Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde …...brandveiligheid, als beoogd in het Bouwbesluit....
Transcript of Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde …...brandveiligheid, als beoogd in het Bouwbesluit....
Veiligheidsregio Zuidoostbrabant
Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde
parkeergarages
groter dan 1000 m2
WPA/08001873
Dienst Brandweer en Crisisbeheersing
Preventie
definitief
november 2008
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
Colofon
Uitgave
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
Dienst Brandweer en Crisisbeheersing
Datum
november 2008
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoostbrabant 3
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave...................................................................................................... 3
1 Voorwoord .......................................................................................... 5
2 ALGEMEEN ...................................................................................... 6
2.1 Gebruiksfuncties ..................................................................................6
2.2 Ventilatie...............................................................................................6
2.3 Brandcompartiment ............................................................................7
2.4 Normatief brandverloop .....................................................................7
3 Uitgangspunten .................................................................................. 8
3.1 PLANOLOGIE ....................................................................................8
3.2 BOUWKUNDIG ..................................................................................8 3.2.1 BRANDCOMPARTIMENTERING ........................................................ 8 3.2.2 ROOKCOMPARTIMENTERING........................................................... 9 3.2.3 ONTVLUCHTING................................................................................... 9 3.2.4 CONSTRUCTIEVE VEILIGHEID.......................................................... 9
3.3 INSTALLATIETECHNIEK.............................................................10 3.3.1 Brandmeld- en ontruimingsinstallatie ..................................................... 10 3.3.2 Ventilatie ................................................................................................ 10
3.4 INVENTARIS ....................................................................................10
3.5 INTERNE ORGANISATIE en GEBRUIK .....................................10
3.6 INZET BRANDWEER......................................................................11
4 EISENPAKKET ............................................................................... 12
4.1 Brandcompartimenten ......................................................................12 4.1.1 Scheiding met ander gebouw.................................................................. 12 4.1.2 Scheiding aan andere besloten ruimte..................................................... 12
4.2 Rookcompartimenten ........................................................................12 4.2.1 Onderverdeling rookcompartimenten ..................................................... 12 4.2.2 Uitgangen rookcompartiment ................................................................. 13 4.2.3 Loopafstand ............................................................................................ 13
4.3 Ontvluchten bij brand.......................................................................13 4.3.1 Scheiding trappenhuis en besloten ruimte gelegen op meer dan 8 meter
onder het meetniveau.............................................................................................. 13 4.3.2 Verticale vluchtroute van een ander brandcompartiment........................ 13
4.4 Constructieve veiligheid ....................................................................14 4.4.1 Hoofddraagconstructie............................................................................ 14
4.5 Beperken van het ontstaan en ontwikkelen van brand ..................14
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
4 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
4.5.1 Brandvoortplanting................................................................................. 14 4.5.2 Brandvoortplanting, loopvlak vloer en trap: ........................................... 14 4.5.3 Constructieonderdelen langs vluchtmogelijkheid ................................... 15 4.5.4 Brandvoortplanting loopvlak vloer en trap bij vluchtmogelijkheid ........ 15
4.6 Brandbeveiligingsinstallaties ............................................................15 4.6.1 Brandmeldinstallatie ............................................................................... 15 4.6.2 Vluchtwegaanduiding ............................................................................. 16 4.6.3 Droge blusleiding ................................................................................... 16 4.6.4 Brandslanghaspels .................................................................................. 16 4.6.5 Ventilatie ................................................................................................ 17 4.6.6 Sturing installatie .................................................................................... 17
Bijlage 1................................................................................................... 18
BIJLAGE 2 ............................................................................................. 20
BIJLAGE 3 ............................................................................................. 21
BIJLAGE 4 ............................................................................................. 23
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 5
1 Voorwoord Intensief ruimtegebruik, met name in stedelijke gebieden, leidt ertoe dat er een
duidelijke toename van het bouwvolume onder maaiveldniveau wordt gerealiseerd.
Met name gebouwfuncties die om weinig lichtinval vragen verdwijnen onder de
grond. Een groot aandeel hierin wordt gevormd door parkeergebouwen, waarbij het
gebruiksoppervlak de wettelijke maat voor het maximale brandcompartiment van
1000 m2 doorgaans ruim overschrijdt.
Artikel 1.5 van het Bouwbesluit biedt de aanvrager van een bouwvergunning de
mogelijkheid om van bepaalde prestatie-eisen in het Bouwbesluit af te wijken. De
aanvrager, die een beroep op dit gelijkwaardigheidsartikel doet, moet ten genoegen
van burgemeester en wethouders aantonen dat het bouwwerk tenminste eenzelfde
mate van onder andere veiligheid biedt als is beoogd met het betrokken voorschrift.
Een en ander zoals wordt bedoeld in artikel 2.200 van het Bouwbesluit, waarbij wordt
vermeld dat voor een bouwwerk waarvan het gebruiksoppervlakte groter is dan de
toelaatbare oppervlakte, zodanig moet worden ingericht dat het als brandveilig mag
worden aangemerkt. De aangestuurde artikelen 2.201, 2.202 en 2.203 geven specifiek
aan dat daarbij aandacht moet worden besteed aan de beperking van uitbreiding van
brand, ontvluchting en brandbestrijding. Er zijn bij parkeergebouwen functionele en
economische argumenten om de opdeling in brandcompartimenten te verlaten.
Naast ondergrondse parkeergarages geldt dit in algemene zin voor mechanisch
geventileerde parkeergarages.
Gezien de omvang van de categorie mechanisch geventileerde parkeergarages, is er
uitgebreid onderzoek gedaan naar de wijze waarop op gelijkwaardige manier het
wettelijk uitgangspunt van brandbeheersing kan worden gerealiseerd. Dit heeft
geleid tot een gelijkwaardig concept dat afwijkt van de algemeen toegepaste
oplossingen op grond van vuurbelastingberekening dan wel door de toepassing van
een sprinklerinstallatie. Het concept betreft een integrale benadering van
ontvluchting, compartimentering en brandbestrijding. Opvallend bij deze
benadering is, dat een belangrijk deel van de voorzieningen erop gericht zijn om een
effectieve en veilige inzet door de brandweer mogelijk te maken.
Naast de problematiek van de (grote) brandcompartimenten verdient de situering
onder de grond eveneens de nodige aandacht. In artikel 2.208 van het Bouwbesluit
wordt hiervoor eveneens aangegeven dat het bouwwerk brandveilig moet zijn indien
deze op meer dan 8 meter onder het meetniveau is gelegen.
In deze richtlijn is derhalve aangegeven welke voorzieningen van belang zijn om in
het kader van gelijkwaardigheid grotere brandcompartimenten dan het Bouwbesluit
toelaat, te ontwerpen. Daarnaast is aandacht besteed aan de
brandveiligheidsvoorzieningen welke een relatie hebben met de situering onder de
grond.
In de opzet van dit document is ervan uitgegaan dat in principe alle relevante
eisen in het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit van toepassing zijn. Daar waar
gezien de omstandigheden dit noodzakelijk zijn de afwijkende/aanvullende eisen
aangegeven.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
6 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
2 ALGEMEEN Parkeergarages zijn in verschillende categorieën in te delen:
1. Open/besloten parkeergarages (overeenkomstig NEN 2443). 2. Open/besloten parkeergarages (overeenkomstig besloten ruimten zoals
omschreven in het Bouwbesluit). 3. Parkeergarages met automatisch parkeersysteem. 4. Parkeergarages met halfautomatisch parkeersysteem.
