De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

149
De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en Innovatie in België

Transcript of De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

Page 1: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

De instellingen en het beleid inzake Wetenschap,

Technologie en Innovatie in België

Page 2: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

1

De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en Innovatie in België

Inhoudstafel

Lijst van tabellen Lijst van figuren Lijst van kaders Lijst van fiches

Inleiding

I. Instellingen en bevoegdheden voor WTI in België Inleiding: België, een federale Staat 1. Het gedecentraliseerd WTI-bevoegdheidssysteem in België 1.1. Autonome WTI-bevoegdheden van de diverse Belgische overheden 1.2. Samenwerking en overleg tussen de gefederaliseerde entiteiten 2. Instellingen die instaan voor het ontwerp en de uitvoering van het

WTI-beleid in België 2.1. Uitvoerende en operationele bevoegdheden voor WTI in België 2.2. Adviesorganisaties voor het WTI-beleid

II. Het WTI-beleid in België

1. Het federaal beleid inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 1.1. Algemene oriëntering van het federaal WTI-beleid 1.2. Actoren en instrumenten van het federaal WTI-beleid 2. Het Vlaams beleid inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 2.1. Algemene oriëntering van het Vlaams WTI-beleid 2.2. Actoren en instrumenten van het Vlaams O&O-beleid 3. Het beleid van de Franse Gemeenschap inzake wetenschap, technologie

en innovatie (WTI) 3.1. Algemene oriëntering van het WTI-beleid van de Franse Gemeenschap 3.2. Actoren en instrumenten van het WTI-beleid van de Franse Gemeenschap 4. Het Waals beleid inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 4.1. Algemene oriëntering van het Waals WTI-beleid 4.2. Actoren en instrumenten van het Waals WTI-beleid 4.3. Een strategische herziening van het Waals WTI-beleid: gericht op de

toekomst? 5. Het beleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake wetenschap,

technologie en innovatie (WTI) 5.1. Algemene oriëntering van het WTI-beleid van het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest 5.2. Actoren en instrumenten van het WTI-beleid van het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest

Page 3: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

2

Besluit Lijst van de voornaamste websites in verband met het WTI-beleid in België Referenties

Lijst van tabellen 1 Budgettaire kredieten voor het O&O-beleid van de Federale overheid

• 2002 2 Ontwikkeling van de begrotingskredieten bestemd voor O&O-beleid

in de Vlaamse Gemeenschap - initiële kredieten (in miljoen euro) Per activiteit • 1993-2002

3 Budgettaire kredieten voor het O&O-beleid in de Vlaamse Gemeenschap • 2002

4 Gedetailleerd budget voor het O&O-beleid in de Franse Gemeenschap • 2002

5 Budgettaire kredieten voor het O&O-beleid in Wallonië • 2002 6 Detail van de WTI-financiering in Wallonië volgens gebruikte instrumenten (enkel DGTRE-activiteiten) • 2002 7 Budgettaire kredieten voor het O&O-beleid in het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest • 2002

Lijst van figuren 1 Ontwikkeling van het aandeel van de overheidskredieten voor het

O&O-beleid van alle Belgische overheden • 1990-2002 • in % 2 Aandeel van de overheidskredieten voor het O&O-beleid van alle Belgische

overheden • 1990-2002 • in % 3 Ontwikkeling van de begrotingskredieten voor het O&O-beleid van de

Federale overheid • 1990-2002 4 Ontwikkeling van de begrotingskredieten bestemd voor het O&O-beleid

in de Vlaamse Gemeenschap • in miljoen euro • 1990-2002 5 Ontwikkeling van de begrotingskredieten bestemd voor het O&O-beleid

van de Franse Gemeenschap • in miljoen euro • 1990-2002 6 Ontwikkeling van de begrotingskredieten bestemd voor het O&O-beleid

van het Waals Gewest • in miljoen euro • 1990-2002 7 Budgettaire kredieten voor het O&O-beleid in het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest • 2002

Lijst van kaders Federale Overheid 1 Modernisering van de Federale Wetenschappelijke Instellingen 2 Het fiscaal en sociaal statuut van de onderzoeker 3 Het federaal wetenschapsbeleid en de Europese Onderzoeksruimte

Page 4: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

3

Vlaamse Gemeenschap 1 Het Vlaams WTI-beleid en de Europese Onderzoeksruimte 2 Coördinatie van de spelers in Vlaanderen betrokken bij steunvoorziening

voor innovatie 3 Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden (VIS) 4 Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek 5 Strategisch Basisonderzoek (SBO) Franse Gemeenschap 1 De herfinanciering van het FNRS (“Fonds national de la Politique

scientifique”) (Nationaal Fonds voor Wetenschapsbeleid) 2 De loopbaan van de onderzoeker 3 Het wetenschapsbeleid van de Franse Gemeenschap en de Europese

Onderzoeksruimte

Waals Gewest 1 Het Waals WTI-beleid en de Europese Onderzoeksruimte 2 De Technologische clusters 3 De erkenning van onderzoekscentra 4 Het CeRDT Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1 Het Instituut ter Bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek

en de Innovatie van Brussel (IWOIB) 2 Het Brussels Agentschap voor de Onderneming (BAO) 3 Het Brussels onderzoeksbeleid en de Europese Onderzoeksruimte 4 De operatie Ishango

Lijst van fiches Het federaal beleid inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 1 Medewerking aan internationale onderzoeksorganisaties en -programma’s

(ondermeer het federaal programma voor ruimteonderzoek) 2 Federale wetenschappelijke instellingen en federale onderzoeksorganisaties 3 Federale onderzoeksprogramma’s 4 Interuniversitaire Attractiepolen 5 Technologische attractiepolen 6 Collectieve onderzoekscentra (in samenwerking met de gewesten) 7 Onderzoeksbeurzen 8 Elektronische infrastructuur voor onderzoek: BELNET/Giganet 9 Statistieken, databanken en informatiesystemen 10 Wetenschapspromotie 11 Octrooibeleid 12 Fiscale maatregelen ten voordele van O&O-activiteiten

Page 5: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

4

Het Vlaams beleid inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 1 Subsidies en achtergestelde leningen voor de ontwikkeling van prototypes

en industrieel basisonderzoek, inclusief EUREKA-projecten 2 Subsidies voor innovatieactiviteiten in KMO’s: het KMO-programma voor

technologische innovatie 3 Financiering van de universiteiten: structurele ondersteuning, subsidie van

het FWO-Vlaanderen, het BOF, het SBO-fonds en het IWT-VLAANDEREN 4 HOBU-fonds: “Hoger onderwijs buiten de universiteit”-fonds: betoelaging

van instellingen voor hoger onderwijs met het oog op het verrichten van onderzoeksprojecten in samenwerking met de ondernemingen

5 Steun voor samenwerkingsdiensten in universiteiten 6 Subsidies voor de gewestelijke onderzoekscentra IMEC, VITO en VIB

en de gewestelijke wetenschappelijke instituten 7 Subsidies voor onderzoek en technologisch advies in collectieve

onderzoekscentra 8 Centra gespecialiseerd in dienstverlening aan ondernemingen:

Flanders' Drive, VIL (Vlaams Instituut voor Logistiek), IncGEO (Incubatiepunt Geo-informatie), en Flanders' Mechatronics Technology Centre

9 WTI-promotie en bewustmakingsactiviteiten: Technopolis, Experion, de Dag van de Technologie, de Wetenschapsweek van Vlaanderen, ENTER21, enz.

10 Stichting Technologie Vlaanderen (STV) en Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA)

11 Onderzoeksactiviteiten ter ondersteuning van het WTI-beleid 12 Ondersteuning van immateriële investeringen 13 Opleiding- en adviescheques 14 Centra die algemene steun bieden aan bedrijven: GOM, Innotek, Medialab,

KMO-IT-centrum, VCK, VIZO enz. en de Huizen van de Vlaamse Economie 15 Het Vlaams Waarborgfonds 16 Business Angels Network 17 Risicokapitaalverstrekking door de GIMV en de universitaire risicofondsen

Het Waals beleid inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 1 Terugvorderbare O&O-voorschotten aan ondernemingen en O&O-subsidies

voor onderzoek in ondernemingen, inbegrepen de EUREKA-beurzen 2 FIRST Entreprise-programma 3 RIT- en RIT Europe-programma’s voor ondernemingen 4 Subsidies aan KMO’s voor haalbaarheidsstudies, technisch-economische

studies, technologieoverdracht, toegang tot Europese onderzoeksprojecten enz.

5 Onderzoek in universiteiten 6 Onderzoekscentra, zoals de Waalse participatie in nationale collectieve

onderzoekscentra. 7 Subsidies voor technologische begeleiding in de onderzoekscentra 8 FIRST-Spin-off, FIRST-Doctorat, FIRST-Europe en FIRST-Hautes Ecoles 9 Steun voor de kosten van octrooiname en voor interface-structuren van

Page 6: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

5

universiteiten en van instellingen voor hoger onderwijs 10 Mobilisatieprogramma’s 11 Pre-activiteitsbeurzen 12 Wetenschapsparken en starterscentra

13 “Parc d’aventures scientifiques et technologiques”(Technologie- en wetenschapspark): het PASS en andere verspreidingscampagnes

14 Waals Centrum voor Innovatieverspreiding - CRIW 15 Sowalfin, subgewestelijke en gewestelijke fondsen voor verstrekking van

risicokapitaal en universitaire fondsen 16 Business Angels Network WABAN 17 Bedrijven- en Innovatiecentra 18 “APE”-programma voor de indienstneming van nieuw personeel in

ondernemingen, met name voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën of nieuwe producten

19 Steun voor materiële en immateriële investeringen, in de vorm van subsidies 20 Steun voor consultancy

Het beleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI)

1 Subsidies voor industrieel onderzoek en subsidies of terugvorderbare voorschotten voor projecten voor pre-concurrentiële ontwikkeling

2 Steun aan afzonderlijke uitvinders 3 Het programma “Toekomstgericht Onderzoek in Brussel” 4 Het programma “Onderzoek in Brussel” 5 Gewestelijke impulsprogramma’s voor onderzoek 6 De steun aan samenwerkingsstructuren van universiteiten en instellingen

voor hoger onderwijs en het LINK-programma 7 Steun aan collectieve onderzoekscentra (collectief onderzoek +

technologisch advies) 8 Logistieke steun aan onderzoekers en onderzoek: BRAINS, het

mobiliteitscentrum van O&O voor onderzoekers en BIRDS: de vereniging voor het promoten van wetenschappelijk onderzoek

9 BRUFOTEC - Brusselse Vereniging voor Voedseltechnologie 10 Bedrijfsinnovatiecentrum

11 Wetenschaps- en technologieparken 12 “Decreet 123”, steunprogramma voor het aanwerven van personeel in

ondernemingen, met name voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën of nieuwe producten

13 Steun voor immateriële investeringen 14 Subsidies voor studies, managementadvies en opleidingsprogramma’s,

uitgevoerd door ondernemingen 15 Gewestelijke Investeringsmaatschappij (GIMB) en haar dochter-

ondernemingen BRUSTART, voor starters, en BRUFICOM, voor telecommunicatiebedrijven

16 Activiteiten ter bevordering van wetenschap en technologie in het gewest - de Ishango-prijs

Page 7: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

6

Inleiding Het doel van de actualisatie van het tweede deel1 van het eerste Belgisch Rapport over Wetenschap, Technologie en Innovatie (BRISTI 2001) is tweeledig. Enerzijds schetst het de institutionele omgeving waarbinnen de Belgische actoren uit de wetenschappelijke wereld, de onderzoekswereld, de technologische ontwikkeling en de innovatie evolueren. Ten tweede worden de beleidsbeslissingen belicht van de Belgische, terzake bevoegde overheden. De kennis van dit institutionele kader en de beleidsomgeving zal de lezer helpen om de cijfers uit deel 1 van het tweede Belgisch Rapport over Wetenschap, Technologie en Innovatie (BRISTI 2004)2 in de juiste context te zien. Aangezien het hier gaat om de tweede editie van een werk dat voor het eerst in 2001 is verschenen, worden de veranderingen sedert de eerste editie voor elke overheid verduidelijkt. Dit deel beschrijft het institutioneel kader en de beleidsbeslissingen van de Belgische overheden bevoegd voor het wetenschaps-, technologie- en innovatiebeleid (WTI-beleid). Het geeft ook een volledig overzicht van de bestaande WTI-beleidsinstrumenten doorheen het land, naargelang de overheid. Dit deel werd geschreven door een externe wetenschappelijke waarneemster van het Belgisch WTI-systeem - die werd aangesteld door vertegenwoordigers van de Belgische overheden en onder haar toezicht werkte3 - teneinde een juist en objectief beeld te geven van het institutioneel kader van het WTI-systeem en -beleid. Het doel van dit deel wordt samengevat door het acroniem “WTI”, dat staat voor “wetenschap, onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie”. Overeenkomstig de beleidsopties die zijn genomen door de verschillende Belgische overheden, dekken de beschreven beleidsmaatregelen voornamelijk de technologische innovatie. De niet-technologische dimensie (organisatorisch, commercieel, enz.) van innovatie wordt in het algemeen niet beschouwd als deel van hetzelfde geheel van beleidsmaatregelen, maar eerder gedekt door het economisch beleid, dat in BRISTI 2004 slechts terloops wordt behandeld. Dit deel bestaat uit twee hoofdstukken, gevolgd door een algemeen besluit. Het eerste hoofdstuk beschrijft het institutioneel kader van het WTI-beleid in België, dat wordt gekenmerkt door een gedecentraliseerd stelsel van toepassing binnen deze federale staat. In dit hoofdstuk wordt de verdeling van de WTI-bevoegdheden tussen de diverse

1 Enkel beschikbaar in electronische vorm op de website van het Federaal Wetenschapsbeleid. 2 Deze publicatie is eveneens enkel beschikbaar in electronische vorm op de website van het Federaal Wetenschapsbeleid. 3 De auteur van dit deel is Claire Nauwelaers, senior researcher bij MERIT, de universiteit van Maastricht (Nederland). De Belgische overheden, die de inhoud goedgekeurd hebben, waren vertegenwoordigd in het CFS-comité (Overleggroep CFS/STAT “Inventaris en statistieken inzake O&O”), opgericht door het IMCWB (Interministeriële Conferentie voor Wetenschapsbeleid), het coördinatie-instrument voor wetenschapsbeleid, dat zowel de Federale overheid, de gewesten als de gemeenschappen omvat (zie verder).

Page 8: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

7

regeringen in België gedetailleerd omschreven. Ook worden voor elke overheid de instanties voorgesteld die belast zijn met de voorbereiding en de uitvoering van het beleid. Het tweede hoofdstuk geeft een analyse van de beleidsopties en een volledig overzicht van de beleidsinstrumenten die door de Belgische overheden in het leven geroepen werden om de WTI-activiteiten in het land te bevorderen. De voornaamste basis voor deze analyse is enerzijds de beleidsdocumenten en de diverse beschikbare4 activiteitenrapporten of studies en anderzijds de WTI-begrotingsgegevens. We besluiten door de gemeenschappelijke en de specifieke kenmerken van deze beleids-maatregelen toe te lichten en een parallel te trekken tussen de Belgische prioritaire taken en deze op Europees vlak aan de orde in het kader van de “Europese Onderzoeksruimte”. De informatievergaring voor de actualisatie van dit deel werd in april 2003 afgesloten. De hier omschreven situatie weerspiegelt bijgevolg de stand van zaken tot dit tijdstip. Belangrijke opmerking over het gebruik van de begrotingscijfers Voor de algemene analyse van het beleid werden de officiële begrotingsgegevens gebruikt van de CFS/STAT-overleggroep die berekend werden door het Federaal Wetenschapsbeleid - ex DWTC (Federale Diensten voor Wetenschappelijke Technische en Culturele Aangelegenheden). Zoals reeds uitgelegd in het eerste deel van BRISTI 2004 zijn dit de enige gegevens, gebaseerd op dezelfde definities en afspraken, officieel goedgekeurd door alle overheden die in België bevoegd zijn voor het WTI-beleid. In deze gegevens zijn de wetenschappelijke, onderzoeks-, ontwikkelings- en innovatieactiviteiten opgenomen, zoals die zijn gedefinieerd door de OESO (Frascati-handleiding). Wanneer er in de tabellen sprake is van ‘de budgettaire kredieten bestemd voor het beleid inzake Onderzoek & Ontwikkeling’ van een Belgische overheid, zal het dus gaan over het begrip Onderzoek & Ontwikkeling (O&O) zoals dat door de OESO is goedgekeurd, behalve wanneer anders wordt vermeld. Omdat alle Belgische overheden dezelfde definitie volgen, zijn de gegevens in de belangrijkste tabellen voor het hele land vergelijkbaar. Het referentiejaar voor de gebruikte gegevens is 2002. Vermits onze studie gebaseerd is op begrotingsgegevens, willen we de lezer erop wijzen dat deze gegevens eerder de beleidsintenties weergeven dan de effectieve verwezenlijkingen. Wanneer er meer gedetailleerde gegevens over de beleidsinstrumenten nodig waren (voor fiches of sommige gedetailleerde tabellen) en deze niet beschikbaar waren via de CFS/STAT, hebben we een uitzondering gemaakt op deze regel en gebruik gemaakt van niet-geharmoniseerde gegevens die door de verschillende overheden gepubliceerd werden. Deze gegevens kunnen gebaseerd zijn op andere definities dan deze van de OESO. In dat geval wordt dit gepreciseerd in een voetnoot onderaan de tabel. De aldus getoonde gegevens verschillen van de geharmoniseerde gegevens die door CFS/STAT worden verschaft, en dit op twee punten: zij vertegenwoordigen effectieve budgettaire verplichtingen eerder dan budgettaire voorzieningen, en zij zijn gebaseerd op een andere

4 Zo werden onder meer de gegevens die vervat zijn in het Belgisch rapport voor het EU " Trendchart on Innovation"-project voor de voorbereiding van dit rapport gebruikt (http://trendchart.cordis.lu).

Page 9: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

8

definitie van O&O (over het algemeen een bredere definitie) dan diegene die door de OESO wordt gehanteerd. I. Instellingen en bevoegdheden voor WTI in België Inleiding: België, een federale Staat België werd in 1830 onafhankelijk als eenheidsstaat. Honderdvijftig jaar later heeft deze Staat een diepgaande transformatie ondergaan en is daarbij overgegaan van een eenheidsstaat naar een federale Staat. Vijf belangrijke staatshervormingen vonden plaats in 1970, 1980, 1988/89, 1993 en in 2001. Deze hervormingen hebben geleidelijk aan het wettelijk kader en de instellingen gecreëerd die nodig waren voor het ontstaan van een federale Staat die bestaat uit grotendeels autonome entiteiten die met elkaar verbonden zijn doordat ze tot dezelfde federale Staat behoren. Elke “gefederaliseerde” entiteit heeft net zoals de federale Staat exclusieve bevoegdheden op een aantal gebieden. Er is geen hiërarchie tussen de bevoegdheden van de federale Staat en deze van de gefederaliseerde entiteiten. Dit federaliseringsproces is nog niet volledig afgewerkt, aangezien er nog nieuwe verdelingen van bevoegdheden kunnen plaatsvinden in de loop van de komende legislaturen. België is een federale Staat die bestaat uit 3 Gemeenschappen (Vlaamse, Franse en Duitstalige) en 3 Gewesten ( Vlaams, Waals en Brussel-Hoofdstad). "Persoonsgebonden” materies vallen onder de bevoegdheid van de gemeenschappen, terwijl de economische en de territoriale materies onder de gewesten vallen. Het eerste artikel van de huidige Belgische grondwet luidt: “België is een federale Staat, samengesteld uit gemeenschappen en gewesten”. Het federaliseringsproces van het land heeft immers twee hoofdlijnen gevolgd. De eerste lijn betreft alle materies die te maken hebben met de inwoners van het land. Door de taalkundige en culturele diversiteit van het land, met Nederlands-, Frans- en Duitstalige bevolkingsgroepen, ontstond de behoefte om de bevoegdheden voor “persoonsgebonden” materies toe te kennen aan specifieke entiteiten: de gemeenschappen. De gemeenschappen zijn dus eerder gebaseerd op bevolkingsgroepen dan op grondgebieden. De meeste bevoegdheidsgebieden die betrekking hebben op onder meer taalkundige, persoonsgebonden en culturele materies, waarbij onderwijs een belangrijke plaats inneemt, vallen onder de verantwoordelijkheid van de gemeenschappen. De tweede lijn in het federaliseringsproces heeft te maken met economische materies in de brede zin. Gedreven door het verlangen naar meer autonomie in de regionale economieën werd België opgedeeld in drie gewesten, die op territoriale basis vastgelegd werden: Vlaanderen, Wallonië en Brussel-Hoofdstad. Economische ontwikkeling, ruimtelijke ordening, technologische ontwikkeling, milieu, beheer van de natuurlijke rijkdommen en sedert 2001ook landbouw behoren tot de voornaamste bevoegdheden van de gewesten. De federale Staat behoudt bevoegdheden in domeinen van nationaal belang, zoals defensie, justitie, het monetair en fiscaal beleid, sociale zekerheid en belangrijke delen van het gezondheidsbeleid.

Page 10: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

9

België bestaat dus uit zeven autonome, maar onderling verbonden entiteiten: de Federale overheid, de drie gewesten en de drie gemeenschappen. Elke entiteit kiest haar eigen regering en parlement en zorgt voor alle regelgeving en instellingen die nodig zijn om een efficiënt bestuur binnen de sfeer van haar verantwoordelijkheden mogelijk te maken. In de praktijk hebben het Vlaams Gewest en de Vlaamse Gemeenschap hun bestuur en instellingen samengevoegd, waarnaar nu wordt verwezen als Vlaamse regering en Vlaams Parlement en de instellingen van de Vlaamse Gemeenschap. De bevoegdheidsgebieden die te maken hebben met het WTI-beleid in België, zijn verdeeld over alle overheden van België. De wijze waarop deze verdeeld zijn, wordt in de volgende afdeling beschreven.

Nieuw sedert 2001

De institutionele hervormingen van 2001 hebben de landbouwbevoegdheden aan de gewesten overgedragen.

Page 11: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

10

1. Het gedecentraliseerd WTI-bevoegdheidssysteem in België 1.1. Autonome WTI-bevoegdheden van de diverse Belgische overheden Na de opeenvolgende institutionele en grondwettelijke hervormingen in België werden de bevoegdheden op het gebied van WTI-aangelegenheden als volgt verdeeld over de diverse Belgische entiteiten: de “primaire” bevoegdheid voor het WTI-beleid werd toegewezen aan de gewesten en de gemeenschappen binnen hun eigen bevoegdheidsgebieden. Het actieterrein van de Federale overheid bekleedt, naast het specifieke onderzoek dat verband houdt met haar eigen bevoegdheden, het ruimtevaartbeleid gevoerd in een internationaal kader, de federale wetenschappelijke instellingen, alsook diverse andere acties die een gecoördineerde uitvoering vergen op nationaal of internationaal niveau. De “primaire” bevoegdheid voor het WTI-beleid werd toegewezen aan de gewesten en de gemeenschappen binnen hun eigen bevoegdheidsgebieden. Een aantal bevoegdheden die met wetenschappelijk onderzoek te maken hebben, werden aan de Federale overheid toegekend. De Federale overheid is voor de volgende gebieden bevoegd: Autonoom: • Wetenschappelijk onderzoek dat nodig is voor de uitoefening van de eigen bevoegdheden, waaronder wetenschappelijk onderzoek met het oog op de implementering van internationale of supranationale overeenkomsten; • Ruimteonderzoek in een internationaal kader; • Federale wetenschappelijke instellingen. In overleg met de gemeenschappen en gewesten: • Programma’s en acties waarvoor een eenvormige uitvoering op nationaal of internationaal niveau vereist is; • Bijhouden van een permanente inventaris van het wetenschappelijk potentieel van het land; • Belgische medewerking aan activiteiten van internationale onderzoeksorganisaties; • Elke actie in domeinen die tot de bevoegdheden van de gemeenschappen of gewesten behoren en die kadert binnen een internationale overeenkomst of verwijst naar acties en programma’s die de belangen van één gemeenschap of gewest overstijgen. De Federale overheid is verantwoordelijk voor de wetenschappelijke activiteiten die te maken hebben met zijn eigen bevoegdheden en ontwikkelt WTI-activiteiten van nationaal en internationaal belang, in overleg met de gemeenschappen en gewesten. De gemeenschappen zijn voor de volgende gebieden bevoegd: Onderzoek in verband met onderwijs, cultuur, media, sport en andere persoonsgebonden materies, zoals gezondheidsbeleid en sociale bijstand. Dit dekt zowel het onderzoek in deze domeinen, als het onderzoek dat uitgevoerd wordt door organisaties van de betrokken sectoren, namelijk universiteiten en andere instellingen voor hoger onderwijs. Men kan dus stellen dat de gemeenschappen de hoofdverantwoordelijkheid dragen voor het fundamenteel onderzoek aan universiteiten en het toegepast onderzoek in instellingen voor hoger onderwijs, met inbegrip van de internationale activiteiten van deze instellingen.

Page 12: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

11

De gemeenschappen dragen de hoofdverantwoordelijkheid voor het fundamenteel onderzoek aan universiteiten en het toegepast onderzoek in instellingen voor hoger onderwijs. De gewesten zijn voor de volgende gebieden bevoegd: Het onderzoek dat verband houdt met economie, energiebeleid, openbare werken, telecommunicatienetwerken, milieu, waterbeheer, natuurbehoud, transport, ruimtelijke ordening, stads- en landbouwplanning, ontwikkelingshulp, en de regionale bevoegdheden inzake landbouw en werkgelegenheid. Dit dekt onder meer de steun voor technologisch en industrieel basisonderzoek, de ontwikkeling van nieuwe producten en productieprocessen, de verspreiding en overdracht van technologieën en de technologische vernieuwing. Sinds 2001 zijn ze ook bevoegd inzake onderzoek op het vlak van de landbouw. Kortom, de gewesten dragen de hoofdverantwoordelijkheid voor economisch gericht onderzoek, technologische ontwikkeling en de promotie van innovatie. De gewesten dragen de hoofdverantwoordelijkheid voor het economisch gericht onderzoek, de technologische ontwikkeling en de innovatieverspreiding. De verdeling van de WTI-bevoegdheden over de diverse overheden in België is dus eerder gebaseerd op bevoegdheidsdomeinen, dan op belanghebbenden. Het voorbeeld van de universiteiten, de hoofdrolspelers op het vlak van wetenschap en onderzoek in België, illustreert dit duidelijk. Hoewel de gemeenschappen bevoegd zijn voor het onderzoek aan de universiteiten en de instellingen voor hoger onderwijs en de basisfinanciering aan deze organisaties beheren, kunnen de Federale overheid en de gewesten eveneens een beroep doen op de onderwijsinstellingen voor WTI-activiteiten die binnen het bereik van hun bevoegdheden vallen. Concreet betekent dit dat universiteiten fondsen ontvangen van zowel de Federale overheid, de gewesten als de gemeenschappen (volgens hun geografische ligging en hun taalstelsel), maar de doeleinden en de voorwaarden die aan deze fondsen gekoppeld zijn, verschillen al naargelang de overheid die ze toegekend heeft. Universiteiten spelen een belangrijke rol op het vlak van wetenschap en onderzoek in België. Er moet opgemerkt worden dat het hierboven beschreven systeem eerder te maken heeft met wetenschappelijke en technologische activiteiten dan met innovatie. Het bovenstaande beeld is bijgevolg onvolledig, tenzij we ook rekening houden met gebieden die gekoppeld zijn aan het innovatiebeleid in ruimere zin, maar over het algemeen niet beschouwd worden als een onderdeel van het WTI-beleid als dusdanig. Dit betreft het economisch beleid, een gewestelijke bevoegdheid (waaronder bijvoorbeeld het stimuleren van startende ondernemingen en het verstrekken van risicokapitaal vallen), het milieubeleid, het fiscaal beleid (bv. met betrekking tot de belastingstelsels voor O&O-activiteiten) of de sociale zekerheid (bv. thema’s die te maken hebben met het sociale statuut van de onderzoekers) enz. De laatste twee vallen onder federale bevoegdheid, maar de gemeenschappen of gewesten worden geraadpleegd voor dossiers in aangelegenheden waarvoor zij bevoegd zijn. Op dergelijke domeinen worden beleidsinitiatieven en -instrumenten ontwikkeld die in sommige gevallen een voorname invloed kunnen hebben op de wetenschap, de technologie en de innovatie. Deze zullen in de volgende stukken kort aan bod komen.

Page 13: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

12

Hoewel het geen deel uitmaakt van het WTI-beleid als dusdanig, kan het economisch, fiscaal of milieubeleid ook een aanzienlijke rol spelen in de ondersteuning van WTI-activiteiten. 1.2. Samenwerking en overleg tussen de gefederaliseerde entiteiten De hierboven beschreven autonomie van WTI-bevoegdheden van alle Belgische overheden vergt coördinatie op een aantal gebieden. De coördinatie en het overleg tussen de diverse overheden van de Belgische Staat wordt georganiseerd door een commissie die deze overheden overkoepelt en ruimte biedt voor dialoog voor alle aangelegenheden die een op nationaal niveau overlegde actie vereisen. De Interministeriële Conferentie voor Wetenschapsbeleid (IMCWB) staat in voor de coördinatie tussen de Federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten. Ze is samengesteld uit de leden van de respectieve regeringen die bevoegd zijn voor het wetenschapsbeleid. Het is ook op dit niveau dat de samenwerkingsakkoorden worden uitgewerkt, met inbegrip van de materies met een internationale dimensie, en waar de samenwerkingen en informatie-uitwisselingen worden besproken tussen de verschillende entiteiten van het koninkrijk. De recente samenwerkingsakkoorden handelden over: de permanente inventaris van het wetenschappelijke potentieel, een wetenschappelijk ondersteuningsplan voor een duurzame ontwikkelingspolitiek, de administratieve en wetenschappelijke coördinatie inzake bioveiligheid en het programma interuniversitaire attractiepolen. De samenwerking en het overleg tussen de gefederaliseerde entiteiten wordt georganiseerd via de Interministeriele Conferentie voor Wetenschapsbeleid (IMCWB) die bestaat uit vertegenwoordigers van de Federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten Het IMCWB heeft twee permanente subcomités opgericht, waarvan de vertegenwoordigers van elke overheid deel uitmaken: de Commissie voor internationale samenwerking (CIS) voor de internationale aangelegenheden en de Commissie voor federale samenwerking (CFS) voor de nationale aangelegenheden. Deze subcomités zijn samengesteld uit hoge functionarissen die de federale, communautaire en regionale overheden vertegenwoordigen, die bevoegd zijn in de betreffende materies. Elk van deze commissies heeft een reeks gespecialiseerde overleggroepen opgericht. De overleggroepen van de CIS zijn belast met het voorbereiden van de positie van de Belgische delegatie in de internationale vergaderingen, met name de programmacomités van het kaderprogramma van de Europese Unie. Er bestaan 16 groepen, die gedefinieerd zijn rond de volgende onderwerpen (de eerste 12 houden rechtstreeks verband met het Europees onderzoekskaderprogramma): biowetenschap, genoom- en biotechnologie; informatiemaatschappij; nanotechnologie, nieuwe materialen en procédés; lucht- en ruimtevaart; voedselkwaliteit en veiligheid; duurzame ontwikkeling, global change en ecosystemen; duurzaam vervoer over land en/of zee; duurzame energiesystemen; wetenschap en samenleving; technologische vernieuwing, overdracht van kennis en technologieën; human resources en mobiliteit; research-infrastructuren; W&T-samenwerkingsactiviteiten in het kader van bilaterale akkoorden; programma inzake ontwikkeling van digitale inhoud en eEurope-actieplan; activiteiten van het comité voor wetenschappelijk en technologisch beleid van de OESO; en tenslotte COST-acties. De CFS heeft een overleggroep opgericht, de CFS/STAT, belast met de inventaris en statistieken van onderzoek en ontwikkeling.gië

Page 14: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

13

2. Instellingen die instaan voor de voorbereiding en de uitvoering van het WTI-beleid in België Alle overheden die in België verantwoordelijk zijn voor WTI-dossiers hebben uitvoerende en administratieve instellingen opgericht, die elk binnen hun eigen bevoegdheidsdomein instaan voor de voorbereiding en de uitvoering van het WTI-beleid. Deze instellingen worden hierna beschreven. De rol en de structuur van de adviesorganisaties voor het WTI-beleid worden vervolgens gedetailleerd omschreven, samen met hun belangrijkste taken. Het dient opgemerkt te worden dat de Duitstalige Gemeenschap, hoewel ze net als de andere gemeenschappen officieel met het wetenschapsbeleid belast is, momenteel op dit gebied geen echt beleid voert, aangezien ze geen onderzoeksinstellingen heeft. Vandaar dat deze gemeenschap in dit onderzoek en in de aansluitende beleidsanalyse buiten beschouwing gelaten wordt. 2.1. Uitvoerende en operationele bevoegdheden voor WTI in België Federale overheid De Ministerraad van de Federale regering is het uitvoerend orgaan dat verantwoordelijk is voor de oriëntering van het WTI-beleid op federaal niveau. Dit beleid wordt gecoördineerd door de federale Minister belast met het wetenschappelijk onderzoek. Andere ministers van de Federale regering houden zich bezig met onderzoek en wetenschappelijke aangelegenheden binnen hun eigen bevoegdheidsgebieden. Op federaal niveau is de Ministerraad van de Federale regering het orgaan dat verantwoordelijk is voor het WTI-beleid. Het Federaal Wetenschapsbeleid - ex Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden (DWTC) - staat in voor de uitvoering van het federaal wetenschapsbeleid. Het Federaal Wetenschapsbeleid- ex DWTC - staat in voor de uitvoering van het federaal wetenschapsbeleid en valt onder de bevoegdheid van de Minister belast met wetenschappelijk onderzoek. Deze Dienst staat in voor de voorbereiding en beheer van onderzoekacties die onder de verantwoordelijkheid van de Federale overheid vallen zoals hierboven beschreven: programma’s en activiteiten die ofwel autonoom ontwikkeld werden ofwel in het kader van samenwerkingsovereenkomsten met de gewesten of gemeenschappen. De andere belangrijke federale overheidsdiensten die budgetten voor onderzoek beheren, zijn Economie, KMO, Middenstand en Energie (nucleair onderzoek, geologische diensten, octrooien, meting en certificering, normalisatie), Landsverdediging, Sociale Zekerheid,

Nieuw sedert 2001

Het Federaal Wetenschapsbeleid heeft in 2003 de DWTC (Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden) vervangen.

Page 15: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

14

Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, en Justitie. De Interministeriële Conferentie voor Wetenschapsbeleid (IMCWB) coördineert de voorbereiding en de uitvoering van regeringsbeslissingen in verband met het federaal wetenschapsbeleid waarvoor er overeenstemming moet zijn tussen de verschillende ministeries. Vlaamse Gemeenschap De Minister van Financiën en Begroting, Ruimtelijke Ordening, Wetenschappen en Technologische Innovatie is sinds 2003 volledig verantwoordelijk voor het Vlaams beleid dat inzake WTI wordt gevoerd. Voorheen werd deze bevoegdheid gedeeld door de Minister van Financiën en Begroting, Ruimtelijke Ordening en Technologische Innovatie en de Minister van Onderwijs en Vorming. Andere ministers van de Vlaamse regering zijn binnen hun eigen bevoegdheidsgebied verantwoordelijk voor sectorspecifieke acties en programma’s m.b.t. wetenschapsbeleid. De Minister van Financiën en Begroting, Ruimtelijke Ordening, Wetenschappen en Technologische Innovatie is verantwoordelijk voor het Vlaams beleid dat wordt gevoerd inzake WTI. Het administratief orgaan dat verantwoordelijk is voor de voorbereiding, de uitvoering, de opvolging, de evaluatie en de promotie van het Vlaams beleid voor wetenschap en technologie is de Administratie Wetenschap en Innovatie (AWI) van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Het administratief orgaan dat verantwoordelijk is voor de voorbereiding, de uitvoering, de opvolging, de evaluatie en de promotie van het Vlaams beleid voor wetenschap en technologie is de Administratie Wetenschap en Innovatie (AWI) van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Deze administratie beheert horizontaal de coördinatie van de acties tussen de diverse ministeriële departementen die bij de WTI-acties betrokken zijn. In de toekomst zal het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap gereorganiseerd worden en zal een Vlaams Ministerie voor Wetenschappen en Technologische Innovatie opgericht worden. Andere departementen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn verantwoordelijk voor de voorbereiding en de uitvoering van het sectorspecifiek beleid, zoals onderwijs, economie, werkgelegenheid, binnenlandse aangelegenheden, landbouw en leefmilieu, welzijn, gezondheid en cultuur. Naast deze administraties van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap beschikt het Vlaams Gewest, in tegenstelling tot de andere Belgische gewesten, over een speciaal openbaar instituut dat een voorname rol speelt in de uitvoering van het Vlaams WTI-beleid: het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen, IWT-VLAANDEREN. Dit instituut staat onder toezicht van de terzake bevoegde

Nieuw sedert 2001

Binnen de Vlaamse regering maakt de bevoegdheid “Wetenschappen en Technologische Innovatie” sinds 2003 deel uit van de portefeuille van een enkel Minister van de Vlaamse regering.

Page 16: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

15

Vlaamse minister. Het ondersteunt en stimuleert het industrieel onderzoek en de overdracht van technologie in de Vlaamse industrie. Alle ondernemingen in het Vlaams Gewest, en in het bijzonder de KMO’s, kunnen bij het IWT-VLAANDEREN financiële bijstand vragen voor hun projecten. Verder is het IWT-VLAANDEREN belast met de coördinatie van de technologieoverdracht en de innovatie-intermediairen in Vlaanderen. IWT-VLAANDEREN is een instituut dat een voorname rol speelt in de uitvoering van het Vlaams beleid voor technologie en innovatie. Het beheert onder meer de financiële steun voor O&O en technologische activiteiten in Vlaamse ondernemingen. Franse Gemeenschap In de Franse Gemeenschap draagt de Minister van Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek de hoofdverantwoordelijkheid voor het WTI-beleid van zijn gefederaliseerde entiteit. Andere ministers van deze regering zijn verantwoordelijk voor een beperkt aantal programma’s binnen hun eigen bevoegdheidsgebied. Het administratief orgaan dat belast is met de voorbereiding en de uitvoering van het beleid in de Franse Gemeenschap is het Directoraat-Generaal voor Niet-Verplicht Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (Direction Générale de l’Enseignement non Obligatoire et de la Recherche Scientifique, DGENORS) van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. Dit bestuur is verantwoordelijk voor de financiering van universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs en voor het niet-gericht onderzoek (met onder meer het “Fonds national de la recherche scientifique” (FNRS-Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek) en de geassocieerde fondsen) en waarborgt de coördinatie van alle onderzoeks- en wetenschappelijke activiteiten in de andere departementen van het Ministerie van de Franse Gemeenschap. Het is tevens verantwoordelijk voor de opvolging van de internationale O&O-activiteiten, vooral op EU-niveau. In de Franse Gemeenschap draagt de Minister van Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek de hoofdverantwoordelijkheid voor het WTI-beleid van zijn gefederaliseerde entiteit. Het administratief orgaan dat verantwoordelijk is voor de voorbereiding en de uitvoering van het beleid is het Directoraat-Generaal van het Niet-Verplicht Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek (DGENORS). Andere departementen van het Ministerie van de Franse Gemeenschap zijn verantwoordelijk voor sectorspecifieke onderzoeksprogramma’s betreffende aangelegenheden die binnen hun bevoegdheid vallen: gezondheid, cultuur, sport, toerisme, openbaar ambt. Waals Gewest De Waalse Minister van Onderzoek en Nieuwe Technologieën is verantwoordelijk voor het belangrijkste onderdeel van het gewestelijke WTI-beleid, namelijk het onderzoek met technologische doeleinden. Andere ministers van dezelfde regering zijn eveneens gemachtigd om onderzoeksactiviteiten in hun respectieve bevoegdheidsgebieden te financieren. Ze ontwikkelen deze activiteiten volledig autonoom.

Page 17: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

16

De Waalse Minister van Onderzoek en Nieuwe Technologieën is bevoegd voor het WTI-beleid. Het administratief orgaan dat belast is met de voorbereiding en de uitvoering van dit beleid is het Directoraat-Generaal voor Technologie, Onderzoek en Energie (DGTRE) van het Ministerie van het Waals Gewest. Het administratief orgaan dat verantwoordelijk is voor de voorbereiding en de uitvoering van het technologisch onderzoeksbeleid is het Directoraat-Generaal voor Technologie, Onderzoek en Energie (DGTRE) van het Ministerie van het Waals Gewest. Dit bestuur ontwikkelt projecten, beheert programma’s en financiert de O&O en de technologische vernieuwing in ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten in het gewest. Andere administratieve directoraten van het Ministerie van het Waals Gewest zijn verantwoordelijk voor het beheer van beperktere budgetten en acties ter ondersteuning van de WTI-activiteiten in hun eigen bevoegdheidsgebieden: natuurlijke rijkdommen en milieu, sociale aangelegenheden en gezondheid, ruimtelijke ordening, uitrusting en vervoer enz. Brussels Hoofdstedelijk Gewest De Minister bevoegd voor Onderzoek van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is eveneens verantwoordelijk voor het WTI-beleid van dit gewest. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de Minister voor Onderzoek bevoegd voor het WTI-beleid. De “Directie Onderzoek en Innovatie” (DOI) van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, binnenkort vervangen door het IWOIB, is verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid. Het Brussels Agentschap voor de Onderneming (BAO) is het geïntegreerd orgaan voor steun aan de ontwikkeling van Brusselse ondernemingen. Op administratief vlak is de “Directie Onderzoek en Innovatie” - DOI - van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verantwoordelijk voor de uitvoering van het WTI-beleid. Zij is de operationele leider van het financieren en stimuleren van wetenschappelijk onderzoek en technologische innovatie in het gewest. Zij zal binnenkort vervangen worden door het IWOIB, het Instituut voor de Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek en Innovatie te Brussel, een overheidsstructuur die haar taken zal vervullen op een intensievere manier. Het Brussels Agentschap voor de Onderneming (BAO), is opgericht in 2003 en is het geïntegreerd orgaan voor steun aan de ontwikkeling van de Brusselse ondernemingen, dat alle diensten aan ondernemingen verenigt op het vlak van oprichting en ontwikkeling van ondernemingen, stedebouwkundige en milieu-reglementeringen, internationale betrekkingen en innoverende projecten. Het departement Technologieën en Innoverende projecten begeleidt de ondernemingen, verschaft hen strategische informatie en vergemakkelijkt de toegang tot financieringen en overheidssteun.

Nieuw sedert 2001

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan sinds 2003 terugvallen op een overheidsstructuur voor het beheer van haar WTI-beleid, met name het IWOIB, en op een Agentschap dat geïntegreerde diensten aanbiedt aan ondernemingen, met name het BAO.

Page 18: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

17

2.2. Adviesorganen voor het WTI-beleid De overheden met WTI-bevoegdheden in België hebben elk een adviesorgaan opgericht dat advies moet geven bij de voorbereiding van het WTI-beleid. Deze WTI-raden stellen analyses en aanbevelingen op, op verzoek van de bevoegde minister, of op eigen initiatief. Hun samenstelling weerspiegelt de diversiteit van de belanghebbenden van het WTI-beleid: academische en wetenschappelijke instellingen, onderzoekscentra, economische en sociale actoren, evenals regeringsinstellingen en administraties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het beleid maken er deel van uit. Federale overheid De Federale Raad voor Wetenschapsbeleid (FRWB) is het adviesorgaan van de Federale overheid bij de voorbereiding van het wetenschapsbeleid. De Raad volgde de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid op en reflecteert de federale staatsstructuur. Hij is samengesteld door 33 mensen, behorende tot wetenschappelijke, economische en sociale middens. Zijn secretariaat wordt verzekerd door het Federaal Wetenschapsbeleid - ex DWTC. De helft van zijn leden worden aangeduid door de Federale regering terwijl de andere helft voorgedragen wordt door de deelregeringen. Op federaal niveau is de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid (FRWB) het adviesorgaan voor het WTI-beleid. Sinds zijn oprichting in 2000, betroffen de voornaamste activiteiten van de FRWB: • De positie van België ten overstaan van de mededeling van de Commissie van de Europese Unie “Naar een Europese onderzoeksruimte” en de doelstelling van 3% van het BBP voor investeringen in onderzoek en technologische ontwikkeling; • De algemene oriëntering van het federaal wetenschapsbeleid; • Het fiscaal en sociaal statuut van onderzoekers; • De ontwikkeling van het federaal programma inzake de interuniversitaire attractiepolen. • De situatie van de federale wetenschappelijke instellingen. Vlaamse Gemeenschap De Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) is het officieel adviesorgaan van de Vlaamse Gemeenschap voor de voorbereiding van haar WTI-beleid. Deze raad bestaat uit 17 leden: de voorzitter, zes leden die voorgesteld worden door de Vlaamse Interuniversitaire Raad, drie leden die voorgesteld worden door de werkgeversorganisaties, drie leden die voorgesteld worden door de werknemersorganisaties en vier leden die door de Vlaamse regering aangesteld worden. In de Vlaamse Gemeenschap fungeert de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB) als adviesorgaan voor het WTI-beleid. De afgelopen jaren ging zijn belangstelling vooral uit naar onder andere: • de algemene oriëntering van het Vlaams WTI-beleid; • het Europees project voor een Europese Onderzoeksruimte;

Page 19: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

18

• de toekomst van een aantal beleidsinstrumenten, zoals de beleidsgerichte onderzoeksprojecten, het strategisch onderzoeksprogramma, enz; • de valorisatie van doctoraten; • het gelijke kansenbeleid in loopbanen voor fundamenteel onderzoek; • de afnemende belangstelling van studenten voor een wetenschappelijke loopbaan; • de loopbaan van wetenschappers in Belgische instituten en de internationale mobiliteit van wetenschappers; • het intellectueel eigendomsrecht van onderzoeksresultaten; • de evaluatie van de onderzoekskwaliteit aan universiteiten; • de medewerking van Vlaanderen aan het ruimteonderzoeksprogramma van ESA (Het Europees Ruimte-Agentschap); • enzovoort. Naast de VRWB zijn er andere instellingen die een adviserende rol spelen in het Vlaams WTI-beleid. Net zoals in de Franse Gemeenschap speelt de organisatie van de Vlaamse universiteiten, de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR), een belangrijke rol in het adviseren van de overheden met betrekking tot hun WTI-beleid. In de VLIR brengen de Vlaamse universiteiten gemeenschappelijke voorstellen, verklaringen en advies met betrekking tot het regeringsbeleid op het gebied van universitair onderwijs en wetenschappelijk onderzoek naar voren. Wat de hogescholen betreft, speelt de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) een gelijkaardige rol. De Stichting Technologie Vlaanderen (STV) maakt deel uit van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Ze werd in 1985 opgericht met als taak de sociale invloed van de introductie en toepassing van nieuwe technologieën te onderzoeken. In 2001 werd het Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA) opgericht in de schoot van het Vlaams Parlement. Zijn taak bestaat erin om voor het Vlaams Parlement aanbevelingen te doen betreffende de sociale invloed van de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Tenslotte geven de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten (KVAB) en de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België (KAGB) eveneens adviezen in de materies die hun aanbelangen. Franse Gemeenschap De Franse Gemeenschap is in 2003 voorzien van een “Conseil de la Politique Scientifique”. Deze formuleert, op eigen initiatief of op vraag van de regering, adviezen en aanbevelingen inzake wetenschapsbeleid. Ze bestaat uit 26 leden die de universitaire instellingen, de socio-economische kringen en de Hogescholen vertegenwoordigen. De Interuniversitaire Raad van de Franse Gemeenschap van België (CIUF) is het overlegorgaan dat de negen universiteiten en universitaire faculteiten van de Franse Gemeenschap in België verenigt. Zij bezorgt adviezen omtrent materies die verband houden met universitair onderwijs, organiseert overleg rond deze materies, promoot samenwerkingen tussen universiteiten en faculteiten onderling en verzekert de

Page 20: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

19

vertegenwoordiging van de universitaire instellingen bij diverse nationale en internationale instanties. De Franse Gemeenschap is zopas voorzien van een ‘Conseil de la Politique Scientifique’. De interuniversitaire raad van de Franse Gemeenschap in België (CIUF) organiseert het overleg tussen de instellingen. De “Conseil des Recteurs des Universités Francophones de Belgique” (CRef) vertegenwoordigt de rectoren van de Franstalige universiteiten in België. Waals Gewest De “Conseil de la Politique Scientifique” (CPS, voor Wetenschapsbeleid) is het adviesorgaan van de Waalse regering voor WTI-aangelegenheden die binnen haar bevoegdheid vallen. Het bestaat uit 29 leden: 14 vertegenwoordigers van de sociale partners aangeduid door de “Conseil Economique et Social” van het Waals Gewest, 6 vertegenwoordigers van de universiteiten (aangeduid door de “Conseil inter-universitaire francophone”), 2 vertegenwoordigers van de instellingen voor hoger onderwijs, 2 vertegenwoordigers van de onderzoekscentra, en 5 leden aangeduid door de Waalse regering. In het Waals Gewest is de “Conseil de la Politique Scientifique” (CPS, Raad voor Wetenschapsbeleid) het adviesorgaan voor het WTI-beleid. De laatste jaren heeft de CPS zich voornamelijk gebogen over: • de algemene oriëntering van het Waals beleid inzake WTI, op basis van de informatie uit de programma’s Prométhée I en II waarvoor de CPS een strategische partner is; • de financiering van het beleid inzake O&O; • het Europees project “Europese onderzoeksruimte” en de inschakeling van het Waals onderzoek in dit Europees kader; • de evaluatie van de technologische keuzes, waarvoor de CPS interne of externe studies uitvoert; • onderzoeksevaluatie: de Raad voor Wetenschapsbeleid (CPS) promoot de opstelling van gezonde evaluatiemethoden en stelt evaluatiemethoden voor de gewestelijke “mobilisatieprogramma’s” voor; • de problematiek van de financiering en oriëntering van de taken van de onderzoekscentra; • initiatieven met de bedoeling om de economische herwaardering van onderzoek te ondersteunen (FIRST-programma’s, overdracht van de intellectuele eigendom van de resultaten van onderzoek aan de universiteiten, steun aan de universitaire interfaces, enz.); • mobiliteit van de onderzoekers (tussen de universiteiten en de industrie en vice versa, maar ook van en naar de administratie) en het statuut van de onderzoekers; • uitwerking van een statistisch en indicatorensysteem voor de financiering en de uitvoering van onderzoek in Wallonië;

Nieuw sedert 2001

De Franse Gemeenschap heeft in 2003 haar “Conseil de la Politique Scientifique” opgericht.

Page 21: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

20

• de synergieën en partnerships en de netwerkprogramma’s; • verspreiding van wetenschap en technologie. • enzovoort. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest De Raad voor Wetenschapsbeleid voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd in 2000 opgericht en treedt op als voornaamste adviesorgaan voor de gewestelijke regering bij de voorbereiding van haar WTI-beleid. Deze raad bestaat uit vertegenwoordigers van de universiteiten en de instellingen voor hoger onderwijs in het gewest, afgevaardigden van werkgevers- en werknemersverenigingen, een vertegenwoordiger van de Minister van Wetenschappelijk Onderzoek, een vertegenwoordiger van de Minister van Economie, alsook waarnemers die afgevaardigd zijn door andere ministers en staatssecretarissen, en onafhankelijke experts die de collectieve onderzoekscentra in het gewest vertegenwoordigen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest fungeert de Raad voor Wetenschapsbeleid als adviesorgaan voor het WTI-beleid. Sinds zijn oprichting heeft deze Raad zich over de volgende materies gebogen: • het organiseren van een bestuurssysteem voor het onderzoeksbeleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: oprichting van instellingen (IWOIB), besluit met betrekking tot het stimuleren van onderzoek en technologische ontwikkeling; • het voorstellen van het zesde kaderprogramma voor onderzoek van de Europese Unie en zijn verschillende instrumenten.

II. Het WTI-beleid in België Zoals in deel 1 van BRISTI 2004 reeds aangetoond werd, is het WTI-beleid in België onderhevig aan een groeiende decentralisering. Figuren 1 en 2 illustreren dit fenomeen aan de hand van de ontwikkeling van de aandelen van de budgettaire kredieten van de diverse Belgische overheden voor het O&O-beleid. Het aandeel van de Federale overheid in de totale overheidskredieten voor O&O wordt kleiner: van 44% in 1999 naar 30% in 2002. De aandelen van de Vlaamse Gemeenschap en Wallonië zijn in dezelfde periode gestegen. Het aandeel van de Franse Gemeenschap wordt constant uitgehold.

Page 22: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

21

Figuur 15 : Ontwikkeling van het aandeel van de overheidskredieten voor het O&O-beleid van alle Belgische overheden ° 1990-2002 ° in %

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50

1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002

Federale overheid

VlaamseGemeenschap

FranseGemeenschap

Waals Gewest

BrusselsHoofdstedelijkGewest

Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie.

Figuur 26 : Aandeel van de overheidskredieten voor het O&O-beleid van alle Belgische overheden °1990 en 2002 ° in %

Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. Het groeiend aandeel van overheidskredieten voor O&O in de twee belangrijkste gewesten in België in de loop van de laatste zes jaar, weerspiegelt het regionaliseringsproces dat tijdens deze periode heeft plaatsgevonden. Deze tendens wordt bevestigd in de Vlaamse Gemeenschap sinds de helft van de jaren 90, terwijl ze pas tegen het einde van de jaren 90 haar opwachting maakte in Wallonië. De overheidskredieten die door de Federale overheid en door de Franse Gemeenschap zijn gewijd aan Onderzoek & Ontwikkeling zijn gevoelig gestegen tijdens de laatste jaren, maar minder snel dan bij de andere overheden: hun

5 Ter herinnering: de Vlaamse Gemeenschap groepeert de gemeenschappelijke en gewestelijke verantwoordelijkheden in één enkele entiteit. 6 Id.

1990

43,8%

30,2%

19,6%

4,7%

1,7%

Federale overheid

VlaamseGemeenschap

Franse Gemeenschap

Waals Gewest

BrusselsHoofdstedelijkGewest

2002

29,8%

44,0%

13,9%

11,5% 0,9%

Page 23: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

22

relatieve aandeel in het geheel van de budgettaire kredieten is dan ook constant verminderd in de loop van de genoemde periode. In 2002 neemt de Vlaamse Gemeenschap de voornaamste plaats in het Belgisch landschap voor WTI-beleid in met maar liefst 44% van de overheidskredieten voor O&O. De Federale overheid beheert iets minder dan een derde (30%) van de kredieten, terwijl het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap samen goed zijn voor een vierde van de overheidsbegroting voor O&O (25%). Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest speelt een minder belangrijke rol, gemeten in termen van de overheidsbegroting voor O&O. Om dit beeld te vervolledigen, moet erop gewezen worden dat de overheidskredieten voor O&O, gemeten in absolute waarden, van elke overheid7 van jaar tot jaar toenemen, ook al neemt het relatief aandeel van sommige af. We verwijzen de lezer naar deel 1 van BRISTI 2004 voor een meer gedetailleerd overzicht van deze budgettaire overheidskredieten voor O&O. De Vlaamse Gemeenschap speelt een belangrijke rol in het Belgisch WTI-beleid en nam in 2002 44% van de overheidsbegroting voor O&O voor haar rekening. De Federale overheid beheert iets minder dan een derde (30%) van de O&O-kredieten. Het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap staan samen in voor een kwart van de overheidsbegroting voor O&O. Dit hoofdstuk analyseert de manier waarop de diverse Belgische overheden (Federale overheid, Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap, Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest) hun autonomie voor WTI-aangelegenheden gebruikt hebben om hun beleid voor wetenschap, technologie en innovatie uit te stippelen overeenkomstig hun bevoegdheidsgebieden. De algemene beleidsbeslissingen van elke entiteit worden toegelicht, alsook de manier waarop deze omgezet werden in beleidsinstrumenten. Daarnaast wordt aanvullend voor elk beleidsinstrument meer gedetailleerde informatie verstrekt in de vorm van fiches. In het slotgedeelte worden de punten van overeenstemming en de verschillen tussen de diverse beleidskaders besproken.

