Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
-
Upload
brieuc-yves-mellouki-cadat-lampe -
Category
Documents
-
view
218 -
download
0
Transcript of Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
1/46
E 2 Interculturalisering en bereikbaarheid
Etn ische minderheden en sociaal beleid
1 Inleiding
2 Imm igratie- en integratiebeleid in Nederland
E 2-1-1
1945-2005 E 2-1-2
2.1 Migratiegeschiedenis van nieuwkomers
2.2 Historisch overzicht van het overheidsbeleid voor et
E 2-1-2
nische minderheden E 2-1-6
2.3 Terugblik
3 Huidige opgaven van sociaal beleid in relatie tot etni
E 2-1-22
sche minderheden E 2-1-22
3.1 Brede inburgering E 2-1-233.2 Buurtparticipatie E 2-1-27
3.3 Interculturalisering E 2-1-28
3.4 Oudere migranten E 2-1-31
3.5 Jongere migranten E 2-1-34
3.6 Migrantenvrouwen E 2-1-36
4 Conclusie E 2-1-37
Literatuur E 2-1-39Websites E 2-1-44
Inhoud
LSB 31/29 Inh. E 2-pag. 1
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
2/46
Etnische minderheden en sociaal beleid1
Drs. M. Cadat*
1 Inleiding
De ontwikkeling van het sociaal beleid voor etnische minderheden wordt
gekenmerkt door veranderende beleidsconcepten. Grosso modo is er sinds
de jaren zeventig een verschuiving opgetreden van beleidsdoelen gericht
op specifieke voorzieningen voor migranten naar doelen gericht op dedoorstroming van individuele migranten naar algemene voorzieningen.
Door de toenemende decentralisatie kreeg de lokale overheid een belang
rijke taak op dit terrein. Gemeenten moeten rijksbeleid uitvoeren op het
gebied van achterstanden, onderwijs en inburgering. Zij zijn zelfstandig
verantwoordelijk voor de aanpak van lokale beleidsopgaven op het terrein
van wonen, welzijn en zorg. Met de invoering van de Wet maatschappelij
ke ondersteuning in 2006 groeit deze verantwoordelijkheid nog verder.
De gemeente wordt door de uitvoering van al deze beleidstaken voor sociale opgaven en dilemma’s geplaatst. Wil zij een algemeen, inclusief be
leid voeren, of een beleid met een specifieke aandacht voor doelgroepen?
Hoe organiseert zij het lokaal inburgeringtraject? Kiest ze voor een ‘smal’
beleid, alleen gericht op taalverwerving, of kiest ze voor ‘breed’, bijvoor
beeld een ‘brede inburgering’ gericht op maatschappelijke oriëntatie?
Moet ook veiligheidsbeleid een expliciet thema zijn binnen integratiebe
leid?
Het antwoord op deze vragen moet worden vastgelegd in een adequate gemeentelijke nota voor het integratiebeleid. Daarin gaat het om visie, prio
riteitsstelling, uitvoering, monitoring en politiek leiderschap. Inhoudelijk
dient zo’n integratienota aan te sluiten bij de relevante thema’s van het
sociaal beleid. Zo kan de gemeente vorm geven aan haar lokaal sociaal
beleid voor etnische minderheden.
* De auteur is werkzaam als innovatiemedewerker diversiteit bij het Centrum So
ciaal Beleid van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (of kortweg: bij
NIZW Sociaal Beleid).
1 In deze benadering worden verschillende opeenvolgende soorten inburgerings-
diensten aangeboden door de diverse partners van de inburgeringketen aan de
nieuwkomer/oudkomer waarbij de partners gezamenlijk zorgen voor een vloeiend
verloop.
LSB 31/31 E 2-1-1
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
3/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
In dit artikel wordt allereerst het historisch beleidskader gepresenteerdwaarin gemeenten opereren, dat wil zeggen het ontstaan van sociaal beleid
voor migranten in Nederland (paragraaf 2). Vervolgens worden lokale op
gaven beschreven op de terreinen van inburgering in brede zin, intercultu-
ralisering, burgerparticipatie, migrantenouderen, -jongeren en -vrouwen
(paragraaf 3).
2 Immigratie- en integratiebeleid in Nederland 1945-2005
De ontwikkeling van een sociaal beleid voor immigranten en hun nakome
lingen na de Tweede Wereldoorlog is het gevolg van de reactie van over
heid en samenleving op de komst van grote groepen nieuwkomers naar Nederland. Hierna komen achtereenvolgens een beknopt overzicht van de
migratiegeschiedenis van nieuwkomers, de kenmerken van etnische min-
derheidsvorming en een weergave van de ontwikkeling in het overheids
beleid aan de orde.
2.1 Migratiegeschiedenis van nieuwkomers
Hier volgen kort de drie belangrijkste migratietypes uit de periode 1945-2005. Het gaat om de internationale immigratie uit de koloniale gebieden,
arbeidsmigratie en de komst van asielzoekers en vluchtelingen. Overige
migratietypen, zoals inlandse migratie, emigratie, remigratie, studiemigra-
tie of migratie van expatriâtes blijven hier buiten beschouwing.
2.1.1 Migratie uit de koloniale gebieden
Het gaat hier om de koloniale migratie uit de naoorlogse periode. Deze
migratie is het gevolg van het proces van dekolonisatie (Indonesië en Suriname) en van de verwerving van een nieuwe status (Antillen). Indonesië
wordt in 1949 onafhankelijk. Als gevolg hiervan komen honderdduizend
migranten naar Nederland in de jaren 1950-1951. Dertienduizend Moluk-
kers, KNIL-militairen met hun familieleden, die zich voor het Nederlands
belang hadden ingezet, komen in 1951 terecht in Nederland. Tussen 1952
en 1955 migreren veertigduizend Indonesiërs en in 1958 nog eens veertig
duizend waaronder de zogeheten ‘spijtoptanten’.1In 1962 komen daar nog
eens negentienduizend Indonesiërs bij als het bestuur over Nieuw-Guineaaan Indonesië wordt overgedragen.
1 Nederlanders uit Indonesië die eerst voor het Indonesische staatsburgerschap ko
zen en na enige jaren hierop terugkwamen om alsnog het Nederlanderschap te clai
men.
E 2-1-2 LSB 31/32
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
4/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
Met de komst van deze Indische Nederlanders, Nederlandse staatsburgers
van Indonesische of gemengd Europees-Indische afkomst, werd voor het
eerst na de Tweede Wereldoorlog beleid ontwikkeld en uitgevoerd dat ge
richt is op de opname van een grote groep immigranten in de Nederlandse
samenleving. Voor de Molukkers werd aanvankelijk gedacht dat hun ver
blijf van korte duur zou zijn, aangezien zij een eigen Republiek Malukku
hadden uitgeroepen. Pas toen deze republiek een illusie bleek en hun ver
blijf een langdurig karakter kreeg, ontstond een integratiebeleid voor deze
groep.
Suriname werd in 1975 onafhankelijk. Kort daarna vertrokken veertigdui
zend personen waaronder veel Hindoestanen naar Nederland. Velen van
hen waren bang voor een Creoolse overheersing na de onafhankelijkheid
van Suriname. In de jaren 1979-1980 migreren nog eens duizenden perso
nen naar Nederland voordat de ‘Overeenkomst inzake vestiging en verblijf
van wederzijdse onderdanen’ tussen Suriname en Nederland beëindigd
wordt. Men vreest de nadelige gevolgen van de beperking van de toelating
door de Nederlandse overheid. Vanaf 1994 is sprake van een sterke daling
van de immigratie als gevolg van aangescherpte toelatingscriteria voor ge
zinshereniging en gezinsvorming.Op de Nederlandse Antillen en Aruba - de laatste verwerft een ‘status apar
te’ - staat de bekrachtiging van het Koninkrijksstatuut in 1954 migratie toe
als gevolg van de vrije toegang van Surinaamse en Antilliaanse burgers tot
Nederland. Het gevolg is een stroom van enkele duizenden migranten per
jaar, waarbij het aantal varieert afhankelijk van het economisch tij.
2.7.2 Arbeidsmigratie
Na de Tweede Wereldoorlog ontstaat ook een spontane arbeidsmigratienaar Nederland. In de jaren vijftig gaat het vooral om Italianen, Spanjaar
den en Joegoslaven en in de jaren zestig om Turken en Marokkanen. Van
af de vroege jaren zestig sluit Nederland wervingsverdragen met de be
trokken landen om greep te krijgen op dit migratieproces. Zo wordt in
1964 een wervingsovereenkomst met Turkije getekend en in 1969 met Ma
rokko. Los van deze regulering is er ook sprake van immigratie op eigen
initiatief. De arbeidsvergunning wordt alleen verlengd als men een baan
heeft.In de periode 1965-1973 komen honderdduizend personen naar Nederland.
Voor deze zogenaamde ‘gastarbeiders’ was ‘tijdelijk verblijf het uit
gangspunt. Zij worden gezien als birds o f passage: economische migran
ten die na hun verblijf naar het land van herkomst terugkeren met een zak
centen. In de praktijk vestigt zich een steeds grotere groep in Nederland.
LSB 31/33 E 2-1-3
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
5/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
In de jaren zeventig veranderen de omstandigheden waarin migratie
plaatsvindt. Met de oliecrisis van 1973 ontstaat er een economische crisis.
De werkloosheid neemt toe en tegelijk groeit het aantal vrouwen dat aan
het arbeidsproces deelneemt en is er sprake van een verdergaande automatisering van de samenleving. Nederland heeft door deze ontwikkelingen
minder, maar wel beter opgeleide werknemers nodig. Gezien de grote aan
tallen laag opgeleide mensen die nog steeds binnenkomen, wil de regering
de aanwas van migranten beperken. Arbeidsmigratie wil men alleen nog
toestaan indien dit direct in het belang is van de Nederlandse economie.
Toch neemt de immigratie na 1973 nog steeds toe door gezinshereniging
en -vorming. Honderdzeventigduizend personen migreren in de periode
1974-1982 naar Nederland.Rond 1980 wordt de visumplicht voor Turken en Marokkanen ingevoerd.
In de tweede helft van de jaren tachtig volgt de aanscherping van de regelsvoor gezinshereniging, gezinsvorming en huwelijksmigratie. Migranten
zijn alleen welkom mits zij het Nederlands economisch belang dienen, om
humanitaire redenen dan wel om aan internationale verplichtingen te voldoen. Tegelijkertijd wordt de terugkeer naar het land van herkomst aange-
moedigd. Zo wordt in 1985 een remigratieregeling in het leven geroepen.
De jaren tachtig laten een terugloop van gezinshereniging en gezinsvor-mende immigratie zien, terwijl tegelijk de huwelijksmigratie toeneemt.
Ook de eerste helft van de jaren negentig worden gekenmerkt door een
terugloop van de immigratie.
