s en kunnen deze niet altijd even
goed inschatten. Aan de andere kant is het een enorme uitlaatklep en kunnen ze die uitdagingen
55
aangaan in een positief ondersteunende omgeving. (In)direct leren ze ook veel over veiligheid. In het
onderzoek van Trotman (2012) is één van de doelstellingen van community circus het creëren van
een veilige, leuke, respectvolle en niet competitieve omgeving waar mensen nieuwe dingen kunnen
uitproberen en op een veilige manier risico’s kunnen nemen. Door het uitproberen van nieuwe
dingen en het nemen van risico’s wordt gewerkt aan een aantal van de ‘transversal skills’ van
levenslang leren, zoals creativiteit, initiatief, problemen oplossen, het inschatten van risico’s en het
maken van beslissingen (National Foundation for Educational Research, 2013).
Spel, plezier en humor zijn zowel voor de kinderen als voor de lesgevers belangrijke elementen. Dit
wordt ervaren bij tal van technieken, waarbij de opwarmingsspelen met de zachte bal bovenaan de
lijst staan. Het belang van humor, plezier, geluk en lachen is Reg Bolton ook niet ontgaan. Begeleiders
zijn zo gefixeerd op een goede orde en discipline of op de doelstellingen van de activiteit, dat ze
plezier wat achterwege laten. Een groep waarin er met zijn allen geregeld oprecht gelachen kan
worden, is een groep waarin men samen ‘zichzelf’ kan zijn en van waaruit het makkelijkst wederzijds
vertrouwen kan groeien. In een ‘veilige’ groep, zal lachen en plezier maken heel spontaan gebeuren
(Desanghere, 2016). Ook in het onderzoek van Lafortune & Bouchard (2011) ziet men het aspect fun
als zeer belangrijk. De vraag naar het oefenen van ongewone vaardigheden, het plezier van
experimenteren, de vreugde van het verbeteren en vooruitgang maken met de hele groep zorgen dat
er aangename en plezierige omgeving gecreëerd kan worden.
Het belang en de meerwaarde van een toonmoment wordt door alle partijen aangegeven. Het is het
moment waarop de kinderen kunnen schitteren en zichzelf laten zien. ‘Kijk naar mij’ – staat hierbij
centraal (Desanghere, 2016). Ze worden gewaardeerd en erkend voor wie ze zijn en wat ze doen. Het
opnemen van een plaats in de publieke ruimte door een live – performance laat jongeren toe aan
anderen te tonen dat ze bestaan in deze ruimte en dat ze iets hebben om te tonen. Het is de ideale
plaats voor zelfbevestiging (Lafortune & Bouchard, 2011). Ook in het Rwandese project hechten ze
veel belang aan performance en tonen. Het gevoel hebben iets te kunnen tonen, mens te zijn, geeft
je een gelukkig en erkend gevoel. Ze kunnen hun energie delen met anderen (AJ+, 2017).
De brugfiguren geven aan dat er een sterke focus is op talent en talentontwikkeling. Iedereen kan
iets, iedereen heeft een talent. Je hoeft het daarom nog niet direct te kunnen. Je kan het misschien
nu nog niet, maar stapje per stapje ga je het wel leren.
Het groepselement is ook zeer sterk aanwezig tijdens de lessen. Kinderen kunnen elkaar helpen,
lesgevers kunnen kinderen helpen, er heerst respect voor elkaar en iedereen is verantwoordelijk
voor het welslagen van de les. Het deel zijn van een groep om gedeelde activiteiten uit te voren is
een krachtig element om vertrouwen naar anderen te ontwikkelen. Daarnaast wordt ook de nadruk
gelegd op fundamentele sociale waarden zoals solidariteit, empathie, gevoel van beloning, luisteren,
respect en vriendschap. De notie van leiderschap en gedeelde regels wordt ondersteund en
bevorderd, wat er toe leidt dat de participanten zichzelf niet langer zien als individuen, maar als deel
van de groep (Lafortune & Bouchard, 2011).
Ten slotte zijn de lessen op Circusplaneet laagdrempelig. Het is gratis, dicht bij de scholen waarmee
ze samenwerken, de kinderen worden opgehaald aan de school… Ook in het onderzoek van Trotman
(2012) is één van de doelstellingen: ‘het circus open en toegankelijk maken voor iedereen.’ Dit is een
56
mooie doelstelling die natuurlijk nog waar gemaakt moet worden en die niet altijd even evident is.
Circusplaneet slaagt daar, zoals hierboven aangegeven, op vele vlakken in.
Aan circus doen kunnen we zien als een vorm van niet-formele educatie aangezien de activiteiten
niet expliciet als leren omschreven worden, maar toch een belangrijke leercomponent inhouden
(Vivo, 2017). Ook een aantal van de acht basiscomponenten van levenslang leren kunnen gekoppeld
worden aan de kernelementen van de circuspraktijk. Zo kan leren leren en ondernemingszin
verbonden worden aan het uitproberen en leren van nieuwe dingen tijdens de circusles. Ook wordt
er geleerd door uitdaging en risico aan te gaan. Door het sterk groepselement tijdens de lessen
wordt er gewerkt aan interpersoonlijke/interculturele/sociale/civiele competenties. Men heeft een
gedeelde verantwoordelijkheid om er samen een verrijkende les van te maken. Ten slotte wordt het
cultureel bewustzijn verruimd door de diversiteit die er binnen de lessen heerst.
Onderzoeksvraag 2: Wat zijn volgens de kinderen, de lesgevers en de brugfiguren
kwaliteiten van een goede circusles en lesgever binnen Circusplaneet?
Wanneer we kijken naar het ideale concept van lesgeven, zien we dat de meningen zowel bij de
kinderen als de lesgevers verdeeld zijn. Een aantal kinderen geeft aan dat het leuk is om zeer vrij te
zijn tijdens de les. Zo kunnen ze zelf kiezen wat ze wanneer en hoe doen. Andere kinderen vinden
postjes beter omdat er meer structuur is en omdat ze meer kunnen leren. Volgens de lesgevers
hebben de verschillende concepten voo- en nadelen en is het vooral belangrijk om je concept aan te
passen aan de noden van de groep. Flexibiliteit is op dat vlak essentieel, al is het niet altijd even
evident om je voorbereiding en vaste structuur los te laten. Echter loont het wel de moeite wanneer
men dit uitprobeert.
De brugfiguren zijn zeer positief over de organisatie van de lessen. De lessen gaan wekelijks door, zijn
gratis, de kinderen moeten per periode inschrijven en ze worden op school opgehaald. Dit alles
maakt het laagdrempelig. Daarnaast zou het positief zijn als er meer kinderen zouden kunnen
doorstromen naar het reguliere aanbod. Ook (extra) toonmomenten voor de ouders wordt als een
mooie kans gezien om hen te betrekken en de talenten van de kinderen in de picture te zetten.
