De burchten van de nijverheid

16
De burchten van de nijverheid] Beelden van de architectonische ontwikkeling van de textielfabrieken in Twente Marjan Tuinstra In Twente verwerkten de boeren van oudsher het vlas, dat 's zomers op de eigen akkers was verbouwd, tot linnen doek. Vanaf de achttiende eeuw werd de linnen- productie deels gekocht door rondtrekkende handelaren, de linnenreders of fa- brikeurs, die het garen en het textiel zowel binnen als buiten de regio verkochten. Deze combinatie van handelaren en boerenwevers was de basis voor de latere in- dustriële textielfabricage. De industrialisatie van de Twentse textielnüverheid kwam pas vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw op gang. Net als elders veranderde hierdoor de sa- menleving ingrijpend. Het meest zichtbaar waren de gevolgen van de industriële ontwikkeling in de speciale gebouwen die voor de textielindustrie werden opge- richt, de textielfabrieken. Met de komst van het fabrieksgebouw werd er een nieuw gebouwtype in de regio geïntroduceerd, dat het aanzien van de Twentse re- gio voorgoed veranderde. Vooral de stad Enschede, waar de industrie zich het meest concentreerde, onderging een totale metamorfose. In enke le decennia werd Enschede van platte1andsstadje een industriestad, waar de rokende schoor- stenen het si lh ouet domineerden. Hiervan is nu geen voorste lling meer te maken. Na de teloorgang van de text ielin- dustrie zijn de meeste textielcomplexen in hun geheel afgebroken. De indruk- wekkende textielarchitectuur in Twente wordt nog slechts door een enkele ' burcht der nijverheid' gerepresenteerd. 1. De eerste fabrieksmatige productie Omdat het thuisspinnen op het spinnewiel onvoldoende garen opleverde, schafte een aantal ondernemers in Enschede primitieve handspinmachines aan, die wer- den ondergebracht in spinlokalen. Ook werd soms een aanta l weefgetouwen in één ruimte bijeengebracht: de manufactuur. In de stad waren deze sp inlokal en en manufacturen in aangepaste woonhuizen met één of twee verdiepingen en een zolder met een traditioneel zadel- of mansardedak gehuisvest. Op het platteland werden de manufacturen in boerenschuren gevestigd. Deze voor-industriele gebouwen voegden zich dus onopvallend in hun omgeving 30 THB 48 (2008)

description

De burchten van de nijverheid] Beelden van de architectonische ontwikkeling van de textielfabrieken in Twente Marjan Tuinstra

Transcript of De burchten van de nijverheid

De burchten van de nijverheid] Beelden van de architectonische ontwikkeling van de textielfabrieken in Twente

Marjan Tuinstra

In Twente verwerkten de boeren van oudsher het vlas, dat 's zomers op de e igen akkers was verbouwd, tot linnen doek. Vanaf de achttiende eeuw werd de linnen­productie deels gekocht door rondtrekkende handelaren, de linnenreders of fa­brikeurs, die het garen en het textiel zowel binnen als buiten de regio verkochten. Deze combinatie van handelaren en boerenwevers was de basis voor de latere in­dustriële textielfabricage. De industrialisatie van de Twentse textielnüverheid kwam pas vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw op gang. Net als elders veranderde hierdoor de sa­menleving ingrijpend. Het meest zichtbaar waren de gevolgen van de industriële ontwikkeling in de speciale gebouwen die voor de textielindustrie werden opge­richt, de textielfabrieken. Met de komst van het fabrieksgebouw werd er een nieuw gebouwtype in de regio geïntroduceerd, dat het aanzien van de Twentse re­gio voorgoed veranderde. Vooral de stad Enschede, waar de industrie zich het meest concentreerde, onderging een totale metamorfose. In enkele decennia werd Enschede van platte1andsstadje een industriestad, waar de rokende schoor­stenen het si lhouet domineerden. Hiervan is nu geen voorstelling meer te maken. Na de teloorgang van de textielin­dustrie zijn de meeste textielcomplexen in hun geheel afgebroken. De indruk­wekkende textielarchitectuur in Twente wordt nog slechts door een enkele 'burcht der nijverheid' gerepresenteerd.

