Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden: feiten en cijfers · Bron: Boekhorn & de Jong 2008....

12
Allochtone jeugdigen staan zowel in beleid als in de publieke discussie volop in de belangstelling. Terecht, want bijna een kwart van alle jeugdigen in Nederland van 0 tot 25 jaar is van allochtone aomst. De aandacht richt zich met name op problemen die bepaalde groepen jeugdigen hebben of veroorzaken. Maar er zijn ook positieve ontwikkelingen te zien. Met name op de terreinen onderwijs en arbeidsparticipatie is de situatie van allochtone jeugdigen verbeterd. Het aantal jongeren dat een diploma in het hoger onderwijs behaalt is verdubbeld, allochtone vrouwen halen vaker een startkwalificatie en het aantal jongeren met werk is toegenomen. Maar ondanks dat bestaan er op een aantal gebieden nog steeds verschillen met autochtone jeugdigen. FACTSHEET Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden: feiten en cijfers In onderzoek wordt een aantal kenmerken van gezin- nen onderscheiden die samenhangen met het vaker voorkomen van problemen. Laag inkomen, opgroeien in een eenoudergezin, niet-westerse afkomst en een laag opleidingsniveau van de moeder zijn risicofactoren. Pro- blemen in de ontwikkeling en opvoeding van kinderen komen beduidend vaker voor bij gezinnen waar twee of meer van deze risicokenmerken aanwezig zijn. Vooral niet-westerse allochtone gezinnen in Nederland hebben vaak te maken met meerdere risicofactoren. Welke landelijke cijfers zijn er precies bekend over het functioneren van allochtone jeugdigen binnen de Nederlandse samenleving? Welke verschillen zijn er tussen autochtone en allochtone jeugdigen en tussen de verschillende allochtone groepen? Als antwoord op deze vragen biedt deze factsheet een overzicht van cijfers over het functioneren van allochtone jeugdigen en hun gezinnen op de terreinen opvoeding, welbevinden en onderwijs en werk.

Transcript of Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden: feiten en cijfers · Bron: Boekhorn & de Jong 2008....

  • Allochtone jeugdigen staan zowel in beleid als in de

    publieke discussie volop in de belangstelling.

    Terecht, want bijna een kwart van alle jeugdigen in

    Nederland van 0 tot 25 jaar is van allochtone a� omst.

    De aandacht richt zich met name op problemen die

    bepaalde groepen jeugdigen hebben of veroorzaken.

    Maar er zijn ook positieve ontwikkelingen te zien. Met

    name op de terreinen onderwijs en arbeidsparticipatie

    is de situatie van allochtone jeugdigen verbeterd. Het

    aantal jongeren dat een diploma in het hoger onderwijs

    behaalt is verdubbeld, allochtone vrouwen halen vaker

    een startkwalifi catie en het aantal jongeren met werk

    is toegenomen. Maar ondanks dat bestaan er op een

    aantal gebieden nog steeds verschillen met autochtone

    jeugdigen.

    FACTSHEET

    Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden: feiten en cijfers

    In onderzoek wordt een aantal kenmerken van gezin-

    nen onderscheiden die samenhangen met het vaker

    voorkomen van problemen. Laag inkomen, opgroeien in

    een eenoudergezin, niet-westerse afkomst en een laag

    opleidingsniveau van de moeder zijn risicofactoren. Pro-

    blemen in de ontwikkeling en opvoeding van kinderen

    komen beduidend vaker voor bij gezinnen waar twee of

    meer van deze risicokenmerken aanwezig zijn. Vooral

    niet-westerse allochtone gezinnen in Nederland hebben

    vaak te maken met meerdere risicofactoren.

    Welke landelijke cijfers zijn er precies bekend over

    het functioneren van allochtone jeugdigen binnen de

    Nederlandse samenleving? Welke verschillen zijn er

    tussen autochtone en allochtone jeugdigen en tussen de

    verschillende allochtone groepen? Als antwoord op deze

    vragen biedt deze factsheet een overzicht van cijfers

    over het functioneren van allochtone jeugdigen en hun

    gezinnen op de terreinen opvoeding, welbevinden en

    onderwijs en werk.

  • Nederlands Jeugdinstituut 2

    hun ouders zijn naar Nederland

    gekomen. Slechts 20 procent van de

    allochtone 0- tot 25-jarigen is in een

    ander land dan Nederland geboren.