Een circusles voor jongeren met een maatschappelijke kwetsbaarheid kan pas goed en effectief zijn
als men rekening houdt met hun context. Zowel de lesgevers als de brugfiguren doen hun best om
daar zo goed mogelijk aan tegemoet te komen. Zo hebben de kinderen en hun ouders nood aan
redelijk wat ondersteuning en opvolging. Vaak zijn ze met zo veel andere zaken bezig waardoor op
regelmatige basis naar de les komen geen prioriteit is. Ook de kinderen zelf dragen veel
verantwoordelijkheid en hebben vaak heel wat aan hun hoofd. Het is als lesgever belangrijk om
hiervan bewust te zijn en rekening mee te houden. Over het algemeen is er hierover niet veel
informatie te vinden in de literatuur, echter in het onderzoek van Lafortune & Bouchard (2011) heeft
men het over de lokale organisatie, uitdagingen en verantwoordelijkheden.
Wanneer we de kwaliteiten van een goede lesgever bekijken, zien we dat kinderen het belangrijk
vinden dat ze lief, leuk en grappig zijn. Ze zijn liever niet al te streng, maar een beetje streng is wel
noodzakelijk. Ze vinden het belangrijk dat de lesgevers hen helpen en dat ze samen toffe dingen
doen. Het is leuk als lesgevers mee spelen en zich amuseren met de kinderen. Kinnunen & Lidman
(2013) geven aan dat aan circus doen de mogelijkheid creëert om een leuke tijd met anderen te
beleven. De lesgevers zelf geven ook aan dat humor en speels zijn essentiële elementen zijn.
57
Daarnaast is een bepaalde hoeveelheid structuur nodig. Dit geeft rust aan de kinderen. Voor de
meeste groepen werkt een vaste les structuur goed. Stabiliteit en veiligheid zorgen voor een ideale
werkomgeving (Hyttinen, 2011). Ook flexibel zijn is zoals hierboven al aangegeven noodzakelijk. De
flexibiliteit gaat dan zowel over het concept binnen de les als het inspelen op de balans individu-
collectief. Deze balans tussen individuele ondersteuning en groepsinterventie zien we ook in het
artikel van Lafortune & Bouchard (2011) terug komen. Daarnaast is het een mooie eigenschap als je
lesgever als kan uitstralen dat iedereen gelijk is en dat er wederzijds respect en vertrouwen is.
Volgens Rogers is de facilitator bepalend voor het zetten van een bepaalde sfeer of klimaat binnen
de groep. Als zijn of haar eigen grondhouding er één is van vertrouwen in de groep en in de
individuen, dan zal deze grondhouding op verschillende subtiele manieren gecommuniceerd worden
(Weibell, 2011). Ten slotte is het de kunst om jezelf blijven in vraag te stellen en te reflecteren over je
eigen positie, denken en handelen. Dit kan gekoppeld worden aan het concept ‘reflective
practitioner’, waarbij het reflecteren over wat je gedaan hebt, wat je aan het doen bent en wat je zal
doen, centraal staat (Van Hove, 2016).
Onderzoeksvraag 3: Aan welke vorm van ondersteuning of vormingen hebben lesgevers
binnen Circusplaneet nood?
Lesgevers community circus geven aan dat effectieve vormingen rond bepaalde thema’s interessant
kunnen zijn, maar dat deze niet altijd volledig toepasbaar zijn op circus. Er kan altijd wel iets
uitgehaald worden, maar vaak blijft men op zijn honger zitten omdat circus nu eenmaal een middel is
op zich dat heel veel doet werken. Volgens hen kan er heel veel geleerd worden op andere manieren.
De beste en meest effectieve ondersteuning ligt vooral in de uitwisseling, zowel intern met andere
lesgevers van Circusplaneet als extern bijvoorbeeld via de BIC. In het onderzoek van Hyttinen (2011)
hecht men veel belang aan supervisie. Men raadt aan om om de twee maand een supervisie te
organiseren met de verschillende lesgevers. Tijdens deze supervisie kunnen de lesgevers in een
vertrouwelijke sfeer hun zorgen uiten, manieren vinden om om te gaan met moeilijke situaties, leren
van de ervaringen van anderen… Ook een informeel gesprek tussen lesgevers of met coördinatoren
kan veel ondersteuning bieden. Daarnaast wordt er het meest geleerd van elkaar op de werkvloer en
tijdens de lessen zelf; het zijn immers de ervaringen die tellen.
Aan de lesgevers van de reguliere lessen werd ook de vraag gesteld waarover ze graag meer
vorming/ondersteuning zouden krijgen. Ook daar werd de nood aangegeven om andere lesgevers te
ontmoeten en uit te wisselen over zijn/haar aanpak. Daarnaast werd de vraag gesteld naar lessen of
weekends voor lesgevers om de basis te leren in alle disciplines. Tevens werd de vraag gesteld hoe je
het best omgaat met de leerlingen die door de mazen van het net vallen en hoe je hen een
alternatieve invulling kan geven. Lesgevers willen graag nog groeien in het bijbrengen van creativiteit
bij kinderen, het aanbieden van creatieve werkvormen en bij het maken van
voorstellingen/nummers.
Vorming en ondersteuning voor lesgevers kan gezien worden in het kader van levenslang leren. Deze
hebben immers als doel het bevorderen van kennis, vaardigheden en competenties op verschillende
uiteenlopende vlakken.
58
Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie Deze masterproef is wetenschappelijk relevant omdat er over het algemeen zeer weinig
(wetenschappelijk) onderzoek gedaan is rond community circus (Bolton, 2004). Zoals eerder in deze
masterproef aangegeven, wordt het nut van sociaal circus als sociale interventie erkend, maar is er
nog heel wat werk op vlak van assessment en onderzoek vooraleer dit bewezen kan worden
(Lafortune & Bouchard, 2011). Door meer wetenschappelijk onderzoek te doen over community
circus kan de geloofwaardigheid rond de effectiviteit ervan verhoogd worden; ook op beleidsniveau.
Daarnaast is dit onderzoek om verschillende redenen ook maatschappelijk relevant. Vooreerst
schuift het een andere vorm van leren naar voor. Wanneer men aan circus doet, wordt men
aangespoord te leren vanuit de eigen ervaringen door zelf te initiëren en te experimenteren (Weibell,
2011). Daarbij aansluitend is het als facilitator de kunst om op zoek te gaan naar een ideale
leeromgeving zodat persoonlijke groei bij de participanten mogelijk is. Zowel de literatuur als dit
onderzoek duiden dus op het belang van de person-centered education van Rogers. Deze manier van
‘omgaan met’ biedt een mooie aanvulling, of alternatief, op de huidige conventionele vorm van
onderwijs. Bovendien wordt er op een andere manier omgegaan met het competitieve aspect.
