DE INVLOED VAN DRUGS OP LITERAIRE …...Brompton coctail, een mix van onder meer morfine, heroïne,...
Transcript of DE INVLOED VAN DRUGS OP LITERAIRE …...Brompton coctail, een mix van onder meer morfine, heroïne,...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
Academiejaar 2009-2010
DE INVLOED VAN DRUGS OP
LITERAIRE CREATIVITEIT:
CHARLES BAUDELAIRE & ARTHUR RIMBAUD
Promotor: Bart Keunen Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Master in de Vergelijkende Moderne Letterkunde, door Mariano Contino
i
Dankwoord
Deze Masterproef is begeleid door professor Bart Keunen, die ik bij deze wil
bedanken. Zijn voortdurende bereidheid om mijn vragen te beantwoorden, de
hulp bij het omkaderen van een onderwerp en de feedback zijn heel nuttig
geweest. Ook de opmerkingen van Sascha Bru en Kevin Van Eeckelen zijn
heel handig geweest in de verdere uitwerking.
Vervolgens wil ik ook mijn ouders en vrienden bedanken, die me gedurende dit
academiejaar gemotiveerd hebben. Meer specifiek denk ik aan Marta Tietz, Nele
Sels, Joachim Sels, Maarten Van Hoorickx, Guillaume Soinne, Robin Van
Cleemput en Quinten Ouvry die steeds bereid waren te luisteren naar mijn
ontelbare anekdotes en te antwoorden op mijn filosofische vragen.
ii
Inhoudstafel
1. Inleiding 2
2. Situering 5
3. Charles Baudelaire 7
3.1 Druggebruik 7
3.2 Eerste hasjiesj-studie in kader van politiek debat 11
3.3 Les paradis artificiels 14
3.3.1 Moraal 14
3.3.1.1 Scherpe veroordeling 15
3.3.1.2 Duivelse kenmerken van de hasjiesjroes 17
3.3.1.3 Besluit 20
3.3.2 Dubbelzinnigheid 21
3.3.2.1 Hasjiesj erger dan opium? 21
3.3.2.2 Le théatre de Seraphin 24
3.3.2.3 L'homme Dieu 29
3.3.3 Hasjiesj-effecten in Baudelaire's esthetica 33
3.3.4 Invloed van drugs op creativiteit 38
3.3.4.1 Baudelaire antwoordt, critici stellen in vraag 38
3.3.4.2 Invloeden in de poëzie van Baudelaire 40
3.3.4.3 Creativiteit, geestesziekte en drugs 45
iii
3.3.4.3.1 Creativiteit 45
3.3.4.3.2 Creativiteit en geestesziekte: manisch-
depressiviteit
47
3.3.4.4 Besluit 50
4. Arthur Rimbaud 51
4.1 Druggebruik 51
4.2 De Zienersbrieven 52
4.2.1 Se faire voyant par encrapulement 52
4.2.2 Taalexperimenten en woordhallucinatie 54
4.3 Invloeden in de poëzie van Rimbaud 56
4.3.1 Van Baudelaire tot Rimbaud 56
4.3.2 « L'histoire d'une de mes folies » 58
4.3.3 Matinée d'ivresse 61
4.3.3.1 « Voici le temps des Assassins » 61
4.3.3.2 Directe invloed? 65
4.3.3.3 Poème d'instauration 65
5. Conclusie 69
Bibliografie
1
Les drogues nous ennuient avec leur paradis.
Qu'elles nous donnent plutôt un peu de savoir.
Nous ne sommes pas un siècle à paradis.1
1 Michaux, H., Connaissance par les gouffres, Paris, 1961, p.9
2
1. Inleiding
Samuel Coleridge, Thomas De Quincey, Théophile Gautier, Charles Baudelaire,
Arthur Rimbaud, Antonin Artaud, Aldous Huxley, Ernst Jünger, Henri
Michaux,... Het zijn slechts enkele grote namen uit de literaire canon die niet
enkel met drugs geëxperimenteerd hebben maar, wat belangrijker is, hun
bevindingen ook hebben neergeschreven. De catalogus van middelen waar ze
hun toevlucht tot gezocht hebben, is al even uitgebreid: gaande van opium over
morfine, heroïne, cocaïne, hasjiesj, peyote, mescaline, ether tot de in 1943 bij
toeval ontdekte drug LSD. In Europa wist men lange tijd niet af van het bestaan
van deze roesmiddelen, maar de ontwikkeling van de contacten met exotische
landen in de negentiende eeuw bracht daar verandering in. Al die tijd werden ze
voor verschillende doeleinden gebruikt: in de geneeskunde gebruikte men ze als
medicijn of als pijnstillers.We hoeven bijvoorbeeld maar te denken aan de
Brompton coctail, een mix van onder meer morfine, heroïne, cocaïne en
chloroform die terminaal zieken toegediend krijgen wanneer het uur van hun
dood nadert. Ook in religieuze kringen beroept men zich vandaag de dag nog op
deze substanties. In de Native American Church bijvoorbeeld, beoefent men het
Peyotisme, dat uitgebreid beschreven wordt in The teachings of Don Juan van
Carlos Castaneda. Het leger experimenteerde met deze middelen om
verscheidene redenen: zo kregen de gevechtspiloten tijdens WO II amfetamines
toegediend, en dacht men LSD te kunnen gebruiken als krachtig
waarheidsserum of het te kunnen inzetten als psychologisch
oorlogswapen.Verder werden ze ook omwille van recreatieve doeleinden
gebruikt,of, op één lijn hiermee, om genoegdoening te geven aan onze drang tot
escapisme. Zoals Aldous Huxley in The Doors of Perception schreef:
That humanity at large will ever be able to dispense with Artificial paradises seems very unlikely. Most men and women lead lives at the worst so painful,
at the best so monotonous, poor and limited that the urge to escape, the longing to transcend themselves if only for a few moments, is and has
always been one of the principal appetites of the soul.2 2 Huxley, A., The Doors of Perception, New York, Perennial Library, 1989, p. 62
3
Kunstenaars hebben zich vaak tot deze middelen gericht in de hoop dat ze een
stimulerende werking zouden hebben op hun creativiteit of om door te stoten tot
het onbekende. Aldous Huxley geeft ons in The Doors of Perception en in Heaven
and Hell een boeiende filosofische verklaring van de effecten die drugs volgens
hem op het bewustzijn hebben. Hij was ervan overtuigd dat elkeen van ons een
mogelijke « Mind at Large » is, en dat de drugs ervoor zorgen dat die gebieden van
onze hersenen die in biologisch opzicht weinig nut hebben, betreed kunnen
worden. Jacques-Joseph Moreau De Tours, psychiater uit het negentiende
eeuwse Frankrijk, oprichter van Le Club des Hachichins en schrijver van Du
Hachisch et de l'aliénation mentale, was van mening dat hasjiesj een toestand
van gelimiteerde, controleerbare en bewuste gekheid kon veroorzaken3. Het is
dus niet verwonderlijk dat kunstenaars zich hiertoe aangetrokken voelden.
Desalniettemin werd er van begin af aan rekening gehouden met en aandacht
besteed aan de gevaren. Deze masterproef onderzoekt of en hoe drugs effectief
invloed kunnen hebben op de creativiteit. Dit ruime thema moet natuurlijk
afgebakend worden, hoewel het begin- en eindpunt van de Westerse
drugsliteratuur voorlopig nochtans vaststaat. De meeste studies die zich buigen
over dit thema beginnen met de Confessions of an english Opium-eater van
Thomas De Quincey, dat geschreven werd in 1821 en houden op bij de
mescalinetrips omstreeks 1950 van de Belgische dichter Henri Michaux. In die
ruime tijdspanne zijn echter vele schrijvers de revue gepasseerd. Ik opteerde om
twee dichters uit te kiezen die me na aan het hart liggen. Deze hebben niet alleen
een uiterst belangrijke rol gespeeld in dit debat, ze zijn tevens goede voorbeelden
van de moeilijkheidsgraad ervan: het gaat hier over twee bekende poètes maudits,
Charles Baudelaire en Arthur Rimbaud.
In een eerste deel maken we een algemene beschouwing over het druggebruik in de
negentiende eeuw, tussen Romantiek en Decadentisme, en kijken we wat men
verwachtte van drugs. Vervolgens splitsen we de masterproef op in twee delen,
waarvan elk deel één schrijver bevat. We beginnen met Baudelaire, die uitgebreider
besproken wordt dan Rimbaud, gezien de belangrijke studie die hij gemaakt heeft
over drugs; Les paradis artificiels. In de eerste plaats gaan we, net zoals voor
3 Milner, M., L'imaginaire des drogues, Paris, Éditions Gallimard, 2000, p.9
4
Rimbaud, aan de hand van zijn correspondentie en allerhande getuigenissen op
zoek naar de omvang van zijn druggebruik. Vervolgens bestuderen we Baudelaire's
eerste tekst over drugs, Du vin et du hachisch, comparés comme moyens de
multiplication de l'individualité alvorens over te gaan tot een grondige studie van
Les paradis artificiels. Daarna bekijken we of drugs, naast de studies, effectief
invloed gehad hebben op het oeuvre van Baudelaire. Wat Rimbaud betreft gaan we
op zoek naar de rol van roesmiddelen in de ontwikkeling van zijn zienersproject.
Vervolgens proberen we invloeden in de poëzie van Rimbaud te ontwaren, gaan we
in op de link tussen hem en Baudelaire, en besteden we uitgebreid aandacht aan
het gedicht Matinée d'ivresse .
Eén conclusie kunnen we alvast meegeven: drugs maken niet creatief. De
Quincey merkte het al op in zijn Confessions:
If a man whose talk is of oxen should become an opium-eater, the probability is, that (if he is not too dull to dream at all)- he will dream about
oxen.4
4 Quincey, T. De, Confessions of an english opium-eater, London, Dent, 1967, p. 12
5
2. Situering
Wie een studie als deze onderneemt, zal al gauw merken dat hij niet anders kan
dan even uit te wijden over Thomas De Quincey. Zijn Confessions of an english
opium-eater was de eerste literaire tekst gewijd aan drugs en is een echte
klassieker geworden. Ze vertellen het verhaal van de lange omwentelingen die de
schrijver heeft doorgemaakt met opium en presenteren zijn dromen, de intensiteit
van zijn lichamelijk en geestelijk genot, maar ook de talloze crisissen en de
ondraaglijke kwellingen die hij heeft moeten ondergaan als gevolg van zijn abusief
druggebruik. Daarenboven, gezien zijn romantisch karakter, lijkt hij ook uit zijn
lijden een zeker genoegen te putten. Door zijn ziel zo bloot te geven, iets dat, zoals
hij zelf zegt, niet gebruikelijk was in de Engelse literatuur, werden drugs
opgenomen in de literaire thematiek en een « romantische dimensie »5 toegekend.
Het boek werd vrij snel ontdekt en zowel de Engelse als de Franse literatuur zijn
doorspekt met vertalingen, adaptaties en citaten. In 1828 werd het verhaal voor het
eerst aangepast door de jonge Alfred de Musset, maar het is vooral de versie van
Baudelaire uit 1860 die De Quincey in Frankrijk populair maakte.
De reden hiervoor is dat de dichter van Les Fleurs du Mal en de romantici zich
herkenden in de preoccupaties en verlangens van hun Engelse lotgenoot6. Ook werd
de idee van een literaire productiviteit onder invloed geïntroduceerd. Daarenboven
bracht die een bevestiging en versterking van enkele romantische tendensen met zich
mee7. Het is immers niet moeilijk drugs te linken aan de escapistische neigingen van
de romantici. We hoeven maar te denken aan de voorliefde voor het exotische en het
fantastische, of aan het succes van de gothic novel die vervuld was van het
bovennatuurlijke. Daarenboven was er nog het belang dat men hechtte aan dromen,
vooral aan diegenen die zich tijdens de waaktoestand manifesteren. De romantische
schrijvers geloofden immers dat er een sterke link bestond tussen dromen en de
literaire creatieprocessen. Ze werden dan ook beschouwd als een handig hulpmiddel
en diegenen die niet gezegend waren met de gave om te dromen, probeerden, alvorens
5 Liedekerke, A. de., La belle époque de l'opium, Éditions de la différence, 1984, p.43
6 Liedekerke, A. de., La belle époque de l'opium, Éditions de la différence, 1984, p.48
7 Milner, M., L'imaginaire des drogues, Paris, Éditions Gallimard, 2000, pp. 57-58
6
opium en hasjiesj te ontdekken, allerlei processen uit om dit te stimuleren. Over
de Zwitserse schilder Fuseli wordt bijvoorbeeld gezegd dat hij zelfs rauw vlees at
om nachtmerries te veroorzaken8. Men kan zich dus wel inbeelden welke impact
drugs en hun droomopwekkende kwaliteiten hadden op de romantici in hun
fanatieke zoektocht naar surrealiteit. Anouk de Liedekerke stelt het als volgt:
Avec leur fabuleux pouvoir onirogère, les drogues psychotropes permettaient dans ces domaines des incursions extraordinaires, des états de conscience différents, ce dépassement de soi et les apparences vers
lequel toute leur philosophie les portait. Pénétrés des théories de Swedenborg et des penseurs néo-platoniciens, ils virent dans la drogue un
moyen tout à fait indiqué d'accéder directement à une surréalité dont l'existence ne faisait à leurs yeux aucun doute.9
Omstreeks 1870, met de generatie van het Decadentisme en de fin-de-siècle
literatuur, waarvan Charles Baudelaire in zekere zin de voorloper was, heeft er
zich echter een paradigmaverschuiving voorgedaan. Hoewel ook de romantici te
lijden hadden onder spleen en een mal de siècle-gevoel, getuigden ze toch van een
zekere daadkracht, ook wat betreft hun druggebruik. Drugs werden aanzien als
een kennisinstrument en werden genuttigd omwille van de perspectieven die ze
boden op vlak van creativiteit en zelfkennis. Bij Baudelaire echter lijkt er nog
weinig over te blijven van deze aspiraties. Zijn prangend pessimisme kondigt het
decadentisme aan, en ook het druggebruik wordt voortaan anders ingevuld. Niet
langer kadert dit enkel in een onderzoek, maar ook in een nihilistisch, wanhopig
smachten naar troost en bevrijding. Mario Praz maakt in The Romantic Agony het
onderscheid tussen de fantatieke actie van de Romantiek en de steriele
contemplatie, het eenvoudigweg ondergaan van de Decadenten:
Delacroix, as rovea painter, was fiery and dramatic; Gustave Moreau strove to be cold and static. The former painted gestures, the latter
attitudes. Although far apart in artistic merit(...), they are highly representative of the moral atmosphere of the two periods in which they
flourisched- of Romanticism, with its fury or frenzied action, and of Decadence, with its sterile contemplation.10
8 Hayter, A., Opium and the Romantic Imagination, London, Faber & Faber, 1968, p. 67
9 Liedekerke, A. de., La belle époque de l'opium, Éditions de la différence, 1984, p.61
10 Praz, M., The Romantic agony, London, Oxford University press, 1970, p. 303
7
3. Charles Baudelaire
3.1 Druggebruik
In dit hoofdstuk proberen we aan de hand van Baudelaire's
correspondentie en verschillende getuigenissen te ontdekken wat nu
precies de omvang van zijn druggebruik was.
Bij het aanvatten van mijn lectuur omtrent Baudelaire en diens visie op
roesmiddelen, verbaasde het mij enigszins dat de auteur van Les paradis artificiels
als een moralist wordt beschouwd. Dit boek werd en wordt immers vaak bestempeld
als een soort van bijbel in de kring der druggebruikers, ondanks het feit dat de
moraliserende toon onmiskenbaar aanwezig is en zelfs domineert. Van in het begin
laat de auteur geen twijfel bestaan over het onderwerp van zijn studie:
L'analyse des effets mystérieux et des jouissances morbides que peuvent engendrer ces drogues, des châtiments inévitables qui résultent de leur usage
prolongé, et enfin de l'immoralité même impliquée dans cette poursuite d'un faux idéal, constitue le sujet de cette étude.11
Wanneer we vervolgens verder lezen wordt ook de veronderstelling dat Baudelaire
over zijn eigen ervaringen schrijft van de kaart geveegd. Niet alleen omkadert hij zijn
doel door de lezer te vertellen dat hij het enkel over « du haschisch » zal hebben
« suivant des renseignements nombreux et minutieux, extraits des notes ou des
confidences d'hommes intelligents qui s'y étaient adonnés longtemps »12, ook blijkt zijn
hasjiesjconsumptie eerder beperkt te zijn geweest. Gautier, die 1868 een studie
maakte over Baudelaire, getuigt dat deze slechts zelden, en dan nog als observator,
aanwezig was op de ‗fantasias‘. Dit waren reünies die door dokter Moreau de Tours
en Boissard de Boisdenier georganiseerd werden in het Hôtel Pimodan, en waar
diverse bekende kunstenaars en schrijvers zoals Balzac, Gautier en Delacroix
11 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels , Le poème du hachisch,(Le goût de l’infini) in : Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 349
12 Ibid., p. 349
8
experimenteerden met hasjiesj. Ook vermeldt hij dat de dichter hoogstwaarschijnlijk
reeds voor deze sessies in contact was gekomen met de drug:
Qu'il ait essayé une ou deux fois du haschisch comme expérience
physiologique, cela est possible et même probable, mais il n'en a pas fait un usage continu.13
Desalniettemin mogen we volgens Max Milner niet uitsluiten dat Gautier de
neiging had Baudelaire's druggebruik te minimaliseren omwille van de
geruchten die circuleerden na diens dood dat zijn verlamming zou veroorzaakt
zijn door een overvloedig gebruik van verdovende middelen. We kunnen dan
ook met meer zekerheid, aan de hand van (hoewel onduidelijke en
contradictorische) correspondenties en getuigenissen stellen dat Baudelaire
regelmatig en gedurende lange periodes opium tot zich nam. Een eerste spoor
van laudanum vinden we terug in een brief van 1847 aan zijn moeder waar hij
zegt, na zijn hachelijke situatie te hebben geschetst, dat « le laudanum et le vin
de mauvaises ressources contre le chagrin »14 zijn. Hieruit zouden we kunnen
afleiden dat de dichter, die reeds sinds 1840 opium gebruikte voor het
verzorgen van syfilis, ook zijn toevlucht heeft gezocht tot het middel omwille
van meer 'recreatieve' doeleinden, als een soort van antidepressivum. De
context van de brief echter, waarvan het doel overduidelijk emotionele
chantage is, weerhoudt Milner en Godderis ervan overhaaste conclusies te
trekken.
Een tweede reden die aanzet tot scepticisme is dat in de rest van zijn
briefwisseling de verwijzingen naar drugs hoofdzakelijk hun medisch en
pijnstillend gebruik in kaart brengen. Mogelijke andere doeleinden blijven op
de achtergrond. In een brief van 10 januari 1850, gericht aan Narcisse-Désiré
Ancelle, staat het volgende:
J'ai été assez gravement malade comme vous savez. J'ai l'estomac passablement détraqué par le laudanum; mais ce n'est pas la première
13 Senninger, C.-M., Baudelaire par Gautier, Klincksieck, 1986
14 Baudelaire, Ch., Correspondance, texte établi, prés. et annoté par Claude Pichois; avec la coll. de
Jean Ziegler, lettre à sa mère du 4 décembre 1847
9
fois, et il est assez fort pour se remettre.15
Acht jaar later, in de brief aan zijn moeder van 11 januari 1858, staat:
Je vous remercie beaucoup de vos recettes pharmaceutiques: je les ai soigneusement mises de côté et je m'en servirai. Du reste, l'estomac pour le présent, va mieux, grâce à l'éther, et les coliques sont supprimées par
l'opium. Mais l'opium a de terribles inconvénients.16
Dit is trouwens niet de enige maal dat er sprake is van de vreselijke nadelen die
de roesmiddelen met zich meebrengen. De criticus Armand Fraisse, die
schriftelijk had gevraagd waar hij « l'extrait gras de hachisch », vermeld in Les
paradis artificiels, kon verkrijgen, kreeg de volgende repliek, waarin hij ook
gewaarschuwd wordt voor de verslavende effecten:
Défiez-vous de tout excitant (...) Je connais une anecdote terrible, quoique n'ayant pas trait à l'opium. Il s'agit d'une femme du monde qui était arrivée à une atonie et une mélancolie inexplicables, simplement pour avoir,
pendant plusieurs années, fait usage avec son mari duvin de Champagne, comme vin d'ordinaire, à déjeuner et à dîner. Vous devinez le résultat:
impossibilité pour elle de rentrer dans l'état normal sans vin de Champagne. Or, le champagne est un corrupteur bien innocent, comparativement au chanvre indien, au laudanum et à la morphine. J'ai
pris tout excitant en horreur, à cause de l'amplification du temps et du caractère d'énormité que cet excitant quelconque donne à toute chose. Il est impossible d'être, non pas seulement homme d'affaires, mais même
homme de lettres avecune orgie spirituelle continuée.17
Dit afgrijzen heeft Baudelaire nochtans niet belet regelmatig zijn toevlucht tot
opium te nemen. Daarenboven had hij de anekdote van « la femme du monde »
misschien kunnen vervangen door zijn eigen ervaringen, daar ook bij hem
ernstige verslavingsverschijnselen optreden. Getuige daarvan de brief aan zijn
uitgever Poulet-Malassis, geschreven tijdens zijn verblijf van begin 1859 in
Honfleur:
Je suis bien noir, mon cher, et je n'ai pas apporté d'opium , et je n'ai pas d'argent pour payer mon pharmacien à Paris.18
15 Ibid., Lettre à Narcisse Ancelle Jeudi 10 janvier 1850
16 Ibid., Lettre à Madame Aupick Lundi 11 janvier 1858
17 Ibid., Lettre à Armand Fraisse 12 aout 1860
18 Ibid., Lettre à Auguste Poulet-Malassis 16 février 1859
10
In een andere getuigenis, van de apothekersvrouw uit Honfleur, hernomen door
Godderis uit Enquêtes sur Baudelaire van Lemonnier lezen we:
Je voyais souvent le poète à la pharmacie. Il avait l'air vieux, mais il était fort aimable et fort distingué dans ses manières...(...) Il avait pris l'habitude de l'opium, et il suppliait mon mari de lui en fournir. Mais M. Allais ne lui en a jamais donné qu'autant que le pouvait un
pharmacien consciencieux.19
Deze teksten en getuigenissen tonen duidelijk aan dat Baudelaire op een bepaald
moment verslaafd is geweest en Anouk De Liedekerke laat er in La Belle époque de
l'opium dan ook geen twijfel over bestaan:
A l'image de Thomas de Quincey, le poète des Fleurs du Mal est un opiomane de tous les jours, en un mot un drogué. (...) un être rivé à la
drogue, totalement dépendant. Sans atteindre celle de son homologue anglais, la consommation de laudanum avait pris chez
Baudelaire des proportions excessives.20
Toch blijkt de auteur op een bepaald moment zijn opiumgebruik drastisch
verminderd en zelfs onder controle gekregen te hebben, tot op het moment dat
zijn ziekte hem ertoe dwong terug naar de opiumderivaten te grijpen. Vanuit
Brussel schrijft hij op 22 december 1865 een brief aan zijn moeder waaruit dit
blijkt:
Il existe contre les névralgies des pilules composées, je crois, de quinine, de codéine et de morphine. L'horreur que j'ai depuis longtemps à l'endroit de l'opium m'a empêché d'en faire
usage. Mais dans deux ou trois jours, si cela continue, j'en essaierai.21
In een andere brief aan zijn moeder, geschreven op 17 februari 1886, laat hij
weten dat hij zijn verslaving als verleden tijd beschouwt en informeert ons
tevens omtrent de hoeveelheid opium die hij gedurende vele jaren genomen
heeft:
19 Godderis, J, En mijn verrukking neemt geen end, Antwerpen, Garant, 2004, p. 279
20 Liedekerke, A. De, La belle époque de l'opium, Éditions de la différence, 1984, p. 53
21 Baudelaire, Ch., Correspondance, texte établi, prés. et annoté par Claude Pichois; avec la coll. de
Jean Ziegler, Lettre à Madame Aupick Vendredi 22 décembre 1865
11
Quant à l'opium, tu sais bien que j'en ai eu l'habitude pendant plusieurs
années, jusqu'en prendre 150 gouttes sans aucun danger.22
Honderdvijftig laudanumdruppels, dat is een behoorlijke hoeveelheid, tenzij we ze
natuurlijk vergelijken met de achtduizend druppels die Thomas de Quincey zou
hebben bereikt. Ook wanneer we volgens Claude Pichois rekening moeten
houden met het feit dat het recept van Rousseau, dat meer dan waarschijnlijk
gebruikt werd door Baudelaire, twee maal actiever was dan de bereiding volgens
Sydenham, die de Engelse opiumeter tot zich nam.
