Spoorwegen, een legacy systeem: door Movares – Erwin Smulders
Conceptrapport KH2018 - legacy en narratief onderzoek · 2018. 9. 10. · Effect, impact en legacy...
Transcript of Conceptrapport KH2018 - legacy en narratief onderzoek · 2018. 9. 10. · Effect, impact en legacy...
KH2018
Legacy en Narratief Onderzoek
Manual voor docenten en studenten
dr. F. Basten en dr. M. Coenders
Lectoraat Wendbaar vakmanschap
Juni 2017
2
Inhoudsopgave Inleiding 3
Narratieve theorie 9
Narratief onderzoeksontwerp 21
Narratieve data 23
Narratieve analyse 38
Narratieve patronen 43
Rapportage van narratief onderzoek 46
Bronnen 47
3
Inleiding In 2018 is Leeuwarden Culturele Hoofdstad (Kulturele Haadsted). Dit geeft niet alleen
aanleiding voor diverse projecten in en om de stad, maar ook voor onderzoek naar de
voorbereiding, uitvoering en legacy van deze projecten. We kiezen hiervoor voor narratief
onderzoek en onderstaande begripsverheldering laat zien waarom.
Effect, impact en legacy In het normale taalgebruik is een ‘effect’ de uitwerking van een handeling op iets. Dit
taalgebruik houden we hier aan, bijvoorbeeld zo: A schopt tegen een steen (handeling) en de
steen rolt weg (uitwerking). Onder ‘impact’ verstaan we: de effecten van effecten, waarop we
door de complexiteit van de praktijk en door het verloop van de tijd niet altijd het zicht
hebben, maar die wellicht door anderen herkend wordt als zijnde van ons afkomstig. Met
‘legacy’ bedoelen we dat deel van de impact, dat traceerbaar is naar de oorspronkelijke bron.
Legacy gaat over waardecreatie en onderzoek naar legacy traceert de waarde die met een
bepaalde gebeurtenis gecreëerd wordt. We leggen dit met het volgende voorbeeld uit. Stel, A
heeft ruzie gehad met B en is kwaad weggelopen. A schopt tijdens een wandeling, nog in
gedachten bij dit recente conflict, boos tegen een steen en het gevolg is dat deze steen nu niet
meer naast maar op het pad terecht is gekomen (effect). Even later struikelt een joggende C
over deze steen (effect van een effect: impact). Als C ook met A en B bekend is en zij C
bijvoorbeeld opzoeken, dan kan de oorzaak van de vallende C gereconstrueerd worden en aan
het conflict tussen A en B toegedicht worden (traceerbaar deel van impact: legacy).
Het zal duidelijk zijn dat niet alle effectketens zo eenvoudig te volgen zijn; daarom is impact
vaak moeilijk vast te stellen. Hoe meer variabelen in een praktijk een rol spelen en dus hun
eigen effecten zouden kunnen creëren, maar dat niet altijd doen, des te onoverzichtelijker
wordt het om nog iets zinnigs over causaliteit – want daar hebben we het hier over – te
zeggen. Toch is het de moeite waard dat wel te proberen, en daarbij kunnen we gebruikmaken
van een paar eenvoudige principes uit systeem- en complexiteitstheorie:
1. Volgens complexiteitstheorie zijn praktijken complex als er zo veel variabelen (mensen,
objecten, concepten, …) in wisselende mate van betrokkenheid meedoen, dat de
uitkomsten van alle interacties niet meer aan een centrale intelligentie zijn toe te kennen,
maar emergeren, als het ware opborrelen uit de levende praktijk zelf;
2. Volgens de theorie van bounded rationality van Herbert Simon nemen we altijd
beslissingen binnen de volgende drie onvermijdelijke beperkingen: 1) er is alleen
4
beperkte, vaak onbetrouwbare informatie voor handen over mogelijke alternatieven en
hun gevolgen; 2) het menselijk brein heeft maar een zeer beperkte capaciteit om de
informatie die voor handen is te verwerken en te evalueren; 3) de tijd om een beslissing te
nemen is beperkt;
3. Volgens de systeemtheorie van Gregory Bateson is informatie een verschil dat een
verschil uitmaakt.
Dit betekent dat we in praktijken leven, leren en werken die veel rijker zijn dan we kunnen
waarnemen; we functioneren slechts doordat we vasthouden aan een selectie van
waarnemingen die vanzelfsprekend en normaal op ons overkomen. En toch dringt soms uit
die nog niet waargenomen praktijk iets tot ons door; dat is dat verschil dat een verschil
uitmaakt, dat plotselinge inzicht, die verrassing, die aha-erlebnis, die breakdown of the
normal waar John Dewey het over had. We krijgen als het ware zicht op de wereld buiten ons
weten. En dat is het moment waarop narratief onderzoek een bijdrage kan leveren aan het
verkennen van impact en het in kaart brengen van legacy.
Narrativiteit Bij de wens om de legacy van KH2018 te evalueren, moeten we dus rekening houden met het
feit dat praktijken zo rijk zijn, dat niemand vooraf in staat is om te bedenken wat wel of niet
van waarde en relevant is of zal blijken. Natuurlijk is het mogelijk om een aantal indicatoren
vooraf te construeren en dat kan zeker geen kwaad omdat die ook wat houvast geven, maar
praktijken werken meestal niet volgens een doelrationaliteit alleen; er ontstaat ook van alles
onvoorziens in omdat praktijken het resultaat zijn van samenwerkende mensen en die zijn
spontaan, maken fouten, improviseren en fantaseren erop los. Om ook die vermogens en de
waarde daarvan zichtbaar te maken, zijn verhalen van deze mensen nodig.
KH2018 heeft diverse ambities en een daarvan is om impact te hebben op de lokale
gemeenschap en op het onderwijs in de regio. Hierboven hebben we het problematische
karakter van impact al uitgelegd en tegelijkertijd geconstateerd dat legacy gaat over
traceerbare en geattribueerde causaliteit. Narrativiteit is niets anders dan het aanbrengen van
deze causaliteit in de vorm van een verhaal, een geschiedenis waarin gebeurtenissen met
elkaar in verband worden gebracht. Net zoals Facebook een algoritme inzet om onze timeline
te vullen met wat we op basis van eerder gedrag graag zien, hebben wij mensen een
ingebouwd algoritme om een verhaal over onze wereld en onszelf daarin. De bubbel van
Facebook maken we dus zelf ook; we zien wat we al weten en zijn blind voor wat zich
5
daarbuiten afspeelt. Door verhalen te onderzoeken leren we de grenzen van onze bubbels
kennen (bounded rationality) en door hierover in gesprek te gaan, als het ware een nieuw,
gezamenlijk verhaal te maken, zien we door de krasjes op die bubbels (informatie als een
verschil dat een verschil uitmaakt) kansen om het onbekende te betreden, kortom: om te leren.
Om de legacy van KH2018 (pro)actief te ondersteunen, zetten we daarom parallel aan de
voorbereiding en uitvoering van projecten narratief onderzoek in. Narratief onderzoek kan
ook achteraf een evaluatieve functie vervullen, maar waarom zouden we tot het einde wachten
en daarmee kansen op betere verhalen laten liggen? Narratief onderzoek dat zich richt tot
verhalen-in-wording geeft immers tussentijdse input voor het verder ontwikkelen van die
verhalen.
Narratief onderzoek heeft twee kernprincipes die voor KH2018 uiterst relevant zijn:
1. Het eerste principe is dat het netwerken bouwt. Verhalen laten zien hoe mensen betekenis
geven aan hun wereld, en omdat mensen nu eenmaal niet alleen op de wereld zijn, hebben
verhalen ook altijd een verbindend karakter. Maar verhalen doen meer dan een inkijkje
geven, het vertellen van verhalen is een actieve betekenisconstructie in dat moment zelf,
en in die zin hebben ze ook een constituerende functie: ze maken mensen bewust van hun
verhaal waardoor ze er een nieuwe wending aan kunnen geven.
2. Het tweede principe is dus dat het biografisch leren ondersteunt: je leert iets over jezelf in
relatie tot je omgeving.
Legacy voor lokale gemeenschap en onderwijs Zoals gezegd is het streven van KH2018 om legacy te hebben voor lokale gemeenschappen en
voor het onderwijs. Deze manual heeft betrekking op narratief onderzoek naar de
mogelijkheden daarvoor. Door hun bijdrage aan (een selectie van) de projecten van KH2018
zijn studenten de verbindende schakel en wel op twee manieren:
met narratief onderzoek naar ‘de herontdekking van de gemeenschap’
effect gemeenschap legacy gemeenschap
leren studenten en moet het onderwijs
netwerken te bouwen in lokale gemeenschappen (combinaties van ondernemers, bewoners, projectmedewerkers en onderwijs)
over zichzelf en hun toekomstige professionele werkveld (analoog aan de ‘nieuwe leerder’ kunnen zij zich ontwikkelen tot ‘nieuwe professional’)
effect onderwijs zich oefenen en bekwamen in vernieuwende onderwijsvormen
legacy onderwijs zich ontwikkelen als schakel tussen toekomstige professies en professionals
6
Mogelijkheden voor legacy voor de lokale gemeenschap ontstaan wanneer partners uit de
regio een beroep doen op de NHL voor samenwerking, bijvoorbeeld in het kader van
participatie, werkgelegenheid of technologie. De vraagstukken waarmee zij komen, kunnen
direct aanleiding vormen voor vernieuwende vormen van onderwijs wanneer deze vragen
geen standaardantwoorden kennen; en gezien de aard van het verschijnsel ‘Culturele
Hoofdstad’ is de verwachting dat er veel projecten zullen worden bedacht die origineel,
gewaagd en innovatief zijn, kortom: ook binnen NHL het onderwijs in creatieve beweging
kunnen brengen. Narratief onderzoek is daarbij het middel om die beweging te volgen, het
verhaal erover te helpen creëren en mee richting te geven naar blijvende betekenis. Dit
betekent niet dat het doel van narratief onderzoek is om blijvende nieuwe
onderwijsarrangementen te identificeren, maar om zichtbaar te maken met welke krachten en
bronnen NHL haar onderwijs blijvend kan vernieuwen in relatie tot vraagstukken uit de regio.
Dit past ook bij wat Isabelle Diepstraten in haar gelijknamige proefschrift ‘de nieuwe leerder’
noemt. Deze is door laatmoderne omstandigheden en als vanzelf thuis in bricolage, het al
knutselend en uitproberend komen tot een verhaal over zichzelf (standaardlevenslopen zijn
niet echt meer van deze tijd). Narratief onderzoek creëert de momenten waarop waardecreatie
door leren begint, het moment waarop een student ontdekt hoe hij met zijn leren waarde
creëert, in eerste instantie voor zichzelf en daarna voor zijn vak en de samenleving. Als NHL
steeds opnieuw (dus blijvend) haar onderwijs zo kan organiseren dat de regionale
vraagstukken én de bricolerende student elkaar ontmoeten in rijke leeromgevingen, dan is dat
een legacy van KH2018 om trots op te zijn.
Vanuit de kernprincipes van netwerken en biografisch leren draagt narratief onderzoek bij aan
het bouwen van een wereld waarin de KH2018-projecten succesvol en leerzaam kunnen zijn,
en legacy kunnen hebben, dat wil zeggen: van langdurige betekenis zijn. Narratief onderzoek
gaat dus over waardecreatie en is tegelijkertijd ook een middel voor waardecreatie. De
ervaring die ermee wordt opgedaan kan bovendien doorvertaald worden naar een eigen vorm
van onderwijs, bijvoorbeeld wanneer studenten in de sociale vakken narratief onderzoek leren
inzetten bij projecten voor sociale participatie en werkgelegenheid en zo ‘netwerken’ en
‘biografisch leren’ leren ondersteunen als toekomstige beroepsvaardigheid.
Deze manual Binnen NHL Hogeschool is al het een en ander aan vernieuwend onderwijs aan te wijzen. Om
te oefenen met narratief onderzoek is een pilot gestart om de verhalen van en over diverse
7
projecten scherp te krijgen. Aan deze pilot hebben ook docenten en projectleiders van het
Friesland College meegedaan. De opzet van deze pilot en de daar opgedane ervaringen zijn de
basis voor deze manual.
De belangrijkste conclusie uit het werken met narratief onderzoek, is dat iedereen in de pilot
het zich zo heeft eigengemaakt, dat er variatie in de verschillende onderzoeksopzetten zat.
Deze variatie ontstond door hoe de onderzoekers de mogelijkheden verbonden aan hun eigen
onderzoeksvragen en voorkeuren. Voor de toekomst bieden de opgedane resultaten een mooi
perspectief om op door te ontwikkelen:
1. de eerste sporen van mogelijk betekenisvolle concepten kunnen vertaald worden naar
sensitizing concepts die in het vervolg verrijkt en verdiept kunnen worden;
2. experimenten met het verzamelen van andere dan vooral verbale data kunnen verder
ontwikkeld worden om ook de verhalen van minder verbaal onderlegde mensen te
betrekken;
3. een app die een continue datastroom van micronarratieven ondersteunt kan ingezet
worden om processen longitudinaal te volgen;
4. interviewen kan worden ingezet als on the spot verhaalconstructie én als achteraf
betekenisreconstructie én als wijze van gespreksvoering waaruit blijvende contacten
ontstaan.
