CONSUMPTIE 3 Geld over en te korteconomischbekeken.prd.vo.malmberg.nl/uploads/asset/... ·...
Transcript of CONSUMPTIE 3 Geld over en te korteconomischbekeken.prd.vo.malmberg.nl/uploads/asset/... ·...
59
CONSUMPTIECONSUMPTIE
Wil je een baantje? Heb je al een idee wat je zou willen doen? Met een baantje heb je een inkomen, en geld om dingen te kopen. Maar hoeveel kun je verdienen met een baantje? En welk baantje mag wel en welk niet, en waarom?
→ Je onderzoekt welk baantje mag en wat je inkomen zal zijn. Als je al een baantje hebt, dan controleer je of alles klopt met de regels.
Maak de actieve opdracht bij dit hoofdstuk.
actieve opdracht
1 Sparen met profi jt 60
2 Kopen op krediet 64
3 Het budgetplan 68
4 Rondkomen 72
5 Reserveren 76
• Rekentrainer 80
• Samenvatting en begrippen 82
• Adviestoets en vervolg van leerroute
• Eindtoets Hoofdstuk 3
3 Geld over en te kort
maandlastenmhuur
waterelektriciteitittelefooninternet
digitale televisiesportschool
verzekeringenp
boodschappeng
kleedgeldpppp
kattenvoerbenzine
schoolgeldschooovvov art
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
60
In deze paragraaf leer je over de voordelen van sparen.
afb. 2
2 TegenvallersSuzans fiets is gestolen. Ze betaalt de nieuwe
fiets met geld uit de ‘stroppenpot’. Dat is het
spaargeld dat ze apart houdt voor tegenvallers.
Ze had deze tegenvaller ook kunnen opvangen
door haar fiets te verzekeren tegen diefstal. In
dat geval had de verzekeraar de schade betaalt.
afb. 3
6 Welke tegenvaller heeft Suzan?
Haar fiets is gestolen. 7 Hoe vangt ze deze tegenvaller op?
Bijv. zij koopt een nieuwe fiets van het geld uit de stroppenpot.
8 Hoe had ze deze tegenvaller anders kunnen
opvangen?
Ze had haar fiets kunnen verzekeren tegen diefstal.
1 Grote aankopenErrol geeft minder geld uit dan hij verdient. Op
deze manier zal hij over een tijdje genoeg geld
hebben om een boot te kopen. Errol spaart voor
deze grote aankoop. Economen zeggen: door te
sparen verschuif je bestaande koopkracht naar
de toekomst.
afb. 1
1 Op welke manier spaart Errol?
Hij geeft minder geld uit dan hij verdient.
2 Waar spaart hij voor?
Voor een boot. 3 Hoeveel moet hij sparen voor hij de boot in
afbeelding 1 kan kopen?
€ 5.750. 4 Wat gebeurt er met zijn koopkracht als hij spaart?
Hij verschuift zijn koopkracht naar de toekomst.
5 Los de rebus op (afb. 2).
Sparen is later meer kopen.
1 Sparen met profi jt
CONSUMPTIE
61
afb. 5 Sparen bij de bank
Royaal rekening Eurostyle
REN
TEPE
RCEN
TAG
E 2,4
2,0
1,6
1,2
0,8
0,4
0
15 Wat doet Pim het liefst met zijn spaargeld?
Ervan afblijven, als dat kan. 16 Waar spaart hij voor?
Voor de rente. 17 Van wie krijgt Pim rente?
Van de bank waar hij spaart. 18 Bekijk afbeelding 5. Pim heeft € 55.000 op een
Royaal spaarrekening staan. Hoeveel rente krijgt hij
per jaar?
€ 55.000 : 100 × 2,0 = € 1.100
19 Pims zoon heeft € 1.600 op zijn Eurostyle
bankrekening staan. Hoeveel rente krijgt hij per jaar?
€ 1.600 : 100 × 1,8 = € 28,80
4 De hoogste renteNick heeft een flink geldbedrag in huis. Dat geld
brengt geen rente op en dat vindt hij niet leuk.
Want geld op een spaarrekening levert wel rente
op. Hij kiest de spaarrekening met het hoogste
rentepercentage. Zo krijgt hij de meeste rente
over zijn spaargeld.
afb. 6
9 Stel, Suzan had haar fiets verzekerd. Wie betaalt dan
de nieuwe fiets?
De verzekeraar. 10 Is een verzekering gratis?
Nee. 11 Bekijk afbeelding 3. Welke tegenvallers zie je?
Een gescheurd T-shirt, verf op de vloer, een kapotte stoel.
12 Hoe kun je dit soort tegenvallers opvangen?
Geld sparen in een stroppenpot en dat gebruiken om de schade te herstellen.
13 Daan spaart per maand € 30 voor zijn vakantie, € 50
voor een scooter, € 60 voor kleding en € 10 voor de
opvang van tegenvallers. Schrijf deze bedragen bij
de juiste sectoren van het cirkeldiagram (afb. 4).
14 Geef de sectoren van het cirkeldiagram ieder een
eigen kleur. Kleur daarna de vakjes van de legenda
op de juiste manier.
afb. 4 Spaardoelen van Daan per maand
scooter
kleding
vakantie
opvang tegenvallers
€ 10
€ 30
€ 50
€ 60
3 RentePim heeft nog geen bestemming voor zijn
spaargeld. Hij wil het liefst van zijn spaargeld
afblijven, als dat kan. Het gaat hem om de rente.
Hij heeft zijn spaargeld op een spaarrekening
gezet en krijgt elk jaar rente van de bank. De
rente kan hij uitgeven, zonder dat zijn spaargeld
vermindert.
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
62
5 Meer spaargeld, meer renteOp de spaarrekening van Cindy staat 1.500 euro.
Ze krijgt 3 procent rente per jaar, dat is
€ 1.500 : 100 × 3 = € 45. Als er 3.000 euro
spaargeld op haar rekening zou staan, had ze
meer rente gekregen. Want 3 procent van
3.000 euro is 90 euro. Hoe hoger het
spaarbedrag, hoe hoger de rente.
afb. 8
29 Hoeveel spaargeld heeft Cindy?
€ 1.500. 30 Welk rentepercentage krijgt ze over haar spaargeld?
3% per jaar. 31 Hoeveel rente krijgt ze per jaar?
€ 45. 32 Hoeveel spaargeld is er nodig om per jaar € 90 rente
te krijgen?
€ 3.000. 33 Streep het foute woord door. Hoe lager het
spaarbedrag, hoe hoger – lager de rente.
34 Bekijk afbeelding 8. Waarom krijgt de vrouw minder
rente dan de man?
Zij heeft minder gespaard bij de bank.
20 Waarom krijgt Nick geen rente over zijn geld?
Hij heeft zijn spaargeld thuis. 21 Wat doet hij om wel rente te krijgen?
Bijv. hij zet zijn geld op een spaarrekening.
22 Bekijk afbeelding 6. Welk risico loopt Nick met zijn
spaargeld?
Bijv. dat het zoekraakt of gestolen wordt.
23 Geven alle spaarrekeningen dezelfde rente?
Nee. 24 Waarop let Nick bij het kiezen van de spaarrekening?
Op de hoogte van het rentepercentage.
25 Bekijk afbeelding 7. Nick zet € 15.000 op de
plusspaarrekening bij de SNS Bank. Hoeveel rente
krijgt hij per jaar?
€ 15.000 : 100 × 2,4 = € 360 26 Nick zet € 15.000 op een internet loyaalsparen
rekening bij de Rabobank en verandert dit bedrag
niet. Hoeveel rente krijgt hij na een jaar?
1,2% + 0,5% = 1,7%; € 15.000 : 100 × 1,7 = € 255
27 Hoeveel rente krijgt hij per jaar als hij € 15.000 zet
op een depositospaarrekening van vijf jaar bij de
ABN AMRO-bank?