1. De eerste fabrieksmatige productie

Omdat het thuisspinnen op het spinnewiel onvoldoende garen opleverde, schafte een aantal ondernemers in Enschede primitieve handspinmachines aan, die wer­den ondergebracht in spinlokalen. Ook werd soms een aantal weefgetouwen in één ruimte bijeengebracht: de manufactuur. In de stad waren deze spinlokalen en manufacturen in aangepaste woonhuizen met één of twee verdiepingen en een zolder met een traditioneel zadel- of mansardedak gehuisvest. Op het platteland werden de manufacturen in boerenschuren gevestigd. Deze voor-industriele gebouwen voegden zich dus onopvallend in hun omgeving

30 THB 48 (2008)

en waren nauwelijks als bedrijfsgebouw herkenbaar. 2 Wel betekende de concen­tratie van de spin- en weefnijverheid in één gebouw het begin van de fabrieksmati­ge productie van textiel die, in de loop van de negentiende eeuw, de oude huisin­dustrie zou gaan vervangen.

2. De eerste stoomfabrieken 1830-1860

De firma H.E. Hofkes uitAimeIo was de eerste fabrikeur in Twente die het in 1830 aandurfde om voor de aandrijving van spinmachines over te gaan op stoomkracht. Deze fabriek sloot in 1855 en werd vervolgens afgebroken, waardoor er weinig ge­gevens zijn overgebleven.3 De tweede stoomspinnerij, de Enschedese Katoenspin­nerij, in de volksmond 'De Groote Stoom' genoemd, werd in 1835 opgericht. Aan­gezien er in Nederland maar weinig voorbeelden waren voor de inrichting van een dergelijk bedrijf, richtte men zich op Engeland, waar de industrialisering van de textielnijverheid al decennia eerder had plaatsgevonden. De Groote Stoom was naar Engels voorbeeld gebouwd, maar kleinschaliger dan de toenmalige Engelse fabrieken. Het was echter naar Twentse begrippen een ongekend groot en mo­dern fabrieksgebouw met vier bouwlagen en een zolder. Deze grote bakstenen fa­briek had geen enkele architectonische opsmuk, zelfs de ingangspartij was niet ge­accentueerd. Pas na 1850, toen bleek dat het machinale spinnen rendabel was, verdwenen de handspinnerijen in een snel tempo en werd het spinproces gemechaniseerd. Er werden hoofdzakelijk kleine spinnerijen opgericht waarvan het gebouw bestond uit twee of drie bouwlagen met een zolder en met een betrekkelijk korte schoor­steen. Net als de spin lokalen waren dit sobere functionele gebouwen zonder de­coratie. Omdat de huisweverij aanvankelijk genoeg opleverde voor de textielhandel kwam ook de industrialisatie van de weverijnijverheid in Twente pas laat op gang. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd het echter noodzakelijk om op een massaal productiesysteem over te schakelen en nam het aantal stoomweverijen toe. Ook nu werd gekozen voor een uit Engeland afkomstig fabriekstype, kortweg de shed genoemd.· De weefgetouwen werden hier in evenwijdig aan elkaar lopende hallen van één bouwlaag opgesteld. Elke hal had een zadeldak, met een steile en een minder stei le helling, lijkend op de vorm van een zaagtand. De steile kant werd voorzien van beglazing om het daglicht goed te verspreiden, zogenaamde sheddaken. Door de glaskant op het noorden te richten, was er onafhankelijk van de stand van de zon altijd dezelfde lichtinval. In de stad Enschede werden de eer­ste sheds in 1859 gebouwd voor de stoomweverij van de fa. van Heek en Co aan de Noorderhagen. De hoge spinnerijen en de aaneengesloten rijen lage sheds voor de weverijen ble­ken voor de textielproductie de meest doelmatige gebouwen te zijn. Aangezien er

MARJAN TUINSTRA DE BURCHTEN VAN DE NIJVERHEID 31

in h et productieproces weinig veranderde, bleven deze twee fabriekstypes gedu­ren de de gehele periode van de textielindustrie het fabrieksbee ld bepale n .