2.1.3 Asielzoekers en vluchtelingen
In de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw vestigden zich enkele
duizenden individuele vluchtelingen, voornamelijk Oost-Europeanen, in
Nederland. Vanaf de jaren zeventig verandert dit. In 1975 komen hiergroepsgewijs Vietnamese bootvluchtelingen terecht en in 1983 volgen de
Tamils uit Sri Lanka. Andere groepen zijn afkomstig uit Ethiopië, Libanon, Iran, Irak en Somalië. De instroom schommelt van enkele honderden
tot duizenden personen per jaar. In 1985 sluiten Europese landen het ver
drag van Schengen, om te voorkomen dat vluchtelingen asiel aanvragen in
meer dan één Europees land.
Vanaf 1990 gaat de toestroom van vluchtelingen met sprongen omhoog. Er
melden zich in Nederland jaarlijks tussen de tweeëntwintigduizend enruim tweeënvijftigduizend vluchtelingen (1994). De regering gaat ervan
uit dat een substantieel deel van de asielzoekers niet als vluchteling maar
als economische migrant moet worden beschouwd. De opvang wordt ver
soberd: personen komen in centra terecht en ontvangen geen bijstandsuit
kering. De juridische asielprocedures worden aangescherpt. Het aantal in-
E 2-1-4 LSB 31/34
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
6/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
gewilligde asielverzoeken daalt sterk. Vanaf 1991 is het sociaal-fiscaalnummer een vereiste voor de toekenning van een verblijfsvergunning. In
1998 wordt de Koppelingswet ingevoerd die de relatie regelt tussen het
verblijfsrecht van vreemdelingen en de voorzieningen die door de over
heid worden verstrekt. Deze wet bepaalt dat vreemdelingen zonder ver blijfsvergunning geen recht hebben op zaken als een uitkering, huursubsi
die, studiefinanciering en een ziekenfondsverzekering.
Na deze beschrijving van drie verschillende types van migratie naar Ne
derland komt nu het sociologische gevolg van deze migratie aan de orde:
het ontstaan van etnische minderheden.
2.1.4 Etnische minderheidsvorming in Nederland De hiervoor beschreven migratiestromen hebben geleid tot de vorming
van etnische minderheden in Nederland. Volgens prof. Amersfoort, nestor
van de Nederlandse migrantenstudies, is er van etnische minderheidsvor
ming1sprake als aan drie kenmerken wordt voldaan. Het eerste kenmerk is
het feit dat de minderheid een continue collectiviteit vormt binnen de samenleving. De continuïteit van deze minderheid heeft twee kanten: ener
zijds omvat de minderheid meerdere generaties, anderzijds heeft het behoren tot de minderheid prioriteit boven andere sociale indelingen. Bij
contacten met andere groepen ontstaat het besef anders te zijn ofwel een
etnische identiteit te bezitten. Het tweede kenmerk is dat de getalsmatige
positie van de minderheid een effectieve participatie belemmert aan de po
litieke besluitvorming. Het derde kenmerk is ten slotte dat de minderheid
in objectieve zin een lage sociale positie inneemt.
Alhoewel er zich na drie of vier generaties ook een opnameproces in de
Nederlandse samenleving voordeed, is het waarneembaar dat er minderheidsvorming plaatsvond bij de bevolkingsgroepen die afkomstig zijn uit
de drie migratietypen. Migranten uit de koloniale gebieden, gastarbeiders,asielzoekers en vluchtelingen zijn in sociaal en economisch opzicht geens
zins gelijk aan autochtone Nederlanders. Hun positie kan veelal als sociaal
‘laag’ worden geclassificeerd op het gebied van werk, wonen en weten/
onderwijs (de drie W’s). Daarbij blijkt hun sociaal-cultureel integratie een
proces van lange adem te worden. Dit geldt het sterkst voor zuid-mediter-
1 Zie de analyse van het vestigingsproces van immigrantengroepen in Nederland
over de periode van 1945 tot 1973 door Van Amersfoort (1974). Amersfoort, J.M.M.
van. Immigratie en minderheidsvorming. Een analyse van de Nederlandse situatie
1945-1973, Alphen a/d Rijn, Samsom, 1978, ‘Minority as a sociological concept’,
Ethnie and Racial Studies 1 (2) 218-233.
LSB 31/35 E 2-1-5
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
7/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
ranen, en met name voor Marokkanen voor wie de religieuze identiteit hun
levenskeuzen en kans op maatschappelijke participatie sterk beïnvloeden.
Daarbij komt nog dat de etnische identiteit in stand wordt gehouden door
de aanhoudende instroom vanuit het land van herkomst door gezinshereni
ging en gezinsvorming.
2.2 Historisch overzicht van het overheidsbeleid voor etnische minder
heden
In de loop van de jaren zeventig neemt de overheid de definitie ‘etnische
minderheden’ over. Vanaf dat moment is het beleid erop gericht minder-
heidsvorming tegen te gaan. Oudkomers, nieuwkomers en hun nakomelin
gen worden als ‘anders’ gezien omdat zij primair tot de maatschappelijke
kansarmen of achterstandsgroepen behoren. In het overheidsbeleid staan
de lage maatschappelijke positie van migranten en de bestrijding van ach
terstanden centraal. De verzorgingstaat ontwikkelt een op integratie en
emancipatie gericht beleid, met als ideologische uitgangspunten gelijkheid
en gelijke kansen. Tegelijkertijd krijgen etnische groepen ruimte om eigen
culturele instituties te ontwikkelen. Sociaal-culturele emancipatie in eigen
kring wordt in deze periode gezien als voorwaarde voor sociaal-economi-sche emancipatie.
Aan het einde van de eeuw voltrekt zich de beleidsverschuiving van een
etnisch-culturele naar een sociaal-economische benadering. Tot 1980
voert de overheid een centraal en categoriaal beleid dat het midden houdt
tussen aanpassing aan de Nederlandse samenleving en behoud van de
eigen cultuur. Vanaf 1980 verschuift het accent naar sociale achterstand-
bestrijding. Het beleid wordt een beleid gericht op etnische minderheden
en tegelijk vindt een algemene decentralisatie plaats. In de jaren negentiglaat de overheid de gedachte los dat etnische minderheden zich verhouden
tot een etnische meerderheid. Het beleid dient de overeenkomsten tussen
groepen te benadrukken en de diversiteit van de samenleving te bevorde
ren. Na 2002 houden de kabinetten Balkenende-I en -II vast aan de diversi-
teitgedachte, waarbij de bevordering van de multiculturele diversiteit niet
meer centraal staat, maar juist de beheersing ervan.
2.2.7 Buitenlandse werknemers: centraal en categoriaal beleid tot 1980 Tot 1980 wordt het welzijnswerk voor etnische groepen verricht door cate
goriale instellingen. Deze werken voor een specifieke categorie of etni
sche groep. Het achterliggende idee is dat minderheden tijdens hun tijde
lijk verblijf dienen te worden opgevangen en maatschappelijk begeleid.
Het beleid wordt op rijksniveau ontwikkeld en wordt plaatselijk geconcre-
E 2-1-6 LSB 31/36
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
8/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
tiseerd. De regering formuleert vanaf 1969 een sociaal-cultureel beleid
voor Molukkers dat gericht is op ‘integratie met behoud van eigen identi
teit’. Dat beleid geldt ook voor buitenlandse werknemers. Tegenover deze
groepen neemt de overheid een ambigue houding in die zich kenmerkt
door ‘tweesporigheid’. Enerzijds stelt de overheid dat Nederland geen im
migratieland is of moet worden; anderzijds vragen de beleidsmakers zich
af hoe de integratie van buitenlandse werknemers kan worden bevorderd.
Op de Nota Buitenlandse Werknemers (1970) heeft het welzijnswerk veel
kritiek, vooral dat de sociaal-maatschappelijke gevolgen van migratie naar
Nederland erin onderbelicht blijven. De nota houdt de fictie in stand van
migranten als ‘birds of passage’, tijdelijke gastarbeiders die overgehaald
worden ten behoeve van de arbeidsmarkt naar Nederland te gaan, om ver
volgens terug te keren naar het land van herkomst. In de maatschappelijke
werkelijkheid is sprake van een omwenteling van perspectief ten opzichte
van de jaren zestig: de migratie wordt niet meer beschouwd als veroor
zaakt door de vraag van werkgevers, maar door de migranten zelf. Via ge
zinshereniging en huwelijken ontwikkelen zij eigen gemeenschappen. Er
ontstaan nieuwe omvangrijke bevolkingsgroepen met eigen etnische ka
rakteristieken op het gebied van cultuur en geloof. Deze etnisch-culturele
groepen kenmerken zich door een maatschappelijke achterstand wat betreft inkomen, opleiding en huisvesting. Nederland is een immigratieland
geworden met nieuwe kansarmen, waarvoor nieuwe beleidsantwoorden
gevonden dienen te worden.
Deze kritiek blijft overeind wanneer het kabinet-Den Uyl een memorie
van antwoord over de nota uitbrengt.1In de redenering van de regering is
Nederland geen immigratieland en is integratie tijdelijk. Het gaat erom de
terugkeer voor te bereiden, terwijl er tegelijkertijd ook maatregelen wor
den genomen voor het geval minderheden toch blijven. De regering introduceert de slogan ‘Integratie met behoud van eigen identiteit’. De stichtin
gen Welzijn Buitenlandse Werknemers, die gesubsidieerd categoriaal
opbouwwerk verrichten in opdracht van het Ministerie van Cultuur, Re
creatie en Maatschappelijk Werk (CRM), dienen dit beleid uit te voeren.
Het welzijnswerk zet zich loyaal in en er ontstaan tal van categoriale in
stellingen. Begin jaren tachtig functioneren zeventien regionale stichtin
gen voor het welzijn van buitenlandse werknemers. Deze organisaties zijn
veelal geïnitieerd vanuit kerkelijke hoek en richten zich op nieuwe groe pen migranten, voornamelijk op de zuid-mediterranen. De groepen afkom
stig uit de vroegere koloniën zetten zelf etnische organisaties op. Zo ont-
1 Zie hierover de memorie van antwoord op het voorlopig verslag op de Nota Bui
tenlandse Werknemers, TK 1973-74, 10 504, nr. 9.
LSB 31/37 E 2-1-7
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
9/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
staan ruim vijftig plaatselijke Molukse welzijnsinstellingen en meer dan
twintig plaatselijk en regionaal werkende Surinaamse en Antilliaanse wel
zijnsinstellingen. Deze categoriale voorzieningen worden gesubsidieerd
door het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk
(CRM). Het welzijnswerk krijgt als taken:
- voorlichting en informatie geven aan minderheden en aan de samenle
ving;
- activiteiten en voorzieningen bevorderen op sociaal, cultureel, creatief
en ander terrein ten behoeve van deze groepen;
- goede betrekkingen met de Nederlandse samenleving bevorderen;
- samenwerking met organisaties en diensten die van belang zijn voor de
doelgroepen;- beheer en exploitatie van ontmoetingscentra voor minderheden.1
Hierbij ligt het accent in de praktijk op integratie. Dit wegens de druk die
toenemende verblijfsduur én toegenomen gezinshereniging uitoefenen.