    In deze factsheet beperken we ons

    grotendeels tot jeugdigen van de

    vier grootste groepen niet-westerse

    allochtonen in Nederland en hun

    opvoeders. Het gaat in deze factsheet

    dus over jeugdigen en ouders van

    Turkse, Marokkaanse, Surinaamse

    en Antilliaanse afkomst.

    Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) hanteert de volgende defi nitie van ‘allochtoon’: Iemand die in Nederland woont (en staat ingeschreven) en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren (de eerste generatie) en personen die in Nederland zijn geboren (de tweede generatie) (CBS 2005). Het CBS maakt onderscheid tussen westerse en niet-westerse allochtonen. ‘Niet-westerse’ allochtonen zijn allochtonen die uit Turkije, Afrika, Latijns-Amerika en Azië (met uitzondering van Japan en Indonesië) a� omstig zijn.

    Enkele demografi sche gegevens

    Een kwart van de Nederlandse

    bevolking van 0 tot 25 jaar is alloch-

    toon. Twee derde hiervan valt onder

    de noemer niet-westerse allochtoon.

    De diversiteit binnen de niet-wes-

    terse allochtone bevolking is groot.

    Zo zijn zij afkomstig uit diverse

    werelddelen en landen en hebben

    zij zeer uiteenlopende culturele en

    migratieachtergronden en sociale

    posities. De diversiteit neemt alleen

    maar verder toe nu steeds meer

    nieuwe groepen deel gaan uitmaken

    van de niet-westerse allochtone

    bevolking.

    Marokkanen en Turken vormen de

    grootste groep niet-westerse alloch-

    tonen, gevolgd door Surinamers en

    Antillianen.

    De meeste allochtone jeugdigen

    zijn zelf in Nederland geboren,

    Niet-westerse allochtoon

    Westerse allochtoon

    Autochtoon

    Bevolking van 0 tot 25 jaar

    16%

    7%

    77%

    Allochtone bevolking 0 tot 25 jaar naar herkomst

    Overig niet-westers

    Ned. Antill / Arubaans

    Surinaams

    Marokkaans

    Turks

    Westerse allochtoon

    30%

    14%

    15%

    11%

    5%

    24%

    Bron: CBS 2009

  • 3 Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden

    GezinssamenstellingIn Nederland wonen ruim

    2,5 miljoen gezinnen. Onder een

    gezin verstaan we een of twee ouders

    met minstens één thuiswonend kind.

    13 procent van alle gezinnen heeft

    één of twee ouders van niet-westerse

    afkomst (Boekhorn & de Jong

    2008).

    Eenoudergezinnen In 2006 zijn er 452.000 eenouder-

    gezinnen. Dat is 18 procent van alle

    huishoudens met kinderen. In een

    derde van de eenoudergezinnen is in

    ieder geval een van de ouders niet-

    westers allochtoon. Verhoudingsge-

    wijs komt eenouderschap het vaakst

    voor bij Antilliaanse en Surinaamse

    gezinnen. De helft van de gezinnen

    van Antilliaanse-Arubaanse her-

    komst en 45 procent van de Suri-

    naamse gezinnen heeft één ouder.

    Gezin en opvoeding

    Aantallen kinderen per gezin Het aantal kinderen dat Nederlandse

    vrouwen gemiddeld krijgen ligt rond

    de 1,7. Allochtone vrouwen krijgen

    van oudsher meer kinderen. Twintig

    jaar geleden lag het gemiddelde

    kindertal van bijvoorbeeld Turkse

    en Marokkaanse vrouwen rond de

    5. Maar in de afgelopen decennia

    krijgen allochtone vrouwen en vooral

    Turkse en Marokkaanse vrouwen

    minder kinderen. Bij Marokkaanse

    vrouwen van de eerste generatie

    die eind jaren zestig zijn geboren,

    is het gemiddelde kindertal nu 2,7.

    Ondanks deze aanzienlijke daling

    in aantallen kinderen is het verschil

    met autochtone vrouwen nog steeds

    groot.

    0 10 20 30 40 50 60

    Surinaams

    Turks

    Marokkaans

    Antilliaans-Arubaans

    Autochtoon

    percentage van totale herkomstgroep

    Eenoudergezinnen

    Bron: Boekhorn & de Jong 2008

  • Nederlands Jeugdinstituut 4

    Gezinnen in achterstandssituatiesKinderen die wonen in een gezin

    met een lage sociaaleconomische

    status (SES) lopen meer risico pro-

    blemen te krijgen. Onder een lage

    SES wordt verstaan een laag oplei-

    dingsniveau van de ouders en het

    leven in armoede, bijvoorbeeld door

    werkloosheid van de ouder(s). Rela-

    tief veel allochtone kinderen hebben

    hiermee te maken.