€ 15.000 : 100 × 2,6 = € 390
28 Welk nadeel heeft deze depositospaarrekening?
Het spaargeld staat vijf jaar vast. afb. 7
Vergelijking van drie spaarrekeningen (de rentepercentages gelden voor het gehele spaarbedrag)plussparen SNS Bank€ 0 tot € 10.000 1,4%
vanaf € 10.000 2,4%
internet loyaalsparen Rabobank€ 0 tot € 20.000 1,2%*
vanaf € 20.000 1,6%*
depositosparen ABN AMRO**5 jaar 2,6%10 jaar 3,5%
* + 0,5% over het laagste saldo in het kalenderkwartaal.** Laagste spaarbedrag € 500; de jaren geven de minimale
spaarperiode weer.
CONSUMPTIE
63
Thuiswerkopdracht
Sparen bij de bank
Stel, je wilt een spaarrekening openen bij een bank.
Dan zijn er verschillende mogelijkheden. Je onderzoekt
welke spaarrekening geschikt is voor jou. Je zoekt de
rentepercentages en voorwaarden van verschillende
spaarrekeningen op.
Gebruik werkblad vmbo-b 3.1 bovenbouw.
→ Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 82.
Maak de oefentoets bij deze paragraaf.
Aantekeningen
6 Langer sparen, meer renteMehmet heeft 2.000 euro op zijn spaarrekening
staan. De bank vergoedt 2,5 procent rente per
jaar, dat is 50 euro. Toch krijgt hij minder dan
50 euro rente. Dat komt omdat hij na drie
maanden zijn spaargeld opneemt. Hij krijgt
rente over een periode van drie maanden.
Dat is € 50 : 12 × 3 = € 12,50. Hoe korter de
spaarperiode, hoe lager de rente.
afb. 9 De rente berekenen
Cliff heeft € 1.200 gespaard. Hij krijgt 2% rente per
jaar.
• Dat is per jaar € 1.200 : 100 × 2 = € 24.
• Dat is per maand € 24 : 12 = € 2.
Rente per maand = rente per jaar : 12.
35 Hoeveel rente krijgt Mehmet per jaar?
€ 50. 36 Hoeveel is dat per drie maanden?
€ 50 : 12 × 3 = € 12,50 37 Dirk heeft € 25.000 spaargeld. Hij krijgt 4% rente per
jaar. Hoeveel rente krijgt hij per jaar? In afbeelding 9
staat hoe je dit moet berekenen.
€ 25.000 : 100 × 4 = € 1.000 38 Hoeveel rente is dat in negen maanden?
€ 1.000 : 12 × 9 = € 750 39 Hoeveel rente is dat in vijftien maanden?
€ 1.000 : 12 × 15 = € 1.250 40 Eefje heeft € 900 spaargeld. Ze krijgt per jaar 3,4%
rente over haar spaargeld. Hoeveel rente krijgt ze
gedurende vijf maanden?
Per jaar € 900 : 100 × 3,4 = € 30,60; per vijf maanden € 30,60 : 12 × 5 = € 12,75.
41 Streep het foute woord door. Hoe langer de
spaarperiode, hoe hoger – lager de rente.
Maak rekentrainer 3A op bladzijde 80.
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
64
Deze paragraaf gaat over geld lenen om aankopen te doen.
2 TegenvallersEdgar moet een andere auto kopen. Hij heeft
telkens motorpech en de reparatiekosten
worden steeds hoger. Zijn auto is rijp voor de
sloop. Dat is een tegenvaller voor hem, want hij
heeft niet gespaard voor een auto. Door geld te
lenen kan hij toch een andere auto kopen.
afb. 11
7 Bekijk afbeelding 11. Waarom is het verstandig van
Edgar om de auto weg te doen?
Bijv. hij heeft telkens motorpech en reparatiekosten.
8 Waarom is deze uitgave een tegenvaller voor hem?
Hij heeft er niet voor gespaard.
9 Edgar kan een auto niet missen. Geef daar een goede
reden voor.
Bijv. hij heeft de auto nodig voor zijn werk.
10 Hoe kan hij deze tegenvaller opvangen?
Met een lening. 11 In afbeelding 11 staan nog twee tegenvallers voor
Edgar. Welke tegenvallers zijn dit?
De cv-ketel is stuk en de caravan is vernield door een omgewaaide boom.
1 Rood staanSoms betaalt Edgar een hoger bedrag dan er op
zijn bankrekening staat. Hij komt daardoor rood
te staan op zijn bankrekening. Edgar heeft dan
een schuld aan de bank en moet rente betalen
over deze schuld. De schuld is tijdelijk. Zodra
zijn loon binnenkomt, is hij weer uit de rode
cijfers.
afb. 10
1 Streep het foute woord door. Waardoor staat Edgar
soms rood bij de bank?
Als een betaling hoger – lager is dan zijn tegoed bij
de bank.
2 Wat betekent rood staan op een bankrekening?
A Er is een schuld aan de bank.
B Er is een vordering op de bank.
3 Wat is het gevolg van een schuld aan de bank?
De rekeninghouder moet rente betalen.
4 Bekijk afbeelding 10. Hoe is de schuld van Edgar
uitgerekend?
€ 200 – € 350 = – € 150 5 De bank rekent per maand 1% kosten over de schuld.
Hoeveel kost dat Edgar deze maand?
€ 150 : 100 × 1 = € 1,50 6 Waarom is deze schuld tijdelijk?
Zodra zijn loon binnenkomt, is hij uit de rode cijfers.
2 Kopen op krediet
CONSUMPTIE
65
19 Streep de foute woorden door. Wat gebeurt er met je
koopkracht als je leent? Je verschuift koopkracht van
het heden naar de toekomst – de toekomst naar het
heden.
20 Voor welke aankoop zou jij geld willen lenen?
Eigen antwoord.
4 Afl ossen en rente betalenEdgar kan 15.000 euro lenen bij het autobedrijf.
Hij moet daarvoor drie jaar lang elke maand
500 euro betalen. Dat is voor de rente en de
aflossing van de lening. Het bedrag van
500 euro noem je een termijn. Na 36 termijnen
van 500 euro is de lening afgelost en de rente
betaald. Alles wat hij meer heeft betaald dan
15.000 euro is rente.
afb. 13 De totale rente op een lening
Frank sluit een lening van € 750. Hij moet
6 maandtermijnen van € 130 betalen.
• Dat is bij elkaar 6 × € 130 = € 780.
• De aflossing is € 750 (gelijk aan de lening).
• De rente is € 780 – € 750 = € 30.
21 Stel, Edgar sluit een lening bij het autobedrijf.
Hoeveel moet hij daarna elke maand betalen?
€ 500. 22 Hoe heet dit maandelijkse bedrag?
Een termijn. 23 Uit welke twee onderdelen bestaat dit bedrag?
De rente en de aflossing. 24 Na hoeveel maanden is de lening afgelost en de
rente betaald?
36 maanden. 25 Hoeveel betaalt Edgar in totaal?
36 × € 500 = € 18.000 26 Hoeveel rente betaalt hij in totaal?
€ 18.000 – € 15.000 = € 3.000
12 Edgar wil die tegenvallers opvangen, maar hij heeft
geen spaargeld om nieuwe aankopen te doen. Voor
welke aankoop kan hij het beste een lening sluiten?
De nieuwe cv-ketel. 13 Voor welke aankoop kan hij beter gaan sparen?
Voor de nieuwe caravan.
3 Een leningEdgar moet 15.000 euro lenen voor het kopen
van een nieuwe auto. De verkoper van het
autobedrijf zegt: ‘U kunt een krediet krijgen.’
