CAPELLE AAN DEN IJSSEL IN DE...

16
CAPELLE AAN DEN IJSSEL IN DE MIDDELEEUWEN door c. HOEK D E heerlijkheid Capelle maakt deel uit van het gebied Isla et Lake, dat zich globaal uitstrekt over de Lopiker- en Krimpenerwaard en tevens de noordelijke oeverstrook van de IJssel en de zuidelijke van de Lek omvat. In het begin van de tiende eeuw zijn hier de nog zeer plaatselijke ontginningen in het bezit van bloedverwanten van de graven van het latere Hol- landse huis nl. van graaf Waldger (vermeld 898-928) en diens zoon Radbod, die deze in leen houden van het Duitse keizerrijk. Na hun dood schenkt op 17 juli 944 koning Otto I deze goederen aan de Utrechtse kerken van St. Maarten en St. Maria, welke gift op 22 mei 1046 door koning Hendrik II bevestigd wordt *). Op 26 mei 1122 blijken er moeilijkheden over de bezittingen van de kerken geweest te zijn, want keizer Hendrik bevestigt de kerken opnieuw in hun bezit en verklaart tevens, dat deze hier 'alles' bezitten, niet alleen 'land, mensen en tijnsen', maar ook de rechtspraak in haar volle omvang. Deze laatste zou door een zekere graaf Willem (dit is niet de Hollandse graaf) aan hen ontnomen zijn; deze heeft zich zelfs gewapend tegen de keizer verzet en hierdoor zijn bezit ver- beurd, dat nu ook aan beide kerken wordt geschonken *). Dat dit keizerlijk handvest veel effect zal hebben gehad is niet waarschijnlijk; na de dood van de keizer in 1125 viel de krachtige rijkssteun voor de Utrechtse geestelijkheid weg. De Utrechtse kerken hebben het dan ook raadzaam geacht hun aanspraken niet alleen te laten steunen door het charter van 1122, maar lieten er ook een vervaardigen van het jaar 940, waarbij bisschop Balderik aan beide kerken het recht gaf op de tienden van nieuw ontgonnen landen en op die van de uitbreiding der bestaande complexen door verdere ontginning. In hun ijver maakten zij een fout in de date- ring, door voor te stellen of het stuk gegeven was bij het leven van koning Hendrik I, die echter toen al vier jaar overleden was ^). Toch is het stuk van belang, want het geeft een aanwijzing over de oorzaak van het geschil in 1122, voor zover het genoemde charter dit zelf niet doet. Niet alleen ging het over de hoge en lage jurisdic- tie, maar tevens over het recht van tiendheffing in de nieuwe ontginningen. De politieke ontwikkeling maakte het aan de 235

Transcript of CAPELLE AAN DEN IJSSEL IN DE...

  • CAPELLE AAN DEN IJSSEL IN DE MIDDELEEUWEN

    door c. HOEK

    DE heerlijkheid Capelle maakt deel uit van het gebied Islaet Lake, dat zich globaal uitstrekt over de Lopiker- enKrimpenerwaard en tevens de noordelijke oeverstrookvan de IJssel en de zuidelijke van de Lek omvat. In het begin vande tiende eeuw zijn hier de nog zeer plaatselijke ontginningen inhet bezit van bloedverwanten van de graven van het latere Hol-landse huis nl. van graaf Waldger (vermeld 898-928) en diens zoonRadbod, die deze in leen houden van het Duitse keizerrijk. Na hundood schenkt op 17 juli 944 koning Otto I deze goederen aan deUtrechtse kerken van St. Maarten en St. Maria, welke gift op22 mei 1046 door koning Hendrik II bevestigd wordt *). Op 26 mei1122 blijken er moeilijkheden over de bezittingen van de kerkengeweest te zijn, want keizer Hendrik bevestigt de kerken opnieuwin hun bezit en verklaart tevens, dat deze hier 'alles' bezitten, nietalleen 'land, mensen en tijnsen', maar ook de rechtspraak in haarvolle omvang. Deze laatste zou door een zekere graaf Willem (ditis niet de Hollandse graaf) aan hen ontnomen zijn; deze heeft zichzelfs gewapend tegen de keizer verzet en hierdoor zijn bezit ver-beurd, dat nu ook aan beide kerken wordt geschonken *).

    Dat dit keizerlijk handvest veel effect zal hebben gehad is nietwaarschijnlijk; na de dood van de keizer in 1125 viel de krachtigerijkssteun voor de Utrechtse geestelijkheid weg. De Utrechtsekerken hebben het dan ook raadzaam geacht hun aanspraken nietalleen te laten steunen door het charter van 1122, maar lieten erook een vervaardigen van het jaar 940, waarbij bisschop Balderikaan beide kerken het recht gaf op de tienden van nieuw ontgonnenlanden en op die van de uitbreiding der bestaande complexen doorverdere ontginning. In hun ijver maakten zij een fout in de date-ring, door voor te stellen of het stuk gegeven was bij het leven vankoning Hendrik I, die echter toen al vier jaar overleden was ^).Toch is het stuk van belang, want het geeft een aanwijzing over deoorzaak van het geschil in 1122, voor zover het genoemde charterdit zelf niet doet. Niet alleen ging het over de hoge en lage jurisdic-tie, maar tevens over het recht van tiendheffing in de nieuweontginningen. De politieke ontwikkeling maakte het aan de

    235

  • Utrechtse kerken onmogelijk in de twaalfde eeuw in het gebiedvan de Hollandse IJssel hun rechten uit te breiden en zo zien wij,dat reeds omstreeks 1156-1165 de graaf van Holland de omstredenrechten aan zich heeft getrokken; in 1168 trad Folpert van derLeek als leenman van hem op *).