    Ruim een kwart van de allochtone

    huishoudens had in 2006 een laag

    inkomen. Dit is vier keer zo veel als

    bij autochtone huishoudens. Binnen

    de niet-westerse huishoudens liep

    het aandeel met een laag inkomen

    uiteen van 22 procent van de Suri-

    naamse gezinnen tot 32 procent van

    de Marokkaanse gezinnen (CBS,

    Armoedebericht 2008).

    Ook het opleidingsniveau van alloch-

    tone ouders ligt lager dan dat van

    autochtonen. Het verschil is het

    grootst bij niet-westerse allochtonen

    van de eerste generatie. 21 procent

    heeft de lagere school als hoogst vol-

    tooide opleiding tegenover 7 procent

    van de autochtone bevolking. Onder

    de niet-westerse allochtonen zijn

    Turken en Marokkanen van de eerste

    generatie gemiddeld het laagst opge-

    leid. Ruim 30 procent heeft alleen

    lagere school. Onder Surinamers en

    Turkse en Marokkaanse gezinnen

    zijn dus over het algemeen groter

    dan autochtone gezinnen. De kinde-

    ren groeien ook vaker dan autoch-

    tone kinderen op met meer dan één

    broertje of zusje. Gezinnen met drie

    of meer kinderen komen relatief het

    meeste voor onder de Marokkanen.

    Surinaamse en Antilliaanse gezinnen

    zijn ongeveer even groot als autoch-

    tone gezinnen.

    Het kindertal van de tweede genera-

    tie niet-westerse allochtone vrouwen

    zal naar verwachting weinig meer

    verschillen van het kindertal van

    autochtone vrouwen. Bij de tweede

    generatie Surinaamse vrouwen ligt

    het kindertal zelfs lager dan dat van

    autochtone vrouwen (Boekhorn & de

    Jong 2008).

    Gezinnen met thuiswonende kinderen t/m 18 jaar in 2002

    Kindertal Turks Marokkaans Surinaams Antilliaans Autochtoon

    1 kind 25% 25% 33% 38% 30%

    2 kinderen 44% 31% 44% 41% 48%

    3 of meer kinderen 31% 45% 22% 21% 22%

    Bron: Distelbrink & Hooghiemstra 2005

  • 5 Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden

    Antillianen gaat het respectievelijk

    om 13 procent en 15 procent. Het

    verschil neemt wel af bij de volgende

    generaties. De tweede generatie niet-

    westerse allochtonen volgt inmiddels

    veel meer onderwijs dan de eerste

    generatie (Verweij e.a. 2009).

    TienermoedersIn 2007 hebben 2540 meisjes jonger

    dan 20 jaar een kind gekregen.

    Hierbij gaat het om 1489 autochtone

    tieners en 1051 meisjes van alloch-

    tone afkomst. Ten opzichte van een

    jaar eerder is vooral het geboortecij-

    fer onder tieners van niet-westerse

    afkomst gedaald. In 2001 waren

    er 1736 tienermoeders van niet-

    westerse afkomst; in 2007 waren het

    er nog 779. Het geboortecijfer onder

    Deelname aan VVE-programma’s en peuterspeelzaal van leerlingen die nu in groep 2 zitten (percentage van de bevolkings-

    groep dat deelneemt)

    VVE ‘02 VVE ‘96 psz ‘02 psz ‘96

    Turks 51 32 74 46

    Marokkaans 41 26 51 25

    Surinaams 24 11 67 66

    Antilliaans 17 19 57 55

    Autochtoon (laag opgeleid) 13 3 83 79

    Autochtoon (hoog opgeleid) 5 1 79 81

    Bron: CBS 2005

    meisjes van Turkse en Marokkaanse

    afkomst nadert die van autochtone

    meisjes. De geboortecijfers bij Antil-

    liaanse tienermeisjes is licht gedaald

    maar is nog altijd acht keer zo hoog

    als bij autochtone meisjes (CBS

    2008; Garssen 2007).