Het welzijnswerk werkt aan een redelijke inpassing van de etnische min
derheden in de samenleving voor de duur van het verblijf. Beleidsmakers
veronderstellen dan nog steeds dat dit verblijf van tijdelijke aard zal zijn.
De overheid maakt aan dat etnische en verzuilde beleid echter in de jarentachtig een eind.
Hierna volgt een beeld van de verschuiving naar algemeen beleid, de zo
geheten decategoralisering, die gelijk met decentralisatie plaatsvindt.
2.2.2 Etnische minderheden: decentralisatie en achterstandbestrijding
vanaf 19802
In 1980 stelt de regering het beleid bij. Het politieke besef groeit dat de
1 Zie: Rijkssubsidieregeling Samenlevingsopbouw, 1971.
2 Zie het WRR-rapport ‘Etnische Minderheden’ (1979) dat pleit voor een gecoör
dineerd minderhedenbeleid. De WRR vestigt de aandacht op het feit dat de aanwe
zigheid van migranten in de Nederlandse samenleving als permanent moet worden
beschouwd. Het rapport werd door de regering overgenomen (TK 1980-81,16 10, nr.
6). De website van de WRR geeft de volgende omschrijving: ‘Het beleid ten aanzien
van etnische minderheden is steeds uitgegaan van de tijdelijkheid van hun verblijf.
Gezien het gegeven dat die tijdelijkheid fictief is, moet er beleid komen met als doel de gelijkwaardige deelneming van de minderheden aan de Nederlandse samenle
ving. Zonder zo’n beleid zullen al bestaande problemen, zoals achterstandsproble-
men, culturele en identiteitsproblemen, zich verscherpen. Het beleid zal gericht
moeten zijn tegen discriminatie, het verbeteren van de rechtspositie, verbetering van
de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt. Daarnaast moet het restrictieve im
migratiebeleid worden verscherpt.’
E 2-1-8 LSB 31/38
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
10/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
aanwezigheid van migranten blijvend is. Deze erkenning leidt tot de ont
wikkeling van een samenhangend minderhedenbeleid. Deze omslag werd
één jaar daarvoor ingeluid door het rapport ‘Etnische Minderheden’ van
juni 1979, opgesteld door de Wetenschappelijke Raad voor Regering
(WRR). Het rapport van minderhedenspecialist Rinus Penninx bestaat uit
een ‘Rapport aan de Regering’ en een voorstudie ‘Naar een algemeen Et
nisch minderhedenbeleid’. De raad beveelt aan om afstand te nemen van
de tijdelijkheidgedachte van immigratie en de al te positieve benadering
van cultuurbeleid los te laten. Daarvoor in de plaats is een minderhedenbe
leid nodig dat minderheidsvorming en de hieruit voortvloeiende etnische
scheidslijnen in de samenleving tegen gaat. Het rapport legt het nadruk op
algemeen achterstandsbeleid.
De omslag ten aanzien van etnische minderheidsgroepen valt samen met
een algemene verschuiving in het overheidsbeleid aan het begin van de
jaren tachtig. Dit is een wezenlijke beleidswijziging die de zogenoemde
‘drie d’s’ centraal stelt: decategoralisering, decentralisatie en democratise
ring. In haar reactie op het WRR-rapport (maart 1980) besluit de regering
tot het voeren van een apart minderhedenbeleid als een ‘aparte dimensie
van het achterstandsbeleid’. De regering stelt dat een aantal gemeenschap
pelijke problemen van etnische minderheden zich niet eenvoudig latenherleiden tot bestaande achterstandsproblemen van autochtonen. Integra
tie is breder opgevat als blijvende en gelijkwaardige maatschappelijke par
ticipatie. Behoud van eigen cultuur wordt beperkt door de referentie aan
de fundamentele normen van de Nederlandse samenleving. Het minderhe
denbeleid richt zich op welomschreven doelgroepen: Surinamers, Antillia-
nen, Molukkers, buitenlandse werknemers (met name Marokkanen en
Turken), vluchtelingen, zigeuners en woonwagenbewoners.
Decategoralisering heeft in het welzijnswerk een verschuiving tot gevolgvan bijzondere voorzieningen voor minderheden naar algemene voorzie
ningen. Zo dient het algemeen maatschappelijk werk speciale aandacht te
besteden aan etnische groepen. In het kader van de decentralisatie wordt
aan gemeenten meer zelfstandigheid verleend. Dit is van invloed op het
welzijns- en minderhedenbeleid waarin op lokaal niveau de participatie
van klanten en burgers centraal staat bij de voorbereiding en uitvoering
van welzijnsplannen.
De praktische uitvoering van decentralisatie leidt tot de omzetting van
rijkssubsidieregelingen1 op het vlak van welzijn in rijksbijdrageregelin-
1 Het ter beschikking stellen van middelen van rijkswege voor een omschreven en
specifiek doel, waarbij de uitvoering in handen van een instelling is gelegd.
LSB 31/39 E 2-1-9
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
11/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
gen1op de terreinen van maatschappelijke dienstverlening, sociaal-cultu-
reel werk, emancipatiewerk en educatie. Decategoralisering vindt geleide
lijk plaats, sinds de Ontwerp-Minderhedennota van april 1981 via de Rijks
regeling Welzijn Minderheden (RWM) in 1985 tot de Minderhedennota
van 1983 en de aparte beleidsnota’s (periode 1983-85) per minderheids
groep.
2.2.3 Decategoralisering in gang gezet (1981-1985)
- Ontwerp-Minderhedennota (1981)
In de Ontwerp-Minderhedennota van april 1981 wordt het belang onder
streept van eigen cultuur voor minderheden en de ongelijkwaardige verhoudingen tussen etnische minderheden en de autochtone meerderheid in
de Nederlandse samenleving. Deze nota legt net als het WRR-rapport een
sterk accent op maatregelen die de sociale en economische achterstand
van etnische minderheden moeten verminderen. Daarbij geldt een subsi
diariteitsbeginsel: categoriaal handelen en groepsgewijze integratie onder
steunen alleen als individuele integratie niet mogelijk blijkt. De gedachte
is dat inburgering een taak is die door algemene instellingen moet worden
overgenomen. Hier speelt het besef een rol dat het verblijf van migranten permanent is en dat de kosten van categoriaal beleid uit de hand dreigen te
lopen door de groei van deze groepen. Vandaar het pleidooi voor incorpo
ratie van het minderhedenbeleid in het algemene beleid. Tegelijkertijd
wordt groepsgewijze verwerving van een gelijkwaardige plaats en vol
waardig ontplooiingskansen van individuen wel de hoofddoelstelling van
het overheidsbeleid.
De ontwerpnota legt een cultuur-relativistische nadruk op de gelijkwaar
digheid van culturen. Specifieke moeilijkheden waarmee immigrantenworden geconfronteerd, dienen wel door de categoriale voorzieningen te
worden opgevangen. Dit betreft de inspraakorganen, het onderwijs ineigen taal en cultuur en het categoriaal welzijnswerk. Ook wijzen de
auteurs op de noodzaak van de beïnvloeding van de ontvangende samenle
ving zodat deze ‘blijvend de ruimte voor ontplooiing van de minderheden
biedt’ (p. 36). Coördinatie van het beleid wordt toegedacht aan het Minis
terie van Binnenlandse Zaken.
1 Een aanvullende bijdrage op het eigen beleid van een gemeente op het betrokken
terrein; het doel waarvoor het geld gegeven wordt staat vast, maar de gemeenten zijn
binnen het kader van het beleidsterrein vrij in de besteding.
E 2-1-10 LSB 31/40
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
12/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
- Minderhedennota (1983)
De definitieve Minderhedennota (TK 1982/1983) is bijna geheel aan so-ciaal-economische achterstand en achterstandsbestrijding gewijd. De nota
schetst een aantal kerntaken voor de regering om het emancipatieproces
van minderheden te bewerkstelligen, zodat individuen gelijkwaardigemaatschappelijke posities kunnen bereiken. Het algemene beleid dient te
worden toegespitst op de problematiek van minderheden door middel van
een facetbeleid. Daar blijkt er plaats voor een categoriaal beleid, specifiek
op minderheden gericht. Binnen het facetbeleid en het categoriaal beleid
moet voorrang worden gegeven aan jongeren en vrouwen vanwege hun
grote achterstand (voorrangsbeleid).
- Rijksregeling Welzijn Minderheden (1985)Per 1 januari 1985 vervangt de Rijksregeling Welzijn Minderheden
(RWM) de voor de afzonderlijke minderheidsgroepen geldende beleids
nota’s. De RWM regelt de subsidie van zelforganisaties, de bevordering
van de toegankelijkheid van algemene voorzieningen en de opzet van plaatselijke specifieke voorzieningen voor minderheden. Er wordt voor
zien in een overgangsregeling tot 1989.
Onderwijl moet de commissie ‘Evaluatie Rijksregeling Welzijn Minderheden’, ingesteld op 8 november 1985, de RWM evalueren. Het rapport
van de commissie verschijnt op 28 maart 1988 met als unaniem oordeel dat
de RWM een nuttige functie heeft vervuld. Verschil van mening is er over
de uiteindelijke verantwoordelijkheid van het lokaal beleid voor minderheden. In mei 1988 deelt de minister van Welzijn, Volksgezondheid en
Cultuur (WVC) zijn standpunt over het rapport aan de kamer mee:1hij ziet
geen aanleiding om nog langer een specifiek instrument als de RWM in
stand te houden en daarmee het lokale welzijnsbeleid voor minderheden buiten het algemene welzij nsinstrumentarium te houden. De Tweede Ka
mer deelt dit standpunt. De nieuwe Welzijnswet zal de decentralisatieinstitutionaliseren. Als gevolg hiervan worden per 1januari 1989 de mid
delen voor lokaal welzijnsbeleid minderheden in het gemeentefonds opge
nomen. Onder rijksverantwoordelijkheid blijven de steunfunctie-instel-
lingen, de projecten en de landelijke activiteiten.
- Decategoralisering lokaal eerstelijns welzijnswerk Voor het welzijnswerk betekent dit beleid een ommezwaai. Alleen de
steunfunctie-instellingen, die als intermediair fungeren tussen allochtonen
en samenleving en die gesubsidieerd worden door de provincies, blijven
1 Brief van 24 mei 1988 (TK 1987-1988, 20 200, hfdstk. XVI, nr. 166).
LSB 31/41 E 2-1-11
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
13/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
deels onder rijksverantwoordelijkheid vallen. Op gemeentelijk niveau,
waar het welzijnswerk zich voortaan afspeelt, zijn de maatregelen voor et
nische minderheden gericht op algemene voorzieningen en worden deze
betaald uit regelingen die voor alle burgers bedoeld zijn. Het eerstelijns-
werk wordt overgeheveld van de categoriale naar algemene instellingen.De categoriale instellingen behouden een taak zolang algemene instel
lingen nog niet deskundig zijn inzake minderheden. Het gevolg is een ver
schuiving van uitvoerend werk naar tweedelijns ondersteunend werk. De
missie van deze nieuwe instellingen is kennisoverdracht over migranten-
groepen naar eerstelijns algemene instellingen (begeleiding, onderzoek,
studie en ontwikkeling). Deze organisaties vormen vanaf 1987 voor bui
tenlandse migranten en vanaf 1988 voor migranten uit de koloniale gebieden, een landelijk dekkend netwerk van regionale ondersteunende ofwel
‘tweedelijns’ categoriale instellingen.