    De genoemde Utrechtse kerken worden hier in de middeleeuwenvertegenwoordigd door de St. Salvatorkerk of Oudmunster. Dezebezit hier drie verschillende rechten nl. het collatierecht van dekerken, een aantal tiendblokken en visserijrechten.

    Het collatierecht gaat terug op de oudste parochie, die zekerouder is dan 1122, nl. Ouderkerk, en waarvan de latere parochieszijn afgesplitst; daarbij bleef het collatierecht van deze nieuweparochies in handen van de collator van de moederparochie.

    Met de tiendblokken is het echter anders gesteld; deze duidenzeer waarschijnlijk de plaats van de oudste ontginningen aan,waarbij wij tevens met de mogelijkheid moeten rekening houden,dat tiendblokken in het bezit van de parochiekerken ook ten deletot deze oudste ontginningen behoren, daar deze bij de stichtingvan de kerken door de collator aan deze geschonken kunnen zijn.

    In dit gebied liggen deze blokken op de westelijke oever bijGouda en Moordrecht, door de heren Van der Goude in leengehouden van Oudmunster, en bij Capelle in het oosten van deMiddenmolenpolder, waar ook twee blokken liggen die aan dekerk van Capelle toebehoren. Wij zouden hier dus de ontginnings-kerk moeten zoeken, mogelijk teruggaande tot het midden van detiende eeuw maar zeker tot vóór 1122. Misschien heeft dit gebiedoorspronkelijk iets hoger gelegen dan het omringende gebied;zeker is dit wel ten opzichte van het westelijk deel van de Midden-molenpolder, dat gezien het hier aanwezige stelsel afwaterings-kreken een van de laagste delen van het natuurlijke landschap isgeweest. Deze ontginning zal belangrijk genoeg geweest zijn omhier een kapel te hebben, maar niet groot genoeg om een zelfstan-dige parochie te vormen, zodat er in de elfde eeuw een situatiebestaan kan hebben als in dezelfde tijd bestond in de parochieVlaardingen, waarbinnen wij omstreeks 1040 bij twee ontginnings-gebieden de kapellen Hargan (= Kethel) en Schie (= Overschie)aantreffen. Als zodanig kan Capelle ouder zijn dan Nieuwerkerk,dat ontstaan kan zijn bij een grootser opgezette ontginning in detijd dat dit gebied bij Holland was ingelijfd.

    236

  • De visserijrechten zullen in dit gebied al heel vroeg uitgeoefendzijn; het oudste bericht hierover dateert uit 1250, wanneer ArnoldSnoye van Everdingen de visserij in de IJssel en de Lek en eenaantal goederen bij Vianen in erfpacht van de proost van Oud-munster houdt *).

    Op 28 september 1273 draagt deze de visserij tussen Gouderaken IJsselmonde over, waarbij gezegd wordt, dat zijn vooroudersdeze reeds bezeten hebben •) en op 22 juni 1274 kan het kapitteler vrij over beschikken '), terwijl op 25 januari 1317 Traveys heerVriesenzoon van der Mie deze in leen blijkt te houden *), waarophierna zal worden teruggekomen.

    Voor het eerst krijgen wij in 1282 een duidelijk beeld van deoverige rechten in dit gebied, zoals rechtspraak enz. Capelle blijktdan deel uit te maken van één heerlijkheid, gelegen tussen Cralin-gen en de Gouwe, die dus ook de latere gemeenten Moordrechten Nieuwerkerk omvat. De ambachtsheer Traveys van Moor-drecht houdt hier de lage heerlijkheid in leen van de graaf en degruit; verder verschillende stukken veenland o.a. een ontginningbij de Piclede (= noordgrens van Moordrecht), waarvan de werenzes voorling diep zijn, en een deel van de opbrengst uit de beden ®).Om het verdere bezit van Traveys op te sporen dienen wij eersteen overzicht van zijn nakomelingen op te stellen. Hij laat tenminste twee zoons na, nl. Jan van Moordrecht en Hughe Vriesevan der Mie.

    De eerste komt in 1296 voor als ambachtsheer van Moordrecht(dus in het noordelijkste deel van het ambacht van zijn vader) enwordt opgevolgd door zijn zoon heer Jacob van Moordrecht, dieten gevolge van financiële moeilijkheden in 1330 zijn bezittingenhier moet verkopen ™).