    OpvoedingHoe ouders de opvoeding beleven

    blijkt samen te hangen met het

    voorkomen van opvoedproblemen.

    Bij ouders die negatief gestemd zijn

    over de opvoeding, worden vaker

    opvoedproblemen gesignaleerd dan

    bij ouders die positief gestemd zijn.

    94 procent van de ouders met kinde-

    ren in de leeftijd van 0 tot 12 jaar is

    tevreden over de opvoeding. De helft

    hiervan heeft echter wel in het afge-

    lopen jaar enige zorgen of problemen

    gehad met de opvoeding. 6 procent

    van de ouders heeft een negatieve

    beleving van de opvoeding. Een

    negatieve beleving van de opvoe-

    ding houdt in dat zij ontevreden zijn

    over de opvoeding, het belastend en

    zwaar vinden en/of zich veel zorgen

    maken over de opvoeding. Een

    negatieve beleving van de opvoeding

    komt bij sommige groepen ouders

    vaker voor dan bij andere. Onder

    andere ouders met een niet-westerse

    afkomst, ouders uit eenoudergezin-

    nen, ouders die onder de armoede-

    grens leven en gezinnen waarbij de

    moeder een lage opleiding heeft,

    zijn vaker negatief gestemd over de

    opvoeding (Zeijl e.a. 2005).

    Onderwijs en arbeid

    Deelname aan VVE-program-ma’s en peuterspeelzalenVoor kinderen met een risico van

    onderwijsachterstand zijn er de

    zogenoemde programma’s voor

    voor- en vroegschoolse educatie

    (VVE-programma’s). Het gaat hierbij

    om programma’s die starten op de

    peuterleeftijd en doorlopen in groep

    1 en 2 van de basisschool. VVE-

    programma’s zijn er voor alle ach-

    terstandsgroepen, zowel allochtone

    als autochtone. In de praktijk blijken

    vooral de allochtone groepen deel

    te nemen aan deze programma’s.

    Autochtone kinderen gaan veel vaker

    naar de peuterspeelzaal. Na 2002

    wordt het land van herkomst niet

    meer geregistreerd, dus na dat jaar

    zijn er geen cijfers over de verde-

    ling en deelname van allochtone en

    autochtone kinderen meer bekend.

  • Nederlands Jeugdinstituut 6

    Voortgezet onderwijsEen kwart van alle leerlingen binnen

    het voortgezet onderwijs gaat naar

    het vmbo. Allochtonen zijn hierbij

    oververtegenwoordigd: 36 procent

    van de Turkse en Marokkaanse leer-

    lingen zit op het vmbo. Op de havo

    en zeker op het vwo zijn relatief veel

    autochtonen te vinden: 17 en

    18 procent. Maar weinig leerlingen

    van Turkse en Marokkaanse her-

    komst zitten op deze opleidingen

    (beiden 11 procent op de havo en

    7, respectievelijk 6 procent op het

    vwo).

    Schoolverzuim en schoolverlatenRelatief veel allochtone jongeren

    verlaten het onderwijs zonder het

    behalen van een startkwalificatie.

    In het schooljaar 2007/2008 verliet

    3 procent van de autochtone jonge-

    ren het onderwijs voortijdig, terwijl

    ruim 8 procent van de jongeren met

    een Antilliaanse achtergrond zonder

    startkwalificatie het onderwijs

    verliet.

    Hoger onderwijsHet aantal allochtonen dat hoger

    onderwijs volgt is de laatste dertien

    jaar sterk gestegen. In het schooljaar

    2006/2007 volgde 12 procent van de

    12- tot 25-jarige allochtone jongeren

    een opleiding in het hoger onderwijs,

    0%

    10%

    20%

    30%

    40%

    50%

    60%

    70%

    80%

    90%

    100%

    Vwo 3-6

    Havo 3-5

    Vmbo 3-4

    Leerjaren 1-2

    AntilliaansSurinaamsMarokkaansTurksWesterse allochtoon

    Autochtoon

    Bron: CBS 2009

    Verdeling leerlingen naar herkomstgroep in het voortgezet onderwijs

    Voortijdig schoolverlaters naar herkomst

    Voortijdig schoolverlaters % Van bevolkingsgroep

    Autochtoon 3

    Turks 5,7

    Marokkaans 7

    Surinaams 6,7

    Antilliaans/Arubaans 8,3

    Bron: Ministerie van OC&W 2007

    onder autochtonen was dit bijna

    17 procent. Toch zijn allochtone

    jongeren vergeleken met autochtone

    jongeren nog altijd ondervertegen-

    woordigd in het hoger beroepson-

    derwijs en op de universiteit.