Het advies dat aan deze manual en opgedane ervaringen verbonden is, is tweeledig:
1. creëer een netwerk of community van narratief onderzoekers, beginnend met de
deelnemers van deze pilot en aangevuld met andere bij KH2018 betrokkenen (binnen
en buiten de diverse onderwijsinstellingen); de opzet van de pilot kan model staan
voor het introduceren van nieuwkomers in deze werkwijze en uiteraard is deze manual
hier ook voor geschreven;
2. stel iemand aan om alle narratieve onderzoeksactiviteiten te coördineren, zodat de
losse kleinere verhalen verbonden worden en een samenhangend en overkoepelend
verhaal ontstaat dat de legacy van KH2018 laat zien.
8
Narratieve theorie Voordat we ons in de wereld van het narratieve onderzoek storten, staan we stil bij wat het is
wat we eigenlijk gaan onderzoeken. Wat is een narratief? Kort gezegd: een verhaal. Dat is
echter iets té kort, want wat is dan een verhaal? Een narratief is net als elk ander begrip
opgebouwd uit verschillende dimensies en die komen in dit hoofdstuk kort aan de orde. We
gebruiken daarbij een opbouw die vergelijkbaar is met als we bijvoorbeeld heel beknopt een
auto zouden beschrijven, en wel zo:
Dimensie Auto Narratief
Materiaal Metaal, hout, plastic, leer Taal
Structuur Pedalen en stuurblok voor de bestuurder Chronologie
Beweging Contact, motorblok, brandstof, wielen Plot
Rolverdeling De bestuurder rijdt, de passagier niet Actantieel model
Praktische waarde Van A naar B gaan Betekenisgeving
Metaforische waarde Lifestyle uitstralen Narratieve waarheid
Omgeving De weg Het publiek
Voor de leesbaarheid en praktische bruikbaarheid van deze manual houden we in de
bespreking van het begrip ‘narratief’ deze beknoptheid aan; wie een auto koopt, gaat immers
ook niet eerst ‘Handboek Auto’ bestuderen maar liefst zo snel mogelijk gewoon aan de gang.
We gaan door deze beknoptheid soms wat kort door de bocht, maar dat doen we met een auto
ook als we ergens snel naar toe willen.
Materiaal: taal Narratieven worden geproduceerd met taal. We vatten taal ruim op als alle verbale en non-
verbale tekens die mensen gebruiken om zichzelf en elkaar iets te vertellen. Een teken bestaat
uit een vorm en een concept waar die vorm naar verwijst. Hieronder staan twee voorbeelden
van een teken.
Als iemand ons vraagt wat
we hier zien, dan kunnen we
bijvoorbeeld deze
antwoorden geven:
1. een foto en een
schilderij;
9
2. twee rode auto’s;
3. een foto van een rode auto en een schilderij van een rode auto;
4. een foto van een rode auto en een foto van een schilderij van een rode auto.
Bij 1 hebben we het over de vorm, bij 2 over het concept en bij 3 en 4 over allebei. Foto en
schilderij zijn hier tekens, net zoals het woord ‘auto’ dat is: een combinatie van de klanken en
vormen ‘au’, ‘t’ en ‘o’. Toch is geen van deze tekens zelf een rode auto: we kunnen immers
niet in het woord ‘auto’ stappen en wegrijden. Deze tekens verwijzen alleen maar naar de
auto, ze zijn het niet. En dit komt doordat de vorm (klank, beeld) niet het concept (vierwielig
gemotoriseerd vervoermiddel) is. Taal is eigenlijk maar een raar verschijnsel: je kunt er niet
mee aanduiden wat iets is, want het woord ‘auto’ (vorm) is niet hetzelfde als waar het naar
verwijst (concept). Het enige wat voor ons overblijft, is gebruik te maken van tekens die
duidelijk maken wat iets niet is: met ‘auto’ bedoelen we blijkbaar niet ‘aula’ of ‘foto’ (variatie
op vorm) en ook niet ‘fiets’ of ‘rekenmachine’ (variatie op concept). Door precies ‘auto’ te
gebruiken, sluiten we al die andere vormen en concepten uit, zodat we eigenlijk niet zeggen
‘dit is een auto’ (positieve definitie) maar ‘dit is geen aula en geen foto en geen fiets en geen
rekenmachine en geen ...’ (negatieve definitie). Het voordeel is duidelijk: de samenvatting van
wat iets niet is met één enkel teken is korter dan de opsomming van wat het allemaal niet is,
want die opsomming is oneindig groot. Er is ook een nadeel: de tekens lijken alleen maar
precies, en daarom denken we vaak alleen maar dat we het over hetzelfde hebben, maar is dat
misschien helemaal niet zo.
Lin
ks
is
ook
een
rod
e auto, maar niet dezelfde als hierboven. Hierboven stond een Eendje, maar dat was niet
dezelfde als deze rechtse.
Taal is dus eigenlijk maar een glibberig iets vol tekens die je niet vast kunt pakken en die nu
eens naar zus en dan weer naar zo kunnen verwijzen. Het is bijna een wonder dat we met taal
iets bereiken. En toch doen we dat. We spelen het klaar om het zout aangereikt te krijgen als
we daarom vragen, het lukt ons om een opleiding te volgen door te kijken en te luisteren naar
anderen, we krijgen het soms zelfs paraat om langdurige en prettige relaties te onderhouden,
of op wereldschaal samen te werken aan een medicijn tegen kanker of om een ruimtesonde op
10
een verre komeet te doen landen. Taal geeft dus ook wel houvast. Dat komt omdat we in
gemeenschappen leven en daarin wennen aan gemeenschappelijke voorkeursverwijzingen.
Zodra we nieuwe gemeenschappen binnenkomen, bijvoorbeeld door naar een nieuwe school
te gaan, merken we dat wat we elders vanzelfsprekend vonden hier toch weer even wat uitleg
nodig heeft. Taal blijft altijd fundamenteel ongrijpbaar en dubbelzinnig, ook al doen we alsof
dat niet zo is.
Dit heeft natuurlijk ook gevolgen voor alles wat we met taal produceren, zoals een narratief.
Een narratief draagt dezelfde kenmerken als het materiaal waar het uit opgebouwd is. Het
verwijst naar iets (gebeurtenissen, mensen die daarin een rol speelden, emoties, …) en het
draagt onzekerheid in zich (is dit wel echt zo gebeurd?). Dat onzekere geldt trouwens voor
alles wat we met taal maken, ook als we vragenlijsten opstellen, wetsteksten schrijven,
beleidsstukken maken; doordat taal een verwijssysteem voor tekens is en de vorm niet het
concept is, kunnen we er nooit 100 procent een waarheid buiten onszelf mee duiden.
Structuur: chronologie
Zoals het logisch is dat het stuur en de pedalen in een auto voor en niet achter de bestuurder
zijn geplaatst, zo heeft de structuur van een narratief ook een logische opbouw. De basis van
een narratief is de chronologie, de volgorde van gebeurtenissen zoals die zich in de tijd
hebben afgespeeld. Een gebeurtenis is een verandering van de omstandigheden. Soms zijn we
erbij en zien we het voor onze ogen gebeuren. Soms ook zijn we er niet bij, maar zien we de
sporen van de gebeurtenis en leiden we daaruit
af dat die heeft plaatsgehad. Bij hele plotse
voorvallen is dat niet zo moeilijk, zoals het
plaatje links laat zien. De gebeurtenis hier is
een ongeluk: de verandering is die van normale
auto naar gekreukte auto. Het is een
enkelvoudige gebeurtenis, er is geen tweede auto gekreukt. Maar bij hele graduale en
meervoudige veranderingen wordt het best ingewikkeld om vast te stellen wat er nou precies
is gebeurd. En zelfs als we weten wát er gebeurd is, dan is het nog steeds niet zeker hoe het
gebeurd is (maar hierover later meer).
Schematisch kunnen we de structuur van een narratief zo weergeven:
Situatie (evenwicht) Crisis Herstel (nieuw evenwicht)
Gebeurtenis
11
Ook als we van situatie en herstel zelf geen weet hebben en alleen het wrak van de auto zien,
dan nog werkt ons narratieve brein zo, dat we die veronderstellen en, in het geval van herstel,
dat we er soms op hopen.
Situatie = rijden op de weg
Herstel = auto gerepareerd en bestuurder gerevalideerd
Ongeluk In een eenvoudig narratief is de opbouw zo: eerst gebeurde dit, toen gebeurde dat. Het leven
zelf is niet zo eenvoudig en het zal duidelijk zijn dat het in de rode lijnen van beide schema’s
zelden gaat om enkelvoudige gebeurtenissen. In de inleiding hadden we het al over effecten,
impact en legacy. Een gebeurtenis creëert een effect, een effect kan een nieuwe gebeurtenis
worden en eigen effecten sorteren, en voordat je het weet is er een wirwar van gebeurtenissen
en effecten en is het moeilijk om hier enige samenhang in te ontdekken. KH2018 is een
voorbeeld van zo’n meervoudige gebeurtenis.
Leeuwarden anno 2017 Leeuwarden Culturele Hoofdstad Legacy van KH2018
S t r o o m a a n g e b e u r t e n i s s e n
Hier gaat het zelfs om een gebeurtenis die vooraf bedacht is en dus eigenlijk al aan de gang is
vanaf het moment dat ze bedacht is en de voorbereidingen begonnen. De geplande
gebeurtenis er nog niet eens en de stroom aan gebeurtenissen is al in volle gang. Als het straks
2018 is, dan is er ook niet sprake van één grote gebeurtenis, maar van talloze kleintjes, een
aantal daarvan gepland in zo’n dertig projecten en een waarschijnlijk groter aantal
onvoorzien. Om in kaart te brengen wat dan de legacy is, moeten de grotere en kleinere
gebeurtenissen worden opgetekend en het geijkte middel daarvoor is dus het narratief.
Beweging: plot Uit een oneindige stroom aan gebeurtenissen om ons heen merken we sommige
gebeurtenissen wel op en andere niet. De grootste kans om onopgemerkt te blijven is voor
gebeurtenissen die passen binnen het narratief dat we al kennen. Dat is de bubbel waarin we
leven, zoals in de inleiding is uitgelegd. In die bubbel doen we de routines op onze
automatische piloot. Onze bubbel zit vol met onuitgesproken verwachtingen over hoe de
dingen zullen lopen. Dat ontstaat uit gewenning en werkt als een soort Oost-Indische ruis, en
12
hebben we nodig om niet elke dag geheugenloos steeds opnieuw ons wiel uit te vinden. Pas
als er iets gebeurt wat niet aan die verwachtingen voldoet en uit de toon valt, kunnen we het
opmerken.
Links staan de auto’s keurig in het gelid; ze verschillen weliswaar van kleur, maar het is de
auto rechts die echt opvalt.
We merken dat een ongewone gebeurtenis heeft plaatsgevonden als we ‘huh?’ zeggen, omdat
iets niet aan onze onuitgesproken verwachtingen voldoet. Deze verwachtingen bouwen we op
doordat we uit eerdere ervaringen hebben gemerkt dat bepaalde oorzaken steeds dezelfde
gevolgen hebben. We leren dus een bepaalde causaliteit tussen gebeurtenissen aan te brengen
en daardoor verwachten we een zekere voorspelbaarheid in het leven. Kijk maar eens naar
deze twee zinnen:
1. Rita was doodmoe.
2. Ze had de oude man maar met moeite overeind gekregen.
Als we alleen 1 lezen, dan bedenken we allerlei mogelijke gebeurtenissen die aan haar
vermoeidheid vooraf zijn gegaan (crisis = druk op het werk? een druk gezin? multiple
sclerose? een chemokuur? net bevallen?), maar als we meteen daarna 2 lezen, dan dient zich
een plausibele verklaring aan (ah, werk in de zorg!) en verklaren we 2 vanuit 1 (er is een
cliënt gevallen en die heeft ze overeind willen helpen). Dat komt onder andere door wat onze
availability bias genoemd wordt: alles wat gemakkelijk beschikbaar is (in dit geval twee
opeenvolgende zinnen) vinden we net zo gemakkelijk belangrijk; dat is ook waardoor we
steeds bevestigd worden in onze bubbel in stand blijft. Maar wat als het zou verder gaan met
‘Jan gooit met pepernoten’? Dat is een moment van ‘huh?’ Waar komt die Jan nou ineens
vandaan? En wat moet dat met die pepernoten? Maar deze zin doet er blijkbaar wel toe, want
hij is onderdeel van het verhaal; hij volgt immers op 2. Dat wordt dus speculeren, of we
moeten beslissen dat dit misschien wel helemaal geen verhaal is, dat de ‘ze’ uit 2 misschien
zelfs wel niet de ‘Rita’ uit 1 is. Als we de derde zin lezen, dan valt de logica die we hebben
opgebouwd weer uit elkaar. Dit is wat John Dewey een breakdown of the normal noemde.
13
Dagelijks knabbelen er ontelbare gebeurtenissen van buiten ons waarnemingsvermogen
zachtjes aan onze bubbel. Doordat we die niet opmerken, kunnen we grip ontwikkelen.
Grip ontstaat door een plot aan te brengen in je leven, je aandacht selectief open te stellen
voor gebeurtenissen die voor ons relevante veranderingen teweegbrengen en dus verklaren.
Dat gaat goed totdat er iets onverklaarbaars, iets redeloos gebeurt wat niet in onze logica past.