1. Het federaal beleid inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 1.1. Algemene oriëntering van het federaal WTI-beleid Overeenkomstig zijn bevoegdheden is de Federale overheid België gemachtigd om wetenschappelijke en onderzoeksactiviteiten te steunen binnen zijn eigen verantwoordelijkheidsgebieden (zoals de sociale zekerheid, de economische politiek en de fiscaliteit) en om zijn eigen wetenschapsbeleid te ontwikkelen. Zoals hiervoor geïllustreerd werd, bedroegen de budgettaire kredieten voor O&O van federale oorsprong in 2002 niettegenstaande de toenemende decentralisering van het WTI-beleid bijna een derde van alle budgettaire overheidskredieten voor O&O in België.

7 Met uitzondering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Page 24: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

23

Het federale WTI-beleid beoogt een betere coördinatie van de onderzoeksinspanningen en de ontwikkeling van excellentienetwerken in het land, alsook de internationale integratie van het Belgisch onderzoekspotentieel. Het federaal wetenschapsbeleid ontwikkelt zich volgens twee assen: • In de eerste plaats bestaat er een eigen wetenschapsbeleid op federaal niveau, dat wordt uitgeoefend door de toepassing van federale onderzoeksprogramma’s, met name op vlak van ruimtevaart, en de financiering van excellentienetwerken en infrastructuren van nationaal belang; • In de tweede plaats ondersteunt dit beleid het federale overleg inzake WTI-beleidsopties die worden ontwikkeld in het land, en ziet het toe op de internationale integratie van het Belgisch onderzoek, met name in de Europese onderzoeksruimte. Het geheel van dit beleid wordt vandaag de dag ruimschoots beïnvloed door de beslissing van België om te beantwoorden aan de Europese uitdaging om tegen 2010 de doelstelling van 3% van het BBP te bereiken voor de uitgaven voor O&O. De gevolgde strategie door het federale WTI-beleid beoogt te beantwoorden aan de Europese uitdaging om tegen 2010 3% van het BBP te bereiken voor onderzoeksuitgaven. Op Belgisch vlak is het federale wetenschapsbeleid toegespitst op de domeinen waar het onderzoek drager is van oplossingen voor problemen met een grote sociale inslag (duurzame ontwikkeling, informatie-maatschappij, sociale cohesie). Op internationaal vlak is het de bedoeling om de actoren inzake het Belgisch onderzoek zo optimaal mogelijk te betrekken bij de internationale onderzoeksnetwerken, in het bijzonder in het kader van de Europese onderzoeksruimte. Een belangrijk deel van de federale onderzoeksbudgetten is toegekend aan deze internationale activiteiten. Via diverse gespecialiseerde organismen verzekert de Federale overheid een overlegplatform tussen de verschillende instanties die verantwoordelijkheden dragen op het vlak van wetenschap, technologie en innovatie. In het bijzonder vertegenwoordigt zij België in een reeks internationale organisaties en beheert zij gespecialiseerde overleggroepen die het geheel aan verantwoordelijken van de federale en gefederaliseerde overheden, respectievelijk bevoegd in de behandelde materies, groeperen. 1.2. Actoren en instrumenten van het federaal WTI-beleid Er werd hoger reeds vermeld dat het aandeel van de Federale overheid in de globale budgettaire kredieten voor O&O tussen 1990 en 2002 kleiner geworden is, maar dat deze kredieten in 2002 nog steeds goed zijn voor 30% van de overheidskredieten voor O&O in België. De totale bedragen die door de Federale overheid besteed werden aan de ondersteuning van WTI, zijn in de afgelopen 10 jaar steeds toegenomen, zoals blijkt uit Figuur 3, maar in een trager tempo dan bij de andere Belgische overheden. De budgettaire kredieten voor O&O van federale oorsprong bedroegen 478,8 miljoen euro in 2002. De budgettaire kredieten voor O&O van federale oorsprong bedroegen 478,8 miljoen euro in 2002.

Page 25: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

24

Figuur 3 : Ontwikkeling van de begrotingskredieten voor het O&O-beleid van de Federale overheid - in miljoen euro - 1990-2002

0

100

200

300

400

500

600

1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002

Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. Het federaal wetenschapsbeleid wordt ten uitvoer gelegd via 11 voorname actielijnen (zie hieronder), vooral onder de verantwoordelijkheid van het Federaal Wetenschapsbeleid - voormalige DWTC. Deze programma’s hebben enerzijds betrekking op het financieren van de nationale en internationale activiteiten inzake O&O, uitgevoerd door Belgische onderzoekers, en anderzijds op de programma’s ter ondersteuning van deze activiteiten en van het wetenschapsbeleid. Andere federale bevoegdheden die niet vallen onder wetenschapsbeleid, met name de fiscaliteit en de sociale reglementering, worden eveneens geactiveerd met het oog op het promoten van onderzoek. Zoals voorheen aangeduid, werkt de Europese doelstelling van 3% van het BBP voor onderzoeksinvesteringen als een drijvende kracht om de doeltreffendheid van de verschillende instrumenten te versterken.

Uitvoering van het federaal wetenschapsbeleid in België

Ω Financiering van O&O-activiteiten 1. Federaal programma voor ruimteonderzoek, in het kader van internationale onderzoeksovereenkomsten. 2. Deelname van het land aan de internationale onderzoeksorganisaties en infrastructuren, alsook aan het programma Airbus. 3. De activiteiten van de federale wetenschappelijke instellingen en andere onderzoeksinstellingen. 4. Specifieke onderzoekprogramma’s van nationaal belang. 5. Interuniversitaire attractiepolen, onderzoekprogramma’s met onderlinge samenwerking tussen meerdere Belgische universiteiten. 6. Technologische attractiepolen, onderzoekprogramma’s in samenwerking met universiteiten, federale wetenschappelijke instellingen en collectieve onderzoekscentra. 7. Collectieve onderzoekscentra (in samenwerking met de gewesten). 8. Het toekennen van onderzoeksbeurzen (beurzen voor bijkomende onderzoekers in de universiteiten en federale wetenschappelijke instellingen, terugkeerbeurzen voor Belgische

Page 26: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

25

onderzoekers in het buitenland, beurzen voor onderzoekers van landen uit Midden- en Oost-Europa).

Ω Ondersteuning van O&O-activiteiten en het O&O-beleid 9. De inventaris van het nationaal wetenschappelijk potentieel, de ontwikkeling van gegevensbanken en informatiesystemen, en de wetenschapseducatie en promotie-activiteiten voor het grote publiek. 10. Elektronische infrastructuur van onderzoeksinstellingen BELNET/ Giganet. 11. Het promoten en opwaarderen van het wetenschapsbeleid. 12. Octrooibeleid. 13. Fiscale en parafiscale maatregelen ten gunste van O&O. Tabel 1 toont in detail de overheidskredieten voor O&O van de federale oorsprong en omvat programma’s die onder de verantwoordelijkheid van alle federale ministeries8 vallen.

Tabel 1 : Budgettaire kredieten voor het O&O-beleid van de Federale overheid - 2002

Actielijnen Begroting 2002

Aandeel in tot. begroting

Ruimteonderzoek 166,631 miljoen euro 35% Deelname aan internationale onderzoeksorganisaties (exclusief ruimtevaartactiviteiten) inbegrepen het industrieel onderzoek in kader van Airbus (18,116 miljoen euro)

95,727 miljoen euro

20%

Federale Wetenschappelijke Instellingen en onderzoeksorganisaties (inclusief collectieve onderzoekscentra 4,4 miljoen euro)

101,965 miljoen euro 21%

8 De gedetailleerde fiches

Nieuw sedert 2001

De Federale regering heeft de volgende nieuwigheden ingevoerd in het WTI-beleid sinds 2001 : • Modernisering van de Federale Wetenschappelijke Instellingen (Kader 1) • Verbeteringen aan het sociaal en fiscaal statuut van onderzoekers (Kader 2) • Het openstellen van federale onderzoekprogramma’s en interuniversitaire attractiepolen voor Europese teams (Kader 3 en Fiche 4) • Terugkeerbeurzen voor Belgische onderzoekers in het buitenland Fiche 7) • Een nieuw transversaal onderzoekprogramma “België in de wereldsamenleving” (Fiche 3) • Het Programma Technologische Attractiepolen (Fiche 5) • Modaliteiten voor financiering van de collectieve onderzoekscentra, waarbij de Gewesten eveneens ontvangende partij zijn, worden op dit moment gewijzigd (Fiche 6).

Page 27: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

26

Programma’s en onderzoeksbeurzen inclusief de interuninversitaire attractiepolen (28,6 miljoen euro)

88,885 miljoen euro 19%

Ondersteunende activiteiten + O&O voor andere beleidsdoeleinden: • Administratie voor onderzoek, inclusief statistieken, databanken, informatiesysteem (BELNET/Giganet), onderzoekssubsidies voor verenigingen - (16,454 miljoen euro) • Opleidingsinstituten voor defensie- 9,176 miljoen euro

25,63 miljoen euro

5%

Alle actielijnen

478,8 miljoen euro

100%

Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. Door zijn geringe omvang en zijn openheid heeft België een strategie van intense medewerking aan internationale onderzoeksorganisaties en programma’s ontwikkeld. Dit gebeurt op twee niveaus: directe betrokkenheid door de (mede)-financiering van O&O-activiteiten enerzijds en coördinatie van en medewerking aan diverse commissies anderzijds. Het federaal niveau is sterk betrokken bij dergelijke internationale activiteiten (niettemin zijn ook de gewesten en de gemeenschapen gerechtigd om op internationaal niveau op te treden). De bovenstaande Tabel 1 toont aan dat meer dan 50% van het federaal budget voor O&O toegekend wordt aan programma’s met een internationaal karakter (35% van het budget gaat naar het ruimtebeleid en 20% naar de medewerking aan internationale onderzoeksorganisaties en -programma’s). Bovendien zijn sinds 2001 de nationale onderzoeksprogramma’s opengesteld voor de Europese partners, waardoor men gemakkelijker toegang vindt tot de Europese Onderzoeksruimte. Het federaal programma voor ruimteonderzoek is reeds lang een prioriteit van de opeenvolgende Belgische regeringen. De richting ervan wordt bepaald door de medewerking van België aan het Europees Ruimte-Agentschap (ESA), dat Belgische onderzoekers aan de universiteiten en uit de industrie de mogelijkheid biedt om deel te nemen aan gemeenschappelijke onderzoeksactiviteiten op internationaal niveau. Dit beleid is er niet alleen op gericht de kennisbasis in dit domein te versterken, maar wil ook industriële spill-over-effecten promoten door de ruimtetechnologie in andere industriële sectoren toe te passen. België heeft een strategie van intense medewerking aan internationale onderzoeksorganisaties en -programma’s ontwikkeld: meer dan 50% van de federale begroting gaat naar dergelijke activiteiten, waarbij het ruimtebeleid, dat uitgevoerd wordt via het ESA (Europees Ruimte-Agentschap) het belangrijkste is. België is ook lid van andere internationale onderzoeksorganisaties, zoals het CERN (Europese organisatie voor kernonderzoek) en de Europese Zuidelijke Sterrenwacht, om de medewerking van Belgische onderzoekers aan hoogwaardige O&O-programma’s te bevorderen en hun toegang tot omvangrijke apparatuur en faciliteiten te verbeteren.

Page 28: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

27

Op nationaal vlak steunt de Federale regering de WTI-activiteiten voornamelijk via drie soorten inspanningen: de steun aan de federale wetenschappelijke instellingen en andere wetenschappelijke instellingen, specifieke onderzoeksprogramma’s op gebieden van nationaal belang, en de oprichting van nationale excellentienetwerken. Overigens worden eveneens de federale bevoegdheden inzake sociale zekerheid en fiscaliteit geactiveerd teneinde een betere ondersteuning van de wetenschappelijke activiteiten te verzekeren: ten bewijze waarvan het belang dat wordt gehecht aan het sociaal en fiscaal statuut van onderzoekers. Eén vijfde van het federale O&O-budget wordt toegekend aan de federale wetenschappelijke instellingen en de onderzoeksorganismen. De eerste, die sinds 2001 het voorwerp uitmaken van een moderniseringsprogramma, ressorteren bij verschillende ministeries en zijn verantwoordelijk, naast het voeren van onderzoek op hun eigen gebied, voor taken van openbare dienstverlening op wetenschappelijk vlak. Onder de tweede, moeten we de collectieve onderzoekscentra vermelden. Deze zijn verspreid over het hele land, en genieten van financieringen van zowel de Federale overheid als van de drie Gewesten, voor elke entiteit in het kader van zijn eigen bevoegdheden. Een vijfde van het federale O&O-budget wordt toegekend aan de federale wetenschappelijke instellingen en de onderzoeksorganismen, en een ander vijfde aan de financiering van O&O-programma’s rond onderwerpen van nationaal belang (voornamelijk uitgevoerd door de universiteiten), en onderzoeksbeurzen. In overeenstemming met de prioriteiten van de Federale regering, wordt een belangrijke steun toegekend aan de uitvoering van onderzoeksprojecten, voornamelijk door universitaire laboratoria, en op gebieden van nationaal belang; zoals duurzame ontwikkeling, de informatiemaatschappij of de maatschappelijke cohesie. Een bijzonder programma, beheerd door het Federaal Wetenschapsbeleid - voormalige DWTC, is dat van de interuniversitaire attractiepolen (IUAP), een onderzoeksprogramma dat de samenwerking stimuleert tussen Belgische universiteiten van de twee gemeenschappen. In 2002 is een ander samenwerkingsprogramma, de technologische attractiepolen, gelanceerd om de samenwerking tot stand te brengen tussen de universiteiten, de federale wetenschappelijke instellingen en de sectorale onderzoekscentra. De andere federale ministeriële departementen (economie, defensie, volksgezondheid en veiligheid van de voedselketen, leefmilieu, justitie, enz.) beheren ook kleine budgetten voor O&O binnen hun eigen verantwoordelijkheidssfeer. De Federale regering draagt eveneens bij tot de onderzoeksinspanning in het land, door de toekenning van onderzoeksbeurzen aan de universiteiten en federale wetenschappelijke instellingen, aan Belgische onderzoekers in het buitenland en aan onderzoekers uit landen van Midden- en Oost-Europa, die zich wensen aan te sluiten bij onderzoeksteams in België. Deze beurzen moeten ons dichter brengen bij de Europese doelstelling van 3% van het BBP voor onderzoeksuitgaven. Naast de acties die bedoeld zijn om O&O-activiteiten rechtstreeks te ondersteunen, speelt de Federale overheid ook een belangrijke, maar meer indirecte rol in de praktische ondersteuning van O&O-activiteiten in het land, dit in de vorm van de ontwikkeling van informatiesystemen, databanken(Belgische Gecoördineerde Verzamelingen van Micro-organismen), statistieken over O&O-activiteiten en de oprichting en ontwikkeling van BELNET/Giganet, een elektronisch netwerk voor wetenschappelijke instellingen. Er worden

Page 29: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

28

door de Federale regering ook diverse acties ondernomen ter promotie van de wetenschap, met name bij jongeren. Afgezien van de hiervoor vermelde activiteiten heeft de Federale regering nog een coördinerende taak inzake de O&O-activiteiten in België door haar leidende rol in de diverse commissies die voor dit doel opgericht werden (zie hierboven), in het bijzonder in de nieuwe Federale Raad voor Wetenschapsbeleid, waarin de gewesten en de gemeenschappen samenwerken aan WTI-aangelegenheden van nationaal en internationaal belang. Het federaal niveau voert taken uit ter ondersteuning en coördinatie van onderzoeksactiviteiten in het hele land. Het fiscaal beleid en het beleid inzake sociale zekerheid draagt eveneens bij tot de objectieven van het WTI-beleid. Tot slot kan opgemerkt worden dat het beheer van de openbare onderzoeksprogramma’s op federaal niveau gekenmerkt wordt door een toenemende aandacht voor de evaluatiepraktijk, dit zowel voor wat betreft de projecten als voor de programma’s. Naast de belangrijkste gebieden van het WTI-beleid die hierboven beschreven worden, spelen ook andere bevoegdheidsgebieden op federaal niveau een belangrijke rol in de WTI-activiteiten van het land. De bevoegdheidsgebieden zijn: • het octrooibeleid, met een politieke wil om de bescherming en de toepassing van de rechten van intellectueel eigendom te versterken; • de fiscale maatregelen ten gunste van de O&O-activiteiten, die zowel betrekking hebben op investeringen als op het in dienst nemen van personeel voor O&O; • het sociaal en fiscaal statuut van onderzoekers, dat het voorwerp heeft uitgemaakt van nieuwe maatregelen in 2002. De fiscale maatregelen ten gunste van het aanwerven van bijkomende onderzoekers, zijn van die aard dat ze snel bijdragen tot de overeengekomen budgetverhoging voor O&O, dit met het oog op het behalen van Europees objectief van 3% van het BBP te halen in 2010. Fiche 1 Medewerking aan internationale onderzoeksorganisaties en -programma’s (ondermeer het federaal programma voor ruimteonderzoek) Met een budget van 166,3 miljoen euro in 2002 vertegenwoordigt het ruimteonderzoek duidelijk een bestendige en prioritaire keuze van de Belgische Federale regering binnen haar beleid voor wetenschappen en onderzoek. Zoals aangetoond werd in Tabel 1 besteedt de Federale overheid meer dan een derde (35%) van haar totale budgettaire kredieten voor O&O aan dit programma. Dit aandeel wordt gerechtvaardigd door de gevolgen, zowel wetenschappelijk als industrieel, van deze activiteiten, en voor de overdracht van ruimtetechnologieën naar andere industriële toepassingen. België werkt mee aan programma’s van het Europees Ruimteagentschap sinds dit in 1975 opgericht werd en het grootste deel (95%) van de Belgische fondsen voor ruimteonderzoek gaan via deze organisatie. Een Belgisch astronaut heeft deel uitgemaakt van de missie Odissea in 2002, waarbij hij talrijke experimenten heeft gerealiseerd waarin door de Belgische universiteiten geld is geïnvesteerd. België is de vijfde grootste bijdrager en “de grootste onder de kleine” partners van de ESA. Naast zijn ruimtebeleid neemt België deel aan andere internationale onderzoeksactiviteiten. In 2002 heeft het land een bijdrage geleverd van in totaal 74,5 miljoen euro aan de financiering van diverse grootschalige projecten. Dit verschaft de Belgische onderzoekers niet alleen toegang tot

Page 30: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

29

grootschalige apparatuur en databanken, die niet beschikbaar zijn op nationaal niveau, maar ze kunnen ook vaak deelnemen aan opleidingen in vermaarde internationale laboratoria. De Belgische ondernemingen halen ook voordelen uit deze medewerking door contracten voor hoogtechnische activiteiten die gekoppeld zijn aan de bouw van dergelijke apparatuur. België is lid van de intergouvernementele organisaties en is vertegenwoordigd in het bestuur van de volgende gespecialiseerde commissies: . CERN (European Organization for Nuclear Research - Europese organisatie voor kernonderzoek); . ECMWF (European Centre for Medium- Range Weather Forecasts - Europees centrum voor weersvoorspellingen op middellange termijn); . EMBL (European Molecular Biology Laboratory - Europees laboratorium voor moleculaire biologie) en EMBC (European Molecular Biology Conference - Europese conferentie voor moleculaire biologie); . ESO (European Southern Observatory - Europese zuidelijke sterrenwacht); . ESRF (European Synchrotron Radiation Facility - Europese installatie voor synchrotronstraling); . EUMETSAT (European Organisation for the Exploitation of Meteorological Satellites - Europese organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten). Er wordt ook groot belang gehecht aan de coördinatie en de stimulering van de Belgische deelname aan Europese onderzoeksprogramma’s, zoals: . het kaderprogramma van de Europese Unie voor onderzoek en technologische ontwikkeling (zie Kader 3); . EUREKA (samen met de gewesten); . het COST-programma (samen met de gewesten en de gemeenschappen). Tot slot zijn er speciale incentives om de bilaterale samenwerking en de mobiliteit van de onderzoekers te bevorderen in het kader van bilaterale akkoorden en door toekenning, via het Federaal Wetenschapsbeleid (ex-DWTC), van onderzoeksbeurzen aan postdoctoraalstudenten uit Centraal- en Oost-Europese landen. Kader 1 Modernisering van de Federale Wetenschappelijke Instellingen Het programma voor modernisering van de federale wetenschappelijke instellingen (FWI) is in 2002 goedgekeurd in het meer algemeen kader van de modernisering van de federale administraties. Dit programma heeft tot doel het beter integreren in de Belgische wetenschappelijke wereld van het potentieel dat deze instellingen vertegenwoordigen, en deze instellingen toe te laten zich tot op het excellentieniveau te hijsen dat vereist is voor participatie aan de internationale ontwikkelingen op hun actieterrein. De grootste uitdaging betreft hun inschakeling in de informatiemaatschappij en in de Europese en internationale onderzoeknetwerken. Deze uitdaging vergt uitzonderlijke overheidsinvesteringen, want zij kunnen niet gerealiseerd worden in het kader van de huidige budgetten die zijn toegekend aan de FWI. Deze investeringen gaan gepaard met een grondige beschouwing over de doelstelling, de taken en de beheersmethodes van deze organisaties. Om aan deze doelstellingen te beantwoorden, is in 2002 een Witboek voor modernisering van de FWI opgesteld door het college van directeurs van de FWI, onder het voorzitterschap van de secretaris-generaal, en met de steun van het Federaal Wetenschapsbeleid - voormalig DWTC. De einddatum voor het uitvoeren van het volledige plan is vastgelegd in 2005. Het moderniseringsplan is gebaseerd op drie assen: • Versterking van het wetenschappelijk potentieel: dit door de geïntensifieerde invoering van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën in het geheel van de activiteiten van de FWI, en door de inschakeling van nieuwe beroepscategorieën die beter zijn aangepast aan de evolutie van hun taak. Het openstellen voor internationale onderzoeksnetwerken en het oprichten van versterkte

Page 31: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

30

banden met de andere onderzoeksorganisatiesn in België zijn belangrijke werkpistes van het moderniseringsprogramma. • Het promoten van de kwaliteit van de dienstverlening en in het bijzonder de opwaardering van het onderzoekwerk, dat een gestructureerde en permanente activiteit moet worden. De inzet is het heroriënteren van een deel van de activiteiten van de FWI om ze te laten beantwoorden aan de groeiende vraag van het publiek, en het imago van de FWI te verbeteren. • Het hertekenen van de beheersstructuren met het oog op een grotere efficiëntie, dankzij de invoering van nieuwe beheerstools en de ontwikkeling van een strategische aanpak, de vereenvoudiging van de beheers- en adviesorganen, en het opzetten van een doelgerichte programmatie over meerdere jaren en een “kwaliteits”-systeem. Voor al deze objectieven worden prioritaire en aanvullende acties gedefinieerd, alsook de daaraan verbonden budgetten. De FWI hebben via dit ambitieuze programma meer autonomie gekregen, maar ook meer verantwoordelijkheden om hun taken te vervullen. Fiche 2 Federale wetenschappelijke instellingen en federale onderzoeksorganisaties België heeft 19 “federale wetenschappelijke instellingen” die aan de ministeries verbonden zijn. 10 ervan ressorteren onder het gezag van de federale Minister bevoegd voor het wetenschapsbeleid9. Deze zijn van diverse aard en dekken een variëteit van activiteiten: musea, bibliotheken, observatoria voor meteorologie en ruimte, onderzoeksinstituten, gezondheidsinstituten enz. Eind 2001 stelden zij 2.434 personen tewerk, en de geschatte waarde van hun collecties en andere roerende goederen bedroeg 6,2 miljard euro. De budgettaire kredieten toegekend aan deze instellingen voor het jaar 2002 bedragen 72,5 miljoen euro (waaronder 4,1 miljoen euro voor onderzoekactiviteiten). Deze wetenschappelijke instellingen hebben een tweeledige taak: . een “wetenschappelijke dienstverlenende taak”: ontwikkeling, onderhoud en verspreiding van wetenschappelijke, technische en culturele informatie en documentatie en opleiding in deze domeinen. Er wordt aan een aantal initiatieven gewerkt om deze instellingen met IT-instrumenten en systemen met een hoog prestatievermogen uit te rusten teneinde de verspreiding van de beschikbare informatie te waarborgen; . een onderzoekstaak: deze instellingen verrichten fundamenteel en toegepast onderzoek, vaak in samenwerking met universiteiten. Ze werken mee aan internationale uitwisselingsprogramma’s en onderzoeksprojecten. Er is een grondig proces van hervorming en modernisering van deze instellingen aan de gang (zie Kader 1). De Federale overheid draagt ook de verantwoordelijkheid voor twee andere onderzoeksorganisaties: het Nationaal instituut voor Radio-Elementen en het Studiecentrum voor Kernenergie. 9 Deze instellingen die onder de verantwoordelijkheid van het Federaal Wetenschapsbeleid vallen, zijn: het Algemeen Rijksarchief, de Koninklijke Bibliotheek van België, het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij, het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie, het Koninklijk Meteorologisch Instituut, het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, de Koninklijke Sterrenwacht van België.

Page 32: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

31

Fiche 3 Federale onderzoeksprogramma’s De Federale regering financiert onderzoeksprogramma’s die over meerdere jaren lopen, en die beogen de wetenschappelijke kennis te vergroten die nodig is voor de voorbereiding en de uitvoering van het overheidsbeleid. De gekozen onderwerpen vormen horizontale prioriteiten voor de Federale regering, en moeten bijdragen tot het aanbrengen van elementen voor het oplossen van maatschappelijke problemen. De huidige federale onderzoeksprogramma’s hebben betrekking op: • een duurzame ontwikkeling (2000-2006: 71,6 miljoen euro): het doel van dit onderzoeksprogramma bestaat erin het concept van de duurzame ontwikkeling te verduidelijken en de praktische toepassing ervan voor beleidsondersteuning te bestuderen; • sociale cohesie (2000-2005: 18,1 miljoen euro): het sociaal-economisch onderzoeksprogramma dekt een variëteit van toekomstgerichte sociaal-economische thema’s (bv. de burgerdemocratie, de maatschappelijke veiligheid, de modernisering van de administratie, de drugsproblematiek enz.) en de wetenschappelijke steun voor de exploitatie van federale databanken, inclusief de sociaal-economische gegevens; • de informatiemaatschappij (2001-2007: 15,24 miljoen euro): dit “gebruikersgericht” thematisch programma is ten eerste bedoeld om de belangen te bevorderen van actoren die betrokken zijn bij de ontwikkeling van innovatieve toepassingen als reactie op de behoeften van de gebruikers, en ten tweede om een multidisciplinaire expertise te vormen in de ontwikkelingsvoorwaarden van de aanwending van nieuwe technologieën en, ten derde, om een permanente inspanning te waarborgen op het gebied van informatie, vorming en een betere bewustmaking voor de gebruikers en de belanghebbenden in het innovatieproces.Het is op de openbare sector en de non-profitsector gericht. Bovendien laat een transversaal onderzoekprogramma “België in een gemondialiseerde samenleving” (2001-2004: 3,7 miljoen euro) toe om te beantwoorden aan behoeften aan multidisciplinair onderzoek op gebieden zoals sociale interactie, internationale betrekkingen, economische ontwikkeling en culturele uitwisselingen. Deze programma’s duren gemiddeld 4 jaar. Momenteel werken er in België zo’n 7.000 onderzoekers aan deze programma’s mee, voornamelijk aan universiteiten en in wetenschappelijke onderzoeksinstellingen. De benadering van de federale thematische onderzoeksprogramma’s wordt door de volgende oriëntering gekenmerkt: • het bepalen van de onderzoeksthema’s gebeurt in een internationaal kader. Dit stelt de Belgische onderzoeksteams in staat om mee te werken aan internationale onderzoeksprogramma’s; • de implementering van het onderzoek wordt georganiseerd in netwerken van onderzoekers uit verschillende disciplines en instellingen en omvat ook andere types van actoren (administraties, ondernemingen enz.); • er wordt speciale aandacht besteed aan de creatie, de exploitatie en de verspreiding van adequate gegevens ter ondersteuning van de beleidsvorming (met name via het organiseren van thema-platformen na het beëindigen van bepaalde projecten); • de politieke verantwoordelijken en de personen die betrokken zijn bij de bestudeerde onderwerpen zijn betrokken bij het vervolg van het onderzoek, met name in het kader van gebruikerscomités, opdat de resultaten gemakkelijker naar de politieke sfeer zouden kunnen getransfereerd worden; • van bij de ontwerpfase van het onderzoek is de verspreiding en de exploitatie van onderzoeksresultaten opgenomen in een gedetailleerd plan. De federale onderzoekprogramma’s zijn in 2001 opengesteld voor teams van de Europese Unie.

Page 33: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

32

Kader 2 Het fiscaal en sociaal statuut van de onderzoeker Het sociaal en fiscaal stelsel van sommige categorieën onderzoekers bezoldigd via overheidsfondsen, is een problematiek die de Belgische besluitvormers sinds enkele jaren bezighoudt. In feite diende dit stelsel, dat in de loop van de vorige decennia werd goedgekeurd, in overeenstemming te worden gebracht met de huidige uitdagingen van internationale mobiliteit en de noodzaak om de aantrekkingskracht van de wetenschappelijke loopbaan te versterken. Het versterken van het menselijk potentieel voor onderzoek, vertegenwoordigt eigenlijk één van de grootste uitdagingen voor België, net zoals voor zijn Europese partners, naar de opbouw toe van een kennismaatschappij. Diverse zwakheden in de statuten van overheidsonderzoekers werden m.n. binnen de Federale Raad voor het Wetenschapsbeleid geïnventariseerd en voorstellen werden uitgewerkt. Zij vormden het voorwerp van overleg met de betreffende besluitvormers en actoren die representatief zijn voor de onderzoekswereld (interuniversitaire adviesraden van de twee taalgemeenschappen): • De uitbreiding van het stelsel van fiscale immuniteit, toegekend aan de voltijdse doctorandi, naar de deeltijdse assistenten en doctorandi; • De uitbreiding van de bestaande sociale dekking voor doctorandi met beurs, naar andere categorieën van onderzoekers; • Het afschaffen van de arbeidsvergunning voor niet-Europese beursgerechtigde postdoctorandi; • Het in rekening nemen van de “prestaties” van Belgische wetenschappers in andere Lidstaten van de Europese Unie. Een nieuw stelsel werd in 2002 goedgekeurd (toepassing voorzien op 1 oktober 2003, in overeenstemming met de publicatiedatum van het uitvoeringsbeluit) m.b.t. het fiscaal statuut van onderzoekers-assistenten van de universiteiten en hogescholen, alsook de postdoctorale mandaten van het FWO-Vlaanderen en het FNRS: de bedrijfsvoorheffing verschuldigd voor deze personeelscategorie, dient slechts voor 50% te worden betaald. Dat zal de instellingen die hen tewerkstellen toelaten om de andere helft van deze sommen in hun eigen budgetten op te nemen, en dit, zonder enige bijkomende voorwaarde inzake de aanwending van deze bedragen. Deze maatregel zou in de nabije toekomst eveneens van toepassing kunnen worden op andere publieke onderzoekssinstellingen. Deze maatregel vertegenwoordigt voor de betrokken instellingen momenteel een jaarlijkse winst in de orde van 20 miljoen euro, maar de uitbreiding van zijn toepassingsveld zou moeten leiden tot een totale enveloppe van zo’n 30 miljoen euro per jaar. Hij zou rechtstreeks kunnen vertaald worden in een verhoging van de O&O-uitgaven en zodoende bijdragen tot het bereiken van de doelstelling van 3% van het BBP voor O&O-uitgaven, zoals vastgelegd door de Europese Raad van Barcelona in 2002. Fiche 4 Interuniversitaire Attractiepolen Interuniversitaire Attractiepolen (IUAP) zijn netwerken van Belgische academische onderzoekslaboratoria die betrokken zijn bij het fundamenteel onderzoek van excellerend niveau en met internationale faam. Hun samenstelling is zowel aanvullend als interdisciplinair van aard. Het bijzonder karakter van deze netwerken is dat ze onderzoekers uit de twee voornaamste taalgemeenschappen van het land samenbrengen, iets wat niet bevorderd wordt door de bevoegdheidsverdeling in het federaal België. Dit is de rechtvaardiging voor het programma en verklaart waarom het eerder op federaal niveau dan op gemeenschapsniveau (de gemeenschappen de facto verantwoordelijk voor de financiering van het fundamenteel onderzoek) gefinancierd wordt. Het IUAP-programma draagt dus bij tot de federale beleidsdoelstelling om de samenwerking over de gewestelijke grenzen heen, binnen het land, te bevorderen. Alle onderzoeksgebieden worden door de IUAP’s gedekt, en de selectie van de te ondersteunen teams gebeurt door de universiteiten zelf.

Page 34: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

33

Sinds 2001 zijn de IAP’s eveneens opengesteld voor onderzoekteams van de Europese Unie, aldus de inschakeling van de Belgische teams in de Europese Onderzoeksruimte bevorderend (2,5% van het totale budget van het programma zijn voorbehouden voor buitenlandse teams). De publieke steun voor deze netwerken is bedoeld om een kritische expertisemassa te creëren, door financiering op middellange termijn (5 jaar), van menselijke en materiële resources. Het programma bestaat sinds 1987 en zit in zijn vijfde fase (2002-2006). Het totale toegekende budget voor deze fase van 5 jaar bedraagt 111,636 miljoen euro. Sinds het begin in 1987 en tot 1996 hebben de IUAP-programma’s reeds 149 miljoen euro geïnvesteerd in de financiering van netwerken van fundamenteel onderzoek. Momenteel worden er 36 netwerken ondersteund met een totaal van 262 teams waarvan 49 Europese partners. De IUAP-programma’s zijn een belangrijke financieringsbron voor deze onderzoeksnetwerken, gemiddeld ongeveer 30% van het budget van de geselecteerde teams. Een analyse van de output van de IUAP’s (bibliometrische analyse) toont aan dat de gesteunde teams actief zijn in onderzoeksgebieden van internationaal belang en dat hun publicatiecijfer hoger is dan het nationaal gemiddelde. Dit programma werd sinds zijn oprichting meerdere keren geëvalueerd. De conclusie van de laatste evaluatie, die in 2000 gebeurde, was dat het programma een positieve weerslag had op het fundamenteel onderzoekslandschap in België (Laredo, Munoz en Rip, 2000). Volgens deze evaluatie leverde het IUAP-programma de volgende resultaten op: • het stimuleerde de interactie tussen de gemeenschappen en de cohesie op het niveau van de organisaties (vooral universiteiten), laboratoria (creatie van uitgebreide laboratoria) en onderzoekspersoneel. De langdurige effecten van het programma wat betreft interuniversitaire structurering van onderzoeksactiviteiten vormen een belangrijk punt: het ontwikkelt “nieuwe onderzoeksinfrastructuren, onder meer collectieve antwoorden op de internationale behoefte aan kritische massa en disciplinaire complementariteit”. • staat de erkenning van wetenschappelijke expertise toe: de IUAP-programma’s speelden “een sleutelrol in de erkenning en, door zijn steun, in het behoud van expertise” in het academisch onderzoek. • zorgde voor een uitbreiding van de kennisbasis (human resources) op lange termijn: de programma’s overbruggen een kloof in het beheer van de human resources in de universiteiten, tussen het postdoctoraal niveau en de eerste permanente tewerkstelling. Aangezien het programma evenwel vooral gericht is op de versterking van bestaande teams, heefd het slechts een beperkt stimulerend effect gehad op de oprichting van nieuwe startende teams. Fiche 5 Technologische attractiepolen De technologische attractiepolen (TAP), een nieuw programma gelanceerd in 2002, zijn netwerken samengesteld uit academische laboratoria, collectieve onderzoekscentra en, eventueel, federale wetenschappelijke instellingen. De eerste doelstelling van deze netwerken is het wetenschappelijke en technologische potentieel, dat een voldoende rijpheid heeft bereikt, te consolideren op een reeks gebieden binnen de federale bevoegdheidssfeer, zodat een bijkomende inspanning met het oog op het meer rentabiliseren van deze kennis, wordt gerechtvaardigd. De TAP’s beogen dan ook de dynamiek van innovatie te versterken door de opwaardering van dit onderzoekpotentieel, ontwikkeld op federaal vlak. De uitvoering van de TAP-programma’s weerspiegelt twee grote bezorgdheden: het gaat enerzijds om het verzekeren van de toepasselijkheid van de projecten in vergelijking met de behoeften van de industriële sector, en anderzijds om het optimaliseren van de overdrachten van verwachte resultaten van de projecten. Meer precies wordt er gebruik gemaakt van de ervaring van de collectieve onderzoekscentra om de behoeften van de industriële sector te identificeren bij de uitwerking van de

Page 35: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

34

projecten en om erop toe te zien dat de resultaten van de projecten effectief aanleiding geven tot concrete toepassingen. De rol van de sectorale centra is om een grote verspreiding van de projecten te verzekeren, buiten de deelnemers aan de TAP-programma’s. Bovendien wordt voor elk netwerk een groep gebruikers van de resultaten van onderzoeken die zijn uitgevoerd door het TAP-programma, opgesteld. De federale bevoegdheidsgebieden gekozen voor de toepassing van de TAP-programma’s zijn: telecommunicatie en technologieën voor de informatiemaatschappij, de normalisatie en de ruimtevaart. De eerste sector is weerhouden omdat die hecht verbonden is met de kwestie inzake sociale cohesie, de tweede, omdat die meer en meer gebruikt wordt in een groot aantal sectoren van het socio-economische leven van het land, en de derde omdat die drager is van generische technologieën in sleutelsectoren, zoals telecommunicatie, materiaalkunde of aardobservatie. Het programma wordt opengesteld voor partners uit andere landen van de Europese Unie. Er is een budget van 5,267 miljoen euro toegewezen aan dit programma, en dit voor een periode van 3 jaar. Fiche 6 Collectieve onderzoekscentra (in samenwerking met de gewesten) De collectieve onderzoekscentra, “Centra De Groote” genaamd (of gelijkgesteld), zijn gecreëerd in 1948 met het doel de technologische ontwikkeling van ondernemingen in de voornaamste industriële sectoren te steunen, bij middel van van collectief onderzoek. Verspreid over het ganse land, en 11 in aantal, staan zij ten dienste van alle ondernemingen die actief zijn in hun sector. Centra voor collectief onderzoek bestaan in talrijke traditionele sectoren en sommige worden georganiseerd in meerdere instellingen. De 11 centra zijn: de eigenlijke centra “de Groote”: het Wetenschappelijk en Technisch centrum van de Metaalverwerkende Nijverheid (WTCM), het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB), het Wetenschappelijk en Technisch Centrum van de Belgische Textielnijverheid (Centexbel), het Technisch Centrum der Houtnijverheid (TCHN), het Opzoekingscentrum voor de wegenbouw (OCW), het Nationaal centrum voor wetenschappelijk en technisch onderzoek der cementnijverheid (OCCN) en het Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek der Belgische Keramische Nijverheid (CWOBKN); en de gelijkgestelde centra: het Centrum voor Research in de Metallurgie (CRM), het Researchinstituut voor bekledingen, verven en inkten (CORI), het Onderzoekcentrum van het Belgisch instituut voor lastechniek (BIL) en het Belgisch laboratorium van de elektriciteitsindustrie (LABORELEC). De taak van de collectieve onderzoekscentra bestaat erin precompetitief onderzoek te verrichten ten voordele van hele industrietakken, toegepast collectief onderzoek te verrichten om aan de behoeften van de ondernemingen te beantwoorden en de technologische overdracht te bevorderen. Aan deze centra zijn “technologische adviseurs” verbonden die instaan voor de diffusie van de technologische informatie. In een aantal centra werden recent ook cellen voor “normen” en “octrooien” opgericht om de KMO’s bewuster te maken van deze twee thema’s. De financiering van de centra weerspiegelt de diversiteit van de Belgische institutionele organisatie. Enerzijds komt ze van de verplichte bijdragen van de ondernemingen in de desbetreffende sector en van de inkomsten van technologische diensten aan ondernemingen, en anderzijds van openbare financiering. Het mechanisme van overheidsfinanciering aan deze centra kent een overgangsfase, tussen een systeem van structurele financiering dat de bovenhand had tot in 2002, en een systeem van financiering voor opdrachten en projecten, dat geleidelijk aan wordt opgezet. De geest van het nieuwe systeem ligt in de gewesten de vrijheid te geven om te beslissen over de financiering in functie van hun eigen beleidsopties en prioriteiten. Overeenkomstig de gewestelijke bevoegdheden worden de technologische adviseurs enkel door de gewesten gefinancierd. De cellen “normen” en “octrooien” worden gefinancierd door de Federale

Page 36: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

35

overheid, en de technologische attractiepolen worden gefinancierd in het kader van de federale bevoegdheden. De gewesten zetten eigen financieringssystemen op die aan de collectieve centra zullen toelaten om gefinancierd te worden in functie van de welbepaalde doelstellingen en op een zeer competitieve basis: de “platformen van samenwerking voor innovatie” (VIS) in Vlaanderen en het systeem voor erkenning van de onderzoekscentra in Wallonië, vormen twee belangrijke nieuwe financieringsmechanismen voor deze centra. In 2002 heeft de Federale overheid ten belope van 4,4 miljoen euro bijgedragen voor de subsidiëring van deze centra. Fiche 7 Onderzoeksbeurzen Teneinde het menselijk potentieel voor de O&O-activiteiten in België te versterken, verleent de Federale overheid drie soorten onderzoeksbeurzen: • Onderzoeksbeurzen voor de bijkomende onderzoekers in de universiteiten en de federale wetenschappelijke instellingen. In 2002 zijn 15 miljoen euro voorbestemd voor deze actie; • Sinds 2002, zijn zg. retourbeurzen ingesteld, om de terugkeer van Belgische onderzoekers die actief zijn in het buitenland (buiten de Europese Unie) te bevorderen, dit teneinde hun ervaring te valoriseren en bij te dragen tot de versterking van de binnenlandse O&O-basis. In 2002 zijn 14 beurzen van twee jaar toegekend, voor een bedrag van 1,24 miljoen euro; • Beurzen toegekend aan onderzoekers van bepaalde landen van Midden- en Oost-Europa, die zich wensen te integreren in Belgische onderzoeksteams, en betrokken zijn in de federale onderzoekprogramma’s. In 2002 zijn 41 beurzen toegekend voor een totaal bedrag van 0,62 miljoen euro. Fiche 8 Elektronische infrastructuur voor onderzoek: BELNET/Giganet Reeds in 1993 investeerde de Federale overheid in een gemeenschappelijke, geavanceerde communicatie-infrastructuur voor onderzoeks- en regeringsinstanties. BELNET/Giganet biedt een snelle en reclamevrije internettoegang aan alle Belgische universiteiten, federale en gewestelijke publieke onderzoekscentra, diverse instellingen voor hoger onderwijs, talrijke federale, gewestelijke en gemeenschapsadministraties en enkele subgewestelijke initiatieven. Op dit moment zijn 150 instellingen en 340.000 gebruikers aangesloten op BELNET/Giganet. Het netwerk biedt een directe snelle verbinding met het Europese multi-gigabit netwerk Géant en het Amerikaans netwerk Internet2. Om te voorzien in de toenemende vraag van de gebruikers breidt de capaciteit van BELNET voortdurend uit en Giganet is opgezet geworden om een infrastructuur te bieden van optische vezels met een capaciteit van 2,5 Gigabits/s, een capaciteit die 20 keer groter is dan de vorige: dit nieuwe netwerk Giganet is eind 2002 operationeel geworden. Het project heeft 11 miljoen euro gekost, gespreid over 3 jaar. Tot eind 1999 was deze dienst gratis voor onderzoeksinstellingen. Sinds 2000 wordt een beperkte vergoeding gevraagd. BELNET krijgt ook een beperkte Europese financiering voor de verbinding tussen het Belgisch netwerk en dat van andere Europese landen.

Page 37: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

36

Kader 3 Het federaal wetenschapsbeleid en de Europese Onderzoeksruimte Alle Belgische deelgebieden zijn betrokken bij de inschakeling van de WTI-activiteiten in de Europese Onderzoeksruimte (EOR), maar deze uitdaging is op een bijzondere manier aanwezig op federaal vlak. In feite betreft het één van de belangrijke taken die aan dit niveau zijn toevertrouwd, nl. de nationale coördinatie van de wetenschappelijke activiteiten, en de vertegenwoordiging van de overheid in de internationale wetenschappelijke fora. Ter gelegenheid van de beleidsdoelstelling van 3% van het BBP voor O&O-uitgaven, die op Europees niveau gedefinieerd werd, hebben de Belgische federale autoriteiten de rol van het federaal wetenschapsbeleid, voor het uitvoeren van gecoördineerde strategieën met het oog op het behalen van deze doelstelling, versterkt. Eigenlijk blijkt uit extrapolaties dat, zonder een grotere inspanning vanwege zowel de overheid als van de ondernemingen, de 3%-doelstelling in België niet zal kunnen worden gehaald. De Federale overheid is dan ook van plan om, rechtstreeks en via hefboomeffecten, bij te dragen tot de vastgelegde doelstelling. Het inschrijven van de Belgische WTI-activiteiten in een internationaal kader is sinds jaren een belangrijk objectief van het federaal wetenschapsbeleid. Het is zo dat meer dan de helft van de kredieten die op federaal niveau voor O&O worden begroot, bestemd zijn voor internationale O&O-activiteiten, met in de eerste plaats het ruimtebeleid in het kader van het Europees

Page 38: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

37

Ruimteagentschap, dat een derde van deze budgettaire inspanningen mobiliseert. Een vijfde van de inspanningen is bestemd voor de deelname van Belgische actoren aan andere internationale programma’s, die gecoördineerde acties vergen om de nodige kritische massa’s te bekomen (met name voor de financiering van grote onderzoeksuitrustingen). De andere activiteiten uitgevoerd door het federaal wetenschapsbeleid, hoewel aangewend in een nationale context, werken eveneens toe naar dit objectief van inschakeling in de EOR: sinds 2002, worden de grote thematische onderzoekprogramma’s die worden gefinancierd door de Federale overheid en uitgevoerd door de Belgische universitaire onderzoeksteams, opengesteld voor buitenlandse teams (op basis van een co-financiering à rato van 50%). Hetzelfde geldt voor de interuniversitaire attractiepolen, die als voornaamste doelstelling hebben om de kritische massa van excellentie-onderzoek te verhogen, door de oprichting van nationale netwerken, waardoor de fragmentering van de inspanningen, als gevolg van het Belgisch institutioneel systeem, worden gecorrigeerd. Bij ongeveer 15% van de projecten, voorgelegd in 2002 in het kader van deze onderzoeksprogramma’s, waren Europese partners betrokken. Het ter beschikking stellen van het netwerk BELNET/Giganet aan de onderzoeksorganisaties laat de Belgische instellingen toe virtuele netwerken te creëren met de hele wetenschappelijke wereld, op Europees en op mondiaal vlak. Het verbeteren van de mobiliteit van het menselijk potentieel binnen de EOR is een ander gebied waarin de Federale overheid in belangrijke mate heeft geïnvesteerd, waarbij geleidelijk een reeks anomalieën in de statuten van de onderzoekers werden weggewerkt, die verantwoordelijk waren voor een beperking van hun mobiliteit (zie Kader 2). Het toekennen van retourbeurzen voor Belgische onderzoekers die buiten de Europese Unie werken, en beurzen voor de onderzoekers van landen uit Midden- en Oost-Europa, zijn twee andere maatregelen die werden genomen opdat er meer onderzoekers van hoog niveau in de EOR zouden ingeschakeld worden. Tenslotte biedt de Federale overheid eveneens informatiediensten aan voor de Belgische onderzoeksactoren, m.b.t. de mogelijkheden voor deelname aan de Europese kaderprogramma’s voor onderzoek, en verspreidt zij de informatie over het Belgisch onderzoekspotentieel naar de mogelijke partners uit de EOR. Fiche 9 Statistieken, databanken en informatiesystemen Databank over micro-organismen Sinds het begin van de jaren tachtig financiert de overheid een databank van micro-organismen, dit ter ondersteuning van het microbiologisch onderzoek: de BCCM-verzamelingen (Belgische Gecoördineerde Verzamelingen van Micro-organismen). De activiteiten die gesteund worden zijn: . de uitbreiding van de microbiologische referentieverzameling; . de voortdurende actualisering, de optimalisering van het beheer en de verspreiding van de beschikbare informatie; . de informatiediffusie naar het publiek; . wetenschapelijke dienstverlening. Het netwerk BCCM werd onderworpen aan een technische audit in 1999, en een evaluatie in 2002. Het consortium BCCM neemt deel aan internationale projecten, en maakt deel uit van het ‘European Biological Resource Centres Network’ (EBRCN), waarvan de doelstelling is om de samenwerking tussen de diverse Europese collecties te bevorderen. De kosten van het BCCM voor de periode 1998-2003 bedragen 11,16 miljoen euro.

Page 39: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

38

Dienst voor Wetenschappelijke en Technische Informatie (DWTI) Eén van de taken van het Federaal Wetenschapsbeleid (ex-DWTC) betreft de verspreiding en de exploitatie van wetenschappelijke en technische informatie en verspreiding van onderzoeksresultaten. Met het oog hierop werd de DWTI in 1997 geïntegreerd bij het Federaal Wetenschapsbeleid, als een staatsdienst met afzonderlijk beheer. De voornaamste activiteiten van de DWTI zijn de volgende: . het opsporen van professionele informatie (wetenschappelijke, technische informatie, informatie betreffende octrooien, medische informatie enz.), een besteldienst voor documenten, S&T watch; . promotie van het gebruik van elektronische informatiesystemen, met inbegrip van de vertegenwoordiging in België van internationale leveranciers van wetenschappelijke en technische informatie (helpdesk, ondersteuning van de gebruiker, organisatie van seminaries en workshops, oprichten van een portaalsite over onderzoek in België, informatie- en hulpdienst omtrent de Europese activiteiten inzake WTI, enz.); . verspreiding van informatie over Europese O&O- en innovatieprogramma’s, met ondermeer algemene bijstand voor de deelnemers, en het opzetten in 2002 van een specifieke website. Regeringsinstanties, universiteiten en andere onderwijsinstellingen, alsook onderzoekscentra en ondernemingen, kunnen een beroep doen op de DWTI. Zijn voornaamste prioriteiten omvatten het wetenschappelijk onderzoek, de innovatie en het WTI-beleid. WTI-statistieken De verantwoordelijkheden voor de dataverzameling op het gebied van wetenschap, technologie en innovatie (WTI) in België zijn geïncorporeerd in de federale structuur van het land, waarbij elk autonoom deelgebied volledig verantwoordelijk is binnen zijn eigen bevoegdheden. De Federale overheid behoudt evenwel een algemene verantwoordelijkheid voor de statistische inventaris van het nationaal wetenschappelijk potentieel. Deze statistische bevoegdheid van de Federale overheid wordt dus bemoeilijkt door het feit dat hij ook gegevens moet verzamelen voor een aantal gebieden die niet onder zijn eigen verantwoordelijkheid vallen. Bijgevolg ontstond er een behoefte aan samenwerking tussen de diverse regeringsorganen voor de verzameling van gegevens in verband met WTI. De voornaamste drijfkracht voor de samenwerking was de behoefte van België om zijn verplichtingen op nationaal en internationaal niveau te vervullen (OESO en EU), wat betreft de statistische informatie op WTI-gebied. Deze samenwerking werd georganiseerd door een samenwerkingsovereenkomst die in 1994 tussen alle betrokken overheden ondertekend werd. Deze overeenkomst houdt in dat: . de gewesten de gegevens verzamelen over de O&O-activiteiten van de ondernemingen die op hun grondgebied gevestigd zijn, alsook de gegevens over O&O-activiteiten van onderzoeksorganisaties in hun rechtsgebied; . de gemeenschappen alle gegevens inzamelen over onderzoek dat uitgevoerd wordt in hogere onderwijsen onderzoeksinstellingen die onder hun bevoegdheid vallen; . de Federale overheid verantwoordelijk is voor het verzamelen van deze gegevens voor het hele land. Het Federaal Wetenschapsbeleid (ex-DWTC) is hiervoor verantwoordelijk; . de samenwerking zal worden effectief gemaakt door een gespecialiseerde groep, de CFS/STAT, bestaande uit vertegenwoordigers van alle betrokken entiteiten.

Page 40: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

39

Uiteindelijk is het dus het Federaal Wetenschapsbeleid dat in België de WTI-gegevens op nationaal niveau inzamelt, maar het heeft vooral een coördinerende rol en dient de gegevens te verzamelen die door de andere instanties bezorgd worden. Fiche 10 Wetenschapspromotie Er worden regelmatig promotiecampagnes gelanceerd door de Federale overheid, met als voornaamste doelgroep het jonge publiek (de laatste jaren van het secundair onderwijs in het bijzonder). Diverse ondersteuningsmechanismen worden daartoe gebruikt: sensibiliseringsaffiches worden verdeeld in scholen, bibliotheken, enz.; er worden katernen bijgevoegd bij de grote nationale kranten; een internetsite beheerd door het Federaal Wetenschapsbeleid - het voormalige DWTC - is speciaal voor hen bedoeld. Deze site evolueert gestadig en stelt bijzondere thema’s in het licht die van belang zijn voor de jongeren. Het wetenschapsbeleid neemt eveneens deel aan de manifestatie Expo-wetenschappen, die gedurende 3 dagen honderden jongeren bij mekaar brengt, die aan wetenschappelijke projecten hebben meegewerkt. Het evenement laat deze jongeren toe om wetenschappers en industriëlen te ontmoeten, in de optiek hen te stimulerenen hun hang naar de wetenschappelijke activiteiten te ontwikkelen. Er worden eveneens contacten gelegd met onderwijzers, er wordt hen pedagogisch materiaal bezorgd dat in de lijn ligt van de federale wetenschappelijke activiteiten (CD-roms, brochures over duurzame ontwikkeling, geografische kaarten over het thema van de routes van de zijde of de woestijnen van de wereld, enz.). In het kader van het plan voor modernisering van de Federale Wetenschappelijke Instellingen, worden eveneens bijzondere acties gevoerd om hun communicatiebeleid naar het publiek toe te versterken. zodoende werd het ‘Publieksobservatorium’ van de Federale wetenschappelijke instellingen opgericht, gehuisvest in het Instituut voor Natuurwetenschappen, dit teneinde het publiek en de gebruikers van deze instellingen te bestuderen en hun taak als openbare dienstverlening te verbeteren. Bijzondere aandacht werd verleend aan de ontwikkeling van partnerships voor de valorisatie van de instellingen die gesitueerd zijn in het Jubelpark en op de Kunstberg. Andere meer specifieke acties werden opgezet, zoals toegang tot de federale musea aan de prijs van 1 euro. Fiche 11 Octrooibeleid De officiële instantie die belast is met de regulering van de intellectuele eigendom is het departement Regulering en Organisatie van de Markt van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie. De Belgische Dienst voor de Intellectuele Eigendom (DIE) binnen dit departement houdt zich meer specifiek met octrooien bezig. Deze biedt diverse diensten met betrekking tot informatie over octrooien, handelsmerken en modellen. De DIE heeft de volgende opdrachten: • bevorderen van de bescherming van de intellectuele eigendom; • de promotie van het belang van ondernemingen die in België actief zijn op het gebied van intellectuele eigendomsrechten; • beheer van de aanvragen voor nationale octrooien, EU-octrooien en internationale octrooien; • de afgifte van Belgische octrooien; • informatie verspreiden inzake intellectuele eigendomsrechten en in het bijzonder de technische informatie die in de octrooien te vinden is; • het Belgisch standpunt inzake intellectuele eigendom vertolken bij internationale instanties. In het kader van de steun voor innovatie en naast het beheer van de intellectuele eigendomsrechten, heeft deze dienst de belangrijke taken om, ten eerste, de bronnen van de technische en strategische informatie die vervat is in de octrooien toegankelijk te maken voor een breder publiek van

Page 41: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

40

economische actoren en ten tweede, om het bewustzijn op het gebied van intellectuele eigendom te verscherpen. De regering ontwikkelt een aantal plannen om ondernemingen en universiteiten aan te moedigen een octrooi te nemen, namelijk door: . belastingvermindering voor nationale octrooien; . de mogelijkheid om een octrooi on line aan te vragen; . een nieuwe wet die de bescherming voor uitvindingen van werknemers verbetert; . maatregelen om de informatie van octrooien beter bekend te maken, vooral in hoogtechnische sectoren. Fiche 12 Fiscale maatregelen ten voordele van O&O-activiteiten Momenteel is er een mogelijkheid tot belastingsaftrek ten bate van de ondernemingen voor O&O-activiteiten in België. Het betreft twee aspecten van O&O-activiteiten: • Investeringen: ondernemingen mogen een vast percentage (momenteel 3,5%) van het bedrag dat ze in België geïnvesteerd hebben voor O&O in hun branche, aftrekken van hun winst. Voor materiële en immateriële O&O- investeringen voor nieuwe producten en nieuwe technologieën (zonder schadelijke effecten voor het milieu), voor het verwerven van een octrooi en voor energiebesparende technologieën is er een hoger aftrekpercentage voorzien (13,5% in 2003). De aard van de investeringen (respect voor het milieu, energiebesparing) moet bewezen worden aan de hand van een certificaat van de gewestelijke overheid die bevoegd is voor de vestingsplaats van de onderneming. • Personeel: alle Belgische ondernemingen hebben recht op een belastingsvrijstelling van 11 800 euro (geïndexeerd bedrag voor 2003), die in mindering komt van de belastbare winst, per bijkomende aangeworven en tewerkgestelde personeelseenheid voor wetenschappelijk onderzoek of voor de ontwikkeling van het technologisch potentieel van de onderneming (dit stelsel is ook geldig voor het exportbeleid of kwaliteitscontrole). Als de aangeworven persoon een hooggekwalificeerd onderzoeker is en wetenschappelijk onderzoek binnen de onderneming verricht, wordt de vrijstelling verdubbeld. Over de periode 1997-2002 waren gemiddeld +/- 675 personen per jaar betrokken bij deze maatregel, voor een jaarlijks totaal bedrag van gemiddeld +/- 9 miljoen euro. Deze belastingsaftrekken worden door de belastingadministratie behandeld, maar het Federaal Wetenschapsbeleid is er ook bij betrokken, aangezien het belast is met de controle van de O&O-activiteiten in de ondernemingen die een aanvraag indienen, en hiervoor de attesten aflevert. De kwestie van het sociaal en fiscaal statuut van de onderzoekers in de overheidsorganisaties van onderzoek, vormt het voorwerp van talrijke debatten in België, en recente vorderingen op dit gebied geven aan dat dit een prioriteit is voor de besluitvormers. De gemeenschappen worden ruim betrokken in het debat, maar meerdere behandelde gebieden (sociaal en fiscaal stelsel) vallen onder de bevoegdheid van de Federale overheid. De FRWB (Federale raad voor wetenschapsbeleid) heeft zich bij prioriteit gebogen over dit onderwerp sinds het begin van zijn activiteiten in 1999, en heeft een aantal gedetailleerde aanbevelingen terzake gedaan, dit met het oog op het remediëren van de problemen op dit gebied (zie Kader 2).