    Onder de 18- tot 25-jarigen is vooral

    het aandeel niet-westerse allochtone

    vrouwen dat over een startkwalifi-

  • 7 Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden

    catie beschikt of een opleiding volgt,

    sterk toegenomen: van 74 procent in

    2003 naar 85 procent in 2008.

    Het aantal niet-westerse jonge-

    ren dat het hoger onderwijs met

    een hbo-diploma of een master-

    of doctoraaldiploma verlaat is

    sinds 2000/2001 verdubbeld. In

    2000/2001 ontvingen ruim 2000

    niet-westerse allochtone jongeren

    een diploma in het hoger onderwijs.

    In 2006/2007 waren dat er ruim

    twee keer zo veel (CBS 2009).

    ArbeidsmarktHet aandeel jongeren met werk

    onder de niet-westerse allochtonen

    van 15 tot 23 jaar nam toe: van 47

    procent in 2003 naar 56 procent in

    2008. Ondanks deze toename van

    het aandeel werkzame niet-westerse

    allochtone jongeren hebben zij nog

    steeds veel minder vaak een baan

    dan autochtone jongeren (81 procent

    in 2008) (CBS 2009).

    0

    2000

    4000

    6000

    8000

    10000

    12000

    14000

    16000

    18000

    Antilliaans

    Surinaams

    Marokkaans

    Turks

    2008/092005/062000/011995/96

    Niet-westerse allochtonen in het hoger onderwijs

    Bron: CBS 2009

  • Nederlands Jeugdinstituut 8

    Welbevinden

    Psychisch welbevindenJeugdigen in de leeftijd van 8 tot en

    met 16 jaar zijn over het algemeen

    zeer tevreden over hun leven. De 8-

    tot 12-jarigen geven een gemiddeld

    cijfer van 8,3 (Zeijl e.a. 2005). De

    oudere kinderen geven een gemid-

    deld cijfer van 7,8 (Dorsellaer e.a.

    2007). Tussen autochtone en alloch-

    tone kinderen zijn geen significante

    verschillen in de mate van welbevin-

    den.

    Psychosociale problemen in het voortgezet onderwijs

    0

    5

    10

    15

    20

    25

    30

    autochtoon

    allochtoon

    problemenmet

    leeftijdsgenoten

    hyperactiviteitgedragsproblemenemotioneleproblemen

    perc

    enta

    ge le

    erlin

    gen

    Bron: Van Dorsselaer e.a. 2007

    Psychosociale problemenKinderen van 0 tot 12 jaar

    Volgens artsen en verpleegkundigen

    in de jeugdgezondheidszorg heeft

    11 tot 28 procent van de kinderen

    van 0 tot 12 jaar (percentage is

    afhankelijk van de leeftijd) last van

    psychosociale problemen. Volgens

    ouders heeft 4 tot 6 procent van

    de kinderen last van psychosociale

    problematiek. Binnen de psychoso-

    ciale problemen wordt onderscheid

    gemaakt in gedragsproblemen en

    emotionele problemen.

    De artsen en verpleegkundigen

    signaleren evenveel psychosociale

    problemen onder de verschillende

    etnische groepen. Er zijn weinig

    verschillen tussen kinderen van

  • 9 Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden

    westerse en niet-westerse afkomst.

    Een uitzondering hierop is dat ze bij

    Marokkaanse kinderen zelfs minder

    problemen zien.

    Ouders van met name Turkse en

    Marokkaanse kinderen rapporteren

    echter vaker psychosociale proble-

    men dan ouders van Nederlandse

    kinderen (Zeijl e.a. 2005).

    Wanneer gekeken wordt naar de

    aard van de problematiek blijken,

    volgens de ouders, bij Turkse en

    Marokkaanse kinderen vooral emo-

    tionele problemen (bijvoorbeeld

    teruggetrokkenheid, psychosoma-

    tische klachten, angst of depressie)

    vaker voor te komen dan bij hun

    Nederlandse leeftijdsgenoten. Bij

    kinderen van Turkse afkomst komen

    emotionele problemen volgens de

    ouders drie keer zo vaak voor als

    bij westerse kinderen. Ook geven

    kinderen (8 tot 12 jaar) van Turkse

    afkomst zelf aan vaker depressief te

    zijn dan westerse kinderen.