Dit document betreft uitsluitend gebouwen zoals genoemd in punt 1, met een
gebruiksoppervlakte groter dan 1000 m². Omwille van de duidelijkheid en
afstemming op NEN 2443, zal nader worden ingegaan op: • Mechanisch geventileerde parkeergarages (besloten volgens 1)
2.1 Gebruiksfuncties
Een parkeergarage is in het bouwbesluit ondergebracht bij “overige
gebruiksfuncties”
In NEN 2443 wordt gesproken over stallinggarages en parkeergarages. Met de
begrippen stallen en parkeren wordt het hoofdgebruiksdoel van de
parkeervoorziening als het stallen van motorvoertuigen aangegeven. Kenmerkend
voor een zgn. stallinggarage is dat de gebruikers hiervan ter plaatse bekend zijn en in
oppervlakte van een relatieve geringe afmeting zijn, zoals dit voorkomt bij
stallingsruimten voor woongebouwen. Bij parkeergarages daarentegen zijn
gebruikers minder ter plaatse bekend, zoals dit voorkomt bij stallingsruimten bij
kantoren, winkelcentra en dergelijke. Bij parkeergarages wisselen
parkeerplaatsgebruikers elkaar af. Bij stallinggarages blijven deze wisselingen veelal
achterwege.
In dit document wordt geen onderscheid gemaakt in “stallinggarage” of
“parkeergarage”. De reden hiervan is dat er voor de hulpdiensten geen verschil is
tussen een brand in een “stallingsruimte” of een “parkeergarage”. Dit houdt in dat
voor een stallinggarage, die meestal van toepassing zijn bij gebouwen waarin
woonfuncties zijn gesitueerd, dezelfde eisen zullen worden gesteld als voor
parkeergarages. Voor stallinggarages zal echter over het algemeen gelden dat deze
beperkter zullen zijn dan parkeergarages. Ook in het Bouwbesluit wordt geen
onderscheid aangegeven. Een en ander wordt ondergebracht bij “overige
gebruiksfuncties voor het stallen van motorvoertuigen”.
2.2 Ventilatie
Het wel of niet open of gesloten zijn van de garage wordt bepaald overeenkomstig
NEN 2443. Indien een gebouw op grond van de genoemde NEN-norm niet op
natuurlijke basis geventileerd kan worden, wordt de terminologie ”Mechanisch
geventileerd” toegepast. Is sprake van natuurlijke ventilatie, dan wordt de
terminologie “Niet mechanisch geventileerd” toegepast.
Los van bovenstaande dienen besloten gebouwen tenminste te worden geventileerd
overeenkomstig het gestelde in het Bouwbesluit (afdeling 3.10). Deze ventilatie is de
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 7
door het Bouwbesluit geëiste, minimaal benodigde hoeveelheid luchtverversing, op
grond van gezondheidsredenen. De in deze richtlijn vermelde prestatie-eisen kunnen
echter leiden tot aanzienlijk grotere ventilatiecapaciteiten.
2.3 Brandcompartiment
In het Bouwbesluit (nieuwbouw) geldt met betrekking tot de “beperking van
uitbreiding van brand” voor “overige gebruiksfuncties” een maximaal
brandcompartiment van maximaal 1000 m². Ten aanzien van grote
brandcompartimenten wordt gesteld dat deze zodanig moet zijn ingericht dat
uitbreiden van brand wordt beperkt op een wijze die leidt tot een mate van
brandveiligheid, als beoogd in het Bouwbesluit. Een en ander houdt in dat voor
parkeergarages, die deze brandcompartimenteringseis overschrijden, een niveau van
gelijkwaardige brandveiligheid dient te worden vastgesteld.
2.4 Normatief brandverloop
Het normatief brandverloop ligt ten grondslag aan een gerichte filosofie. Hierbij gaat
men er vanuit dat het gehele brandcompartiment in brand staat. Bij een brand in een
parkeergarage al of niet mechanisch of natuurlijk geventileerd, is er echter geen
sprake van een volledig in brand staand brandcompartiment. Dit om de volgende
redenen.
Bij de proefneming van de in brand gestoken auto zijn gedurende het brandverloop
metingen verricht door TNO. Aan de hand van ter beschikking gestelde
meetgrafieken zijn een aantal uitgangspunten vastgesteld die als grondslag hebben
gediend voor dit document. Zo is niet vastgesteld dat bij een autobrand in een
parkeergarage moet worden verwacht dat méér dan 3 tot 4 auto’s tegelijk in brand
zullen staan.
Voor wat betreft de mate van brandvoortplanting mag worden aangenomen dat er in
het ongunstigste geval maximaal 4 auto’s tegelijkertijd in brand zullen staan (door
overslag). Bij deze aanname vindt brandoverslag plaats na ongeveer 15 minuten na
het ontstaan van een brand. Uit de proefnemingen mag worden afgeleid dat bij een
eenmaal brandende auto na gemiddeld 30 minuten de maximale warmteafgifte
(heatrelease) zal zijn gepasseerd. Na 60 minuten zal de auto nagenoeg zijn
uitgebrand (BIJLAGE 3).
Hieruit kan worden geconcludeerd dat het gelijktijdig in brand staan van 1000 m² of
meer niet zal voorkomen. Mede om deze reden onderscheidt een gebouw met een
parkeerfunctie zich in specifieke zin van andere gebouwsoorten.
Opmerking: De toepassing van het brandbeveiligingsconcept “Beheersbaarheid van brand”, blijft in dit concept buiten beschouwing omdat, zoals boven werd omschreven, er geen sprake zal zijn van een volledig in brand staand brandcompartiment.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
8 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
3 Uitgangspunten
3.1 PLANOLOGIE
De situering en de vorm van de parkeergarages moeten zodanig zijn, dat eisen
moeten worden gesteld om een optimale (sociale)controle en bereikbaarheid te
verkrijgen.
3.2 BOUWKUNDIG
De tot op heden geraadpleegde regelgeving en richtlijnen met betrekking tot
brandveiligheid in parkeergarages: • Bouwbesluit • NEN 2443 • Praktijkrichtlijn ‘Mechanisch geventileerde parkeergarages met een
gebruiksoppervlakte groter dan 1000m2. • Boek “Brandbeveiligingsinstallaties” (NVBR) • Relevante Brandbeveiligingsconcepten van het Ministerie van Binnenlandse
zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) Zoals is verwoord heeft de maximalisering van brandcompartimenten een relatie met
het beheersbaar kunnen houden van een brand. Belangrijk is dan vast te stellen hoe
een eenmaal ontstane brand zich zal gedragen. Voor de hand liggend hierbij is uit te
gaan van een autobrand.
Buiten de gegevens die kunnen worden ontleend aan genomen proeven in het
verleden, ligt een proefbrand, genomen op 19 juni 1998 in parkeergarage “Fleerde”
te Amsterdam, ten grondslag aan de in deze toelichting getrokken conclusies.
Verder zijn er ervaringen, opgedaan binnen het repressieve kader, waarbij met name
de veiligheid tijdens het repressief optreden aan de orde is gesteld. Het aspect
veiligheid in relatie tot repressie is voor dit document zelfs één van de onderleggers
waaraan specifieke aandacht is besteed.
3.2.1 BRANDCOMPARTIMENTERING
De in dit document ontwikkelde visie aangaande de brandcompartimentering in
parkeergarages is zoals gezegd, mede gebaseerd op reeds veelvuldige, voorafgaande
onderzoeken en discussies op dit gebied. De resultaten van de bestudering van
eerder genomen proefbranden alsmede de genoemde proefbrand in Amsterdam,
ontkrachten deze visie niet. De gevolgtrekking is dat, onder te stellen voorwaarden,
de brandcompartimentering bij mechanisch geventileerde parkeergarages uit het
oogpunt van beheersbaarheid beperkt kunnen blijven.
Om ongewenste branduitbreiding naar boven- of ondergelegen andere
brandcompartimenten te voorkomen, is in het samengestelde eisenpakket aandacht
besteed aan de brandwerendheid van plafond- c.q. vloerconstructies. Er wordt in
principe een weerstand tegen branddoorslag aan de betreffende vloeren en plafonds
gesteld. Tevens moet worden voorkomen dat, binnen het gehanteerde normatieve
brandverloop, brandoverslag plaats vindt naar een andere
bouwlaag(brandcompartiment).
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 9
3.2.2 ROOKCOMPARTIMENTERING
Met betrekking tot de “beperking van verspreiding van rook” stelt het Bouwbesluit de
volgende prestatie-eis (artikel 2.134).
Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat bij brand rook zich niet binnen korte tijd kan verspreiden naar een ander deel van het bouwwerk zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt. Logischerwijs zal bij het branden van één of meerdere auto’s een aanzienlijke
rookontwikkeling ontstaan. Om te conformeren aan de filosofie van het Bouwbesluit,
is een maximaal, in de rook af te leggen loopafstand van 30 meter met een
loopsnelheid van 1 meter/sec, aangehouden. Hetgeen neerkomt op het uitgangspunt
dat, vanuit een willekeurig punt in de mechanisch geventileerde parkeergarage,
binnen de gestelde 30 meter tenminste “een van rook gevrijwaarde vluchtroute” of
het aansluitende terrein zal moeten kunnen worden bereikt. Gezien de
karakteristieke bouwstructuur en gebruik zal dit veelal neerkomen op het binnen de
30 meter bereiken van een trappenhuis met een rookwerendheid van ten minste 30
minuten. Afhankelijk van te overbruggen hoogte/laagte zullen in het onderdeel
ontvluchten, aan de trappenhuizen hogere eisen worden gesteld. Het bouwbesluit
stelt dat de loopafstand, afhankelijk van de bezettingsgraad, kan variëren. Gezien het
verschillend gebruik van parkeergarages op variërende tijden, is besloten uit te gaan
van een maximale loopafstand van 30 meter.
3.2.3 ONTVLUCHTING
In relatie tot het gestelde in onderdeel rookcompartimentering zijn in dit document
nadere eisen omschreven om het veilig te kunnen ontvluchten. Voor zover niet is
vermeld zullen de algemene gebruikseisen eveneens van toepassing zijn.
In zowel het onderdeel rookcompartimentering als ontvluchting, zijn tevens
maatregelen opgenomen om een optimale veiligheid te waarborgen waar het gaat
om repressieve inzet. Hiermee wordt gedoeld plaats bepaling onstaan brandhaard,
het veilig kunnen toetreden, redden en blussen door brandweer-functionarissen. Dit
kan resulteren dat in bepaalde gevallen rookwerende scheidingsconstructies ofwel
van rook gevrijwaarde vluchtroutes naar het niveau moeten worden gebracht van
brandwerende scheidingsconstructies respectievelijk rook en brand gevrijwaarde
vluchtroutes.
3.2.4 CONSTRUCTIEVE VEILIGHEID
Er moet zijn bewerkstelligd dat de in het gebouw aanwezige aanvalswegen in stand
blijven en door de Brandweer en overige hulpdiensten, ondanks de brand, veilig
kunnen worden gebruikt. Daarom dient de hoofddraagconstructie zodanig sterk te
zijn uitgevoerd dat de constructie bij brand niet binnen een korte tijdsduur bezwijkt.
Voor de hieraan te verbinden prestatie-eisen wordt verwezen naar de gestelde eisen
in deze praktijkrichtlijn.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
10 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
3.3 INSTALLATIETECHNIEK
3.3.1 Brandmeld- en ontruimingsinstallatie
Eveneens uitgaande van de specifieke gebouwkarakteristiek en de grote
oppervlakten, zullen aanvullende installaties onderdeel uitmaken van het
eisenpakket.
Met name om zowel ontvluchting als de repressieve inzet snel en veilig te kunnen
laten verlopen, zal een automatische brandmeld- en
ontruimingsalarmeringsinstallatie noodzakelijk zijn. Plaatsbepaling van de
uitgebroken brand (detectiezone) zal een essentieel onderdeel hierbij vormen
(BIJLAGE 4). Tevens maken brandslanghaspels en kleine blusmiddelen onderdeel uit
van het eisenpakket. Om misbruik en ondeskundig gebruik te voorkomen, zullen voor
de bereikbaarheid van deze middelen aanvullende voorzieningen moeten worden
getroffen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan kasten welke alleen te openen zijn
na activering door de brandmeldinstallatie.
Ook zullen, met het oog op de repressieve inzet, blusleidingen in het gebouw
aanwezig moeten zijn. Er dienen voorzieningen te zijn getroffen om een goede
(radio)communicatie te waarborgen (conform Gebruiksbesluit).
3.3.2 Ventilatie
Eén van de taken van de Brandweer is het uitvoeren van blussen en “nazorg”. Nazorg
is het controleren op eventuele nog aanwezige personen c.q. slachtoffers en
brandverschijnselen, na blussing. Om blussing en nazorg adequaat te kunnen
uitvoeren dient de omstandigheid van het te controleren gebied dusdanig te zijn dat
van een voldoende zichtlengte sprake zal zijn. Afhankelijk van de te stellen prestatie-
eisen kan dit leiden tot speciaal te treffen (ventilatie)voorzieningen.
Om inzicht te krijgen in welke mate (stuwdruk)ventilatie kan bijdragen tot een
gelijkwaardige oplossing voor het toepassen van grote brandcompartimenten moet
allereerst inzicht verkregen worden in het brandverloop in relatie tot de repressieve
inzet van de brandweer. In bijlage 3 is het maatgevende scenario weergegeven.
3.4 INVENTARIS
Om te snelle brandvoortplanting en rookontwikkeling te beperken, dienen aan de
constructieve en bekledingsmaterialen eisen gesteld te worden.
3.5 INTERNE ORGANISATIE en GEBRUIK
Vluchtroutes dienen te worden vrijgehouden van obstakels. Deuren waardoor wordt
ontvlucht en toegetreden dienen, zonder gebruik te hoeven maken van sleutels en
dergelijke, te kunnen worden geopend. Van een effectieve interne organisatie is bij
parkeergarages vrijwel nooit sprake. Vaak is er alleen een beheerder (beheerder
brandmeldinstallatie) aanwezig en verder geen bedrijfshulpverleners. De
professionele hulpdiensten zijn hierdoor nog meer dan in andere gebouwen op
zichzelf aangewezen.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 11
3.6 INZET BRANDWEER
Buiten de ontvluchting wordt er in dit document speciale aandacht besteed aan de
problematiek rondom de brandweerinzet. De inzet is gericht op redding en blussing
en nazorg. Met name in ondergrondse parkeergebouwen is een brandweerinzet
zowel om praktische als psychologische redenen sterk afwijkend van bovengrondse
bouwwerken. Om reden hiervan is in dit document verregaande aandacht besteed
aan het eventueel moeten opereren in deze moeilijkere omstandigheden door
hulpverlenende diensten waaronder de Brandweer. Het is van groot belang dat de
zoekacties, oriëntatie en beperkt ademluchtgebruik (repressieve inzet) aan maximale
loop- en aanvals afstanden van 30 m. gekoppeld zijn.
Om de brandweer veilig en effectief op te kunnen laten treden in een mechanisch
geventileerde parkeergarage is het noodzakelijk dat de op het moment dat de
brandweer het gebouw betreed, direct zicht is op de brandlocatie. Enerzijds is deze
zichtlengte benodigd om een effectieve brandbestrijding uit te kunnen voeren,
anderzijds is de zichtlengte benodigd om desoriëntatie bij het repressieve personeel
te voorkomen.
Tevens zal de bedoelde “nazorg” vragen om een minimale zichtlengte om deze taak
adequaat te kunnen uitvoeren en de koppeling naar het normatief brandverloop van
parkeergarages te kunnen leggen, wat uiteindelijk het uitgangspunt is geweest van
dit document.
Ondanks dat dit document uitgaat van het achterwege laten van
brandcompartimenten in het parkeergebouw, wordt in het eisenpakket wel
gesproken over uitgangen van het rookcompartiment die binnen de gestelde
loopafstand van 30 meter bereikt moeten kunnen worden. Over het algemeen wordt
hier gedoeld op het bereiken van de trappenhuizen, gangen en/of het aangrenzende
terrein. Afhankelijk van de vormgeving of indeling van het parkeergedeelte kan dit
leiden tot scheidingsconstructies met een rookwerende functie en/of extra
uitgangen. Het is denkbaar dat een oplossing gevonden wordt in de toepassing van
zelfsluitende scheidingsconstructies zoals bijvoorbeeld schuifdeuren. Met nadruk
wordt er op gewezen dat juist scheidingsconstructies in deze vorm, de
brandweerinzet in hoge mate negatief kunnen beïnvloeden. Hiermee wordt gedoeld
op opsluiting, desoriëntatie met mogelijke catastrofale gevolgen. In de praktijk zijn
hierin helaas zeer slechte ervaringen mee opgedaan. Met klem wordt er dan ook op
gewezen om de eisen, genoemd in het onderdeel rookcompartimenten, dusdanig toe
te passen, dat het parkeergebouw zelf, niet wordt opgedeeld in rookcompartimenten
met gebruikmaking van zelfsluitende scheidingsconstructies in de vorm van
rookwerende schuif- of kanteldeuren.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
12 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
4 EISENPAKKET
4.1 Brandcompartimenten
4.1.1 Scheiding met ander gebouw
Het (parkeer)gebouw dient met een WBDBO van tenminste 60 minuten gescheiden te
zijn van een ander gebouw.