Page 42: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

41

2. Het Vlaams beleid inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 2.1. Algemene oriëntering van het Vlaams WTI-beleid Zoals reeds vermeld, zijn de regeringen van het Vlaams Gewest en de Vlaamse Gemeenschap gefuseerd tot één enkele entiteit, die benoemd wordt als de “regering van de Vlaamse Gemeenschap” of de “Vlaamse regering”. Inzake wetenschap, technologie en innovatie betekent dit dat één enkele overheid en één overkoepelend budget het hele WTI-domein dekken. Ook de beleidslijnen zijn opgenomen in één enkel “Beleid voor Wetenschap, Technologie en Innovatie” van de Vlaamse Gemeenschap. Een enkele overheid en een gemeenschappelijk budget dekken het volledige WTI-beleid aan Vlaamse kant. De Vlaamse regering heeft zich sinds het midden van de jaren ‘90 geëngageerd in een proces van stijgende overheidsinvesteringen voor het geheel van de O&O-activiteiten van het gewest. Begin 2003 werd een Innovatiepact ondertekend door de regering, de industrie, de actoren uit het onderzoeksveld en de sociale partners, waarin de wil werd bevestigd om deze investeringen te verhogen teneinde bij te dragen aan de Europese doelstelling van 3% van het BBP voor onderzoeksactiviteiten. Het pact voorziet dat deze algemene doelstelling zou vertaald worden in een “innovatienorm“, met inbegrip van een reeks concrete criteria voor elk type actor en een jaarlijks actieplan. De Vlaamse regering verbindt er zich toe de overheidskredieten voor WTI te verhogen met minstens 60 miljoen euro per jaar. De voornaamste krachtlijnen van het Vlaams WTI-beleid zijn de volgende: • toename van de globale budgetten voor WTI-activiteiten in Vlaamse organisaties, zowel

publieke als private; • versterking van het fundamenteel onderzoek aan universiteiten, zowel qua

infrastructuur (namelijk de elektronische infrastructuur) als qua menselijk potentieel; • versterking van het fundamenteel industrieel onderzoek, via de grote Vlaamse

onderzoeksinstellingen en excellentiepolen; • meer ondersteuning van O&O en technologische innovatie in de Vlaamse

ondernemingen, met speciale aandacht voor KMO’s; • verbeteren van het proces van beleidsvoorbereiding en uitvoering (studies ter

ondersteuning van het beleid, controle, evaluatie, vereenvoudiging van de administratieve procedures, transparantie van de structuren);

• stimulering inzake samenwerking en horizontale netwerkvorming tussen de gewestelijke actoren;

• zorgen voor de internationale inschakeling van het Vlaams onderzoek; • promotie en stimuleren van de maatschappelijke bewustwording van WTI, met als

voornaamste doelgroepen de jongeren, het grote publiek en de ondernemers; • integratie van de principes inzake duurzame ontwikkeling als een horizontale prioriteit

voor alle strategische beleidslijnen; • stimuleren van valorisatie op initiatief van de actoren zelf, zowel in de industrie als in

de onderzoekscentra en de universiteiten.

Page 43: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

42

De goedkeuring van het innovatiedecreet10 door het Vlaams Parlement in mei 1999 betekende een belangrijke stap voor het Vlaams WTI-beleid. Het vroegere beleid voor wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling werd uitdrukkelijk uitgebreid tot het domein van de innovatie. Het innovatiedecreet heeft het beleidsdoel uitgebreid alsook de rol van het IWT-VLAANDEREN, dat instaat voor de uitvoering van het beleid, zodat het nu naast wetenschap, onderzoek en technologische ontwikkeling ook technologische innovatie omvat. Het decreet heeft ook een doorzichtiger kader voor de financiering van de ondersteunende stellingen gecreëerd, waarbij een duidelijker onderscheid gemaakt wordt tussen activiteiten ter bevordering van innovatie, en inspanningen inzake technologische ontwikkeling en onderzoek. In 1999 keurde het Vlaams Parlement een innovatiedecreet goed dat een kader bood voor het voeren van een Vlaams innovatiebeleid.

Voornaamste reglementaire uitgangspunten voor een WTI-beleid in de Vlaamse Gemeenschap

• Innovatiedecreet van 18 mei 1999: “Decreet betreffende het voeren van een beleid ter aanmoediging van de technologische innovatie“ - Belgisch Staatsblad 16.07.1999 • Innovatiedecreet van 5 october 2001: “Besluit tot regeling van de steun aan projecten van technologisch onderzoek en ontwikkeling van het bedrijfsleven in Vlaanderen“ (of “Besluit tot steun aan O&O-projecten") • “VIS-besluit“ van 24 mei 2002: “ Besluit tot regeling van de steun aan projecten van innovatiestimulering, technologisch advies, en collectief onderzoek op verzoek van Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden". Kader 1 Het Vlaams WTI-beleid en de Europese Onderzoeksruimte De Vlaamse regering heeft de doelstelling van het oprichten van een Europese Onderzoeksruimte geïntegreerd binnen haar strategische visie voor haar WTI-beleid. Dit beleid draagt op meerdere manieren bij tot de realisatie van deze doelstelling. De belangrijkste actie terzake bestaat in de financiering van excellentiecentra, zowel binnen de universiteiten als in de grote regionale onderzoekinstellingen zoals IMEC, VIB of VITO, en in de consortiums waarin deze met ondernemingen samengaan. Naast de verhoging van de budgetten in de verschillende bestaande programma’s (en in het bijzonder FWO-Vlaanderen en het FOB-programma voor niet-gericht onderzoek in de universiteiten), heeft de Vlaamse regering kwaliteitscriteria ingevoerd voor het toekennen van fondsen voor niet-gericht onderzoek aan de universiteiten. Zij heeft eveneens een nieuw instrument gecreëerd, het SBO, dat strategisch basisonderzoek financiert in de universiteiten en in de ondernemingen. Van de kant van voornoemde gespecialiseerde onderzoeksorganisaties, waaraan we de gespecialiseerde centra kunnen toevoegen recent opgericht ten dienste van de ondernemingen, is de internationale onderzoeksdimensie een strategische as binnen de activiteiten. Een ganse reeks acties van de Vlaamse regering beogen bovendien het bevorderen van de oprichting van transnationale onderzoeksteams: zo zijn programma’s zoals het SBO opengesteld voor niet-Europese partner-teams, het BOF kan aangewend worden voor deelname van universitaire teams aan

10 Een decreet is het equivalent van een wet maar dan op gewestelijk niveau.

Page 44: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

43

internationale programma’s, en met het programma voor steun aan de KMO’s kan dit voor de ondernemingen. De EUREKA-projecten genieten van een bijkomende toelage van 10% in het kader van de subsidies die zijn toegekend door het IWT-VLAANDEREN. Om de deelname van de Vlaamse actoren aan het kaderprogramma voor onderzoek van de Europese Unie te stimuleren en te vergemakkelijken, heeft de Vlaamse regering eind 2002 een grootscheeps actieplan gelanceerd. Deze deelname wordt als cruciaal beschouwd, niet alleen wat betreft het mobiliseren van bijkomende fondsen, maar ook voor het bevorderen van het openstellen van onderzoekactiviteiten naar andere landen toe. Een sleutelelement van dit plan is het opzetten van een Vlaams Contactpunt voor het Europees kaderprogramma. Dit contactpunt is een samenwerking tussen het IWT-VLAANDEREN en de AWI (Administratie Wetenschap en Innovatie bij het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap) en is erkend door de Europese Unie. Het is zijn taak om te sensibiliseren en informatie te verspreiden bij de Vlaamse onderzoekers, dit op een pro-actieve en een reactieve manier, nl. door uitgebreid gebruik te maken van de mogelijkheden die de informatietechnologieën bieden (persoonlijke toegang tot een website, elektronische alarmdienst, enz.). Het treedt op als contactpunt met de mogelijke buitenlandse partners en begeleidt initiatiefnemers van projecten tijdens de verschillende stappen. In 2003 zal eveneens het menselijk potentieel dat in de AWI en het IWT-VLAANDEREN ingezet voor het zesde kaderprogramma voor onderzoek versterkt worden. Vlaanderen beschikt tevens over een IRC, Innovation Relay Centre, dat lid is van het netwerk van IRC’s opgezet door de Europese Unie en gesitueerd is in het IWT-VLAANDEREN. Het hart van zijn activiteit bestaat in de internationale technologieoverdracht: het stelt Vlaamse ondernemingen en onderzoekscentra in contact met mogelijke partners en verspreidt het aanbod van en de vraag naar technologieën van en naar deze betrokkenen. Het IRC van Vlaanderen coördineert het netwerk “Star Request Network”, een sub-netwerk van 8 IRC’s verspreid over Europa, dat als doel heeft de methoden en de kwaliteit van de IRC-antwoorden inzake transnationaal technologisch partnership te verbeteren. De recente evaluatie van het IRC zal leiden tot het inschakelen van deze internationale activiteit in het InnovatieNetwerk, dat alle intermediairen groepeert die in Vlaanderen bezig zijn met technologieoverdracht. Ook andere schikkingen worden voorzien in het actieplan: versterking van de Vlaamse deelname aan de Europese besluitvormingsprocessen, de oprichting van een mobiliteitsnetwerk voor onderzoekers en de oprichting van een strategische werkgroep over de financiering van de infrastructuren, zowel op gewestelijk als op internationaal vlak. 2.2. Actoren en instrumenten van het Vlaams WTI-beleid Het inhaalmanoeuvre op het gebied van de budgettaire kredieten voor O&O in Vlaanderen is duidelijk zichtbaar op Figuur 4: sinds 1993 is het nominale jaarlijkse regeringsbudget voor het O&O-beleid aanzienlijk gestegen, meerdere jaren met meer dan 10% en met een piek van 16% in 1996. In de loop van de jaren negentig zijn de budgettaire kredieten meer dan verdubbeld, nominaal gezien. Deze verhoging is sterker geweest in de Vlaamse Gemeenschap dan in het land in zijn geheel, vandaar de continue groei van het aandeel van deze Gemeenschap in het geheel van de overheidskredieten voor O&O in België: dit aandeel bereikt 44% in 2002. Sinds 1993 zijn de nominale jaarlijkse verhogingen van het O&O-budget zeer belangrijk geweest. In 2002 heeft de Vlaamse Gemeenschap 706 miljoen euro gewijd aan haar WTI-beleid, hetzij 44% van het geheel van overheidskredieten toegekend aan WTI in België.

Page 45: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

44

Figuur 4 : Ontwikkeling van de begrotingskredieten bestemd voor O&O-beleid in de Vlaamse Gemeenschap - in miljoen euro - 1990-2002

0

100

200

300

400

500

600

700

800

1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002

Bron: Commissie Federale Samenwerking,Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. Deze budgettaire toename kwam vooral ten goede aan de financiering van het fundamenteel onderzoek in universiteiten en van het industrieel O&O (zie Tabel 2). De significante heropleving van het “algemeen wetenschapsbeleid” is grotendeels toe te schrijven aan een toename van beleidsondersteunend onderzoek en het tot stand brengen van activiteiten ter promotie van wetenschappen en technieken. De groei zou zich in de toekomst moeten verderzetten: voor 2003, kan IWT-VLAANDEREN rekenen op een vermeerdering van 24,5% in vergelijking met 2002, van de toe te kennen middelen aan innovatiesteun in de ondernemingen, de universiteiten en de onderzoekscentra, en intermediairen. De financiering van het fundamenteel onderzoek in universiteiten en het industrieel O&O vertegenwoordigen de snelst groeiende begrotingslijnen in het Vlaams WTI-budget van het afgelopen decennium.

Tabel 2 : Ontwikkeling van de begrotingskredieten bestemd voor O&O-beleid in de Vlaamse Gemeenschap - initiële kredieten (in miljoen euro)

Per activiteit - 1993-2002

1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 Fundamenteel onderzoek aan

de universiteiten

76,9 81,5 89,2 107,0 125,8 140,9 157,1 169,4 181,4 189,2

Werkingskosten en financiële

transfers aan de universiteiten (deel O&O)

121,8 137,0 136,3 138,6 137,4 140,0 146,8 150,6 153,9 158,1

Industrieel 120,9 133,7 121,9 147,7 177,8 207,4 222,7 214,9 226,8 249,9

Page 46: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

45

Wetenschappe-lijke instellingen

15,1 19,2 19,2 32,9 33,1 33,6 44,5 57,5 43,6 42,7

Algemeen wetenschaps-

beleid + sectoraal

onderzoek

24,0 34,8 29,8 42,5 47,2 60,2 85,8 84,0 84,4 99,7

TOTAAL 358,7 406,3 396,5 473,3 468,7 582,1 656,9 676,4 690,1 739,6 Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2002. De kredieten met betrekking tot “O&O“ en de “wetenschappelijke en technologische diensten“ zijn inbegrepen, die met betrekking tot “onderwijs en opleiding” zijn niet opgenomen in de cijfers. De totalen verschillen van Figuur 4 gezien de definitie die hier werd gebruikt veel breder is, en komt zodoende niet overeen met de Frascati-definitie. De verdeling van dit budget over de diverse brede actielijnen van de Vlaamse regering wordt weergegeven in Tabel 3. De eerste vier lijnen van dit budget dekken de openbare fondsen die aan de universiteiten toegewezen worden via diverse kanalen: de basistoelage (het grootste kanaal), de fondsen voor fundamenteel onderzoek (FWO-Vlaanderen en BOF) en de specialisatiebeurzen die door het IWT- Vlaanderen toegekend worden. Samen zijn deze goed voor meer dan de helft van het totaal O&O-budget van de Vlaamse Gemeenschap (50,5% in 2002), wat meteen ook het belang van de universiteiten voor deze gemeenschap duidelijk maakt. Maar de universiteiten zijn niet de enige actoren, vandaar dat de kredieten voor onderzoek eveneens worden toegekend aan de grote wetenschappelijke en onderzoeks-instellingen in Vlaanderen. Hoe belangrijk de rol van het IMEC, het VIB en het VITO in het Vlaams WTI-landschap is, blijkt onmiddellijk uit de cijfers van Tabel 3. Samen komt de financiering van deze drie instituten neer op bijna 20% van het totale WTI-budget van de Gemeenschap. De steun voor onderzoek aan universiteiten is goed voor meer dan de helft van het O&O-budget van de Vlaamse Gemeenschap. Drie grote onderzoeksinstellingen zijn goed voor bijna één vijfde van het WTI-budget van de gemeenschap.. De steun aan O&O en innovatie in de ondernemingen die zijn gevestigd in het Vlaams Gewest vertegenwoordigen één vijfde van het totale budget van de Vlaamse Gemeenschap voor het jaar 2002 (19% in 2002). Eén vijfde van het WTI-budget van de Vlaamse Gemeenschap is bestemd voor rechtstreekse steun aan O&O en technologische ontwikkeling in de ondernemingen van het Vlaams Gewest.

Page 47: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

46

Tabel 3 : Budgettaire kredieten voor het O&O-beleid in de Vlaamse Gemeenschap - 2002

Activiteiten Begroting 2002

Gedeelte totale begroting

Steun aan industrieel O&O11

136,702 miljoen euro 19%

Werkingsbudget + financiële transfers aan de universiteiten (deel O&O geschat op 25%)

160,454 miljoen euro 23%

Fonds voor fundamenteel onderzoek in de universiteiten: FWO-Vlaanderen (+ICM).

82,855 miljoen euro 12%

Fundamenteel onderzoek in de universiteiten (BOF-fonds)

90,291 miljoen euro 13%

Specialisatiebeurzen IWT-VLAANDEREN (universiteiten)

18,265 miljoen euro 2,5%

Wetenschappelijke en onderzoeks-instellingen, academies, ministeriële diensten en overheidsinstellingen, met inbegrip van:

• VITO: 29,934 miljoen euro • IMEC*: 70,832 miljoen euro • VIB: 27,817 miljoen euro

139,224 miljoen euro 19,5%

Subsidies aan instellingen en verenigingen, kredieten voor onderzoek in de bevoegdheidsgebieden van de gewesten en gemeenschappen, specifieke onderzoeken van politieke aard en internationale samenwerking.

78,275 miljoen euro 11%

Alle activiteiten:

706,2 miljoen euro

100%

Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. (*) Dit bedrag omvat een uitzonderlijke impulsinvestering aan IMEC van 37,2 miljoen euro voor de bouw van een "Clean room". Achter deze globale cijfers schuilen een aantal beleidsinstrumenten die de Vlaamse regering ingevoerd heeft om de hiervoor beschreven beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Deze instrumenten worden hierna opgesomd en kort toegelicht en worden in de daarna volgende fiches meer in detail beschreven. 11 Dit cijfer omvat het Fonds voor Preventie en Sanering inzake Milieu en Natuur, 10,5 miljoen euro in 2002, en onderzoek in de hogescholen.

Page 48: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

47

Voornaamste instrumenten voor het WTI-beleid in de Vlaamse Gemeenschap

Ω Ondersteuning van WTI-activiteiten, hoofdzakelijk in de bedrijven 1. Subsidies en achtergestelde leningen voor de ontwikkeling van prototypes en voor industrieel basisonderzoek, met inbegrip van EUREKA 2. Subsidies aan KMO’s voor innoverende activiteiten: het KMO-programma

Ω Ondersteuning van O&O-activiteiten, hoofdzakelijk in universiteiten en openbare

onderzoekscentra 3. Fundamenteel onderzoek aan universiteiten: structurele steun en subsidies voor O&O-activiteiten: FWO-Vlaanderen en BOF-fondsen voor fundamenteel onderzoek, specialisatiebeurzen en onderzoek (IWT-VLAANDEREN toelagen) en SBO-programma voor de financiering van strategisch basisonderzoek aan universiteiten 4. Steun voor interfacediensten in de Vlaamse universiteiten 5. Subsidies voor de onderzoekscentra IMEC, VITO en VIB en de zeven wetenschappelijke centra 6. Subsidies voor onderzoek en technologische begeleiding in de collectieve onderzoekscentra 7. Gespecialiseerde centra ten dienste van Vlaamse ondernemingen: Flanders' Drive, Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL), Incubatiepunt Geo-Informatie (IncGEO), en Flanders' Mechatronics Technology Centre 8. HOBU-fonds: subsidie voor instellingen voor hoger onderwijs voor de realisatie van onderzoeksprojecten in samenwerking met bedrijven

Ω Ondersteuning van WTI-activiteiten in universiteiten, openbare onderzoekscentra en

bedrijven 9. Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden (VIS)

Ω Activiteiten ter bevordering van wetenschap en technologie.

10. Wetenschappelijke en technologische promotie: Technopolis, Experion, de Vlaamse wetenschapsweek, ENTER21, enz.

Ω Activiteiten ter ondersteuning van het WTI-beleid

11. Onderzoeksactiviteiten ter ondersteuning van het WTI-beleid (steunpunten beleidsgericht onderzoek). 12. Stichting Technologie Vlaanderen (STV) en Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA)

Ω Verstrekking van risicokapitaal

13. Investeringsmaatschappij van Vlaanderen, GIMV, en universitaire fondsen voor risicokapitaal 14. Business Angels Network 15. Vlaams Waarborgfonds

Ω Steun voor bedrijfsontwikkeling

16. Ondersteuning van immateriële investeringen in de vorm van subsidies 17. Opleidingscheques en adviescheques.

Page 49: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

48

18. Centra die algemene bedrijfsondersteuning bieden: Medialab, KMO-IT-centrum, VCK, Innotek, VIZO en de Huizen van Vlaamse Economie Wat de WTI-activiteiten betreft in de Vlaamse ondernemingen, is IWT-VLAANDEREN de instelling van de Vlaamse Gemeenschap die voornamelijk verantwoordelijk is voor het opstellen van beleidsinstrumenten voor steun aan O&O, technologische ontwikkeling en innovatie. Haar rol is verstevigd door het innovatiedecreet en de procedures voor toegang tot steun zijn vereenvoudigd in het bijzonder voor de KMO’s. Een merkbare verandering betreft de criteria voor toekenning van steun. Deze is in het vervolg duidelijker gericht op het innoverende aspect eerder dan op de wetenschappelijke en technische aspecten van de projecten. IWT-VLAANDEREN stelt drie soorten steun voor aan de WTI-activiteiten van de ondernemingen: 1. een financiële steun onder vorm van verschillende soorten subsidies: toelagen voor industrieel basisonderzoek in bedrijven, de ontwikkeling van prototypes voor nieuwe producten en de ontwikkeling van nieuwe processen alsook subsidies voor de studies en innovatieprojecten in KMO’s voor het creëren van een technologisch grondslagprogramma. In de selectiecriteria voor de toekenning van dergelijke subsidies wordt rekening gehouden met de impact op de gewestelijke ontwikkeling. 2. een vorm van risicokapitaal bestemd voor de KMO’s, door het verlenen van achtergestelde leningen in het kader van hun innovatieprojecten; 3. een “intellectuele steun”, met name door de organisatie van een netwerk van dienstverleners voor bedrijven, het KMO-innovatienetwerk, waarvoor het IWT-VLAANDEREN als coördinator optreedt, de informatie inzake intellectuele eigendomsrechten in bedrijven enz.

Nieuw sedert 2001

De Vlaamse regering heeft sinds 2001 de volgende nieuwigheden ingevoerd in het WTI-beleid: • Ondertekening van een Innovatiepact in 2003 • Een nieuw programma over strategisch basisonderzoek - SBO (Kader 5) • Nieuwe modaliteiten voor financiering van onderzoek in de ondernemingen, voornamelijk de KMO’s (Fiches 1 en 2). • Invoering van VIS en van het Innovatienetwerk (Kaders 2 en 3). • Invoering van Steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek in de universiteiten (Kader 4). • Oprichting van gespecialiseerde centra (logistiek, geo-informatie en mechatronica) ten dienste van de Vlaamse ondernemingen (Fiche 8). • De invoering van kwaliteitscriteria bij het toekennen van BOF-fondsen aan de universiteiten (Fiche 3). • Einde van de “impulsprogramma’s“. • Financiering van onderzoeksprojecten inzake landbouw. • Oprichting van Wetenschapswinkels in de Vlaamse universiteiten (Fiche 9). • Oprichting van Huizen van de Vlaamse Economie in elke Vlaamse provincie (Fiche 14). • De Dag van de Technologie (Fiche 9). • Een actieplan met een contactpunt voor Vlaamse deelname aan het kaderprogramma van de EU (Kader 1). • Schrappen van VIA en oprichting van een Innovation Relay Centre, IRC (Kader 1)

Page 50: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

49

IWT-VLAANDEREN is het orgaan van de Vlaamse Gemeenschap dat belast is met de invoering van de beleidsinstrumenten ter ondersteuning van O&O, technologie en innovatie in de bedrijven uit de Vlaamse regio. Het levert “harde steun” (geld) en speelt een coördinerende rol als ondersteunende infrastructuur. De vereenvoudiging van de toegang tot de steun van het Vlaams Gewest is een doelstelling waaraan de Vlaamse regering een steeds groter belang hecht: op dit moment is het Innovatienetwerk, een virtueel netwerk gericht op de technologische ondersteuning van ondernemingen (zie Kader 2). De “Huizen van de Economie“, opgericht in het kader van het economisch beleid binnen elke Vlaamse provincie, vormen een complementair netwerk met een “één-loketfunctie“ (plaatsen waar de onderneming een rechtstreeks antwoord kan krijgen op haar vraag) inzake ontwikkeling van ondernemingen in de brede zin van het woord. De infrastructuur voor innovatiesteun gericht op de KMO’s wordt steeds meer in netwerken georganiseerd. IWT-VLAANDEREN bevordert eveneens op een horizontale manier - via de meeste van haar steunprogramma’s voor ondernemingen - de volgende doelstellingen: • de bescherming van het milieu: de O&O-projecten van ondernemingen die deze doelstelling beogen, krijgen een prioritair statuut en genieten van een bijkomende steun van 10%;

• de evenwichtige regionale ontwikkeling: de projecten die worden voorgesteld door ondernemingen gelegen in achtergestelde zones van het Gewest (zoals die zijn gedefinieerd door de Europese Structuurfondsen) krijgen een bijkomende steun (5% of 15% in geval van samenwerking met een onderzoeksorganisme). Er wordt rekening gehouden met duurzame ontwikkeling en evenwichtige gewestelijke ontwikkeling bij het toekennen van O&O-steun aan de ondernemingen Op het wetenschappelijk vlak spant de Vlaamse regering, zoals hierboven reeds vermeld, zich in om de financiering van het fundamenteel onderzoek aan universiteiten fors en op structurele wijze op te drijven. Dit beleid beoogt een versterking van de capaciteit van de universiteiten om langlopend onderzoek te verrichten op het initiatief van de onderzoekers (in tegenstelling tot de onderzoeksprojecten op korte termijn, waarbij de specificatie voor het onderzoek door externe bronnen bepaald wordt). Dit doel blijkt ook uit de budgettaire cijfers die hierboven voorgesteld werden. De budgettaire stijgingen beogen een versterking van de capaciteit van de universiteiten om langlopend onderzoek te verrichten op het initiatief van de onderzoekers. Hieronder volgt een overzicht van de universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap. De omvang van de studentenbevolking staat tussen haakjes vermeld: • Katholieke Universiteit Leuven, KULeuven (26.000 studenten); • Universiteit Gent, UGent (24.000 studenten); • Vrije universiteit Brussel, VUB (10.000 studenten); • Universiteit Antwerpen, UA (10.000 studenten);

Page 51: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

50

• Limburgs universitair Centrum, LUC (2.200 studenten); • Katholieke universiteit Brussel, KUBrussel (650 studenten). Zes Vlaamse financieringsbronnen ondersteunen de universiteiten (zie Fiche3): • structurele financiering van de werkingskosten en van de salarissen (basistoelage); • steun aan fundamenteel onderzoek door toekenning van budgetten op interuniversitaire basis (FWO-Vlaanderen); • steun aan fundamenteel onderzoek door toekenning van budgetten op intra-universitaire basis (BOF); • steun aan strategisch basisonderzoek in de universiteiten (SBO-programma); • steun aan industrieel onderzoek door de toekenning van beurzen en de financiering van projecten op basis van interuniversitaire bijstand (IWT-VLAANDEREN); • steun aan onderzoek rond onderwerpen bepaald door de regering (bijvoorbeeld: internationaal programma voor bilaterale samenwerking, deel uitmakend van het BOF, of onderzoek gericht op beleidsondersteuning). Er dient op gewezen te worden dat deze zes officiële financieringsbronnen niet de totale financiering van de Vlaamse universiteiten vormen voor hun onderzoeksactiviteiten, aangezien ze aangevuld worden met andere federale of internationale openbare en privé-financieringen. Binnen dit financieringskader van de Vlaamse Gemeenschap is de basisfinanciering de voornaamste bron voor de algemene werking van de universiteiten, maar het FWO-Vlaanderen is een belangrijk instrument voor de expliciete ondersteuning van het fundamenteel onderzoek. FWO-Vlaanderen steunt individuele onderzoekers en onderzoeksprojecten via een bottom-up benadering, op basis van strikt wetenschappelijke excellentiecriteria. Zij financiert tegelijkertijd doctoraten, postdoctoraal onderzoek en kent werkingstoelagen toe aan onderzoekslaboratoria. Het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) is het tweede kanaal dat de Vlaamse Gemeenschap gebruikt voor de ondersteuning van het onderzoek aan de universiteiten. De projecten, mandaten voor individueel onderzoek, budgetten voor uitrusting enz. worden toegekend op basis van een beoordeling door vakgenoten en op basis van de intra-universitaire competitie. Het Bof heeft tot doel “excellentiecentra” te creëren in de schoot van de Vlaamse universiteiten. In de loop van het laatste decennium zijn de BOF-toelagen sterker gestegen dan de andere universitaire financieringsbronnen. Deze evolutie is conform aan de wens van de Vlaamse regering om het aantal universitaire financieringsbronnen te reduceren en het BOF meer slagkracht te geven door de steun aan het fundamenteel onderzoek, op initiatief van de onderzoekers zelf, te verhogen. Onlangs zijn de criteria voor het toekennen van BOF-fondsen gewijzigd om rekening te houden met de kwaliteitsaspecten van het onderzoek. Het SBO-fonds (Strategisch Basisonderzoek) financiert het strategisch basisonderzoek aan universiteiten met het doel, binnen een langetermijnvisie een brug te slaan tussen het academisch onderzoek en de economische en maatschappelijke behoeften (zie Kader 5). FWO-Vlaanderen financiert onderzoekers voor hun doctoraat en postdoctoraat onderzoek. Eén van de taken van het BOF is het oprichten van “excellentiecentra” binnen de Vlaamse universiteiten.

Page 52: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

51

Het SBO financiert het strategisch basisonderzoek met een economische of sociale impact op lange termijn. Naast de hierboven vermelde kanalen financiert het IWT-VLAANDEREN de specialisatiebeurzen (met een duur van 2+1 jaar) voor onderzoekers die hun doctoraalscriptie voorbereiden. Op het gebied van fundamenteel onderzoek spelen de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap nog steeds de hoofdrol. Hun activiteit wordt evenwel aangevuld door de activiteiten van een aantal grote, nieuwe gewestelijke onderzoeksorganisaties die door de Vlaamse regering opgericht werden met dienstverlening aan de industrie als prioritair doel: het IMEC, het VITO en het virtueel instituut VIB. Deze instituten ontvangen structurele steun van de regering, maar een groot gedeelte van hun activiteiten wordt gefinancierd door diensten aan bedrijven en door O&O-werkzaamheden die gebeuren in samenwerking met de bedrijven. Ze verrichten fundamenteel en toegepast industrieel onderzoek op het gebied van micro-elektronica (IMEC), energie, milieu, grondstoffen en nieuwe materialen (VITO) en biotechnologie (VIB). De openbare financiering van deze drie instituten is goed voor 18% van het totale budget van de Vlaamse Gemeenschap dat aan het WTI-beleid besteed wordt. Een belangrijk onderdeel van het WTI-beleid van de Vlaamse Gemeenschap wordt gevormd door drie grote wetenschappelijke instituten, die nauw interageren met de bedrijvensector: het IMEC (micro-elektronica), de VITO (energie, milieu, grondstoffen en nieuwe materialen) en het virtueel instituut VIB (biotechnologie). Om het overzicht van de onderzoeksinfrastructuur in de Vlaamse Gemeenschap te vervolledigen, dienen nog drie soorten instrumenten te worden vermeld, allen gericht op het beantwoorden van de technologische behoeften van de ondernemingen: • ten eerste participeert de Vlaamse overheid deel in de financiering van projecten inzake onderzoek en technologische begeleiding in de collectieve onderzoekscentra. Hun financieringsmechanisme is aan het veranderen: de VIS (zie hieronder) dienen sinds midden 2002 als kader voor de toekenning van budgetten aan de collectieve onderzoekscentra. De Gemeenschap financiert ook het werk van de “technologische attachés“ belast met de verspreiding bij de ondernemingen, van de aanwezige kennis in deze centra, en dit sinds midden 2002 in het kader van de VIS; • ten tweede heeft de regering onlangs centra opgericht die gespecialiseerd zijn in dienstverlening aan ondernemingen: Flanders' Drive, het Vlaams Instituut voor de Logistiek, VIL, het Incubatiepunt Geo-Informatie, IncGEO, en het Flanders' Mechatronics Technology Centre, FMTC; • tot slot ondersteunt de regering projecten inzake onderzoek en technologische ontwikkeling uitgeoefend in instellingen voor hoger onderwijs in partnership met ondernemingen. De Vlaamse Gemeenschap financiert het onderzoek en de technologiediffusie bij de nationale collectieve onderzoekscentra. De gezamenlijke projecten van de instellingen voor hoger onderwijs en de bedrijven worden door de Vlaamse Gemeenschap gesteund via het HOBU-fonds. Aan het begin van het nieuwe millennium ondergingen de beleidsinstrumenten voor WTI in de Vlaamse Gemeenschap een wijziging: de “impulsprogramma’s”, zijnde

Page 53: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

52

onderzoeksprogramma’s die door de regering georiënteerd worden naar specifieke onderzoeksdomeinen, zijn geleidelijk afgebouwd ten voordele van initiatieven die ontstaan vanuit de basis, namelijk de actoren op het terrein. Tot deze laatste categorie behoren de Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden (VIS)(zie Kader 3). Het VIS-programma vormt een nieuw mechanisme bedoeld voor het organiseren van een gemeenschappelijke, duidelijke basis voor de activiteiten en de financiering van het geheel van de Vlaamse steunorganisaties: de technologische clusters, de collectieve onderzoekscentra, de technologische adviesdiensten enz. Hoewel het nieuw kader de diversiteit van deze initiatieven en hun promotors respecteert, stelt het ook regels op voor de subsidiëring op basis van gemeenschappelijke criteria die eerder op de kwaliteit van de projecten gericht zijn dan op de identiteit van de promotors, zoals dat vroeger het geval was. De VIS groeperen bedrijven, mogelijk met de medewerking van andere soorten organisaties, die actief zijn op het gebied van technologische diensten, innovatiestimulering of collectief onderzoek. De Vlaamse Gemeenschap bevordert bottom-up initiatieven die gepaard gaan met de samenwerking van diverse actoren voor onderzoek, technologische ontwikkeling of innovatiestimulering (bv. de VIS) ten koste van de vroegere top-down projecten zoals de “impulsprogramma’s” of de regeringsinitiatieven. Sinds 1994 heeft de Vlaamse regering binnen haar globaal WTI-beleid een hoge prioriteit gegeven aan het promoten van wetenschap en technologie. Elk jaar wordt terzake een actieplan uitgewerkt. Het strategisch doel dat aan de basis van dit beleid ligt, bestaat erin de interesse van het grote publiek, de jongeren en de ondernemingen voor wetenschap, technologie en innovatie te stimuleren, in een maatschappelijke context die meer en meer naar een kennismaatschappij evolueert. De meeste acties worden uitgevoerd door derden in het kader van contracten met de regering. Een van de belangrijkste realisaties op dit vlak is de oprichting van Technopolis, een groot en interactief wetenschapscentrum in Vlaanderen dat zijn deuren opende in 1999. In 2003 heeft de Gemeenschap de eerste “Dag van de Technologie“ - georganiseerd, en dit gespreid over heel Vlaanderen. De sensibiliserings- en verspreidingsactiviteiten voor WTI krijgen in de Vlaamse Gemeenschap heel wat aandacht. De verbetering van de beleidsvoorbereiding is een belangrijk streefdoel binnen het WTI-beleid in de Vlaamse Gemeenschap. De Vlaamse Gemeenschap heeft een aantal mechanismen opgezet om de besluitvorming te ondersteunen en het WTI-beleid te volgen en te evalueren. Zo zijn er in de Vlaamse universiteiten “Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek” opgericht. De Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek worden gevormd door één of meer onderzoeksgroepen uit één of meer universitaire instellingen die samen gedurende een langere periode wetenschappelijke ondersteuning bieden aan de Vlaamse overheid. Verder wordt de evaluatie van beleidsprogramma’s en instrumenten een algemene regel. Het IWT-VLAANDEREN (IWT-Observatorium) verzamelt en maakt nuttig gebruik van alle beschikbare gegevens met betrekking tot het Vlaams Regionaal Innovatiesysteem. De IWETO-databank (AWI) bevat gegevens over wetenschappelijke en technologische projecten, onderzoeksteams, expertise en diensten, buitenlandse samenwerking en uitrusting. De jaarlijkse Speurgids “Wetenschap, Technologie en Innovatie” (gepubliceerd in zowel het Nederlands als in het Engels) bevat, afgezien van de

Page 54: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

53

nadruk die gelegd wordt op de gedetailleerde analyse van een specifiek thema, het Horizontaal Begrotingsprogramma voor Wetenschapsbeleid enz. In de Vlaamse Gemeenschap vinden een aantal activiteiten plaats om de besluitvorming te ondersteunen en om betere voorbereidings- en evaluatieprocessen voor het WTI-beleid op te stellen. De beslissingondersteuning op het gebied van WTI wordt bevorderd door de “Stichting Technologie Vlaanderen” (STV), die opgericht werd om de sociale impact van de invoering en de implementatie van nieuwe technologieën te onderzoeken. Het meer recente Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA) heeft als taak een jaarlijkse analyse te maken van de gewestelijke behoeften op het gebied van O&O, korte evaluaties op te stellen, meer diepgaande evaluaties uit te besteden, maatschappelijke debatten te organiseren en aanbevelingen te verstrekken aan het Vlaams Parlement met betrekking tot de sociale impact van de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Voor wat de aanbreng van risicokapitaal betreft, beschikt Vlaanderen over een eigen investeringsmaatschappij, de GIMV. Haar taak is bij te dragen tot de modernisering van het Vlaamse economisch weefsel door steun te bieden voor de oprichting en de ontwikkeling van bedrijven in welk stadium dan ook van hun bestaan. De GIMV geeft prioriteit aan bedrijven met een internationale oriëntering, met groeipotentieel en die innovatieve en strategische projecten ontwikkelen. Het is de voornaamste aanbrenger van risicokapitaal in Vlaanderen. Meer dan 60% van de investeringen wordt besteed aan innovatieve en hightech bedrijven in de sectoren van de biotechnologie, IT, het internet en de telecommunicatie. Daarnaast ondersteunt de Vlaamse regering de oprichting van vier Business Angels Networks (BAN’s) in het gewest en biedt ze waarborgen ter dekking van het verlies van geïnvesteerd risicokapitaal. Nieuwe mogelijkheden worden verkend voor het verbeteren van het aanbod van risicokapitaal, gebaseerd op privé/overheid-partnerschap. Via de investeringsmaatschappij GIMV en de Business Angels Networks wordt risicokapitaal verstrekt aan innovatieve bedrijven in Vlaanderen. Tot slot kan in Vlaanderen steun voor bedrijfsontwikkeling verkregen worden via een aantal steunorganisaties die gespecialiseerd zijn in bepaalde domeinen of geografische gebieden. De meeste daarvan zijn lid van het “Innovatienetwerk” van IWT-VLAANDEREN. Subsidies voor immateriële investeringen en innovatiegerichte opleiding in bedrijven zijn andere maatregelen om de kosten voor de ontwikkeling van innovatieve projecten voor bedrijven in Vlaanderen te verlichten.

Page 55: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

54

Fiche 1 Subsidies en achtergestelde leningen voor de ontwikkeling van prototypes en industrieel basisonderzoek, inclusief EUREKA-projecten Het IWT-VLAANDEREN is de one-stop-shop voor de financiering van technologisch onderzoek en innovatie in bedrijven gevestigd in het Vlaams Gewest. Steun aan O&O voor deze ondernemingen bestaat in de eerste plaats uit subsidies voor projecten van industrieel basisonderzoek - gedefinieerd als onderzoek uitgevoerd in de ondernemingen en dat leidt tot resultaten die niet direct van toepassing zijn op de markt - en voor projecten van onderzoek inzake prototypes - gericht naar de ontwikkeling van nieuwe producten of nieuwe productieprocédés door aanwending van de bestaande kennis. Deze projecten genieten van toelagen gaande van 25% (ontwikkeling) tot 50% (basisonderzoek) van de kosten van het project. In het kader van het innovatiedecreet zijn maatregelen genomen met het oog op het verhogen van deze percentages in de volgende situaties: • voor KMO’s: bijkomende steun van 10%; • in de zones die genieten van steun van het Europees Fonds voor gewestelijke ontwikkeling: een bijkomende steun van 5% is voorzien voor de projecten die worden voorgelegd door KMO’s alleen, en van 15% als er een samenwerking bestaat met een onderzoeksorganisatie; • wanneer de projecten bijdragen tot duurzame ontwikkeling (ecologische dimensie): bijkomende steun van 10%; • voor de projecten die het EUREKA-label hebben gekregen: bijkomende steun van 10%; • voor ondernemingen uit de luchtvaart- en ruimtevaartsector: bijkomende steun van 10%. Deze bijkomende toelagen zijn cumuleerbaar tot 25%, zodat het totale bedrag van de subsidies niet meer mag bedragen dan 75% van de totale kosten van het project. In de tweede plaats, verleent het IWT-VLAANDEREN naast subsidies, sinds 2002, ook achtergestelde leningen (enkel aan KMO’s). Elke KMO die een dossier bij het IWT-VLAANDEREN indient kan een achtergestelde lening toegekend krijgen, bovenop de reeds gevraagde subsidies. In geval van faillissement, vindt de terugbetaling van dit soort lening pas plaats wanneer alle andere schulden vereffend zijn. Dit soort lening wordt dan ook door de financiële wereld quasi beschouwd als eigen fondsen, hetgeen de KMO’s gemakkelijker toegang verschaft naar de kapitaalmarkt. De leningen van het IWT-VLAANDEREN zijn gericht op de kleine dossiers, en beperkt tot een maximum van 800 000 euro per project en tot 80% van de totale kosten van het innovatieproject (eventuele subsidies inbegrepen). De selectiecriteria voor de steun zijn: • de wetenschappelijke en technologische waarde van het project; • het potentieel voor de economische exploitatie van het project die “in voldoende mate” in Vlaanderen moet plaatsvinden; • het stimulerend effect van de subsidie en de potentiële sociaal-economische effecten op de exploitatie van de onderzoeksresultaten, met inbegrip van bijvoorbeeld de externe kennisverspreiding van het project, de interacties met de Vlaamse economische bedrijven, het effect op de werkgelegenheid enz. Sinds 2002 is het innoverende karakter van de projecten het voornaamste selectiecriterium geworden, en de verplichting tot valorisering is verstevigd. De opvolging betreft steeds meer de inhoud en de dimensie “valorisering” van de ondersteunde projecten. In 2002 heeft de Vlaamse Gemeenschap 61 miljoen euro gewijd aan deze programma’s (waarvan 45% is toegekend aan de KMO’s en 55% aan de grote ondernemingen). De verdeling per soort project, is de volgende: industrieel basisonderzoek: 18%, ontwikkeling van prototypes: 74%, gemengde projecten: 8%. Het percentage van de gemiddelde subsidie bedraagt 40% van de totale kosten van de projecten.

Page 56: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

55

Kader 2 Coördinatie van de spelers in Vlaanderen betrokken bij steunvoorziening voor innovatie Het decreet van 18 mei 1999 met betrekking tot de aanmoediging van technologische innovatie (eveneens het "innovatiedecreet" genoemd) voorziet in netwerk van spelers die in Vlaanderen betrokken zijn bij innovatie en wijst de rol van coördinator en “one-stop-shop” toe aan het IWT-VLAANDEREN. Het netwerk dat beheerd wordt door IWT-VLAANDEREN is gebaseerd op het beginsel van de one-stop shop, die vervolgens de onderneming zal brengen tot bij de gewestelijke speler die het best geplaatst is om tegemoet te komen aan de noden van de onderneming. Op het einde van 2002 waren in de Vlaamse Gemeenschap 125 voltijdse equivalenten actief voor de promotie van innovatie. Het IWT-VLAANDEREN heeft ze verenigd in een virtueel netwerk, het “Innovatienetwerk”. Een reeks promotie-acties zijn opgezet door het IWT-VLAANDEREN om het netwerk kenbaar te maken bij de Vlaamse ondernemingen. De ondernemingen kunnen zich richten, ofwel tot het IWT-VLAANDEREN ofwel rechtstreeks tot de innovatie-adviseur van hun keuze. De adviseurs van het netwerk worden grotendeels gefinancierd door het VIS-mechanisme (zie Kader 3) en zijn verdeeld, naar het voorbeeld van het VIS-programma, over de volgende categorieën: technologische adviseurs, adviseurs voor thematische innovatie, en adviseurs voor subregionale innovatie. De adviseurs van de interface-diensten van de Vlaamse universiteiten zijn eveneens betrokken bij het netwerk. Het elektronische netwerk doet dienst als uitwisselingsforum onder de adviseurs, dit dankzij een Extranet. In het kader van haar coördinerende taak financiert het IWT-VLAANDEREN bovendien samenwerkingsacties tussen de spelers betrokken bij de innovatie-steun: ontmoetingen, seminaries, uitwisselingsplatformen, jaarlijkse bijeenkomsten voor de VIS-animatoren, enz. Fiche 2 Subsidies voor innovatieactiviteiten in KMO’s: het KMO-programma voor technologische innovatie Naast de subsidies voor industrieel basisonderzoek en prototypeonderzoek promoot en steunt de Vlaamse Gemeenschap ook innovatieprojecten in “traditionele” KMO’s. In het kader van het “Technologisch Innovatieproject voor KMO’s” wordt innovatie gedefinieerd als de ontwikkeling van nieuwe of vernieuwde producten, processen of diensten. “Nieuw” wordt hier opgevat als “nieuw voor de onderneming” en met een impact op de markt. Dit programma werd in maart 2001 gelanceerd na een evaluatie die aangetoond had dat de talrijke kleinere innovatiebevorderende programma’s van vroeger, voor de KMO’s te ingewikkeld en niet transparant genoeg waren. Het nieuwe programma verzamelt de verschillende, vooraf bestaande instrumenten in een vereenvoudigde structuur. De niet-technologische aspecten van innovatie (intellectuele eigendomsrechten, specifieke opleiding, analyse van reguleringen enz.) komen in ruimere mate voor steun in aanmerking. Het programma legt de nadruk op activiteiten die gepaard gaan met technologische antwoorden, hetzij door nieuwe technologische ontwikkeling hetzij door een nieuwe toepassing van bestaande technologieën. Na een jaar toepassing, heeft een tussentijdse evaluatie aangetoond dat de nagestreefde doelstellingen door het programma bereikt waren, in die mate dat meer dan het dubbel aantal KMO’s een beroep hebben gedaan op het IWT-VLAANDEREN, en dat de procedures voor het verlenen van subsidies soepeler en sneller zijn geworden. Deze steun neemt twee vormen aan: • KMO-innovatiestudies: er bestaan 3 soorten studies:

- Type 1: een subsidie van 60% van de uitgaven met een maximum van 6 000 euro voor een “grondig technologisch advies”, verschaft door een extern research-centrum dat geaccrediteerd is door het IWT-VLAANDEREN (maximale duur van 6 maanden); - Type 2: een subsidie van 60% van de uitgaven met een maximum van 20 000 euro voor een autonome studie gerealiseerd door de KMO (maximale duur van 12 maanden);

Page 57: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

56

- Type 3: een toelage voor een studie gerealiseerd in eigen financiering door de KMO, met verplichte aanbreng van externe kennis, voor een bedrag van 60% van de kosten voor de KMO met een maximum van 20 000 euro, waaraan een subsidie wordt toegevoegd van 60% van de uitgaven voor de externe dienstverleners met een maximum van 30 000 euro (maximale duur van 12 maanden).

• KMO-innovatieprojecten: een subsidie van 35% van de kosten van een innovatieproject ondernomen door de KMO, met een minimum van 50 000 euro en een maximum van 500 000 euro, (maximale duur van 24 maanden). De verhogingen van de steun voor projecten die een duurzame ontwikkeling voor ogen hebben, projecten op het vlak van ruimtevaart en luchtvaart, en voor kansarme zones (10% bijkomend) zijn eveneens van toepassing voor dit programma. In 2002 is via dit programma 11,5 miljoen euro toegekend aan KMO’s. De helft van de ondersteunde projecten betreffen nieuwe klanten van het IWT-VLAANDEREN. Fiche 3 Financiering van de universiteiten: structurele ondersteuning, subsidie van het FWO-Vlaanderen, het BOF, het SBO-fonds en het IWT-VLAANDEREN Er zijn zes verschillende bronnen van gemeenschapsfinanciering voor de Vlaamse universiteiten12: 1. Structurele financiering voor de werkingskosten en de loonkosten van het personeel (“basistoelage”); 2. Steun voor fundamenteel onderzoek door toekenning van budgetten op basis van interuniversitaire competitie (FWO-Vlaanderen); 3. Steun voor fundamenteel onderzoek door de toekenning van budgetten op basis van interuniversitaire competitie (BOF); 4. Steun voor generisch basisonderzoek aan universiteiten (SBO-programma); 5. Steun voor industriegericht onderzoek door toekenning van budgetten op basis van interuniversitaire competitie (IWT-VLAANDEREN); 6. Steun aan onderzoek voor onderwerpen op regeringsinitiatief (bijvoorbeeld: internationaal bilateraal samenwerkingsprogramma (dat deel uitmaakt van het BOF) of onderzoeken gericht op steun aan de politieke besluitvorming). De belangrijkste post in de begrotingsuitgaven van de Vlaamse Gemeenschap (Ministerie van Onderwijs) vormt de basistoelage voor de universiteiten. Deze toelage dekt hun werkingskosten en de personeelskosten en bedroeg in 2002 529,4 miljoen euro. Dit bedrag wordt toegekend volgens sleutels die afhankelijk zijn van het aantal studenten. Van dit totaal gaat 75 tot 80% naar personeelskosten. Naar schatting 25% gaat naar O&O-activiteiten en de rest naar onderwijs en opleiding en aan maatschappelijke dienstverlening, dit overeenkomstig de drieledige missieverklaring van de Vlaamse universiteiten. Voor 2002 wordt het “O&O”-deel van deze toekenningen geschat op 132,3 miljoen euro. Deze bron van financiering voor de universiteiten is de voornaamste en tegelijkertijd ook diegene met de traagste groei sinds 1993. In aanvulling op deze financiering, worden overdrachten toegekend aan de unversiteiten voor hun investeringen, sociale diensten, enz. voor een bedrag van 88,3 miljoen euro in 2002 (waarvan 25%, hetzij 22 miljoen euro bestemd zijn voor het deel “O&O”).

12 Naast andere bronnen van federale, internationale en privé-oorsprong. De Vlaamse regering heeft bovendien budgettaire inspanningen geleverd voor de aansluiting van de onderzoeksactoren (universiteiten zowel als hogescholen) tot het elektronisch onderzoeksnetwerk BELNET.

Page 58: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

57

Het begrotingsgeld dat specifiek aan universitair fundamenteel onderzoek besteed wordt, gaat in de eerste plaats langs het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek -Vlaanderen (FWO-Vlaanderen). De projecten, de individuele onderzoeksmandaten, de budgetten voor uitrusting enz. worden toegekend op basis van een rapport van vakgenoten en op basis van interuniversitaire competitie. Dit is een belangrijke bron voor de universiteiten gezien het nagenoeg een derde van hun onderzoeksactiviteiten financiert. Het FWO-Vlaanderen wil de grenzen van de kennis op alle gebieden van de wetenschap verleggen, inclusief de humane en sociale wetenschappen. Het fonds wil deze doelstellingen bereiken door: . de opleiding van onderzoekers: jonge universitair afgestudeerden kunnen hun doctoraalscriptie voorbereiden met de steun van beurzen; de doctorandi kunnen een internationaal erkend niveau bereiken via de postdoctorale beurzen. Ze kunnen ook een mobiliteitstoelage krijgen; . ondersteuning van prominente onderzoeksteams door kredieten die de werkingskosten, de uitrusting en de personeelskosten dekken; . promotie van (nationale en internationale) wetenschappelijke contacten en samenwerking: reistoelagen, oprichting van onderzoeksnetwerken enz; . de toekenning van wetenschappelijke prijzen. Het FWO-Vlaanderen steunt momenteel zo’n 600 doctorale onderzoekers, 400 postdoctorale onderzoekers en 20 onderzoeksdirecteuren. Jaarlijks komen er respectievelijk 150 en 100 nieuwe onderzoekers bij in de eerste twee categoriën. In 2002 besteedde de Vlaamse Gemeenschap 82 miljoen euro aan de financiering van het FWO-Vlaanderen. Het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) is het tweede kanaal langs waar de Vlaamse Gemeenschap het universitair onderzoek, op initiatief van de onderzoekers, ondersteunt. De projecten, de individuele onderzoeksmandaten, de budgetten voor de uitrusting enz. worden toegekend door middel van een rapport van vakgenoten en op basis van interuniversitaire competitie. De onderzoeksraden van de universiteiten (met vertegenwoordigers van alle faculteiten) spelen een voorname rol in de toekenning van de budgetten. Het BOF financiert universiteiten om hen in staat te stellen hun onderzoek volgens hun eigen prioriteiten uit te voeren De begrotingskredieten voor het BOF zijn sterk toegenomen om tegemoet te komen aan het politieke beleidsdoel om het potentieel voor fundamenteel onderzoek aan universiteiten te versterken. De regering wenst de ex ante en ex post evaluatie van de aanwending van de BOF-financiering in de universiteiten meer gewicht te verlenen, en wil de resultaten van deze evaluatie gebruiken voor de toekenning van fondsen (in tegenstelling tot de huidige situatie waarin elk instituut fondsen krijgt overeenkomstig een verdeelsleutel die jaarlijks herberekend wordt volgens een formule waarin rekening gehouden wordt met het aantal doctoraaldiploma’s, het aantal afgestudeerden en het relatief aandeel in de basistoelage tijdens de voorbije vier jaar). Aldus houdt de nieuwe verdeelsleutel van het BOF rekening met de productiviteit en met de zichtbaarheid van het onderzoek (op basis van publicaties en quoteringen). In 2002 is 90,3 miljoen euro gestort aan het BOF (in vergelijking met 61 miljoen euro in 2000). De ontwikkeling van de verdeling van de overheidsbudgetten vertoont sinds het einde van de jaren 90 de neiging om het BOF te bevoordelen ten koste van het FWO, zodat in 2002 de twee bronnen van financiering bijna eenveel nd bijdroegen (elk 45%) aan de financiering van het universitair onderzoek op eigen initiatief. Naast de twee voornoemde kanalen, wordt het niet-gerichte onderzoek voor de resterende 10% nog gefinancierd, door twee soorten beurzen die worden toegekend door het IWT-VLAANDEREN. In de eerste plaats worden “specialisatiebeurzen” (met een duur van 2 x 2 jaar) toegekend aan onderzoekers die een doctoraatsthesis voorbereiden. De selectiecomités voor deze beurzen zijn samengesteld uit universitairen en vertegenwoordigers van de Vlaamse hogescholen (45% in juni 2002), industriële experts (26%) en buitenlandse wetenschappers (14%). Het aantal van deze

Page 59: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

58

beurzen is constant verhoogd sinds het begin van de jaren 90, om uit te komen op 524 eenheden in 2002. In 2002 is 18,5 miljoen euro besteed aan dit soort beurzen van het IWT-VLAANDEREN. Een tweede soort beurzen, de “onderzoeksmandaten”, worden toegekend aan onderzoekers van het post-doctoraatsniveau, die projecten realiseren die bijdragen tot de economische valoriserinig van de onderzoeksresultaten. Deze beurzen lopen over een termijn van 2 jaar, met een mogelijke verlenging van één jaar. In 2002 zijn 18 beurzen van dit soort toegekend, en is een bedrag van 1,3 miljoen euro uitgegeven in dit kader. Het "Strategisch Basisonderzoek", SBO, een nieuw programma dat gelanceerd werd in 2002, heeft tot doel academisch onderzoeksprojecten te financieren, die ontstaan zijn in een bottom-up perspectief en sociale doelstellingen op lange termijn omvatten (zie Kader 5). Het algemeen doel van het programma is het slaan van bruggen tussen de wetenschappelijke kennis en de economische en sociale actoren. Vanaf 2003 is het programma, met een budget van 35 miljoen euro (hetzij meer dan het dubbele van het voorgaande programma) operationeel. Kader 3 Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden (VIS) Sinds het midden van de jaren negentig heeft de Vlaamse regering zich actief ingezet om steun te bieden aan clusters van bedrijven die rond specifieke sectoren of technologieën georganiseerd zijn. Er werd sindsdien een twaalftal clusters door de regering gesteund, met subsidies van 5 miljoen euro per jaar. Deze zijn: CEPRO (Centrum voor integrale Productontwikkeling), CLUSTA (Cluster van Staalplaatverwerkers en -producenten), DSP Valley (Digital Signal Processing Valley), MIC (Meubelinnovatiecluster), STW (Studiecentrum voor Telematica en Wegvervoer), VEI (Vlaams Elektro Innovatiecentrum), VIPO (Vlaams Initiatief voor Productontwikkeling), VKC (Vlaams Kunststofcentrum), VLI (Vlaamse Luchtvaartindustrie), VRI (Vlaamse Ruimtevaart Industriëlen), en Flanders’ DRIVE (Cluster voor de autosector). Als gevolg van deze ervaringen werd in het kader van het innovatiedecreet van 1999 het concept van de InnovatieSamenwerkingsverbanden (VIS) ingevoerd. De VIS, in 2002 in werking gesteld, geven vorm aan een nieuw mechanisme voor de organisatie van een gemeenschappelijke en transparante basis voor de financiering van clusters, collectieve onderzoeksprojecten, technologische diensten enz. door alle soorten van steunorganisaties in Vlaanderen. Terwijl de diversiteit van deze initiatieven en hun promotoren gerespecteerd wordt, legt het nieuwe kader regels voor de subsidie vast op basis van gemeenschappelijke criteria die prioritair op de kwaliteit van de projecten gericht zijn i.p.v. op de identiteit van de promotoren zoals dat vroeger het geval was. De VIS groeperen bedrijven, waaraan eveneens andere organisatietypes kunnen participeren: • thematisch stimuleren van innovatie (40 projecten in 2001-2002): de gemeenschap financiert animatoren van ondernemingsclusters, verbonden door een gemeenschappelijk thema, die de ontwikkeling van innovatie beogen; • subregionaal stimuleren van innovatie (7 projecten in 2002): de gemeenschap financiert all-round-terreinwerkers, gecoördineerd door intermediaire organisaties zoals de ontwikkelingsmaatschappijen of de kamers van koophandel, die helpen om de innoverende dynamieken in de ondernemingen op sub-regionale basis in gang te zetten; • technologische diensten (19 projecten in 2002): de gemeenschap financiert adviseurs die gespecialiseerd zijn in bepaalde technologieën teneinde de innovatie-inspanningen te ondersteunen in de ondernemingen die gebruik maken van deze technologieën. De taken die vroeger werden vervuld door de technologische attachés in de collectieve onderzoekscentra vallen met name in deze categorie; • collectief onderzoek (14 projecten in 2002): de gemeenschap draagt de kosten van projecten voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën, gerealiseerd voor groepen van ondernemingen.