    Land van herkomst speelt in de

    peiling Jeugd en Gezondheid (Zeijl

    e.a. 2005) bij de zogenoemde exter-

    naliserende of gedragsproblemen

    veel minder een rol dan bij emotio-

    nele problemen.

    Kinderen van 11 tot 17 jaar

    Ruim 16 procent van de jongeren in

    het voortgezet onderwijs geeft aan

    last te hebben van psychosociale

    problemen. Psychosociale proble-

    men beslaan in dit onderzoek: emo-

    tionele problemen, gedragsproble-

    men, hyperactiviteit en problemen

    met leeftijdsgenoten (Van Dorsselaer

    e.a. 2007).

    Een op de vijf jongeren heeft last van

    emotionele problemen. Autochtone

    en allochtone leerlingen geven even

    vaak aan emotionele problemen

    (stemmingsproblemen, depressie

    en psychosomatische klachten) te

    hebben.

    Allochtone leerlingen rapporteren

    bijna twee keer zo veel gedrags-

    problemen (bijvoorbeeld vechten,

    agressief gedrag, stelen) en proble-

    men met leeftijdsgenoten, terwijl

    autochtone leerlingen twee keer zo

    vaak problemen met hyperactivi-

    teit (impulsiviteit, rusteloosheid en

    gebrek aan concentratie) rapporte-

    ren.

    KindermishandelingOver het voorkomen van de meeste

    vormen van kindermishandeling

    binnen allochtone gezinnen bestaan

    geen betrouwbare cijfers. Wel zijn

    in beperkte mate cijfers bekend over

    het voorkomen van seksueel mis-

    bruik en prostitutie onder allochtone

    jongeren.

    Uit onderzoek uit 2006 blijkt een op

    de tien jongens van Marokkaanse

    en Turkse afkomst slachtoffer te

    zijn van seksuele dwang. Het gaat

    hierbij om seksueel misbruik door

    pedoseksuelen en gedwongen prosti-

    tutie. De onderzoekers geven hierbij

    aan dat er waarschijnlijk sprake is

    van onderrapportage omdat alloch-

    tone jongens zelden melding doen

    hiervan en als er wel meldingen zijn

    deze zelden worden omgezet in aan-

    giften (www.pharos.nl).

    Naar schatting 1.500 tot 2.000

    minderjarige meisjes waren in 1998

    werkzaam in de prostitutie (Venicz

    en Vanwesenbeeck 1998). Twee

    derde van deze meisjes zou van niet-

    westerse afkomst zijn. Marokkaanse

    meisjes lijken tien keer vaker in de

    jeugdprostitutie vertegenwoordigd

    te zijn dan in de algehele bevol-

    kingsgroep; Surinaamse en Turkse

    meisjes zijn ongeveer drie keer zo

    vaak vertegenwoordigd (MOVISIE

    2008).

  • Nederlands Jeugdinstituut 10

    bekijken blijkt ook hier dat jongeren

    van allochtone afkomst het vaakst

    hiermee te maken krijgen. Met name

    jongeren van Marokkaanse, Suri-

    naamse en Antilliaanse afkomst zijn

    oververtegenwoordigd.

    Verblijf in justitiële jeugdinrichting In 2007 verblijven 4188 jongeren

    in een justitiële jeugdinrichting.

    Hiervan is 57 procent van allochtone

    afkomst.

    Zelfrapportage daderschapWanneer aan jongeren van 10 tot 18

    jaar zelf gevraagd wordt of ze zich in

    het voorgaande jaar schuldig hebben

    gemaakt aan een misdrijf geeft circa

    40 procent een bevestigend ant-

    woord. Hoewel autochtone jongeren

    iets vaker dan allochtone jonge-

    ren zeggen een misdrijf te hebben

    gepleegd is het verschil niet signifi-

    cant (Van der Laan & Blom 2006).

    van de Nederlandse Antillen of

    Aruba (Blom & Van der Laan 2007).

    Jongeren met een Halt-afdoeningWanneer we de gegevens van jon-

    geren met een Halt-afdoening

    Criminaliteit

    Geregistreerde jeugd-criminaliteit2,5 procent van alle jongeren van 12

    tot 18 jaar is door de politie verhoord

    als verdachte van een strafbaar feit.