3. De sobere kolossen 1860-1890

Na de aarzelende beginfase ontwikkelde zich in de periode 1860 tot 1885 een grootschaliger fabrieksindustrie met ondernemers d ie voortkwamen uit de oude fabrikeursfami lies en fabrieksarbe iders die voorheen boerenwevers waren. Vooral het aantal weverijen nam tussen 1860 en 1870 toe; er werden enorme oppervlak­ken met sheds bebouwd. De spinnerijen werden na 1860 gehuisvest in hoge, lang­gerekte fabrieksgebouwen met in de lengte naast elkaar gelegen zadeldaken en hoge schoorstenen. Het eerste grote fabrieksgebouw in Twente van dit type was een gecombineerd spin-weefbedrijf van Gelderman, Stork & Eekhout in Olden­zaal. In Enschede richtte de fa. Van Heek en Co. in 1862 aan de geplande spoor­lijn naar Gronau de spinnerij Kremersmaten op. Deze fabrieken zijn allemaal verdwenen. Uit enkele bewaarde documenten en fo­to's is op te maken dat van de fabrieken die gebouwd werden tussen 1860 en 1884 de later gebouwde soms wel wat architectonische accenten kregen. De decoratie beperkte zich tot verticale of horizontale bakstenen lijsten op de fabrieksgevel. De soberheid van deze gebouwen paste bij de ontwikkeling van een nieuwe industrie. De opdrachtgevers hadden nog niet de onaantastbare financiële positie van de la­tere grootindustriëlen en waren aanvankelijk onzeker over het al dan niet slagen van hun onderneming. De eerste ondernemers waren vooral uit op een doelmatig en goedkoop gebouwontwerp en besteedden weinig aandacht aan onrendabele decoratie . Bovendien waren deze fabrieken door de rondzwevende katoenen plui­zen en het gebruik van gietijzer en hout voor de constructie, erg brandgevoelig. Zij hadden daardoor een beperkte levensduur, wat de toepassing van architectoni­sche detaillering niet bevorderde. Brandpreventie werd bij de bouw van de nieu­we generatie textielfabrieken dan ook een belangrijke factor.

4. Functioneel en manifest 1890-1925

De expansie van de Twentse textielindustrie, die plaatsvond vanaf het laatste de­cennium van de negentiende eeuw tot in de jaren 1920, bracht de bouw van nieu­we fabrieken met zich mee. De ondernemers hadden in de voorgaande jaren vol­doende winst gemaakt en er was vooruitzicht op een toenemende omzet. Voor de Twentse fabrikanten, die alles met eigen kapitaal bekostigden, waren dit de voor­waarden om te investeren in nieuwe gebouwen.' In dejaren 1890 werd in Ensche­de een aantal grote textielcomplexen met spinnerijen gebouwd, waarvan de Bamshoeve (1895), Rigtersbleek (1897) enJannink (1900) de grootste waren. De