Op deze gang van zaken wordt ook kritiek uitgeoefend.1De bereidheid tot
uitvoering door algemene voorzieningen is gering, want deze instellingen
zijn nog niet berekend op hun taak inzake etnische minderheden. De oor
zaak hiervan is dat het welzijnswerk minderheden moeilijk overdraagbaar
blijkt. Dit hangt samen met het feit dat de nieuwe categoriale tweedelijnsinstellingen niet goed voorbereid zijn op hun nieuwe taken en zich verder
moeten omscholen en professionaliseren. In Molukse en Surinaamse krin
gen is er nog de sterke behoefte aan een beleid dat gericht is op de eigen
etnische bevolkingsgroep.
Algemeen wordt in welzijnskringen voor minderheden de analyse gedeeld
dat de koppeling tussen decentralisatie en decategorisering nadelig uitpakt
voor etnische minderheden. Enerzijds is de omvang van deze groepen op
lokaal niveau verhoudingsgewijs geringer dan op landelijk niveau en anderzijds betekent de verdwijning van categoriale instellingen dat de wel-
zijnselite van etnische groepen aan invloed inboet. De etnische groepen
konden tot dan toe deze instellingen immers rekenen tot de eigen institu
ties waarvan het bestaan de identiteit en begrenzing van de eigen etnische
groep versterkte.
2.2.4 Allochtonenbeleid (1989)
In 1987 geeft de regering opdracht aan de Wetenschappelijke Raad voorhet Regeringsbeleid om een rapport over het minderhedenbeleid te schrij
ven. Aanleiding hiervoor is dat de regering vier jaar na de publicatie van
de Minderhedennota constateert dat er weinig vooruitgang wordt geboekt
1 Hoogsteder, J., Handboek Lokaal Sociaal Beleid.
E 2-1-12 LSB 31/42
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
14/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
op de vitale sectoren ‘werken, weten, wonen’. Het WRR brengt het rap
port ‘Allochtonenbeleid’ op 9 mei 19891uit. In dit rapport duidt de raad de
immigratie, naast het verblijf van migranten, aan als een permanent ver
schijnsel gezien het feit dat ‘Nederland de facto een immigratieland is en
dit voorlopig zal blijven’. Daarbij stelt de Raad vast dat het aantal migran
ten in de toekomst sterk zal toenemen. Tegelijkertijd blijft ook de werk
loosheid onder deze groepen toenemen.
Om etnische segregatie en maatschappelijke ontwrichting tegen te gaan
moet fors worden geïnvesteerd in de integratie (p. 20). Het verschijnsel
moet zo worden benaderd dat het positief uitpakt voor zowel de immigran
ten als voor de ontvangende samenleving. De overheid dient het cultuur
beleid los te laten, minder accent op algemeen en zorgbeleid te leggen enmeer in de integratie van allochtonen te investeren.
De cultureel geladen beleidsbegrippen ‘etnische minderheden’ en ‘min
derhedenbeleid’ moeten worden vervangen door het begrip ‘allochtonen’,
dat als containerbegrip gaat fungeren voor het vreemdelingen-, cultuur- en
integratiebeleid. Allochtone werklozen zijn te veel object van het zorgbe
leid geweest, stelt de WRR, en daarmee heeft de overheid hen afhankelijk
gemaakt. De raad wil een minder vrijblijvende benadering. De allochtonen
moeten niet meer behandeld worden als zorgcategorie. De overheid dientte voorzien in voldoende en adequate voorzieningen en tegelijk wordt van
allochtonen een inspanningsverplichting verlangd. Hieraan zijn sancties
verbonden zoals korten op de uitkering bij het niet willen benutten van de
geboden mogelijkheden (p. 58).
De WRR pleit voor een leerrecht op basiseducatie voor volwassenen.
Deze cursus zou ten minste moeten bestaan uit een cursus Nederlands en
een cursus oriëntatie op de Nederlandse samenleving. Als complement wil
de raad een basiseducatieplicht voor pas gearriveerde migranten (metuitzondering van asielzoekers). Deze opleiding is bedoeld voor werkloze
allochtone uitkeringsgerechtigden met een opleiding beneden het eindni
veau van het Nederlandse basisonderwijs en dient ten laste van de over
heid komen. Integratie wordt opgevat als ‘gelijkwaardige deelname in de
belangrijkste maatschappelijke sectoren en instituties’ (p. 15). Dit beleid
kan volgens de raad het best worden ontwikkeld in een algemeen beleid.
1 ‘In plaats van allochtone werklozen te verzorgen en afhankelijk van de overheid
te maken, moet de werkloosheid onder allochtonen worden teruggedrongen. Daar
zijn verschillende mogelijkheden toe: scholing, werkervaringsplaatsen, invoering
van een Wet Bevordering Arbeidskansen (analoog aan de Canadese ‘Employment
Equity Act’), het verstrekken van overheidsopdrachten beperken tot werkgevers die
allochtonen in dienst nemen.’ Bron: www.wrr.nl.
LSB 31/43 E 2-1-13
http://www.wrr.nl/http://www.wrr.nl/
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
15/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
De marginalisering van allochtonen is immers in eerste instantie het ge
volg van algemene ontwikkelingen in de samenleving, die zich bij alloch
tonen versterkt voordoen.
De WRR maakt binnen het allochtonenbeleid een onderscheid in drie
onderdelen: het vreemdelingenbeleid, het integratiebeleid en het cultuur
beleid. Integratiebeleid moet zich toespitsten op arbeid, onderwijs en vol
wasseneneducatie. De werkloosheid onder allochtonen moet worden te
ruggedrongen. Daar zijn verschillende mogelijkheden toe: door scholing
te bevorderen, werkervaringsplaatsen aan te bieden, door de invoering van
een Wet Bevordering Arbeidskansen en door overheidsopdrachten alleen
te verstrekken aan werkgevers die allochtonen in dienst nemen. Een goede
opleiding is een voorwaarde voor een goede baan en beide vormen de basis voor integratie.
Cultuurbeleving is vooral een private aangelegenheid. Cultuurbeleid heeft
voor de raad weliswaar een voorwaardenscheppend karakter doordat het
drempels kan slechten die de cultuurbeleving van minderheden belemme
ren, maar in eerste instantie vormt sociaal-economische integratie een
voorwaarde voor een ‘duurzamer onderhoud en bewaren van de eigen cul
turele identiteit’ (p. 50).
Voor welzijnsbeleid heeft de WRR aandacht voorzover dit bijdraagt aan
het integratiebeleid. Zo moet de overheid actief investeren in de opvang
van nieuwe immigranten. Daarbij heeft de raad kritiek op ‘de onbezonnen
decategoralisering’. De raad constateert dat de opheffing van eerstelijns
categoriale voorzieningen niet steeds gepaard is gegaan met een aanvaard
baar alternatief: ‘De raad heeft, meer in het algemeen, de indruk dat enkele
jaren geleden te lichtvaardig is besloten tot afschaffing van de eerstelijns
hulpverlening aan allochtonen en dat de gevolgen hiervan onvoldoendezijn opgevangen binnen het reguliere welzijnswerk. Destijds werd deze
beleidswijziging beargumenteerd met de verwachting dat de immigratie
ten einde zou lopen en dat de algemene instellingen zich ook voor alloch
tonen zouden openstellen. Het eerste is inmiddels een misvatting geble
ken; het tweede is formeel wel gebeurd, maar materieel veel te weinig.’
(WRR 1989, Allochtonenbeleid, p. 48-49)
Volgens de WRR ligt er nog steeds een belangrijke taak op het punt van de
methodiekontwikkeling voor het uitvoerende werk: ‘De ontwikkeling vanspeciaal op de doelgroep toegesneden methodieken ten behoeve van het
eerstelijns werk en de samenwerking met de gemeenten laten (...) nog te
wensen over. Het Ministerie van WVC noemt hiernaast als knelpunten on
der meer een nog te beperkte deskundigheid, vooral als het gaat om het
E 2-1-14 LSB 31/44
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
16/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
opzetten van specifieke activiteiten, en een tekort aan allochtone medewerkers.’ (p. 196)
In haar reactie (30 mei 1990) onderschrijft de regering het belang van een
geïntensiveerd integratiebeleid. Toch ontwikkelt de regering geen meerjarenvisie en evenmin neemt ze passende financiële maatregelen. De verantwoordelijkheden worden bij de gemeenten gelegd. Het Ministerie van
WVC legt het accent op nieuwkomers en kinderen. Hiervoor wordt een
opvangmodel ontwikkeld met pilots in Tilburg en Den Haag en gepubli
ceerd door WVC.1Voor voorschoolse opvang en begeleiding van alloch
tone kinderen wordt meer geld uitgetrokken.
2.2.5 Inburgeringbeleid vanaf 1994
Het welzijnsbeleid zoals hierboven geschetst, wordt in de jaren negentigingevoerd. De nieuwe toedeling van taken naar gemeenten, provincies en
landelijke overheid wordt verder uitgewerkt. De gemeenten zijn verant
woordelijk voor het uitvoerend werk en de provincies worden verantwoor
delijk voor de ondersteuningsstructuur (de steunfunctietaak). Het rijk
krijgt tot taak: het volgen, signaleren en analyseren van ontwikkelingen,stimuleren van activiteiten, innovatieve projecten, kwaliteitsverbetering,
internationale uitwisseling en subsidiëring van een landelijke infrastructuur en landelijke organisaties.2
Dit heeft gevolgen voor het welzijnsbeleid voor minderheden. Binnen het
socialevemieuwingsbeleid van het kabinet Lubbers/Kok, dat op lokaal ni
veau de leefbaarheid van buurt en wijk moet verbeteren,3 worden de sti-muleringsuitkeringen voor minderheden onderdeel van de doeluitkering
Sociale Vernieuwing. De bovenlokale steunfuncties voor minderheden
worden ook opgenomen in deze doeluitkering en blijven onder de verant
woordelijkheid van WVC. De prioriteiten van de steunfuncties wordenwerk en scholing. Daarvoor vervullen zij de volgende functies: signale
ring, vernieuwing, voorlichting, pleitbezorging, advies en begeleiding.
- Investeren in integreren (1994)
In de nota ‘Investeren in integreren’ van februari 1994 geeft Hedy d’Anco-
na, de toenmalige minister van WVC, haar visie. De nota wil een extra
1 ‘Opvang nieuwkomers, een werkmodel voor gemeenten.’
2 Zie de nota’s ‘Samenwerken langs nieuwe wegen’ en ‘Samen verder’. De Wel
zijnswet van 1 januari 1994.