In een narratief is alles wat voorafgaat aan en opbouwt tot dat grote ‘huh’ een plot, een serie
kleinere, vaak niet of maar half opgemerkte gebeurtenissen die bij elkaar komen tot een
onontkoombare grotere gebeurtenis die ineens een grote hap uit onze bubbel neemt, een
verandering teweeg brengt die we niet kunnen missen. In het Engels heet zoiets een life-
changing event, een levensveranderende gebeurtenis. Dat kan bijvoorbeeld een sterfgeval zijn,
of bericht over ziekte, een geboorte, dat moment tijdens je studie dat het kwartje valt, die
achteloze opmerking van een collega die je aan het denken zet, … Gebeurtenissen van deze
strekking zorgen ervoor dat ons leven verandert, en op onze gewone routines kunnen we er
niet vandaan vliegen: we zullen mee moeten veranderen, of we willen of niet. Bij dit soort
gebeurtenissen hebben we niet alleen te maken met allerlei heftige emoties door de
verandering zelf, maar ook met het uiteenvallen van die logica, en met de confrontatie met de
grilligheid van het leven en het inzicht dat alles niet zo voorspelbaar is dat we er volkomen
grip op hebben.
In een plot kunnen we een bepaalde fasering waarnemen. Dat komt omdat gebeurtenissen
verschillende effecten hebben ofwel processen in gang zetten, en we dus op verschillende
manieren moeten reageren. Als we iets willen verbeteren, dan doen we iets anders dan
wanneer we een verslechtering willen voorkomen. Onderstaand maakt dit duidelijk.
Beoogde verbetering → Verbeteringsproces Verbetering wordt bereikt, of
Geen verbeteringsproces
Verbetering wordt niet bereikt
Verwachte verslechtering → Verslechteringsproces Verslechtering treedt op, of
Geen verslechteringsproces
Verslechtering wordt afgewend
We ondergaan dus niet zo maar gebeurtenissen, maar handelen: reageren erop én anticiperen
erop. Dat betekent ook dat we in de ontwikkeling van een plot verschillende dingen doen; de
gebeurtenissen hebben, kortom, niet alleen een chronologie, maar ook een eigen status:
1. anticipatie: de beginsituatie, waarin een vaag probleem merkbaar wordt.
14
2. droom: iemand begint dat probleem op te lossen en boekt een eerste succesje.
3. frustratie: diegene loopt tegen zijn eigen beperkingen aan en ondervindt steeds meer
tegenwerking, waardoor de oplossing onbereikbaarder dan ooit lijkt.
4. nachtmerrie: een laatste krachtmeting waarbij het een dubbeltje op z’n kant is.
5. ontknoping: de oplossing wordt wel of niet bereikt.
Een plotwending, dus geconfronteerd worden met iets onverwachts, is een fantastisch moment
om iets te leren over jezelf, omdat zo’n wending je laat zien hoe je blijkbaar tegen de wereld
en jezelf aankeek. Emotionele reacties als teleurstelling of vreugde zijn indicaties over je
onuitgesproken verwachtingen. Vaak zijn plotwendingen niet zo dramatisch dat ze een
levensveranderende gebeurtenis zijn (en dat is maar goed ook), maar het jammere van de
kleinere plotwendingen van alledag is dat we ze vaak wel even mentaal noteren met een
kleine ‘oh?’, maar er niet zo uitgebreid bij stil staan. Hierdoor verliezen we dagelijks kansen
om te leren. In de inleiding hadden we het in dit verband over waardecreatie. Door met
narratief onderzoek deze plotwendingen op te sporen en te reconstrueren, kunnen we ook de
waarde van het leermoment weer terughalen en in verbinding brengen met de gebeurtenissen
die daaromheen aan de orde waren. Dit helpt ons om de legacy van KH2018 te traceren, want
zo kunnen we de toegedichte causaliteit vinden.
Rolverdeling: actantieel model In een auto is het zo, dat degene die op de bestuurdersplek zit de bestuurder is en dat andere
mensen in de auto de passagiers zijn. Als Rita rijdt, dan is zij de bestuurder, en als Jan het
stuur van haar overneemt, dan is hij het en is Rita passagier geworden. In een verhaal is ook
sprake van een dergelijke rolverdeling, en de verschillende rollen die in een verhaal gespeeld
kunnen worden, zijn actanten. Actanten zijn mensen, dieren, planten, objecten, ideeën,
gebouwen,… Alles wat een rol speelt in het verhaal, is een actant. De actanten in een verhaal
kennen een onderlinge rolverdeling. Deze ziet er schematisch zo uit:
15
Een verhaal gaat over een held (Subject) die een doel (Object) wil bereiken en daarvoor iets
gaat doen: er ontstaat een plot, een serie van gebeurtenissen. Soms wordt de held door een
hogere instantie (Macht: een godheid, overheid, manager, …) aan het werk gezet, soms wordt
de held onderweg naar zijn doel bijgestaan (Helpers: een docent, geld, goede planning, …) of
opgehouden (Tegenstanders: een computercrash, docent, overheid, …), en meestal zijn er
partijen die ervan profiteren dat de held zijn doel bereikt (Begunstigden: de held, de prinses in
de toren, de lokale gemeenschap,…). De rode actanten van het model moeten altijd aanwezig
zijn om over een verhaal te kunnen spreken, de andere actanten hoeven dat niet.
Ook hier zien we trouwens een fasering in het plot terug en kunnen we de vijf stadia die
hierboven werden genoemd, combineren met de actantiële rollen tot een nieuwe fasering:
Fases in plot Actantiële rollen
Anticipatie (Macht), Subject, Object Manipulatie: wat brengt het subject ertoe het object te begeren?
Droom Subject, Object, Helper, Tegenstander
Competentie: voorbereiding op het behalen van het object
Frustratie
Actie: de strijd om het object Nachtmerrie
Ontknoping Subject, Object, Begunstigde Sanctionering: wat levert het wel/niet halen van het object op?
Welke actanten welke rollen spelen, hangt af van wie het verhaal vertelt. Als de provincie het
verhaal vertelt, dan is zij het Subject dat KH2018 als Object wil verwerven om impact op de
lokale gemeenschappen (Begunstigden) te hebben; daarbij is zij geholpen door haar
ambtenaren (Helpers) zodat ze met succes meedingende steden (Tegenstanders) heeft
verslagen. Als een student het verhaal vertelt, dan is zij het Subject dat door LK2018
(meewerkende Macht) aan een project kan meewerken (Object) ten gunste van duurzame
energie voor de Friese bevolking (Begunstigde), daarbij terzijde gestaan door docenten en
lokale ondernemers (Helpers) en wellicht tegengewerkt door tijdgebrek, slechte communicatie
met de opleiding en de ziekte van haar vader (Tegenstanders). En net zoals op het ene
moment Rita de bestuurder is en op het andere moment Jan, zo kunnen mensen in
16
verschillende verhalen verschillende actantiële posities innemen: in hun eigen verhaal zijn ze
(waarschijnlijk) de held, in het verhaal van een ander zijn ze bijvoorbeeld helper, tegenstander
of begunstigde. Door met narratief onderzoek een diversiteit aan vertellers met hun verhalen
te betrekken, ontstaat een meerstemmig verhaal dat recht doet aan de sociale werkelijkheid,
waarin we allemaal vanuit onze eigen posities en onze eigen logica’s bijdragen aan een groter
geheel. Dat geheel kan niemand van ons helemaal overzien, maar een groter verhaal dan
alleen ons eigen verhaal kennen is al heel wat beter dan wanneer we allemaal maar binnen
onze eigen bubbels onszelf (en dus de ander) blijven bevestigen.
Praktische waarde: betekenisgeving Heel praktisch rij je met een auto van A naar B. Een verhaal
heeft ook een heel praktische waarde: chocola maken van je
leven. Die bubbel waar we het steeds over hebben, is er niet
voor niets: als we geen gebeurtenissen zouden selecteren om
tot een samenhangende plot te komen, dan zouden we als
mensen simpelweg niet kunnen bestaan. Waarom niet?
Omdat ons leven letterlijk betekenisloos zou zijn. In de inleiding hadden we het over bounded
rationality, het gegeven dat we slechts een heel beperkte set van gebeurtenissen bewust
kunnen waarnemen. Stel dat we wel álle gebeurtenissen zouden waarnemen, alle
kleurnuances, toonhoogtes, temperatuur- en drukverschillen, niet alleen buiten maar ook in
ons lichaam… we zouden waarschijnlijk gek worden. Hoe moeten we dan weten wat
belangrijk voor ons is om te kunnen handelen? Wij mensen zijn immers geen sponzen die in
de zeestroom mee deinen, wij hebben dingen te doen om te overleven en dus beslissingen te
nemen. Als álle gebeurtenissen ertoe doen, dan doet geen enkele gebeurtenis er nog toe: elke
dag de loterij winnen is nooit winnen, of beter gezegd: het dagelijkse winnen heeft geen
betekenis of waarde, er verandert niets. Om een verandering teweeg te brengen, is informatie
nodig die een verschil maakt, zoals Bateson zei. Ons vermogen om verhalen te vertellen, helpt
ons om betekenis aan ons leven te geven. Als we iets een teken geven, dan wil dat zeggen dat
we dat ‘iets’ hebben opgemerkt omdat het uit het patroon springt. Zonder tekens geen
verschillen, zonder verschillen geen waarden, zonder waarden ja, wat blijft er dan eigenlijk
over?
Zo bezien kun je zeggen dat wij mensen onze gebeurtenissen zelf maken, uit een continue
stroom van dingen die gebeuren pikken en er momenten, in de tijd afgebakende pakketjes van
maken waar we met elkaar over kunnen en willen praten, omdat ze betekenisvol, vol van
17
tekens voor ons zijn. Als we terugkijken op ons leven zien we niet dat hele leven terug, maar
de momenten die er voor ons toe deden. Dat is de chocola die we ervan gemaakt hebben. Die
momenten hebben waarde gekregen, omdat ze ons iets geleerd hebben over onszelf, ons
uitgedaagd hebben meer van onszelf te ontdekken en te laten zien, ons een kans op een
wezenlijke verandering hebben geboden. De overige momenten zijn van ons afgegleden, die
hebben ons alleen bevestigd in wat we al wisten en waren.
Metaforische waarde: narratieve waarheid Een auto is niet alleen een vervoermiddel om van A
naar B te gaan, maar ook een vervoermiddel van wat
we over onszelf aan anderen willen vertellen. Zo’n auto
staat ergens voor, vrijheid bijvoorbeeld, of geld en
status, of eigenzinnigheid en rebellie. Ook hier is de
positie van de verteller (in dit geval de eigenaar van de
auto) relevant: voor de een is het een uitdrukking van succes, voor de ander van patserigheid.
Zo gaat dat ook met narratieven: voor Rita zelf kan haar verhaal een toonbeeld van
mislukking zijn, voor haar publiek is het een voorbeeld van veerkracht.
De bubbels waar we het al en paar keer over gehad hebben, zijn wat ook wel
‘verhaalwerelden’ worden genoemd: de wereld waarin ons verhaal zich afspeelt. Natuurlijk
speelt zich ieders verhaal af in de echte wereld. Als A uit de inleiding uit woede jegens B
tegen een steen schopt en C valt erover, dan is die steen in het verhaal van C erover geen
verzinsel van C. Maar wat als A tegen een steen schopt en C valt er niet over, ziet hem niet
eens liggen? De steen ligt er nog steeds, is geen verzinsel; maar in het verhaal van C over zijn
dagelijkse rondje rennen doet die steen niet mee. Er is dus een verschil tussen de echte wereld
en de verhaalwereld. Deels komt dit door onze selectieve waarneming, maar deels ook door
onze foutieve betekenisgeving. We interpreteren gebeurtenissen soms anders dan ze waren.
De echte gebeurtenissen zoals ze waren, noemen we de ‘historische werkelijkheid’: A schopte
tegen de steen en de steen rolde over het pad. Daarnaast kennen we ook een ‘narratieve
waarheid’: C vat de steen op als een daad van agressie jegens hem (maar dat was het niet, A
was boos op B). Onze interpretaties zitten vol van dit soort denkfouten, die ervoor zorgen dat
onze narratieve waarheden en de historische werkelijkheid verschillen.
Hoe realistisch is dan nog ons verlangen om het over ‘de feiten’ te hebben? Dat verlangen
blijft terecht, als we ons laten leiden door de Latijnse herkomst van het woord factum, ‘dat
wat gemaakt is’. De volgende vraag is natuurlijk: door wie? Volgens sommige gelovigen is de
18
wereld door God gemaakt, maar laten we het praktisch houden en ervan uitgaan dat onze
verhaalwereld door ons is gemaakt. Stel, een docent ziet een prachtige kans om zijn onderwijs
te vernieuwen, maar loopt daarbij tegen allerlei beperkingen aan: te weinig voorbereidingstijd,
het past niet binnen de roostering, niet alle collega’s van de afdeling willen meewerken. Deze
beperkingen voelen als onderdeel van de echte werkelijkheid, maar in de natuur bestaan
helemaal geen dwingende redenen om voorbereidingstijd te geven, met een rooster te werken
of binnen de afdeling te blijven. ‘Voorbereidingstijd’, ‘rooster’ en ‘afdeling’ zijn sowieso
geen natuurlijke gegevens. Maar wel feiten dus, door de mens gemaakte verschijnselen. Waar
deze docent tegenaan loopt is de narratieve waarheid van een groter narratief: dat van zijn
onderwijsinstelling (‘wij willen de beste professionals opleiden op zo efficiënt mogelijke
wijze’). De narratieve waarheid van de onderwijsinstelling is op haar beurt weer onderdeel
van een groter maatschappelijk narratief, met een eigen narratieve waarheid (‘efficiëntie
wordt bereikt door marktwerking en concurrentie’). Narratieven kunnen dus gedeeld worden
én genest zijn. En ook als ze afwijken van de historische werkelijkheid, dan is de
betekenisgeving in die narratieven nog steeds een feit, en interessant voor onderzoek. Stel dat
in 2028 met een vragenlijst nog eens gemeten wordt wat de impact van KH2018 was, en stel
dat een van de vragen gaat over de ontdekking van musea door nieuwe bezoekers, en stel dat
zij op een zevenpunt Likert-schaal aangeven zeer tevreden te zijn geweest over de masterclass
blockprinten van Nathalie Cassée. Dat is natuurlijk heel fijn, alleen: die masterclass was in
2017 en staat los van KH2018. Narratief onderzoek ten tijden van de gebeurtenissen zelf,
vergroot de waarschijnlijkheid dat de narratieve waarheid de historische werkelijkheid dicht
benadert.