Dat betekent dat Edgar geld kan lenen. Hij moet
het krediet terugbetalen en hij moet daarnaast
rente betalen. Hierdoor kan hij in de komende
tijd minder geld uitgeven. Door te lenen
verschuift hij toekomstige koopkracht naar het
heden. Hierdoor kan hij toch een andere auto
kopen.
afb. 12
14 Hoeveel moet Edgar lenen voor zijn nieuwe auto?
€ 15.000. 15 Waar kan hij dit bedrag lenen?
Bij het autobedrijf. 16 Hoe noemt de autoverkoper de lening?
Een krediet. 17 Bekijk afbeelding 12. Hoe vaak moet hij na de lening
geld terugbetalen?
A Alles in één keer.
B Elke maand een deel.
18 Bekijk afbeelding 12 nog eens. Wat is de volgorde bij
een krediet?
A Eerst geld halen, dan geld brengen.
B Eerst geld brengen, dan geld halen.
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
66
31 Stel, de reclame van de bank in afbeelding 15 is juist.
Welke conclusie over het rentepercentage van deze
bank is dan juist?
Het rentepercentage is lager dan bij andere geldschieters.
32 Bekijk het staafdiagram (afb. 16). Rick wil € 10.000
lenen, de looptijd is drie jaar. Hoeveel rente betaalt
hij in totaal aan de Xbank?
36 × € 330 – € 10.000 = € 1.880
33 Hoeveel is de totale rente van dezelfde lening bij de
Ybank?
36 × € 300 – € 10.000 = € 800
afb. 16
Xbank Ybank
EURO
360
330
300
270
240
180
210
0
Maandtermijnen bij de Xbank en de Ybank(lening € 10.000; looptijd 3 jaar)
6 Verschillen in looptijdEdgar neemt een lening van 15.000 euro met
een looptijd van 36 maanden. Het duurt dus
36 maanden voordat hij de lening heeft
afgelost. De rente is: 36 × € 460 – € 15.000 =
€ 1.560. Bij een looptijd van 48 maanden is
de termijn 90 euro lager, maar hij betaalt
meer termijnen. De rente is dan: 48 × € 370 –
€ 15.000 = € 2.760. Bij een langere looptijd leen
je langer. Hoe langer je leent, hoe meer rente je
betaalt.
27 Bekijk afbeelding 14. In deze tabel staan drie
kredieten. Bereken de totale rente bij elk krediet en
schrijf die in de tabel. In afbeelding 13 staat hoe je
dit uitrekent.
afb. 14
Drie kredietenkrediet looptijd termijn-
bedragtotale rente
€ 1.900 9 maanden € 220 € 80 € 9.800 2 jaar € 445 € 880 € 12.000 4 jaar € 295 € 2.160
5 Verschillen in renteEdgar praat ook met zijn bank over een lening.
De bank wil hem 15.000 euro lenen als hij in
36 termijnen de rente en aflossing betaalt.
Precies hetzelfde als bij het autobedrijf. De
lening van de bank is goedkoper, want de
termijn bij de bank is lager dan de termijn bij
het autobedrijf. De aflossing is gelijk, maar de
rente is lager.
afb. 15
28 Waar is de lening goedkoper?
A Bij de bank.
B Bij het autobedrijf.
29 Waardoor verschilt de lening bij de bank met die van
het autobedrijf?
A Bij de bank is de aflossing lager.
B Bij de bank is d e maandelijkse termijn lager.
30 Waardoor is de lening van de bank goedkoper?
De rente is lager.
CONSUMPTIE
67
Thuiswerkopdracht
Eigen geld of andermans geld
Als je iets duurs wilt kopen, kun je dat misschien
met eigen geld betalen. Maar je kunt dat ook met
andermans geld betalen. Je moet dan een lening
sluiten. Een lening sluiten is niet altijd verstandig. Je
onderzoekt of het verantwoord is om een lening af te
sluiten voor een door jou gewenste grote aankoop.
Gebruik werkblad vmbo-b 3.2 bovenbouw.
→ Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 82.
Maak de oefentoets bij deze paragraaf.
Aantekeningen
afb. 17
Lenen en betalenlening maandtermijn bij een looptijd van
36 maanden 48 maanden 60 maanden€ 5.000 € 153 € 119 € 98€ 10.000 € 300 € 235 € 190€ 15.000 € 460 € 370 € 290€ 20.000 € 631 € 492 € 408€ 25.000 € 767 € 594 € 490
34 Bekijk afbeelding 17. Edgar leent € 15.000. Wat is de
maandtermijn bij een looptijd van 36 maanden?
€ 460. 35 Hoeveel rente heeft hij betaald na 36 maanden?
36 × € 460 – € 15.000 = € 1.560
36 Wat is de maandtermijn bij een looptijd van
60 maanden?
€ 290. 37 Hoeveel rente heeft hij betaald na 60 maanden?
60 × € 290 – € 15.000 = € 2.400
38 Streep de foute woorden door. Bij een kortere
looptijd:
• wordt de maandelijkse termijn hoger – lager.
• wordt de totale rente hoger – lager.
39 Bekijk afbeelding 17 nog eens. Riza leent € 20.000
met een looptijd van 36 maanden. Wat is zijn
maandtermijn?
€ 631. 40 Hoeveel rente heeft hij betaald na 36 maanden?
36 × € 631 – € 20.000 = € 2.716
41 Hoeveel is zijn maandtermijn als hij € 20.000 leent
met een looptijd van 60 maanden?
€ 408. 42 Hoeveel rente heeft hij betaald na 60 maanden?
60 × € 408 – € 20.000 = € 4.480
Maak rekentrainer 3B op bladzijde 80.
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
68
afb. 19
Rebecca’s inkomstensoort inkomsten bedrag per maandloon € 1.430 per
maand€ 1.430
vakantiegeld € 1.320 per jaar € 110 zorgtoeslag € 60 per maand € 60 rente € 114 per
kwartaal€ 38
extra inkomsten € 12 per week € 52 totaal € 1.690
2 Uitgaven in soortenRebecca wil niet meer gedachteloos haar geld
uitgeven. Om dat te bereiken gaat ze budgetten
vaststellen. Een budget is het bedrag dat
beschikbaar is voor bepaalde uitgaven. Ze wil
budgetten voor de persoonlijke uitgaven, voor
de huishoudelijke uitgaven, voor de vaste lasten
en voor de incidentele uitgaven (afb. 20).
afb. 20
6 Welk gedrag van zichzelf wil Rebecca veranderen?
Dat ze gedachteloos haar geld uitgeeft.
7 Hoe wil ze dat voor elkaar krijgen?
Ze gaat budgetten vaststellen.
1 InkomstenRebecca gaat erg gemakkelijk met haar geld
om. Ze denkt er niet bij na als ze het uitgeeft. Ze
weet niet eens waar ze haar geld allemaal aan
uitgeeft. Ze komt vaak en onverwacht geld te
kort. Ze wil meer kijk op haar uitgaven en gaat
een budgetplan maken. Ze rekent eerst haar
gemiddelde inkomsten per maand uit.
afb. 18 Het gemiddelde per maand
berekenen
• € 474 kinderbijslag per kwartaal is:
€ 474 : 3 = € 158 per maand.
• € 6.948 studiefinanciering per jaar is:
€ 6.948 : 12 = € 579 per maand.
• € 1.260 pacht per halfjaar is:
€ 1.260 : 6 = € 210 per maand.
• wekelijks € 19,50 aan reiskosten ontvangen is:
€ 19,50 × 52 : 12 = € 84,50 per maand.
1 Rebecca weet niet waar haar geld blijft. Hoe komt
dat?
Ze denkt er niet bij na als ze geld uitgeeft.
2 Welk nadeel heeft ze hierdoor?
Ze komt vaak en onverwacht geld te kort.
3 Hoe krijgt ze meer kijk op haar uitgaven?
Door een budgetplan te maken.
