Classroom interventions for ADHD: A meta- Eindrapport … · 2016. 5. 30. · et al., 2000;...
Transcript of Classroom interventions for ADHD: A meta- Eindrapport … · 2016. 5. 30. · et al., 2000;...
Classroom interventions for ADHD: A meta-
Eindrapport
Rijksuniversiteit Groningen G.F. Gaastra, Y. Groen, L. Tucha, O. Tucha
[DOEN WAT WERKT: INTERVENTIES IN DE KLAS VOOR KINDEREN MET SYMPTOMEN VAN ADHD] 411-12-241
3. Samenvatting bevindingen en implicaties
Samenvatting
Kinderen met aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) vertonen vaak
probleemgedrag in de klas, terwijl leerkrachten vaak over te weinig kennis en vaardigheden
lijken te beschikken om dit gedrag te hanteren. Er werden aparte meta-analyses uitgevoerd
voor 24 within-subjects design (WSD) en 76 single-subject design (SSD) onderzoeken om de
effectiviteit vast te stellen van verschillende typen klasseninterventies (antecedent-
gebaseerde, consequent-gebaseerde, zelfregulatie, gecombineerde interventies) die
leerkrachten kunnen toepassen om het niet-taakgerichte en verstorende gedrag in de klas
van kinderen met ADHD-symptomen te verminderen. Daarnaast werden mogelijke
moderatoren onderzocht en de effecten op klasgenoten kwalitatief bestudeerd. De
resultaten toonden dat klasseninterventies het niet-taakgerichte en verstorende gedrag in
de klas van kinderen met ADHD-symptomen verminderen (WSD: M ES = 0.92; SSD: M ES =
3.08), met de grootste effecten voor consequent-gebaseerde (WSD: M ES = 1.82) en
zelfregulatie interventies (SSD: M ES = 3.61). Er werden ook positieve effecten gevonden
voor klasgenoten. Andere mogelijke moderatoren en de implicaties voor de praktijk en
toekomstig onderzoek werden besproken.
Inleiding
Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) is een neuro-
ontwikkelingsstoornis die gekenmerkt wordt door onoplettendheid en/of hyperactiviteit-
impulsiviteit (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013). Ongeveer 5 tot 7% van de
kinderen voldoet aan de criteria van ADHD (Polanczyk, de Lima, Horta, Biederman, & Rohde,
2007; Willcutt, 2012), wat betekent dat gemiddeld in elke klas een kind met ADHD zal zitten.
In de klas zijn kinderen met ADHD onoplettender (niet-taakgericht) en meer verstorend dan
zich normaal ontwikkelende kinderen (Kofler, Rapport, & Alderson, 2008; Platzman et al.,
1992). Ze hebben bijvoorbeeld problemen om de aandacht bij taken en instructies te
houden, praten met klasgenoten op ongepaste momenten en praten hardop en staan op
zonder toestemming (DuPaul & Stoner, 2003). Het gevolg is dat kinderen met ADHD het
risico lopen om schoolproblemen te ontwikkelen, zoals onderpresteren, blijven zitten,
plaatsing in speciaal onderwijs, schorsing en vroegtijdige verlating van school (Barkley, 2006;
Frazier, Youngstrom, Glutting, & Watkins, 2007; Loe & Feldman, 2007; Reid, Maag, Vasa, &
Wright, 1994). Bovendien kan zowel het school als het sociaal functioneren van de gehele
klas verslechteren, omdat klasgenoten gestoord worden bij het leren (DuPaul & Stoner,
2003) en er onaangepast gedrag kan worden uitgelokt bij klasgenoten en de leerkracht
(Wheeler & Carlson, 1994). Campbell, Endman en Bernfeld (1977) wezen er bijvoorbeeld op
dat de aanwezigheid van een kind met ADHD in de klas leidt tot meer negatieve interacties
tussen de leerkracht en leerlingen.
Aangezien leerkrachten dagelijks geconfronteerd kunnen worden met één of meer
kinderen met ADHD in hun klas, is het belangrijk dat leerkrachten het vertrouwen hebben
om deze kinderen te kunnen hanteren. Leerkrachten in het regulier onderwijs ervaren meer
stress bij het lesgeven van kinderen met ADHD dan bij andere kinderen en dit hangt niet af
van de leeftijd en het aantal jaren leservaring van de leerkracht (Greene, Beszterczey,
Katzenstein, Park, & Goring, 2002). Ze geven bijvoorbeeld aan dat het lesgeven aan kinderen
met ADHD leidt tot een verstoring van het lesproces, een verlies aan voldoening van het
lesgeven, een gebrek aan zelfvertrouwen en een behoefte aan ondersteuning (Greene et al.,
2002; Hong, 2008). Kenmerken van de leerkracht hebben een aanzienlijke invloed op de
prestatie- en gedragsuitkomsten van kinderen met ADHD (Sherman, Rasmussen, & Baydala,
2008), maar tegelijkertijd lijken leerkrachten vaak ook over te weinig kennis en vaardigheden
te beschikken om effectieve klasseninterventies te ontwikkelen en implementeren (Arcia,
Frank, Sánchez-LaCay, & Fernández, 2000). Ze gebruiken vaak simpele
managementtechnieken die klassikaal kunnen worden toegepast en weinig tijd kosten (Arcia
et al., 2000; Mulligan, 2001; Murray, Rabiner, & Hardy, 2011), terwijl onderzoek uitwijst dat
geïndividualiseerde interventies die gebaseerd zijn op een analyse van het gedrag van een
individueel kind (functie-gebaseerde interventies) effectiever zijn dan niet-functie-
gebaseerde interventies (Miller & Lee, 2013). Aangezien veel kinderen met ADHD
opgenomen worden in reguliere klassen (Reid et al., 1994), is het belangrijk om leerkrachten
te ondersteunen in hun klassenmanagement van deze kinderen. Door leerkrachten
effectieve middelen aan te bieden, kunnen zowel kinderen met ADHD als hun klasgenoten
profiteren. Bovendien kan dit het vertrouwen en welzijn van leerkrachten zelf verbeteren.
De meest toegepaste behandeling voor kinderen met ADHD is stimulerende
medicatie. Hoewel farmacologische interventies het taakgerichte gedrag en de
schoolprestaties van kinderen met ADHD verbeteren (Prasad et al., 2013), heeft
farmacotherapie enkele beperkingen, zoals mogelijke bijwerkingen, een gebrek aan bewijs
voor lange-termijn effecten en problemen met de naleving van de innamevoorschriften van
de medicatie (Langberg & Becker, 2012; Smith, Waschbusch, Willoughby, & Evans, 2000;
Sonuga-Barke, Coghill, Wigal, DeBacker, & Swanson, 2009; Stein et al., 2003; Taylor et al.,
2004). Gezien deze aanzienlijke beperkingen is er een noodzaak voor niet-farmacologische
interventies.
Een aantal eerdere meta-analytische onderzoeken heeft de effectiviteit van school-
gebaseerde interventies voor ADHD onderzocht en wezen uit dat school-gebaseerde
interventies de gedrags- en schooluitkomsten van kinderen met ADHD verbeteren (DuPaul &
Eckert, 1997; DuPaul, Eckert, & Vilardo, 2012; Purdie, Hattie, & Carroll, 2002; Reid, Trout, &
Schartz, 2005). DuPaul en Eckert (1997) en DuPaul et al. (2012) voerden uitgebreide meta-
analyses uit van gepubliceerde en ongepubliceerde onderzoeken die school-gebaseerde
interventies voor kinderen met ADHD onderzochten. Het eerste onderzoek includeerde 63
onderzoeken over een periode van 24 jaar (1971−1995) en een vervolgonderzoek
includeerde 60 onderzoeken over een opeenvolgende periode van 14 jaar (1996−2010).
Beide onderzoeken wezen uit dat school-gebaseerde interventies het gedrag van kinderen
met ADHD verbeteren, maar dat de effecten op schooluitkomsten kleiner en minder robuust
zijn. Deze onderzoeken vergeleken ook verschillende typen interventies, waaronder
antecedente, contingentiemanagement en cognitieve gedragsinterventies. De effecten voor
type interventie waren echter inconsistent tussen de twee meta-analyses en bleken
afhankelijk van de toegepaste experimentele designs (namelijk between-subjects, within-
subjects of single-subject designs) en de verzamelde uitkomstmaten. Andere modererende
variabelen die werden onderzocht waren de schoolsetting (bijvoorbeeld openbaar en privaat
onderwijs), het schooltype (bijvoorbeeld regulier en speciaal onderwijs) en de
publicatiestatus. De resultaten voor de schoolsetting en het schooltype waren ook
inconsistent tussen de twee meta-analyses en eveneens afhankelijk van de experimentele
designs en uitkomstmaten. Voor gepubliceerde onderzoeken werden grotere effectgrootten
gevonden dan voor ongepubliceerde onderzoeken. Het is moeilijk om algemene conclusies
te formuleren over beide meta-analytische onderzoeken, gezien de inconsistentie in de
resultaten, het kleine aantal onderzoeken in sommige moderatorcategorieën en de
heterogeniteit in effectgrootten tussen onderzoeken, wat mogelijk duidt op aanvullende
modererende variabelen.
Twee andere meta-analyses over school-gebaseerde interventies voor ADHD zijn
uitgevoerd, maar hadden slechts een beperkte focus. Purdie, Hattie en Carroll (2002)
onderzochten de effectiviteit van een aantal typen interventies, waaronder school-
gebaseerde interventies, op het gedragsmatig, cognitief en sociaal functioneren van
individuen met ADHD. De meta-analyse includeerde 8 school-gebaseerde
interventieonderzoeken over een periode van 8 jaar (1990−1998). De resultaten toonden
kleine positieve effecten voor school-gebaseerde interventies, met grotere effecten dan
andere typen interventies (namelijk farmacologische, niet-school-gebaseerde
psychologische, oudertraining, multimodale interventies) voor educatieve uitkomsten. De
bevindingen moeten voorzichtig geïnterpreteerd worden, vanwege het kleine aantal
geïncludeerde school-gebaseerde interventieonderzoeken. Een andere meta-analyse richtte
zich specifiek op zelfregulatie interventies voor kinderen met ADHD in de schoolsetting en
includeerde 16 onderzoeken over een periode van 29 jaar (1974−2003) (Reid et al., 2005). Er
werden grote effecten gevonden voor taakgericht gedrag, ongepast gedrag en accuraatheid
van en productiviteit in het schoolwerk. Het onderzoek vergeleek ook verschillende typen
zelfregulatie interventies (zelf-monitoring, zelfmonitoring plus bekrachtiging,
zelfbekrachtiging, zelfmanagement interventies). Echter, er konden geen betrouwbare
conclusies worden getrokken ten gevolge van het kleine aantal onderzoeken. Andere
statistische beperkingen waren dat de effectgrootten voor groep en single-subject designs
werden gecombineerd en de effectgrootten aanzienlijk heterogeen waren.
Het huidige meta-analytische onderzoek geeft een kwantitatief review van
gepubliceerde onderzoeken naar klasseninterventies voor ADHD over een periode van 33
jaar van onderzoek (1970−oktober 2013). Het voornaamste doel was om te bepalen wat de
effectiviteit is van klasseninterventies die leerkrachten kunnen toepassen om het niet-
taakgerichte en verstorende gedrag van kinderen met ADHD-symptomen te verminderen.