    Allochtone jeugdigen worden ver-

    houdingsgewijs vaker verdacht van

    een misdrijf dan autochtone jonge-

    ren. Van alle minderjarige verdach-

    ten in 2005 is 42 procent van alloch-

    tone afkomst (Blom & Van der Laan

    2007). Het aandeel niet-westerse

    allochtone jongeren dat in aanraking

    komt met de politie is substantieel

    hoger dan dat van de autochtone

    jongeren

    Vooral jongeren van Marokkaanse,

    Antilliaanse en Arubaanse afkomst

    zijn oververtegenwoordigd in de

    jeugdcriminaliteit. Ten opzichte van

    autochtone jongeren van 12 tot en

    met 17 jaar registreerde de politie in

    2005 vijf keer zo veel processen-ver-

    baal per 100 Marokkaanse jongeren

    en bijna zes keer zo veel processen-

    verbaal per 100 jongeren afkomstig

    0

    50

    100

    150

    200

    250

    300

    350

    Overige niet-westerse

    allochtoon

    Antilliaans /Arubaans

    SurinaamsMarokkaansAllochtoonAutochtoon

    Jongeren met Halt-verwijzing 2006

    Aant

    al p

    er 1

    0.00

    0 in

    won

    ers

    Bron: CBS 2009

    0

    2

    4

    6

    8

    10

    TurksSurinaamsAntilliaans/Arubaans

    MarokkaansAutochtoon

    Jongeren die in 2006 in aanraking zijn gekomen met politie (exclusief Halt)

    perc

    enta

    ge v

    an h

    erko

    mst

    groe

    p

    Bron: CBS 2009

  • 11 Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden

    Tot slot

    Momenteel zijn nog de meeste niet-

    westerse allochtone ouders buiten

    Nederland geboren. Zij behoren

    daarmee tot de eerste generatie.

    Deze eerste generatie ouders wordt

    veelal gekenmerkt door een lage

    opleiding, relatief grote gezinnen en

    een laag inkomen. Dit zijn risicoken-

    merken voor het ontwikkelen van

    problemen. Binnen de komende tien

    jaar zal een groot deel van de niet-

    westerse bevolking in Nederland

    geboren en getogen zijn. Dit bete-

    kent dat veel meer kinderen zullen

    worden opgevoed door ouders die de

    Nederlandse samenleving kennen,

    die een hoger onderwijsniveau halen

    en die ook de Nederlandse taal

    (beter) beheersen. Verschillen in

    functioneren tussen autochtone en

    allochtone jeugdigen zullen steeds

    kleiner worden.

    Positieve ontwikkelingen in deze

    richting zijn al gaande. Zo is het

    aantal niet-westerse jongeren dat

    een hbo-opleiding volgt flink geste-

    gen, het aantal dat de opleiding

    met succes afrondt verdubbeld en

    hebben deze jongeren steeds vaker

    een baan.

    Er zijn ook terreinen die nog veel

    aandacht behoeven: criminaliteit

    onder jongeren van Marokkaanse en

    Antilliaanse afkomst springt hierbij

    het meeste in het oog.

    De beschikbare gegevens over psy-

    chosociale problemen zijn niet een-

    duidig. Niet-westerse ouders en kin-

    deren van 8 tot 12 jaar rapporteren

    vaker emotionele problemen. In het

    voortgezet onderwijs hebben autoch-

    tone en allochtone leerlingen even

    vaak last van emotionele problemen.

    Het gaat hier echter wel om een

    op de vijf leerlingen. Hierbij is dus

    zowel voor autochtone als allochtone

    leerlingen aandacht nodig.

    Meer informatie

    Wilt u meer weten over diversiteit? Bekijk dan het dossier op onze website. Hier vindt u onder andere een overzicht van wat werkt bij jeugdigen uit etnische minderheidsgroepen. Daarnaast biedt het dossier informatie over lopend en afgesloten onderzoek, beleid en relevante literatuur. Het digitale dossier Culturele diversiteit in opgroeien en opvoeden is te vinden via www.nji.nl/culturelediversiteit.

  • Nederlands Jeugdinstituut 12

    Bronnen

    Blom, M, & van der Laan, A.M.

    (2007). Monitor Jeugd terecht.

    Factsheet 2007-3. Den Haag:

    Wetenschappelijk Onderzoek- en

    Documentatiecentrum.

    Boekhorn, P. & Jong, T. de (2008).