Binnen het conventioneel onderwijs én vele andere sporten gaat het om de beste zijn en goed
scoren. Het puur competitieve aspect wordt binnen circus vervangen door het feit dat mensen naar
elkaar kijken, dat ze ondersteund worden en geapprecieerd worden door anderen. Het gaat niet om
de beste zijn, maar wel beter worden en leren van elkaar (Trotman, 2012). In dit onderzoek komen
verschillende voordelen van community circus aan bod. Deze worden erkend door verschillende
bevraagden. Er kan dus gesteld worden dat er nood is aan een positieve vrijetijdsinvulling voor
kinderen, wat kan onder de vorm circus. Ten slotte geeft dit onderzoek de stem van de kinderen zelf
weer. Het gaat om een insiderperspectief waarbij het belangrijk is om erkenning te geven aan de
meerwaarde die zij zelf hechten aan de circuslessen. De meerwaarde van het in kaart brengen van
community circus via zij die het beleven, sluit aan bij de visie van Coussée (2006). Hij geeft aan dat
het belangrijk is om van binnenuit te bevragen wat jeugdwerk kan betekenen.
Beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor verder onderzoek In dit onderzoek werd er voor gekozen om kinderen met een maatschappelijke kwetsbaarheid en de
lesgevers community circus te interviewen. Het is echter ook interessant om andere perspectieven te
onderzoeken. In verder onderzoek kan er geluisterd worden naar de stem van de reguliere
deelnemers en lesgevers. Ook kunnen de ouders van zowel de kinderen met een maatschappelijke
kwetsbaarheid als de ouders van de kinderen in de reguliere lessen bevraagd worden. Dit zou een
ander perspectief kunnen binnen brengen. Daarnaast wordt er ook les gegeven aan personen met
een (verstandelijke) beperking. Het kan een meerwaarde zijn om ook hen, en hun netwerk, te
betrekken in de dialoog over de positieve effecten van circus.
Het kan boeiend zijn om andere circusscholen in Vlaanderen te bevragen. Zo kan er gekeken worden
naar hoe men bepaalde dingen (anders) aanpakt en kan er geleerd worden van elkaar. Ook
circusscholen die nog geen aanbod community circus hebben, kunnen bevraagd worden. Er kan
onderzocht worden of deze circusscholen reeds beschikken over de nodige draagkracht om tegemoet
te komen aan de ondersteuningsbehoeften van participanten. Binnen toekomstig onderzoek kan er
samen gezeten worden met andere jeugdwerkorganisaties. De verschillende aanpakken/methodes
en voordelen ervan kunnen besproken worden. Toekomstig onderzoek hoeft zich niet te beperken
59
tot de Vlaamse context. Het kan wereldbreed bekeken worden waardoor er interessante verschillen
of gelijkenissen naar boven kunnen komen.
Daarnaast werd er gebruik gemaakt van convenience sampling. Het is een niet random manier van
sampling waarbij mensen uit de doelpopulatie geselecteerd worden op basis van geografische
kenmerken, beschikbaarheid op een bepaald tijdstip, gemakkelijk bereikbaar, de wil om deel te
nemen… Het nadeel is dat er geen representatieve steekproef van de populatie genomen werd.
(Farrokhi & Mahmoudi-Hamidabad, 2012). De kinderen kregen zelf de keuze als ze wilden deelnemen
of niet. De reden waarom ze dit wel of niet deden, is voor de onderzoeker onbekend. We kunnen er
wel van uit gaan dat deze kinderen andere en even waardevolle ervaringen en belevingen hebben.
Dit kan natuurlijk een vertekend beeld geven bij de beschrijving van de resultaten.
Ten slotte is er zoals hierboven aangegeven nog heel veel onderzoek mogelijk naar en bij
verschillende elementen van (community) circus. Zo kan men ingaan op het creatieve aspect van
circus en wat de impact is van creativiteit binnen circuslessen op de leefwereld van kinderen.
Wanneer men creativiteit stimuleert, leert men immers hoe men kan omgaan met verschillende
opties. Het is een mentale oefening en je krijgt zelf de verantwoordelijkheid in handen. Daarnaast
kan men nog dieper ingaan op de noden van lesgevers, zoals bijvoorbeeld de nood aan feedback.
Deze kan gegeven worden door medelesgevers, andere lesgevers, verantwoordelijken,
coördinatoren…
60
Deel 3: Het besluit
Conclusie Wanneer we de drie onderzoeksvragen samen bekijken zien we twee grote trends naar voor komen.
De eerste trend gaat om de focus op spel, plezier en humor. Dit wordt door alle betrokken
aangehaald, zowel bij de elementen die circus doen werken als bij de kwaliteiten van een goede
lesgever. Het lijkt een rode draad doorheen de les. Spel wordt nog steeds gezien als iets secundair;
het behoort vaak niet tot de ‘echte’ circusles. In de literatuur is er zeer weinig te vinden over de
meerwaarde van spel tijdens de cirucsles. In het onderzoek van Hyttinen (2011) echter, ziet men spel
wel als een manier om vertrouwen op te bouwen tussen de zowel de lesgevers als de deelnemers.
Het bevordert teamspirit en zorgt voor creatieve positieve energie. Een spel spelen tussen de
oefeningen door zorgt ervoor dat kinderen even kunnen afkoelen, focussen, aandacht geven aan
anderen en luisteren. Whitebread (2012) heeft het in zijn onderzoek ‘The importance of play’ over
het belang van spel. De waarde van spel, zowel voor volwassenen als voor kinderen, wordt door
verschillende onderzoekers erkend aangezien er meer en meer bewijs is voor de relatie met
intellectuele prestaties en emotionele gezondheid. Ook Mason (2013) ziet spel als een essentieel
element. Het verhoogt verschillende sociale vaardigheden zoals vertrouwen, communicatie en
samenwerking. Daarnaast is humor een prachtig iets. Zelfspot zorgt ervoor dat er meer openheid in
de groep komt; de dingen moeten niet altijd zo serieus zijn én mensen mogen fouten maken
(Hyttinen, 2011). Het is immers belangrijk dat je zelf ook plezier hebt en dit kan delen. De nood aan
spel, plezier en humor kunnen we ook doortrekken naar vormingen voor lesgevers. Ook zij geven aan
dat dit tijdens vormingen belangrijke elementen zijn.