Page 60: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

59

Voor de drie eerste soorten diensten kan 80% van de kosten gesubsidieerd worden en voor het laatste type 50%. Behalve voor het laatste type, worden de projecten gefinancierd over 4 jaar (2x2 jaar. De selectiecriteria voor de VIS omvatten de volgende elementen: • innovatief potentieel; • kwaliteit van de voorstellen; • additionaliteit van de publieke steun; • externe kenmerken van het project. In 2002 heeft de Vlaamse Gemeenschap 33,5 miljoen euro toegekend aan de VIS. Fiche 4 HOBU-fonds: “Hoger onderwijs buiten de universiteit”-fonds: betoelaging van instellingen voor hoger onderwijs met het oog op het verrichten van onderzoeksprojecten in samenwerking met de ondernemingen Het HOBU-fonds, een programma dat opgestart werd in 1997, biedt subsidies voor de financiering van onderzoeksprojecten in instellingen voor hoger onderwijs, dit in samenwerking met een groep ondernemingen en een wetenschappelijke partner. Het voornaamste doel hiervan is de verspreiding van de bestaande technologieën bij de KMO’s te bevorderen, in plaats van nieuwe kennis te creëren. In dit programma werden de instellingen voor hoger onderwijs gekozen als bemiddelaar tussen de kennisontwikkelaars en de KMO’s omdat ze in staat zijn de kennis om te zetten, overeenkomstig de concrete behoeften van de bedrijven. De onderzoeksprojecten worden ontwikkeld door de instellingen voor hoger onderwijs en moeten relevant zijn voor een groep van minstens drie bedrijven (en in het bijzonder KMO’s). Bij het inleiden van het project worden de KMO’s actief bij het project betrokken. Ze kunnen de richting van het project beinvloeden en worden op die manier bevoorrechte partners voor de toepassing van de onderzoeksresultaten. Een project van het HOBU-fonds duurt maximaal 2 jaar. Het maximumbudget bedraagt 0,31 miljoen euro en de subsidie beloopt 100% van de kosten, evenwel met uitsluiting van 10% van de aankoopkosten voor duurzame uitrusting in deze instellingen voor hoger onderwijs. Dit laatste gedeelte wordt door de KMO’s gedragen. In zes jaar activiteiten, hebben de hogescholen 450 verzoeken ingediend in het kader van dit programma. Hiervan zijn 134 projecten goedgekeurd, voor een totaal bedrag van 31 miljoen euro. De Vlaamse regering heeft in 2002 een bedrag van 5,9 miljoen euro toegekend voor dit programma. Het HOBU-fonds zit in een hervormingsfase, om zich aan te passen aan de nieuwe structuur van het hoger onderwijs als gevolg van het Europees akkoord van Bologna. Fiche 5 Steun voor samenwerkingsdiensten in universiteiten Met de bedoeling het ondernemerschap binnen de universiteiten en de exploitatie van de onderzoeksresultaten te bevorderen, ondersteunt de Vlaamse regering structureel de samenwerking van de universiteiten, in 2002 met een budget van 1,3 miljoen euro. Daarvoor bestond deze steun reeds op basis van jaarlijkse ad-hoc akkoorden. Deze structurele steun wordt toegekend krachtens het innovatiedecreet. Het kent hen de volgende taken toe: • stimuleren van de samenwerking tussen de universiteiten en de industrie teneinde de technologische problemen binnen de ondernemingen op te lossen; • beheer van de octrooien van de betrokken instellingen; . promotie voor de creatie van spin-offbedrijven; . exploitatie van industriële onderzoeksresultaten. Deze betoelaging zal na 5 jaar werking geëvalueerd worden.

Page 61: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

60

Fiche 6 Subsidies voor de gewestelijke onderzoekscentra IMEC, VITO en VIB en de gewestelijke wetenschappelijke instituten Vlaanderen heeft zijn autonome bevoegdheden inzake WTI-beleid pro-actief willen gebruiken, via het creëren van grote gewestelijke onderzoeksorganisaties die ten dienste van de industrie staan: het IMEC, de VITO en het VIB. Deze instituten krijgen structurele en terugkerende fondsen van de regering (respectievelijk 33,7, 29,9 en 27,8 miljoen euro in de begroting van 2002), maar een groot deel van hun activiteiten wordt gefinancierd door diensten aan bedrijven en collaboratief O&O met bedrijven. Hun taak is vastgelegd in contracten met de regering waarin succesindicatoren vastgelegd zijn. Ze worden regelmatig onderworpen aan evaluaties, waarbij veel aandacht besteed wordt aan hun marktgerichtheid en hun rol in de opleiding van personeel voor de Vlaamse bedrijven. Zo zijn het IMEC en het VIB positief geëvalueerd in 2001, waarna nieuwe contracten van 5 jaar (2002-2006) afgesloten zijn tussen de Vlaamse regering en elk instituut. Het IMEC, Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum, werd in 1984 door de Vlaamse regering opgericht en is momenteel, met meer dan 1.200 werknemers het grootste onafhankelijke onderzoekscentrum op het gebied van ontwikkeling en licentieverlening van micro-elektronica en ICT (informatie- en communicatietechnologie). De activiteiten van het IMEC concentreren zich op het ontwerp van geïntegreerde informatie- en communicatiesystemen, siliciumprocestechnologie, siliciumtechnologie en systeemintegratie, microsystemen, componenten en verpakking alsook gespecialiseerde opleidingen op het gebied van de micro-elektronica. In 2002 is beslist tot een uitzonderlijke investering van 37,2 miljoen euro voor het creëren van een “clean room” in IMEC. Het IMEC ontvangt heel wat financiële steun van de Vlaamse regering om zijn kennisbasis te verbreden en te versterken. In dit kader biedt IMEC de bedrijven de volgende dienstverlening: • industrieel contractonderzoek, marktonderzoek en technisch-commerciële analyses; • mogelijkheden om onderzoek te verrichten, gebruikmakend van de uitrusting en de technische bijstand van IMEC; • technologische diensten; • cursussen en opleiding; • IMEC's Industrial Affiliation Program (IIAP) voor industriële inschrijving; • ontwikkeling van systemen naar maat van de klant. Het beheerscontract afgesloten met de regering voorziet dat de jaarlijkse dotatie aan IMEC oploopt tot 34,4 miljoen euro voor 2003, en dat het instituut zijn doelstellingen vervult inzake: excellentie-onderzoek op wereldniveau, versterkt interdisciplinair werken met de universitaire actoren, verhoogde samenwerking met de Vlaamse ondernemingen (dankzij met name de steun voor het creëren van spin-offs). De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) is het grootste onafhankelijk onderzoeksinstituut in Vlaanderen op het gebied van energie, milieu, grondstoffen en geavanceerde materialen. Het werd in 1991 opgericht en telt vandaag 450 hooggekwalificeerde medewerkers. Het voert marktgericht technologisch onderzoek uit en ontwikkelt innovatieve producten en processen, zowel voor de openbare als voor de privé-sector. De VITO positioneert zich als een vraaggericht onderzoeksinstituut met als voornaamste opdracht de overdracht van kennis en technologische innovatie ten voordele van de overheid en de industrie. Het werk van de VITO is gericht op de ondersteuning van een duurzaam ontwikkelingsbeleid ten dienste van de overheid. De Vlaamse regering ondersteunt de VITO tezelfdertijd via een structurele financiering en via directe projecten, van respectievelijk 29,9 miljoen euro en van 3,9 miljoen euro in 2002. De inkomsten van diverse contractuele bronnen (industrie, regering, wetenschappelijke programma’s) zijn in 2002 opgelopen tot 19 miljoen euro. Voor de regering voert de VITO beleidsgerichte studies uit en doet het aan contractonderzoek. Dat verklaart waarom de regering de voornaamste klant is van de VITO. Aan bedrijven biedt de VITO de volgende diensten:

Page 62: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

61

. onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten;

. invoering van nieuwe technologieën;

. ondersteuning voor de dagelijkse productie- en milieuproblemen. Het Vlaams Interuniversitair Instituut voor de Biotechnologie (VIB) werd in 1995 door de Vlaamse regering opgericht als een interuniversitair biotechnologisch centrum. Zijn voornaamste doel bestaat erin de resultaten op het gebied van de biotechnologie te helpen exploiteren in commerciële bedrijven. Het groepeert de inspanningen van 5 onderzoekslaboratoria van 4 Vlaamse universiteiten die georganiseerd zijn in 9 specialisaties, en dit met een totaal van 750 onderzoekers en technici. Het fundamenteel onderzoek gebeurt binnen de specialisatiegebieden van de universitaire laboratoria en het VIB coördineert het werk en ondersteunt de exploitatie ervan. Het VIB is betrokken bij de oprichting van spin-offbedrijven en bij opleidingen op hoog niveau voor biotechnologische specialisten. Sinds 2000 biedt het VIB ook een starterscentrum met hoogtechnische laboratoriumfaciliteiten voor jonge bedrijven die veel onderzoek doen op het gebied van biotechnologie. Tot slot neemt het VIB deel aan, en stimuleert het, openbare debatten over sociale, ethische en economische aspecten van de biotechnologie. Het Vlaams budget voor 2003 voorziet voor het VIB een financiering van 28,7 miljoen euro voor de taken en doelstellingen die zijn vastgelegd in het nieuw beheerscontract voor 2002-2006. De strategische objectieven vermeld in dit beheerscontract worden geconcretiseerd in de operationele objectieven (publicaties, doctoraten, octrooien, spin-offs, contractueel onderzoek met de ondernemingen, externe financiering). Een verhoogde samenwerking met de universitaire interfaces wordt met name ingeschreven in het contract van VIB. Naast deze drie grote onderzoeksorganisaties herbergt Vlaanderen ook zeven kleinere wetenschappelijke onderzoeksinstituten die hierna vermeld worden. De meeste daarvan komen voort uit de opsplitsing van nationale organisaties, na de federalisering aan het einde van de jaren ‘80 en het begin van de jaren ‘90. Deze wetenschappelijke instituten doen aan onderzoek in hun eigen gebieden en ondersteunen de bevoegdheden van het gewest en de gemeenschap: • IBW, Instituut voor Bos- en Wildbeheer; • CBGS, Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies; • IN, Instituut voor Natuurbehoud; • KMSKA, Koninklijk Musem voor Schone Kunsten Antwerpen; • IAP, Instituut voor het Archeologisch Patrimonium; • CLO, Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek; • CLE, Centrum voor Landbouweconomie. In 1999 is het VLIZ opgericht, het Vlaams Instituut voor de Zee. Het VLIZ ontvangt een jaarlijkse toelage van de Vlaamse regering, die in 2003 0,8 miljoen euro bedraagt. Het Instituut huisvest eveneens het VMDC, Vlaams Marien Data- en Informatiecentrum, dat het traject van de oceanografische gegevens verzamelt. Kader 4 Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek In 2001 zijn 12 steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek opgezet. Deze steunpunten worden gevormd door één of meerdere onderzoeksteams van één of meerdere universitaire instellingen, die steun bieden aan de beslissingen van de Vlaamse regering over een lange periode. De hoofdtaak van de steunpunten is het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek over thema’s die als prioritair worden beschouwd door de Vlaamse Gemeenschap en relevant zijn bij de voorbereiding en de evaluatie van het beleid. Deze steunpunten verzamelen en analyseren de daartoe nuttige gegevens. Dit mechanisme laat de Vlaamse regering toe een structurele financiering te bieden (contracten van 5 jaar) aan universitaire onderzoeksteams. Een twaalftal domeinen van dit type werden alzo gedefinieerd, waaronder “ondernemerschap, ondernemingen en innovatie”, en “O&O-statistieken”

Page 63: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

62

van bijzonder belang zijn voor het concipiëren van het WTI-beleid. De “steunpunten” moeten nauw samenwerken met de administratie en de ministeriële kabinetten. In 2002 werd 8 miljoen euro begroot voor de 12 steunpunten. Fiche 7 Subsidies voor onderzoek en technologisch advies in collectieve onderzoekscentra Tot in 2002 voorzag een akkoord afgesloten tussen de Federale overheid en de Gewesten een samenwerking tussen deze entiteiten voor de financiering van onderzoeksprojecten in de collectieve onderzoekscentra13. Bovendien werden in deze centra diensten voor technologische begeleiding gefinancierd door de drie gewesten, in functie van het respectievelijke aandeel van de betrokken sectoren in de gewestelijke ecenomieën. De rol van de technologische adviseurs bestaat erin om als verbindingsschakel op te treden tussen deze centra en de bedrijfswereld. Ze staan ten dienste van de bedrijven en vooral van de KMO’s om de resultaten van het onderzoek dat verricht wordt in de collectieve onderzoekscentra te verspreiden naar de bedrijven toe, en hen te helpen om een oplossing te vinden voor hun technische problemen. Ze introduceren op diverse manieren nieuwe technologieën in de bedrijven: • individueel advies voor kleine technische problemen: in principe is deze dienst, die in niet meer dan twee werkdagen verstrekt moet worden, gratis voor bedrijven; • collectieve, kortlopende onderzoeken in samenwerking met bedrijven. Naargelang de omvang van de taak wordt een vergoeding aan de bedrijven aangerekend. Voor KMO’s gelden er gunstigere tarieven; • verspreiding van nieuwe technologieën en informatie over nieuwe reguleringen of steunprogramma’s. Sinds 2002 is het mechanisme van de financiering van het wetenschappelijk onderzoek en de technologische attachés in de centra voor collectief onderzoek, gewijzigd, en wordt dit niet meer geregeld door voornoemd samenwerkingsakkoord. De Vlaamse Gemeenschap heeft van zijn kant het mechanisme van de VIS opgezet (zie Kader 3) om deze financiering te verzekeren en dit op gronden die coherent zijn met haar eigen opties inzake WTI-beleid. Fiche 8 Centra gespecialiseerd in dienstverlening aan ondernemingen: Flanders' Drive, VIL (Vlaams Instituut voor Logistiek), IncGEO (Incubatiepunt Geo-informatie), en Flanders' Mechatronics Technology Centre Vanaf 2003 zullen drie nieuwe gespecialiseerde “Vlaamse excellentiepolen” operationeel worden in Vlaanderen: VIL (Vlaams Instituut voor de Logistiek), IncGEO (Incubatiepunt Geo-informatie), en Flanders' Mechatronics Technology Centre. Zij komen zich toevoegen aan het centrum gespecialiseerd in de automobielsector Flanders' Drive. Deze centra, waarvan het initiatief ten goede komt aan de ondernemingen, hebben als voornaamste taak te beantwoorden aan de behoeften van de ondernemingen op het vlak dat hen eigen is. Het Flanders' Mechatronics Technology Centre, FMTC, vindt zijn oorsprong in een studie gevoerd door de federatie van ondernemingen Agoria-Vlaanderen, die de aandacht heeft gevestigd op de technologische achterstand van de ondernemingen in de gebieden van de mechanica en de mecatronica, met name wat de vorming van samenwerkingsnetwerken betreft. Dit centrum is een antwoord op deze uitdaging: het beoogt in de eerste plaats de vorming van netwerken te stimuleren, het creëren van kennis, het sensibiliseren van innovatie en het ondersteunen van engineering. Haar activiteiten zullen omvatten: basisonderzoek, collectief onderzoek, specifieke projecten voor de ondernemingen, onderzoek onder contract, en deelname aan Europese projecten. Dit centrum zal nauw samenwerken met een universitair laboratorium en een collectief onderzoekscentrum.

13 Zie afdeling II.1 met betrekking tot het federaal WTI-beleid.

Page 64: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

63

Het Vlaams Instituut voor de Logistiek, VIL, is gegroeid uit vertegenwoordigers van de sector en een groep onderzoekers van de Universiteit van Antwerpen. De basisidee van dit Instituut is het groeperen en coördineren van de gewestelijke middelen in dit gebied, rond vijf hoofdassen: het verzamelen van kennis en het promoten van innovatie, promotie, overdracht van kennis, het oprichten van een forum en het aanbieden van diensten aan ondernemingen. Het Incubatiepunt Geo-Informatie, IncGEO, is een initiatief dat geboren is uit de vaststelling van een gebrek aan valorisering van de wetenschappelijke en technologische expertise inzake tele-detectie, aanwezig in de Vlaamse universiteiten en instellingen ten opzichte van onderzoek. Dit centrum heeft tot doel het verzamelen van deze expertise en het promoten van de vorming van netwerken van betrokken actoren, het stimuleren van O&O in de sector via gezamenlijke projecten onder onderzoekscentra, de industrie en overheidsdiensten, het ondersteunen van de regeringsactie door het ter beschikking stellen van bijgewerkte informatie inzake ruimtelijke ordening. 30 miljoen euro is op het budget van 2003 voor de drie nieuwe centra ingeschreven. Deze zullen worden gefinancierd voor 5 jaar, en zullen daarna hun eigen bronnen van financiering moeten vinden. Fiche 9 WTI-promotie en bewustmakingsactiviteiten: Technopolis, Experion, de Dag van de Technologie, de Wetenschapsweek van Vlaanderen, ENTER21, enz. Het globaal objectief van de Vlaamse regering is bij het grote publiek, en daarnaast bij meer specifieke actoren, een attitudeverandering tegenover WTI te bewerkstelligen. Een achterliggende bezorgdheid bij dit objectief is de vermindering van wetenschappelijke en technische roepingen, tegenover een steeds groeiende vraag. Het voornaamste instrument hiervoor is het jaarlijks actieplan voor wetenschappelijke informatie en innovatie dat ingebed is in het algemeen WTI-beleid van de regering. In dit actieplan wordt een hele reeks maatregelen of initiatieven voor diverse doelgroepen voorgesteld. De principes die dit plan beheersen zijn de volgende: • Het plan is gebaseerd op analyses en evaluaties van de situatie en voorgaande acties inzake promotie van wetenschappen en innovatie; • Het vergt de coördinatie van de instanties belast met wetenschap en innovatie, enerzijds, en met onderwijs, anderzijds; • Het is gebaseerd op een partnership, het opbouwen van netwerken en een definitie van de taken en activiteiten van alle aanwezige actoren. Het actieplan bestaat uit vijf delen:

1. wetenschappelijk onderzoek als fundering voor het plan (studies en evaluaties van de problematiek en acties ondersteund door de overheid, opzetten van een permanent opvolgingssysteem);

2. acties bedoeld voor het vergroten van de algemene bewustwording (acties tegenover de media maken hiervan deel uit);

3. gerichte acties (gericht naar doelgroepen of specifieke objectieven, zoals het netwerk van lagere scholen);

4. de internationale dimensie van de wetenschappelijke informatie en het stimuleren van innovatie (bijvoorbeeld in het kader van het Actieplan “Wetenschap en Samenleving” van de Europese Unie);

5. het oprichten van structurele partnerships. Het actieplan wordt vooral door derden gerealiseerd. De belangrijkste daarvan zijn de structurele partners van de overheid, die daarvoor een samenwerkingsovereenkomst afgesloten hebben met de

Page 65: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

64

Vlaamse Gemeenschap. Ziehier voorbeelden van initiatieven die de laatste jaren zijn gefinancierd door de Vlaamse regering aangaande informatie over en sensibilisering voor WTI: • Technopolis, een groot, speels en interactief wetenschapscentrum dat zijn deuren opende in 1999. In Technopolis wordt prioriteit verleend aan de interactiviteit van de tentoonstellingen en aan de betrokkenheid van de bezoekers; • de Wetenschapsweek van Vlaanderen is een grote informatiecampagne rond de wetenschap, die om de twee jaar georganiseerd wordt met een aantal events, wedstrijden, seminaries, speciale schoolprojecten enz. Het belangrijkste deel van de Wetenschapsweek van Vlaanderen is “Wetenschap in beeld”. Tijdens deze week betrekken laboratoria, colleges, universiteiten en verenigingen die actief bezig zijn met wetenschap, leerlingen van het 5de, 6de en 7de jaar van het secundair onderwijs bij het wetenschappelijk onderzoek; • het Wetenschapsfeest is een familiegebeuren waar jong en oud kennis kan maken met de principes van de wetenschap en de technologie. Het is een jaarlijkse gebeurtenis; • de Dag van de Technologie, een evenement dat is gelanceerd in 2003 en dat het grote publiek de kans geeft om kennis te maken met de technologische ontwikkelingen in universiteiten, onderzoekscentra, hogescholen en ondernemingen, en dit over het hele gewest en in de Vlaamse instellingen in Brussel; • de Science Truck Experion is een volledig uitgeruste vrachtwagen die door het gewest van school tot school trekt met de bedoeling wetenschap dichterbij de 12- tot 13-jarigen te brengen (eerste jaar van het secundair onderwijs); • een audiovisuele mediacampagne die tot doel heeft om het concept innovatie bij een breder publiek ingang te doen vinden. Deze campagne, genaamd ENTER21, concentreert zich sinds maart 2001 op regionale televisie-uitzendingen in het Vlaams Gewest. Elke uitzending bestaat uit een filmpje van ± 7 minuten dat 2 weekends na elkaar wordt uitgezonden. De filmpjes zijn eveneens doorlopend te zien op de website van de administratie (http://www.innovatie.vlaanderen.be/ENTER21). Deze campagne is reeds meerdere keren geëvalueerd, waaruit is gebleken dat de inhoud naar waarde wordt geschat; • in 2002 is de tweede, verbeterde versie gepubliceerd van het boekje ‘100 vragen over innoveren, het innovatiezakboekje’, uitgewerkt en verspreid op grote schaal. Dit gratis boekje geeft praktische informatie aan Vlaamse bedrijfsleiders en ondernemers die willen innoveren, teneinde gemakkelijker ideeën te kunnen omzetten in nieuwe producten of diensten en de overdracht van technologie eenvoudiger te kunnen laten verlopen; • het financieren van acties en infrastructuren in de astronomische observatoria, voor acties die open staan voor het grote publiek; • het pilootproject "Wetenschap en Samenleving in interactie" in twee universiteiten: een kanaal dat groepen burgers toelaat vragen te stellen aan universiteitsonderzoekers en aan de onderzoekers toelaat beter te communiceren met het publiek; • steun aan het interactief centrum “Hidrodoe”: een centrum gewijd aan de toepassing van het thema ‘water’ in al zijn aspecten; • het invoeren van informatietechnologieën in schoolse activiteiten, via een steun van drie jaar van de Stichting Roger Van Overstraeten; • financiering van projecten, ingediend door scholen, instituten, bedrijven enz, die bedoeld zijn om het bewustzijn inzake wetenschap en technologie te verbeteren. In 2002 zijn 13 projecten geselecteerd voor een budget van 0,72 miljoen euro. Het actieplan omvat eveneens enkele ondersteunende maatregelen. Zoals hierboven vermeld, is de samenwerking met het departement onderwijs belangrijk voor het realiseren van de doelstellingen van het actieplan. Een centraal element van deze samenwerking is het onderdeel “technologisch onderwijs”, in de laatste jaren van het lager onderwijs en van het secundair onderwijs (eerste graad). Teneinde het onderwijzend personeel te ondersteunen in het verbeteren van hun werk op dit vlak, zijn netwerken van onderwijzers opgezet. Het netwerk voor het basisonderwijs is het netwerk TOBO (Technologische Opvoeding BasisOnderwijs) en is reeds operationeel. Het tweede, genaamd TOSO, is nog in opbouw. Twee voltijdse coördinatoren beheren deze netwerken. De uitwisseling van

Page 66: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

65

informatie, good practices en het opzetten van een permanent steunpunt voor de onderwijzers (gericht op technologisch onderwijs), zijn de voornaamste objectieven van deze netwerken. Met als objectief het verzekeren van de coördinatie van het actieplan, het ter beschikking stellen van informatie over de actoren en hun activiteiten, en om de uitwisseling van ervaringen en good practices te stimuleren, is een netwerk van actoren opgericht op het vlak van het populariseren van wetenschappen, technologie en technologische innovatie: het WIN (Wetenschapsinformatie Netwerk). Kader 5 Strategisch Basisonderzoek (SBO) Het versterken van fundamenteel onderzoek in de universiteiten vormt een hoofdas van het WTI-beleid in de Vlaamse Gemeenschap. Het stimuleren van technologische ontwikkeling en innovatie in de ondernemingen in het Vlaamse Gewest is een andere. Halfweg tussen deze twee types van activiteiten situeert zich wat de Vlaamse verantwoordelijken het Strategisch Basisonderzoek noemen. Dit type van onderzoek betreft de ontwikkeling van kennis dat op middellange of lange termijn een groot potentieel biedt voor economische en sociale toepassing. Verschillende opeenvolgende programma’s hebben dit type van onderzoek gefinancierd: thematische impulsprogramma’s, het programma Strategische Technologieën voor Welzijn en Welvaart (STWW), het programma Generisch Basisonderzoek aan de Universiteiten (GBOU). Het nieuw programma Strategisch Basisonderzoek (SBO), dat in 2002 van start ging, ligt in de lijn van de voorgaande programma’s, maar geniet van de volgende veranderingen die werden aangebracht na een diepgaande beschouwing van de doelstellingen en handelingsmodaliteiten van dit soort programma’s: • Het programma staat open voor ondernemingen en onderzoekscentra, naast de universitaire teams die tot 2002 als enige konden genieten van dit soort programma; • Voorkeur wordt gegeven aan projecten ingediend door partners onder deze spelers; • De maximale omvang van de projecten is omhooggetrokken; • Buitenlandse partners worden toegelaten, tot 20% van de totale kosten van het project. Deze wijzigingen gaan in de richting van een verder openstellen van het programma, het creëren van een kritische massa nodig om de onderzoeksprojecten in te schakelen in een internationaal kader, en de samenwerking tussen de onderzoekswereld en de industrie. Er zijn geen thematische beperkingen voor de SBO-projecten. Met de niet-technologische aspecten van de technologische ontwikkelingen wordt eveneens rekening gehouden. Vanaf de oproep in 2004 zullen de onderzoeksdomeinen kunnen verruimd worden tot alle wetenschappen. De voorstellen worden geselecteerd zowel op basis van hun wetenschappelijke kwaliteiten als op basis van hun relevantie voor de sociaal-economische ontwikkeling van het gewest. Er is een indieningsprocedure in twee tijden voorzien. De financiering bedraagt maximum 500 000 euro voor projecten voorgedragen door één enkele organisatie, en dit bedrag wordt vermenigvuldigd met het aantal partners in het geval van consortiums. Grote consortiums kunnen aldus aanzienlijke budgetten ontvangen voor hun collectieve projecten. Het maximale percentage voor subsidie is 100% voor onderzoeksorganisaties, 50% voor ondernemingen en 60% voor KMO’s. De normale duur van een project is 4 jaar. De intellectuele eigendom van de resultaten komt toe aan de initiatiefnemers van het project. De eerste uitnodiging tot het indienen van voorstellen (2003) is begiftigd met een budget van 35 miljoen euro, hetzij meer dan het dubbele van het budget dat voorzien was voor het vorige programma. Zij wordt voorafgegaan door een reeks informatievergaderingen, georganiseerd door het IWT-VLAANDEREN dat de leiding heeft over het programma, met de medewerking van de interfacediensten van de Vlaamse universiteiten.

Page 67: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

66

Fiche 10 Stichting Technologie Vlaanderen (STV) en Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA) De Stichting Technologie Vlaanderen (STV) maakt deel uit van de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Ze werd in 1985 opgericht met de opdracht de sociale impact van de introductie en de invoering van nieuwe technologieën te onderzoeken. Deze opdracht is in zes taken opgedeeld: 1. verzamelen van informatie en documentatie; 2. coördinatie van de huidige onderzoeksprojecten; 3. het nemen van initiatieven voor het uitvoeren van sociaal onderzoek; 4. het verspreiden van de onderzoeksresultaten; 5. advies verstrekken aan de Vlaamse regering; 6. advies verstrekken aan de Vlaamse sociale partners. In 2002 heeft de Vlaamse regering 2 miljoen euro gewijd aan STV. In 20001werd het Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA) opgericht. Dit instituut hangt af van het Vlaams parlement. Zijn opdracht bestaat erin jaarlijks analyses voor te bereiden van de gewestelijke behoeften op het gebied van O&O, korte evaluaties op te stellen en meer diepgaande evaluaties uit te besteden, maatschappelijke debatten te organiseren en aanbevelingen te verstrekken aan het Vlaams parlement betreffende de sociale impact van wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen. Fiche 11 Onderzoeksactiviteiten ter ondersteuning van het WTI-beleid De Vlaamse regering heeft een aantal mechanismen opgezet om het besluitvormingsproces, de controle en de evaluatie van het WTI-beleid, te ondersteunen: • De Administratie Wetenschap en Innovatie (AWI) publiceert sinds 1993 jaarlijks de Speurgids voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (bestaat in het Nederlands en het Engels). Afgezien van de klemtoon op een gedetailleerde analyse van een specifiek onderwerp bevat deze gids het horizontaal begrotingsprogramma wetenschapsbeleid (HBPWB), een globale samenvatting van de bevoegdheden, activiteiten en de programma’s met betrekking tot wetenschap, technologie en innovatie; • De databank IWETO wordt beheerd door de AWI en bevat gegevens over wetenschappelijke en technologische projecten, onderzoeksteams, expertise en diensten, buitenlandse samenwerking en uitrusting. De gegevens worden rechtstreeks door de universiteiten en de instellingen voor hoger onderwijs geleverd; • Het IWT-observatorium verzamelt en exploiteert alle beschikbare gegevens met betrekking tot het innovatiesysteem van het Vlaams Gewest. Er worden indicatoren ontwikkeld en onderhouden en er worden regelmatig studies gepubliceerd over diverse aspecten die van belang zijn voor de beleidsvorming, zoals het octrooistelsel, de impact van technologische innovatie op werkgelegenheid, samenwerkingspraktijken in O&O, financiering van innovatie, aanvaarding van ICT in bedrijven, het creëren van spin-offs in de universiteiten, vergelijkende studies over innovatiebeleid zoals dat in het buitenland wordt gevoerd, enz.; • De evaluatie van beleidsprogramma’s en -instrumenten wordt veralgemeend: dit gebeurt onder meer reeds voor het IMEC, de VITO, het VIB, het VLIZ, de gewestelijke wetenschappelijke instituten, de steunprogramma’s voor KMO’s enz. en wordt momenteel uitgevoerd met betrekking tot het academisch onderzoek en de administratieve structuren die verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding en de uitvoering van het WTI-beleid; • Er zijn in 2001 “steunpunten” voor beleidsondersteunend onderzoek opgezet in de universiteiten (zie Kader 4).

Page 68: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

67

Fiche 12 Ondersteuning van immateriële investeringen De economische expansiewetten die gewijzigd werden door de gewestelijke decreten, bieden de gewestelijke regeringen de mogelijkheid om subsidies toe te kennen aan bedrijven die investeringen verricht hebben in het gewest. Afgezien van materiële investeringen voor de werking van de actuele activiteiten, is de mogelijkheid om subsidies te krijgen voor immateriële investeringen met betrekking tot toekomstige activiteiten van bijzonder belang voor innovatieve bedrijven. De types van immateriële investeringen die gedekt worden zijn: • organisatie en marktonderzoeken; • O&O voor nieuwe producten, processen, organisaties en de ontwikkeling van prototypes; • octrooiverwerving; • investering in kwaliteitsbeheer; • investering in opleiding en onderwijs; • immateriële investeringen in verband met hergroeperingen. De regels voor deze subsidies variëren volgens de omvang van het bedrijf en de sector. Bepaalde beperkingen zijn van toepassing op de toegestane steun en sommige zones genieten een hoger steunpercentage. Het bedrag van de subsidie wordt uitgedrukt als een percentage van de kostprijs van het investeringsprogramma, met een maximum van 15% (of 12% voor de handel) van de totale kostprijs voor kleine bedrijven. Het wordt berekend als een som van de percentages die voor elk van de volgende elementen toegekend worden: • het effect op de werkgelegenheid (dit is een noodzakelijke voorwaarde voor de subsidies voor middelgrote en grote ondernemingen); • strategisch belang van de investering; • herlokalisering om milieuredenen; • opstarten van bedrijf; • ecologische redenen; • enz. Fiche 13 Opleiding- en adviescheques Vlaamse bedrijven kunnen regeringssteun krijgen om opleidingsactiviteiten te organiseren of om onderzoek te verrichten betreffende het aantrekken van de nodige kennis en capaciteiten voor innovatie. De steun bestaat in een subsidie van maximum 50% van de kosten van de activiteiten die worden georganiseerd door de ondernemingen. 20 miljoen euro (waarvan 8,6 afkomstig van het Europees sociaal Fonds) worden voor dit programma uitgetrokken in de periode 2000-2008. Dezelfde soort steun wordt toegekend aan ondernemingen voor het financieren van raadplegingen in de ondernemingen, onder de vorm van “adviescheques”. Fiche 14 Centra die algemene steun bieden aan bedrijven: GOM, Innotek, Medialab, KMO-IT-centrum, VCK, VIZO enz. en de Huizen van de Vlaamse Economie Vlaanderen heeft een aantal instellingen opgericht ter ondersteuning van de bedrijven, met een verscheiden (geografische of sectorale) dekking, die in diverse vormen steun bieden voor de oprichting en de ontwikkeling van bedrijven. De belangrijkste hiervan zijn: • de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen (GOM) hebben, binnen hun brede taakstelling, tot doel het technologisch bewustzijn van KMO’s te ondersteunen, en begeleiding te bieden voor de invoering van nieuwe technologieën in de vorm van technologische audits, technologische controle, invoering van nieuwe technologieën in bedrijven, opleiding enz. In een meer algemene zin hebben de GOM als taak de sociaal-economische ontwikkeling te bevorderen (met inbegrip van het onderzoek, de verzameling en de verwerking van sociaal-economische gegevens), het promoten van

Page 69: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

68

individuele bedrijven, het stimuleren van gewestelijke investeringen, de ondersteuning van de gewestregeringen en de promotie van kleine economische initiatieven. • het Vlaams Instituut voor Zelfstandig Ondernemen (VIZO) biedt steun aan zelfstandige ondernemers en KMO’s via opleiding, managementadvies en bedrijfsbegeleiding. Ze is georganiseerd rond een netwerk met eigen experten en heeft overeenkomsten met privé-raadgevers. De Vlaamse regering verschaft subsidies ten belope van 50% van de kosten van de door het VIZO erkende privé-raadgevers. Opstartbedrijven genieten gunstiger voorwaarden. • Innotek is een organisatie die op subregionale basis steun (gratis of toelage) biedt aan bedrijven: technische en commerciële haalbaarheid, audits van nieuwe markten, onderzoek inzake de toepassing van nieuwe technologieën, starterscentra enz. • Medialab is een netwerk van 13 onderzoeks- en expertisecentra die actief zijn op het gebied van de niet-technologische aspecten van de multimedia, dit wordt door de Vlaamse regering gesteund. Zijn doel bestaat erin het innovatieve karakter van bedrijven te versterken door een beter gebruik te maken van deze technologieën. • Het Vlaams Centrum voor Kwaliteitszorg (VCK) is een organisatie die in 1985 opgericht werd met de bedoeling kennis te verzamelen over kwaliteit, ISO-normen, metrologie, meting en certificering. Deze informatie wordt aan de bedrijven verspreid via 4 provinciale centra die afhangen van en gecoördineerd worden door het VCK. • Het KMO-IT, dit centrum werd in 1998 opgericht door de Vlaamse sectie van de federatie voor de metaalverwerkende industrie (Agoria-Vlaanderen), door het het Centrum voor research in de metallurgie (CRM) en door het Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum (IMEC), met de bedoeling het gebruik van informatietechnologieën in de bedrijven in Vlaanderen te promoten (en meer bepaald in de KMO’s). Het centrum voert twee soorten van activiteiten uit: horizontale activiteiten die op een breed publiek gericht zijn, via seminaries, newsletters enz., en verticale activiteiten, waarbij individuele bedrijven aan een audit worden onderworpen door een raadgever van het KMO-IT-centrum. De meeste dienstverleners voor innovatie zijn verzameld in het “Innovatienetwerk”, een groepering van organisaties die in een netwerk werken en vragen van KMO’s naar de geschikte partners doorsturen (zie Kader 2). Bovendien zijn er in 2003 in elke Vlaamse provincie Huizen van de Vlaamse Economie opgericht, met als doel de kleine ondernemingen toe te laten zich tot één enkele plaats te kunnen wenden (one-stop shop), en een steun te bieden voor alle problemen van ontwikkeling die door de ondernemingen worden voorgelegd. Fiche 15 Het Vlaams Waarborgfonds De Vlaamse regering creëerde een Vlaams Waarborgfonds met als doel financiering van KMO’s in hun lanceringsperiode te vergemakkelijken. Het Vlaams Waarborgfonds dekt het verlies van risicokapitaal. Deze waarborg wordt gegeven ten voordele van participatiemaatschappijen die investeren in KMO’s die in Vlaanderen gevestigd zijn. Het is een stimulans voor deze maatschappijen om meer risicokapitaal ter beschikking te stellen voor investeringen in KMO’s. De waarborg kan tot 0,5 miljoen euro dekken. Volgens de regels van het Vlaams Waarborgfonds moet de participatiemaatschappij een dag per maand besteden aan de follow up van de vooruitgang van het bedrijf. De waarborgen die jaarlijks door dit fonds worden toegekend, zijn waarden van 45 miljoen euro gemiddeld. De Vlaamse regering heeft een procedure opgestart ter herziening van dit fonds, om de doeltreffendheid ervan te verbeteren en om zijn actieterrein te vergroten. De idee is om dit fonds om te vormen tot een partnerschap tussen privé en overheid, waarbij de banken op de eerste rij zullen staan. De verdeling van het risico zal zijn: 25% voor de banken en 75% voor de overheid.

Page 70: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

69

Fiche 16 Business Angels Network In het kader van het Europees Business Angels-programma ondersteunt de Vlaamse regering de oprichting van gewestelijke Business Angels Networks (BAN’s). In mei 1999 keurde de regering een subsidie goed voor een maximum van 5 BAN’s. De EU financiert 50% van de haalbaarheidsstudie en 50% van de proeffase van deze BAN’s. Een Vlaamse hogeschool, de Vlerick Leuven Gent Management School, richtte in juni 1998 een netwerk van Business Angels op, het “Vlerick Business Angels Network” of Vlerick BAN. Het netwerk is lid van het European Business Angels Network (EBAN). In het begin van 1999 omvatte het netwerk 25 ondernemers als Business Angels. Van de 139 ingediende projecten in 2000, zijn er effectief 67 gelanceerd in het netwerk. Vlerick BAN speelt een bemiddelingsrol tussen de business angels en de bedrijven die geen financiering kunnen vinden via de klassieke financieringsbronnen. De gefinancierde projecten lopen in sectoren zoals elektronische handel, mode, farmacie, milieu en software. De participatie van de inversteerders varieert tussen 0,1 en 2,5 miljoen euro. Fiche 17 Risicokapitaalverstrekking door de GIMV en de universitaire risicofondsen Vlaanderen heeft haar Investeringsmaatschappij, de GIMV, een overheidsholding met gemengd kapitaal die wil bijdragen tot de opwaardering van het economisch leven in Vlaanderen door steun te bieden aan de oprichting en de ontwikkeling van bedrijven in welk stadium ook van hun bestaan. De GIMV treedt op als de financiële partner van bedrijven die op zoek zijn naar risicokapitaal: ze draagt bij tot de financiering van bedrijven en neemt gewoonlijk een minderheidsparticipatie in het bedrijf. Zij geeft prioriteit aan bedrijven met een internationale oriëntering, groeipotentieel en die innovatieve en strategische projecten ontwikkelen. Haar investeringen zijn in toenemende mate op de hoogtechnische sectoren gericht en haar activiteiten worden meer en meer internationaal. Ze heeft zich de afgelopen jaren gespecialiseerd in de financiering van bedrijven in de biotechnologie en in de informatietechnologie. De GIMV werd in 1997 op de beurs geïntroduceerd en het aandeel van de privé-aandeelhouders van de GIMV neemt voortdurend toe. Ze is de voornaamste leverancier van risicokapitaal in Vlaanderen. Op het einde van 2002 bedroeg de totale intrinsieke waarde van de GIMV 819,2 miljoen euro (verdeeld over ongeveer 200 participaties) en concentreerde ze zich op de innoverende en hoogtechnische vennootschappen in de sectoren biotechnologie, IT, internet en telecommunicatie. Haar steun kan de volgende vormen aannemen: beginkapitaal, opstartkapitaal, risicokapitaal enz. De GIMV wordt betrokken bij de oprichting van bedrijven, de kapitaalsverhoging, de overname, de terbeschikkingstelling van converteerbare leningen en dekt situaties met betrekking tot de oprichting, groei, uitbreiding, consolidatie en verandering van eigenaar. De kapitaalsparticipatie verloopt meestal via een minderheidsdeelname. De GIMV heeft een samenwerkingsnetwerk ontwikkeld met de Vlaamse universiteiten en grote wetenschappelijke instituten en is actief in hun starterscentra. De Vlaamse universiteiten hebben ook fondsen voor startkapitaal ontwikkeld in samenwerking met grote financiële maatschappijen. Deze fondsen investeren relatief kleine bedragen in spin-offs van universitair onderzoek. Het geïnvesteerd geld kan gekwalificeerd worden als “pre-startkapitaal”. Het gaat bijvoorbeeld om het Gemma Frisius Fonds van de Katholieke Universiteit Leuven (opgericht in 1997, goed voor 6,25 miljoen euro); het Baekelandt-fonds van de Universiteit van Gent (opgericht in 1999, goed voor 2,5 miljoen euro) en het Wendelen Fonds van het Limburgs Universitair Centrum (opgericht in 1998, goed voor 2,5 miljoen euro) (Clarysse, Knockaert en Spithoven, 2001). De financiële steun is vaak gekoppeld aan een ondersteuning op management-vlak onder de vorm van strategie- en beheer-advies.

Page 71: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

70

De Vlaamse regering bereidt een steunmaatregel voor nieuw risico-kapitaal voor: de oprichting van een fonds gericht naar de nieuwe innoverende ondernemingen, gevoed door belastingvrije privé-investeringen. 3. Het beleid van de Franse Gemeenschap inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 3.1. Algemene oriëntering van het WTI-beleid van de Franse Gemeenschap Door middel van haar wetenschapsbeleid en de diverse subsidies streeft de Franse Gemeenschap twee belangrijke doelstellingen na:

• het financieren van hoogwaardig fundamenteel onderzoek in domeinen die overeenstemmen met de universitaire prioriteiten;

• het waarborgen van een excellente opleiding van onderzoekers. Aangezien het de taak van de gemeenschap is om fundamenteel onderzoek te financieren, geeft haar beleid geen thematische richting aan, dit met uitzondering evenwel van de ministeriële initiatieven (die maar een slechts beperkt percentage uitmaken van het budget voor de acties). De participaties en subsidies worden beheerd volgens het bottom-up principe - d.w.z. op initiatief van de onderzoekers zelf - en op basis van wetenschappelijke kwaliteitscriteria. De Franse Gemeenschap beheert al haar participaties volgens de bottom-up benadering. Afgezien van dit primair doel staan momenteel drie andere prioriteiten op de beleidsagenda van de Gemeenschap: Ω de stimulering van interuniversitaire samenwerking en de herstructurering van de instellingen voor hoger onderwijs (fusie van vestigingen); Ω de bevordering van de internationale mobiliteit van onderzoekers en de terugkeer van Belgische onderzoekers naar het land. • integratie van het wetenschappelijk onderzoek van de Franse Gemeenschap in de Europese Onderzoeksruimte (zie Kader 3). In 2001, heeft de Franse Gemeenschap haar “Toekomsthandvest“ (Charte d’Avenir) aangenomen, en in 2002 heeft zij prioriteiten gedefinieerd voor haar bevoegdheidsdomeinen. Deze prioriteiten zullen vanaf 2003 kunnen beschikken over nieuwe middelen, afkomstig van de herfinanciering van de Gemeenschap. Voor wat het eigenlijke onderzoek betreft, zijn twee prioriteiten gedefinieerd: • investeren in wetenschappelijk onderzoek (zie Kader 1); • de carrière van de onderzoeker verbeteren (zie Kader 2). 3.2. Actoren en instrumenten van het WTI-beleid van de Franse Gemeenschap De ontwikkeling van het budget dat de Franse Gemeenschap de afgelopen twaalf jaren aan haar O&O-beleid besteed heeft, wordt weergegeven op Figuur 5. Tussen 1990 en 2000 is dit budget met meer dan 25% gestegen. Na een periode van relatieve stagnatie in het midden van de jaren 90, is dit budget sinds 1998 gestaag gegroeid. Het relatief deel van de

Page 72: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

71

Franse Gemeenschap in de totale Belgische overheidskredieten toegekend aan onderzoek, gaat nochtans in dalende lijn: het is van 19% in 1990 naar 14% in 2002 gegaan. Het effect van de herfinanciering van de Gemeenschap en de uitvoering van haar Toekomsthandvest zou vanaf 2003 zichtbaar moeten zijn. Het budget voor wetenschapsbeleid in de Franse Gemeenschap is tussen 1990 en 2002 met 25% gestegen. Deze verhoging heeft nochtans niet belet dat het aandeel van de Franse Gemeenschap in het geheel van de overheidskredieten voor O&O in België is blijven afnemen.

Figuur 5 : Ontwikkeling van de begrotingskredieten bestemd voor het O&O-beleid van de

Franse Gemeenschap - in miljoen euro - 1990-2002

0

50

100

150

200

250

1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002

Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. De door de gemeenschap toegekende budgettaire middelen worden door de wetten op de financiering van de Belgische deelgebieden beperkt. Aangezien de gemeenschap overtuigd is van de noodzaak om de financiële middelen voor fundamenteel onderzoek fors op te voeren en aangezien het FNRS (zie verder) hiervoor het voornaamste financieringskanaal is, werd in 2000 voor het FNRS een ontwikkelingsplan vastgelegd: hierdoor werd het mogelijk om 18 bijkomende posten voor bekwame onderzoekers te creëren. Niettegenstaande de financiële moeilijkheden kon het aantal mandaten voor doctoraten en postdoctoraten opgevoerd worden door samen te werken met andere openbare overheden, op federaal niveau of met het Waals Gewest. Voor de uitvoering van het WTI-beleid van de Franse Gemeenschap worden vier hoofdkanalen gebruikt (zie verder en Tabel 4 voor de budgettaire gegevens)

Hoofdkanalen voor de uitvoering van het wetenschapsbeleid door de Franse Gemeenschap

Maatregelen:

Page 73: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

72

1. De basisfinanciering van de universiteiten. 2. Het “Fonds national de la recherche scientifique” (FNRS-Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek) en de daarmee geassocieerde Fondsen, die de onderzoekers en de onderzoeksprojecten van de universiteiten steunen. 3. De “gecoördineerde onderzoeksacties“ (Actions de Recherche concertés) - ARC, die beogen gespecialiseerde onderzoekscentra op te richten in de universiteiten. 4. Het “Speciaal Fonds voor Onderzoek“, die fondsen verleent voor onderzoek aan de universiteiten

Tabel 4 : Gedetailleerd budget voor het O&O-beleid in de Franse Gemeenschap - 2002. Programmapunten: Budget 2002 Aandeel totaal budget Basisfinanciering (het O&O-deel 126,36 miljoen euro 57% wordt geschat op 25% van het totale toegekende bedrag) en overdrachten naar de universiteiten “Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk 64,046 miljoen euro 29% Onderzoek“ - FNRS en daarmee geassocieerde fondsen, waaronder de subsidies voor specialisering (FRIA) “Gecoördineerde Onderzoeksacties“ 11,48 miljoen euro 5% - ARC “Speciaal Fonds voor Onderzoek“ 11,438 miljoen euro 5% ______________________________________________________________________________ Subsidies aan verenigingen, 7,759 miljoen euro 3,5% voor seminaries, publicaties, verspreidingsactiviteiten, studies in materies die betrekking hebben op de bevoegdheden van de Gemeenschap, administratie, internationale programma’s, enz. Wetenschappelijke instellingen en academies 1,446 miljoen euro 0,5% Geheel van de actielijnen 222,5 miljoen euro 100%

Nieuw sedert 2001 De regering van de Franse Gemeenschap heeft sinds 2001 de volgende nieuwigheden ingevoerd in haar WTI-beleid: • het aannemen van het toekomsthandvest (Charte d’Avenir) • het plan voor het herfinancieren van het FNRS (Kader 1) • het oprichten van een adviesraad voor wetenschapsbeleid • verbeteringen aan het statuut en de carrière van de onderzoeker (Kader 2)

Page 74: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

73

Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. Hieronder volgt een lijst van de universiteiten die van de Franse Gemeenschap afhankelijk zijn. Het aantal studenten bij het begin van het academiejaar 2002-2003 is tussen haakjes aangegeven: • Université catholique de Louvain (19.499 studenten) • Université libre de Bruxelles (18.153 studenten) • Université de Liège (13.378 studenten) • Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix te Namen (4.205 studenten) • Université de Mons-Hainaut (2.192 studenten) • Facultés universitaires Saint-Louis (1.511 studenten) • Facultés universitaires catholiques de Mons (1.143 studenten) • Faculté universitaire des sciences agronomiques de Gembloux (1.042 studenten) • Faculté polytechnique de Mons (1.016 studenten) Het hoofdkanaal (althans budgettair gezien) voor het wetenschapsbeleid van de Franse Gemeenschap is de basistoelage aan de universiteiten. Deze is goed voor 57% van het O&O-budget (transferten inbegrepen). Zoals hiervoor vermeld ontvangen de universiteiten natuurlijk ook fondsen van andere Belgische overheden (federaal niveau, gewesten) of uit Europese of privé-bronnen, maar voor de gemeenschap is de basistoelage aan de universiteiten de grootste budgettaire post. Het fundamenteel onderzoek wordt vooral ontwikkeld binnen de universitaire onderzoekslaboratoria die gefinancierd worden door het FNRS en de geassocieerde fondsen. Het vormt de basis voor de kwaliteit van het universitair onderwijs. De instellingen voor hoger onderwijs buiten de universiteiten voeren toegepast onderzoek uit. Het fundamenteel onderzoek gebeurt vooral in de universitaire laboratoria en wordt gefinancierd door de algemene werkingsmiddelen van de universiteiten en door de subsidies van het FNRS. Het tweede financieringskanaal is FNRS en zijn geassocieerde fondsen, dat goed is voor nagenoeg 29% van het O&O-budget van de gemeenschap en bedoeld is voor de rechtstreekse ondersteuning van onderzoekers en onderzoeksprojecten. Het financiert ook de ondersteunende activiteiten voor het onderzoek, zoals de mobiliteit van de onderzoekers en de organisatie van seminaries en conferenties. De twee laatste kanalen zijn budgettair gezien minder belangrijk, aangezien elk van hen ongeveer 5% van de budgettaire kredieten voor O&O vertegenwoordigt. Deze zijn enerzijds de Geconcerteerde Onderzoeksacties (GOA’s) en anderzijds het Bijzonder Fonds voor Onderzoek. Dit laatste wil expertisecentra creëren voor specifieke onderzoeksdomeinen in de universiteiten op basis van overleg tussen de regering en de universiteiten. Daarbij zouden subsidies voor onderzoek aan de universiteiten toegekend worden op voorwaarde dat ze deze middelen volledig aan onderzoeksactiviteiten besteden. Deze vier instrumenten worden hieronder in detail besproken.