3 W. van der Pennen, V. Veldheer, E. ter Borg, M. Kunst, J. Boelhouwer, F.A.
Knol (1998). Sociale vernieuwing: van plan naar praktijk. Een onderzoek naar de
voorwaarden voor een effectief lokaal achterstandsbeleid, SCP.
LSB 31/45 E 2-1-15
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
17/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
impuls geven en legt de nadruk op preventie en inburgeringbeleid. Reden
hiervoor is dat de overheid geconfronteerd wordt met belangrijke maat
schappelijke, bestuurlijke en beleidsmatige wijzigingen: enerzijds een
aanzienlijke immigratie, anderzijds verloopt de integratie niet goed.
De minister formuleert als doelstelling: het versterken en handhaven van
de onafhankelijkheid van mensen. Het beleid dient een preventief karakter
te hebben in plaats van een curatief karakter. Het ontstaan van achterstan
den moet worden voorkomen. Het specifieke beleid voor minderheden
moet gericht zijn op de zelfredzaamheid van allochtonen. Dit dient te ver
lopen via de ondersteuning van minderheidsgroepen (en hun kinderen) tij
dens het integratieproces en door hun toegang tot alle geledingen van de
samenleving te bevorderen. D’Ancona kiest ervoor om in mensen en sociale infrastructuur te investeren. De zelfverantwoordelijkheid van mi
granten staat centraal. Bestuurlijk legt het nieuwe welzijnsbeleid een grote
verantwoordelijkheid bij de gemeenten. WVC ondersteunt gemeenten en
instellingen door nieuwe ontwikkelingen te stimuleren, nieuwe metho
dieken aan te bieden en gemeenten te faciliteren. Speerpunten zijn de
opvang en de integratie van nieuwkomers door middel van maatschappe
lijke oriëntatie, Nederlandse taalles en doorgeleiding naar verdere (be-
roeps)scholing en de arbeidsmarkt. Dit vormt al met al een inburgering- programma.
Verder faciliteert de nota de voorschoolse, gezinsgerichte aanpak (zoals de
‘Op Stap’- en ‘Op Stap Opnieuw’-programma’s), de buitenschoolse op
vang van jeugdige minderheden (programma’s Kaleidoscoop en Piramide/
Brede School). Daarnaast wil d’Ancona de ontwikkeling van de multicul
turele samenleving ondersteunen met de opzet van een landelijke infra
structuur (Landelijk Bureau Racismebestrijding, programma’s als ‘Neder
land Bekent Kleur). Daarnaast is ook in de Welzijnswet opgenomen dathet ministerie, de provincies en gemeenten het particulier initiatief op het
terrein van het welzijnsbeleid dienen te stimuleren rekening te houden met
de pluriformiteit van de samenleving.
- Institutionalisering en rationalisering van het welzijnsbeleid voor min
derheden
Binnen het Ministerie van WVC en later VWS wordt het beleid intra- en
interdepartementaal afgestemd door de Directie Sociaal Beleid (DSB). Decoördinatie van het welzijnsbeleid voor minderheden en vluchtelingen
werd onder d’Ancona’s bewind binnen de algemene directie Sociaal Be
leid geïntegreerd. Dit betekende een institutionele erkenning van de mul
ticulturele samenleving in het welzijnsbeleid. Het welzijnsbeleid voor
minderheden is in deze fase gebaseerd op de Welzijnswet en het Bekosti-
E 2-1-16 LSB 31/46
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
18/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
gingsbesluit welzijnsbeleid. Binnen het Ministerie van VWS geven de
sectoren vorm aan het facetbeleid voor minderheden via impulsen als de
antidiscriminatiecodes, de bevordering van deelname van allochtonen aan
sport, deskundigheidsbevordering van personeel in de ouderenzorg (zoals
categoriale residentiële voorzieningen) en de instroom van minderheden
in de zorgsector en de kinderopvang.
De commissie-Bandell krijgt in 1992 opdracht voor een doorlichting van
de aansturing van bovenlokale steunfuncties voor minderheden, in het ka
der van de zogeheten Decentralisatie-impuls. Bandell komt met een advies
aan de regering over het onderbrengen van deze organisaties op het meest
adequate niveau. De commissie beveelt de decentralisatie aan naar de pro
vincies, samen met opname van de bijhorende middelen in het provinciefonds. Dit wordt per 1januari 1994 gerealiseerd.
Ook de landelijke zelforganisaties krijgen een nieuwe plaats in het beleid.
De commissie-Van Es adviseert medio 1992 tot een duidelijke taakafbake
ning tussen steunfuncties en zelforganisaties. De commissie pleit ook voor
een helderder systematiek van de subsidiëring van zelforganisaties en een
vergaande samenwerking tussen de landelijke steunfuncties. In dit model
worden de landelijke zelforganisaties door de landelijke steunfunctie on
dersteund. Op landelijk niveau vindt de informatie-uitwisseling plaats enwordt de belangenbehartiging gesubsidieerd. Op lokaal en regionaal ni
veau worden sociaal-culturele activiteiten, cursussen en eerstelijnsactivi
teiten uitgevoerd. De middelen hiervoor worden via de Landelijke Over
legstructuur Minderheden (LOM) beschikbaar gesteld.
Voor de landelijke steunfunctie kiest de commissie voor één professionele
organisatie die voor alle doelgroepen van het minderhedenbeleid werk
zaam is. Deze nieuwe organisatie gaat FORUM Instituut voor Multicultu
rele Ontwikkeling heten en wordt op 1januari 1996 opgericht. Hoofddoelstelling van FORUM is de versterking van de positie van de minderheden
op een breed terrein van arbeid tot onderwijs, gezondheidszorg, rechtsposi
tie, welzijn, cultuur en huisvesting. Taken van de organisatie zijn werkont
wikkeling, overleg en afstemming. Ook krijgt de landelijke steunfunctie
tot taak de bovenlokale steunfuncties en landelijke zelforganisaties te on
dersteunen.
2.2.6 Sociaal-culturele diversiteit stimuleren (1998-2002)De categoralisering wordt voortgezet, maar aan het eind van de jaren ne
gentig ontwikkelt zich het inzicht dat categoriale oplossingen en voorzie
ningen vaak wenselijk of noodzakelijk zijn op sommige terreinen zoals het
terrein van ouderenbeleid, sportbeleid en het jeugdbeleid. Er vindt een
herwaardering van het welzijnswerk voor minderheden plaats als centraal
LSB 31/47 E 2-1-17
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
19/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
onderdeel van het brede sociaal beleid. Concrete problemen dienen ge
coördineerd aangepakt te worden, zoals de inburgeringketen1voor de op
vang van nieuwkomers.
De decentralisatie krijgt een vernieuwde vorm in het Beleidskader Lokaal
Sociaal Beleid ‘Sturen op doelen, faciliteren op instrumenten’ (1998). Dit
is een poging tot herstel van de scheve verhouding tussen het landelijk en
het gemeentelijk niveau. Decentralisatie wordt versterkt en voor het wel
zijnsbeleid worden centrale doelen gesteld. Er komt een breed aanbod ter
ondersteuning en versterking van het gemeentelijk beleidsproces, waarbij
de sociale component van het gemeentebeleid en de gemeentelijke regie
functie worden versterkt. Ook de rol van burgers wordt versterkt door een
groter accent op vraagsturing. De opbouw van een brede infrastructuurvan sociale voorzieningen krijgt aandacht evenals het gecoördineerde be
leid voor achterstandsbestrijding. Hiervan maakt het welzijnsbeleid voor
minderheden een integraal onderdeel uit.
Het beleidskader sluit aan bij beleidstrajecten als het Bestuursakkoord
Nieuwe Stijl (BANS), een afspraak van het rijk met provincies en gemeen
ten om verdere samenhang in het sociaal beleid te gaan organiseren op het
terrein van sociale infrastructuur.2 Op de agenda van BANS staan sociale
onderwerpen als arbeid en zorg, jeugd, gezondheidszorg, armoede en sociale activering en veiligheid.
- Kansen krijgen, kansen pakken (1998)
In 1998 verschijnt de regeringsnota ‘Kansen krijgen, kansen pakken’ met
specifieke ambities voor het minderhedenbeleid. Speerpunten zijn de slui
tende aanpak voor de jeugd van nul tot achttien jaar, de bestrijding van de
onevenredig hoge werkloosheid onder minderheden, de sociale activering
van nog niet direct bemiddelbaren en het voorkomen en bestrijden van racisme en discriminatie. Eind 1999 publiceert de Raad voor Maatschappe
lijk Ontwikkeling (RMO) het advies ‘Integratie in perspectief. Conclusie
van het rapport: de maatschappelijke positie van minderheden kenmerkt
zich door meervoudige achterstanden.
Mede op grond van CBS/CPB-prognoses is de voorspelling van de RMO
dat het aandeel allochtonen in een achterstandspositie, met name in de
1 In deze benadering worden verschillende opeenvolgende soorten inburgerings-
diensten aangeboden door de diverse partners van de inburgeringketen aan de
nieuwkomer/oudkomer waarbij de partners gezamenlijk zorgen voor een vloeiend
verloop.
2 Geheel van organisaties, voorzieningen en diensten dat tot doel heeft individuele
burgers in hun omgeving de mogelijkheid tot sociale integratie te bieden.
E 2-1-18 LSB 31/48
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
20/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
Randstad, nog aanzienlijk toeneemt. Dit betekent een vergaande etniseringvan de werkloosheid en een concentratie van maatschappelijke achter
stand bij etnische groeperingen, wat op de lange termijn een serieus so
ciaal risico met zich brengt, aldus de RMO. ‘Het is namelijk niet zonder
meer vanzelfsprekend dat etnische groeperingen die situatie blijven accepteren en dat de autochtone bevolking de noodzakelijke solidariteit blijft
opbrengen.’ (p. 161) De RMO pleit verder voor versterking van het nieuw-
komerbeleid en van de minderhedencomponent in het algemeen sociaal
beleid. Ook is een versterking van de vertegenwoordiging van minderhe
den nodig in de algemene besturen en dienen de zelforganisaties een grote
re rol in het integratieproces te spelen.
Het Grote Stedenbeleid (GSB) bewerkstelligt een sectoroverstijgende aan pak. De sociale pijler van het GSB dient kwetsbare groepen waaronderallochtonen te ondersteunen. De algemene trend is grotere nadruk op het
sociaal beleid waarbij expliciet de minderheden veel aandacht krijgen.
Deze visie is eveneens te vinden in de welzijnsnota ‘Werken aan sociale
kwaliteit’ van het voorjaar 1999. Deze nota beoogt de ondersteuning vanhet lokaal sociaal beleid met als bijzondere aandachtsgebieden: leefbaar
heid, sociale samenhang op wijk- en buurtniveau en netwerken rond de
jeugd. De organisaties die VWS aanstuurt, worden vanuit deze visie aanhet werk gezet.