Motivatie Deze eis is gebaseerd op het principe dat de parkeergarage een brandcompartiment is waarbij een eenmaal in dit gebouw uitgebroken brand niet binnen het gesteldeaantal minuten naar een ander gebouw, gebouwdeel of perceel overslaat. Dit is mede noodzakelijk i.v.m. de overschrijding van de 1000 m². Hierbij is “spiegelsymmetrie” van toepassing.
4.1.2 Scheiding aan andere besloten ruimte
Tussen een brandcompartiment (parkeergarage) en een andere besloten ruimte dient
een WBDBO van tenminste 60 minuten aanwezig te zijn.
Motivatie Onderverdeling in meerdere brandcompartimenten is bij mechanisch geventileerde parkeergebouwen niet gewenst. (Zie hiervoor de inleiding en toelichting). Onder een brandcompartiment wordt in het Bouwbesluit verstaan: • Een besloten ruimte met een oppervlak van maximaal 1000 m², niet zijnde het parkeergedeelte; • Het gebruiksoppervlak groter dan 1000 m², dat bestemd is voor het parkeren van personenauto’s (Zie inleiding en toelichting) • technische ruimte(n) met oppervlak groter dan 50 m²; • stookruimte(n) (hiermee wordt bedoeld een ruimte waarin stook- en/of verwarmingstoestellen zijn opgesteld met een gezamenlijk vermogen van meer dan 130 Kwh); • ruimte(n) voor opslag van brandgevaarlijke stoffen (MRB);
4.2 Rookcompartimenten
4.2.1 Onderverdeling rookcompartimenten
De grootte van een rookcompartiment is gelijk aan de grootte van het
brandcompartiment.
Motivatie Een brandcompartiment dient normaliter te worden onderverdeeld in één of meerdere rookcompartimenten. De grootte van het rookcompartiment is in dit geval gelijk aan het brandcompartiment. Gezien de doelstelling van dit document is het opdelen in meerder rookcompartimenten niet gewenst (zie de inleiding en toelichting). Rookverspreiding over meerdere bouwlagen dient daarbij zoveel mogelijk te worden vermeden.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 13
4.2.2 Uitgangen rookcompartiment
Een rookcompartiment moet tenminste over 2 onafhankelijke uitgangen beschikken
die tenminste 5 meter uit elkaar liggen.
Motivatie Een rookcompartiment moet minstens over 2 onafhankelijke uitgangen beschikken. Onafhankelijke uitgangen mogen niet in een zelfde brandcompartiment uitkomen en moeten onafhankelijk leiden tot het aansluitende terrein.
4.2.3 Loopafstand
Vanaf ieder punt in het parkeergarage tot een uitgang (van rook gevrijwaarde
vluchtroute) mag de loopafstand maximaal 30 meter bedragen. Indien dit tot
meerdere uitgangen leidt, dienen deze uitgangen tenminste 5 meter uit elkaar te
liggen.
4.3 Ontvluchten bij brand
4.3.1 Scheiding trappenhuis en besloten ruimte gelegen op meer dan 8 meter onder het meetniveau
Tussen een trappenhuis, dat is bedoeld voor de overbrugging van dit lager gelegen
verblijfsgebied en waarover een vluchtroute voert en een besloten ruimte dient een
scheidingsconstructie aanwezig te zijn met een brandwerendheid van minimaal 60
minuten. (brand- en rookvrije vluchtroute). Tevens dient tussen het trappenhuis en
de parkeergarage, een verkeersruimte (sluis) met een WTRD van minimaal 30 minuten
aanwezig te zijn.
Motivatie Er is onderscheid gemaakt tussen bouwlagen gelegen boven het meetniveau en daar onder. Belangrijkste reden hiertoe is dat bij een boven het meetniveau gelegen bouwlaag een brand van onderaf kan worden aangevallen. Bij onder het meetniveau (-8 m) gelegen bouwlagen is dit niet het geval. Zie ook de toelichting in relatie tot inzet brandweer in de Brandbeveiligingsconcepten (bijvoorbeeld kantoor en onderwijsgebouwen blz. 57 punt 5.1.9). Daarom zullen de vluchtroutes, indien sprake is van parkeerlagen diep gelegen onder het meetniveau te worden uitgevoerd als brand- en rookvrije vluchtroutes. Om het toetreden van de Brandweer op de parkeerlagen, extra te beveiligen, dienen de, als brand- en rookvrije vluchtroutes uitgevoerde, trappenhuizen te zijn voorzien van een sluis.
4.3.2 Verticale vluchtroute van een ander brandcompartiment
Van de boven de parkeergarage gelegen gebouwen dient tenminste 1 verticale
vluchtroute buiten de parkeergarage uit te komen.
Motivatie Om te voorkomen dat van een boven het parkeergarage gelegen gebouw of gebouwen de beide verticale vluchtmogelijkheden c.q. vluchttrappenhuizen, bij brand in de parkeergarage, met rook
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
14 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
gevuld kunnen worden, is het noodzakelijk om tenminste 1 verticale vluchtroute niet in de parkeergarage te laten uitkomen. Dit om onafhankelijkheid te kunnen waarborgen.
4.4 Constructieve veiligheid
4.4.1 Hoofddraagconstructie
De hoofddraagconstructie dient een mate van brandwerendheid op bezwijken te
bezitten zoals hierna vermeld. Indien het een verblijfsgebied betreft dat lager is
gelegen dan 8 meter onder het aansluitende terrein dient de hoofddraagconstructie
een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van tenminste: • 90 minuten tussen 8 en 13 m. (laagst gelegen verdiepingsvloer); • 120 minuten lager dan 13 m. (laagst gelegen verdiepingsvloer);
Indien het een gebouw betreft met zowel lagen onder als boven het maaiveld dienen
hierboven genoemde hoogten te worden gemeten vanaf de onderste laag van het
gebouw.
Motivatie Om te voorkomen dat een gebouw bij brand vroegtijdig instort dient de hoofddraagconstructie een brandwerendheid op bezwijken te bezitten. Onder de hoofddraagconstructie wordt verstaan dat het gedeelte van de constructie dat bij bezwijken aanleiding geeft tot voortschrijdende instorting. Gerealiseerd dient te worden dat in sommige gevallen de hoogte van de brandwerendheidseis voor scheidingsconstructies, bepalend kan zijn. De specifieke aard van het gebouw geeft extra moeilijke omstandigheden bij een brandweer inzet. Daarom is een zolang mogelijke waarborging van veilige aanvalsroutes noodzakelijk. Daarom is in dit document de reductie die een permanente vuurbelasting < 500 MJ op kan leveren verlaten.
4.5 Beperken van het ontstaan en ontwikkelen van brand
4.5.1 Brandvoortplanting
Elk onderdeel dat tot de constructie behoort dient te voldoen aan klasse 1 met
betrekking tot brandvoortplanting.
Uitzondering: 5 % van de constructieonderdelen hoeft hieraan niet te voldoen;
4.5.2 Brandvoortplanting, loopvlak vloer en trap:
Elk onderdeel dat tot de constructie behoort dient onbrandbaar te zijn.
Uitzondering: 5 % van de oppervlakken hoeft hieraan niet te voldoen.