32 THB 48 (2008)

nieuwe spinnerijen werden vormgegeven naar het voorbeeld van de Engelse brandvrije spinnerijgebouwen uit Lancashire. Voor de eerste Lancashire-spinne­rijen werden gespecialiseerde Engelse industrie-architecten in de hand genomen, die hun ontwerp op dat moment goedkoper leverden dan hun Nederlandse colle­ga's. De gebouwen waren groot en doos-vormig en voorzien van een plat, geasfal­teerd dak. Typerend voor deze fabrieken waren de vierkante torens die dienden voor de trappenhuizen, de stofafvoer en de sprinklerinstallatie. De traptoren was duidelijk herkenbaar aan de plaatsing van de vensters, die de diagonale lijn van de trap volgden. Het reservoir van de sprinkler-installatie, stond op het dak of op de bovenste verdieping van de traptoren.6 Nieuwe fabrieken kregen representatieve architectonische verfraaiingen die de sobere gebouwen een zeker cachet gaven. Dit paste bij de maatschappelijke status van de opdrachtgevers, die zich in de ne­gentiende eeuw hadden ontwikkeld van koopman tot grootindustrieel. De archi­tectonische detaillering werd selectief aangebracht, namelijk op een zichtbare plaats waar ornamentatie dus het meeste effect had. De spinnerij gebouwen waren door hun monumentale omvang het meest prominent en domineerden de tex­tielcomplexen. Vooral de torens voor het trappenhuis en voor het reservoir van de sprinkler-installatie, die boven de hoge gevels van de spinnerijen uitstaken, wer­den benut als representatieve blikvangers. De torenbekroning was niet aan een be­paalde functie gebonden en werd een fantasievol sierelement van de fabriek. De machinekamers kregen vaak bijzondere architectonische aandacht. Dit waren hoge heldere gebouwen, met grote rondboogramen onder een zadeldak. Soms kregen ook de kantoorgebouwen en pakhuizen een decoratie, zoals het pakhuis van Van Heek en Co. aan de Noorderhagen te Enschede. De hoge bakstenen schoorstenen staken ver boven het fabriekscomplex uit en be­paalden daardoor het beeld van de textielsteden en -dorpen van Twente. Deze schoorstenen hadden hier een sobere decoratie, die bestond uit het gebruik van verschillende kleuren baksteen. Het was gebruikelijk om de naam van de fabriek of de firma in een afWijkende kleur baksteen hoog op de schoorsteen aan te bren­gen.' De sheddaken van de weverijen kregen aan de straatzijde een elegante afdekking op de kopse kant. Rondom 1900 ging vaak een bakstenen muur met fraai metsel­werk het gehele fabrieksterrein als een vesting omsluiten. Dit was het geval bij het textielcomplex van Jannink en bij de Spinnerij Roombeek van de firma Menko. Doordat de daken van de sheds achter deze muur verborgen waren, verdween de typische zaagtandvorm uit het beeld. Bij deze ommuurde fabrieken bestond de toegang tot het fabrieksterrein uit een poort, die aan de straatzijde een monu­mentale uitstraling kreeg. De toegang van Spinnerij Roombeek had een gepleis­terde poort met een klokvormige bekroning, waarin een uurwerk geplaatst was. De toegang aan een minder belangrijke zijde was eenvoudiger. De fabrieksgebouwen werden zonder uitzondering opgetrokken uit lokale bak­steen die niet werd gepleisterd. Tot 1911 waren de muren dragend. Daarna werd