2.2.7 Sociaal-culturele diversiteit beheersen (2002-heden)
Het eerste kabinet-Balkenende luidt een trendbreuk in met de periode vande regeringen-Kok-I en Kok-II. Het Strategisch Akkoord (Tweede Kamer,
2002-2003, 28 375, nr. 5) van juli 2002 geeft prioriteit aan het restrictiever
maken van het toelatingsbeleid (vreemdelingenzaken). Integratiebeleid
wordt ondergebracht bij het Ministerie van Justitie, waarbij het accent ligtop recht en veiligheid. In het Hoofdlijnenakkoord ‘Meedoen, meer werk,
minder regels’ van 16 mei 2003 geeft ook het kabinet-Balkenende-II, net
als Balkenende-I, prioriteit aan restrictief beleid. De grootste aandacht
gaat uit naar nieuwkomers en hun inburgering. Ook mensen die al langer
in Nederland zijn, krijgen inburgering opgelegd. Inburgeringscursussen
worden verplicht gesteld, dienen met succes te worden afgerond en gaan
gepaard met sancties. Asielzoekers krijgen pas een definitieve verblijfssta
tus na het behalen van het examen en oudkomers die niet voor hun examenslagen, kunnen kortingen op hun uitkeringen tegemoet zien.
Op 16 september 2004 geeft Rita Verdonk, minister van Integratie en
Vreemdelingenbeleid (onderdeel van het Ministerie van Justitie) haar visie
in de brief ‘Integratiebeleid Nieuwe Stijl 2003’ (TK, 2003-2004, 29 203,
nr. 1) bij de ‘Rapportage Integratiebeleid Minderheden 2003’ (RIEM
LSB 31/49 E 2-1-19
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
21/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
2003). Verdonk signaleert ongemak en afstand in de omgang tussen autoch
tonen en allochtonen. Autochtonen zijn argwanend over de islam van
wege de radicale islam. Allochtonen dienen de afstanden met autochtonen
te overbruggen. De boodschap van de regering is dat allochtonen in so-
ciaal-cultureel opzicht over de brug moeten komen om sociaal-econo-
misch vooruitgang te boeken. Een gedeeld burgerschap voor allochtone en
autochtone ingezetenen is het doel van het integratiebeleid. Dit houdt in
dat ‘er Nederlands wordt gesproken (...) [en] dat men zich aan basale Ne
derlandse normen’ houdt. Het vernieuwde inburgeringstelsel voor nieuw
komers en oudkomers met achterstand moet dit bewerkstellingen.
Los van de scherpere toonzetting valt op dat dit beleid een sterke continuï
teit vertoont met het beleid van voorafgaande regeringen. Bij de introduc
tie van ‘het allochtonenbeleid’ in 1989 besloot de overheid al te investeren
in inburgering, door het accent te leggen op de Nederlandse taal en de
oriëntatie op de Nederlandse samenleving.
Naar aanleiding van kamervragen van onder meer Jan Marijnissen, fractie
voorzitter van de SP, werd het integratiebeleid van de achterliggende de
cennia onderzocht door de Tijdelijke Commissie Onderzoek Integratiebe
leid, de zogeheten Commissie-Blok.1In het eindrapport ‘Bruggen bouwen’(19 januari 2004 aangeboden aan de regering) constateert de commissie dat
de overheid veel aandacht heeft besteed aan de verbetering van de sociaal-
economische positie van minderheden en dat deze groepen vooruitgang
hebben geboekt in het onderwijs, op woningmarkt en op arbeidsmarkt.
De sociaal-culturele integratie van minderheden is echter minder voor
spoedig verlopen. Op dat vlak is het beleid minder consistent geweest:
‘Het heeft zich ontwikkeld van een categoriale, op groepsemancipatie ge
richte aanpak naar een individuele inburgeringaanpak.’ De commissie pleit voor een redelijke verhoudingen tussen doelen en resultaten en een
heldere prioriteitsstelling van de beleidsvelden. Er moet meer aandacht
komen voor sociaal-culturele integratie voor allochtonen en autochtonen
in een snelle veranderende wereld. De hoofdconclusie van de commissie-
Blok is dat de integratie van veel allochtonen geheel of gedeeltelijk is ge
slaagd.
1 Rijkschroeff, R., J.W. Duyvendak, T. Pels, Bronnenonderzoek Integratiebeleid,
Utrecht 2003.
E 2-1-20 LSB 31/50
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
22/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
In zijn reactie op het eindrapport ‘Bruggen bouwen’ onderschrijft het ka
binet de hoofdconclusie van de commissie-Blok (aangeboden aan de Ka
mer op 24 mei 2004). Voor het kabinet houdt de kwalificatie van ‘gedeel
telijk geslaagd’ in dat de integratie van grote groepen allochtonen nog niet
geheel of geheel niet is geslaagd en daarmee mislukt is. Naar het oordeel
van de regering-Balkenende-II staat een te groot deel van allochtonen nog
altijd ver af van de samenleving. Het kabinet wil de sociale, culturele en
economische afstand die nog resteert de komende jaren ongedaan maken.
Gedeeld burgerschap staat daarbij voorop: mensen dienen Nederlands te
spreken, zich bewust te zijn van de Nederlandse waarden en normen en
actief mee te doen in de Nederlandse samenleving. Culturele praktijken
die strijdig zijn met kernwaarden en normen van de Nederlandse samenleving wil de regering bestrijden. Ook stelt het kabinet dat integratie van
twee kanten moet komen en dat dit wederzijdse openheid vergt. Daarom
wil zij discriminatie en vooroordelen actief bestrijden.
Inburgering is de eerste stap naar integratie. Het nieuwe inburgeringsstel-
sel stelt zowel eisen aan nieuwkomers als aan oudkomers met een achter
stand (contourennota ‘Herziening van het inburgeringsstelsel’, april 2004
(TK, 2003-2004, 29 543, nr. 2). Het kabinet onderstreept dat de commis
sie-Blok zich niet heeft uitgelaten over de oververtegenwoordiging van jongeren uit minderheidsgroepen in de criminaliteit. Het wil de weg van
preventie én repressie volgen, aansluitend bij het eigen Veiligheidspro
gramma. Ook onderstreept de regering de gevaren van extremisme en re
krutering van radicale moslims en kondigt een nota over radicalisering
aan. De coördinatie van dit integratiebeleid moet worden versterkt door
een ministeriële onderraad over integratiebeleid in te stellen.
Op 1oktober 2004 verschijnt de Jaamota Integratiebeleid 2004. Deze jaar-
nota vervangt voortaan de Rapportage Integratiebeleid Etnische Minderheden (RIEM). Hiermee wil de regering de Kamer informeren en een instru
ment in de hand hebben voor de coördinatie van het minderhedenbeleid.
Het kabinet stelt 2005 voor als een ‘cruciaal jaar’ in het integratiebeleid.
Het gaat erom plannen en voornemens om te zetten in concreet beleid.
Na de moord op Theo van Gogh schrijft het kabinet op 10 november 2004
een brief aan de Tweede Kamer (TK 29 854, nr. 3). Hierin kondigt het een
samenhangende aanpak aan van de gewelddadige islamitische radicalise
ring en de daarmee verbonden terroristische dreiging. Daarnaast neemt deregering zich voor een aanpak te ontwikkelen die erop is gericht moslim
jongeren die gevoelig zijn voor radicaliseringsinvloeden ervan te weer
houden daadwerkelijk het pad naar radicalisering te kiezen.
Aansluitend hierop wordt op 25 maart 2005 de nota ‘Weerbaarheid tegen
radicalisering van moslimjongeren’ uitgebracht door minister Verdonk.
LSB 31/51 E 2-1-21
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
23/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
Deze nota schetst de hoofdlijnen van actieprogramma’s die tot doel heb ben moslimjongeren bewust te maken van de gevaren van radicalisering,
hun weerbaarheid tegen radicale invloeden te vergroten en personen in
hun omgeving zodanig toe te rusten dat zij tijdig kunnen ingrijpen. De im
plementatie van de in totaal 32 initiatieven berust bij FORUM Instituutvoor Multiculturele Ontwikkeling. De projecten worden onder meer uitge
voerd in samenwerking met de partners van het Landelijk Overleg Min
derheden (LOM) en met de moslimkoepelorganisaties, het Contactorgaan
Moslims en Overheid (CMO) en de Contactgroep Islam (CGI). Het kabi
net heeft de nota op 1juli 2005 vastgesteld.
2.3 Terugblik
In de voorafgaande schets van het overheidsbeleid voor minderheden valt
op dat er door de jaren heen sprake is van beleidscontinuïteit. De toonzet
ting en de middelen - meer algemeen beleid - van de diverse regeringen
verschillen, maar het uitgangspunt - alhoewel met meer nadruk op gelijkekansen en aanpassing - blijft: integratie van minderheden zowel op so-
ciaal-economisch als op sociaal-cultureel terrein. Ook bij het gebruik van
instrumenten is er sprake van continuïteit. De nota ‘Investeren in integreren’ stelde in 1994 de inburgering centraal. Ook in 2005 is dit het belang
rijkste overheidsinstrument voor de integratie van allochtonen. Inburge
ring heeft geschiedenis gemaakt.
In de jaren negentig was het doel van de inburgering het bevorderen van de
diversiteit. Tegenwoordig staat juist het beheersen van diversiteit centraal,en met name terugdringen van de etnische spanningen door middel van
gerichte sociaal-culturele integratie. De verschuiving weerspiegelt zich in
de ministeries die zich met inburgering bezighielden: eerst viel het onderVolksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), daarna onder Binnenlandse
Zaken en tegenwoordig onder het Ministerie van Justitie. In het tweededeel van dit artikel beschrijf ik hoe de overheid concreet invulling geeft
aan inburgering en welke kansen daarbij liggen.
3 Huidige opgaven van sociaal beleid in relatie tot etnische minder
heden
In dit deel wordt ingegaan op enkele thema’s van het sociaal beleid voor
minderheden, te beginnen op het algemene niveau met de inburgering
zoals vastgelegd in het nieuwe inburgeringstelsel. Daarna ligt de focus op
burgerparticipatie op wijkniveau en de wijze waarop migranten en lokale
samenleving op elkaar betrokken kunnen worden. Aansluitend wordt in-
E 2-1-22 LSB 31/52
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
24/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
gegaan op de interculturalisering van welzijnsvoorzieningen en ten slotte
komen vraagstukken met betrekking tot oudere, jongere en vrouwelijke
migranten aan de orde.
3.1 Brede inburgering
Voor het kabinet-Balkenende-II vormt inburgering het eerste onderdeel
van het integratieproces. In het hoofdlijnenakkoord 2003 heeft het kabinet
aangegeven hoe etnische minderheden in de Nederlandse samenleving
moeten integreren. ‘Iedere nieuwkomer die op vrijwillige basis naar ons
land komt en valt onder de doelgroepen van de Wet inburgering nieuwko
mers, moet eerst in eigen land Nederlands op basisniveau leren als voorwaarde voor toelating. Eenmaal in Nederland aangekomen, moet hij of zij
zich dan nog verdiepen in de Nederlandse maatschappij. Nader af te bake
nen groepen oudkomers,1in ieder geval zij die onvoldoende Nederlands
beheersen en afhankelijk zijn van een uitkering, moeten alsnog een inbur-
geringexamen halen. Asielzoekers krijgen pas een definitieve verblijfssta
tus na het behalen van het examen. Het cursusaanbod wordt vrijgegeven
en wordt op eigen kosten gevolgd. De overheid reguleert een staatsexamen
Het kabinet doet daarbij een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van
de inburgeraar en op de omgeving waarbinnen de integratie plaatsvindt.