Een tweede doel was om mogelijke verschillen in effectiviteit tussen verschillende typen
interventies (namelijk antecedent-gebaseerde, consequent-gebaseerde, zelfregulatie,
gecombineerde) vast te stellen en om andere mogelijke moderatoren (namelijk type klas,
type uitkomstmaat, leeftijd, geslacht, intelligentie, medicatiegebruik) te onderzoeken. De
grote tijdsperiode van onderzoek maakt robuustere moderatoranalyses mogelijk vergeleken
met eerdere analyses, omdat een relatief groot aantal onderzoeken kon worden
geïncludeerd betreffende de moderatorcategorieën. Ten slotte werden de effecten van
klasseninterventies op de klasgenoten van kinderen met ADHD-symptomen kwalitatief
bestudeerd. Er werd verwacht dat klasseninterventies mogelijk ook positieve effecten
hebben op klasgenoten, hetzij door indirecte effecten, d.w.z. minder verstoring in de klas
door kinderen met ADHD, ofwel door directe effecten, d.w.z. een verbetering van het gedrag
van klasgenoten, doordat klasgenoten mede profiteerden van de interventie. Er werden
geen specifieke hypothesen geformuleerd voor de verschillen in effectiviteit tussen de
verschillende typen interventies, vanwege de inconsistente bevindingen van eerdere meta-
analyses (DuPaul & Eckert, 1997; DuPaul et al., 2012). De uitkomsten van dit onderzoek
kunnen worden gebruikt voor de opleiding en nascholing van leerkrachten, waarbij
informatie wordt gegeven over evidence-based klassenmanagement van kinderen met
ADHD-gedrag. Evidence-based houdt in dat wetenschappelijk onderzoek aangetoond heeft
dat een interventie effectief is.
Methode
Inclusie- en exclusiecriteria
Om geïncludeerd te worden in de meta-analyse moesten de onderzoeken aan de
volgende inclusiecriteria voldoen.
1. Het onderzoek was gepubliceerd in het Engels in een wetenschappelijk tijdschrift.
2. De deelnemers zaten in klas 1−121 (indien de klas niet gerapporteerd was, werd een
leeftijd van 6−17 jaar gehanteerd), hadden ADHD, ADD, aandachtsproblemen of
hyperactiviteit-impulsiviteitsproblemen en hadden een IQ van tenminste 70 (indien
gerapporteerd). Anders dan intellectuele beperkingen werden er geen voorwaarden
gesteld ten aanzien van comorbide condities en ten aanzien van medicatiegebruik.
Voor onderzoeken die de effecten van klasseninterventies onderzochten voor
verschillende medicatiedoseringen werden de placebocondities geïncludeerd in de
analyse.
3. Om de resultaten te kunnen generaliseren naar de reguliere klas en leerkracht (die
slechts beperkte middelen en beperkt geavanceerde vaardigheden heeft) werden de
volgende voorwaarden gesteld. De interventie moest door de leerkracht (of een
onderzoeker die gemakkelijk kon worden vervangen door een leerkracht) in de klas
1 In deze publicatie is het Amerikaanse klassensysteem aangehouden. De Amerikaanse klas 1-6 komt overeen
met groep 3 t/m 8 van de basisschool en de Amerikaanse klas 7-12 komt overeen met klas 1-6 van het voortgezet onderwijs in Nederland.
worden geïmplementeerd en moest geen betrokkenheid van ouders vereisen.
Interventies bestaande uit bijvoorbeeld oudertraining of “school-thuisbriefjes”
werden geëxcludeerd. De interventie moest plaatsvinden in een klas, d.w.z. in de
aanwezigheid van een leerkracht en enkele klasgenoten en niet in individuele een-
op-een sessies. Trainingssessies mochten wel buiten de klas plaatsvinden.
Interventies die niet-klasseninterventies (bijvoorbeeld medicatie, biofeedback,
neuropsychologische computertraining) includeerden werden geëxcludeerd, omdat
deze te geavanceerde vaardigheden of teveel middelen vereisen van reguliere
leerkrachten.
4. De interventie kon worden ingedeeld in één van de volgende categorieën van
klasseninterventies of een combinatie van deze categorieën:
a. Antecedent-gebaseerde interventie: Een interventie die antecedente condities
manipuleert, zoals de omgeving, taak of instructie (bijvoorbeeld manier van
zitten, muziek, samenwerkend leren, keuzestrategie, instructie met behulp van
de computer).
b. Consequent-gebaseerde interventie: Een interventie die bekrachtiging en straf
gebruikt om de frequentie van doelgedrag te veranderen (bijvoorbeeld
complimenteren, terechtwijzen, prijzen geven, privileges geven, strafpunten
geven).
c. Zelfregulatie interventie: Een interventie die bedoeld is om zelfcontrole- en
probleemoplossingsvaardigheden te ontwikkelen om het leren en het gedrag te
reguleren (e.g. zelfinstructie, zelfmonitoring, zelfbekrachtiging).
d. De uitkomstmaten waren scores van de leerkracht of directe observaties van
niet-taakgericht of verstorend gedrag in de klas. Uitkomstmaten van taakgericht,
gepast en ADHD-gedrag werden tevens geïncludeerd, omdat deze beschouwd
werden als direct gerelateerd aan niet-taakgericht en verstorend gedrag.
5. Het onderzoek kon worden geclassificeerd in één van de volgende categorieën van
experimentele designs.
a. Between-subjects design: Een design dat een interventiegroep een niet-
interventiegroep gebruikt.
b. Within-subjects design (WSD): Een design dat een interventiegroep gebruikt met
uitkomstmetingen op tenminste twee momenten.
c. Single-subject design (SSD): Een design dat de veranderingen in het gedrag voor
een individuele deelnemer weergeeft tijdens interventiefasen en controlefasen
zonder interventie.
Onderzoeken die gebruikmaakten van een controlegroep, maar met
uitkomstmetingen op tenminste twee momenten, werden beschouwd als WSD
onderzoeken. In het geval er zowel individuele als groepsgegevens (bijvoorbeeld het
gemiddelde over meerdere deelnemers) beschikbaar waren, werd het onderzoek
ingedeeld als een groepsstudie.
6. Voldoende gegevens werden gerapporteerd om effectgrootten te berekenen.
Wanneer onderzoeken zowel deelnemers met als zonder ADHD-symptomen
includeerden, moesten de resultaten voor deze deelnemers van elkaar kunnen
worden gescheiden.
Zoekproces
De literatuur werd systematisch doorzocht op onderzoeken die geïncludeerd konden
worden in de meta-analyse. Ten eerste werden elektronische databestand zoekopdrachten
uitgevoerd in PsycINFO, ERIC en Web of Science tot 8 oktober 2013. Er werd een combinatie
van zoektermen gebruikt om de deelnemers (ADHD, ADD, attention deficit, hyperactivity of
hyperkinetic), interventies (classroom, school, education of academic en treatment,
intervention, training, strategies, therapy of program) en uitkomstmaten (classroom, school,
academic, on-task, off-task of disruptive en functioning of behavior) te beschrijven. De
zoekopdracht beperkte zich tot de Engelse taal en in PsycINFO bovendien tot schoolgaande
kinderen (6−11 jaar) en adolescenten (12−17 jaar). Daarnaast werden de referentielijsten
van relevante literatuurreviews en van de geïncludeerde onderzoeken in de meta-analyse
gecontroleerd op aanvullende onderzoeken. Alle referenties die werden geïdentificeerd
door de elektronische en handmatige zoekopdrachten werden op basis van de titel en
samenvatting gescreend. Van de overgebleven onderzoeken werd de full-tekst gebruikt om
vast te stellen of ze voldeden aan de inclusiecriteria.
Coderingsprocedure en modererende variabelen
Elk onderzoek dat aan de inclusiecriteria voldeed werd door de eerste auteur
systematisch gecodeerd op enkele variabelen. De coauteurs werden geconsulteerd om
onduidelijkheden op te lossen. Een aantal variabelen werd onderzocht als moderatoren,
waaronder type interventie, type klas, type uitkomstmaat en kenmerken van de deelnemers
die de interventie ontvingen, waaronder leeftijd, geslacht, intelligentie en medicatiegebruik.
De categorieën “antecedent-gebaseerde”, “consequent-gebaseerde”, “zelfregulatie”
en “gecombineerde” interventie werden gebruikt om het type interventie in te delen. Type
klas was gedefinieerd als de klas waarin de interventie werd geïmplementeerd en gecodeerd
als (inclusieve) “reguliere klas” of “anders” (bijvoorbeeld speciaal onderwijs of speciale
klassen voor bijles, voor het onderzoek of in het ziekenhuis). Wanneer een interventie zowel
in een reguliere klas als in een ander type klas werd geïmplementeerd, werd type klas
ingedeeld als “anders”. Type uitkomstmaat werd gecodeerd als “scores van de leerkracht”,
“directe observaties” of “beide”. Het gemiddelde of het bereik van de leeftijd of klas van de
deelnemers werd gebruikt om de categorieën voor kinderen (leeftijd 6−11 jaar; anders klas
1−5) en adolescenten (leeftijd 12−17 jaar; anders klas 6−12) te creëren. Geslacht was
gedefinieerd als het percentage jongens van de onderzoeksteekproeven en gecategoriseerd
als “minder dan 20% jongen”, “20 tot en met 80% jongen” of “meer dan 80% jongen”. Het
gemiddelde IQ van de deelnemers werd gebruikt om steekproeven in te delen in de IQ-
categorieën “minder dan 90”, “90 tot en met 110” of “meer dan 110”. Ten slotte was
medicatiegebruik gedefinieerd als het percentage deelnemers met medicatie tijdens het
onderzoek en gecodeerd als “minder dan 20% met medicatie”, “20 tot en met 80% met
medicatie” of “meer dan 80% met medicatie”.
Statistische analyses
De statistische procedures werden uitgevoerd met behulp van software voor
statistiek (IBM SPSS statistics 22). Om de onafhankelijkheid tussen effectgrootten te
behouden, mochten onderzoeken slechts bijdragen aan een maximum van één effectgrootte
voor elke interventiecategorie. Voor onderzoeken die meerdere uitkomstmaten
verzamelden, werden er aparte effectgrootten berekend voor iedere uitkomstmaat.
Vervolgens werd voor ieder onderzoek een gemiddelde effectgrootte berekend. Voor SSD
onderzoeken die meerdere deelnemers includeerden, werden aparte effectgrootten
berekend voor iedere persoon. Vervolgens werd voor ieder onderzoek een gemiddelde
effectgrootte berekend. Een positieve effectgrootte betekende een verbetering in het
gedrag.
De effectgrootten die gebruikt werden voor de WSD onderzoeken waren gebaseerd
op de gestandaardiseerde gemiddelde veranderingsmaat van Becker (1988). Voor zowel de
interventie- als controlegroep werden gestandaardiseerde gemiddelde veranderingen
berekend door het verschil tussen de gemiddelden van de nameting (of interventieconditie)
en voormeting (of controleconditie) te delen door de gepoolde standaarddeviatie. Voor
onderzoeken die geen controlegroep gebruikten werden waarden geïmputeerd voor een
fictieve controlegroep van dezelfde grootte als de interventiegroep en met een
gestandaardiseerde gemiddelde verandering van nul. De gestandaardiseerde gemiddelde
veranderingen werden vervolgens gecorrigeerd voor kleine steekproefgrootten, wat
resulteerde in een zuivere schatter (Becker, 1988; Hedges, 1981). Om tot de effectgrootte te
komen die voor de meta-analyse werd gebruikt, werd ten slotte de zuivere
gestandaardiseerde gemiddelde verandering van de controlegroep afgetrokken van de
zuivere gestandaardiseerde gemiddelde verandering van de interventiegroep. De varianties
van de effectgrootten werden berekend door een correlatie van .30 tussen de voor- en
nametingen te imputeren. De exacte formule die gebruikt werd voor de berekening van de
effectgrootten en varianties voor de WSD onderzoeken zijn
𝑑ij = [1 − 3
4(𝑛ij− 1) − 1]
(�̅�ij − �̅�ij)
𝑆ij with var(𝑑ij) =
2(1 − 𝑟ij)
𝑛ij+
𝑑ij2
2𝑛ij
ESi = 𝑑i1 − 𝑑i2 with var(ESi) = var(𝑑i1) + var(𝑑i2)
waar �̅�ij is het groepsgemiddelde van de voormeting, �̅�ij is het groepsgemiddelde van de
nameting, Sij is de gepoolde standaarddeviatie en rij is de correlatie tussen de scores op de
voor- en nameting voor groep j in onderzoek i.