Omgeving: het publiek We kunnen een verhaal tegen onszelf vertellen (en dat doen we ook) en we kunnen een
verhaal tegen een ander vertellen. Wie ons publiek is, doet ertoe. We begeven ons dagelijks
tussen verschillende publieken: thuis, op het werk, op de sportvereniging, in de vriendenkring.
We vertellen tegen al die publieken op verschillende manieren verschillende versies van ons
verhaal over onszelf, en het tijdstip van de dag kan ook nog wat uitmaken, net als wat er op
dat moment in het nieuws is. Door onze bubbel of verhaalwereld, behouden de meesten van
ons een samenhangend zelfbeeld.
Ons publiek is op verschillende manieren relevant. Ben je als verteller deel van dezelfde
gemeenschap als je publiek, dan kun je een heleboel vanzelfsprekende informatie achterwege
laten en hetzelfde woordregister gebruiken.
19
Heb je het bijvoorbeeld met een autokenner over een eend, dan weet hij dat je het plaatje links
bedoelt. Heb je het met een vogelkenner over een eend, dan praten jullie over het plaatje
rechts. Pas als je tegen die laatste zegt dat je in je Eend bent gekomen en hij raar opkijkt,
beseffen jullie weer dat de vorm ‘eend’ naar verschillende concepten kan verwijzen. Dat is
een gedeeld ‘huh’-moment. Waarschijnlijk gaan jullie snel weer over op de orde van de dag,
maar misschien ook niet, gaan jullie samen hardop filosoferen over de eigenaardige
eigenschappen van taal en daar de gevolgen van verder onderzoeken. Door de interactie met
je publiek (en let erop, voor je gesprekspartner bij jij het publiek van zijn verhaal) kunnen er
dus krassen op je bubbel komen.
Een andere reden waarom publiek relevant is, is omdat je er vaak iets mee wil bereiken, en
daar pas je je verhaal op aan. Het vertellen van je verhaal wordt zo een performance, ook al
sta je niet op de bühne maar bij het koffiezetapparaat. Geloofwaardigheid speelt een rol, maar
ook amusementswaarde en bijval. Voor ons mensen zijn wijzelf de natuurlijke context voor
elkaar. Zo bouwen we samen onze verhaalwerelden op, leren we van elkaar en waarderen we
elkaar. Narratief onderzoek maakt zichtbaar hoe we dat doen.
20
Narratief onderzoeksontwerp In dit hoofdstuk staan we stil bij de afwegingen om het tot-verhaal-komen te kunnen
organiseren. Zoals we immers in de inleiding stelden, is narratief onderzoek constructief in
zowel het maken van gezamenlijke vertelde verhalen als het creëren van netwerken of
gemeenschappen van mensen waarin die verhalen de ronde (gaan) doen. We besteden daarom
in dit hoofdstuk aan beide aspecten aandacht.
Ontwerpen van het onderzoek
Bij het ontwerpen van het onderzoek hebben we eigenlijk maar met een vraag rekening te
houden: hoe komen we aan de bouwstenen van het gezamenlijk vertelde verhaal over
KH2018? In het vorige hoofdstuk hebben we gezien wat die bouwstenen zijn: gebeurtenissen
rond een plot waar verschillende actanten een rol in spelen of hebben gespeeld. We moeten
dus op zoek naar mensen die hun verhaal over gebeurtenissen in KH2018 willen en kunnen
vertellen. Dat kunnen bijvoorbeeld de studenten en docenten zijn die in nieuwe
onderwijspraktijken samenwerken met lokale partijen (ondernemers, bewoners) aan een van
de vele projecten, of andersom, de lokale partijen die met een onderwijsinstelling
samenwerken.
Als we gekozen hebben met wie we willen gaan praten, dan is het natuurlijk van belang hoe
we deze mensen gaan benaderen, wat voor vragen we hen gaan stellen (zie volgende
hoofdstuk) en hoe we hen willen laten antwoorden (idem).
We kunnen ervoor kiezen om de gesprekken doorlopend (bijvoorbeeld ondersteund door een
app) of incidenteel gepland te voeren, bijvoorbeeld vlak voordat een project van start gaat
en/of vlak nadat het is afgerond.
Het ontwerpen van een onderzoek is dus best simpel:
1. met wie willen we praten?
2. hoe gaan we het gesprek aan?
3. waar willen we het over hebben?
4. wanneer willen we de gesprekken voeren?
Uiteraard zijn de antwoorden mede afhankelijk van beschikbare middelen: tijd, geld, en
natuurlijk onderzoekers, die niet alleen de data verzamelen, maar ook analyseren en
herordenen tot een samenhangend LK2018-verhaal.
Bovenstaande ontwerpregels gelden voor verhalen die worden verteld omdat wij er onderzoek
naar doen; wij nodigen immers mensen uit om te vertellen. Er zijn ook verhalen die de ronde
21
doen als wij geen onderzoek zouden doen, bijvoorbeeld beleidsstukken over KH2018,
ingezonden brieven in de krant, verslaggeving van projecten in de media en de reacties van
het publiek via social media. Deze gratis verhalen kunnen worden meegenomen in de analyse
en de verwerking tot het grotere verhaal.
Communiceren over het onderzoek We bouwen (mee) aan netwerken en gemeenschappen en zijn dus geen neutrale en
afstandelijke onderzoekers die verhalen ophalen, daar op een zolderkamer aan gaan knutselen
en op een mooie dag tevreden afdalen om glimmend van trots ons resultaat, ‘het gezamenlijk
vertelde verhaal’, aan de wereld te tonen. Tijdens ons geknutsel zit die wereld natuurlijk niet
stil, de stroom aan gebeurtenissen gaat gewoon door. Als we ons daaraan onttrekken en ons
werk op zolder achter de schermen gaan doen, dan lopen we het risico dat we daar dan op die
mooie dag staan te glimmen met ons resultaat en dat niemand dat in de gaten heeft. We
hebben de aansluiting op die stroom aan gebeurtenissen gemist, toveren trots een konijntje uit
een hoge hoed, en merken dat er niemand is om ons konijntje te bewonderen. We zijn kortom
vergeten om ons publiek te organiseren. Klaar om eindelijk ons konijntje los te laten en de
wereld in te laten huppelen, staat er niemand om het op te vangen en valt het pardoes stuk aan
onze voeten. Het is dus van belang dat we tijdens ons onderzoek al onze konijntje-fanclub
organiseren. Dat doen we door voortdurend aan de wereld over ons konijntje-in-wording te
vertellen, in de wereld liefde en belangstelling voor het konijntje-to-be te kweken en de
aandacht zo te organiseren, dat de wording van ons konijn als vanzelfsprekend verbonden
blijft aan de stroom aan gebeurtenissen. Het gaat er dus om dat we voortdurend terugkoppelen
aan de wereld hoe ons konijntje a.k.a. het gezamenlijk vertelde verhaal zich aan het
ontwikkelen is. Daarmee voegen we eigenlijk ook steeds al een beetje van dat verhaal toe aan
de stroom van gebeurtenissen en geven we mee richting aan die stroom. We bouwen als het
ware mee aan het plot dat zich in het verhaal over KH2018 aan het ontwikkelen is.
Voor die continue terugkoppeling zijn verschillende vormen te bedenken, zoals een
periodieke nieuwsbrief en just-in-time gebruik van social media. We moeten de aandacht voor
het maken van het verhaal niet ten koste laten gaan van de aandacht voor het publiek, maar
elk afzonderlijk onderzoek zo ontwerpen, dat er een communicatieplan in verweven is, en
ervoor zorgen dat er ook overall afstemming is tussen de resultaten van alle afzonderlijke
onderzoeken in een overall gecoördineerde aanpak van de communicatie.
22
Narratieve data In het vorige hoofdstuk schreven we al dat verhalen ook wel zonder onze bemoeienis verteld
worden, bijvoorbeeld in beleidsstukken of in de (social) media. Bij het verzamelen van deze
verhalen gaat het om goed gekozen zoektermen en hashtags (bijvoorbeeld #LK2018), en we
kunnen natuurlijk het nieuws dagelijks volgen. Deze verhalen worden op dezelfde manier
geanalyseerd als de verhalen die we voor ons eigen onderzoek laten vertellen (daarover gaat
het volgende hoofdstuk) en een plek geven in het grotere verhaal, ook bij de tussentijdse
terugkoppelingen waar we het in het vorige hoofdstuk over hadden. In dit hoofdstuk gaan we
het hebben over wat en hoe we mensen gaan laten vertellen over hun ervaringen in KH2018:
interviewen dus. Achterin dit hoofdstuk zijn enkele oefeningen en voorbeelden opgenomen
die tijdens de pilot ontwikkeld zijn.
Voor alle interviews geldt dat je vooraf moet zeggen dat je gesprek in het kader van een
onderzoek is, en dat mensen toestemming moeten geven om hun verhaal daarvoor te mogen
gebruiken. Neem daarvoor een formulier mee dat ze kunnen ondertekenen, of leg hun
toestemming vast met opnameapparatuur.
Transcripties Alle uitspraken moeten opgeslagen en getranscribeerd worden (tenzij mensen zelf hun tekst
vastleggen via bijvoorbeeld een app). Deze transcripties moeten zo dicht mogelijk bij de
oorspronkelijke uitspraken liggen; letterlijk uitwerken dus, maar zonder de ‘ehs’ en ‘ahs’. Het
handigste is om alles achter elkaar uit te typen en nog geen enters te gebruiken. Zorg ervoor
dat duidelijk is wie er aan het woord is door de uitspraken van de interviewer tussen vierkante
haken te zetten ([ en ]) en die van de respondent niet (als er meerdere mensen aan het gesprek
meedoen, gebruik dan “R1:” en”R2” et cetera). Hieronder volgt een voorbeeld van een
transcriptie:
[Dus voor die opdracht hebben jullie samengewerkt met studenten van een andere
opleiding.] R1: Ja. R2: Ook met studenten van het Frieslandcollege. [Oh, dat wist ik
niet. Hoe was dat?] R2: In het begin was het wel wennen. R1: Ja, zij zijn een stuk
praktischer dan wij, dus die wilden meteen beginnen. R2: Terwijl wij eerst een plan van
aanpak wilden maken. R1: Dat moest ook van onze opleiding. R2: Ja. R1: Die wilden
dat we eerst nadachten over hoe we dit aan konden pakken. [En zijn jullie daar met de
studenten van het Frieslandcollege uitgekomen?] R1: Uiteindelijk wel. [Vertel eens wat
meer over hoe dat ging, bijvoorbeeld over jullie eerste bijeenkomst als projectteam.]
23
Korte vinger-aan-de-pols gesprekken Mensen die voor langere tijd aan een project verbonden zijn, maken behoorlijk wat mee. Deze
mensen kunnen uitgenodigd worden om bijvoorbeeld dagelijks via een app of website kort te
vertellen wat ze die dag zoal hebben meegemaakt. Het voordeel hiervan is dat de verhalen al
uitgeschreven zijn en niet meer getranscribeerd hoeven te worden. Bovendien kunnen de korte
teksten via invulvelden al meteen onder de juiste codes worden opgeslagen (zie volgende
hoofdstuk). Tot slot kunnen mensen geholpen worden hun verhaal beter te vertellen door
korte instructies, zoals: wie was hier nog meer bij betrokken en wat was de rol? Het nadeel is
dat het ontwerpen van een app of website tijd vraagt, ook om te testen. Daarnaast moeten
mensen wel gemotiveerd blijven om (dagelijks) hun belevenissen te verslaan.
Anekdotisch interviewen Ook een kort gesprek, maar dan niet virtueel zoals hierboven maar gewoon face to face, is het
anekdotisch interviewen. Een anekdote is een kort verhaal over een gebeurtenis, met een
begin, middenstuk en eind. Hier volgen enkele voorbeelden:
• Je was aanwezig bij het “At the watergate” festival en hebt daar vast het een en ander
meegemaakt. Stel dat een goede vriend of vriendin twijfelt om ook te gaan. Welk
voorval zou je hem of haar vertellen om hem of haar over te halen zeker ook te gaan?
En welk om het hem of haar absoluut af te raden?
• Je doet als student mee aan het organiseren van “Fossielvrij Friesland”. Denk eens
terug over een voorval, waardoor je ineens een soort van aha-erlebnis had, waarbij je
‘ach, zit dat zo?!’ dacht. Wat ging daaraan vooraf en wat heb je verder met deze inval
gedaan?
• Je bent als ondernemer betrokken bij “Farm of the world” en hebt samengewerkt met
docenten en studenten. Wat is je daarvan het meest bijgebleven en kun je dat met een
concreet voorbeeld illustreren?