Integratie is een wederzijds proces. Om volwaardig te kunnen meedoen in
de Nederlandse samenleving is beheersing van de taal het belangrijkst.
Daarnaast is elementaire kennis van de normen en waarden essentieel.
‘Een belangrijk uitgangspunt in onze samenleving is dat ruimte wordt ge
geven aan religieuze, culturele en etnische verschillen, waarbij op basis
van de fundamentele Nederlandse normen en waarden eenieder respectheeft voor de opvattingen van de medemens in een door tolerantie geken
merkte samenleving (...).’
De uitgangspunten van het nieuwe inburgeringstelsel zijn opgenomen in
de contourennota ‘Herziening van het inburgeringstelsel’ uit april 2004.
Het nieuwe inburgeringstelsel wordt in de loop van 2006 van kracht. In het
nieuwe stelsel, zo is te lezen in de nota, ‘staat de eigen verantwoordelijk
heid van de inburgeraar centraal. Iemand die naar Nederland komt en is
toegelaten moet volwaardig deelnemen in de Nederlandse samenleving.Mensen die in het kader van gezinsvorming of -hereniging naar Nederland
willen komen, leggen al in het eigen land voor vertrek een toets af waaruit
1 Mensen die voor 30 september 1998 in Nederland zijn komen wonen en voor wie
geen verplichte inburgering geldt.
LSB 31/53 E 2-1-23
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
25/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
hun basiskennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving
blijkt’.
Er is een algemene inburgeringsplicht die geldt voor ‘alle personen die
zich in Nederland duurzaam willen en mogen vestigen alsmede aan al degenen die duurzaam verblijven in Nederland ten tijde van de inwerkingtre
ding van de nieuwe inburgeringswet, die niet gedurende minstens acht jaar
van de leerplichtige leeftijdsperiode in Nederland verblijf hebben gehad
(...) en niet in het bezit zijn van bepaalde Nederlandse (waaronder diplo
ma’s uit Suriname van voor 1975), Antilliaanse of Arubaanse diploma’s’
(brief minister Verdonk aan de Tweede Kamer, 15 februari 2005).
Voorts wil de minister de inburgeringplicht van Nederlanders en vreemde
lingen opschorten, zolang zij aansluitend aan het eindigen van de leer plicht een opleiding volgen die opleidt tot een van bedoelde diploma’s. Na
vragen van CDA-kamerlid Mirjam Sterk zijn deze maatregelen vastge
steld, om te vermijden dat autochtonen met weinig opleiding niet onder de
inburgeringsplicht vallen. Vooruitlopend op de invoering van de Wet in
burgering in Nederland in 2006 wordt door wetswijzigingen in de Wet
inburgering nieuwkomers en de Wet educatie en beroepsonderwijs het
cursusaanbod van de Wet inburgering nieuwkomers vrijgegeven. Dat be
tekent de afschaffing van zogenoemde ‘gedwongen winkelnering’, waardoor gemeenten niet langer verplicht zijn inburgeringsprogramma’s voor
nieuwkomers in te kopen bij de Regionale opleidingencentra (ROC’s).
3.3.1 Spilfunctie van de gemeenten
Gemeenten blijven in het nieuwe stelsel een spilfunctie vervullen, maar
anders dan voorheen. In het oude inburgeringstelsel had de gemeente de
regierol bij het inburgeringproces. Deze rol wordt bij de introductie van
het nieuwe stelsel bewust losgelaten. Centraal staat de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar die zelf de regie voert over het eigen inbur
geringproces. De nieuwe spilfunctie bestaat uit een informerende, handha
vende en ondersteunende rol bij de facilitering van inburgeringsplichtigen.
Het Project Modernisering Inburgering (PMI) werkt de hoofdlijnen van de
Contourennota uit. Het jaar 2005 geldt als een voorbereidend jaar. Voor
het vrijgeven van het cursusaanbod zullen de Wet inburgering nieuwko
mers en de Wet educatie en beroepsonderwijs in de loop van 2005 worden
aangepast (TK 29 646, nr. 2). Ten slotte zal de Wet inburgering in Nederland in de loop van 2006 van kracht worden.
Zoals gezegd schaft het nieuwe stelsel de gedwongen winkelnering bij de
ROC’s af en voorziet in aparte aandacht voor maatschappelijke oriëntatie
E 2-1-24 LSB 31/54
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
26/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
(MO).1De doelstelling van MO is inburgerplichtigen informatie te gevenen hulp te bieden bij het vinden van informatie, zodat zij zelfstandig kun
nen opereren in Nederland. Het gaat om zaken die het hele terrein van lo
kaal sociaal beleid bestrijken: status, regelgeving, werk, verzekeringen,
belastingen, geldzaken, burgerzaken, wonen, post en telefoon, gezond
heid, onderwijs, hulpverlening, verkeer en vervoer, politiek, omgangsvor
men, vrije tijd. De kennis die de oud- en nieuwkomers opdoen met een
cursus MO is van belang voor hun functioneren en welzijn.
Vanwege de koppeling tussen Nederlandse taal leren en het leren kennen
van de Nederlandse samenleving wil ik hier de term ‘brede inburgering’
introduceren. Naar analogie met de Brede School, is de Brede Inburgeringeen vorm van inburgeren die nauw samenhangt met maatschappelijke par
ticipatie. Beschikbare ervaringen1laten zien dat maatschappelijke partici
patie een krachtig middel is voor inburgering. Het directe doel van een
inburgeringtraject is taalverwerving. Vervolgens is het ook van belang
om, gezien de noodzaak Nederlands te leren, nieuw- en oudkomers in staatte stellen centrale maatschappelijke vaardigheden en kennis te verwerven.
Het beste lukt dit in de context van het leven van de mensen zelf, door
‘levensecht leren’. In het kader van de vormingsfunctie van het welzijnswerk kan levensecht leren, oftewel leren door ervaring, gezien worden als
een combinatie van onderwijsfuncties en welzijnsfuncties.
Brede Inburgering wordt ‘brede vorming’ als de ontwikkelingsmogelijk
heden van oud- en nieuwkomers in breder verband worden georganiseerd.Hierbij gaat het om vormen van leren waarbij niet de leerstof centraal
staat, maar de leefwereld van de betrokkenen. Culturele en maatschappe
lijke activiteiten fungeren hierbij als leeromgeving. Ervaringen met vol
wasseneneducatie van laagopgeleiden in het welzijnswerk laten zien datvoor deze doelgroep het leren van de taal door oefeningen in een laborato-
1 Samen met de Maatschappelijke begeleiding ook wel de ‘welzijnscomponent’
van het inburgeringprogramma genoemd. Volgens de memorie van toelichting bij
de Wet inburgering Nieuwkomers (WIN) van 30 september 2003: ‘een vorm van hulp en informatie om in de lokale gemeenschap te kunnen participeren en deel te
kunnen nemen aan sociaal-culturele activiteiten’. Doel hiervan is praktische infor
matie aan inburgeraars geven om zelfstandig in de lokale samenleving te kunnen
participeren.
2 Zie de ervaringen die verzameld zijn in ‘Inburgering en maatschappelijke parti
cipatie’ opgesteld door Frontoffice Inburgering, een initiatief van de regering.
LSB 31/55 E 2-1-25
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
27/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
rium, tussen de vier muren van een klaslokaal, niet doelmatig is.1Zekerniet voor grote groepen onder oud- en nieuwkomers die vaak nog min of
meer ongeletterd zijn en ook in hun eigen taal niet over voldoende leer-
vaardigheden beschikken. Formeel onderwijs sluit ze uit.Doelmatiger voor deze groepen is het verwerven van de taal en het lerenkennen van het land door contact met native speakers - die ook tweede- of
derdegeneratiemigranten kunnen zijn - in echte situaties.
Binnen deze Brede Inburgering is een herijking te verwachten van de rol
van het welzijnswerk. De laatste decennia is de volwasseneneducatie ge
professionaliseerd en overgegaan van informele vormen van educatie in
het welzijnswerk naar het formeel onderwijs (met diploma’s aan de regio
nale opleidingscentra). Vanuit de grondopdracht van het welzijnswerk gezien is het knelpunt dat enerzijds de kwaliteit van het onderwijs op zich
zeker vooruit is gegaan, maar dat anderzijds juist deze betere kwaliteit en
de formalisering ervan sterk neigt tot uitsluiting van (kansarme) groepen.
Een signaal wat dat betreft is in 2004 de oprichting van een landelijke be
langenvereniging van inburgeraars die zich als doel heeft gesteld het in burgeringtraject te verbeteren door de opleiding te laten aansluiten bij de
leefwereld van klanten.2 Ook zijn inburgeraars zelf samenwerkingsver
banden aangegaan met de partners van de inburgeringketen. Doel is hetkwalitatief verbeteren van de inburgeringketen door te zorgen voor af
stemming van het inburgeringsaanbod op de vraag van inburgeraars. In
deze keten moet welzijn een rol spelen om mogelijk te maken dat inburge
ring in de directe leefomgeving van oudkomers en nieuwkomers plaats
vindt. De kracht van het informeel leren van volwasseneneducatie is juist
dat het direct geworteld is in de levenservaring van mensen. Oud- en
nieuwkomers worden met levensecht leren het best bediend voor een suc
cesvolle opname in de lokale Nederlandse samenleving.Totnogtoe blijven de kanalen van het formeel onderwijs en het educatieve
welzijnswerk gescheiden. In deze situatie blijven maatschappelijke oriën
tatie en begeleiding, gericht op participatie, ondergeschoven kindjes van
inburgeringstrajecten. Daar kan werk van worden gemaakt. Lokale over
heden kunnen een spilfunctie vervullen door te stimuleren dat partners
(ROC, Sociale Dienst, bedrijfsleven, gemeenten en deelgemeenten, wel-
1 Zie bijvoorbeeld Saskia van Oenen, ‘De complexe buurtpraktijk: het educatieve
potentieel van de buurt’. In: Oenen, S. van, en F. Hajer (red.), De school en het echte
leven. Leren binnen en buiten de school, Utrecht, NIZW, p. 147-162, 2001b.
2 Zie: Gemeente Amsterdam, Nieuwsbrief ‘Inburgering Iedereen bij de les’, mei
2004.
E 2-1-26 LSB 31/56
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
28/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
zijnswerk) zich inspannen, zodat het inburgeringtraject in de leefomge
ving van inburgeraars wordt verankerd.