De SSD onderzoeken rapporteerden de gegevens hetzij als beschrijvende statistieken
(gemiddelden en standarddeviaties) ofwel in grafieken. In het laatste geval werden de
datapunten uit de grafiek vastgesteld door ze te meten met behulp van een liniaal. De eerste
baseline- en de laatste interventiefase werden gebruikt voor de berekening van de
effectgrootten, waarbij elke fase uit tenminste drie datapunten moest bestaan. Als deze
fasen uit minder dan drie datapunten bestonden, werden de volgende baselinefase en de
vorige interventiefase gebruikt voor aanvullende datapunten. Een minimum van drie
datapunten werd gekozen om de betrouwbaarheid te kunnen waarborgen. De
effectgrootten voor de SSD onderzoeken waren gebaseerd op formules die traditioneel
gebruikt werden voor de analyse van groepsdesigns. Gestandaardiseerde gemiddelde
verschillen werden berekend door het verschil tussen het gemiddelde van de interventiefase
en het gemiddelde van de baselinefase te delen door de gepoolde standaarddeviatie (Busk &
Serlin, 1992; White, Rusch, Kazdin, & Hartmann, 1989). Deze werden vervolgens
gecorrigeerd voor kleine aantallen datapunten (Hedges, 1981). Omdat exacte uitdrukkingen
voor de varianties van effectgrootten voor SSD onderzoeken nog niet zijn verkregen en
formeel niet zijn gerechtvaardigd (Faith, Allison, & Gorman, 1996; Kratochwill et al., 2013),
werden er geen standaardfouten berekend en ten gevolge daarvan geen statistische
significantietoetsen uitgevoerd voor de SSD onderzoeken. De exacte formule die gebruikt
werd voor de SSD onderzoeken is
ESi = [1 − 3
4𝑁i − 9]
(�̅�i − �̅�i)
𝑆i
waar �̅�i is het gemiddelde van de baselinefase, �̅�i is het gemiddelde van de interventiefase,
Si is de gepoolde standaarddeviatie en Ni is het totale aantal datapunten voor onderzoek i.
De verdeling van de effectgrootten werd apart onderzocht voor de WSD en SSD
onderzoeken. De effectgrootten die groter waren dan twee standaarddeviaties van het
gemiddelde van alle effectgrootten werden omgecodeerd (d.w.z. gewinsoriseerd) in een
waarde van ongeveer twee standaarddeviaties van het gemiddelde. Uitbijters werden op
deze manier omgecodeerd in een minder extreme waarde.
Aparte meta-analyses werden uitgevoerd voor de WSD en SSD onderzoeken, omdat
de schatters voor effectgrootten van groep en SSDs fundamenteel verschillend zijn (Faith et
al., 1996). Voor de analyse van de WSD onderzoeken werden macro’s gebruikt die
ontwikkeld waren door Lipsey & Wilson (2001). De gemiddelde gewogen effectgrootte werd
berekend met een random effectenmodel (Hedges & Olkin, 1985). De moderatoranalyses
werden uitgevoerd met gemengde effectenmodellen, die veronderstellen dat
identificeerbare onderzoekskenmerken fungeren als modererende variabelen, maar dat enig
ongemeten random effect overblijft (Lipsey & Wilson, 2001). Elke effectgrootte werd
gewogen door zijn inverse variantie. Homogeniteitstoetsen en betrouwbaarheidsintervallen
werden gebruikt om de resultaten te interpreteren. De fail-safe N werd berekend (Orwin,
1983) om vast te stellen hoeveel onderzoeken met een effectgrootte van nul nodig zouden
zijn om de gemiddelde effectgrootte te reduceren tot criterianiveaus van 0.20 (klein effect)
en 0.50 (middelgroot effect) (Cohen, 1969).
Voor de SSD onderzoeken werd elke effectgrootte gewogen door het aantal
deelnemers. Er werden gemiddelde gewogen effectgrootten berekend voor iedere categorie
van mogelijke moderatoren. Post hoc werd onderzocht of significante moderatoreffecten
gemedieerd konden worden door een andere significante moderator. Er werden
kruistabellen bestudeerd, maar chi-kwadraattoetsen konden niet worden geïnterpreteerd,
omdat de gegevens niet voldeden aan de assumpties van deze analysemethode (namelijk
teveel cellen met een verwacht aantal van minder dan 5). Er konden geen mediatoranalyses
uitgevoerd worden voor WSD onderzoeken, vanwege het kleine aantal onderzoeken.
Om de directe of indirecte interventie-effecten op de klasgenoten van kinderen met
ADHD-symptomen te bepalen, werden er effectgrootten berekend met gebruik van dezelfde
formules als voor de deelnemers met ADHD-symptomen. In het geval er onvoldoende of
ongeschikte gegevens werden gerapporteerd, werden de gemiddelden van de baseline- en
interventiefasen gebruikt om het veranderingspercentage in het gedrag of de
schoolprestatie te berekenen. Omdat slechts een klein aantal onderzoeken informatie gaf
over klasgenoten , werden de resultaten beschrijvend besproken zonder de uitvoering van
een meta-analyse.
Resultaten
In totaal werden er 4.553 referenties geïdentificeerd met behulp van de
elektronische databestanden en een aanvullende 230 referenties door de handmatige
zoekopdrachten (d.w.z. het controleren van de referentielijsten van relevante artikelen).
Screening van de titels en samenvattingen resulteerden in 317 referenties. Inspectie van de
volledige tekst van deze 317 referenties resulteerde in exclusie van 228 referenties, vanwege
het niet voldoen aan de inclusiecriteria. Een referentie kon aan meer dan één effectgrootte
(onderzoek) bijdragen als deze meerdere experimenten en/of interventies uit verschillende
interventiecategorieën beschreef. Ten slotte werden 89 referenties die voldeden aan de
inclusiecriteria geïncludeerd in de huidige meta-analyse, die tezamen 100 onderzoeken
inbrachten voor de meta-analyse. De lijst van referenties die in de meta-analyse werden
geïncludeerd zijn opgenomen in de bijlage.
Studiekenmerken
Tabel 1 geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de onderzoeken die
geïncludeerd werden in de meta-analyse. Voor elk decennium in de periode van 1970 tot
oktober 2013 was er een stijging in het aantal nieuw gepubliceerde onderzoeken over
klasseninterventies voor kinderen met ADHD-symptomen. De meerderheid van de
onderzoeken gebruikten SSDs (76%), terwijl geen enkel onderzoek uitsluitend een between-
subjects design toepaste. Van de 24 WSD onderzoeken includeerde één derde ook een
controlegroep bestaande uit deelnemers met ADHD-symptomen die geen interventie
ontvingen. Een klein aantal onderzoeken gaf informatie over de directe (8%) en indirecte
effecten (3%) van klasseninterventies op klasgenoten van de deelnemers met ADHD-
symptomen. Gecombineerde interventies werden minder vaak geïmplementeerd dan de
andere interventietypen, terwijl antecedent-gebaseerde, consequent-gebaseerde en
zelfregulatie interventies ongeveer even vaak werden geïmplementeerd. De interventies
werden even vaak geïmplementeerd in reguliere klassen (46%) als in andere types klassen
(47%). De meeste uitkomstmaten bestonden uit directe observaties (93%), terwijl slechts
een klein aantal onderzoeken scores van leerkrachten (4%) of beide typen uitkomstmaten
(3%) verzamelde. In totaal werden 627 deelnemers (WSD: n = 471; SSD: n = 156)
geïncludeerd in de onderzoeken, waarbij de meeste onderzoeken (87%) 10 of minder
deelnemers includeerden. De meeste onderzoeken includeerden kinderen (84%) en
hoofdzakelijk jongens (74%). Het IQ van de deelnemers werd gerapporteerd in 27% van de
onderzoeken, waarbij de meeste onderzoeken (18%) een gemiddelde IQ rapporteerden van
een gemiddeld niveau (90−110) Het medicatiegebruik varieerde tussen de onderzoeken,
waarbij 27% van de onderzoeken geen informatie gaf over de medicatiestatus van de
deelnemers.
Within-subjects design onderzoeken
Er werd voor de WSD onderzoeken een uitbijter effectgrootte (ES = 3.51)
geïdentificeerd voor één onderzoek dat een consequent-gebaseerde interventie
implementeerde. Deze waarde werd gewinsoriseerd naar een minder extreme waarde van
3.00. De resultaten van de moderatoranalyses zijn weergegeven in Tabel 2. IQ was niet
geïncludeerd in de moderatoranalyses, omdat slechts 8 WSD onderzoeken het IQ van de
deelnemers rapporteerden.
De effectgrootten voor de WSD onderzoeken varieerden tussen −0.08 en 3.00
(gewinsoriseerde waarde) met een mediaan van 0.92. De gemiddelde gewogen effectgrootte
was 0.92 en bereikte significantie (95% BI [0.59, 1.25]). De effectgrootten waren significant
heterogeen (QT [23] = 66.80, p < .001), wat duidt op mogelijke moderatoren. Er werd een
significant effect voor type interventie gevonden (QB [3] = 36.77, p < .001), waarbij
consequent-gebaseerde interventies grotere effectgrootten voortbrachten dan antecedent-
gebaseerde, zelfregulatie en gecombineerde interventies. De effectgrootten verschilden ook
significant voor type klas (QB [1] = 4.43, p = .035), waarbij er grotere effecten werden
gevonden voor interventies die geïmplementeerd werden in reguliere klassen dan in andere
typen klassen. Er was geen significant effect voor het type uitkomstmaat (QB = [2] = 0.20, p =
.904), leeftijd (QB = [1] = 1.88, p = .170), geslacht (QB [1] = 0.37, p = .543) en medicatiestatus
(QB [2] = 0.53, p = .769). De fail-safe N analyses toonden dat er 86.4 en 20.2 onderzoeken
met effectgrootten van nul nodig zouden moeten zijn om de gemiddelde effectgrootte te
reduceren tot respectievelijk 0.20 en 0.50.