Anekdotisch interviewen is ideaal om in te zetten bij events waarbij we het bezoek even kort
willen spreken, of als locatie-interviewtjes. Deze interviews kunnen ook goed gecombineerd
worden met actantieel interviewen (zie hieronder). Neem deze gesprekjes op met je telefoon
of een andere audiodrager, of maak korte filmpjes.
24
Autobiografisch interviewen Soms is het beter om mensen wat langer te spreken, bijvoorbeeld in een interview van een
uur. Anders dan bij het anekdotisch interviewen, moet je hier een afspraak voor plannen en de
mensen uitnodigen, liefst schriftelijk.
Autobiografisch interviewen is een heel open gespreksvorm, waarin je iemand laat vertellen
over wat voor hem of haar belangrijke gebeurtenissen waren. De vertellers mogen zelf kiezen
welke dat zijn en in welke volgorde ze deze vertellen. Het kan handig zijn om op een vel
papier een tijdsbalk mee te tekenen; dat steunt het geheugen van de verteller en helpt je om
naderhand vragen te stellen over de gaten in de tijdsbalk.
Je begint met een heel open vraag, bijvoorbeeld zo:
• Je deed als student mee aan het organiseren van “Fossielvrij Friesland”. Kun je me
vertellen hoe dat zoal verlopen is, wat je daarin hebt meegemaakt?
• Je was als ondernemer betrokken bij “Farm of the world” en hebt samengewerkt met
docenten en studenten. Kun je me vertellen over die samenwerking, wat daarin zoal
gebeurd is?
Mensen zijn van interviews gewend, bijvoorbeeld doordat ze dat zo op tv zien, dat
beschouwingen en meningen belangrijk zijn. Bij narratief onderzoek staan echter
gebeurtenissen voorop. Gaat iemand over op het vertellen wat hij of zij ergens van vond, ga
dan eerst terug naar de verhaal-modus, bijvoorbeeld zo:
• Kun je me een voorbeeld geven van een moment waarop …?
• Kun je me meer voorbeelden geven van vergelijkbare gebeurtenissen of incidenten uit
de tijd dat …?
• Kun je je een doorslaggevend moment voor de geest halen waarop …?
Ook hier weer kun je de verteller helpen om het verhaal zo goed mogelijk, dat wil zeggen: zo
volledig mogelijk te vertellen. Hieronder werken we dat uit in het actantieel interview.
Actantieel interviewen Anekdotisch en autobiografisch interviewen kunnen goed ondersteund worden met de
doorvraagtechnieken van actantieel interviewen. In het vorige hoofdstuk hebben we het
actantieel model geïntroduceerd, met daarin mogelijke rollen en hun onderlinge posities ten
opzichte van de gebeurtenissen en het plot. Deze actanten en de actantiële fasering staan in dit
interview centraal. Als we mensen vragen om hun verhaal te vertellen, dan kunnen we deze
25
ingrediënten gebruiken om na een heel open vraag (“wat is er gebeurd?”) meer sturend door te
vragen, bijvoorbeeld zo:
Actantiële fase Vraag Actant
Manipulatie Wat wilde je bereiken? Waardoor wilde je dit? Wanneer wist je dat je dit wilde?
Object Macht/Subject
Tijdlijn/chronologie
Competentie Wat had je nodig om je doel te bereiken? Waarom heb je zus en niet zo gedaan? Wie heeft je geholpen bij de voorbereiding? Wie heeft je toen tegengewerkt? Wanneer wist je dat je er klaar voor was?
Middelen Strategieën Helper Tegenstander
Tijdlijn/chronologie
Actie Hoe heb je je doel bereikt? Wie heeft je geholpen? Wie heeft je tegengewerkt? Wanneer wist je dat het ging (mis)lukken?
Helper Tegenstander
Tijdlijn/chronologie
Sanctionering Wie was er bij gebaat dat je je doel hebt bereikt? Wie heeft er nadeel van ondervonden? Wat zijn de gevolgen van het (mis)lukken van je plan?
Begunstigde Slachtoffer
Verhalen over waardecreatie Wanneer leren een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van een plot, kunnen we heel
gericht vragen naar de waarde die dit leren creëert voor het vervolg van het verhaal, kortom,
hoe leren de stroom van gebeurtenissen beïnvloedt. We onderscheiden vijf typen waardes van
leren en kunnen daar bijvoorbeeld deze vragen aan verbinden:
Waarde Omschrijving Vraag
Onmiddellijk Een ontmoeting, het verkrijgen van een adres, het leggen van een verbinding, het stellen van een vraag, of het delen van informatie waar je meteen iets mee kunt
Kon je met je nieuwe inzicht meteen iets doen?
Potentieel Nieuwe kennis, materialen, ideeën en contacten die je opdoet die later nog eens van pas kan komen
Wanneer zou je dat nieuwe inzicht kunnen gebruiken?
Toegepast Het daadwerkelijk in een specifieke situatie toepassen van potentiële waarde zodat een verandering optreedt
Hoe heb je dat plan vervolgens in praktijk gebracht?
Gerealiseerd Het toepassen van nuttige bronnen wat niet alleen tot een veranderende praktijk, maar ook tot een verbetering leidt
Wat heeft de toepassing van dit plan aan verbetering gebracht?
Herdefiniërend Het herzien van bestaande aannames over leren en succes
Hoe ben je hierdoor anders naar leren gaan kijken?
Het zal duidelijk zijn dat deze vragen naar waardecreatie ook heel goed gecombineerd kunnen
worden met de vragen uit het actantiële interview.
26
Oefenen Interviewen en mensen verhalen laten vertellen is best een kunst. We hebben vaak al een idee
over hoe een interview eruit moet zien, en onze gesprekspartners hebben dat ook. Het centraal
stellen van gebeurtenissen en actanten kan afgeleid worden door de neiging om ook
evaluaties, beschouwingen en meningen te geven. Het is dus goed om met interviewen te
oefenen. Daarvoor zijn in de pilot drie rollenspellen uitgewerkt en is een observatieformulier
ontwikkeld. Deze beschrijven we hieronder.
Instructie aan interviewer
• Ga uit van je eigen onderzoeksvraag.
• Schrijf een korte introductie over je onderzoek en de bedoeling van je interview, zodat
de geïnterviewde weet waar het over gaat.
• Bedenk de eerste twee vragen van je interview.
• Schrijf een korte afronding.
Instructie aan geïnterviewde
• Lees een van de respondentprofielen en leef je in in je rol.
• Beantwoord de vragen van je interviewer vanuit je rol. Je mag antwoorden verzinnen,
het gaat er vooral om dat de sfeer van het interview authentiek is.
Instructie aan observator
• Gebruik het observatieformulier om aantekeningen te maken.
Het rollenspel
Het rollenspel duurt 20 minuten. De interviewer legt daarin uit waar het onderzoek over gaat
en wat de bedoeling van het interview is. Hierna worden de twee vragen gesteld en
beantwoord.
De observator maakt aantekeningen op het observatieformulier.
Na 20 minuten is het spel afgelopen en volgt een reflectie: wat zijn de bevindingen/ervaringen
van
• de interviewer;
• de geïnterviewde;
• de observator.
27
De reflectie duurt maximaal 20 minuten. Hierna schaven alle drie maximaal 10 minuten
samen aan de introductie en de vragen.
Elke ronde duurt dus maximaal 50 minuten.
Respondentprofiel 1: met een bij KH2018 betrokken opdrachtgever
Je hebt een drukke maand achter de rug, maar bent tevreden over wat je allemaal gedaan hebt
aan het KH2018-project waar jullie met NHL in samenwerken. Vooral de ontwikkeling van
het prototype gaat met sprongen vooruit. Toch heb je ook gemengde gevoelens. Ergens dreigt
het spook een rechtszaak over intellectueel eigendom. Over weer iets heel anders dan dit
project, maar het houdt je toch bezig. En dit project vraagt trouwens ook meer tijd dan van
tevoren was voorgesteld. Zo’n school denkt toch altijd maar dat je zoiets ‘er even bij doet’,
maar je wil die studenten toch wat meer bieden dan een A-4tje projectbeschrijving? En als je
dan kijkt naar het invulwerk per student dan denk je ook, zijn dit nou de meest zinnige dingen
om te zeggen over zo’n jonge gast? Het lijkt allemaal zo zinloos, terwijl het een hartstikke tof
project is. Toch al niet zo’n beste week, ook privé niet. Met die studenten werken is trouwens
wel aanstekelijk. Wanneer heb ik nou eens tijd om orde op zaken te stellen, denk je, zodat ik
zelf ook weer eens keuzes kan maken over mijn toekomst?
Je kijkt op je horloge en ziet dat je over vijf minuten je afspraak voor het interview hebt, dus
zet stevig de pas erin. Waar ging dit gesprek ook weer over? Je hebt wel vooraf een brief
gehad, maar bent vergeten wat daar in stond. Een beetje buiten adem klop je aan. Oja, straks
niet vergeten om de leverancier te bellen!
Respondentprofiel 2: met een bij KH2018 betrokken student
Alsof je nog niet genoeg aan je hoofd hebt, moet je dit schooljaar zelf een leervraag
formuleren en daar werk van maken. Weer zo’n nieuw gebbetje van school. En mocht je het
maar écht over je eigen interesses hebben, maar nee, dit gaat over hoe je het liefst binnen je
team zou willen werken aan zo’n KH2018 project. Hoezo nou 360 graden feedback en vragen
over of ik een plant ben? Wie heeft daar nou weer wat aan? Je wil gewoon hup het veld in,
met die opdrachtgevers aan het werk en een beetje aanknoeien, uitproberen, knutselen. Het
mocht toch creatief? Nou dan. Creativiteit laat zich niet in een plannetje stoppen. Dat contact
met die opdrachtgevers is trouwens echt te gek! Wat een coole gasten zeg, trekken zich zelf
ook nergens wat van aan. Misschien, denk je, willen ze me wel hebben als ik kan laten zien
28
wat ik kan. Je leert zo veel! Wel jammer dat je niet alles daarvan zichtbaar kunt maken in je
portfolio. Om de een of andere reden blijft dat kreng een invuloefening over minder relevante
zaken. Maar ja, je begrijpt ook wel dat je de school iets moet laten zien, dus vooruit dan maar.
Afijn, iemand doet een onderzoek en wil met je spreken. Vergeten waar het over ging, maar
voor je het weet delf je je eigen graf als je meedoet aan onderzoek, krijg je te horen dat de
volgende verandering op school helemaal is wat we zelf willen. ‘Deelname is vrijwillig’,
stond in de brief, maar ja, niet meedoen is ook altijd verdacht.
Respondentprofiel 3: met een bij KH2018 betrokken docent
Toen je vanochtend fluitend op je fiets zat, dacht je ‘dit wordt mijn dag!’ Het hele schooljaar
is al één groot feest. Sinds dit jaar nieuwe teams zijn gevormd, kun je eindelijk je ei kwijt
over samenwerking tussen de collega’s. Het is jammer dat sommigen wat blijven mokken,
maar de meesten hebben er wel oren naar. En nou heb je een gesprek met iemand die er meer
van wil weten. Geen idee wie deze persoon is in de organisatie, maar boeien? Met dit
interview voel je de kans om eens even precies te vertellen wat er nog meer nodig is om het
NHL onderwijs zo te vernieuwen, dat het helemaal past bij wat jij modern onderwijs vindt.
Wat dat betreft is KH2018 een fantastisch cadeau, zo maar in je schoot geworpen. Vanaf dat
je de uitnodiging kreeg, heb je zitten broeden op wat je zal vertellen. Inmiddels heeft zich een
hele lijst met onderwerpen die je wil bespreken in je hoofd vastgezet en vanochtend op de
fiets schoot je nog te binnen: nieuwe computers! Je bent ruim op tijd bij je afspraak en neemt
buiten op de gang alles nog even rustig in je hoofd door. Dan klop je op de deur, klaar om je
verlanglijstje te spuien.
29
Observatieformulier Houding interviewer (let ook op eigenaardige tics)
Helderheid en volledigheid uitleg vooraf
- check bij respondent of het duidelijk is? - anonimiteit? - toestemming opname? -
Eerste vraag - Actief luistergedrag? - Doorvragen? -
Tweede vraag - Actief luistergedrag? - Doorvragen? -
Afronding - herhaling over verwerking data? - dankjewel? -
Andere opmerkingen
Voorbeeldonderzoeken In de pilot hebben de deelnemers kleine narratieve onderzoekjes uitgevoerd om ervaring op te
doen. Deze staan op de volgende pagina’s.
30
Docentevaluatie Flexibel Onderwijs – Hiske Koldijk – NHL Hogeschool, mei tot september 2017
Probleemstelling
Sinds studiejaar 2016-2017 is gestart met de pilot flexibilisering van deeltijdonderwijs. Binnen deze pilot flexibilisering wordt meer aangesloten op kennis en kunde die studenten naar de opleiding meebrengen, onder meer door te werken met leeruitkomsten, blended learning en leerwegonafhankelijk toetsen. Ervaringen binnen NHL Hogeschool leren dat deze meer vraag- en studentgestuurde manier van onderwijs ‘iets anders’ vraagt van docenten dan het traditionele onderwijs, bijvoorbeeld een meer begeleidende rol dan een opleidende rol. Maar dat lijkt niet de enige gewenste aanpassing in docenttaken en -vaardigheden te zijn. De docentevaluatie is dan ook bedoeld om licht te schijnen op de vraag welke aanpassingen de pilot flexibilisering van docenten vraagt om daarmee professionalisering van docenten binnen de pilot flexibilisering verder vorm te kunnen geven.