4 Wat rekent ze als eerste uit?
Haar gemiddelde inkomsten per maand.
5 Bekijk afbeelding 19 met Rebecca’s inkomsten.
Bereken haar gemiddelde inkomsten per maand en
schrijf de uitkomsten in de tabel. In afbeelding 18
staat hoe je dit uitrekent.
In deze paragraaf leer je hoe je controle krijgt over je uitgaven.
3 Het budgetplan
CONSUMPTIE
69
afb. 21
4 De hoogte van de budgettenRebecca telt alle huishoudelijke uitgaven van
de laatste drie maanden bij elkaar op. Ze komt
uit op 900 euro. Gemiddeld per maand is dat
€ 900 : 3 = € 300. Dat bedrag wordt haar budget
per maand voor de huishoudelijke uitgaven.
Op dezelfde manier rekent ze ook de andere
budgetten uit.
afb. 22 Rebecca’s uitgaven per maand per budget
huishoudelijke uitgaven
persoonlijke uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven
€ 400
€ 300€ 690
€ 200
17 Bekijk het cirkeldiagram (afb. 22). Wat is Rebecca’s
budget voor de huishoudelijke uitgaven?
€ 300 per maand. 18 Hoe is ze op dat bedrag gekomen?
Ze heeft de huishoudelijke uitgaven van drie maanden bij elkaar opgeteld. En het totaal gedeeld door drie.
19 Wat is haar budget voor de persoonlijke uitgaven?
€ 400 per maand. 20 En wat is haar budget voor de vaste lasten?
€ 690 per maand.
8 Wat is een budget?
Een bedrag dat beschikbaar is voor bepaalde uitgaven.
9 Bekijk de tabel in afbeelding 19 nog eens. Welk
bedrag heeft Rebecca per maand maximaal
beschikbaar voor haar budgetten?
€ 1.690.
3 Het sorteren van de uitgavenRebecca deelt al haar uitgaven in.
Boodschappen bijvoorbeeld vallen onder de
huishoudelijke uitgaven en sport valt onder de
persoonlijke uitgaven. Het internetabonnement
valt onder de vaste lasten en een nieuwe
strijkbout onder de incidentele uitgaven. Het
sorteren van de uitgaven is nodig, anders kan ze
de hoogte van de budgetten niet vaststellen.
10 Wat doet Rebecca nadat ze haar gemiddelde
inkomsten per maand heeft uitgerekend?
Ze deelt haar uitgaven in.
11 Bekijk afbeelding 20 nog eens. Welk soort uitgaven
is het telefoonabonnement?
Vaste lasten. 12 Welk soort uitgaven is de aankoop van een pak melk?
Huishoudelijke uitgaven. 13 Welk soort uitgaven is de aanschaf van een
bioscoopkaartje?
Persoonlijke uitgaven. 14 Welk soort uitgaven is de aankoop van een laptop?
Incidentele uitgaven. 15 Waar is het sorteren van de uitgaven voor nodig?
Om de hoogte van de budgetten te kunnen vaststellen.
16 Bekijk de uitgaven in afbeelding 21. Van welke
budgetten worden deze uitgaven betaald?
A Vaste lasten. B Persoonlijke uitgaven. C Incidentele uitgaven. D Huishoudelijke uitgaven.
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
70
27 Kan ze een of meer budgetten verhogen? Streep het
foute woord door. Leg je antwoord uit.
Ja – Nee. Uitleg: ze heeft een overschot.
28 Rebecca laat haar budgetten zoals ze zijn. Wat
betekent dit voor haar? Streep de foute woorden
door.
Ze gaat sparen – bezuinigen – lenen.
6 Een blijvend tekortRebecca’s inkomen daalt, omdat ze korter
gaat werken. Ze moet budgetteren, want er
ontstaat een blijvend tekort. De vraag is:
welke uitgaven zijn minder belangrijk? Ze moet
prioriteiten stellen: ze verlaagt het budget voor
de persoonlijke uitgaven en ze besluit om iets
minder te sparen. Zo werkt ze het tekort weg.
afb. 24
Budgetplan Rebecca voor- en nadat ze korter gaat werken (per maand)
inkomsten budgetten voor na voor na----------------------------------------------------------------------------------------------------loon € 1.430 € 1.290vakantiegeld € 110 € 100zorgtoeslag € 60 € 60rente € 38 € 38extra inkomsten € 52 € 52persoonlijke uitgaven € 400 € 300huishoudelijke uitgaven € 300 € 300vaste lasten € 690 € 690incidentele uitgaven € 200 € 200spaarbedrag € 100 € 50----------------------------------------------------------------------------------------------------totaal € 1.690 € 1.540 € 1.690 € 1.540
29 Waardoor dalen de inkomsten van Rebecca?
Ze gaat korter werken. 30 Bekijk het budgetplan (afb. 24). Met welk bedrag
dalen haar inkomsten per maand?
€ 1.690 – € 1.540 = € 150 31 Streep het foute woord door. Nu ze korter werkt,
heeft Rebecca een blijvend – tijdelijk tekort.
32 Ze moet prioriteiten stellen. Wat betekent dat?
Ze moet uitzoeken welke uitgaven minder belangrijk zijn.
21 En wat is haar budget voor de incidentele uitgaven?
€ 200 per maand. 22 Welk bedrag heeft ze per maand nodig voor alle
budgetten?
€ 400 + € 300 + € 690 + € 200 = € 1.590
5 Schuiven met bedragenRebecca heeft haar gemiddelde inkomsten en
haar gemiddelde uitgaven uitgerekend. Hieruit
blijkt dat ze geld overhoudt. Met dit gegeven
kan ze haar inkomsten en uitgaven opnieuw op
elkaar afstemmen. Ze kan gaan budgetteren. Ze
kan bijvoorbeeld het overschot verdelen over de
budgetten. Ze kan een budget verhogen en een
ander budget verlagen. Maar ze verandert niets:
ze laat de budgetten en het overschot zoals ze
zijn.
afb. 23
inkomsten
1.690
1.590
uitgaven
EURO
’S 1.800
1.700
1.600
1.500
1.400
1.200
1.300
0
Gemiddelde inkomsten en uitgaven van Rebecca
23 Gebruik het staafdiagram (afb. 23). Wat zijn de
gemiddelde inkomsten per maand van Rebecca?
€ 1.690. 24 Hoeveel geeft ze gemiddeld per maand uit?
€ 1.590. 25 Streep het foute woord door en vul aan. Hoeveel is
haar overschot of tekort?
Haar overschot – tekort is: € 100. 26 Ze gaat budgetteren. Wat doet ze dan?
Ze stemt de inkomsten en uitgaven opnieuw op elkaar af.
CONSUMPTIE
71
Thuiswerkopdracht
Cirkeldiagrammen over budgetteren
Monica maakt een werkstuk over budgetteren. Ze
heeft bij het Nibud gegevens opgevraagd voor een
budgetplan van een gezin met kinderen. Ze moet deze
gegevens over de gezinsinkomsten verwerken in een
cirkeldiagram en datzelfde doen met de gegevens over
de gezinsuitgaven. En dat ga jij voor haar doen.
Gebruik werkblad vmbo-b 3.3 bovenbouw.
→ Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 82.
Maak de oefentoets bij deze paragraaf.
Aantekeningen
33 Met welke twee veranderingen werkt ze het tekort
weg?
Ze verlaagt het budget van de persoonlijke uitgaven met € 100 en het spaarbedrag met € 50.