Tabel 1
Kenmerken van de geïncludeerde onderzoeken in de meta-analyse
Kenmerk K Kenmerk k
Publicatiejaar Aantal deelnemers
≤ 1980 9 ≤10 87
1981–1990 19 11−20 6
1991–2000 24 21−30 1
2001–2010 30 ≥ 31 6
≥ 2011 18 Leeftijd
Experimenteel design Kind 84
Between-subjects 0 Adolescent 16
Within-subjects 24 Geslacht
Controlegroep 8 0−19% jongen 6
Geen controlegroep 16 20−80% jongen 19
Single-subject 76 81−100% jongen 74
Informatie over klasgenoten Niet gegeven 1
Nee 89 IQ
Ja 11 ≤ 89 5
Type uitkomstmaat 90−110 18
Scores leerkracht 4 ≥ 111 4
Directe observaties 93 Niet gegeven 73
Beide 3 Medicatiegebruik
Type interventie 0−19% met medicatie 33
Antecedent-gebaseerde 26 20−80% met medicatie 12
Consequent-gebaseerde 33 81−100% met medicatie 28
Zelfregulatie 31 Niet gegeven 27
Gecombineerde 10
Type klas
Reguliere klas 46
Ander 47
Niet gegeven 7
Tabel 2
Statistieken voor de moderatoranalyses van within-subjects en single-subject design
onderzoeken
Within-subjects design
k = 24, n = 471
Single-subject design
k = 76, n = 156
95% BI
Categorie k M ES Ondergrens Bovengrens k M ES
Type interventie
Antecedent-gebaseerde 9 0.31 0.06 0.55 17 2.65
Consequent-gebaseerde 8 1.82 1.39 2.24 25 2.47
Zelfregulatie 4 0.56 0.02 1.11 27 3.61
Gecombineerde 3 0.58 0.07 1.08 7 2.59
Type klas
Reguliere klas 10 1.30 0.82 1.78 36 3.58
Anders 14 0.64 0.26 1.02 33 2.41
Type uitkomstmaat
Scores leerkracht 4 0.85 0.07 1.64 − −
Directe observaties 17 1.01 0.59 1.44 76 3.08
Beide 3 0.82 −0.16 1.80 − −
Leeftijd
Kind 22 1.02 0.67 1.38 62 3.00
Adolescent 2 0.26 −0.77 1.29 14 3.39
Geslacht
0−19% jongen 0 − − − 6 2.63
20−80% jongen 8 1.12 0.49 1.75 11 3.68
81−100% jongen 15 0.88 0.45 1.32 59 2.87
Medicatiegebruik
0−19% met medicatie 12 0.91 0.40 1.41 21 2.34
20−80% met medicatie 3 0.98 0.05 1.91 9 3.16
81−100% met medicatie 2 0.46 −0.72 1.65 26 3.22
Single-subject design onderzoeken
Er werden voor de SSD onderzoeken twee uitbijter effectgrootten (ES = 8.17, ES =
12.43) geïdentificeerd voor onderzoeken die zelfregulatie en consequent-gebaseerde
interventies implementeerden. Deze waarden werden gewinsoriseerd naar een minder
extreme waarde van 7.00. De resultaten van het moderatoronderzoek zijn weergegeven in
Tabel 2. Het type uitkomstmaat en IQ werden niet geïncludeerd in het moderatoronderzoek,
omdat alle effectgrootten voor de SSD onderzoeken werden verkregen voor directe
observaties en slechts 19 SSD onderzoeken het IQ van de deelnemers rapporteerden. Er
konden geen significantietoetsen worden uitgevoerd, aangezien exacte uitdrukkingen voor
de varianties van effectgrootten voor SSDs nog niet zijn verkregen en formeel niet zijn
gerechtvaardigd.
De effectgrootten voor de SSD onderzoeken varieerden tussen 0.42 en 7.00
(gewinsoriseerde waarde) met een mediaan van 2.63. De gemiddelde gewogen effectgrootte
was 3.08. De effectgrootten waren het grootst voor zelfregulatie interventies (M ES = 3.61)
en het kleinst voor consequent-gebaseerde interventies (M ES = 2.47). Interventies die
geïmplementeerd werden in reguliere klassen (M ES = 3.58) leken tot grotere effectgrootten
te leiden dan interventies die in andere klassettingen (M ES = 2.41) werden
geïmplementeerd. De effectgrootten voor onderzoeken die kinderen (M ES = 3.00) en
adolescenten (M ES = 3.39) includeerden leken gelijk. Betreffende geslacht werden de
grootste effectgrootten gevonden voor steekproeven bestaande uit een mix van jongens en
meisjes (M ES = 3.68) in vergelijking met onderzoeken met hoofdzakelijk jongens (M ES =
2.87) of hoofzakelijk meisjes (M ES = 2.63). Ten slotte leken onderzoeken met een groter
aantal deelnemers met medicatie (M ES = 3.22) grotere effectgrootten te verkrijgen dan
onderzoeken met een lager percentage deelnemers met medicatie (M ES = 2.34).
Aangezien de resultaten op mogelijke moderatie-effecten van type interventie, type
klas en medicatiegebruik wijzen, werden er kruistabellen bestudeerd om te onderzoeken of
één of meerdere moderatoreffecten konden worden gemedieerd door een andere
modererende variabele. Inspectie van de gegevens duidde erop dat consequent-gebaseerde
interventieonderzoeken relatief meer kinderen zonder medicatie includeerden in
vergelijking met andere typen interventieonderzoeken (wat mogelijk de kleinere
effectgrootte verklaart). Dit gold ook voor onderzoeken die uitgevoerd werden in andere
typen klassen in vergelijking met onderzoeken die uitgevoerd werden in reguliere klassen
(wat mogelijk de kleinere effectgrootte verklaart). Er werd geen patroon gevonden dat erop
wees dat specifieke interventietypen vaker of minder vaak werden geïmplementeerd in
reguliere klassen of andere klassettingen.
Directe effecten op klasgenoten
Vier WSD en 4 SSD onderzoeken gaven informatie die gebruikt kon worden om de
directe effecten van klasseninterventies op de klasgenoten van kinderen met ADHD-
symptomen vast te stellen (zie Tabel 3). Voor alle 4 WSD onderzoeken die antecedent-
gebaseerde interventies toepasten, werden positieve effectgrootten (min = 0.21, max =
1.97) op gedragsuitkomsten van klasgenoten gevonden. Eén van deze onderzoeken
includeerde ook maten voor de schoolprestaties van klasgenoten en had een effectgrootte
van 0.64. Er werden ook positieve effecten op klasgenoten gevonden voor alle 4 SSD
onderzoeken. Twee SSD onderzoeken die antecedent-gebaseerde interventies en
zelfregulatie interventies toepasten verkregen respectievelijk effectgrootten van 1.96 en
2.53. Voor de andere 2 SSD onderzoeken die consequent-gebaseerde en zelfregulatie
interventies toepasten, verminderde het gemiddelde verstorend gedrag van de klas over het
algemeen met 52% en 36% tijdens interventiefasen in vergelijking met baselinefasen.
Indirecte effecten op klasgenoten
Drie onderzoeken, allen SSD onderzoeken, gaven informatie over de indirecte
effecten van klasseninterventies op de klasgenoten van kinderen met ADHD-symptomen (zie
Tabel 4). Er werden positieve indirecte effecten op de gedragsuitkomsten van klasgenoten
gevonden voor 2 van de 3 onderzoeken. Een effectgrootte van 1.46 werd verkregen voor
een zelfregulatie interventiestudie. Twee andere onderzoeken die gecombineerde en
zelfregulatie interventies toepasten gebruikten gegevens van steeds verschillende
klasgenoten en lieten een gedragsverbetering (34% vermindering van off-taak gedrag) zien,
maar ook een verslechtering (2% vermindering van on-taak gedrag) tijdens de
interventiefasen in vergelijking met de baselinefasen. Het laatstgenoemde onderzoek
includeerde ook maten voor de schoolprestaties van klasgenoten en nam een verbetering
van de schoolprestaties van klasgenoten waar van 6% tijdens de interventiefasen in
vergelijking met de baselinefasen.
Tabel 3
Samenvatting van de onderzoeken die de directe effecten van klasseninterventies op de klasgenoten
van kinderen met ADHD-symptomen hebben onderzocht
Studie: auteur,
jaar*
n Interventie Type
interventie
Uitkomstmaat Effect
Within-subjects design
DuPaul et al.,
1998
9 Klassikaal
samenwerkend
leren
Antecedent-
gebaseerde
Actief taakgericht,
passief taakgericht,
niet-taakgericht, &
beweeglijk gedrag
ES = 0.25,
95% BI
[−0.97,
1.47]
10 Klassikaal
samenwerkend
leren
Antecedent-
gebaseerde
Schoolprestatie ES = 0.64,
95% BI
[−0.28,
1.56]
Fedewa &
Erwin, 2011
76 Stabiliteitsballen Antecedent-
gebaseerde
ADHD-scores van de
leerkracht
ES = 0.28,
95% BI
[−0.04,
0.60]
Jacob et al.,
1978
8 Formele klas Antecedent-
gebaseerde
Hyperactief gedrag ES = 1.97,
95% BI
[0.60, 3.34]
Pelham et al.,
2011
26 Muziek op
achtergrond
Antecedent-
gebaseerde
Taakgericht gedrag ES = 0.21,
95% BI
[−0.34,
0.76]
Single-subject design
Davies &
Witte, 2000
4 Zelfmanagement
& wederzijdse
monitoring
Zelfregulatie Onbedwingbare verbale
uitingen
ES = 2.53
Hoff & Ervin,
2013a
klas Klassikale
bekrachtiging
door de
leerkracht
Consequent-
gebaseerde
Verstorend gedrag 52%
afname
Hoff & Ervin,
2013b
klas Klassikale
zelfmanagement
procedures
Zelfregulatie Verstorend gedrag 36%
afname
Ridgway et al.,
2003
3 Pauze Antecedent-
gebaseerde
Ongepast gedrag ES = 1.96
* Superscriptletters zijn toegevoegd aan de referenties die bijdroegen aan meer dan één onderzoek
Tabel 4
Samenvatting van de onderzoeken die de indirecte effecten van klasseninterventies op de klasgenoten
van kinderen met ADHD-symptomen hebben onderzocht
Studie:
auteur,
jaar
n Interventie Type interventie Uitkomstmaat Effect
Lo &
Cartledge,
2006
Afwisselende
klasgenoten
Vaardigheidstraining +
differentiële
bekrachtiging +
zelfmonitoring
Gecombineerde Niet-
taakgericht
gedrag
34%
afname
Maag et
al., 1992
Afwisselende
klasgenoten
Zelfmanagement
procedures
Zelfregulatie Taakgericht
gedrag
2%
afname
Afwisselende
klasgenoten
Zelfmanagement
procedures
Zelfregulatie Productiviteit
in schoolwerk
6%
afname
Rafferty et
al., 2011
3 Zelfmonitoring Zelfregulatie Taakgericht
gedrag
ES =
1.46
Discussie
Het voornaamste doel van deze meta-analyse was om de effectiviteit vast te stellen
van een aantal typen klasseninterventies die leerkrachten kunnen toepassen om het niet-
taakgerichte en verstorende gedrag in de klas van kinderen met ADHD-symptomen te
verminderen. De resultaten duidden erop dat klasseninterventies het niet-taakgerichte en
verstorende gedrag in de klas van kinderen met ADHD-symptomen verminderen, wat in
overeenstemming is met eerdere meta-analyses (DuPaul & Eckert, 1997; DuPaul et al., 2012;
Purdie et al., 2002; Reid et al., 2005). Er werden grote effecten gevonden voor zowel WSD
(M ES = 0.92) als SSD onderzoeken (M ES = 3.08). Er moet echter genoemd worden dat
effectgrootten voor WSD en SSD onderzoeken fundamenteel van elkaar verschillen en dat
officiële richtlijnen voor de interpretatie van effectgrootten voor SSD onderzoeken niet
bestaan. De verkregen effectgrootten waren wat groter dan die in andere meta-analyses
over school-gebaseerde interventieonderzoeken voor ADHD (DuPaul & Eckert, 1997; DuPaul
et al., 2012; Purdie et al., 2002; Reid et al., 2005).