Motivatie Onbrandbaarheid bepaald volgens NEN 6064
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 15
4.5.3 Constructieonderdelen langs vluchtmogelijkheid
Elk onderdeel dat tot de constructie waarlangs een vluchtmogelijkheid voert, dient
te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting, waarbij de
rookproductie niet groter mag zijn dan 5,4 m -1.
Uitzondering: 5 % van de constructieonderdelen mag voldoen aan klasse 4, waarbij
de rookproductie niet groter mag zijn dan 10 m -1 .
4.5.4 Brandvoortplanting loopvlak vloer en trap bij vluchtmogelijkheid
In geval van een vluchtmogelijkheid dient bijdrage van brandvoortplanting van de
vloer en het loopvlak van een trap minimaal te voldoen aan klasse T1.
Uitzondering: 5 % van de constructieonderdelen mag voldoen aan klasse T3.
4.6 Brandbeveiligingsinstallaties
4.6.1 Brandmeldinstallatie
Bewakingsniveau
Conform het gestelde in het Gebruiksbesluit moet het gebouw zijn voorzien van een
automatische brandmeld-installatie.
Toelichting: De prestatie-eisen voor de installatie zijn vermeld in Bijlage 3 van het Gebruiksbesluit. Motivatie Automatisch totaal: Gezien de grootte van het
brandcompartiment is het in relatie tot de tijdsbalk noodzakelijk dat een brand snel wordt gemeld. Het specifieke karakter van het gebouw is bepaald door de grootte van het brandcompartiment, het (eventueel) ondergronds bouwen, de mogelijkheid (zij het beperkt) tot brandvoortplanting. Daarom is het noodzakelijk dat de veiligheidsgraad i.r.t. ontvluchting, reddings- en bluswerkzaamheden alsmede nazorg, wordt verhoogd. De automatische brandmelding draagt hiertoe aanzienlijk bij. De ervaring heeft geleerd dat het aantal ongewenste meldingen in parkeergarages bijzonder hoog is. Dit brengt onnodig veel risico bij bijvoorbeeld het uitrukken met zich mee. Tevens neemt de geloofwaardigheid in ernstige mate door ongewenste meldingen af. Om deze factoren in positieve zin, sterk teverbeteren zijn voor de brandmeldinstallatie in deze parkeergarages, specifieke prestatieeisen opgesteld.
Brandmeldpaneel
Het brandweerpaneel moet worden uitgevoerd als geografisch paneel, zodat op
eenvoudige en eenduidige wijze kan worden vastgesteld in welke detectiezone de
brandhaard is gedetecteerd.
Bij een alarm uit meerdere detectiezones dient op eenvoudige wijze vastgesteld te
kunnen worden uit welke zone het eerste alarm afkomstig is. Dit is mogelijk door, na
de eerste brand-melding, alle volgende brandmeldingen te onderdrukken of door
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
16 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
bijv. de eerste melding te laten knipperen. Tevens dient op het brandweerpaneel te
zijn aangegeven welke (neven)brandweer-ingang moet worden gebruikt om de
brandhaard bovenwinds te benaderen.
4.6.2 Vluchtwegaanduiding
De volgens het Gebruiksbesluit vereiste vluchtrouteaanduiding dient zowel hoog als
laag te worden aangebracht.
Motivatie Gezien de aard van het gebouw dient in relatie tot repressie en ontvluchting de vluchtroute-aanduiding op zowel de gebruikelijke hoogte (boek “Brandbeveiligingsinstallaties”) als op vloerniveau te zijn aangebracht. Bij het laatstgenoemde kan worden gedacht aan duurzaam fluoricerende belijning op de vloer
4.6.3 Droge blusleiding
Indien de laagst gelegen vloer onder het meetniveau is gelegen dient elk trappenhuis
van het gebouw te zijn voorzien van een droge blusleiding.
Motivatie Om eveneens tijdig over bluswater op een lager gelegen bouwlaag te kunnen beschikken dient een droge blusleiding aanwezig te zijn. Tevens zal in relatie tot de grootte van het brandcompartiment van grotere penetratie diepte sprake zijn, waardoor het watertransport door middel van droge blusleidingen moet worden gerealiseerd.
4.6.4 Brandslanghaspels
In het gebouw dienen brandslanghaspels te worden aangebracht met een lengte van
30 meter.
Motivatie In tegenstelling tot parkeergarages < 1000 m2, is het vanwege het vergrote brandcompartiment noodzakelijk een beginnende brand tijdig te kunnen blussen.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 17
4.6.5 Ventilatie
Ventilatie 1000-5000 m2
In de parkeergarage met een oppervlakte van 1000 - 5000 m² . dient een
ventilatiesysteem te worden aangebracht die tenminste een 10-voudige ventilatie
realiseert. Het ventilatiesysteem moet zijn ontworpen en aangelegd overeenkomstig
een door of namens burgemeester en wethoudrs aanvaard Programma van Eisen als
bedoeld in de NPR 6095-1, uitgave 2005.
Motivatie Om nazorg te plegen nadat de brand is geblust dient er voldoende zichtlengte aanwezig te zijn om zonder de aanlijningsprocedrure de parkeergarage te onderzoeken op achtergebleven slachtoffers. Om de werkbaarheid te bevorderen zal voor parkeergarages met een gebruiksoppervlak van 1000 m² t/m van 5000 m² , 10 voudige ventilatie geëist zijn. Zie bijlage 1 voor de tabelmatrix
Ventilatie groter dan 5000 m2
Het ventilatievoud van de parkeergarage met een oppervlak groter dan 5000 m²
dient nader te worden bepaald. Het ventilatiesysteem dient 25 minuten na het
ontstaan van de brand een zichtlengte van 30 meter (zicht op de brand) te hebben
gecreëerd.
Nadere eisen met betrekking tot de uit te voeren berekening zijn opgenomen in
bijlage 2.
Het ventilatiesysteem moet zijn ontworpen en aangelegd overeenkomstig een door
of namens burgemeester en wethouders aanvaard Programma van Eisen als bedoeld
in de NPR 6095-1, uitgave 2005.
Motivatie Om de brandbestrijding en nazorg op een adequate wijze en binnen beperkte tijd veilig en zonder aanlijning te kunnen uitvoeren, dient voldoende zichtlengte aanwezig te zijn op het moment dat de brandweer de parkeergarage gaat betreden. Uit onderzoek en berekeningen (in samenwerking met de repressieve dienst en de ventilatie-branche), is bepaald dat 30 meter zichtlengte na 25 minuten voor alle partijen acceptabel is. In uitzonderlijke gevallen kan in het PvE opgenomen worden dat bij oplevering van de installatie een rookproef uitgevoerd moet worden. Zie bijlage 1 voor de tabelmatrix
4.6.6 Sturing installatie
In de parkeergarage dient de aansturing van de ventilatie te geschieden door de bij
eis 1 vermelde brandmeldinstallatie. In verband met de ontvluchting is het
noodzakelijk dat na brandmelding het ventilatie systeem gedurende de eerste 3
minuten afvalt. Na deze 3 minuten dient de ventilatie automatisch op vol vermogen
(100%) te worden geschakeld. De sturing van de ventilatie moet zodanig
plaatsvinden dat de brandweer in staat gesteld wordt om de parkeergarage
‘bovenwinds’ te betreden. Op het brandmeldpaneel moet de bovenwindse
brandweeringang worden aangeduid.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
18 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
Bijlage 1
Er is momenteel weinig concrete informatie beschikbaar over het vermogen dat
vrijkomt bij een autobrand. De waarden zoals die momenteel in Nederland worden
gehanteerd zijn de waarden zoals door TNO in het verleden gemeten. De TNO-
ontwerpbrand uit 1999 is gebaseerd op de resultaten van 18 brandproeven die in
1998 door TNO in parkeergarage Fleerde1 (te Amsterdam) zijn uitgevoerd.
De TNO-ontwerpcurve kan als redelijk conservatieve (dwz veilige) curve worden
beschouwd. Daarom is deze curve ook nog toepasbaar bij een eventuele stijging van
het brandvermogen door het toegenomen gebruik van plastics en kunststoffen in
auto’s.
