Colofon - NLT

131

Transcript of Colofon - NLT

Page 1: Colofon - NLT
Page 2: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 2

Colofon

De module Forensisch onderzoek is bestemd voor de lessen

Natuur, Leven en Technologie (NLT). De module is op 12 juni

2008 gecertificeerd door de Stuurgroep NLT voor gebruik op het

vwo. De module is, na keuring en herziening gehercertificeerd

door de Stuurgroep Verankering NLT op 27 november 2012 en

bruikbaar in de domeinen:

vwo

C1: Processen in levende natuur,

aarde en ruimte

C2: Duurzaamheid

D1: De gezonde en zieke mens

D2: Veiligheid en bescherming

E1: Methoden en technieken van

technologische ontwikkeling

E2: Processen en producten x

F1: Fundamentele theorieën

F2: Methoden en technieken van

onderzoek

x

De module is gehercertificeerd tot 1 augustus 2018 met

certificeringsnummer 1101-016-VE2F2-2.

De originele gecertificeerde module is in pdf-formaat

downloadbaar via http://www.betavak-nlt.nl.

De module is gemaakt in opdracht van het Landelijk

Ontwikkelpunt NLT. Deze module is ontwikkeld door:

• Vechtstede College, M. Vegting, A.J.H.M. Derrez, H.J.M. van

de Voort, te Weesp

• Stella Maris College, D.M.I. Konings, L.L.G. van Weert, te

Meerssen

• Junior College Universiteit Utrecht, M.H.W. van Mil, te

Utrecht

• Wageningen University, G. Linssen, M. J. Luteijn, J.P.J.

Sijbers, L.C. Vermeulen, te Wageningen

• C. van Huis

In samenwerking met:

• G. van der Velde, Forensic Genomics Consortium Netherlands

• A.J. Meulenbroek, Nederlands Forensisch Instituut

• K. Vos, Nederlands Forensisch Instituut

• C. Zwart, Forensicon BV

• Politie Utrecht, afdeling Forensische Opsporing

Bij de totstandkoming van de teksten en figuren over DNA is

dankbaar gebruik gemaakt van de NFI-uitgave: ‘De Essenties

van forensisch biologisch onderzoek; Humane biologische

Page 3: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 3

sporen en DNA’ van drs A.J. Meulenbroek, 5e herziene druk,

2009.

Het NFI danken we voor hun medewerking.

Ook de gecertificeerde havo module ‘Forensische technieken’

(nlt1-h010) is bij de totstandkoming van deze vwo-module

geraadpleegd.

Een groot aantal figuren is met toestemming van de uitgever

afkomstig uit BioData van uitgeverij Nijgh Versluys NV.

Andere geraadpleegde bronnen zijn te vinden in de

docentenhandleiding. De digitale bronnen die leerlingen nodig

hebben bij deze module zijn beschikbaar via het vaklokaal NLT:

http://www.vaklokaal-nlt.nl/

2008. Versie 1.0.

2009. Versie 1.1. Bijgewerkt door regionaal NLT steunpunt

Wageningen, 20 december 2009.

2010 Versie 1.2. Bijgewerkt door regionaal NLT steunpunt

Wageningen, 10 oktober 2010.

2011 Versie 1.3. Bijgewerkt door regionaal NLT steunpunt

Wageningen, 1 juli 2011.

2012 Versie 2.0. Bijgewerkt door regionaal NLT steunpunt

Wageningen, 27 november 2012.

Copyright © 2017 Vereniging NLT, Utrecht Deze module is tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van de SLO: SLO heeft de copyrights van deze module overgedragen aan de Vereniging NLT. De auteurs hebben bij de ontwikkeling van de module gebruik gemaakt van materiaal van derden en daarvoor toestemming verkregen. Bij het achterhalen en voldoen van de rechten op teksten, illustraties, enz. is de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht. Mochten er desondanks personen of instanties zijn die rechten menen te kunnen doen gelden op tekstgedeeltes, illustraties, enz. van een module, dan worden zij verzocht zich in verbinding te stellen met Vereniging NLT. De module is met zorg samengesteld en getest. Vereniging NLT en auteurs aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor onjuistheden en/of onvolledigheden in de module. Ook aanvaarden Vereniging NLT en auteurs geen enkele aansprakelijkheid voor enige schade, voortkomend uit (het gebruik van) deze module. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, door middel van druk, fotokopieën, geautomatiseerde gegevensbestanden of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Vereniging NLT.

Page 4: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 4

Inhoudsopgave

Inleiding Forensisch onderzoek ........................................ 6

De moord op H. Hoogendoorn ...................................... 6

Werken in een groep ................................................. 7

Voorkennis en vaardigheden ........................................ 8

Opbouw van de module ............................................. 9

Doelstellingen van de module ...................................... 9

Dossier ................................................................ 10

De moord op Hannah Hoogendoorn ................................ 12

Het politiedossier Hannah Hoogendoorn ........................... 13

I. Plaats Delict .................................................... 13

Bevindingen Plaats Delict ......................................... 13

Tabel met bewijsmateriaal ....................................... 18

Kaart Omgeving ..................................................... 19

Plattegrond Plaats Delict.......................................... 20

II. Betrokkenen ................................................... 21

Gegevens betrokkenen ............................................ 21

Verklaring ondervraagden ......................................... 26

III. Gevonden sporen ............................................. 31

Voetsporen ........................................................... 31

Sporen op de huls en kogel ....................................... 32

Kaart met zwart lijnenpatroon ................................... 33

Vingersporen ........................................................ 34

DNA profielen ....................................................... 35

Vingerafdrukken .................................................... 36

IV. Rapport Forensisch patholoog ............................. 49

Handboeken ............................................................. 53

Handboek 1 Vingersporenonderzoek ................................ 54

1.1 Vingerafdrukken zijn uniek .................................. 54

1.2 Vingerafdrukken zichtbaar maken .......................... 55

1.3 Classificatie en identificatie ................................. 56

1.4 Dossier ........................................................... 62

Handboek 2 Technisch ontwerpen .................................. 63

2.1 Ontwerpen ...................................................... 63

2.2 Ontwerpprobleem analyseren en beschrijven ............ 64

2.3 Programma van eisen opstellen ............................. 64

2.4 (Deel)uitwerkingen bedenken ............................... 65

2.5 Ontwerpvoorstel formuleren ................................ 65

2.6 Proefontwerp realiseren ...................................... 66

2.7 Proefontwerp testen en evalueren ......................... 66

2.8 Een technisch ontwerp zelf maken ......................... 66

2.9 Dossier ........................................................... 68

Handboek 3 Voetsporen ............................................... 69

3.1 Grondeigenschappen .......................................... 69

3.2 Lopen of rennen? .............................................. 74

3.3 Dossier ........................................................... 75

Page 5: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 5

Handboek 4 Stofeigenschappen ..................................... 76

4.1 Zuivere stoffen en mengsels ................................. 76

4.2 Eigenschappen van moleculen ............................... 77

4.3 Apolair/polair? ................................................. 78

4.4 Oplosbaarheid van zouten .................................... 79

4.5 Dossier ........................................................... 82

Handboek 5 Chromatografie ......................................... 84

5.1 Gelijk of ongelijk? ............................................. 84

5.2 Inkt ............................................................... 84

5.3 Chromatografie ................................................ 85

5.4 Dossier ........................................................... 89

Intermezzo Beroepsveld: Manager Forensisch Onderzoek .. 91

Handboek 6 Ballistiek ................................................. 92

6.1 Sporen van kogels .............................................. 92

6.2 Energie van een kogel ........................................ 93

6.3 Dossier ........................................................... 98

Handboek 7 Bloedonderzoek ......................................... 99

7.1 Inleiding ......................................................... 99

7.2 Luminol .......................................................... 99

7.3 Dossier .......................................................... 102

Intermezzo Beroepsveld: Forensisch Wetenschapper ....... 103

Handboek 8 Forensisch DNA-onderzoek ........................... 104

8.1 Uit het proces-verbaal ....................................... 104

8.2 DNA .............................................................. 104

8.3 DNA als bewijsmateriaal ..................................... 107

8.4 De PCR-techniek .............................................. 110

8.5 Van PCR-product tot DNA-profiel .......................... 113

8.6 Soorten DNA-profielen ....................................... 116

8.7 Rekenen aan DNA-profielen ................................. 118

8.8 Dossier .......................................................... 122

Intermezzo Beroepsveld: DNA-deskundige .................... 125

9. Afsluiting ............................................................ 127

10. Begrippenlijst ..................................................... 129

Page 6: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 6

Inleiding Forensisch onderzoek

De moord op H. Hoogendoorn In deze module ga je de moord op Hannah Hoogendoorn

oplossen. Je krijgt het volledige politiedossier tot je

beschikking. In dit dossier vind je een omschrijving van wat er

op de avond van de moord gebeurd is, compleet met alle

sporen. De komende maanden ben jij een forensisch

onderzoeker. Je analyseert de vingerafdrukken die op de plaats

delict (plaats van het delict, PD) gevonden zijn, doet

stoffenanalyse, bekijkt DNA-profielen, totdat je een vermoeden

hebt wie de moordenaar is. Met andere woorden; je beoefent

een tak van de wetenschap die zich bezighoudt met het

oplossen van misdrijven.

Je gebruikt de handboeken bij het analyseren van de sporen.

De volgorde van de handboeken is willekeurig. Je bent dus niet

verplicht om de volgorde van de handboeken aan te houden.

Alleen het handboek Chromatografie borduurt voort op het

handboek Stofeigenschappen. Het is dus handig als je eerst het

handboek Stofeigenschappen hebt gedaan, voordat je begint

met Chromatografie. En we raden aan het handboek Forensisch

DNA-onderzoek als laatste te doen.

De handboeken heb je nodig om de sporen van de plaats delict

(PD) te kunnen gebruiken bij het oplossen van de moord. Om

bijvoorbeeld de vingersporen op de PD te analyseren, gebruik

je het handboek Vingersporenonderzoek, et cetera.

De laatste fase

Als je voldoende bewijsmateriaal hebt verzameld, dan stap je

naar de officier van justitie (je leraar of lerares). Hij/zij zal je

vertellen of je genoeg en juiste aanwijzingen hebt voor een

huiszoekingsbevel. Mocht dat het geval zijn, dan zal de officier

van justitie je de resultaten van het huiszoekingsbevel geven.

Heb je echter niet voldoende bewijsmateriaal verzameld of de

verkeerde conclusies getrokken, bekijk dan al het bewijs

opnieuw. Overleg vervolgens met de klas welke volgende

stappen jullie gaan nemen. Ieder politieonderzoek heeft wel

eens een dieptepunt en daar kom je alleen weer uit door goed

samen te werken.

Na de huiszoeking…

Als er verdachte voorwerpen zijn aangetroffen bij de

huiszoeking, kun je naar de officier van justitie (je leraar of

lerares) gaan voor een arrestatiebevel. Je hebt het recht om de

gearresteerde persoon te verhoren. De officier van justitie zal

je het resultaat van dit verhoor geven en misschien heb je dan

wel een bekentenis.

Page 7: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 7

De moord op Hannah Hoogendoorn is een fictief verhaal, het is

verzonnen. De verdachten, adressen et cetera bestaan dus niet

echt.

In het echt…

In Nederland wordt forensisch onderzoek uitgevoerd door het

Nederlands Forensisch Instituut. Op de website URL1 (zie link

op het vaklokaal) van dit instituut kun je een goed beeld

krijgen van wat het zoal doet. Kijk er ook maar eens rond om

een beeld te krijgen van hoe een laboratorium er echt uitziet.

Deze website is een goede informatiebron voor deze module.

Het bijzondere van forensisch onderzoek is dat vaak een aantal

wetenschappen betrokken is bij het uitpluizen van een

misdaad. Met andere woorden forensisch onderzoek is

vakoverstijgend.

Hetzelfde geldt voor Natuur, Leven en Technologie (NLT).

Vandaar dat als startmodule van dit vak gekozen is voor een

module over forensisch onderzoek.

Naast de theorie en practica zijn er in deze module als

intermezzo’s interviews opgenomen met mensen die dagelijks

te maken hebben met de lesstof uit deze module. Op deze

manier krijg je een idee van wat de toepassing van de stof in

het beroepsveld.

Werken in een groep Opsporingswerk en forensisch werk gebeuren vaak in groepen.

Deels om van de kennis en ervaring van de verschillende leden

van de ploeg te profiteren, maar ook omdat teamwerk als

voordeel heeft dat je al pratend tot oplossingen kunt komen. In

een groep kunnen mensen elkaar heel goed op ideeën brengen

en inspireren.

Ook in deze module ga je in groepen aan het werk. Overigens:

dit zal niet de enige module zijn waaraan je in groepen gaat

werken.

In een groep moet je samenwerken. Om te zorgen dat die

samenwerking goed verloopt, moeten er in de groep een

voorzitter, een secretaris en vaak ook een woordvoerder zijn.

De anderen zijn ‘gewoon’ lid van de groep. In de loop van een

module of het jaar kun je binnen een groep wisselen van

functie.

Een korte taakomschrijving van de functies binnen de groep:

• De voorzitter heeft de leiding tijdens de werkzaamheden

van de groep. Hij/zij moet dus goed in de gaten houden of

iedereen doet wat is afgesproken en vooral of het werk

binnen de geplande tijd af komt. Tijdens

overlegbijeenkomsten heeft de voorzitter de leiding.

• De secretaris schrijft op wat er in de groep beslist is. Dat

kunnen antwoorden op vragen zijn, resultaten van

Page 8: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 8

onderzoekjes of werkafspraken. De secretaris zorgt ook voor

het op orde houden van het dossier.

• De woordvoerder verzorgt de presentaties van de

groepsresultaten in de bijeenkomsten die bedoeld zijn voor

informatie-uitwisseling.

Voorkennis en vaardigheden Om aan de modules van NLT te kunnen werken, heb je

voorkennis en vaardigheden nodig. Deze zullen altijd aan het

begin van de module worden opgesomd.

Meld het bij je docent als je bepaalde zaken niet gehad hebt.

Voor deze module heb je kennis nodig van:

• de cel en celdeling

• enkele eigenschappen van stoffen

• methodes om stoffen te kunnen scheiden

• de begrippen arbeid, kracht en energie.

De vaardigheden die je in deze module tegenkomt, zijn onder

andere:

• vertrouwd raken met nieuwe wetenschappelijke begrippen

• omgaan met formules

• samenwerken, plannen en presenteren

• een verslag schrijven

• een dossier samenstellen

• omgaan met apparatuur.

Page 9: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 9

Opbouw van de module Een gevolg van het vakoverstijgende karakter van NLT is dat in

een module veel verschillende zaken aan de orde kunnen

komen. Ook in deze module is dat het geval.

Je gaat je achtereenvolgens verdiepen in:

• de techniek van het maken en interpreteren van

vingerafdrukken (H1)

• het maken van een technisch ontwerp (H2)

• een bodemonderzoek (H3)

• een voetstap-afstand onderzoek (H3)

• een stoffenanalyse (H4)

• het opzetten van een natuurwetenschappelijk onderzoek

(H4)

• de achtergronden en de techniek van chromatografie (H5)

• de beweging van kogels (H6)

• de techniek voor het aantonen van bloed (H7)

• de achtergronden en de techniek van DNA-onderzoek (H8).

Als je voldoende materiaal verzameld hebt, kan een

huiszoekingsbevel verkregen worden. Een verhoor kan worden

aangevraagd en de moord kan worden opgelost.

Doelstellingen van de module Kunnen uitleggen:

• wat forensisch onderzoek is

• welke werkzaamheden een forensische onderzoeker uitvoert

• welke fasen je kunt onderscheiden bij het maken van een

technisch ontwerp

• hoe je een natuurwetenschappelijk onderzoek kunt opzetten

• hoe concepten uit de natuurwetenschap benut kunnen

worden bij een forensisch onderzoek, waaronder vallen:

bodemgeleidbaarheid

lichaamsunieke kenmerken

stofeigenschappen

chromatografie

ballistisch onderzoek

chromosomen en hun functie

bloedeigenschappen

DNA en DNA-profielen

Oefenen met en verder ontwikkelen van vaardigheden als:

• onderscheiden van hoofdzaken en bijzaken

• gegevens en resultaten verzamelen, beoordelen, selecteren,

ordenen en verwerken

• het presenteren van eigen werk aan anderen

• wetenschappelijk onderzoek doen.

Page 10: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 10

Dossier Het zou mooi zijn als je aan het eind van de module zoveel

gegevens hebt verzameld, dat je weet wie de dader is. Bewaar

daarvoor alle gegevens die van belang zijn voor de opsporing in

een dossier.

Format dossier

Het dossier moet op overzichtelijke wijze alle informatie bevatten, die de

forensische onderzoekers hebben verzameld.

De opbouw is als volgt:

Na de algemene gegevens over: titel, datum, het onderzoeksteam,

opdrachtgever volgen:

Inleiding

Beschrijf kort op ongeveer een half A4 wat de aanleiding van het onderzoek is.

Geef aan welke schriftelijke en digitale bronnen het team ter beschikking heeft.

Geef aan welke onderzoeksmethodes het team gaat toepassen.

Inhoud

Beschrijf hier de voortgang van het onderzoek met resultaten van de

groepsbesprekingen, onderzoek huiszoeking en verhoor. Verwijs naar de

onderzoeksverslagen.

Geef steeds argumenten tegen of voor verdachten.

Materialen

Hier zijn alle materialen gebundeld, die een rol hebben gespeeld tijdens het

onderzoek: onderzoeksverslagen, relevante opdrachten, besprekingen. Vergeet

niet deze te dateren en aan te geven wie er bij betrokken waren.

Conclusie

Vat de argumenten tegen de hoofdverdachte samen.

Probeer het motief van de dader te verwoorden.

Het aanleggen en onderhouden van een dossier tijdens het

werken aan een module is een goed hulpmiddel om de

voortgang van de werkzaamheden bij te houden.

Niet alleen is het dossier de basis voor de eindbeoordeling,

maar ook kan je docent het gebruiken om tijdens jullie werk je

de helpende hand te reiken of je bij te sturen.

In sommige opdrachten wordt gebruik gemaakt van

webpagina’s. De URL’s van deze pagina’s zijn te vinden op het

vaklokaal http://vaklokaal-nlt.nl/?cat=33.

Opdracht 0.1 Forensisch onderzoek

a. Bedenk in je groep vier wetenschappen die bij forensisch

onderzoek betrokken kunnen zijn.

b. Geef van elke wetenschap drie zaken die deze wetenschap

aan het onderzoek kan bijdragen.

c. Waar wordt in Nederland forensisch onderzoek gedaan?

Page 11: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 11

d. Welke opleiding heb je nodig als je forensisch onderzoeker

wil worden?

Opdracht 0.2 Verstoorde rust van Vlotterhout

Lees het fictieve politiedossier “Verstoorde rust van

Vlotterhout” goed door en beantwoord de volgende vragen:

a. Zou je een eerste hypothese kunnen opstellen over wie het

meest in aanmerking komen als dader? Waarop baseer je

dat?

b. Stel een plan van aanpak op. Welke sporen ga je als eerste

met je klas analyseren, welke sporen later?

Page 12: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 12

De moord op Hannah

Hoogendoorn

“Verstoorde rust van Vlotterhout”

Dossier #: v101

Page 13: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 13

Het politiedossier Hannah Hoogendoorn Dit politiedossier is onderverdeeld in vier delen. Allereerst worden de bevindingen rond de plaats

delict (PD) beschreven en geschetst met behulp van een aantal kaarten. Hierna komen de bij deze

zaak betrokken personen aan de orde. Vervolgens bevat het dossier een overzicht van de

verschillende sporen die zijn gevonden. Afsluitend is een rapport van de forensisch patholoog

bijgevoegd, die sectie heeft verricht op het lichaam van Hannah Hoogendoorn.

I. Plaats Delict

Bevindingen Plaats Delict

Start van het onderzoek

Dinsdag 28 december 2010, 16.30 uur. Bij de 112-alarmcentrale

komt een telefoontje binnen van Egbert Sanders, een inwoner

van gemeente Vlotterhout, een klein dorpje in de provincie

Gelderland. Egbert Sanders heeft hier een fruitkwekerij en

heeft zojuist het lijk van zijn buurvrouw Hannah Hoogendoorn

gevonden in het bos achter zijn land. Er wordt direct een

politieauto naar Egbert Sanders gestuurd om poolshoogte te

nemen.

16.45 uur: de politieagenten komen aan bij het huis waar

Egbert Sanders en zijn vrouw hen al staan op te wachten. De

heer Sanders brengt hen naar de achtergrens van zijn land. Hier

staat een schuur waarvan de deur open staat. Het geweer van

Egbert Sanders dat hier normaal aan de muur hangt, ontbreekt.

Achter de schuur loopt een pad het bos in, waar verscheidene

voetsporen op zichtbaar zijn. Na 15 meter loopt dit pad rondom

een klein vennetje, vanwaar het verder vertakt en in meerdere

richtingen het bos in loopt. Hier staan ook een bankje en een

afvalbak. Naast het vennetje ligt het lichaam van Hannah

Hoogendoorn. Van het bankje loopt een voetspoor naar het

lichaam. Verscheidene andere voetsporen lopen rond het ven.

De agenten besluiten het terrein af te zetten vanaf de schuur

op het land van Egbert Sanders tot aan het ven en de

technische recherche erbij te roepen. Deze arriveren om 17.10

uur, hijsen zich in hun witte pakken en gaan de plaats delict

onderzoeken op sporen.

Slachtoffer

Hannah Hoogendoorn ligt op haar buik, met haar armen boven

het hoofd. Het lijkt erop dat het slachtoffer is gevallen en haar

handen heeft gebruikt om de val te breken. Aan de achterzijde

van de rug is een wond te zien die op het eerste gezicht lijkt op

Page 14: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 14

een schotwond. De temperatuur van het slachtoffer wordt

gemeten. Op de kleding van Hannah Hoogendoorn wordt een

witachtig poeder gevonden, waarvan een monster wordt

genomen voor het forensisch onderzoekslaboratorium (STOF-

ONBEKEND). Van haar schoenzolen wordt een bodemmonster

genomen (BODEM11). Er wordt ook een bodemmonster van de

PD genomen (BODEM12). Het lichaam van mevrouw

Hoogendoorn wordt naar een forensisch patholoog gebracht om

de doodsoorzaak vast te stellen (zie Rapport Forensisch

patholoog).

Directe omgeving slachtoffer

De omgeving rondom de overleden vrouw wordt verder

onderzocht door de technische recherche. Er worden twee

kogelinslagen gevonden. Kogel 1 wordt gevonden in de bast van

een boom. Het inslagpunt is op 1,05 m hoogte en de kogel

vertoont aan alle zijden evenveel beschadigingen (KOGEL01).

Inslagpunt 2 is in een andere boom. De kogel is erin blijven

steken op 0,90 m hoogte. De kogel steekt er vrijwel horizontaal

in (KOGEL02). Voor de richting van de beide inslagen, zie de

plattegrond van het plaats delict. Beide kogels zijn afkomstig

van een wapen met het kaliber 0,22 ofwel punt 22 (d.w.z. de

diameter van de kogel is 0,22 inch ofwel 5,58 mm).

Op de plaats delict worden ook drie kogelhulzen gevonden. Op

twee meter afstand van het lichaam ligt een kogelhuls

(HULS01). Een paar meter daarvandaan, vlakbij het bankje,

wordt een tweede kogelhuls gevonden (HULS02) en op het pad

tussen de schuur en het ven wordt de derde kogelhuls gevonden

(HULS03).

OP de plaats delict zijn twee verschillende voetsporen te

onderscheiden. VOET01 komt overeen met de schoenen van het

slachtoffer. VOET02 is onduidelijk en deels uitgeveegd,

waardoor er geen afdruk van kan worden genomen. De sporen

worden wel uitvoerig gefotografeerd (zie sectie Gevonden

Sporen).

De omgeving wordt ook gecontroleerd op de aanwezigheid van

vingerafdrukken, en de inhoud van de prullenbak naast het

bankje wordt onderzocht. Op het bankje wordt een vingerspoor

gevonden (VINGER01). In de prullenbak bevinden zich een leeg

waterflesje met een vingerspoor (VINGER02) en een leeg

frisdrankblikje met hierop ook een vingerspoor (VINGER03).

Verder bevat de prullenbak een leeg pakje sigaretten en een

plastic tasje, waarop geen bruikbare sporen worden

aangetroffen. Aan een doornige struik vlakbij het slachtoffer

hangt een stukje stof waarvan een DNA monster wordt genomen

(DNA01). Verder ligt er een hoed in de bosjes niet ver van het

slachtoffer, waarvan ook een DNA monster genomen wordt

(DNA02).

Betrokkenen

Page 15: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 15

Ondertussen is er contact met de buurtbewoners en wordt het

gebied in kaart gebracht ( zie Kaart Omgeving). Het land van

fruitteler Egbert Sanders ligt een stuk buiten het dorp

Vlotterhout in een bosrijk gebied, hij woont daar samen met

zijn vrouw (Jolien Sanders-van Opdam) en zoon van 18 (Lars

Sanders). Er wonen drie andere families in de directe

omgeving. Het aangrenzende land is van het slachtoffer Hannah

Hoogendoorn, een alleenstaande oude dame die in een groot

landhuis woont. Haar enige bekende familielid is haar

kleindochter Merel Schooneveld, die in de stad een half uur

verderop woont. Zij wordt opgebeld en gevraagd om haar oma

te komen identificeren. Aan de andere kant van het landgoed

van Hannah Hoogendoorn is een potplantenkwekerij. Deze

wordt beheerd door Rachel Janssen en Katie Schipper. Aan de

andere kant van de weg bevindt zich het land van familie

Claassens-Helder, een echtpaar met twee kleine kinderen die

varkens houden. Wanneer aan de bewoners gevraagd wordt wie

er die dag nog meer in de buurt geweest is, komen nog enkele

namen naar voren: makelaar Huub Henselmans, de dakloze

Tobar Yoska, Lars Sanders’ goede vriend Roger de Jager en de

slager Robert Vink. Niemand van de betrokkenen zegt een schot

gehoord te hebben.

Van alle betrokkenen worden de vingerafdrukken afgenomen.

Ook worden er bodemmonsters van de schoenzolen van alle

volwassen personen genomen (BODEM01-BODEM10). Vanwege

de aard van de verwonding en het witachtige poeder dat is

aangetroffen op de kleding van Hannah Hoogendoorn, wordt

aan de betrokkenen gevraagd of men hun kleding mag bekijken

op sporen. Op de kleding van verscheidene mensen bevinden

zich donkergekleurde vlekken die lijken op bloedvlekken. Dit

zijn Rachel Janssen (VLEK01), Tobar Yoska (VLEK02) en Robert

Vink (VLEK03). Deze kledingstukken worden meegenomen voor

sporenonderzoek. Daarnaast wordt op de kleding van een

Overzicht betrokkenen

Egbert Sanders Buurtbewoner, fruitkwekerij

Jolien Sanders-van Opdam Buurtbewoner, fruitkwekerij

Lars Sanders Buurtbewoner, fruitkwekerij

René Claassens Buurtbewoner, varkenshouderij

Mieke Helder Buurtbewoner, varkenshouderij

Rachel Janssen Buurtbewoner, potplantenkwekerij

Katie Schipper Buurtbewoner, potplantenkwekerij

Merel Schooneveld Kleindochter van Hannah Hoogendoorn

Huub Henselmans Makelaar

Tobar Yoska Dakloze

Roger de Jager Vriend van Lars Sanders

Robert Vink Slager

Hannah Hoogendoorn Slachtoffer

Page 16: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 16

aantal buurtbewoners een witachtig poeder gevonden. Dit zijn

Egbert Sanders (STOF01), René Claassens (STOF02), Rachel

Janssen (STOF03) en Jolien Sanders- van Opdam (STOF04). Op

de bekleding van de auto van Merel Schooneveld wordt ook een

witachtig poeder aangetroffen (STOF05) evenals op de tas van

Roger de Jager (STOF06). Er wordt hiervan een monster

genomen voor sporenonderzoek.