3.2 Buurtparticipatie
3.2.1 Van uitsluiting naar samenwerking: oriëntatie op de nieuwe buren
Het landelijk project Heel de Buurt (1999-2003) van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, Landelijk Centrum Opbouwwerk en FORUM,
was gericht op het geven van een stevige impuls aan de ‘sociale infrastructuur’ in de buurt. In dit project zijn belangrijke lessen getrokken uit lokale
ervaringen voor de betrokkenheid van de buurt op migranten en van mi
granten bij de buurt. Zo is met name in Utrecht (Kanaleneiland) een intensief verbeterprogramma ontwikkeld waarin opdracht werd gegeven om
voorwaarden en kansen voor interculturele communicatie te onderzoeken.
De belangrijkste les die uit dit onderzoek is getrokken, is dat er een omslag
in denken nodig is bij gemeenten en maatschappelijke organisaties. Ge
meenten dienen zich meer interactief op te stellen en gelijkwaardigheid inde communicatie na te streven. Gemeenten en instellingen moeten zich
meer bewust zijn van de verschillende perspectieven en (deel)belangen
van alle actoren in de ‘ wijkarena’. Mensen laten zich niet meer in homogene groepen organiseren en dat betekent dat er een groot beroep op coördi
natie en afstemming van wensen, belangen en mogelijkheden wordt ge
daan. Beleidsmakers dienen op te passen voor een zogeheten ‘wipkip-
beleid’ : niet een aanbod te doen waaraan geen behoefte is, maar een vraag-
gestuurd beleid te ontwikkelen dat meer kans op succes heeft. Dit betekent
dat het wijkbeleid niet expliciet op integratie gericht dient te zijn, aange
zien dat niet per se de (huidige) wens van bewoners is. Vermeden moet
worden dat het aanbod bij voorbaat wordt ingevuld voor allochtone initiatiefnemers.
Deze aanbevelingen zijn met succes toegepast in de gemeente Utrecht bij
het project ‘Nieuwe Kansen’. Er is ‘een goede basis gelegd om de zoek
tocht naar nieuwe kanalen voor multiculturele communicatie te kunnen
voortzetten de komende jaren’ (Heel de Buurt, p. 237). Harry Broekman
stelt als uitgangspunt voor dat migranten anders zijn en op dat ‘anders
zijn’ ook recht hebben (p. 230).
Broekman onderscheidt drie clusters van beïnvloedende factoren bij be-leidsinterventie die aanwezig moeten zijn en waarmee rekening moet wor
den gehouden:
1 Subjecten. Dit zijn degenen die worden beïnvloed, bijvoorbeeld mi
granten waaronder een grote diversiteit bestaat. Gemeenschappelijk heb
ben zij dat ze de Nederlandse taal vaak slecht beheersen. Ze hebben een
LSB 31/57 E 2-1-27
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
29/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
andere geschiedenis dan autochtonen en dat beïnvloedt hun gedrag. Veelalhebben zij een lage opleiding. Met deze specifieke kenmerken dienen wer
kers en instanties rekening te houden;
2 Beïnvloede
rs (handelende actoren; beleidsmakers en -uitvoerders).Hier is een goede afstemming tussen zowel verticale actoren (beleid, instellingen, uitvoerders) als horizontale actoren (tussen organisaties en be-leidsactoren) vereist. Als migranten hun vragen duidelijk kenbaar maken,
moet de ketenverantwoordelijkheid van betrokken partijen daarop duide
lijk afgestemd zijn;
3 Het terrein van het beïnvloedingsproces (wonen, werken, educatie/op-voeding, gezondheid of vrijetijdsbesteding). Op de terreinen wonen en
werken spelen gevoelens van concurrentie tussen allochtonen en autochtonen. Daarnaast spelen ook verschillen in normen en waarden, bijvoorbeeld
rond gezondheid en onderwijs, een rol tussen allochtonen en autochtonen.
Tussen die drie clusters moeten werkzame verbindingen worden gemaakt.
Daarbij dient rekening te worden gehouden met sociaal-culturele eigenheid van migranten. Eerstelijners, management en de beleidssector dienen
op elkaar betrokken te worden. Daarbij moet rekening worden gehouden
met de wijze waarop wordt omgegaan met de eigenaardigheden in eenspecifieke setting (dynamiek, machtsverhoudingen, betekenissen) van de
verschillende terreinen.
3.3 Interculturalisering
Verschillende trajecten, opgezet vanuit de landelijke infrastructuur wel
zijn, beogen een interculturalisering van de professionele en vrijwilligers
organisaties. Zo hebben CiviQ, Instituut voor Vrijwillige Inzet, en FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling, vanaf 1999 het initiatiefgenomen voor een project gericht op de interculturalisering van het vrij
willigerswerk, ‘Stap Twee’. Het project is opgezet om te stimuleren dat
vrijwilligersprojecten, initiatieven en activiteiten invulling geven aan de
interculturalisatie.
Verder begeleidt FORUM een landelijk netwerk voor interculturalisatie
op het gebied van jeugdzorg en welzijn. Het Nederlands Instituut voor
Zorg en Welzijn (NIZW) ten slotte, ondersteund door het Oranje Fonds,ontwikkelt vanaf 1999 het project ‘De Multiculturele Buurt’. Dit is een
langdurig project dat doorloopt tot 2007, en dat beoogt de toegankelijk
heid van welzijnsvoorzieningen voor allochtonen te bevorderen door het
ontwikkelen en ontsluiten van good practices, instrumenten en metho
dieken.
E 2-1-28 LSB 31/58
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
30/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
In 1995 heeft Hoogsteder de stand van zaken op intercultureel gebied in
het welzijnswerk onderzocht en beschreven in zijn onderzoek ‘Hoe kleur
rijk is het welzijnswerk’.1Zijn bevindingen presenteert hij in een zeven-
stadiamodel, beginnend bij het stadium van monoculturele organisatie en
uitmondend in de interculturele organisatie. Werkelijk geïnterculturali-
seerde welzijnsinstellingen vond Hoogsteder niet. Een grote minderheid
van instellingen was destijds bezig met de eerste stadia van interculturali-
sering.
De scores die Hoogsteder vaststelde, staan hierna in schema:
stadium 7: interculturele organisatie - -
stadium 6: integraal intercultureel
management
- -
stadium 5: intercultureel manage
ment van personeel
welzijn 24% jeugdhulpverlening 39%
stadium 4: instroom allochtone
medewerkers
welzijn 23% jeugdhulpverlening 35%
stadium 3: intercultureel manage
ment dienstverlening
welzijn 10% jeugdhulpverlening 9%
stadium 2: dienstverlening aan
allochtone cliënten
welzijn 22% jeugdhulpverlening 17%
stadium 1: monoculturele organisatie welzijn 8% jeugdhulpverlening 0%
Hoogsteder concludeert dat bij het interculturaliseringsproces van het wel
zijnswerk nog geen sprake is van intercultureel beleid. Wel onstaat er bin
nen de organisaties de behoefte aan intercultureel beleid voor een beteredienstverlening. Op het gebied van de instroom van allochtone medewer
kers moet nog veel meer gebeuren. Van integraal intercultureel manage
ment en een interculturele organisatie was geen sprake. Hoogsteder schetst
drie perspectieven voor interculturalisatie van welzijnsorganisaties:
- In de eerste plaats gaat het om inkleuring van kwaliteit vanuit intercultu
reel perspectief. Daarin past de ‘dienst4all’-filosofie, dat wil zeggen dat de
dienstverlening of de hulpverlening goed moet zijn voor iedereen: autoch
tonen en allochtonen;
1 Hoogsteder, J., Interculturalisering en bereikbaarheid, LSB 0/271-291. Hoogste
der, J. (1996), Hoe kleurrijk is het welzijnswerk? Landelijk onderzoek naar de stand
van zaken op het gebied van intercultureel beleid. Uitgave VOG.
LSB 31/59 E 2-1-29
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
31/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
- In de tweede plaats gaat het om uitbouwen. Het ter beschikking stellen
of productief inzetten van interculturele professionaliteit, dat wil zeggen
het overdragen van interculturele deskundigheid die in de welzijnsector is
opgebouwd aan andere sectoren en dienstverlenende ‘autochtone’ organisaties zoals woningbouwcorporaties, verzekeringsorganisaties. Deze kennisoverdracht kan plaatsvinden naar deze organisaties die historisch ge
richt zijn op de ontwikkeling van dienstverlening aan autochtonen;
- In de derde plaats gaat het erom te stimuleren dat samenwerking ge
richt plaatsvindt om de oplossing van interculturele problemen op gebied
van onderwijs, huisvesting, werkgelegenheid dichterbij te brengen. Het
gaat Hoogsteder ook om het bedrijfsleven. Migranten en hun zelforganisa
ties dienen ook als gelijkwaardige partners gezien en behandeld te worden.Zo ontstaan samenwerkingsverbanden die geëntameerd worden door het
welzijnswerk of waarbij het welzijnswerk uitgenodigd wordt.
Vervolgonderzoek van Hoogsteder en Veenstra1laat in 2002 een vooruit
gang zien wat betreft de plaats die welzijnsinstellingen innemen in het ze-
venstadiamodel uit het eerdere onderzoek. Zo bevinden zich minder instel
lingen in stadium 1(de fase van monocultuur). Ook voldoen instellingen in
toenemende mate aan de criteria van stadia 6 en 7 (fase van integraal management en ontwikkeling van een kwalitatief interculturele organisatie).
De Multiculturele Buurt
Het project ‘De Multiculturele Buurt’2 van het NIZW verkent aan de hand
van best practices hoe het multiculturalisatieproces - de wijze waarop wel
zijnsinstellingen zich rekenschap geven van de veranderende samenstel
ling van de wijksbevolking - plaatsvindt. Dit proces speelt zich af in multi
culturele wijken; centraal staan de strategische partners en sleutelfiguren, jongerenwerk, vrouwenwerk en ouderenwerk. De verkenning ordent inte
ressante projecten op basis van thema’s als multicultureel accommodatie-
beleid en multicultureel programmeren.
Deze thematische aanpassing loopt langs drie scenario’s:
1 ruimte maken (etnische groepen faciliteiten bieden zodat deze zich in
eigen kring kunnen ontplooien);
2 interactie ondersteunen (individuen uit verschillende bevolkingsgroe pen die elkaar ontmoeten, wisselen gedachten en ervaringen uit);
1 Hoogsteder, J. en Y. Veenstra, Jewel: een schat aan kennis en ervaring, 2002.
2 Vlaar, P., H. Broekman, K. Wuertz, Ruimte maken in de buurt, NIZW, 2000,
website www.nizw.nl/mcb.
E 2-1-30 LSB 31/60
http://www.nizw.nl/mcbhttp://www.nizw.nl/mcb
-
8/19/2019 Cadat Etnische Minderheden en Sociaal Beleid 2005 Elsevier
32/46
ETNISCHE MINDERHEDEN EN SOCIAAL BELEID
3 samenwerking genereren (samen vorm gaan geven aan vrije tijd, leef
baarheid, educatie en cultuur).
Uit publicaties over het project blijkt dat de allochtone welzijnswerkers
vaak in lagere functies werken en weinig doorstroommogelijkheden heb
ben (bijvoorbeeld functies vervullen