    Gezinnen van de toekomst. Cijfers

    en trends. E-Quality.

    Centraal Bureau voor de Statistiek

    (2005). Jaarrapport integratie

    2005. Den Haag/Heerlen: CBS.

    Centraal Bureau voor de Statistiek

    (2008). Armoedemonitor 2008. Den

    Haag/Heerlen: CBS.

    Centraal Bureau voor de Statistiek

    (2008). Steeds minder allochtone

    tienermoeders. Webmagazine 9 juni

    2008.

    Centraal Bureau voor de Statistiek

    (2009a). Landelijke Jeugdmonitor.

    Jeugd en integratie. Rapportage

    eerste kwartaal 2009. Den Haag/

    Heerlen: CBS.

    Centraal Bureau voor de Statistiek

    (2009b). Bevolkingsstatistieken.

    Den Haag/Heerlen: CBS.

    Distelbrink, M. & Hooghiemstra, E.

    (2005). Allochtone gezinnen. Feiten

    en cijfers. Den Haag: Nederlandse

    Gezinsraad.

    Dorsselaer, S. van., Zeijl, E., Eeck-

    hout, S. van den, ter Bogt, T. & Vol-

    lebergh, W. (2007). HBSC 2005:

    Gezondheid en welzijn van jongeren

    in Nederland. Utrecht: Trimbos-

    instituut.

    Garssen, J. (2007). De Nederlandse

    demografie in zeven tegenstellingen.

    Bevolkingstrends 4e kwartaal 2007.

    Den Haag/Heerlen: CBS.

    Laan, A.M. van der & Blom, M.

    (2006). Jeugddelinquentie: risico’s

    en bescherming. Bevindingen uit de

    WODC Monitor Zelfgerapporteerde

    Jeugdcriminaliteit 2005. Meppel/

    Den Haag: Boom Juridische uitge-

    vers/ Wetenschappelijk Onderzoek-

    en Documentatiecentrum.

    Ministerie van Onderwijs, Cultuur &

    Wetenschappen (2007). Factsheet

    voortijdig schoolverlaten. Novem-

    ber 2007. Den Haag: Ministerie van

    Onderwijs, Cultuur & Wetenschap-

    pen.

    MOVISIE (2008). Factsheet meisjes

    prostitutie. Feiten en Cijfers.

    Utrecht: MOVISIE.

    Venicz, L. & Vanwesenbeeck, L.

    (1998). Aard en omvang van

    (gedwongen) prostitutie onder

    minderjarige (allochtone) meisjes.

    Utrecht: NISSO.

    Verweij, A., Sanderse, C., Lucht, F.

    van der (2009). Scholing en oplei-

    ding. Heden, verleden en toekomst.

    www.nationaalkompas.nl gedown-

    load op 06-10-2009.

    Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K.,

    Keuzenkamp, S. & Reijneveld, M.

    (2005). Kinderen in Nederland. Den

    Haag/Leiden: Sociaal en Cultureel

    Planbureau / TNO Kwaliteit van

    Leven.

    Websites

    www.cbs.nl

    http://jeugdstatline.cbs.nl

    www.jeugdmonitor.cbs.nl

    www.pharos.nl

    Colofon

    © 2009 Nederlands Jeugdinstituut

    Tekst: Deniz Ince, Machteld van der Pijll

    Foto’s: Marsel Loermans, Bettina Neumann, Charles Ro� ey, Patrick Sheándell O’Caroll (PhotoAlto), Don Wijns (Frissewind)

    Nederlands JeugdinstituutCatharijnesingel 47Postbus 192213501 DE UtrechtT (030) 230 63 44F (030) 230 63 12W www.nji.nl

    Infolijn (030) 230 65 64, e-mail [email protected]

    Het Nederlands Jeugdinstituut

    Het Nederlands Jeugdinstituut werkt voor beleidsmakers, sta� unctionarissen en beroepskrachten in de sector jeugd, opvoeding en onderwijs. Wij maken kennis beschikbaar voor de praktijk, maar verwerken ook kennisvragen vanuit de praktijk. Op die manier wordt een kenniscyclus georganiseerd, die de jeugdsector helpt de kwaliteit en e� ectiviteit van de dienstverlening te verbeteren. Voor vragen of advies kunt u vrijblijvend contact met ons opnemen. Dit kan via de Infolijn (030) 230 65 64, op werkdagen tussen 09.00-13.00 uur.