De WSD onderzoeken wezen erop dat consequent-gebaseerde interventies (M ES =
1.82) effectiever zijn dan antecedent-gebaseerde (M ES = 0.31), zelfregulatie (M ES = 0.56)
en gecombineerde interventies (M ES = 0.58). De SSD onderzoeken lieten echter de grootste
effecten voor zelfregulatie interventies (M ES = 3.61) zien en de kleinste effecten voor
consequent-gebaseerde interventies (M ES = 2.47). Opgemerkt moet worden dat specifiek
de SSD onderzoeken die consequent-gebaseerde interventies implementeerden relatief veel
kinderen zonder medicatie includeerden. Tegelijkertijd leken de interventie-effecten kleiner
te zijn voor de onderzoeken die relatief meer deelnemers zonder medicatie includeerden,
wat er mogelijk op duidt dat klasseninterventies effectiever zijn voor kinderen met ADHD-
symptomen met medicatie dan voor kinderen met ADHD-symptomen zonder medicatie. De
mogelijke mediërende effecten van medicatie kan daarom deels de discrepantie in de
resultaten tussen de twee meta-analyses verklaren wat betreffende de effectiviteit van
consequent-gebaseerde interventies, met verminderde effectiviteit bij kinderen met ADHD-
symptomen zonder medicatie. Helaas was het niet mogelijk om te onderzoeken of kinderen
met ADHD-symptomen met en zonder medicatie verschillend reageerden op specifieke
interventietypen, doordat het aantal onderzoeken in de meeste categorieën erg klein was.
Voor de WSD onderzoeken werd er geen moderatie-effect van medicatie gevonden, wat
echter veroorzaakt kon zijn door een statistisch power probleem, met slechts weinig
onderzoeken die deelnemers met medicatie includeerden. Op basis van deze meta-analyse
kan geconcludeerd worden dat alle typen klasseninterventies het niet-taakgerichte en
verstorende gedrag in de klas van kinderen met ADHD-symptomen verminderen (met kleine
tot grote effecten), met de grootste effecten voor consequent-gebaseerde en zelfregulatie
interventies. Opgemerkt moet worden dat medicatie mogelijk de effectiviteit van
verschillende interventietypen beïnvloedt, maar verder onderzoek naar de rol van medicatie
is noodzakelijk om stelliger conclusies te trekken.
Beide meta-analyses duidden erop dat interventies die geïmplementeerd worden in
reguliere klassen (WSD: M ES = 1.30; SSD: M ES = 3.58) tot een sterkere vermindering in het
niet-taakgerichte en verstorende gedrag in de klas van kinderen met ADHD-symptomen leidt
dan interventies in andere types klassen (WSD: M ES = 0.64; SSD: M ES = 2.41). Echter,
relatief meer kinderen met medicatie werden geïncludeerd in reguliere klassen in
vergelijking met andere klassettingen, wat er mogelijk op duidt dat medicatie het effect van
type klas medieerde. Een andere mogelijke verklaring voor de positievere effecten in
reguliere klassen vergeleken met andere klassettingen is dat kinderen met minder ernstige
ADHD-symptomen, die vaker geïncludeerd worden in reguliere klassen, mogelijk meer
profiteren van klasseninterventies dan kinderen met ernstigere ADHD-symptomen, die vaker
in het speciale onderwijs geplaatst worden. Daarnaast is het mogelijk dat er in vergelijking
met reguliere klassen minder ruimte voor verbetering is in andere types klassen, omdat daar
al gedragsprogramma’s in werking waren.
Helaas konden er geen betrouwbare conclusies worden getrokken over de invloed
van het gebruikte type uitkomstmaat, omdat de meeste onderzoeken directe observaties
rapporteerden en slechts weinig effectgrootten konden worden berekend voor de scores
van leerkrachten (hetzij omdat deze niet werden gerapporteerd ofwel omdat er te weinig
datapunten beschikbaar waren). Andere onderzoeken die het verband tussen scores van
leerkrachten en observationele gegevens hebben onderzocht, wezen uit dat deze twee
soorten gedragsmetingen zwak tot sterk gecorreleerd zijn (Evans, Allen, Moore, & Strauss,
2005; Lauth, Heubeck, & Mackowiak, 2006), wat erop duidt dat klasseninterventies ook
scores van leerkrachten zouden verbeteren. Het is belangrijk dat klasseninterventies niet
alleen het objectieve gedrag verbeteren, zoals dit gemeten wordt door directe observaties,
maar ook het gedrag subjectief verbeteren, zoals dit waargenomen wordt door de
leerkracht. Leerkrachten die ervaren dat hun inzet wordt beloond, krijgen mogelijk meer
zelfvertrouwen en raken mogelijk gemotiveerder om kinderen met ADHD-symptomen les te
geven en hun klassenmanagement te veranderen ten behoeve van het kind met ADHD-
symptomen. Ten slotte was er geen duidelijk bewijs dat de leeftijd en het geslacht van de
deelnemers de resultaten beïnvloedden. Voor de SSD onderzoeken leken de effecten gelijk
voor kinderen en adolescenten en werden de grootste effecten gevonden voor de
onderzoeken die zowel jongens als meisjes includeerden. Voor de WSD onderzoeken werden
er geen moderatie-effecten gevonden voor leeftijd en geslacht, maar dit werd mogelijk
veroorzaakt door een statistisch powerprobleem, met slechts weinig onderzoeken in enkele
categorieën. Omdat de meeste onderzoeken geen informatie gaven over het IQ van de
deelnemers, werd intelligentie niet als moderator in de meta-analyses meegenomen. Het is
daarom aan te bevelen dat toekomstige school-gebaseerde interventieonderzoeken maten
meenemen van intelligentie en daarnaast meisjes en adolescenten includeren.
Een klein aantal onderzoeken gaf informatie over de uitkomsten van
klasseninterventies voor de klasgenoten van kinderen met ADHD-symptomen en duidden op
positieve effecten voor klasgenoten. Er werd een verbetering van het gedrag en de
schoolprestatie gevonden voor zowel klasgenoten die dezelfde interventie ontvingen als de
deelnemers met ADHD-symptomen als voor klasgenoten die zelf niet de interventie
ontvingen, wat betekent dat de verschillende typen klasseninterventies voor kinderen met
ADHD-symptomen zowel directe als indirecte positieve effecten hebben op het functioneren
van de klas.
Implicaties voor de praktijk
De bevindingen van het huidige meta-analytische onderzoek zijn veelbelovend,
omdat ze erop duiden dat leerkrachten effectief klasseninterventies kunnen toepassen om
het niet-taakgerichte en verstorende gedrag in de klas van kinderen met ADHD-symptomen
te verminderen. Alle interventietypen die onderzocht werden bleken effectief te zijn, maar
de grootste effecten werden verkregen voor consequent-gebaseerd (voor WSD
onderzoeken) en zelfregulatie interventies (voor SSD onderzoeken), wat suggereert dat
leerkrachten vooral deze typen interventies zouden kunnen overwegen. Echter, de keuze
voor een specifieke interventie zou kunnen afhangen van de kenmerken van het kind en de
functie van zijn of haar ADHD-gerelateerd gedrag. Als een kind bijvoorbeeld verstorend is
omdat de taken te moeilijk zijn, dan zouden antecedent-gebaseerde interventies
(bijvoorbeeld de instructies of de moeilijkheid van de taak aanpassen) mogelijk de voorkeur
genieten. Daarnaast zijn interventies (bijvoorbeeld zelfregulatie interventies) die
geavanceerdere vaardigheden (bijvoorbeeld cognitieve bekwaamheden) vereisen mogelijk
geschikter voor oudere kinderen en kinderen met minder ernstige ADHD-symptomen. Het is
daarom belangrijk dat leerkrachten overwegen welke interventies effectief zijn voor een
individueel kind (in samenwerking met een professional, zoals een schoolpsycholoog of
interne supervisor).
De resultaten wijzen er ook op dat klasseninterventies het effectiefst zijn in reguliere
klassen, wat veelbelovend is omdat veel kinderen met ADHD geïncludeerd worden in het
reguliere onderwijs (Reid et al., 1994). Daarnaast profiteren kinderen met ADHD-symptomen
die medicatie nemen mogelijk meer van klasseninterventies dan degenen zonder medicatie.
Leerkrachten zouden daarom niet terughoudend moeten zijn om klasseninterventies te
implementeren voor kinderen met ADHD-symptomen die al farmacologische behandeling
ondergaan voor hun problemen, omdat klasseninterventies een aanvullende verbetering
opleveren bovenop de medische behandeling. Ten slotte hoeven leerkrachten zich geen
zorgen te maken over de mogelijke negatieve impact van klasseninterventies die gericht zijn
op ADHD-probleemgedrag op het functioneren van de klas, aangezien de resultaten erop
duiden dat klasseninterventies zowel directe als indirecte positieve effecten hebben op de
klasgenoten van kinderen met ADHD-symptomen.
Omdat leerkrachten vaak over onvoldoende kennis en vaardigheden lijken te
beschikken om effectieve klasseninterventies voor kinderen met ADHD toe te passen (Arcia
et al., 2000), is het aan te bevelen dat leerkrachten trainingen volgen voor effectieve
klassenmanagement. Dit zou het vertrouwen en welzijn van leerkrachten kunnen
verbeteren. Door leerkrachten handvatten voor klassenmanagement voor kinderen met
ADHD-symptomen aan te reiken profiteren dus waarschijnlijk zowel kinderen met ADHD-
symptomen, hun klasgenoten, als leerkrachten zelf.
Limitaties
Er zijn enkele factoren die de conclusies van dit meta-analytische onderzoek
beperken. Ten eerste includeerde de meta-analyse alleen onderzoeken die gepubliceerd
waren in wetenschappelijke tijdschriften, wat mogelijk geresulteerd heeft in een positieve
bias op de effectgrootten. Het is echter onwaarschijnlijk dat kleine of negatieve effecten
zouden zijn verkregen wanneer ongepubliceerde onderzoeken wel waren geïncludeerd,
aangezien de fail-safe N uitwees dat er maar liefst 86 onderzoeken nodig zouden zijn om een
klein gemiddelde effectgrootte te verkrijgen. Ten tweede pasten de meeste onderzoeken
SSDs toe, waarvoor exacte uitdrukkingen voor de varianties van effectgrootten nog niet zijn
verkregen (Faith, Allison, & Gorman, 1996; Kratochwill et al., 2013). Daarom was het
moderatoronderzoek voor de SSD onderzoeken beschrijvend en was het alleen mogelijk om
beschrijvende conclusies te trekken. Daarnaast bestaan er geen officiële richtlijnen voor de
interpretatie van de effectgrootten van SSD onderzoeken, wat de interpretatie eveneens
bemoeilijkt. Voor de within-subject design onderzoeken zouden een aantal
moderatoreffecten mogelijk niet gevonden kunnen zijn, doordat er in enkele categorieën te
weinig onderzoeken waren. Ook konden mogelijke interacties tussen modererende
variabelen hierdoor niet worden onderzocht.
Een andere limitatie was dat de mogelijke modererende variabelen categorisch
gecodeerd moesten worden, omdat anders de assumpties voor regressieanalyse werden
geschonden (namelijk normaal verdeelde data). Het gebruik van categorische in plaats van
continue variabelen kan geleid hebben tot een verlies in precisie en power. Daarnaast maakt
het gebruik van vrij brede categorieën van klasseninterventies het moeilijk om conclusies te
trekken over specifieke interventies binnen deze categorieën. Ook waren de verzamelde
uitkomstmaten aanzienlijk heterogeen. Sommige onderzoeken gebruikten bijvoorbeeld een
brede definitie van niet-taakgericht gedrag, terwijl andere onderzoeken een specifieke vorm
van verstorend gedrag gebruikten (zoals onbedwingbare verbale uitingen).
