De baby
Transcript of De baby
DE BABY
Algemeen
Prenataal fysiologische ontwikkeling
1ste levensjaar psychologische ontwikkeling
1. Uitrusting van de pasgeborene 1.1. Motorische reacties
Slapen (ca. 2/3 van de tijd) Aangeboren reactiewijzen:
Huilen Verschillende soorten reflexen
Reflexen
Reflex = erfelijk voorgeprogrammeerde reactie die uitgelokt wordt door een specifieke prikkel
Blijvende reflexen en voorbijgaande reflexen
Blijvende reflexen
Ooglidreflex Pupilreflex Kniepeesreflex Niezen Slikken …
Voorbijgaande reflexen
Asymmetrische tonische nekreflex Grijpreflex Zoek- of snuffelreflex Zuigreflex Babinski-reflex Moro-reflex Kruipreflex Stap- of loopreflex zwemreflex
Voorbijgaande reflexen
Moro-reflex
Loopreflex
1.2. Waarneming en cognitieve functies
Adualisme (Piaget) nog geen subject-objectsplitsing
Goed ontwikkelde zintuigen: tastzin, gehoor, smaak en reuk
Nog niet klaar om volledig goed te functioneren: gezichtszin
Elementaire leerprocessen: Habituatie Klassieke conditionering
1.3. Sociale gerichtheid en emoties
Huilen als primitief communicatiemiddelaangeboren aanpassingsmechanisme biologisch vs psychologisch taalgedrag
De pasgeborene als asociaal wezen de pasgeborene heeft een biologische, maar nog
geen doorleefde sociale behoefte Louter zintuiglijke voorkeuren van het kind voor
menselijke stem, de geur van de moeder, … Gevoeligheden van de volwassene voor
attractieve eigenschappen en het sterke appèl van het gehuil
Beperkte gevoelswereld Gradaties tussen vitaal welbehagen-onbehagen Solitaire glimlach
2. De verdere motorische ontwikkeling
Rijping (myelinisering van delen van het zenuwstelsel) + oefening
Fysiologische rijping: 2 ontwikkelingslijnen: cefalo-caudale ontw. proximo-distale ontw.
Motoriek 1ste levensjaar: 4 stadia
Kijkstadium (0-3 m) Grijpstadium (3-6 m) Zitstadium (6-9 m) Rechtopstaand stadium (9-12 m) Loopstadium (12-15 m)
Het kijken
Gerichte besturing van oogspieren en halsspieren blik richten
3 m: bewegende voorwerpen volgen
Het grijpen
Belang: manipuleren, betasten, grijpen Grijpreflex verdwijnt (3-4m) Ontwikkeling grijpen: - rijfgreep
- handgreep (6m)- pincetgreep (9-10m)- tanggreep (11-12m)
Het zitten
Beheersing nekspieren Schouder- en armgewrichten: zich met hulp
optrekken vanuit rugligging naar zithouding Romp- en heupgewricht: overeind blijven
wanneer neergezet Zelfstandig zitten: +/- 9m
Het rechtopstaand stadium
Kruipreflex verdwijnt Doelgericht gebruik van de onderste ledematen
vanaf 9m: kruipen Rond 9m: kort met steun rechtop blijven staan,
indien in die positie gezet door volwassene 10m: zich zelfstandig optrekken aan meubilair 11 à 12m: zonder steun rechtstaan
Het loopstadium
Voortbewegen vastgehouden met beide handen
11m: stappen vastgehouden aan 1 hand Zich vasthoudend aan meubilair zijwaarts
voortbewegen Zelfstandig eerste stapjes zetten: 13-15m
3. Ontwikkeling in de waarneming en het mentaal functioneren
Relatie met het verwerven van nieuwe motorische vaardigheden: evolutie naar gericht waarnemen en vergroten van de actie- en exploratieruimte
3.1. De sensomotorische ontwikkelingsperiode (PIAGET)
6 stadia Ongecoördineerde
reflexhandelingen (0-1m) bij geboorte: reflexen = zeer elementaire
schema’s worden uitgelokt door specifieke prikkel en verlopen stereotiep
Kort daarna: organisatie tot groter geheel Na enkele weken: accommodatie (aanpassing
aan object)
Primaire circulaire reacties (1-4m) uit eigen beweging bepaalde
gedragingen stellen en herhalen, zonder dat daar een externe prikkel aan te pas komt, de handeling op zich verschaft voldoende plezier
Secundaire circulaire reacties (4-8m) herhalen van het gedrag omwille van de
effecten die het teweegbrengt in de buitenwereld