3.2 Eerste hasjiesjstudie in kader van politiek debat
Zoals eerder vermeld, gezien zijn beperkte gebruik, is het dus weinig
waarschijnlijk dat Baudelaire de bedoeling heeft gehad over zijn eigen
hasjiesjervaringen te schrijven toen hij zich voor het eerst inliet met dit thema in
Du vin et du hachisch, comparés comme moyens de multiplication de l'individualité.
(1851) Wat dan wel zijn intentie mag geweest zijn, kunnen we lezen in de studie
van Richard D.E. Burton23, die de tekst als politiek geïnspireerd definieert, met
name in zijn verheerlijking van de wijn. Deze lofzangen waren immers populair in
de republikeinse propaganda tijdens de aanloop van 1848, en ook Baudelaire, die
een aanhanger was van het socialistisch gedachtegoed, hemelt de drank op als
zijnde nuttig voor het volk. Vooral de conclusie die de wijn radicaal tegenover
hasjiesj plaats, is van belang:
L'idée m'est venue de parler du vin et du haschisch dans le même article,
parce qu'en effet il y a en eux quelque chose de commun: le développement poétique excessif de l'homme. Le goût frénétique de l'homme pour toutes les substances, saines ou dangereuses, qui exaltent sa personnalité ,
témoigne de sa grandeur. Il aspire toujours à réchauffer ses espérances et à s'élever vers l'infini. Mais il faut voir les résultats Voici un liqueur qui
active la digestion, fortifie les muscles, et enrichit le sang. Prise en grande quantité même, elle ne cause des désordres assez courts. Voilà une substance qui interrompt les fonctions digestives, qui affaiblit les
membres et qui peut causer une ivresse de vingt-quatre heures. Le vin
22 Baudelaire, Ch., Correspondance, texte établi, prés. et annoté par Claude Pichois; avec la coll. de
Jean Ziegler, Lettre à Madame Aupick Samedi 17 février 1866
23 Burton, R.D.E, Baudelaire and the Second Republic, Writing and Revolution, Oxford, Clarendon
Press, 1991,
Geciteerd in Godderis, J, En mijn verrukking neemt geen end, Antwerpen, Garant, 2004, p.285
12
exalte la volonté, le haschisch l'annihile. Le vin est un support physique,
le haschisch est une arme pour le suicide. Le vin rend bon et sociable. Le haschisch est isolant. L'un est laborieux pour ainsi dire, l'autre essentiellement paresseux. A quoi bon, en effet, travailler, labourer, écrire,
fabriquer quoi que ce soit, quand on peut emporter le paradis d'un seul coup? Enfin le vin est pour le peuple qui travaille et qui mérite d'en boire.
Le haschisch appartient à la classe des joies solitaires; il est fait pour les misérables oisifs. Le vin est utile, il produit des résultats fructifiant. Le haschisch est inutile et dangereux.24
Max Milner onderscheidt in de tekst verscheidene redenen om de eerlijkheid van
deze getuigenis te betwisten. In de eerste plaats lijkt het hem immers
overduidelijk dat Baudelaire enkele literaire effecten beoogt. Zo is het gebruik van
de paradox de leidraad doorheen bovenstaand citaat en spreekt hij de lezer
rechtstreeks aan met de intentie ze mee te voeren in de roes van de
hasjiesjgebruiker, als zou hij ze zelf beleven:
A peine la petite drogue absorbée,(...) vous vous trouvez immédiatement placé dans un état anxieux. Vous avez entendu vaguement parler des
effets merveilleux du haschisch, votre imagination s'est fait une idée particulière, un idéal d'ivresse, et il vous tarde de savoir si la réalité, si le résultat sera adéquat à votre préconception.25
Ook nemen het aantal komische anekdotes een belangrijke plaats in, om als het
ware « aan het wonderbaarlijk begrip voor het komische (la) merveilleuse intelligence
du comique), waarmee de hasjiesjeter begiftigd lijkt, een gestalte te verlenen... »26
Ten tweede heeft de dichter geen vernieuwende inzichten aangebracht in verband
met de effecten van de drug. De staat van oncontroleerbare hilariteit die het begin
van de roes kenmerkt, de alertheid van de zintuigen, de synesthesieën, het
vervagen van het tijdsbesef, de subject-objectscheiding en het uiteindelijke absolute
gevoel van gelukzaligheid zijn immers kenmerken die reeds allemaal werden
beschreven door zijn voorgangers.
Milner onderstreept wel enkele passages die doen vermoeden dat de hasjiesj niet
24 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels , Du vin et du hachisch in: Oeuvres complètes, texte établi
et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris,
Gallimard, 1961 p. 342
25 Ibid., p.335
26 Godderis, J., En mijn verrukking neemt geen end, Antwerpen, Garant, 2004, p. 287
13
enkel vermeld wordt om de weldaden van de wijn op te hemelen en die reeds morele
overpeinzingen inzake de gevaren van roesopwekkende middelen doen
doorschemeren. Als voornaamste dreiging vermeldt Baudelaire « la dépense de
fluide nerveux » en de daaruit voortvloeiende apathie.
Il vous semble que vous éprouvez un bien-être et une légèreté d'esprit merveilleuse; nulle fatigue. Mais à peine êtes-vous debout qu'un vieux reste d'ivresse se manifeste. Vos jambes faibles vous conduisent avec
timidité, vous craignez de vous casser comme un objet fragile. Une grande langueur, qui ne manque pas de charme, s'empare de votre esprit. Vous êtes incapable de travail et d'énergie dans l'action. C'est la punition méritée
de la prodigalité impie avec laquelle vous avez fait une si grande dépense de fluide nerveux. Vous avez jeté votre personnalité aux quatre vents du
ciel, et maintenant vous avez de la peine à la rassembler et à la concentrer.27
Daarenboven wordt de moralist uit Les paradis artificiels reeds aangekondigd
in de gedachte dat druggebruik leidt tot een verstoring in het evenwicht tussen
de menselijke capaciteiten en de realiteit, waarin deze onmisbaar zijn.
En effet, il est défendu à l'homme, sous peine de déchéance et de mort
intellectuelle, de déranger les conditions primordiales de son existence, et de rompre l'équilibre de ses facultés avec les milieux.(...) On dit que cette substance ne cause aucun mal physique. Cela est vrai, jusqu'à présent du
moins. Car je ne sais pas jusqu'à quel point on peut dire qu'un homme qui ne ferait que rêver et serait incapable d'action se porterait bien, quand
même tous ses membres seraient en bon état. Mais c'est la volonté qui est attaquée, et c'est l'organe le plus précieux. Jamais un homme qui peut, avec une cuillerée de confitures, se procurer instantanément tous les
biens du ciel et de la terre, n'en acquerra la millième partie par le travail. Il faut avant tout vivre et travailler.28
De eerste tekst waarin sprake is van drugs kadert dus in het contemporaine
politieke debat rond wijn als middel om het leed van het volk te verzachten.
Baudelaire zou in de komende negen jaren dit thema verder uitdiepen.
Omstreeks juni 1860 verschijnt dan uiteindelijk Les paradis artificiels, een
27 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Du vin et du hachisch in: Oeuvres complètes, texte établi et
annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris,
Gallimard, 1961, p.341
28 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels ,Le poème du hachisch,(Morale) in : Oeuvres complètes,
texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois,
Paris, Gallimard, 1961, p. 342
14
volume waarin hij zijn belangrijkste teksten bundelde: Le poème du hachisch en
Un mangeur d'opium. Aan de basis van deze doorgedreven interesse in
genotmiddelen kunnen verschillende oorzaken liggen: zoals reeds vermeld had
hij de gewoonte om opium te gebruiken opgenomen en vertoonde hij reeds voor
de jaren '60 van de negentiende eeuw duidelijke tekenen van verslaving. Voorts
was hij in contact gekomen met het werk van Thomas De Quincey, waarvan hij
in 1857 een eigen vertaling maakte. Meer dan waarschijnlijk heeft Baudelaire
zich kunnen identificeren met de problemen die De Quincey ondervond met
opium en is hij geïntrigeerd geraakt door diens morele bekommernis en
uitzonderlijke geestesgesteldheid.
3.3 Les paradis Artificiels
3.3.1 Moraal
Zoals reeds vermeld is de moraliserende toon onmiskenbaar aanwezig in Les
paradis artificiels. Deze moraliserende intentie bevestigt hij in 1864 nog eens
tijdens een conventie in Brussel:
Dans tout cela il y a beaucoup de choses qui regardent les médecins. Or je veux faire un livre non pas de pure physiologie, mais surtout de
morale. Je veux prouver que les chercheurs de paradis font leur enfer, le préparent, le creusent avec un succès dont la prévision les épouvanterait peut-être.29
We kunnen terloops opmerken dat Baudelaire hier ook duidelijk maakt dat hij,
naast de hoofdrol die de moraal zal spelen, tevens de fysiologische aspecten wil
aankaarten. In tegenstelling tot het essay uit 1851, toont hij aan dat hij zich op
dit gebied goed gedocumenteerd heeft en dat hij op de hoogte was van de
gangbare medische terminologie. Zo beschrijft hij gedetailleerd hoe men hasjiesj
tot dawamesk kan verwerken en maakt hij, in navolging van Esquirol, een
duidelijk onderscheid tussen de hallucinatie en de illusie.
Desalniettemin blijft de moraal, en meerbepaald de immoraliteit van de
29 Baudelaire, Ch., Exorde et notes pour les conferences données à Bruxelles, en 1864, Oeuvres
completes, tome I (C. Pichois, Ed.), Paris, 1975, p. 519. Geciteerd in: Godderis, J., En mijn verrukking
neemt geen end, Antwerpen, Garant, 2004, p. 298
15
drugsconsumptie, op de voorgrond, getuige daarvan ook het hoofdstuk getiteld
Morale. Voor de lezer vandaag, die bekend is met de ravages veroorzaakt door
drugsverslaving, lijkt deze nadruk niet meer dan normaal. Men dient echter
rekening te houden met het feit dat men ten tijde van Baudelaire verdraagzaam
was ten opzichte van de genotzoekers en dat « seuls quelques rares médecins,
comme Reveil ou Morel, prédisaient de sombres lendemains aux amateurs de
paradis artificiels».30 Het is dus niet vergezocht Baudelaire hier de status van
pionier toe te kennen.
3.3.1.1 Scherpe veroordeling
Vanaf de eerste pagina's van het Poème du hachisch, in het hoofdstuk Le goût de
l'infini, is het duidelijk dat Baudelaire niet langer beroep doet op de
utilitaristische moraal die in Du vin et du hachisch van toepassing was, maar dat
het semantisch veld van de religie op de voorgrond treedt. Het is immers « l'Esprit
du Mal » die zorgt voor « cette dépravation du sens de l'infini ». Dit gevoel van
oneindigheid dat elke mens nastreeft kan normaliter enkel bereikt worden door
een dagelijkse inspanning van de wilskracht, maar de geest van het kwaad brengt
het oneindigheidsverlangen van de wijs door de roesopwekkende middelen die hij
ons ter beschikking stelt. Velen kiezen de verkeerde weg en proberen, zonder zich
vragen te stellen bij de mogelijke gevolgen, op elke mogelijke manier deze
paradijselijke staat te bereiken. Ze vergeten echter dat het Kwade achter elke
hoek schuilgaat en dat wie de levensvoorwaarden niet accepteert, zijn ziel
verkoopt:31
Cette acuité de la pensée, cet enthousiasme des sens et de l'esprit, ont dû, en tout temps, apparaître à l'homme comme le premier des biens; c'est pourquoi, ne considérant que la volupté immédiate, il a, sans s'inquiéter de violer les lois de sa constitution, cherché dans la science physique, dans la
pharmaceutique, dans le plus grossières liqueurs, dans les parfums les plus subtils, sous tous les climats et dans tous les temps, les moyens de fuir, ne
fût-ce que pour quelques heures, son habitacle de fange, et, comme dit l'auteur de Lazare, 'd'emporter le paradis d'un seul coup.' Hélas! Les vices
30 Milner, M., L'imaginaire des drogues, Paris, Éditions Gallimard, 2000 , p116
31 Baudelaire, Ch. ,Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Morale) in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961,p. 383
16
de l'homme, si pleins d'horreur qu'on les suppose, contiennent la preuve
(quand ce ne serait que leur infinie expansion!) de son goût de l'infini; seulement, c‘est un goût qui se trompe souvent de route. (...) Il oublie, dans son infatuation, qu‘il se joue à un plus fin et plus fort que lui, et que l‘Esprit
du Mal, même quand on ne lui livre qu‘un cheveu, ne tarde pas à emporter la tête.32
In het hoofdstuk Morale beroept hij zich daarenboven op de autoriteit van de
kerk, en wendt hij de redenen aan die dit instituut gebruikte om de tovenarij te
veroordelen. Het gaat dus om een analogie tussen magie en druggebruik,
aangezien zelfs de kerk in deze periode nog geen positie had ingenomen in de
discussie rond roesmiddelen. Baudelaire formuleert tevens zijn veroordeling van
het hasjiesjgebruik, door het te vergelijken met een langzame zelfmoord. De
immoraliteit, zo zegt hij, schuilt in de onfeilbaarheid ervan. De gokker die een
truc gevonden heeft steeds te winnen, noemen we een oplichter; welke naam
geven we dan aan diegene die met een beetje geld op elk moment geluk en
genialiteit kan kopen, zo vraagt hij zich af:
Il est vraiment superflu, après toutes ces considérations, d'insister sur le
caractère immoral du hachisch. Que je le compare au suicide, à un suicide lent, à une arme toujours sanglante et toujours aiguisée, aucun
esprit raisonnable n'y trouvera à redire. Que je l'assimile à la sorcellerie, à la magie, qui veulent, en opérant sur la matière, et par des arcanes dont rien ne prouve la fausseté non plus que l'efficacité, conquérir une
domination interdite à l'homme ou permise seulement à celui qui en est jugé digne, aucune âme philosophique ne blâmera cette comparaison. Si l'Église condamne la magie et la sorcellerie, c‘est qu‘elles militent contre
les intentions de Dieu, qu‘elles suppriment le travail du temps et veulent rendre superflues les conditions de pureté et de moralité; et qu‘elle, l'Église,
ne considère comme légitimes, comme vrais, que les trésors gagnés par la bonne intention assidue. Nous appelons escroc le joueur qui a trouvé le moyen de jouer à coup sûr; comment nommerons-nous l‘homme qui veut
acheter, avec un peu de monnaie, le bonheur et le génie? C‘est l‘infaillibilité même du moyen qui en constitue l‘immoralité, comme l‘infaillibilité
supposée de la magie lui impose son stigmate infernal.33
32 Baudelaire, Ch. ,Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Le goût de l’infini ) in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p 348
33 Baudelaire, Ch. , Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Morale) in: Oeuvres complètes,
texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois,
Paris, Gallimard, 1961, pp. 384-385
17
Uit het voorgaande blijkt dat Baudelaire het drugsgebruik voornamelijk omwille
van metafysisch-religieuze redenen schijnt te veroordelen. Deze veroordeling
neemt in L’homme Dieu zijn sterkste vorm aan. In dit hoofdstuk beschouwt hij
roesmiddelen niet alleen als een middel bij uitstek om de beklagenswaardige
mensheid tot slaaf te maken, maar zelfs als één van de perfecte
verpersoonlijkingen van de « Geest van de duisternis ». Daarenboven vergelijkt hij
diegenen die slechts lichtgehavend uit de strijd zouden kunnen komen met onder
meer een Orpheus die de hel wel overwint.
Je veux, dans cette dernière partie, définir et analyser le ravage moral causé par cette dangereuse et délicieuse gymnastique, ravage si grand,
danger si profond, que ceux qui ne reviennent du combat que légèrement avariés, m'apparaissent comme (…)des Orphées vainqueurs de L'enfer. Qu'on prenne, si l'on veut, cette forme de langage pour une métaphore
excessive, j'avouerai que les poisons excitants me semblent non seulement un des plus terribles et des plus sûrs moyens dont dispose
l'Esprit des ténèbres pour enrôler et asservir la déplorable humanité, mais meme une de ses incorporations les plus parfaites.34
3.3.1.2 Duivelse kenmerken van de hasjiesjroes
Wat zijn nu precies de duivelse kenmerken van de hasjiesjroes? Volgens Baudelaire
doet het duivelse zijn intrede op het moment dat diegene die de roes ondergaat
gewag maakt van een bijzondere goedgunstigheid, zelfs tegenover onbekenden.
Nous avons vu se manifester dans l'ivresse du hachisch une bienveillance singulière appliquée même aux inconnus, une espèce de philanthropie plutôt faite de pitié que d'amour (c'est ici que se montre le premier germe
de l'esprit satanique qui se développera d'une manière extraordinaire).35
Deze « bienveillance » brengt niet alleen een vergevorderde vergevingsgezindheid
ten opzichte van derden met zich mee, maar doet ook het persoonlijke
schuldgevoel, dat voor Baudelaire van essentieel belang is, vervagen of erger nog,
veranderen in een genotsvolle beschouwing van dit schuldgevoel, die op haar
34 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (L’homme-Dieu) in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 374
35 Ibid., p. 379
18
beurt leidt tot zelfverheerlijking.
Oui, le remords! Avais-je tort de dire que le hachisch apparaissait, à un
esprit vraiment philosophique, comme un parfait instrument satanique? Le remords, singulier ingrédient du plaisir est bientôt noyé dans la délicieuse contemplation du remords, dans une espèce d'analyse
voluptueuse; et cette analyse est si rapide que l'homme, ce diable naturel, pour parler comme les Swedenborgiens, ne s'aperçoit pas combien elle est involontaire, et combien, de seconde en seconde, il se rapproche de la
perfection diabolique. Il admire son remords et il se glorifie, pendant qu'il est en train de perdre sa liberté.36
Volgens Milner kunnen we hier niet anders dan denken aan het laatste gedeelte
van het gedicht L'irrémédiable, dat we terugvinden in Les Fleurs du mal.