Ten slotte was deze meta-analyse beperkt wat betreft de leeftijd en het geslacht van
de deelnemers en het type uitkomstmaat. De resultaten zijn het meest representatief voor
jongens in de leeftijd van 6 tot en met 11 jaar, aangezien slechts een minderheid van de
onderzoeken over steekproeven met meisjes en/of adolescenten rapporteerde. Daarnaast
werden de resultaten het vaakst verkregen uit directe observaties hetgeen objectief gedrag
reflecteert en niet subjectief gedrag zoals deze waargenomen wordt door de leerkracht,.
Echter, deze twee gedragsmetingen zijn wel gecorreleerd (Evans, Allen, Moore, & Strauss,
2005; Lauth, Heubeck, & Mackowiak, 2006).
Toekomstig onderzoek
Dit meta-analytische onderzoek suggereert enkele toekomstige onderzoeksgebieden.
Ten eerste hebben onderzoeken naar klasseninterventies voor ADHD zich vooral gericht op
jongens en kinderen op de basisschool. Aangezien meisjes en adolescenten mogelijk anders
reageren op klasseninterventies, zal meer onderzoek verricht moeten worden bij deze
populatie. Andere mogelijke factoren die de effectiviteit van klasseninterventies voor
kinderen met ADHD beïnvloeden, zouden verder moeten worden onderzocht, omdat de
huidige meta-analyse aanzienlijk heterogene effectgrootten vond, maar geen stellige
conclusies kon trekken over moderatie-effecten. Het is bijvoorbeeld mogelijk om andere
factoren van het kind (zoals cognitieve dysfuncties), factoren van de leerkracht (zoals
leservaring, persoonlijkheid) en de interacties tussen deze verschillende factoren (zoals
medicatiegebruik) in beschouwing te nemen. Ten slotte gebruikten de meeste onderzoeken
SSDs of WSDs met daarbij kleine steekproeven zonder controlegroep. Hoewel deze
studietypen waardevolle informatie geven, zijn meer grootschalige onderzoeken nodig die
gerandomiseerde gecontroleerde designs gebruiken, zodat betrouwbaardere en stelligere
conclusies kunnen worden getrokken.
Conclusies
Dit meta-analytische onderzoek wijst erop dat klasseninterventies het niet-
taakgerichte en verstorende gedrag in de klas van kinderen met ADHD-symptomen
verminderen. Voor de WSD onderzoeken waren consequent-gebaseerde interventies
effectiever dan antecedent-gebaseerde, zelfregulatie en gecombineerde interventies.
Echter, de SSD onderzoeken lieten de grootste effecten voor zelfregulatie interventies zien.
Het onderzoek duidt ook op positieve directe en indirecte effecten voor klasgenoten.
Medicatiegebruik leek een belangrijke moderator, waarbij de interventie-effecten groter
waren voor de onderzoeken die relatief meer deelnemers met medicatie includeerden.
Medicatiegebruik speelt mogelijk een belangrijke rol bij de verklaring van de andere
gevonden moderator effecten. De bevindingen zijn veelbelovend aangezien leerkrachten
getraind kunnen worden in effectieve klassenmanagement voor kinderen met ADHD-
symptomen, wat mogelijk hun vertrouwen en welzijn verbetert. Waarschijnlijk hebben zowel
de kinderen met ADHD-symptomen, hun klasgenoten, als de leerkrachten er profijt van
wanneer leerkrachten training krijgen in het gebruik van effectieve middelen voor
klassenmanagement van kinderen met ADHD-symptomen.
Referenties
American Psychiatric Association: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders,
Fifth Edition. Arlington, VA, American Psychiatric Association, 2013. Web. [access date: 1
June 2013]. dsm.psychiatryonline.org
Arcia, E., Frank, R., Sánchez-LaCay, A., & Fernández, M. C. (2000). Teacher understanding of
ADHD as reflected in attributions and classroom strategies. Journal of Attention
Disorders, 4(2), 91-101.
Barkley, R. A. (2006). Attention-deficit hyperactivity disorder, 3rd ed.: A handbook for
diagnosis and treatment. New York, NY, US: Guilford Press.
Becker, B. J. (1988). Synthesizing standardized mean-change measures. British Journal of
Mathematical and Statistical Psychology, 41(2), 257-278.
Busk, P. L., & Serlin, R. C. (1992). Meta-analysis for single-case research. In T. R. Kratochwill,
& J. R. Levin (Eds.), (pp. 187-212). Hillsdale, NJ, England: Lawrence Erlbaum Associates,
Inc.
Campbell, S. B., Endman, M. W., & Bernfeld, G. (1977). A three-year follow-up of hyperactive
preschoolers into elementary school. Child Psychology & Psychiatry & Allied Disciplines,
18(3), 239-249.
Cohen, J. (1969). Statistical power analysis for the behavioral sciences. New York, NY:
Academic Press.
DuPaul, G. J., & Eckert, T. L. (1997). The effects of school-based interventions for attention
deficit hyperactivity disorder: A meta-analysis. School Psychology Review, 26(1), 5-27.
DuPaul, G. J., Eckert, T. L., & Vilardo, B. (2012). The effects of school-based interventions for
attention deficit hyperactivity disorder: A meta-analysis 1996-2010. School Psychology
Review, 41(4), 387-412.
DuPaul, G. J., & Stoner, G. (2003). ADHD in the schools: Assessment and intervention
strategies (2nd ed.). New York, NY, US: Guilford Press.
Evans, S. W., Allen, J., Moore, S., & Strauss, V. (2005). Measuring symptoms and functioning
of youth with ADHD in middle schools. Journal of Abnormal Child Psychology, 33(6),
695-706.
Faith, M. S., Allison, D. B., & Gorman, B. S. (1996). Meta-analysis of single-case research. In R.
D. Franklin, D. B. Allison & B. S. Gorman (Eds.), (pp. 245-277). Hillsdale, NJ, England:
Lawrence Erlbaum Associates, Inc.
Frazier, T. W., Youngstrom, E. A., Glutting, J. J., & Watkins, M. W. (2007). ADHD and
achievement: Meta-analysis of the child, adolescent, and adult literatures and a
concomitant study with college students. Journal of Learning Disabilities, 40(1), 49-65.
Greene, R. W., Beszterczey, S. K., Katzenstein, T., Park, K., & Goring, J. (2002). Are students
with ADHD more stressful to teach? patterns of teacher stress in an elementary school
sample. Journal of Emotional and Behavioral Disorders, 10(2), 79-89.
Hedges, L. V. (1981). Distribution theory for glass's estimator of effect size and related
estimators. Journal of Educational Statistics, 6(2), 107-128.
Hedges, L. V., & Olkin, L. (1985). Statistical methods for meta-analysis. New York, NY:
Academic Press.
Hong, Y. (2008). Teachers' perceptions of young children with ADHD in korea. Early Child
Development and Care, 178(4), 399-414.
Kofler, M. J., Rapport, M. D., & Alderson, R. M. (2008). Quantifying ADHD classroom
inattentiveness, its moderators, and variability: A meta-analytic review. Journal of Child
Psychology and Psychiatry, 49(1), 59-69.
Kratochwill, T. R., Hitchcock, J. H., Horner, R. H., Levin, J. R., Odom, S. L., Rindskopf, D. M., &
Shadish, W. R. (2013). Single-case intervention research design standards. Remedial and
Special Education, 34(1), 26-38.
Langberg, J. M., & Becker, S. P. (2012). Does long-term medication use improve the academic
outcomes of youth with attention-deficit/hyperactivity disorder? Clinical Child and
Family Psychology Review, 15(3), 215-233. doi:10.1007/s10567-012-0117-8
Lauth, G. W., Heubeck, B. G., & Mackowiak, K. (2006). Observation of children with
attention-deficit hyperactivity (ADHD) problems in three natural classroom contexts.
British Journal of Educational Psychology, 76(2), 385-404.
Lipsey, M. W., & Wilson, D. B. (2001). Practical meta-analysis. Thousand Oaks, CA, US: Sage
Publications, Inc.
Loe, I. M., & Feldman, H. M. (2007). Academic and educational outcomes of children with
ADHD. Journal of Pediatric Psychology, 32(6), 643-654.
Miller, F. G., & Lee, D. L. (2013). Do functional behavioral assessments improve intervention
effectiveness for students diagnosed with ADHD? A single-subject meta-analysis. Journal
of Behavioral Education, 22(3), 253-282.
Mulligan, S. (2001). Classroom strategies used by teachers of students with attention deficit
hyperactivity disorder. Physical & Occupational Therapy in Pediatrics, 20(4), 25-44.
Murray, D. W., Rabiner, D. L., & Hardy, K. K. (2011). Teacher management practices for first
graders with attention problems. Journal of Attention Disorders, 15(8), 638-645.
Orwin, R. G. (1983). A fail-safe N for effect size in meta-analysis. Journal of Educational
Statistics, 8(2), 157-159.
Platzman, K. A., Stoy, M. R., Brown, R. T., Coles, C. D., Smith, I. E., & Falek, A. (1992). Review
of observational methods in attention deficit hyperactivity disorder (ADHD):
Implications for diagnosis. School Psychology Quarterly, 7(3), 155-177.
Polanczyk, G., de Lima, M. S., Horta, B. L., Biederman, J., & Rohde, L. A. (2007). The
worldwide prevalence of ADHD: A systematic review and metaregression analysis. The
American Journal of Psychiatry, 164(6), 942-948.
Prasad, V., Brogan, E., Mulvaney, C., Grainge, M., Stanton, W., & Sayal, K. (2013). How
effective are drug treatments for children with ADHD at improving on-task behaviour
and academic achievement in the school classroom? A systematic review and meta-
analysis. European Child & Adolescent Psychiatry, 22(4), 203-216.
Purdie, N., Hattie, J., & Carroll, A. (2002). A review of the research on interventions for
attention deficit hyperactivity disorder: What works best? Review of Educational
Research, 72(1), 61-99.
Reid, R., Maag, J. W., Vasa, S. F., & Wright, G. (1994). Who are the children with attention
deficit-hyperactivity disorder? A school-based survey. The Journal of Special Education,
28(2), 117-137.
Reid, R., Trout, A. L., & Schartz, M. (2005). Self-regulation interventions for children with
attention deficit/hyperactivity disorder. Exceptional Children, 71(4), 361-377.
Sherman, J., Rasmussen, C., & Baydala, L. (2008). The impact of teacher factors on
achievement and behavioural outcomes of children with attention deficit/hyperactivity
disorder (ADHD): A review of the literature. Educational Research, 50(4), 347-360.
Smith, B. H., Waschbusch, D. A., Willoughby, M. T., & Evans, S. (2000). The efficacy, safety
and practicality of treatments for adolescents with attention-deficit/hyperactivity
disorder (ADHD). Clinical Child and Family Psychology Review, 3(4), 243-267.
Sonuga-Barke, E. J. S., Coghill, D., Wigal, T., DeBacker, M., & Swanson, J. (2009). Adverse
reactions to methylphenidate treatment for attention-deficit/hyperactivity disorder:
Structure and associations with clinical characteristics and symptom control. Journal of
Child and Adolescent Psychopharmacology, 19(6), 683-690. doi:10.1089/cap.2009.0024
Stein, M., Sarampote, C., Waldman, I., Robb, A., Conlon, C., Pearl, P., . . . Newcorn, J. (2003).
A dose-response study of OROS methylphenidate in children with attention-
deficit/hyperactivity disorder. Pediatrics, 112(5), E404-E413.
doi:10.1542/peds.112.5.e404
Taylor, E., Dopfner, M., Sergeant, J., Asherson, P., Banaschewski, T., Buitelaar, J., . . . Zuddas,
A. (2004). European clinical guidelines for hyperkinetic disorder - first upgrade.
European Child & Adolescent Psychiatry, 13, 7-30. doi:10.1007/s00787-004-1002-x
Wheeler, J., & Carlson, C. L. (1994). The social functioning of children with ADD with
hyperactivity and ADD without hyperactivity: A comparison of their peer relations and
social deficits. Journal of Emotional and Behavioral Disorders, 2(1), 2-12.