34 Bekijk het budgetplan van Hans (afb. 25). Hans
rekent € 40 meer voor zijn klussen. Hij verhoogt het
budget voor de auto met € 100. Het resterende tekort
bezuinigt hij op de persoonlijke uitgaven. Verbeter
de bedragen in zijn budgetplan.
afb. 25
Budgetplan Hans (per maand)
inkomsten budgetten----------------------------------------------------------------------------------------------------loon € 1.075vakantiegeld € 56rente € 38klussen € 156 huurtoeslag € 100persoonlijke uitgaven € 185 huishoudelijke uitgaven € 275vaste lasten € 465de auto € 250 spaarbedrag € 250----------------------------------------------------------------------------------------------------totaal € 1.425 € 1.425
196
125
1.465 1.465
350
Maak rekentrainer 3C op bladzijde 80.
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
72
7 Bekijk afbeelding 27. Bereken het totale bedrag
aan overschotten van Roy van januari tot en met
december.
€ 150 + € 250 + € 50 + € 100 + € 75 = € 625
8 Bereken het totale bedrag aan tekorten van Roy van
januari tot en met december.
€ 100 + € 50 + € 100 + € 150 + € 100 + € 125 = € 625
9 Heeft Roy een financieel probleem?
Nee. 10 Leg je antwoord op vraag 9 uit.
Bijv. de overschotten in sommige maanden zijn voldoende om de tekorten in andere maanden mee te betalen.
afb. 27
jan.– 150
+ 250+ 200+ 150+ 100
+ 500
– 50– 100
feb.mrt. apr.
meijun.
jul.aug.
sept.
okt.nov.
dec.
+ 300
+ de uitgaven zijn lager dan de budgetten– de uitgaven zijn hoger dan de budgetten
Overschotten en tekorten Roy
2 Interen op het spaargeldSuzan past haar oude budgetplan aan. Het
budget voor de vaste lasten moet 100 euro
omhoog door de hogere huur. Ze komt geld
te kort, als ze niets doet. Ze kan de tekorten
opvangen door spaargeld op te nemen. Maar op
den duur raakt ze dan al haar spaargeld kwijt.
Ze zoekt naar een andere oplossing.
1 Financieel adviesSuzan is verhuisd naar een duurdere
huurwoning. Ze heeft nu een blijvend
geldtekort, want haar uitgaven zijn gestegen
en haar inkomsten niet. Daarom moet ze
budgetteren. Suzan wil weten hoe ze dit het
beste kan aanpakken en vraagt om advies bij
het Nibud en bij de Consumentenbond. Bij
deze organisaties kun je advies krijgen over
geldzaken.
afb. 26
1 Wanneer kreeg Suzan een geldtekort?
Toen ze verhuisde naar een duurdere huurwoning.
2 Is dit geldtekort tijdelijk of blijvend?
Blijvend. 3 Het tekort is ontstaan doordat haar:
A inkomsten dalen.
B inkomsten stijgen.
C uitgaven dalen.
D uitgaven stijgen.
4 Wat moet ze nu gaan doen?
Budgetteren. 5 Welke twee organisaties vraagt ze om advies
(afb. 26)?
Het Nibud en de Consumentenbond.
6 Waarover willen deze organisaties advies geven?
Over geldzaken.
In deze paragraaf leer je hoe je de problemen oplost die ontstaan door een geldtekort.
4 Rondkomen
CONSUMPTIE
73
afb. 29 Inkomsten en uitgaven van Suzan na haarverhuizing in euro’s
april
1.33
5
1.33
5
2.335
1.24
0 1.74
0
1.57
0
1.55
01.
335
1.39
0
1.59
0
1.55
0
1.45
0
1.60
0
meijuni
juli
augustus
september
oktober
november
december
inkomsten uitgaven
1.33
5
1.33
5
1.33
5
1.33
5
1.33
5
17 Bekijk het staafdiagram (afb. 29). In welke maanden
blijft er geld over?
In april en mei. 18 Lossen deze overschotten haar financiële problemen
op?
Nee. 19 Leg je antwoord op vraag 18 uit.
Het totale tekort is groter dan het totale overschot.
20 Bekijk nog eens het staafdiagram (afb. 29). Hoeveel
is het totaal van de inkomsten in april tot en met
december?
8 × € 1.335 + € 2.355 = € 10.680 + € 2.355 = € 13.035
21 Hoeveel is het totaal van de uitgaven in die periode?
€ 1.240 + € 1.740 + € 1.570 + € 1.550 + € 1.390 + € 1.590 + € 1.550 + € 1.450 + € 1.600 = € 13.680
22 Streep het foute woord door. De tekorten zijn
groter – kleiner dan de overschotten.
4 Lenen verhoogt de lastenSuzan overweegt een lening te sluiten.
Ze kan dan de tekorten opvangen met het
geleende geld. Maar door een lening gaan de
vaste lasten omhoog, want ze moet rente en
aflossing betalen door de lening. De tekorten
worden alleen maar groter. Een lening zou haar
financiële problemen vergroten.
afb. 28
Budgetplan Suzan voor en na de verhuizing (maandbedragen)
inkomsten budgetten voor na----------------------------------------------------------------------------------------------------loon € 1.300vakantiegeld € 85zorgtoeslag € 35persoonlijke uitgaven € 270huishoudelijke uitgaven € 350vaste lasten € 550 € 650incidentele uitgaven € 250----------------------------------------------------------------------------------------------------totaal € 1.420 € 1.420 € 1.520
11 Van welk budget betaalt Suzan de huur?
De vaste lasten. 12 Bekijk het budgetplan (afb. 28). Met welk bedrag
moet het budget voor de vaste lasten omhoog?
Met € 100. 13 Hoeveel wordt het tekort op haar budgetplan?
€ 1.420 – € 1.520 = € 100 14 Hoe kan ze dit tekort opvangen zonder te
bezuinigen?
Ze kan elke maand € 100 spaargeld opnemen.
15 Welk nadeel heeft deze oplossing?
Haar spaargeld gaat op. 16 Suzan heeft € 1.000 gespaard. In hoeveel maanden
is haar spaargeld op?
In € 1.000 : € 100 = 10 maanden.
3 OverschottenSuzan heeft enkele maanden waarin ze geld
overhoudt. Ook met de nieuwe, hogere huur
blijft dat zo. Maar haar financiële zorgen worden
er niet minder van. Want naast goedkope
maanden zijn er veel dure maanden met
tekorten. En de tekorten zijn samen hoger dan
de overschotten.
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
74
5 Hogere inkomstenSuzan zou geholpen zijn met een hoger
loon. Niet voor één maand, maar blijvend.
Bijvoorbeeld door een betere baan of door meer
uren te werken. Maar dat wil haar werkgever
niet. Daarom blijft er voor Suzan maar één
oplossing over. Ze moet bezuinigen op haar
uitgaven. Bezuinigen is vaak de enige oplossing
bij een blijvend tekort.
afb. 31
Budgetplan Suzanvoor en na de bezuinigingen (maandbedragen)
inkomsten budgetten voor na----------------------------------------------------------------------------------------------------loon € 1.300vakantiegeld € 85zorgtoeslag € 35persoonlijke uitgaven € 270 € 250huishoudelijke uitgaven € 350 € 300vaste lasten € 650 € 650incidentele uitgaven € 250 € 220----------------------------------------------------------------------------------------------------totaal € 1.420 € 1.520 € 1.420
30 Waarom is een hoger loon een oplossing voor Suzans
geldzorgen?
Hierdoor verdwijnt het tekort op haar budgetplan.
31 Welke twee mogelijkheden zijn er om je loon te
verhogen?
Een beter betaalde baan zoeken, meer uren werken, promotie maken.
32 Waarom kan Suzan geen hoger loon krijgen?
Haar werkgever wil het niet geven. 33 Welke oplossing blijft er voor haar over?
Ze moet bezuinigen op haar uitgaven. 34 Bekijk het budgetplan (afb. 31). Schrijf de juiste
bedragen in de zinnen hierna. Suzan bezuinigt:
• op de persoonlijke uitgaven: € 20. • op de huishoudelijke uitgaven: € 50. • op de incidentele uitgaven: € 30.