Vraagstelling
In hoeverre en op welke wijze verschillen rollen en taken van een docent binnen de pilot flexibilisering ten opzichte van de rollen en taken van een docent binnen het reguliere voltijdonderwijs?
Methode
Selectie en werving van respondenten In eerste instantie een pilot waarbinnen een groepsgesprek heeft plaatsgevonden over de rol van de docent en studiecoach binnen de pilot flexibel onderwijs. Op basis daarvan besloten de pilot uit te breiden bij onder meer de opleiding BKM, AD HRM en HBO-V. Binnen specifiek de opleiding BKM en AD HRM is afgesproken alle studiecoaches en docenten in dit traject mee te laten lopen. Binnen de HBO-V vindt deelname op aanvraag plaats. Persoonlijke/digitale dataverzameling Gecombineerde methodiek. Eerst digitale dataverzameling met behulp van concept-mapping door de respondent, waarna vervolgens een diepgaand gesprek plaats vindt ter verduidelijking van de conceptmap waarbij naar concrete voorbeelden (narratieven) gevraagd wordt. Gestelde vragen De gestelde vragen zijn altijd afhankelijk van de concept-map die door de respondent gemaakt is. In de praktijk wordt in ieder geval altijd gevraagd naar de samenwerking met het werkveld en naar praktijkvoorbeelden (narratieven) die de gehanteerde begrippen kunnen verrijken. Gehanteerde begrippen worden daarbij ingedeeld op basis van de bekwaamheidseisen voor docenten (pedagogisch competent, inhoudelijk competent, didactisch competent). Analyse van de data (thematisch (wat), positioneel (wie), evaluatief (hoe)) Thematische analyse: welke thema’s spelen in (vrijwel) alle concept-mappen een rol en hoe kan daarop in professionalisering eventueel ingespeeld worden? Positionele analyse: achtergrond van de respondent (hoeveel jaren onderwijservaring, binnen welke afdeling werkzaam, al ervaring in deeltijd en/of flexibel onderwijs, etc.). Daarnaast evaluatieve analyse, om daarmee vooral inzichtelijk te krijgen hoe docent tegenover het flexibel onderwijsconcept staat en over welke rollen, taken en verantwoordelijkheden en bijbehorende competenties nog onzekerheid in handelen bestaat.
Resultaten
Tot nu toe vooral dat een docent meer zicht moet hebben op de volledige opleiding en het werkveld. Het is niet langer mogelijk alleen ‘een vakje’ te geven. Daarnaast moeten docenten beter kunnen omgaan met onzekerheid: vooraf inplannen van aanbod is niet langer mogelijk. Er lijkt sowieso sprake te moeten zijn van een verandering in attitude, door meer gelijkwaardig aan de student te zijn dan in het verleden het geval was.
Conclusies
Op het moment van schrijven is het onderzoek nog in volle gang. Daarom kunnen vooralsnog geen conclusies getrokken worden.
Eigen bevindingen
Wat me vooral intrigeert is hoeveel moeite het kost om tot een narratief te komen: dit vraagt echt iets van de onderzoeker. In het gevoerde groepsgesprek kwam dit lastig van de grond: het benoemen van concrete voorbeelden, van begin tot eind, is wellicht iets waarvan mensen niet gewend zijn dat je er naar vraagt. Juist daarom is het mijn inziens zo waardevol: narratief onderzoek levert echt iets anders op dan de meer reguliere kwalitatieve onderzoeksmethodieken.
31
To Expose: X-Honours waardecreatie belicht – Boudewijn Dijkstra – NHL Hogeschool, april/mei 2017
Probleemstelling
Met uitdagend honoursonderwijs wordt in Nederland stevig ingezet op de verdere ontwikkeling van talenvolle studenten. X-Honours is het honoursonderwijs van de NHL Hogeschool in samenwerking met Stenden Hogeschool. Studenten die meer willen, meer kunnen of meer willen kunnen, worden bij X-Honours uitgedaagd extra waarde voor henzelf en anderen te creëren. Het inzichtelijk krijgen van deze waarde gaat echter niet vanzelf. Een eerste prototype van een digitaal instrument is ontworpen aan de hand van de door studenten aangegeven behoeften in de X-Honours praktijk en een conceptueel raamwerk als theoretische basis. Dit instrument heeft de naam X-pose gekregen, afkomstig van het Engelse to expose dat zoveel betekent als het belichten en zichtbaar maken van iets. X-pose is dan ook bedoeld om studenten een instrument te geven waarmee ze hun verhalen van waardecreatie kunnen belichten. Een gebruikerstest van X-pose 0.1 moet kennis opleveren die het ontwerp van toekomstige prototypes voedt.
Vraagstelling
Wat zijn de ervaringen van de X-Honours studenten, die hebben deelgenomen aan een gebruikerstest, ten aanzien van de kwaliteit van het deels gedetailleerd uitgewerkte X-pose prototype 0.1 en welke suggesties voor opvolgende prototypes hebben zij?
Methode
Selectie en werving van respondenten Het aantal en type respondenten hangt bij een formatieve evaluatie af van de gekozen onderzoeksvraag, kortgezegd is het van belang die respondenten te selecteren die in staat zijn bij het helpen beantwoorden van de onderzoeksvraag . Bij een Walkthrough en een micro-evaluation dienen respondenten te worden geselecteerd die (1) onderdeel uitmaken van de doelgroep, hier zijn dat X-Honours studenten, en (2) actief hebben meegedaan aan de gebruikerstest met het prototype. Belangrijk om te vermelden is hier dat de studenten die actief hebben deelgenomen aan deze gebruikerstest niet representatief hoeven te zijn voor de gehele groep X-Honours studenten omdat de centrale vraagstelling niet gericht is op het komen tot naar die groep generaliseerbare uitspraken, de vraag is wel gericht op de kwaliteit van het gebruikte prototype waarvoor actieve deelname aan de gebruikerstest een vereiste is. Persoonlijke/digitale dataverzameling Walkthrough: Deze methode is concreet toegepast door X-pose 0.1 te projecteren op een groot scherm in een gespreksruimte waarbij (vertegenwoordigers van) het ontwerpteam samen met de deelnemende X-Honoursstudenten door het ontwerp van het prototype lopen, dit bekijken en bespreken. Bij het toepassen van deze methode is empirische data verzameld door de sessie te filmen. Deze data is onderdeel van de analyse en presentatie van resultaten. Micro-evaluation: De Micro-evaluation is vormgegeven met een groepsinterview om (1) reacties op het prototype X-pose 0.1 te verzamelen en (2) suggesties voor opvolgende prototypes te inventariseren. Bij het uitvragen van gegevens gaat het om tot een zo breed mogelijk beeld te komen van de gebruikerservaringen. Er is voor gekozen om deelnemers aan het onderzoek hierop groepsgewijs te bevragen en direct op elkaars beleving te laten reageren zodat een diepgaand en genuanceerd beeld ontstaat. Naast de beleving van studenten bij het prototype 0.1, is daarbij in het groepsgesprek ook verder ingegaan op generatieve ideeën en suggesties voor komende prototypes. De groep functioneerde hierbij dan als een eerste referentiekader voor de wenselijkheid en haalbaarheid van deze ideeën en suggesties. Gestelde vragen Tijdens de semigestructureerde groepsinterviews is een topicslist gehanteerd, dit naast de mogelijkheid voor deelnemers om zelf onderwerpen ter sprake te brengen. Deze lijst van topics is gebaseerd op de kwaliteitscriteria voor onderwijsinterventies van hoge kwaliteit ; dit ook in verbinding met de onderzoeksdeelvragen (Tabel 1).
32
Analyse van de data (thematisch (wat), positioneel (wie), evaluatief (hoe)) De Focusgroep de Walkthrough zijn op film opgenomen. Beide groepsinterviews zijn semigestructureerd met een topicslist en mogelijkheid tot eigen inbreng door respondenten. Hiermee is de basisdimensie een deels deductieve en deels inductieve kwalitatieve analyse van de data . Het deductieve deel is gebaseerd op de kwaliteitscriteria van Nieveen & Folmer (2013) en het inductieve deel sluit aan bij de ruimte die respondenten hebben gekregen ook eigen thema’s in te brengen. De kwalitatieve analyse houdt het midden tussen een geformaliseerde of een interpretatieve analyse (Afbeelding 9).
De ruwe data zijn geanalyseerd waarbij drie te onderscheiden stappen zijn gezet :
• Het samenvatten van betekenissen (condenseren) heeft plaatsgevonden door niet overal letterlijk de uitgesproken woorden te transcriberen, maar de strekking van de uitspraak uit te schrijven.
33
• De betekenissen zijn vervolgens ingedeeld door de uitspraken te voorzien van codes (groeperen). • Als laatste stap zijn de categorieën gebruikt om betekenissen te structureren (ordenen).
Resultaten
Practicality: - Actual: The intervention is usable in the setting for which it has been designed
Over het geheel wordt X-pose 0.1 als bruikbaar ervaren in de context waarvoor het is ontworpen. Er is veel kritische feedback op het prototype gegeven, iets waar respondenten in de groepsinterviews toe zijn aangespoord door de moderator.
Het snel kunnen kiezen en klikken wordt als prettig ervaren. De knoppen zijn duidelijk en goed te bedienen en het geheel is overzichtelijk; het is duidelijk waar je wat kunt invullen/selecteren. Dat je iets kunt vastleggen dat kortgeleden is gebeurd, wordt gezien als een sterk punt; “anders verdwijnt het naar de achtergrond.”
Daarentegen zijn de vele (open) vragen te veel van het goede. Een aantal respondenten ervaart meerdere vragen als dubbelop. Daarbij is ook genoemd dat er veel abstracte vragen en keuzemogelijkheden zijn. Respondenten zijn het vrijwel allen met elkaar eens dat X-pose 0.1 te veel tijd kost om helemaal te doorlopen bij het registeren van leeractiviteiten/-interacties.
Het koppelen van de pijlers (met een Likertscore 1-5), wordt als zeer bruikbaar ervaren door alle respondenten. Een respondent vraagt zich nog wel even af hoe je dan kunt zien waar je staat in je ontwikkeling op een pijler, maar na uitleg door andere respondenten hierover, blijkt het toch vooral een erg praktische functie te worden gezien. Dat er bij de pijlerkeuze een korte definitie van de pijler wordt weergegeven, vinden meerdere respondenten een sterk punt. Ze geven aan dat dit ervoor zorgt dat ze actief gaan nadenken of er wel/niet een koppeling is tussen een leeractiviteit-/interactie en een X-Honours pijler. De koppeling van leeractiviteiten/-interacties met de pijlers sluit goed aan bij de X-Honours context, vinden meerdere respondenten.
Effectiveness: - Actual: Using the product results in desired outcomes.
Respondenten lijken op dit punt minder ervaringen te hebben of in ieder geval deze minder uit te spreken.
Wat lijkt te knellen voor meerdere respondenten is de spanning tussen de persoonlijk gewenste uitkomsten (doeltreffendheid) en wat ze denken te merken aan X-pose - dat het gericht lijkt te zijn op X-Honours als geheel. Althans “het eerste deel gaat over ons en het tweede deel minder”, wordt gezegd.
De tijd/energie die het kost om iets vast te leggen, moet wel in verhouding zijn met het type leeractiviteit/-interactie.
Wat het prototype voor een aantal respondenten lijkt te kunnen opleveren, is een extra reflectie en bewustzijn ten aanzien van leeractiviteiten-/interacties. Een aantal respondenten geeft het een beter beeld en “als je dan terugkijkt, kan het je wel inzichten opleveren”. Er is genoemd dat het niet per se een letterlijke samenvatting is, maar dat je je bewust wordt van
Stefan: “Ik vond het een heel sterk eerste prototype.”
Marc: “Ik zat in de bus, een half uurtje en kon er maar twee invullen. Moest er goed over nadenken.”
Anouk: “Op een gegeven moment moet je de koppeling met de pijler maken - dan zie je ze staan en dan ga je erover nadenken en kun je het misschien ook nog aan meer koppelen.”
.”
Marc: “Als het echt een belangrijk leermoment is in m'n leven, wil ik er wel een kwartier bij stilstaan, maar als ik gewoon iets heb geleerd, dan hoeft dat voor mij niet allemaal.”
Marjon: “van kleine dingen die ik meemaakte in X-pose zetten om daar uiteindelijk een kleine of grotere leerervaring uit te halen. Dat ik later dacht van, hé, dit kan later nog wel interessant zijn.”
34
een soort eigen samenvatting van je ontwikkeling over een periode. X-pose 0.1 lijkt een overzicht op te leveren waarin respondenten verbindingen zien tussen leeractiviteiten/-interacties en o.a. de pijlers.
Conclusies
In lijn met de gehanteerde kwaliteitscriteria voor onderwijsinterventies, is de conclusie van dit praktijkonderzoek:
• Het prototype X-pose 0.1 wordt door deelnemende studenten zeker als bruikbaar ervaren in hun praktijk, echter is er ook veel kritische feedback op het prototype gegeven die meekan in de verdere ontwikkeling van opvolgende prototypes.
• Deelnemende studenten hebben het prototype 0.1 deels als doeltreffend ervaren bij het komen tot inzicht in hun persoonlijke ontwikkeling en herkennen daarnaast in X-pose 0.1 ook doelen voor de X- Honours community als geheel.