Een tweede trend die herkend kan worden, is het belang van het uitproberen en nieuwe dingen leren
(van elkaar). Dit zien we bij alle betrokkenen én dit komt op verschillende manieren terug. Kinderen
leren veel door zelf te doen en te bedenken. Dit hangt nauw samen met verantwoordelijkheid. Je
geeft hen de verantwoordelijkheid om zelf uit te proberen. Ze worden eigenaar van hun eigen
proces. Verantwoordelijkheid is niet enkel een eigenschap van een mens, het is bij uitstek een
benoeming van de positie van een mens ten aanzien van anderen. Het benoemt diens
intersubjectieve identiteit. Wanneer verantwoordelijkheid wordt gegeven, spreekt hieruit doorgaans
erkenning en vertrouwen (Van Garsse, 2012). Daarnaast geven lesgevers aan dat de beste manier om
te leren dan ook niet is door theoretische vormingen, maar door te leren van elkaar. Dit kan door
informele gesprekken/supervisies of door samen in de praktijk te staan. Verder wordt zowel door de
kinderen als de lesgevers het vrije les concept als waardevol gezien. Het is op vele vlakken een
meerwaarde om kinderen de vrijheid te geven zodat ze zelf kunnen initiëren en experimenteren. Dit
zien we ook terug komen in de literatuur. Zo geeft Rogers aan dat zelf-geïnitieerd leren het meest
langdurig en pervasief is (Weibell, 2011). In het onderzoek van Mason (2013) wordt gezegd dat de
kinderen hen onderwezen en toonden wat ze wilden, hoe ze best leerden en wat voor hen werkte.
De activiteiten waren gebaseerd op informatie en inspiratie die de kinderen aan hen gaven. Deze
verschillende vormen van zelf-geïnitieerd leren kunnen geplaatst worden binnen de context van niet-
formele educatie aangezien de activiteiten niet expliciet als leren omschreven worden, maar toch
een belangrijke leercomponent inhouden (Vivo, 2017). Ook de basiscompetenties leren leren en
ondernemingszin binnen levenslang leren kunnen gekoppeld worden aan het uitproberen en leren
van nieuwe dingen.
61
In het algemeen kan gesteld worden dat het element ‘samen/de groep’ van essentieel belang is. Je
kan alleen spelen en plezier hebben, maar toch gebeurt dit eerder met meerdere mensen samen. De
groep is een krachtig element en we moeten vertrouwen leggen in de groep en de
groepsdynamieken. Ook humor werkt meestal pas wanneer dit gedeeld wordt met anderen. Samen
lachen schept een band. Het uitproberen en nieuwe dingen leren gebeurt meestal niet in een
vacuüm. We leren net zo veel van anderen door hen te observeren en samen in dialoog te gaan. Ten
slotte kan dit alles geplaatst worden binnen de person-centered education van Rogers. Wanneer
men aan circus doet, wordt men aangespoord te leren van de eigen ervaringen, bevordert men de
persoonlijke groei en helpt men mensen te ontwikkelen tot creatieve en competente leden van de
samenleving (Zucconi, n.d.).
62
Nawoord Sinds ik de circusvoorstelling in Cambodja gezien heb, heeft het ‘circus’ me niet meer losgelaten. Ik,
als student orthopedagogiek, wilde heel graag te weten komen als er een wetenschappelijke basis
lag aan dat magische gevoel dat ik toen ervaren heb. Het is immers meer dan wat kunstjes op een
podium doen. Na bijna twee jaar is het dan zo ver, mijn masterproef ‘De kracht van circus’ is af. Mijn
beeld is gedurende dit hele proces in verschillende richtingen gewijzigd. Sommige elementen werden
bevestigd, andere nieuwe elementen doken op. Zo heb ik het onderschatte belang van humor en
spel ervaren. Ook is het zo belangrijk dat kinderen samen kunnen experimenteren in een positief
ondersteunende omgeving. Het was boeiend om op zoek te gaan naar pedagogische concepten en
theoretische kaders om de link te maken tussen circus en pedagogie, om aan te tonen dat het circus
het recht verdient meer aandacht te krijgen in de academische en politieke wereld.
Zowel als onderzoeker als persoon ben ik zeer veel gegroeid. Ik heb een boeiend academisch proces
afgelegd en ik ben er van overtuigd dat dit nog niet af is. Deze masterproef ging over de beleving en
waardering van community circus bij kinderen en hun omgeving, maar zoals hierboven aangegeven
zijn er nog zeer veel kansen en mogelijkheden voor verder onderzoek. Na dit onderzoek gedaan te
hebben, ben ik er ervan overtuigd dat circus werkt, dat het positieve effecten kan hebben op een
diversiteit aan mensen. Het zit ondertussen echt in me en laat me niet meer los. Aan circus doen en
naar circus kijken; het maakt de wereld een beetje mooier.
63
Bronnenlijst AJ+. (2017). Rwandan acrobat Elysée Niyonsenga. Retrieved from
https://www.facebook.com/ajplusenglish/videos/935927613215413/?autoplay_reason=all_page_organic_allowed&video_container_type=0&video_creator_product_type=0&app_id=1703301606560306&live_video_guests=0
Boal, A. (1979). Theatre of the Oppressed. Pluto Press. Retrieved from http://bookzz.org/ireader/823863
Bolton, R. (2004). Why circus works. Retrieved from http://holisticcircustherapy.com/ufiles/pdfs/regphd.pdf
Bouverne-De Bie, M. (2015). Sociale pedagogiek: overzicht krachtlijnen.
Brown, B. (2011). The power of vulerability. Retrieved from https://www.youtube.com/watch?v=iCvmsMzlF7o
Brown, B. (2015). De kracht van kwetsbaarheid. Amsterdam: A.W. Bruna Uitgevers B.V.
Brown, B. (2017). No Title. Retrieved from http://brenebrown.com/
Carr, M. (n.d.). Circus skills – An alternative to team sports and conventional physical education for reluctant exercisers. Robert Townson Public School, (Raby, New South Wales).
Cohen, D., & Crabtree, B. (2008). Qualitative Research Guidelines Project. Retrieved from http://www.qualres.org/HomeLinc-3684.html
Coussée, F. (2006). De pedagogiek van het jeugdwerk. Gent: Academia Press.
Csikszentmihalyi, M., & Csikszentmihalyi, I. (1988). Optimal Experience: Psychological Studies of Flow in Consciousness. Cambridge University Press. Retrieved from https://books.google.be/books?hl=nl&lr=&id=tdHLCgAAQBAJ&oi=fnd&pg=PP1&dq=flow+model+csikszentmihalyi&ots=ESgl4aJ8K9&sig=8gGiIMmqKWlgYVOklHRZUp7UALY#v=onepage&q=flow model csikszentmihalyi&f=false
Desanghere, S. (2016). Kijk naar mij! Retrieved from https://www.circusplaneet.be/sites/default/files/pagina/Kijk naar mij.pdf
Facebook. (2014). No Title. Retrieved from https://www.facebook.com/groups/circademics/
Farrokhi, F., & Mahmoudi-Hamidabad, A. (2012). Rethinking Convenience Sampling: Defining Quality Criteria. Theory and Practice in Language Studies. https://doi.org/doi:10.4304/tpls.2.4.784-792
Goodley, D. (1999). Disability Research and the “Researcher Template”: Reflections on Grounded Subjectivity in Ethnographic Research.