Tête-a-tête sombre et limpid
Qu'un cœur devenu son miroir! Puits de Vérité, clair et noir, Où tremble une étoile livide,
Un phare ironique, infernal, Flambeau des grâces sataniques,
Soulagement et gloire uniques, La conscience dans le Mal!37
In dit gedicht heeft Baudelaire het over « l'irrémédiable » ofwel « het reddeloos
verloren zijn » van de mensheid, die in een voortdurende strijd met de duivel die
« toujours fait bien tout ce qu'il fait » telkens het onderspit delft. In de laatste
paragraaf beschrijft Baudelaire echter de enige mogelijkheid tot « soulagement et
gloire », en dat is « La conscience dans le Mal! »; het zich bewust kunnen zijn van
het feit dat we leven in de wereld van het Kwaad wordt voorgesteld als een vorm
van satanische genade. Drugs zorgen er echter voor dat men hieraan gaat
twijfelen. Het schuldgevoel, dat volgens Godderis bij Baudelaire « de eerste
voorwaarde van elk moreel bewustzijn » is en eveneens « de prikkel die de mens
verhindert om zich tevreden te stellen met een natuurlijke wereld die onherstelbaar
36 Ibid., pp. 379-380
37 Baudelaire, Ch., Les Fleurs du Mal in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G.
Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris, Gallimard,
1961, p. 76
19
veroordeeld is »38, wordt weggenomen of erger nog, vervangen door « la délicieuse
contemplation du remords »39.
Dit schuldgevoel zorgt er dus voor dat de mens zich niet neerlegt bij deze
veroordeelde wereld, maar er tegen vecht door middel van inspanning en
onoverkomelijke pijn. Baudelaire gaat hierin zelfs zo ver dat hij ook het gebruik
van ether, chloroform en andere pijnstillers veroordeelt, aangezien ze allemaal tot
hetzelfde leiden: « flétrissure morale »40, door Godderis terecht vertaald als « morele
verleptheid ». Drugs zijn een regelrechte aanslag op de wilskracht. De dag na de
roes wordt men immers wakker in een wereld die, ontdaan van zijn glans,
afstotelijk lijkt. Bovendien is men onderhevig aan een onweerstaanbare drang om
te huilen en wordt de wilskracht hevig onder vuur genomen. Het wordt al gauw
duidelijk dat men van een verboden vrucht geproefd heeft. Welke mens, die in
staat is het opperste gevoel van gelukzaligheid te bereiken met een lepeltje
confituur, zal immers ooit nog een duizendste ervan ervaren door te werken,
vraagt Baudelaire zich af:
Mais le lendemain! Le terrible lendemain! Tous les organes relâchés, fatigués, les nerfs détendues, les titillantes envies de pleurer, l'impossibilité de s'appliquer à un travail suivi, vous enseignent cruellement que vous avez joué un jeu défendu. La hideuse nature, dépouillée de son illumination de la veille, ressemble aux mélancoliques débris d'une fête. La volonté surtout est attaquée, de toutes les facultés la plus précieuse. On dit, et c'est presque vrai, que cette substance ne cause aucun mal physique, aucun mal grave, du moins. Mais peut-on affirmer qu'un homme incapable d'action, et propre seulement aux rêves, se porterait vraiment bien, quand même tous ses membres seraient en bon état? Or, nous connaissons assez la nature humaine pour savoir qu'un homme qui peut, avec une cuillerée de confiture, se procurer instantanément tous les biens du ciel et de la terre, n'en gagnerajamais la millième partie par le travail.41
En we denken hier natuurlijk ook meteen aan het openingsgedicht van Les fleurs
38 Godderis, J., En mijn verrukking neemt geen end, Antwerpen, Garant, p. 309
39 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (L’homme-Dieu) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p.380
40 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Morale) in: Oeuvres complètes, texte
établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois,
Paris, Gallimard, 1961, p.384
41 Ibid., p. 383
20
du mal, Au lecteur waar Satan beschreven wordt als een behendige chemicus die
het edelmetaal waaruit onze wil bestaat, verstuift:
Sur l'oreiller du mal, c'est Satan Trismégiste Qui berce longuement notre esprit enchanté Et le riche métal de notre volonté Est tout vaporisé par ce savant chimiste.42
3.3.1.3 Besluit
Wat Baudelaire dus het meest dwars zit, is dat drugs de mens in staat stellen
zonder enige vorm van inspanning de kloof tussen mensheid en de immer
betrachte oneindigheid te dichten. Daarenboven wordt het schuldgevoel
weggenomen en waant de gedrogeerde zich, door de nieuw verworven
superkrachten, warempel een God. Het probleem is echter dat men ook ontwaakt
uit de roes. Dan bevindt men zich terug in de realiteit, die, als ze al niet prettig
was, dat nu, door het voorgeschotelde contrast, nog veel minder lijkt te zijn.
Baudelaire maakt hier de analogie met de protagonist uit de gothic novel van
Maturin. Melmoth sluit een pact met de duivel en zijn leven wordt in ruil
daarvoor verlengd met 150 jaar. Hij dwaalt echter rond op zoek naar iemand die
het pact wil overnemen gezien het ondraaglijke lijden dat voorkomt uit de
incompabiliteit tussen zijn wonderbaarlijke krachten en de wereld waarin hij
gedoemd is verder te leven.
Souvenons-nous de Melmoth, cet admirable emblème. Son épouvantable souffrance gît dans la disproportion entre ses merveilleuses facultés,
acquises instantanément par un pacte satanique, et le milieu où, comme créature de Dieu, il est condamné à vivre. Et aucun de ceux qu'il veut séduire ne consent à lui acheter, aux mêmes conditions, son terrible
privilège. En effet, tout homme qui n'accepte pas les conditions de la vie vend son âme. Il est facile de saisir le rapport qui existe entre les créations sataniques des poètes et les créatures vivantes qui se sont vouées aux
excitants. L'homme a voulu être Dieu, et bientôt le voilà, en vertu d'une loi morale incontrôlable, tombé plus bas que sa nature réelle. C'est une âme
qui se vend en détail.43 42 Baudelaire, Ch., Les Fleurs du Mal in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le
Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 5
43 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Morale) in: Oeuvres complètes, texte
établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois,
Paris, Gallimard, 1961, pp. 383-384
21
3.3.2 Dubbelzinnigheid
In dit hoofdstuk merken we op dat Baudelaire zichzelf in Les paradis artificiels
vaak tegenspreekt, en er niet voor terugdeinst de waarheid naar zijn hand te
zetten om een punt te bewijzen. Verder zien we dat er nog een tweede reden is
waarom hij zichzelf tegenspreekt. Dit alles wordt duidelijk in de bespreking van
het hoofdstuk L'homme-Dieu.
3.3.2.1 Hasjiesj erger dan opium?
Men hoeft geen ervaren druggebruiker te zijn om op te merken dat Baudelaire
bijzonder hard fulmineert tegen het gebruik van hasjiesj in Les paradis artificiels.
Dit in tegenstelling tot de laksheid waarmee hij optreedt tegen opium. Iedereen,
en zeker Baudelaire, weet echter dat opium veel gevaarlijker en verslavender is
dan hasjiesj. Daarenboven, zoals reeds vermeld, was Baudelaire's hasjiesjgebruik
eerder beperkt, daar waar hij gedurende z'n hele leven een slaaf van de opium is
geweest. Het verschil in benadering wordt voornamelijk duidelijk wanneer hij een
vergelijking maakt tussen de twee. In het begin van zijn beschrijving, scheert hij
ze over dezelfde kam, als zijnde twee uiterst verslavende drugs. Hij legt de
nadruk zelfs meer op opium, die van menig Engelsman een geboeide slaaf
gemaakt heeft.
L'homme qui, s'étant livré longtemps à l'opium ou au haschisch, a pu trouver, affaibli comme il l'était par l'habitude de son servage, l'énergie
nécessaire pour se délivrer, m'apparaît comme un prisonnier évadé.(...) Les Anglais se servent fréquemment, à propos des mangeurs d'opium, de termes qui ne peuvent paraître excessifs qu'aux innocents à qui sont
inconnues les horreurs de cette déchéance: enchained, fettered, enslaved! Chaînes, en effet, auprès desquelles toutes les autres, chaînes du devoir, chaînes de l'amour illégitime, ne sont que des trames de gaze et des
tissus d'araignée! Épouvantable mariage de l'homme avec lui-même!44
Verder citeert hij Edgar Poe en, zoals hieronder, Auguste Bedloe, die beiden
constateren dat de opium de buitenwereld bekleedt met een enorme intensiteit en
44 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (L’homme-Dieu) in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 372
22
een abnormale waarde toekent aan de meest simpele verschijnselen.
Cependant l'opium avait produit son effet accoutumé, qui est de revêtir tout le monde d'extérieur d'une intensité d'intérêt. Dans le tremblement
d'une feuille, dans la couleur d'un brin d'herbe, dans la forme d'un trèfle, dans le bourdonnement d'une abeille, dans l'éclat d'une goutte de rosée, dans le soupir du vent, dans les vagues odeurs échappées de la forêt, se
produisait tout un monde d'inspirations, une procession magnifique et bigarrée de pensées désordonnées et rhapsodiques.45
Maar, na te hebben geschreven dat hetzelfde geldt voor hasjiesj en dat « dans l'un
comme dans l'autre cas, l'intelligence, libre naguère, devient esclave »46, merkt
Baudelaire op dat het woord « rhapsodique » veel beter van toepassing is op de roes
veroorzaakt door hasjiesj. Daarenboven beweert hij dat hasjiesj, als zijnde « un
démon désordonné » veel heftiger is dan opium, die hij bestempelt als « un séducteur
paisible ».
Mais le mot rhapsodique, qui définit si bien un train de pensées suggéré et commandé par le monde extérieur et le hasard des circonstances, est d'une
vérité plus vraie et plus terrible dans le cas du hachisch. Ici, le raisonnement n'est plus qu'une épave à la merci de tous les courants, et le train de pensées est infiniment plus accéléré et plus rhapsodique. C'est
dire, je crois, d'une manière suffisamment claire, que le hachisch est, dans son effet présent, beaucoup plus véhément que l'opium, beaucoup plus ennemi de la vie régulière, en un mot beaucoup plus troublant. J'ignore si
dix années d'intoxication par le hachisch amèneront des désastres égaux à ceux causés par dix années de régime d'opium; je dis que, pour l'heure
présente et pour le lendemain, le hachisch a des résultats plus funestes; l'un est un séducteur paisible, l'autre un démon désordonné.47
Dit is een uiterst merkwaardige redenering: Baudelaire beweert dat hasjiesj,
die hij nauwelijks genuttigd heeft, veel ergere gevolgen met zich meebrengt dan
opium.Opium heeft hij nochtans decennia lang gebruikt en kent hij tevens uit
het werk van De Quincey. Daarenboven stelt hij zich in zijn vertaling van De
Quincey's Confessions nochtans sceptisch op tegenover enkele uitspraken van
laatstgenoemde, die de intentie hebben de kracht van opium te minimaliseren.
Zo is het bijvoorbeeld duidelijk dat Baudelaire het in de eerste plaats niet eens
45 Ibid., p. 373
46 Ibid., p. 373
47 Ibid., pp. 373-374
23
is met het feit dat De Quincey ontkent dat de roes onvermijdelijk gevolgd wordt
door moedeloosheid:
L'auteur nie également que l'exaltation intellectuelle produite par l'opium
soit nécessairement suivie d'un abattement proportionnel, et que l'usage de cette drogue engendre, comme conséquence naturelle et immédiate, une stagnation et une torpeur des facultés. Il affirme que pendant un espace de
dix ans il a toujours joui, dans la journée qui suivait sa débauche, d'une remarquable santé intellectuelle. Quant à cette torpeur, dont tant
d'écrivains ont parlé et à laquelle a surtout fait croire l'abrutissement des Turcs, il affirme ne l'avoir jamais connue.48
Een tweede geval van scepticisme vinden we terug in Baudelaire's beschrijving
van De Quincey's ontknoping. In het begin had De Quincey beweerd dat zijn
mémoires waarheidsgetrouw zouden zijn, en haalt als excuus voor de - door de
Engelsen zo gehate - openhartigheid, de leerrijkheid ervan aan:
I trust that it will prove not merely an interesting record, but in a
considerable degree useful and instructive. In that hope it is that I have drawn it up; and that must be my apology for breaking through that delicate and honourable reserve, which, for the most part, restrains us from the public exposure of our own errors and infirmities.(...)49
Naar het einde toe echter beweert De Quincey dat hij de kettingen van de
verslaving heeft kunnen doorbreken, en dit stelt Baudelaire ten zeerste in vraag
in hoofdstuk V. De titel laat dan ook weinig aan de verbeelding over: Un faux
dénouement. Volgens die laatste is De Quincey niet in staat geweest de Engelse
gereserveerdheid volledig van zich af te schudden, en wordt hiermee het happy
end verklaard.
Donc le dénouement était pour moi tout à fait inattendu, et j'avouerai franchement que, quand je le connus, malgré tout son appareil de
minutieuse vraisemblance, je m'en défiai instinctivement. J'ignore si le lecteur partagera mon impression à cet égard; mais je dirai que la manière subtile, ingénieuse, par laquelle l'infortuné sort du labyrinthe enchanté où
48 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Un Mangeur d’opium, (Voluptés de l’opium) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 412
49 Quincey, T. De, Confessions of an english opium-eater, London, Dent, 1967, p. 1
24
il s'est perdu par sa faute, me parut une invention en faveur d'un certain
cant britannique, un sacrifice où la vérité était immolée en l'honneur de la pudeur et des préjugés publics.50
Zonder dus al te verrast over te komen, laat Baudelaire ons in het begin van zijn
versie van Suspiria de profundis dan ook weten dat De Quincey ook van zijn kant
toegeeft nooit « the dark idol » te hebben afgezworen, noch te zullen kunnen
afzweren:
L'introduction des Suspiria nous apprend qu'il y a eu pour le mangeur
d'opium, malgré tout l'héroïsme développé dans sa patiente guérison, une seconde et une troisième rechute. C'est ce qu'il appelle a third prostration
before the dark idol. Même en omettant les raisons physiologiques qu'il allègue pour son excuse, comme de n'avoir pas assez gouverné son abstinence, je crois que ce malheur était facile à prévoir. Mais cette fois il
n'est plus question de lutte ni de révolte. La lutte et la révolte impliquent toujours une certaine quantité d'espérance, tandis que le désespoir est
muet.51
Maar laten we terugkeren naar de heftigheid waarmee Baudelaire hasjiesj
veroordeelt. Volgens Milner valt dit deels te verklaren door het feit dat de effecten
die Baudelaire aan de drug toekent, zijn morele preoccupaties beter ondersteunen.
Opium veroorzaakt rêverieën, terwijl hasjiesj leidt tot een toestand van
zelfverheerlijking waardoor de gebruiker zich uiteindelijk een God waant. Toch
vermoedt hij dat er nog een andere reden schuilgaat achter zijn nadruk op
hasjiesj, die ons er toe leidt de oprechtheid van zijn moraliserende intenties te
betwijfelen. Het kan immers niemand ontgaan hoe inconsequent Baudelaire is in
zijn beschrijvingen van hasjiesj. Dit wordt vooral duidelijk wanneer we de
hoofdstukken Le théâtre de Séraphin en L'homme Dieu gaan vergelijken.
3.3.2.2 Le théâtre de Seraphin
In Le théâtre de Séraphin, waar Baudelaire een beschrijving geeft van de door
50 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Un Mangeur d’opium, (Un faux dénouement) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p.436
51 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Un Mangeur d’opium, (Le génie enfant) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 442
25
hasjiesj teweeggebrachte effecten, komt hij weinig objectief over en probeert hij deze
als het ware te minimaliseren. Zo maakt hij van bij het begin duidelijk dat diegenen
die « un monde étrange et bouleversé »52 verwachten, ontgoocheld zullen zijn:
Ils se figurent l'ivresse du hachisch comme un pays prodigieux, un vaste théâtre de prestidigitation et d'escamotage, où tout est miraculeux et imprévu. C'est là un préjugé, une
méprise complète.53 Om de werking van hasjiesj toe te lichten, maakt hij een onderscheid tussen twee
soorten dromen. Een eerste soort, de natuurlijke droom, is diegene die we allemaal
kennen en die ons een wirwar van persoonlijke belevenissen, verlangens en angsten
voorspiegelt. Het tweede type droom is de absurde of de hiëroglifische, die niet
gelinkt kan worden aan de leefwereld van de dromer. Deze soort heeft de mens
altijd gefascineerd en velen geloven dat dit een «tableau symbolique et moral» is, die
nu eens verwijt en dan weer raad geeft.
Ce rêve, que j'appellerai hiéroglyphique, représente évidemment le côté
surnaturel de la vie, et c'est justement parce qu'il est absurde que les anciens l'ont cru divin. Comme il est inexplicable par les causes naturelles, ils lui ont attribué une cause extérieure à l'homme; et encore
aujourd'hui, sans parler des onéiromanciens, il existe une école philosophique qui voit dans les rêves de ce genre tantôt un reproche,
tantôt un conseil; en somme un tableau symbolique et moral, engendré dans l'esprit même de l'homme qui sommeille. C'est un dictionnaire qu'il faut étudier, une langue dont les sages peuvent obtenir la clef.54
Deze hiëroglifische droom is dus zeker het bestuderen waard, maar Baudelaire
maakt meteen duidelijk dat hier geen sprake kan van zijn bij de hasjiesjdromen.
Deze behoren immers allemaal tot de categorie van de natuurlijke dromen.
Dans l'ivresse du haschisch, rien de semblable. Nous ne sortirons pas du rêve naturel. L'ivresse, dans toute sa durée, ne sera, il est vrai, qu'un immense rêve, grâce à l'intensité des couleurs et à la rapidité des
52 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Le theater de Séraphin) in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 354
53 Ibid., p. 354
54 Ibid., p.354
26
conceptions, mais gardera toujours la tonalité particulière de l'individu.(...)
Que les gens du monde et les ignorants, curieux de connaître des jouissances exceptionnelles, sachent donc bien qu'ils ne trouveront dans le haschisch rien de miraculeux, absolument rien que le naturel excessif.55
Dit verklaart meteen ook de titel van het hoofdstuk, Le théâtre de Séraphin, een
duidelijke verwijzing naar een Parijs theater dat het schimmenspel als
handelsmerk had. Er is hier een duidelijke analogie met de door Baudelaire
beschreven hasjiesjroes. De schimmen lijken immers reusachtig en irreëel,
maar zijn uiteindelijk niet meer dan projecties van bestaande voorwerpen.
Diegenen die zich laten impalmen door de goocheltrucs van hasjiesj zijn volgens
Baudelaire dus vergelijkbaar met de kleine jongetjes die deze spektakels
bijwoonden, of met de maniak uit het eerste hoofdstuk « qui remplacerait des
meubles solides et des jardins véritables par des décors peints sur toile et montés
sur châssis. »56
Het verdere verloop van de tekst bestaat voornamelijk uit getuigenissen aan de
hand waarvan Baudelaire zijn vergelijking met de natuurlijke droom kracht wil
bijzetten en enkele van de kenmerken van de roes duidelijk wil minimaliseren.
Een eerste voorbeeld hiervan vinden we terug in zijn commentaar op de
synesthesiën veroorzaakt door de hasjiesj, waar hij wel heel licht overgaat:
Puis arrivent les équivoques, les méprises et les transpositions d'idées. Les sons se revêtent de couleurs, et les couleurs contiennent une musique.
Cela, dira-t-on, n'a rien que de fort naturel, et tout cerveau poétique, dans son état sain et normal, conçoit facilement ces analogies. Mais j'ai déjà
averti le lecteur qu'il n'y avait rien de positivement surnaturel dans l'ivresse du hachisch.57
Hetzelfde geldt voor de commentaar die hij geeft op de getuigenis van een vrouw,
55 Ibid., pp. 354- 355
56 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Le goût de l’infini) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 349
57 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Le théâtre de Séraphin) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, pp. 364- 365
27
wiens ervaring nochtans duidelijke kenmerken vertoont van wat hij eerder
beschreef als de hiëroglifische droom. Gezien het belang van de roes die de
vrouw onderging, citeren we de paragraaf hier integraal:
Je me considérais comme enfermée pour longtemps, pour des milliers
d'années peut-être, dans cette cage somptueuse, au milieu de ces paysages féeriques, entre ces horizons merveilleux. Je rêvai de Belle au bois
dormant, d'expiation à subir, de future délivrance.(...) Des singes gambadants, des satyres bouffons semblaient s'amuser de cette prisonnière étendue, condamnée à l'immobilité. Mais toutes les divinités
mythologiques me regardaient avec un charmant sourire, comme pour m'encourager à supporter patiemment le sortilège, et toutes les prunelles glissaient dans le coin des paupières comme pour s'attacher à mon regard.
J'en conclus que si des fautes anciennes, si quelque péchés inconnus à moi-même, avaient nécessité ce châtiment temporaire, je pouvais compter
cependant sur une bonté supérieure, qui, tout en me condamnant à la prudence, m'offrirait des plaisirs plus graves que les plaisirs de poupée qui remplissent notre jeunesse.58
In het begin van de daaropvolgende commentaar, rept Baudelaire geen woord
over deze toch wel merkwaardige hallucinatie en heeft hij naar eigen zeggen enkel
de intentie de honger en de dorst die de hasjiesjeter te beurt vallen, te
beschrijven. Vervolgens pas, alsof hij beseft dit niet onbesproken te kunnen laten,
vestigt hij de aandacht op de hallucinatie zelf, die er volgens hem zelf helemaal
geen is. Enkele pagina's eerder had hij immers, in overeenkomt met het verschil
tussen de natuurlijke en de hiëroglifische droom, een onderscheid gemaakt
tussen de « l'hallucination pure » en « la méprise des sens ».