35 Hoeveel bezuinigt ze per maand bij elkaar?
€ 20 + € 50 + € 30 = € 100
23 Waarom overweegt Suzan een lening te sluiten?
Ze kan met het geleende geld de tekorten opvangen.
24 Welke extra uitgaven krijgt ze door een lening?
Het betalen van rente en aflossing.
25 Welk budget moet omhoog door een lening?
Het budget voor de vaste lasten.
26 Streep de foute woorden door. Door een lening:
• worden de tekorten groter – kleiner.
• worden de financiële problemen groter – kleiner.
27 Suzan komt per maand € 100 te kort. Stel, ze leent
€ 1.200 om deze tekorten een jaar lang op te vangen.
Waarom zal dat niet lukken van dat bedrag?
Door de rente en aflossing is het maandelijkse tekort groter dan € 100.
28 De wasmachine van Abe is stuk en hij heeft geen
geld voor een nieuwe. Welk aanbod doet de winkel in
afbeelding 30 zodat hij toch een nieuwe wasmachine
kan kopen?
Geld lenen en daarna de lening met termijnen van € 45 per maand terugbetalen.
29 In welke situatie is het onverstandig om op dit
aanbod van de winkel in te gaan?
Bijv. als Abe elke maand geld te kort komt.
afb. 30
CONSUMPTIE
75
Thuiswerkopdracht
Persoonlijke vaste lasten
Moet er voor jou contributie voor een vereniging
betaald worden, lesgeld voor de muziekschool, de
rekening van het boekenfonds, of het abonnement
voor je mobieltje, een tijdschrift of het busvervoer? Dit
zijn geen vaste lasten van het hele gezin, maar van jou
persoonlijk. Je onderzoekt met hulp van thuis welke
vaste lasten voor jou betaald worden en hoeveel ze
kosten.
Gebruik werkblad vmbo-b 3.4 bovenbouw.
→ Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 82.
Maak de oefentoets bij deze paragraaf.
Aantekeningen
6 BezuinigenSuzan gaat bezuinigen op haar uitgaven.
Ze schrapt een aantal luxe artikelen, zoals
flessen wijn en bonbons. Verder haalt ze haar
boodschappen in goedkopere winkels en maakt
ze gebruik van de aanbiedingen. Ook stelt ze de
aankoop van nieuwe meubels uit.
afb. 32
36 Bekijk afbeelding 32. Hoe zie je dat Suzan bezuinigt
op haar aankopen?
Bijv. ze profiteert van een aanbieding. 37 Wat voor soort artikelen koopt Suzan minder als ze
gaat bezuinigen?
Luxe artikelen. 38 Op welke twee manieren bezuinigt ze op haar
noodzakelijke boodschappen?
Ze koopt in goedkopere winkels en ze maakt gebruik van de aanbiedingen.
39 Suzan koopt voor € 24,75 groenten en fruit op
de weekmarkt. Dezelfde producten kosten in de
supermarkt € 27,50. Hoeveel procent voordeliger is
het kopen op de markt?
€ 27,50 – € 24,75 = € 2,75; € 2,75 : € 27,50 × 100 = 10%
40 Hoe bezuinigt ze op haar meubels?
Ze stelt de vervanging ervan uit. 41 Je bezuinigt niet altijd als je gebruikmaakt van een
aanbieding. Leg dit uit.
Bijv. hetzelfde product kan in een andere winkel nog goedkoper zijn.
Maak rekentrainer 3D op bladzijde 81.
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
76
2 De reserve gebruikenWesley gebruikt zijn reserves bij de vervanging
van zijn koelkast (afb. 34). Zijn reserves dalen
door deze aankoop en hij moet ervoor zorgen
dat deze weer worden aangevuld, anders
raken ze op. Bij elke aankoop van duurzame
gebruiksgoederen bedenkt hij hoe snel hij zijn
reserves weer moet aanvullen.
afb. 34
7 Waarvan betaalt Wesley zijn nieuwe koelkast?
Van geld uit zijn reserves. 8 Bekijk afbeelding 34. Wat gebeurt er met zijn
reserves als hij de koelkast koopt?
Zijn reserves dalen met € 1.800.
9 Wat moet er gebeuren na deze aankoop?
De reserves moeten weer aangevuld worden.
10 Wat gebeurt er als Wesley zijn reserves gebruikt en
deze niet aanvult?
Op den duur raken zijn reserves op.
11 Jorindi koopt de bloes en de blu-rayspeler in
afbeelding 35. Met welk bedrag dalen zijn reserves?
€ 79 + € 87 = € 166
1 Een reserve vormenWesley heeft veel spullen in huis die aan
vervanging toe zijn en daar is veel geld mee
gemoeid. Wesley heeft hiervoor een deel van
zijn spaargeld apart gehouden. Economen
zeggen: hij heeft een reserve gevormd
voor de vervanging van zijn duurzame
consumptiegoederen.
afb. 33
1 Welke uitgaven ziet Wesley aankomen?
De vervanging van zijn spullen in huis. 2 Waarvan gaat hij deze uitgaven betalen?
Van het geld dat hij hiervoor heeft gereserveerd.
3 Op welke manier heeft Wesley een reserve gevormd?
Bijv. hij heeft spaargeld apart gehouden.
4 Bekijk afbeelding 33. Waarom is de zitbank aan
vervanging toe?
Deze is oud en versleten. 5 Waarom zijn de televisie en de computer aan
vervanging toe?
Bijv. ze zijn ouderwets.
6 Welke andere producten uit afbeelding 33 zijn aan
vervanging toe?
Bijv. de keukenkastjes.
Deze paragraaf gaat over geld reserveren voor grote uitgaven.
5 ReserverenIn plaats van deze paragraaf in je boek, mag je ook de vervangende paragraaf op je ePack maken. Overleg hierover met je docent.
CONSUMPTIE
77
16 Bekijk de tabel (afb. 37). Wat is de gebruiksduur in
maanden van deze producten? Schrijf de uitkomsten
in de vierde kolom van de tabel.
17 Hoeveel moet er per product maandelijks worden
gereserveerd? Schrijf de uitkomsten in de vijfde
kolom van de tabel.
afb. 37
Reserveren met gebruiksduurpro-duct
aanschaf-prijs
gebruiksduur in reserveringjaren maanden per maand
1 € 216 2 24 € 9 2 € 1.008 8 96 € 10,50 3 € 144 1,5 18 € 8 4 € 1.530 3 36 € 42,50
4 Reserveren voor een eerste aankoop
Wesley spaart voor een scooter. Hij heeft
1.400 euro gespaard, maar dat is niet genoeg.
De scooter die hij wil hebben, kost ongeveer
3.350 euro (afb. 38). Er moet nog € 3.350 –
€ 1.400 = € 1.950 bij. Hij wil over zes maanden
de scooter kopen, daarom moet hij hiervoor
€ 1.950 : 6 = € 325 per maand reserveren.
afb. 38
18 Wanneer wil Wesley de scooter kopen?
Over zes maanden. 19 Hoeveel geld moet hij dan betalen?
€ 3.350 20 Hoeveel heeft hij al gereserveerd?
€ 1.400. 21 Hoe berekent hij het nog te reserveren bedrag?
€ 3.350 – € 1.400 = € 1.950
afb. 35
3 De reservering per maandAls Wesley een nieuwe zitbank koopt, daalt zijn
reserve met 648 euro. De gebruiksduur van de
zitbank is zes jaar, dat is 6 × 12 = 72 maanden.