Gvaramadze, I. (2007). Lifelong Learning (LLL): “It is never too soon or too late for learning.
Hyttinen, H. (2011). Social Circus: A guide to good practices. Retrieved from http://www.jugglingmagazine.it/new/fileadmin/Image_Archive/05_CircoSocialeeTerapeutico/social_circus_handbook_2011.pdf
Kinnunen, R., & Lidman, J. (2013). They’re smiling from ear to ear. Wellbeing effects from social circus. Publication of the Centre for Practise as Research in Theatre. University of Tampere.
64
Retrieved from http://www.uta.fi/cmt/index/wellbeing-effects-from-social-circus.pdf
Lafortune, M., & Bouchard, A. (2011). Community worker’s guide: When circus lessons become life lessons. Retrieved from http://holisticcircustherapy.com/ufiles/library/Social_Circus_Guide.pdf
Long, Wood, & Fecser. (2003). Praten met kinderen en jongeren in crisissituaties. Lannoo Campus.
Maes, B., Bruyninckx, W., & Goffart, K. (2003). Trajectbegeleiding voor personen met een handicap. Leuven: ACCO. Retrieved from https://books.google.be/books?hl=nl&lr=&id=a38jHx0p26QC&oi=fnd&pg=PA9&dq=Maes,+B.,+Bruyninckx,+W.,+Goffart,+K.+(2003).+Trajectbegeleiding+voor+personen+met+een+handicap.+Leuven/Leusden:+Acco.&ots=BotUxHtC33&sig=CeBmmdiS3qreiGdCWXrNmsIFa0Q#v=onepage&q=kwal
Mason, D. (2013). Social Circus in a Warzone. Retrieved from http://www.uta.fi/cmt/index/Studying_Social_Circus_low.pdf
McCutcheon, S. (2003). Negotiating Identity Through Risk: A Community Circus Model for Evoking Change and Empowering Youth. Charles Sturt University. Retrieved from http://www.community.simplycircus.com/pdf/Sharon McCutcheon masters thesis on Youth Circus.pdf
Moors, H. (2009). Drempels, doorvragen en hard werken. Retrieved from https://www.tijdschriftkwalon.nl/scripts/shared/artikel_pdf.php?id=KW-14-2-8
Morgen, D. (2016). Het leven is niet altijd een feest. Wie dat durft toegeven, heeft een stapje voor. Retrieved from http://www.demorgen.be/wetenschap/-het-leven-is-niet-altijd-een-feest-wie-dat-durft-toegeven-heeft-een-stapje-voor-bcf19582/
National Foundation for Educational Research. (2013). Key competences and youth engagement – edging towards the Finnish line? Retrieved from https://thenferblog.org/2013/07/25/key-competences-and-youth-engagement-edging-towards-the-finnish-line/
Simplycircus. (2016). No Title. Retrieved from http://www.simplycircus.com/biblio
Smeyers, P., & Leveringen, B. (2010). Grondslagen van de wetenschappelijke pedagogiek (pp. 73–90). Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Swanborn, P. (2004). Kwalitatief onderzoek en exploratie. Kwalon, 9(2). Retrieved from https://www.tijdschriftkwalon.nl/inhoud/tijdschrift_artikel/KW-09-2-2/Kwalitatief-onderzoek-en-exploratie
Trotman, R. Building character and community (2012). Retrieved from http://www.circuskumarani.co.nz/files/FINAL Community Circus Literature Review April 2012.pdf
Trotman, R. (2013). Developing community circus in Aotearoa New Zealand: Key Research Findings. Retrieved from http://www.communitycircus.co.nz/images/Research/Final community circus research findings report 16 may 2013.pdf
Van Garsse, L. (2012). Verantwoordelijkheid en handelingsdr(w)ang Een denkoefening rond een opdringerig concept.
Van Gemert, F. (2009). De rijke inzichten van participerende observatie. Retrieved from
65
http://sociologiemagazine.nl/artikel/de-rijke-inzichten-van-participerende-observatie
Van Hove, G. (2014). Qualitative research for educational sciences. Pearson.
Van Hove, G. (2016). Orthopedagogiek en Ontwikkelingssamenwerking.
Van Robaeys, D. (2015). Circus en technologie. Retrieved from http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/212/697/RUG01-002212697_2015_0001_AC.pdf
Vanwing, T., Meurs, P., Buffel, T., Lombaerts, K., & De Pauw, W. (2008). Adviesrapport: Eigenschappen en positie van niet formele educatie in het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Retrieved from http://www.sociaalcultureel.be/doc/Doc/wetensch_onderzoek_1.pdf
Vanwing, T., Vermeersch, L., Verschelden, G., Machiels, R., & Vandenbroucke, A. (2008). Evoluties en kenmerken van niet-formele educatie. Retrieved from http://www.sociaalcultureel.be/doc/Doc/wetensch_onderzoek_2.pdf
Vivo. (2017). Leren in de social profit. Retrieved from https://www.lerenindesocialprofit.be/?cid=3&pagina=71-formeel-en-non-formeel-leren
Vlaams centrum voor circuskunsten. (2017). Opleidingen. Retrieved from http://www.circuscentrum.be/circus-in-vlaanderen/opleidingen/
Vygotsky, L. (1978). The Role of Play in Development. In Mind in Society (pp. 92–104). Cambridge: Harvard University Press. Retrieved from http://www.colorado.edu/physics/phys4810/phys4810_fa08/4810_readings/vygot_chap7.pdf
Wang, C. (1999). Photovoice: A participatory action research strategy applied to women’s health. Retrieved from http://www.public.iastate.edu/~bestler/arts_based_articles/1999_Liebert_Photovoice.pdf
Weibell, C. . (2011). Principles of learning: 7 principles to guide personalized, student-centered learning in the technology-enhanced, blended learning environment. Retrieved from https://principlesoflearning.wordpress.com/dissertation/chapter-3-literature-review-2/the-human-perspective/freedom-to-learn-rogers-1969/
Whitebread, D. (2012). The importance of play. Retrieved from http://www.importanceofplay.eu/IMG/pdf/dr_david_whitebread_-_the_importance_of_play.pdf
Work Group for Community Health and Development. (2016). Photovoice. Retrieved from http://ctb.ku.edu/en/table-of-contents/assessment/assessing-community-needs-and-resources/photovoice/main
Wuyts, B., De Fever, F., Van Hove, G., Schoorl, P., & Broekaert, E. (1997). Orthopedagogiek en maatschappij. Maklu.