Quand je parle de hallucinations, il ne faut pas prendre le mot dans son sens le plus strict. Une nuance très importante distingue l'hallucination pure, telle que les médecins ont souvent occasion de l'étudier, de
l'hallucination ou plutôt de la méprise des sens dans l'état mental occasionné par le haschisch. Dans le premier cas, l'hallucination est
soudaine, parfaite et fatale; de plus, elle ne trouve pas de prétexte ni d'excuse dans le monde des objets extérieurs. Le malade voit une forme, entend des sons, où il n'y en a pas. Dans le second cas, l'hallucination est
progressive, presque volontaire, et elle ne devient parfaite, elle ne se mûrit que par l'action de l'imagination. Enfin elle a un prétexte. Le son parlera,
dira des choses distinctes, mais il y avait un son. L'oeil ivre de l'homme pris de hachisch verra des formes étranges; mais, avant d'êtres étranges et monstrueuses, ces formes étaient simples et naturelles.59
58 Ibid., pp. 368- 369
59 Ibid., p. 366
28
De zogenaamde hallucinatie van de vrouw valt volgens Baudelaire te
caregoriseren onder de noemer « méprise des sens », gezien het feit dat het
spektakel zijn bestaansreden haalt uit de haar omringende werkelijkheid:
Remarquons que dans le récit de cette dame(...), l'hallucination est d'un
genre bâtard, et tire sa raison d'être du spectacle extérieur; l'esprit n'est qu'un miroir où le milieu environnant se reflète transformée d'une manière
outrée.60
Het kan echter niemand ontgaan dat deze hallucinatie duidelijke kenmerken
vertoont van wat Baudelaire eerder beschreef als de hiëroglifische droom.
Hoe kunnen we anders de passages verklaren waar de vrouw het heeft over
« expiation », « future délivrance », « divinités mythologiques »,« sortilège »? Hoe
beschrijven we anders het gevoel dat de vrouw verwoordt in de conclusie die
ze zelf trekt uit de beeldenstroom?
J'en conclus que si des fautes anciennes, si quelque péchés inconnus à
moi-même, avaient nécessité ce châtiment temporaire, je pouvais compter cependant sur une bonté supérieure, qui, tout en me condamnant à la prudence, m'offrirait des plaisirs plus graves que les plaisirs de poupée qui
remplissent notre jeunesse.61
Dit was echter zonder Baudelaire gerekend, die duidelijk nog niet van plan is
zijn voorgaande stelling te laten vallen. Hij had immers verklaard dat hasjiesj
geen absurde dromen teweeg brengt en bedenkt daarom weinig overtuigend,
naast de pure hallucinatie en « le méprise des sens », het concept van de morele
hallucinatie.
Ensuite,nous voyons intervenir ce que j'appellerais volontiers l'hallucination morale: le sujet se croit soumis à une expiation; mais le tempérament féminin, qui est peu propre à l'analyse, ne lui a pas permis de noter le singulière caractère optimiste de ladite hallucination. Le regard bienveillant des divinités de l'Olympe est poétisé par un vernis essentiellement haschischin. Je ne dirai pas que cette dame a côtoyé le remords; mais ses pensées, momentanément tournées à la mélancolie et au regret, ont été rapidement colorées d'espérance.62
60 Ibid., p. 371
61 Ibid., p. 369
62 Ibid., p. 371
29
Hoewel de dame dus zelf beweert dat « les considérations morales n'étaient pas
absentes de son rêve »63, moeten we hier volgens Baudelaire niet te veel geloof aan
hechten. Het vrouwelijk temperament is immers weinig geschikt wat betreft de
analyse, en de vrouw heeft bijgevolg het optimistische karakter van de hallucinatie
niet opgemerkt. Dit gegeven sluit zich dan weer perfect aan bij wat Baudelaire,
zoals eerder vermeld, als voornaamste gevaar van hasjiesj beschouwt; het vervagen
van het schuldgevoel. De vrouw denkt zich te onderwerpen aan een boetedoening,
maar wordt in haar hallucinatie al gauw gerustgesteld en gesteund door « les
divinités mythologiques » die haar aankeken met « un charmant sourire, comme pour
m'encourager à supporter patiemment le sortilège. »64
3.3.2.3 L'homme Dieu
In het volgende hoofdstuk echter, L'homme Dieu, merkt Max Milner terecht op dat
Baudelaire zich plots helemaal anders gaat gedragen. Vanaf de inleiding maakt
de dichter zelf ons dit duidelijk:
Il est temps de laisser de côté toute cette jonglerie et ces grandes marionnettes, nées de la fumée des cerveaux enfantins.65
Na het transcriberen van allerlei getuigenissen, is het nu volgens Baudelaire
tijd geworden zijn observaties samen te brengen en toe te passen op een
enkele fictieve persoon
Cette fois, pour abréger ma tâche et rendre mon analyse plus claire, au
lieu de rassembler des anecdotes éparses, j'accumulerai sur un seul personnage fictif une massed'observations.66
wiens karakter hij op de volgende manier beschrijft:
63 Ibid., p. 369
64 Ibid., p. 369
65 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (L’homme-Dieu) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 372
66 Ibid., p. 374
30
Un tempérament moitié nerveux, moitié bilieux, tel est le plus favorable aux évolutions d'une pareille ivresse; ajoutons un esprit cultivé, exercé aux études de la forme et de la couleur; un cœur tendre, fatigué par le malheur,
mais encore prêt au rajeunissement; nous irons, si vous le voulez bien, jusqu'à admettre des fautes anciennes, et, ce qui doit en résulter dans une
nature facilement excitable, sinon des remords positifs, au moins le regret du temps profané et mal rempli. Le goût de la métaphysique, la connaissance des différentes hypothèses de la philosophie sur la destinée
humaine, ne sont certainement pas des compléments inutiles, non plus que cet amour de la vertu, d'une vertu abstraite, stoïcienne ou mystique, qui est posé dans tous les livres dont l'enfance moderne fait sa nourriture comme
le plus haut sommet où une âme distinguée puisse monter. Si l'on ajoute à tout cela une grande finesse de sens que j'ai omise comme condition
surérogatoire, je crois que j'ai rassemblé les éléments généraux les plus communs de l'homme sensible moderne, de ce que l'on pourrait appeler la forme banale de l'originalité.67
Een fictief persoon? De critici denken van niet en zijn ervan overtuigd dat dit
personage als twee druppels water op Baudelaire lijkt. Moeten we ons dan
voorstellen dat hij gedurende zijn beperkt aantal experimenten met hasjiesj, alle
verschijnselen aan den lijve heeft ondervonden? Milner veronderstelt van niet, en
steunend op «le masse d'observations », is het zeker niet onwaarschijnlijk dat
Baudelaire hier ook zijn ervaringen met opium bij betrokken heeft! Wanneer
Baudelaire begint met zijn beschrijving van wat hasjiesj met dit personage doet,
lijkt het alsof hij even zijn moraliserende intenties vergeet. Hij laat als het ware de
vrije loop aan een gedachtenstroom die niet vrij is van fascinatie. Hoe groot is het
verschil met de beschrijving van de fenomenen in het vorige hoofstuk? (Ter
herinnering: de synesthesiën « Les sons se revêtent de couleurs, et les couleurs
contiennent une musique. Cela, dira-t-on, n'a rien que de fort naturel... »)
Le hachisch s'étend alors sur toute la vie comme un vernis magique; il la colore en solennité et en éclaire toute la profondeur. Paysages dentelés,
horizons fuyants, perspectives de villes blanchies par la lividité cadavéreuse de l'orage, ou illuminées par les ardeurs concentrées des soleils couchants,-
profondeur de l'espace, allégorie de la profondeur du temps,-la danse, le geste ou la déclamations des comédiens, si vous vous êtes jeté dans un théâtre,-la première phrase venue, si vos yeux tombent sur un livre,- tout
enfin, l'universalité des êtres se dresse devant vous avec une gloire nouvelle
67 Ibid., pp. 374-375
31
non soupçonnée jusqu'alors.68
In al zijn uitbundigheid vergeet Baudelaire zelfs de kritiek waar hij zo op
doorgedramd had in het voorgaande hoofdstuk. Hij maakte het onderscheid tussen
de natuurlijke en de hiëroglifische droom, de pure hallucinatie en le méprise des
sens, en verzekerde ons ervan dat er geen sprake kon zijn van een hiëroglifische
droom of een pure hallucinatie. Daarenboven, in zijn vergelijking tussen opium
en hasjiesj, had hij laatstgenoemde substantie als rapsodisch beschreven, « un mot
qui définit si bien un train de pensées suggérés et commandé par le monde extérieur
et le hasard des circonstances. »69 Nu echter, slechts vier pagina's verder, schijft hij
het volgende:
Il ne faut pas croire que ces phénomènes se produisent dans l'esprit pêle-mêle, avec l'accent criard de la réalité et le désordre de la vie extérieure. L'oeil
intérieur transforme tout et donne à chaque chose le complément de beauté qui lui manque pour qu'elle soit vraiment digne de plaire.70
Kan men zich trouwens een betere ode aan drugs indenken dan deze laatste zin?
L'oeil intérieur transforme tout et donne à chaque chose le complément de beauté qui lui manque pour qu'elle soit vraiment digne de plaire.71
En doet dit ons ook niet denken aan de Confessions van De Quincey, die onder het
mom van een nut voor het publieke welzijn, en, zoals Baudelaire opmerkt, pas na
heel wat waarschuwingen
Mais, avant que l'auteur ait trouvé l'audace de pousser, en l'honneur de
son cher opium, ce cri violent comme la reconnaissance de l'amour, que de ruses, que de précautions oratoires!72
68 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (L’homme-Dieu) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 376
69 Ibid., p. 373
70 Ibid., p. 377
71 Ibid., p. 377
72 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Un mangeur d’opium, (Précautions oratoires) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 388
32
uitbarst in de volgende lofrede aan opium:
Oh, just, subtle, and mighty opium! That to the hearts of poor and rich
alike, for the wounds that will never heal, and for the pangs that tempt the spirit to rebel, bringest an assuaging balm; eloquent opium! That with thy
potent rhetoric stealest away the purposes of wrath; and to the guilty man for one night givest back the hopes of his youth, and hands wasched pure from blood; and to the proud man a brief oblivion for
Wrongs undress'd and insults unavenged;
that summonest to the chancery of dreams, for the triumphs of suffering innocence, false witnesses; and confoundest perjury, and dost reverse the sentences of unrighteous judges;-- thou buildest upon the bosom of darkness, out of the fantastic imagery of the brain, cities
and temples beyond the art of Phidias and Praxiteles—beyond the splendour of Babylon and Hekatompylos, and from the anarchy of dreaming
sleep callest into sunny light the faces of long-burried beauties and the blessed household countenances cleansed from the dishonours of the grave.
Thou only givest these gifts to man; and thou hast the keys of paradise, oh, just, subtle, and mighty opium!73
En inderdaad, in Suspiria de profundis geeft De Quincey toe waar het hem echt om te doen was:
L'auteur n'insiste plus pour nous persuader que les Confessions avaient été écrites, en partie du moins, dans un but de santé publique. Elles se
donnaient pour objet, nous dit-il plus franchement, de montrer quelle puissance a l'opium pour augmenter la faculté naturelle de reverie.74
We kunnen ons nu afvragen of ook Baudelaire, gezien de merkwaardige
dubbelzinnigheid, zijn echte gevoelens niet willen verdoezelen heeft. Barbey
d'Aurevilly, die Baudelaire tijdens zijn Fleurs du Mal-proces nochtans sterk
verdedigd had, bestempelt de schrijver van Les paradis artificiels als
« Un poète de l'ironie retorse qui se moque de nous en voulant d'abord nous faire
envie, pour, après, nous faire peur; qui se plaît à nous suspendre entre la convoitise
et le remords. »75 Anderen zijn milder, en denken niet dat Baudelaire onder het
73 Quincey, T. De, Confessions of an english opium-eater, London, Dent, 1967, p. 66
74 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Un mangeur d’opium (Le génie enfant) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 442
75 Barbey d'Aurevilly, geciteerd in Saillet, M., Sur la route de Narcisse, Paris, Mercure de France,
1958, p.125
33
mom van een veroordeling, een eerbetoon aan drugs neerschrijft. De morele
veroordelingen en waarschuwingen van Baudelaire zijn zonder twijfel oprecht. Het
is gewoon weer een bewijs van de dualiteit en de tegenstrijdigheden die we zo vaak
bij Baudelaire terugvinden. Maurice Saillet slaat de nagel op de kop in zijn Sur la
route de Narcisse: « Rien n'est plus facile, on le sait, que de mettre Baudelaire en
contradiction avec lui-même »76 Gomperts schrijft in zijn Schok der herkenning het
volgende omtrent de tegenstrijdigheid in Les paradis artificiels:
Wie zegt dat Baudelaire's veroordeling van de hasjiesj in dat geschrift een
schijnheilige komedie is, omdat hij er eigenlijk propaganda voor maakt, heeft het abc van Baudelaire's filosofie nog niet begrepen. Juist het immorele, juist het satanische immers is het genotvolle erin. Dat het slecht is en
veroordeeld moet worden, is een element van de aantrekkelijkheid er van.77
Desalniettemin kunnen we samen met Raymond Temkine besluiten dat
Il est curieux que la plupart de ceux qui ont lu Les paradis artificiels gardent le souvenir non pas de la condamnation des excitants (...)- et elle est pourtant explicite et réitérée-: mais de l'aveu d'une fascination qui est incitation à y céder avec lui. La qualité de l'écrivain, la force de ses évocations, l'acuité de ses analyses, opèrent sans doute, à l'insu du lecteur, un transfert de l'oeuvre littéraire à ce qui lui a fourni matière.78
en dat drugs een geweldige impact hebben gehad op Baudelaire. Gezien de vele
epigonen is hij er ondanks alle veroordelingen niet in geslaagd zijn fascinatie te
verbergen in Les paradis artificiels. Het wordt nu dus tijd te kijken of deze
fascinatie sporen heeft nagelaten in de rest van zijn oeuvre.
3.3.3 Hasjiesjeffecten in Baudelaire's esthetica
Milner merkt op dat de gelijkenissen tussen de effecten van de hasjiesj en wat hij
elders in zijn oeuvre beschrijft als kenmerken van het poëtische ideaalbeeld
frappant zijn. Sterker nog, volgens Milner is er geen enkele van de
perceptiestoornissen veroorzaakt door hajiesj, die zijn equivalent niet heeft in de
76 Saillet, M, Sur la route de Narcisse, Paris, Mercure de France, 1958, p. 97
77 Gomperts, H.A., De schok der herkenning, Amsterdam, G.A. Van oorschot uitgever, 1959, p. 57
78 Temkine, R., De Baudelaire à Michaux, Europe, mars-avril 1967, p. 236
34
esthetische overtuigingen van Baudelaire. De kunstcriticus die aan het woord is
in zijn Salon de 1846 geeft in zijn definitie van de Romantiek of « art moderne » de
volgende kenmerken weer: intimiteit, spiritualiteit, kleur en
oneindigheidsverlangen.
Qui dit romantisme dit art moderne,— c'est-à-dire intimité, spiritualité, couleur, aspiration vers l'infini, exprimées par tous les moyens que contiennent les arts.79
In L'homme Dieu begint de dichter zijn analyse van de effecten op het fictieve
personage met de perceptie van vormen en kleuren, die nu ongezien intens
worden:
Si vous êtes une de ces âmes, votre amour inné de la forme et de la couleur trouvera tout d'abord une pâture immense dans les premiers développements de votre ivresse . Les couleurs prendront une énergie
inaccoutumée et entreront dans le cerveau avec une intensité victorieuse.80
In hetzelfde salon wijdt hij trouwens een volledig hoofdstuk aan kleur, De la
couleur, dat dienst doet als proloog van zijn lofrede aan Eugène Delacroix.
Niettegenstaande het feit dat een groot deel van de tekst hamert op het belang
van de harmonie tussen de gebruikte kleuren, is er een speciale plaats voorzien
voor de intensiteit die hij linkt aan een persoonlijke passie. Zo zegt hij over de
kleur « souvent terrible » van Catlin, die voornamelijk portretten maakte van
indianen uit de noord-en middenamerikaanse prairies:
J'ai eu longtemps devant ma fenêtre un cabaret mi-parti de vert et de rouge crus, qui étaient pour mes yeux une douleur délicieuse.81
en, nog steeds over Catlin:
79 Baudelaire, Ch., Curiosités esthétiques, Salon de 1846,( Qu’est-ce que le romantisme?) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p.879
80 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (L’homme-Dieu) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 375
81 Baudelaire, Ch., Curiosités esthétiques, Salon de 1846,(De la couleur) in: Oeuvres complètes, texte
établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois,
Paris, Gallimard, 1961, p.883
35
Quant à la couleur, elle a quelque chose de mystérieux qui me plaît plus que je ne saurais dire. Le rouge, la couleur du sang, la couleur de la vie, abondait tellement dans ce sombre musée, que c'était une ivresse; quant aux paysages – montagnes boisées, savanes immenses, rivières désertes – ils étaient monotonement, éternellement verts; le rouge,cette couleur si obscure, si épaisse, plus difficile à pénétrer que les yeux d'un serpent, - le vert, cette couleur calme et gaie et souriante de la nature, je les retrouve chantant leur antithèse mélodique jusque sur le visage de ces deux héros.82
Een tweede effect dat Baudelaire toelicht, zijn de correspondenties en de analogiën
waarmee hasjiesj de gedrogeerde om de oren slaat, en waardoor het eerste het
beste voorwerp waar men zijn oog op laat vallen vervuld wordt van spiritualiteit.
De gedrogeerde, in deze mysterieuse geestesgesteldheid, ontwart de diepgang van
het leven en de vele problemen die hiermee gepaard gaan.
Cependant se développe cet état mystérieux et temporaire de l'esprit, où la profondeur de la vie, hérissée de ses problèmes multiples, se révèle tout entière dans le spectacle, si naturel et si trivial qu'il soit, qu'on a sous les yeux, -où le premier objet venu devient symbole parlant. Fourier et Swedenborg, l'un avec ses analogies, l'autre avec ses correspondances, se sont incarnés dans le végétal et l'animal qui tombent sous votre regard, et au lieu d'enseigner par la voix, ils vous endoctrinent par la forme et la couleur. L'intelligence de l'allégorie prend en vous des proportions à vous-mémé inconnu; nous noterons en passant que l'allégorie, ce genre si spirituel, que les peintres maladroits nous ont accoutumés à mépriser, mais qui est vraiment l'une des formes primitives et les plus naturelles de la poésie, reprend sa domination légitime dans l'intelligence illuminée par l'ivresse. Le hachisch s'étend alors sur toute la vie comme un vernis magique; il la colore en solennité et en éclaire toute la profondeur.83
Eens te meer schijnt Baudelaire ook zijn minimaliseringen van de hasjiesjroes, die
hij in het voorgaande hoofdstuk had gemaakt, uit het oog te zijn verloren. Hij had
het onderscheid gemaakt tussen de onbelangrijke natuurlijke droom, die zijn
bestaansreden uit de werkelijkheid haalt, en de fascinerende hiëroglifische droom,
die absurd en leerrijk is. Nu echter lijkt hij de twee te vermengen: de visioenen
komen voort uit « le spectacle, si naturel et si trivial qu'il soit, qu'on a sous les yeux»,
maar « la profondeur de la vie, hérissée de ses problèmes multiples se révèle tout
82 Baudelaire, Ch., Curiosités esthétiques, Salon de 1846,(De quelques coloristes) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 904
83 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (L’homme-Dieu) in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p.376
36
entière ». Het eerste het beste voorwerp waar men zijn oog op laat rusten wordt
vervuld van symboliek, en de theorieën van Fourier en Swedenborg, respectievelijk
over analogieën en correspondenties worden duidelijk. Hasjiesj levert dus geen
oplossingen voor de vele problemen, maar toont het leven in al zijn complexiteit,
en juist daarom is de roes zo openbarend.
Dit wonderbaarlijke effect is natuurlijk grotendeels toe te schrijven aan de
synesthetische ervaringen, waarover Baudelaire in het Salon de 1846 schrijft. Na
zijn uiteenzettingen over het belang van de harmonie et de melodie van kleuren,
besluit hij met een citaat uit E.T.A Hoffmann's Kreisleriana, dat, zoals hij zelf zegt
« exprime parfaitement mon idée...»:84
Ce n'est pas seulement en rêve, et dans le léger délire qui précède le sommeil, c'est encore éveillé, lorsque j'entends de la musique, que je trouve une analogie et une réunion intime entre les couleurs, les sons et les parfums. Il me semble que toutes ces choses ont été engendrées par un même rayon de lumière, et qu'elles doivent se réunir dans un merveilleux concert. L'odeur des soucis bruns et rouges produit surtout un effet sur ma personne. Elle me fait tomber dans une profonde rêverie, et j'entends alors comme dans le lointain les sons graves et profonds du hautbois.85
Van omstreeks dezelfde periode (niet toevallig de periode van zijn
hasjiesjexperimenten) dateert ook het bekende sonnet uit Les Fleurs du Mal,
getiteld Correspondances:
La nature est un temple où de vivants piliers Laissent parfois sortir de confuses paroles; L'homme y passe à travers des forêts de symboles Qui l'observent avec des regards familiers
Comme de long échos qui de loin se confondent Dans une ténébreuse et profonde unité, Vaste comme la nuit et la clarté, Les parfums, les couleurs et les sons se répondent.
Il est des parfums frais comme des chairs d'enfants, Doux comme les hautbois, verts comme les prairies, Et d'autres, corrompus, riches et triomphants, Ayant l'expansion des choses infinies, Comme l'ambre, le musc, le benjoin et l'encens,
84 Baudelaire, Ch., Curiosités esthétiques, Salon de 1846,(De la couleur) in: Oeuvres complètes, texte
établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois,
Paris, Gallimard, 1961., p. 884
85 Ibid., p. 884
37
Qui chantent les transports de l'esprit et des sens.86 We mogen natuurlijk ook niet vergeten welke belangrijke invloed het concept van
tijd en ruimte, en meerbepaald « l'accroissement monstrueux du temps et de
l'espace »87die de hasjiesjroes schijnt te veroorzaken, moet hebben gehad op het
oneindigheidsverlangen dat in elke mens aanwezig is, en waaraan drugs, zoals
eerder beschreven, zo gemakkelijk en goedkoop voldoening geven.