Er staat een auto aan de weg waarin een mes ligt waar enkele

bloedachtig-uitziende vlekken op zitten, deze wordt door de

technische recherche meegenomen voor onderzoek. Er bevindt

zich een vingerspoor op het mes (VINGER04). De auto blijkt van

Robert Vink te zijn. Op aanwijzing van René Claassens wordt

ook een vingerspoor opgenomen bij een kapotte ruit van zijn

varkensstal (VINGER05). Hier is enkele dagen eerder vuurwerk

naar binnen gegooid.

Die avond worden de omwonenden en andere betrokkenen op

het politiebureau in Vlotterhout verhoord (zie hoofdstuk

Verklaring Ondervraagden).

Schuur

Na het onderzoeken van de directe omgeving van het

slachtoffer richt de technische recherche haar focus op de

schuur van Egbert Sanders. Ook hier wordt gezocht naar

vingersporen. De deurklink van de schuur is schoon, maar op de

deurpost zit wel een bruikbaar vingerspoor (VINGER06). Bij het

doorzoeken van de schuur treft de recherche naast het

verwachte landbouwgereedschap achterin een half verborgen

container aan, waarop een briefje ligt. Het briefje is

geschreven met zwarte stift en de tekst is als volgt: ‘Ik weet

wat er in jullie schuur gebeurt! Stop of ik stap naar de politie!’

In de container bevindt zich een voorraad illegaal vuurwerk, die

direct in beslag wordt genomen. Het dreigbriefje wordt ook

meegenomen om te analyseren.

Aan de betrokkenen wordt gevraagd om alle zwarte stiften die

ze in huis hebben, direct af te geven. Er worden vier stiften

afgegeven. Eén zwarte stift is afkomstig van Familie Sanders

(STIFT01), de tweede uit het huis van Rachel Janssen en Katie

Schipper (STIFT02). In de tas van de Huub Henselmans wordt

een derde zwarte stift aangetroffen (STIFT03), en ook Robert

Vink blijkt een stift bij zich te hebben (STIFT04).

Landhuis van Hannah Hoogendoorn

De woning van Hannah Hoogendoorn wordt onderzocht op

mogelijke aanwijzingen voor de toedracht van de moord. De

woning is schoon en goed onderhouden en lijkt geen ongewone

zaken te bevatten. Echter op de keukentafel vindt de politie

een kaart van het terrein van Hannah Hoogendoorn met een

lijnenpatroon eroverheen getekend in zwarte stift. Deze wordt

meegenomen voor verder onderzoek. Er wordt ook nog een

Page 17: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 17

zwarte stift in de handtas van Hannah Hoogendoorn gevonden

(STIFT05). Op deze stift is ook een duidelijke vingerafdruk in

inkt te zien, die ook wordt opgenomen voor analyse

(VINGER07).

Opdracht 0.3

Vul, voor zover mogelijk, de tabel met bewijsmateriaal op de

volgende pagina verder in met het bewijsmateriaal dat op de

PD of bij de verdachten is aangetroffen. Neem het schema over

in je dossier en gebruik het voor het oplossen van de

moordzaak, door aan te geven welk spoor met welke verdachte

overeenkomt.

Page 18: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 18

Tabel met bewijsmateriaal

Bewijsmateriaal vingerafdruk zwarte stift

Bodem witte stof bloedkleurige vlekken

DNA voetsporen sporen huls en kogel

vuurwapen vergunning

strafblad

Egbert Sanders BODEM01

Jolien Sanders-van Opdam BODEM02

Lars Sanders BODEM03

René Claassens BODEM04

Mieke Helder BODEM05

Rachel Janssen

Katie Schipper BODEM06

Merel Schooneveld BODEM07

Huub Henselmans BODEM08

Tobar Yoska BODEM09

Roger de Jager BODEM10

Robert Vink

Hannah Hoogendoorn BODEM11

Plaats Delict (PD) BODEM12

Page 19: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 19

Kaart Omgeving

Page 20: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 20

Plattegrond Plaats Delict

Page 21: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 21

II. Betrokkenen

Gegevens betrokkenen

Familie Sanders – Echtpaar met zoon

Egbert Sanders (man)

Geboren in Vlotterhout in 1962, woonachtig in

Vlotterhout; getrouwd met Jolien Sanders-van Opdam

Beroep: fruitteler

Opleiding: mavo; daarna familiebedrijf overgenomen

Uiterlijke kenmerken: lengte 1,86 m; 95 kg; kort

grijzend blond haar, grijze ogen; geen roker

Rijbewijs: BE

Hobby: lid schietvereniging, handbal, lezen

Bijzonderheden: heeft wapenvergunning (kaliber 0.22)

Geen strafblad

Jolien Sanders-van Opdam (vrouw)

Geboren in Goes in 1965; woonachtig in Vlotterhout,

getrouwd met Egbert Sanders

Beroep: parttime onderwijzeres basisschool en helpt

mee in bedrijf man

Opleiding: havo en PABO aan Hogeschool Zeeland

Uiterlijke kenmerken: lengte: 1.68 m; 72 kg; bruin

krullend haar, bruine ogen; geen roker

Rijbewijs: BE

Hobbies: tuinieren, borduren, aquarel schilderen,

fotografie

Geen strafblad

Lars Sanders (man)

Geboren in Vlotterhout in 1993; woonachtig in

Vlotterhout bij ouders; ongehuwd

Opleiding: bezig met laatste jaar havo, eenmaal blijven

zitten

Uiterlijke kenmerken: lengte: 1.75 m; 65 kg; blond

haar, grijze ogen; roker

Rijbewijs: geen

Hobbies: uitgaan, naar de film, muziek luisteren.

Page 22: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 22

Bijzonderheden: Goed bevriend met Roger de Jager

Geen strafblad

Familie Claassens - Gezin met twee kleine kinderen

René Claassens (man)

Geboren in Ermelo in 1975, woonachtig in Vlotterhout;

getrouwd met Mieke Helder; 2 kleine kinderen

Beroep: varkensboer

Opleiding: mavo en mbo Dierverzorging bij de LOI

Uiterlijke kenmerken: lengte 1,79 m; 78 kg; zwart

haar, snor, bruine ogen; geen roker

Rijbewijs: BE

Hobby: lid operettevereniging, speelt cello

Geen strafblad

Mieke Helder (vrouw)

Geboren in Veldhoven in 1974, woonachtig in

Vlotterhout; getrouwd met René Claassens; 2 kleine

kinderen

Beroep: boerin

Opleiding: havo en hbo Dier- en veehouderij aan

Hogeschool Van Hall Larenstein

Uiterlijke kenmerken: lengte 1,80 m; 75 kg; rood haar,

blauwe ogen; geen roker

Rijbewijs: BCDE

Hobby: zwemmen, tennis, outdoor-sporten

Geen strafblad

Page 23: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 23

Jong stel

Rachel Janssen (vrouw)

Geboren in Wormer in 1982; woonachtig in Vlotterhout;

ongehuwd; woont samen met Katie Schipper

Beroep: potplantenteler

Opleiding: vwo en Agrotechnologie aan Wageningen

University

Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,78 m; 64 kg; blond

haar, bruine ogen; geen roker

Rijbewijs: BE

Hobby: voetbal, zingen, speelt gitaar

Bijzonderheden: Heeft jachtvergunning en vergunning

voor bezit geweer

Geen strafblad

Katie Schipper (vrouw)

Geboren in Heerhugowaard in 1983; woonachtig in

Vlotterhout; ongehuwd; woont samen met Rachel

Janssen

Beroep: beleidsmedewerker mensenrechtenorganisatie

Opleiding: vwo en Internationale Ontwikkelingsstudies

aan Wageningen University

Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,75 m; 65 kg; bruin

haar, groene ogen; geen roker

Rijbewijs: B

Hobby: volleybal, latin dansen, speelt trompet

Geen strafblad

Kleindochter

Merel Schooneveld (vrouw)

Geboren in Nijmegen in 1983, woonachtig in Arnhem;

ongehuwd

Beroep: accountant

Opleiding: vwo en Accountancy aan Rijksuniversiteit

Groningen

Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,73 m; 62 kg; lang

geblondeerd haar; roker

Rijbewijs: BE

Hobby: paardrijden, sportvissen, golf

Geen strafblad

Page 24: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 24

Makelaar

Huub Henselmans (man)

Geboren in Capelle aan den IJssel in 1965, woonachtig

in Arnhem; getrouwd; één kind

Beroep: makelaar, eigenaar succesvol eenmansbedrijf

Maak en Krakelaar

Opleiding: havo en hbo Vastgoed en Makelaardij aan

Hogeschool Rotterdam

Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,98 m; 92 kg; zwart

haar, ringbaard, blauwe ogen; roker van sigaren

Rijbewijs: BE

Hobby: klassieke muziek, lezen, biljarten en naar

concerten gaan

Geen strafblad

Zwerver

Tobar Yoska (man)

Geboren in Sofia, Bulgarije in 1945, lid van Roma

etnische groep, geen vaste woonplaats; ongehuwd

Beroep: straatmuzikant, speelt viool

Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,73 m; 70 kg; grijs

haar, lange grijze baard, donkere ogen, roker

Rijbewijs: onbekend

Hobby: rondreizen

Geen strafblad

Vriend

Roger de Jager (man)

Geboren in Enschede in 1993, woonachtig in Zevenaar;

ongehuwd

Beroep: supermarktmedewerker

Opleiding: vmbo, mbo niet afgemaakt

Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,92 m; 92 kg; heel kort

donkerbruin haar, grijze ogen; tatoeages op beide

onderarmen, roker

Page 25: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 25

Rijbewijs: AM

Hobby: uitgaan, elektronische muziek, scooter rijden

Bijzonderheden: Goed bevriend met Lars Sanders

Strafblad

Slager

Robert Vink (man)

Geboren in Amsterdam in 1958, woonachtig in Utrecht,

getrouwd, drie kinderen

Beroep: slager

Opleiding: mavo en mbo Slager-Traiteur bij SVO

Uiterlijke kenmerken: lengte: 1,87 m; 93 kg;

donkerblond haar, grijsblauwe ogen;

wenkbrauwpiercing, geen roker

Rijbewijs: BE

Hobby: koken, zeilen, darten

Strafblad

Slachtoffer

Hannah Hoogendoorn (vrouw)

Geboren in Rozendaal in 1925; woonachtig in

Vlotterhout; weduwe; 1 reeds overleden dochter, 1

kleindochter

Beroep: gepensioneerd kunsthandelaar

Opleiding: kunstacademie te Utrecht

Uiterlijke kenmerken: lengte 1,65 m; 72 kg; grijs haar,

blauwe ogen, geen roker

Rijbewijs: BE

Geen strafblad

Page 26: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 26

Verklaring ondervraagden

Hier volgen delen van de gesprekken die de politie met

de betrokkenen heeft gevoerd op de avond van 28

december.

Opdracht 0.4

Tijdens het lezen van deze verklaringen krijg je

wellicht ideeën over wat mogelijke motieven voor de

moord op Hannah Hoogendoorn zijn. Maak hiervan een

overzicht. Neem dit overzicht op in je dossier, en vul

het aan als je nog nieuwe inzichten krijgt gedurende

het onderzoek.

Vinder van het slachtoffer: Egbert Sanders

“Vanmiddag (28 december 2010) rond kwart over 4 ging

ik richting mijn schuur om nog even wat laatste spullen

op te ruimen. Toen ik daar aankwam viel het me op dat

de deur openstond en ik zag dat mijn geweer er niet

meer hing. Dat vond ik vreemd! Ik zag wat voetsporen

het bos in gaan en ben dus even naar het vennetje

gelopen, waar ik het lichaam van Hannah Hoogendoorn

aantrof. Ik schrok ontzettend! Ik heb direct de politie

gebeld. Ik heb mevrouw Hoogendoorn niet aangeraakt

omdat ik wist dat dat problemen kan opleveren voor

het sporenonderzoek, ik kijk veel CSI weet u wel. Dus ik

ben teruggelopen naar mijn vrouw en heb het hele

verhaal aan haar verteld. Samen hebben we toen de

politie opgewacht, die gelukkig snel arriveerde. Of ik

mevrouw Hoogendoorn goed kende? Nou ja ze woont

hier al zo lang als ik me kan herinneren, maar ik heb

nooit veel contact met haar gehad. Ze was een nogal

arrogante oude dame, niet erg hartelijk. Vooral mijn

zoon Lars scheen ze gewoon niet te mogen. Zij en haar

man, die enkele jaren geleden is overleden, voelden

zich duidelijk de elite van de buurt. Ze zat ook bepaald

niet slecht in de slappe was, weet u wel. Maar ze heeft

het ook niet heel makkelijk gehad, met zowel haar man

als enige dochter overleden en haar kleindochter die

haar bijna nooit opzoekt. Of ik nog een geweerschot

gehoord heb? Nou ja niet specifiek dat ik me kan

herinneren, maar ik let daar ook nooit zo op. Er wordt

wel veel gejaagd in de omgeving, onder andere door

onze buurvrouw Rachel Janssen, dus knallen hoor je

hier wel vaker. En al helemaal om deze tijd van het

jaar, er wordt ook al best wat vuurwerk verstookt door

de jeugd.”

Page 27: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 27

René Claassens en Mieke Helder

“Wat een vreselijke situatie! En dat in Vlotterhout! Het

was altijd zo’n heerlijk rustige omgeving, maar de

laatste tijd lijkt dat wel te veranderen. Enkele dagen

geleden heeft er iemand een ruit van onze varkensstal

ingegooid en daar rotjes afgestoken, nou vraag ik u!

Sommige mensen zijn echt tot alles in staat. Wij

noemen geen namen want kunnen niets bewijzen, maar

we hebben wel zo onze vermoedens. Of die zaak gelinkt

is aan deze moord? Het zou kunnen, mevrouw

Hoogendoorn was gevonden achter de schuur van

Egbert Sanders zei u toch? Wij vertrouwen die jeugd

van tegenwoordig in ieder geval voor geen meter, en

mevrouw Hoogendoorn dacht daar hetzelfde over. Hoe

wij Hannah Hoogendoorn kenden? Ach het was een

nette buur, ze deed soms een beetje uit de hoogte,

maar wel keurig. En een kranig oud mens, dat ze daar

in haar eentje bleef wonen op dat grote landgoed. Wij

hebben er ooit nog een bod op gedaan omdat we

dachten dat zij daar na het overlijden van haar man

misschien wel weg zou willen, en haar kleindochter

heeft ook nooit echt interesse getoond om in deze

buurt te gaan wonen. Wij wilden ons bedrijf wel

uitbreiden, en het is echt een prachtig terrein. Maar

dat bod wees mevrouw Hoogendoorn toen van de hand,

echt een hele trotse, zelfstandige vrouw was het. Waar

wij waren vandaag? Oh de slager was deze middag op

bezoek om afspraken te maken over de nieuwe lading

varkens, en we hebben het verder gezellig gemaakt

met de kinderen. Wat een vreselijke situatie! En dat in

Vlotterhout!”

Jolien Sanders-van Opdam

“Ik ben echt geschokt. Er gebeurt hier nooit iets, en nu

dit! Ik wil meteen wel even zeggen dat mijn zoon hier

echt niets mee te maken heeft! Dat denken jullie toch

niet hè, dat hij dit gedaan heeft? Dat vuurwerk? Ja we

wisten wel dat onze zoon wat vuurwerk in de schuur

bewaarde voor hem en zijn vrienden, maar daar is toch

verder niets mis mee? Illegaal vuurwerk..? Oh nou ik zal

eens met hem gaan praten, dit is vast een misverstand.

Nee echt, het is een goede jongen! Waar ik was

vandaag? De hele dag een beetje in en om het huis

gerommeld, het is kerstvakantie, dus geen lessen voor

mij.”

Page 28: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 28

Rachel Janssen en Katie Schipper

“Mevrouw Hoogendoorn? Wij kenden haar niet zo heel

goed, we zijn wel bevriend met haar kleindochter

Merel, die we kennen uit onze studietijd. Wat wij

begrepen hebben is dat mevrouw Hoogendoorn nogal

rijk is, en dat landgoed is prachtig, maar waarom

iemand haar zou willen vermoorden? Geen idee of ze

ruzie had met iemand of iets dergelijks. Ja laatst met

ons over die composthoop die ze half op ons land heeft

staan, maar dat stelt niet zoveel voor. Waar wij waren

vandaag? Vanochtend hebben we oliebollen gebakken.

Merel kwam nog even op de koffie en een oliebol

proeven, voor ze bij haar oma langsging. ’s Middags is

Rachel gaan jagen in het bos en Katie was thuis. Nee

dat kan verder niemand bevestigen. Maar u verdenkt

ons toch niet serieus van het vermoorden van Hannah

Hoogendoorn? Dat is echt volslagen belachelijk, waarom

zouden wij onze buurvrouw willen vermoorden? Weet u

wie u eens zou moeten ondervragen, die schimmige

figuren die niet uit deze buurt komen. Er loopt hier de

laatste tijd een man rond, een heel onverzorgd type,

volgens mij is het een zwerver. Ik zag hem laatst nog

door mevrouw Hoogendoorn van haar land gejaagd

worden met een bezem. Misschien probeerde hij wel

wat te stelen of zoiets, eng hoor, zo’n figuur. Nog

andere mensen die de laatste tijd vaak bij mevrouw

Hoogendoorn in de buurt zijn geweest? Ja nu u het

zegt, er liep laatst nog een vreemde man over haar

terrein, lange vent, strak in het pak, donker haar met

een baardje. Geen idee wie dat was eigenlijk.”

Merel Schooneveld

“Ik ben gechoqueerd door de dood van mijn oma. Het

was zo’n lieve oude dame. Nee ik zag haar helaas niet

heel vaak, ik ben erg druk met mijn werk. Gelukkig ben

ik de afgelopen weken toevallig wel een aantal keer op

bezoek gekomen om even met haar te gaan wandelen,

daar hield ze van. Of ze toen iets genoemd heeft wat

met de moord van doen zou kunnen zijn? Tsja ik geloof

dat ze niet zo’n goede relatie heeft met een aantal van

de buurtbewoners. Dat zijn allemaal van die boeren,

die begrijpen een echte dame gewoon niet zo goed. En

wat is dat nou voor verhaal over die illegale

vuurwerkhandel die zich bij Egbert Sanders zou

bevinden? Hun zoon is ook echt geen lieverdje, hij was

laatst echt heel onbeschoft tegen haar, vertelde ze me.

Buurman Claassens was laatst bij mijn oma op bezoek

Page 29: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 29

en die was dat ook van mening. Waar ik was vandaag? Ik

ben vanochtend oliebollen gaan eten bij Rachel en

Katie, dat zijn goede vriendinnen van me, en daarna

ben ik nog even langsgegaan bij mijn oma, maar ze was

niet thuis. Toen ben ik weer teruggegaan naar Arnhem

en heb ik thuis gewerkt, totdat jullie me belden. Wat ik

nu met het land ga doen dat ik geërfd heb? Ik denk dat

ik het snel ga verkopen. Er zijn wel een aantal

geïnteresseerden heb ik vernomen, en ik woon zelf toch

liever in de stad. Oh dat doet me eraan denken, er was

laatst een makelaar op bezoek bij mijn oma die nogal

geïnteresseerd scheen te zijn in haar land. U zou toch

niet denken dat hij…?”

Huub Henselmans

“Vlotterhout? Nee hoor daar kom ik eigenlijk nooit. Dat

is toch dat schattige dorpje met al dat bos eromheen?

Oh u hebt met Merel Schooneveld gesproken? Nou ja

oké, ik ben inderdaad de afgelopen tijd een aantal keer

in de omgeving van Vlotterhout geweest. Ik ben

makelaar, en op zoek naar een geschikte locatie voor

het aanleggen van een vakantiepark. Dit is zo’n

prachtige omgeving dat hier veel geld aan te verdienen

zou zijn, alleen er is niet zo veel grond in de verkoop

helaas. Maar ik ga u niet meer vertellen over de details

van mijn plannen, ik wil niet dat er anderen mee aan

de haal gaan. Hannah Hoogendoorn? Ja haar heb ik

misschien één keertje gesproken, verder ken ik haar

niet. De andere buurtbewoners heb ik ook niet echt

contact mee gehad, dit zijn allemaal drukke bedrijven,

ik dacht niet dat hier veel mogelijkheden voor mij

zouden kunnen zijn. Ik heb geprobeerd hen niet te

verstoren in hun werk, en ben gewoon zelf even gaan

rondlopen in de omgeving om te kijken wat de

mogelijkheden zoal zijn.”

Lars Sanders en Roger de Jager

“Zeg dit verhoor betekent toch niet dat jullie ons

verdenken van deze moord? Wij waren die middag niet

eens in de buurt. Nee we kunnen u niet zeggen waar we

geweest zijn, we zijn geen verklikkers. Het spijt ons

heel erg van dat vuurwerk, dat stelde echt niet zoveel

voor hoor, het was eenmalig! Daarvoor hoeven we toch

niet de gevangenis in? Mevrouw Hoogendoorn kenden

we nauwelijks. Ze is de buurvrouw van Lars, dat is

alles. Nee ik geloof niet dat ze wist van ons vuurwerk,

niemand uit de buurt weet dat als het goed is. Er is een

anoniem briefje gevonden bij het vuurwerk? Oh nee,

Page 30: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 30

dat hebben wij nog niet gezien, wat stond erop dan?”

De recherche vertelt de inhoud van het briefje aan de

twee jongens, die even stil zijn en een blik wisselen.

“Nou dat is nu toch niet meer van belang want de

politie is toch al op de hoogte en wij gaan natuurlijk

niet verder met deze handel. Nee we gaan niet

speculeren over mogelijke afzenders van het briefje,

wij weten het niet en er zijn al problemen genoeg zo.

Maar echt, deze moord hebben we niets mee te maken!

Wie wij dan zien als mogelijke verdachten? Nou die

zwerver die hier de laatste tijd rondloopt is wel een

verdacht figuur, die zou ik voor geen cent vertrouwen”

Dakloze Tobar Yoska

Verhoord met behulp van een tolk, maakt een nogal

verwarde en angstige indruk.

“Ik ben op doorreis naar Amsterdam. Ik hoopte wat geld

te verdienen in het rijke dorpje Vlotterhout met

straatmuziek, maar dit is nogal moeilijk. Dus nu wilde

ik verder gaan naar een grote stad, daar lukt het vast

beter. Een vaste woonplaats heb ik niet, ik leef met de

dag. Ik ben niet op het terrein van Hannah

Hoogendoorn geweest, ik heb niets fout gedaan.”

Wanneer Tobar Yoska duidelijk wordt gemaakt dat hij

gezien is op het land van Hannah Hoogendoorn door de

buurtbewoners, schrikt hij. “Ik wilde alleen maar

vragen om wat geld, meer niet.”

Robert Vink

“Wat een heftige ontwikkelingen allemaal! Ik ben in

deze buurt puur voor zaken met familie Claassens, ik

koop regelmatig varkens van hen, en ja ik was

inderdaad vandaag bij hen op bezoek. Maar ik begrijp

niet helemaal waarom ik verhoord word. Hannah

Hoogendoorn heb ik überhaupt nog nooit ontmoet. Ik

heb niets met deze zaak te maken. Ik ben ook helemaal

niet in het bos geweest. Het enige wat ik verder kan

zeggen is dat ik denk dat familie Claassens hier niets

mee te maken heeft, dat zijn erg nette mensen. En

voor zover ik weet hebben ze niets tegen mevrouw

Hoogendoorn. René Claassens is daar laatst nog eens

koffie gaan drinken om te praten over het wel en wee

in de buurt, zo vertelde hij me. En Jolien is zo’n lieve

vrouw, die zou echt geen vlieg kwaad kunnen doen. Het

mes in mijn auto? Dat is gewoon een van mijn

slagersmessen die ik even meegenomen had om te laten

slijpen.”

Page 31: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 31

III. Gevonden sporen

Voetsporen Op de PD worden verscheidene voetsporen

aangetroffen. Eén voetspoor komt overeen met dat van

Hannah Hoogendoorn (VOET01). Het andere voetspoor

(VOET02) is van een onbekend persoon. Dit voetspoor

wordt uitgebreid gefotografeerd. Omdat dit voetspoor

onduidelijk is kan er geen afdruk worden opgenomen en

ook de schoenmaat kan niet bepaald worden.

Voetsporen op plaats delict

Page 32: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 32

Sporen op de huls en kogel

De volgende sporen zijn gevonden op de kogel en

achterkant van de huls. De kogel is afkomstig uit het

lichaam van Hannah Hoogendoorn. De huls is gevonden

op de PD, op twee meter afstand van het lichaam.

HULS01 Krassen op kogel uit het lichaam van Hannah Hoogendoorn

Page 33: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 33

Kaart met zwart lijnenpatroon

Deze kaart is gevonden op de keukentafel van Hannah

Hoogendoorn. Op de kaart is met zwarte stift een

lijnenpatroon getekend.

Page 34: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 34

Vingersporen

VINGER01 VINGER02 VINGER03

VINGER04 VINGER05 VINGER06

VINGER07

Page 35: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 35

DNA profielen Locus Egbert Jolien Lars René Mieke Rachel Katie D2S1338 18 / 23 17 / 25 17 / 18 25 / 26 19 / 20 20 / 27 17 / 24

D3S1358 15 / 17 16 / 19 15 / 19 15 / 16 18 / 18 17 / 19 14 /17

FGA 20 / 22 23 / 23 22 / 23 22,2 / 28 26 / 27 19 / 25 21 / 24

D8S1179 14 / 16 12 /13 13 / 16 9 / 13 10 / 15 8/17 12 / 14

TH01 9 / 9,3 8 / 9,3 9,3 / 9,3 5 / 9,3 6 / 8 8 / 10 7 / 7

VWA 15 / 16 17 / 18 16 / 17 18 / 20 14 / 21 16 / 17 18 / 19

D16S539 9 / 13 9 / 11 9 / 11 11 / 12 8 / 14 12 / 13 10 / 12

D18S51 16 / 16 11 / 14 14 / 16 10 / 17 14 / 17 12 / 13 13 / 15

D19S433 14 / 14 14 / 15,2 14 / 15,2 13 / 13 12 / 14 13 / 16 14 / 16,2

D21S11 29 / 29 28 / 30,2 29 / 30,2 28 / 28 30 / 31 27/ 31 30 / 31,2

X of Y XY XX XY XY XX XX XX

Locus Merel Huub Tobar Roger Robert Hannah D2S1338 22 / 24 17 / 18 17 / 18 17 / 17 20 / 25 16 / 24

D3S1358 17 / 18 16 / 16 15 / 17 16 / 17 13 / 18 17 / 18

FGA 22 / 24 21 / 23 22 / 24 25 / 26 18 / 22 22 / 24

D8S1179 13 / 13 13 / 14 13 / 15 10 / 11 8 / 13 13 / 15

TH01 7 / 9 9 / 9,3 9 / 9 7 / 9,3 6 / 7 7 / 9,3

VWA 19 / 20 16 / 16 17 / 18 17 / 17 14 / 18 16 / 19

D16S539 11/ 11 10 / 11 12 / 13 10 / 11 12 / 13 11 / 12

D18S51 12 / 14 15 / 17 13 / 16 14 / 19 10 / 14 12 / 14

D19S433 13 / 14,2 13 / 13 12 / 13 12 / 15 14 / 15 13 / 16

D21S11 28 / 32,2 29 / 31,2 31,2 / 33,2 29 / 30 28 / 30 30 / 32,2

X of Y XX XY XY XY XY XX

Page 36: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 36

Vingerafdrukken

Vingerafdrukkenkaart 1

Achternaam: Claassens Voornamen: René Gerardus

Nicolaas

Geboortedatum: 13-01-1975 Geboorteplaats: Ermelo

Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 37: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 37

Vingerafdrukkenkaart 2

Achternaam: Helder Voornamen: Maria Johanna

Geboortedatum: 05-08-1974 Geboorteplaats: Veldhoven

Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 38: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 38

Vingerafdrukkenkaart 3

Achternaam: Janssen Voornamen: Rachel

Geboortedatum: 31-05-1982 Geboorteplaats: Wormer

Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 39: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 39

Vingerafdrukkenkaart 4

Achternaam: Schooneveld Voornamen: Merel Elisabeth

Geboortedatum: 18-04-1978 Geboorteplaats: Nijmegen

Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 40: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 40

Vingerafdrukkenkaart 5

Achternaam: De Jager Voornamen: Roger

Geboortedatum: 02-04-1988 Geboorteplaats: Enschede

Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 41: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 41

Vingerafdrukkenkaart 6

Achternaam: Sanders Voornamen: Lars

Geboortedatum: 20-10-1992 Geboorteplaats: Vlotterhout

Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 42: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 42

Vingerafdrukkenkaart 7

Achternaam: Sanders-

v.Opdam Voornamen: Jolien Marit

Geboortedatum: 27-08-1965 Geboorteplaats: Goes

Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 43: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 43

Vingerafdrukkenkaart 8

Achternaam: Sanders Voornamen: Egbert Adrianus

Geboortedatum: 26-12-1962 Geboorteplaats: Vlotterhout

Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 44: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 44

Vingerafdrukkenkaart 9

Achternaam: Schipper Voornamen: Katie Anne

Geboortedatum: 08-10-1983 Geboorteplaats: Heerhugowaard

Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 45: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 45

Vingerafdrukkenkaart 10

Achternaam: Vink Voornamen: Robert

Geboortedatum: 10-11-1958 Geboorteplaats: Amsterdam

Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 46: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 46

Vingerafdrukkenkaart 11

Achternaam: Henselmans Voornamen: Huub Cornelius

Geboortedatum: 13-01-1965 Geboorteplaats:

Capelle aan den

IJssel

Nationaliteit: Nederlands Geslacht: Man: X Vrouw:

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 47: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 47

Vingerafdrukkenkaart 12

Achternaam: Yoska Voornamen: Tobar

Geboortedatum: 13-01-1945 Geboorteplaats: Sofia

Nationaliteit: Bulgaar Geslacht: Man: X Vrouw:

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 48: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 48

Vingerafdrukkenkaart 13

Achternaam: Hoogendoorn Voornamen: Hannah Catharina

Geboortedatum: 13-01-1925 Geboorteplaats: Rozendaal

Nationaliteit: Nederlandse Geslacht: Man: Vrouw: X

Datum afdrukopname: 28-12-2010

Page 49: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 49

IV. Rapport Forensisch patholoog

Het slachtoffer was op de dag van de moord gekleed in

een beige pantalon, wit shirt, hemd, groen vest, sjaal,

muts en een grijze halflange winterjas. De kleding is

droog, op een rode bloedvlek op haar rug en de kleding

rondom de buik na. In de binnenzak van de jas van

Hannah Hoogendoorn is een portemonnee gevonden

met een ID-kaart die de identiteit van het slachtoffer

bevestigd. In de portemonnee wordt ook een briefje

met het telefoonnummer van Merel Schooneveld

gevonden. Zij wordt opgebeld en komt die avond het

lichaam van haar grootmoeder identificeren.