Als hij de zitbank na zes jaar vervangt, moet
de reserve met 648 euro zijn aangevuld. Dat
gebeurt als hij per maand voor de vervanging
van de zitbank € 648 : 72 = € 9 reserveert.
afb. 36 Reserveren voor vervanging zonder
restwaarde
Lieke koopt een HDTV voor € 1.464. Ze wil dit
apparaat over acht jaar vervangen.
• De gebruiksduur is 8 × 12 = 96 maanden.
• De vervanging van de tv kost € 1.464.
• Lieke reserveert € 1.464 : 96 = € 15,25 per
maand.
12 Hoeveel jaar gaat de zitbank van Wesley mee?
Zes jaar. 13 Hoe lang is de gebruiksduur in maanden?
6 × 12 = 72 maanden. 14 Hoe berekent Wesley het maandelijks te reserveren
bedrag?
€ 648 : 72 = € 9 15 Bekijk afbeelding 36. Hoeveel zal Lieke per maand
reserveren als de HDTV zeven jaar meegaat en de
prijs bij de vervanging € 1.134 is?
7 × 12 = 84 maanden; € 1.134 : 84 = € 13,50
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
78
27 Streep het foute woord door. Hoe hoger de
restwaarde, hoe meer – minder je moet reserveren.
28 Bekijk de tabel (afb. 41). Reken de maandelijkse
reservering uit voor de vier producten in deze tabel.
In afbeelding 40 staat hoe je dit moet doen. Schrijf je
antwoorden in de laatste kolom.
afb. 41
Reserveren met een restwaardepro-duct
aanschaf-prijs
rest-waarde
gebruiks-duur
maandelijk-se reserve-ring
1 € 1.360 € 400 2 jaar € 40 2 € 17.444 € 6.500 8 jaar € 114 3 € 880 € 100 1 jaar € 65 4 € 6.000 € 1.500 3 jaar € 125
6 Meevallers en tegenvallersWesley berekent de reserveringen zo precies
mogelijk. Toch kunnen zich meevallers en
tegenvallers voordoen. De gebruiksduur
kan korter of langer zijn dan verwacht, de
vervangingsprijs kan hoger of lager zijn dan
verwacht en de restwaarde kan hoger of lager
zijn dan verwacht. Hoe beter hij alles inschat,
hoe groter de kans dat hij precies voldoende
reserveert.
afb. 42
29 De reserveringen kunnen meevallen of tegenvallen.
Dat kan door een verkeerde inschatting van drie
gegevens. Welke gegevens zijn dat?
De gebruiksduur, de vervangingsprijs en de restwaarde.
22 En hoe berekent hij het maandelijks te reserveren
bedrag?
€ 1.950 : 6 = € 325 23 Gebruik de tabel (afb. 39). Reken de maandelijkse
reservering uit voor de vier producten. Schrijf je
antwoorden in laatste kolom.
afb. 39
Reserveren voor een eerste aankooppro-duct
aan-schaf-prijs
aankoop over
al ge-spaard
maande-lijks te reserveren
1 € 5.600 36 maanden € 1.100 € 125 2 € 20.000 48 maanden € 9.680 € 215 3 € 1.900 14 maanden € 290 € 115 4 € 870 6 maanden € 90 € 130
5 RestwaardeAls Wesley de scooter koopt, kost deze
3.350 euro. Hij wil de scooter na twee jaar
vervangen. Hij hoeft minder te reserveren dan
de aankoopprijs, want de scooter heeft na twee
jaar nog een restwaarde van 1.700 euro. In twee
jaar moet hij reserveren: € 3.350 – € 1.700 =
€ 1.650. Dat is per maand: € 1.650 : 24 =
€ 68,75.
afb. 40 Reserveren voor vervanging met
restwaarde
Bas wil over drie maanden een nieuwe piano kopen.
Het instrument kost € 1.600. Hij heeft er al € 1.090
voor gereserveerd. Zijn oude piano levert nog € 120
op.
• Hij moet in drie maanden reserveren:
€ 1.600 – € 1.090 – € 120 = € 390.
• Dat is per maand: € 390 : 3 = € 130.
24 Hoe lang wil Wesley de scooter gebruiken?
Twee jaar. 25 Hoeveel is zijn scooter nog waard na deze periode?
€ 1.700. 26 Hoe noem je dit bedrag?
De restwaarde.
CONSUMPTIE
79
Thuiswerkopdracht
Persoonlijke reserveringen
Bijna iedereen heeft een fiets, een horloge, een eigen
kamer met een bed, meubels, een telefoon en een
computer. Het zijn duurzame gebruiksgoederen.
Je onderzoekt hoeveel er per maand gereserveerd moet
worden voor de vervanging van jouw meest kostbare,
persoonlijke, duurzame gebruiksgoederen.
Gebruik werkblad vmbo-b 3.5 bovenbouw.
→ Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 82.
Maak de oefentoets bij deze paragraaf.
Maak de adviestoets bij dit hoofdstuk.
Maak in overleg met je docent de eindtoets bij dit
hoofdstuk.
Aantekeningen
30 Bekijk afbeelding 42. Wat betekent een goed
onderhoud van de scooter voor de gebruiksduur?
De gebruiksduur wordt langer. 31 Wat voor financieel voordeel heeft Wesley als hij zijn
scooter goed onderhoudt?
Hij hoeft minder per maand te reserveren voor de vervanging, omdat de restwaarde hoger zal zijn.
32 Streep de foute woorden door. Wanneer valt het
gereserveerde bedrag mee?
• Als de gebruiksduur korter – langer is dan
verwacht.
• Als de vervangingsprijs hoger – lager is dan
verwacht.
• Als de restwaarde hoger – lager is dan
verwacht.
33 Freek heeft een auto gekocht voor € 18.000. Hij
wil er vier jaar in rijden. De restwaarde na vier jaar
schat hij op € 6.000. Bereken het maandelijks te
reserveren bedrag.
4 × 12 = 48 maanden; € 18.000 – € 6.000 = € 12.000; € 12.000 : 48 = € 250
34 Na vier jaar blijkt de restwaarde € 4.560 te
zijn. Hoeveel heeft Freek per maand te weinig
gereserveerd?
In totaal € 6.000 – € 4.560 = € 1.440; per maand € 1.440 : 48 = € 30
Maak rekentrainer 3E op bladzijde 81.
Rekentrainer
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
80
Bereken de rentekosten van de lening.bedrag lening
loop-tijd in jaren
maand-termijn
totale rentekosten
€ 34.000 9 € 340 € 2.720 € 7.000 3 € 220 € 920 € 8.450 4 € 200 € 1.150 € 1.830 2 € 80 € 90 € 11.250 5 € 210 € 1.350 € 15.000 6 € 239 € 2.208
Bereken de rentekosten van de lening.bedrag lening
loop-tijd in jaren
maandter-mijn
totale rentekosten
€ 12.530 4,5 € 270 € 2.050 € 6.530 2,5 € 235 € 520 € 7.810 3,5 € 210 € 1.010 € 28.000 6,5 € 380 € 1.640 € 5.000 1,5 € 324 € 832 € 25.000 2,5 € 954,60 € 3.638
3C Het gemiddelde per maand berekenen
→ Alle rekenvaardigheden op een rij: nr. 4 op blz. 215
• De inkomsten in een kwartaal zijn € 1.585,
€ 757, € 619, € 1.857, € 687, € 1.477 en € 872.
Bereken de gemiddelde inkomsten per maand.
€ 1.585 + € 757 + € 619 + € 1.857 + € 687 + € 1.477 + € 872 = € 7.854; € 7.854 : 3 = € 2.618
• De inkomsten in een halfjaar zijn € 324, € 42,
€ 104 en € 268. Bereken de gemiddelde
inkomsten per maand.