Page 75: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

74

De basistoelage van de universiteiten (O&O-aandeel) De basisfinanciering van de universiteiten, zoals deze voorgesteld wordt in de budgettaire tabel hiervoor, is het hoofdkanaal. Het is via dit kanaal dat de Franse Gemeenschap de taken van de universiteiten financiert, onder meer het onderzoek (zoals hiervoor vermeld, worden de fondsen van deze gemeenschap aangevuld met financieringen uit andere nationale of internationale openbare bronnen en privé-financieringen, die hier niet aan bod komen). In 2002 reserveerde de Franse Gemeenschap voor dit doel 126,4 miljoen euro. Het aandeel van het onderzoek in de algemene werkingsmiddelen van de universiteiten wordt op 25% geraamd. Deze aanpak is gebaseerd op de realiteit zoals geobserveerd in universitaire instellingen die hun onderwijstaak op onderzoek baseren. Hierbij wordt rekening gehouden met het personeel dat bij de O&O-activiteiten betrokken is. De voornaamste bron voor de financiering van het onderzoek aan de universiteiten zijn de algemene werkingsmiddelen van de universiteiten, waarvan één kwart naar onderzoeksactiviteiten gaat. De basissubsidies worden aan de universiteiten toegekend volgens een sleutel, het “gewogen aantal studenten die voor subsidie in aanmerking komen”. Het globale financieringsbudget was oorspronkelijk gebaseerd op de berekening van een vaste kostprijs per student, maar door een nieuwe wet in 1998 werd een globaal budget vastgesteld dat aan de universiteiten toegekend werd volgens de hiervoor vermelde verdeelsleutel. Het “Fonds national de la recherche scientifique” (FNRS-Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek) en zijn geassocieerde fondsen De regering van de Franse Gemeenschap heeft aan het FNRS, samen met zijn geassocieerde fondsen, de taak toegewezen om het fundamenteel onderzoek te promoten en het wetenschappelijk potentieel in de gemeenschap te versterken. In 2002 waren 64 miljoen euro van het globale budget van de Franse Gemeenschap voor dit doel gereserveerd. In 2003 financieren het FNRS en de daarmee verband houdende fondsen ongeveer 1.300 onderzoekers. Hieronder volgt een overzicht van de geassocieerde fondsen die in bepaalde onderzoeksdomeinen gespecialiseerd zijn: • IIKW, Interuniversitair instituut voor kernwetenschappen; • FGWO, Fonds voor geneeskundig wetenschappelijk onderzoek; • FCFO, Fonds voor collectief fundamenteel onderzoek op initiatief van de onderzoekers; • FRIA, “Fonds pour la formaton à la recherche dans l’industrie et dans l’agriculture” (Fonds voor opleiding tot het onderzoek in nijverheid en landbouw). Het FNRS en de geassocieerde fondsen financieren individuele onderzoekers en onderzoeksprogramma’s op basis van criteria van academische excellentie. Enerzijds steunen de fondsen de individuele wetenschappers en anderzijds financieren ze de onderzoeksprogramma’s die uitgevoerd worden door onderzoekslaboratoria en diensten binnen de universiteiten. De onderzoeksmandaten en conventies worden toegekend op basis van het advies van bevoegde wetenschappelijke commissies die daarbij rekening houden met de haalbaarheid van het project, de originaliteit ervan, de samenstelling van het team, de wetenschappelijke omgeving, het wetenschappelijk dossier van de promotors

Page 76: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

75

en de participerende wetenschappers en de relaties die het programma op Europees of internationaal niveau zou kunnen creëren. De wetenschappelijke commissies evalueren ook de wetenschappelijke resultaten van gesubsidieerde onderzoeksprogramma’s. De voornaamste actoren van het programma van het FNRS zijn de wetenschappelijke commissies. Momenteel zijn er 32 commissies werkzaam, die elk bestaan uit 10 leden, die zowel uit België als uit andere landen afkomstig zijn. Deze procedure verzekert dat het programma van het FNRS en de geassocieerde fondsen op zuiver wetenschappelijke criteria gebaseerd is en dat andere overwegingen uitgesloten worden. A. De opleiding en de loopbaan van onderzoekers Momenteel bereiden 856 onderzoekers een doctoraalscriptie voor en krijgen een “aspirantenmandaat” of een beurs van het “FRIA” (met een duur van 4 jaar). Meer dan 80% van de mandaten resulteert in een doctoraalscriptie. Momenteel zijn er aan 216 postdoctorale onderzoekers met een mandaat van opdrachthouder (met een looptijd van 3 jaar) toegekend. Er zijn momenteel 351 onderzoekers met permanente mandaten (“gekwalificeerd onderzoeker”, “onderzoeksleider” of “onderzoeksdirecteur”). De permanente onderzoekers die door het FNRS en de geassocieerde fondsen gefinancierd worden, zijn de hoofdrolspelers in de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek in de Franse Gemeenschap. De permanente onderzoekers spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek. In de Franse Gemeenschap zijn zij de hoofdrolspelers en vormen ze de kern van het laboratoriumpersoneel aan de universiteiten. Van de 529 permanente onderzoekers die sinds 1974 aangesteld werden, werd meer dan 30% opgenomen in het wetenschappelijk en academisch personeel van de universiteiten. Terwijl ze slechts 6% van het wetenschappelijk personeel in de gemeenschap vertegenwoordigen, zijn de permanente onderzoekers goed voor bijna 20% van de wetenschappelijke publicaties die opgenomen zijn in de Science Citation Index. B. De ontwikkeling van onderzoek door onderzoeksconventies De ontwikkeling van onderzoek wordt bevorderd door de toekenning van beurzen voor 4 jaar die de werkings- en uitrustingskosten alsook de lonen voor het wetenschappelijk en technisch personeel dekken. Momenteel zijn er 515 beurzen toegekend die nagenoeg 110 technici en 50 wetenschappelijke eenheden financieren. De laboratoria die door het FNRS gefinancierd worden, vormen de basis van de onderzoeksinfrastructuur in de Franse Gemeenschap. Hun erkenning door het FNRS bevordert hun toegang tot andere financieringsbronnen in België (federaal, gewesten) en op internationaal niveau. In 1999 en 2000 werden meer dan 30 mandaten voor één jaar toegekend (met een mogelijke uitzonderlijke verlenging van een jaar) om buitenlandse onderzoekers op een postdoctoraal niveau te kunnen uitnodigen.

Page 77: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

76

In het kader van een onderzoeksbeurs zijn tweejarige mandaten, die slechts voor een periode van twee jaar verlengbaar zijn, voorbehouden aan clinici die voltijds in universitaire ziekenhuizen werken teneinde hen de mogelijkheid te bieden de helft van hun tijd aan een onderzoeksproject te werken. De wetenschappelijke commissies hebben aanbevolen om een analyse te maken van alle onderzoeksconventies die tussen 1995 en 2000 door het FNRS gefinancierd werden. Deze analyse heeft uitgewezen dat er ongeveer 120 laboratoria en diensten bij de meest vooraanstaande wetenschappelijke activiteiten betrokken waren. Deze laboratoria, waarvan de human resources, de werkingskosten en de uitrusting grotendeels door het FNRS gesteund en gefinancierd worden, kunnen beschouwd worden als wetenschappelijke “referentielaboratoria”. Het dient benadrukt te worden dat deze laboratoria en diensten de facto de infrastructuur voor het wetenschappelijk potentieel van de gemeenschap vormen. Deze laboratoria, die dankzij de subsidies van het FNRS erkenning genieten, ontvangen vaak ook bijkomende subsidies van andere instituten (Gemeenschappen, Gewesten, Federale overheid, Europese Unie en soms de industrie). Een bibliometrische studie die in de periode 1992-1998 werd uitgevoerd, toont een bevredigende toename van het aantal publicaties in vergelijking met naburige landen. Uit een wat diepgaandere analyse van de publicaties blijkt het nauwe verband tussen de wetenschappelijke activiteit in de gemeenschap en de acties van het FNRS en de geassocieerde fondsen. Voor de exacte wetenschappen kwam meer dan 90% van de 22.584 publicaties van de Franstalige universiteiten, die in deze periode in de Science Citation Index opgenomen werden, tot stand met de medewerking van onderzoekers en andere recipiënten van FNRS -kredieten. Deze studie benadrukt ook de erkenning van onderzoekers die in de gemeenschap actief zijn door de Europese en internationale onderzoeksgemeenschap, alsook hun openheid en integratie binnen die gemeenschap: 40% van hun publicaties gebeuren met de medewerking van buitenlandse onderzoekers (Frankrijk, Verenigde Staten, Duitsland, Verenigd Koninkrijk enz.). C. Aanvullende activiteiten m.b.t. vorming en ontwikkeling van onderzoek Er worden door het FNRS nog een aantal bijkomende subsidies toegekend aan onderzoekers en laboratoria van de Franse Gemeenschap. De huidige “kredieten voor onderzoekers”, die ten persoonlijken titel worden toegekend, stellen hen in staat om de wetenschappelijke en technische uitrusting aan te schaffen die ze nodig hebben voor hun onderzoek. Het FNRS heeft ook een gediversifieerd gamma aan onderzoeksondersteuning: deze hebben betrekking op de organisatie van conferenties en vergaderingen, de binnenlandse en internationale mobiliteit van onderzoekers, de uitrusting, de vorming enz. “Bijzondere mandaten”, “speciale doctoraalbeurzen” en gerelateerde toelagen zijn bedoeld om sommige onderzoekers een tweede kans te bieden. De speciale doctoraalbeurs wil doctoraalstudenten helpen om hun scriptie af te werken.

Page 78: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

77

Het FNRS speelt ook een belangrijke rol door zijn steun aan onderzoekers, actief binnen een gemeenschappelijk wetenschappelijk domein, onder meer binnen de 89 “contactgroepen”. Deze organiseren regelmatig vergaderingen om de recentste ontwikkelingen van hun werk te bespreken en om hun activiteiten te coördineren. Het FNRS steunt ook de activiteiten van 19 interuniversitaire opleidingsprogramma’s op postgraduaatsniveau in sterk gespecialiseerde domeinen van het onderzoek. Het FNRS verschaft ook een toelage voor de organisatie van wetenschappelijke vergaderingen in België. Het FNRS kent enerzijds ook subsidies toe in het kader van korte verblijven (maximaal 50 dagen) van wetenschappers in een ander land en anderzijds in het kader van “beurzen voor wetenschappelijk verblijf” die met een langer verblijf gepaard gaan (minimaal 3 maanden en maximaal 2 jaar). De eerstgenoemde subsidies stellen hooggekwalificeerde onderzoekers in staat nieuwe kennis op het gebied van onderzoek en technologie op te doen en bevorderen de uitwisseling van informatie. De beurzen voor wetenschappelijk verblijf zijn erop gericht om binnen het door het FNRS of de geassocieerde fondsen gefinancierde onderzoekskader ofwel buitenlandse onderzoekers uit te nodigen in laboratoria van de universiteiten in de gemeenschap ofwel onderzoekers van de gemeenschap naar het buitenland te sturen. In 1999-2000 werden 167 subsidies voor korte verblijven toegekend en 19 beurzen voor wetenschappelijke verblijven (Afrika, Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Azië, Australië en Europa, binnen en buiten de Europese Unie). Daarnaast belast het FNRS universiteitsprofessoren van de Franse Gemeenschap met “wetenschappelijke opdrachten” die hen vrijstellen van alle pedagogische verplichtingen en hen de mogelijkheid bieden om hun tijd volledig te besteden aan het schrijven van een synthese van hun werk of om op een internationaal niveau informatie te verzamelen met betrekking tot de promotie van hun dienstactiviteiten. Het FNRS kent ook taken toe aan buitenlandse professoren die in een laboratorium van een universiteit binnen de gemeenschap verblijven. De maximale duur van een dergelijke taak is twaalf maanden. D. Internationale erkenning Het FNRS neemt deel aan “wetenschappelijke samenwerkingsakkoorden” die door buitenlandse regeringen en zusterinstituten ingevoerd worden, vaak in samenwerking met het “Commissariaat-generaal voor de internationale betrekkingen” (CGRI) van de Franse Gemeenschap. Dergelijke overeenkomsten hebben tot doel de samenwerking op het gebied van fundamenteel onderzoek binnen hun respectieve programma’s of de gemeenschappelijk ontwikkelde programma’s te versterken. Het FNRS steunt de samenwerking met buitenlandse organisaties voor fundamenteel onderzoek. In 2001 werden er 65 projecten gesteund in het kader van een overeenkomst tussen het FNRS, het CGRI en Frankrijk en 22 projecten in het kader van een overeenkomst tussen het FNRS, het CGRI en Italië. De partnerinstituten waarmee bij deze overeenkomsten rekening gehouden wordt, zijn: • “Nationale raad voor wetenschappelijk en technisch onderzoek” (Argentinië)

Page 79: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

78

• “Secretariaat voor wetenschap en technologie” (Argentinië) • “Nationale raad voor wetenschappelijke en technologische ontwikkeling” (Brazilië) • “Academie voor wetenschappen” (Volksrepubliek China) • “Academie voor medische wetenschappen” (Volksrepubliek China) • “Academie voor sociale wetenschappen” (Volksrepubliek China) • “Nationale stichting van China voor natuurwetenschappen” (Volksrepubliek China) • “Britse academie” (Verenigd Koninkrijk) • “Koninklijke vereniging” (Verenigd Koninkrijk) • “Hongaarse academie voor wetenschappen” (Hongarije) • “Nationale raad voor onderzoek” (Italië) • “Nationale raad voor wetenschap en technologie” (Mexico) • “Poolse academie voor wetenschappen” (Polen) • “Academies voor wetenschappen van de Tsjechische republiek” (Tsjechische republiek) en, in samenwerking met het CGRI: • “Bulgaarse academie voor wetenschappen” (Bulgarije) • “Nationaal centrum voor wetenschappelijk onderzoek” (Frankrijk) • “Nationaal instituut voor gezondheid en geneeskundig onderzoek” (Frankrijk) • “Slovaakse academie voor wetenschappen” (Slovaakse republiek) • “Ministerie voor onderzoek en technologie” (Roemenië) • “Ministerie van buitenlandse zaken” (Frankrijk) • “Ministerie van buitenlandse zaken” (Italië). Onderzoekers die door het FNRS gefinancierd worden, worden ook betrokken bij activiteiten van diverse grote Europese onderzoekscentra (de “Europese organisatie voor kernonderzoek” (CERN) in Genève, de “Europese installatie voor synchrotronstraling” (ESRF) in Grenoble, het “Europees laboratorium voor moleculaire biologie” (EMBL) in Heidelberg) of bij programma’s en activiteiten van het “Europees wetenschappelijk fonds” (ESF), de “Europese zuidelijke sterrenwacht” (ESO) in La Silla in Chili, het wetenschappelijk station aan de Jungfraujoch en Gornergrat enz. E. Evaluatie De wetenschappelijke evaluatie maakt deel uit van de taken van het FNRS. Deze gebeurt onmiddellijk nadat de aanvraag van de subsidie wordt ingediend op basis van strikt geselecteerde parameters: wetenschappelijke kwaliteit, wetenschappelijke productie, wetenschappelijke relevantie, integratie in de Europese context, de belangrijkste ontdekkingen, de gegevens, de artikels, de gevolgen van deze resultaten voor andere sectoren, de medewerking van onderzoekers aan congressen, de referentielaboratoria gevormd door het onderzoek, de behoeften in de sector, de te ontwikkelen velden en de samenwerkingen. De evaluatie vindt plaats tijdens de subsidieperiode en is vooral gebaseerd op onderzoeksrapporten die tussentijds en op het einde van het onderzoek aan wetenschappelijke commissies voorgelegd worden. Aan het einde van het onderzoeksproject worden de opdrachten van de mandatarissen en het uitgevoerde onderzoek binnen eenzelfde discipline, gewogen, binnen het kader van een vijfjaarlijkse sectorevaluatie. De wetenschappelijke evaluatie maakt voor, tijdens en na alle projecten integraal deel uit van de activiteiten van het FNRS.

Page 80: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

79

De “Actions de recherche concertées” (ARC-geconcerteerde onderzoeksacties) De “Actions de recherche concertées” (ARC-geconcerteerde onderzoeksacties) zijn erop gericht expertisecentra binnen de universitaire instellingen te creëren in domeinen die belangrijk geacht worden voor de creatie van een kennisbasis en de toepassing ervan op middellange en lange termijn. Er worden drie soorten centra gesubsidieerd: • expertisecentra binnen de universitaire instellingen; • interuniversitaire expertisecentra; • expertisecentra die op een geïntegreerde manier fundamenteel en toegepast onderzoek verrichten met het oog op de economische en sociale exploitatie van de onderzoeksresultaten. De ARC zijn erop gericht expertisecentra binnen de universitaire instellingen te creëren. De overheidssteun door dit programma is gericht op een aantal bestaande onderzoekslaboratoria die hun expertiseniveau reeds bewezen hebben. Hij is bedoeld om de onderzoeksteams een extra impuls te geven via een financiering op middellange termijn (5 jaar). In 2002 werd in het budget van de gemeenschap 11,4 miljoen euro toegewezen aan de ARC. De fondsen worden in twee stappen toegekend: Ten eerste krijgt elke universiteit een begrotingsallocatie voor de ARC, volgens: a. het aantal studenten die in het laatste jaar van de tweede cyclus en in de derde cyclus ingeschreven zijn (met een weegfactor 2); b. het aantal onderzoekers in het instituut (weegfactor 1); c. het aandeel van de financiering toegekend in de eerste generatie van de ARC (weegfactor 2). De eerste twee factoren reflecteren het “potentieel” van het instituut, terwijl de laatste een “stabiliteitcriterium” is. Ten tweede, met de enveloppe die aan elk instituut toegekend wordt volgens de bovenstaande criteria, en na aftrek van de financiering voor de lopende projecten, wordt het financieel bedrag berekend dat beschikbaar is voor nieuwe voorstellen. Tijdens deze tweede etappe worden de nieuwe voorstellen door externe experten geëvalueerd. De criteria voor de evaluatie van nieuwe voorstellen zijn (deze lijst is niet geordend en is onvolledig): • aantal publicaties van de onderzoekseenheid; • reputatie van de wetenschappelijke tijdschriften waarin de publicaties verschijnen; • doctoraten verkregen in de eenheid (titel, nationaliteit van de doctorale onderzoekers, samenwerking binnen scriptiecommissies); • medewerking aan buitenlandse doctoraalcommissies; • vermeldingen in de Science Citation Index; • wetenschappelijke prijzen die aan de onderzoekers toegekend werden; • originele presentaties op congressen, colloquia en vooral deze op verzoek van de organisatoren van de bijeenkomsten; • medewerking aan onderzoeksprogramma’s van internationale onderzoeksorganisaties;

Page 81: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

80

• aantal en frequentie van verblijven van buitenlandse specialisten en onderzoekers in de onderzoekseenheid; • omvang en middelen van de onderzoekseenheid (belang van de infrastructuur, eigen middelen tegenover de aangevraagde subsidie); • relevantie van het aangevraagde budget; • relevantie van het aantal en de aard van de te ondersteunen functies (predoctoraal/ postdoctoraal). Na deze externe evaluatie vindt er een overleg plaats tussen de administratie en de academische autoriteiten en worden de voorstellen door de Minister ter goedkeuring voorgelegd aan de regering van de Franse Gemeenschap. “Fonds spécial pour la Recherche” (Bijzonder Fonds voor Onderzoek) Het “Fonds spécial pour la Recherche” werd opgericht om naast de basistoelagen ook onderzoekssubsidies toe te kennen aan de universiteiten. Dit fonds geeft de universiteiten de ruimte om in alle vrijheid onderzoek te verrichten volgens hun eigen behoeften. Hun enige verplichting bestaat erin deze subsidies volledig aan onderzoeksactiviteiten te besteden. In 2002 had de gemeenschap voor dit fonds 11,4 miljoen euro gereserveerd. De fondsen worden aan de universitaire instellingen toegekend volgens het aantal Belgische afgestudeerden van de tweede en derde cyclus. De voorwaarde om toegang te krijgen tot deze speciale onderzoeksfondsen is dat een minimumaandeel van de eigen middelen van de universiteiten aan onderzoeksactiviteiten besteed wordt (dit aandeel wordt ieder jaar vastgesteld). Het “Fonds spécial pour la Recherche” verschaft de universiteiten bijkomend geld voor het verrichten van onderzoeksactiviteiten op initiatief van de onderzoekers. “Fonds de la Recherche fondamentale collective” (FRFC - Fonds voor collectief fundamenteel onderzoek) op initiatief van de minister De Minister van Wetenschappelijk Onderzoek besteedt binnen zijn bevoegdheden een jaarlijks budget van 1,8 miljoen euro aan de ontwikkeling van opdrachten en onderzoeksprojecten overeenkomstig zijn beleid op vlak van pedagogische ontwikkeling. Andere acties van de Franse Gemeenschap De Franse Gemeenschap beheert ook andere toelagen met als hoofddoel het O&O te financieren op vlak van opvoedkunde, studies en programma’s inzake wetenschapsvulgarisatie, alsook de internationale wetenschappelijke samenwerking. Het statuut van de onderzoeker Sinds 1991 heeft de gemeenschap zich ingezet om de voorwaarden te creëren voor de erkenning van de kwalificaties van de onderzoekers. Het decreet inzake de loopbaan van de wetenschappelijke onderzoekers van 19 juli 1991 heeft de volgende titels vastgelegd voor onderzoekers die actief zijn in onderzoekslaboratoria van de Franse Gemeenschap: “aspirant onderzoeker”, “postdoctorale onderzoeker”, “gekwalificeerde onderzoeker”, “onderzoeksleider” en “onderzoeksdirecteur”. Het FNRS werd belast met het beheer van de

Page 82: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

81

problematiek inzake de gelijkschakeling van graden. Met die bedoeling zorgt zij voor de werking van de kwalificatie- en geschillencommissies zoals voorzien in het hogergenoemde decreet. De gemeenschap heeft een systeem ontwikkeld om het statuut van de onderzoekers te erkennen. Dit neemt de vorm aan van titels die de kwalificaties van de onderzoekers weergeven. De verbetering van de carrière van de onderzoeker was onlangs het onderwerp van talrijke acties (zie Kader 2). “Printemps des Sciences” (Wetenschapslente) De Franse Gemeenschap wenst de aantrekkingskracht van de wetenschappelijke studies te promoten en de afzonderlijke inspanningen van allen op dit vlak te bundelen. De eerste “Lente van de wetenschappen” werd in de lente van 2001 georganiseerd en volgde op het voorbereidende werk van een informele groep bestaande uit vertegenwoordigers van de universitaire wetenschappen en toegepaste wetenschappen, evenals de instellingen voor hoger onderwijs. Het doel van deze actie bestaat erin een positief beeld te geven van de wetenschap, een informatiecampagne te voeren over de jobmogelijkheden, de initiële of verdere opleiding voor leraars te bestuderen en om de onderzoekscultuur te verspreiden. De ervaring bij gelijksoortige initiatieven in het buitenland werd bij het plannen van deze actie benut. Deze eerste ervaring is herhaald in 2002 en 2003, met de medewerking van het Waals Gewest en talrijke Belgische en Europese partners. Kader 1 De herfinanciering van het FNRS (“Fonds national de la Politique scientifique”) (Nationaal Fonds voor Wetenschapsbeleid) Het herfinancieringsplan van het FNRS is noodzakelijk, gezien het financieringstekort dat in de loop van de jaren 90 werd vastgesteld in het licht van de financieringen toegekend door de andere Belgische deelgebieden en Lidstaten van de Europese Unie. Dit plan, gefinancierd door de Franse Gemeenschap, voorziet in de volgende maatregelen: • Voor de doctorandi: verhoging van het aantal mandaten van FNRS-aspiranten, van 80 naar 100 per jaar, en van FRIA-beurstrekkenden, van 400 naar 460 posten (met bijdrage van het gewest); • Voor de postdoctorandi: vermeerdering van het aantal mandaten van “chargés de recherche” (houders van een onderzoekscontract), van 35 naar 60 per jaar, en verlenging van de duur van het mandaat van 3 naar 4 jaar (met bijdrage van de Federale overheid); vermeerdering van de mandaten van permanente onderzoekers, van 351 naar 400 werkposten; • Versterken van de mobiliteit van de onderzoekers: de aanwezigheid van Belgische postdoctorandi in buitenlandse laboratoria vergemakkelijken; aanmoedigen van de komst van buitenlandse postdoctorandi in de Belgische laboratoria; creëren van voorwaarden voor de terugkeer van Belgische onderzoekers die actief zijn in het buitenland; • Verlenen van werkingskredieten voor de laboratoria die researchers opvangen die gefinancierd zijn door het FNRS en de daaraan verbonden fondsen; • Aanmoedigen van interuniversitaire en interdisciplinaire samenwerkingen; • Het scheppen van betere werkomstandigheden ter verhoging van het aantal dokters die geïnteresseerd zijn inj wetenschappelijk onderzoek.

Page 83: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

82

Kader 2 De loopbaan van de onderzoeker Eén van de twee prioriteiten inzake wetenschappelijk onderzoek in het “Charte d’Avenir” (Toekomsthandvest) voor de Franse Gemeenschap, betreft het verbeteren van de loopbaan van de onderzoeker. De voornaamste doelstelling is de loopbaan van onderzoeker, en in het bijzonder deze van de doctors aantrekkelijker te maken. Een andere belangrijke bezorgdheid betreft het vermijden van de onzekerheid rond de tewerkstelling van onderzoekers. Dit is een reëel probleem vermits het aantal onderzoekers met contracten van bepaalde duur in belangrijke mate is toegenomen. Meerdere dossiers behandelen deze kwestie: • Het creëren van een pool aan gekwalificeerde researchers; • De verhoging en harmonisatie van de beursbedragen of salarissen van doctorandi; • De aanpassing en harmonisatie van de diverse soorten loopbanen voorgesteld door de universiteiten (wetenschappelijke en academische loopbaan, loopbaan bij het FNRS, onderzoekers onder contract); • Het verbeteren van de voorwaarden voor vergoeding voor zwangerschapsverlof; • Het creëren van universitaire onderzoekscholen; • Het valoriseren van de titel van doctor; • Het verbeteren van het statuut van bursaal en de voorwaarden voor aanwerving; • Het waarborgfonds belast met het toekennen van bepaalde financieringen voor het verbeteren van de situatie van onderzoekers met een contract van bepaalde duur; • Het toekennen van werkingskosten gerelateerd met beurzen en financiering van FNRS-projecten; • Het verbeteren van de statistische opvolging van het wetenschappelijk onderzoek; • Het benadrukken van de transparantie van de beslissingen die worden genomen inzake financiering van onderzoekers en van hun projecten; • Enz. Kader 3 Het wetenschapsbeleid van de Franse Gemeenschap en de Europese Onderzoeksruimte Door haar ondersteuning van de capaciteit van het fundamenteel onderzoek binnen de universiteiten en van het toegepast onderzoek binnen de hogescholen, draagt de Franse Gemeenschap bij tot het inschakelen van het wetenschappelijk potentieel van de Franstalige Belgen in de Europese Onderzoeksruimte. De belangrijkste hefboom die door de gemeenschap wordt gebruikt, berust in de financiering van een kwaliteitsvol onderzoek, dankzij de basisfinanciering van de universiteiten en de actie van haar diverse Fondsen (FNRS en aanverwante Fondsen, “Gecoördineerde onderzoekacties” en “Speciaal Fonds voor Onderzoek”). Al deze financieringen worden ingezet in de optiek van het ontwikkelen van voldoende kritische massa aan excellentie-onderzoek, en de duurzame financiering van teams die over de capaciteiten beschikken om zich te associëren in de Europese onderzoeksnetwerken. Het herfinancieringsplan van het FNRS (zie Kader 1) zal deze inspanningen nog versterken. Het FNRS heeft in zijn schoot een groep experts van hoog wetenschappelijk niveau gecreëerd om de werkzaamheden binnen het zesde Europees kaderprogramma op te volgen. De leden van deze Groep zijn allemaal gekwalificeerde onderzoekers. Sommigen zijn de Belgische vertegenwoordigers binnen de verschillende begeleidingscomités van het programma. Wat betreft de mobiliteit van onderzoekers, financiert het FNRS eveneens de projecten van Belgische onderzoekers in het buitenland en het aantrekken van buitenlandse onderzoekers naar Belgische laboratoria. Het financiert ook seminaries, bezoeken, missies en uitwisselingen teneinde het vrij verkeer van personen en ideeën te bevorderen over de grenzen heen. Het FNRS neemt tevens deel aan wetenschappelijke samenwerkingsakkoorden, waarbij Europese en niet-Europese laboratoria betrokken zijn.

Page 84: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

83

4. Het Waals beleid inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 4.1. Algemene oriëntering van het Waals WTI-beleid De Waalse regering stelt expliciet dat onderzoek en ontwikkeling “zonder twijfel een van de belangrijkste actiepunten is van het overheidsbeleid voor de herstructurering van de economische activiteit in Wallonië. In deze geest worden alle initiatieven op het vlak van onderzoek en ontwikkeling als prioritair beschouwd” (uit het Toekomstcontract voor Wallonië, een algemeen beleidsdocument dat de Waalse overheid in 1999 heeft voorgesteld aan haar partners en de bevolking). In 2002 is het Toekomstcontract voor Wallonië bijgewerkt, en is er een programma van 20 prioritaire acties gedefinieerd voor de periode 2002-2004. Eén van deze acties luidt: “het intensifiëren van de O&O-inspanning teneinde in 3 jaar tijd de toepassing van de onderzoeksresultaten met 15% te verhogen“. Een andere prioritaire actie beoogt tussen 2001 en 2004 “de oprichting van ondernemingen met 15% te verhogen en de ontwikkeling van bestaande ondernemingen te bevorderen“. Het Waals WTI-beleid wordt steeds meer gekenmerkt door een totaalvisie, waarin onderzoek, ontwikkeling en innovatie nauw betrokken zijn bij de problematiek van ondernemingszin, van de oprichting, ontwikkeling en financiering van ondernemingen. Deze synergie wordt bevorderd door de gezamenlijke uitoefening van ministeriële verantwoordelijkheden in de materies die verband houden met Technologie en Economie. De voornaamste oriënteringen die door de Waalse regering worden gegeven aan haar onderzoeks- en ontwikkelingsbeleid, kunnen als volgt worden samengevat: • verhogen van de overheidsuitgaven inzake O&O, met een kwantitatieve

inhaalbeweging als doelstelling; • bevorderen van de exploitatie van de onderzoeksresultaten in de economische sector

en van de samenwerking tussen de onderzoekswereld en de ondernemingen; • verbeteren van de doeltreffendheid van de steunvoorzieningen ten bate van de

innovatie en het in kaart brengen van het aanbod aan wetenschappelijke en technologische bekwaamheden;

• netwerkvorming tussen de verschillende actoren; • het gebruik van de overheidsmiddelen opnieuw richten naar de dragende sectoren

waarvoor Wallonië over belangrijke troeven beschikt, en het versterken van de excellentiepolen in het gewest;

• bewustmaking van het grote publiek van de voordelen en het belang van O&O voor het gewest;

• stimuleren van de oprichting van nieuwe ondernemingen; • vereenvoudigen en verbeteren van de financieringsmogelijkheden voor

ondernemingen.

De voornaamste reglementaire basis voor het WTI-beleid in het Waals Gewest

is het decreet van de Waalse regering van 05.07.90 m.b.t. de steun en tussenkomst van het Waals Gewest aan het wetenschappelijk en technologisch onderzoek - Belgisch Staatsblad 05.07.91.

Page 85: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

84

Ook het adviesorgaan voor het WTI-beleid in Wallonië, het CPS, steunt uitdrukkelijk de bovenstaande streefdoelen en onderstreept met name dat “hoewel de kwaliteit van het onderzoek dat in Wallonië wordt verricht algemeen erkend wordt, er op het vlak van innovatie nog tekortkomingen zijn. Het CPS geeft daarom als aanbeveling de industriële toepassing van deze resultaten sterker te stimuleren, zodat O&O een toonaangevende rol kan gaan vervullen in de economische activiteit, de creatie van nieuwe banen en de sociale vooruitgang”. Daarnaast vraagt het CPS de oprichting van een evaluatiesysteem voor het onderzoeksbeleid en stimulansen om synergieën, partnerships en netwerken te creëren. Het strategische programma Prométhée (zie punt 4.3 hierna), dat liep van 1999 tot 2001, had als objectief, in overleg met de betrokken actoren, de prioritaire acties en de hervormingen te definiëren die moesten gerealiseerd worden om de innoverende dynamiek in Wallonië te stimuleren. Het heeft een merkbare invloed gehad op het definiëren van nieuwe oriënteringen voor dit beleid aan de vooravond van het nieuwe millennium, dit in het bijzonder betreffende de nieuwe procedures voor financiering van de onderzoekscentra of de netwerkvorming van diegenen die actief zijn in onderzoek. Het werd vervolgd in een programma Prométhée II, dat beoogt bepaalde aspecten te verfijnen, met name de coherentie en de doeltreffendheid van de innovatiesteun. 4.2. Actoren en instrumenten van het Waals O&O-beleid Net als alle andere Europese regeringen die bevoegd zijn voor de ondersteuning van onderzoek en technologische ontwikkeling, beschikt de Waalse regering over budgetten en wettelijke instrumenten om deze activiteiten in universiteiten, openbare onderzoekscentra en ondernemingen aan te moedigen. Tabel 5 geeft een overzicht van de budgettaire kredieten die de Waalse regering in het jaar 2002 heeft toegewezen aan O&O-activiteiten. Dit jaar is een budget van 184,3 miljoen euro gewijd aan steun voor O&O door de regering van het Waals Gewest, 6% meer in vergelijking met het voorgaande jaar. Deze bedragen komen overeen met 11% van het totaal van de budgettaire overheidskredieten voor O&O in België. In 2002 trok de Waalse regering een budget van 184,3 miljoen euro uit voor O&O-ondersteuning. Tabel 5 : Budgettaire kredieten voor het O&O-beleid in Wallonië • 2002 Actielijnen Begroting 2002 Aandeel in totale begroting O&O-activiteiten in 145,9 miljoen euro 79% bedrijven en onderzoeksorganisaties (omvat ook energie- en verspreidingsactiviteiten en collectieve onderzoekscentra) Toelagen voor wetenschap- pelijke onderzoeksinstellingen 21,6 miljoen euro 12%

Page 86: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

85

Subsidies voor studies en maatregelen inzake verschillende gewestelijke bevoegdheden (afvalbeheer, milieu, transport, landbouw, werkgelegenheid) 16,3 miljoen euro 5% Alle actielijnen 184,3 miljoen euro 100% Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. Het voorbije decennium kende dit O&O-budget over het algemeen een stijgende trend, zoals blijkt uit Figuur 6: zijn over de periode van 1992 tot 1999 de Waalse O&O-kredieten meer dan verdubbeld. In het midden van de periode is er een zekere stagnatie opgetreden, maar de jaren 1997, 1998 en 1999 hebben daarentegen een sterke verhoging laat noteren die de doelstelling van de inhaalbeweging weerspiegelt, hetgeen het Waals beleid inzake O&O heeft gedefinieerd als haar eerste strategische as voor ontwikkeling in 1997. De continuïteit en de versterking van deze doelstelling zijn zichtbaar in de budgettaire cijfers voor de recentere jaren, met een verhoging van 39% tussen 2000 en 2002.

. Figuur 6 : Ontwikkeling van de begrotingskredieten bestemd voor het O&O-beleid van

het Waals Gewest - in miljoen euro - 1990-2002

0

20

40

60

80

100

120

140

160

180

200

1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002

Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. In de tweede helft van de jaren negentig gingen de Waalse budgettaire kredieten voor O&O drastisch de hoogte in, wat de door de Waalse besluitvormers beoogde “inhaalbeweging” van het beleid illustreert. Aangezien de door de DGTRE beheerde activiteiten (eerste twee regels van Tabel 5) 91% van de totale budgettaire kredieten van de Waalse regering voor O&O uitmaken, zal de onderstaande voorstelling van de instrumenten zich concentreren op deze instrumenten die binnen het bevoegdheidsdomein van het DGTRE vallen. Tabel 6 maakt het belangrijke onderscheid duidelijk tussen, enerzijds, overheidsfondsen toegekend aan ondernemingen, en anderzijds, overheidsfondsen bestemd voor de universiteiten en onderzoekscentra. Zoals

Page 87: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

86

blijkt uit de cijfers, gaan een goede helft van de Waalse overheidskredieten voor WTI (52%) naar de universiteiten en de onderzoekscentra, terwijl de ondernemingen genieten van een derde van de kredieten (33%). De rest heeft te maken met het energiebeleid (12%) en het promoten van wetenschappen en technologieën (3%). De meerderheid (52%) van de Waalse overheidskredieten gaat naar de universiteiten en de onderzoeksorganismen, terwijl de ondernemingen genieten van een derde (33%) van de kredieten. Tabel 6 : Detail van de WTI-financiering in Wallonië volgens gebruikte instrumenten (enkel DGTRE-activiteiten) - 2002

Instrumenten Realisaties 2002 Deel 2002

Terugvorderbare voorschotten voor O&O 41,850 miljoen euro 23% Subsidies aan industrieel O&O (waarvan 4,378 miljoen euro RETECH)

11,697 miljoen euro 6%

Steun aan KMO’s14: 4,124 miljoen EUR (RIT, technische assistentie, technisch-economische studies, innoverende software, enz.) en preactiviteitsbeurzen (1,233 miljoen euro)

5,357 miljoen euro 3%

FIRST-programma voor ondernemingen 1,419 miljoen euro 1%

TOTAAL ONDERNEMINGEN15

60,323 miljoen euro

33%

O&O-activiteiten (onderzoeksprojecten) en verspreiding (interfaces, brevetten aan universiteiten en onderzoekscentra (inclusief investeringen, personeel, enz.)

40,588 miljoen euro 22%

Stimulerende programma’s: • Waleo: 17,340 miljoen euro • Nanotechnologie: 13,109 miljoen euro

30,449 miljoen euro 17%

“Institut Scientifique de Service Public“ - ISSEP16

10,684 miljoen euro 6%

Technologische begeleiding in de onderzoekscentra

7,278 miljoen euro 4%

14 De KMO’s zijn gedefinieerd als ondernemingen die minder dan 250 loontrekkenden tewerkstellen, een jaarlijks omzetcijfer van minder dan 20 miljoen euro realiseren of een balanstotaal vertegenwoordigen van minder dan 10 miljoen euro en die maximaal voor 25% gecontroleerd worden door een grote onderneming. 15 Waarvan 4,379 miljoen euro afkomstig van de Europese Structuurfondsen en 9,561 miljoen euro afkomstig van het ‘Fonds d’aide et d’intervention pour la recherche et le développement technologique’ (noot van de vertaler : Hulp- en Interventiefonds voor onderzoek en technologische ontwikkeling). 16 Waarvan 2,249 miljoen euro afkomstig van het ‘Fonds d’aide et d’intervention pour la recherche et le développement technologique’.

Page 88: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

87

FIRST-programma voor de universiteiten en de hogescholen

6,129 miljoen euro 3%

TOTAAL UNIVERSITEITEN EN ONDERZOEKSCENTRA17

95,128 miljoen euro

52%

Energie18 21,934 miljoen euro 12% Promotie van wetenschap en technologie 19 (waarvan “Parc d'aventures scientifiques“: 1,860 miljoen euro)

6,33 miljoen euro 3%

Alle actielijnen

183,918 miljoen euro

100%

Bron: DGTRE, jaarlijks rapport 2002. De cijfers verschillen van die vermeld in Tabel 5 en op Figuur 6 hierboven, omdat zij enkel betrekking hebben op de activiteiten van DGTRE, bovendien verwijzen naar hetgeen gerealiseerd is (vastleggingskredieten) en bijgevolg niet naar toegekende budgetten, en tot slot niet beantwoorden aan de definities van de handleiding van Frascati (een meer uitgebreide definitie). De Europese Fondsen zijn in de cijfers verrekend. Hoe worden - binnen dit algemeen kader - deze gewestelijke overheidskredieten voor O&O besteed in Wallonië? Opeenvolgende regeringen hebben een aantal beleidsinstrumenten ingevoerd om het onderzoek en de technologische ontwikkeling in het gewest te bevorderen. Een van de belangrijkste hiervan, budgettair gezien, kan gemakkelijk worden afgeleid uit Tabel 6. Te vermelden is dat Tabel 6 eveneens de financieringsbronnen van Europese oorsprong omvat, die 23% van de totale uitgaven vertegenwoordigen. Deze laatste Europese financieringen zijn voor 80% gericht op de acties voor de wereld van het onderzoek. Zij zullen opgedroogd raken op het einde van de huidige programmatieperiode (2006). Naast het regionale budget en de Europese financieringen, gebruikt het Gewest eveneens de kredieten afkomstig van het Steunfonds voor onderzoek en technologieën, een gewestelijk fonds gevoed door de terugbetaling van de terugvorderbare voorschotten aan ondernemingen (zie hieronder). Tabel 6 maakt duidelijk dat de gewestelijke overheidssteun voor O&O en andere activiteiten van universiteiten en onderzoeksinstellingen het grootste deel wegkaapt van het Waals budget dat gewijd is aan WTI (52%). De bedoelde onderzoekscentra zijn: de collectieve onderzoekscentra, de onderzoekscentra met gewestelijke bestemming en de centra opgericht in het kader van de Structuurfondsen. Deze steunverlening gebeurt onder verschillende vormen: 1. Financiering van onderzoeken gevoerd in de universiteiten en op aanraden van de

onderzoekers zelf, in voorkomend geval in samenwerking met de onderzoekscentra; 2. Stimulerende programma’s rond sleutelthema’s, waarvoor een belangrijk deel van de

financieringen is toegekend aan universiteiten en onderzoekscentra; 3. Financiering van O&O-projecten in de onderzoekscentra; 4. Technologische begeleiding binnen de onderzoekscentra;

17 Waarvan 34,609 miljoen euro afkomstig van de Europese Structuurfondsen en 2,249 miljoen euro afkomstig van het ‘Fonds d’aide et d’intervention pour la recherche et le développement technologique’. 18 Waarvan 3,410 miljoen euro afkomstig van de Europese Structuurfondsen. 19 Waarvan 0,186 miljoen euro afkomstig van de Europese Structuurfondsen.

Page 89: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

88

5. FIRST-programma’s gericht op de universiteiten en de instellingen voor hoger onderwijs en bedoeld om de uitwisselingen aan te moedigen tussen de onderzoekswereld en die van de industrie, dankzij de mobiliteit van de onderzoekers.

Wat de ondernemingen betreft, naast de twee voornaamste instrumenten die bestaan uit de subsidies en de aflosbare voorschotten, ondersteunt het Waals Gewest de KMO’s via meerdere programma’s. Deze programma’s zijn bedoeld om de risico’s te beperken voor ondernemingen die hun geluk wensen te beproeven in innoverende projecten. Er bestaat eveneens een variant van het FIRST-programma voor ondernemingen (die de mobiliteit van de onderzoekers verhoogt tussen de industrie en de overheids-researchlaboratoria). De instrumenten die de Waalse regering heeft ontwikkeld voor de toepassing van haar O&O-beleid, zijn hieronder opgesomd. In deze lijst wordt een onderscheid gemaakt tussen instrumenten die voornamelijk of uitsluitend op bedrijven of onderzoeksorganisaties (waaronder universiteiten) zijn gericht, of openstaan voor beide. Deze voorstelling per actorentype maskeert niet dat er eveneens een aantal instrumenten bestaan die specifiek ontworpen zijn met het doel om de banden tussen de industrie en de wereld van het onderzoek te bevorderen, en eveneens om de economische toepassing van de onderzoeksresultaten te stimuleren Dit objectief is een prioritaire doelstelling van het Waals O&O-beleid. Bijvoorbeeld, de meerderheid van de steunprogramma’s beheerd door DGTRE sluiten als één van hun criteria de aanwezigheid in de regio in, van een mogelijke exploitatie van de onderzoeksresultaten van het gesubsidieerde project. Bovendien bestaan er een reeks werktuigen die als doelstelling hebben om de verspreiding van de resultaten bij de ondernemingen te bevorderen (technologische begeleiding en interfaces, CeRDT in Henegouwen en de universitaire interfaces, de FIRST-programma’s, enz.). Het idee van de toepassing van onderzoeksresultaten in de bedrijfswereld fungeert als een belangrijke stuwende kracht doorheen nagenoeg alle instrumenten van het Waals O&O-beleid.

Page 90: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

89

Voornaamste instrumenten van het WTI-beleid in Wallonië

Steun aan O&O-activiteiten, voornamelijk in ondernemingen 1. Terugvorderbare voorschotten voor toepassingsgerichte O&O-projecten en

O&O-subsidies voor industrieel basisonderzoek, inbegrepen de zg. EUREKA-projecten

2. FIRST programma voor ondernemingen 3. RIT en RIT Europe-programma’s (subsidies om technici aan te werven) voor

KMO’s 4. Subsidies aan KMO’s voor haalbaarheidsstudies, technisch-economische studies,

technologieoverdracht, toegang tot Europese onderzoeksprojecten enz. Steun aan O&O-activiteiten, voornamelijk in universiteiten en onderzoekscentra

5. Initiatiefonderzoek aan de universiteiten. 6. Onderzoekscentra, met inbegrip van de Waalse deelname aan de financiering

van de collectieve onderzoekscentra. 7. Subsidies voor de activiteiten van technologische begeleiding in de schoot van

de onderzoekscentra en CeRDT-interface. 8. Onderzoekscentra, inclusief de Waalse participatie in collectieve

onderzoekscentra en competentiepolen 9. Steun aan de universiteiten en de instellingen voor hoger onderwijs, voor het

verkrijgen van octrooien en de werking van de interfaces.

Steun aan O&O-activiteiten in universiteiten, openbare onderzoekscentra en ondernemingen

10. Mobilisatieprogramma’s: subsidies aan universiteiten, onderzoekscentra en ondernemingen voor O&O-activiteiten rond specifieke thema’s van gewestelijk belang

11. Technologische clusters: structurele steun voor de oprichting van industriële onderzoeksconsortia die georganiseerd zijn rond “sleuteltechnologieën”.

Ondersteuning bij het oprichten van ondernemingen.

12. Preactiviteitsbeurzen. 13. Wetenschapsparken en starterscentra

Verspreiding en bewustmakingsactiviteiten 14. “Parc régional d’Aventures technologiques et scientifiques”Regionale

technologie- en andere verspreidingsactiviteiten 15. “Centre Relais Innovation Wallonie” - CRIW

Verstrekking van risicokapitaal 16. SOWALFIN, Subgewestelijke en gewestelijke fondsen voor verstrekking van

risicokapitaal en universiteitsfondsen 17. “Business Angels” netwerk

Steun voor bedrijfsontwikkeling 18. Innovatiecentra voor ondernemingen

Page 91: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

90

19. APE-programma voor de werving van nieuw personeel in ondernemingen, met name voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën of nieuwe producten

20. Steun voor immateriële investeringen, in de vorm van subsidies 21. Advies voor ondernemingen Een andere krachtlijn van het Waals O&O-beleid - het opnieuw richten van de bijdragen en de middelen op de sectoren waar het gewest een comparatief voordeel heeft - komt ook te voorschijn in een zeker aantal instrumenten. Daarvan zijn de voornaamste: de “stimulerende programma’s” (onderzoeksprogramma’s gefinancierd door de regering rond specifieke onderwerpen in het belang van de ontwikkeling van het gewest); de financiering van gespecialiseerde onderzoekscentra bedoeld om een kritische massa aan technologische know-how te creëren in het gewest; en de zg. “technologische clusters” (financiële steun verleend door het Gewest aan de samenwerkingsverbanden die door de industrie zijn georganiseerd rond bepaalde Waalse “sleuteltechnologieën”). Tezelfdertijd dragen deze instrumenten bij tot een andere strategische doelstelling van het WTI-beleid van het Waals Gewest: nl. het aanmoedigen van contacten en het oprichten van netwerken tussen de regionale actoren. Verschillende beleidsinstrumenten zijn gericht op een concentratie van middelen op de sterke punten in het Gewest, waardoor expertisepolen ontstaan, een kritische expertisemassa wordt opgebouwd en de samenwerking tussen de verschillende actoren wordt versterkt. De sensibilisering en de belangstelling van het grote publiek voor wetenschap en technologie wordt bevorderd door een aantal specifieke initiatieven, met als belangrijkste (tenminste budgettair gezien) de oprichting van een technologiepark, het PASS. Steun voor de oprichting van nieuwe bedrijven is het doel van de subsidies voor uitvinders en ondernemers in spe, alsook voor universiteitsonderzoekers die een spin-offbedrijf willen oprichten om onderzoeksresultaten te exploiteren (het FIRST spin-offprogramma). Wetenschapsparken en starterscentra leveren de materiële steun, maar zeer vaak ook “zachte” ondersteuning voor de oprichting van nieuwe ondernemingen.

Nieuw sedert 2001 De Waalse regering heeft sinds 2001 de volgende nieuwigheden in haar WTI-beleid opgenomen: • Een systeem voor de erkenning van onderzoekscentra (Kader 3) • SOWALFIN, organisme belast met de financiering van de KMO’s (Fiche 15) • Oprichting van de CeRDT-interface (Kader 4) • De preactiviteitsbeurs (Fiche 11) • First-programma voor hogescholen (Fiche 8) • Centrum voor informatie en expertise over intellectueel eigendom Patlib (Fiche 9) • APE-programma ter vervanging van het programma “Decreet 123“ (Fiche 18) • De stimulerende programma’s “Nanotechnologies“,“Waleo“,“ Wist“ en “Réseaux“ (Fiche 10) • Oprichting van een contactpunt voor het zesde kaderprogramma van de EU (Kader 1) • Lancering van het strategische programma Prométhée II (punt 4.3 hierna).

Page 92: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

91

Naast de “algemene” WTI-beleidsinstrumenten zijn er ook nog andere beleidsinstrumenten in het Gewest, die te maken hebben met de bevordering van innovatieactiviteiten (niet noodzakelijk op basis van O&O). Deze instrumenten vallen onder het domein van het Gewestelijk “economisch beleid”. Ze worden gerangschikt onder de hoofdingen “risicokapitaal” en “bedrijfssteun”. Ze hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze effectief een stimulans kunnen zijn voor O&O en door ondernemingen kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van hun innovatieactiviteiten. De aanbreng van risicokapitaal voor innoverende projecten is een steeds belangrijker wordend onderwerp voor de Waalse beleidsverantwoordelijken, dit blijkt uit de oprichting van een centraal organisme om de KMO’s de toegang tot financieringsbronnen te vergemakkelijken, nl. SOWALFIN. Er bestaan ook beleidsinstrumenten voor steun aan bedrijven, die in een bredere zin innovatiebevorderend zijn, met een bijzondere nadruk op KMO’s. De aanbreng van risicokapitaal voor innoverende projecten is een onderwerp van groeiend belang voor de Waalse beleidsverantwoordelijken, die onlangs een centraal loket hebben opgericht voor de financiering van ondernemingen, nl. SOWALFIN. De ontwikkeling van een WTI-beleid in Wallonië heeft de laatste jaren genoten - en geniet nog steeds - van twee belangrijke bijdragen, allebei gelinkt aan Europese acties. Ten eerste speelt de Europese steun die werd verkregen doordat een deel van het gewest (de provincie Henegouwen) in aanmerking kwam voor Doelstelling 1 van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, en een ander, kleiner deel (het Maas- Vesder-gebied) in aanmerking kwam voor steun onder Doelstelling 2, een belangrijke rol in de ontwikkeling van het Waals WTI-beleid. Met de toename van de openbare middelen die sinds 1994 beschikbaar waren voor het gewestelijke ontwikkelingsbeleid, werd besloten dat het aandeel voor WTI moest worden verhoogd, zodat acties die werden meegefinancierd door Europa een structurerend effect zouden kunnen uitoefenen op de W&T-capaciteiten van het gewest. Een belangrijk en duidelijk zichtbaar effect van deze stimulus was de oprichting van onderzoekscentra in gebieden die onder Doelstelling 1 vielen, die zich wijden aan onderzoek, technologische ontwikkeling en dienstverlening aan de industrie in een aantal toekomstgerichte sectoren zoals de informatietechnologie, biotechnologie, chemie of nieuwe materialen. Maar de Europese fondsen hebben eveneens voordeel gebracht voor de ondernemingen, via steun- en financieringsprogramma’s, en het Gewest heeft deze fondsen ook gebruikt voor het lanceren van een initiatief voor het promoten en vulgariseren van wetenschappen en technieken, onder de vorm van een wetenschappelijk avonturenpark, het PASS, gebouwd op de site van een oude kolenmijn. Het verkrijgen van structurele financiering van de Europese Unie, in het kader van haar regionaal ontwikkelingsbeleid, heeft gedurende de tweede helft van de jaren 90 een dynamiek gecreëerd en bijkomende budgettaire middelen geleverd voor het voeren van een WTI-beleid in Wallonië. In de tweede plaats, is in het kader van het programma Prométhée (zie verder), mede-gefinancierd door de Europese Unie, in 1999 in Wallonië een debat geopend over de organisatie van steun aan innovatie in de regio en de oriënteringen van het WTI-beleid. Het programma Prométhée is vertrokken van een totale diagnose over de onderzoeks- en innovatievoorzieningen in de regio, en heeft een reeks werkterreinen geopend met het oog

Page 93: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

92

op het verbeteren van die voorzieningen. Meerdere realisaties moeten reeds op haar actief worden geplaatst (in het bijzonder de identificatie van sleuteltechnologieën, het programma van technologische clusters, de erkenning van onderzoekscentra) en andere zijn in voorbereiding (situatie-overzicht van innovatie, het opstellen van werktuigen voor het evalueren van de overheidssteun inzake O&O, het analyseren van de bevoegdheden inzake basisonderzoek). Wallonië maakte in het Promethée programma een strategische balans op van zijn WTI-beleid en de innovatiebevorderende structuur, waarbij alle betrokken partijen werden gemobiliseerd. Fiche 1 Terugvorderbare O&O-voorschotten aan ondernemingen en O&O-subsidies voor onderzoek in ondernemingen, inbegrepen de EUREKA-beurzen De terugvorderbare voorschotten voor O&O-projecten vormen een krachtig beleidsinstrument van het Waals Gewest om de activiteiten van toegepast onderzoek in de ondernemingen te promoten (41,8 miljoen euro zijn in 2002 aan deze steun gewijd, wat bijna een vierde betekent van de investeringen van het gewest inzake O&O). Deze steun bestaat uit een voorschot (renteloze lening) dat aan ondernemingen wordt ter beschikking gesteld om de kosten te dekken van een project van toegepast onderzoek. Het principe is dat de overheid een deel van het risico van de onderneming overneemt. De samenleving krijgt hiervoor economische activiteit en werkgelegenheid in het gewest terug via de exploitatie van de onderzoeksresultaten. Het voorschot dekt 50% van de kosten van het project en kan oplopen tot 70% wanneer het risico zeer hoog is. Het moet alleen worden terugbetaald als het project een commercieel succes wordt. Als het niet tot een exploitatie komt, wordt de lening omgevormd tot een subsidie en komt de intellectuele eigendom van het onderzoek in handen van het gewest. De selectiecriteria voor projecten die door dit programma worden gefinancierd, zijn: . er moet een markt zijn voor het nieuwe product of de nieuwe dienst die toegankelijk is voor de onderneming in kwestie en dit met een voldoende rendabiliteit; . de industriële toepassing van de studie moet binnen een periode van 5 jaar leiden tot een commerciële exploitatie in Wallonië; . de onderneming moet financieel gezond zijn en in staat zijn de nodige financiering voor het project te verzamelen; . het onderzoeksteam moet competent en gemotiveerd zijn. . onder bepaalde voorwaarden kan technologische innovatie beogen om de nefaste gevolgen van de activiteit van de onderneming op het milieu, te verminderen. De overige subsidieprogramma’s van het gewest, beschreven in andere fiches, volgen dezelfde geest van de opgesomde selectiecriteria. Behalve de terugvorderbare voorschotten, geeft het Waals Gewest ook financiële steun voor de implementatie van industriële onderzoeksprojecten in ondernemingen, met de bedoeling de economische activiteit in Wallonië te stimuleren. In 2002 trok het DGTRE 7,3 miljoen euro uit voor dit doel. De steun gebeurt in de vorm van een subsidie die 50% (70% voor een KMO) van de kosten van het onderzoeksproject dekt. Beide programma’s zijn ook beschikbaar voor de financiering van O&O-projecten die kaderen in het EUREKA-programma. Nochtans geeft dit label op zich nog niet het recht op een bijkomende financiering, noch een automatische aanvaarding van de dossiers, zij dienen dezelfde procedure te doorlopen dan de andere projecten.