• Het ervaren prototype voldoet deels aan de behoeften van deelnemende X-Honours studenten, zeker als het gaat om het kunnen koppelen van de pijlers aan leeractiviteiten/-interacties. De uit de waardecreatie theorie afkomstige doorvraagvragen, sluiten niet aan bij de behoefte van studenten in het komen tot articulatie van het eigen waarde-creatie-verhaal.
• Een logische opbouw en samenhang van het prototype zijn, in de ervaring van deelnemende studenten, verbonden aan de praktische bruikbaarheid daarvan. Er is vooral kritische feedback op de workflow en de hoeveelheid verplicht gestelde items.
• Vanuit het gebruik van X-pose 0.1 is een veelheid aan suggesties gekomen die naar verwachting van deelnemende studenten de praktische bruikbaarheid en doeltreffendheid van opvolgende prototypes zullen vergroten.
Eigen bevindingen
Dit is enkel het begin van een poging om studenten te helpen met een digitaal instrument hun ervaren waarde-creatie-verhalen makkelijker en beter te articuleren. Hier zijn we nog niet met X-pose 0.1, maar de potentie lijkt er wel te zijn. De theoretische basis voor het prototype is gevonden in het conceptual framework: promoting and assessing valua creation in communities and networks . Opgenomen hierin is een ‘gereedschapskist aan vragen’welke kunnen worden gehanteerd bij interviews op zoek naar articulatie van waarde-creatie-verhalen. Deze vragen zijn opgedeeld in sleutelvragen en doorvraagvragen. In X-pose prototype 0.1 zijn beide typen vragen bewerkt opgenomen – soms samengevoegd, met gesloten antwoordmogelijkheden of met een schaal. Het opnemen van deze doorvraagvragen/-keuzemogelijkheden is niet goed bevallen. Deelnemers aan de gebruikerstest hebben aangegeven dat daardoor het te lang duurt om X-pose te gebruiken, ze ervaren dubbele vragen en begrijpen de vragen/keuzes niet volledig. Achteraf is het ook begrijpelijk dat dit niet/minder goed werkt, de doorvraagvragen worden in een face-to-face gesprek door de interviewer niet klakkeloos toegepast, ze worden gebruikt als inspiratiebron. Referenties Saunders, M., Lewis, P., Thornhill, A., Booij, M., & Verckens, J. P. (2011). Methoden en technieken van onderzoek.
Amsterdam, The Netherlands: Pearson Education Benelux. Wenger, E., Trayner, B., & De Laat, M. (2011). Promoting and assessing value creation in communities and
networks: A conceptual framework. (J. Arkenbout, Ed.) Ruud de Moor Centrum. Heerlen, The Netherlands.
35
Naam pilot: Narratief onderzoeksdesign – Hugo Pont en Richard Voss – Opleidingsschool FC-NHL, vanaf dec2016
Probleemstelling
Van de startende docenten stopt zo’n 30% binnen de eerst vijf jaar, waarbij de sfeer overwegend meespeelt in dit besluit. Daarbij zullen binnen nu en vijf jaar via natuurlijk verloop (w.o. pensioen) honderden docenten het Friesland College (FC) verlaten. Binnen nu en vijf jaar heeft het FC veel startende docenten nodig om het natuurlijk verloop op te vangen. Als de uitval hiervan dan steeds 30% is en blijft, valt er te stellen dat er dan sprake is van het spreekwoordelijke ‘dweilen met de kraan open’… ofwel verspilling.
Vraagstelling
Wat leeft er bij startende bevoegde docenten?
Methode
Selectie en werving van respondenten A groep:
• Startende bevoegde docenten (2x) B groep:
• Opleidingsmanagers (2x) C groep
• Betrokkenen bij huidige Sterrenkijker programma • FC-NHL opleidingsschool • Huidige begeleider
Persoonlijke/digitale dataverzameling Vier gesprekken volgens narratieve onderzoeksmethode Gestelde vragen A groep:
• Hoe bevalt het hier, en wat vooral? • En wat is dat: docent zijn bij het FC? • Hoe ziet dat eruit? • Vertel eens over die andere rollen dan met de studenten? • Hoe bevalt je de kunst van het docentschap?
(verder logische vervolgvragen; zie daarvoor de transcripties) B groep:
- Hoe zijn jouw ervaringen met SBD? - Vind jij dat je doet wat je doen moet? - Wat laten deze docenten zien van de kunst van het docent zijn op het FC? - Hoe passen startende docenten in bestaande teams?
(verder logische vervolgvragen; zie daarvoor de transcripties) C groep
- Vertel eens wat als begeleider over je groep SBD’s? - Wat laten deze docenten zien van de kunst van het docent zijn op het FC? - Hoe gaan teams met de begeleide SBD’s om?
(verder logische vervolgvragen; zie daarvoor de transcripties)
Analyse van de data (thematisch (wat), positioneel (wie), evaluatief (hoe)) Wat-codes:
1) Besluitvorming 2) Communicatie 3) Waardering 4) Team staan niet centraal 5) Toebedeling taken/rollen
Resultaten
Als gevolg van de wat-coderingen: 1) Respondenten ervaren een ‘top down’ besluitvorming 2) Respondenten ervaren onzorgvuldige communicatie; er wordt niet met hen maar over hen besloten; de
36
opleidingsmanager overvraagt de SBD en legt dit niet uit: 3) Respondenten ervaren gebrek aan persoonlijke en professionele waardering; 4) De respondenten geven aan dat het team niet centraal staat, onderwijsvormgeving wel; er wordt wel
geïnvesteerd in de ontwikkeling van de leereenheden maar niet in het team en de mensen: 5) De startend bevoegd docent (SBD) wordt overvraagd; de respondent geeft aan te ervaren dat er van een SBD
meer wordt verwacht dan van zittende docenten, de opleidingsmanager bevestigt dit.
Conclusies
Voorlopige antwoorden zijn: 1) Relatieve verwarring en twijfel bij de SBD 2) Angst overheerst (nog geen vast contract) en de SBD durft moeilijk nee te zeggen 3) De SBD wordt overvraagd 4) De SBD vertrekt als de sfeer in het team tegenstaat.
Eigen bevindingen
1) Nadenken over vragen die door de respondenten als open worden ervaren zodat het verhaal niet op enigerlei wijze door de vraag wordt belast;
2) Greimas nog willen toepassen om te kijken of het verdere inzichten oplevert; 3) Denken over waarheidsvinding is gedestabiliseerd; de verhalen vormen een optelsom van intersubjectiviteit; 4) Dat het vragen naar verhalen/interviews leidt tot een diepere verstandhouding tussen de gesprekspartners. Dat
je je bij het transcriberen helemaal de pleuris typt, maar de ervaring te luisteren naar een gesprek (waar je zelf deel vanuit maakt) leidt tot een zekere objectivering van het luisteren en verdieping van het begrijpen.
5) Dat deze co-creatie voor ons tot een synergetische leerervaring heeft geleid.
37
Narratieve analyse Het is één ding om verhalen te verzamelen, het is een tweede om zo ook zo te analyseren, dat
er een nieuw, gezamenlijk verteld verhaal ontstaat. Dit laatste is belangrijk, want als we 100
verhalen hebben en zomaar bundelen, dan is het aan de lezer om er maar chocola van te
maken en mist de bundel waarschijnlijk haar uitwerking. Na verhaal 23 weet de lezer
misschien niet meer wat verteller 5 te melden had, terwijl vertellers 23 en 5 elkaar nou juist zo
mooi versterken op dat ene punt, of juist elkaar zo krachtig tegenspreken op dat andere. In dit
hoofdstuk staat we stil bij een systematiek in analyseren die ervoor zorgt dat uitspraken van
vertellers 5 en 23 (en 17, en 83, …) bij elkaar staan als ze iets met elkaar te maken hebben.
Dit is een belangrijke voorbereiding op het vinden van patronen, waar het volgende hoofdstuk
over gaat.
Analyse van het wat De eerste analyse gaat over de thema’s en gebeurtenissen die mensen aansnijden. Waar gaan
hun verhalen eigenlijk over? We nemen de voorbeeldtranscriptie uit het vorige hoofdstuk er
weer even bij:
[Dus voor die opdracht hebben jullie samengewerkt met studenten van een andere
opleiding.] R1: Ja. R2: Ook met studenten van het Frieslandcollege. [Oh, dat wist ik
niet. Hoe was dat?] R2: In het begin was het wel wennen. R1: Ja, zij zijn een stuk
praktischer dan wij, dus die wilden meteen beginnen. R2: Terwijl wij eerst een plan van
aanpak wilden maken. R1: Dat moest ook van onze opleiding. R2: Ja. R1: Die wilden
dat we eerst nadachten over hoe we dit aan konden pakken. [En zijn jullie daar met de
studenten van het Frieslandcollege uitgekomen?] R1: Uiteindelijk wel. [Vertel eens wat
meer over hoe dat ging, bijvoorbeeld over jullie eerste bijeenkomst als projectteam.]
Dit gaat blijkbaar over samenwerking, verschillen tussen studenten, eisen van docenten. De
eerste stap in de analyse is om alle data in kleinere stukjes op te knippen en dit noemen we
‘fragmenteren’. De grenzen van een fragment worden bepaald door het thema: gaat een
fragment niet langer over hetzelfde thema, dan plaatsen we een enter. In het voorbeeld wordt
dat zo (het thema staat vetgedrukt):
[Dus voor die opdracht hebben jullie samengewerkt met studenten van een andere
opleiding.] R1: Ja.
38
R2: Ook met studenten van het Frieslandcollege. [Oh, dat wist ik niet. Hoe was dat?]
R2: In het begin was het wel wennen. R1: Ja, zij zijn een stuk praktischer dan wij, dus
die wilden meteen beginnen. R2: Terwijl wij eerst een plan van aanpak wilden maken.
R1: Dat moest ook van onze opleiding. R2: Ja. R1: Die wilden dat we eerst nadachten
over hoe we dit aan konden pakken.
[En zijn jullie daar met de studenten van het Frieslandcollege uitgekomen?] R1:
Uiteindelijk wel. [Vertel eens wat meer over hoe dat ging, bijvoorbeeld over jullie
eerste bijeenkomst als projectteam.]
In eerste instantie begin je gewoon met óf in je digitale bestand woorden vet te drukken, of op
een geprinte versie woorden in de kantlijn te zetten. Na een stuk of vijf interviews kijk je of je
die samenvattingen kunt clusteren tot codes. In dit voorbeeld zijn dat:
1. samenwerking;
2. verschillen;
3. opleidingseisen.
Bij grote hoeveelheden data is het handiger om met een database te werken. Daarvoor is
software van verschillende aanbieders voor handen, maar die kost soms geld en kan
ingewikkeld zijn. In principe is Excel prima geschikt. We sluiten dit hoofdstuk af met tips
voor het inrichten van zo’n database.
Als je na pakweg vijf interviews een lijstje met codes hebt, dan kun je deze gebruiken om de
rest van de fragmenten mee te blijven samenvatten. Misschien kom je in het zevende
interview iets tegen wat niet past binnen de codes die je hebt. Dan maak je gewoon een
nieuwe code aan en controleer je de voorgaande fragmenten op of ze misschien niet beter in
de nieuwe code passen.
Probeer je te beperken tot 15 à 20 wat-codes, dat houdt het hanteerbaar. Zoals je ziet, zijn met
wie er wordt samengewerkt en van wie een plan van aanpak gemaakt moest worden niet in de
wat-codes verwerkt. We hebben dus niet een code “samenwerking met studenten van een
andere opleiding” en “samenwerking met de studenten van het Frieslandcollege”, maar alleen
“samenwerking”. Tussen wie die samenwerking is, hoort thuis bij de wie-codes.
39
Analyse van het wie Hier komt het actantiële model met de verschillende rollen aan de orde. Het handige van dit
model is dat we vooraf al een set van mogelijke rollen hebben; die hoeven we dus niet zelf te
bedenken. Binnen een fragment kunnen we dan ook codes verdelen over de actanten die
daarin een rol spelen. Die noemen we de ‘wie-codes’.
Het is handig om verschillende soorten wie-codes te gebruiken. Mensen hebben immers niet
alleen een actantiële rol in het verhaal, maar ook sociale rollen. Ze zijn student, ondernemer,
buurtbewoner, docent, provinciemedewerker, … We willen straks kunnen onderzoeken wat
voor rollen studenten in de verhalen hebben gespeeld (waren ze vooral subjecten of
begunstigden?), hoe de docenten in de verhalen uit de verf komen (waren ze vooral helpers of
tegenstanders?), wat de ondernemers gedaan hebben, et cetera.
Analyse van het hoe Hoewel we vragen naar gebeurtenissen, is het onmogelijk om mensen tegen te houden iets te
vertellen over wat ze daar nou van vonden. Soms doen ze dat expliciet (“Ik vond het
fantastisch”), soms impliciet met hun woordkeuze (“het zal je maar gebeuren, hè?”). Taal is,
zoals we in het eerste hoofdstuk zagen, niet neutraal maar gekleurd, en die kleuring gaat ook
over wat voor de verteller van waarde is. Met de zogenaamde hoe-codes geven we die
kleuring aan.
Tijd en plaats KH2018 is afgebakend in tijd (2018 en de voorbereiding daarop) en plaats (Friesland). Het
gaat om een aantal projecten en we willen iets weten over legacy (na 2018). Door de
fragmenten ook hierop te coderen, kunnen we gemakkelijk zoeken naar samenhangen en
plotontwikkelingen binnen en tussen projecten.
Database Zoals gezegd is bij grote hoeveelheden data een database handig. Hieronder staat een
voorbeeld.