White, D. M., Rusch, F. R., Kazdin, A. E., & Hartmann, D. P. (1989). Applications of meta
analysis in individual-subject research. Behavioral Assessment, 11(3), 281-296.
Willcutt, E. G. (2012). The prevalence of DSM-IV attention-deficit/hyperactivity disorder: A
meta-analytic review. Neurotherapeutics, 9(3), 490-499.
Bijlage
Referentielijst van geïncludeerde onderzoeken in de meta-analyse
Abramowitz, A. J., Eckstrand, D., O'Leary, S. G., & Dulcan, M. K. (1992). ADHD children's
responses to stimulant medication and two intensities of a behavioral intervention.
Behavior Modification, 16(2), 193-203. doi:10.1177/01454455920162003
Alter, P. J., Wyrick, A., Brown, E. T., & Lingo, A. (2008). Improving mathematics problem
solving skills for students with challenging behavior. Beyond Behavior, 17(3), 2-7.
Anhalt, K., McNeil, C., & Bahl, A. (1998). The ADHD classroom kit: A whole-classroom
approach for managing disruptive behavior. Psychology in the Schools, 35(1), 67-79.
doi:10.1002/(SICI)1520-6807(199801)35:1<67::AID-PITS6>3.0.CO;2-R
Ardoin, S. P., & Martens, B. K. (2004). Training children to make accurate self-evaluations:
Effects on behavior and the quality of self-ratings. Journal of Behavioral Education,
13(1), 1-23. doi:10.1023/B:JOBE.0000011257.63085.88
Banda, D. R., & Sokolosky, S. (2012). Effectiveness of noncontingent attention to decrease
attention-maintained disruptive behaviors in the general education classroom. Child &
Family Behavior Therapy, 34(2), 130-140. doi:10.1080/07317107.2012.684646
BARKLEY, R., COPELAND, A., & SIVAGE, C. (1980). A self-control classroom for hyperactive-
children. Journal of Autism and Developmental Disorders, 10(1), 75-89.
doi:10.1007/BF02408435
Barry, L., & Messer, J. (2003). A practical application of self-management for students
diagnosed with attention-deficit/hyperactivity disorder. Journal of Positive Behavior
Interventions, 5(4), 238-248. doi:10.1177/10983007030050040701
Bloomquist, M. L., August, G. J., & Ostrander, R. (1991). Effects of a school-based cognitive-
behavioral intervention for ADHD children. Journal of Abnormal Child Psychology, 19(5),
591-605. doi:10.1007/BF00925822
Bowers, D. S., Clement, P. W., Fantuzzo, J. W., & Sorensen, D. A. (1985). Effects of teacher-
administered and self-administered reinforcers on learning disabled children. Behavior
Therapy, 16(4), 357-369. doi:10.1016/S0005-7894(85)80003-4
Broussard, C. D., & Northup, J. (1995). An approach to functional assessment and analysis of
disruptive behavior in regular education classrooms. School Psychology Quarterly, 10(2),
151-164. doi:10.1037/h0088301
Broussard, C., & Northup, J. (1997). The use of functional analysis to develop peer
interventions for disruptive classroom behavior. School Psychology Quarterly, 12(1), 65-
76.
Burley, R., & Waller, R. J. (2005). Effects of a collaborative behavior management plan on
reducing disruptive behaviors of a student with ADHD. TEACHING Exceptional Children
Plus, 1(4)
Cameron, M. I., & Robinson, V. M. J. (1980). Effects of cognitive training on academic and on-
task behavior of hyperactive children. Journal of Abnormal Child Psychology, 8(3), 405-
19.
Campbell, A., & Anderson, C. M. (2011). Check-In/check-out: A systematic evaluation and
component analysis. Journal of Applied Behavior Analysis, 44(2), 315-326.
doi:10.1901/jaba.2011.44-315
Carter, D. R., & Horner, R. H. (2009). Adding function-based behavioral support to first step
to success integrating individualized and manualized practices. Journal of Positive
Behavior Interventions, 11(1), 22-34. doi:10.1177/1098300708319125
Christie, D. J., Hiss, M., & Lozanoff, B. (1984). Modification of inattentive classroom behavior:
Hyperactive children's use of self-recording with teacher guidance. Behavior
Modification, 8(3), 391-406. doi:10.1177/01454455840083006
Coleman, R. (1970). A conditioning technique applicable to elementary school classrooms.
Journal of Applied Behavior Analysis, 3(4), 293-297.
Davies, S., & Witte, R. (2000). Self-management and peer-monitoring within a group
contingency to decrease uncontrolled verbalizations of children with attention-
deficit/hyperactivity disorder. Psychology in the Schools, 37(2), 135-147.
doi:10.1002/(SICI)1520-6807(200003)37:2<135::AID-PITS5>3.0.CO;2-U
DiGangi, S. A., Maag, J. W., & Rutherford, R. B. (1991). Self-graphing of on-task behavior:
Enhancing the reactive effects of self-monitoring on on-task behavior and academic
performance. Learning Disability Quarterly, 14(3), 221-230.
DiGennaro, F. D., Martens, B. K., & McIntyre, L. L. (2005). Increasing treatment integrity
through negative reinforcement: Effects on teacher and student behavior. School
Psychology Review, 34(2), 220-231.
Ducharme, J. M., & Harris, K. E. (2005). Errorless embedding for children with on-task and
conduct difficulties: Rapport-based, success-focused intervention in the classroom.
Behavior Therapy, 36(3), 213-222. doi:10.1016/S0005-7894(05)80070-X
Dunlap, G., dePerczel, M., Clarke, S., Wilson, D., Wright, S., White, R., & Gomez, A. (1994).
Choice making to promote adaptive behavior for students with emotional and
behavioral challenges. Journal of Applied Behavior Analysis, 27(3), 505-518.
doi:10.1901/jaba.1994.27-505
DuPaul, G. J., Ervin, R. A., Hook, C. L., & McGoey, K. E. (1998). Peer tutoring for children with
attention deficit hyperactivity disorder: Effects on classroom behavior and academic
performance. Journal of Applied Behavior Analysis, 31(4), 579-592.
doi:10.1901/jaba.1998.31-579
DuPaul, G. J., Guevremont, D. C., & Barkley, R. A. (1992). Behavioral treatment of attention-
deficit hyperactivity disorder in the classroom: The use of the attention training system.
Behavior Modification, 16(2), 204-225. doi:10.1177/01454455920162004
DuPaul, G. J., & Henningson, P. N. (1993). Peer tutoring effects on the classroom
performance of children with attention deficit hyperactivity disorder. School Psychology
Review, 22(1), 134-143.
EASTMAN, B., & RASBURY, W. (1981). Cognitive self-instruction for the control of impulsive
classroom-behavior - ensuring the treatment package. Journal of Abnormal Child
Psychology, 9(3), 381-387. doi:10.1007/BF00916842
Ervin, R. A., DuPaul, G. J., Kern, L., & Friman, P. C. (1998). Classroom-based functional and
adjunctive assessments: Proactive approaches to intervention selection for adolescents
with attention deficit hyperactivity disorder. Journal of Applied Behavior Analysis, 31(1),
65-78. doi:10.1901/jaba.1998.31-65
Evans, S. W., & Others, A. (1995). The efficacy of notetaking to improve behavior and
comprehension of adolescents with attention deficit hyperactivity disorder.
Exceptionality, 5(1), 1-17.
Fabiano, G., & Pelham, W. (2003). Improving the effectiveness of behavioral classroom
interventions for attention-deficit/hyperactivity disorder: A case study. Journal of
Emotional and Behavioral Disorders, 11(2), 122-128. doi:10.1177/106342660301100206
Fedewa, A. L., & Erwin, H. E. (2011). Stability balls and students with attention and
hyperactivity concerns: Implications for on-task and in-seat behavior. American Journal
of Occupational Therapy, 65(4), 393-399. doi:10.5014/ajot.2011.000554
Flynn, N. M., & Rapoport, J. L. (1976). Hyperactivity in open and traditional classroom
environments. The Journal of Special Education, 10(3), 285-290.
doi:10.1177/002246697601000309
Germer, K. A., Kaplan, L. M., Giroux, L. N., Markham, E. H., Ferris, G. J., Oakes, W. P., & Lane,
K. L. (2011). A function-based intervention to increase a second-grade student's on-task
behavior in a general education classroom. Beyond Behavior, 20(3), 19-30.
Gordon, M., & Others, A. (1991). Nonmedical treatment of ADHD/Hyperactivity: The
attention training system. Journal of School Psychology, 29(2), 151-59.
Graham-Day, K., Gardner, R. I.,II, & Hsin, Y. (2010). Increasing on-task behaviors of high
school students with attention deficit hyperactivity disorder: Is it enough? Education &
Treatment of Children, 33(2), 205-221. doi:10.1353/etc.0.0096
Guderjahn, L., Gold, A., Stadler, G., & Gawrilow, C. (2013). Self-regulation strategies support
children with ADHD to overcome symptom-related behavior in the classroom. ADHD
Attention Deficit and Hyperactivity Disorders, , 1-11. doi:10.1007/s12402-013-0117-7
Gureasko-Moore, S., DuPaul, G. J., & White, G. P. (2006). The effects of self-management in
general education classrooms on the organizational skills of adolescents with ADHD.
Behavior Modification, 30(2), 159-183. doi:10.1177/0145445503259387
Gureasko-Moore, S., DuPaul, G. J., & White, G. P. (2007). Self-management of classroom
preparedness and homework: Effects on school functioning of adolescents with
attention deficit hyperactivity disorder. School Psychology Review, 36(4), 647-664.
Hallahan, D. P., Lloyd, J. W., Kneedler, R. D., & Marshall, K. J. (1982). A comparison of the
effects of self- versus teacher-assessment of on-task behavior. Behavior Therapy, 13(5),
715-723. doi:10.1016/S0005-7894(82)80027-0
Hallahan, D. P., Lloyd, J., Kosiewicz, M. M., Kauffman, J. M., & Graves, A. W. (1979). Self-
monitoring of attention as a treatment for a learning disabled boy's off-task behavior.
Learning Disability Quarterly, 2(3), 24-32.
Harris, K. R. (1986). Self-monitoring of attentional behavior versus self-monitoring of
productivity: Effects on on-task behavior and academic response rate among learning
disabled children. Journal of Applied Behavior Analysis, 19(4), 417-23.
Harris, K. R., Friedlander, B. D., Saddler, B., Frizzelle, R., & Graham, S. (2005). Self-monitoring
of attention versus self-monitoring of academic performance: Effects among students
with ADHD in the general education classroom. The Journal of Special Education, 39(3),
145-156. doi:10.1177/00224669050390030201
Hart, K. C., Massetti, G. M., Fabiano, G. A., Pariseau, M. E., & Pelham, W. E., Jr. (2011).
Impact of group size on classroom on-task behavior and work productivity in children
with ADHD. Journal of Emotional and Behavioral Disorders, 19(1), 55-64.
doi:10.1177/1063426609353762
Hoff, K. E., & Ervin, R. A. (2013). Extending self-management strategies: The use of a
classwide approach. Psychology in the Schools, 50(2), 151-164. doi:10.1002/pits.21666
Hoff, K. E., Ervin, R. A., & Friman, P. C. (2005). Refining functional behavioral assessment:
Analyzing the separate and combined effects of hypothesized controlling variables
during ongoing classroom routines. School Psychology Review, 34(1), 45-57.