Page 94: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

93

Fiche 2 FIRST Entreprise-programma Het FIRST Entreprise-programma is een subsidieprogramma dat in 1993 in Wallonië werd opgericht, met de bedoeling de capaciteiten inzake onderzoek en technologie in de Waalse bedrijven te verbeteren en hun relaties met de onderzoeksinstellingen in het gewest te versterken. Het gewest trok in 2002 voor dit instrument 1,4 miljoen euro uit. De kern van het programma is een subsidie die het gewest aan ondernemingen toekent voor de indienstneming van een universitaire onderzoeker (80% van het loon voor een KMO, 50% voor een grote onderneming, met een maximum van twee jaar). De onderzoeker moet deeltijds aan een universiteit actief zijn en werken aan een project met industriële doeleinden. De verwachting is dat deze dubbele bezigheid de technologieoverdracht van de universiteit naar de onderneming vergemakkelijkt en op middellange termijn tot een commerciële toepassing leidt. Ook het onderzoekslaboratorium ontvangt een toelage van het gewest. Fiche 3 RIT- en RIT Europe-programma’s voor ondernemingen Het RIT-programma is een subsidieprogramma voor de indienstneming van specialisten inzake technologie en innovatie in de Waalse KMO’s, dit zowel voor de uitwerking van een nieuw product of proces ofwel om de leiding op te nemen van een onderzoeksproject in de onderneming. De toelage dekt 100% van de kosten voor een technologische audit en 80% van de loonkosten van de projectverantwoordelijke inzake technologische innovatie, en dit gedurende maximaal twee jaar. Het RIT Europe-programma is een uitbreiding van het RIT-programma voor projecten die worden ontwikkeld in samenwerking met een andere KMO binnen de EU. In 2002 besteedde het gewest 1,3 miljoen euro aan het RIT-programma. Fiche 4 Subsidies aan KMO’s voor haalbaarheidsstudies, technisch-economische studies, technologieoverdracht, toegang tot Europese onderzoeksprojecten enz. Waalse KMO’s kunnen een beroep doen op specifieke subsidies die bedoeld zijn om de moeilijkheden te overwinnen die zij vanwege hun kleinere omvang ondervinden als zij onderzoeks- en technologische ontwikkelingsactiviteiten willen ondernemen. Deze formules zijn erop gericht de financiële en technische onzekerheid te verminderen die inherent zijn aan innovatieve projecten. Deze formules zijn de volgende: • haalbaarheidsstudie voor technische ondersteuning: tussenkomst van 80% in de kosten voor technische diensten (analyses en metingen, testen, potentiële octrooien enz.) van verkennende aard, om hypotheses te controleren alvorens een formeel O&O-project wordt ontwikkeld. Deze diensten worden geleverd door een universiteit of onderzoekscentrum; • technisch-economische steun: subsidiëring van 80% van de kosten voor een studie door een expert, om het potentieel van een nieuw product of nieuwe dienst te onderzoeken (analyse van potentiële vraag, concurrentie, markten, regelgeving die van toepassing is op de producten of diensten, geavanceerde technieken, prijsstrategie, zoeken naar partners, octrooien enz.). • sectorstudie: subsidie van 80% van de kosten van een studie tot een goed einde gebracht door een consultant, gericht op het geven van een algemeen overzicht van de situatie van een industriële sector en het bepalen van zijn groeiperspectieven. Deze steun is eveneens toegankelijk voor ondernemingsgroepen; • studie voorafgaand aan een technologieoverdracht: subsidiëring van 80% van de kosten voor een studie door een expert, om de mogelijkheden van technologieoverdracht aan de onderneming te onderzoeken (technologische evaluatie van de overdracht, beoordeling van partners, steun voor een effectieve overdracht, juridische en technische bijstand); • haalbaarheidsstudie inzake innovatieve software: subsidiëring van 80% van de kosten van een haalbaarheidsstudie voor de ontwikkeling van innovatieve software;

Page 95: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

94

• Horizon-Europe: forfaitaire toelage van 2.500 euro om de kosten te dekken gemaakt door KMO’s om een project voor te bereiden en neer te leggen, met het oog op deelname aan een O&O-activiteit van de Europese Unie. Samen waren deze maatregelen in 2002 goed voor 4,1 miljoen euro geweststeun. Fiche 5 Onderzoek in universiteiten Het Waals Gewest kent subsidies toe aan universiteiten voor “wetenschappelijk onderzoek op initiatief van de onderzoekers” (17 projecten weerhouden in 2002, voor een bedrag van 13,8 miljoen euro). De financiering dekt 100% van de kosten voor de universiteiten en hogescholen. Deze onderzoeksprojecten worden zowel beoordeeld op hun wetenschappelijke kwaliteit als op hun mogelijke stimulerende impact op de economische activiteit en werkgelegenheid in het gewest Interdisciplinair onderzoek wordt positief gediscrimineerd bij de keuze van de projecten, alsook projecten die voorgelegd worden door meerdere samenwerkende organisaties. De projecten zijn in drie categorieën te repertoriëren: . basisonderzoek; . onderzoek dat nuttig is voor bestaande ondernemingen; . onderzoek dat mogelijk tot de oprichting van nieuwe bedrijven kan leiden. Fiche 6 Onderzoekscentra, zoals de Waalse participatie in nationale collectieve onderzoekscentra. Wallonië kent vier soorten onderzoekscentra die projectmatig20 door het gewest worden gesubsidieerd. Sinds 2003 dienen de centra erkend te zijn om te kunnen genieten van gewestelijke betoelaging (50% voor onderzoek en 80% voor technologische begeleiding): . Collectieve onderzoekscentra zijn nationale organisaties met een lange geschiedenis. Ze zijn gespecialiseerd in een aantal (traditionele) sectoren en staan ten dienste van ondernemingen. Aangezien zij een nationaal werkterrein hebben, werden zij reeds beschreven onder het federaal beleid. In Wallonië zijn 10 dergelijke centra actief, in de volgende sectoren: kunststoffen, textiel, metaalbewerking, bouw, keramiek, verf, glas, wegtransport, laswerk en hout. Onlangs is een erkenningsprocedure opgezet voor deze centra, waarvan de financiering in de toekomst zal afhangen van het al dan niet voldoen aan voorafbepaalde voorwaarden. Het Waals Gewest financiert projecten in deze centra op basis van het Waals aandeel in de sectoren die van deze centra gebruik maken, evenals “technologische adviseurs” (zie Fiche 7) die tot taak hebben de technologie te verspreiden. In 2002 heeft het gewest aan deze centra, voor hun activiteiten van collectief onderzoek, 5,3 miljoen euro toegekend; . Een tweede soort onderzoeksorganisaties, “privé-centra” genoemd, zijn van recentere oorsprong dan de collectieve onderzoekscentra. Zij verrichten O&O, controle en testen in de volgende specialisatiegebieden en bedrijfssectoren: industriële testen (CEPESI), textielchemie en milieu (CELABOR), water (CEBEDEAU), viskwekerij in een centrum voor terugwinning van energie (CERER), materiaalassemblage en -keuring (CEWAC) en textiel (CRECIT). De middelen van deze centra komen van dienstverlening aan ondernemingen, gewestelijke subsidies en Europese toelagen in het kader van O&O-projecten; . Ten derde telt Wallonië een “openbaar onderzoekscentrum”, het ISSEP (Institut Scientifique de Service Public - Wetenschappelijk instituut van de openbare dienst). Dit gewestelijk onderzoekscentrum staat rechtstreeks onder controle van het gewest. Het verricht onderzoek en

20 Met uitzondering van het laatste type, namelijk de centra van Doelstelling 1, die financiering genieten van de Structuurfondsen tot de Europese financieringstermijn afloopt. Deze worden in de nabije toekomst omgevormd tot vzw's.

Page 96: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

95

biedt steun voor industriële toepassingen op het vlak van het milieu, natuurlijke rijkdommen en bedrijfsveiligheid. Er is in 2002 voor 10,7 miljoen euro subsidies aan verleend; . Ten vierde zijn er de “Doelstelling 1-centra”. Profiterend van de beschikbaarheid van aanzienlijke Doelstelling 1-fondsen uit het Europees Structuurfonds in het midden van de jaren negentig (voor een deel van het gewest) hebben de Waalse overheden beslist om nieuwe onderzoekscentra op te richten, en het werkterrein van de bestaande centra uit te breiden naar minder traditionele sectoren: biotechnologie (Biovallee), chemie (CERTECH), telecommunicatie (MULTITEL, NTIC, CETIC), nieuwe materialen en polymeren (Materia Nova), technologie van vaste stoffen (CTITP), ceramiek (INISMA), bio-polymeren voor voedingsmiddelen (Agrofood Valley) en luchtvaartkunde (CENAERO). Net als de collectieve onderzoekscentra verrichten zij toegepast onderzoek binnen hun specialisatiegebied en hebben zij de taak technologische bijstand te leveren, de technologische ontwikkelingen te volgen en door te geven aan de ondernemingen (dienstverlening, opleiding enz.). Ze verschillen echter op twee belangrijke punten van de collectieve centra: 1. ze vinden hun oorsprong in universiteiten en niet in de industrie; 2. ze worden voor 100% gefinancierd door overheidssteun: 50% door het EFRO van de EU en 50% door het Waals Gewest. Toch worden zij geacht geleidelijk aan zelfbedruipend te worden na afloop van de Doelstelling 1-subsidiëring. Het gewest steunt ook “competentiepolen”21, die elementen van onderzoekscentra en universiteitslaboratoria samenbrengen in een virtueel netwerk dat complementaire expertise aanreikt op een aantal gebieden die belangrijk zijn voor de Waalse economie. Deze expertise moet beschikbaar worden gemaakt voor de industrie in de vorm van toegang tot infrastructuur, onderzoeksprojecten, opleiding, productiediensten, technologische observatie, starterscentra enz. De geweststeun loopt via de klassieke kanalen voor de financiering van onderzoeksorganisaties. Daarnaast worden in sommige van de centra “technologische adviseurs” (zie Fiche 7) gesubsidieerd om contact te leggen met ondernemingen en hen wegwijs te maken in de centra. De Waals excellentiepolen zijn: . de “metaalpool” rond de universiteit van Luik, het collectieve onderzoekscentrum WTCM, de onderzoekscentra CEWAC, CRM en IBS; . de” agrobiologische pool” rond de landbouwfaculteit in Gembloers, laboratoria van de universiteiten van Louvain-la-Neuve en Luik, de onderzoekscentra CELABOR en het landbouwkundig onderzoekscentrum (CRAGx); . de “ruimtevaartpool” rond het Centrum voor Ruimtevaartonderzoek van de universiteit van Luik, met de oprichting van een starterscentrum voor spin-offbedrijven op basis van de ruimtevaartonderzoekslaboratoriums: WSL-Wallonia Space Logistics; . de micro-elektronische pool ARAMIS, die de onderzoeksafdelingen voor micro-elektronica van de universiteiten van Luik, Louvain-la-Neuve, Bergen en Brussel omvat; • de pool “luchtvaartkunde”, rond Cenaero te Charleroi; • de pool “voedingsmiddelen” te Ath; • de pool “genomen” te Luik. Fiche 7 Subsidies voor technologische begeleiding in de onderzoekscentra Naast de structurele en projectsubsidiëring (zie Fiche 6) waarvan hiervoor sprake, financiert het Waals Gewest ook “technologische adviseurs” in collectieve onderzoekscentra en andere gewestelijke onderzoekscentra en competentiepolen. De rol van deze “technologische adviseurs” is als tussenschakel te fungeren tussen deze centra en de bedrijfswereld. Ze staan ter beschikking van de ondernemingen, vooral KMO’s, om de resultaten van het onderzoek dat in de centra werd verricht te verspreiden en om oplossingen te zoeken voor hun technologische problemen. Zij helpen

21 Deze organisaties worden ook wel “excellentiepolen”, “technologiepolen” of “interuniversitaire centra” genoemd.

Page 97: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

96

nieuwe technologieën te introduceren in bedrijven, door middel van korte, gezamenlijke studies en technisch advies. Het gewest neemt 80% van de loonkosten voor de technologische adviseur voor zijn rekening. In 2002 trok het gewest 7,3 miljoen euro uit voor deze technologische adviseurs. Een ander initiatief van het gewest past in hetzelfde kader: de oprichting in 2002 van het Centrum voor promotie van O&O en de opwaardering van de technologieën in Henegouwen - het CeRDT. De doelstelling van dit centrum, gecofinancierd door de Fondsen van Doelstelling 1, is het valoriseren van de middelen van de Henegouwse excellentiepolen en de universiteiten van de provincie, bij ondernemingen van hetzelfde sub-gewest (zie Kader 4). Fiche 8 FIRST-Spin-off, FIRST-Doctorat, FIRST-Europe en FIRST-Hautes Ecoles De FIRST-programma’s voor universiteiten en hogescholen hebben, net als de eerder beschreven FIRST Entreprise-programma’s (zie Fiche 2), als algemeen doel de relaties te bevorderen tussen de onderzoeks- en de bedrijfswereld. Het programma ging van start in 1989 en werd sindsdien verschillende malen aangepast. Het basisprincipe is dat het gewest de loonkost voor een onderzoeker voor zijn rekening neemt gedurende minimaal twee jaar, zodat een onderzoeksproject kan worden uitgevoerd dat wellicht industriële resultaten kan opleveren in het gewest. Een bijkomende subsidie wordt ook toegekend aan het onderzoekslaboratorium. In 2002 heeft het gewest 6,1 miljoen euro uitgetrokken voor deze programma’s. Momenteel bestaan er vier versies van dit programma: . FIRST-Spin-off (7 mandaten in 2002) is in het bijzonder gericht op onderzoekers die een geloofwaardig plan ontwikkelen om de resultaten van een project om te zetten in een commerciële toepassing. Het loon wordt volledig door het gewest betaald; . FIRST-Doctorat (14 mandaten in 2002) geeft steun aan onderzoekers die bezig zijn met een doctoraalscriptie, die wordt uitgevoerd in samenwerking met een industriële partner in Wallonië, en die leidt tot de ontwikkeling van innovatieve processen of producten in de onderneming. In deze versie wordt het loon gedeeltelijk (80% voor een KMO, 50% voor een grote onderneming) gefinancierd door het gewest, de rest is voor rekening van de onderneming; . FIRST-Hogescholen (9 mandaten in 2002) is meer in het bijzonder bedoeld voor onderzoekers van hogescholen die projecten ontwikkelen met een mogelijk commerciële impact (op punt stellen van een nieuw product of procédé). De projecten moeten onder de bescherming staan van economische operatoren die belang hebben bij het industrieel valoriseren van de projectresultaten. Het salaris wordt integraal betaald door het gewest; . FIRST-Europe (23 mandaten in 2002) is bedoeld voor onderzoekers die betrokken zijn bij projecten in samenwerking met een industriële partner en andere onderzoeksorganisaties in de EU. Aangezien dit programma gefinancierd wordt door Europese Structuurfondsen, staat dit enkel open voor projecten in samenwerking met industriële partners die gevestigd zijn in de delen van het gewest die als prioritair worden beschouwd door de Europese Structuurfondsen (doelstellingen 1, 2 en 3). Het loon en de reiskosten worden volledig gedekt door het gewest. Fiche 9 Steun voor de kosten van octrooiname en voor interface-structuren van universiteiten en van instellingen voor hoger onderwijs In 1998 werd de regelgeving gewijzigd. Toen besliste het gewest de intellectuele eigendom van onderzoeksresultaten van projecten die werden uitgevoerd met gewestelijke steun, over te dragen aan de universiteiten. Dit had duidelijk tot doel de universiteiten ertoe aan te zetten de resultaten van hun onderzoek ook toe te passen. Om dit nog meer te bevorderen, besloot het gewest eveneens: . de kosten die universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs oplopen om octrooien te verwerven voor uitvindingen die uit dit onderzoek voortvloeien, voor zijn rekening te nemen; . de loonkosten te dragen voor “valuators” in universitaire samenwerkingsstructuren en instellingen voor hoger onderwijs die de toepassing van onderzoeksresultaten in de industrie moeten bevorderen. De opdracht van deze personen bestaat erin contacten te leggen tussen onderzoekers en

Page 98: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

97

mogelijke industriële partners, te helpen bij het opstellen van bedrijfsplannen en het zoeken naar investeerders die bereid zijn de commerciële toepassing van de onderzoeksresultaten te financieren. Zij hebben eveneens als taak leden van de universiteit te adviseren omtrent intellectuele eigendomsrechten. In 2003 heeft het gewest beslist om samen met de Europese Structuurfondsen “Patlib” te financieren, een erkend centrum voor informatie en expertise over intellectueel eigendom, aan de universiteit van Luik. Dit centrum maakt deel uit van het Europees netwerk van het Europees Octrooibureau. Fiche 10 Mobilisatieprogramma’s De lancering van “mobilisatieprogramma’s” is de belangrijkste methode van het gewest om een van de belangrijkste streefdoelen van zijn O&O-beleid te bereiken: concentratie van de middelen op de strategisch belangrijke gebieden van het gewest. Universiteiten, onderzoekscentra en ondernemingen kunnen een beroep doen op overheidssteun voor O&O-projecten binnen de strategische domeinen, die door de Waalse overheid werden gedefinieerd via opeenvolgende programma’s. De mobilisatieprogramma’s bevorderen het zoeken naar innovatieve producten en diensten voor de ontwikkeling van markten en werkgelegenheid in het gewest en de vergroting van de kennis en know-how aan gewestelijke universiteiten en ondernemingen. Deze programma’s moedigen de samenwerking aan tussen de verschillende actoren, door steun te verlenen aan hetzij projecten die meerdere wetenschappelijke partners groeperen, hetzij projecten die gezamenlijk ondernomen worden door industriële en wetenschappelijke partners, of enkel door industriële partners (het geval bij het programma Promimage). De steun kan de vorm aannemen van terugvorderbare voorschotten en subsidies (zie Fiche 1), de kandidaten moeten evenwel beantwoorden aan specifieke voorwaarden (meestal een of twee per programma). Binnen het algemeen steunbudget is een specifiek budget voorbehouden voor het mobilisatieprogramma. De stimulerende programma’s (exclusief energie) gelanceerd door het gewest, zijn de volgende: . 1996: “Du numérique au multimédia” (Van digitaal naar multimediaal) (18,6 miljoen euro): bedoeld om de ontwikkeling van de informatiemaatschappij in Wallonië te versnellen, met nadruk op de ontwikkeling van elementaire multimedia-instrumenten, geavanceerde multimediaproducten en -diensten en het ontwerp van geïntegreerde multimediasystemen; . 1998: “Bioval” (18,6 miljoen euro): wil de kennis van celbiologische eigenschappen toepassen en biotechnologische processen aanpassen voor de ontwikkeling van nieuwe producten of markten op terreinen als gezondheidszorg, agrovoeding, toezicht op vervuiling enz.; . 1999: “Wallonie - développement - université” (Wallonië-ontwikkeling-universiteit): dit programma staat enkel open voor onderzoekslaboratoria van de overheid; en spitst zich niet toe op een specifiek onderzoeksterrein, maar richt zich op alle domeinen die onder het overkoepelende EU-kaderprogramma voor onderzoek vallen. Het geeft de voorkeur aan interuniversitaire partnerships; . 2000: “Promimage” (8,7 miljoen euro) dit programma mikt op de uitbreiding van de technologische kennis en de toepassing van de meest geavanceerde technologieën in multimediabedrijven; . 2001: “Lutte contre la pollution sonore” (Strijd tegen lawaaihinder) (2,7 miljoen euro): bedoeld voor de ontwikkeling van O&O- en demonstratieprojecten voor nieuwe producten, diensten en technologieën die in staat zijn de lawaaihinder te verminderen. • 2001: “Nanotechnologieën” (13 miljoen euro): staat enkel open voor overheidslaboratoria, dit programma beoogt de ontwikkeling van hun competenties op dit gebied en moedigt de interacties met andere spitstechnologieën aan, heel in het bijzonder de biotechnologieën en het ruimtevaart; • 2002: “Waleo” (17 miljoen euro): dit programma is ook bedoeld voor universitaire onderzoeksteams en beoogt het versterken van hun kennis en het ontwikkelen van bekwaamheidsbasissen waarop de ondernemingen zullen kunnen steunen bij hun onderzoeksverrichtingen, dit teneinde bij te dragen tot de economische ontwikkeling. Het accent wordt gelegd op interdisciplinaire samenwerking;

Page 99: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

98

• 2003: “Wist” (13 miljoen euro): dit programma beoogt de ontwikkeling van de bekwaamheden van universitaire onderzoeksteams en onderzoekscentra op gebied van informatie- en communicatietechnologieën; • 2003: “Réseaux” (Netwerken) (20 miljoen euro): dit niet thematisch programma staat open voor de Waalse universiteiten en onderzoekscentra, en beoogt het stimuleren van de samenwerkingen tussen Waalse partners in het kader van projecten die dienen te worden voorgelegd aan de Europese Unie in het kader van het instrument “excellentienetwerken” van de Europese Onderzoeksruimte. De keuze van de onderwerpen voor de mobilisatieprogramma’s gebeurt door de Waalse overheid op basis van de analyse van het bestaande potentieel in Wallonië, de vraag van de markt en de algemene tendensen op Europees en nationaal niveau. De “Conseil de la Politique scientifique” (CPS) vervult een belangrijke rol bij deze selectie. Onlangs werd met het strategisch programma Promethée (zie afdeling 4.3 hierna) een gegevensbank uitgewerkt van de “Waalse technologische niches”, waarmee 40 sleuteltechnologieën” voor Wallonië werden geïdentificeerd. Fiche 11 Pre-activiteitsbeurzen Het Waals Gewest biedt een subsidie aan aan personen die de lancering van een innoverende onderneming voorbereiden. Deze subsidie dekt 80% tot 100% van de kosten van deze oprichting en neemt een grote variëteit aan uitgaven in overweging: verplaatsingen, bezoeken of contacten, het opstellen en monteren van het project, adviserende taken, marketing-enquêtes, enz., zoeken van partners, bescherming van de intellectuele eigendom, het verkrijgen van documentatie, het aankopen of huren van lokalen, uitrustingen, enz. In 2002 zijn 1,2 miljoen euro uitgetrokken voor dit programma. Fiche 12 Wetenschapsparken en starterscentra De meeste universiteiten in het Waals Gewest hebben een wetenschaps- of technologiepark gebouwd in de nabijheid van hun laboratoria. De belangrijkste beheerders van deze parken zijn de “intercommunales voor economische ontwikkeling”. Het oudste en grootste is dat in Louvain-la-Neuve, dat verbonden is aan de UCL. De universiteit van Luik is met het Sart Tilman-Park het tweede belangrijkste. Verder is er een park in Nijvel (ULB), het Isnes wetenschapspark in Gembloers (Faculteit voor Agronomische Wetenschappen in Gembloers en de Faculteiten van de Notre-Dame de la Paix in Namen), het Initialis Park in Bergen (universiteit van Bergen-Henegouwen, Polytechnische Faculteit van Bergen), Aeropole in Charleroi (universiteiten van Leuven, Brussel en Namen) en het Seneffe Park (UCL). Meerdere van deze parken hebben incubatiestructuren opgericht, vaak gespecialiseerd in een sector, om de ondernemingen die in startfase zitten, op te vangen en raad te geven, bv. een incubator gespecialiseerd in biotechnologieën te Louvain-la-Neuve, een incubator gespecialiseerd in chemie te Seneffe, een NICT-incubator in het park Initialis te Mons, een incubator die de technologieën valoriseert die afkomstig zijn van ruimteonderzoek, WSL te Luik, of Ctga te Nijvel, die eveneens opleidingen biedt aan nieuwe ondernemers. Het Waals Gewest investeert in deze structuren, naast de Europese Fondsen voor de betrokken zones. Fiche 13 “Parc d’aventures scientifiques et technologiques”(Technologie- en wetenschapspark): het PASS en andere verspreidingscampagnes Het Waals Gewest besteedt steeds meer aandacht aan sensibiliserings- en verspreidingscampagnes in verband met wetenschap en technologie, dit met de bedoeling: . jonge mensen te interesseren voor een wetenschappelijke studie en carriëre;

Page 100: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

99

. een kritische kijk op wetenschap en technologie te ontwikkelen bij het grote publiek en aandacht te wekken voor de economische, maatschappelijke en culturele impact van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen; . vrijetijdsbezigheden te promoten die gebaseerd zijn op wetenschap en technologie. Een belangrijk initiatief van het gewest op dit terrein is het PASS, een wetenschaps- en technologiepark. Het Waals Gewest bouwde dit in 2000 met financiële steun van het Doelstelling 1-fonds op een oude mijnsite in de provincie Henegouwen. Hier worden tentoonstellingen ingericht die het grote publiek dienen te sensibiliseren en te interesseren voor wetenschap. Een andere permanente site is die van het "Centre de Culture Scientifique" (Centrum voor Wetenschappelijke Cultuur) van de ULB te Parentville: dit centrum is bedoeld als partner van het onderwijzend personeel, teneinde hen te helpen om de leerlingen op te leiden en te motiveren in wetenschappen en technieken. Het gewest heeft er in 2002 een communicatieruimte gefinancierd gewijd aan NTIC, om jongeren te initiëren in deze technologieën. Andere privé- en overheidsinitiatieven op kortere termijn hebben een financiering van het gewest verkregen voor activiteiten van bewustwording en verspreiding, waarvan sommige in partnership met de andere federale entiteiten van het land. Daarnaast worden ook projecten van universiteiten of onderzoekscentra gesteund die tot doel hebben de wetenschappelijke en technologische capaciteiten van het gewest te versterken. Initiatieven opgezet door de media (televisie, geschreven pers, multimedia) worden eveneens gecofinancierd door het gewest. Zo steunt het gewest sinds 1999 de uitzending “Matière Grise” van de RTBF. Het gewest neemt deel aan het project “Cyberécoles” van de Franse Gemeenschap door een gedeeltelijke financiering van de aanwerving van personen die als helpers optreden voor het werkend personeel in de scholen. Ook het gewest zelf onderneemt projecten die op verspreiding en sensibilisering gericht zijn, zoals: . het opstellen van een overzicht op CD-ROM van innovatieve ondernemingen; . het maandblad Athena; . een wedstrijd voor middelbare scholieren met als opdracht een historische schets te geven van de evolutie van alledaagse voorwerpen en de technologie die erachter schuilgaat; . enz. Fiche 14 Waals Centrum voor Innovatieverspreiding - CRIW Net als andere Belgische en Europese regio’s heeft ook Wallonië een relaiscentrum voor innovatie, het CRIW, dat wordt gecofinancierd door Europese en gewestelijke fondsen. Dit is eigenlijk een vereniging van de Waalse Bedrijven- en Innovatiecentra, de Euro-Info-centra en de “Direction générale des technologies, de la recherche et de l’énergie (DGTRE)” van het Ministerie van het Waals Gewest. De taken van het CRIW bestaan erin de ondernemingen te informeren over en te helpen met Europese O&O-programma’s, en acties te voeren die samenwerking tussen en het ontstaan van internationale ondernemingen bevorderen. Het CRIW biedt Waalse ondernemingen de volgende diensten aan: . steun voor interne technologieoverdracht: het helpt de lokale industrie bij het specificeren van haar technologische behoeften (via technologische audits), maakt gebruik van het netwerk van het IRC-relaiscentrum om partners te zoeken die deze technologie kunnen leveren; . steun voor externe technologieoverdracht: het helpt de lokale industrie te bepalen welke technologieën geschikt zijn voor overdracht naar andere gewesten of sectoren; . advies inzake innovatie, technologieoverdracht, intellectuele eigendom en toepassing van onderzoeksresultaten; informatie over EU-onderzoekprogramma’s enz. De goedkeuring van het 6e kaderprogramma voor onderzoek van de Europese Unie heeft de rol van Europees tussenpersoon van het CRIW versterkt.

Page 101: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

100

Fiche 15 Sowalfin, subgewestelijke en gewestelijke fondsen voor verstrekking van risicokapitaal en universitaire fondsen De traditionele institutionele investeerder van het Waals Gewest is de “Société régionale d’investissement en Wallonie (SRIW)” (Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Wallonië). De SRIW is een overheidsholding met gemengd kapitaal, die zich tot doel stelt de economische structuur van Wallonië te verbeteren door de oprichting, herstructurering en ontwikkeling van ondernemingen te steunen. Deze steun gebeurt via (meestal minderheids-) participaties in het aandelenkapitaal van financieel gezonde ondernemingen. Groeimogelijkheden en extra banen zijn de voornaamste criteria waarop de SRIW zich baseert om steun toe te kennen. De jongste tijd krijgt de creatie van nieuwe werkgelegenheid geleidelijk aan meer belang dan herstructurering en/of ontwikkeling van bestaande activiteiten. De verstrekking van risicokapitaal is een relatief nieuwe functie van de SRIW, zodat hiervoor onderafdelingen werden opgericht: . FIRD (“Fonds pour l’industrialisation ou l’exploitation commerciale des résultats de projets de recherche et de développement” / Fonds voor de industrialisering of de commerciële exploitatie van de resultaten van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten): voor O&O-projecten in ondernemingen die van overheidsfinanciering hebben genoten. FIRD neemt aandelenparticipaties en verstrekt leningen aan ondernemingen die de resultaten van onderzoek dat werd meegefinancierd door het Waals Gewest, willen exploiteren. Het wordt van middelen voorzien door de terugbetaling van leningen voor O&O-projecten in ondernemingen; . TECHNOWAL: het betreft een gelijkaardig fonds voor projecten die geen overheidssteun kregen, en zijn filiaal voor hoogtechnologische spin-offs: Start-it; . CD-TECHNICOM: verstrekt risicokapitaal aan ondernemingen in de telecommunicatiesector. Subgewestelijke investeringsmaatschappijen vervullen gelijkaardige functies in kleinere geografische gebieden van Wallonië. Hun oorspronkelijke opdracht belette hen steun te geven aan risicovolle ondernemingen, maar de meeste van hen hebben inmiddels dochtermaatschappijen opgericht (vaak met steun van de Structuurfondsen van de EU) voor participatie in innovatieve en startende ondernemingen. Beginkapitaal wordt verstrekt door de volgende dochtermaatschappijen: Fair in Luik, Fonds de Capitaux d’Amorcage in Charleroi, Start up in Nijvel, socaris in West-Henegouwen. Talloze andere maatschappijen verstrekken kapitaal voor ontwikkelingsprojecten. Ook universiteiten evolueerden tot actoren in het landschap van risicokapitaal: Sopartec is eigendom van de universiteit van Louvain-la-Neuve, Spinventure is een risicokapitaalfonds dat gezamenlijk werd opgericht door de universiteit van Luik en de subgewestelijke investeringsmaatschappij Meusinvest, terwijl Financière de Mons werd gesticht door professoren, onderzoekers en particulieren die verbonden zijn aan de Polytechnische Faculteit van Bergen. Beide maatschappijen nemen participaties in nieuwe ondernemingen, die meestal werden opgericht als spin-offs van de universiteiten, en bieden oprichters van ondernemingen eveneens begeleiding en advies. In 2002 heeft het gewest Sowalfin opgericht, een one-stop-shop en een toegang tot al deze bronnen van financiering voor ondernemingen en in het bijzonder voor KMO’s. Het objectief van Sowalfin is de financiële werktuigen transparanter te maken en te rationaliseren, door onder één enkel dak alle aanbiedingen van investeringen en gewestelijke garanties te verzamelen. Sowalfin zal eveneens de fondsen voorschieten die zijn toegekend aan de ondernemingen als investeringssteun. In de toekomst zou Sowalfin het ook moeten gemakkelijker maken om een beroep te doen op de financiële instrumenten van de Europese Unie, micro-kredieten verlenen en deelnemen aan de financiering van spin-offs in universiteiten. In 2002 is Sowalfin tussengekomen in 2.000 ondernemingen. Inzake co-financiering (achtergestelde leningen), heeft Sowalfin 141 dossiers aanvaard in 2002, voor een totaal bedrag van 14 miljoen euro. Inzake garantie op bankkredieten, heeft zij 48 dossiers behandeld voor een totaal bedrag van 9,5 miljoen euro.

Page 102: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

101

Fiche 16 Business Angels Network WABAN In 1999 bouwde het netwerk van Bedrijven- en Innovatiecentra in Wallonië (zie Fiche 17) een netwerk van Business Angels (WABAN) uit, met de steun van het Waals Gewest en Structuurfondsen. Dit netwerk helpt innovatieve ondernemingen bij het vinden van privé-investeerders bij de oprichting of ontwikkeling van hun bedrijf, door als bemiddelaar op te treden tussen de vraag- en aanbodzijde van risicokapitaal. De rol van de CEEI’s is de projecten te evalueren alvorens deze door te sturen naar de mogelijke investeerders. Fiche 17 Bedrijven- en Innovatiecentra Net als andere Europese landen, telt België verschillende Bedrijven- en Innovatiecentra (BIC’s), die deel uitmaken van het European Business Network EBN. Er zijn zeven BIC’s actief in Wallonië. Voor een aantal van hun activiteiten kunnen ze gebruik maken van gewestelijke fondsen. Hun opdracht is de lokale ontwikkeling te bevorderen via nieuwe economische activiteiten. Met dat doel bieden zij ondernemingen “zachte” diensten aan, zoals: . evaluatie van ontwikkelings- en innovatieprojecten; . advies inzake bedrijfsplannen voor nieuwe ondernemingen; . toegang tot financiële middelen; . ondersteuning van het management; . opleiding in diverse domeinen van het bedrijfsmanagement; . koppeling met andere ondersteuningsstructuren voor KMO’s. Fiche 18 “APE”-programma voor de indienstneming van nieuw personeel in ondernemingen, met name voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën of nieuwe producten Via zijn economisch ontwikkelingsbeleid subsidieert het Waals Gewest het loon van nieuwe (voordien werkloze) krachten die door een onderneming worden aangeworven in het kader van projecten voor economische ontwikkeling. Projecten die hiervoor in aanmerking komen zijn met name O&O-projecten voor nieuwe producten, diensten of processen. Deze steun is niet specifiek bedoeld voor O&O- of innovatieprojecten, hoewel hij door sommige van de begunstigde ondernemingen wel voor dit doel wordt gebruikt. Dit komt hoofdzakelijk omdat de voorwaarden gunstiger zijn dan bij andere programma’s die wel specifiek voor O&O of innovatie bedoeld zijn, zoals het RIT. De steun varieert in functie van de grootte en de ligging van de onderneming, van de kwalificatie van de arbeider, het type functie dat wordt gevraagd en het belang van het proces voor industriële toepassing van het wetenschappelijk onderzoek. Fiche 19 Steun voor materiële en immateriële investeringen, in de vorm van subsidies De steun voor materiële en immateriële investeringen werd niet bedacht als een instrument dat specifiek bedoeld is voor de bevordering van O&O en innovatie. Toch, gezien de aard van de gesubsidieerde activiteiten, is dit instrument mogelijk nuttig voor ondersteuning van de innovatie-activiteiten in de ondernemingen van het gewest. Bovendien gebeurt de toekenning makkelijker dan bij specifieke O&O-instrumenten, vermits de kandidaten geen selectieprocedure hoeven te doorlopen op basis van een O&O- of technologieontwikkelingsproject. De steun vormt een van de belangrijkste interventieinstrumenten van het Waals Gewest (een gelijkaardig stelsel bestaat ook in de andere Belgische gewesten) het zogenaamde “stelsel voor economische expansie”. Het principe hiervan is dat ondernemingen in het gewest aanspraak kunnen maken op subsidies voor hun investeringen. Het bedrag van de subsidies, uitgedrukt in een percentage van de investeringskosten, varieert naargelang de grootte en de plaats van de onderneming en in functie van meerdere andere criteria: . directe en indirecte effecten op de werkgelegenheid; . evolutie van de toegevoegde waarde per job;

Page 103: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

102

• “belang” van de activiteit (wat overwegingen inhoudt zoals: spitstechnologische sector, spin-off, innoverend karakter, O&O-inspanningen en technologische aanpassing, enz.); • “kwetsbaarheid” van het investeringsprogramma, verbonden m.n. aan technologische risico’s. Het overgrote deel van de gewestelijke interventies gaat naar materiële investeringen, maar het is ook mogelijk steun te krijgen voor immateriële investeringen, die vaak cruciaal zijn voor innovatieprojecten: markt- en organisatieonderzoek, O&O voor nieuwe projecten en procedé’s en voor de ontwikkeling van prototypes, de verwerving van octrooien, handelsmerken, eigendomsrechten en know-how. De Waalse regering is gestart met een herziening van het steunstelsel, teneinde de doeltreffendheid ervan te verbeteren. Fiche 20 Steun voor consultancy Het Waals Gewest geeft, in het kader van zijn economische politiek, een toelage voor het gebruik van consultancydiensten door KMO’s, dit in de vorm van een toelage van 75% voor de eerste tien dagen consultancy en 50% voor bijkomende dagen. Deze steun is niet specifiek afgestemd op innovatieve of technologische activiteiten, maar kan wel in dit verband worden gebruikt.

Kader 1 Het Waals WTI-beleid en de Europese Onderzoeksruimte Het inschrijven van de O&O-activiteiten in een Europees kader maakt deel uit van de Waalse strategie terzake. Teneinde de internationalisering van hun O&O te bevorderen, zijn meerdere instrumenten opgezet, hetzij via een versterking van de bestaande instrumenten, hetzij via het creëren van nieuwe instrumenten. Teneinde de creatie van kritische onderzoeksmassa te stimuleren, wat onontbeerlijk is in het kader van de EOR, financiert het gewest excellentiepolen, voor meerdere onder hen met de hulp van de Europese Structuurfondsen, en moedigt het de groepering van laboratoria rond deze polen aan. Een belangrijke bezorgdheid van de Waalse regering gaat uit naar het verhogen van de deelname van privé-sector aan Europese onderzoek, omdat hun aandeel traditioneel zwakkeris dan dat van de universiteiten. De Waalse actoren wensen hun WTI-activiteiten te ontwikkelen in een Europees kader en beschikken daartoe over de volgende instrumenten: • Een nieuw contactpunt voor toegang tot het zesde kaderprogramma, dat zich richt tot alle Waalse onderzoeksactoren, maar meer in het bijzonder de KMO’s. Dit contactpunt wordt gehuisvest door de “Union Walonne des Entreprises” (Waalse Vereniging van Ondernemingen). Het heeft tot doel de Waalse actoren te stimuleren, te informeren en te begeleiden bij hun Europese researchprojecten; • De premie Horizon-Europe, die wordt toegekend zowel aan ondernemingen als aan universiteiten en researchcentra. Deze premie draagt bij tot het opheffen van de financiële barrières die deze kunnen ondervinden bij de uitwerking van projecten die bij de Europese Unie moeten ingediend worden. Het bedrag zou binnenkort dienen vermeerderd te worden om het hoofd te bieden aan de nieuwe uitdagingen van het zesde Europees kaderprogramma voor onderzoek; • De mandaten FIRST - Europe, toegekend aan universiteiten om onderzoekers te financieren die projecten ontwikkelen samen met een industriële partner en EU-onderzoekscentra; • De mandaten RIT - Europe, die de KMO’s toelaten een financiering te krijgen voor het werven van personeel dat wordt ingeschakeld voor de ontwikkeling van O&O-projecten in partnership met Europese ondernemingen; • Het programma “Mobilisateur ‘Réseaux’”, gelanceerd in 2003, dat tot doel heeft om de onderzoekspromotoren van het gewest te ondersteunen, die betrokken zijn bij excellentienetwerken die weerhouden zijn voor het 6e Europees kaderprogramma voor onderzoek. De steun impliceert een financiering van onderzoeksprojecten die door het netwerk zijn voorgesteld, en die voordelig zouden kunnen zijn voor de Waalse economie;

Page 104: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

103

• Het “Centre Relais Innovation Wallonie” (CRIW), waarvan de belangrijkste taak is de Waalse ondernemingen te helpen bij het vormen van technologische partnerships met actoren uit de Europese Unie; • Het luik “cartografie van de competenties inzake basisonderzoek” van het programma Prométhée II, dat tot doel heeft de wetenschappelijke excellentie van het Waals Gewest in kaart te brengen, sluit aan bij de creatie van de EOR; • Eén van de taken van het CeRDT, een nieuwe interface opgericht in Henegouwen, is het bevorderen van de deelname van de provinciale actoren aan de ontwikkelingen van het Europees onderzoek. Bovendien realiseert het gewest zelf, alsook diverse actoren uit de ondernemingswereld en uit de universiteiten, informatie-acties (forums, conferenties, ateliers, missies voor contact met het buitenland, enz.) over de nieuwe instrumenten die op Europees niveau opgezet zijn om de Europese Onderzoeksruimte realiseren. Kader 2 De Technologische clusters Het programma “Technologische clusters” is in het kader van Prométhée bij wijze van experiment gelanceerd. Het steunt op twee soorten resultaten:

1. de werkzaamheden gerealiseerd met het oog op het verbeteren van de kennis van het innovatiepotentieel van Wallonië: identificatie van de technologische gebieden die voor Wallonië veelbelovend zijn (de 40 sleuteltechnologieën voor Wallonië) en analyse van de positionering van de Waalse economische structuur;

2. analyse van de werking van het gewestelijk innovatiesysteem, waardoor duidelijk werd dat netwerken moeten worden opgericht en synergieën moeten worden nagetreefd.

De algemene doelstelling van het programma is het versterken van de innovatiedynamiek in de ondernemingen door het bevorderen van nieuwe vormen van partnerships gericht op het uitwisselen van kennis, het realiseren van gemeenschappelijke acties (O&O, opleiding, commercialisering), het creëren van nieuwe producten afkomstig van de combinatie van complementaire activiteiten met een hoge technologische inhoud. Clusters worden gedefinieerd als groepen ondernemingen van verschillende grootte, verenigd door gemeenschappelijke belangen (gemeenschappelijke behoeften en verplichtingen, complementariteiten, onderlinge afhankelijkheid) en vrijwillig samenwerkingsrelaties ontwikkelend op één of meerdere gebieden. Clusters kunnen eveneens instellingen van onderzoek en onderwijs incorporeren waarmee de ondernemingen samenwerkingsverbanden ontwikkelen. Clusters moeten gedragen worden door de privé-sector (ondernemingen) en gericht zijn op innovatie en in het bijzonder op de voornoemde beloftevolle technologische gebieden. Het programma wordt op een competitieve manier ten uitvoer gebracht via oproepen tot voorstellen gericht aan de ondernemingen. De gekozen clusters krijgen steun bij de start (50.000 euro voor 2 jaar). Deze steun bestaat uit het toevertrouwen van een expertisetaak aan een consultant die gekozen is door de cluster zelf. De steun moet het mogelijk maken dat de cluster ‘aanslaat’, als een netwerk functioneert, dat een cartografie van de actoren opgesteld wordt, dat de markt en de evolutie ervan wordt geanalyseerd, alsook de technische uitdagingen, de behoeften geïdentificeerd worden en concrete projecten geformuleerd worden. De tussenkomstperiode is twee jaar, waarna de cluster ideaal gezien moet in staat zijn om te blijven functioneren zonder deze overheidssteun. Bij elk van de twee oproepen gelanceerd in 2000 en 2002, zijn twee reeksen van 5 clusters gekozen onder een vijftiental voorstellen. Deze zijn actief in de volgende gebieden: recyclage van hittebestendige materialen; snelle prototypering; stemherkenning, programmatietools en nieuwe multimedia-producten; geïntegreerd en beveiligd beheer van elektronische documenten;

Page 105: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

104

signaalverwerking; ICT-toepassingen in de sector van de grafische industrie; friction stir welding; voeding; industriële toepassingen van software; mechanotronica. Het gewestelijk budget toegekend aan dit programma bedraagt 0,5 miljoen euro. De opvolging van dit pilootprogramma is toevertrouwd aan een consultant, diegene overigens die de studie heeft gerealiseerd van de 40 sleuteltechnologieën in Wallonië. Deze consultant is eveneens belast met het leveren van methodologische bijstand voor de clusters, wat een bijkomende ondersteuning biedt naast de toegekende financiële steun. Kader 3 De erkenning van onderzoekscentra Het strategische programma Prométhée I heeft het gebrek aan transparantie en de noodzaak naar voor gebracht om het in het Waals Gewest aanwezige technologische aanbod beter te coördineren. De onderzoekscentra die actief zijn in het gewest zijn in feite gecreëerd in de loop van een lange periode, als gevolg van diverse beslissingen en opportuniteiten en beantwoordend aan strategische keuzes die werden bepaald door de omstandigheden van het moment. Een erkenning van de centra was van bij het opzet voorzien maar is nooit ten uitvoer gebracht. De discussies ten tijde van Prométhée hebben de noodzaak aangetoond om dit aanbod te rationaliseren, en een pijler in deze evolutie bestond in de uitwerking van een geharmoniseerde erkenningsprocedure voor alle soorten centra. De doelstelling van dit nieuw systeem is de taken te verduidelijken die aan deze centra zijn gegeven en een kwaliteitscontrole te installeren met betrekking tot hun activiteiten. Dit nieuwe stelsel is eveneens noodzakelijk geworden na het schrappen in 2003 van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale overheid en de gewesten dat de financiering vastlegde van de centra voor collectief onderzoek (Centra De Groote” of gelijkgesteld), alsook bij het verdwijnen van de programma’s van de Europese Structuurfondsen die de in dit kader gecofinancierde centra beheerden. Het erkenningsdecreet van de centra, gestemd in november 2002, legt aan de centra op dat zij erkend moeten zijn om te kunnen genieten van de gewestelijke subsidies van 80% voor projecten van technologische bewaking en begeleiding, of van 50% voor de generische onderzoeksprogramma’s. Deze erkenning voorziet: • Het soort activiteiten die moeten ontplooid worden door de onderzoekscentra: industrieel basisonderzoek, het zich permanent op de hoogte houden van de wetenschappelijke en technische vooruitgang op hun werkterrein, verspreiding bij de ondernemingen van onderzoeksresultaten en verzamelde informatie; • De werkingswijze: het centrum moet voldoen aan kwaliteitsnormen, een permanent technisch comité bevatten dat grotendeels is samengesteld uit vertegenwoordigers van ondernemingen, beschikken over mogelijkheden voor autofinanciering, een jaarverslag opstellen en een analytische boekhouding voeren. Het naleven van de erkenningsvoorwaarden zal worden gecontroleerd door regelmatige audits. Kader 4 Het CeRDT Het “Centre dec Promotion de la R&D et de valorisation des Technologies” in Henegouwen (CeRDT) is opgezet in het kader van de phasing-out van het programma “Objectif 1” in Henegouwen, met Europese en Waalse cofinancieringen. Het heeft als doelstellingen: • het verhogen van de capaciteit en het aantal innoverende ondernemingen in Henegouwen, door het ter beschikking stellen van innovatie-adviseurs;

Page 106: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

105

• het verzekeren van ondersteuning aan de ontwikkeling van excellentiepolen en universitaire instellingen in Henegouwen en het valoriseren van hun acties bij de Henegouwse KMO’s; • het coördineren van de tussenkomsten van verschillende bemiddelaars en organisaties voor steun aan ondernemingen (“Union wallonne des entreprises”, “Union des Classes Moyennes”, “chambres de commerce et d’industrie”, “centres d’entreprises et d’innovation”, “intercommunales de développement économique”) (Waalse Vereniging van Ondernemingen, Unie van de Middenstand, kamers van koophandel en industrie, centra voor ondernemingen en innovatie, intercommunales voor economische ontwikkeling); • het versterken van de aanwezigheid van de ondernemingen in de Europese onderzoekprogramma’s van het zesde kaderprogramma voor onderzoek van de Europese Unie. Concreet bestaat de taak van de 12 adviseurs van het centrum in de technologische en strategische omkadering van projecten van ondernemingen, het identificeren van wetenschappelijke bevoegdheden, en de bijstand bij het indienen van financieringsdossiers bij de gewestelijke, Europese instanties of vennootschappen van risicokapitaal. De basisidee van CeRDT is het realiseren van een volledige begeleiding van de ondernemingen, door rekening te houden met alle dimensies van hun activiteiten (technologisch, strategisch, commercieel, financieel, organisatorisch). Een prioritaire doelstelling is het samenbrengenvan de verschillende operatoren om de versnippering en de overvloed aan operatoren te vermijden die bij de ondernemingen op een niet-gecoördineerde manier tussenkomen. 4.3. Een strategische herziening van het Waals WTI-beleid: gericht op de toekomst? Het programma “Prométhée”, dat in 1998 werd gelanceerd, is de Waalse invulling van het Europees initiatief RIS (Regional Innovation Strategies) gericht op de ontwikkeling van strategische beschouwingen en pilootacties ten voordele van het innovatiebeleid in de Europese regio’s. Het programma RIS wordt beheerd door de Europese Commissie (DG Regio). Dit programma stelt een methodologie voor voor een financiële ondersteuning van de organisatie van debatten en het ontwikkelen van nieuwe strategieën betreffende de oriëntering van het innovatiebeleid binnen de regio’s. Het vertrekpunt van deze operaties is de sleutelvraag: hoe het systeem voor ondersteuning van innovatie verbeteren zodat het beter beantwoordt aan de behoeften van de ondernemingen? Promethee is een strategische, collectieve herziening van de richting van het innovatiebeleid in Wallonie. Het programma Prométhée in Wallonië, onder beschermheerschap geplaatst van het DGTRE, wordt opgezet in twee fasen (waarbij de eerste geniet van de co-financiering van de gemeenschap). De eerste fase, Prométhée I (1998-2000), heeft het accent gelegd op drie doelstellingen. • verbeteren van de kennis omtrent de innovatiemogelijkheden die aanwezig zijn in Wallonië; • bevorderen van partnerships en synergieën in bevoorrechte gebieden; • herstructureren en verbeteren van de rol van de verschillende actoren die samen de innovatieondersteunende structuur uitmaken. De eerste doelstelling werd vervuld door het uitvoeren van een studie die tot doel had de “40 sleuteltechnologieën” (technologies clès) te bepalen voor Wallonië, dit naar het

Page 107: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

106

voorbeeld van de Franse “100 sleuteltechnologieën”. Deze sleuteltechnologieën werden bepaald op basis van trends in de maatschappelijke vraag, het wetenschappelijk en onderzoekspotentieel in het Gewest, en de aanwezigheid van industriële toepassingsmogelijkheden. Dit werk werd uitgevoerd door externe consultants, waarbij meer dan 100 Waalse experts werden geconsulteerd uit universiteiten, onderzoekscentra en ondernemingen. De sleuteltechnologieën bevinden zich in de volgende 5 domeinen: chemische producten, uitrustingsgoederen, informatietechnologie, biowetenschappen en agrovoeding, milieu-energie-transport-stad. Deze aanpak, ontworpen als een oefening in toekomstleer, beoogt het verlenen van beslissingstools aan de gewestelijke overheden, onder andere voor de keuze van “stimulerende programma’s”, en voor de definitie van strategische sectoren voor de O&O-activiteiten (met name voor het programma van technologische clusters). De sleuteltechnologieën zijn eveneens nuttig voor de actoren in het onderzoek zelf (universiteiten, onderzoekscentra, ondernemingen) voor de ontwikkeling van hun eigen onderzoeksstrategieën. De eerste doelstelling is de kennis omtrent de innovatiemogelijkheden die aanwezig zijn in Wallonie te verbeteren, door de 40 “sleuteltechnologieën” te bepalen. Het voornaamste antwoord dat is gegeven op de tweede doelstelling, is geweest het in 2000 lanceren van een nieuwe formule, de “technologische clusters” (zie Kader 2), via dewelke het Gewest de oprichting van consortiums van ondernemingen steunt, gesteund door onderzoeksorganisaties, die samenwerkingsprojecten ontwikkelen op het vlak van de “sleuteltechnologieën in Wallonië”. Het tweede streefdoel is partnerships en synergieën te stimuleren in bevoorrechte gebieden, via de oprichting van “technologische clusters” van bedrijven. De laatste doelstelling was de meest complexe, vermits deze voor het eerst een uitvoerig debat opende over de werking van het innovatiebevorderend systeem in zijn geheel. Het valt op te merken dat het hele debat eerder draaide rond het concept “technologische innovatie”, dan wel rond een meer algemeen begrip van innovatie zoals in veel van de RITTS- en RIS-toepassingen. De definitie van het ondersteuningssysteem gebeurde tegen de achtergrond van dit concept, zodat de universiteiten en onderzoeksactoren een prominente rol speelden in deze oefening. Een eerste taak bestond erin de actoren, hun opdracht, hun activiteiten, hun onderlinge relaties enz. te identificeren. Een ruim opgevatte en gezamenlijke oefening wees op de nood aan verduidelijking van de taken, evaluatie van de activiteiten en identificatie van complementaire eigenschappen en synergieën tussen alle betrokken actoren. Een aantal thema’s die van cruciaal belang zijn voor de efficiëntie van het systeem werden intensief besproken: • de bestaande hinderpalen voor de toepassing van (universitair) onderzoek; • de organisatie van een netwerk tussen de verschillende actoren in het innovatieondersteunend systeem; • de verstrekking van risicokapitaal. Het derde streefdoel bestaat erin een strategische herziening door te voeren die leidt tot de herstructurering en verbetering van de rol van de verschillende actoren die samen de innovatieondersteunende structuur vormen.

Page 108: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

107

Dit derde werkterrein heeft aldus een reeks pistes geopend, die niet allemaal hebben kunnen leiden tot concrete oplossingen in het kader van Prométhée I, gezien de complexiteit en de vernieuwende aard daarvan. Twee merkbare resultaten moeten op het krediet van de oefening worden geplaatst. Ten eerste, de organisatie van een jaarlijks salon van het risicokapitaal sinds 2000, vormt een antwoord op de in Wallonië geïdentificeerde behoefte aan een grotere beschikbaarheid van risicokapitaal. Ten tweede, de opzetting van een procedure voor erkenning van de onderzoekscentra eind 2002, draagt bij tot het verduidelijken van de taken, en het harmoniseren van de financieringscriteria van de verschillende onderzoekscentra die aanwezig zijn in het gewest. Voortaan zullen de centra moeten erkend worden om te genieten van gewestelijke financieringen, ongeacht of het gaat om projecten van O&O, begeleiding of technologische bewaking. De erkenning impliceert dat er wordt voldaan aan voorwaarden betreffende zowel de activiteiten als de manier van werken van de centra. Deze erkenning, toegekend voor een beperkte periode, is van die aard dat de kwaliteit van de diensten verleend door deze centra aan ondernemingen gegarandeerd is, en dat aldus een grotere doeltreffendheid wordt verzekerd van de gewestelijke overheidssteunverleningen (zie Kader 3). De Waalse actoren hebben beslist om de aanpak te bestendigen door Prométhée II. Het programma is opgezet om de problematiek uit te diepen die, aan het einde van Prométhée I, was geïdentificeerd als zijnde prioritair. Het betreft in hoofdzaak drie grote werkterreinen: het opwaarderen van de bevoegdheden voor basisonderzoek in Wallonië, het ontwikkelen van strategische hulpmiddelen voor het voeren van een regionaal WTI-beleid, en het uitwerken van het in netwerk plaatsen van de actoren. Prométhée II wordt uitgevoerd als verlengstuk van Prométhée I, en beoogt drie objectieven: het versterken van de bevoegdheden inzake basisondezoek in Wallonië om deze beter te valoriseren, zich uitrusten met werktuigen waardoor de doeltreffendheid kan worden gemeten en het gewestelijk beleid kan worden gestuurd, en het uitwerken van de netwerken van actoren. Het eerste werkterrein van Prométhée II betreft het versterken van het Waals beleid voor ondersteuning van het excellentie-onderzoek. De voornaamste doelstelling is het Waals potentieel inzake basisonderzoek beter te leren kennen, teneinde dit beter te kunnen opwaarderen. De invoering van de Europese onderzoeksruimte verhoogt de noodzaak voor de aanwezige onderzoeksteams in Wallonië, om zich te positioneren in excellentienetwerken, hetgeen de aanwezigheid veronderstelt van teams met voldoende omvang en stabiliteit. De steun verleend aan deze teams door de programma’s van het Gewest zullen in dit perspectief worden geëvalueerd. Een andere vraag die in dit werkterrein aan bod zal komen, is die van de uitvoering van een stap naar kwaliteitsbeheer binnen de overheidsonderzoekslaboratoria. Het tweede werkterrein van Prométhée II heeft als doelstelling het Gewest te voorzien van strategische hulpmiddelen voor het voeren van haar WTI-beleid. Meerdere elementen moeten daartoe bijdragen: een vergelijkende analyse van de gewestelijke economische grondslagen, het realiseren van een situatie-overzicht van onderzoek en innovatie in Wallonië, het evalueren van de werktuigen voor steun aan O&O (de steun aan ondernemingen).

Page 109: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

108

Het derde werkterrein van Prométhée II - reeds aanwezig in het programma Prométhée I - betreft de netwerkvorming: het beoogt de voortzetting van de ervaring van de technologische clusters via de keuze van nieuwe projecten, en het in netwerk plaatsen van de structuren voor interface en valorisatie. Op dit laatste punt, zal een onderzoek opgezet worden over de manier waarop de universiteiten hun betrekkingen organiseren met het buitenland en omtrent de verwachtingen van de maatschappij op dit vlak. Bovendien zal de werking worden geëvalueerd van de structuren voor bemiddeling tussen het wetenschappelijk en technologisch aanbod en de vraag van de ondernemingen. Zoals in Prométhée I, is de opbouw van het partnership en de projectbetrokkenheid van de actoren (via de invoering van werkgroepen en de besturingsrol toevertrouwd aan de CPS) een belangrijk kenmerk van de oefening Prométhée II. Afgezien van de concrete verwezenlijkingen, is belangrijke verworvenheid van het programma Prométhée, het creëren van een uitgebreide dialoog op gewestelijk niveau over de rol van de onderzoeksactiviteiten bij de economische ontwikkeling. De “rode draad” in de hele oefening is het groeiende bewustzijn van de noodzaak aan een betere interactie binnen het systeem.