    De tweede is in 1302 en 1303 baljuw van Schieland en ook vanZuid-Holland " ) ; hij laat na een zoon heer Traveys van der Mie,die gegoed is te Kamerik langs de Mie en in 1346 het kasteel teWoerden koopt"). Hierboven is reeds gezegd dat hij in 1317de visserij bezit in de IJssel tussen Gouderak en Bolnessersluis.Daar hij kinderloos overlijdt komen zijn goederen aan Aernt vanHonthorst, zoon van zijn zuster. De Honthorsten houden in 1395de tienden in het oosten van de Middenmolenpolder in leen vanOudmunster *•).

    Tellen wij de bezittingen van de familie van Moordrecht in het

    237

  • gebied van de Hollandse Ussel op, dan blijkt dat het zuidelijk deelvan het oorspronkelijke ambacht van Traveys ontbreekt, nl.Capelle en Nieuwerkerk.

    Dit maakt het waarschijnlijk dat Traveys een derde zoon heeftgehad, die aan onze aandacht is ontsnapt. Nu blijkt dat vóór 1300de tegenover Capelle gelegen Stormpolder bedijkt is door heerWillem van Moordrecht, ridder. Deze heeft hierbij bepaald dat deingelanden van Keten (= het westelijk deel van Capelle) uit hetbuiten de dijk gebleven gedeelte aarde en zoden mochten blijvenhalen, om er hun gedeelte van de IJsseldijk mee te onderhouden.

    Dit wordt nl. op 25 juli 1300 verklaard door Jacob, pastoor vanGouda, Jan van Moordrecht (hiervoor genoemd) en Adam vanNuwerkerck **). Deze geven geen vidimus van een oudere brief,maar verklaren dit op een manier, die doet veronderstellen dat zijbij de gesloten overeenkomst getuigen zijn geweest. Jan vanMoordrecht kan beslist niet hoog bejaard geweest zijn, daar eenaantal van zijn broers (en zusters?) in 1296 nog worden aangeduidals 'des heren kinder van Mordrecht'. Heer Willem kan dan zekerniet zijn grootvader geweest zijn, zoals wel is verondersteld, daarde handeling dan vóór 1282 geschied had moeten zijn, dus blijvende mogelijkheden over dat hij óf een jongere broer van Jan'svader of een oudere broer van Jan zelf was. Dit laatste lijkt hetwaarschijnlijkst; hij zou dan van zijn vader het zuidelijk deel vandiens ambacht hebben geërfd, nl. Nieuwerkerk en Capelle met deerbij gelegen Stormpolder en gezien het feit dat hij vóór Jan reedsridder was, maakt dit hem als oudste zoon aanvaardbaar.

    Het is juist dit deel van de heerlijkheid, dat het eerst uit het bezitvan het geslacht van Moordrecht is geraakt. Reeds op 19 septem-ber 1309 verklaart heer Ghisebrecht van der Leek, voogd vanStralen, dat hij met zijn oudere broer heer Pieter van der Leek degoederen van wijlen zijn ouders heeft gedeeld en dat hij hierbijo.a. het goed te Capelle heeft ontvangen; wat dit goed omvat zallater blijken **).

    Op 22 januari 1317 verkoopt de graaf voor 325 lb Hollandsde ambachten Capelle en Nieuwerkerk aan Jan van de Werve ̂ ) .Uit de bewaard gebleven rekening van de rentmeester van Noord-Holland over dit jaar blijkt dat de graaf inderdaad in deze am-bachten geen domeinbezit had, zodat de verkoop in ieder gevalplaats heeft gevonden. Het is van belang dit vast te stellen, daar

    238

  • de graaf later het ambacht weer in zijn bezit kreeg en het chartervan 1317 hierdoor terugkwam in de grafelijke tresorie, waar hetin de zestiende eeuw nog aanwezig was, maar sedertdien verlorenis gegaan. Jan van de Werve of zijn opvolger heeft de beideambachten weer van de hand gedaan en in 1331 blijkt Aernout,voogd van Stralen, zoon van de in 1309 genoemde heer Ghise-brecht van der Leek, deze in zijn bezit te hebben ") .

    Alvorens de geschiedenis en de samenstellende delen van hetambacht Capelle verder na te gaan, dient eerst onderzocht teworden, hoe dit bezit uit de familie van Moordrecht is geraakt.

    Wanneer graaf Floris V vrede sluit met de heren van Aemstelen van Woerden, moeten deze ten behoeve van de graaf binnenhet graafschap borgen stellen, die zich garant verklaren voor hetnaleven van de overeenkomst. Onder deze borgen, die de herenin de bloede bestaan zullen hebben, komt voor Traveys vanMoordrecht, zowel op 27 oktober 1285 voor Willem van Aemstel,heer Ghisebrecht van Aemstel en Arnoud van Aemstel, broers *®),als op 30 maart 1287 voor heer Herman van Woerden '•). Wanneerin 1296 door de moord op graaf Floris het verdrag geschondenwordt en ook de borgen worden aangesproken, is Traveys reedsoverleden. Heeft men verhaal gezocht bij zijn oudste zoon? Datdit mogelijk is blijkt bij andere borgen, die in 1296 reeds overledenzijn en waarbij erfgenamen van hen verantwoordelijk wordengesteld o.a. bij heer Ghisebrecht Bokel. Mogelijk heeft heer Willemvan Moordrecht zich verder tijdens de politieke gebeurtenissendusdanig gecompromitteerd, dat hij later niet in zijn bezit is her-steld, zoals andere borgen of was hij reeds hiervoor overleden, zo-dat zijn goederen verkocht zijn o.a. aan de heer van der Leekvóór 1309.