De indruk dat dit moet hebben nagelaten op een dichter die in een voortdurende
strijd verwikkeld was met de immer voortschrijdende tijd, getuige daarvan het
gedicht L'horloge, is onbeschrijflijk.
In het eerste deel van zijn postuum verschenen ―journaux intimes‖, Fusées, een
verzameling van gedachten en aforismen, kunnen we na een definitie van « le
surnaturel » die « comprend...intensité, sonorité, limpidité, vibrativité, profondeur et
retentissement dans l'espace et le temps. »88 de volgende passage lezen:
Il y a des moments de l'existence où le temps et l'étendue sont plus profonds, et le sentiment de l'existence immensément augmenté.89
Er zijn in deze context helemaal geen sporen van Baudelaire's druggebruik terug
te vinden, maar op dezelfde pagina kunnen we een gelijkaardige zin lezen, die,
zoals de lezer zal opmerken, wel kadert in de drugsthematiek. Daarenboven wordt
deze zin bijna letterlijk hernomen in het stukje over de ―correspondances‖ in Les
paradis artificiels.
Dans certains états de l'âme presque surnaturels, la profondeur de la vie se révèle tout entière dans le spectacle, si ordinaire qu'il soit, qu'on a sous les yeux. Il en devient le symbole.90
86 Baudelaire, Ch., Les Fleurs du Mal in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le
Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 11
87 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (L’homme-Dieu) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 377
88 Baudelaire, Ch., Fusées in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition
révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 1256
89 Ibid., p. 1256
90 Ibid., p. 1257
38
Dergelijke gelijkenissen zetten natuurlijk aan het denken. Hans Robert Jauss91 is
van mening dat Baudelaire zijn concept van het bovennatuurlijke ontwikkeld heeft
aan de hand van een analogie met de insifiëring van de perceptie onder invloed
van hasjiesj. Sibylle Bieker92poneert echter dat het waarschijnlijker is dat
Baudelaire de hasjiesjervaring geïnterpreteerd heeft aan de hand van esthetische
overtuigingen die reeds bij hem ontwikkeld waren. Milner beslecht het debat door
er op te wijzen dat het uiterst merkwaardig is dat er geen spoor is van een tekst
waarin Baudelaire zijn esthetische ideeën uitwerkt voor het Salon de 1846. Het is
immers uitgerekend deze periode waarin de dichter rechtstreeks en onrechtstreeks
in contact kwam met hasjiesj. Zonder te beweren dat drugs een directe invloed zijn
geweest, besluit hij dat ze toch een centrale rol hebben gespeeld in de
uitwerking van zijn ideeën « en lui fournissant une image idéale, hyperbolique et
complèxe de l'état poétique. »93
3.3.4 Invloed van drugs op creativiteit?
In dit hoofdstuk gaan we op zoek naar reminiscenties in de poëzie van
Baudelaire, maar eerst bekijken we welk antwoord hij zelf geeft op die vraag.
3.3.4.1 Baudelaire antwoordt, critici stellen in vraag
Want inderdaad, Baudelaire stelt zich dezelfde vraag, die zoals hij zegt, al vaak gesteld is:
Si encore, au prix de sa dignité, de son honnêteté et de son libre arbitre,
l'homme pouvait tirer du hachisch de grands bénéfices spirituels, en faire une espèce de machine à penser, un instrument fécond? C'est une
91 Jauss, H.R., Der literarisch Prozess des Modernismus von Rousseau bis Adorno, in: Studien zum
Epochenwendel der ästetischen Moderne, Frankfurt-am-Main, 1989, p. 91, Geciteerd in: Milner, M.,
L'imaginaire des drogues, Paris, Éditions Gallimard, 2000, p.142
92 Bieker, S., Die künstlichen Paradiese, in der französischen Literatur des 19. Jahrhunderts, Bonn,
Romantischer Verlag, 1992, Geciteerd in Milner, M., L'imaginaire des drogues, Paris, Éditions
Gallimard, 2000, p.142
93 Milner, M., L'imaginaire des drogues, Paris, Éditions Gallimard, 2000, p.142
39
question que j'ai souvent entendu poser, et j'y réponds.94
Hij vindt het alvast geen domme vraag, en na te hebben herhaald dat « le
hachisch ne révèle à l'individu que l'individu lui-même », geeft hij toe dat dit
individu « est cubé et poussé à l'extrême » en dat, aangezien men zich na de
ontsporing de opgedane impressies herinnert, « l'espérance de ces
utilitaires ne paraît pas au premier aspect tout à fait dénuée de raison. »95 Op het
eerste zicht, want hij voegt er meteen aan toe dat roesgedachten vaak niet zo
briljant zijn als ze onder invloed lijken. Dit heeft te maken met de rusteloosheid en
de opwinding die hasjiesj veroorzaakt en tevens met de gretigheid waarmee de
geest zich op die gedachten werpt. Daarenboven, zo zegt Baudelaire, zelfs wanneer
we zouden toegeven dat hasjiesj ons zegent met genialiteit, of die althans doet
toenemen, dan kunnen we er nog altijd geen profijt uithalen. Het is immers eigen
aan hasjiesj de wilskracht fel te verminderen: « L'imagination sans la faculté d'en
profiter. »96 Drugs doen beloftes die ze niet kunnen nakomen, en laten de dichter
niet toe te profiteren van de beleefde ervaringen. Een dichter die daarenboven
reeds gedegouteerd was van zijn eigen uitstelgedrag; het volstaat hier zijn
briefwisseling en dagboeken te doorbladeren, of zoals eerder vermeld, de vele
gedichten waarin de alles verterende tijd in schril contrast staat met de menselijke
procrastinatiedrang. Ook in Les paradis artificiels beschrijft hij de wanhoop die
hieruit voortvloeit:
Horrible situation! Avoir l'esprit fourmillant d'idées et ne plus pouvoir
franchir le pont qui sépare les campagnes imaginaires de la rêverie des moissons positives de l'action! Si celui qui me lit maintenant a connu les nécessités de la production, je n'ai pas besoin de lui décrire le désespoir
d'un noble esprit, clairvoyant, habile, luttant contre cette damnation d'un genre si particulier. Abominable enchantement! Tout ce que j'ai dit sur
l'amoindrissement de la volonté dans mon étude sur le hachisch est applicable à l'opium. Répondre à des lettres? Travail gigantesque, remis d'heure en heure, de jour en jour, de mois en mois. Affaires d'argent?
Harassante puérilité. L'économie domestique est alors plus négligée que l'économie politique. Si un cerveau débilité par l'opium était tout entier
94 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Morale) in: Oeuvres complètes, texte
établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois,
Paris, Gallimard, 1961, p.385
95 Ibid., p. 385
96 Ibid., p. 386
40
débilité, si, pour me servir d'une ignoble locution, il était totalement abruti,
le mal serait évidemment moins grand, ou du moins plus tolérable. Mais un mangeur d'opium ne perd aucune de ses aspirations morales; il voit le devoir, il l'aime; il veut remplir toutes les conditions du possible, mais sa
puissance d'exécution n'est plus à la hauteur de sa conception. Exécuter? Que dis-je? Peut-il même essayer? C'est le poids d'un cauchemar écrasant
toute la volonté.97
Baudelaire maakt hier ongetwijfeld een sterk punt, en in het merendeel van de
gevallen zal zijn gelijk bewezen worden. Wie echter de lyrische paragrafen uit
L'homme Dieu, die we eerder besproken en geciteerd hebben, gelezen heeft, zal
gaan twijfelen aan de oprechtheid en de geloofwaardigheid van zijn pleidooi. We
moeten dus gaan kijken in de poëzie van Baudelaire om te zien of hij zich aan
deze deontologie gehouden heeft.
3.3.4.2 Invloeden in de poëzie van Baudelaire
Is Baudelaire, als dichter, zelf trouw gebleven aan de deontologie van Les paradis
artificiels? We kunnen ons immers inbeelden hoe moeilijk het moet zijn geweest
voor iemand als Baudelaire te wachten op die zeldzame dagen « où l'homme
s'éveille avec un génie jeune et vigoureux ».98 Dagen waarvan de komst niet
bespoedigd wordt door een productieve ascetische levensstijl, zoals hij ons aan
het einde probeert te overtuigen. In het eerste deel schreef Baudelaire immers het
volgende, nog maar eens in tegenspraak met zichzelf:
Il est certain qu'une élévation constante de l'esprit, une tension des forces spirituelles vers le ciel, serait le régime le plus propre à créer cette santé morale, si éclatante et si glorieuse; mais en vertu de quelle loi absurde se
manifeste-t-elle parfois après de coupables orgies de l'imagination, après un abus sophistique de la raison, qui est à son usage honnête et raisonnable ce
que les tours de dislocation sont à la saine gymnastique.99
97 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Un mangeur d’opium ,(Les tortures de l’opium) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 425
98 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels,Le poème du hachisch ,(Le goût de l’infini) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 347
99 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels,Le poème du hachisch ,(Le goût de l’infini) in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
41
Toch lijkt dit het geval te zijn geweest. Er zijn immers weinig of geen bewijzen te
vinden van het feit dat Baudelaire zijn toevlucht zou gezocht hebben tot drugs om
zijn creativiteit te verhogen. Natuurlijk kunnen we wel stellen dat hij van de
effecten zal geprofiteerd hebben na het middel te hebben gebruikt omwille van de
pijnstillende werking. Desalniettemin - en wie de poëzie van Baudelaire kent,
oppert het waarschijnlijk al een hele tijd - is er noch in Les Fleurs du Mal noch in
Le Spleen de Paris sprake van euforische dromen. Integendeel. Critici zoals
Emmanuel J. Mickel en Teruo Inoué, die in het oeuvre van Baudelaire op zoek zijn
gegaan naar sporen van druggebruik, zijn dan ook van een weinig vruchtbare reis
teruggekomen. Wel krijgt de opium meerdere vermeldingen in beide dichtbundels.
In een van de préfaces van Les Fleurs du Mal bestempelt Baudelaire zichzelf als de
voorzanger van de wellusten van opium, zij het echter om zijn doorgedreven
ontsnappingsdrang te staven:
J'aspire à un repos absolu et à une nuit continue. Chantre des voluptés
folles du vin et de l'opium, je n'ai soif que d'une liqueur inconnue sur la terre, et que la pharmaceutique céleste elle-même ne pourrait pas m'offrir; d'une liqueur qui ne contiendrait ni la vitalité, ni la mort, ni l'excitation, ni le
néant. Ne rien savoir, ne rien enseigner, ne rien vouloir, ne rien sentir, dormir et encore dormir, tel est aujourd'hui mon unique voeu. Voeu infâme
et dégoûtant, mais sincère.100
In Le Poison, Le Voyage, Sed non satiata, Un hémisphère dans une chevelure en
L'invitation au voyage wordt opium telkens letterlijk vermeld, maar nergens lijkt de
drug een invloed gehad te hebben op de gedichten. Nergens, behalve in het
prozagedicht La chambre double uit de bundel Le Spleen de Paris. De tekst bestaat
uit twee delen: het eerste deel is het relaas van een droom die veel kenmerken
gemeenschappelijk heeft met die van een roes: zo beschrijft hij een gelukzaligheid
waar het aardse leven, zelfs in zijn meest mooie momenten, niet kan aan tippen;
O béatitude! Ce que nous nommons généralement la vie, même dans son
expansion la plus heureuse, n'a rien de commun avec cette vie suprême dont j'ai maintenant connaissance et que je savoure minute par minute,
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 347
100 Baudelaire, Ch., Les Fleurs du mal in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le
Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 189
42
seconde par seconde!101
en die het tijdsbesef, waar Baudelaire zo gevoelig voor was, volledig opschort:
Non! Il n'est plus de minutes, il n'est plus de secondes! Le temps a disparu;
c'est l'Eternité qui règne, une éternité de délices!102
Ook de synesthésieën ontbreken niet:
Les meubles ont des formes allongées, prostrées, alanguies. Les meubles ont l'air de rêver; on les dirait doués d'une vie somnambulique, comme le végétal
et le minéral. Les étoffes parlent une langue muette, comme les fleurs, comme les ciels, comme les soleils couchants.103
Het tweede deel van de tekst begint wanneer de droom abrupt onderbroken wordt
door geklop op de deur, en de dichter terug geconfronteerd wordt met de harde
realiteit. Slechts één object in de kamer slaagt er nu nog in zijn aandacht te
trekken... de laudanumfles.
Dans ce monde étroit, mais si plein de dégoût, un seul objet connu me
sourit: la fiole de laudanum; une vieille et terrible amie; comme toutes les amies, hélas! Féconde en caresses et en traîtrises.104
De invloed van drugs op de poëzie van Baudelaire, hoewel ontegensprekelijk
aanwezig in La chambre double, lijkt dus vrij beperkt te zijn geweest. Maar
misschien moeten we hier toch nog één kenmerk van druggebruik aankaarten.
Baudelaire sprak in Les paradis artificiels over « une grande langueur » die volgt op
een roeservaring en in het hoofdstuk Morale definieert hij deze term:
Mais le lendemain! Le terrible lendemain! Tous les organes relâchés, fatigués, les titillantes envies de pleurer, l'impossibilité de s'appliquer à un
travail suivi, vous enseignent cruellement que vous avez joué un jeu
101 Baudelaire, Ch., Petits poèmes en prose, La chambre double in: Oeuvres complètes, texte établi et
annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris,
Gallimard, 1961, p. 234
102 Ibid., p. 234
103 Ibid., pp. 233-234
104 Ibid., p. 235
43
défendu. La hideuse nature, dépouillée de son illumination de la veille,
ressemble aux mélancoliques débris d'une fête. La volonté surtout est attaquée, de toutes les facultés la plus précieuse.105
Ook in het eerste hoofdstuk had hij het over « jouissances morbides que peuvent
engendrer ces drogues » en de « châtiments inévitables qui résultent de leur usage
prolongé ».106
Inderdaad, Baudelaire voelde aan waar we vandaag de dag veel beter
wetenschappelijk over geïnformeerd zijn: drugs kunnen een belangrijke rol spelen
in het veroorzaken van depressies. Wanneer de drugs zijn uitgewerkt, zal de
gebruiker altijd onderhevig zijn aan, zij het beperkt in tijd, angsten, paranoia,
huilbuien,... Vaak echter, en zeker in geval van langdurig gebruik zoals bij
Baudelaire, kan er zich een klinische depressie ontwikkelen.
Dr Adrian Lloyd, psychiater, schrijft het volgende in zijn tekst over de link tussen
drugs en depressie:
Depression and recreational drug use are both common and can occur
together purely by chance as individual problems. More often, however, there is an interaction between the two and this can take several forms:
* a person may be suffering from depressive symptoms and take drugs in the hope of gaining some relief(...) Ultimately, though, they will make the
problem worse.
* depressive symptoms may develop as a direct result of taking drugs, or as
part of withdrawal symptoms when drug-taking stops. (Low mood in withdrawal may be brief and self-limiting, but sometimes it can lead to a
serious, prolonged depressive illness.)
* a person may take drugs to 'escape' from a problem during a particularly
stressful time in their life; this stress may also be the trigger for an episode of depression.
* heavy drug use can lead to major financial problems, difficulties with
105 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Morale) in: Oeuvres complètes,
texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois,
Paris, Gallimard, 1961, p. 383
106 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Le goût de l’infini ) in: Oeuvres
complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par
Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 349
44
relationships or trouble with the law. A person taking recreational drugs is
likely to have more of these pressures, which may trigger depression.107
Elk van deze statements is met het grootste gemak toepasbaar op Baudelaire.
Laten we bij wijze van voorbeeld nog eens kijken naar La chambre double. Wanneer
de droom wordt onderbroken schrijft Baudelaire een paragraaf die grappig genoeg
heel veel gelijkenissen vertoont met de laatste stelling:
C'est un huissier qui vient me torturer au nom de la loi; une infâme concubine qui vient crier misère et ajouter les trivialités de sa vie aux douleurs de la mienne; ou bien le saute-ruisseau d'un directeur de journal
qui réclame la suite du manuscrit.108
Ook Alethea Hayter wijdt een paragraaf aan de horror die
ontwenningsverschijnselen met zich meebrengen na een langdurig gebruik van
opium:
This early phase of addiction, with its baseless euphoria and selfconfidence,
begins to fade away in the darkness that is to follow.(...) The drug can no longer raise him above his normal level of happiness; but unless he goes on taking it, he falls excruciatingly far below his normal level, into a crater of
restless misery.109
Het zou dus wel eens heel goed kunnen dat deze stadia meer invloed hebben
gehad op de poëzie van Baudelaire, met zijn zwaarmoedigheid, pessimisme en
suïcidale neigingen. Zoals beschreven in de Situering is Baudelaire een
overgangsfiguur tussen de Romantiek en het Decadentisme. Het grote verschil
tussen de twee inzake druggebruik is dat de Decadenten overgaan tot het excessief
gebruiken van drugs om te ontsnappen aan hun « habitacle de fange », maar hun
―mal d'exister‖ en lijden hierdoor uiteindelijk alleen maar verergeren. Drugs als
troost en als sleutel van de afgrond. Hemel of Hel, wat maakt het immers uit; de
dieperik induiken om er iets nieuws te vinden.
107 Lloyd, A., Drugs and depression, 2005, Internet:
http://www.netdoctor.co.uk/diseases/depression/drugsanddepression_000487.htm
108 Baudelaire, Ch., Petits poèmes en prose, La chambre double in: Oeuvres complètes, texte établi et
annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris,
Gallimard, 1961, p.234
109 Hayter, A., Opium and the Romantic Imagination, London, Faber & Faber, 1968, p.49
45
Verse-nous ton poison pour qu'il nous réconforte! Nous voulons, tant ce feu nous brûle le cerveau, Plonger au fond du gouffre.
Enfer ou Ciel, qu'importe? Au fond de l'Inconnu pour trouver du nouveau.110
Dit zou dus betekenen dat we hier een link leggen tussen drugs, geestesziekte en
creativiteit. Een associatie die vele sceptici de wenkbrauwen zal doen fronsen, maar
die niet zo vreemd is op het eerste gezicht misschien lijkt. Desalniettemin is een
woordje uitleg hier op zijn plaats.
3.3.4.3 Creativiteit, geestesziekte en drugs
3.3.4.3.1 Creativiteit
Wanneer we de creatio-idee gaan onderzoeken, merken we al snel op dat dit
concept doorheen de eeuwen gebalanceerd heeft tussen twee tradities: de
rationalistisch-empirische en de romantisch-idealistische.
In de rationalistische traditie, vertegenwoordigd door Aristoteles, de Middeleeuwen
en de Verlichting, werd vooral voorzichtig en soms zelfs smalend omgesprongen met
ideeën omtrent de verbeelding. De idealistische traditie, gerepresenteerd door Plato,
het Neoplatonisme en de Romantiek, kende haar daarentegen een goddelijk statuut
toe.111
Aristoteles probeerde het creativiteitsproces, zoals hij dat doet voor alle menselijke
processen, op een wetenschappelijke manier te verklaren en verwierp nadrukkelijk
elke bovennatuurlijke inslag. In Problema XXX.1, vertaald en toegelicht door Philip
van der Eijk in het boekje Over Melancholie112, is er dan ook op geen enkel moment
sprake van goddelijke invloeden of muzes. De filosoof linkt creativiteit aan het
klassieke hippocratische schema van de vier sappen, waarbij dan vooral zwarte gal
110 Baudelaire, Ch., Les Fleurs du Mal in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le
Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 127
111 Vermeir, K., Gekke dichters; over verbeelding, waanzin en creativiteit, in: Deus ex Machina vol 28
issue 108, Vlaams Fonds voor literatuur, 2004, p. 77
112 Aristoteles, Over melancholie, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Philip
Van Der Eijk, Groningen, Historische uitgeverij, 2001
46
een fundamentele rol zou spelen. Deze rationalistische benadering werd voortgezet
tot in de late Renaissance en realisme bleef gedurende lange tijd de norm. Creatief
waren diegenen die er in slaagden de gevestigde meesters te imiteren en de natuur
nauwkeurig weer te geven door opleiding en oefening. Daarenboven werd de
fantasie aanzien als een gevaarlijk fenomeen dat door de rede moest onderdrukt
worden. Zo valt Malebranche in zijn werk De la recherche de la vérité schrijvers aan
die te begeesterd schrijven en ten gevolge daarvan de wereld op foutieve wijze
schetsen.113 Ook in de achttiende eeuw werd de nadruk gelegd op rationaliteit, en
gedurende de twinstigste eeuw legden modernistische dichters zoals Baudelaire en
Mallarmé de nadruk op bewuste en emotieloze redactie.
De romantische traditie, die de nadruk legt op inspiratie, werd gestart door Plato.