Zucconi, A. (n.d.). Person-Centered Education. Retrieved from http://www.worldacademy.org/files/iuc_sept2015/presentations/Person_Centered_Education_A.Zucconi.pdf
66
Bijlagen
Bijlage 1 Logboek
- In juli 2015 ben ik met mijn ouders en zus op reis geweest naar Cambodja. Daar waren er tot
onze verbazing heel wat inclusieve projecten. Er waren verschillende restaurants waar de
bediening gedaan werd door straatkinderen die via dit project een nieuwe kans kregen. Ze
kregen een opleiding, eten, onderdak en de kans om werkervaring op te doen. Daarnaast
ware, er een ook restaurants waar er opgediend werd door mensen met een fysieke
beperking. Dat fascineerde me enorm. Ik had het gevoel dat ik dat nog nooit zo ‘openbaar’ in
België had gezien. Het kan natuurlijk wel zijn dat er zo’n restaurants/projecten bestaan, maar
daar wist ik niet van, wat op zich ook al veel zegt als dat wel je interessedomein is. Als laatste
zagen we ook een circusvoorstelling die opgevoerd werd door straatkinderen. Het was echt
schitterend. Ik heb Cirque du Soleil al 2 keer gezien en dit was gewoon nóg beter. Wat ons
allemaal het meest is bijgebleven was de uitstraling van respect, acceptatie en puur genieten
van deze jongeren. Deze ervaring heeft circus voor mij een andere dimensie gegeven.
- Ik ben al enkele jaren lid van een jeugdwerking, namelijk ‘Diggie’. Op woensdag 30
september gingen we met een aantal naar een vorming van ’jeugdwerk voor allen’. De
vorming zelf ging over ‘inclusie in het jeugdwerk’. De persoon die deze vorming gaf was
Steven Desanghere. Hij sprak vanuit zijn ervaring in Circusplaneet te Gent. Circusplaneet is
een inclusieve circusschool waar men probeert om een diversiteit van mensen aan te
spreken. Ook legde hij heel sterk de nadruk op groepsdynamische processen en hoe circus
daartoe kan bijdragen. Je gaat immers op een speelse manier in interactie met mensen,
zonder daarbij te peilen naar grootse verhalen en achtergronden. Fouten maken is ook
mogelijk en zeer normaal, het wordt niet gezien als een teken van zwakte. Voor veel
kinderen is het een laagdrempelige uitlaatklep die een enorme meerwaarde vormt op
persoonlijk vlak. Zijn verhaal intrigeerde me enorm en samen met mijn circuservaring in
Cambodja is de bal aan het rollen gegaan. Voor mij leek het een andere/alternatieve vorm
van pedagogiek, weg van het klassieke; net wat ik zocht! Na de vorming ben ik even met
Steven gaan praten, hij was blij met mijn enthousiasme en stelde voor om in de toekomst
eens af te spreken.
- Oktober 2015 heb ik gemaild naar Steven en de coördinator van de circusplaneet met de
vraag of ze het zien zitten om mee te werken aan mijn masterproef rond circuspedagogiek.
Daarnaast vroeg ik ook als het mogelijk zou zijn om (een deel van) mijn stage bij hen te doen.
Hun antwoord pas positief en we zouden later eens samenzitten om een aantal zaken te
bespreken.
- Ondertussen ging ik ook op zoek naar circusscholen/projecten in Cambodja. Ik nam contact
op met Epicarts, een zeer tof project dat verschillende soorten lessen (dans, drama,
beweging…) geeft aan mensen met en zonder beperking. Het is een behoorlijk groot en
georganiseerd project en de communicatie liep niet zo vlot. Na enkele mails had ik niet echt
het gevoel dat ze begrepen waar ik naar op zoek was of wat ik graag wilde doen. Ik ben dan
ook even gestopt met hen te contacteren.
67
- Ik ging op zoek naar een ander project in Cambodja. Het was iets zeer kleinschalig en gericht
op kansarme kinderen in de buurt. Het sprak me enorm aan. De mensen die het project
begeleiden waar van Finland. Ze waren zeer enthousiast en ik was van harte welkom. Ik zou
daar dan ook 3 maand stage doen.
- Op 11 november sprak ik af met Steven. Het was een zeer aangename babbel en het was
fantastisch om te zien hoe iemand zo begeesterd en gepassioneerd kan zijn door circus. Hij
gaf me enorm veel inspiratie (projecten in het binnen-en buitenland, verenigingen,
onderzoeken…). Het was zeer overweldigend, ik wou graag alles doen!
- Op 2 december sprak ik af met Karolien. Karolien is ook iemand die bij de Circusplaneet
werkt en les geeft aan verschillende groepen. Ze gaf me heel wat informatie en we gingen
samen eens kijken naar de kerk van Malem. Dit is een kerk die ze vorig jaar gekocht hebben
en die ze nu omtoveren tot een plaats om circus te doen.
- Op 8 december heb ik mee een circusles geven aan jongeren van de Brugse poort. Dat was
zeer tof en dynamisch. Je zag echt dat het voor die jongens een uitlaatklep was. Ze genoten
ook van de aandacht en erkenning die je hen gaf.
- Tijdens de examens lagen mijn voorbereidingen wat stil. Ik mailde nog eens naar
Circusplaneet als het zeker was dat ik daar mijn stage kon doen en dat was geen probleem. Ik
mailde ook naar het project in Cambodja. Zij hadden minder goed nieuws. Ze gingen het
project stopzetten, dus kon ik mijn stage er niet meer doen. Dat was even een
ontgoocheling, maar ik zocht verder. Ik vond iets anders, niet ver van de hoofdstad Phnom
Penh. Het is geen pure circusschool, maar eerder een schooltje dat op een interactieve
manier les geeft. Ze maken gebruik van dans, muziek, beweging, toffe methodieken… om het
lesgeven dynamischer te maken. Ik mailde en kreeg zeer snel een heel positief en
verwelkomend antwoord.
Op dat moment heb ik ook beslist om mijn masterproef over circuspedagogiek in België te
doen en om binnen de Belgische context te blijven. Door mijn mindere ervaring met de
communicatie met buitenlandse projecten zag ik het niet echt zitten om buitenlandse
projecten te betrekken. Als je onderzoek doet in het buitenland moet je zowel op voorhand
als nadien nog behoorlijk wat contact hebben met dat project en dat zie ik niet echt zitten.