Uit de gehouden proeven is gebleken dat het 10 tot 15 duurt vorodat de brand van de
eerste auto overslaat naar de ernaast geparkeerde auto’s. Gelet op de
‘veiligheidsmarge’ die in de TNO-ontwerpbrand voor één enkele brandende auto is
aangehouden, zijn deze ook brandoverslagtijden als realistisch te beschouwen.
Een nauwkeurige beoordeling van de invloed van het toegenomen gebruik van
plastics en kunststoffen in auto’s is slechts mogelijk op basis van volle schaal
brandproeven met ‘nieuwere’ auto’s. Voor zover bekend zijn dit soort proeven nog
niet uitgevoerd.
Op basis van onderzoek naar een brand in een parkeergarage in Rotterdam2 zijn wel
schattingen gemaakt van vrijgekomen vermogens, deze zijn echter te onnauwkeurig
om hier nieuwe ontwerpwaarden van af te leiden.
BRANDCURVE
Om in de veiligheidsregio Zuidoost Brabant niet veel zwaardere eisen te stellen dan in
andere regio’s in Nederland is in overleg met Efectis3 de brandcurve opgesteld. De
brandcurve is in overeenstemming met de brandcurve zoals door TNO gemeten, maar
dan met brandoverslag naar een vierde auto op t=20. Het vermogen van deze vier
brandende auto’s groeit door tot t=25, daarna wordt de brand in 10 minuten door de
brandweer geblust.
Dit leidt tot een totaal vermogen van ca. 9 MW na 25 minuten (Figuur 1). Dit is wat
betreft het maximum vergelijkbaar met de LNB praktijkrichtlijn maar dan ‘uitgerekt’
tot een maximaal brandvermogen bij 4 brandende auto’s. Door uit te gaan van deze
curve wordt aangesloten bij de daadwerkelijke situatie in de veiligheidsregio
Zuidoost Brabant, maar worden niet aanzienlijk zwaardere eisen gesteld dan in
andere delen van Nederland.
1 TNO rapport 1999-CVB-RR1442, 5 november 1999 2 Onderzoek brand parkeergarage Lloydstraat, Rotterdam 2007-Efectis- R0894 3 Brief effectis met referentie 2008-Efectis-B0212(ref.1)/NSI/TNL
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 19
Figuur 1 Brandcurve autobrand 4 auto’s
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoostbrabant 20
BIJLAGE 2
Brandcompartimentering in relatie tot brandbeveiligingsinstallaties;
Oppervlakte BC Minimale ventilatie CO/LPG
detectie4
Brandveiligheids-installaties5 Doormelding
RAC
Gebruiksvergunning6
A < 1000 m² Bouwbesluit afd. 3.10 Geen BMI bij meer dan 1 bouwlaag
Ontruimingsinstallatie
Nee Nee
1000 m² < A < 2500 m² 10 voudig Ja BMI volledige bewaking
Ontruimingsinstallatie
Brandmeldpaneel met brandlocatie
indicatie
Nee Melding, indien > 50
personen gelijktijdig
aanwezig.
2500 m² < A < 5000 m² 10 voudig Ja BMI volledige bewaking
Ontruimingsinstallatie
Brandmeldpaneel met brandlocatie
indicatie
Ja Melding, indien > 50
personen gelijktijdig
aanwezig.
A > 5000 m²
Prestatie-eis:
Repressieve inzet altijd
bovenwinds;
geen rook-verspreiding over
meerdere lagen
25 min. na ontstaan van
brand 30m zichtlengte
Ja BMI volledige bewaking
Ontruimingsinstallatie
Brandmeldpaneel met brandlocatie
indicatie
Ja Melding, indien > 50
personen gelijktijdig
aanwezig.
4 CO/LPG detectie conform NEN 2443 5 Brandmeld- en ontruimingsinstallatie conform Gebruiksbesluit. 6 Voor parkeergarages geldt meldingsplicht als er meer dan 50 personen gelijktijdig aanwezig zijn. Conform Gebruiksbesluit
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoostbrabant 21
BIJLAGE 3
Om voldoende inzicht te krijgen in welke mate de gelijkwaardige oplossing van
stuwdrukventilatie kan voldoen aan de verwachtingen dienen de volgende gegevens
als uitgangspunt(en).
Maatgevend scenario bij brand in een mechanisch geventileerde parkeergarage:
Tijd (T) in
minuten
Stadium
0 er ontstaat brand.
5 de brand wordt gedetecteerd, doorgemeld aan de MKB7 en de
“normale”ventilatie wordt uitgeschakeld gedurende 3 minuten.
10 de ventilatie werkt op vol vermogen, na 2 minuten aanlooptijd.
13 de brandweer is ter plaatse en begint met het bepalen van de
inzetstrategie.
18 de brandweer heeft de inzetstrategie bepaald en start met het
inzetgereed maken.
25 de brandweer is inzetgereed en begint met blusactie, conform het
principe van bovenwindse benadering van de brand met zicht op de
brand. Vanaf de toegang van het compartiment moet de brand
zichtbaar zijn. (zicht op de brand)
35 de brandweer heeft vuur geblust, het vermogen van de brand is
gereduceerd tot “0”.
45 de ventilatie heeft een zichtlengte van 30 meter of meer gecreëerd in
het totale segment ten behoeve van nacontrole op eventuele
slachtoffers en/of andere bijzonderheden.
60 de brandweer heeft het segment doorzocht en bouwt haar activiteiten
af.
Brandvermogen:
Na 25 minuten heeft de brand zijn maximale vermogen van 9 MW bereikt. Drie auto’s
nemen deel aan de brand/rookontwikkeling. Na 35 minuten is het vermogen
gereduceerd tot 0 MW door de blusactie van de Brandweer.
7 MKB=regionale meldkamer brandweer
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
22 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
Aan de berekening van de ventilatiecapaciteit liggen de volgende criteria ten
grondslag;
• Rookpotentieel 400 m-1.m3/kg • Optische dichtheid: D8 in m-1 • Zichtlengte 1,3/D • Verbrandingswaarde: 25 MJ/kg • Piekvermogen 9 MW na 25 minuten • Standaard hoogte garages: 2.40 meter • Zichthoogte 1.80 meter • Tijdstip zichtlengte 25 minuten na ontstaan van brand
moet de brandweer bovenwinds minimaal 30 meter zichtlengte hebben (zicht op de brand).
Uitgangspunt ventilatie:
De rook mag zich over niet meer dan één parkeerlaag uitbreiden.
Het maximale uitbreidingsgebied van de rook dient binnen de 5000 m² te blijven
(rooksegment).
Op T=25 minuten (20 minuten na melding) moet de brandweer vanaf de
aangewezen, ten opzichte van de brand, bovenwinds gelegen toegang de het
brandende object kunnen lokaliseren (volgens het principe: ‘zicht op de brand’).
Bij parkeerlagen met een oppervlakte van meer dan 5000 m² dient het oppervlak,
ventilatietechnisch, opgedeeld worden in twee of meerdere rooksegmenten.
Op T = 45 minuten dient het betreffende rooksegment zodanig geventileerd te zijn
dat er een zichtlengte van > 30 m1 is ontstaan in de gehele parkeergarage ten
behoeve van nacontrole op eventuele slachtoffers en/of andere bijzonderheden.
CFD rekenmodellen:
De CFD simulaties dienen op de tijdstippen T = 10, 13, 18, 25, 35 en 45 min., inzicht te
geven in de werking van het ventilatiesysteem bij het scenario 3 auto’s in brand (auto
1 begint en er vindt overslag plaats naar weerszijden van auto 1, naar auto 2 en auto
3) met een piek-vermogen van 9 MW op T = 25 min.
In overleg met de afdeling preventie van de brandweer dienen de door te rekenen
posities te worden bepaald.
De te kiezen posities van de brandende voertuigen dienen een inschatting te zijn van
de meest ongunstige ventilatie-plaatsen.