Hij is ervan overtuigd dat de kunstenaar gedurende het creatieve proces buiten zijn
geest treedt en onderhevig is aan een «divine madness» of «enthousiasmos», die
Socrates in Phaedrus als volgt beschreef:
Madness, provided as it comes as the gift of heaven, is the channel by which we receive the greatest blessings. The men of old who gave things their names saw no disgrace or reproach in madness; otherwise they would not have
connected it with the name of the noblest of all arts, the art of discerning the future, and called it the manic art. So according to the evidence provided by
our ancestors madness is a nobler thing than sober sense. Madness comes from God, whereas sober sense is merely human.114
In de Romantiek, die zich hevig afzette tegen het rationalisme, kende deze opvatting
haar hoogtepunt. De romantici waren ervan overtuigd dat inspiratie irrationeel was
en dat rationaliteit de creatieve processen zou onderbreken. Daarenboven
bevestigden ook zij dat de kunstenaar zijn verbeelding de vrije loop moest laten, om
als het ware buiten zichzelf te treden en tot nieuwe inzichten te komen. Dit was
echter niet geheel zonder gevaren, want de grens tussen genialiteit en waanzin
bleek flinterdun te zijn. Desalniettemin maken de meeste teksten die het concept
113 Vermeir, K., Gekke dichters; over verbeelding, waanzin en creativiteit, in: Deus ex Machina vol 28
issue 108, Vlaams Fonds voor literatuur, 2004, p. 76
114 Plato, Phaedrus and the Seventh and Eight Letters, trans. Walter Hamilton, Middlesex, England:
Penguin, 1974, pp. 46-47. Geciteerd in: Jamison, K.R., Touched with Fire; Manic-depressive illness
and the artistic temperament, New York, Free press paperbacks, 1993, p. 51
47
creativiteit behandelen een synthese van deze twee eenzijdige extremen, waarbij
zowel inspiratie als discipline een gelijkwaardige rol spelen. Koen Vermeir, in zijn
essay Gekke dichters; over verbeelding, waanzin en creativiteit, definieert creativiteit
als een paradox:
Creativiteit zelf is paradoxaal, ik zou haar willen karakteriseren als de vereniging van twee tegengestelden, vrijheid (verbeelding) en discipline (rede), waarbij geen van beide de overhand mag krijgen, anders wordt het vuur van
de creativiteit gedoofd.115
3.3.4.3.2 Creativiteit en geestesziekte: manisch-depressiviteit
Zoals de lezer al heeft opgemerkt, wordt creativiteit vaak geassocieerd met waanzin.
Griekse filosofen beschreven al hoe de verbeelding zowel kon leiden tot kunst als tot
waanideeën.
Plato sprak over enthousiasmos (heilige waanzin), maar dacht hierbij echter niet
aan geestesziekte. Het was Aristoteles die voor het eerst de aanstoot gaf tot een link
in zijn Problema XXX.1, of de «monografie van de zwarte gal». Daar opent hij met de
volgende opmerkelijke vaststelling, die inspiratie en melancholie linkt:
Waardoor komt het dat alle mannen die uitzonderlijk zijn geweest in de wijsbegeerte of de politiek of de literatuur of de kunsten, melancholici blijken
te zijn?116
Wel moet opgemerkt worden dat, hoewel de melancholici als abnormaal worden
beschouwd, de tekst als doel heeft hun mogelijkheden tot uitzonderlijke prestaties
in de verf te zetten. Zoals eerder vermeld grijpt Aristoteles naar het
verklaringsmodel van de vier sappen en leidt een juist evenwicht tot de
merkwaardige verdiensten van de melancholicus. Een verstoorde balans kan echter
leiden tot ernstige problemen, en volgens Philip Van Der Eijk toont de beschrijving
van deze complicaties niet te verwaarlozen overeenkomsten met het manisch- 115 Vermeir, K., Gekke dichters; over verbeelding, waanzin en creativiteit, in: Deus ex Machina vol 28
issue 108, Vlaams Fonds voor literatuur, 2004, p. 76
116 Aristoteles, Over melancholie, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Philip Van Der
Eijk, Groningen, Historische uitgeverij, 2001, p. 28
48
depressieve ziektebeeld.117
Ook vandaag wordt deze link nog onderzocht en wetenschappelijk onderbouwd. Zo
schreef professor in de psychiatrie Kay Redfield Jamison in 1993 het boek Touched
with Fire; Manic-depressive illness and the artistic temperament, waarin ze het
irrationele gedrag van bepaalde kunstenaars koppelt aan geestesziekte, en
meerbepaald aan manisch-depressiviteit. In de bijlage van het boek vinden we een
duizelingwekkende lijst van kunstenaars die aan deze stemmingsstoornis geleden
hebben. Dr. Jamison toetst haar theorie aan de hand van verschillende soorten
studies. In een eerste deel doet ze een biografische studie waarin ze aan de hand
van brieven, autobiografische fragmenten en het oeuvre van onder meer Edgar
Allen Poe, Vincent Van Gogh, Lord Byron en Robert Schumann de intense laagtes
en hoogtes die deze kunstenaars te verduren kregen, documenteert. In een tweede
deel onderneemt ze een neuropsychologische studie waar ze in de eerste plaats de
gelijkenissen aantoont tussen de verslagen van de kunstenaars en de symptomen
van manisch-depressiviteit. Vervolgens komt ze op de proppen met cijfers die
duidelijk aantonen dat manisch-depressiviteit onder kunstenaars, en dan vooral
onder schrijvers, absurde proporties aanneemt in verhouding tot de aanwezigheid
van de ziekte bij de globale populatie:
Biographical studies, as well as investigations conducted on living writers and artists, show a remarkable and consistent increase in rates of suicide,
depression and manic-depressive illness in these highly creative groups. (…) It can be seen that artistic groups, when compared with the expected rates for suicide and mood disorders in the general population, demonstrate up to
18 times the suicide rate, eight to ten times the rate of major depressive illness, and ten to forty times the rate of manic-depressive illness and its
milder variants.118
Wat is nu precies manisch-depressiviteit? Mensen die leiden aan deze ziekte zijn
onderhevig aan ernstige stemmingswisselingen die gaan van extreme euforie tot
diepe, zwartgallige melancholie met verschillende tussenfases. Depressiviteit brengt
een gevoel van hopeloosheid met zich mee en maakt de zieke vaak erg lethargisch.
De manische fase staat hiermee in schril contrast en wordt gekenmerkt door
117 Aristoteles, Over melancholie, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Philip Van Der
Eijk, Groningen, Historische uitgeverij, 2001, p. 16
118 Jamison, K.R., Touched with Fire; Manic-depressive illness and the artistic temperament, New
York, Free press paperbacks, 1993, p. 88
49
volgende kenmerken die we uit verschillende teksten extrageerden: (Jamison,
Aristoteles, Polet)
- Uitbundig gevoel van welbehagen
- Versnelde en grandioze associatieve gedachtegang waardoor een indruk van
tijdloosheid ontstaat
- Geïntensifieerd perceptueel bewustzijn ten gevolge van alertere zintuigen
- Ontbinding van het zelf die leidt tot non-identiteit
- Intensifiëring van emotionele belevenissen
- Wordt meestal gevolgd door depressie
Eén ding lijkt Jamison vrij duidelijk: de opgesomde fenomenen zijn ook uiterst
kenmerkend voor een creatieve gedachtegang zoals die maar al te vaak werd
beschreven door psychologen en schrijvers.119
Wat echter nog opvalt is dat deze karakteristieken makkelijk te herkennen zijn in
de beschrijvingen die Baudelaire ons geeft van een drugsroes. Zoals we hebben
kunnen lezen had ook hij het over een uitbundig gevoel van welbehagen. We hoeven
maar terug te denken aan La Chambre Double waarin hij heel opgewonden de
«béatitude» beschrijft die hem te beurt valt. De versnelde, associatieve gedachten
herinneren ons aan het rapsodische karakter van de roes; de grandiositeit aan het
Godsgevoel of aan de dromende vrouw die wordt aangekeken door «divinités
mythologiques». Voor een klein moment slaagde Baudelaire er zelfs in de tijd los te
laten en hij schreeuwde het dan ook intens geëmotioneerd uit in La Chambre
double: «Le temps a disparu, c’est l’éternité qui règne. Une éternité de délices! ». Voor
een voorbeeld van identiteitsverlies moet de lezer wachten op Rimbaud, die zichzelf
een fabuleuze opera waant120. Ook de bijna onvermijdelijke depressie die volgt op
een manie valt de gedrogeerde te beurt. Zo definieerde Baudelaire na een roes de
natuur als afzichtelijk en had hij een onweerstaanbare drang om te huilen.
119 Jamison, K.R., Touched with Fire; Manic-depressive illness and the artistic temperament, New
York, Free press paperbacks, 1993, p. 105
120 Cf. infra p. 59
50
3.3.4.4 Besluit
Wat maakt nu precies dat manisch-depressiviteit en dus ook, zoals we net hebben
aangetoond, druggebruik, een ‗goede‘ voedingsbodem leveren voor creativiteit?
Vele schrijvers zijn het erover eens dat de melancholie van essentieel belang is,
omdat ze een beter zicht geeft op menselijke moeilijkheden en emoties. Jamison
voegt daaraan toe dat de rol van de manische fases niet onderschat mag worden, en
dat voornamelijk de wisselwerking tussen de twee cruciaal is. Koen Vermeir
definieerde creativiteit, zoals we gezien hebben, als de vereniging van twee
tegengestelden: vrijheid (verbeelding) en discipline (rede). Jamison beschrijft de
interactie tussen de manische fase en depressiviteit als volgt:
Hypomania and mania often generate ideas and associations, propel contact with life and other people, induce frenzied energies and enthusiasms, and
cast an ecstatic, rather cosmic hue over life. Melancholia on the other hand, tends to force a slower pace, cools the ardor, and puts into perspective the
thoughts, observations and feelings generated during more enthusiastic moments. Mild depression can act as ballast; it can also serve a critical editorial role for work produced in more fevered states. Depression prunes
and sculpts; it also ruminates and ponders and, ultimately, subdues and focuses thought. It allows structuring, at a detailed level, of the more
expansive patterns woven during hypomania.121
121 Jamison, K.R., Touched with Fire; Manic-depressive illness and the artistic temperament, New
York, Free press paperbacks, 1993, p. 118
51
4. Arthur Rimbaud
4.1 Druggebruik
Ook Rimbaud is een van die poètes maudits die bekend staat om zijn drank- (vooral
absint) en druggebruik (hasjiesj en opium). Wat betreft zijn alcoholconsumptie
weten we uit verschillende getuigenissen dat die aanleunde bij het buitensporige.
Zo schrijft bijvoorbeeld de schilder Louis Forain het volgende over de twee maanden
dat hij samenwoonde met Rimbaud:
J'ai logé deux mois avec lui, rue Campagne-Première, dans un taudis épouvantable; ça lui convenait, ça lui plaisait, il était si sale. Nous n'avions qu'un lit, lui couchait sur les ressorts et moi par terre sur le matelas. Nous
avions un pot à eau grand comme un verre, presque trop grand pour lui (...) Il buvait de l'absinthe et de formidable façon. Verlaine venait le chercher et
tous deux me méprisaient parce que je ne les suivais pas.122
Zijn druggebruik, daarentegen, is in veel mindere mate gedocumenteerd. We
beschikken over slechts één getuigenis waaruit duidelijk blijkt dat Rimbaud met
hasjiesj heeft geëxperimenteerd. Deze vinden we terug in de geschriften van Ernest
Delahaye. Hij vertelt over een bezoek die hij, in Verlaine's gezelschap, bracht aan
Rimbaud ergens in november 1871.
Rimbaud dormait sur une banquette. Il se réveilla à notre arrivée, se frotta
les yeux en faisant la grimace, nous dit qu'il avait pris du hachisch. « Et alors?... demanda Verlaine.- Alors, rien du tout... des lunes blanches, des lunes noires qui se poursuivaient... » C'est-à- dire que la drogue fameuse lui
avait brouillé l'estomac, donné le vertige, de la prostration: un « paradis artificiel » exactement raté. Je lui conseillai de prendre l'air. Nous sortîmes
tous deux; il était assez somnolent, se ranima cependant pour me montrer des éraflures encore fraîches aux angles de la maison qui avaient subi les fusillades de la Commune, et, avec un sourire amusé: « Des balles...des
balles...des balles!123
Volgens Milner gaat het hier om een allereerste hasjiesjervaring, en wel om de
122 Gimpel, Journal d'un collectionneur marchand de tableaux, Paris, 1963, p. 342 123 Delahaye, Ernest, Souvenirs familiers à propos de Rimbaud, Messein, 1925, p. 162
52
volgende redenen: Het lijkt eerst en vooral heel onwaarschijnlijk dat Rimbaud in
zijn geboortedorp Charleville zou hebben kunnen kennismaken met hasjiesj.
Daarenboven is zijn reactie van ontgoocheling heel courant bij een eerste
experiment en onthult de vraag van Verlaine diens nieuwsgierigheid over het eerste
contact van zijn creatieve vriend.
4.2 De zienersbrieven
De belangrijkste vraag die we ons kunnen stellen, en waar vele critici zich het
hoofd op hebben gebroken, is welke invloed de hasjiesjexperimenten hebben
gehad op het ―voyant‖-project van Rimbaud. Deze ontwikkeling van een nieuwe
poetica doet hij in de beroemde zienerbrieven van 13 en 15 mei 1871 aan
respectievelijk zijn professor Georges Izambard en zijn vriend Paul Demeny uit
de doeken. Aangezien hij op het moment dat hij deze brieven schreef
hoogstwaarschijnlijk nog niet in contact was gekomen met hasjiesj, kan het
interessant zijn te kijken hoe hij dit project verwoordde en hoe hij het
uiteindelijk tot uiting bracht in de dichtbundels Une Saison en enfer en
Illuminations.
4.2.1 Se faire voyant par encrapulement
In de eerste zienerbrief, die aan Georges Izambard, is er voor de eerste maal
sprake over het ―voyant‖ worden door middel van de ontregeling van alle
zintuigen. De dichter wil dus ziener worden, het onbekende ontdekken door
zichzelf zoveel mogelijk te marginaliseren. Wat nu juist de link is tussen dit
zelfbederf en het zienerproject kan hij ons, in deze brief althans, niet uitleggen.
Je me fais cyniquement entretenir, je déterre d'anciens imbéciles de collège: tout ce que je puis inventer de bête, de sale, de mauvais, en action
et en paroles, je le leur livre (...) Maintenant, je m'encrapule le plus possible. Pourquoi? Je veux être poète, et je travaille à me rendre voyant: vous ne comprendrez pas du tout, et je ne saurais presque vous expliquer.
Il s'agit d'arriver à l'inconnu par le dérèglement de tous les sens. Les souffrances sont énormes, mais il faut être fort, être né poète, et je me
suis reconnu poète.124 124 Rimbaud, A., Lettre à Georges Izambard du 13 mai 1871 in: Oeuvres complètes, Edition établie,
présentée et annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, pp. 248- 249
53
In de tweede brief, aan Paul Demeny, wordt het project veel beter uitgewerkt
en wordt er ons verteld waaruit deze uiterst pijnlijke marginalisering moet
bestaan:
Le poète se fait voyant par un long, immense et raisonné dérèglement de
tous les sens. Toutes les formes d'amour, de souffrance, de folie; il cherche lui-même, il épuise en lui tous les poisons, pour n'en garder que les quintessences. Ineffable torture où il a besoin de toute la foi, de toute la
force surhumaine, où il devient entre tous le grand malade, le grand criminel, le grand maudit,- et le suprême Savant! -Car il arrive à l'inconnu!
Puisqu'il a cultivé son âme, déjà riche, plus qu'aucun! Il arrive à l'inconnu, et quand, affolé, il finirait par perdre l'intelligence de ses visions, il les a vues! Qu'il crève dans son bondissement par les choses inouïes et
innombrables: viendront d'autres horribles travailleurs; ils commenceront par les horizons où l'autre s'est affaissé!125
Door zichzelf bloot te stellen aan alle vormen van liefde, lijden en waanzin, een
uiterst zware marteling, zal hij uiteindelijk zo ziekelijk worden dat hij onbekende
gebieden zal betreden door middel van visioenen. Dat hij hier uiteindelijk gek van
zal worden, en misschien zelfs zijn visioenen niet meer zal kunnen ontcijferen,
maakt hem niet uit. Hij heeft ze gezien en zal « le suprême Savant » zijn.
Het is van belang dat we de te enthousiaste lezer duidelijk maken dat, hoewel hij
het heeft over de ontregeling van alle zintuigen, er in de brieven geen sprake is
over de rol die drugs zou kunnen spelen in dit gestoorde project. De enige zin die
ons zou kunnen laten twijfelen - « il épuise en lui tous les poisons, pour n'en
garder que les quintessences - wordt door Milner en Godderis ontkracht (met
argumenten die niet altijd even overtuigend zijn).
Vooreerst begint het woord « poison », dat ten tijde van Baudelaire werd gebruikt
om te verwijzen naar drugs naar het einde van de negentiende eeuw toe die
connotatie te verliezen. Daarenboven zou het als een Baudelairiaanse metafoor
moeten worden opgevat waarbij Milner denkt aan de epiloog van Les Fleurs du
Mal, hoewel, zoals hij zelf zegt, Rimbaud die tekst onmogelijk kan gekend hebben.
Car j'ai de chaque chose extrait la quintessence,
125 Rimbaud, A., Lettre à Paul Demeny du 15 mai 1871 in: Oeuvres complètes, Edition établie,
présentée et annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, p. 251
54
Tu m'as donné ta boue et j'en ai fait de l'or.126
Zoals we reeds hebben gezegd zijn deze argumenten niet bijzonder overtuigend, maar
het tegendeel bewijzen, dat er wel sprake is van drugs, zou nog veel moeilijker, zoniet
onmogelijk zijn. Hun mening wat betreft de waanzin is overtuigender. Er zijn geen
bewijzen dat de « folie » waarvan sprake is in de brief iets te maken zou hebben met «
de toestand van psychose » die de druggebruiker te beurt valt. Volgens Milner en
Godderis zal Rimbaud genoeg gehad hebben aan zijn lectuur van E.T.A Hoffmann en
van Edgar Allen Poe om zijn geest tot de waanzin te willen drijven.
4.2.2 Taalexperimenten en woordhallucinatie
Een andere zeer belangrijke component van zijn poetica, die niet in de brief aan
Izambard, maar wel in die aan Demeny aan bod komt, zijn de taalexperimenten.
Deze experimenten mogen we zeker niet uit het oog mogen verliezen wanneer we
Rimbaud's soms verregaande absurdisme willen opvatten als een drugservaring:
Il (le poète) devra faire sentir, palper, écouter ses inventions; si ce qu'il rapporte de là-bas a forme, il donne forme si c'est informe, il donne de l'informe. Trouver une langue;(...)
Cette langue sera de l'âme pour l'âme, résumant tout, parfums, sons, couleurs, de la pensée
accrochant la pensée et tirant.127
Het is dus de bedoeling een taal te ontwikkelen die de boodschappen uit het « là-
bas », waar het « inconnu » zich bevindt, op een adequate manier zou kunnen
weergeven. In een getuigenis van zijn vriend Ernest Delahaye lezen we dat die taal
woorden uit vreemde talen zal bevatten en zelfs neologismen indien Rimbaud dit
nodig zou achten.
Pour obtenir ce langage poétique qui s'adressera à tous les sens, je prendrai
des mots aux langues savantes ou techniques, aux langues étrangères, si je
126 Baudelaire, Ch., Les Fleurs du Mal in: Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G.
Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 180 127 Rimbaud, A., Lettre à Paul Demeny du 15 mai 1871 in: Oeuvres complètes, Edition établie, présentée et annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, p. 255
55
puis; j'en créerai même au besoin. 128
Verder heeft Rimbaud het in Une Saison en enfer ook over hoe hij zich oefende in
de simpele hallucinatie en deze dan probeerde te verwoorden aan de hand van
woordhallucinaties. Alweer is dus voorzichtigheid geboden wanneer we een tekst
van Rimbaud willen opvatten als het relaas van een door drugs geïnduceerde roes:
Je m'habituai à l'hallucination simple: je voyais très franchement une mosquée à la place d'une usine, une école de tambours faite par des anges,
des calèches sur les routes du ciel, un salon au fond d'un lac; les monstres, les mystères; un titre de vaudeville dressait des épouvantes devant moi. Puis j'expliquai mes sophismes magiques avec l'hallucination des mots.129
Volgens Paul Claes, in zijn magistrale vertaling van zowel Une saison en enfer
als Illuminations, illustreren de gedichten die de brieven hier en daar
onderbreken niet de ideeën die Rimbaud uiteenzet.130 Milner en Godderis zijn
er echter van overtuigd dat de gedichten wel een specifieke toepassing zijn van
de nieuwe poetica. Zo zouden de gedichten Le coeur supplicié, Mes petites
Amoureuses en Accroupissements een voorbeeld zijn van de marginalisering,
terwijl Le chant de guerre parisien met al zijn woordspelingen en assonanties
duidelijk getuigen van een doorgedreven taalfixatie.
In elk geval, na al onze pogingen om duidelijk te maken dat er in de
zienerbrieven geen sprake is van drugs en na de taalexperimenten op de
voorgrond te hebben gebracht, lijkt het nu wel tijd geworden het thema van
deze verhandeling bij de brieven te betrekken. Hoewel hij dus ten tijde van de
zienerbrieven hoogstwaarschijnlijk nog niet met hasjiesj geexperimenteerd had
en waarschijnlijk niet aan drugs dacht toen hij sprak over de ontregeling van
alle zintuigen, lijkt het ons wel plausibel dat zijn eerste contacten met drugs
Rimbaud het een en ander hebben doen vermoeden. Zo zal het hem niet
ontgaan zijn hoe de drugs hem zouden kunnen helpen in zijn project om een
128 Delahaye, E., Souvenirs familiers à propos de Rimbaud, Messein, 1925 p. 58
129 Rimbaud, A., Une saison en enfer, Délires II, (Alchimie du verbe) in: Oeuvres complètes, Edition
établie, présentée et annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, p.108
130 Rimbaud, A., Gedichten, een seizoen in de hel, Illuminations; vertaald en toegelicht door Paul Claes, Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2006, p.123
56
ziener te worden door middel van de ontregeling van alle zintuigen.