Horn, W. F., Chatoor, I., & Conners, C. K. (1983). Additive effects of dexedrine and self-
control training: A multiple assessment. Behavior Modification, 7(3), 383-402.
doi:10.1177/01454455830073006
Iskander, J. M., & Rosales, R. (2013). An evaluation of the components of a social stories™
intervention package. Research in Autism Spectrum Disorders, 7(1), 1-8.
doi:10.1016/j.rasd.2012.06.004
Jacob, R. G., O'Leary, K. D., & Rosenblad, C. (1978). Formal and informal classroom settings:
Effects on hyperactivity. Journal of Abnormal Child Psychology, 6(1), 47-59.
doi:10.1007/BF00915781
Jurbergs, N., Palcic, J. L., & Kelley, M. L. (2010). Daily behavior report cards with and without
home-based consequences: Improving classroom behavior in low income, african
american children with ADHD. Child & Family Behavior Therapy, 32(3), 177-195.
doi:10.1080/07317107.2010.500501
Kapalka, G. M. (2005). Avoiding repetitions reduces ADHD children's management problems
in the classroom. Emotional & Behavioural Difficulties, 10(4), 269-279.
doi:10.1177/1363275205058999
Kern, L., Delaney, B., Clarke, S., Dunlap, G., & Childs, K. (2001). Improving the classroom
behavior of students with emotional and behavioral disorders using individualized
curricular modifications. Journal of Emotional and Behavioral Disorders, 9(4), 239-247.
doi:10.1177/106342660100900404
Kubany, E. S., Weiss, L. E., & Sloggett, B. B. (1971). The good behavior clock: A
reinforcement/time out procedure for reducing disruptive classroom behavior. Journal
of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 2(3), 173-179. doi:10.1016/0005-
7916(71)90055-3
Lee, Y., Sugai, G., & Horner, R. H. (1999). Using an instructional intervention to reduce
problem and off-task behaviors. Journal of Positive Behavior Interventions, 1(4), 195-
204. doi:10.1177/109830079900100402
Lloyd, J. W., Hallahan, D. P., Kosiewicz, M. M., & Kneedler, R. D. (1982). Reactive effects of
self-assessment and self-recording on attention to task and academic productivity.
Learning Disability Quarterly, 5(3), 216-227.
Lo, Y., & Cartledge, G. (2006). FBA and BIP: Increasing the behavior adjustment of african
american boys in schools. Behavioral Disorders, 31(2), 147-161.
Locke, W. R. F.,Lynn S. (1995). Effects of peer-mediated reading instruction on the on-task
behavior and social interaction of.. Journal of Emotional & Behavioral Disorders, 3(2),
92.
Maag, J. W., Rutherford, R. B., & DiGangi, S. A. (1992). Effects of self-monitoring and
contingent reinforcement on on-task behavior and academic productivity of learning-
disabled students: A social validation study. Psychology in the Schools, 29(2), 157-172.
Majeika, C. E., Walder, J. P., Hubbard, J. P., Steeb, K. M., Ferris, G. J., Oakes, W. P., & Lane, K.
L. (2011). Improving on-task behavior using a functional assessment-based intervention
in an inclusive high school setting. Beyond Behavior, 20(3), 55-66.
Mathes, M. Y., & Bender, W. N. (1997). The effects of self-monitoring on children with
attention deficit/hyperactivity disorder who are receiving pharmacological
interventions. Remedial and Special Education, 18(2), 121-128.
doi:10.1177/074193259701800206
Mautone, J. A., DuPaul, G. J., & Jitendra, A. K. (2005). The effects of computer-assisted
instruction on the mathematics performance and classroom behavior of children with
ADHD. Journal of Attention Disorders, 9(1), 301-312. doi:10.1177/1087054705278832
Miranda, A., Presentacion, M., & Soriano, M. (2002). Effectiveness of a school-based
multicomponent program for the treatment of children with ADHD. Journal of Learning
Disabilities, 35(6), 546-562.
Miranda, A., Jarque, S., & Rosel, J. (2006). Treatment of children with ADHD:
Psychopedagogical program at school versus psychostimulant medication. Psicothema,
18(3), 335-341.
Nolan, J. D., & Filter, K. J. (2012). A function-based classroom behavior intervention using
non-contingent reinforcement plus response cost. Education & Treatment of Children,
35(3), 419-430. doi:10.1353/etc.2012.0017
Northup, J., Broussard, C., Jones, K., & George, T. (1995). The differential effects of teacher
and peer attention on the disruptive classroom behavior of three children with a
diagnosis of attention deficit hyperactivity disorder. Journal of Applied Behavior
Analysis, 28(2), 227-228. doi:10.1901/jaba.1995.28-227
Ota, K. R., & DuPaul, G. J. (2002). Task engagement and mathematics performance in
children with attention-deficit hyperactivity disorder: Effects of supplemental computer
instruction. School Psychology Quarterly, 17(3), 242-257.
doi:10.1521/scpq.17.3.242.20881
Palcic, J. L., Jurbergs, N., & Kelley, M. L. (2009). A comparison of teacher and parent
delivered consequences: Improving classroom behavior in low-income children with
ADHD. Child & Family Behavior Therapy, 31(2), 117-133.
doi:10.1080/07317100902910513
Pang, W. C., & Zhang, K. C. (2011). Reading intervention for secondary students with
hyperactive behaviours in hong kong. Emotional & Behavioural Difficulties, 16(1), 69-85.
Paniagua, F. A., Morrison, P. B., & Black, S. A. (1990). Management of a hyperactive-conduct
disordered child through correspondence training: A preliminary study. Journal of
Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 21(1), 63-68. doi:10.1016/0005-
7916(90)90050-U
Paniagua, F. A., Pumariega, A. J., & Black, S. A. (1988). Clinical effects of correspondence
training in the management of hyperactive children. Behavioral Residential Treatment,
3(1), 19-40. doi:10.1002/bin.2360030103
Pariseau, M. E., Fabiano, G. A., Massetti, G. M., Hart, K. C., & Pelham, W. E., Jr. (2010).
Extended time on academic assignments: Does increased time lead to improved
performance for children with attention-Deficit/Hyperactivity disorder? School
Psychology Quarterly, 25(4), 236-248. doi:10.1037/a0022045
Pelham, W. E., Waschbusch, D. A., Hoza, B., Gnagy, E. M., Greiner, A. R., Sams, S. E., . . .
Carter, R. L. (2011). Music and video as distractors for boys with ADHD in the classroom:
Comparison with controls, individual differences, and medication effects. Journal of
Abnormal Child Psychology, 39(8), 1085-1098.
Pfiffner, L. J., Rosén, L. A., & O'Leary, S. G. (1985). The efficacy of an all-positive approach to
classroom management. Journal of Applied Behavior Analysis, 18(3), 257-261.
doi:10.1901/jaba.1985.18-257
Powell, S., & Nelson, B. (1997). Effects of choosing academic assignments on a student with
attention deficit hyperactivity disorder. Journal of Applied Behavior Analysis, 30(1), 181-
183. doi:10.1901/jaba.1997.30-181
Price, A. T., Martella, R. C., Marchand-Martella, N., & Cleanthous, C. C. (2002). A comparison
of immediate feedback delivered via an FM headset versus delayed feedback on the
inappropriate verbalizatins of a student with ADHD. Education & Treatment of Children,
25(2), 159-171.
Rafferty, L. A., Arroyo, J., Ginnane, S., & Wilczynski, K. (2011). Self-monitoring during spelling
practice: Effects on spelling accuracy and on-task behavior of three students diagnosed
with attention deficit hyperactivity disorder. Behavior Analysis in Practice, 4(1), 37-45.
Rapport, M. D., Murphy, H. A., & Bailey, J. S. (1982). Ritalin vs. response cost in the control of
hyperactive children: A within-subject comparison. Journal of Applied Behavior Analysis,
15(2), 205-216. doi:10.1901/jaba.1982.15-205
Rapport, M. D., & Others, A. (1980). The effects of a response cost treatment tactic on
hyperactive children. Journal of School Psychology, 18(2), 98-111.
Ridgway, A., Northup, J., Pellegrin, A., LaRue, R., & Hightsoe, A. (2003). Effects of recess on
the classroom behavior of children with and without attention-deficit hyperactivity
disorder. School Psychology Quarterly, 18(3), 253-268. doi:10.1521/scpq.18.3.253.22578
Rock, M. L. (2005). Use of strategic self-monitoring to enhance academic engagement,
productivity, and accuracy of students with and without exceptionalities. Journal of
Positive Behavior Interventions, 7(1), 3-17.
Rooney, K. J., Hallahan, D. P., & Lloyd, J. W. (1984). Self-recording of attention by learning
disabled students in the regular classroom. Journal of Learning Disabilities, 17(6), 360-
364.
Rooney, K., Polloway, E. A., & Hallahan, D. P. (1985). The use of self-monitoring procedures
with low IQ learning disabled students. Journal of Learning Disabilities, 18(7), 384-389.
doi:10.1177/002221948501800703
Rosén, L. A., O'Leary, S. G., Joyce, S. A., Conway, G., & Pfiffner, L. J. (1984). The importance of
prudent negative consequences for maintaining the appropriate behavior of hyperactive
students. Journal of Abnormal Child Psychology, 12(4), 581-604.
doi:10.1007/BF00916852
Schilling, D. L., Washington, K., Billingsley, F. F., & Deitz, J. (2003). Classroom seating for
children with attention deficit hyperactivity disorder: Therapy balls versus chairs.
American Journal of Occupational Therapy, 57(5), 534-541. doi:10.5014/ajot.57.5.534
Shimabukuro, S. M., Prater, M. A., Jenkins, A., & Edelen-Smith, P. (1999). The effects of self-
monitoring of academic performance on students with learning disabilities and
ADD/ADHD. Education & Treatment of Children, 22(4), 397-414.
Skinner, J. N., Veerkamp, M. B., Kamps, D. M., & Andra, P. R. (2009). Teacher and peer
participation in functional analysis and intervention for a first grade student with
attention deficit hyperactivity disorder. Education & Treatment of Children, 32(2), 243-
266. doi:10.1353/etc.0.0059
Stahr, B., Cushing, D., Lane, K., & Fox, J. (2006). Efficacy of a function-based intervention in
decreasing off-task behavior exhibited by a student with ADHD. Journal of Positive
Behavior Interventions, 8(4), 201-211. doi:10.1177/10983007060080040301
Stewart, K. G., & McLaughlin, T. F. (1992). Self-recording: Effects of reducing off-task
behavior with a high school student with an attention deficit hyperactivity disorder.
Child & Family Behavior Therapy, 14(3), 53-59. doi:10.1300/J019v14n03_04
Swenson, N., Lolich, E., Williams, R. L., & McLaughlin, T. F. (2000). The effects of structured
free-time on request compliance and on-task behavior of a preadolescent with ADHD.
Child & Family Behavior Therapy, 22(1), 51-59. doi:10.1300/J019v22n01_04
Waller, R. J., Albertini, C. L., & Waller, K. S. (2011). Self-monitoring of performance to
promote accurate work completion: A functional based intervention for a 4th grade
student presenting challenging behavior. Advances in School Mental Health Promotion,
4(1), 52-60. doi:10.1080/1754730X.2011.9715623
Williamson, D. A., Calpin, J. P., DiLorenzo, T. M., Garris, R. P., & Petti, T. A. (1981). Treating
hyperactivity with dexedrine and activity feedback. Behavior Modification, 5(3), 399-
416. doi:10.1177/014544558153008