1. Achtergrondinformatie: rigor mortis of lijkstijfheid

Rigor mortis wordt ook wel lijkstijfheid genoemd. Het is

het verstijven van het lichaam na het overlijden.

Verstijving wordt veroorzaakt doordat de spieren

onvoldoende ATP produceren. Er wordt immers geen

zuurstofrijk bloed meer rondgepompt. Dit heeft tot

gevolg dat de concentratie ATP, de energiebron van

cellen, afneemt. Onder anaërobe omstandigheden vindt

ATP-productie nog een tijd plaats door de

melkzuurgisting. Maar ook deze stopt. Dit komt doordat

de toegenomen hoeveelheid melkzuur een verlaging van

de pH veroorzaakt. Zodra de pH te laag wordt laten

enzymen het afweten en deze enzymen zijn onder

andere betrokken bij de vorming van ATP. Bij gebrek

aan ATP kunnen de filamenten van het spierweefsel

niet meer langs elkaar schuiven. Dit leidt tot

lijkstijfheid. Iets soortgelijks gebeurt overigens na een

tijdlang intensief sporten.

De delen die het eerste verstijven zijn de oogleden,

kaak en nek. De lijkstijfheid trekt verder door het

gehele lichaam en is binnen zes uur voltooid.

Afhankelijk van de omgevingstemperatuur houdt de

rigor mortis één tot drieëneenhalve dag aan, daarna

verdwijnt deze door ontbinding van de spieren.

De forensische sectie

Het lichaam van Hannah Hoogendoorn is overgebracht

naar het ziekenhuis. Op woensdag 29 december, 08.00

uur begint de sectie.

Page 50: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 50

Als eerste wordt het tijdstip van de moord bepaald aan

de hand van een combinatie van gegevens, waaronder

de lichaamstemperatuur van Hannah Hoogendoorn. Uit

het politierapport blijkt dat om 17.25 uur de

lichaamstemperatuur van Hannah Hoogendoorn 33.7 ºC

was, de lijkstijfheid was zich al aan het ontwikkelen en

ook livor mortis was al licht zichtbaar (zie 1.

Achtergrondinformatie: rigor mortis of lijkstijfheid en

2. Achtergrondinformatie: livor mortis). Paarse vlekken

van de livor mortis zijn zichtbaar aan de buikzijde van

het lichaam van mevrouw Hoogendoorn.

Het waaide die dag en de omgevingstemperatuur was 5

ºC.

Opdracht 0.5

Bereken het tijdstip van de dood op: URL2 (voor link

zie vaklokaal). Hoe lang geleden heeft de moord

waarschijnlijk plaatsgevonden?

2. Achtergrondinformatie: Livor mortis

Na het overlijden trekt het bloed uit de huid weg,

waardoor deze vaalbleek en slap wordt. Doordat het

bloed niet meer wordt rondgepompt, zakken de rode

bloedcellen naar de laagst gelegen lichaamsdelen en

plakken daar aan elkaar. Op de plekken waar het bloed

zich verzamelt, ontstaan paarse lijkvlekken, livor

mortis genoemd.

Bij een overledene die op zijn rug ligt, zullen de paarse

plekken op zijn rug zichtbaar worden. Wanneer dit niet

het geval is, is het lichaam van de overledene

waarschijnlijk verplaatst of gedraaid. Alleen op de

plekken waar het lichaam in contact is met

bijvoorbeeld de grond, ontstaan geen paarse plekken.

Dit komt doordat de haarvaten daar worden

dichtgedrukt en het bloed zich daardoor op die plek

niet kan verzamelen.

De verkleuring begint één tot twee uur na het

overlijden en is acht tot tien uur later compleet.

Het wit wegtrekken van de huid nadat erop gedrukt is,

geeft aan dat de dood meer dan twee uur maar

waarschijnlijk niet meer dan tien uur geleden is

ingetreden.

De doodsoorzaak is een kogel in de rug die de aorta

heeft geraakt. De kogel is loodrecht via de rug naar

binnengekomen en net voor het borstbeen tot stilstand

gekomen. De kogel is 17,7 cm het lichaam

binnengedrongen. De kogel is van 0.22 kaliber. Het

Page 51: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 51

kogelgat op de rug zit op een afstand van 120 cm ten

opzichte van de voeten. Waarschijnlijke oorzaak van

overlijden is overtollig bloedverlies doordat de aorta is

geraakt, waardoor er een hartstilstand is opgetreden.

Zelfdoding wordt uitgesloten, omdat er geen

moordwapen is gevonden en er geen kruitresten op de

hand van Hannah Hoogendoorn aanwezig zijn.

Er zijn geen tekenen van andere verwondingen dan de

schotwond op het lichaam van Hannah Hoogendoorn

aanwezig. Er worden ook geen sporen en

vingerafdrukken op het lichaam van mevrouw

Hoogendoorn gevonden.

3. Achtergrondinformatie: autolyse

De autolyse is de vertering van het weefsel door

lichaamseigen enzymen. Deze enzymen bevinden zich

in de lysosomen. Na de dood komen deze enzymen vrij

en breken vervolgens de cellen af. Bij weefsels die veel

enzymen (zoals de lever) of water (zoals de hersenen)

bevatten, gaat de afbraak het snelst. De autolyse is na

een aantal dagen zichtbaar als met vloeistof gevulde

blaren en het losser zitten van de huid.

De darmflorabacteriën gaan na de dood ongeremd

groeien. Dit resulteert in gasopbouw, waardoor de

darmen scheuren en de bacteriën zich verder door het

lichaam kunnen verspreiden. Gassen die in de darmen

gevormd worden zijn onder andere; waterstofsulfide,

koolstofdioxide, methaan, ammonia, zwaveldioxide en

waterstof. Door de zuurstofloze omgeving worden er

tijdens de afbraak erg stinkende producten gevormd,

zoals boterzuur en propaanzuur. Andere stoffen die

bijdragen aan de geur van bederf zijn de

afbraakproducten van eiwitten, zoals putrescine

NH2(CH2)4NH2 (uit ornithine en arginine) en cadaverine

NH2(CH2)5NH2 (uit lysine). Lysine, ornithine en arginine

zijn aminozuren die onder andere voorkomen in de

afbraakfabriekjes van een cel, de lysosomen. Een van

de producten die bij de afbraak van eiwitten in amines

vrijkomt is het ethylmercaptaan. Deze stof trekt groene

bromvliegen (geslacht Lucilia) aan, die eitjes op het lijk

leggen. De aanwezigheid van bromvliegen geeft

informatie over de staat van ontbinding en is daarmee

een indicatie voor het tijdstip van overlijden. De larven

van Lucilia wijzen erop, dat een lijk hoogstens 18 uur

oud is.

In een vochtige en zuurstofarme omgeving treedt

verzeping van het lichaam op, waarbij het onderhuidse

vet in een zeepachtige substantie wordt omgezet. Vet

bestaat uit een glycerolmolecuul waaraan drie lange

Page 52: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 52

vetzuurketens zitten. Bij verzeping wordt de verbinding

tussen de vetzuurketens en het glycerol verbroken en

reageren de vetzuurketens met natriumionen uit het

intracellulaire vocht, waardoor het zout “zeep”

ontstaat. Het duurt vijf tot zes maanden voordat het

lichaam is verzeept.

Na gemiddeld een half jaar is van het lichaam alleen

nog het skelet over. Het skelet zal alleen verder

afbreken als het wordt blootgesteld aan zuren. Hierbij

reageert het kalk (CaCO3) in het skelet met de zuren

tot CO2 en H2O.

Uiteindelijk blijft er niet veel meer over van het

lichaam dan een hoopje moleculen. Of zoals God in

Genesis 3:19 sprak tegen de mens: ‘Want stof zijt gij en

tot stof zult gij wederkeren.’

De drie kaders in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op het

artikel van Marieke Alberts in het C2W (25 januari

2005).

Page 53: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 53

Handboeken

Page 54: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 54

Handboek 1 Vingersporenonderzoek

1.1 Vingerafdrukken zijn uniek Een op een voorwerp achtergelaten afdruk van een

vinger heet een vingerafdruk. Vingerafdrukken blijven

achter op alles wat je vastpakt: op de klink van de deur

die je opent of op het glas waaruit je drinkt. Tijdens

het vastpakken van een voorwerp breng je een laagje

huidvet op het voorwerp over. Je kunt dat zien aan

vingerafdrukken op een ruit of op een glimmend

tafelblad. Hierdoor ontstaat er een soort stempel.

Opdracht 1.1

Je hebt hierboven gelezen dat een vingerafdruk kan

ontstaan door middel van een laagje huidvet. Bedenk

nog drie manieren waardoor vingerafdruk op

voorwerpen achter kunnen blijven.

Zogenaamde papillairlijnen veroorzaken de

vingerafdruk. Het zijn lijnvormige verhogingen van de

huid. Denk bijvoorbeeld aan dijken langs een rivier. Je

vraagt je nu misschien af hoe een vingerafdruk

ontstaat. In de papillairlijnen bevinden zich heel veel

poriën (kleine openingen), waardoor continu

transpiratievocht (zweet) naar buiten komt. Dit

transpiratievocht verspreidt zich over de papillairlijnen

en bestaat uit een mengsel van allerlei stoffen,

waaronder vetten, zouten en vooral water. Het water

verdampt, maar de vetten, zouten en andere stoffen

blijven op (en ook tussen) de papillairlijnen achter.

Wanneer je vingers nu in contact komen met een

voorwerp, bijvoorbeeld als je het vastpakt, worden het

transpiratievocht en vooral de niet verdampte stoffen,

zoals vetten en zouten, daarop overgebracht. Zo

ontstaat op het voorwerp een (meestal onzichtbare)

vettige afdruk van het huidlijnenpatroon, de

vingerafdruk. Deze vettige afdruk kun je met diverse

poeders zichtbaar maken.

De Engelse geleerde Sir Francis Galton bestudeerde aan

het einde van de 19de eeuw vingerafdrukken en kwam

tot de conclusie dat vingerafdrukken per persoon uniek

zijn. Zelfs eeneiige tweelingen hebben verschillende

vingerafdrukken. De vorm van een vingerafdruk

ontstaat in de 10e week van de zwangerschap en blijft

het hele mensenleven hetzelfde.

Page 55: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 55

1.2 Vingerafdrukken zichtbaar maken De afdruk van een voet of schoenzool in aarde of

sneeuw is meestal direct te zien. Met gips kun je

hiervan direct een afdruk maken. Vingerafdrukken zijn

echter meestal niet direct te zien. Je moet ze eerst

zichtbaar maken. Dit kan op verschillende manieren.

Experiment 1.2 Vingerafdrukken zichtbaar maken

In dit experiment ga je zelf proberen om

vingerafdrukken zichtbaar te maken.

Afhankelijk van het voorwerp dat je hebt gekregen, ga

je bepalen welk poeder het meest geschikt is om te

gebruiken.

Benodigdheden

Per groepje heb je het volgende nodig:

• doekjes

• twee stof/mondkapjes

• pincet/handschoenen

• make-up kwastje

• twee voorwerpen (objectglaasje, glazuur, verf,

zwart kunststof, wit kunststof of…..)

• (zeer fijn) poeder.

• Om te gebruiken als poeder heb je de keuze uit:

• koolstofpoeder/grafiet

• poedersuiker

• aluminiumpoeder

• talkpoeder

• krijtpoeder

• make-up poeder (blusher rouge).

Uitvoering

• Maak de twee voorwerpen goed schoon met een

doekje en raak ze daarna niet meer met blote

handen aan. Gebruik een pincet of handschoenen.

• Zet met je duim een duidelijke afdruk op de

voorwerpen.

• Bedenk welk(e) poeder(s) je wilt gebruiken voor

jouw voorwerp(en) om de vingerafdruk(ken)

zichtbaar te maken. Als je een poeder hebt gekozen,

bepaal je, eventueel aan de hand van de

chemiekaarten, of het nodig is om een

stof/mondkapje te gebruiken.

• Dompel de kwast in het gekozen poeder en strijk

héél voorzichtig met de kwast over de ondergrond

totdat de vingerafdruk goed zichtbaar is geworden.

Ruim gemorst poeder direct op. Gebruik de loep om

te bepalen of er genoeg detail in de vingerafdruk te

zien is.

Page 56: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 56

Resultaat

Welk poeder is nu het meest geschikt voor welk

voorwerp? Verzamel de gegevens van de andere

groepjes in je klas.

Waar moeten poeder en voorwerp aan voldoen om een

bruikbare combinatie op te leveren? Verwerk de

gegevens en je analyse in jouw forensische

onderzoeksdossier.

1.3 Classificatie en identificatie De stelling dat vingerafdrukken uniek zijn, is empirisch

bepaald. Dat wil zeggen dat deze stelling verkregen is

uit waarnemingen van experimenten of uit ervaring. In

de meer dan 100 jaar dat vingerafdrukken onderzocht

worden, zijn er nog nooit twee dezelfde

vingerafdrukken van verschillende personen gevonden.

In verschillende databanken over de gehele wereld

zitten miljarden vingerafdrukken die allemaal

verschillend zijn. Omdat vingerafdrukken zo uniek zijn,

zijn ze uitermate geschikt voor identificatie van

personen. Dit in tegenstelling tot kenmerken van

personen die niet uniek zijn, zoals de bloedgroep.

Opdracht 1.3

Noem nog drie kenmerken die mensen met anderen

gemeen kunnen hebben.

Behalve dat vingerafdrukken per persoon uniek zijn,

vond Galton nog drie redenen waarom vingerafdrukken

goed gebruikt kunnen worden voor identificatie:

• het lijnenpatroon van de vingerhuid blijft levenslang

hetzelfde

• de variatie in het aantal verschillende patronen is

erg groot

• vingerafdrukken kunnen geclassificeerd worden.

Opdracht 1.4

Wat betekent classificeren?

Maar wat maakt vingerafdrukken nu zo uniek? Om een

patroon te herkennen moet je eerst iets weten over de

opbouw van een vingerafdruk. De meeste

vingerafdrukken hebben een kern en een delta. De kern

is het middelpunt van een patroon, de delta is een

driehoekig figuur dat zich meestal naast de kern

bevindt. Deze zijn afgebeeld in figuur 1A.

Page 57: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 57

De verschillen in de plaats van de kern en delta kun je

gebruiken om de vingerafdrukken in te delen bij een

hoofdpatroon. Een hoofdpatroon kenmerkt zich door

verschillende globale figuren in het huidlijnenpatroon.

Er worden negen hoofdpatronen onderscheiden, deze

zijn te zien in figuur 1B.

Figuur 1B: De negen hoofdpatronen van vingersporen.

Figuur 1A: De kern en delta van een vingerspoor. Bron: www.vingerafdrukken.nl

Page 58: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 58

Opdracht 1.5

Bekijk de zeven vingersporen die zijn gevonden in de

zaak rond de moord op Hannah Hoogendoorn, deze zijn

te vinden in het politiedossier. Benoem met behulp van

figuur 1B bij elk vingerspoor het hoofdpatroon.

Naast het onderscheid in hoofdpatronen kun je

onderscheid maken door te kijken naar details in het

lijnenpatroon. Kenmerkende details heten typica,

omdat deze typisch zijn voor het huidlijnenpatroon van

de betreffende persoon.

Kenmerkende details kunnen bijvoorbeeld punten zijn

waar huidlijnen splitsen of stoppen. In figuur 1C vind je

een overzicht van verschillende typica die gebruikt

worden voor classificatie.

De papillairlijnen van een vingerafdruk vormen dus

figuren, waarvan de details uniek zijn. In een forensisch

onderzoek kijk je bij het vergelijken van

vingerafdrukken in de eerste plaats naar de

hoofdgroepen. Vervolgens zoek je overeenkomende

typica op overeenkomende onderlinge posities, de

Typica Beschrijving Typica Beschrijving

Lijnunit, deze bestaat

slechts uit een eilandje

met een porie.

Lijnvormen, de

papillairlijnen variëren

in dikte.

Lijnfragment. Deze

bestaat minimaal uit 2

of meer lijnunits.

Littekens, waarbij de

papillairlijnen zich niet

meer herstellen.

Beginnende- of

eindigende papillairlijn.

Tussenlijnen,

onveranderlijk en

permanent.

Bifurcatie, de lijn splitst

zich in twee lijnen.

Haak, een lijn splitst en

een van deze lijnen stopt

kort daarna.

Oog, twee lijnen

splitsen en ontmoeten

elkaar kort daarna weer.

Poriën, gedetailleerde

typica qua aantal,

ligging, vorm en grootte.

Figuur 1C: Typica van vingersporen. Bron: www.vingerafdrukken.nl

Page 59: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 59

zogenaamde dactyloscopische punten (dactyloscopie

komt uit het Grieks en betekent: kijken naar vingers.)

Op basis van deze dactyloscopische punten vindt

identificatie plaats. In een strafrechtelijk onderzoek

neemt de recherche vingerafdrukken van alle tien de

vingers van een verdachte. Vervolgens maakt de

recherche hiervan inktafdrukken op papier en bergt

deze, gesorteerd naar hand en vinger, op in het

archief. Om een verdachte uit te sluiten of te koppelen

aan een misdaad, vergelijkt men de afdrukken in het

archief met een op de plaats delict gevonden afdruk.

Bij dit vergelijken let de rechercheur dus op de

aanwezigheid en de onderlinge posities van de

verschillende typica. In Nederland eist de rechter dat

er minimaal 12 punten van overeenkomst zijn.

Opdracht 1.6

In figuur 1D is een vingerafdruk met 12 typica

weergegeven. Benoem de 12 typica, gebruikmakend

van figuur 1C.

Op zoek naar een match

Als de PD vingerafdrukken heeft opgeleverd, moet er

gezocht worden naar de persoon die ze heeft

achtergelaten. Dit lijkt makkelijker dan het is. Als er

twee vingerafdrukken vergeleken moeten worden, de

gevonden vingerafdruk en een vingerafdruk uit een

bestand, is dit nog wel mogelijk. Maar als een match

(overeenkomst) gezocht moet worden tussen de

gevonden afdruk en een databestand van een paar

duizend personen, elk met 10 vingerafdrukken dan is

dat onmogelijk. Ook een computer de plaatjes laten

vergelijken is onmogelijk, omdat de plaatjes van twee

vingerafdrukken van dezelfde vinger nooit identiek

zullen zijn.

Figuur 1D: gedeelte van een vingerafdruk

Page 60: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 60

In dat geval wordt van belang hoe de vingerafdrukken

in de database worden opgeslagen en welke

zoekprocedure wordt gehanteerd.

Een mogelijkheid is om in de database niet de

vingerafdruk zelf op te slaan maar de classificatiecode.

Zoeken op code is veel simpeler dan het vergelijken van

plaatjes. Maar is er een code te bedenken die net zo

uniek is als de vingerafdruk zelf?

Een antwoord is te geven met behulp van figuur 1E.

Ingetekend in figuur 1E zijn een aantal dactyloscopische

punten met de verbindingen tussen die punten. De

kleur geeft het type aan. Bijvoorbeeld 3 delta’s, 4

bifurcaties, 5 eindpunten. In totaal zijn er hier dus 12

dactyloscopische punten getekend.

De cijfers bij de verbindingen geeft aan hoeveel

papillairlijnen er liggen tussen de twee betrokken

typica.

Het opslaan van deze patronen is natuurlijk op vele

verschillende manieren mogelijk maar neemt veel

minder ruimte in dan het digitaal opslaan van een

plaatje.

Opdracht 1.7

In figuur 1E is te zien dat het aantal verbindingen

sneller toeneemt dan het aantal punten.

a. Teken 5 punten met hun verbindingen. Hoeveel zijn

dit er?

b. Hoeveel verbindingen zijn er bij N punten?

c. Bereken met de formule bij b hoeveel verbindingen

er bestaan bij 13 punten.

Figuur 1E: een vingerpatroon

Page 61: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 61

Experiment 1.8: dactyloscopische punten

In deze proef ga je op zoek naar de hoofdpatronen en

typica (dactyloscopische punten) in de gevonden

vingerafdrukken op de plaats delict. Je gaat daartoe de

vingerafdruk beschrijven. Mocht je de vingerafdruk

willen vergroten, gebruik dan een vergrootglas

Benodigdheden

• vergrootglas

• de vingerafdrukkaarten van de verdachten

• de vingerafdrukken gevonden op de PD.

Uitvoering

In deze opdracht moet je de zeven vingersporen

gevonden op de PD vergelijken met de 130

vingerafdrukken van de verdachten en het slachtoffer.

Bepreek met je klas hoe je dit het effectiefst en snelst

kunt doen. De onderstaande punten kunnen als leidraad

dienen.

• De hoofdpatronen van VINGER01 tot VINGER07 zoals

je die hebt bepaald in opdracht 1.5 .

• Bedenk of het vingerspoor afkomstig zou kunnen zijn

van een bepaalde vinger. Waaraan zou je dit kunnen

zien?

• Probeer 12 typica (dactyloscopische punten) te

vinden en markeer ze met een puntje en een

nummertje van 1 tot 12.

• Maak een patroon op de wijze van figuur 1E.

• Ga na hoe nu de vingerafdrukken moeten worden

vergeleken met de database.

4. Achtergrondinformatie: in het echt

Wat je in experiment 1.8 gedaan hebt, is door

forensische onderzoeksinstituten, zoals het NFI, op

grote schaal gedaan met de vingerafdrukken van vele

personen (meestal misdadigers). In grote digitale

databanken zijn foto’s opgenomen van de

vingerafdrukken die geclassificeerd zijn naar onder

andere soort vinger en hoofdpatronen.

Sinds 1990 werkt de Nederlandse Technische Recherche

met Het Automatische VingerAfdrukkensysteem

Nederlandse Kollectie (HAVANK). In deze zoekmachine

staan twaalf miljoen dactysporen (vingersporen) van

onopgeloste delicten, ongeïdentificeerde slachtoffers,

Nederlanders die met de politie in aanraking zijn

geweest, asielzoekers en internationale verdachten. De

gevonden sporen worden geanalyseerd op basis van

enkele kenmerken, zoals van welke hand en vinger het

vingerspoor afkomstig is en wat het typerende patroon

is. Vervolgens scant een specialist de vingerafdruk op

Page 62: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 62

twaalf dactyloscopische punten en deze punten worden

ingevoerd in het HAVANK. Deze punten worden met

elkaar verbonden, waardoor een soort sterrenbeeld

ontstaat. De vorm van dat sterrenbeeld wordt gebruikt

voor het doorzoeken van de database.

1.4 Dossier In deze paragraaf heb je geleerd dat vingerafdrukken

uniek zijn voor ieder mens en dat ze bovendien

onveranderlijk zijn. Beide eigenschappen zorgen er

voor dat vingerafdrukken erg geschikt zijn voor

identificatie.

Je hebt vingerafdrukken geclassificeerd en geleerd

welke hoofdpatronen en typica er zijn.

Je hebt de vingersporen van de PD geclassificeerd en

vergeleken met die van de verdachten. Misschien heb

je wel een of meerdere ‘matches’ gevonden.

Maar wat betekent het verder?

• Betekent dit dat deze verdachte de moordenaar is?

• Is dit genoeg om deze verdachte te veroordelen voor

de gepleegde moord?

• Op welke manier draagt deze kennis bij aan het

oplossen van de gepleegde moord en het veroordeeld

krijgen van de dader?

Opdracht 1.9: dossier

Schrijf in je dossier een korte verhandeling, van

ongeveer 250 woorden, waarin je ingaat op deze

punten en waarbij je de relevantie van dit

bewijsmateriaal bespreekt.

Page 63: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 63

Handboek 2 Technisch ontwerpen Technisch ontwerpen leer je nu hier. Je hebt het later

nog vaker nodig. Je kunt het ook in de Toolbox vinden

op het vaklokaal http://vaklokaal-nlt.nl/?p=55

2.1 Ontwerpen We spreken van technisch ontwerpen als de oplossing

van het probleem het maken van een product is.

Ontwerpen is iets anders dan experimenteel onderzoek

doen: bij ontwerpen gaat het er om iets te maken, bij

onderzoek doen, gaat het er om iets te weten te

komen.

Bij ontwerpen gaat het vaak om techniek, bij

onderzoek gaat het om het ontwikkelen van

wetenschap. Maar je zult ervaren dat je vaak ook

onderzoek moet doen om iets goeds te ontwerpen.

Bij de woorden techniek en technisch denken de

mensen vaak aan ingewikkelde apparaten, die

onbegrijpelijk zijn voor gewone mensen. Dat kan wel

eens terecht zijn, maar het hoeft niet. Ook heel

eenvoudige producten zijn een gevolg van technisch

denken en technisch ontwerpen. Verschillende types

kurkentrekkers en blikopeners zijn net zo goed een

technisch product als het meest ingewikkelde

computersysteem.

Een technisch ontwerp wordt vaak als het werk van

Willie Wortel gezien. Iemand heeft een lumineus idee

en gaat onmiddellijk in een schuurtje aan het werk.

De werkelijkheid is echter anders. Ontwerpen is een

planmatig proces waarbij de stappen in figuur 2A vaak

cyclisch doorlopen worden.

Figuur 2A: de ontwerpcyclus

Page 64: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 64

2.2 Ontwerpprobleem analyseren en beschrijven Een ontwerp begint met een probleem. Een

eindproduct kan immers alleen maar nuttig zijn als het

de oplossing is van een probleem. De beginvraag moet

dus luiden wat de precieze behoefte is van de

probleemhebber of opdrachtgever en wat de functie is

van het te ontwerpen product.

Voorbeeld:

Een forensisch onderzoeker moet sporen verzamelen op

de plaats delict. Voor het verzamelen van die sporen

zijn vaak een heel arsenaal kleine instrumenten nodig.