4.3 Invloeden in de poëzie van Rimbaud
4.3.1 Van Baudelaire tot Rimbaud
Vele critici hebben zich beziggehouden heeft met het leggen van een link tussen
Baudelaire en Rimbaud. In De Baudelaire au surréalisme, zag Marcel Raymond de
poëzie sinds de Romantiek twee richtingen opgaan. Eén daarvan, die van de
―voyants‖, « conduirait de Baudelaire à Rimbaud».131
Marcel A. Ruff, in La filiation de Baudelaire à Rimbaud132, lijkt deze link echter te
weerleggen door aan te tonen dat poëzie van Rimbaud sterk verschilt van de
Baudelairiaanse. Zo zou hun visie op de moderniteit uiteenlopend zijn, het Sonnet
des voyelles zou geen toepassing zijn van de Correspondances en ook hun
theorieën wat betreft de ―voyant‖ zouden verschillen. Maar, het boek dat Ruff kort
op dit artikel publiceert, Rimbaud, lijkt al wat gas terug te nemen en de link die
Matucci in zijn De Baudelaire à Rimbaud; le chemin de la voyance133 legt tussen
Les paradis artificiels en het oeuvre van Rimbaud wel te kunnen smaken. Hij
noemt de overeenkomsten « indubitablement curieux et pleins d'intérêt » en
concludeerde dat « il se peut fort bien qu'une fois de plus passe sur l'oeuvre de
Rimbaud l'ombre de Baudelaire ».134 Matucci heeft het echter niet over een
schaduw, maar over de essentie zelf van enkele Baudelairiaanse teksten die een
fundamenteel deel van Rimbaud's werk inspireren. Hij haalde zijn inspiratie bij
Kahn die, naast een verband te zien tussen Voyage en Bateau ivre,
Correspondances en Voyelles, ook als eerste Les paradis artificiels beschouwde als
131 Raymond, M., De Baudelaire au surréalisme, Paris, éd. Nouv, 1947, p.11
132 Ruff, M. A., La filiation de Baudelaire à Rimbaud, in Etudes littéraires, vol 1, n. 1, avril 1968, pp.
67-82
133 Matucci, M., De Baudelaire à Rimbaud: le chemin de la voyance. In: Cahiers de l'Association
internationale des études françaises, 1984, N 36, pp. 239-251
134 Ruff, M. A., Rimbaud, Paris, Hatier, 1968, p. 220
57
« l'idée première du fond des Illuminations ».135 Matucci ondervond in zijn studie
van Les Derniers Vers, Illuminations en Une Saison en enfer dat de invloed van Les
Fleurs du mal slechts gering was, maar dat Baudelaire's theoretische geschriften,
La Fanfarlo en vooral Les paradis artificiels nadrukkelijk sporen nalieten. Sterker
nog, in zijn essay bekijkt Matucci het oeuvre van Rimbaud, vanaf de
zienerbrieven, in zijn geheel, en beschouwt ze als de uitvoering van een
programma dat werd vastgelegd in Les paradis artificiels.
Hoewel er geen sluitend bewijs is van het feit dat Rimbaud Les paradis artificiels
zou gelezen hebben, is het weinig waarschijnlijk dat hij, in het Parijse milieu van
1871, het boek niet in handen zou gekregen hebben. Wil dit dan zeggen dat de
jonge dichter in het boek een bevestiging gevonden heeft van zijn zienersproject?
Milner vindt het antwoord op deze vraag uiterst moeilijk, gezien de ambiguïteit
van Les paradis artificiels. Een positief antwoord zou immers een niet zo
vanzelfsprekende lectuur impliceren, die tussen de lijnen van de ontelbare
waarschuwingen Baudelaire's fascinatie en poetica, zoals wij dat gedaan hebben,
ontwart. Rimbaud zou dan de vele aanmaningen aan zich moeten hebben laten
voorbijgaan, en verdergaan daar waar Baudelaire niet meer durfde. Milner vindt
dit een weinig overtuigende redenering, omdat Baudelaire niet alleen niet wou
bezwijken voor een duivelse provocatie, maar ook omdat de drugs nefast zouden
zijn wat betreft de literaire productie. Matucci laat hier echter geen twijfel over
bestaan. Rimbaud zag Baudelaire als zijn leermeester, als hij die de gebieden van
het ongeziene en het ongehoorde had kunnen betreden. Baudelaire heeft het pad
geëffend voor Rimbaud, die, de waarschuwingen negerend, als een meteoor
afdaalde in diens afgrond.
Sous cet aspect, Baudelaire lui apparaissait donc comme celui qui, dédaignant de « reprendre l'esprit des choses mortes », avait su « inspecter l'invisible et entendre l'inouï »: il avait éclairé un chemin que Rimbaud allait
parcourir avec enthousiasme, s'apprêtant bien vite à dépasser le stade où son prédécesseur s'était « affaissé », sur les sentiers défendus d'un proche
paradis. Négligeant les limites qu'on lui avait indiquées, il s'avançait sur ces sentiers, « plus sourd que les cerveaux d'enfants », « dispensé de toute morale »; comme un météore, il jaillissait du gouffre de Baudelaire, en
transformait le vertige en ascension immédiate sans prévoir que, plus tard,
135 Kahn, G., Symbolistes et Décadents, Paris, Librairie Léon Vanier Editeur, 1902, p. 248
58
dans sa chute, ce même gouffre dans lequel s'apaisait douloureusement le
drame de son prédécesseur lui serait interdit et qu'il tomberait ici-bas, au sol, les ailes à tout jamais brûlées.136
En inderdaad, reeds in zijn zienersbrief aan Demeny had hij Baudelaire gekroond
als « le premier voyant, roi des poètes, un vrai Dieu ».137 Daarenboven, ondanks onze
gereserveerdheid om eender wat zomaar aan te nemen en onze wil om alle pistes
uit te sluiten alvorens het woord drugs ook maar in de mond te nemen, is het heel
moeilijk sommige passages uit Rimbauds oeuvre op te vatten als een mengvorm
van simpele hallucinaties, woordhallucinaties en beredeneerde ontregeling.
4.3.2 « L'histoire d'une de mes folies »
Neem nu bijvoorbeeld het volgende extract uit Alchimie du verbe, Délires II, uit de bundel Une Saison en enfer;
Je devins un opéra fabuleux: je vis que tous les êtres ont une fatalité de bonheur: l'action n'est pas la vie, mais une façon de gâcher quelque
force, un énervement. La morale est la faiblesse de la cervelle. A chaque être, plusieurs autres vies me semblaient dues. Ce monsieur ne sait ce qu'il fait: il est un ange. Cette famille est une nichée de chiens.
Devant plusieurs hommes, je causai tout
haut avec un moment d'une de leurs autres vies.- Ainsi, j'ai aimé un porc.138
Volgens Milner en Godderis wordt alles duidelijker wanneer we dit stuk
interpreteren als het relaas van de euforie die de hasjiesjeter te beurt valt in het
begin van de roes, en wel om verschillende redenen: zo doet « opéra fabuleux » ons
terugdenken aan het hoofdstuk Le théatre de Séraphin in Les paradis artificiels
en de daarin beschreven perceptiestoornissen. Verder zou het feit dat de ik-
persoon een fabelachtige opera wordt - « je devins un opéra fabuleux » het gevolg
kunnen zijn van depersonalisatie, een vaak voorkomend fenomeen bij
drugservaringen. Ook het gevoel van welbehagen, dat wordt omgezet of resulteert
136 Matucci, M., De Baudelaire à Rimbaud: le chemin de la voyance. In: Cahiers de l'Association
internationale des études françaises, 1984, N 36, pp. 239-251
137 Rimbaud, A., Lettre à Paul Demeny du 15 mai 1871 in: Oeuvres complètes, Edition établie,
présentée et annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, p.253
138 Rimbaud, A., Une saison en enfer, Délires II, (Alchimie du verbe) in: Oeuvres complètes, Edition
établie, présentée et annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, pp. 110-111
59
in de door Baudelaire zo bekritiseerde « bienveillance » ten opzichte van derden
vinden we terug in de zin « tous les êtres ont une fatalité de bonheur ». Hetzelfde
principe ontwarren we in Rimbauds vermelding van de reïncarnatie, omdat
elk wezen recht heeft op meerdere levens - « A chaque être, plusieurs autres vies
me semblaient dues ». Na de 'theoretische' vermelding, wordt er overgegaan tot de
praktijk, en lijkt Rimbaud in een staat van hallucinatie te zien welke
levensvormen zijn metgezellen geweest zijn.
Ook het weigeren van elke actie, ons opgelegd door een moraal die bestempeld
wordt als zwakheid, kan herleid worden tot de voorzichtigheid van de
druggebruiker om zijn toestand van vervuldheid niet te verstoren.
Het vervolg van de passage is echter ook niet onbelangrijk, Rimbaud gaat immers
als volgt verder:
Aucun des sophismes de la folie,-la folie qu'on enferme,- n'a été oublié par
moi: je pourrais les redire tous, je tiens le système. Ma santé fut menacée. La terreur venait. Je tombais dans des sommeils de plusieurs jours,et, levé, je continuais les rêves les plus tristes.139
Ook Baudelaire had het over de staat van depressie die aan het einde van een
ervaring opduikt, en beschreef deze met de woorden « terreur » en « langueur » in
het hoofdstuk Le théâtre de Séraphin in Les paradis artificiels. Het enige verschil
is dat Rimbaud, getuige daarvan - « Je tombais dans des sommeils de plusieurs
jours, et, levé, je continuais les rêves les plus tristes. »- blijkbaar langere
tijd last heeft gehad van uiterst trieste rêverieën. Hoe valt dit te verklaren? In de
kladversie van deze paragraaf in Une Saison en enfer, kunnen we het volgende
lezen:
Pas un des sophismes qui ...........la folie enfermée. Je pourrais les redire tous (et d'autres) et bien d'autres (et d'autres), je sais le système. Je n'éprouvais plus rien. Les (hallucinations étaient tourbillonnaient trop).
Mais maintenant je (ne voudrais) n'essaierais pas de me faire écouter. Un mois de cet exercice, (je crus) Ma santé (s'ébranla) fut menacée.
J'avais bien autre chose à faire que de vivre. Les hallucinations étaient plus vives (plus épouvantes) la terreur (plus) venait! Je faisais des sommeils de plusieurs jours, et, levé, continuais les rêves les plus tristes (les égarés) partout.140
139 Rimbaud, A., Illuminations, (Matinée d’ivresse) in: Oeuvres complètes, Edition établie, présentée et annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, p. 131
60
Het experiment heeft dus een bredere tijdspanne bestreken, hoewel we de « un
mois de cet exercice (je crus) » misschien niet te letterlijk mogen opvatten. In ieder
geval lang genoeg om Rimbaud op de afgrond van de waanzin te brengen. Ook
het woord « exercice » getuigt ervan dat het hier om een oefening gaat, en
impliceert dat het experiment wel enige vorm van doorzettingsvermogen gevergd
heeft. Volgens Milner is het dus heel goed mogelijk dat Rimbaud, na mentaal
gebroken te zijn geworden door de drugservaringen, zijn project van beredeneerde
ontregeling in dienst van de poëzie heeft geherevalueerd. Godderis is hier nog
explicieter: volgens hem is het duidelijk dat Rimbaud op het moment dat hij Alchimie
du verbe schreef, « het cultiveren van de hallucinatie heeftverworpen » door de
« negatieve effecten die hij ten gevolge van het innemen van het roesmiddel had
ervaren! »141. Dit valt ook af te leiden uit een grondigere analyse van Alchimie du
verbe. De openingszin maakt duidelijk dat het gaat om het relaas van een
experiment uit het verleden:
A moi. L'histoire d'une de mes folies.142
De laatste zin bevestigt het vermoeden:
Cela s'est passé. Je sais aujourd'hui saluer la beauté.143
Dit alles wil waarschijnlijk zeggen dat Rimbaud besloten heeft afstand te nemen
van zijn zienerproject, en het niet langer kon opbrengen de grenzen van de
waanzin af te tasten om tot het onbekende te kunnen doorstoten, ondanks het feit
dat hij eerder had uitgeschreeuwd hiervoor te willen creperen, zoals Baudelaire
misschien gedaan heeft.
Il arrive à l'inconnu, et quand, affolé, il finirait par perdre l'intelligence de ses visions, il les a vues! Qu'il crève dans son bondissement par les choses inouïes et innombrables: viendront d'autres horribles travailleurs; ils
commenceront par les horizons où l'autre s'est affaissé!144
140 Ibid., pp. 130-131
141 Godderis, J., En mijn verrukking neemt geen end, Antwerpen, Garant, 2004, p. 378 142 Rimbaud, A., Une saison en enfer, Délires II, (Alchimie du verbe) in: Oeuvres complètes, Edition établie, présentée et annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, p.106 143 Ibid., p.112 144 Rimbaud, A., Lettre à Paul Demeny du 15 mai 1871 in: Oeuvres complètes, Edition établie,
61
4.3.3 Matinée d'ivresse
4.3.3.1 « Voici le temps des Assassins »
Er is echter nog één gedicht die critici, de één al explicieter dan de ander, beschouwen als het relaas van een drugroes. Het betreft hier het gedicht Matinée d'ivresse uit de dichtbundel Illuminations. Velen hebben de laatste zin van dit
prozagedicht
Nous avons foi au poison. Nous savons donner notre vie tout entière tous les
jours. Voici le temps des Assassins.145
opgevat als het ultieme bewijs van de rechtstreekse of onrechtstreeks invloed van hasjiesj op de dichtbundel. Gezien het belang van het gedicht citeren we het hier
integraal:
Matinée d'ivresse
O mon Bien! O mon Beau! Fanfare atroce où je ne trébuche point! Chevalet féerique! Hourra pour l'oeuvre inouïe et pour le corps merveilleux, pour la première fois! Cela commença sous les rires des enfants, cela finira par eux.
Ce poison va rester dans toutes nos veines même quand, la fanfare tournant, nous serons rendus à l'ancienne inharmonie. O maintenant nous si digne de
ces tortures! Rassemblons fervemment cette promesse surhumaine faite à notre corps et à notre âmes créés: cette promesse, cette démence! L'élégance, la science, la violence! On nous a promis d'enterrer dans l'ombre l'arbre du
bien et du mal, de déporter les honnêtetés tyranniques, afin que nous amenions notre très pur amour. Cela commença par quelques dégoûts et cela finit,- ne pouvant nous saisir sur-le- champ de cette éternité,- cela finit par
une débauche de parfums. Rire des enfants, discrétion des esclaves, austérité des vierges, horreur des figures et des objets d'ici, sacrés soyez-vous par le
souvenir de cette veille! Cela commençait par toute la rustrerie, voici que cela finit par des anges de flammes et de glace. Petite veille d'ivresse, sainte! Quand ce ne serait que pour le masque dont tu nous as gratifié. Nous
t'affirmons, méthode! Nous n'oublions pas que tu as glorifié hier chacun de nos âges. Nous avons foi au poison. Nous savons donner notre vie tout
entière tous les jours. Voici le temps des Assassins.146
Over deze laatste zin, waar de nadruk gelegd op de « Assasins », zijn de critici het
eensgeraakt. Volgens de meesten verwijst deze term ontegensprekelijk naar de
présentée et annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, p.251 145 Rimbaud, A., Illuminations, (Matinée d’ivresse) in: Oeuvres complètes, Edition établie, présentée et annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, p. 131
146 Ibid., pp. 130-131
62
Hachichins en de mythe van de oude man van de bergen, waar ook Baudelaire
reeds naar verwees in Les paradis artificiels:
Les récits de Marco Polo, dont on s'est à tort moqué, comme de quelques autres voyageurs anciens, ont été vérifiés par les savants et méritent notre créance. Je ne raconterai pas après lui comment le Vieux de la Montagne
enfermait, après les avoir enivrés de haschisch (d'où, Haschischins ou Assassins), dans un jardin plein de délices, ceux de ses plus jeunes disciples
à qui il voulait donner une idée du paradis, récompense entrevue, pour ainsi dire, d'une obéissance passive et irréfléchie.147
De Assassijnen waren gevreesde sluipmoordenaars die in dienst van de
rebellenleider Rashid ad- Din as-Sinan, gekend door de kruisvaarders onder het
pseudoniem de oude man van de bergen, talloze moslimleiders vermoordden met
messen en vergif. De reden waarom ze zo gevreesd werden, is dat ze geen angst
hadden voor de dood. Waarom vreesden ze de dood niet? Enkele dagen voor hun
missie, werden ze, beroesd met een drank die hasjiesj bevatte, in een paradijselijke
tuin met vrouwen ondergebracht. In het boek van Schouten, getiteld Marihuana
en hasjiesj lezen we het volgende omtrent de tuin:
Niemand had toegang tot de Tuin, behalve zij die bestemd waren zijn Ashishins te worden. Bij de ingang stond een burcht die sterk genoeg was
om de hele wereld tegen te houden en een andere manier om in de Tuin te komen was er niet. Aan zijn Hof had hij een aantal jongelingen, twaalf tot twintig jaar oud, die smaak hadden in het militaire handwerk. Die
mochten, soms met zijn vieren, zessen of tienen tegelijk, de Tuin in nadat hij ze eerst van een bepaalde drank had laten drinken waardoor ze in een
diepe slaap vielen. Dan liet hij ze de Tuin in dragen, zodat ze in de Tuin wakker werden. Als ze dan ontwaakten en ontdekten dat ze in zo'n bekoorlijke omgeving waren terechtgekomen dachten ze dat zij in het
Paradijs zelf waren. En de dames en de meisjes daar dartelden en minnekoosden naar hartelust met hen. Als de oude man nu een prins wilde laten vermoorden zei hij tegen zo een jongeling: Gaat heen en doodt
die en die; als ge terugkeer zullen mijn engelen u naar het paradijs voeren. En zo ge sterven mocht, ook dan zal ik mijn engelen zenden om u naar het
paradijs te brengen.148
Pierre Brunel laat in zijn studie van Rimbaud, getiteld Rimbaud. Projets et
147 Baudelaire, Ch., Les paradis artificiels, Le poème du hachisch, (Qu’est-ce que le hachisch?) in:
Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le Dantec, édition révisée, complétée et présentée
par Claude Pichois, Paris, Gallimard, 1961, p. 350
148 Schouten, M., Marihuana en hasjiesj,Den Haag, Mouton., 1969, p. 52
63
réalisations nog enige, zij het een lichte twijfel bestaan:
Je ne dirai pas que ces assassins ne peuvent être que les haschischins; je dirai qu'ils peuvent être les haschischins.149
Jean-Pierre Giusto, in zijn Rimbaud créateur, verwijst naar wat mogelijks een
eerste positieve ervaring moet geweest zijn met drugs. Het gif heeft zijn werk
gedaan, en eindelijk heeft « le dérèglement de tous les sens » geleid tot
onthullingen.
Matinée d'ivresse affirme une maitrise du sujet sur les phénomènes: « Fanfare atroce où je ne trébuche point. » Que le poison ait conduit à la révélation prouve que le sujet est maintenant « digne de ces tortures. »
Jusqu'à présent le poète n'avait pas su mener à bien ce qui sans doute renvoie dans ce texte à une expérience de la drogue – ou peut-être plus largement du dérèglement des sens.150
Ook Maurice Saillet, Albert Py en Yves Bonnefoy zijn het eens, en schrijven het
zwart op wit neer (wat in dit debat een unicum is):
Et enfin: Voici le temps des Assassins, ce qui est cette fois sans équivoque, et va nous livrer un secret. Car- je ne suis pas le premier à l'avoir pensé-
ces assassins ne peuvent être que les haschischins, ceux qui donnaient eux aussi leur vie tout entière tous les jours, puisqu'ils avaient juré obéissance absolue au Veillard de la Montagne, qui dispensait les fidèles de l'observation de la Loi.151
Max Milner is ook heel duidelijk wat het gedicht Matinée d'ivresse en de
« Assassins » betreft. Het feit dat Assassins met hoofdletter wordt geschreven,
vetgedrukt en onderstreept is, levert voor hem afdoende bewijs dat het hier om de
leerlingen van le Vieux de la Montagne gaat.
Cette dernière phrase, avec la majuscule, le soulignement et les gros
caractères signalant qu'il ne s'agit pas de vulgaires assassins, mais des disciples drogués du Vieux de la Montagne, devrait nous enlever nos derniers
149 Brunel, P., Rimbaud. Projets et réalisations, Paris, H. Champion, 1983, p. 271
150 Giusto, J.P., Rimbaud créateur, Université de Lille, Service de production des thèses, 1980, p.
617 151 Bonnefoy, Y., Rimbaud par lui-même, Paris, Éditions du Seuil, 1964, p. 157
64
doutes, après une succession d'indices concordants: l'objet de cet hymne de
reconnaissance n'est sans doute pas seulement le haschisch, mais c'est avant tout le haschisch.152
De indices concordants waar hij het in deze paragraaf over heeft, doet hij ons ook
op spectaculaire wijze uit de doeken. Zo is het gedicht volgens Milner het relaas van
een ervaring met een begin en een einde, daar Rimbaud tot driemaal toe de formule
«cela commença...cela finit » herneemt. Dit wordt dan weer bevestigd doordat het
momentane karakter in de verf gezet wordt door het gebruik van een toekomstige
tijd, « quand, la fanfare tournant, nous serons rendus à l'ancienne inharmonie » en
een voltooid tegenwoordige tijd: « le masque dont tu nous a gratifié » De tegenstelling
tussen het negatieve semantische veld (dégoûts, tortures, rustreries) dat volgt op «
cela commenca... » en het euforische lexicale veld (l'élégance, la science, la violence,
une débandade de parfums, des anges de flammes et de glace) dat volgt op « cela
finit... », kunnen wijzen op wat hasjiesjeters ondergaan. « Cela commença sous les
rires d'enfants, cela finira par eux » lijkt op het eerste zicht aan deze tegenstelling te
ontsnappen, maar er is een fundamenteel verschil tussen « sous les rires d'enfants »
en « par les rires d'enfants ». Het eerste betekent eerder uitgelachen worden, terwijl
het tweede een deelname aan de kinderlijke vrolijkheid impliceert. Dit zou dan
verwijzen, in het eerste geval, naar de staat van hilariteit die de beginfase van de
roes karakteriseert en die makkelijk tot spot kan leiden van de niet-ingewijde. In
het tweede geval wordt er gerefereerd naar de staat van gelukzaligheid, onschuld en
onthechting die onder andere kan uitgedrukt worden door de lach van een kind,
alvorens hij de echte wereld leert kennen. Onder andere, want « le rire des enfants »
wordt hernomen in het rijtje dat « l'horreur des figures et des objets d'ici »
vervolledigt; « discrétion des esclaves », « austerité des vierges » en de
onverschilligheid tegenover het goede en het kwade. Als laatste argument, kunnen
we «le poison », ondanks de eerder vermelde metaforische betekenis, in deze context
moeilijk loskoppelen van de inname van een gif, « destiné à rester dans toutes nos
veines ».