8 D=dichtheid vaste deeltjes in rook (kg/m3)
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 23
BIJLAGE 4
Branddetectie informatief NVBR/NIBRA Praktijkrichtlijn mechanisch geventileerde parkeergarages > 1000 m²
Inleiding
Een automatische brandmeldinstallatie volgens NEN 2535 heeft tot doel om een
brand in een dusdanig stadium te detecteren, dat de brand is te beheersen met
eenvoudige middelen .Brandmeldinstallaties in parkeergarages lijken vaker de
oorzaak te zijn van ongewenste en onechte brandmeldingen dan
bandmeldinstallaties in andere gebouwen.
Een aantal (bijna) ongevallen die zijn ontstaan tijdens het bestrijden van branden in,
al dan niet van automatische brandmeldinstallaties voorziene, parkeergarages en de
beleving binnen de Nederlandse brandweer dat bestaande automatische
brandmeldinstallaties in parkeergarages niet voldoende betrouwbaarheid bieden,
hebben geleid tot de oprichting van een werkgroep “Parkeergarages” binnen het
Landelijk Netwerk Brandpreventie, die de doelstelling van brandmeldinstallaties in
parkeergarages opnieuw heeft gedefinieerd.
Een autobrand in een volgens het Bouwbesluit gebouwde parkeergarage, met
voldoende vluchtmogelijkheden, annex aanvalsroutes, binnen de voorgeschreven
afstanden 30 m. zal niet leiden tot direct gevaar voor de gebruikers, bezoekers en
hulpdiensten van die parkeergarage, ook indien een brandcompartimentsgrootte van
1.000 m2 wordt overschreden. De praktijk heeft geleerd dat een autobrand zich
dusdanig langzaam uitbreidt over de gestalde auto's dat de eerste auto (10m²),
tweede en derde beheersbaar zijn (20 – 30m²). Hiervoor dienen een aantal
voorwaarde scheppende maatregelen genomen te worden, zoals plaatsbepaling ed.
De rookontwikkeling bij autobranden is één van de veroorzakers van problemen. Een
enkele brandende auto kan de rookdichtheid in een parkeergarage zo groot maken
dat het de brandweer erg veel moeite kost de plaats van de brand te vinden of de
vluchtroute terug te vinden. Beide situaties hebben bij verschillende inzetten reeds
problemen opgeleverd.
Het nieuwe doel van een brandmeldinstallatie in een parkeergarage.
Een brandmeldinstallatie in een parkeergarage heeft volgens de nieuwe inzichten
van de brandweer als eerste doel om de brandweer in een met rook gevulde
parkeergarage een indicatie te geven van de plaats van de brandhaard in een relatief
vroegtijdig stadium, onafhankelijk van de grootte van de brandcompartimenten.
Deze automatische plaatsbepaling heeft tot gevolg dat nog vóór de parkeergarage
wordt betreden reeds kan worden bepaald langs welke toegang c.q. route de
brandhaard het beste kan worden benaderd. Om dit doel te bereiken dient de
automatische brandmeldinstallatie de brandhaard met een maximale detectiezone
van 1000 m2 aan te geven. Met inachtneming van een maximale loopafstand van 30
meter vanaf de dichtstbijzijnde toegangsdeur (=aanvalsroute) tot de brandhaard in
de parkeergarage. De brandmeldinstallatie in een parkeergarage heeft ook als doel
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
24 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
de sturingen van brandbeveiligingsvoorzieningen zoals ontruimingalarm,
deursluit/ontsluitinstallaties, brandventilatie-systemen e.d. te activeren.
Hoofdzakelijk zijn ongewenste meldingen afkomstig van de rookgassen van
personenauto in de parkeergarage, mede wegens onmogelijke of slechte
verkeersafhandeling voor of direct buiten de parkeergarage. Binnen het
geformuleerde doel heeft deze brandmeldinstallatie niet als taak om een brand in
een zeer vroeg stadium waar te nemen. De brandmeldinstallatie hoeft dus niet te
voldoen aan de gevoeligheden voor automatische brandmelders zoals omschreven in
EN 54 en in NEN 2535, B.4.1 tot en met B.4.7.7. De prestatie-eis brandgrootte is
derhalve, conform NEN 2535, B.4.7.8, apart geformuleerd.
Prestatie-eis brandgrootte
Het maximale vermogen van een brandende personenauto wordt gesteld op 5-6
Megawatt. De prestatie-eis brandgrootte voor de hiervoor omschreven automatische
brandmeldinstallatie is vastgesteld op een brandgrootte met een vermogen van 15-
20 % van het vermogen van een brandende personenauto zijnde 1 Megawatt bij een
maximale luchtsnelheid in de parkeergarage van 1 meter per seconde.
Er zijn relatief weinig automatische brandmeldinstallaties in een parkeergarage
getoetst aan een prestatie-eis brandgrootte van een 1 MW of >>. De rook- en de
hitteproductie van zo'n brand ter grootte van 15-20 % van een personenauto hebben
echter een dusdanige omvang dat het zeer aannemelijk is dat tijdens de testen
daarbij schade ontstaat aan de bouwkundige constructie en de voorkomende overige
installaties in de parkeergarage. Op grond van deze aanname is het niet mogelijk om
een brandmeldinstallatie op zijn conformiteit aan de gestelde prestatie-eis
brandgrootte te toetsen met behulp van een proefbrand. Het ontwerp van zo'n
brandmeldinstallatie zal dan ook moeten worden gebaseerd op
projecteringsrichtlijnen, gebaseerd op full scale proefbranden in vergelijkbare
situaties waar wel brandschade kon worden geaccepteerd. In die gevallen dat met de
brandmeldinstallatie een ander doel wordt nagestreefd, zoals het vroegtijdig
ontdekken van brand, het voorkomen van rookverspreiding en/of branduitbreiding in
andere bouwdelen, zullen de prestatie-eisen voor de brandmeldinstallatie inclusief
de prestatie-eis ten aanzien van brandgrootte moeten worden gebaseerd en worden
vastgelegd in een PvE op de uitgangspunten van NEN 2535. De brandmeldinstallatie
met het hier geformuleerde doel is niet bedoeld voor het detecteren van beginnende
branden op basis van de rook.
De brandmeldinstallatie heeft hier mede als doel de autobrand (hittebron) of
brandhaard te detecteren met als detectiemedium zoals bedoeld in de NEN EN 54-5,
Thermische melders. Om die reden is de proefbrand gebaseerd op uitsluitend
hitteproductie.
De prestatie-eis brandgrootte is gesteld op het verbranden van 2.5 liter brandspiritus
(Ethanol) met een zuiverheid van 90 % in een standaard brandbak met een afmeting
van 50 x 50 cm. In overeenstemming met het gestelde in NEN 2535 onder B.4.1.4 en in
tegenstelling tot het gestelde in NEN 2535 onder B.4.7.5 dienen de voorgeschreven
proefbranden niet recht onder het detectiemedium te worden uitgevoerd, maar op
een plaats zo ver mogelijk verwijderd van het detectiemedium.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 25
Projecteringsrichtlijnen
NEN 2535 geeft geen projecteringsrichtlijnen voor het lokaliseren van een brand met
een vermogen van 1 Megawatt. In een parkeergarage wordt geacht te zijn voldaan
aan de gestelde prestatie-eis brandgrootte indien thermische brandmelders conform
NEN-EN 54-5 met een maximaal bewakingsoppervlak (A) van 60 m2 per thermische
brandmelder wordt gehanteerd en een maximale afstand (D) van 5,8 meter (de
horizontaal gemeten maximale afstand van een willekeurig punt aan het plafond tot
de dichtstbijzijnde thermische melder). Uitgangspunt hierbij is dat de
hitteverspreiding langs het plafond van de parkeergarage met een hoogte van 2.75m,
dermate snel geschiedt dat de brandmeldinstallatie in alarmtoestand komt binnen
300 seconden. Hierbij moet de invloed van draagbalken conform het gestelde in NEN
2535 artikel 7.12.7.8 in het projecteren worden betrokken, als waren de thermische
melders, rookmelders met een bewakingsoppervlak (A) van 60 m2 . Het
detectiemedium mag geen nadelige invloed ondervinden van de ventilatieopstelling.