De vraag is naar voren gebracht of er niet een handig

koffertje is te ontwerpen dat alleen voor deze

doeleinden wordt ingezet.

2.3 Programma van eisen opstellen Globaal is er nu een idee van wat er moet komen en

waarvoor het dient. Nu moet echter preciezer worden

ingevuld aan welke eisen het product moet voldoen.

Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen

de eigenschappen van het product en de

randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan:

1. Eigenschappen

• Welke spullen moeten er eigenlijk in het koffertje?

• Hoe zwaar mag het koffertje zijn?

• Hoe groot mag het koffertje zijn?

• Hoe stevig moet het koffertje zijn?

• Aan welke ergonomische eisen moet het koffertje

voldoen?

• etc.

2. Randvoorwaarden

• Hoe duur mag het koffertje zijn?

• Hoe snel moet het koffertje er zijn?

• Wat zijn de milieu-eisen?

• Soms kan het zin hebben een ontwerpvraag te

splitsen in hoofd- en deelvragen. Bijvoorbeeld wat

voor soort slot moet er op het koffertje?

Page 65: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 65

2.4 (Deel)uitwerkingen bedenken Bij het bedenken van de uitwerkingen kan een

ideeëntabel een rol spelen.

De ideeëntabel is een overzicht van oplossingen voor

functies. Een dergelijke tabel kan je helpen om een

overzicht te krijgen van alle mogelijke oplossingen en

combinaties van oplossingen. De tabel maakt

keuzemogelijkheden expliciet.

Het algemene schema van een ideeëntabel is

weergegeven in figuur 2B.

Tijdens het maken van de ideeëntabel kan het zijn dat

de uitwerkingen van een bepaald onderdeel groot in

aantal zijn. In dat geval kan het zin hebben een eis

onder te verdelen in deeleisen.

Voorbeeld:

Bij vakindeling kan het aantal keuzemogelijkheden

astronomisch worden. Het is dan beter om eerst

deelvragen te stellen. Moet bij het open maken van de

koffer de gehele inhoud zichtbaar worden of bestaat de

koffer uit meerdere compartimenten? In de ideeëntabel

moet dan een extra rij worden toegevoegd:

compartimentering ja nee

In deze fase moeten ook voorlopige schetsen gemaakt

worden.

Voorbeeld: schets van het koffertje met de

verschillende vakjes etc.

2.5 Ontwerpvoorstel formuleren In deze fase moeten knopen worden doorgehakt en

keuzes worden gemaakt.

De consequenties van de keuzes moeten expliciet

worden gemaakt.

Een gedetailleerde bouwtekening is nodig.

Er moet ook een materialenlijst worden aangelegd.

Verder moet een raming worden gemaakt van kosten.

eisen uitwerking 1 uitwerking 2 uitwerking 3

stevigheid materiaal 1 materiaal 2 Etc

slot slotsoort 1 slotsoort 2 Etc

vakindeling vakindeling 1 vakindeling 2 Etc

etc

Figuur 2B: ideeëntabel

Page 66: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 66

Het voorstel moet worden voorgelegd aan de

opdrachtgever. Na goedkeuring kan de volgende fase

ingaan.

Terugkoppeling

Het kan zijn dat tijdens de ontwerpfase structurele

problemen aan het daglicht treden die het hele

ontwerp raken. In dat geval vindt er terugkoppeling

plaats en moet de gehele cyclus opnieuw worden

doorlopen. Het kan zelfs zijn dat de opdrachtgever zijn

eisen moet bijstellen.

Het is erg belangrijk dat deze terugkoppeling plaats

vindt voordat het eigenlijke maakproces begint omdat

tijdens die fase de kosten in tijd, energie en geld

explosief toenemen.

2.6 Proefontwerp realiseren Hier begint het proces van concrete handelingen dat

moet leiden tot een prototype. De voorgaande fasen

hebben natuurlijk tijd gekost maar moeten leiden tot

tijdbesparing tijdens deze fase!

2.7 Proefontwerp testen en evalueren Voldoet het product aan de verwachtingen? Het wordt

getest, d.w.z. blootgesteld aan de handelingen waar

het voor is bedoeld onder omstandigheden die expliciet

zijn verwoord.

In deze fase wordt nagegaan of het probleem, zoals

beschreven in 2.2 Ontwerpprobleem analyseren en

beschrijven, tot oplossing is gebracht met het product.

Zo niet, dan vinden er aanpassingen plaats of volgt een

nieuw ontwerp.

2.8 Een technisch ontwerp zelf maken Je hebt nu kennisgemaakt met de principes van

technisch ontwerpen. Je weet dat er voor een

technisch ontwerp een programma van eisen nodig is,

dat je naar de functies van het gewenste product moet

kijken en dat je met een ideeëntabel werkt.

Je gaat deze kennis nu gebruiken om iets te bedenken

en ook werkelijk te maken.

Je krijgt van je docent een opdracht. Hij treedt op

namens de probleemhebber en heeft ook het

programma van eisen vastgesteld.

Je krijgt van je docent verdere informatie over de

presentatie.

Page 67: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 67

2. Ontwerpopdrachten

2.1 Bewakingscamera’s

Veel moorden worden gepleegd op afgelegen plaatsen.

De oplossing van veel zaken zou gemakkelijker zijn als

er op meer plaatsen bewakingscamera’s zouden zijn.

a. Maak een programma van eisen voor

bewakingscamera’s voor afgelegen plaatsen.

b. Maak een schets van twee mogelijke ontwerpen

voor zulke camera’s.

2.2 Ontwerpopdrachten

Bekijk de volgende ontwerpopdrachten. Kies in overleg

met de docent een van de twee volgende

ontwerpopdrachten. Let op: de eerste opdracht vereist

een technieklokaal met toezicht en kost veel tijd.

a. Een kogelvanger maken.

Een kogelvanger heeft twee functies: allereerst het

opvangen van de kogels, zodat ze niet in het milieu

terechtkomen. Maar ook het teruggeven van de kogels.

Bij jullie ontwerp gaat het om die tweede functie. Hoe

krijg je de kogels gemakkelijk uit de kogelvanger? Dat

hangt natuurlijk van het type kogelvanger af. Bij een

metalen bak met sleuven is dat niet zo moeilijk, maar

bij een zandwal wel.

Jullie gaan een ontwerp maken van een kogelvanger,

die het midden houdt tussen deze twee mogelijkheden:

een bak, gevuld met korrelig materiaal. Dat kan zand

zijn, maar ook iets anders. De bak is een gegeven. Deze

is kubusvormig en gevuld met korrelig materiaal.

Onderkant, zijkanten, bovenkant en achterkant zijn

afgeschermd; de voorkant is open. Het korrelige

materiaal mag er niet uitvallen en moet zoveel

remmende werking hebben dat de kogel niet de

achterwand bereikt. Na een aantal schietbeurten, moet

het makkelijk zijn om de kogels uit de bak te halen.

b. Een vingerafdruk-identificatie-systeem ontwerpen.

Vingerafdrukken afnemen is een moeizaam proces zoals

je hebt kunnen vaststellen. Maar dat is nog maar het

begin. Want al heb je een mooie vingerafdruk, hoe vind

je een match als je database beschikt over een paar

duizend vingerafdrukken? Plaatjes vergelijken is

onbegonnen werk, want om te beginnen zijn alleen de

vingerafdrukken in de database volledig maar de

vingerafdrukken van de PD doorgaans niet. Je hebt dus

een geautomatiseerd systeem nodig. Daarbij kan

worden gedacht aan een computerprogramma, maar

dat is altijd gebaseerd op een procedure die in principe

ook doorlopen moet kunnen worden zonder computer.

Page 68: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 68

Ontwerp een zoekprocedure waarbij je de

vingerafdrukken met elkaar kunt vergelijken. De

zoekprocedure moet een zo hoog mogelijke

scoringskans leveren in zo weinig mogelijk tijd. Gebruik

de informatie uit handboek 1, zoals de zoekprocedure

HAVANK die de technische recherche gebruikt.

Om je procedure te testen, kun je gebruik maken van

de vingerafdrukken van de verdachten. Zie het

politierapport.

2.9 Dossier

Opdracht 2.3: dossier

Werk het dossier bij met de resultaten van je werk aan

handboek 2. Was je in staat om met de door jou

ontworpen zoekprocedure de vingersporen op de PD te

identificeren door vergelijking met de vingerafdrukken

in je database van de verdachten?

Page 69: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 69

Handboek 3 Voetsporen

3.1 Grondeigenschappen De ene grond is de andere niet. Gelukkig maar, want

verschillende grondsoorten creëren diversiteit in het

planten- en dierenrijk. De ene plant groeit liever op

een zure bodem, de andere op een voedselarme

zandgrond. Er zijn ook plantjes die op sterk

verontreinigde bodems kunnen groeien.

Verschillen in grondsoorten kunnen ook gebruikt

worden in het forensisch onderzoek. Komt de grond

onder de zolen van de verdachte overeen met die van

de PD? En is de grond onder de zolen van het

slachtoffer gelijk aan die van de PD? Wanneer er een

andere grondsoort onder de zolen wordt gevonden, is

het waarschijnlijk dat het slachtoffer daar na zijn/haar

dood gedumpt is.

Hoe kun je onderscheid maken tussen verschillende

grondsoorten? In dit handboek zullen we de volgende

methodes toelichten en uitvoeren: pH, geleidbaarheid,

waterabsorberend vermogen en uiterlijke kenmerken

onder een vergrootglas.

In de figuren aan de linkerkant zie je vergrotingen van

speciale grondsoorten. De bovenste is het Japans

sterrenzand, waarvan de grootste skeletjes een

doorsnede van ca. 2 mm hebben. De middelste foto is

glauconietzand uit een grondboring in Nederland. En de

laatste foto is het obsidiaanzand uit Punaluu (Hawaii)

met een korrelgrootte van ca. 0,5-1,0 mm. Zand

meenemen van dit strand is verboden. Volgens een

lokale legende is degene die dit wel doet vervloekt

totdat hij al het zand weer terugbrengt - tot op de

laatste korrel.

Op de uiterlijke kenmerken kan er onderscheid worden

gemaakt tussen de zandsoorten. Maar dit is niet altijd

even gemakkelijk. Om de verschillen tussen

grondsoorten te belichten, moeten we eerst weten wat

grond precies is.

Grond bestaat uit kleine korreltjes steen, mineralen en

organisch materiaal. De verhouding tussen deze

componenten en de afkomst maakt dat iedere

grondsoort uniek is en dus ook unieke eigenschappen

bezit. De componenten bepalen onder andere de pH,

geleidbaarheid, waterabsorberend vermogen en het

Figuur 3A: Japans sterrenzand (boven), glauconietzand (midden) en obsidiaanzand (onder)

Page 70: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 70

uiterlijk ( zoals kleur, structuur, korrelgrootte) van de

grond.

De grond op een bepaalde plek kan ook veranderen. De

grond van een rivierbedding verandert van maand tot

maand door de fluctuerende waterniveaus.

Soortelijke geleidbaarheid

De geleidbaarheid G van een bepaalde grondlaag geeft

aan hoe goed die laag elektriciteit kan geleiden. Het is

dus in feite het omgekeerde van de elektrische

weerstand R (in Ω):

RG

1

(1)

G moet dan ook worden uitgedrukt in Ω-1. Deze eenheid

heeft de naam Siemens (S) gekregen.

De lading stroomt makkelijker door een grondlaag

naarmate de doorsnede A ( in m2 ) groter is en

moeilijker naarmate de stroomweg l (in m) langer is.

Voor de geleidbaarheid G geldt dus G~A en G~1/l

Dus:

l

AG

(2)

De evenredigheidsconstante σ is een stofeigenschap en

wordt de soortelijke geleidbaarheid genoemd. Deze

grootheid geeft dus aan wat de geleidbaarheid is van

een hoeveelheid grond met een doorsnede van 1 m2 en

een lengte van 1 m.

Opdracht 3.1

Leid af dat de eenheid van σ de S/m is.

Bij forensisch onderzoek zijn we niet zozeer

geïnteresseerd in de eigenschappen van een grondlaag,

maar meer in de eigenschappen van de grond zelf. Dus

σ is interessanter dan G.

Zoutconcentratie en pH hebben veel invloed op σ. Dus

de soortelijke geleidbaarheid van de grond onder de

zolen van mevrouw Hoogendoorn kan een aanwijzing

bevatten over de grondsoort waar zij het laatst over

heeft gelopen.

Zoutconcentratie

Ionen maken de grond geleidbaar. De geleidbaarheid is

dus een maat voor de hoeveelheid ionen in de grond.

Page 71: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 71

Zouten bepalen grotendeels de geleidbaarheid van een

bodem.

De geleidelijke toename van het zoutgehalte in bodem

wordt verzilting genoemd. Verzilting kan ontstaan door

verdamping van water uit de bodem, waardoor het zout

achterblijft en toeneemt in concentratie. Dit gaat vaak

gepaard met slechte drainage en droog weer. Een

voorbeeld hiervan is de grond rondom de Dode Zee.

Binnen een aantal decennia zal de Dode Zee zijn

verdwenen door toenemende verdamping. Dit gaat

gepaard met afnemende wateraanvoer via rivieren naar

de Dode Zee vanwege stijgend watergebruik door

mensen.

De geleidbaarheid wordt niet alleen bepaald voor de

concentratie zoutionen. OH- en H+ ionen kunnen de

geleidbaarheid ook doen toenemen. Een bodem kan een

lage zoutconcentratie hebben, maar een hoge

geleidbaarheid door een lage pH.

Opdracht 3.2

Bekijk de proefopstelling in figuur 3B.

Twee elektroden met afmetingen van 3 bij 4 cm steken

in een bakje met rivierzand dat is vervuild. De

elektroden staan op 10 cm van elkaar.

Men zet 5,0 V over het bakje en de stroom wordt

gemeten. Er blijkt een stroom van 3,0 mA lopen.

Neem aan dat de stroom alleen loopt tussen de twee

elektroden en homogeen verdeeld is over de grond

tussen de elektroden.

a. Bereken de geleidbaarheid van deze opstelling

b. Bereken de soortelijke geleidbaarheid van dit

rivierzand.

pH

De pH is een maat voor de zuurtegraad. Citroensap is

zuurder dan water. Citroensap heeft daardoor een

lagere pH dan water. Een oplossing met een pH lager

dan 7 wordt een zure oplossing genoemd. Is de pH

hoger dan 7, dan is de oplossing basisch. Wanneer de

oplossing gelijk is aan 7, wordt deze pH neutraal

genoemd.

Grond met een grote hoeveelheid organisch materiaal is

doorgaans zuurder dan grond zonder organisch

materiaal. Veengrond bijvoorbeeld bevat een grote

hoeveelheid organisch materiaal en heeft een lage pH.

Veen bestaat uit een natte hoeveelheid dood

plantenmateriaal. Door de grote hoeveelheid water in

Figuur 3B: proefopstelling

Page 72: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 72

veen ontstaat er een zuurstofarme omgeving waarin de

bacteriën de plantenresten zuurstofarm (anaëroob)

verteren. Hierbij komen onder andere zuren vrij.

Sommige mineralen kunnen de pH van de grond ook

beïnvloeden, wanneer ze in water oplossen. Kalk

(CaCO3) bijvoorbeeld reageert met water (H2O) tot

HCO3- en OH- ionen, die de bodem meer basisch maken.

Waterabsorberend vermogen

Het waterabsorberende vermogen verschilt per

grondsoort. Globaal gezien heeft grond, bestaande uit

kleine deeltjes zoals kleideeltjes een groot

waterabsorberend vermogen. Zand bestaat uit grotere

korrels en houdt minder water vast dan klei. De

chemische samenstelling van de gronddeeltjes speelt

ook een rol. Kleideeltjes bijvoorbeeld zijn geladen en

‘trekken’ hierdoor gemakkelijker water aan. Grotere

hoeveelheden organisch materiaal verhogen het

waterabsorberende vermogen.

Kleur

De kleur van de grond wordt bepaald door zijn

compositie. Organisch materiaal maakt de grond

donkerder. Mineralen kunnen de grond ook een kleur

meegeven. IJzerionen maken de grond roder, zoals de

Uluru rotsformatie in Australië.

Figuur 3D: Uluru rotsformatie in Australië

Experiment 3.3: gedumpt?

In het volgende experiment ga je onderzoeken of het

slachtoffer op de PD is geweest.

Het lichaam van Hannah Hoogendoorn kan ook gedumpt

zijn. Komt de grond onder haar zolen overeen met die

van de PD?

Figuur 3C: Het meisje van Yde Door een zuurstofarme en zure omgeving van veen blijven lichamen soms jarenlang goed geconserveerd. Een van de bekende veenlijken is die van ‘het meisje van Yde’, dat op 12 mei 1897 uit het Stijfsteen tussen Yde en Vries werd opgegraven. Uit 14C-datering blijkt dat zij tussen 54 v. Chr. En 128 n. CHr. is gestorven. Zij was op dat moment 1,40 m groot en ongeveer 16 jaar oud.

Page 73: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 73

Benodigdheden

• 100 g van de grondmonsters van de voetzolen,

afkomstig van de verdachten (BODEM01 tot

BODEM10).

• 100 g van het grondmonster van de zolen van het

slachtoffer (BODEM11)

• 100 g van het grondmonster van de PD (BODEM12)

• pH-meter

• opstelling om de geleidbaarheid te meten

• vergrootglas

• 100 mL maatcilinder

• filtreerpapier ( met een diameter van 12.5 cm)

• gedestilleerd water in bekerglas

• 250 mL bekerglazen

• 400 mL bekerglas

• 50 mL bekerglas voor gedestilleerd water

• lepels

• trechters

• weegschaal en papier voor het afwegen.

Uitvoering

a. Bespreek met de klas hoe de grondmonsters

verdeeld gaan worden, zodat niet iedereen alle

monsters moet analyseren. Zet de resultaten in de

tabel in figuur 3E

b. Label een 250 mL bekerglas met jouw grondmonster

(BODEMX).

c. Weeg 50 g van het bodemmonster af en breng de

grond over in het 250 mL bekerglas.

d. Meet 100 mL gedestilleerd water af in de

maatcilinder en giet het bij de grond.

e. Roer het mengsel goed door met een lepel. Roer

elke drie minuten voor totaal 15 minuten.

f. Laat het mengsel 5 minuten bezinken. Was de lepel

met gedestilleerd water om contaminatie met

andere grondmonsters te voorkomen.

g. Meet de pH van het grondmonster, vraag de leraar

voor hulp indien nodig.

h. Meet de geleidbaarheid van het grondmonster,

vraag de leraar voor hulp indien nodig.

j. Hoe ziet het droge grondmonster eruit onder het

vergrootglas? Maak een schets van de

grondstructuur.

i. Bepaal het waterabsorberend vermogen van de

grond als volgt: vouw het filter in de trechter en

breng 50 g van het droge grondmonster over in het

filter. Vraag een medeleerling om de trechter boven

een 400 mL bekerglas te houden. Meet 100 mL

gedestilleerd water af in een maatcilinder en giet

het water in de trechter. Laat de trechter voor 60

Page 74: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 74

seconden uitdruppelen. Giet het water in het 400

mL bekerglas terug in de maatcilinder. Bepaal de

hoeveelheid water die door de grond is

geabsorbeerd.

Bron: No dumping Texas Instruments

BODEM X pH

soortelijke geleidbaar-heid (μS/cm)

geabsorbeerd water (ml/50g)

uiterlijk grond (beschrijving)

BODEM01

BODEM02

BODEM03

BODEM04

BODEM05

BODEM06

BODEM07

BODEM08

BODEM09

BODEM10

BODEM11

BODEM12 (PD) Figuur 3E: resultaten grondonderzoek

3.2 Lopen of rennen? Op de PD zijn voetsporen gevonden. In dit deel van het

handboek ga je onderzoeken of er een relatie bestaat

tussen de snelheid van lopen en de afstand tussen twee

voetstappen.

Experiment 3.4: voetsporen op de plaats delict

In dit experiment bepaal je de relatie tussen hoe snel

iemand loopt of rent en de afstand tussen zijn

voetsporen (de stapgrootte). Hiervan maak je een

ijkgrafiek.

Benodigdheden

• een looptraject, liefst van minimaal 50 meter

• een stopwatch

• (meetlint)

Uitvoering

• Markeer het begin en einde van het te meten

looptraject. Zorg dat je precies weet hoe lang het

traject is, gebruik bijvoorbeeld een standaard

sportveldafstand of een meetlint.

• Besluit met de klas wie er proefpersoon gaan zijn.

Hoeveel proefpersonen nemen jullie? Nemen jullie

jongens of meiden, of allebei?

• Hoeveel metingen ga je per proefpersoon verrichten?

Op verschillende snelheden of dezelfde?

Page 75: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 75

• Starten de proefpersonen vanaf de startlijn of

beginnen ze daarvóór al met lopen?

• Wat betekenen dit soort keuzes voor de uitkomsten

van jullie experiment? Bespreek dit in de discussie.

• Wijs vervolgens twee personen aan. Een persoon

gaat tellen hoeveel passen de proefpersoon zet in

het looptraject. Als het niet goed uitkomt aan het

einde, probeer dan te schatten (bijvoorbeeld 40,3

passen). De tweede persoon neemt de tijd op met

een stopwatch. De proefpersoon moet proberen op

een zo constant mogelijke snelheid te lopen of

rennen.

• Reken met behulp van je meetgegevens uit:

1) hoe snel de proefpersoon liep

2) wat de gemiddelde stapgrootte was

• Maak klassikaal een ijkgrafiek waarin je de

stapgrootte tegen de loopsnelheid uitzet. Bespreek

met elkaar de resultaten van het experiment.

Vragen

a. Is er een lineair verband tussen de loopsnelheid en

de stapgrootte?

b. Stel een vergelijking op aan de hand van dit

verband. Maak de vergelijking in de vorm:

loopsnelheid= (a)(stapgrootte) + b.

c. Analyseer de voetsporen van de PD en vergelijk

deze met je ijkgrafiek. Hoe snel hebben het

slachtoffer en de onbekende waarschijnlijk gelopen

of gerend?

d. Geeft deze analyse je verdere informatie over de

moordzaak? Neem dit op in je dossier.

e. Kun je nog een andere factor bedenken die mogelijk

van invloed is op de stapgrootte?

3.3 Dossier

Opdracht 3.5: dossier

Werk het dossier bij met de resultaten van je werk aan

handboek 3. Kon je aan de hand van het

grondonderzoek bepalen welke verdachten op de PD

zijn geweest? Is Hannah Hoogendoorn zelf naar de

plaats des onheils gelopen of is zij daar bijvoorbeeld

later gedumpt? Hebben het slachtoffer en de dader

gelopen of gerend? Kan er hier sprake zijn van een

achtervolging, denk je?

Page 76: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 76

Handboek 4 Stofeigenschappen

4.1 Zuivere stoffen en mengsels Op een plaats delict kunnen allerlei onbekende stoffen

worden gevonden. Een technisch rechercheur neemt er

een monster van en stuurt het op naar het

laboratorium. Daar worden de stoffen bekeken met

ingewikkelde apparaten, waaruit vervolgens grafieken

of getalletjes rollen. Een onderzoeker bekijkt de

grafieken of getallen en kan vervolgens vertellen welke

stof er op de plaats delict is aangetroffen.

Hoe doet hij dat toch? Het is al moeilijk om suiker en

zout van elkaar te onderscheiden. Hoe worden stoffen

geïdentificeerd? Daarvoor moeten we ons eerst

verdiepen in de eigenschappen van stoffen.

Iedere zuivere stof heeft unieke eigenschappen, zoals

smeltpunt, kookpunt en oplosbaarheid in bijvoorbeeld

water. Water kookt bij 100 ºC en alcohol (ethanol) bij

78 ºC. Deze twee stoffen zijn van elkaar te

onderscheiden door het kookpunt van beide te meten.

De combinatie van stofeigenschappen is voor elke stof

uniek. Het is mogelijk dat van twee verschillende

stoffen een aantal stofeigenschappen hetzelfde zijn.

Zowel water als ethanol zijn vloeibaar bij

kamertemperatuur en zijn beide kleurloos.

Er zijn echter geen twee stoffen waarvan alle

stofeigenschappen dezelfde zijn. Je kunt een zuivere

stof dus altijd herkennen aan de stofeigenschappen.

In de natuur en in het dagelijkse leven komen zuivere

stoffen echter erg weinig voor. Meestal zijn stoffen

gemengd met andere stoffen. Als een stof niet zuiver

is, maar met minstens één andere stof gemengd is,

spreek je van een mengsel. De verschillende stoffen in

een mengsel noem je componenten.

Een mengsel kun je scheiden in de afzonderlijke zuivere

stoffen door gebruik te maken van de verschillen tussen

stofeigenschappen van de componenten.

Een mengsel van keukenzout en zand is bijvoorbeeld

van elkaar te scheiden door het mengsel in water op te

lossen. Keukenzout (NaCl) heeft als stofeigenschap dat

het in water oplost, zand niet. Wanneer het mengsel

van zout, zand en water door een filter wordt gegoten,

blijft het zand in het filter achter. Door vervolgens te

destilleren of in te dampen wordt het zout uit het

water gehaald. Op deze manier wordt het mengsel

gescheiden en kunnen beide stoffen individueel van

elkaar worden geanalyseerd.

Page 77: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 77

Opdracht 4.1

Hoe kun je snel vaststellen of een vaste stof zuiver is of

een mengsel?

Om de componenten van een mengsel te scheiden zijn

allerlei methoden te gebruiken. Welke

scheidingsmethode wordt gebruikt, is afhankelijk van

de stofeigenschappen van de componenten in het te

scheiden mengsel.

Opdracht 4.2 Alcohol en water

a. Met welke methode kun je een mengsel van alcohol

en water scheiden?

b. Op welke stofeigenschap berust deze methode?

Opdracht 4.3 Keukenzout, jood en krijt

a. Met welke methode kun je een mengsel van

keukenzout, jood en krijt van elkaar kunnen scheiden?

Kijk naar de verschillen in stofeigenschappen, voor het

oplossen van deze vraag.

b. Op welke stofeigenschappen berusten deze

scheidingsmethoden?

Opdracht 4.4 NaNO3 en CaCO3

a. Hoe kun je een mengsel van de zouten NaNO3 en

CaCO3 en water van elkaar scheiden?

b. Op welke stofeigenschap berust deze methode?

Opdracht 4.5 Groene kleurstof en water

a. Met welke methode kun je een mengsel van een

oplosbare groene kleurstof en water scheiden?

b. Op welke stofeigenschap berust deze methode?

Opdracht 4.6 Olie en water

a. Met welke methode kun je een ‘mengsel’ van olie en

water scheiden?

b. Waar berust deze methode op?

4.2 Eigenschappen van moleculen Ieder moleculair zuivere stof is verschillend doordat de

moleculen waaruit de stof bestaat, van elkaar

verschillen. Moleculen kunnen opgebouwd worden uit

118 bouwstenen die we atomen noemen. Deze atomen

zijn gerangschikt in het ‘periodiek systeem der

elementen’ en gesorteerd op hun massa. Het atoom

waterstof (H) staat op de eerste plaats in het periodiek

systeem en is daardoor het kleinste en het lichtste.

Koolstof (C) staat op de 6e plaats en is daardoor

zwaarder dan waterstof. Zuurstof (O) is weer wat

zwaarder dan koolstof en staat op de 8e plaats.

Page 78: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 78

Zuurstof, koolstof en waterstof kunnen samen

bijvoorbeeld het molecuul ethanol (CH3-CH2-OH)

maken, maar ook het molecuul methanol (CH3-OH).

Omdat ethanol een extra CH2-groep heeft, is het

zwaarder dan methanol. De vanderwaalsbindingen (dit

is de aantrekkingskracht tussen moleculen) in stoffen

met een lage molecuulmassa zijn minder sterk dan die

in stoffen met een hoge molecuulmassa. Het kost

daardoor minder energie om een methanolmolecuul te

laten verdampen dan dat dat kost bij een

ethanolmolecuul. Het kookpunt van (het lichtere)

methanol is dus lager dan dat van (het zwaardere)

ethanol. Het gewicht van een molecuul kan dus

gebruikt worden om stoffen te scheiden. Deze

eigenschap wordt voornamelijk gebruikt voor het

identificeren van moleculen voor forensisch onderzoek.