152 Milner, M., L'imaginaire des drogues, Paris, Éditions Gallimard, 2000, p. 164
65
4.3.3.2 Directe invloed?
Of hij het gedicht onder directe invloed van de hasjiesj heeft geschreven, zoals
Coleridge pretendeert onder directe invloed van opium voor zijn Kubla Kahn te
hebben gedaan kunnen we alvast ontkennen. Vele elementen in het gedicht wijzen
er immers op dat het om een herinnering gaat. Het bijwoord « hier », dat we
natuurlijk niet letterlijk opvatten, in « Nous n'oublions pas que tu as glorifié hier
chacun de nos âges » bewijst dit bijvoorbeeld. Wat betreft de exacte datering van dit
gedicht, kunnen we het, gezien het uitgesproken optimistische karakter van het
experiment, allicht categoriseren onder de Illuminations die voor Une Saison en
enfer zijn geschreven. We hebben immers gezien dat Rimbaud het zienerproject, en
het zich omvormen tot ―voyant‖ door middel van drugs, verwerpt in Une Saison en
enfer. Allicht, want de herinnering aan dit zo belangrijke moment zou eerder
wanneer kunnen geschreven zijn, net als het feit dat dit gedicht een collage van
verschillende roessessies zou kunnen zijn.
4.3.3.3 « Poème d'instauration »
Matinée d'ivresse beschrijft niet alleen de hasjiesjervaring beschrijft, maar hemelt
die zelfs op. Maar wat kunnen we nu uit het gedicht afleiden omtrent Rimbauds
bevindingen en verwachtingen? Zoals net vermeld nemen we de chronologische
referenties niet letterlijk. Zo is de titel van het gedicht bijvoorbeeld Matinée
d'ivresse, maar wordt er later in de tekst gesproken van «petite veille d'ivresse».
Volgens Yves Bonnefoy gaat het hier om een « poème d'instauration »153, wat volgens
Milner dan weer de titel verklaart: « En effet, seul le matin, moment des
commencements, des entreprises, des conquêtes (cf. Aube, Royauté, Ouvriers,
Ornières) pouvait convenir pour qualifier ce « poème d'instauration » 154 Maar wat
maakt van Matinée d'ivresse nu juist een poème d'instauration? Volgens Bonnefoy,
Milner en Godderis omdat het niet enkel gaat om een efemere momentopname,
maar om een belofte « une promesse surhumaine » en het vinden van een methode «
Nous t'affirmons, Méthode!»
153 Bonnefoy, Y., Rimbaud par lui-même, Paris, Éditions du Seuil, 1964, p. 157
154 Milner, M., L'imaginaire des drogues, Paris, Éditions Gallimard, 2000, p. 164
66
Het enthousiasme dat door het gedicht wordt uitgestraald heeft te maken met het
feit dat Rimbaud eindelijk de methode had gevonden om zijn ―voyant‖-project tot
een goed einde te brengen. Want wat brengt de hasjiesj hier immers te weeg?
Rimbaud spreekt van een bovenmenselijke belofte, die er voor gezorgd heeft dat
hij, ook al was het maar voor even, zich in harmonie voelde met de dingen. Zijn
alledaagse toestand in de realiteit omschrijft hij immers als harmonieloosheid die
gepaard gaat met een gruwel voor de gestalten en voorwerpen hier. Een
harmonieloosheid die veroorzaakt wordt door de grenzen opgelegd aan ons
lichaam en onze geest, tussen het goede en het kwade. Ook de aristotelische wet
van de non-contradictie, waarbij een bewering en zijn ontkenning nooit samen
waar kunnen zijn, lijkt hier te worden teniet gedaan. « Fanfare atroce » (grimmige
fanfare), « chevalet féerique » (sprookjesachtige pijnbank), « anges de flamme et de
glace » (engelen van vuur en ijs).155 Limieten die nu worden opgeheven en
vervangen door een gevoel van pure liefde. Volgens Milner kunnen we deze
ervaring, waarbij grenzen vervagen en tegengestelden samen bestaan, gerust
definiëren als démence (krankzinnigheid, waanzin), zoals Rimbaud dat zelf ook
doet. Godderis voegt hier aan toe dat het gaat om een waanzin zoals die
beschreven werd door Plato in zijn Phaidros: « We hebben op de keper beschouwd
onze hoogste zegeningen te danken aan de waanzin, die ons waarlijk door een
goddelijke gunst wordt verleend »156
Wil dit alles nu zeggen dat de methode die Rimbaud confirmeert, zal bestaan uit
het nemen van drugs om in gelijkaardige gelukzalige trances te geraken en ze neer
te schrijven? Werkwijze die efficiënt had gebleken. Hij was immers in staat geweest
de ervaring (of een samenvatting van ervaringen) neer te pennen, terwijl
Baudelaire het druggebruik had verworpen gezien de nefaste invloed op de literaire
productiviteit. Milner is ervan overtuigd dat dit niet het geval is. Volgens hem, met
de steun van Bruno Claisse in zijn Matinée d'ivresse et les pièges de l'ironie,
verandert in de laatste paragraaf van het gedicht de toon en wordt het gif
gerelativeerd. De hasjiesj had hem slechts gedurende een kortstondige periode een
155 De vertalingen zijn overgenomen van Paul Claes
156 Plato, Phaidros. Geciteerd in: Godderis, J., En mijn verrukking neemt geen end, Antwerpen,
Garant, 2004, p. 383
67
masker opgezet:
Petite veille d'ivresse sainte! Quand ce ne serait que pour le masque dont tu
nous a gratifié.157
Daarenboven is het prozagedicht redelijk abstract, wat te verklaren valt door het
programmatische karakter. Volgens Milner zal Rimbaud dus met behulp van de
eerder besproken woordhallucinatie een realiteit creëren die door zijn vreemdheid
vergelijkbaar zal zijn met de door drugs geïnduceerde visioenen. Wat Matinée
d'ivresse is voor Rimbaud, is volgens Milner te vergelijken met wat Mémorial
betekende voor Pascal:
Ce n'est pas à dire, encore une fois, qu'il ait eu besoin de recourir à la drogue pour tenter de réaliser ce qu'il avait entrevu en des moment qu'il savait voués à disparaître. Le statut de Matinée d'ivresse dans l'oeuvre de
Rimbaud, pendant une certaine période, pourrait se comparer, toutes choses égales, à celui du Mémorial dans la vie de Pascal: l'extase s'efface, mais l'assurance reçue demeure.158
Dit is natuurlijk betwistbaar. Milner verwerpt zelf wat Pierre Brunel insinueert
in zijn Rimbaud ou l'éclatant désastre:
Rimbaud, dans Matinée d'ivresse, semble jouer avec une imagerie que la
littérature de la drogue a imposée.159
De ernst en het enthousiasme zijn volgens Milner veel te oprecht om te beweren
dat Rimbaud zijn inspiratie enkel uit de lectuur van Gautier, Baudelaire en De
Quincey zou gehaald hebben. Hij is echter wel in staat te beweren dat Rimbaud
niet zou terruggegrepen hebben naar de drugs, om de zo hartstochtelijk
beschreven roes opnieuw te kunnen beleven. Het was immers maar een
kortstondig masker... Godderis, die zo trouw de tekst van Milner heeft gevolgd,
twijfelt hier waarschijnlijk aan. Hoewel hij zijn studie van Rimbaud eindigt met
het feit dat het gif gerelativeerd wordt, spreekt hij zich niet uit over hoe de
157 Rimbaud, A., Illuminations, (Matinée d’ivresse) in: Oeuvres complètes, Edition établie, présentée et
annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, p.131
158 Milner, M., L'imaginaire des drogues, Paris, Éditions Gallimard, 2000,p.169
159 Brunel, P., Rimbaud ou l'éclatant désastre, Paris, Editions du Champ Vallon, 1978, p.141
68
dichter is verdergegaan.
Wat Milner schijnt te zijn vergeten is dat in diezelfde laatste paragraaf nog heel
wat meer te lezen valt: De roes is niet alleen kort, maar ook heilig. De methode
wordt geconfirmeerd, al ware het maar voor het masker waarmee hij gezegend is
geweest. Hij gelooft in het gif en de tijd van de Assassijnen (de fanatiekelingen die
moorden begingen, om maar terug in het paradijs te geraken) is aangebroken!
Petite veille d'ivresse, sainte! Quand ce ne serait que pour le masque dont tu nous a gratifié. Nous t'affirmons, méthode! Nous n'oublions pas que tu
as glorifié hier chacun de nos âges. Nous avons foi au poison. Nous savons donner notre vie tout entière tous les jours. Voici le temps des Assassins.160
Bonnefoy gaat dan ook verder. Volgens hem is het niet eens nodig de herkomst
van het woord Asassins te achterhalen om Matinée d'ivresse, en diverse andere
gedichten zoals H, Nocturne vulgaire, Being Beauteous, Angoisse, Antique en
Barbare, zonder exhaustief te zijn, op te vatten als gedichten die de roes van de
hasjiesjeter weerspiegelen.
Albert Py, in zijn studie van de Illuminations, voegt hier nog enkele gedichten aan
toe en wijdt zelfs een hoofdstuk aan de « poèmes du hachisch » omdat, « soit qu'ils
décrivent une expérience (Matinée d'ivresse, H), soit que, comme Being Beauteous,
Veillée, Nocturne vulgaire, Barbare, Dévotion, peut-être Enfance I, les Ponts,
Mystiques, Fleurs et Fairy, ils doivent à l'ivresse de la drogue leur mouvement de
lente et tournoyante dérive »161
Natuurlijk komt er, zoals « peut-être Enfance I » bewijst, hier veel arbitrariteit bij
kijken. Daarenboven is het merkwaardig dat Rimbaud in zijn poëzie nooit met een
woord gerept heeft over drugs, noch, zoals Baudelaire, er een studie over heeft
gemaakt. Misschien moeten we ons dus maar tevreden stellen met wat Rimbaud
ons wel met zekerheid heeft aangereikt.
160 Rimbaud, A., Illuminations, Matinée d’ivresse in: Oeuvres complètes, Edition établie, présentée et
annotée par Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972, p.131
161 Py, A., Arthur Rimbaud, Illuminations, Droz, Genève, 1967, p.22
69
5. Conclusie
Wat we vooral onthouden van deze studie is de delicaatheid waarmee het
onderwerp moet benaderd worden. Gezien de complexiteit en de gevoeligheid
van het thema, wordt alles wat ook maar op een gissing lijkt genadeloos
verworpen door critici. We hebben dan ook geprobeerd de arbitrariteit zoveel
mogelijk te vermijden en enkel uit te gaan van wat we met quasi-zekerheid
konden vaststellen. Het kan nuttig zijn nog eens op een rijtje te zetten wat we
precies ontdekt hebben:
Baudelaire stortte zich, door de hevige pijnen die de syfilis veroorzaakte,
noodgedwongen in drugs, en kan omwille van die reden als een expert beschouwd
worden. De schrijver maakte er een studie over, Les paradis artificiels, en wordt
terecht als een moralist bestempeld. Doorheen het hele boek stopt hij niet met het
uiterst streng veroordelen van drugs en het waarschuwen van mogelijke
genotszoekers dat ze voor zichzelf een put graven, zo diep als de Hel. Het probleem
is echter dat, ondanks de ontegensprekelijk oprechte condemnatie, Baudelaire
zichzelf vaak tegenspreekt. Niet alleen om zijn punt koste wat het kost te bewijzen,
maar vooral omwille van zijn fascinatie voor drugs. In het hoofdstuk L'homme Dieu
barst hij- onbewust- los in enkele lyrische paragrafen, hoewel beperkt in aantal
wanneer we ze vergelijken met het aantal veroordelingen, die niet onopgemerkt
aan zijn epigonen zijn voorbijgegaan. Deze paragrafen zijn met een dusdanige
passie neergeschreven dat ze al de rest hebben teniet gedaan. Het is bijgevolg niet
meer dan logisch dat deze betovering ook elders in zijn oeuvre sporen heeft
nagelaten. Rond het moment van zijn hasjiesjexperimenten duiken ook, niet
toevallig, de eerste esthetische geschriften op van kunstcriticus Baudelaire, in Le
Salon de 1846. Zo definieert hij de Romantiek of « art moderne » met de
kenmerken intimiteit, spiritualiteit, kleur en oneindigheidsverlangen. Kenmerken
die ook terug te vinden zijn in de beschrijving van de hasjiesjroes.Daarenboven
begint hij ook belang te hechten aan synesthesieën, en schrijft hij het gedicht
Correspondances. Milner besluit bijgevolg dat drugs een centrale rol hebben
gespeeld in de elaboratie van zijn opvattingen omtrent kunst.
Wat betreft onze vraag, « Hebben drugs invloed op creativiteit? », hebben we geluk
70
gehad, want Baudelaire beantwoordt ze zelf. Hij merkt op dat de ideeën die
mensen onder invloed hebben vaak niet zo mooi zijn als gedacht en dat, moesten
we toegeven dat drugs de creativiteit stimuleert, dit toch tevergeefs zou zijn. We
kunnen ze immers niet neerschrijven gezien de aanslag die drugs pleegt op de
wilskracht. Alweer, echter, slaagt de lyriek uit L'homme Dieu erin ons hieraan te
doen twijfelen. Wanneer we echter de poëzie van Baudelaire bekijken, wordt die
twijfel weggenomen. Nergens, behalve in het gedicht La chambre double, is er
sprake van euforische dromen die hem vervullen van levensvreugde en een
oneindigheisgevoel. Integendeel. De enige manier waarop drugs zijn poëzie dus
lijken beïnvloed te hebben, is door de korte- en langetermijn depressies die ze
veroorzaken. Wanneer we echter de relatie tussen creativiteit en depressie
beginnen onderzoeken, ontdekken we dat Aristoteles zich hier al vragen over
stelde. In modernere tijden bewijst professor Jamison ontegensprekelijk dat er een
link bestaat tussen creativiteit en manisch-depressiviteit. Een ziekte die, zoals wij
aantoonden, op haar beurt op overtuigende wijze kan gelinkt worden aan een
drugsroes.
Wat Rimbaud betreft, zijn we minder geïnformeerd omtrent de omvang van zijn
druggebruik. We beschikken slechts over één getuigenis van « un paradis artificiel
exactement raté » en de woorden
« un mois de cet exercice » in de kladversie van een gedicht dat een drugroes schijnt
te verwoorden. Desalniettemin schrijft hij in zijn zienersbrieven dat hij een ―voyant‖
wil worden door middel van de ontregeling van alle zintuigen. Deze marginalisering
wil hij bereiken door alle vormen van waanzin, liefde en lijden te omarmen en « il
épuise en lui tous les poisons, pour n'en garder que les quintessences ». Hoewel hij
Baudelaire in deze brief reeds naar voren schuift als grote voorbeeld,
als « le premier voyant, roi des poètes, un vrai Dieu » en hij meer dan
waarschijnlijk Les paradis artificiels had gelezen, nemen we toch aan dat
Rimbaud niet zinnespeelt op drugs. Hij had immers zelf nog niet
geëxperimenteerd. In ieder geval beelden we ons in dat de kennismaking met
roesmiddelen zeker een invloed zal gehad hebben op zijn zienersproject. Toch is
enige voorzichtigheid geboden indien we eender welke tekst willen opvatten als
het relaas van een drugservaring: Rimbaud claimt zich immers geoefend te
hebben in simpele – en woordhallucinaties, en was daarenboven op de hoogte
71
van de literaire beelden die door drugs waren opgeroepen in de boeken van De
Quincey, Gautier en Baudelaire. Desalniettenmin blijft het heel moeilijk, hoe
voorzichtig we ook zijn, sommige teksten niet op te vatten als het relaas van een
roes. Dit hebben we aangetoond aan de hand van Délires II , uit Alchimie du
Verbe, en, vooral aan de hand van het programmatische gedicht Matinée
d'ivresse. Wat de rest van Rimbaud's poëzie betreft, zijn de meningen verdeeld en
aangezien hier te veel arbitrariteit bij komt kijken, houden we ons dan ook
afzijdig;
In elk geval hebben we aangetoond dat beide schrijvers betoverd zijn geworden
door drugs,en dat ze ontegensprekelijk een belangrijke invloed hebben gehad op
hun werk en hun leven, zij het niet altijd in positieve zin. Op de vraag of drugs
een invloed kunnen hebben op de creativiteit van, niet te vergeten, creatieve
personen, kunnen we enkel antwoorden met ja.
I
Bibliografie
Aristoteles, Over melancholie, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien
door Philip Van Der Eijk, Groningen, Historische uitgeverij, 2001
Baudelaire, Ch., Oeuvres complètes, texte établi et annoté par Y.-G. Le
Dantec, édition révisée, complétée et présentée par Claude Pichois, Paris,
Gallimard, 1961
Bieker, S., Die künstlichen Paradiese, in der französischen Literatur des 19.
Jahrhunderts, Bonn, Romantischer Verlag, 1992
Bonnefoy, Y., Rimbaud par lui-même, Paris, Éditions du Seuil, 1964
Brunel, P., Rimbaud. Projets et réalisations, Paris, H. Champion, 1983
Brunel, P., Rimbaud ou l'éclatant désastre, Paris, Éditions du Champ Vallon, 1978
Burton, R.D.E, Baudelaire and the Second Republic, Writing and Revolution, Oxford,
Clarendon
Press, 1991
Claes, P., Arthur Rimbaud. Gedichten, Een seizoen in de hel,
Illuminations, Amsterdam, Athenaeum-Polak &Van Gennep, 2006
Delahaye, Ernest, Souvenirs familiers à propos de Rimbaud, Messein, 1925
Dresden, S., Wat is creativiteit, Amsterdam, Meulenhoff, 1987
Gimpel, Journal d'un collectionneur marchand de tableaux, Paris, 1963
Giusto, J.P., Rimbaud créateur, Université de Lille, Service de production des
thèses, 1980
II
Godderis, J., En mijn verrukking neemt geen end, Antwerpen, Garant, 2004
Gomperts, H.A., De schok der herkenning, Amsterdam, G.A. Van oorschot uitgever, 1959
Harskamp, J.T., De scheppende mens; Essays over creativiteit en cultuur, ‘s-Gravenhage, Uitgeverij BZZTôH, 1984
Hayter, A., Opium and the Romantic Imagination, London, Faber & Faber, 1968
Huxley, A., The Doors of Perception, New York, Perennial Library, 1989
Jamison, K.R., Touched with Fire; Manic-depressive illness and the artistic temperament, New York, Free press paperbacks, 1993
Jauss, H.R., Der literarisch Prozess des Modernismus von Rousseau bis Adorno, in: Studien zum Epochenwendel der ästetischen Moderne, Frankfurt-am-Main, 1989Kahn, G., Symbolistes et Décadents, Paris, Librairie Léon Vanier Editeur, 1902
Liedekerke, A. de., La belle époque de l'opium, Édition de la différence, 1984
Lloyd, A., Drugs and depression, 2005, Internet:
http://www.netdoctor.co.uk/diseases/depression/drugsanddepres
sion_000487.htm, geraadpleegd op 25 maart 2010
Matucci, M., De Baudelaire à Rimbaud: le chemin de la voyance. In: Cahiers
de l'association internationale des études françaises, N 36, mai 1984
Milner, M., L'imaginaire des drogues, Paris, Éditions Gallimard, 2000
Polet, S., De creatieve vleermuis, in: De Gids, Meulenhoff, jan.1993
Praz, M., The Romantic agony, London, Oxford University press, 1970 Py, A.,
Arthur Rimbaud, Illuminations, Genève, Droz, 1967
Quincey, T. De, Confessions of an english opium-eater, London, Dent, 1967
III
Raymond, M., De Baudelaire au surréalisme, Paris, éd. Nouv., 1947
Rimbaud, A., Oeuvres complètes, Edition établie, présentée et annotée par
Antoine Adam, Paris, Gallimard, 1972
Ruff, M. A., La filiation de Baudelaire à Rimbaud, in Études littéraires, t. I, avril
1968
Ruff, M. A., Rimbaud, Paris, Hatier, 1968
Saillet, M, Sur la route de Narcisse, Paris, Mercure de France, 1958
Schouten, M., Marihuana en hasjiesj, Den Haag, Mouton, 1969
Senninger, C.-M., Baudelaire par Gautier, Klincksieck, 1986
Temkine, R., De Baudelaire à Michaux, Europe, mars-avril 1967
Vermeir, K., Gekke dichters; over verbeelding, waanzin en creativiteit, in: Deus ex Machina vol 28 issue 108, Vlaams Fonds voor literatuur, 2004