€ 324 + € 42 + € 104 + € 268 = € 738; € 738 : 6 = € 123
3A De rente berekenen → Alle rekenvaardigheden op een rij: nr. 15 op blz. 218
Hoeveel is de rente?spaar-bedrag
rente % per jaar
spaar-periode
rentebedrag
€ 800 4% 1 jaar € 32 € 4.200 2,4% 1 jaar € 100,80 € 2.800 3,5% 1 jaar € 98 € 300 2% 1 jaar € 6 € 1.800 4% 2 jaren € 144 € 950 2% 3 jaren € 57 € 695 3% 2 jaren € 41,70 € 5.000 2,4% 4 jaren € 480 € 3.500 2,4% 1 maand € 7 € 3.300 2,8% 4 maanden € 30,80 € 1.500 4,2% 8 maanden € 42 € 270 4% 5 maanden € 4,50
3B De totale rente op een lening → Alle rekenvaardigheden op een rij: nr. 16 op blz. 219
Bereken de rentekosten van de lening.bedrag lening
loop-tijd in maan-den
maand-termijn
totale rentekosten
€ 5.000 12 € 442 € 304 € 10.000 48 € 230 € 1.040 € 15.000 48 € 328,50 € 768 € 25.000 60 € 436,20 € 1.172 € 8.000 36 € 240 € 640 € 10.000 9 € 1.292 € 1.628
CONSUMPTIE
81
3E Reserveren voor vervanging → Alle rekenvaardigheden op een rij: nr. 19 op blz. 219
Welk bedrag moet je per maand reserveren?aankoop-prijs
al gespaard
rest-waarde
ge-bruiks-duur
reserve-ring
€ 800 € 200 € 0 1 jaar € 50 € 729 € 369 € 0 2 jaar € 15 € 559 € 55 € 0 3 jaar € 14 € 1.584 € 432 € 0 4 jaar € 24
Welk bedrag moet je per maand reserveren?aankoop-prijs
al gespaard
rest-waarde
ge-bruiks-duur
reserve-ring
€ 16.000 € 6.000 € 4.000 2 jaar € 250 € 6.200 € 1.200 € 200 1 jaar € 400 € 76.600 € 18.000 € 25.000 4 jaar € 700 € 8.460 € 800 € 1.000 3 jaar € 185
Welk bedrag moet je per maand reserveren?aankoop-prijs
al gespaard
rest-waarde
ge-bruiks-duur
reserve-ring
€ 2.420 € 900 € 800 1 jaar € 60 € 6.700 € 700 € 1.200 2 jaar € 200 € 1.780 € 300 € 100 0,5 jaar € 230 € 9.400 € 500 € 950 2,5 jaar € 265
• De uitgaven in vier weken zijn € 6, € 13, € 8,
€ 20, € 5, € 35, € 17 en € 16. Bereken de
gemiddelde uitgaven per week.
€ 6 + € 13 + € 8 + € 20 + € 5 + € 35 + € 17 + € 16 = € 120; € 120 : 4 = € 30
• De uitgaven in 1,5 jaar zijn € 3.456, € 3.841,
€ 3.269, € 1.857, € 2.695, en € 2.162. Bereken de
gemiddelde uitgaven per maand.
€ 3.456 + € 3.841 + € 3.269 + € 1.857 + € 2.695 + € 2.162 = € 17.280; € 17.280 : 18 = € 960
3D Budgetteren → Alle rekenvaardigheden op een rij: nr. 18 op blz. 219
Bezuinig € 480 door elk budget met hetzelfde bedrag te verlagen.budgetten oude bedragen nieuwe
bedragenhuishoudelijke
uitgaven
€ 490 € 370
persoonlijke
uitgaven
€ 372 € 252
vaste lasten € 1.267 € 1.147 incidentele
uitgaven
€ 451 € 331
totaal € 2.580 € 2.100
De vaste lasten stijgen met € 150 door de aankoop van een auto. Stel de nieuwe bedragen vast door op de andere budgetten evenveel te bezuinigen.budgetten oude bedragen nieuwe
bedragenhuishoudelijke
uitgaven
€ 270 € 220
persoonlijke
uitgaven
€ 190 € 140
vaste lasten € 670 € 820 incidentele
uitgaven
€ 200 € 150
totaal € 1.330 € 1.330
Samenvatting en begrippen
Samenvatting
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
82
Je kunt lenen voor:
• een grote uitgave;
• het opvangen van een tegenvaller;
• het opvangen van een tijdelijk geldtekort.
Na een lening (krediet) betaal je:
• het geleende bedrag terug (aflossing);
• rente over het geleende bedrag.
Veel leningen worden terugbetaald in termijnen.
Berekening:
Totale rente =
optelsom maandtermijnen – bedrag lening.
De te betalen rente is hoger bij een:
• hoger rentepercentage;
• hoger leenbedrag;
• langere looptijd.
3 Het budgetplan
Een budgetplan maak je als volgt:
• Reken de gemiddelde inkomsten per maand uit.
• Bedenk welke budgetten je wilt nemen.
• Verdeel de uitgaven van meerdere maanden
over deze budgetten.
• Reken de gemiddelde uitgaven per budget uit.
• Reken uit of er een overschot of tekort is.
• Stel de budgetten vast.
1 Sparen met profi jt
Door te sparen verschuif je bestaande koopkracht
naar de toekomst.
Je kunt sparen voor:
• grote aankopen;
• de rente;
• het opvangen van tegenvallers.
Je kunt tegenvallers ook opvangen met een
verzekering.
De spaarrente is hoger bij een:
• hoger rentepercentage;
• hoger spaarbedrag;
• langere spaarperiode.
Berekeningen:
• spaarbedrag : 100 × rentepercentage =
rente per jaar;
• rente per jaar : 12 × aantal maanden =
rente gedurende een aantal maanden.
2 Kopen op krediet
Door te lenen verschuif je toekomstige koopkracht
naar het heden.
CONSUMPTIE
83
5 Reserveren
De reserves vormen een deel van het spaargeld.
De reserves dalen door:
• de aanschaf van duurzame
consumptiegoederen;
• het vervangen van duurzame
consumptiegoederen.
Berekening:
Reservering per maand =
(aanschafprijs – restwaarde – al gespaard bedrag) :
gebruiksduur in maanden.
Er is een meevaller als:
• de aanschafprijs lager is dan geschat;
• de gebruiksduur langer is dan geschat;
• de restwaarde hoger is dan geschat.
→ Ga verder met begrippen op de volgende bladzijde.
Bij een overschot:
• kun je sparen;
• kun je de budgetten verhogen.
Bij een tekort:
• kun je minder gaan sparen;
• kun je de budgetten verlagen.
Bij het budgetteren moet je prioriteiten stellen.
4 Rondkomen
Een geldtekort kun je opvangen met:
• interen op je spaargeld;
• een loonsverhoging;
• een lening;
• bezuinigen.
Tijdelijke overschotten lossen geen blijvend tekort
op.
Een lening:
• veroorzaakt hogere vaste lasten;
• vergroot financiële problemen bij een blijvend
geldtekort.
Bezuinigen doe je bijvoorbeeld door:
• goedkoper in te kopen;
• aankopen uit te stellen;
• overbodige aankopen te schrappen.
Hoofdstuk 3 Geld over en te kort
84
Begrippen1 Sparen met profi jt
sparen
Het verschuiven van bestaande koopkracht naar de
toekomst.
2 Kopen op krediet
krediet
Een lening.
lenen
Het verschuiven van toekomstige koopkracht naar
het heden.
termijn
Het bedrag dat iemand regelmatig moet betalen.
looptijd
De periode waarin geld wordt geleend of geld op
een spaarrekening staat.
3 Het budgetplan
budget
Een bedrag waarvan je een bepaald soort uitgaven
moet doen.
budgetteren
Het op elkaar afstemmen van de inkomsten en
uitgaven.
4 Rondkomen
–
5 Reserveren
reserveren
Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
restwaarde
De prijs die een product na gebruik opbrengt.