Opdracht 4.7 Periodiek systeem der elementen

Zoek het periodiek systeem der elementen op in je

binas. Bereken de molecuulmassa van ethanol en

methanol.

Opdracht 4.8 Ethanol en methanol scheiden

Zoek op hoe chemici in het laboratorium een mengsel

van ethanol en methanol scheiden. Welk glaswerk

gebruiken ze hiervoor?

4.3 Apolair/polair? Zuurstof (O2) is zwaarder dan water (H2O). Hoe komt

het dan dat zuurstof bij kamertemperatuur een gas is,

terwijl water bij dezelfde temperatuur een vloeistof is?

Dit heeft alles met waterstofbruggen te maken. Een

waterstofbrug is een soort ‘brug’, een aantrekkende

kracht, tussen een zuurstofatoom van het ene

watermolecuul en het waterstofatoom van het andere

watermolecuul, zie figuur 4A. Hoe kunnen deze twee

atomen elkaar aantrekken?

In een watermolecuul (H-O-H, ook wel H2O) bevinden

zich twee waterstofatomen die enigszins positief

geladen zijn. Het zuurstofatoom in het midden is een

beetje negatief geladen. In vloeibaar water hebben alle

watermoleculen contact met elkaar. Het licht positief

geladen waterstofatoom in het ene watermolecuul

trekt het licht negatief geladen zuurstofatoom van het

andere watermolecuul aan (H-0…H-O). In water hebben

alle watermoleculen op die manier interactie met

elkaar.

Sommige stoffen lossen op in water, andere stoffen

niet. Waardoor komt dit? Ethanol (CH3-CH2-OH) lost op

Figuur 4A: een waterstofbrug

Page 79: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 79

in water, als je een biertje inschenkt zie je geen

scheiding van ethanol en water ontstaan. Ether

(CH3CH2-O-CH2CH3) lost slecht in water op, terwijl het

moleculair gezien lijkt op ethanol: dezelfde CH3-CH2-

groep(en) en een O atoom. Hoe kan dit, waardoor is de

ene stof slecht oplosbaar in water, terwijl de andere

juist goed oplost? De oplosbaarheid in water heeft ook

hier te maken met waterstofbruggen. Ethanol (CH3-CH2-

OH) heeft namelijk een OH-groep, waardoor het een

waterstofbrug kan vormen met een watermolecuul.

Nu vraag je jezelf misschien af: in het ethermolecuul

zitten ook waterstof- en zuurstofatomen, waarom kan

dat molecuul dan nauwelijks waterstofbruggen vormen?

Ether (CH3CH2-O-CH2CH3) is slecht oplosbaar in water

omdat zijn waterstofatomen verbonden zijn aan een

koolstofatoom (de CH2 en CH3 groepen). De

waterstofatomen in water zijn speciaal, omdat ze

verbonden zijn aan een zuurstofatoom. Het

zuurstofatoom ‘zuigt’ namelijk erg hard aan het

waterstofatoom. Door deze zuigende kracht wordt het

elektron van het waterstofatoom een beetje naar het

zuurstofatoom gezogen. Elektronen zijn negatief

geladen. De zuigende kracht zorgt ervoor dat het

zuurstofatoom een beetje meer negatieve lading krijgt

en het waterstofatoom een beetje minder. Hierdoor

wordt het zuurstofatoom meer negatief geladen en het

wateratoom meer positief geladen. Waterstof en

zuurstof hebben een zogeheten polaire atoombinding.

Positief en negatief trekken elkaar aan, en hierdoor

ontstaat een waterstofbrug tussen twee

watermoleculen.

In het geval van het ethermolecuul zijn de

waterstofatomen verbonden aan een koolstofatoom.

Het koolstofatoom is geen goede ‘zuiger’, hij trekt de

elektronen van het waterstofatoom niet sterk aan.

Hierdoor is het waterstofatoom verbonden aan een

koolstofatoom (H-C) minder positief geladen dan het

waterstofatoom die verbonden is aan een sterk zuigend

zuurstofatoom (H-O). Voor het vormen van

waterstofbruggen heb je die licht positief geladen

waterstofmoleculen wel nodig. Ether kan dus geen

waterstofbruggen vormen, vandaar dat het slecht in

water oplost.

4.4 Oplosbaarheid van zouten Wanneer je een beetje keukenzout (NaCl) in een glas

water strooit en roert, zie je dat het zout na een tijdje

is verdwenen. Het keukenzout is opgelost. Sommige

Page 80: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 80

zouten kunnen echter niet oplossen, zoals kalk (CaCO3).

Hoe kan dit, wat zijn zouten precies?

Zouten bestaan uit positieve en negatieve ionen. Vaak

betreft het een combinatie van metaalionen en niet-

metaalionen. Een eenvoudig voorbeeld is NaCl. Dit zout

bestaat uit het metaalion Na+ en het niet-metaalion Cl-.

Het chloordeeltje heeft daarbij een elektron

opgenomen en het natriumdeeltje een elektron

afgestaan.

Een ingewikkelder zout is bijvoorbeeld Ca10(PO4)6(OH)2.

Dit zout is onoplosbaar. Gelukkig maar want onze

tanden en kiezen zijn ervan gemaakt. Dit zout bestaat

uit metaalionen Ca2+ en niet-metaalionen PO43- en OH-.

Zuren kunnen reageren met het OH- en kunnen

hierdoor ons gebit aantasten. Deze zuren worden

bijvoorbeeld gemaakt door bacteriën in je mond, die

suiker omzetten in bepaalde zuren. Het drinken van

zure dranken, zoals cola, tast het gebit ook aan. We

kunnen ons gebit versterken met fluoriden. Die

fluoriden gaan in de plaats van de OH--ionen zitten en

zo worden tanden meer zuurbestendig: Ca10(PO4)6F2.

Zouten kunnen alleen oplossen als de binding van de

ionen met watermoleculen sterker is dan de binding

tussen de ionen in het zout.

Het binden van ionen aan watermoleculen noemen we

hydratatie. Ionen zijn negatief of positief geladen en

watermoleculen hebben een positieve en een negatieve

kant.

Opdracht 4.9

Maak een schematische tekening van hydratatie van

keukenzout. Geef Na+ weer als een positief geladen

bolletje, Cl- als een negatief geladen bolletje en water

als een bolletje zuurstof waaraan twee

waterstofmoleculen (onder de juiste hoek) zijn

verbonden. Hoe positioneer je de watermoleculen?

Oplossen is geen chemische reactie, want de

watermoleculen verzamelen zich slechts rondom de

ionen, ze reageren er niet mee. Daarom staat in

reactievergelijkingen voor oplossen geen water, wel

kun je aan de toevoeging (aq) zien dat het om een

oplossing gaat.

Voorbeeld, keukenzout lost op in water:

NaCl(s) Na (aq) + Cl (aq)

Complexe ionen blijven intact dus:

Page 81: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 81

3 3NaNO (s) Na (aq) +NO (aq)

en

4 4NH Cl(s) NH (aq) + Cl (aq)

Experiment 4.10: stoffenidentificatie

Dit experiment ga je gebruiken om te oefenen in de

aanpak van een natuurwetenschappelijk onderzoek. Bij

deze aanpak zijn verschillende fases te onderscheiden.

Zie kader met: fases van natuurwetenschappelijk

onderzoek.

Op het lichaam van Hannah wordt een witachtig poeder

gevonden. Het doel van dit experiment is de

identificatie van dit witte poeder.

De witte poeders, STOF01 tot STOF06, waren

aangetroffen op de kleding van de verdachten. Een

analist heeft jullie al een beetje geholpen en de stoffen

1 tot 6 geanalyseerd. De analist concludeerde dat deze

6 monsters 5 verschillende stoffen waren:

STOF01 is Na2CO3 (soda)

STOF02 is NaCl (keukenzout)

STOF03 is C6H12O6 (poedersuiker)

STOF04 is CaCO3 (krijt)

STOF05 is C6H12O6 (poedersuiker)

STOF06 is NH4Cl (salmiak)

Nu is het zaak deze stoffen te vergelijken met de

onbekende stof die op het lichaam van Hannah

Hoogendoorn is aangetroffen. De analist vraagt daarbij

jullie hulp.

Opdracht

Vergelijk de vijf gevonden stoffen (soda, keukenzout,

poedersuiker, krijt en salmiak) met de onbekende stof,

aangetroffen op het lichaam van Hannah Hoogendoorn.

Plan van aanpak

Gebruik de fases van natuurwetenschappelijk

onderzoek. Bedenk hoe je de vijf stoffen van elkaar zou

kunnen onderscheiden. Stel een plan van aanpak op.

Welke proeven ga je uitvoeren, welke materialen heb

je daarvoor nodig? Maak hiervoor een beslisschema,

waarin je stap voor stap tot de juiste stof komt.

Page 82: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 82

Fases van natuurwetenschappelijk onderzoek Deze leer je nu hier. Je hebt het later nog vaker nodig en dan kun je het vinden bij het onderdeel technisch ontwerpen in de NLT toolbox voor leerlingen. Iedere fase bestaat uit een aantal stappen. Hieronder staan alleen de stappen aangegeven die voor het stoffenonderzoek van belang zijn.

Fase 1 Oriëntatie Tijdens de oriëntatiefase 1) kom je tot een beschrijving van het probleem of het vraagstuk 2) formuleer je een hoofdvraag en splits je deze zo nodig uit in deelvragen 3) formuleer je een hypothese (hier minder van toepassing) 4) bedenk je globaal met wat voor soort onderzoek je de onderzoeksvraag gaat

beantwoorden. De verschillende stappen van de oriëntatiefase houd je bij in het verslag voor je dossier.

Fase 2 Planning Tijdens de planningsfase 1) doe je een eerste verkenning van literatuur over je onderwerp, bestudeer je

relevante theorie, beantwoord je gestelde voorbereidingsvragen en stel je eventueel op basis hiervan je hoofd- en deelvragen en/of je hypothese bij

2) maak je een werkplan voor de experimenten die je gaat uitvoeren 3) leg je de resultaten van oriëntatie en planning vast in een onderzoeksplan.

Fase 3 Uitvoering

Tijdens de uitvoeringsfase 1) voer je het onderzoek uit volgens planning 2) verwerk je je resultaten. Houd tijdens de uitvoeringsfase alle resultaten en ontwikkelingen bij in het verslag voor je dossier.

Fase 4 Afronding Tijdens de afrondingsfase 1) beantwoord je de gestelde onderzoeksvraag (je trekt dus een conclusie) 2) evalueer je je onderzoek: hoe betrouwbaar zijn je uitkomsten. Verwerk dit alles in het verslag voor je dossier.

4.5 Dossier

Opdracht 4.11 Verdachten

In het experiment heb je bepaald welke stof er op het

lichaam van Hannah Hoogendoorn is aangetroffen. Welk

persoon/personen wordt hiermee extra verdacht?

Betekent dit dat deze persoon ook de moord heeft

gepleegd?

Vul het schema uit het politiedossier aan. Schrijf op wie

er nu extra verdacht zijn en beargumenteer dit.

Page 83: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 83

Opdracht 4.12 Identificatie van stoffen

In het experiment heb je van de onbekende stof slechts

enkele eigenschappen onderzocht. Je kunt dit

onderzoek echter niet voordragen aan de rechter. Hij

zal zeggen dat er meerdere stoffen te vinden zijn met

dezelfde eigenschappen. Zoek uit welke methodes

forensisch onderzoekers gebruiken voor het aantonen

van verschillende stoffen, waarbij ze wel met 100%

zekerheid een stof kunnen identificeren. Voeg aan je

dossier drie methodes toe die gebruikt kunnen worden

om mogelijkerwijs de onbekende stof te identificeren.

Geef een korte omschrijving van iedere methode.

Page 84: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 84

Handboek 5 Chromatografie

5.1 Gelijk of ongelijk? Het dreigbriefje en de kaart met het lijnenpatroon zijn

geschreven met een zwarte stift. Er zijn verschillende

zwarte stiften bij de betrokkenen aangetroffen. Hoe

kan worden onderzocht met welke stift de brief en de

kaart zijn beschreven?

Onderzoek naar de samenstelling van de inkt kan een

oplossing geven. Maar hoe doe je dat? Hoe vergelijk je

de inkt op een papier met de inkt die nog in een stift

zit?

In deze paragraaf ga je kijken hoe je dit kunt doen door

gebruik te maken van stofeigenschappen.

5.2 Inkt Inkt is een mengsel van kleurstof(fen) en een

‘oplosmiddel’. Hoewel inkt geen oplossing hoeft te zijn,

zal het hier wel zo genoemd worden. (Als inkt geen

oplossing is, wat is het dan wel?)

Als je met inkt schrijft, breng je de (inkt)oplossing op

het papier en daarna zal het oplosmiddel verdampen.

De kleurstof of kleurstoffen blijven achter en hechten

aan het papier (adsorptie). Om te kunnen achterhalen

of de inkt van de geschreven tekst op bijvoorbeeld de

dreigbrief overeenkomt met de inkt uit STIFT01, zal je

de beide inkten moeten vergelijken. Je zult moeten

bepalen of de samenstelling van de inkten dezelfde is.

Anders gezegd: je zult moeten onderzoeken of de beide

inktmengsels uit dezelfde componenten bestaan.

Je kunt de beide inktmengsels alleen maar goed

vergelijken als deze mengsels zich in dezelfde ‘vorm’

bevinden. Bijvoorbeeld allebei opgelost in water of

allebei gehecht aan (speciaal) papier. De inkt op de

dreigbrief zal je van het papier moeten verwijderen.

Dit kun je doen door de inkt van het papier te

extraheren met een geschikt oplosmiddel. Door de inkt

uit de stift op te lossen in hetzelfde oplosmiddel

(eventueel na verdampen van het oplosmiddel in de

stift) kun je beide mengsels vergelijken. De inkten

hebben dan beide immers dezelfde ‘vorm’.

Om de samenstelling van de inkten goed te kunnen

vergelijken, zal je de mengsels moeten scheiden. Na de

scheiding van de mengsels zal je de verschillende

componenten van de beide mengsels moeten

vergelijken. Dit kan door gebruik te maken van het

verschil in stofeigenschappen van de componenten. Een

in de scheikunde veel gebruikte methode om mengsels

Page 85: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 85

te scheiden is chromatografie. Na het scheiden van de

stoffen kan de samenstelling van de mengsels bepaald

of vergeleken worden.

5.3 Chromatografie Chromatografie is een scheidingsmethode die gebruik

maakt van meerdere stofeigenschappen. Er wordt dus

bijvoorbeeld niet gescheiden op alleen het verschil in

kookpunt. Bij chromatografie vindt scheiding plaats

door deze eigenschap te combineren met een andere.

Om andere combinaties van eigenschappen te

gebruiken, zijn er verschillende uitvoeringsvormen van

chromatografie.

Twee voorbeelden van verschillende vormen van

chromatografie zijn:

• gaschromatografie

• papierchromatografie.

Hoewel het, praktisch gezien, zeer verschillende

technieken zijn, hebben ze een aantal aspecten

gemeen.

Bij chromatografie is er altijd sprake van een

zogenaamde mobiele fase en een stationaire fase. De

naam zegt het al: de mobiele fase beweegt en de

stationaire fase beweegt niet. Bij papierchromatografie

is de stationaire fase (speciaal) papier. Het te scheiden

mengsel wordt op het papier gebracht zoals

weergegeven in figuur 5A.

In het midden van cirkelvormig chromatografiepapier

zet je bijvoorbeeld een stip met een stift. De stoffen in

de inkt zullen hechten aan het papier (adsorptie). Het

aanhechtingsvermogen van de verschillende

componenten zal echter verschillen. Dat wil zeggen dat

de éne component beter aan het papier ‘plakt’ dan de

andere. Vervolgens druppel je langzaam een vloeistof

beweging vloeistoffront

beginsituatie eindsituatie

gescheiden stoffen

Figuur 5A: vorming van concentrische cirkels in een chromatogram.

Page 86: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 86

op de stip. De vloeistof zal het papier intrekken en

vanuit het midden van de cirkel naar buiten bewegen.

Omdat deze vloeistof zich door het papier verplaatst en

vanuit het midden naar buiten loopt, wordt deze ook

wel de loopvloeistof genoemd.

De loopvloeistof is zo gekozen dat (een deel van) de

kleurstoffen (componenten) van de inkt hierin oplost en

er door meegenomen wordt. De kleurstoffen bewegen

dus mee van het midden van de cirkel naar buiten. Niet

alle kleurstoffen zullen echter even goed oplossen in de

loopvloeistof. Naarmate een kleurstof beter oplost, zal

de loopvloeistof deze stof makkelijker meenemen.

Deze kleurstof is dan verder naar buiten te zien.

Het verschil in oplosbaarheid is echter niet de enige

eigenschap waardoor scheiding plaats vindt. Er is ook

nog het verschil in de mate van aanhechtingsvermogen

van de componenten aan het papier. Hoe beter een

component adsorbeert aan het papier, hoe moeilijker

deze component meegenomen kan worden door de

loopvloeistof. Het eindresultaat is een scheiding van de

verschillende componenten in de inkt, te zien als een

chromatogram.

Opdracht 5.1

a. Wat zijn bij papierchromatografie de stationaire en

de mobiele fase?

b. Wat kun je zeggen over de stofeigenschappen van de

component in de buitenste ring van het chromatogram

in figuur 5A?

c. Wat kun je zeggen over de stofeigenschappen van de

component(en) in de binnenste ring van het

chromatogram in figuur 5A?

Praktisch gezien is het handiger om

papierchromatografie iets anders uit te voeren. In

plaats van een cirkelvormig stuk papier gebruik je een

rechthoekig stuk papier. (zie figuur 5B).

Page 87: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 87

Op de zogenaamde basislijn (een zelf getrokken, dunne

potloodstreep) zet je een stip met de stift. Vervolgens

zet je het papier rechtop in een bekerglas met daarin

een laagje loopvloeistof. Hierbij is het van belang dat

het papier in de loopvloeistof staat en dat de stip

boven de vloeistof zit. Het papier zal nu de

loopvloeistof ‘opzuigen’.

Net als bij het cirkelvormige chromatogram zal de

loopvloeistof de componenten van de inkt van de stip

meenemen afhankelijk van hun oplosbaarheid en

aanhechtingsvermogen. Zodra de mate van scheiding

voldoende is (of in ieder geval voordat de loopvloeistof

helemaal boven in het papier is), haal je het papier uit

de loopvloeistof. Met een potloodstreepje geef je aan

tot hoe ver het vloeistoffront (de vloeistof) is gekomen.

Het resultaat is nu niet een chromatogram met

concentrische cirkels maar met los van elkaar staande

stippen. Door op deze manier van de inkt op de

dreigbrief, de inkt op de kaart en van de inkt uit de

gevonden stiften een chromatogram te maken, kun je

de mengsels vergelijken.

Afhankelijk van het resultaat kun je een uitspraak doen

over de vraag of de dreigbrief en het lijnenpatroon op

de kaart geschreven zijn (of kunnen zijn) met een van

de gevonden stiften. Dan zouden namelijk de beide

chromatogrammen hetzelfde moeten zijn. Bij het

vergelijken van twee verschillende chromatogrammen

kan er een probleem optreden. Om allerlei redenen kan

het gebeuren dat de afstand die de loopvloeistof heeft

Figuur 5B: voorbeeld van een chromatogram

Page 88: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 88

afgelegd (de afstand tussen basislijn en vloeistoffront in

figuur 5B) bij twee verschillende chromatogrammen erg

veel verschilt. In het ene geval kan deze 10,4 cm zijn

terwijl in het andere chromatogram een afstand van

6,7 cm wordt gemeten. Het kan dan erg lastig worden

om de beide chromatogrammen zo met het blote oog te

vergelijken.

Om twee verschillende chromatogrammen toch nog

enigszins te kunnen vergelijken, kun je kijken naar de

relatieve verplaatsing van elke component ten opzichte

van de verplaatsing van het vloeistoffront. Deze

relatieve verplaatsing wordt ook wel ‘rate of flow’

genoemd met als symbool Rf.

Opdracht 5.2

a. Hoe kun je voor elke component uitrekenen wat de

Rf-waarde is?

b. Wat kun je zeggen over het bereik van de Rf-waarde?

c. Bereken de Rf-waarden van de bovenste drie

componenten in het chromatogram van figuur 5B.

Het kunnen berekenen van een Rf-waarde geeft een

gevoel van nauwkeurigheid die er helaas niet is. Hoewel

het beter is om chromatogrammen te vergelijken op

basis van deze Rf-waarden dan te vergelijken met het

blote oog, is deze methode niet zo nauwkeurig als men

graag zou willen. Door allerlei praktische

omstandigheden (denk aan temperatuur,

luchtvochtigheid, tocht, papiersoort, et cetera) kan de

Rf-waarde variëren. Je zult dan ook niet snel een tabel

met Rf-waarden tegenkomen in het Binas. Er zijn echter

wel manieren om een chromatogram zo te maken dat

je twee mengsels goed met elkaar kunt vergelijken.

Experiment 5.3: papierchromatografie.

In dit experiment ga je uitzoeken of de samenstelling

van de inkt van de dreigbrief en de kaart overeen

komen met een van de stiften die bij de verdachten

zijn aangetroffen.

Benodigdheden

• twee bekerglazen

• loopvloeistof

• potlood

• liniaal

• strook chromatografiepapier, 12 cm breed

• de dreigbrief

• de kaart met het lijnenpatroon

• vijf verschillende zwarte stiften, gemerkt STIFT01 tot

STIFT05.

Page 89: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 89

Uitvoering

• Doe een laagje (± 0,5 cm) van de loopvloeistof in elk

van de bekerglazen.

• Knip twee stroken van het chromatografiepapier af,

die in het bekerglas passen.

• Zet met potlood en liniaal voorzichtig een dun

streepje (± 1 cm hoog) op het papier.

• Los de inkt waarmee op de dreigbrief is geschreven

weer op, door een druppeltje loopvloeistof op de

inkt (gehecht aan de dreigbrief) aan te brengen. Prik

een beetje zodat de inkt opnieuw oplost en van het

papier op te zuigen is.

• Breng een druppeltje van het inktextract aan op het

papier, midden op de basislijn. Probeer de druppel

op het papier zo klein mogelijk te houden.

• Doe hetzelfde met de inkt van de kaart met het

lijnenpatroon

• Zet op het andere papier een stip met de

verschillende stiften naast elkaar op de

potloodstreep, op een afstand van ongeveer 2 cm

van elkaar.

• Zet het ene papier in het ene bekerglas en het

andere papier in het andere bekerglas. Wacht enige

tijd totdat de vloeistoffronten hoog genoeg zijn. Of

totdat de scheiding voldoende is en haal dan de

chromatogrammen uit de bekerglazen.

• Laat ze drogen.

• Maak een tabel waarin van elke vlek de kleur en de

Rf-waarde vermeld staat. Doe dit voor beide

chromatogrammen.

Resultaat

Bepaal aan de hand van de gegevens in je tabel welke

inkt(en) van de 5 verschillende stiften dezelfde

samenstelling heeft/hebben als de inkt op de dreigbrief

of de inkt op de kaart.

5.4 Dossier

Opdracht 5.4 Chromatogram

a. Verwerk de gegevens en chromatogrammen van

experiment 5.3 in je forensisch onderzoeksdossier.

b. Bedenk een manier waarop je een chromatogram

kunt maken waarbij je de samenstelling van de

verschillende inkten (nog) beter kunt vergelijken. Leg

uit waarom je denkt dat de door jouw bedachte manier

beter en/of betrouwbaarder is en maak het

chromatogram.

Page 90: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 90

Opdracht 5.5 Dossier

Probeer in je dossier ook de volgende vragen te

beantwoorden:

• Hebben de inkt op de dreigbrief en de inkt in een

van de gevonden stiften dezelfde samenstelling?

• Hebben de inkt op de kaart en de inkt in een van de

gevonden stiften dezelfde samenstelling?

• Betekent dit dat de dreigbrief en de kaart

geschreven zijn met de gevonden stiften?

• Wat hebben de stiften te maken met de moord? En

wat is de rol van de dreigbrief en de kaart hierin?

Opdracht 5.6 Dossier 2

Verwerk eventueel nog andere voor jou relevante

informatie uit deze paragraaf in je forensisch

onderzoeksdossier.

Opdracht 5.7 Gaschromatografie (facultatief en in

overleg met de docent).

Op URL3 vind je uitleg over hoe gaschromatografie

werkt. Aan de hand van deze site en een werkblad te

verkrijgen bij je docent ga je zelf uitzoeken hoe

gaschromatografie werkt.

Page 91: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 91

Intermezzo Beroepsveld: Manager Forensisch Onderzoek

‘Zaken oplossen doen wij niet’ Hoe gaan forensisch onderzoekers nu eigenlijk te werk in de echte wereld? En hoe word je forensisch expert? Let’s find out: bij Forensicon BV spreken we met manager forensisch onderzoek Cynthia Zwart. ‘Moord en doodslag behandelen wij niet, dat is zaak van de politie’ zegt Cynthia. Voor een bezoekje aan Forensicon BV, een particulier forensisch instituut, moet je afreizen naar Leeuwarden. Maar het is de reis waard. Forensicon is een klein en jong bedrijf. Als particulier instituut neemt Forensicon opdrachten aan van bijvoorbeeld bedrijven of individuen die iets willen laten uitzoeken waar een bepaalde expertise voor nodig is. ‘Een goed voorbeeld is het vervalsen van documenten, bijvoorbeeld als een bedrijf vermoed dat een contract vervalst is.’ Dat klinkt spannend. Cynthia vertelt: ‘Er is vreselijk veel mogelijk, maar het is zaak om duidelijk te krijgen wat de opdrachtgever precies wil weten.” Bij een vervalsingszaak wil je bijvoorbeeld onderzoeken of twee handtekeningen met dezelfde pen geschreven zijn. ‘Dit doen we doormiddel van inktanalyse waarbij gebruik wordt gemaakt van een scanapparaat met verschillende lichtsoorten, fluorescentie en filters. Het document wordt hierbij niet beschadigd, handig als er nog andere analyses gedaan moeten worden! Een andere vraag is of de ene handtekening ouder is dan de andere. In dat geval kunnen we bijvoorbeeld met behulp van gaschromatografie de droogmiddelen in de inkt onderzoeken. Door verdamping verandert de samenstelling van inkt op papier subtiel met de tijd, en dit kun je aantonen.” Het is heel belangrijk om bij dit soort onderzoeken altijd objectief te blijven. Bovenstaande analyses zeggen namelijk nog niets over welke hand de pen heeft vastgehouden. Zoals Cynthia het uitdrukt: ‘Ik rapporteer niet: De inkten komen niet overeen, dus hij heeft het document vervalst. Ik rapporteer: De inkten komen niet overeen. Zaken oplossen doen wij niet, wij doen aan waarheidsvinding.’ Tijdens je studie komt alles bij elkaar. Cynthia vertelt: ‘Ik heb de hbo studie Forensic Sciences (een specialisatie van Biotechnologie) gevolgd aan Hogeschool Van Hall Larenstein. Ik ben van zesjes-cultuur op de middelbare school wel een strebertje geworden tijdens mijn studie, gewoon omdat ik het leuk vond.’ Je middelbare schoolkennis heb je wel echt nodig volgens Cynthia: ‘Die basis in biologie, scheikunde en natuurkunde is essentieel.’ Ook in haar dagelijks werk is de gedegen wetenschappelijke achtergrond belangrijk. ‘Als je de technieken niet begrijpt zie je ook niet wat de mogelijkheden zijn om ze toe te passen!’ Cynthia heeft een afwisselende baan. ‘Ik ben de generalist, die het proces begeleidt vanaf de vraag van de opdrachtgever tot aan de rapportage van de resultaten. Ik sta ook wel zelf in het lab, maar meestal contacteer ik een van onze experts voor het uitvoeren van de verschillende onderzoeken. We hebben een heel divers team, met onder andere een bioloog, chemicus, criminoloog en een ICT specialist.’ Op de vraag wat het minst leuke aspect van haar werk is: ‘Geen idee... nee, ik zou het echt niet weten!’ Voor leerlingen die geïnteresseerd zijn in een baan in het forensisch onderzoek heeft Cynthia de volgende tip: ‘Wees nieuwsgierig. Zoals tijdens mijn opleiding gezegd werd: Als forensisch onderzoeker moet je een naald in een hooiberg kunnen vinden. Maar je moet daarnaast ook zo gek zijn om hem te willen gaan zoeken!’