40
In kolom A ‘gespreksnummer’ staat een uniek nummer dat gekoppeld is aan het gesprek. Zo
houdt je overzicht op waar je data vandaan komen. Hou in een apart bestand bij welk nummer
bij welk gesprek hoort, bijvoorbeeld zo:
Nummer Interviewer Respondenten Tijd en plaats
1 Rita Bezoeker “Mata Hari” Piet Puk 06-02-18 Fries Museum
2 Rita Bezoeker “Mata Hari” Miep Puk 06-02-18 Fries Museum
3 Jan Ondernemer Paulus Ritzema van Fossielvrij FR 29-08-18 Energy Expo
4 Jan Bewoner van Tytsjerk Doutzen Dijkstra 29-08-18 Energy Expo
5 Rita Student Achmed Rachid en Tjip Meinema 03-01-19 NHL
In kolom B ‘fragmentnummer’ staat het unieke nummer van een fragment binnen een en
hetzelfde gesprek. Dat kan handig zijn om even de context van een uitspraak in terug te
vinden.
In kolom C ‘fragment’ staan alle fragmenten onder elkaar. Hierna volgen de wat-, wie- en
hoe-codes (in het grijs), maar ook bijvoorbeeld codes voor de KH2018-projecten (in het
blauw), tijden waarop gebeurtenissen zich afspeelden (in het geel), en locaties die genoemd
worden (in het roze). In sommige kolommen staat ‘XXX’. Dat is ruimte voor nieuwe codes;
die maak je gemakkelijk aan door een kolom in te voegen.
Telkens als een code aan de orde is, zet je in het desbetreffende vakje een ‘1’. Als alle
fragmenten gecodeerd worden, kan gemakkelijk de som worden berekend; in het voorbeeld is
dat op rij 7. Blijkbaar is er twee keer over samenwerking gepraat.
Tot slot zie je dat alle kolommen een filter hebben. Als je bijvoorbeeld alle fragmenten over
‘samenwerking’ bij elkaar wil hebben, dan zet je de filter in kolom D aan. Dat
vergemakkelijkt het vinden van patronen (zie volgend hoofdstuk).
In het voorbeeld ging het om vier uitspraken uit één interview. Een onderzoek bestaat meestal
uit meerdere interviews en kan met 13 interviews oplopen tot zo’n 750 uitspraken. KH2018
41
beslaat wellicht meerdere deelonderzoeken en kan dus een enorme berg aan data opleveren.
Een database helpt je om systematisch met die data om te gaan en gemakkelijk overzichten te
maken van thema’s en projecten en chronologie, et cetera.
Als verschillende onderzoekers met verschillende deelonderzoeken bezig zijn, dan zullen op
enig moment de data uit die deelonderzoeken samengevoegd moeten worden. Het is daarom
verstandig om er vanaf het begin voor te zorgen dat er enige afstemming en coördinatie tussen
de onderzoeken is.
42
Narratieve patronen Op enig moment is er een goed gevulde database met gecodeerde uitspraken voor handen en
die bevat de basis voor de structuur van de gezamenlijk vertelde verhalen. In dit hoofdstuk
beschrijven we stapsgewijs hoe we patronen in die hoeveelheid data kunnen vinden. We doen
dat door telkens weer subsets in de data samen te stellen op basis van de vragen die we
hebben; we stellen als het ware vragen aan de data. De ingrediënten uit de narratieve theorie
zijn ons daarbij behulpzaam, maar de uitkomsten van de bewerkingen van de data geven
natuurlijk ook richting.
Vertellenswaardigheid De eerste vraag die we onszelf stellen is: wat vonden de vertellers de moeite waard om te
vertellen? Wat vonden ze, met andere woorden, vertellenswaardig? Het antwoord op die
vraag vinden we zodra we de som van de wat-codes hebben laten berekenen; in het plaatje in
het vorige hoofdstuk stond die op rij 7 op het plaatje hieronder is het de onderste rij (de eerste
drie kolommen, met gespreksnummer, fragmentnummer en fragment hebben we hier
weggelaten). Dit is een fictieve database
Na het berekenen van de som zetten we met knippen en plakken de wat-codes in aflopende
volgorde. In het voorbeeld is het meest gepraat over ‘samenwerking’ (1093 uitspraken) en het
minst over ‘overlast’ (62 uitspraken). Daarmee weten we wel al iets over wat mensen
belangrijk genoeg vonden om over te praten, maar nog niet zo veel over wat ze er dan over
zeiden. Daarvoor is de volgende stap nodig.
Journalistieke vragen Journalisten stellen zichzelf wie, wat, waar, wanneer en hoe vragen. Deze vragen kunnen wij
ook aan onze database stellen, maar de volgorde van die database is voor ons handiger,
namelijk: wat, wie, hoe, waar, wanneer en welk project. Stel, we willen iets meer over die
samenwerking (wat) weten. Dan zetten we de filter aan in rij D door op dat pijltje dat naar
43
beneden wijst te klikken en ‘1’ te kiezen. We krijgen dan alle 1093 uitspraken over
‘samenwerking’. Dat is nog steeds te veel om patronen in te gaan zien. We gaan daarom met
selecties werken door te onderzoeken welke wat-codes samen voorkomen.
In ons voorbeeld komt ‘samenwerking’ dus 337 keer samen voor met
‘gemeenschapsactiviteiten’, 226 keer met ‘culturele activiteiten’, enzovoorts. Als we de rij
verder aflezen, dan zie we ook dat ‘samenwerking’
• 1083 keer besproken met een ‘student’ en 403 keer met een ‘docent’, dat 993 keer een
‘subject’ en 109 keer een ‘helper’ genoemd is (WIE);
• 597 keer ‘positief’ en 62 keer ‘negatief’ geladen is (HOE);
• 56 keer op iets op ‘school’ en 103 keer iets in de ‘binnenstad’ betrekking had
(LOCATIE);
• 301 keer voor 2018 en 604 keer tussen januari en maart 2918 aan de orde was;
• 14 keer genoemd werd met ‘At the Watergate’ (PROJECT).
Op dezelfde manier moeten we via de filters voor alle wat-codes in kaart brengen hoe vaak ze
samen met de andere codes voorkomen. Zo ontstaat een matrix die onze vragen verder kan
verfijnen. We kunnen dan specifiekere vragen gaan stellen als:
1. welke rol speelden studenten (of docenten, ondernemers, de overheid, …) in de
samenwerking bij gemeenschapsactiviteiten van “Fossielvrij Friesland”? → filters
aanzetten op kolommen D, E, P (of Q, R, U, …) en AW
2. onder welke omstandigheden was er een positieve leerervaring bij buurtbewoners? →
filters aanzetten op kolommen G, R en AD
Zo kunnen we er bijvoorbeeld achter komen dat
44
1. studenten door andere partijen die bij gemeenschapsactiviteiten van “Fossielvrij
Friesland” betrokken waren vooral als helpers werden beschouwd, terwijl ze zichzelf
vooral als subjecten zagen (en vervolgens kunnen we dat vergelijken met andere
projecten, kunnen we kijken of dat problemen op leverde, of de studenten
tegenstanders hebben ervaren, hoe die op hun beurt hun eigen rol zagen, …);
2. buurtbewoners vooral geleerd hebben door de samenwerking met professionals (en
vervolgens kunnen we verder speuren: hoe zagen die professionals de samenwerking
met buurtbewoners, ondernemers en de overheid, welke projecten waren het meest
leerzaam voor de buurtbewoners, hoe hebben ze ervaren dat ze daar enige inspraak in
hadden, …?).
Door steeds de bijbehorende fragmenten naar een apart bestand te kopiëren, ontstaan de
verhaalfragmenten in de bewoordingen van de vertellers zelf. Deze kunnen vervolgens
geordend worden in de volgorde die we kiezen om het verhaal opnieuw te vertellen. Dit kan
een chronologische volgorde zijn, een thematische, een bespreking per project, et cetera. De
subsets van data vormen de ruwe bouwstenen van het gezamenlijk vertelde verhaal. Ze laten
ons zien hoe betrokkenen (via ons onderzoek) in verhaalvorm betekenis geven aan wat er in
en rond KH2018 is gebeurd en dus ook wat voor rol die KH2018-gebeurtenissen in hun
toekomst kan spelen.
De ruwe data moeten nog wel bewerkt worden om voor een publiek interessant (en leerzaam)
te zijn, al is het maar omdat gesproken taal slecht leesbaar is. Daarover gaat het volgende
hoofdstuk.
45
Rapportage van narratief onderzoek Eerder al hebben we gewag gemaakt van de noodzaak om tijdens het onderzoek regelmatig
terug te koppelen over de resultaten. In dit hoofdstuk staan we kort stil bij de mogelijkheden
voor een eindpresentatie. Eigenlijk is hierin zo’n beetje alles geoorloofd, mits aan drie
voorwaarden is voldaan:
1. het verhaal is trouw aan de data: we gaan niet zo maar iets verzinnen;
2. het verhaal is veelzijdig: we laten alle partijen aan het woord en schuwen impopulaire
meningen niet, maar laten de meerstemmigheid haar werk doen door issues vanuit alle
perspectieven en oplossingsrichtingen te laten horen;
3. het verhaal is meeslepend: ons publiek moe zich kunnen en willen identificeren met
het verhaal, zodat het mee kan leren met wat de betrokkenen hebben geleerd.
Hieronder volgt een aantal mogelijkheden voor de presentatie van de verhalen:
1. op schrift: in boekvorm of mooie glossy;
2. in beeld: documentaire, foto-reportage, soap serie;
3. op de bühne: theaterstuk.
In combinatie met een dynamische website die tijdens het gehele traject up to date wordt
gehouden, ontstaat een wervelend geheel over de legacy van KH2018, die ook na 2018 van
betekenis kan zijn.
46
Bronnen
Inleiding
complexiteitstheorie: Kurtz, C.F., & Snowden, D.J. (2003). The new dynamics of strategy:
Sense-making in a complex and complicated world. IBM Systems Journal, 42, 3 (462-483).
bounded rationality: Simon, H.A. (1955). A behavioural model of rational choice. Quarterly
Journal of Economics, 69, 99-118.
systeemtheorie en informatie: Bateson, G. (1972). Steps to an ecology of mind. The new
information sciences can lead to a new understanding of man. New York: Ballantine Books.
breakdown of the normal: Dewey, J. (1938). Experience and education. New York: Simon
and Schuster.
laatmoderne tijd en bricolage: Diepstraten, I. (2006). De nieuwe leerder. Trendsettende
leerbiografieën in een kennissamenleving. F&N Eigen Beheer.
waardecreatie: Wenger, E., Trayner, B., & de Laat, M. (2011). Promoting and assessing
value creation in communities and networks: A conceptual framework. The Netherlands:
Ruud de Moor Centrum.
Narratieve theorie Basten, F. (2010). Narratieve theorie. Cursus narratieve analyse, Module 1. [campus]OrléoN:
Nijmegen.
fasering in plot: Bremond, Cl. (1973). Logique du récit. Paris: Editions du Seuil.
fasering in plot: Booker, Chr. (2004). The Seven Basic Plots: Why we tell stories. London:
Continuum.
actantieel model: Greimas, A.J. (1973). Les actants, les acteurs et les figures. Cl. Chabrol et
al. (ed.), Sémiotique narrative et textuelle. Paris: Larousse.
historische en narratieve waarheid: Elliott, J. (2005). Using narrative insocial research.
Qualitative and quantitative approaches. Los Angeles: Sage.
denkfouten: Kahneman, D. (2011). Thinking, fast and slow. London: Penguin Books.
feit/factum: Gubra, E.G., & Lincoln, Y.S. (1989). Fourth Generation Evaluation. Newbury
Park: Sage.
geneste en gedeelde narratieven: Fairclough, N. (2003). Analysing Discourse. Textual
analysis for social research. London: Routledge.
performance: Kohler Riessman , K. (2008). Narrative methods for the human sciences. Los
Angeles: Sage.
47
Narratief onderzoeksontwerp Basten, F. (2010). Maken van een onderzoeksontwerp. Cursus narratieve analyse, Module 2.
[campus]OrléoN: Nijmegen.
Narratieve data Basten, F. (2010). Narratieve data. Cursus narratieve analyse, Module 3. [campus]OrléoN:
Nijmegen.
anekdotisch interviewen: Cognitive edge (2006). Pre-hypothesis Research. Author.
autobiografisch interviewen: Wengraf, T. (2001). Qualitative research interviewing:
biographic narratives and semi-structured methods. London: Sage.
actantieel interviewen: Basten, F., & Moenandar, S.-J. (2015). ‘The Structured Narrative
Interview’. Paper presentation at The 4th Conference of the European Narratology Network,
April 16 to 18, 2015.
verhalen over waardecreatie: Wenger, E., Trayner, B., & Laat, M. de (2011). Promoting
and assessing value creation in communities and networks: A conceptual framework. The
Netherlands: Ruud de Moor Centrum.
Narratieve analyse Basten, F. (2010). Analyse van het wat. Cursus narratieve analyse, Module 4.
[campus]OrléoN: Nijmegen.
Basten, F. (2010). Analyse van het wie. Cursus narratieve analyse, Module 5.
[campus]OrléoN: Nijmegen.
Narratieve patronen vertellenswaardigheid: Ochs, E., & Capps, L. (2001). Living narrative: Creating lives in
everyday storytelling. Cambridge MA: Harvard University Press.
Rapportage van narratief onderzoeken
- voorwaarden: Field Manual for the Learning Historian (z.d.) http://ccs.mit.edu/lh/intro.html.