Op mijn stage in Cambodja zal ik sowieso wel ervaring opdoen die ik kan gebruiken in mijn
masterproef. Daarna doe ik stage in de circusplaneet waar ik ook zeer veel interessante
elementen van het circus zal ervaren die ik kan meenemen in mijn masterproef.
- Na mijn examens (16/02/15) zat ik voor de tweede keer samen met Steven. Opnieuw kwam
er heel wat informatie op me af. Nu ging het eerder over concretere projecten, doelgroepen
en theorieën en opnieuw sprak alles me aan. Kiezen voelde onmogelijk omdat elk project,
visie en elke doelgroep me zo hard aanspraken.
Daarnaast kreeg ik zeer veel literatuur mee, ik wist niet zo goed waar te beginnen...
- Door het onbeslist blijven én het vele andere werk, ging de zoektocht naar een concreet
onderwerp/onderzoek wat rusten. Het weekend van 19 en 20 maart zette ik me ijverig aan
de verschillende teksten. De ene was al wat interessanter dan de andere, maar toch bleef ik
zoekende. Ik wou immers dat mijn masterproef een nut had, dat iemand er nadien iets mee
zou zijn. Toen besliste ik om een afspraak te maken met Matthias, de coördinator van de
Circusplaneet. Ik besloot om het omgekeerd aan te pakken. Ik wil dat mijn masterproef iets
68
nuttig wordt, dus dan vraag ik gewoon aan de mensen van de circusplaneet zelf wat zij graag
zouden hebben dat ik doe, of waar ik hen bij kan helpen.
- Dinsdag 22 maart mocht ik al langs gaan. Matthias vertelde me dat ze nu bezig zijn met het
beleidsplan van 2017 – 2020. Daarbij komen zeer veel kwantitatieve gegevens aan bod
(aantal lessen, inschrijvingen…) graag zouden ze graag wat meer kwalitatieve input hebben,
zowel van de mensen die circus volgen als van de lesgevers. Wat is er leuk? Wat werkt er?
Waarom? Wat kan beter? Waar hebben jullie problemen mee? Hij vroeg me als ik hiermee
misschien iets kon doen. Het moet niet super groot en zot zijn, maar ze zouden graag een
soort ‘tool’ hebben voor het kwalitatief bevragen van mensen, iets wat ze in de toekomst
dan ook nog kunnen gebruiken. Voor mij was dat even aan andere wending, maar het feit dat
ze echt zoeken naar zoiets en dat het bruikbaar zou zijn nadien gaf me wel een extra duwtje.
Op het einde van het gesprek vroeg Matthias me als ik zin had om in de Raad van bestuur
(RVB) te gaan. Dat was wel even schrikken, maar aan de andere kant is het wel een
fantastisch aanbod. Donderdag (24 maart) was het Algemene vergadering (AV) waar hij me
ook op uitnodigde.
- 24 maart ging ik naar de algemene vergadering. Het ging over het beleidsplan en
beleidsdoelstellingen, dus heb ik in die 2 dagen het hele beleidsplan doorgenomen. Op de AV
kwam er veel informatie op me af, maar het was wel zeer boeiend. Ik heb ook met
verschillende mensen kunnen praten. Na de vergadering sprak ik met Stijn die
verantwoordelijk is voor de lessen voor de lessen G-circus. Het was een zeer verrijkende
babbel en hij stelde direct al een aantal activiteiten voor waarop ik welkom was. Ook tijdens
mijn stage zag hij het zitten om mij te begeleiden.
- Dinsdag 19 april zat ik samen met Geert Van Hove om de mogelijkheid van Matthias zijn
vraag te bekijken. Hij vond het een goed en bruikbaar idee, mits het een vraag uit de praktijk
is waarmee men achteraf iets mee kan doen. Hij stelde voor om binnen Circusplaneet zowel
kinderen, ouders en leerkrachten te bevragen. Dit kan op verschillende manieren en moet ik
nog uitzoeken. Daarnaast is het voor de betrouwbaarheid en validiteit ook goed om mensen
buiten de circusplaneet te bevragen. Vervolgens moet ik ook denken over wat ik wil
bevragen, best in samenspraak met de circusplaneet. Uiteindelijk hoop ik tot een soort
analyse te komen van ‘waarom circus werkt’. Dit kan ik dan ook koppelen aan een strategie.
Zo kunnen de mensen van de circusplaneet weten welke mensen best bevraagd worden bij
zo’n analyse, op welke manier en welke soort vragen best gesteld worden. Dit gaf me goede
moed en zekerheid om verder te gaan met mijn masterproef.
- Donderdag 21 april ging ik naar de Raad van bestuur (RVB) van de circusplaneet. Er waren
nog 5 anderen aanwezig. Ik stelde mezelf kort voor en iedereen was enthousiast over mijn
project. Vervolgens gingen we van start. Het was voor mij niet altijd eenvoudig om te volgen
of om te weten waarover het ging. Soms werd er wel eens kort samengevat waarover het
ging, maar toch was dit niet zo simpel. Gaandeweg krijg je wel meer zicht op de structuren en
mensen waarover het gaat. Het was een zeer leerrijke ervaring en de volgende vergadering
werd er ook al vastgelegd.
- Daarna volgde er opnieuw een drukke periode van taken, groepswerken en examens.
Jammergenoeg werd het werken aan mijn masterproef tot een minimum herleid… Omdat ik
vond dat ik nog niet genoeg had én omdat ik mezelf nog wat extra druk wou geven om in de
vakantie aan mijn masterproef te werken, heb ik beslist om in 2e zit in te dienen.
69
- Op 2 juni was er nog een RVB op de circusplaneet. Opnieuw zeer boeiend.
- Eind juni vertrok ik voor een maand op reis. Ik had heel wat literatuur mee en heb toch
enkele artikelen kunnen lezen en aanduiden. Ik blijf het moeilijk vinden om te lezen en nog
niet goed te weten wat ik zal nodig hebben, waarover ik zal schrijven en hoe… maar dat zal
wel part of the progress zijn!
- De week van 25 juli heb ik een masterproefweek ingelast. Het was leuk om echt eens voor
een eind met die literatuur bezig te zijn, zo heb je het gevoel dat je meer en meer ‘in’ het
thema zit. Ik ben dan ook al begonnen met wat te schrijven. Ik weet nog niet als ik alles zal
gebruiken, maar het is een begin waar ik dan verder op kan bouwen.
- Donderdag 28 juli zat ik opnieuw samen met Steven. Ik vertelde over mijn nieuwe plannen en
ondertussen noteerde hij heel wat. Daarna vertelde hij opnieuw gepassioneerd over alle
linken die hij zag, theorieën en theoretici, projecten… het is super om met zo’n iemand te
praten. Hij geeft je zo veel inspiratie, het enige nadeel is dat je niet weet waar te beginnen en
hoe af te bakenen. Over het concept circus en wat dat nu precies is, zou je al een
masterproef op zich kunnen schrijven.