Page 92: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 92

Handboek 6 Ballistiek

6.1 Sporen van kogels Bij het overhalen van de trekker slaat een slagpin tegen

het slagvoetje (1) in de huls (3). Dit slagvoetje

ontsteekt een slagas, waarna de slagas het kruit

ontsteekt (2). Zie figuur 6A.

De slagas is een zeer explosief chemisch mengsel met

loodazide, een stof die ontploft bij hevige trillingen. De

ontploffing veroorzaakt een enorme druk in de huls, die

ervoor zorgt dat de kogel (4) wordt afgeschoten. In de

binnenkant van de loop van een vuurwapen zijn

spiraalvormige groeven aangebracht. Deze groeven

geven de kogel een draaiing mee, waardoor de kogel

een stabiele kogelbaan aflegt.

Een vuurwapen laat op afgeschoten kogels en

kogelhulzen twee soorten sporen na; sporen die

vertellen met wat voor soort wapen (bv. revolver,

pistool of jachtgeweer) de kogel is afgeschoten en

sporen die specifiek zijn voor één enkel wapen.

De spiraal in de binnenkant van de loop, die de kogel

zijn draaiing geeft, bestaat uit ‘trekken’ en ‘velden’.

De trekken van een loop zijn de verdiepingen, de

velden zijn de verhogingen. De binnenkant van een loop

vertoont gemiddeld vier tot zes trekken en velden. Het

patroon dat ze op een kogel achterlaten kan links- of

rechtsdraaiend zijn. Iedere loop van een vuurwapen is

verschillend door onder andere slijtageplekken.

Hierdoor geeft ieder vuurwapen specifieke kenmerken

aan een kogel mee. Dezelfde soort kogels, afkomstig

van hetzelfde soort vuurwapen zien er op

microscopische schaal toch anders uit. Deze kenmerken

kunnen worden gebruikt om te bewijzen dat een kogel

uit één specifiek vuurwapen komt.

Ook de hulzen kunnen bewijzen dat een de kogel uit

één specifiek vuurwapen komt. Revolvers werpen geen

hulzen uit, dus als je op een PD hulzen vindt, heb je

altijd te maken met een pistool of geweer.

Figuur 6A: overzicht van een patroon

Figuur 6B: groeven en krassen op een kogel

Page 93: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 93

De slagpin geeft een unieke afdruk op de huls. Ook

maakt de hulsuitwerper een spoor aan de boven- en

zijkant van een huls. De plaats waar dat spoor zich

bevindt ten opzichte van de patroontrekkerhaak is

hetzelfde voor eenzelfde type vuurwapen. Maar de

vorm van deze kras is uniek voor één enkel vuurwapen.

Om aan te tonen dat een kogel met het moordwapen is

afgeschoten, worden de krassen dus vergeleken met de

trekken en velden van het wapen, terwijl de afdrukken

op de huls vergeleken worden met de slagpin en de

patroontrekkerhaak van het wapen.

Opdracht 6.1 Kogelsporen

Rachel Janssen heeft een jachtvergunning en is in het

bezit van een vuurwapen, kaliber 0.22. Met dit wapen

schiet de politie op de schietbaan een aantal kogels af.

De sporen op deze kogels zijn te zien in figuur 6C.

Vergelijk deze sporen met de sporen gevonden op de

kogels op de plaats delict. Komen deze overeen of niet?

Wat kun je hieruit concluderen? Kun je hieruit iets

concluderen over de identiteit van de dader?

6.2 Energie van een kogel Een kogel richt schade aan doordat hij energie heeft.

Deze vorm van energie wordt bewegingsenergie of

kinetische energie genoemd. Deze energie hangt alleen

Figuur 6C: sporen op twee kogels uit het wapen van Rachel Janssen

Page 94: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 94

maar af van de snelheid van de kogel en de massa van

de kogel. Het verband luidt:

21

2kinE mv (3)

waarin

• Ekin = de kinetische energie in joule (J)

• m = de massa in kilogram (kg)

• v = de snelheid in meter per seconde (m/s)

Opdracht 6.2

Voor kogels zoals aangetroffen in het lichaam van

Hannah Hoogendoorn geldt:

het is 40-punts ammunitie, dat wil zeggen de massa is

40 maal de standaardmassa van 64,8 mg,

na het verlaten van de loop hebben dit soort kogels een

snelheid van 340 m/s.

a. Bereken de kinetische energie van dit soort kogels.

b. Als buskruit een verbrandingswaarde heeft van 40

MJ/kg, hoeveel kruit is er dan minstens verbruikt?

c. Waarom staat hier minstens?

De energie is meegegeven door het pistool en ontstond

uit de chemische energie van het kruit dat bij het

schieten is gebruikt. Op het moment dat het kruit

ontploft, vindt er een exotherme chemische reactie

plaats waarbij de reactieproducten in gasvorm

ontstaan. Hierbij ontstaat een hoge druk, waardoor er

een kracht wordt uitgeoefend op de kogel. Deze kracht

is veel groter dan de tegenwerkende kracht van de

wrijving die de kogel in de loop ondervindt. De kogel

ondervindt dus een resulterende kracht FR die naar

voren is gericht en die werkt zolang de kogel nog in de

loop zit.

De arbeid W (in J) die op de kogel door de kracht wordt

verricht zorgt voor een toename van de kinetische

energie. Er geldt:

kin lwE F s kin RE W F s (1J = 1 N x 1m) (4)

Hierbij is de arbeid gelijk aan de gemiddelde

resulterende kracht (in N) vermenigvuldigd met het

stukje weg Δs (in m) waarover de kracht werkt.

Opdracht 6.3

Bereken de gemiddelde resulterende kracht op de kogel

met behulp van de gegevens uit vraag 6.2. samen met

het gegeven dat de loop een lengte heeft van 12 cm.

Page 95: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 95

Tijdens de vlucht ondervindt de kogel een

wrijvingskracht door de lucht. Deze luchtwrijving zorgt

ervoor dat de snelheid weer afneemt. Hier geldt dus

dat de arbeid door de wrijvingskracht Flw (in N) de

bewegingsenergie doet afnemen.

kin lwE F s (5)

Het minteken geeft aan dat het hier gaat om een

verlies van kinetische energie.

Deze formule geeft de rechercheur een

aanknopingspunt over de afstand waarover een kogel is

afgeschoten. Uit de inslagdiepte van de kogel is vaak af

te leiden wat de bewegingsenergie van de kogel was bij

inslag. Deze kan worden vergeleken met de energie

zoals berekend bij vraag 6.2. Het verschil moet

verklaard worden door luchtwrijving. Over

luchtwrijving is veel bekend. Dus kan via formule (5) de

afstand Δs worden bepaald.

Luchtwrijving die een kogel ondervindt hangt af van:

• De snelheid van de kogel: als de kogel tweemaal zo

snel gaat botst hij tweemaal zo hard én vinden er

ook tweemaal zoveel botsingen plaats met de

luchtmoleculen, dus Flw~v2.

• Frontaal oppervlak (A) van de kogel: hoe groter de

kogel hoe meer luchtweerstand, dus Flw~A.

• De luchtdichtheid (ρ): Flw~ρ.

• De vorm van het voorwerp. Hoe meer gestroomlijnd

de kogel is hoe kleiner de luchtweerstand.

Bij dit soort evenredigheden wordt de invloed van het

materiaal of het voorwerp weerspiegeld in de

evenredigheidsconstante.

Er geldt:

21

2lw wF c A v (6)

waarin

• Flw = de luchtwrijwingskracht in Newton (N)

• cw = de vormcoëfficiënt of stroomlijnfactor (zonder

eenheid)

• A = het frontaal oppervlak in vierkante meter (m2)

• ρ = de dichtheid in kilogram per kubieke meter

(kg/m3)

• v = de snelheid in meter per seconde (m/s)

De constante cw is de vormcoëfficiënt of

stroomlijnfactor van de kogel.

Hoe groter deze factor, hoe meer luchtweerstand.

Page 96: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 96

Opdracht 6.4

De volgende gegevens zijn beschikbaar:

diameter kogel = 2,15 mm

de stroomlijnfactor cw=0,295

de luchtdichtheid (ρ) is 1,3 kg/m3

de massa van de kogel (m)= 2,592.10-3 kg.

a. Bereken de wrijvingskracht van de lucht op de kogel

als deze een snelheid heeft van 340 m/s.

b. Verandert de wrijvingskracht op de kogel als deze

onderweg is naar zijn doel? Leg uit.

c. We nemen aan dat over een meter afstand de

snelheid niet merkbaar zal veranderen. De

wrijvingskracht ontneemt de kogel nu

bewegingsenergie. Bereken deze energie.

d. Met hoeveel procent neemt de snelheid over de

eerste meter af? Klopt de veronderstelling bij c?

De inslagdiepte

Als de kogel is ingeslagen is de bewegingsenergie

gebruikt voor vervorming. Hoe groter de

bewegingsenergie van de kogel, hoe groter de

inslagdiepte. Maar hoe ligt het verband precies?

Om hier enigszins grip op te krijgen, zijn experimenten

nodig. Nu is schieten op een school niet toegestaan.

Maar het gaat hier om energie en vervorming. Is aan de

hand van de vervorming vast te stellen hoeveel energie

er voor de vervorming nodig was?

Experiment 6.5: vervorming

Hoe hangt een vervorming af van de energie die bij het

vervormingsproces is omgezet?

Probeer het antwoord op deze vraag te vinden met een

experiment waarbij lege colablikjes worden vervormd

met een bekende hoeveelheid energie. Deze energie is

namelijk afkomstig van een baksteen die op hoogte h

wordt losgelaten boven het colablikje. Om te zorgen

dat het experiment reproduceerbaar is, wordt gebruik

gemaakt van een geleidingsbuis waarvoor een PVC-pijp

dienst kan doen. De opstelling is in figuur 6D getekend.

De energie van de baksteen is zwaarte-energie

waarvoor geldt:

Ez = mgh met g = 9,81 N/kg.

De vervorming Δs kan worden gemeten door na te gaan

hoeveel het blikje korter is geworden.

Figuur 6D: vervorming

Page 97: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 97

De hypothese is dat om de eerste kreuk te veroorzaken

een minimale hoeveelheid energie E0 nodig is en dat de

resterende energie evenredig is met de vervorming Δs.

In formule:

Ebaksteen – E0 = cv·Δs

Vraag

In welke eenheid wordt cv uitgedrukt?

Uitvoering

• Laat in de opening van de buis de baksteen los

(zonder beginsnelheid). Zorg wel dat er een

beschermplaatje op de vloer ligt. Doe dat bij drie

blikjes van dezelfde soort.

• Herhaal dit experiment nog vijf keer, telkens met

een andere valbuis en dus bij een andere hoogte h.

Verslag

Maak een grafiek, waarin je energie van de baksteen

uitzet tegen de gemiddelde vervorming Δs van de

blikjes.

Bepaal mbv de grafiek de vervormingsconstante cv.

Schotwonden

Bij schotwonden is voor allerlei soorten ammunitie

experimenteel het verband vastgesteld tussen de

energie van de kogel bij inslag en de indringdiepte van

de kogel. De situatie is vergelijkbaar met de vervorming

van colablikjes. Alleen wordt hier voor het vervormde

materiaal ballistische gel of gelatine gebruikt die

ongeveer dezelfde remmende werking heeft op kogels

als het weefsel van het menselijk lichaam.

Bij elk type kogel horen twee constantes: de initiële

vervormingsenergie (E0) en de vervormingscontante (cv).

Opdracht 6.6

In figuur 6E is een luchtbukskogeltje afgebeeld en een

revolverkogel. Beide hebben ongeveer dezelfde

diameter.

a. Leg uit welke van de twee kogels de grootste initiële

vervormingsenergie zal hebben en welke de grootste

vervormingsconstante cv.

b. Het luchtbukskogeltje heeft een massa van 0,7 g. De

initiële vervormingsenergie van deze kogel voor de

menselijke huid bedraagt 14,8 J. Bereken welke

snelheid de kogel minstens moet hebben om het

lichaam binnen te dringen.

Figuur 6E: luchtbukskogel (boven) en revolverkogel(onder)

Page 98: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 98

Opdracht 6.7

De kogels die gebruikt zijn bij de moord op Hannah

Hoogendoorn kenmerken zich door een initiële

vervormingsenergie E0 van 8,1 J, nodig om de huid

binnen te dringen en vervolgens de

vervormingsconstante van 8,3 J/cm .

De kogel is mevrouw Hoogendoorn diep

binnengedrongen: 17 cm. Het had niet veel gescheeld

of de kogel was er aan de andere kant weer

uitgekomen.

a. Bereken de kinetische energie van de kogel bij

binnendringen. Raadpleeg voor eventuele gegevens ook

de vorige opgaven.

b. Bereken de snelheid die de kogel moet hebben gehad

bij binnendringen.

c. Bereken hoever de kogel het lichaam was

binnengedrongen als de kogel nog maar een snelheid

van 200 m/s had gehad bij inslag op het lichaam.

6.3 Dossier Opdracht 6.8

In het politierapport staat beschreven dat de kogel het

lichaam van Hannah Hoogendoorn op borsthoogte

getroffen heeft en dat er twee voetsporen op de PD

zijn aangetroffen. Een voetspoor is afkomstig van het

slachtoffer.

De persoon van dit voetspoor lijkt op 2 meter van het

lichaam van Hannah even stil te hebben gestaan,

aangezien er daar twee naast elkaar staande

voetafdrukken voor het lichaam zijn gevonden.

a Op welke hoogte is de kogel waarschijnlijk

afgeschoten? Waarom denk je dat?

b Denk je dat de kogel van dichtbij of van veraf is

afgeschoten? Betrek in je beschouwing de resultaten

van het berekeningsprogramma en de uitkomsten van

de vragen 6.1 t/m 6.7.

c Denk je dat de persoon van de onbekende

voetsporen de dader zou kunnen zijn?

Opdracht 6.9 Dossier

Bespreek met elkaar welke resultaten van de

verschillende opdrachten uit handboek 6 in het dossier

moeten komen.

Voeg de betrokken gegevens toe aan je dossier.

Page 99: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 99

Handboek 7 Bloedonderzoek

7.1 Inleiding Om vast te stellen of er bloedsporen aanwezig zijn op

de plaats delict, test een forensische onderzoeker het

materiaal met een aantoningsreactie die specifiek

bloed kan aantonen. Het is natuurlijk wel van

essentieel belang dat zulke aantoningsreacties alleen

bloed aantonen en niet op bloed gelijkende substanties.

In de komende lessen leer je hoe je zelf bloed kunt

aantonen op bijvoorbeeld een kledingstuk.

7.2 Luminol Er zijn situaties waarin men geen bloedsporen met het

blote oog kan waarnemen en waarbij men toch het idee

heeft dat er wel degelijk bloedsporen aanwezig moeten

zijn (geweest). In een dergelijk situatie zou het heel

mooi zijn als onzichtbare bloedsporen zichtbaar

gemaakt zouden kunnen worden met een bepaalde stof

die reageert op de aanwezigheid van bloed. Er bestaat

inderdaad een reactie waarbij bloed functioneert als

katalysator. Het gaat hierbij om de reactie tussen de

stof luminol en de stof waterstofperoxide (H2O2) in een

basisch milieu dus bijvoorbeeld in aanwezigheid van

natronloog (NaOH). Bij deze reactie komt een prachtig

mooi blauw licht vrij, dit verschijnsel heet

luminescentie.

De reactie van luminol met waterstofperoxide in

basisch milieu, zoals deze in figuur 19 is weergegeven,

verloopt echter bijzonder traag. Gevolg is dat de

blauwe kleur maar moeilijk te zien is. De katalyserende

werking van bloed zorgt er voor dat de reactie

aanzienlijk wordt versneld. Dat zou merkbare invloed

moeten hebben op de effecten van de reactie. Een

mengsel van luminol en waterstofperoxide vormt dus

een reagens op bloed. Het mengsel reageert op de

aanwezigheid van bloed en toont daarmee dat bloed

Figuur 7A: reactie van luminol (systematische naam 5-amino-1,2,3,4-tetrahydroftalazine-1,4-dion) met waterstofperoxide in basisch milieu. Met hν wordt een foton aangegeven.

Page 100: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 100

aan. De vraag is of het mengsel luminol-

waterstofperoxide-NaOH ook een selectief reagens is.

Het mengsel functioneert ook als reagens bij:

• micro-organismen (denk hierbij aan schimmels en

bacteriën)

• joodionen en chloorionen, bijvoorbeeld in

schoonmaakmiddelen

• formalineoplossing (ook wel 'sterk water' genoemd)

• peroxidasen in planten zoals vooral in

citrusvruchten, bananen, watermeloenen en talloze

groentesoorten

• een groot aantal verfsoorten

• roest

Blauw licht is niet automatisch een bewijs voor de

aanwezigheid van bloed. Maar mogelijk is er sprake van

verschillen tussen de effecten van blauw-licht-reactie

bij de verschillende oorzaken. Uit onderzoek is

bijvoorbeeld gebleken dat valse positieve reacties

veroorzaakt door bijvoorbeeld verfsoorten vaak

onderscheidbaar zijn. Zij luminesceren meestal minder

lang dan bloed en geven soms ook een wat andere

kleur. De restanten van bleekmiddelen die hypochloriet

bevatten (zoals bleekwater) ontleden binnen enkele

dagen. Als het vermoeden bestaat dat een misdadiger

heeft geprobeerd de bloedsporen met bleekwater weg

te spoelen, dan kan de forensische onderzoeker

besluiten de sporen enkele dagen te bewaren. De

restanten van bleekmiddelen zijn dan verdwenen en

beïnvloeden niet meer het resultaat van de

luminolproef. De gevoeligheid van luminol voor bloed is

zó hoog, dat het hoeveelheden bloed die voor het oog

niet meer waarneembaar zijn, makkelijk kan aantonen,

ook als op de plaats delict is schoongemaakt.

Het maakt voor de blauwkleuring niet uit of er sprake is

van bloed van een dier of van een mens.

De blauwkleuring van luminol bij aanwezigheid van oud

bloed is intensiever dan de blauwkleuring van luminol

bij aanwezigheid van vers bloed.

Een goede katalysator voor de genoemde reactie is een

ijzerion. IJzerionen komen bijvoorbeeld voor in

hemoglobine in rode bloedcellen. Luminol reageert dus

eigenlijk alleen met de ijzerionen in het bloed en geeft

vergelijkbare resultaten bij een reactie met

bijvoorbeeld roest. Luminol is dus wel een gevoelig

reagens, maar mogelijk is het geen selectief reagens.

Bij een positief resultaat moet het vermoeden van de

aanwezigheid van bloedsporen in dat geval bevestigd

worden met meer specifieke reagentia. Een daarvan is

bijvoorbeeld de tetrabasetest.

Page 101: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 101

Om na te gaan of we met het luminolmengsel een

geschikt reagens in handen hebben, is een experiment

noodzakelijk. De blauwachtige kleuring van de

luminolreactie is goed waar te nemen in een donkere

kamer.

Experiment 7.1: luminolreactie

Doel van de proef

In deze proef ga je onderzoeken of bloed aangetoond

kan worden met een mengsel van luminol,

waterstofperoxide en natronloog. Bovendien ga je

onderzoeken hoe selectief dit reagens is door de

reactie met bloed te vergelijken met die van

bleekmiddel.

Voorbereiding

Een katalysator heeft invloed op de reactie maar hoe

uit zich die invloed?

Als bleekmiddel en bloed verschillende invloed hebben

op de reactie hoe zou dat dan moeten blijken?

Kan worden vastgesteld of het hier gaat om een

endotherme of een exotherme reactie?

Benodigdheden

• twee erlenmeyers (100 ml)

• glazen trechters (passend op de erlenmeyers)

• een luminoloplossing die bestaat uit:

0,1 g luminol

9 g natriumcarbonaat

15 ml van een 3% waterstofperoxideoplossing.

aangevuld met gedestilleerd water tot 100 mL

• 15 ml bleekmiddel

• 15 ml bloed (uit een pakje vlees uit de supermarkt)

• een donkere ruimte.

Uitvoering

Bewaar de helft van de luminol oplossing voor

experiment 7.2

• Doe in de ene erlenmeijer het bloed en in de andere

het bleekmiddel.

• Verdeel de overgebleven luminoloplossing in twee

delen. Gebruik een deel voor het bloed en het

andere deel voor het bleekmiddel.

• Voeg de luminoloplossing tegelijk toe aan bloed en

bleekmiddel.

• Beëindig het experiment als je er van overtuigd bent

dat je geen helder, blauwgekleurd licht (meer) kunt

waarnemen.

Figuur 7B: structuurformule van tetrabase, een stof met de systematische naam N,N,N',N'-tetramethyl-4,4'-diamino-difenylmethaan.

Page 102: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 102

Vragen bij de proef

a. Welke vervolgexperimenten zijn nodig om de

luminolreactie tot een goed instrument te maken

voor bloedonderzoek?

b. Waarom is het niet erg dat de luminol en het

waterstofperoxide al samen in één oplossing zitten

voordat het bij bloed en bleekmiddel werd gevoegd?

Experiment 7.2: bloedvlekken aantonen

Doel van de proef

In dit experiment ga je onderzoeken of er bloedvlekken

kunnen worden aangetoond op de kledingstukken met

VLEK01 t/m 03. Het kledingstuk met VLEK01 is

afkomstig van Rachel Janssen, het kledingstuk met

VLEK02 van Tobar Yoska en het kledingstuk met VLEK03

van Robert Vink.

Benodigdheden

• een plantenspuit of verstuiver met daarin een

oplossing van de volgende samenstelling:

De helft van de luminol oplossing die je in

experiment 7.1 hebt gebruikt (50 mL)

• een donkere ruimte

• drie bevlekte kledingstukken (gemerkt 01 t/m 03).

Uitvoering

• Voordat je de proef uitvoert, noteer je op welke

kledingstukken je denkt een bloedvlek te zien;

mogelijk zijn meerdere kledingstukken met bloed

bevlekt.

• Onderzoek of er op de kledingstukken 01, 02 en 03

bloedvlekken kunnen worden aangetoond.

7.3 Dossier

Opdracht 7.3

a. Bij welke kledingstukken heb je een helder,

blauwgekleurd licht waargenomen na besproeiing

met de oplossing uit de plantenspuit?

Welke conclusie(s) kun je daar uit trekken?

b. Welke factoren beïnvloeden de betrouwbaarheid

van deze meting? Wat kun je zeggen over de

vlekken 01 t/m 03?

c. Wat voor conclusies kun je nu wel of niet trekken

over de moord op Hannah Hoogendoorn? Vul je

dossier aan met de antwoorden op deze vragen.

Page 103: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 103

Intermezzo Beroepsveld: Forensisch Wetenschapper

De wetenschapper bij de politie De politie vangt boeven en schrijft bonnen. Althans, dat is het beeld. Maar de politie doet meer. Bij de politie Utrecht spreken we met Forensisch Wetenschapper Jessica. In het biologisch laboratorium van de politie Utrecht worden de biologische sporen van zo’n 6-10 zaken per week onderzocht. Jessica heeft dit laboratorium samen met een collega opgezet. Hier worden alle biologische sporen (meestal bloed, speeksel of huidcellen) van zaken uit midden-Nederland onderzocht. Jessica: ‘Er komt veel voorbij, bebloede kleding, een verloren bivakmuts of een zak vol sigarettenpeuken. Wij doen hier vooral voorwerk, DNA-analyse wordt uitgevoerd bij het NFI. Het scheelt tijd omdat wij een selectie maken, in plaats van alles over de schutting van het NFI te kieperen en te vragen: zeg eens, wat is hier gebeurd?’ Als je bij de politie wilt gaan werken, is de politieacademie doen de beste ingang. Jessica is een van de weinigen van de 75 mensen bij de afdeling Forensische Opsporing die niet de politieacademie heeft gedaan. ‘Ik heb eerst Biomedische Wetenschappen gestudeerd aan de UU en daarna de master Forensic Sciences aan de UVA. Tijdens mijn master heb ik stage kunnen lopen op deze afdeling, en na mijn afstuderen kon ik blijven. Mijn wetenschappelijke achtergrond zorgt dat ik vaak een andere insteek heb dan mijn collega’s.’ Haar werk is heel divers. ‘Ik ben gemiddeld drie dagen per week bezig op het lab, waar ook veel administratie bij komt kijken. Wat veel mensen niet weten, is dat echt alles uitgebreid gefotografeerd moet worden! Daarnaast ben ik betrokken bij de afdeling Research & Development, waarmee we veel samenwerken met het Academisch Medisch Centrum. Hiermee proberen we een brug te slaan tussen de wetenschap en de praktijk. Ik hou de recente ontwikkelingen in het forensisch onderzoek in de gaten, iets waar de rechercheurs meestal geen tijd voor hebben.’ Jessica is betrokken bij het ontwikkelen van een apparaat om de leeftijd van bloedsporen te meten. Jessica: ‘Dit apparaat gebruikt een spectraalcamera. Het meet de kleurverandering die optreedt wanneer oxyhemoglobine wordt afgebroken, wat gebeurt bij het verouderen van bloedvlekken. Het idee is dat we in de toekomst een apparaat op een PD kunnen zetten wat automatisch de hele ruimte scant en ons vertelt hoe lang geleden het vermoedelijke misdrijf heeft plaatsgevonden. Hierbij maakt het onderscheid tussen uren, dagen, maanden of langer dan een jaar. Ik begeleid verschillende studenten die testjes doen met dit apparaat. Wat zijn bijvoorbeeld de effecten van temperatuur of luchtvochtigheid? Is het apparaat voor de gek te houden met bijvoorbeeld rode verf, nagellak of lipgloss?’ Op de vraag of het apparaat de vervanging van luminol gaat worden in de toekomst antwoord Jessica ontkennend: ‘Nee, dit apparaat kan alleen metingen doen aan zichtbare bloedvlekken. De kracht van luminol en aanverwante testen is juist dat het onzichtbare bloedsporen kan aantonen.’ Romantische beelden kloppen niet altijd. Jessica: ‘Voor rechercheurs is uren prullenbakken doorzoeken soms gewoon de realiteit. Het kan ranzig, vermoeiend of saai werk zijn. Maar het is wel heel gaaf als je uiteindelijk tussen al die rommel net de sigarettenpeuk vindt die een aanwijzing naar de dader oplevert.’ Jessica is meer van de beta-kant in plaats van de actie op de plaats delict. ‘Ik had op mijn 11e al een labje in de achtertuin met echt glaswerk dat de buurman van zijn werk mee kon nemen.’ Daarom is haar tip voor leerlingen om goed te bedenken wat je leuk vindt.

Page 104: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 104

Handboek 8 Forensisch DNA-onderzoek

8.1 Uit het proces-verbaal In de volgende paragrafen krijg je informatie over de

technieken van een DNA-onderzoek en de methode om

tot een match te komen. Dat is de taak van een

forensisch expert. Of deze match uiteindelijk het

bewijs levert waarmee een verdachte veroordeeld kan

worden, is een beslissing van justitie.

Als informatiebron gebruik je hoofdstuk 6 ‘Het DNA-

profiel’ van de uitgave van het Nederlands Forensisch

Instituut getiteld: “De Essenties van forensisch

biologisch onderzoek; Humane biologische sporen en

DNA.” [Meulenbroek, 2009]. Dit is ook te vinden op het

vaklokaal Het DNA-profiel.pdf. Ook de politie, het

openbaar ministerie, rechters en advocaten gebruiken

deze uitgave om de noodzakelijke kennis over

forensisch DNA-onderzoek op te doen.

In dit handboek zullen we stapsgewijs uitleggen hoe je

van een DNA-spoor tot een DNA-profiel komt, en wat je

vervolgens over de bewijswaarde van je resultaat kunt

zeggen.

8.2 DNA Een DNA-molecuul bestaat uit twee strengen die tegen

elkaar aanliggen. De strengen zijn elk opgebouwd uit

een lange keten van achtereenvolgens een suiker en

een fosfaat (figuur 8A). Aan elke suiker zit een

stikstofbevattende base (de gekleurde ringen in figuur

8A) die via waterstofbruggen vastzit aan een base uit

de andere streng (de stippellijnen in figuur 8B).