    Ook de Stormpolder blijkt in 1343 leenroerig aan de heren vander Leek te zijn ^) en is dan in het bezit van Gillis Stormsz, zoonvan Storm heer Gillisz. van Vorscoten, die o.a. voorkomt in 1303en aan wie de polder zijn naam ontleent •*). Dit laatste maakt hetaannemelijk dat deze reeds kort na de bedijking in het bezit vanStorm gekomen is; in 1300 wordt hij nog alleen aangeduid als'de Polre', hetgeen het hiervoor gestelde omtrent heer Willemvan Moordrecht wel versterkt.

    De graaf koopt op 6 mei 1331 zowel van heer Pieter van der

    239

  • Leek als van Arnout, voogd van Stralen, respectievelijk een bloktienden in Hoogdorp en het ambacht en gerecht van Capelle metzijn toebehoren ^2). Voor de betaling van een en ander sluit degraaf bij de vrouwe van der Dussen een lening van 650 lb Hol-lands ^) , waarvoor hij het gekochte als onderpand stelt, nl. hetgerecht van Capelle, de tienden, het veer, de woning en 24 viertelland (=144 morgen). Deze specificatie geeft een eerste indruk vanwat in 1309 als het goed te Capelle wordt aangeduid, mits wij hetgerecht buiten beschouwing laten.

    Het optreden van de vrouwe van der Dussen als geldschietstervoor de graaf wijst er op dat wij hier te doen hebben met eenfinanciële activiteit van de zeer kapitaalkrachtige van Duvenvoirde-'clan', op dit ogenblik bestaande uit drie personen: heer Jan vanPolanen, zijn bastaardbroer heer Willem van Duvenvoirde enBaerte, vrouwe van der Dussen, de kinderloze dochter van hunoverleden zuster Christina en van heer Aernoud van den Dorpe.

    Al spoedig blijkt dat de graaf deze bezittingen inderdaad door-verkocht heeft aan heer Jan van Polanen; Engelbrecht vanVoirscoten, 's graven rentmeester, krijgt opdracht de zaak teregelen, maar wordt ziek en pas na zijn dood ontvangt op 19november 1335 heer Jan van Polanen de eigendomsbewijzen^).Deze was reeds op 16 augustus 1332 beleend door de graaf methet huis, de hofstad en de boomgaard, die vroeger aan heerTraveys van Moordrecht waren, en de 24 viertel land bij het huisgelegen en de tienden ^) . Heer Jan moet echter reeds een jaareerder over deze goederen hebben beschikt, daar hij dan reeds zijnbroer heer Willem van Duvenvoirde ermee beleent *•).

    Opnieuw vinden transacties plaats, zowel binnen de grafelijkefamilie als binnen die van de van Duvenvoirdes. De graaf draagtde leenheerlijkheid over aan zijn broer heer Jan van Beaumont;heer Willem van Duvenvoirde wordt van zijn leenplicht tegenoverzijn broer ontslagen en draagt het goed over aan zijn bastaardzoonheer Willem van Donghen, die er in 1341 mee wordt beleend doorheer Jan van Beaumont en er zijn vrouw Lijsbet van Boechouthaar lijftocht aan bewijst. Er wordt nadrukkelijk bepaald dat,indien heer Willem van Donghen kinderloos komt te overlijden,het goed zal komen aan zijn vader, en zo deze zonder vt>em£ekinderen overlijdt, aan zijn oom heer Jan van Polanen en diensnakomelingen.

    240

  • . iïe/uür/cA: v«// /CA, //eer va/? Q//>e//e, ove/Ve^/e/? 7496.

  • 55-56. Ze#e/ w/// //ee/*va/ï £>#ve/?vo//Y/e. Over

    /e voo/z//V/eee/7

    PF/7/em.

  • De graaf behoudt echter de leenheerlij kheid over de beideambachtsheer lijkheden, waarmee hij op 28 maart 1341 heer Willemvan Donghen beleent ̂ ').

    Inderdaad sneuvelt heer Willem van Donghen in 1345 bij Warnsin Friesland zonder kinderen na te laten, zodat wij opnieuw heerWillem van Duvenvoirde in het bezit van Capelle zien en op 20augustus 1346 verwerft deze van keizerin Margaretha vrijdom vantol voor de bewoners van het dorp en de hoge heerlijkheid in zijnhuis aldaar binnen de uiterste gracht ^ ) .

    In 1350 beleent hij zijn neef Philips van Polanen o.a. met deambachtsheerlijkheden van Capelle en Nieuwerkerk en een smal-tiende in Moordrecht, door hem indertijd gekocht van heer Jacobvan Moordrecht *•). Bij het uitbreken van de Hoekse en Kabel-jauwse twisten in hetzelfde jaar behoort heer Willem tot de ver-liezende Hoekse partij, moet Holland verlaten en wordt, na zijnoverlijden op 12 augustus 1353, in een door hem gesticht kloosterbij Brussel begraven. Zijn bezit te Capelle ca. wordt door degraaf geconfisqueerd en beheerd door de rentmeester van Noord-Holland. Het kasteel wordt tot de laatste steen gesloopt, de overigebezittingen zoals de landerijen, het veer, de visserij in de IJssel ende tienden verpacht. Uit het bezit van de visserij blijkt, dat hij dezevan heer Traveys van der Mie heeft overgenomen en inderdaadblijkt dit uit zijn testament van 29 mei 1350 *>).