MARJAN TUINSTRA DE BURCHTEN VAN DE NIJVERHEID 33

de dragende functie overgenomen door een betonskelet, dat opgevuld werd met baksteen en glas. Aanvankelijk werd het beton omhuld met een bakstenen gevel. Na 1914 versoberde de stijl en werden functionele en constructieve elementen meer in het zicht gelaten. De betonnen kolommen en liggers geleden het gebouw als een soort vakwerkconstructie. Door het licht geschilderde skelet en de grote ra­men oogden deze fabrieken minder massief dan de Lancashire- fabrieken met hun dragende bakstenen muren en kleinere vensters. Door het geringere muur­oppervlak was voor decoratie minder ruimte. De betonnen torens bleven door hun bekroning met tandlijsten en kantelen fungeren als blikvanger en droegen in deze periode ook dikwijls de naam van de firma. Na de Eerste Wereldoorlog werden op een enkele uitzondering na de bestaande fabrieken enkel verbouwd of uitgebreid. Van nieuwbouw was doorgaans geen sprake meer. De laatst gebouwde nieuwe fabriek was van L. van Heek & Zn. in Los­ser (1926). Dit pand is één van de weinige nog bestaande gebouwen. Doordat de stoomkracht geleidelijk werd vervangen door elektriciteit veranderde in de twintigste eeuw de aandrijving van het machinepark. Ketelhuizen, schoor­stenen en machinekamers werden hiermee overbodig en de fabrieken werden ge­varieerder van vorm, naargelang de aard van de bedrijvigheid. Dit betekende het einde van het klassieke doosvormige fabrieksgebouw, als typerend gebouwtype voor de textielindustrie in Twente. Met het failliet van de textielindustrie in de jaren 1970 onderging de stad Ensche­de opnieuw een transformatie. Willem Wilmink (1936-2003) verbeeldt dit tref­fend in zijn weemoedige gedicht 'Textielstad' . De weverijsheds verdwenen het eerst, omdat zij het grootste oppervlak besloegen. Voor de spinnerijen werd een enkele keer een andere bestemming gevonden, waardoor de gebouwen behouden ble­ven. Sommige werden in gebruik genomen als bedrijfsverzamelgebouw en in een aantal fabrieken werden appartementen gevestigd. ~ Het balengebouw van de Bamshoeve in Enschede kreeg onlangs een prominente plaats aan het eind van de cultuuras en wordt in de toekomst tot Cremer Museum verbouwd.

Textielstad

Het is het eindpunt van de trein, bijna geen mens hoeft er te zijn, bijna geen hond gaat zover mee: Enschede

De burchten van de nijverheid staan er nog her en der verspreid: spelonken, hol en afgeleefd, waar nu de wind vrij spel in heeft.

34 THB 48 (2008)

Textielbaronnen van weleer, hun jachtgebied bestaat niet meer. Waar zouden ze gebleven zijn Van H eek, Ter Kuile, Blijdenstein?

hebben ze kinderen voortgebracht hebben ze hier nog nageslacht of koos dat snel een betere stee dan Enschede

Krim, Berkenkamp, Sebastopol, het is voorbij. de maat is vol. Bijna geen heeft hier nog weet van uw gelatenheid, uw leed.

Dwars door het uitgeteerde hart loopt nu de kale boelevart met postkantoor en V&D 0 , Enschede, Enschede.

Noten

I Beeldspraak ontleend aan W. Wilmink, 'Tex ti e lstad' in Verz.rl17ZPlde gedichten (Amste rda m (986)

2 P. Nijhof, l al Industriële ",onwnenteIJ (Zwolle 1996) 43 3 G. Dekkers e ll H. Wiersma, 'Oude fabri e ks- pn bedrij fsgebouwen in Overijssel' in j aarboek Overijssel

(Zwoll e 1986) 2&.27 4 .J. Win ter, lndustrial arch.itecture. A swve)' of fartul)' building (Londen 1970) 68 5 B. Hesse link , G. janninkenZonenteEnschede 1853- 1938 (Hengelo 1983) 2&.32 6 H.J. Stenkamp ed., Collon Millsfor th,' continent. Sidne)' Stolt u:nd der Englisclu' SIJinnereibau in Münsterland

wul T/vente (Dortmund 2005) 49. 7 Zie AJ. Barnard, 'De invloed van de tex tie lindustrie op de schoorsteen bouw in Nederland', 7èxtielhistori­

sehe Bijdragen 33 (1993) 87-88. 8 Spinnerij Oosterveld in Enschede en SLOomspinnerij Twente in Almelo zijn bedrijfsverzamelgebouwen ,

Spinnerij Van Heek Noorderhagen en SpinnerijJal1l1ink zijn verbouwd tot appaneme nte nge bouw.

MARJAN TU INSTRA DE BURCHTEN VAN DE NIJVERHEID 35

Afb. 1. Foto van schoolPlaat 'De fabrieksstad Enschede ' naar een schilderij van Herman Heijenbrock

(1871-1948) uitgegeven in 1914 door de fa. P. Noordhoff Collectie Gemeentearchief Enschede.