Page 110: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

109

5. Het beleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake wetenschap, technologie en innovatie (WTI) 5.1. Algemene oriëntering van het WTI-beleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Vanaf het einde van de jaren 90 heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geprobeerd zich uit te rusten met instellingen, met een strategisch en wettelijk kader, en instrumenten voor het voeren van een WTI-beleid op het niveau van het onderzoeks- en economisch potentieel van het Gewest. Bepaalde instrumenten die geërfd waren van het nationaal kader waren reeds in werking, maar men ontbeerde de politieke impuls en visie die nodig waren om het WTI-beleid in Brussel werkelijk van de grond te krijgen. Het Belgisch Voorzitterschap van de Europese Unie in 2001, tijdens hetwelke het voorzitterschap van de Europese Onderzoeksraad toevertrouwd was aan het Gewest, was een belangrijke katalysator in dit verloop. Op de vooravond van het nieuwe millennium, heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest instellingen en een WTI-beleid opgezet, aangepast aan haar bijzondere situatie: nl. een hoofdstedelijke en internationale regio met een sterk O&O-potentieel. Het Gewestelijk Ontwikkelingsplan van het Brussels Gewest erkent voor de eerste keer expliciet de grote rol van O&O als essentiële vector bij de economische groei van het gewest. De hierna volgende oriënteringen zijn kenmerkend voor het WTI-beleid in Brussel: • investeren in O&O door de overheidskredieten te verhogen, teneinde zich geleidelijk aan te passen aan het beleid van de andere regeringen; • neerzetten van een algemeen kader en doeltreffende instrumenten voor een WTI-beleid in het gewest: invoering van een juridische basis voor beleidssteun, opzetten van een Raad voor wetenschapsbeleid, herstructurering van de administratieve en steunvoorzieningen; • ondersteunen van de exploitatie van de technologische innovaties als resultaat van wetenschappelijk onderzoek via valorisatie van het gewestelijk onderzoek; • concentreren van de overheidsinterventies op 4 excellentievectoren: chemie, materialen en procédés; informatie- en communicatietechnologieën, biotechnologie en medisch onderzoek en bio-informatica, een nieuw transdisciplinair actieterrein. Drie belangrijke elementen concretiseren de lancering van het WTI-beleid van het Brussels Gewest: • De oprichting van de Raad voor wetenschapsbeleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het jaar 2000. Het gaat hier om het voornaamste adviserend instrument van de gewestregering bij het uitwerken van haar WTI-beleid; • De afkondiging in 2001 van de beschikking inzake het aanmoedigen en financieren van wetenschappelijk onderzoek en technologische innovatie in het gewest, deze legt het reglementair kader vast voor de steunverleningen van het Gewest terzake; • De oprichting in 2003 van het IWOIB (Instituut voor Aanmoediging van Wetenschappelijk Onderzoek en Innovatie in Brussel), voornaamste structuur voor de beleidsuitvoering van het Gewest (zie Kader 1).

Page 111: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

110

Wettelijke grondslagen voor het WTI-beleid en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Ordonnantie van de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met betrekking tot het aanmoedigen en het financieren van wetenschappelijk onderzoek en technologische innovatie, van 21.02.2002 - Belgisch Staatsblad van 06.03.2002 Kader 1 Het Instituut ter Bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel (IWOIB) Het IWOIB, Instituut ter Bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de Innovatie van Brussel, werd in 2003 in het leven geroepen. Het is het voornaamste instrument dat is opgezet door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om haar WTI-beleid, in het bijzonder bij de ondernemingen, ten uitvoer te brengen. Het heeft als doelstellingen het bevorderen van de ontwikkeling van nieuwe activiteiten (prototypes, nieuwe producten of productieprocédés) door het verlenen van subsidies of renteloze voorschotten, het versterken van de aanwezigheid van innovatieve activiteiten in het gewest, en het stimuleren van de deelname van gewestelijke spelers aan internationale programma’s op het gebied van wetenschappelijk en technisch onderzoek. De kenmerken waaraan het IWOIB moet voldoen, zijn gedefinieerd in de loop van de werkzaamheden die zijn voorafgegaan aan de oprichting ervan: • Flexibiliteit • Proactiviteit • Snelheid • Nauwgezetheid • Soepelheid • Duidelijkheid. De taken van dit instituut zijn: • Het permanent analyseren van de O&O-mogelijkheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; • Het inzamelen en analyseren van gegevens waardoor een evaluatie kan gemaakt worden van het O&O-beleid; • Het promoten van O&O in het gewest (verzamelen en verwerken van informatie, contact met de andere beleidsniveaus en met partners, specifieke opleiding, promoten van wetenschapsparken, en uiteindelijk samenwerking met universiteiten, hogescholen, hogere instituten, ondernemingen en collectieve onderzoekscentra); • Het beheren van de steundossiers voor O&O, met inbegrip van hun evaluatie ex ante en ex post; • Het organiseren van steun aan onderzoek en aan het lanceren van nieuwe innovatieve ondernemingen. 5.2. Actoren en instrumenten van het WTI-beleid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest In vergelijking met de budgetten die door de andere Belgische overheden aan deze sector worden toegekend, lijken de subsidiëring aan O&O-activiteiten door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bescheiden: schommelend tussen 7,5 op het eind van de jaren 90 en 14 miljoen euro in 2002, vertegenwoordigde het aandeel dat dit Gewest had in de totale Belgische overheidskredieten voorbehouden aan O&O, slechts 0,55% in 1999 en 1% in 2002. Dit budget dat het Gewest had voorbestemd voor O&O, had de neiging te verminderen in de loop van de jaren 90 (Figuur 7). Doch het zeer onlangs organiseren van een actief WTI-beleid door het Hoofdstedelijk Gewest, vertaalt zich in de cijfers, aangezien het budget van 7,9 miljoen euro in 2000 naar 14 miljoen euro in 2002 is gegaan, hetzij een verhoging van 77% in twee jaar tijd.

Page 112: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

111

De uitvoering van een nieuw WTI-beleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft ertoe geleid dat de budgettaire uitkeringen aan O&O-activiteiten verhoogd zijn sinds 2001, een jaar waarin zij een maximum hebben bereikt van 17,5 miljoen euro, daar waar zij in 2002 nog 14 miljoen euro bedroegen. Figuur 7 : Ontwikkeling van de begrotingskredieten bestemd voor het O&O-beleid van het

Brussels Hoofdstedelijk Gewest - in miljoen euro - 1990-2002

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

20

1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002

Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. Het gewestelijk budget gewijd aan het WTI-beleid wordt opgesplitst in twee gedeelten: de subsidies aan de O&O-activiteiten van ondernemingen, enerzijds, die een derde van de overheidskredieten opsouperen, en de andere O&O-activiteiten (voornamelijk in partnership met de universiteiten), anderzijds, die tweederde van de kredieten verbruiken (zie Tabel 7). Tabel 7 : Budgettaire kredieten voor het O&O-beleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest - 2002

Programmapunten Begroting 2002

Aandeel in totale begroting

WTI-steun aan ondernemingen 4,9 miljoen euro 35% Acties ter promotie van onderzoek met niet-economische finaliteit.

9,1 miljoen euro 65%

Alle actielijnen

14 miljoen euro

100%

Bron: Commissie Federale Samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid. Volgens de Frascati-definitie. De voornaamste instrumenten die het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gebruikt voor steun aan WTI-activiteiten, staan hieronder opgesomd.

Page 113: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

112

Belangrijkste instrumenten van het WTI-beleid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Ω Directe steun aan WTI-activiteiten, voornamelijk in bedrijven 1. Subsidies aan industrieel onderzoek en subsidies of terugvorderbare voorschotten voor projecten van pre-concurrentiële ontwikkeling.

2. Steunverleningen aan uitvinders.

Ω Steun aan WTI-activiteiten, voornamelijk in universiteiten en openbare onderzoekscentra

3. Het kaderprogramma “Prospective Research in Brussels”, dat onderzoeksprojecten steunt die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van het gewest

4. Het kaderprogramma “Research in Brussels”, dat beurzen toekent aan buitenlandse onderzoekers die aan universiteiten in het Gewest werken

5. Inpulsprogramma’s voor onderzoek.

6. Steun voor samenwerkingsstructuren van universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs en het LINK-programma voor de bevordering van spin-offs van universiteiten

7. Steun aan collectieve, sectorspecifieke onderzoekscentra

8. Logistieke steun aan onderzoekers en onderzoek: BRAINS, O&O-mobiliteitscentrum voor de onderzoekers en BIRDS, vereniging voor het promoten van wetenschappelijk onderzoek.

Ω Ondersteuning van bedrijfsontwikkeling 9. BAO, Brussels Agentschap voor de Onderneming, “enig loket” voor de ontwikkeling van ondernemingen in het Gewest

10. BRUFOTEC, organisatie die technologieoverdracht aanmoedigt in de agrovoedingssector

11. EEBIC Bedrijfsinnovatiecentrum

12. Wetenschaps- en technologieparken

13. “Decreet 123”, steunprogramma voor het aanwerven van nieuw personeel in ondernemingen, meer specifiek voor de ontwikkeling van nieuwe technologie of nieuwe producten

14. Steun voor immateriële investeringen onder de vorm van subsidies

15. Subsidies voor studies, managementadvies en opleidingsprogramma’s, uitgevoerd door ondernemingen

Ω Verstrekking van risicokapitaal 16. GIMB, de gewestelijke investeringsmaatschappij en haar dochterondernemingen BRUSTART, voor starters, en BRUFICOM, voor bedrijven in de telecommunicatiesector

Ω WTI-bevordering 17. Activiteiten ter bevordering van wetenschap en technologie in het gewest

Page 114: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

113

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verstrekt rechtstreekse steun aan de promotie van de O&O-activiteiten in de ondernemingen, via subsidies en terugvorderbare voorschotten, en steun aan afzonderlijke uitvinders dankzij subsidies die moeten toelaten om hun ideeën om te zetten in projecten. De KMO’s en de projecten die kaderen in een internationale samenwerking, krijgen een verhoogde steun van het Gewest. Het Gewest ondersteunt de O&O-activiteiten in de universiteiten en onderzoekscentra door middel van twee originele programma’s: “Prospective Research in Brussels” (subsidies voor onderzoeksprojecten die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van het gewest) en “Research in Brussels” (subsidies bedoeld om buitenlandse onderzoekers aan te trekken naar Brusselse laboratoria). Naast de hierboven vermelde programma’s, verleent het Gewest eveneens punctuele subsidies aan universiteiten voor research en voor de organisatie van studies, conferenties, enz. Eén van de belangrijkste programma’s is getiteld “CELLO”. Het beoogt het oprichten van een gemeenschappelijke excellentiepool inzake celtherapie in de twee Brusselse universiteiten, van waaruit een spin-off, “Brucell”, is gecreëerd. Andere gefinancierde projecten situeren op het gebied van gezondheid, bio-informatica en ICT. De valorisatie van onderzoek met economische grondslag wordt eveneens verzorgd door het Gewest, dit via het financieren van interfacecellen in de universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs, en via het programma LINK dat beoogt de wetenschappelijke know-how te inventariseren die commercieel zou kunnen benut worden. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest financiert eveneens onderzoeksacties in centra voor collectief onderzoek, alsook technologische begeleiding. Twee recente initiatieven van het Gewest steunen onderzoeksactiviteiten gesitueerd in een internationaal kader: BRAINS, een initiatief dat beoogt de internationale en intersectorale mobiliteit van de onderzoekers te vergemakkelijken, en BIRDS, een initiatief voor het promoten van wetenschappelijk en technologisch onderzoek in een internationaal kader. In de marge van het onderzoeksbeleid sensu stricto, telt het Gewest eveneens programma’s en activiteiten die de technologische ontwikkeling en innovatie in de ondernemingen ondersteunen, zoals de steunverleningen aan immateriële investeringen, subsidies voor het aanwerven van project managers in de ondernemingen, de wetenschappelijke parken en de

Nieuw sedert 2001

De regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft sinds 2001 de volgende nieuwigheden ingevoerd in het WTI-beleid: • Invoering van de O&O-dimensie in het Gewestelijk Ontwikkelingsplan. • Aannemen van een ordonnantie die de reglementaire basis vormt voor financiële steun van het gewest aan de O&O-activiteiten (Fiche 1). • Oprichting van het IWOIB (Kader 1). • Oprichting van het BAO (Kader 2). • Toekenning van verhoogde steun voor onderzoeksprojecten die kaderen in de Europese Onderzoekruimte (Fiche 1 en Kader 3). • De initiatieven BIRDS en BRAINS (Fiche 8). • Het Ishango-programma (Kader 4)

Page 115: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

114

BIC-activiteiten - “Business and Innovation Center”. Een ondersteunend instrument dat op een geïntegreerde manier diensten verleent voor de ontwikkeling van ondernemingen onder de vorm van een “one-stop-shop“, is het BAO, het Brussels Agentschap voor de Onderneming (zie Kader 2). Tot slot heeft het gewest, net als de andere twee gewesten, een gewestelijke investeringsmaatschappij die geleidelijk aan gespecialiseerde fondsen opbouwt voor innovatieve of startende ondernemingen. Tenslotte investeert het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in activiteiten ter promotie van de wetenschap en wetenschappelijke carrières bij het grote publiek, met als centraal initiatief, de operatie Ishango (zie Kader 4), een grote sensibiliseringscampagne bedoeld om de aantrekkingskracht van wetenschappelijke carrières naar jongeren toe te vergroten en het grote publiek dichter bij wetenschap en onderzoek te brengen. Het Gewest ondersteunt eveneens het Museum voor Natuurwetenschappen, eerste contactpunt inzake “wetenschappen“ voor jongeren. Kader 2 Het Brussels Agentschap voor de Onderneming (BAO) Het Brussels Agentschap voor de Onderneming, het BAO, is opgericht in 2003 en is het resultaat van de fusie van twee vroegere organisaties, ECOBRU en Technopol. ECOBRU was de gewestelijk organisatie voor steun aan de ondernemingen en starters, belast met het verschaffen van alle nuttige informatie voor hun ontwikkeling. Technopol was de organisatie die verantwoordelijk was voor de technologieoverdracht en innovatiesteun in het gewest. Deze fusie heeft tot doel de toegang voor starters en Brusselse ondernemingen te vergemakkelijken tot het geheel van de in het gewest voorhanden zijnde economische en technologische kennis bij zowel de overheids- als de privé-sector. Het Agentschap doet, met de steun van de Europese Commissie, eveneens dienst als een Innovation Relay Centre (IRC). Het Agentschap is gestructureerd rond vier departementen: • Het departement Economie & Starters, dat informeert en adviseert over de in het gewest beschikbare steunmaatregelen en over de dienstverlening van publieke en privé-organisaties; • Het departement Stedenbouwkunde & Milieu, dat praktische en concrete antwoorden verschaft over stedenbouwkundige voorschriften en milieureglementeringen; • Het departement Technologie & Innovatieprojecten, dat adviezen en begeleiding biedt bij de uitwerking van vernieuwende projecten: vraag en aanbod van technologie; technologische diagnostiek; bemiddelaar voor technologische partnerships; projecten van onderzoek en ontwikkeling; kwaliteitsnormen en Europese richtlijnen; adviezen voor het lanceren van innoverende projecten; strategische informatie (markt, technologie, concurrenten, octrooien); enz.; • Het departement Internationale Betrekkingen, dat informeert over de toegang tot internationale programma’s en Europese financieringsmogelijkheden, en dat belast is met het aantrekken van buitenlandse investeerders in het gewest. Fiche 1 Subsidies voor industrieel onderzoek en subsidies of terugvorderbare voorschotten voor projecten voor pre-concurrentiële ontwikkeling Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest steunt twee soorten O&O-activiteiten in ondernemingen door middel van steun verleend op reacties op de onderzoeksvoorstellen voor tweejaarlijkse projecten.

Page 116: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

115

Het eerste soort activiteiten betreft industrieel onderzoek. De steun, verleend in de vorm van subsidies, staat open voor elke onderneming, en consortia, die activiteiten uitoefenenen in het gewest. De gewestelijke steun is beperkt tot 50% van de aanvaarde kosten. In 2002 heeft het gewest 3,97 miljoen euro subsidies verleend aan industrieel onderzoek. De gesubsidieerde ondernemingen komen grotendeels uit de medisch-farmaceutische sector. Het tweede soort activiteiten betreft de pre-concurrentiële ontwikkeling. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest steunt de ontwikkeling van dit soort O&O-projecten in de gewestelijke ondernemingen door subsidies van maximum 25% van de aanvaardbare uitgaven, of door terugvorderbare voorschotten van maximum 40% van deze uitgaven. De voorschotten worden enkel gerecupereerd als het programma resulteert in een industriële en commerciële exploitatie. In 2002 zijn er subsidies voor pre-concurrentiële ontwikkeling toegekend voor een bedrag van 0,76 miljoen euro en terugvorderbare voorschotten voor een totaal bedrag van 4,23 miljoen euro. In de twee gevallen wordt de steunverlening vermeerderd met 10% voor projecten die in het kader van, of ter aanvulling op, een transnationaal samenwerkingsprogramma worden uitgevoerd; en met 15% als het project kadert in een multidisciplinair project ingediend in de context van het Europees kaderprogramma voor onderzoek. De steun verleend door het gewest wordt vermeerderd met 10% voor de kleine en middelgrote ondernemingen. Deze diverse vermeerderingen zijn cumuleerbaar tot een maximum van 25% van de toelaatbare uitgaven. De criteria voor het selecteren van projecten zijn de volgende: • vernieuwend karakter van het project met betrekking tot de bestaande kennis en/of technieken; • wetenschappelijke, technische en financiële capaciteit van de initiatiefnemer; • belang van het project met betrekking tot de industriële en/of commerciële strategie van de initiatiefnemer; • omvang van het risico inherent aan technische en commerciële moeilijkheden; • relevantie van het voorgestelde werkprogramma en realisme van de planning daarvan; • industriële en economische perspectieven van het project in het gewest; • mogelijke impact van deze opwaardering voor de economie, de werkgelegenheid en het milieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De KMO’s kunnen bovendien genieten van subsidies van 75% (voor industrieel onderzoek) of 50% (voor pre-concurrentiële ontwikkeling) van de kosten voor het realiseren van studies inzake technische haalbaarheid, voorafgaand aan het lanceren van O&O-projecten, die worden toevertrouwd aan gespecialiseerde organisaties. De steun mag niet meer bedragen dan een maximum van 125.000 euro per O&O-project. Bovendien kunnen de kosten met betrekking tot het behouden of neerleggen van octrooien het voorwerp uitmaken van subsidies van 60% (voor industrieel onderzoek) of 35% (voor pre-concurrentiële ontwikkeling) van de kosten, voor een maximale duur van 3 jaar. De EUREKA-projecten genieten van een bijkomende financiering. Fiche 2 Steun aan afzonderlijke uitvinders Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verleent financiële steun in de vorm van subsidies, aan natuurlijke personen die een uitvinding hebben ontwikkeld die zou kunnen gevaloriseerd worden in de vorm van een nieuwe industriële of commerciële activiteit. De subsidie dekt maximaal 75% van de kosten van de technische haalbaarheidsstudie van zijn uitvinding, voorafgaand aan de activiteiten van industrieel onderzoek of pre-concurrentiële ontwikkeling, op voorwaarde dat deze studies worden toevertrouwd aan gespecialiseerde organisaties. Er wordt een plafond vastgesteld van 12.500 euro per subsidie. De subsidie van het gewest wordt rechtstreeks betaald aan deze gespecialiseerd organisatie.

Page 117: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

116

Fiche 3 Het programma “Toekomstgericht Onderzoek in Brussel” Dit programma ondersteunt toekomstgericht onderzoekswerk, vooral aan universiteiten, in domeinen die belangrijk worden geacht voor de ontwikkeling van het gewest. De bedoeling hiervan is de onderzoekskwaliteit te verbeteren en een basis te leggen voor beleidsbeslissingen in deze domeinen. De onderzoeksthema’s vallen rechtstreeks onder de bevoegdheden van het gewest (mobiliteit, transport, milieu enz.) of hebben een rechtstreekse impact op de gewestelijke ontwikkeling (beheersing van culturele verscheidenheid, demografische trends, veiligheid enz.). Bij de selectie van de onderzoeksprojecten wordt de voorkeur gegeven aan interuniversitaire samenwerkingsprojecten, meer bepaald aan projecten die worden voorgesteld door universiteiten uit verschillende gemeenschappen. De selectie van de projecten gebeurt door een jury van academische experts. Financiële steun wordt verleend aan veelbelovende jonge onderzoekers (voor 4 jaar) of postdoctorale onderzoekers (voor 3 jaar). De duur van de steun is bedoeld om de onderzoeker een zekere mate van stabiliteit te geven. Na twee jaar wordt een tussentijdse evaluatie gemaakt van het onderzoek. De financiering dekt het loon van de onderzoeker, de kosten van de gastcentra en de reiskosten. In twee jaar tijd zijn om en bij de 40 projecten gefinancierd door dit programma. In 2002 trok het gewest een budget van 1,97 miljoen euro uit voor dit programma. Fiche 4 Het programma “Onderzoek in Brussel” Dit programma beoogt de mobiliteit van de onderzoekers in het kader van de oprichting van de Europese Onderzoeksruimte te bevorderen. Het verleent beurzen aan jonge buitenlandse onderzoekers van hoog niveau die komen werken in Brusselse onderzoeksinstellingen. Het programma is in 2000 uitgebreid om toe te staan dat onderzoekscentra zich zouden associëren om onderzoekers te huisvesten, en zodat meerdere onderzoekers zich zouden kunnen integreren in een onderzoekscentrum. Sinds 1990 werden 168 onderzoekers door dit programma gefinancierd. In 2002 besteedde het gewest een budget van 0,37 miljoen euro aan dit programma. Fiche 5 Gewestelijke impulsprogramma’s voor onderzoek Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest steunt talrijke wetenschappelijke programma’s op de gebieden die als prioritair erkend zijn voor de ontwikkeling van het gewest. Het gewestelijke impulsprogramma CELLO werd in 1998 gelanceerd voor een periode van drie jaar, met als doel de kennis van de Vrije universiteit Brussel en de Université libre de Bruxelles inzake celtherapie te bundelen. Het streefdoel van deze gezamenlijke inspanning is een expertisecentrum op te richten dat gespecialiseerd is in de ontwikkeling van vaccins tegen kanker. Dankzij dit programma hebben vier vooraanstaande onderzoeksteams hun onderzoeksprogramma gestroomlijnd rond een aantal veelbelovende thema’s, hun personeelsbestand uitgebreid, een manager in dienst genomen en gebruik kunnen maken van bijstand inzake fiscaliteit, juridische aangelegenheden en intellectuele eigendom. De veelbelovende resultaten die werden verkregen door deze samenwerking van complementaire onderzoeksteams, leidden tot de oprichting van een-spin-off, BRUCELL, die industriële toepassingen zal ontwikkelen en hoogtechnologische banen zal creëren. In 2002 is er een regionaal telemammografie-project gelanceerd, waarbij de medische universitaire laboratoria en de openbare hospitalen van de hoofdstad betrokken zijn (budget van 1,4 miljoen euro in 2002). Onlangs zijn er nog andere programma’s gelanceerd, waarbij vanuit budgettair oogpunt de belangrijkste zijn: chirurgische robotica (1,2 miljoen euro in 2002), bio-informatica (0,79 miljoen

Page 118: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

117

euro in 2002), voeding (0,4 miljoen euro in 2002), en een DISC-excellentiecentrum op het gebied van ICT (0,4 miljoen euro in 2002). Fiche 6 De steun aan samenwerkingsstructuren van universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs en het LINK-programma Net als de andere Belgische gewesten steunt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de activiteiten van universitaire samenwerkingsstructuren, zoals de Vrije universiteit Brussel en de Université libre de Bruxelles, de Université catholique de Louvain en instellingen voor hoger onderwijs. INDUTEC is hun gemeenschappelijke structuur. De bedoeling van deze samenwerking is het wetenschappelijk en technologisch potentieel van deze organisaties te bevorderen ten behoeve van de economische activiteit in het gewest. Dit gebeurt onder vorm van sensibiliseringscampagnes, opleidingsprogramma’s, technologische ondersteuning van bedrijven, technologieoverdracht en toepassing van onderzoeksresultaten. INDUTEC heeft zo een opleidingsprogramma gelanceerd om studenten die op het einde van de cyclus gekomen zijn, en die over een ondernemingsgeest beschikken, te helpen bij het concretiseren van hun project. De interfaces zijn eveneens voorzien van bijkomende middelen om hen toe te laten de Brusselse deelnemers aan het zesde kaderprogramma voor onderzoek van de Europese Unie te begeleiden. In 2002 begrootte het gewest 1,94 miljoen euro voor steun aan samenwerkingsstructuren. Bovenop deze samenwerkingsstructuren, heeft het LINK-programma, dat in 1999 gelanceerd werd, tot doel vast te stellen welke wetenschappelijke resultaten het meest kans hebben om uit te monden in spin-offs in de universiteiten in het gewest gelegen. LINK moedigt de drie universiteiten aan om samen te werken in het licht van dit streefdoel. Dit programma financiert een deel van de kosten voor de commerciële ontwikkeling van universitaire onderzoekresultaten, met name in verband met de aanvraag van octrooien. In 2002 reserveerde het gewest een budget van 0,99 miljoen euro voor deze maatregel. Fiche 7 Steun aan collectieve onderzoekscentra (collectief onderzoek + technologisch advies) Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest steunt bepaalde onderzoekactiviteiten uitgevoerd door de collectieve onderzoekscentra, alsook de werken van de “technologische attachés”22. In het jaar 2002 heeft het gewest 0,17 miljoen euro uitgegeven voor research-activiteiten, hetzij 14 projecten in vijf centra. Wat de activiteiten van technologische begeleiding betreft, is de bijdrage van het gewest 0,276 miljoen euro geweest voor zeven begeleidingsprojecten in zes centra. Fiche 8 Logistieke steun aan onderzoekers en onderzoek: BRAINS, het mobiliteitscentrum van O&O voor onderzoekers en BIRDS: de vereniging voor het promoten van wetenschappelijk onderzoek BRAINS (Brussels Relocation and Interfacing Network for Scientists) is het mobiliteitscentrum voor onderzoek en ontwikkeling van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze internationale vereniging heeft tot doel mobiliteit en communicatie onder de onderzoekers te bevorderen en daartoe diensten te verlenen. Zij beoogt de geografische mobiliteit maar ook de intersectorale mobiliteit (tussen academische kringen en ondernemingen). De aangeboden diensten zijn de volgende: ter beschikking stellen van lokalen en infrastructuur aan wetenschappelijke operatoren voor het organiseren van evenementen, ter beschikking stellen van informatie over de mobiliteit van de onderzoekers, oprichten van databanken, organiseren van evenementen en seminaries, opvolgen en coördineren van vraag en aanbod van wetenschappelijk personeel op internationaal vlak, adviezen en administratieve, wettelijke en praktische bijstand geven aan mobiele onderzoekers.

22 Afdeling II.1 met betrekking tot het federaal WTI-beleid bevat een beschrijving van de financieringsmechanismen van deze centra.

Page 119: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

118

BIRDS (International Research Development and Scientific Association) is een vereniging die als taak het promoten van wetenschappelijk onderzoek heeft, door het ter beschikking stellen van faciliteiten, diensten en overheidsinstallaties, dit ten voordele van organisaties die een wetenschappelijk doel nastreven of O&O willen aanmoedigen. Fiche 9 BRUFOTEC - Brusselse Vereniging voor Voedseltechnologie BRUFOTEC werd in 1997 opgericht met de steun van het gewest en heeft tot doel ondernemingen in de agrovoedingssector die gevestigd zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, te steunen op gebied van kwaliteitszorg, veilige voedselproductie en technologische ontwikkeling. De bedoeling is in het gewest de ontwikkeling te bevorderen van competitievere producten die voldoen aan de kwaliteitsnormen van de sector en de behoeften van de consumenten op de binnenlandse en internationale markten. De werkterreinen van BRUFOTEC zijn: . steun aan ondernemingen bij de toepassing van voorschriften inzake hygiëne en veiligheid van voedselproductieprocessen; . sensibiliseringscampagnes ten aanzien van KMO’s in verband met technieken om producten beter af te stemmen op de marktbehoeften; . ondersteuning op het vlak van verpakking, etikettering en bewaring van voedselproducten; . ontwikkeling van technische auditmethodes voor het technisch kwaliteitsbeheer in KMO’s uit de agrovoedingssector. De geboden diensten zijn: . elementair technologisch advies voor korte-termijn-problemen (deze dienst wordt kosteloos verstrekt); . ondersteuning op langere termijn voor de invoering van kwaliteitsnormen of productieprocescontrole (deze dienst wordt voor 80% gesubsidieerd door de overheid); . technologieoverdracht voor nieuwe processen of prénormatief onderzoek. Het subsidiebedrag hangt af van de grootte van het project. Fiche 10 Bedrijfsinnovatiecentrum EEBIC (Erasmus European Business and Innovation Centre), het bedrijfsinnovatiecentrum van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, is gespecialiseerd in biotechnologie en nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. De werking van het centrum is voornamelijk toegespitst op het aanbieden van kantoren en individuele dienstverlening, alsook op het verstrekken van managementadvies voor pas opgerichte bedrijven. Het wordt gefinancierd door privé- en overheidsmiddelen, ondermeer van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. EEBIC biedt bedrijven in het gewest de volgende diensten: . evaluatie van bedrijfsontwikkelings- en innovatieprojecten; . begeleiding i.v.m. bedrijfsplannen; . toegang tot financiële bronnen; . beschikbaarstelling van kantoren, vergader- en leslokalen; . secretariaatsdiensten naar maat; . managementondersteuning voor zeer kleine ondernemingen; . informatie over Europese financieringsbronnen; . opleidingen of cursussen in verband met het beheer van de economische activiteiten; . koppeling met andere lokale ondersteuningsstructuren voor KMO’s; . koppeling met EU- of wereldwijde netwerken (van BIC’s, valuecentra enz.). In 2002 heeft het gewest 0,997 miljoen euro gewijd aan EEBIC.

Page 120: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

119

Fiche 11 Wetenschaps- en technologieparken Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ondersteunt de synergieën tussen de universitaire wereld en de ondernemingen, dankzij vier wetenschappelijke en technologische parken gelegen in de omgeving van een groot hospitaal of een universiteit: Erasmus, ontvangende partij van de excellentiepool inzake biomedisch onderzoek (die eveneens de incubator van de Université libre de Bruxelles ontvangt), Da Vinci (gericht op de informatietechnologieën), Vesalius (die ook de incubator van de Université catholique de Louvain ontvangt) en Mercator, verbonden aan de VUB. Deze parken, evenals andere industrieparken die diensten aanbieden voor spin-offs en KMO’s, worden beheerd door de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de GOMB, die een overlegprocedure heeft ontwikkeld voor bedrijven die zich in die parken willen vestigen. Fiche 12 “Decreet 123”, steunprogramma voor het aanwerven van personeel in ondernemingen, met name voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën of nieuwe producten Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geeft subsidies aan kleine ondernemingen voor de aanwerving van werkzoekenden in het kader van een ontwikkelingsproject. Deze steun is uitsluitend bedoeld voor kleine ondernemingen (3 tot 100 werknemers), onderzoekscentra en organisaties voor economische ontwikkeling of advies. De in dienst genomen personen moeten officieel als werklozen erkend zijn. Projecten die hiervoor in aanmerking komen, zijn: . onderzoek voor de ontwikkeling van nieuwe producten, diensten of processen; . bevordering van de export buiten de EU; . energie- of grondstoffenbesparing; . normaal moeten de projecten een positieve weerslag hebben op de werkgelegenheid. De steun bedraagt 50% van de loonkosten gedurende twee jaar wanneer de onderneming het project zelfstandig uitvoert, of 90% van de kosten gedurende het eerste jaar en 75% van de kosten gedurende het tweede jaar voor de andere organisaties en voor de ondernemingen die een bijstandsovereenkomst hebben afgesloten met externe consultants. Fiche 13 Steun voor immateriële investeringen Net als de andere Belgische gewesten heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de vroegere nationale economische expansiewetten omgezet in gewestelijke ordonnanties, met de bedoeling een subsidiestelsel uit te bouwen voor ondernemingen die investeren in het gewest. Naast de materiële investeringen gewijd aan de werking van de onderneming, maken de immateriële investeringen verbonden aan de toekomstige activiteiten van de onderneming, ook het voorwerp uit van subsidies. De immateriële investeringen die in aanmerking komen voor subsidiëring zijn: . marktonderzoeken, onderzoeken i.v.m. de commercialisering van nieuwe producten; . O&O voor nieuwe producten, ontwikkeling en conceptieprocessen van prototypes; . verwerving van octrooien, handelsmerken, eigendomsrechten; . investeringen in kwaliteitsbeheer; . investeringen in vorming en opleiding. De subsidieregels verschillen naargelang de sector, het soort financiering en de aard van de onderneming (starter, bestaande onderneming, bedrijf opgericht door een jonge ondernemer). Het bedrag van de subsidie wordt uitgedrukt als een percentage van de kosten van het investeringsprogramma. Een verhoging van de subsidie wordt toegekend indien wordt geoordeeld dat de investering een belangrijke economische weerslag zal hebben voor het gewest. De grootte

Page 121: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

120

van de toelage varieert van 9% (basistarief) tot 24% (tarief voor starters) van het investeringsplan. Er gelden voor deze steun weliswaar een aantal sectorbeperkingen. Fiche 14 Subsidies voor studies, managementadvies en opleidingsprogramma’s, uitgevoerd door ondernemingen Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geeft subsidies voor studies, managementadvies en opleidingsprogramma’s die worden uitgevoerd door KMO’s in het gewest. Deze investeringen moeten worden uitgevoerd door onafhankelijke externe experts of consultants. De subsidies worden toegekend aan kleine en middelgrote ondernemingen. De grootte van de subsidie wordt uitgedrukt als een percentage van de kosten van het investeringsprogramma. De bijdrage van het gewest bedraagt maximaal 50% van de totale aangetoonde investeringskosten, met een maximum van 0,25 miljoen euro (of 0,6 miljoen euro voor advies op korte termijn) en 6.200 euro per opleidingsprogramma. Er is tevens een mogelijkheid tot financiering van interne lesgevers voor de opleiding van de werknemers van het bedrijf: de bijdrage van het gewest bedraagt dan 20% van het brutoloon van de lesgever. Een aantal sectorbeperkingen zijn voor deze steun van toepassing. Fiche 15 Gewestelijke Investeringsmaatschappij (GIMB) en haar dochterondernemingen BRUSTART, voor starters, en BRUFICOM, voor telecommunicatiebedrijven De Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB), opgericht in 1984, is een overheidsholding met gemengd kapitaal die stimulansen wil geven aan de oprichting en ontwikkeling van ondernemingen (met name KMO’s) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De GIMB fungeert als financiële partner voor ondernemingen die op zoek zijn naar risicodragend kapitaal. Ze draagt in het algemeen bij tot de financiering daarvan in de vorm van een minderheidsdeelname in kapitaal, of door het verlenen van converteerbare of achtergestelde leningen. De GIMB geeft prioriteit aan ondernemingen die innoveren, werkgelegenheid scheppen of een grote toegevoegde waarde creëren. Door de versterking van het actief vermogen van ondernemingen vergemakkelijkt deze maatregel hun toegang tot de financiële markten. De GIMB heeft zijn functie van “bedrijfscoach” in parallel met zijn financieringsopdracht ontwikkeld. BRUSTART (opgericht in 1992) is een dochteronderneming van de GIMB, die startkapitaal verstrekt aan starters of jonge, groeiende bedrijven. In 2001 bedroegen haar steunverleningen 1,132 miljoen euro. BRUFICOM is eveneens een dochteronderneming van de GIMB, zij werd opgericht in 1996 en verleent financiële steun aan bedrijven in de telecommunicatiesector. Fiche 16 Activiteiten ter bevordering van wetenschap en technologie in het gewest - de Ishango-prijs De regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkent het belang van de jongeren uit het gewest als menselijk, wetenschappelijk en technisch kapitaal. Sinds 2000 ontwikkelt het gewest, binnen de grenzen van zijn bevoegdheden, een promotie- en sensibiliseringsbeleid rond wetenschap. Doelgroepen van dit beleid zijn de bedrijfswereld en de wetenschappers. Talloze acties werden al gelanceerd, waaronder een reeks lezingen op scholen m.b.t. de toepassingen van het ruimtevaartonderzoek. In 2001, met het oog op het Belgisch voorzitterschap van de EU, startte de gewestregering een nieuwe reeks initiatieven om meer interesse te wekken voor een wetenschappelijke loopbaan. Het eerste hiervan is de wetenschappelijke Ishango-prijs, bedoeld voor jonge gewestelijke onderzoekers (zie Kader 4).

Page 122: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

121

Kader 3 Het Brussels onderzoeksbeleid en de Europese Onderzoeksruimte Het nieuw Brussels WTI-beleid heeft in haar concept de noodzaak opgenomen om het regionaal onderzoekspotentieel in te schakelen in het bredere kader van de Europese Onderzoeksruimte (EOR). Het Gewestelijk Ontwikkelingsplan geeft aan dat het “van primordiaal belang is om een deel van de gewestelijke budgetten te bestemmen voor de snelle integratie van het onderzoekspotentieel in initiatieven met een Europese roeping (de excellentienetwerken en de geïntegreerde projecten opgezet op het niveau van de Europese Unie)”. Aldus; • Worden de overheidsfinancieringen voor industriële en pre-competitieve O&O-projecten verhoogd wanneer het projecten betreft die vallen onder het kaderprogramma voor onderzoek van de Europese Unie; • Het gewest investeert in programma’s van excellentie-onderzoek, die de kritische onderzoeksmassa ondersteunen in samenwerking tussen de in het gewest aanwezige organisaties; • Het programma ter ondersteuning van de universitaire interfaces van het gewest krijgt bijkomende fondsen om de Brusselse actoren te helpen zich in te schakelen in het EU- kaderprogramma voor onderzoek; • Het gewest verleent beurzen “Research in Brussels” om onderzoekers van hoog niveau aan te trekken in de Brusselse onderzoeksinstellingen en zodoende bij te dragen tot de opbouw van de EOR; • Het mobiliteitscentrum voor het menselijk potentieel in O&O, BRAINS, werd opgericht om de internationale en intersectorale mobiliteit van de onderzoekers aan te moedigen; • De vereniging BIRDS werd opgericht met het oog op het promoten van wetenschappelijk onderzoek van internationale dimensie door het ter beschikking stellen van faciliteiten en diensten, en haalbaarheidsstudies zijn lopende met betrekking tot het in gebruik nemen van andere huisvestingsplaatsen voor excellentiecentra en de oprichting van interdisciplinaire ontmoetingsplaatsen; • Technopol, als Innovation Relay Centre (IRC), en later opgegaan in het Brussels Agentschap voor de Onderneming, informeert de mogelijke deelnemers over de toegangsvoorwaarden voor Europese betoelaging binnen het zesde Europees kaderprogramma voor onderzoek en biedt hen steun bij de uitwerking van projecten; • De wetenschappelijke Ishango-prijs wordt tevens een prijs voor het aanmoedigen van de internationale mobiliteit onder jonge getalenteerde Brusselaars; • De expertise in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd in kaart gebracht en zal worden bijgewerkt. Kader 4 De operatie Ishango De Ishango-prijs, die in 2001 in het leven werd geroepen ter gelegenheid van het Belgisch Voorzitterschap van de Europese Unie, wordt georganiseerd door het gewest om jonge getalenteerde Brusselaars aan te moedigen wier werkzaamheden leidt tot, of in de richting gaat van de ontwikkeling van een wetenschappelijke of technologische toepassing, die misschien op korte, middellange of lange termijn zou kunnen resulteren in een economische exploitatie. Het basisidee van de prijs is tweeledig: het gaat om het versterken van de relevantie van het gewestelijk universitair potentieel voor het economisch weefsel van het gewest, enerzijds, en het vergroten van de aantrekkingskracht van een wetenschappelijke loopbaan bij de jongeren anderzijds. Drie prijzen met complementaire doelstellingen worden in 2003 uitgereikt: • De wetenschappelijke Ishango-prijs: twee laureaten, studenten of nieuwe onderzoekers in Brusselse onderzoeksorganisaties, worden bekroond en ontvangen elk een prijs van 2.500 euro, als

Page 123: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

122

beloning voor excellent werk op het gebied van wetenschappen, exacte of toegepaste wetenschappen, of nieuwe technologieën; • De Ishango-jongerenprijs voor een bedrag van 2.500 euro wordt op basis van dezelfde criteria toegekend aan een laureaat, door een jury bestaande uit de laureaten van de wetenschappelijke prijzen van vorige jaren; • De internationale Ishango-prijs voor een bedrag van 5.000 euro wordt toegekend aan de kandidaten voor de wetenschappelijke Ishango-prijs, die hun talent tot ontwikkeling brengen in het buitenland. Deze prijs is bedoeld om jonge talenten tot internationale mobiliteit aan te moedigen. Sinds 2002 bestaat er ook de Ishango-prijs van Wetenschappelijke Communicatie ter beloning van originele initiatieven van universiteiten, hogescholen en beroepsverenigingen, op het vlak van sensibilisering van het jong publiek voor de wetenschappen en de wetenschappelijke loopbaan en op het vlak van wetenschapsvulgarisatie. Ook andere initiatieven hebben binnen de operatie Ishango plaats: een stripverhaal voor het jong publiek “Het geheim van Ishango”; een wedstrijd van wetenschappelijke nieuwtjes “Rond Ishango” bedoeld voor studenten van het secundair; “Het dagblad van Ishango”, dat wetenschappelijke artikels groepeert die zijn geschreven door aankomende journalisten. De Ishango-stok is door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gekozen als symbool voor het menselijk ontwaken door wetenschappelijke creativiteit. Het is een gegraveerd botje dat is ontdekt in 1950 door een Belgisch onderzoeker in voormalig Belgisch Congo. Het zou een rekenstok zijn, een soort prehistorische rekenmachine van 15.000 tot 20.000 jaar oud, die de geboorte van de wiskunde voorafbeeldt.

Page 124: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

123

Besluit: convergentie en specifieke factoren in het gedecentraliseerd Belgisch WTI-systeem

Het WTI-beleid in België, dat uniek is binnen de Europese Unie, bestaat uit een aantal beleidsprogramma’s die beslist en ingevoerd worden door diverse regeringen met autonome verantwoordelijkheden in de diverse bevoegdheidsgebieden die samen in dit domein “Wetenschap-Technologie-Innovatie” vormen. Het Belgisch systeem is eigenlijk volledig gedecentraliseerd: het is zo dat er in België niet “één“ WTI-beleid bestaat, maar een geheel van diverse beleidsvormen die samenleven op het nationale grondgebied. Tijdens de laatste 25 jaar is België geleidelijk aan omgevormd tot een federale Staat, en de verschillende gewestelijke innovatiesystemen hebben geleidelijk aan hun eigen fysionomie verkregen. De Gemeenschappen en de Gewesten zijn in de loop der tijd voorzien van structuren en instrumenten die noodzakelijk zijn voor het vervullen van hun taken inzake WTI, waarbij de laatste in de rij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is, dat zopas zijn wetgevend en institutioneel arsenaal komt te vervolledigen. We zijn dan ook aan het einde gekomen van een lange fase waarin een complex en gedecentraliseerd systeem is opgebouwd. De uitdaging voor de toekomst is tweeledig: enerzijds bestaat die erin de intrinsieke werking te verbeteren van elk van deze verschillende systemen met het oog op het bekomen van een grotere doeltreffendheid, en anderzijds de coherentie te verzekeren tussen de voorzieningen die handelen op het nationale grondgebied en synergieën te ontwikkelen die noodzakelijk zijn opdat België zou kunnen beantwoorden aan de Europese doelstelling om de O&O-uitgaven tegen 2010 op te trekken tot 3% van het BBP. Meerdere elementen van dit gedecentraliseerd Belgisch WTI-systeem zijn afkomstig van de vroegere nationale historische context, terwijl andere meer recentere keuzes weerspiegelen die zijn gemaakt door de regeringen van het huidige federale België. Bijgevolg wordt het hele systeem gekenmerkt: • door de convergentie van de benaderingen en de gelijkenissen die zijn geërfd van een gemeenschappelijke geschiedenis en gemeenschappelijke uitdagingen - in het bijzonder de uitdaging die onlangs door de Europese Unie is gesteld in Lissabon en Barcelona; • door divergenties veroorzaakt door verschillende situaties en innovatiesystemen, divergenties mogelijk gemaakt door de autonomie van de diverse overheden in de uitoefening van hun bevoegdheden. In dit besluit trachten we de nadruk te leggen op de gebieden van convergentie en de specifieke factoren in het WTI-beleid in België. In het algemeen convergeren de benaderingen die door de diverse Belgische overheden worden gevolgd, rond de volgende elementen: • in overeenstemming met de Europese doelstelling om de O&O-uitgaven te verhogen tot 3% van het BBP, een gemeenschappelijke wil om het belang van de WTI-activiteiten te verhogen; • een gedeelde opinie wat de noodzaak betreft om het fundamenteel onderzoek te verstevigen teneinde de basis te leggen voor de ontwikkeling van een kennismaatschappij;

Page 125: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

124

• het openstellen van het beleid voor de internationale dimensie, en de Europese in het bijzonder, dit in het kader van het project “Europese Onderzoeksruimte“, dat door alle Belgische overheden onderschreven wordt; • een gemeenschappelijke aandacht voor het oprichten van “excellentienetwerken”, zoals aanbevolen in het project “Europese Onderzoeksruimte“; • een steeds belangrijker accent wordt gelegd op de relaties binnen het WTI-systeem en, meer in het bijzonder maar niet uitsluitend, tussen de universiteiten en de privé-sector; • niet alleen wordt specifieke aandacht geschonken aan de bijzondere behoeften en aan het beleid van de KMO’s in termen van innovatie, maar eveneens aan de oprichting van nieuwe innoverende bedrijven; • erkenning van het belang van human resources, en het vergemakkelijken van de mobiliteit van onderzoekers, om een succesvol WTI-beleid te garanderen; • het creëren van gunstige voorwaarden voor het voeren van het WTI-beleid: invoering van werktuigen van “strategische intelligentie“, verbetering van de globale werking van de gehele infrastructuur voor ondersteuning van innovatie; • specifieke aandacht wordt geschonken aan het promoten van een positieve houding van het publiek tegenover WTI. De diversiteit van de WTI-beleidslijnen van de Belgische overheden manifesteert zich niet zozeer in de algemene richting van het beleid, maar in de verschillende niveaus van prioriteit die wordt gegeven aan de bovenvermelde sleutelelementen en in de verschillende manieren om deze om te zetten naar operationele beleidsinstrumenten. De rest van dit hoofdstuk analyseert deze modaliteiten in detail, met vermelding van de voornaamste doelstellingen en bijbehorende instrumenten die zijn ontwikkeld door de Belgische overheden voor elk van deze doelstellingen. De recente veranderingen in het Belgisch WTI-beleid, die zijn waargenomen sinds het verschijnen van het eerste Belgisch Rapport over WTI in 2001, staan aangegeven in onderstaande kader.

Page 126: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

125

Nieuw sedert 2001

De Europese doelstelling, waartoe is beslist in 2002, om minstens 3% van het BBP te wijden aan uitgaven voor O&O, is opgenomen in alle recente strategische documenten inzake WTI-beleid van de verschillende terzake bevoegde Belgische overheden. Deze Europese uitdaging heeft de ambities van de verschillende Belgische entiteiten gericht op het objectief om in België een kennismaatschappij te ontwikkelen, elk in het kader van zijn of haar bevoegdheden. De recente ontwikkelingen inzake het Belgisch WTI-beleid worden op meerdere fronten waargenomen. Inzake beheer van het nationaal innovatiesysteem De vorderingen inzake beheer zijn merkbaar bij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat in 2003 voorzien is van instellingen en een eigen reglementair kader om haar beleid te implementeren. Bij het verschijnen van dit rapport, zijn deze operationeel geworden en laten zij dit gewest toe om een beleid te voeren dat aangepast is aan haar bestemming van internationale metropool. De dimensie O&O is voor het eerst verschenen in het recent Gewestelijk Ontwikkelingsplan. Andere institutionele veranderingen hebben eveneens plaatsgevonden, zoals het fuseren van de bevoegdheden inzake wetenschap en technologische innovatie in de portefeuille van één enkele Vlaamse Minister, hetgeen gunstige voorwaarden biedt voor de ontwikkeling van een geïntegreerd WTI-beleid. Van haar kant heeft de Franse Gemeenschap in 2003 een Raad voor Wetenschapsbeleid opgericht, waardoor eveneens het reglementair kader is vervolledigd dat noodzakelijk is voor het implementeren van haar beleidsobjectieven, waarbinnen het nastreven van excellentie in onderzoek de grootste inzet is. Na het strategische programma Prométhée, is Wallonië bezig met de creatie van de strategische werktuigen die nodig zijn voor het WTI-beleid : het in kaart brengen van het Waals potentieel inzake basisonderzoek, analyse van de voorzieningen voor steun aan de ondernemingen, het realiseren van een situatie-overzicht m.b.t. innovatie, tal van lopende werkzaamheden die zouden moeten resulteren in een betere basis voor besluitvorming in Wallonië. Van de kant van de Franse Gemeenschap, is het aannemen van een Toekomsthandvest in 2002 een uitdrukking van de politieke wil om nieuwe middelen te injecteren in wetenschappelijk onderzoek, dit dankzij de herfinanciering in 2003. De Vlaamse Gemeenschap heeft de privé- en overheidsactoren in 2003 verenigd rond een Innovatiepact, waarmee de wil uitgedrukt wordt om te investeren en samen te werken voor de ontwikkeling van een innovatiemaatschappij.

Op het vlak van voorzieningen voor kenniscreatie Het Belgisch wetenschappelijk potentieel werd versterkt. Zo heeft de Vlaamse regering zijn financiële bijdrage tot het fundamenteel onderzoek verhoogd, via een nieuw programma, het SBO (“Strategisch Basisonderzoek“), gesitueerd op de grens tussen fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek en toegankelijk zowel voor overheids- als voor privé-onderzoeksteams. De BOF-fondsen toegekend aan de universiteiten zijn eveneens verhoogd, en het toekennen ervan werd gekoppeld aan kwaliteitscriteria met oog op het verhogen van de doeltreffendheid. Op federaal niveau, maken de Federale Wetenschappelijke Instellingen het voorwerp uit van een moderniseringsprogramma, dit teneinde hun wetenschappelijk potentieel te versterken, maar ook om bij te dragen tot een ruimere waardering van hun potentieel bij het grote publiek. De Waalse onderzoekscentra zullen onderworpen worden aan kwaliteitscontroles op basis van een nieuw erkenningssysteem, dit wordt toegepast sinds het einde van 2002. Nieuwe stimulerende Waalse programma’s (Nanotechnologieën, Waleo, Wist en Netwerken), die open staan voor onderzoeksteams van de overheid, zijn gelanceerd tussen 2001 en 2003, met als oogmerk het concentreren van kritische massa in onderzoeksprojecten die op thema’s werken die als cruciaal gezien worden voor de ontwikkeling van het Gewest. De verbetering van het sociaal en fiscaal statuut van de onderzoekers, met namelijk het creëren in 2002 van fiscale incentives voor het aanwerven van onderzoekers in de universiteiten, vertegenwoordigt een belangrijke vooruitgang voor het realiseren van voornoemde Europese 3%-doelstelling. De invoering door de Federale overheid van retourbeurzen voor Belgische onderzoekers in het buitenland, gaat in dezelfde richting. Het herfinancieringsplan van het FNRS, aangenomen door de Franse Gemeenschap, omvat meerdere bepalingen die zullen leiden tot het verhogen van het aantal onderzoekers in de universiteiten van deze gemeenschap en het verbeteren van hun werkomstandigheden, hun statuut, hun carrière en hun mobiliteit. Een andere recente ontwikkeling betreft het openstellen van programma’s en andere Belgische voorzieningen voor Europese partnerships : zo zijn de federale onderzoekprogramma’s en de interuniversitaire attractiepolen opengesteld voor Europese teams, en het reeds vermelde nieuwe SBO-programma bevat eveneens een dergelijke clausule. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest biedt via haar nieuwe programma’s BIRDS en BRAINS, infrastructuren om de mobiliteit van de onderzoekers te stimuleren en de ontwikkeling van het onderzoek in een internationale context mogelijk te maken.

De drie Belgische gewesten hebben bovendien contactpunten opgezet ter bevordering van de deelname aan onderzoekprogramma’s die gecofinancierd worden door de Europese Unie.

Page 127: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

126

Op het vlak van verspreiding en opnemen van kennis Recent zijn een aantal nieuwe beleidsinstrumenten geïntroduceerd die een betere economische exploitatie van wetenschappelijke onderzoeksgegevens willen stimuleren. Zo heeft op federaal niveau in 2002 een nieuw programma het licht gezien, de technologische attractiepolen (TAP), dat als rol heeft om de samenwerking te stimuleren tussen diverse onderzoeksactoren, terwijl er wordt toegezien op de valorisatie van het onderzoekspotentieel in de economische sector. In Wallonië is in 2001 een nieuwe structuur - een interface tussen het universitair onderzoek en de ondernemingen - het CeRDT, gecreëerd met als oogmerk het coördineren van de interventies van de steunorganismen en het beter valoriseren van het wetenschappelijk potentieel bij de ondernemingen. In ditzelfde gewest is er sinds 2002 een nieuw programma, het FIRST-Hogescholenprogramma, dat onderzoekers steunt die projecten ontwikkelen met een potentiële commerciële impact. In Vlaanderen werd het nieuwe SBO-programma geïntroduceerd, dat privé-onderzoeksteams toelaat naast overheidsteams - de enige begunstigden van de vroegere programma’s - en de voorkeur geeft aan partnerships tussen privé- en overheidssector. In de drie gewesten zijn mechanismen opgezet die erop toe zien om voor de collectieve onderzoekscentra de mogelijkheden te verzekeren om hun taak inzake verspreiding van technologische kennis binnen het economisch weefsel te realiseren: op federaal niveau dragen de TAP’s daartoe bij, terwijl Vlaanderen en Wallonië twee nieuwigheden hebben ingevoerd in hun respectieve systemen voor promotie van technologische ontwikkeling en innovatie. Vlaanderen heeft de “VIS - Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden“ opgezet, terwijl Wallonië een systeem heeft goedgekeurd voor erkenning van onderzoekscentra. In deze twee gevallen, staan de valorisatietaken centraal bij de nieuwe voorzieningen. Deze recente ontwikkelingen worden gemotiveerd door een zoeken naar een verhoogde transparantie van de activiteiten van de centra voor onderzoek en technologie-overdracht. Van Vlaamse kant, weerspiegelen de evaluaties van de gewestelijke onderzoekscentra, die recent zijn uitgevoerd, eveneens deze dubbele bezorgdheid voor valorisatie en verhoogde doorzichtigheid. Het opzetten van het “Innovatienetwerk“, drukt de wil uit van deze Gemeenschap om de steunvoorziening te versterken voor de innovatieverspreiding ten gunste van de Vlaamse ondernemingen. Het oprichten van “Wetenschapswinkels“ binnen Vlaamse universiteiten, is een andere illustratie van de politieke wil om het wetenschappelijk potentieel open te stellen voor de behoeften van de maatschappij. Tenslotte zijn er in 2002 en 2003 drie nieuwe gespecialiseerde centra opgezet (het Flanders' Mechatronics Technology Centre, FMTC, het Vlaams Instituut voor de Logistiek - VIL, en het Incubatiepunt Geo-Informatie - IncGEO), die de voorziening voor steun aan technologische innovatie ten dienste van de ondernemingen, versterken.