    Heer Willems huwelijk met Heylwig van Vianen is kinderloosgebleven, hoewel hijzelf ten minste negen bastaardkinderen had,die hij allen uit zijn grote bezittingen gegoed heeft, maar de grotemassa van zijn bezit kwam aan zijn neven van Polanen, de zoonsvan zijn broer heer Jan I. Zo krijgt heer Philips van Polanen o.a.het huis te Capelle, de ambachtsheerlijkheden van Capelle enNieuwerkerk, 24 viertel land te Capelle, het veer aldaar, een tiendete Moordrecht, leenroerig aan heer Jan van Beaumont, een smal-tiende te Moordrecht, leenroerig aan de graaf van Holland, enhet goed, door hem gekocht van heer Traveys van der Mie, deelsleenroerig aan heer Jan van Beaumont, deels leenroerig aanOudmunster.

    Nu blijkt, dat in 1395 zijn erfgenamen een blok tienden vanOudmunster in leen houden ten oosten van die van de pastoorvan Capelle, zodat dit tiendblok wel met de visserij afkomstig zalzijn van heer Traveys van der Mie, waarmee vrijwel het gehele

    241

  • oude Moordrecht-bezit in handen van heer Willem van Du ven-voirde is gekomen • ) .

    Samenvattend kunnen wij over de oudste geschiedenis van hethuis te Capelle het volgende zeggen: het is gebouwd in de tweedehelft van de dertiende eeuw op een plaats, die door zijn lagereligging niet tot de oudste ontginning behoort en is omringd dooreen aaneengesloten complex van 144 morgen land, dat zich uit-strekt van de IJssel tot het ambacht van Rotte. Gezien dat hetomringende complex tienden niet leenroerig aan Oudmunster is,valt deze ontginning te stellen in de grafelijke tijd, dus na 1165.De tienden van dit complex worden de Hoftienden genoemd, hetomringende land is thijnsplichtig aan de ambachtsheer. Door delage ligging zal het ook niet ontgonnen zijn voor de aanleg van deIJsseldijk, die aansluit op de oudste bedijking van Schieland.Door het onderzoek in Kethel in 1962 is vast komen te staan dathet meest westelijke (en oudste) deel van deze bedijking omstreeks1175 tot stand is gekomen ^) en dat deze tot de grens van deBlijdorpse- en Bergpolder een afzonderlijk deel is geweest, waar-tegen de latere oostelijke bedijking aansluit, welke wij dan ookomstreeks 1190 zouden willen stellen. Waarschijnlijk heeft deambachtsheer zelf het zwaarste deel van de dijk door de uitstroom-geul voor zijn rekening genomen en het hierbij behorende dijk-plichtige land aan zich gehouden. Toen in het midden van dedertiende eeuw ten gevolge van de ontwatering door de ontginninghet land inklonk en hierdoor de kleistroken hoger kwamen teliggen dan het omliggende veenlandschap, is op deze grote ont-ginningshoeve (144 morgen) een kasteel gebouwd. Dr. S. J. FockemaAndreae komt op andere gronden tot de conclusie dat de groteontginningen langs de Hollandsche IJssel tijdens graaf Willem I(1204-1222) tot stand zijn gekomen, iets wat door het archeologischonderzoek tot nu toe beslist niet wordt tegengesproken ^) .

    Van zelfstandige parochiekerken te Capelle en te Moordrechtis reeds sprake in 1276-1280 **); de grafelijke tol van Moordrechtwordt in 1250 genoemd^) en de oudste van Moordrecht, Hije,staat in 1263 als lekegetuige over een acte uitgaande van hetkapittel van Oudmunster ^) . In de veertiende eeuw treffen wijnageslacht van hem aan aan de Lintschoten in het gerecht vanOudmunster (waar ook de tak van de ambachtsheren van Moor-

    242

  • drecht, die zich Van der Mie noemt, gegoed is) en bij Montfoort.Tot zover de geschiedenis van Capelle tot het verdwijnen van heteerste kasteel.

    Heer Philips van Polanen is evenals zijn oom een der voorman-nen van de Hoekse partij geweest en heeft eveneens het land moe-ten verlaten. Op 26 augustus 1355 verzoent hij zich met de graafen ontvangt o.a. ook de door hem van zijn oom geërfde goederente Capelle ca. terug " ) . Hij houdt deze, zoals door zijn oom indiens testament nadrukkelijk is bepaald, in leen van zijn oudstebroer Jan II van Polanen, heer van Breda en de Leek. In de leen-brief, die hij van hem ontvangt, wordt gesproken van de hofstad,waarop het huis placht te staan, waaruit blijkt dat het verdwenenis 38). Heer Philips beschikt over het kasteel Polanen bij Monsteren de hofstad in de Lier, zijn vrouw Lijsbeth van der Made heefthem het kasteel Made bij Delft en de hofstad te Sassenheim aan-gebracht en in 1364 blijkt hij te Delft te wonen *•).