Hierdoor zijn de strengen spiraalsgewijs gedraaid, de

zogenaamde dubbele helix (figuur 8C).

Page 105: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 105

Er komen in het DNA vier basen voor: adenine (A),

thymine (T), guanine (G) en cytosine (C). Deze

bouwstenen van het DNA worden nucleotiden genoemd.

Tegenover een A zit altijd een T en tegenover een G

altijd een C (zie de figuren 8A t/m 8C).

Als je een DNA streng van het ene eind doorloopt naar

het andere eind kom je een code tegen bestaande uit

een opeenvolging van A’s, T’s, G’s en C’s. (Zie figuur

8B). Alle erfelijke eigenschappen zoals oogkleur,

haarkleur, huidkleur, lengte, enzovoort liggen vast in

deze code.

Aangezien mensen niet allemaal dezelfde oogkleur,

haarkleur, en huidkleur bezitten, verschilt de erfelijke

code per persoon. En dit geldt dus ook voor de andere

eigenschappen. Iedereen heeft uniek DNA. Een

uitzondering hierop zijn eeneiige tweelingen.

Opdracht 8.1

a. Hieronder is een stukje van een DNA-molecuul te

zien, waarvan de code van één van de twee

strengen afgebeeld is. Maak de code compleet.

5' A C C T G A G T T C A G T 3'

3' 5'

b. Het volledige menselijke DNA bestaat uit zo’n 3

miljard baseparen. Als je dit volledige DNA zou

willen afdrukken op papier, hoeveel ruimte zou je

dan ongeveer nodig hebben?

Figuur 8A: een stukje enkelstrengs DNA Figuur 8B: tweedimensionaal beeld van een (Bron BioData) stuk dubbelstrengs DNA (Bron Biodata)

Figuur 8C: alfa-helix vorm van DNA (Bron BioData)

Page 106: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 106

- Een bladzijde

- Een boek

- Een boekenkast

- Een wand vol boeken

- Een hele bibliotheek

- Meerdere bibliotheken

DNA komt in de cellen voor in de vorm van

chromosomen. Chromosomen zijn opgebouwd uit lange

draden DNA die om eiwitmoleculen zijn gewikkeld.

Chromosomen bevinden zich in de celkern. Bij de mens

tref je in de celkern 46 chromosomen aan, die je kunt

onderverdelen in 23 paren. De chromosomen van een

paar zijn gelijk in lengte en opbouw en ze coderen voor

dezelfde eigenschappen, maar ze kunnen wel andere

informatie bevatten. Van elk chromosomenpaar is één

chromosoom afkomstig uit de spermacel van de vader

en het andere chromosoom uit de eicel van de moeder.

De 23 chromosoomparen bestaan uit 22 paren

zogenaamde autosomen en 1 paar

geslachtschromosomen. De autosomale

chromosoomparen zijn genummerd van 1 t/m 22. De

twee chromosomen van één paar worden homologe

chromosomen genoemd.

Het 23e chromosomenpaar is bij een vrouw van gelijke

lengte, evenals de andere 22 paren. Bij een man

bestaat het 23e paar echter uit één ‘groot’ chromosoom

Figuur 8D: de chromosomen van de mens: een karyogram. Bron: National Human Genome Research Institute

Page 107: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 107

en uit een aanzienlijk kleiner exemplaar. Het grote 23e

chromosoom wordt aangeduid met de hoofdletter X en

het kleine met de hoofdletter Y. Met andere woorden

een vrouw is XX en een man XY. De X- en Y-

chromosomen worden de geslachtschromosomen

genoemd. In figuur 8D zie je een zogenaamd

karyogram, een afbeelding van de chromosomen in één

cel.

Opdracht 8.2 Karyogram

Bekijk figuur 8D. Is dit een karyogram van een man of

van een vrouw? Hoe zie je dat?

8.3 DNA als bewijsmateriaal

Opdracht 8.3 Forensic biology les

Ga naar URL4 en doe daar Case One, de forensic

biology les. Vraag je leraar/ouders om hulp als je

enkele Engelse woorden niet begrijpt. Deze opdracht

geeft je een overzicht van hoe DNA als bewijsmateriaal

wordt gebruikt in het forensisch onderzoek. In de

komende paragrafen gaan we in meer detail hiernaar

kijken.

Om het DNA van verschillende personen goed te kunnen

onderscheiden wordt een DNA profiel gemaakt. Van het

DNA zorgt maar 2% voor de erfelijke eigenschappen

(haarkleur, en dergelijke). Dit noemen we ‘wel-

coderend DNA’ en het bevat je erfelijke eigenschappen

in de vorm van de genen. Het gaat misschien tegen je

gevoel in, maar de volgorde van de bouwstenen van het

‘wel coderende DNA’ verschilt zo weinig per individu

dat het ‘wel coderende DNA’ niet geschikt is om er een

persoonsonderscheidend DNA-profiel van te maken. De

genen van alle mensen lijken dus verschrikkelijk veel

op elkaar. De andere 98% is niet verantwoordelijk voor

de erfelijke eigenschappen. Dat noemt men het ‘niet-

coderend DNA’.

Op dat niet-coderende DNA bestaan sommige plaatsen

uit zich herhalende korte DNA-stukjes, bijvoorbeeld de

herhaling CCTG-CCTG-CCTG-CCTG. Deze plaatsen

worden hypervariabele gebieden genoemd. Het aantal

herhalingen van zo’n stukje zijn per persoon erg

verschillend. Sommige mensen hebben vijf CCTG

herhalingen, terwijl een ander persoon hiervan negen

herhalingen kan hebben. De opbouw van deze

hypervariabele gebieden is dus per persoon uniek en

daarom bij uitstek geschikt om iemand te identificeren.

Page 108: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 108

Als je van een persoon weet hoeveel herhalingen hij

heeft op een bepaald stuk in zijn DNA, kun je die

vergelijken met het aantal herhalingen van het DNA

gevonden op het plaats delict. Zo kun je dus

onderzoeken of DNA van de PD overeenkomt met DNA

van een verdachte. In het Engels worden deze

hypervariabele gebieden ‘Short Tandem Repeats’

genoemd, afgekort ‘STR’.

Bij het maken van een DNA-profiel kijk je niet naar één

stuk herhalingen, zoals alleen de CCTG-herhaling. Je

vergelijkt een aantal verschillende herhalingen op

verschillende chromosomen. Zo ontstaat er een

persoonsonderscheidend DNA-profiel. Het aantal

herhalingen op een chromosoom wordt in het forensisch

onderzoek een DNA-kenmerk genoemd. Dit DNA-

kenmerk wordt weergegeven met een cijfer. Dit cijfer

geeft aan hoe veel herhalingen er op het locus

voorkomen. De forensisch onderzoeker onderzoekt

standaard de DNA-kenmerken van tien ‘plaatsen’ op

tien verschillende chromosoomparen. Deze tien

plaatsen worden loci genoemd (enkelvoud locus). Een

compleet DNA-profiel is dus een overzicht van de DNA-

kenmerken van tien loci bij een bepaald persoon.

Omdat alle chromosomen in paren voorkomen, waarvan

één van de moeder en één van de vader geërfd, kan het

dus heel goed dat de twee chromosomen een

verschillend DNA-kenmerk hebben. Elke locus bevat dus

niet één, maar twee DNA-kenmerken. Deze worden

opgeschreven als een code van twee cijfers.

Het locus op chromosoompaar 11 heeft bijvoorbeeld de

DNA-kenmerkencombinatie 6/8. Dit betekent

bijvoorbeeld dat een persoon zes TCAT herhalingen op

het chromosoom 11 van zijn moeder heeft, en acht

herhalingen op het chromosoom 11 van zijn vader. Dit

is afgebeeld in figuur 8E.

Page 109: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 109

Naast het bepalen van de herhalingen op deze tien loci

wordt bij het maken van een DNA-profiel ook het

geslacht vastgesteld, in totaal worden er dus elf loci

bestudeerd. Figuur 8F geeft een overzicht van de elf

loci die het NFI gebruikt bij het maken van een DNA-

profiel. Verderop in dit handboek krijg je meer

informatie en opdrachten over DNA-profielen. Maar in

de volgende paragraaf gaan we eerst verder met welke

technieken er nodig zijn om DNA te kunnen analyseren.

Figuur 8F: Het DNA-profiel bestaat uit DNA-kenmerken van hypervariabele loci op de chromosomen 2, 3, 4, 8, 11, 12, 16, 18, 19 en 21. Daarnaast stelt het DNA-analysesysteem het geslacht vast (XX is vrouw; XY is man). In totaal worden dus 11 loci geanalyseerd. Bron: De Essenties van forensisch biologisch onderzoek; Humane biologische sporen en DNA. Illustratie R.S. Enterprises

ATGATACTGACTGAC TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT AGTCTACTAG TACTATGACTGACTG AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA TCAGATGATC

ATGATACTGACTGAC TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT AGTCTACTAG TACTATGACTGACTG AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA TCAGATGATC

6 herhalingen op het ene chromosoom: DNA-kenmerk 6

8 herhalingen op het andere chromosoom: DNA-kenmerk 8

Figuur 8E: Je ziet hier een afbeelding van de basenvolgorde van twee strengen DNA, namelijk locus TH01 op chromosoom 11. Deze verdachte heeft DNA-kenmerken 6/8 op deze locus

Page 110: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 110

Opdracht 8.4 Biologische sporen

a. Noem drie biologische sporen die geschikt zijn om

een DNA-profiel van te maken.

b. Leg uit waarom je DNA uit wangslijmcellen van een

verdachte zou kunnen gebruiken om te bepalen of

het bloed dat gevonden is op de plaats delict van de

verdachte is.

Opdracht 8.5 Hypervariabele gebieden

Wat maakt de hypervariabele gebieden in het DNA zo

geschikt voor een forensisch DNA-onderzoek?

Leg dit uit door middel van een tekening van deze

gebieden bij twee verschillende personen.

Opdracht 8.6 Overzicht

Bestudeer het overzichtsschema op bladzijde 146 van

“De Essenties van forensisch biologisch onderzoek – Het

DNA-profiel”. Als er nog delen hiervan zijn die je niet

begrijpt, lees dan de relevante informatie uit de tekst

op de bladzijden ervoor.

Opdracht 8.7 Begrippen

Geef een beschrijving in je eigen woorden van de

onderstaande termen:

a. Hypervariabel gebied

b. Locus

c. DNA-kenmerk

d. DNA-profiel

8.4 De PCR-techniek Als je een DNA-profiel wilt maken van het DNA van

bijvoorbeeld een verdachte, zal je dus per locus de

DNA-kenmerken moeten bepalen. Het is helaas niet

mogelijk om dit te bepalen door het DNA onder een

microscoop te bekijken. Je kunt wel chromosomen

zichtbaar maken zoals in een karyogram, maar de DNA-

kenmerken zelf kun je niet zien. Bovendien zou je geen

idee hebben waar de locus die jij wilt onderzoeken zich

bevindt.

Gelukkig is hier een slimme oplossing voor. En die

begint met een techniek waarmee het mogelijk is om

selectief van de stukjes DNA die je wilt onderzoeken

meer dan één miljard kopieën te maken. Deze techniek

heet de polymerase kettingreactie, ook wel afgekort

als PCR (Polymerase Chain Reaction). In deze paragraaf

leggen we de PCR-techniek uit. Hoe je van het PCR-

product vervolgens de DNA-kenmerken bepaalt en een

compleet DNA-profiel maakt, lees je in paragraaf 8.5.

Eerst moet het DNA geïsoleerd worden. Dit betekent dat

de cellen opengebroken worden en overige

Figuur 8G: het PCR-apparaat zorgt voor de juiste temperatuur

Page 111: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 111

celonderdelen verwijderd met behulp van verschillende

stoffen. Van het geïsoleerde DNA kunnen alle elf loci

tegelijk gekopieerd worden door middel van één PCR-

reactie. Om de PCR-techniek uit te leggen, nemen we

een voorbeeld waarin je slechts één locus zou willen

kopiëren.

Stel dat je de DNA-kenmerken van locus TH01 op

chromosoom 11 van een verdachte wilt onderzoeken.

Om te weten waar het kopiëren moet beginnen en waar

het moet eindigen, moet je weten hoe de DNA-volgorde

er uit ziet van het DNA dat vlak voor en vlak na de

herhalingen in TH01 zit. Het aantal herhalingen in TH01

verschilt, maar de stukken die daar omheen zitten, zijn

bij beide chromosomen hetzelfde. Sterker nog, deze

zijn bij alle mensen hetzelfde. Het is gebleken dat

tenminste 99,5% van het DNA van alle mensen

hetzelfde is.

Schematisch zien de twee ketens van elk chromosoom

bij locus TH01 er bij deze verdachte uit als in figuur 8E

in de vorige paragraaf.

Als je de code van de flankerende stukken weet, moet

je het beginstukje en het eindstukje (vlak voor en

achter het locus) door een leverancier laten maken.

Deze korte stukjes DNA, meestal niet meer dan 30

bouwstenen lang, zijn de zogenaamde primers.

Als je de primers toevoegt aan het DNA dat je

geïsoleerd hebt, plakken de primers aan het DNA

precies voor en achter de locus die je wilt kopiëren. Ze

passen namelijk maar op één plek. Dat komt doordat

een T alleen tegenover een A past en een G alleen

tegenover een C.

De primers geven als een soort vlaggetjes aan waar de

locus begint en eindigt, zodat alleen de locus die tussen

de twee primers ligt, gekopieerd wordt. De primers

bepalen dus welke locus je kopieert.

Het kopiëren begint als je het enzym DNA-polymerase

en de losse DNA-bouwstenen (de nucleotiden A, C, G en

T) toevoegt. Alleen op de plaats waar een primer aan

het DNA geplakt zit, kan het enzym beginnen met

kopiëren. Het enzym DNA-polymerase plakt de juiste

DNA-bouwstenen op de juiste plek, dus een A tegenover

een T en een C tegenover een G.

De PCR-techniek bestaat dus uit drie stappen:

• Stap 1. De twee strengen DNA scheiden bij 95˚C

• Stap 2. Na afkoelen tot 55 °C kunnen de primers

vastplakken op de plek waar ze passen

Page 112: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 112

• Stap 3. Bij 72 °C doet het enzym DNA-polymerase

vervolgens zijn werk en zet de juiste nucleotiden op

de juiste plek

• Het eindresultaat is 2 identieke stukken DNA

Vervolgens begint de cyclus weer opnieuw: de

temperatuur wordt verhoogd tot 95°C en alle strengen

laten los. Nadat de primers gehecht zijn (bij 55°C) en

vanaf die plek het DNA weer verdubbeld is (bij 72°C)

heb je vier identieke stukken DNA, enzovoort… En

omdat je primers precies vóór en achter het

hypervariabele locus plakten, ben je selectief het DNA

van de locus aan het kopiëren.

Opdracht 8.8 PCR-filmpjes

Bekijk drie verschillende filmpjes over PCR via de links

URL5-7

Het PCR-apparaat is nodig om steeds de juiste

temperatuur voor het DNA en het enzym in te stellen.

Door de temperatuur te variëren kan de hele cyclus dus

meerdere keren achter elkaar uitgevoerd worden. Na

zo’n 28-30 cycli heb je genoeg kopieën van het locus er

verder mee te werken. Dit herhalen van de cyclus is

afgebeeld in figuur 8H.

Figuur 8H: De 3 stappen van de PCR reactie worden achter elkaar herhaald, bij elke cyclus wordt de hoeveelheid DNA verdubbeld. Bron: aangepast van http://themedicalbiochemistrypage.org/molecular-medicine.html

Page 113: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 113

Opdracht 8.9 PCR-techniek

a. Maak een lijst met benodigdheden (stoffen en

apparaten) die je moet hebben om een PCR uit te

kunnen voeren.

b. Wat zijn de twee redenen dat je de PCR-techniek

moet toepassen om een DNA-profiel te kunnen

maken?

8.5 Van PCR-product tot DNA-profiel Tot nu toe heb je geleerd hoe de PCR-techniek van een

locus miljarden kopieën kan maken. Maar hoe bepaal je

vervolgens DNA-kenmerken van deze loci, hoe maak je

een DNA-profiel?

In handboek 5 heb je geleerd hoe chromatografie

werkt. Om te bepalen uit hoeveel herhalingen de locus

bestaat die je wilt onderzoeken, gebruik je een

techniek die lijkt op chromatografie.

Zodra de PCR-reactie voltooid is (28-30 cycli duurt in

totaal ongeveer 3 uur), is het eindresultaat een klein

buisje met vloeistof. In die vloeistof zijn de miljarden

stukjes DNA, die tijdens de PCR-reactie zijn gemaakt,

opgelost: dit noemen we het PCR-product. Daaraan kun

je met het blote oog dus niets zien. Om de DNA-

kenmerken van de kopieën (en dus ook de originele

locus) te bepalen, gebruik je een heel dunne

chromatografiekolom gevuld met gel.

DNA is negatief geladen. Om de DNA-stukjes door de

kolom te “trekken”, breng je over de kolom een

spanning aan. De negatieve pool sluit je aan de kant

aan waar je het DNA toevoegt, en de positieve pool aan

de andere kant. De DNA-stukjes worden door de

positieve pool aangetrokken en bewegen dus door de

gel heen richting de positieve pool.

Opdracht 8.10

Bij chromatografie heb je een stationaire en een

mobiele fase. De techniek zoals beschreven in deze

paragraaf werkt met een spanningsbron en een gel.

Vergelijk de techniek met chromatografie en benoem

wat er overeenkomt en verschilt.

Aan het uiteinde van de chromatografiekolom

detecteert een laser of er DNA uit de kolom komt. Maar

hoe kan die laser het DNA detecteren? Het DNA kan

gedetecteerd worden omdat er aan de primers

fluorescente labels zitten. Wat er dus eigenlijk

gemeten wordt is licht. Hoe meer stukjes DNA hoe

meer primers, en hoe meer primers hoe meer

Page 114: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 114

fluorescentie. Het apparaat meet ook hoe lang de DNA-

stukjes er over deden om door de kolom heen te

stromen. Het materiaal waarvan de kolom gemaakt is,

zorgt ervoor dat lange stukken (dus met meer

herhalingen) daar langer over doen dan korte stukjes

(met minder herhalingen). De tijd dat de DNA-stukjes in

de kolom verblijven is dus een maat voor het aantal

herhalingen.

Het apparaat geeft als resultaat een grafiek. Op de x-as

komt de tijd, en op de y-as de hoeveelheid DNA wat

langs de detector komt. De grafiek ziet eruit als een

piekenpatroon, met een piek telkens als er DNA langs

de detector komt. De hoogte en breedte van de piek

geeft de hoeveelheid DNA aan.

Opdracht 8.11

Na de PCR-reactie waarin je locus TH01 hebt

gekopieerd, is de vloeistof uit het PCR-apparaat op de

kolom gebracht. Dit is in de figuur 8J schematisch

weergegeven. In de tweede tekening zie je dat de

vloeistof twee verschillende PCR-producten bevat.

a. Geef in de tekening aan welke band de kopieën van

de locus met zes herhalingen weergeeft en welke

de kopieën van de locus met acht herhalingen.

Stel dat het PCR-product van TH01 met zes herhalingen

er 10 seconden over doet om door de kolom heen te

Figuur 8J: een schematische weergave van de chromatografiekolom om de DNA-fragmenten te scheiden. De pijl geeft de stroomrichting van de DNA fragmenten aan.

Page 115: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 115

lopen en het PCR-product met acht herhalingen 12

seconden.

b. Maak een grafiek van het signaal dat de laser

detecteert vanaf het moment dat de vloeistof op de

kolom werd gebracht. Op de x-as zet je de tijd van

0 tot 15 seconden en op de y–as de hoeveelheid

DNA die de laser detecteert.

Wat je in opdracht 8.11 eigenlijk gedaan hebt, is het

DNA-profiel tekenen van een analyse van één locus,

TH01. Je hebt met de PCR-techniek en

kolomchromatografie bepaald dat deze persoon de

DNA-kenmerken 6 en 8 voor deze locus heeft. Dit

noteer je als 6/8.

Opdracht 8.12

a. Teken met een andere kleur in de grafiek uit

opdracht 8.11b ook de grafiek van een verdachte

met de kenmerken 8/8 op locus TH01.

Stel dat je niet de DNA kenmerken van locus TH01 maar

van D2S1338 zou willen bepalen. Je zou daarvoor

slechts één verandering hoeven toe te passen in de

PCR-techniek.

b. Wat is er anders in een PCR voor D2S1338 ten opzicht

van een PCR voor TH01?

Het analyseren van één locus is uiteraard niet genoeg .

De vraag is natuurlijk hoe je de PCR-techniek en de

kolomchromatografie moet uitvoeren om niet de DNA-

kernmerken van één locus, maar van alle elf loci te

bepalen. Als je de essentie van beide technieken hebt

begrepen, kun je hiervoor zelf een plan van aanpak

opstellen.

Opdracht 8.13

Beschrijf hoe je uit het geïsoleerde DNA van een

verdachte een DNA-profiel van alle elf loci maakt.

Beschrijf waarin deze stappen verschillen van het

analyseren van één locus.

Een voorbeeld van een volledig DNA-profiel van elf loci

is te zien in figuur 8K. Figuur 8K is een weergave van

een DNA-profiel met de tien genoemde loci, met voor

elk kenmerk één piek.

Een DNA-profiel bevat altijd een locus dat aangeeft of

de persoon een man of een vrouw is. Bij een man geeft

dat locus namelijk twee pieken, weergegeven als X en

Y. Bij een vrouw is er op deze plaats één piek,

weergegeven als X.

Page 116: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 116

Opdracht 8.14

a. Is het DNA-profiel van figuur 8K afkomstig van een

man of van een vrouw?

Zoals in de tekst van de vorige paragraaf beschreven

stond is hetgene wat de laser aan het einde van de

kolom detecteert fluorescentie.

b. Waarom is de fluorescentie een goede maat voor het

aantal stukjes DNA wat uit de kolom komt?

c. Zegt de hoeveelheid fluorescentie ook iets over de

lengte van de DNA stukjes, en dus over het aantal

herhalingen? Wat is een maat voor het aantal

herhalingen?

In figuur 8K is te zien dat zowel locus D3S1358 als locus

VWA een piekje hebben dat genummerd is met 15.

Deze nummers geven het aantal herhalingen aan.

d. Hoe kan het dat er bij locus VWA maar één piek is en

bij locus D3S1358 twee pieken?

e. Waarom is in het DNA-profiel van figuur 8K de piek

bij locus D3S1358 ongeveer twee keer zo klein als

de piek bij locus VWA?

8.6 Soorten DNA-profielen Het meest ideale resultaat van een DNA-analyse van

een biologisch spoor is natuurlijk een duidelijk, volledig

DNA-profiel van de verdachte. We spreken van een

volledig DNA-profiel wanneer alle tien loci en het

geslachtskenmerk te zien zijn. Maar het is niet altijd zo

Figuur 8K: het piekenpatroon van een volledig DNA-profiel. Elk grijs blokje geeft een locus aan, de nummers onder de piekjes zijn het gemeten aantal herhalingen. De primers gebruikt in de PCR-reactie hebben fluorescente labels in drie kleuren: rood, groen en blauw. Deze kleuren zijn zo verdeeld over de primers voor de verschillende loci dat er geen verwarring ontstaat over welk piekje bij welke locus hoort.

Page 117: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 117

simpel. Vaak levert een spoor niet van alle tien loci de

DNA-kenmerken, bijvoorbeeld als het DNA al deels

afgebroken is. We spreken in dat geval van een

onvolledig DNA-profiel. Het kan ook voorkomen dat uit

een DNA-spoor blijkt dat er DNA van meerdere

personen in het spoor aanwezig is. Er is dan sprake van

een DNA-mengprofiel. Een mengprofiel kun je proberen

te splitsen om zo toch het DNA van de verdachte te

vinden. Dit heet het herleiden van een hoofdprofiel en

een nevenprofiel.

Opdracht 8.15 Samenvatting

a. Lees in de NFI uitgave “De Essenties van forensisch

biologisch onderzoek- Het DNA-profiel” de

bladzijden 147 t/m 150.

b. Verwerk de belangrijkste punten van deze bladzijde

in een korte samenvatting.

Opdracht 8.16 Tabel met cijfercode piekenpatroon

Zoals je in ‘Het DNA-profiel’ bij illustratie 6 hebt

kunnen lezen, worden de DNA-kenmerken van een

profiel als cijfercode weergegeven, zodat ze in een

databank kunnen worden opgeslagen.

Maak een tabel met de cijfercode van het

piekenpatroon op figuur 8K uit dit handboek.

Opdracht 8.17 Onvolledig profiel

Soms levert een DNA-analyse van een spoor een

onvolledig profiel op. Hoe kun je verklaren dat je uit

een dergelijk DNA-spoor niet alle DNA-kenmerken kunt

kopiëren met de PCR-techniek, terwijl je wel voor alle

loci de benodigde primers toevoegt?

Opdracht 8.18 Mengprofiel

a. Hoe kun je aan het piekenpatroon zien dat er sprake

is van een mengprofiel?

Uit een mengprofiel is soms een hoofdprofiel te

herleiden, en soms ook een nevenprofiel.

b. Hoe zou je een hoofdprofiel en een nevenprofiel van

elkaar kunnen onderscheiden?

c. In welk gevallen kan het lastig zijn bruikbare

informatie uit een mengprofiel te halen?

d. Wat verwacht je te zien bij de pieken van het

geslachtskenmerk bij een mengprofiel van twee

vrouwen?

e. En wat als het een mengprofiel van DNA van een man

en een vrouw is? En wat bij twee mannen? Maak

schetsen van deze drie situaties om je antwoord te

illustreren.

Opdracht 8.19 Spermaspoor

Page 118: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 118

Van een spoor sperma op de plaats delict kan een DNA-

profiel gemaakt worden. Spermacellen bevatten echter

van elk chromosoom maar één in plaats van twee

exemplaren.

Waarom ontstaat er uit een spermaspoor toch een

volledig DNA-profiel (dus twee kenmerken per locus)?

8.7 Rekenen aan DNA-profielen Om de bewijswaarde van gelijke DNA-profielen te

bepalen, is het van belang te weten hoe groot de kans

is dat de DNA-profielen bij toeval gelijk zijn. Het

antwoord op deze vraag wordt uitgedrukt in de

frequentie waarmee een gevonden DNA-profiel in de

populatie voorkomt.

De berekening is gebaseerd op populatiegenetische

gegevens. Een belangrijk gegeven is hoe vaak een DNA-

kenmerk in de populatie voorkomt. Dit is de verwachte

frequentie van het DNA-kenmerk.

In figuur 8L en 8M zijn de frequenties van de

verschillende DNA-kenmerken in de Nederlandse

bevolking (NL) weergegeven. In figuur 8L is

bijvoorbeeld te zien dat 21 herhalingen op locus

D2S1338 in Nederland een frequentie heeft van 0,015.

Dat betekent dat 1,5% van de kenmerken op locus

D2S1338 in heel Nederland kenmerk 21 is.