Indien de brandmeldinstallatie in een parkeergarage voldoet aan deze
projecteringsrichtlijnen behoeft de goede werking niet met een proefbrand te
worden aangetoond. Het staat de eisende partij uiteraard vrij om een
opleveringsproef te houden indien getwijfeld wordt aan de juiste werking van een
brandmeldinstallatie, ontworpen volgens deze projecteringsrichlijnen.
PvE opstellen.
Het is uitermate belangrijk dat de prestatie-eis, waaraan de brandmeldinstallatie in
de parkeergarage moet voldoen, vooraf wordt vastgelegd in een PVE conform NEN
2535, alsmede de afwijkingen indien deze van toepassing zijn. Hierbij zou verwezen
kunnen worden naar deze praktijkrichtlijn voor mechanische geventileerde
parkeergarages > 1000 m². Het ontwerp van een automatische brandmeldinstallatie,
gebaseerd op een andere detectiemedium dan thermische melders volgens NEN-EN
54-5 en gebaseerd op andere projectierichtlijnen dan hiervoor omschreven, zal
moeten worden gebaseerd op ontwerp- en projectierichtlijnen die zijn getoetst aan
full scale proefbranden in vergelijkbare situaties. (waar wel schade door
proefbranden mag ontstaan). Op deze empirische wijze (proefondervindelijk) moeten
de bijbehorende projectierichtlijnen worden vastgesteld. De hiervoor benodigde
proefbranden, het beoordelen van de resultaten en het omzetten daarvan in
projectierichtlijnen moet worden uitgevoerd onder toezicht van en met goedkeuring
van de eisende partij door een nader te bepalen onafhankelijk instituut.
Prestatie-eis ongewenste en onechte brandmeldingen
De gevoeligheid van een automatische brandmeldinstallatie is min of meer een
compromis tussen de gevoeligheid voor brandverschijnselen en de (on-)gevoeligheid
voor verstorende invloeden. Met de aanpassing van de prestatie-eis brandgrootte kan
de gevoeligheid van de brandmeldinstallatie worden teruggebracht, waardoor de
kans op ongewenste en onechte brandmeldingen evenredig afneemt. Op grond
hiervan wordt ervan uitgegaan dat een automatische brandmeldinstallatie,
gebaseerd op een prestatie-eis brandgrootte van een fractie van (of <) 15-20% van 1
MW, nagenoeg geen ongewenste of onechte brandmeldingen zal veroorzaken,
anders dan door geweld van buitenaf.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
26 Veiligheidsregio Zuidoost Brabant
Om die reden dient het aantal ongewenste en onechte brandmeldingen te voldoen
aan klasse A (intern) en klasse A (extern) conform NEN 2535, artikel 4.3.2, tabel 3,
tenzij “geweld van buitenaf” kan worden aangetoond. Geweld van buitenaf kan
bijvoorbeeld bestaan uit vandalisme, vernieling, sabotage en dergelijke.
Prestatie-eis systeembeschikbaarheid.
De systeembeschikbaarheid dient niet minder te zijn dan 99,7 %. De 0,3 % van de tijd
dat het systeem niet volledig beschikbaar is wordt veroorzaakt door maximaal één
onderhoudsdag per jaar.
Aanvullende eisen ten aanzien van het brandweerpaneel.
Het brandweerpaneel dient als zogenaamd geografisch paneel te zijn uitgevoerd,
zodat op eenvoudige en eenduidige wijze kan worden vastgesteld in welke
detectiezone de brandhaard is gedetecteerd.
Bij een alarm uit meerdere detectiezones dient op eenduidige wijze vastgesteld te
kunnen worden uit welke detectiezone het eerste alarm afkomstig is. Dit is mogelijk
door, na de eerste melding, alle volgende brandmeldingen te onderdrukken of door
bijvoorbeeld de eerste brandmelding te laten knipperen. Tevens dient op het
brandweerpaneel te zijn aangegeven welke (neven)brandweeringang moet worden
gebruikt.
Aanvullende eisen ten aanzien van brandweeringangen.
Bij elke ingang tot de parkeergarage zal op maaiveldniveau een optische signalering
(zwaailicht) moeten zijn aangebracht. Ingeval van brandalarm dient de het zwaailicht
van de ingang, het dichtst bij de gedetecteerde brandhaard, te worden aangestuurd.
NEN 2535.
Een brandmeldinstallatie gebaseerd op de hiervoor omschreven uitgangspunten zal
nagenoeg geheel kunnen voldoen aan NEN 2535. Alleen de prestatie-eis
brandgrootte is en de keuze van de automatische melders zijn afwijkend van het
gebruikelijke. Tevens geldt dat, in afwijking van het gestelde in NEN 2535, de
detectiezone maximaal 1000 m2 in plaats van de 2500 m2, zoals dit voor grote ruimten
gebruikelijk is. In openbare parkeergargages (NEN 2443) wordt het toepassen van
handbrandmelders niet aanbevolen wegens vandalisme. Hierdoor zou de prestatie-
eis van ongewenste en onechte brandmeldingen in het PvE moeten worden
angegeven of bijgesteld.
Technische invulling.
Het ligt voor de hand dat de technische invulling van de prestatie-eisen zal worden
gebaseerd op de toepassing van temperatuurgevoelige brandmelding. Daarnaast zijn
alle andere oplossingen die kunnen voldoen aan alle gestelde prestatie-eisen
toegestaan, voor zover aan de omschreven prestatie-eisen wordt voldaan en een en
ander vooraf wordt vastgelegd in een PvE.
november 2008 Brandveiligheidseisen mechanisch geventileerde parkeergarages - groter dan 1000 m2
Preventie
definitief
Veiligheidsregio Zuidoost Brabant 27
Samenvatting.
Een automatische brandmeldinstallatie in een parkeergarage heeft voornamelijk als
doelstelling:
- In een relatief vroegtijdig stadium de brandmeldcentale in alarmtoestand te
brengen.
- In een met rook gevulde parkeergarage zeer nauwkeurig de plaats van de
brandhaard aan te geven.
- Voor de repressievedienst noodzakelijke ondersteunende aansturingen realiseren.
Prestatie-eisen:
Conform NEN 2535 bijlage B punt 4.7.8
B.4.7.8.1Algemeen: deze proefbrand is geschikt voor het beproeven
van thermische melders in parkeergarages.
B.4.7.8.2 Brandmateriaal: brandspiritus 90 % (V/V) Ethanol (C2H2OH).
B.4.7.8.3 Apparatuur: metalen brandbak 500 x 500 x 50 mm.
B.4.7.8.4 Proefopstelling: opstelling brandbak, meest ongunstige plaats
tot het detectiemedium.
B.4.7.8.5 Hoeveelheid: voor thermische melders NEN EN 54-5
B.4.7.8.6 Beproevingsprocedure: ontsteek de spiritus met een lucifer.
B.4.7.8.7 Reactietijd: a) binnen 300 seconden na de ontsteking moet
de brandmeldcentrale in alarmtoestand zijn.
b) binnen de verbrandingstijd van het
brandmateriaal moet de brandmeldcentrale in
alarmtoestand zijn.
B4.7.8.8 Prestatie-eis ongewenste en onechte melding klasse A intern en klasse A
extern op jaar basis.
B.4.7.8.9 Prestatie-eis voor systeembeschikbaarheid 99,7 % op jaarbasis.
Aanvullende eisen ter ondersteuning aan de repressievedienst.
• Detectiezone maximaal 1400 m2 en (B1- B3) 30 meter loopafstand van de toegang
parkeergarage;
• Brandweertableau altijd een geografisch paneel voorzien van indicatie per
detectiezone.
• Optische signalering (flitslicht) bij elke brandweertoegang tot de parkeergarage
(selectief aangestuurd);
• Optische signalering bij de brandweer
Hoogte ruimte, bewaakte oppervlakte, hoeveelheden brandmateriaal en luchtsnelheid Hoogte van de ruimte 2.75 m Bewaakte oppervlakte per melder 60.00 m² Hoeveelheid brandmateriaal 2.50 dm³ (2.5 liter) Luchtsnelheid … 1.00 m/s