    Te Capelle heeft hij een nieuw huis laten bouwen, dat echtergeen weerbaar karakter heeft, hetgeen verklaard dient te wordenuit het feit, dat hij pas in 1366 in de grafelijke raad wordt opgeno-men en voor die tijd herhaaldelijk bij anti-Hoekse relletjes betrok-ken is geweest en hem het bouwen van een zwaar versterkt huisniet zal zijn toegestaan. Wij mogen stellen dat het tweede kasteeldateert uit de jaren 1355-1366.

    Heer Philips overlijdt op 4 mei 1375 en wordt opgevolgd doorzijn gelijknamige zoon heer Philips, die op 27 december 1375 o.m.met Capelle wordt beleend. Ook hij wordt als Hoekse partijgangerin 1393 verbannen voor enkele jaren; in 1396 neemt hij deel aande tocht naar Cuinre, zodat hij dan weer teruggekeerd is; hijoverlijdt in 1401. Daar hij geen kinderen nalaat, wordt hij opge-volgd door zijn zuster Lijsbeth van Polanen, echtgenote van heerHughe van Heenvliet, die op 10 juni 1404 leenhulde voor Capelledoet *>) en in 1405 overleden is.

    Haar zoon heer Jan van Heenvliet volgt haar op; hij houdt in1418 bij het uitbreken van de strijd tussen Jacoba van Beieren enhaar oom Jan van Beieren de Hoekse traditie van zijn familie hoogen kiest partij voor de gravin.

    Jan van Beieren steunt in de strijd voornamelijk op de stadDordrecht en zijn heerlijkheid Voorne en voert op de grote riviereneen guenlla-oorlog. Zo vaart schipper Jacob uit Den Br iel met zijn

    243

  • schip en een troep mannen onder bevel van Splinter van der Gheynnaar Capelle; zij branden het plat, samen met Cralinger-oord, enontvangen hiervoor op 9 juni 1418 en op 26 juni daarna 16 en18 sch. Ook 's-Gravenzande deelt hetzelfde lot **). Jan van Beierenvoert een ware intimidatiepolitiek en zijn boden reizen de dorpenvan Schieland en Delfland af om brandschatting te vorderen enmet succes! Met het voorbeeld van Capelle en 's-Gravenzandevoor ogen hebben de boeren betaald en in de geldkist van heerJans tresorier vloeit een stroom van allerlei geldstukken, die erechter weer even snel uitstroomt. Herhaaldelijk worden spionnennaar Rotterdam gestuurd o.a. een oud vrouwtje, en op 10 oktober1418 valt deze stad in handen van Jan van Beieren, die er zijnhoofdkwartier vestigt. Reeds op 12 oktober gaat er een bode uitzijn naam naar Cralingen, Nieuwerkerk en Zevenhuizen om debevolking op te roepen om graafwerk te komen verrichten voorde versterking van Rotterdam; er wordt gewerkt aan het blokhuisaldaar en aan het Delftse poorthuis.

    Jan van Beieren heeft vermoedelijk verblijf gehouden in devoormalige grafelijke herberg op de middeldam, gelegen aan dewestzijde van de Keizerinnesluis; vast staat dat het aan de oostzijdeernaast gelegen huis van de schout Claes van Delft, die als Hoeks-gezind de wijk genomen had, - het oude huis van de heren vanVoorne binnen Rotterdam -, als pentrije gebruikt is. In de weekvan 22 januari 1419 vertrekt Jan van Beieren uit Rotterdam, nadatreeds in oktober een wapenstilstand gesloten was, die op 13 febru-ari 1419 gevolgd wordt door een zoenverdrag te Woudrichem,waarbij aan hem de macht in Holland wordt gelaten *2).

    Kort voor Kerstmis 1418 laat Jan van Beieren twee schepenturf te Capelle steken, daar dit vijandelijk bezit is; slechts delandlieden die de turf met wagens naar de schepen gebracht heb-ben, ontvangen betaling in natura, nl. bier, brood en kaas. Ditlaatste doet vermoeden dat de toestand in het dorp niet zo ergrooskleurig is. Toch moet het economisch herstel snel ingetredenzijn, daar in 1419 de herfst- en lentebede normaal worden betaalden zelfs de niet betaalde beden over 1418 worden voldaan; ookde grafelijke domeinen zijn verhuurd, zowel hier als in Kralingen.Dat ook het dijkonderhoud normaal plaatsvindt, blijkt uit hetbouwen van een stenen muur ter bescherming van een stuk dijkin Keten in 1421 «).

    244

  • Het huis te Capelle zal met behoud van het oude muurwerkhersteld zijn en mogelijk was men doende het te versterken meteen houten palissadering toen opnieuw het oorlogsgeweld over deIJsselstreek losbarstte.