Page 119: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 119

Figuur 8L: frequenties voor Nederland van DNA-kenmerken D2S1338, D3S1358, FGA, D8S1179 en THO1

D2S1338 frequentie D3S1358 frequentie FGA frequentie D8S1179 frequentie THO1 frequentie

15 0,000 12 0,000 18 0,013 8 0,019 5 0,006

16 0,048 13 0,002 18.2 0,000 9 0,011 6 0,225

17 0,203 14 0,091 19 0,058 10 0,078 7 0,219

18 0,076 15 0,281 19.2 0,000 11 0,087 8 0,104

19 0,128 16 0,253 20 0,145 12 0,147 9 0,132

20 0,171 17 0,193 21 0,177 13 0,346 9.3 0,307

21 0,015 18 0,167 22 0,173 14 0,180 10 0,006

22 0,030 19 0,011 22.2 0,015 15 0,102

23 0,097 20 0,002 23 0,136 16 0,028

24 0,095 23.2 0,006 17 0,002

25 0,117 24 0,158 18 0,000

26 0,017 25 0,074

27 0,002 25.2 0,000

26 0,028

27 0,013

28 0,002

29 0,000

31.2 0,000

45.2 0,000

Figuur 8M: frequenties voor Nederland van de DNA-kenmerken VWA, D16S539, D18S51, D19S433 en D21S11

VWA frequentie D16S539 frequentie D18S51 frequentie D19S433 frequentie D21S11 frequentie

11 0,000 8 0,015 9 0,000 9 0,000 27 0,017

13 0,000 9 0,123 10 0,011 10 0,002 28 0,180

14 0,067 10 0,067 11 0,006 11 0,004 29 0,223

15 0,076 11 0,340 12 0,134 12 0,061 29.2 0,000

16 0,203 12 0,279 13 0,108 12.2 0,000 30 0,271

17 0,303 13 0,162 14 0,182 13 0,255 30.2 0,030

18 0,223 13.3 0,000 15 0,117 13.2 0,011 31 0,078

19 0,110 14 0,013 16 0,152 14 0,359 31.2 0,074

20 0,013 15 0,000 17 0,141 14.2 0,032 32 0,011

21 0,004 18 0,071 15 0,165 32.2 0,091

19 0,039 15.2 0,037 33 0,002

20 0,026 16 0,037 33.1 0,000

21 0,006 16.2 0,026 33.2 0,022

22 0,004 17 0,002 34 0,000

23 0,000 17.2 0,006 34.2 0,000

25 0,002 18.2 0,002 35 0,000

35.2 0,002

36 0,000

Page 120: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 120

Bij vergelijkend DNA-onderzoek vergelijkt een

forensisch onderzoeker DNA van een biologisch spoor

met dat van een verdachte, een slachtoffer of

betrokkenen. Hierbij zijn twee resultaten denkbaar: of

de DNA-profielen verschillen of ze zijn aan elkaar

gelijk. Verschillen de DNA-profielen van elkaar, dan

betekent dit dat de persoon niet de donor is van dit

spoor. Als het DNA-profiel van het spoor overeenkomt

met dat van een persoon, dan spreekt men van een

'match'. De kans dat een willekeurig, niet-bloedverwant

persoon per toeval hetzelfde volledige DNA-profiel

heeft, is bijzonder klein. Dit betekent dat het

biologische spoor in hoge mate van waarschijnlijkheid

afkomstig is van de betrokken persoon. Maar er is altijd

een kleine kans dat het profiel van een willekeurig

persoon overeenkomt met dit profiel.

Opdracht 8.20

a. Stel, een profiel verschilt op één DNA-kenmerk en al

de andere DNA-kenmerken zijn gelijk. Moet dan de

verdachte uitgesloten worden als donor van dit

spoor? Geef een verklaring voor je antwoord.

b. Bloedverwanten vertonen veel overeenkomsten in

DNA-profiel. Geef hiervoor een verklaring.

De berekende frequentie is de maat voor de

zeldzaamheid van een vastgesteld DNA-profiel in de

populatie. De berekende frequentie is feitelijk de kans

dat een willekeurig gekozen, niet aan de matchende

verdachte bloedverwante, persoon hetzelfde DNA-

profiel heeft als dat van het spoor.

Bij willekeurige voortplanting is de kans dat een DNA-

kenmerk wordt doorgegeven aan de volgende generatie

is groter naarmate het DNA-kenmerk vaker in de

populatie voorkomt. Elk DNA-kenmerk heeft binnen een

populatie een eigen frequentie. Als er geen andere

beïnvloedende factoren zijn (bijvoorbeeld mutatie,

emigratie of immigratie), blijven de frequenties binnen

een (grote) populatie, zoals in Nederland, door de

generaties heen constant. Deze wetmatigheid wordt de

wet van Hardy-Weinberg genoemd en kan wiskundig

worden afgeleid.

Opdracht 8.21

a. Bestudeer figuur 8L. Wat is de frequentie van DNA-

kenmerk 18 op locus D2S1338?

b. Wat is de som van alle frequenties (in Nederland)

van de kenmerken op locus D2S1338? Geef hiervoor

een verklaring.

Page 121: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 121

Zoals eerder is uitgelegd, is bij de mens het DNA

verdeeld over 23 paren DNA-moleculen. Van elk paar is

één DNA-molecuul geërfd van de vader en één van de

moeder.

Een persoon kan dus voor locus D2S1338 maximaal twee

verschillende DNA-kenmerken bezitten. Neem

bijvoorbeeld de DNA-kenmerken 17 en 18. DNA-

kenmerk 17 komt in de bevolkingsgroep voor met een

frequentie van 0,203 = 20,3% (ofwel ongeveer 1 op de

5).

DNA-kenmerk 18 komt voor met een frequentie van

0,076 = 7,6% (ofwel ongeveer 1 op 13,2).

De frequentie waarmee een bepaalde combinatie van

DNA-kenmerken voorkomt is een product van de

frequenties van de beide DNA-kenmerken.

Bijvoorbeeld, de frequentie van voorkomen van de

combinatie 17/17 is als volgt te berekenen:

0,203 (20,3%) x 0,203 (20,3%) = 0,041 = 4,1%.

Een tweede voorbeeld: de frequentie van voorkomen

van de combinatie 17/18 is als volgt:

0,203 (20,3%)x 0,076 (7,6%) = 0.015 = 1,5%

Maar, omdat er voor deze DNA-kenmerkencombinatie

twee mogelijkheden zijn: 17/18 (kenmerk 17 van de

moeder geërfd en kenmerk 18 van de vader) of 18/17

(kenmerk 18 van de moeder geërfd en kenmerk 17 van

de vader) is hier nog een vermenigvuldiging met factor

2 nodig! Dus de frequentie van voorkomen van de

combinatie van DNA-kenmerken 17/18 is niet 1,5 %,

maar:

2 x 1,5% = 3% , (2 x 0,015 = 0,03).

Opdracht 8.22

a. Bereken op basis van boven beschreven gegevens

voor locus D2S1338 de frequentie van de DNA-

kenmerkencombinatie 18/18.

b. Reken ook uit wat de frequentie is van de DNA-

kenmerkencombinatie 18/19. Gebruik hiervoor de

gegevens uit figuur 8L.

Een DNA-profiel wordt berekend door de frequenties

van de DNA-kenmerkencombinaties die van de

afzonderlijke loci zijn bepaald met elkaar te

vermenigvuldigen. Een voorbeeld hiervan zie je in

figuur 8N. Voor alle loci zijn de frequentie van DNA-

kenmerken berekend.

Page 122: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 122

Door alle frequenties met elkaar te vermenigvuldigen

kun je de kans dat een persoon toevallig hetzelfde DNA-

profiel heeft, berekenen.

In dit geval is dat:

0,041 x 0,064 x 0,056 x 0,125 x 0,058 x 0,091 x 0,110 x

0,033 x 0,084 x 0,014 = 4,14.10−13. Dit betekent dat

waarschijnlijk slechts één op de 2.420.000.000.000

mensen dit profiel heeft.

Voor een volledig DNA-profiel, dat bestaat uit tien

loci, is de frequentie altijd lager dan 1 op één miljard.

Opdracht 8.23

Stel dat een spoor slechts een onvolledig profiel

oplevert.

Alleen de loci D2S1338, FGA, TH01 en VWA zijn bekend.

Het profiel ziet er als volgt uit:

locus DNA-kenmerken D2S1338 17 / 20

FGA 21 / 22

TH01 9,3 / 9,3

VWA 16 / 17 Figuur 8P: een onvolledig profiel

a. Bereken op basis van de gegevens in figuur 8L en 8M

de kans dat een persoon per toeval dezelfde DNA-

kenmerken heeft.

b. Wat zegt dit over de bruikbaarheid van dit

onvolledige profiel?

8.8 Dossier

Opdracht 8.24 DNA-profielen

a. In het politiedossier staan de DNA-profielen van alle

betrokkenen. Bekijk de profielen van de familie

Sanders. Wat kun je hierover zeggen?

locus locus bevindt zich op: mogelijke DNA-kenmerken

frequentie %

D2S1338 Chromosoom 2 17/17 4,1

D3S1358 Chromosoom 3 17/18 6,4

FGA Chromosoom 4 21/24 5,6

D8S1179 Chromosoom 8 13/14 12,5

TH01 Chromosoom 11 7/9 5,8

VWA Chromosoom 12 16/18 9,1

D16S539 Chromosoom 16 11/13 11,0

D18S51 Chromosoom 18 14/14 3,3

D19S433 Chromosoom 19 13/15 8,4

D21S11 Chromosoom 21 29/32 1,4

XY X op X-chromosoom Y op Y-chromosoom

Figuur 8N: schematische weergave van een DNA-profiel met bijbehorende frequenties

Page 123: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 123

b. Zijn er meer familiebanden te onderscheiden op

basis van de DNA-profielen?

c. Zegt een DNA-profiel ook iets over het uiterlijk van

een persoon? Leg je antwoord uit.

Opdracht 8.25 DNA-profiel spoor DNA01

Van het stukje stof dat aan een struik op de PD

gevonden is, blijkt een onvolledig DNA-profiel gemaakt

te kunnen worden. Deze is te zien in figuur 8Q.

a. Vul zelf de tabel in figuur 8Q nog verder in. Bereken

daartoe eerst de frequenties van de DNA-

kenmerken die bekend zijn. Gebruik hiervoor de

frequentiewaarden uit de figuren 8L en 8M.

Bereken daarna frequentie van het onvolledige

profiel als geheel.

b. Ongeveer hoeveel mensen in Nederland zullen

matchen met dit onvolledige profiel, op basis van

kansberekening?

c. Vergelijk de DNA-kenmerken in het spoor met de

DNA-profielen van de verdachten, deze zijn te

vinden in het politiedossier. Van welke verdachte

komt het DNA profiel overeen met het profiel van

spoor DNA01?

Opdracht 8.26 DNA-profiel spoor DNA02

Het spoor DNA02 van de hoed die in de bosjes op de PD

gevonden is, blijkt niet zo eenvoudig te analyseren.

Het resultaat zie je in figuur 8R.

a. Hoe noem je een DNA-profiel zoals te zien is in

figuur 8R?

b. Van hoeveel verschillende personen is het DNA in dit

profiel waarschijnlijk afkomstig? Waar maak je dit

uit op?

c. Zijn deze personen mannen of vrouwen? Waar maak

je dit uit op?

locus DNA-kenmerk in spoor

frequentie DNA-kenmerken

D2S1338

D3S1358

FGA

D8S1179

TH01 7 / 9

VWA 19 / 20

D16S539

D18S51

D19S433

D21S11 28 / 32,2

XY

berekende frequentie DNA-profiel:

Figuur 8Q: DNA-profiel uit spoor DNA01

Page 124: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 124

d. Bekijk de piekjes van locus D16S539. Zou je deze

kunnen scheiden in een hoofd- en een nevenprofiel?

e. Probeer dit ook voor locus D8S1179. Waarom is dit

lastiger?

f. Probeer nu een vergelijkbare tabel te maken als

figuur 8Q waarin je het hoofdprofiel en het

nevenprofiel van elkaar scheidt voor alle loci. Als je

ergens niet zeker bent, schrijf dan de verschillende

mogelijkheden op.

g. Wat kun je zeggen over de bewijswaarde van deze

profielen? Zijn deze hoger of lager dan die van het

onvolledige profiel uit de vorige opdracht? Is de

bewijswaarde van het hoofdprofiel of het

nevenprofiel beter?

h. Vergelijk je resultaat van zowel het hoofdprofiel als

het nevenprofiel met de DNA-profielen van de

verdachten uit het politiedossier. Van welke

verdachte(n) komt het DNA-profiel overeen met het

DNA uit spoor DNA02?

Opdracht 8.27 DNA-profielen van de verdachten

a. Welke uitspraken kun je op basis van deze profielen

doen?

b. Welke uitspraken kun je zeker (nog) niet doen op

basis van alleen dit forensische DNA-onderzoek?

Beschrijf je conclusies uit dit handboek in je

dossier.

Figuur 8R: DNA-profiel uit spoor DNA02

Page 125: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 125

Intermezzo Beroepsveld: DNA-deskundige

‘CSI, maar minder sexy’ Mensen in witte pakken zoekend naar sporen op een plaats delict. Dit is het beeld zoals we het kennen van TV. Hoe weten ze van wie deze sporen zijn? We spreken met Kim Vos, DNA-deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut. Is haar werk net zo spannend als in de televisieseries? Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gevestigd in een imposant gebouw in Den Haag Zuid. Bij de ingang zitten twee bewakers achter een grote ruit van kogelvrij glas. Ze vragen naar mijn identiteitskaart, ik word gecheckt in de computer en vervolgens krijg ik een pasje om een draaideur door te kunnen. Ik ben naar dit hoogbeveiligde gebouw afgereisd voor een interview met DNA-deskundige Kim Vos. In de ruimte achter de draaideur wacht ze me op bij de receptie. Ze neemt me mee de roltrap op naar boven. Het gebouw is van binnen minstens net zo indrukwekkend als van buiten. De roltrap leidt naar een enorme hal van waaruit je naar andere delen van het gebouw kan, als je pasje daar tenminste toegang toe geeft. Wij gaan naar de kantine en nemen plaats aan een tafeltje. Ik vraag me af hoe Kim DNA-deskundige is geworden. Kim vertelt: ‘Ik heb biologie gestudeerd en daarna heb ik vier jaar als analist in de farmaceutische industrie gewerkt. In 2005 kwam er in de media dat er een pilot voor de nieuwe master Forensic Science in Amsterdam werd gestart. Mensen die al een opleiding hadden afgerond mochten meedoen. Dat heb ik toen gedaan en met een hoop geluk kon ik vervolgens gelijk aan de slag bij het NFI als DNA-deskundige. Eigenlijk is elke opleiding waarbij je kennis over DNA vergaart een goede basis om DNA-deskundige te kunnen worden. Voor veel collega’s is hun baan een droom die uitkomt. Tegenwoordig zijn er wel tweehonderd reacties als er een vacature vrij komt.’ Er zijn dus veel mensen geïnteresseerd in deze functie, maar wat houdt je baan precies in? ‘Mijn werk is eigenlijk het coördineren en rapporteren van DNA-onderzoek. Als een zaak binnenkomt hierbeneden bij de frontdesk, dan beslis ik wat er moet gebeuren met de getuigstukken. Ik neem bijvoorbeeld het besluit dat een zedenset (ondergoed en lichaamsbemonsteringen) onderzocht moet worden op een bepaald type sporen, in dit geval meestal spermacellen. Dan gaat de zedenset naar het lab, waar gespecialiseerde vooronderzoekers de set onderzoeken op sporen. De uitslag rapporteren ze terug aan mij en vervolgens worden de gevonden sporen doorgegeven aan de afdeling DNA-onderzoek, waar andere specialisten DNA isoleren en DNA-profielen maken. De DNA-profielen vergelijk ik met de database op overeenkomsten. Van de gevonden sporen en vergeleken DNA-profielen maak ik een eindrapportage en die gaat terug naar de rechercheurs. Gemiddeld duurt het vijftig dagen om een zaak te behandelen.’ Dat is eigenlijk iets heel anders dan ik me bij je baan had voorgesteld, want je komt dus zelf niet in het lab. Nu moet ik toch wel een beetje aan de serie CSI denken. ‘Dat is niet zo gek,’ zegt Kim, ‘wat in die serie zit, dat komt natuurlijk ergens vandaan. Maar als je bij ons een spoor in de database stopt, dan komt er geen foto met adres en strafblad uit. Ik stop er gewoon een nummer in en ik krijg er een nummer uit. Het is allemaal niet zo sexy als je op tv ziet. In de serie lost hetzelfde team de hele moord op, maar in het echt doet iedereen maar een klein stukje van de zaak.’

Page 126: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 126

Kun je me vertellen hoe het zit met anonimiteit? Weten alle specialisten aan welke zaak ze werken, of weten ze niet van wie de getuigstukken zijn? ‘Er is veel integriteit vereist bij mijn werk en daarom heb ik ook geheimhoudingsplicht. De analisten op het lab weten niet aan welke zaak ze werken. De getuigstukken die in het lab onderzocht worden hebben alleen nummers. Ik weet wel bij welke zaak de getuigstukken horen, maar ik ken weinig achtergrond informatie. Dat is ook vaak niet nodig, want als er een mes binnenkomt waarmee iemand is gestoken dan is er maar een beperkt aantal onderzoeksmogelijkheden. We willen dan meestal weten of er bloedsporen zijn en of er DNA-sporen op het handvat zitten. Ik zie geen proces verbalen en ik doe ook geen verhoren, als ik meer informatie nodig heb voor het onderzoek heb ik wel contact met politie en justitie.’ We verlaten de kantine, Kim neemt me mee voor een korte rondleiding langs de labs. We moeten eerst een aantal beveiligde deuren door en dan komen we in een gang die toegang geeft tot de eveneens beveiligde labs. Het ziet er allemaal spannend uit, op het moment dat wij langs een lab lopen, zijn er drie mensen met een wattenstaafje sporen van een gasmasker aan het verzamelen. Ze dragen een labjas, handschoenen, een mondkapje en schoenbeschermers. ‘Dit gasmasker zou bijvoorbeeld kunnen zijn aangetroffen in een amfetaminelab.’ Kim wijst op een deur: ‘In deze ruimte worden de getuigstukken opgeslagen. De stukken van de verdachte en het slachtoffer worden vanaf de start van het sporenonderzoek gescheiden gehouden, om besmetting te voorkomen. In de labs hier links worden de sporen verzameld en in het lab daarnaast worden er DNA-profielen van gemaakt. Alle labs zijn trouwens van elkaar gescheiden. De onderzoekers moeten zich eerst omkleden voor ze een lab binnen kunnen. Zo proberen we ook te voorkomen dat DNA sporen door elkaar raken.’ We lopen naar de uitgang. Bij de draaideur neem ik afscheid van Kim en moet ik mijn pasje in een gleuf stoppen voordat ik er door kan. Ook al is het echte werk als DNA-deskundige misschien minder sexy, toch kan ik het CSI gevoel niet van me afzetten. Martijn Wapenaar, 4de jaars student biotechnologie

Page 127: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 127

9. Afsluiting Je hebt in je dossier alle mogelijke gegevens van de

verdachten verzameld: gegevens die je uit het

politiedossier hebt gehaald en gegevens uit de

onderzoeken die je hebt gedaan.

Opdracht 9.1 Dossier

Maak je dossier compleet en overzichtelijk.

Opdracht 9.2 Wie is de moordenaar?

a. Stel een lijst op van harde feiten die tegen de

verdachten pleiten.

b. Ga na wie als verdachte afvalt of afvallen als je

deze lijst hanteert.

c. Stel een lijst op van feiten die minder hard zijn,

maar wel een rol kunnen spelen.

d. Verandert deze lijst het antwoord van b?

e. Kun je op grond hiervan tot een uitkomst komen?

Huiszoeking en aanhouding

Er zijn nu enkele personen voldoende verdacht om een

huiszoekingsbevel bij hen aan te vragen. Beslis bij

welke personen je wel eens binnen wilt kijken en ga

naar je leraar voor deze aanvraag. Als je leraar van

mening is dat jij voldoende bewijs hebt voor een

huiszoekingsbevel, zal je leraar je die geven. Van je

leraar krijg je vervolgens een overzicht van wat er in

het huis is aangetroffen. Kun je op basis van deze

gegevens zeggen wie Hannah Hoogendoorn heeft

vermoord? Of zou je graag nog een huiszoekingsbevel

bij iemand anders willen hebben? Daarvoor mag je weer

naar je leraar gaan, indien je natuurlijk genoeg bewijs

hebt om aan te kunnen tonen dat die persoon verdacht

is.

Opdracht 9.3

Na het lezen van de ondervragingen heb je in opdracht

0.4 een overzichtje met mogelijke motieven gemaakt.

a. Heb je nog toevoegingen of andere ideeën over dit

lijstje gekregen?

c. Zijn er nog andere motieven mogelijk?

d. Wie komt het meest in aanmerking als de dader, als

je alleen op het motief zou letten?

e. Vergelijk je conclusies met je medeleerlingen.

Na de huiszoekingen heb je waarschijnlijk

bewijsmateriaal aangetroffen dat naar een moordenaar

wijst. Misschien heb je ook een idee wat het motief van

Page 128: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 128

de moordenaar was. Maar met een vermoeden kun je

niet bij een rechtbank aankomen, daarvoor heb je een

bekentenis nodig. Om deze bekentenis te krijgen, zal je

de verdachte moeten verhoren. Ga naar je leraar, voor

een aanhoudingsbevel. Als je leraar van mening is dat

je voldoende bewijs hebt gevonden om de verdachte te

verhoren, zal je leraar je de resultaten van het verhoor

geven. Heb je een bekentenis?

Opdracht 9.4

Klopt het motief van de moordenaar met jouw idee?

Maak het dossier compleet.

Page 129: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 129

10. Begrippenlijst

Adsorptie: het hechten van moleculen van een gas of vloeistof aan het oppervlak van een vaste stof of vloeistof.

Arbeid: de hoeveelheid energie die wordt omgezet door een kracht, afhankelijk van de grootte en van de kracht en de verplaatsing in de richting van de kracht, eenheid Nm (Newton meter), wat gelijk is aan Joule (J).

Atoom: kleinste als zodanig herkenbare bouwsteen van een scheikundig element.

Autosomen: de niet-geslachtschromosomen, bij de mens 22 paar.

Celkern: deel van de cel wat betrokken is bij de regeling van celprocessen en het opslaan van de genetische informatie.

Chromatografie: een scheidingsmethode gebaseerd op verschillen in adsorptievermogen en oplosbaarheid.

Chromatogram: een weergave van componenten in een mengsel, welke zijn gescheiden met behulp van een chromatografietechniek.

Chromosoom: drager van de erfelijke informatie in de celkern.

Dactyloscopisch punt: een bepaald typicum dat zich op een bepaalde locatie van een vingerafdruk bevindt.

DNA: deoxyribo-nucleic-acid. Het belangrijkste bestanddeel van een chromosoom dat gecodeerde erfelijke informatie bevat in de vorm van genen.

DNA-kenmerk: het aantal herhalingen op een bepaalde hypervariabele locus.

DNA-mengprofiel: een DNA-profiel gemaakt van DNA afkomstig van meer dan één persoon.

DNA-profiel (volledig): een weergave (grafisch of in cijfers) van de DNA-kenmerken van tien hypervariabele loci en het geslachtskenmerk.

Empirisch: proefondervindelijk, op waarneming uit experimenten of ervaring gebaseerd.

Endotherm proces: proces waarbij voortdurend energietoevoer nodig is.

Exotherm proces: proces waarbij energie vrijkomt.

Forensisch onderzoek: sporenonderzoek dat gedaan wordt ten behoeve van de bewijsvoering van een strafrechtelijk onderzoek.

Gen: deel van een chromosoom dat de erfelijke informatie voor één erfelijke eigenschap bevat.

Geslachtschromosomen: het X- en Y-chromosoom. Deze bepalen het geslacht van een individu.

Hoofdpatroon: globaal figuur in het patroon van de papillairlijnen.

Hoofdprofiel: een uit een mengprofiel afgeleid DNA-profiel, dat de DNA-kenmerken weergeeft van de persoon van wie het meeste celmateriaal in het sample afkomstig is.

Page 130: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 130

Hydratatie: omringing van (opgeloste) ionen door watermoleculen, aangegeven met notatie (aq).

Hypervariabel gebied: een deel van het niet-coderend DNA dat bestaat uit zich herhalende korte stukjes, bijvoorbeeld de herhaling CCTG-CCTG-CCTG-CCTG.

Ion: een atoom of molecuul met een elektrische lading veroorzaakt door een gebrek aan, of overschot van, één of meer elektronen.

Karyogram: een afbeelding van een complete set van de chromosomen van een cel.

Katalysator: een stof die de snelheid van een chemische reactie verhoogt, zonder hierbij zelf verbruikt te worden.

Kinetische energie: een vorm van energie die een lichaam/voorwerp heeft doordat het beweegt, eenheid Joule (J).

Locus: bepaalde plaats op het DNA. Men spreekt van één locus over een plaats die op beide chromosomen van een paar voorkomt.

Loopvloeistof: de vloeistof die als mobiele fase wordt gebruikt bij vloeistofchromatografie.

Luminescentie: het verschijnsel dat licht (elektromagnetische straling, fotonen) wordt uitgezonden wanneer atomen overgaan van een hogere energietoestand naar een lagere.

Luminol: een organische verbinding met een bijzondere eigenschap: bij oxidatie van luminol komt energie vrij in de vorm van zichtbaar licht.

Mengsel: meerdere stoffen bij elkaar.

Mobiele fase: een gas of vloeistof bewegend langs een stationaire fase tijdens chromatografie.

Molecuul: groep van niet-metaal atomen verbonden door atoombindingen.

Nevenprofiel: een uit een mengprofiel afgeleid DNA-profiel, dat de DNA-kenmerken weergeeft van een persoon wiens celmateriaal niet het meest aanwezig was in het sample.

Niet-coderend DNA: het deel van het DNA dat niet codeert voor erfelijke eigenschappen, het bevat geen genen. In dit deel van het DNA bevinden zich de hypervariabele gebieden die gebruikt worden bij forensisch DNA-onderzoek.

Nucleotide: bouwsteen van DNA.

Onvolledig DNA-profiel: een incompleet DNA-profiel, waarbij de informatie over de DNA-kenmerken van één of meerdere loci ontbreekt.

Papierchromatografie: een variant van vloeistofchromatografie waarbij papier de stationaire fase vormt.

Papillairlijn: lijnvormige verhoging van de huid.

Periodiek systeem der elementen: rangschikking van alle bekende atoomsoorten (elementen) volgens opklimmend atoomnummer, onderverdeeld in 7 (horizontale) perioden en 18 (verticale) groepen.

pH: maat voor zuurgraad van een oplossing.

Page 131: Colofon - NLT

NLT1-v2.0 Forensisch onderzoek 131

Polaire atoombinding: een polaire atoombinding is een binding tussen niet-metaalatomen waarbij door verschil in elektronegativiteit het centrum van de positieve lading (δ+) niet samenvalt met het centrum van de negatieve lading (δ-).

Polymerase kettingreactie (PCR): een techniek om van kleine hoeveelheden DNA specifiek delen te vermeerderen tot er voldoende van is om het verder te analyseren.

Primer: een klein stukje DNA, rond de 30 nucleotiden, dat gebruikt wordt als startpunt van de PCR.

Rate of flow (Rf): de relatieve meeloopsnelheid van een stof met de loopvloeistof.

Reagens: een stof die wordt gebruikt om de aanwezigheid van een andere stof aan te tonen.

Slagas: een explosief chemisch mengsel gebruikt in de patronen van vuurwapens dat door hevige trilling tot ontbranding kan komen.

Soortelijke geleidbaarheid: de mate waarin een bepaald materiaal elektrische stroom kan geleiden, weergegeven als evenredigheidsconstante σ, eenheid Siemens per meter (S/m).

Stationaire fase: een vaste stof (of vloeistof gehecht aan vast dragermateriaal) waarop hechting plaats kan vinden tijdens chromatografie.

STR (Short Tandem Repeat) : zie hypervariabel gebied.

Typica: kenmerkende details in het patroon van de papillairlijnen.

Vanderwaalsbinding: ook wel ‘molecuulbinding’; zwakke binding tussen moleculen onderling.

Verzilting: het geleidelijk toenemen van het zoutgehalte van de bodem, grondwater of oppervlaktewater.

Vingerafdruk: de persoonsspecifieke afdruk van een vinger achtergelaten op een voorwerp, ontstaan door resten van huidvet en zouten uit transpiratievocht.

Waterstofbrug: aantrekkingskracht tussen moleculen met polaire O-H en N-H bindingen.

Wel-coderend DNA: het deel van het DNA dat codeert voor de erfelijke eigenschappen, bestaat uit genen.

Wet van Hardy-Weinberg: wet uit de populatiegenetica die stelt dat de frequenties van genotypen en allelen in een populatie constant blijven, mits de populatie voldoet aan een aantal voorwaarden.

Wrijving: een weerstandkracht die ontstaat wanneer twee oppervlakken langs elkaar schuiven, eenheid Newton (N).

Zout: een verbinding die is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen

Zuivere stof: één chemische stof met een aantal specifieke, constante stofeigenschappen.