Afb. 2. De weefsheds met zaagtanden van de eerste stoomweverij van Van H eek en Co. aan de Noorder­

hagen, gebouwd in 1859. Daarachter de achterkant van de spinnerij (1864). Foto ca. 1900. Collectie

Historisch Centrum Overijssel.

36 THB 48 (2008)

Afb. 3. De spinnerij van Gelderman, Stork en Eekhout uit Oldenzaal gebouwd in 1862. De eerste, hoge,

sobere textielfabriek met zadeldaken in Twente. De langgerekte vorm van het gebouw werd bepaald door

de stoommachine, die door middel van aandrijfassen als centrale krachtbron voor alle machines dien­

de. Foto ca. 1900. Collectie Historisch Centrum Overijssel.

Afb. 4. Spinnerij Cremersmaten van Van Heek en Co., gebouwd in 1862. Foto ca. 1900. Collectie

Historisch Centrum Overijssel.

MARJAN TU INSTRA DE BURCHTEN VAN DE NIJVERHEID 37

Afb. 5. De toren met het wa­

terreservoir van het textiel­

comPlex van de fa. Gerhard

fannink en Zonen te En­

schede uit 1900, ontworpen

door de Engelse fabrieks­

aTchitect Ph. S. Stolt. De to­

ren heeft als bekroning een

afgeknot schilddak met een

gietijzeren balustrade. In

Twente kregen ook de sPin­

nerijgebouwen van Gelder­

man in Oldenzaal (1884)

en Rigtersbleek en Ooster­

veld in Enschede (1898 en

1911 ) een dergelijke torenbe­

kroning. Foto H. W Tide­

man 2008.

Afb. 6. De sprinkler- en traptoren van Spinnerij Oosterveld van Van Heek Schultersveld in Enschede.

De torenbekroning heeft behalve de vier dakkapellen weinig versiering. Deze spinnerij uit 1911 had nog

een traditionele constructie van ijzer en staal. De latere fabrieken kregen een skelet van gewapend beton.

De donkere bakstenen gevels en de spaarzame decoratie geven het gebouw een wat sombere uitstraling.

De spinnerij is in 2006 in opdracht van de gemeente Enschede verbouwd tot bedrijfsverzamelgebouw.

Bij de verbouwing heeft de architect het behoud van het industriële karakter van hel gebouw nagestreefd.

Foto H. W Tideman 2003.

38 THB 48 (2008)

Afb. 7. Het pakhuis van Van Heek en Co. aan de Noorderhagen te Enschede, ontworpen door de En­

schedese architect G. Beltman in 1892. De gevel van het pakhuis heeft een opvallende architectonische

detaillering met speklagen en sluitstenen. In de dakkapel zijn klassieke motieven zoals een gebroken

fronton en een frontonbekroning verwerkt. Tegen het pakhuis aan liggen de spinnerij met toren, ont­

worpen in 1897 door Ph. S. Stolt. De architectonische decoratie van het nieuwe gebouw, zoals de sluit­

stenen boven de vensters, werd aangepast aan de architectuur van het pakhuis. De sprinklertoren heeft

een rijke baksteendecoratie met veel metselwerk in reliëf Dubbele pilasters, een motief door Stolt geïntro­

duceerd, werden bij de Twentse sPinnerijen toegepast om de hoekpunten te accentueren. Foto H. W Ti­

deman 2008.

MARJAN TU INSTRA DE BURCHTEN VAN DE NIJVERHEID 39

Afb. 8. De schoorsteen van het textielcomplex j annink uit 1900 is één van de weinige nog bestaande tex­

tielschoorstenen in Enschede. Het ketelhuis en de machinekamer zijn gesloopt. De firmanaam is, zoals

gebruikelijk in Twente, met afwijkend gekleurde baksteen hoog op de schoorsteen aangebracht. Foto

H. W Tideman 2008.

40 THB 47 (2007)

Afb. 9. De muur om het textielcomplex Van H eek SchuUersveld gebouwd in 1890. De muur is het enige

overblijfsel van het textielcomplex. Binnen de muren is nu een meubelplein verrezen. Folo H. w: Tide­

man 2008.