    Jan van Beieren is op 6 januari 1425 overleden. Erfgenaam waszijn neef Philips van Bourgondië, die het graafschap Holland inbezit trachtte te nemen. Hij slaagde erin Jacoba van Beieren teGent te interneren, maar in september van dat jaar wist zij inmannekleren te ontsnappen naar Schoonhoven, van waaruit zij,gesteund door de Hoekse partij, haar graafschap probeerde teheroveren. Tot 3 juli 1428 duurde de strijd, door de Hoekse partijte land vooral gevoerd vanuit de driehoek Gouda-Oudewater-Schoonhoven. Of heer Jan van Heenvliet nog actief deelgenomenheeft aan de strijd is niet zeker, vast staat dat hij in 1427 van Philipsvan Bourgondië de status van neutraliteit kreeg, wegens ziekte enouderdom, voor zichzelf en zijn onderzaten in Heenvliet. Korthierna is hij overleden, slechts een dochter nalatend, non in hetklooster van de Windesheimer-Congregatie te Diepenveen. Heeftheer Jan mogelijk zijn onderdanen te Heenvliet kunnen behoedenvoor vernieling enz., dit geldt zeker niet voor Capelle. Het was ge-legen in het niemandsland tussen de Bourgondische basis Rotter-dam en het Hoekse Gouda en heeft van beide partijen te lijden gehad.

    De rentmeestersrekeningen van Noord-Holland geven duidelijkblijk van de oorlog en zijn gevolgen. In 1426 en 1427 worden delanderijen niet verhuurd en de beden niet ontvangen 'overmidsden oirloge'.

    Als de oorlog afgelopen is worden de beden niet eerder betaalddan in 1436; de achterstallige schuld behoeft dan echter nietvoldaan te worden. Van de domeingoederen in Kralingen en Ketenis in 1429 alleen een perceeltje in Kralingen verhuurd; de anderelanderijen kunnen door de oorlog en het water niet gebruiktworden. In 1430 vindt weer verhuur plaats **). Uit andere bronnenblijkt, dat de IJsseldijk doorgestoken is geweest **).

    Het huis te Capelle is opnieuw verwoest; puin van de herbouwvan omstreeks 1420 vulde de beerput van het gemak, waarin eenlate kan van grijs-oranje steengoed uit Siegburg gevonden is, eenechte Jacoba-kan! Ook de palissadering vertoont sporen van op-zettelijke vernieling.

    Heer Jan van Heenvliet wordt opgevolgd door Willem van

    245

  • Naeldwijc, de zoon van zijn zuster Katharina van Heenvliet enheer Hendric van Naeldwijc. Willem van Naeldwijc heeft het huiste Capelle niet meer volledig laten herstellen. Het gemak is na1430 niet meer gebruikt. Mogelijk is alleen de zuidvleugel bewoon-baar gemaakt; in de gracht ten zuiden hiervan komt in ieder gevalveel aardewerk voor, dat wijst op bewoning tot circa 1500. Ookis hier veel mest uit tonnen gestort, waarvan een stuk deksel isteruggevonden. Ook het bruggehoofd vertoont sporen van eentweede herbouw.

    In de Jonker Fransen oorlog (1488-1489), wanneer Rotterdamweer het centrum van oorlogsgeweld wordt, schijnt Capelle welgebrandschat maar niet verwoest te zijn, zoals b.v. Overschie,Matenesse, Hillegersberg en Delfshaven. Dit blijkt uit verklaringenin 1494 afgelegd door bewoners van het dorp^), terwijl uit derentmeestersrekeningen van Noord-Holland blijkt dat de bedenormaal betaald is.

    In deze tijd is heer Hendric van Naeldwijc ambachtsheer. Hijwordt door zijn dochter Willem van Naeldwijc opgevolgd, echt-genote van heer Jan van Montfoort; hun dochter Machteld vanMontfoort brengt door haar huwelijk met Robbrecht, graaf vander Marck en Arenberch de heerlijkheden in het bezit van de herenvan die naam.

    In 1506 koopt de heer van Montfoort van de graaf van Hollandhet recht van de hoge heerlijkheid in een aantal van zijn ambachts-heer lijkheden, o.a. te Capelle en Nieuwerkerk, zodat dit recht nuook buiten het kasteel kon worden uitgeoefend *').

    Wanneer Hadrianus Junius circa 1570 zijn beschrijving van deHollandse kastelen opstelt, schrijft hij dat te Capelle nog de restenzichtbaar zijn van het zeer oude kasteel *®). Het moet dan ook reedsvoor de opstand tegen Spanje verdwenen zijn en aardewerk uithet midden van de zestiende eeuw ontbreekt.

    Wie de bouwheer van het latere kasteel met de dubbele omgrach-ting is geweest, dient door een voortgezet onderzoek te wordenuitgemaakt.

    246

  • NOTEN

    1) Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, no. 106 en 200.2) Idem, no. 306.3) Idem, no. 104.4) Oorkondenboek Holland en Zeeland, deel I, no. 147.5) Rijksarchief Utrecht, het archief van Oud Munster, inventaris

    no. 935 II, folio 248.6) Idem, het archief van Oud Munster, inventaris no. 935II, fol. 248.7) Idem, het archief van Oud Munster, inventaris no. 1593.8) Algemeen Rijksarchief, leenkamer Holland, inventaris no. 6,

    folio 2.9) Idem, leenkamer Holland, inventaris no. 5, fol. 48vo en fol. 55.