Nog geen doelgerichte handelingen: een toevallige handeling wordt toevallig gevolgd door een onverwacht effect
Intentioneel handelen (8-12m) 1ste tekenen praktisch intelligent
handelen: een gedrag vroeger ervaren als toevallige aanbrenger van een bepaald effect nu gebruiken om een nieuw effect uit te lokken
Beginnende objectpermanentie: het kind begint te beseffen dat objecten niet meteen verdwijnen wanneer hij ze niet meer ziet, maar dat het op zichzelf bestaande dingen zijn die ergens toch aanwezig blijven
Objectpermanentie
Tertiaire circulaire reacties (12-18m) Doelgericht nieuwe effecten uitproberen
door systematisch variaties aan te brengen in de wijze waarop hij een gedrag herhaalt
Geïnterioriseerde tertiaire circulaire reacties (18-24m) “voorstellingen”: basis voor het
preoperationeel denken Geïnterioriseerde experimenten: het
inwendig oproepen van verschillende gedragsvarianten om vooraf aan de weet te komen wat hun mogelijke gevolgen kunnen zijn
3.2. Taalontwikkeling
Kwestie van erfelijk meegegeven programma en stimulans van de sociale omgeving
1ste levensjaar = prelinguale periode
1. Interesse in menselijke stemgeluidenHuilen = actief taalgebruik
2. Vocaliseren (6 weken): welbehagen, aandacht van volwassenen, opeenvolging van korte open klinkers
3. Brabbelfase (4m) (polyglot): experimenteren met universele klanken, nonsenswoordjes, volledig gestuurd door rijpingsprocessen
4. Beurtnemen (vanaf 6m): gebrabbel onderbreken wanneer de volwassene zich tot hem richt
5. Aangepast of sociaal brabbelen (8m) (monoglot): filtering klanken moedertaal, intonatie en melodie van de gangbare taal
6. Brabbelwoordjes systematisch gebruiken om er iets bepaalds mee aan te duiden: taal (ca. 1 jaar)
4. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling
Vorderingen op perceptueel en cognitief vlak herkennen en onthouden van vertrouwde gezichten
Veilige band + nieuwe motorische mogelijkheden exploreren
4.1. Sociale ontwikkeling
Differentiatie in de sociale gerichtheid 6 à 8 weken: sociale glimlach,
allemansvriend, lachen naar expressief gezicht
Vanaf 3m: lacht sneller en intenser naar vertrouwde gezichten, aarzelende reactie bij onbekend gezicht
Vanaf 8m: vreemdenangst: ronduit negatieve reacties bij onbekend gezicht scheidingsangst: heftig reageren als de vertrouwde volwassene zich verwijdert
Rond 9m: baby wil contact in stand houden of uitlokken (bv. armpjes strekken om gepakt te worden, achterna kruipen)
Ontstaan van een hechtingsrelatie (BOWLBY)
Belang goede hechtingsband voor het leren van cognitieve, sociale en taalvaardigheden
4 periodes (laatste in de kleuterperiode)
1. Voorhechtingsfase (tot 2m)weinig belangstelling voor mensen en dingen, toch een aantal instinctieve gevoeligheden = primitieve hechtingsstrategieën
2. Beginnende gehechtheid (2 tot 6 à 8m)voorkeur voor één of meer bekende personen, reageert anders op vreemden (cfr. vreemdenangst)
2. Feitelijke gehechtheid (vanaf +/- 6m tot einde peutertijd)
zeer hechte band met één of enkele personen, hiërarchie, voorwaarde: sensitieve
responsiviteit(separatie-angst)
4.2. Dynamisch-affectieve ontwikkeling
Nieuwe behoeften: verlangen naar contact, toenemende interesse voor de
zintuiglijke wereld, verlangen om actief om te gaan met de
dingen rondom hem, functiespel (experimenteren met eigen
mogelijkheden)
Beginnende differentiatie van de gevoelens: meer oog krijgen voor mensen en dingen gevoelens meer op de buitenwereld gericht Verdere uitsplitsing:
+ plezier in contact, interesse in dingen, enthousiasme door aandacht voor zelf teweeggebrachte effecten- boosheid als hij zijn zin niet krijgt, vreemden- en scheidingsangst