Op het vlak van innovatiepromotie Tenslotte zijn er in België recentelijk nieuwe voorzieningen ingevoerd om een reeks moeilijkheden te overwinnen waarmee de ondernemingen worden geconfronteerd bij de ontwikkeling van innoverende projecten. Zo is in 2002 Sowalfin opgericht, een Waals organisme belast met de financiering van KMO’s, dat een brede waaier aan financiële werktuigen biedt, en op een gecentraliseerde manier toegankelijk is. De ondernemingen in oprichting en de starters ontvangen een verhoogde steun door de Waalse preactiviteitsbeurs voor de oprichting van innoverende ondernemingen. In 2003 is in hetzelfde gewest een nieuw centrum voor innovatie en expertise omtrent intellectuele eigendom opgericht, Patlib. Van de kant van de Vlaamse Gemeenschap, voorzien de nieuwe bepalingen inzake financiële steun aan projecten van ondernemingen, dat het innoverende karakter van de projecten het voornaamste criterium wordt voor het selecteren van de projecten voor financiering door IWT-VLAANDEREN. Naast de subsidies die traditioneel worden toegekend door deze instelling, zijn sinds 2002 ook achtergestelde leningen toegankelijk. Ter vervollediging van deze financiële steunverleningen zijn Huizen van de Vlaamse Economie opgericht in elke Vlaamse provincie, teneinde beter te beantwoorden aan de behoeften van begeleiding van de innoverende ondernemingen, op andere vlakken dan technologische ontwikkeling.

Page 128: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

127

1. Overeenkomstig de Europese doelstelling om de O&O-uitgaven te verhogen tot 3% van het BBP, een gemeenschappelijke wil om het belang van de WTI-activiteiten te verhogen Het eerste duidelijke convergentiepunt tussen alle Belgische overheden, inzake de richting die het WTI-beleid moet nemen, is het volgende: alle partijen zijn ervan overtuigd dat de wetenschappelijke, technologische en innoverende activiteiten essentiële ingrediënten geworden zijn voor de economische en sociale ontwikkeling. Bijgevolg heeft het WTI-beleid als vertrekpunt de noodzaak om het kwantitatieve belang van de O&O- en innovatie-activiteiten te verhogen. Deze doelstelling is in het verleden vaak uitgedrukt als een behoefte om de kloof met de andere Europese landen te verminderen, en is ten volle tot uiting gekomen in het onderschrijven door de Belgische overheden van de doelstelling die is vastgelegd door de Europese Raad in Barcelona in 2002: nl. het bereiken van 3% van het BBP voor de O&O-activiteiten tegen 2010. Een recente studie (Capron en Duelz 2003) heeft aangetoond dat zonder de verhoogde vrijwillige inspanning van alle deelgebieden, België deze doelstelling niet zal halen. Zoals ontwikkeld in het eerste gedeelte van dit rapport, bevindt België zich in een ontoereikende positie voor een zeker aantal internationaal vergelijkbare indicatoren, in het bijzonder voor het percentage van totale O&O-uitgaven, maar ook inzake verspreiding, technologische toepassing en innovatie. De doelstelling om de rol van onderzoek en technologische ontwikkeling te versterken, staat vandaag de dag bovenaan op de politieke agenda’s van de verschillende deelgebieden van het land. De meerderheid van de beleidsdocumenten, uitgewerkt door de Belgische overheden, beginnen effectief met dit feit, bedoeld om de nodige budgettaire verhogingen inzake WTI-beleid te rechtvaardigen. Zo verbindt in Vlaanderen het ondertekenen begin 2003 van een “Innovatiepact“ tot het beijveren van dit doel. De Federale Raad voor Wetenschapsbeleid heeft in haar advies van december 2002 aanbevolen dat “de doelstelling van 3% op alle niveau’s zou overgenomen worden als krachtlijn voor de uitwerking van de O&O-beleidsplannen“, terwijl het adviesorgaan van de Vlaamse Gemeenschap, de VRWB, in zijn advies van juni 2002 over het regionale budget, vroeg om de budgettaire inhaalbeweging te versterken met het oog op dezelfde doelstelling. Deze wil is reeds vertaald in cijfers, aangezien we momenteel een proces van budgettaire inhaalbeweging meemaken, wat bijzonder duidelijk is binnen de Vlaamse Gemeenschap en het Waals Gewest. Deze situatie verklaart waarom België een positievere evolutie laat noteren dan zijn partners uit de Europese Unie, voor wat betreft O&O-indicatoren tijdens de laatste tien jaar; in 2001 is 2,17% van het BBP gehaald voor zijn totale O&O-uitgaven. De cijfers tonen aan dat het grootste deel van de achterstand van België toe te schrijven is aan de overheidsfinanciering, hetgeen de druk verhoogt op de politieke bewindvoerders. Naast de kwantitatieve aspecten stelt men eveneens een verandering van de beleidsoriënteringen vast: eigenlijk zijn we getuige van een verhoging van het belang voor het onderdeel “innovatie” van de WTI-beleidsvormen. Vlaanderen heeft haar intentie bekrachtigd om haar technologisch beleid te stimuleren, door innovatie eveneens in een gewestelijk decreet op te nemen. Het Vlaams decreet van 18 mei 1999 terzake verduidelijkt de betekenis van de term - te begrijpen in de zin van “technologische innovatie” - alsook de rol van de voornaamste Vlaamse organisaties in het kader van dit beleid. Eén van de symbolen die goed deze conceptwijziging illustreert, is de naamsverandering van de voornaamste organisatie belast met de uitvoering van het WTI-beleid, IWT-VLAANDEREN, dat van “Vlaams Instituut voor de Bevordering van het Wetenschappelijk-Technologisch Onderzoek in de Industrie”, gegaan is naar « Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie

Page 129: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

128

door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen”. Innovatie wordt de doelstelling, terwijl wetenschap en technologie de middelen zijn. In Wallonië is het concept innovatie niet uitdrukkelijk verankerd in het beleid. Nochtans bestaan er beleidsinstrumenten, zoals dit deel aantoont, die beogen om innovatie te ondersteunen: maatregelen ter bevordering van de commercialisering van de onderzoeksresultaten, FIRST-Spin-off, incubatoren zoals Wallonia Space Logistics, technologische clusters, enz. Naast deze traditionele technologisch beleidsinstrumenten, beschikken alle gewesten, en ook de Federale overheid, over instrumenten die een belangrijke impact hebben op innovatie: instrumenten m.b.t. risicokapitaal, fiscale instrumenten, financiële steun inzake immateriële investeringen, voorzieningen voor ondersteuning van het ondernemerschap, enz. Nochtans worden deze instrumenten beheerd door andere organen dan diegene die belast zijn met het WTI-beleid (bijvoorbeeld, door de Federale Dienst voor economische zaken of financiën). Het creëren van synergie tussen deze economische beleidsinstrumenten en de instrumenten ontwikkeld in de sector “O&O en technologie”, zou de uitwerking van een innovatiepolitiek toelaten die werkelijk geïntegreerd is in België. 2. Een gelijklopende mening over de noodzaak om het fundamenteel onderzoek te versterken, als basis voor de ontwikkeling van een kennismaatschappij In overeenstemming met hun bevoegdheidsgebieden leggen zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap in hun beleid het accent op de noodzaak van een groter overheidsbudget voor de financiering van het fundamenteel onderzoek aan universiteiten. Aan Vlaamse kant stellen de beleidsverklaringen bijvoorbeeld dat de “exploitatie van het onderzoek enkel mogelijk is als er een uitstekende kennisbasis beschikbaar is”. De Vlaamse Gemeenschap is erin geslaagd om de fondsen die specifiek voor dit soort onderzoek bestemd zijn, aanzienlijk op te voeren, met name met het FWO-Vlaanderen en Bijzondere Onderzoeksfondsen (BOF). De Franse Gemeenschap zet de financiering van hoogwaardig fundamenteel onderzoek als voornaamste beleidsdoel voorop. Daarom heeft zij altijd de herfinanciering geëist van de gemeenschappen, die terzake bevoegd zijn, en in 2001 is daarrond een belangrijk akkoord bereikt. Dankzij deze vooruitgang heeft zij een Toekomsthandvest uitgewerkt, waarin fundamenteel onderzoek zijn plaats heeft. De Franse Gemeenschap heeft recent beslist tot de herfinanciering van het FNRS, het voornaamste financieel ondersteuningskanaal voor onderzoek aan universiteiten van deze gemeenschap. 3. Het openstellen van het beleid voor de internationale dimensie, en de Europese in het bijzonder, in het kader van het project “Europese Onderzoeksruimte“, dat door alle Belgische entiteiten onderschreven wordt. De verschillende Belgische overheden delen de overtuiging van het belang om de WTI-activiteiten in te schrijven in een breder kader. Het voornemen om een Europese Onderzoeksruimte (EOR) op te richten is dan ook zeer positief onthaald door alle entiteiten, en dient nu als referentie om een hele reeks activiteiten te versterken die voor het merendeel al op de agenda van de Belgische WTI-politiek stonden. Dit openstellen beperkt zich niet tot de Europese ruimte, zoals talrijke samenwerkingsakkoorden en uitwisselingsmechanismen met organisaties en landen buiten Europa getuigen. Overtuigd dat onderzoek zich meer en meer zal afspelen in transnationale netwerken, hebben alle Belgische entiteiten hun inspanningen verdubbeld om de toegang tot de Europese onderzoeksprogramma’s voor de Belgische actoren te vergemakkelijken (via het opzetten

Page 130: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

129

van contactpunten en diverse sensibiliserings- en informatie-acties). Zij hebben eveneens hun strategieën ontwikkeld of versterkt met als doel het opzetten van excellentiecentra of -netwerken op hun grondgebied (zie punt 4 hieronder), opdat de Belgische onderzoekswereld een rol zou kunnen spelen in de nieuwe excellentienetwerken die opgezet worden op Europese schaal. Van de kant van het Federaal Wetenschapsbeleid, maakt deze internationale inschrijving deel uit van de eigenlijke essentie van de beleidsvormen: meer dan de helft van de kredieten wordt toegekend aan activiteiten die plaatsvinden in een internationaal kader, met het ruimtebeleid als richtpunt. Dit beleid financiert ook de deelname van Belgische onderzoekers aan de grote onderzoeksvoorzieningen; de federale thematische onderzoeksprogramma’s en de interuniversitaire attractiepolen worden opengesteld voor buitenlandse onderzoekers, zoals het EOR-project dat voorschrijft, en er worden bovendien mobiliteitsbeurzen toegekend. Wallonië heeft een reeks financiële incentives opgezet voor openbare onderzoekers en ondernemingen (Horizon-Europe, RIT en FIRST Europe) om het openstellen van de onderzoeksactiviteiten naar Europa toe te vergemakkelijken. Dit Gewest co-financiert eveneens de onderzoek dat wordt gevoerd in netwerken die erkend zijn door de Europese Unie, door het stimulerende programma “Réseaux“. De Franse Gemeenschap bevordert de inschakeling van onderzoekers in transnationale onderzoeksnetwerken, door het verlenen van beurzen en de financiering van onderzoeksprojecten. De Vlaamse Gemeenschap heeft incentives ingevoerd voor de transnationale openstelling van de financieringsmechanismen voor financiering van universitair onderzoek (bijvoorbeeld door het openstellen van programma’s zoals het SBO voor Europese teams), en van de kant van de bedrijfswereld, is het KMO Programma van het IWT-VLAANDEREN, opengesteld voor Europese samenwerking. Een heel actieplan - bestaande uit meerdere luiken - ter bevordering en ondersteuning van deelname aan het 6e kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling van de EU, is in deze Gemeenschap opgezet. Tenslotte is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waar de Europese instellingen zetelen, bijzonder gevoelig voor deze kwestie: de overheidsfinanciering van projecten van industriële O&O worden, in geval van Europese openstelling, verhoogd, beurzen en prijzen die de Europese mobiliteit van onderzoekers aanmoedigen zijn beschikbaar, tot slot zijn een mobiliteitscentrum voor human resources en een vereniging voor de promotie van onderzoek op internationale schaal opgezet. 4. Een gemeenschappelijke belangstelling voor het oprichten van “expertisenetwerken”, zoals voorzien in het project Europese Onderzoeksruimte Zoals hierboven aangegeven, sluit België zich aan bij het voornaamste onderliggende argument van de Europese onderzoeksruimte, te weten: het creëren van schaaleconomieën en kritische massa’s dankzij het leggen van banden tussen de “excellentiepolen” van fundamenteel en toegepast onderzoek. Federale onderzoeksprogramma’s worden ontwikkeld om verbanden tot stand te brengen tussen onderzoeksactiviteiten in de verschillende delen van het land. Dit is niet alleen het geval in de interuniversitaire attractiepolen, maar ook in de thematische onderzoeksprogramma’s. De sterke Vlaamse steun voor de gewestelijke wetenschappelijke organisaties IMEC en VIB weerspiegelt het verlangen om in bepaalde sleutelgebieden ook op gewestelijk niveau een kritische massa te creëren. De Waalse centra voor “Doelstelling 1” is op een soortgelijk verlangen gebaseerd. De Franse Gemeenschap bevordert via haar programma’s, met name de “ARC”, de interuniversitaire samenwerking tussen de Franstalige universiteiten. Tot slot promoot

Page 131: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

130

eveneens het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de interuniversitaire koppelingen en de synergie van onderzoeksactiviteiten via zijn programma “Prospectief onderzoek in Brussel”. Een klassiek instrument in het Belgisch WTI-beleid is het gebruik van “impuls-”programma’s om onderzoek en activiteiten voor technologische ontwikkeling te bevorderen in gebieden die geacht worden van nationaal belang te zijn. Dergelijke programma’s gaan met omvangrijke budgettaire middelen gepaard: op federaal niveau met de thematische onderzoeksprogramma’s, in Wallonië met de mobilisatieprogramma’s. De gefederaliseerde entiteiten van België lijken een andere zienswijze te hebben op de rol van dergelijke programma’s: *In Wallonië worden de stimulerende programma’s als een belangrijk instrument beschouwd (17% van het gewestelijk WTI-budget in 2002). Door dit programma konden de sleuteltechnologieën voor het gewest geïdentificeerd worden. Deze zullen gebruikt worden voor het kiezen van toekomstige mobilisatieprogramma’s. De concentratie van de openbare middelen op technologische gebieden die relevant zijn voor de industrie is een expliciet doel van de Waalse regering. • Ook in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest accentueert het nieuwe WTI-beleid de concentratie van middelen in een aantal gebieden waar het Hoofdstedelijk Gewest geacht wordt voordelen te hebben. • In Vlaanderen daarentegen reduceert het huidige beleid de rol van impulsprogramma’s. Nochtans zou men kunnen aanvoeren dat, via de financiering van belangrijke onderzoeksinstellingen, zoals IMEC en VIB, en eveneens door de nieuwe technologische centra van mechatronica of logistiek, de Vlaamse regering over een flinke drijfveer beschikt teneinde de onderzoeksinspanningen te richten op bepaalde “strategische” gebieden. 5. Een groeiende accentuering van het tot stand brengen van koppelingen in het WTI-systeem en meer in het bijzonder, maar niet exclusief, tussen de universiteiten en de privé-sector De rode draad door het beleid van de diverse Belgische overheden, is hun belangstelling voor de verbetering van de relaties binnen het WTI-systeem. Alle overheden bewegen geleidelijk, zij het niet even snel, in de richting van het besef dat de WTI-activiteiten hun rol in de algemene ontwikkeling het best kunnen spelen als synergieën en relaties tussen de diverse onderdelen van het systeem aangemoedigd worden. De traditionele respons op deze vaststelling is de bevordering van koppelingen tussen universiteiten en industrie door innovatie uitgaande van universitaire onderzoeksresultaten en door de exploitatie van complementaire elementen tussen deze twee groepen. Dit is een belangrijke prioriteit in Wallonië, waar talrijke beleidsmechanismen koppelingen tot stand willen brengen tussen het onderzoek en de economische activiteiten (bv. de FIRST-programma’s of de mobilisatieprogramma’s). Deze situatie vindt men terug in Vlaanderen waar, bijvoorbeeld, de steun aan ondernemingen wordt verhoogd wanneer O&O-projecten worden gerealiseerd in samenwerking met de onderzoekscentra en de universiteiten. Dergelijk beleid vindt men eveneens terug in andere voorbeelden, bijvoorbeeld, de overheidssteun in alle gewesten aan universitaire interfacediensten, alsook het LINK-programma ter bevordering van de exploitatie van universitaire onderzoeksresultaten in de handelssector in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Page 132: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

131

De oprichting van grote onderzoekscentra door de Vlaamse Gemeenschap is een bijzondere reactie op de dubbele uitdaging om enerzijds een kritische kennismassa in specifieke expertisegebieden te vormen en anderzijds sterke koppelingen tussen het onderzoek en de industrie te creëren. Terwijl in Wallonië de ontwikkeling van dergelijke verbanden vooral gericht is op de universiteiten en de onderzoekcentra van doelstelling 1, wordt de scene in de Vlaamse Gemeenschap gedeeld tussen de universiteiten en de grote wetenschappelijke centra IMEC, VITO en VIB. De twee grote gewesten van het land hebben dus centra opgezet die uitdrukkelijk tot doel hebben om de link tussen onderzoeksresultaten en de behoeften van de ondernemingen te verzekeren. Naast de koppelingen tussen de universiteiten en de privé-sector groeit ook het besef dat het “innovatiesysteem” in een bredere zin opgevat moet worden en dat er ook andere spelers uitgenodigd moeten worden. De steun van de Vlaamse regering aan samenwerkingsplatformen tussen het onderzoek, de industrie en ondersteunende organisaties (VIS, Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden) illustreert duidelijk dat dit Gewest evolueert naar het bevorderen van samenwerking tussen meer dan alleen de universiteiten en de ondernemingen. Wallonië heeft een programma van technologische clusters opgezet, die beogen partnerships tussen de privé-sector en de overheid inzake technologische ontwikkeling te creëren en te versterken. In tegenstelling tot de situatie in een aantal andere EU-landen, hebben de instellingen voor hoger onderwijs tot op heden, een eerder beperkte rol gespeeld in het WTI-beleid in België. In Vlaanderen erkent men echter hun potentieel, met name als partners van de meer traditionele KMO’s. Eén van de specifiek in dit domein ontwikkelde instrumenten, het HOBU-fonds, werd opgezet met de bedoeling deze instellingen meer bij het systeem te betrekken. In de andere regio’s staan er heel wat beleidsinstrumenten open voor instellingen voor hoger onderwijs, zoals het FIRST-hogeschoolprogramma in Wallonië, de O&O-programma’s of de financiering van een gemeenschappelijke interface voor de instellingen voor hoger onderwijs van het Waals Gewest en van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 6. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de specifieke behoeften en de handelswijze van KMO’s en startende ondernemingen De specifieke behoeften en mogelijkheden van KMO’s bij hun innovatieproces en bij hun technologische ontwikkeling worden erkend door de twee grote Belgische gewesten, die specifieke programma’s aanwenden bedoeld om O&O, technologische ontwikkeling en innovatieprojecten in kleine ondernemingen te ondersteunen. In dit kader, heeft Vlaanderen een nieuw programma opgezet ter ondersteuning van technologische innovatie voor KMO’s en het Waals Gewest heeft meerdere specifieke steunmechanismen uitgewerkt ten gunste van KMO’s. Overal in het land besteden de beleidsbepalers meer aandacht aan startende ondernemingen. Er wordt geleidelijk aan een reeks instrumenten opgezet en ter beschikking gesteld van startende ondernemingen: eigendomsoverdracht van onderzoeksresultaten aan de universiteiten, financiële overheidssteun bij het deponeren van octrooien en voor interfacecellen in de universiteiten, het oprichten van ‘Business Angels’ netwerken, creatie van wetenschapsparken en incubatoren, vaak gelinkt met universiteiten. Op een meer informele manier spelen een hele reeks intermediairen (Kamers van koophandel,

Page 133: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

132

innovatiecentra, enz.) een ondersteunende rol bij het oprichten van ondernemingen. Wallonië heeft niet enkel specifieke projecten opgezet, zoals het FIRST spin-offprogramma, maar ook de preactiviteitsbeurzen. Wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreft, deze beschikt over het LINK-programma wat als voornaamste doel heeft opportuniteiten te identificeren voor spin-offs van onderzoek naar bedrijven. De toenemende beschikbaarheid van risicokapitaal over het hele land speelt ook een belangrijke rol in het scheppen van een gunstig kader voor het ontstaan van nieuwe innovatieve ondernemingen. België scoort heel goed in Europa wat betreft de beschikbaarheid van risicokapitaal (België stond aan kop voor de risicokapitaal/BBP op de Europese ranglijst voor innovatie die in 2001 gepubliceerd werd)23. Nochtans merken we op dat het aandeel risicokapitaal afkomstig van de overheidssector zeer hoog is: Vlaanderen bestudeert de mogelijkheid om terzake intenser aan partnerships tussen de privé-sector en de overheid te werken. 7. Erkenning van het belang van human resources en verbetering van hun mobiliteit om het succes van het WTI-beleid te garanderen Het beogen van een uitstekende kwaliteit van de opleiding, en in het bijzonder opleidingen van hoog niveau, is een essentieel element van een WTI-beleid. Het is de rol van de gemeenschappen daarop toe te zien, en een adequate financiering is het nodige vertrekpunt van hun actie. Betreffende de arbeidsvoorwaarden en de aantrekkingskracht van de carrière van de onderzoeker, mobiliseert de wetenschappelijke gemeenschap zich rond de behoefte van een verbetering van het sociaal en fiscaal statuut van de onderzoekers, hierin inbegrepen een programma voor verbetering van de internationale mobiliteit. Voornoemde gebieden zullen altijd deel uitmaken van de federale bevoegdheden, dus speelt de Federale regering een belangrijke rol terzake. Recentelijk zijn aanzienlijke vorderingen geboekt, met name door een (gedeeltelijke) vrijstelling van betaling van de sociale zekerheidsbijdragen voor bepaalde categorieën van onderzoekers. Op federaal vlak en in de gewesten en gemeenschappen, is de mobiliteit van onderzoekers eveneens het voorwerp van verhoogde aandacht. De twee gemeenschappen en de Federale overheid verlenen beurzen bedoeld voor de interne en externe mobiliteit van de onderzoekers. De FNRS-mandaten omvatten voor begunstigden de verplichting om een lange periode in een buitenlands laboratorium door te brengen. In Wallonië gebeurt dit onder de vorm van mobiliteit tussen de universiteiten en de industrie, binnen het FIRST-programma (nu uitgebreid tot Europese mobiliteit). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er een specifiek project, genaamd “Onderzoek in Brussel”, om buitenlandse onderzoekers aan te trekken in de gewestelijke onderzoekslaboratoria. 8. Geleidelijke creatie van gunstige voorwaarden voor het voeren van het WTI-beleid: invoering van werktuigen van “strategische intelligentie“, het verbeteren van de globale werking van het geheel van de infrastructuur ter ondersteuning aan innovatie.

23 Zie www.trendchart.org

Page 134: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

133

Opvolgen van de ontwikkeling van de WTI-activiteiten, begrijpen van de relatie tussen deze ontwikkelingen en de beleidsacties, externe evaluaties van de doeltreffendheid van de verschillende instrumenten en structuren, de conclusies van deze evaluaties verwerken in het beleidsontwerp: dergelijke activiteiten voor “beleidsbeheer” ontwikkelen zich momenteel over het geheel Belgisch WTI-beleid. Vlaanderen heeft op de meest uitdrukkelijke manier procedures uitgewerkt ten gunste van deze activiteiten: met name, de oprichting van het IWT-Observatorium (IWT-VLAANDEREN), het opzetten van centra voor beleidsondersteuning, de regelmatige evaluatie van de onderzoekscentra, zonder de evaluatie te vergeten van de beleidsvoering. Wallonië van zijn kant geeft tekenen van een nog grotere aandacht voor dit soort praktijk, met name door het “Prométhée“-programma en de boordtabel inzake onderzoek en ontwikkeling. In de Franse Gemeenschap is de selectie van excellerende onderzoekslaboratoria gebaseerd op ex ante evaluatieprocedures, waarbij meer in het bijzonder rekening gehouden wordt met de know-how van buitenlandse wetenschappelijke experts. De Federale overheid speelt een coördinerende rol in de ontwikkeling van statistieken en indicatoren voor WTI, daarbij vertrouwend op de gegevens die door elke overheid geleverd worden overeenkomstig de respectievelijke bevoegdheden. Concrete voorbeelden van evaluatiepraktijken zijn ook op federaal niveau te zien, zoals het recente voorbeeld van de interuniversitaire attractiepolen. Door deze verschuiving doet er zich in Vlaanderen een nieuwe trend voor: men wil de openbare fondsen voor WTI afhankelijk maken van resultaten en kwaliteitscriteria. De “automatische” subsidiëring moet wijken voor contractondersteuning. De doelstellingen worden expliciet overeengekomen tussen de regering en de begunstigden en er worden regelmatig onafhankelijke evaluaties opgemaakt. Dit is voortaan de regel die wordt gevolgd door de grote wetenschappelijke instellingen: IMEC, VIB en VITO, VLIZ en voor het toekennen van BOF-fondsen voor fundamenteel onderzoek in de universiteiten. De nieuwe mechanismen voor financiering, door VIS, van de organismen die technologische diensten leveren zijn eveneens in die zin te interpreteren. Wallonië, met het nieuwe decreet voor erkennning van de onderzoekscentra, toont eveneens een bereidheid om zich in die richting te begeven. De twee grote gewesten van het land zijn zich bewust van de noodzaak om de voorzieningen voor innovatie steun geheel te herdenken, dit met het oog op een verhoogde doeltreffendheid. De Vlaamse Gemeenschap heeft het Innovatienetwerk opgezet, gecoördineerd door IWT-VLAANDEREN, bedoeld om de interactie te vergroten tussen de organisaties met een ondersteunende taak inzake innovatie, en om de zichtbaarheid ervan te verbeteren. In Wallonië heeft het strategisch plan “Prométhée” duidelijk gemaakt dat er nood is aan meer duidelijkheid en interactie tussen de onderdelen van de ondersteunende infrastructuur. Het Waals Gewest maakt zich klaar voor deze taak en wenst klaarheid te scheppen omtrent de opdrachten van diverse organisaties die actief zijn in de schoot van het Gewest. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de structurering van de steunvoorziening recenter en heeft dit geresulteerd in grote initiatieven (oprichting van het IWOIB, het BAO, enz.). Tenslotte hebben nieuwe decreten de steunvoorzieningen aan ondernemingen (in Vlaanderen en in Brussel) en de mechanismen voor financiering van de onderzoekscentra (in Wallonië) verbeterd.

Page 135: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

134

9. Specifieke aandacht wordt geschonken aan het promoten van een positieve houding van het grote publiek tegenover WTI Alle Belgische overheden met WTI-bevoegdheden hebben begrepen dat het noodzakelijk is om tot een groter bewustwording en begrip te komen voor thema’s die te maken hebben met wetenschap, technologie en innovatie. Concrete uitdrukkingen van deze bezorgdheid zijn bijvoorbeeld de opening van twee “wetenschappelijke avonturenparken”, één in Wallonië (PASS) en één in Vlaanderen (Technopolis), en een grote reeks andere bewustmakingsactiviteiten in het hele land (wetenschapsweek,de dag van de Technologie van de Vlaamse Gemeenschap, Lente van de Wetenschappen van de Franse Gemeenschap, tv-uitzendingen enz.). De Federale overheid draagt ook op een structurele manier bij tot deze doelstelling via haar wetenschappelijke instellingen voor de vulgarisering van de wetenschap (bv. het Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen).

*** Bij het lezen van de bovenstaande elementen kan gesteld worden dat België, één der stichtende leden van de Europese Unie, reeds goed voorbereid is op de uitdaging waarmee de EU geconfronteerd wordt: nl. de oprichting van een geïntegreerde Europese Onderzoeksruimte. De sleutelelementen van dit project - zoals de concentratie van de onderzoeksactiviteiten rond expertisepolen en expertisenetwerken, de toename van de mobiliteit van de wetenschappers en een grotere betrokkenheid van de maatschappij bij wetenschappelijke en technologische thema’s - nemen eveneens een belangrijke plaats in op de beleidsagenda van dit land. Toch blijkt dat deze inspanningen moeten versterkt worden, zowel op kwantitatief als op kwalitatief vlak, wanneer België een betere plaats wil innemen in het Europese landschap. Deze uitdaging wordt onderschreven door de betrokken Belgische overheden, maar het bouwterrein is erg groot. Zoals reeds aangegeven, een bijzondere uitdaging waarmee federaal België geconfronteerd wordt in het kader van de doelstelling van Barcelona (de O&O-uitgaven verhogen tot 3% van het BBP), is die van het creëren van synergieën tussen alle instrumenten waarover het land beschikt om deze ambitieuze doelstelling te behalen. Deze doelstelling vraagt met name om fiscale bevoegdheden en bevoegdheden inzake sociale zekerheid (federaal) te mobiliseren, om continuïteit te creëren tussen het beleid voor ondersteuning van fundamenteel onderzoek (communautair) en het beleid voor ondersteuning van toegepast onderzoek in ondernemingen (gewestelijk), om open excellentienetwerken op te zetten die de landsgrenzen overstijgen. Deze inspanning inzake coördinatie en zoeken naar synergieën zal zonder enige twijfel versterkt moeten worden in de loop van dit decennium. Gezien de verschuiving van het “W” en “T” naar het “I”-aspect van het WTI-concept, kan men ook besluiten dat België nog een andere cruciale doelstelling onderschrijft die op Europees niveau, op de top van Lissabon in 2000, naar voren gebracht werd: nl. het transformeren van Europa in een innovatieve kennismaatschappij. De voornaamste doelstellingen die vooropgesteld worden om dit ambitieuze doel te bereiken, maken ook deel uit van de voornaamste beleidsoriënteringen in België: het verbeteren van de koppelingsmogelijkheden binnen het innovatiesysteem, het opheffen van de obstakels voor de verspreiding en de exploitatie van onderzoeksresultaten, het aanmoedigen van de oprichting en de groei van innovatieve ondernemingen (met name door het ter beschikking stellen van risicokapitaal) en de ondersteuning van de ontwikkeling naar een maatschappij

Page 136: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

135

die openstaat voor vernieuwing. Zoals hierboven aangetoond is, gaat het gros van de meest recente beleidsbeslissingen in deze richting. Daaruit blijkt dat de Belgische overheden op alle niveaus ervan overtuigd zijn dat de vernieuwing van het economisch stelsel behoefte heeft aan nadruk op innovatie en de intensifiëring van kennis in de economie.

Page 137: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

136

Lijst van de voornaamste websites in verband met het WTI-beleid in België

Algemene informatie betreffende het WTI-beleid in België

• Het Belgisch onderzoeksportaal op de ondezoekssite van de Europese Commissie: www.cordis.lu/belgium

• Het Trendchart-project van de Europese Unie (met inbegrip van een rapport over het innovatiebeleid en de instrumenten van het innovatiebeleid in België en de Europese ranglijst voor innovatie): http://trendchart.cordis.lu/

• Het BEST-project van de Europese Unie (inventaris van maatregelen voor de promotie van het ondernemerschap en de concurrentiekracht): http://mineco.fgov.be/entreprises/best

Federale overheid

• De website van het federaal agentschap dat belast is met het WTI-beleid (Federaal Wetenschapsbeleid - ex-DWTC), met links naar alle andere Belgische autoriteiten: www.belspo.be

• Het contactpunt wat betreft de Federale overheid voor het zesde onderzoeks-kaderprogramma: http://eurofed.stis.fgov.be

Vlaamse Gemeenschap

• De website van het gewestelijke bestuur belast met het beleid voor wetenschap en innovatie in het gewest: www.innovatie.vlaanderen.be

• De website van de organisatie belast met het verlenen van steun aan O&O, aan technologische ontwikkeling en aan innovatieve projecten bij Vlaamse ondernemingen: www.iwt.be

• De website van het advieslichaam voor WTI-beleid in het gewest: www.vrwb.vlaanderen.be

• De website van het fonds voor fundamenteel onderzoek aan universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap: www.sun.fwo.be

• De website van de Raad van Rectoren van de universiteiten van de Vlaamse Gemeenschap: www.vlir.be (met koppelingen naar de websites van alle universiteiten in de gemeenschap)

• De website voor de instellingen van het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap: www.vlhora.be

• Het contactpunt voor het kaderprogramma van onderzoek en technologische ontwikkeling van de EU: www.vlaanderen.be/6kp

• De website van het Innovatienetwerk gecoördineerd door IWT-VLAANDEREN: www.innovatienetwerk.be

• De website van de Vlaamse investeringsmaatschappij GIMV: www.gimv.be

Page 138: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

137

Franse Gemeenschap

• De website van het bestuur belast met wetenschapsbeleid in de gemeenschap: www.cfwb.be/infosup (met koppelingen naar de websites van alle universiteiten in de gemeenschap) en www.agers.cfwb.be

• De website van het fonds voor fundamenteel onderzoek aan universiteiten van de Franse Gemeenschap: www.fnrs.be

• De website van de Interuniversitaire raad van de Franstalige universiteiten: www.ciuf.be

• De website van de Raad van Rectoren van de universiteiten van de Franse Gemeenschap: www.cref.be (met koppelingen naar de websites van alle universiteiten in de gemeenschap)

Waals Gewest

• De website van het gewestelijke bestuur dat belast is met het technologiebeleid in het gewest: http://mrw.wallonie.be/dgtre/

• De website van het advieslichaam voor WTI-beleid in het gewest: www.cesrw.be/activites/commission/cps

• De website van de Gewestelijke investeringsmaatschappij voor Wallonië SRIW: www.sriw.be

• De website van het financieringsorganisme voor KMO’s SOWALFIN: www.sowalfin.be

Brussels Hoofdstedelijk Gewest

• De website van het gewestelijke orgaan dat belast is met de uitvoering van het gewestelijk beleid: www.brussel.irisnet.be

• De website van de gewestelijke organisatie die steun verleent inzake overdracht van technologie en innovatie in het gewest: het Brussels Agentschap voor de Onderneming: www.bea.irisnet.be

• De website van de Vereniging van de Industriële Hogescholen van het Hoofdstedelijk Gewest: www.indutec.be

• De website van de GIMB, de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel, en haar dochtermaatschappij BRUSTART: www.srib.be

Page 139: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

138

Referenties

AWI24 (1999), Ontwerp Strategisch Plan Technologische Innovatie in Vlaanderen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. AWI (1999), Vlaams Indicatorenboek Wetenschap, Innovatie Technologie, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. BAUDEN, O. (1999), ‘Les techno-centres changent l'image du service public wallon’, in Intermédiaire, 12 oktober, blz. 5-7. CAPRON, H., M. CINCERA, B. VAN POTTELSBERGHE, W. MEEUSEN, M. DUMONT, en K. VANDEWALLE (1997), National innovation systems: pilot study of the Belgian innovation system, Université Libre de Bruxelles - ULB en Universiteit Antwerpen - RUCA. CAPRON, H. and W. MEEUSEN (2000), The National Innovation System of Belgium. Physica-Verlag, Heidelberg, New York. CAPRON, H. en D. DUELZ (2003), Meer onderzoek in Europa. Doelstelling: 3% van het BBP. Een raming van de extra inspanning die België moet leveren om deze doelstelling te halen, Federaal Wetenschapsbeleid, Studiereeks nr. 3, Brussel. CHAPELLE, P. (1999), ‘Le répertoire des entreprises innovantes en Wallonie’, in Athena, nr. 154, blz. 62, Jambes. CLARYSSE, B., M. KNOCKAERT en A. SPITHOVEN (2001), Benchmarking Industry-Science Relations: Belgium, mimeo, Brussel. COBBENHAGEN, J., B. DANKBAAR en A. WOLTERS (1996), De Vlaamse technologische infrastructuur vanuit de KMO-optiek bekeken, Universitaire Pers Maastricht. COLLE, P. (1999), ‘Comment valoriser les résultats de la recherche universitaire’, in Athena, nr. 154, blz. 93-95, Jambes. CONSEIL ECONOMIQUE ET SOCIAL DE LA REGION WALLONNE (1999), Rapport sur la situation économique et sociale en Wallonie, Conseil Economique et social de la Région Wallonne, Luik. CONSEIL DE LA POLITIQUE SCIENTIFIQUE (1999, 2000), Rapports d'activité, CESRW, Luik. CONSEIL DE LA POLITIQUE SCIENTIFIQUE (1997), Rencontres de la Recherche 1996-1997, CESRW, Luik.

24 Administratie Wetenschap en Innovatie in Vlaanderen.

Page 140: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

139

CORVERS, F. (2000), Evaluatie-Onderzoek KMO-Initiatieven, MERIT, Universiteit van Maastricht. CREF (2000), Mémorandum du Conseil des Recteurs de la Communauté française, à l’attention de Madame la Ministre Françoise Dupuis, Brussel. DEBACKERE, K., H. VERMEULEN, B. VAN LOOY en E. ZIMMERMANN (1998), Financiering van innovatie in Vlaanderen, VTO-Studie nr. 15, Brussel. DEBACKERE, K., M. LUWEL en R. VEUGELERS (1999), De Vlaamse Technologie - Positie: Bron van competitief voordeel?, AWI, Brussel. DE CRAEN, J. (2000), La recherche scientifique en région de Bruxelles-Capitale, presentatie voor de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid, Brussel. DEMBOUR, M. (1999), ‘Capital à risque’, in Dynamisme wallon, nr. 23, Oktober. DGTRE (1997), Programme FIRST-Universités - ISI : 6 ans de recherche, Ministère de la Région wallonne, Jambes. DGTRE (1997), ‘Quand l'Europe aide la Wallonie à soutenir la recherche et l'innovation technologique’, in Athena, nr. 127, blz. 227-233, Ministère de la Région wallonne, Jambes. DGTRE (1999), Memo pour une invention, Ministère de la Région wallonne, Jambes. DGTRE (1999), ‘L'esprit FIRST’, in Athena, nr. 147, blz. 231-238, Ministère de la Région wallonne, Jambes. DGTRE (1999), Des moyens pour la recherche en Région Wallonne, Ministère de la Région wallonne, Jambes. DGTRE (2000), Les 40 technologies-clé pour la Wallonie, Ministère de la Région wallonne, Jambes. DGTRE (2001-2002), Rapport d’activités, Ministère de la Région wallonne, Namen. DIRECTION RECHERCHE ET INNOVATION (2003), Rapport d’activités, Brussel. DUPUIS, F. (2001), Mes priorités pour 2004 et les années suivantes, Ministère de la Communauté Française, Brussel. DWTC (1999), Synthesedocument: Resultaten onderzoeksprogramma’s en -acties van de DWTC, Brussel. DWTC (1999), Heeft België nog een federaal wetenschapsbeleid nodig?, Brussel. DWTC (2001), Jaarrapport, Brussel. DWTC (2002), Jaarrapport, Brussel.

Page 141: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

140

DWTC (2002), Horizon 2005: Witboek voor de modernisering van de federale wetenschappelijke instellingen, die onder het gezag staan van de Minister van Wetenschappelijk Onderzoek, Brussel. ECOBRU (1997), Aides financières destinées aux entreprises bruxelloises, Région de Bruxelles-Capitale, Bruxelles. EUROPEAN INNOVATION TRENDCHART (2000 to 2002), Country Report Belgium, European Commission, DG Enterprise, Luxembourg. FABRIMETAL (1995), Objectifs pour une politique technologique et d'innovation, Mai. FEDERAAL PLANBUREAU (1999), Benchmarking framework conditions: a systematic test for Belgium, Federaal Planbureau, Brussel. FEDERALE RAAD VOOR WETENSCHAPSBELEID (1999 tot 2001), Activiteitenrapporten, Brussel. GRAITSON, D. (1997), ‘Le fonctionnement des centres de recherche’, in Athena, nr. 131, blz. 443-445, Jambes. IWT (1997), Activiteitenverslag, Brussel. IWT (1998), Activiteitenverslag, Brussel. IWT (1999), Activiteitenverslag, Brussel. IWT (2000), Activiteitenverslag, Brussel. IWT (2001), Activiteitenverslag, Brussel. IWT (2002), Activiteitenverslag, Brussel. IWT (1999), Wegwijs in innovatie voor de KMO, Brussel. IWT-Observatorium (vroeger VTO) (1997-2001), 43 rapporten werden gepubliceerd over diverse aspecten van het Vlaams innovatiesysteem. Voor verwijzingen naar alle studies, zie de website http://www.iwt.be of e-mail naar [email protected]. MIGNOLET, M., I. PIERRE en M. SCHLEIPER (1998), Efforts de recherche et développement des entreprises en Région wallonne : enquêtes et résultats, Centre de recherches sur l'économie wallonne, FUNDP, Namen. MINISTERIE VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP (2001), La recherche scientifique en Communauté française, DGENORS, Brussel. MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST (2003), La Région de Bruxelles-Capitale au cœur de la recherche européenne, Brussel.

Page 142: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

141

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP (1999), Subsidiewegwijzer voor ondernemingen, Administratie Economie, Brussel. NAUWELAERS, C., N. SCHALL en R. WINTJENS (1999), SME Policy and the Regional Dimension of Innovation: the cases of Wallonia and Limburg, TSER-rapport, MERIT. OSTERRIETH, M. (1996), Les enjeux de la collaboration industrie-université en Belgique francophone, Fondation de l'entreprise, ULB-Interface, Brussel. PIERRE, I., M. SCHLEIPER en A. VEREECKE (1996), La politique de soutien des technologies nouvelles en Région wallonne : bilan et perspectives, Centre de recherches sur l'économie wallonne, FUNDP, Namen. QUINTART, J-C. (1998), ‘Les jeunes et la science’, in Athena, nr. 278, blz. 278-279, Jambes. RAAD VOOR WETENSCHAPSBELEID VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST (2001-2002), Jaarrapport, Brussel REGERING VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP (2001), Propositions pour améliorer la carrière du chercheur, Bruxelles. REGERING VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP (2002), Plan d’action de la Charte d’avenir, Bruxelles. SURLERMONT, B. (1999), Les spin-offs universitaires, Université de Liège, Centre de recherche PME et d'entrepreneuriat, Luik. UWE (1996), Pour une réflexion sur la recherche en Wallonie, Waver. VANDERPOORTEN, M (1999), Beleidsnota: Onderwijs en Vorming 2000-2004, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. VANDERPOORTEN, M. en D. VAN MECHELEN (1999), Beleidsnota: Wetenschap- en Technologiebeleid 2000-2004, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. VANDERPOORTEN, M. en D. VAN MECHELEN (2002), Beleidsbrief: Wetenschaps- en Technologisch Innovatiebeleid 2002-2003, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. VAN OVERBEKE, M. (1997), Orientation de la politique de recherche et développement en Wallonie : étude préliminaire, Federaal Planbureau, Brussel. VAN POTTELSBERGHE, B., S. NYSTEN en E. MEGALLY (2003), Evaluatie van de huidige fiscale O&O-stimuli voor ondernemingen in België, Federaal Wetenschapsbeleid, Studiereeks nr. 2, Brussel.

Page 143: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

142

VAN SEBROECK, H. (2000), The financing of innovation with venture capital, Working Paper 9-00, Federaal Planbureau, Brussel. VILLERS, P. (1997), ‘L'avenir des centres de recherche’, in Athena, nr. 131, blz. 441-443, Jambes. VLAAMS PARLEMENT (1997), Decreet betreffende het voeren van een beleid ter aanmoediging van de technologische innovatie, Brussel. VLAAMSE REGERING (1996), Vlaams Wetenschaps- en Technologiebeleid: Beleidsprioriteiten, Brussel. VLAAMSE REGERING (1997), Vlaams Wetenschaps- en Technologiebeleid: Beleidsprioriteiten, Brussel. VLAAMSE REGERING (1998), Vlaams Wetenschaps- en Technologiebeleid: Beleidsprioriteiten, Brussel. VLAAMSE REGERING (1999), Vlaams Wetenschaps- en Technologiebeleid: Beleidsprioriteiten, Brussel. VLAAMSE REGERING (2000), Vlaams Wetenschaps- en Technologiebeleid: Beleidsprioriteiten, Brussel. VLAAMSE REGERING (1998), Valleien aan het werk, Werk in de vallei, Brussel. VLAAMSE REGERING (1999a), 100 vragen over innoveren: het innovatiezakboekje, Brussel. VLAAMSE REGERING (1999c), Vlaams Indicatorenboek Wetenschap, Technologie en Innovatie, Brussel. VLAAMSE REGERING (2001), Wetenschap, Technologie en Innovatie: Speurgids, Brussel. VLAAMSE REGERING (2002), Wetenschap, Technologie en Innovatie: Speurgids, Brussel. VLAAMSE REGERING (2003), Wetenschap, Technologie en Innovatie: Speurgids, Brussel. VRWB (1998 tot 2001), Activiteitenrapporten 1996-1997, 1998-1999, 2000-2001, Brussel. VRWB (1999), Vlaanderen: koploper in wetenschap en technologie? Evaluatie van 4 jaar inhaalbeweging en beleidsvisie voor de toekomst, oktober, Brussel. VRWB (2002), Het ‘grote’ begrotingsadvies wetenschaps- en technologisch innovatiebeleid 2002, Studiereeks nr. 8, Brussel. WAALSE REGERING (1997), Wallonie, un espace à vivre : les nouveaux accents de la politique régionale, Secretariaat-generaal van het Ministerie van het Waals Gewest, Jambes.

Page 144: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

143

WAALSE REGERING (1999), Wallonie, un espace en mouvements : les premiers résultats concrets de la déclaration de politique régionale complémentaire, Secretariaat-generaal van het Ministerie van het Waals Gewest, Jambes. WAALS GEWEST (2000), Prométhée, porteur d'innovation en Wallonie, Programme RIS, Jambes. WAALS GEWEST (1999), Un contrat d'avenir pour la Wallonie, Jambes, www.wallonie.be/institutions/gouv/caw. WAALS GEWEST (2002), Contrat d'avenir pour la Wallonie actualisé, Jambes, www.wallonie.be/institutions/gouv/caw. YLIEFF, Y. en C. PICQUE (2000), Nota aan de Ministerraad, Beleidsnota: Beleid van het federaal wetenschappelijk onderzoek, Brussel.

Page 145: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

144

Verklarende woordenlijst APE Aide pour la Promotion de l’Emploi AWI Administratie Wetenschap en Innovatie BAN Business Angels Network BAO Brussels Agentschap voor de Onderneming BBP Bruto binnenlands product BCCM Belgian Co-ordinated Collections of Micro-organisms - Belgische

Gecoördineerde Verzamelingen van Micro-organismen BELNET Belgian telematic research network - Belgisch telematicanetwerk voor

onderzoek BERD Bruto binnenlandse uitgaven voor O&O van de ondernemingen BIC Bedrijfsinnovatiecentrum - Business and Innovation Centre BIRDS International Research Development and Scientific Association BLEU Belgisch-Luxemburgse Economische Unie BOF Bijzonder Onderzoeksfonds BOKOO Budgettaire overheidskredieten voor O&O BRAINS Brussels Relocation and Interfacing Network for Scientists BRISTI Belgian Report on Science, Technology and Innovation - Belgisch Rapport

over Wetenschap, Technologie en Innovatie BRUFOTEC Brussels Food Technology Association - Brusselse vereniging voor

voedseltechnologie BUOO Bruto binnenlandse uitgaven voor O&O CBGS Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies CEBEDEAU Centre Belge d’Etude et de Documentation de l’Eau - Belgisch centrum voor

wateronderzoek en -documentatie CELABOR Centre de Recherche et de Contrôle en Chimie, Environnement, Textile et

Agroalimentaire - Centrum voor onderzoek en controle voor chemie, milieu, textiel en agrovoeding

CENAERO Centre de recherche en aéronautique CENTEXBEL Wetenschappelijk en technisch centrum van de Belgische textielnijverheid CEPESI Centre provincial d’essais industriels CEPRO Centrum voor integrale Productontwikkeling CERER Centre d’études pour la récupération des énergies résiduelles CERN Organistion européenne pour la recherche nucléaire - Europese organisatie

voor kernonderzoek CERTECH Centre de Ressources Technologiques en Chimie - Centrum voor

technologische hulpbronnen in de scheikunde CETIC Centre d’Excellence en Technologies de l’Information et de la

Communication CEWAC Centre d’Etudes Wallon d’Assemblage et de Contrôle des Matériaux - Waals

studiecentrum voor de assemblage en de controle van materialen CFS/STAT Commissie voor Federale Samenwerking - overleggroep “Inventaris en

statistieken inzake O&O”) CGRI Commissariaat-generaal voor de internationale betrekkingen CIB Classification Internationale des Brevets - Internationale classificatie van de

octrooien

Page 146: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

145

CIS Community innovation survey - Innovatie-enquête van de Europese Commissie

CIS Commissie voor Internationale Samenwerking CIUF Conseil Interuniversitaire de la Communauté française de Belgique -

Interuniversitaire raad van de Franse Gemeenschap in België CLE Centrum voor Landbouweconomie CLO-Gent Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek - Gent CLUSTA Cluster van Staalplaatverwerkers en -producenten CORI Researchinstituut voor bekledingen, verven en inkten COST European Cooperation in the field of Scientific and Technical Research CPS Conseil de la Politique Scientifique - Raad voor Wetenschapsbeleid CRA/CRAGx Centre de Recherches Agronomiques de Gembloux - Centrum van

landbouwkundig onderzoek te Gembloers CRB Centrale raad voor het bedrijfsleven CRECIT Centre de Recherches, d'Essais et de Contrôles pour l'Industrie Textile -

Centrum voor onderzoek, tests en controles in de textielnijverheid CRef Conseil des Recteurs des Universités Francophones de Belgique - Raad van

de rectoren van de Franstalige universiteiten van België CRIW Centre Relais Innovation Wallonie CRM Centrum voor Research in de Metallurgie CSL Centre Spatial de Liège - Ruimtevaartcentrum in Luik CWOBKN Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek der Belgische Keramische

Nijverheid DGENORS Direction générale de l’enseignement non obligatoire et de la recherche

scientifique - Directoraat-generaal van het niet-verplicht onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek

DGTRE Direction générale des technologies, de la recherche et de l’énergie - Directoraat-generaal voor technologie, onderzoek en energie

DIE Belgische Dienst voor de Intellectuele Eigendom DOI Directie Onderzoek en Innovatie DSP Valley Digital Signal Processing Valley DWTC Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele

aangelegenheden DWTI Dienst voor Wetenschappelijke en Technische Informatie EBAN European Business Angels Network EBN European Business Network - Europees netwerk van bedrijven EBRCN European Biological Resource Centres Network ECMWF European Centre for Medium-Range Weather Forecasts - Europees centrum

voor weersvoorspellingen op middellange termijn EMBC European Molecular Biology Conference - Europese conferentie voor

moleculaire biologie EMBL European Molecular Biology Laboratory - Europees laboratorium voor

moleculaire biologie EEBIC Erasmus European Business and Innovation Centre -

Bedrijfsinnovatiecentrum van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest EFRO Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling EOB Europees Octrooibureau EOR Europese Onderzoekruimte ESA European Space Agency - Europees Ruimte-Agentschap

Page 147: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

146

ESO European Southern Observatory - Europese zuidelijke sterrenwacht ESRF European Synchrotron Radiation Facility - Europese installatie voor

synchrotronstraling EUMETSAT European Organisation for the Exploitation of Meteorological Satellites -

Europese organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten EU Europese Unie EUROSTAT Bureau voor de statistiek der Europese Gemeenschappen FCFO Fonds voor collectief fundamenteel onderzoek op initiatief van de

onderzoekers FGWO Fonds voor Geneeskundig Wetenschappelijk Onderzoek FIRD Fonds pour l’industrialisation ou l’exploitation commerciale des résultats de

projets de recherche et de développement - Fonds voor de industrialisering of de commerciële exploitatie van de resultaten van onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten

FIRST Formation et Impulsion à la Recherche Scientifique et Technologique - Opleiding en ondersteuning in het wetenschappelijk en technologisch onderzoek

FMTC Flanders' Mechatronics Technology Centre FNRS Fonds national de la Recherche scientifique - Nationaal Fonds voor

Wetenschappelijk Onderzoek FRIA Fonds pour la formation à la recherche dans l’industrie et dans l’agriculture -

Fonds voor opleidingtot het onderzoek in nijverheid en landbouw FRWB Federale Raad voor Wetenschapsbeleid FWI Federale wetenschappelijke instellingen FWO/Vl Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen GBOU Generisch Basisonderzoek aan de Universiteiten GIMB Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest GIMV Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen GOA Geconcerteerde onderzoeksacties GOM Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij GOMB Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voor het Brussels Hoofdstedelijk

Gewest HOBU-fonds Fonds voor het ‘Hoger onderwijs buiten de universiteit’ ICM Interuniversitair college voor doctoraatstudies in de

managementwetenschappen ICT Informatie- en Communicatietechnologie IWCB Federale Interministeriële Commissie voor Wetenschapsbeleid IIKW Interuniversitair instituut voor kernwetenschappen IMCWB Interministeriële Conferentie voor Wetenschapsbeleid IMEC Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum INDUTEC Vereniging van de industriële hogescholen van het Brussels Hoofstedelijk

Gewest INISMA Institut national interuniversitaire des silicates, sols et matériaux IRC Innovation Relay Centre - Relaiscentrum voor vernieuwing ISI Institute for Scientific Information ISSEP Institut Scientifique de Service Public - Wetenschappelijk instituut van de

openbare dienst IT Informatietechnologie

Page 148: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

147

IUAP Interuniversitaire attractiepolen IWETO Inventaris van het Wetenschappelijk en Technologisch Onderzoek IWOIB Instituut ter bevordering van het Wetenschappelijk Onderzoek en de

Innovatie van Brussel IWT- Vlaanderen Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en

Technologie in Vlaanderen KAGB Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België KMO Kleine en Middelgrote Ondernemingen KMSKA Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen KVAB Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten LABORELEC Belgisch laboratorium van de electriciteitsindustrie MERIT Maastricht Economic Research Institute on Innovation and Technology -

Economisch Onderzoeksinstituut voor Technologie en Innovatie van Maastricht

MIC Meubelinnovatiecluster MSTI Main Science and Technology Indicators NABS Nomenclatuur voor de analyse en vergelijking van wetenschapsbegrotingen

en -programma’s NACE Statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese

Gemeenschappen O&O Onderzoek en experimentele ontwikkeling OESO Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling OCCN Nationaal centrum voor wetenschappelijk en technisch onderzoek der

cementnijverheid OCW Opzoekingscentrum voor de wegenbouw PASS Parc d’aventures scientifiques - Wetenschappelijk avonturenpark RIS Regional Innovation Strategies - Regionale Innovatiestrategieën RIT Responsable Innovation Technologique - Hoofd Technologische innovatie RITTS Regional Innovation and Technology Transfer Strategies - Regionale

Strategieën voor Innovatie- en Technologieoverdracht SBO Strategisch Basisonderzoek SCIE Science Citation Index Expanded SERV Sociaal Economische Raad van Vlaanderen SOWALFIN Société wallonne de financement et de garantie des PME SRIW Société Régionale d’Investissement en Wallonie - Gewestelijke

investeringsmaatschappij voor Wallonië STV Stichting Technologie Vlaanderen STW Studiecentrum voor Telematica en Wegvervoer STWW Strategische Technologieën voor Welzijn en Welvaart TAP Technologische attractiepool TBB Technologische betalingsbalans TCHN Technische centrum der houtnijverheid TOBO Technologische Opvoeding BasisOnderwijs USPTO US Patent and Trademark Office VCK Vlaams Centrum voor Kwaliteitszorg VEI Vlaams Elektro Innovatiecentrum VIA Vlaams Innovatie-Adviescentrum VIB Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie

Page 149: De instellingen en het beleid inzake Wetenschap, Technologie en ...

148

VIL Vlaams Instituut voor de Logistiek VIPO Vlaams Initiatief voor Productontwikkeling VIS Vlaamse Innovatiesamenwerkingsverbanden VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek viWTA Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch

Aspectenonderzoek VIZO Vlaamse Instelling voor Zelfstandig Ondernemen VKC Vlaams Kunststofcentrum VLHORA Vlaamse Hogescholenraad VLI Vlaamse Luchtvaartindustrie VLIR Vlaamse Interuniversitaire Raad VLIZ Vlaams Instituut voor de Zee VMDC Vlaams Marien Data- en Informatiecentrum VRI Vlaamse Ruimtevaart Industriëlen VRWB Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid VSA Verenigde Staten van Amerika VTE Voltijdse eenheden W&T Wetenschap en technologie WABAN Walloon Business Angels Network - Waals Business Angels-Netwerk WI Wetenschappelijke instellingen WIN Wetenschapsinformatie Netwerk WSL Wallonia Space Logistics WTA Wetenschappelijke en technologische activiteiten WTCM Wetenschappelijk en Technisch Centrum van de Metaalverwerkende

Nijverheid WTCB Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf WTI Wetenschap, Technologie, Innovatie