    10) Idem, leenkamer Holland, inventaris no. I, fol. 85-86.11) Idem, leenkamer Holland, inventaris no. 76, folio 368; het archief

    van het hoogheemraadschap Schieland, register A 7, folio 22vo.12) Algemeen Rijksarchief, leenkamer Holland, inventaris no. 49,

    folio 55.13) Rijksarchief Utrecht, het archief van Oud Munster, inventaris

    no. 1846.14) Archief van het hoogheemraadschap Schieland, register A 7,

    folio 22vo.15) Algemeen Rijksarchief, het archief van Putten en Strijen, inven-

    taris no. 142, folio 24.16) Idem, leenkamer Holland, inventaris no. 1, folio 4.17) Algemeen Rijksarchief, Nassau Domeinarchief, Raad en Reken-

    kamer van Breda, inventaris no. 730.18) Algemeen Rijksarchief, charters van de grafelijkheid.19) Rijksarchief te Mons, verbrand 1940; tekst in het Oorkondenboek

    van Holland en Zeeland, no. 632.20) Algemeen Rijksarchief, archief Staten van Holland na 1572,

    inventaris no. 2636 D en Nassau Domeinarchief, Raad en Rekenkamervan Breda, inventaris no. 44, folio 189vo.

    21) Idem, leenkamer Holland, inventaris no. 76, folio 367.22) Idem, Nassau Domeinarchief, Raad en Rekenkamer van Breda,

    inventaris no. 730 en 732.23) Idem, leenkamer Holland, inventaris no. 1, folio 92vo.24) Idem, Nassau Domeinarchief, Raad en Rekenkamer van Breda,

    inventaris no. 732.25) Als noot 24.26) Idem, Nassau Domeinarchief, Raad en Rekenkamer van Breda,

    inventaris no. 44, folio 256.27) Gemeentearchief Gouda, Secrete kas, lade 0, no. 29.28) Algemeen Rijksarchief, Nassau Domeinarchief, Raad en Reken-

    kamer van Breda, inventaris no. 731.29) Idem, Nassau Domeinarchief, Raad en Rekenkamer van Breda,

    inventaris no. 734.30) Idem, leenkamer Holland, inventaris no. 77, vierde blad achter

    folio 20.

    247

  • 31) Rijksarchief Utrecht, het archief van Oud Munster, inventarisno. 1846.

    32) Rotterdams Jaarboekje 1963, blz. 109-114.33) Dr. S. J. Fockema Andreae: 'Willem I en de Hollandse hoogheem-

    raadschappen', blz. 25-29.34) Algemeen Rijksarchief, leenkamer Holland, inventaris no. 32.35) Oorkondenboek van Holland en Zeeland, no. 503.36) Algemeen Rijksarchief, Nassau Domeinarchief, inventaris m.s.,

    folio 2007, no. I.37) Idem, leenkamer Holland, inventaris no. 23, folio 75.38) Idem, Nassau Domeinarchief, Raad en Rekenkamer van Breda,

    inventaris no. 44, folio 257.39) L. J. van der Klooster: 'De oude Hofstede te Sassenheim en haar

    bewoners', in 'De Nederlandsche Leeuw', 1959, kolom 457-468.40) Algemeen Rijksarchief, Nassau Domeinarchief, de Raad en

    Rekenkamer van Breda, inventaris no. 44, folio 257vo.41) Idem, Rekeningen van de domeinen, inventaris no. 114.42) Idem, leenkamer Holland, inventaris no. 59, folio 25.43) Idem, Rekeningen van de domeinen, inventaris no. 256 en 258.44) Idem, Rekeningen van de domeinen, inventaris no. 260, 261, 262,

    263, 264, 265, 266, 267, 268, 269, 270.45) Idem, Memoriael Rosa, folio 14, d.d. 25-10-1428.46) Enqueste 1494.47) Algemeen Rijksarchief, Rekeningen van de domeinen, inventaris

    no. 661, folio 1.48) Hadrianus Junius, 'Batavia'.

    \

    BLADVULLING

    ANTISEMITISME IN 1818?

    WILLEM GEELKERKEN, koffijhuishouder in /*«?/Fra/wc/ie 7fo/$//?w/.y te Rotterdam, ziende dat zijn Kof-fijkamer opgepropt was met Joodsche Kooplieden, wel-ke aldaar Negotie dreven en hunne Koopwaren uitventte, haddaarom in algemeene bewoordingen gezegd, #m*e /öode/i 6/y Aem/e zw//e/7 /oe/ate/z; dan hier niet onder verstaan hebbende de fatsoen-lijke Heeren van die Natie, maakt bij dezen bekend, dat alleordentelijke Lieden bij hem kunnen komen; doch dat de eerste,wie hij ook wezen mogt, die met Pakken, Goederen of anderzinser geliefde binnen te treden of aldaar Koopmanschappen aan tepresenteren, geweldadig er zal worden uitgedreven.

    [/to/te/Y/. CVwa/tf, 57 waar/ 7575]

    248