Afb. 10. De toegangspoort van texlielcomplex Roombeek van de

Firma Menko te Enschede, ge­

bouwd in 1912. De poort, die

in 1996 is afgebroken, had een

klokvormige bekroning met een

uurwerk. De monumentale poort suggereerde van natuursteen te

zijn gemaakt, maar bestond uit bepleisterde baksteen. In plaats

van natuursteen werd in de fa­

brieksarchitectuur vaak gekozen

voor het bepleisteren van baksteen

met portlandcement. Dit leek

door de kleur en de structuur op

zandsteen, maar was veel goed­

koper. Foto jaren 1950. Collectie Historisch Centrum Overijssel.

MARJAN TUINSTRA DE BURCHTEN VAN DE NIJVERHEID 41

Afb. 11. Het opslagge­

bouw met de sprinkler­

toren van Spinnerij

Roombeek van de firma

Menko uit 1912, ont­

worpen door A G. Belt­

man. Het textielcom­

Plex Roombeek werd op het pakhuis na, in

1996 afgebroken. Foto H. W Tideman 2003.

Afb. 12. De sprinklertoren en een deel van de gevel van Stoornspinnerij Twenthe te Almelo in 1914 ont­

worpen door A . G. Beltman. De gevel heeft een betonnen vakwerkconstructie met een invulling van glas

en rode baksteen. De architectonische detaillering, zoals de consoles en tandlijsten onder de dakrand,

zijn eveneens van beton. De toren heeft een uitkragend reservoir met dubbele hoekpilasters en tandlijsten

boven de vensters. Foto H. W Tideman 2005.

42 THB 48 (2008)

Afb. 13. De spinnerij van L. Van Heek & Zn. te Losser; ontworpen door A. G. Beltman in 1926, was de

laatste compleet nieuw gebouwde textielfabriek in Enschede. De betonnen constructie van de spinnerij

heeft een bakstenen gevel versierd met tandlijsten, speklagen en spaarvelden. Foto H. W. Tideman 2005.

MAR JAN TUINSTRA DE BURCHTEN VAN DE NIJVERHEID 43

Afb. 14. De ingang van het ketelhuis en de sPinnerij van L. van Heek & Zn. kTegen een monumenta­

le gTanieten omlijsting met een gekmld fmnton. De hoeken zijn geaccentueeTd door krulornamenten van

gTaniet. Deze omamentvOTm WeTd ook gebmikt door Ph. S. Stolt bij het textielcomplex van jannink uit

1900. Foto H. W Tideman 2005.

Afb. 15. De kolenbunker en het ketelhuis van de spinnerij van Van H eek te Losser: De kolenbunker heeft een

betonnen constructie ingevuld met baksteen. Vanaf de tweede gevel kmagt de gevel op betonnen consoles naaT

voren. De bakstenen gevel van het ketelhuis weTd versierd met een tandlijst onder de schuine lijn van het

zadeldak. Zowel het ketelhuis als de kolenbunker verkeren in staat van verval. Foto H. W Tideman 2005.

44 THB 48 (2008)

Afb· 16. Het balengebouw met de sprinklertoren van sPinnerij de Bamshoeve van de firma Blijdenstein

en Co., ontworpen in 1907 door A. G. Beltman. Het Bamshoevcomplex was ooit één van de grootste

sPinnerijbedrijven in Europa. Bij de vuurwerkramp van 3 mei 2000 ging het hele complex verloren. Al­

leen het balengebouw uil 1937 bleef staan en kreeg een prominente plaats in de nieuwe wijk. In de toe­

komst zal hier het Cremer Museum, gewij·d aan kunstenaar en schrijver jan Cremer (1940), geboren en

getogen in Enschede, gehuisvest worden. Foto H. W. Tideman 2005.

MARJAN TUlNSTRA DE BURCHTEN VAN DE NIJVERHEID 45