- Dinsdag 16 en donderdag 18 augustus heb ik samen met Stijn les gegeven aan 4 kinderen
met een mentale beperking. Het was zeer boeiend en leuk. 3 kinderen konden de meeste
dingen behoorlijk vlot. Een ander meisje had het wat moeilijker en daarom was het wel
handig dat we met 2 waren. Als we één op één met haar oefeningen aan het doen waren,
aangepast aan haar niveau, ging dat behoorlijk goed. Zelf leerde ik ook een aantal
circustechnieken wat zeer leuk en verrijkend was.
- Ik werkte mijn masterproef 1 af en diende deze in 23 augustus.
- Van begin september tot einde december ging ik op buitenlandse stage naar Laos. Het was
een zeer drukke periode met heel wat uitdagingen en volle dagen. Ik werkte verder aan mijn
literatuurstudie. Een concrete onderzoeksvraag had ik nog niet aangezien deze duidelijker
zou worden gedurende mijn volgende stage bij Circusplaneet.
- 10 januari begon ik met mijn stage in Circusplaneet. Ik zal er wekelijks een les G-circus (circus
voor volwassen met een verstandelijke bepekring) begeleiden. Ook geef ik mee les bij 4
projecten voor kinderen met een maatschappelijke kwetsbaarheid. Daarnaast doe ik de
voorbereidingen van lesgeversvergaderingen, organiseer ik de gezinsdag, organiseer ik mee
de parade voor op planeet Malem en organiseer ik mee het eindspektakel in mei.
Maandelijks is er het wijkactiecomité in de Brugse poort waar ik mee naar toe ga en ik ben 2
keer mee geweest naar de Commissie jeugdwerk in Brussel. Ten slotte doe ik er ook
onderzoek voor mijn masterproef.
- 1 februari krijg ik een duidelijkere vraag/voorstel van Eva voor de concrete invulling van mijn
masterproef. Zelf zat ik al lang met de idee iets te doen rond: wat zijn de elementen die
circus doen werken? Wat is de meerwaarde van circus? Binnen Circusplaneet had men
recent het beleidsplan geschreven. Daarin staat dat ze vanaf 2018 een vormingsaanbod
willen aanbieden over de bijzondere circusmethodiek, inclusieve werkvormen en positieve
effecten op de deelnemers. De vraag aan mij is om dit uit te werken. Vooraleer we
vormingen kunnen aanbieden moeten we eerst te weten komen wat we willen overbrengen,
wat zijn onze good practices. Het is dus de bedoeling om dit in kaart te brengen door in
gesprek te gaan met verschillende betrokkenen (kinderen, lesgevers, ouders, brugfiguren,
70
partners…) om op basis daarvan uiteindelijk een vormingsaanbod uit te werken. De idee was
om dit te doen via een SWO-ART.
- 2 februari zat ik opnieuw samen met Steven voor een inspirerende babbel.
- 3 februari sprak ik af met Geert Van Hove. Ik legde het voorstel uit en dit werd heel positief
onthaald. Vanaf dan had ik ook een richting en een doel. Hij stelde voor om een goede
kapstok te zoeken om overzicht te behouden, het is immers wel een serieuze vraag en
opdracht.
- Ik begon snel met het bedenken van een concept en de vragen voor de kinderen die de
donderdag les volgen. Dit zijn kinderen die al even komen en waarbij de groep het hele jaar
behoorlijk constant is. Ik wil ook geen kinderen verplichten of hen (te veel) lessen ontzeggen.
Zo kwam ik met het idee om de kinderen te bevragen via Photovoice. Het is in elk geval een
methodiek die aanslaat. De kinderen kwamen me de volgende weken telkens vragen
wanneer het aan hen was voor de foto’s. Ik deed dit 16/2 met 4 kinderen, 23/2 met 2
kinderen, 9/3 met 6 kinderen, 23/3 met 2 kinderen en 30/3 ook met 2 kinderen. Het was niet
altijd evident om verder te komen dan ‘ik vind de trampoline leuk’. En waarom? Omdat je er
op kan springen… Soms was dit behoorlijk uitdagend en zoeken.
- Ik heb ook een aantal lesgevers bevraagd via een semigestructureerd interview. Lesgever A
heb ik bevraagd op 30 maart, Lesgever C op 4 april en Lesgever B op 18 april.
- Na de mama workshop op 23 maart heb ik met de mama’s een kleine focusgroep gedaan.
Door de taal en door het feit dat het voor de meeste mama’s de eerste keer was, kwam er
niet zo heel er veel uit de groep. Zeker het interactieve kenmerk van een focusgroep was niet
zo sterk. Daarnaast waren er geen of slechts 1 mama waarvan hun kind naar het circus
kwam. Het bevragen van de ouders van de kinderen die deelnemen zelf is zeer moeilijk. De
kinderen gaan en komen zelf naar Circusplaneet en er is ook een taalbarrière.
- Ik interviewde ook 3 brugfiguren van de scholen waarmee we samen werken; D van de
Piramide (21 maart), E van het Klimrek (27 maart), F van het Eiland (21 april).
- En zoals hierboven al meermaals vermeld sprak ik regelmatig af met Steven. Hij las mijn
masterproef enkele keren na en blijf me inspireren.
- 4 april sprak ik af met An. An zit samen met mij in de acro-porter les. Ik hoorde haar vertellen
over haar werk bij Uilenspel waar ze zo goed als dezelfde opdracht gekregen heeft als ik voor
mijn masterproef. We wisselden wat inspiratie en ideeën uit.
- Op 25 april sprak ik af met Mieke Matthyssen. Mieke is verantwoordelijke bij de Fondation
Huoshen stichting en dus ook heel sterk bezig rond psychofysische aspecten.
- Wanneer ik effectief mijn data ging uitschrijven binnen het kader van SWO-ART liep ik vast in
die structuur. Dit kwam niet tegemoet aan de variatie en rijkheid van mijn data. Ik heb deze
kapstok laten vallen en ging verder met een thematische analyse.
- Tot dan toe had ik slechts 1 onderzoeksvraag. Deze is meermaals gewijzigd. Uiteindelijk
kwam ik tot 3 definitieve onderzoeksvragen.
- In verschillende fases werkte ik verder aan mijn masterproef. Daarna liet ik deze lezen door
verschillende mensen met verschillende achtergronden waardoor ik veel verrijkende
feedback ontving. Uiteindelijk voelt dit als een blijvend proces dat nooit af is….
71
Bijlage 2